Tussen een recht en een plicht - 4 januari 2016
Transcript of Tussen een recht en een plicht - 4 januari 2016
Tussen een recht en een plicht:
Over de zoektocht naar het economisch voordeel
•
Masterscriptie Instituut voor Informatierecht – Universiteit van Amsterdam
Door: Oskar Mulder
Student nummer: 10246355
Begeleider: Mr. dr. A. (Alexander) Tsoutsanis
Faculteit: Rechtsgeleerdheid
Master: Informatierecht
Datum: maandag 4 januari 2016
3
Voorwoord
Tijdens mijn masteropleiding aan het Instituut voor Informatierecht (“IViR”) ben ik in
aanraking gekomen met het intellectuele eigendomsrecht en de verhouding met
technologische ontwikkelingen, zoals het internet. Graag wil het IViR, met name de docenten
die mij hebben onderwezen, bedanken voor de mogelijkheid om mijn kennis en fascinatie te
ontwikkelen. Ook wil ik Boekx Advocaten en CMS-DSB bedanken voor de leerzame stages,
waardoor ik mijn kennis in de praktijk heb kunnen toepassen.
4
Inhoudsopgave
Stel je voor… ...................................................................................................................... 7
Inleiding ............................................................................................................................. 8
1. Piraterij en handhaving van intellectuele eigendomsrechten op het internet: een teleologische benadering van het recht op informatie jegens een tussenpersoon ............. 10
1.1 Piraterij op het internet ............................................................................................... 10
1.2 PayPal ......................................................................................................................... 11
1.3 De Handhavingsrichtlijn .............................................................................................. 12
1.3.1 De interne markt van de Europese Unie ................................................................... 12
1.3.2 Hoe een Groenboek een Richtlijn werd .................................................................... 13
1.3.3 Algemene uitgangspunten in de Handhavingsrichtlijn .............................................. 15
1.4 Een tussenpersoon op het internet .............................................................................. 17
1.5 Het recht op informatie uit de Handhavingsrichtlijn .................................................... 18
1.5.1 Een ander type ......................................................................................................... 19
1.5.1.1 De aansprakelijkheidsstelling voor onrechtmatige informatie ............................... 20
1.5.2 Een facultatief recht? ............................................................................................... 21
1.5.3 Geïmplementeerd in Nederland en rechtsbescherming ............................................ 22
1.5.4 Verzoek om wat en waarom? ................................................................................... 25
1.5.5 Welke tussenpersoon? ............................................................................................. 25
1.6 De achtergrond van het recht op privacy op het internet ............................................ 26
1.6.1 Privacyrichtlijn ......................................................................................................... 27
1.6.2 E-‐privacyrichtlijn ...................................................................................................... 27
1.6.3 Hoe verhouden de Handhavingsrichtlijn en de E-‐privacyrichtlijn zich met elkaar? .... 28
Tussenconclusie ................................................................................................................ 29
Inleiding ............................................................................................................................ 30
2.1 Informatieverstrekking detaillist ................................................................................. 30
2.2 De zorgvuldigheidsverplichting .................................................................................... 31
2.3 Een specifieke wettelijke regeling ............................................................................... 31
2.4 Een voorafgaande gerechtelijke procedure ................................................................. 33
5
2.5 Het toetsingskader ...................................................................................................... 36
2.5.1 De onrechtmatige handeling .................................................................................... 37
2.5.2 Een reëel belang ....................................................................................................... 38
2.5.3 Geen minder ingrijpend alternatief .......................................................................... 39
2.6 Een juist evenwicht ..................................................................................................... 40
2.6.1 De verzoeker ............................................................................................................ 41
2.6.2 De tussenpersoon .................................................................................................... 42
2.6.3 De abonnee .............................................................................................................. 43
2.7 Overige factoren ......................................................................................................... 45
2.7.1 De wijze waarop identificerende zijn verkregen ....................................................... 45
2.7.2 De herleidbaarheid van de verstrekte gegevens ....................................................... 46
Tussenconclusie ................................................................................................................ 46
3. De aanbieders van de financiële diensten en verschoningsrechten ................................ 48
Inleiding ............................................................................................................................ 48
3.1 De rechtspraak ............................................................................................................ 49
3.1.1 Een minder ingrijpend alternatief en de rol van de tussenpersoon ........................... 49
3.1.2 Een bijzondere belangenafweging en het bankgeheim ............................................. 50
3.2 Verschoningsrechten ................................................................................................... 52
3.2.1 Contractueel: privacybeleid ...................................................................................... 52
3.2.2 Wettelijke verschoningsrechten ............................................................................... 53
Conclusie aanbieder financiële diensten ........................................................................... 54
4. Analyse problematiek, aanbevelingen & nader onderzoek ............................................ 56
4.1: Specifieke wettelijke regeling ..................................................................................... 56
4.2: De gerechtelijke toets: analyse en aanbeveling .......................................................... 57
4.3: Het EU-‐actieplan “follow the money” ......................................................................... 59
Bronnenlijst ...................................................................................................................... 60
Literatuur en tijdschriften ................................................................................................. 60
Rechtspraak, conclusies en annotaties: ............................................................................. 63
Nederland – Kamerstukken: .............................................................................................. 67
Websites: .......................................................................................................................... 67
6
Duitsland – Rechtspraak en persbericht: ........................................................................... 68
Onderzoek: ....................................................................................................................... 68
Afkortingen AW Auteurswet
BIE Berichten industriële eigendom
BREIN Stichting BREIN
BVIE Benelux Verdrag inzake de intellectuele eigendom
BW Burgerlijk Wetboek
EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
Handvest Handvest van de Europese Unie
HvJ EU Hof van Justitie van de Europese Unie
IR Tijdschrift voor internetrecht
IER Intellectuele eigendom en reclamerecht (tijdschrift)
Rv Wetboek van Rechtsvordering
Tw Telecommunicatiewet
VEU Verdrag betreffende de Europese Unie
VWEU Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie
Wbp Wet bescherming persoonsgegevens
7
Stel je voor…
“bertundernie2009” is de naam van het account van de marktplaats waarop een volledige
catalogus aan bekende parfumflesjes wordt aangeboden. De merkhouder vertrouwt het niet en
besluit ter controle een flesje te kopen, waarvoor een betaling is vereist. Na betaling via
PayPal ontvangt de merkhouder het parfumflesje en blijkt dat het gaat om een namaak!
Sterker nog: een namaak van zeer lage kwaliteit. De merkhouder wil, ter bescherming van de
goede naam van zijn merk, actie ondernemen. Het blijkt echter, niet erg verassend, dat
“bertundernie2009” een schuilnaam is en daardoor een dood spoor lijkt te zijn. De
merkhouder is het zat en wil de eindverantwoordelijke aanspreken! Hiervoor heeft hij, echter,
minimaal de naam, het adres en de woonplaats van de inbreukmaker nodig. Deze heeft hij
niet, omdat de inbreukmaker zich heeft verschuild achter de anonimiteit van het internet. De
merkhouder zal hulp nodig hebben. Hulp van degenen die betrokken zijn geweest bij de
inbreukmakende activiteit: via wiens (draadloos) netwerk zat de inbreukmaker op het
internet? Via welke marktplaats verhandelde hij de namaakproducten? Via welk
betalingssysteem stroomde het geld? Medewerking van deze “tussenschakels” zijn erg
waardevol: de internetaanbieder (KPN), de marktplaats (eBay) en de aanbieder van de
betalingsdienst (PayPal). Maar wie moet of mag de merkhouder kiezen, en moet hij eerst
langs de rechter om medewerking af te dwingen, of zijn de dienstverleners verplicht om mee
te werken?
8
Inleiding
De komst van het internet heeft niet alleen een universeel communicatienetwerk
geïntroduceerd, maar ook een universeel betalingsnetwerk. Naast de traditionele financiële
instellingen, de banken, zijn er veel particuliere aanbieders van financiële diensten, zoals
PayPal, bijgekomen. Dit betekent dat de mogelijkheden voor inbreuken op intellectuele
eigendomsrechten op commerciële schaal zijn uitgebreid en vergemakkelijkt. Het wordt voor
rechthebbenden van intellectuele eigendomsrechten dus steeds belangrijker en noodzakelijker
om de technische ontwikkelingen bij te benen en voldoende en adequate bescherming te
genieten om inbreuken te voorkomen en – met name – om de grote jongens zelf aan te
spreken. Piraten verschuilen zich echter vaak achter de anonimiteit die het internet biedt. In
deze masterscriptie zal in eerste instantie de ontwikkeling en werking van het Europese recht
inzake de handhaving van intellectuele eigendom worden besproken. Daarna zal de vraag
behandeld worden onder welke omstandigheden een rechthebbende van intellectuele
eigendomsrechten een tussenpersoon kan aanspreken om de NAW-gegevens van een van haar
klanten, de vermeende inbreukmaker, te verstrekken naar Nederlands recht en de
overeenstemming hiervan met het Europees recht. Er zal steeds een afweging plaats dienen te
vinden tussen het recht op bescherming van het (intellectuele) eigendom en het recht op een
doeltreffende voorziening in rechte van de rechthebbende, de vrijheid van ondernemerschap
van de tussenpersoon en het recht op privacy en op vrijheid van meningsuiting van de
internetgebruiker. Dit roept de volgende vraag op:
Op grond waarvan kan een rechthebbende van intellectuele eigendomsrechten in Nederland, in het geval van een inbreuk op dit recht op het internet, een aanbieder van
financiële diensten, zoals PayPal, aanspreken teneinde de NAW-gegevens van diens
klant, de vermeende inbreukmaker, verkrijgen en is dit in overeenstemming met Europees recht?
In deze masterscriptie zal de onderzoeksvraag worden beantwoord aan de hand van drie
hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk zal de context worden geschetst en aangegeven worden
welk juridische kader zal moeten worden gehanteerd. Het hoofdstuk zal een teleologische
benadering hebben: wat is de bedoeling van de wetgever geweest? Het tweede hoofdstuk zal
zich richten op het specifieke handhavingsmiddel dat ziet op de verstrekking van NAW-
9
gegevens door tussenpersonen, onder welke voorwaarden het kan worden ingeroepen in
Nederland en de overeenstemming ervan met het Europees recht. Vervolgens, in het derde
hoofdstuk, zullen de teleologische bevindingen uit hoofdstuk 1 en het nader uiteengezette
juridische kader uit hoofdstuk 2 worden toegepast op het betalingsplatform PayPal. Tot slot
zullen de voornaamste struikelpunten worden genoemd welke onderwerpen nader onderzoek
verlangen, zullen er enkele aanbevelingen worden gedaan en wordt kort stilgestaan bij het
actieplan van de Europese Unie, genaamd “follow the money”.
Concluderend zal vastgesteld worden dat, in de zoektocht naar het economische voordeel,
aanbieders van financiële diensten de verplichting tot verstrekking van NAW-gegevens van
een van hun klanten, de vermeende inbreukmaker, opgelegd kunnen krijgen. Er is echter wel
een verschil in perspectief tussen de verschillende rechtsorden: naar Nederlands recht vloeit
de gehoudenheid om NAW-gegevens te verstrekken voort uit een zorgvuldigheidsverplichting
van de tussenpersoon. Naar Europees recht gaat het om een door een verzoeker, wiens
intellectuele eigendomsrechten zijn geschonden, in te roepen recht in rechte. De problematiek
die voortvloeit uit dit verschil in perspectief is of de rechter zich al dan niet voorafgaand moet
buigen over het verzoek.
10
1. Piraterij en handhaving van intellectuele eigendomsrechten op het internet: een teleologische benadering van het recht op informatie jegens een tussenpersoon
1.1 Piraterij op het internet
“The Internet is the first thing that humanity has built that humanity doesn't understand, the
largest experiment in anarchy that we have ever had.”
- Eric Schmidt, voormalig CEO van Google Inc.
“Piraterij” is in deze masterscriptie een verzamelnaam voor inbreuken op intellectuele
eigendomsrechten op het internet, en met “rechthebbende” wordt bedoeld degene aan wie een
intellectueel eigendomsrecht toekomt. De focus zal steeds liggen op het auteurs- en merkrecht
vanwege de geselecteerde rechtspraak.
De handel in producten of diensten die beschermd zijn door een intellectueel eigendomsrecht
levert behoorlijk wat geld op. Naast een bron van inkomsten voor de overheid via belastingen
zijn zij een belangrijk handelswaar, zeker in een informatiemaatschappij. 1 Piraterij op het
relatief erg jonge internet vormt een grote bedreiging voor onder meer nationale economieën,
bedrijven, rechthebbenden en consumenten. Zo schaadt de piraterij al de uit het merkrecht
voortvloeiende functies, waaronder de herkomst-, onderscheidings-, communicatie-, reclame-
en de vertrouwensfunctie.2 Daarnaast lijdt bijvoorbeeld de entertainmentbranche enorme
schade, in een periode waarin juist op zoek gegaan moet worden naar een samenwerking met
de technische mogelijkheden op het internet. Uit het jaarrapport van de Europese Commissie
over de handhaving van de intellectuele eigendomsrechten door de douane blijkt dat de
douanediensten in 2013 zo een 36 miljoen stuks hebben tegengehouden die vermoedelijk
inbreuk zouden maken op intellectuele eigendomsrechten, waarmee een bedrag van circa €
760 miljoen euro gemoeid zou zijn. De belangrijkste categorieën zijn kleding (12%) en 1 Vgl. het Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen. 2 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 22 september 2011 (Interflora/Marks & Spencer); Hof van Justitie van de Europese Unie 23 maart 2010 (Google France); en Hof van Justitie van de Europese Unie 18 juni 2009 (L’Oréal/Bellure).
11
medicijnen (10%).3 Volgens de branchevereniging van de entertainmentindustrie NVPI
boekte de muziekmarkt in 2014 een omzet van € 128 miljoen euro, een daling van 1,3% ten
opzichte van 2013. Hiervan wordt 45,7% via de digitale markt verhandeld. Het Nederlands
Filmfonds schatte de bruto omzet van de filmsector in 2013 op € 507 miljoen euro, wat een
daling van 7% ten opzichte van 2012 betekende. Dit komt met name door een daling in de
verkoop en verhuur van dvd’s en blue-ray’s. Deze daalde namelijk met 25,8% – € 169
miljoen euro – ten opzichte van 2012 en met meer dan 50% ten opzichte van 2010.4 De
verkoop van boeken daalt bovendien al sinds 2009 ieder jaar. In 2014 werden er 37,3 miljoen
boeken verkocht met een totale waarde van € 485,1 miljoen euro, waar dit in 2009 € 641,7
miljoen euro bedroeg. De opmars van de ebooks – in 2010 een omzet van € 3,8 miljoen euro
en in 2014 een omzet van € 18,43 miljoen euro – laat de invloed van de technologische
ontwikkelingen zien.5 Het gebundelde onderzoek van Marktmonitor, Considerati en
IViR/CentERdata uit 2014 liet zien dat een kwart van de Nederlanders ten minste één film
had gedownload of gestreamd uit illegale bron en dat er met betrekking tot vijfentwintig
geselecteerde en voor een periode van zes maanden gemonitorde titels 2,9 miljoen unieke
downloads waren geregistreerd.6 Bovendien zou de gederfde omzet voor de Nederlandse
filmindustrie, inclusief dvd-verkopen en video-on-demand, uitkomen op zo een € 78,4
miljoen euro, inclusief btw.
1.2 PayPal
Volgens cijfers op de eigen website van PayPal zijn er wereldwijd 153 miljoen accounts, is de
dienst beschikbaar in 190 markten en biedt zij de mogelijkheid tot 24 valuta’s.7 PayPal is dus,
als particulier, de beheerder van de grootste online betalingsinfrastructuur ter wereld en
daarmee een zeer interessante partij om te betrekken bij de zoektocht naar de piraten op het
internet. De kans is immers groot dat het uit de inbreuk behaalde economische voordeel het
domein van PayPal passeert. PayPal biedt de mogelijkheid om eenvoudig een account aan te
maken, geld te storten en op te nemen, betalingen te verrichten en andere rekeningen te 3 Het is in dit kader belangrijk om op te merken dat het hier gaat om de buitengrenzen van de Europese Unie. Binnen de Europese Unie zelf is er ook een enorme handel in namaakproducten. Vgl. Persbericht 31 juli 2014 van de Europese Commissie betreffende de Bescherming van intellectuele-eigendomsrechten: douane houdt in 2013 bijna 36 miljoen stuks namaakgoederen tegen aan EU-grenzen 4 Vgl. http://www.ocwincijfers.nl/cultuur-media/inhoud/film/omzet-filmsector-nederland. 5 Vgl. http://www.kvb.nl/feiten-en-cijfers/kerncijfers 6 Vgl. Considerati 2014, Omdat het gratis is - De schade voor de Nederlandse filmindustrie door downloaden uit illegale bron. 7 Vgl. https://www.paypal.com/ua/webapps/mpp/about
12
koppelen. PayPal is in beginsel een hostingprovider, maar richt zich op een gevoeligere
markt: de financiële dienstverlening. In hoofdstuk drie zal nader ingegaan worden op deze
specifieke markt.
1.3 De Handhavingsrichtlijn8 Het is dus nog wennen met het internet, en – in het kader van deze scriptie – is het belangrijk
om te realiseren dat, vanwege de enorme belangen, het internet geen anarchistische omgeving
behoort te zijn. Intellectuele eigendomsrechten zijn met name in een kenniseconomie enorm
waardevol, maar net zo waardeloos wanneer je ze niet kunt handhaven.
1.3.1 De interne markt van de Europese Unie De EU stelt maatregelen vast om een “interne markt” tot stand te brengen, waarin een vrij
verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is verzekerd en wordt gewaarborgd.9 In
het kader van het vrije verkeer van goederen, zijn kwantitatieve in- en uitvoerbeperkingen en
alle maatregelen van gelijke werking tussen lidstaten in beginsel verboden.10
Handelsbelemmeringen tussen lidstaten kunnen echter worden gerechtvaardigd met een
beroep op industriële – en dus intellectuele – eigendomsrechten.11 Dit geldt ook voor
intellectuele eigendomsrechten die tot op zekere hoogte zijn geharmoniseerd, zoals het
auteurs- en merkrecht.12 Op grond van artikel 288 VWEU kunnen de relevante Europese
instellingen richtlijnen vaststellen, die verbindend zijn ten aanzien van het te bereiken
resultaat (…) doch aan de nationale instanties de bevoegdheid wordt gelaten vorm en
middelen te kiezen. De rechter hoeft de richtlijnen niet blindelings toe te passen, maar zal het
nationale recht zoveel mogelijk richtlijnconform moeten toepassen.13 Dit zal niet zo ver
hoeven te gaan dat de rechter overgaat tot een interpretatie van de richtlijn die bij de
toepassing van het nationale recht tegen de tekst daarvan ingaat: contra legem.14 Indien
bepalingen uit een richtlijn zo zijn geformuleerd dat ze “rechtstreeks werken”, dan kan er bij
8 Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. 9 Vgl. artikel 26 VWEU. 10 Zie de artikelen 34 en 35 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. 11 Zie artikel 36 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie dat een rechtvaardiging formuleert uit hoofde van bescherming van de industriële en commerciële eigendom. 12 Vgl. Hoge Raad 17 april 2015 (Simba/Hasbro). 13 Vgl. Geerts 2003; en ook Hof van Justitie van de Europese Unie 5 oktober 2004 (Pfeiffer c.s.). 14 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 26 september 1996 (Arcaro).
13
de nationale rechter een beroep gedaan worden op deze bepalingen.15 De rechter kan zich, zo
volgt ook uit het beginsel van gemeenschapstrouw uit artikel 4 lid 3 VEU, niet verschuilen
achter de gebreken van de wetgever en dient richtlijnconform uit te leggen.16
1.3.2 Hoe een Groenboek een Richtlijn werd Groenboek
De Europese Commissie heeft op 15 oktober 1998 een "Groenboek" gepubliceerd over de
bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt om met alle betrokkenen een debat te
creëren, waarin onder meer het gebruik van technische middelen en de sancties en middelen
om de naleving van intellectuele eigendomsrechten te verzekeren werden behandeld.17
Aanleiding was, naast de ineenstorting van de politieke stelsel van de Oost-Europese landen,
ook de ontwikkeling van de informatiemaatschappij en de opkomst van de moderne en
gemakkelijk toepasbare technieken voor het kopiëren van producten.18 De naderende toelating
van de Oost-Europese landen tot de Europese Unie – en daarmee de opheffing van de grenzen
– was een belangrijke overweging om de maatregelen ter handhaving van intellectuele
eigendomsrechten aan te scherpen en te harmoniseren in de Handhavingsrichtlijn.19 Op 2 en 3
maart 1999 organiseerde de Commissie hierop volgend in München een hoorzitting en op 4
mei 2000 keurde het Europees Parlement hieromtrent een resolutie (“de Resolutie”) goed.20
Er bleken echter veel verschillen in de nationale systemen te zijn tussen de lidstaten, waarop
de Commissie op 30 november 2000 een nadere mededeling publiceerde, waarin zij een
actieplan uiteenzette om de bestrijding van namaak en piraterij te verbeteren en te
intensiveren.21 In dit actieplan is het voornemen geuit om een richtlijn te ontwikkelen dat zou
toezien op de harmonisatie van de middelen tot handhaving van intellectuele
eigendomsrechten en opdat de beschikbare intellectuele eigendomsrechten overal in de
interne markt een gelijkwaardige bescherming zou gaan genieten: de Handhavingsrichtlijn. 15 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 5 februari 1963 (Van Gend en Loos). 16 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 22 juni 1989 (Fratelli Costanzo); en Keus 2010. 17 Vgl. Groenboek bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt 15 oktober 1998 18 Groenboek bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt 15 oktober 1998, p. 4. 19 Vgl. het Groenboek, waarin de ineenstorting van de politieke stelsels in Oost-Europa en in de voormalig Sovjetunie een “goede voedingsbodem zijn voor de productie en consumptie van namaak- en piraatproducten”. 20 Resolutie van het Europees Parlement over het Groenboek van de Commissie – bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt 4 mei 2000. 21 Mededeling Europese Commissie 30 november 2000, IP/00/1385.
14
Het voorstel
De kernwoorden in het voorstel van 30 januari 2003 voor de Handhavingsrichtlijn (“het
Voorstel”) waren namaak en piraterij.22 Deze zouden inmiddels een internationale omvang
hebben aangenomen en een ernstige bedreiging vormen voor de nationale economieën en
lidstaten. Er zouden, zonder naam en toenaam, lidstaten zijn waar namaak en piraterij minder
doeltreffend werden bestraft dan in andere lidstaten.23 De Handhavingsrichtlijn zou deze
verschillen wegnemen. Namaak en piraterij zouden ernstige gevolgen hebben voor de
lidstaten en meer specifiek zou dit gaan om de onderlinge handel tussen de lidstaten en de
concurrentieverstoringen in de interne markt. De verschillen in de nationale sanctieregelingen
bemoeilijken de doeltreffende bestrijding van namaak en piraterij, waardoor het bedrijfsleven
zijn vertrouwen verliest in de interne markt. Ondernemingen lijden veel schade zoals daling
van omzet, verlies van marktaandeel en immateriële en morele schade. In het Voorstel werden
de audiovisuele media en muziekuitgeverijen expliciet genoemd als schadelijdende partijen.
Naast de overheid en het bedrijfsleven zijn ook de consumenten, de volksgezondheid en de
openbare veiligheid de dupe bij de verkoop van namaakproducten en de lidstaten lijden
schade door belastingderving en destabilisering van de markt. Tot slot constateert de
Commissie dat namaak en piraterij steeds meer in verband staat met de georganiseerde
misdaad.
Na de harmonisatie van de verschillende – materiële – intellectuele eigendomsrechten was het
dus tijd voor een geharmoniseerd systeem voor een doeltreffende handhaving van de
intellectuele eigendomsrechten. Het Voorstel zou niet in strijd zijn met de TRIPs-
overeenkomst, waarin minimumbepalingen over de middelen tot handhaving van intellectuele
eigendomsrechten zijn opgenomen. Het Europees Parlement stemde in maart 2004 vóór de
Handhavingsrichtlijn, op 29 april 2004 ondertekende de Raad en de lidstaten hadden
vervolgens twee jaar om de Handhavingsrichtlijn te implementeren:
22 Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen. 23 Hiermee zou worden verwezen naar de Oost-Europese landen. De Handhavingsrichtlijn trad in vanaf april 2004 en de volgende landen zijn lidstaat tot de EU geworden vanaf mei 2004: Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. Vgl. http://europa.eu/about-eu/countries/index_nl.htm.
15
“Today the European Parliament has taken an important step forward in the fight against
counterfeiting and piracy while keeping the emphasis on catching “the big fish” rather than
the “tiddlers” who commit relatively harmless acts like downloading a couple of tracks off
the Internet for their own use. Counterfeiting and piracy is on the rise. Nowadays it is often
even more attractive to criminals than drug trafficking and its perpetrators are linked more
and more to organised crime. What is more, sub-standard fake products can be dangerous to
public health and safety. Counterfeiters and pirates undermine legitimate business, and
frustrate innovation.”
– Commissaris Interne Markt Frits Bolkestein, 9 maart 2004
1.3.3 Algemene uitgangspunten in de Handhavingsrichtlijn
De Handhavingsrichtlijn betreft de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen die
noodzakelijk zijn om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen.24 De
ontwikkeling van het gebruik van het internet maakt het mogelijk om piraatproducten
onmiddellijk en wereldwijd te verspreiden.25 De uitgangspunten uit de Handhavingsrichtlijn
zijn algemene criteria die gelden voor de lidstaten bij de omzetting, maar kunnen niet in een
procedure door partijen worden ingeroepen.26
Beschermingsniveau
Het doel van de Handhavingsrichtlijn is om een hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau van
bescherming van intellectuele eigendomsrechten in de interne markt te waarborgen.27 De
onderlinge aanpassing van wetgevingen in de lidstaten is een fundamentele voorwaarde voor
de goede werking van de interne markt. Het hoge niveau van bescherming, zoals het recht op
informatie dat in bepaalde lidstaten beschikbaar is, dient in alle lidstaten beschikbaar te zijn.28
Doeltreffende handhaving
24 Vgl. Overweging 11 van de considerans bij en artikel 1 Handhavingsrichtlijn. 25 Vgl. Overwegingen 9 en 10 van de considerans bij de Handhavingsrichtlijn. 26 Kamerstukken II, 2005-2006, 30392, 3, p. 7 (Memorie van Toelichting). 27 Vgl. Overweging 10 van de considerans bij de Handhavingsrichtlijn. Vgl. Overweging 10 van de considerans bij de Richtlijn Elektronische Handel en de overwegingen 4 en 9 van de considerans bij de Auteursrechtrichtlijn, waaruit blijkt dat de Richtlijn Elektronische Handel en de Auteursrechtrichtlijn ook uit gaan van een hoog beschermingsniveau. 28 Vgl. Overweging 21 van de considerans bij de Handhavingsrichtlijn.
16
Op grond van artikel 41 TRIPs-overeenkomst dienen lidstaten te voorzien in mogelijkheden
tot een doeltreffende handhaving van intellectuele eigendomsrechten.29 Ditzelfde is terug te
vinden in de Handhavingsrichtlijn, waarin de Europese wetgever overweegt dat ter
voorkoming van ontmoediging van innovatie en creativiteit en vermindering van
investeringen, ervoor dient te worden gezorgd dat het materiële recht inzake de intellectuele
eigendom doeltreffend wordt toegepast.30
Doeltreffende, evenredige en afschrikkende werking
De Europese wetgever gaat verder dan de TRIPs-overeenkomst in die zin dat op grond van
artikel 3 lid 2 Handhavingsrichtlijn de door lidstaten ingestelde maatregelen, procedures en
rechtsmiddelen niet alleen doeltreffend, maar ook evenredig en afschrikkend moeten zijn.31
Eerlijkheid en billijkheid
Op grond van artikel 42 TRIPs-overeenkomst dient de hierboven genoemde doeltreffende
handhaving van intellectuele eigendomsrechten te geschieden via een eerlijke en billijke
procedure. In artikel 3 lid 1 Handhavingsrichtlijn heeft de Europese wetgever dit uitgebreid,
in die zin dat niet alleen de procedures, maar ook de maatregelen en rechtsmiddelen eerlijk en
billijk moeten zijn.
Evenredigheidsbeginsel
Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de Handhavingsrichtlijn en de Richtlijn
Elektronische Handel32 niet verder gaan dan noodzakelijk is om de doelstellingen te
bereiken.33
29 De TRIPs-overeenkomst is het verdrag van de Wereldhandelsorganisatie (“WHO”) betreffende het intellectuele eigendomsrecht dat met het oog op de technologische ontwikkelingen in 1994 werd gesloten. 30 Vgl. Overweging 3 van de considerans bij de Handhavingsrichtlijn. Vgl. ook: Hof van Justitie van de Europese Unie 29 januari 2008 (Promusicae), rechtsoverweging 43. 31 Dit geldt ook, met betrekking tot de sancties, voor artikel 20 van de Richtlijn Elektronische Handel, overweging 58 van de considerans bij de Auteursrechtrichtlijn en artikel 8 lid 1 van de Auteursrechtrichtlijn. 32 Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt. 33 Vgl. overweging 31 van de considerans bij de Handhavingsrichtlijn en overweging 10 van de considerans bij de Richtlijn Elektronische Handel, voor specifiek de maatregelen in de Richtlijn Elektronische Handel artikel 3 lid 4 sub iii van de Richtlijn Elektronische Handel en overweging 48 van de Auteursrechtrichtlijn, waar is bepaald dat ook de rechtsbescherming in de Auteursrechtrichtlijn onder omstandigheden niet verder mag gaan dan ter bescherming van een ander doel of nut.
17
Onnodig ingewikkeld of kostbaar en onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen
Op grond van artikel 3 lid 1 Handhavingsrichtlijn mogen de door de lidstaten ingestelde
maatregelen, procedures en rechtsmiddelen niet onnodig ingewikkeld of kostbaar zijn en
mogen zij geen onredelijke termijnen inhouden of nodeloze vertragingen inhouden. De
maatregel strekkende tot een permanent, duur en ingewikkeld filtersysteem in de
Scarlet/Sabam-zaak werd bijvoorbeeld in strijd geacht met het vereiste dat een maartregel niet
onnodig ingewikkeld of kostbaar mag zijn.34
Legitiem handelsverkeer
Indien een nationale rechter een bevel oplegt met een uit de Handhavingsrichtlijn
voortvloeiende maatregel, dan dient er op gelet te worden dat de betreffende maatregel geen
belemmering vormt voor het legitiem handelsverkeer.35
1.4 Een tussenpersoon op het internet
De tussenpersoon in deze scriptie wordt, ruim, uitgelegd als: elke dienstverlener die een
(tussen)schakel is in het dataverkeer op het internet. Bedoel ik een ander soort tussenpersoon,
niet actief op het internet, dan spreek ik van een “offline-tussenpersoon”.
Uitgevers en drukkers zijn traditionele offline-tussenpersonen als het gaat om doorgifte van
informatie.36 Op het internet zijn er ook “tussenpersonen” die een rol als bruggenbouwer
tussen de aanbieders van content en de internetgebruikers vervullen en daarmee een cruciale
positie innemen in de online informatiedoorgifte.37 Het grote en steeds meer toenemende
gebruik van het internet, de grote hoeveelheid actieve tussenpersonen en de mogelijkheid tot
anonimiteit maakt dat de tussenpersoon, die deze anonimiteit kan uitschakelen, beperken of
wegnemen, voor de rechthebbende, wiens rechten zijn geschonden, de aangewezen partij is
34 Hof van Justitie van de Europese Unie 24 november 2011 (Scarlet/Sabam), rechtsoverweging 48. 35 Hof van Justitie van de Europese Unie 12 juli 2011 (L’Oréal/eBay), rechtsoverweging 140. 36 Vgl. Schellekens 2001 en Bijlage Handelingen II 1911/12, 227, nr. 3, p. 9 in het kader van het auteursrechtelijk “openbaarmaken”:: “bij letterkundige en wetenschappelijke werken, die in een geschrift bestaan, beteekent het: indruk doen verschijnen en voor het publiek verkrijgbaar stellen, uitgeven”. 37 Vgl. Ausloos 2014, p. 5.
18
om aan te spreken.38 Een dienstverlener in de zin van de Richtlijn Elektronische Handel – en
haar implementatie in art. 3:15 lid 3 BW – is elke dienst die doorgaans tegen vergoeding,
langs de elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van
diensten wordt verricht.39 De Richtlijn Elektronische Handel maakt onderscheid tussen drie
typen diensten die kunnen worden aangeboden: de mere conduit40, de caching en de hosting41.
Mere conduit wordt bijvoorbeeld aangeboden door een accessprovider, zoals KPN, die
toegang tot het internet verleent en met hosting slaat de dienstverlener informatie op voor de
klant, zoals Facebook, Twitter, Google, Instagram, eBay, Amazon of Marktplaats. De dienst
die PayPal aanbiedt, bestaat bijvoorbeeld voor het grootste deel uit het opslaan van informatie
van en voor de klant en is – daarmee – aan te merken als een hosting dienst.
1.5 Het recht op informatie uit de Handhavingsrichtlijn
Bewijs
Bewijs is van het grootste belang in inbreukzaken.42 De Handhavingsrichtlijn zou binnen het
grondgebied van de EU de middelen tot handhaving flink uitbreiden en verstevigen, omdat
bijvoorbeeld in veel lidstaten niet was gekozen voor een recht op informatie.43 In Oostenrijk,
Denemarken en Zweden waren bijvoorbeeld onderzoeksopdrachten zonder dat de wederpartij
wordt gehoord in civiele procedures niet beschikbaar. In het Voorstel is gekozen voor een
bepaling die partijen in een procedure verplicht om, onder voorwaarden, bewijsmateriaal te
38 Dit blijkt ook uit overweging 59 van de considerans bij de Auteursrechtrichtlijn: “In het bijzonder in de digitale omgeving, zullen derden voor inbreukmakende handelingen wellicht in toenemende mate gebruik maken van de diensten van tussenpersonen. Die tussenpersonen zijn in veel gevallen het meest aangewezen om een eind te maken aan zulke inbreukmakende handelingen.”; Vgl. in dit kader ook Tsoutsanis 2013. 39 Vgl. Kamerstukken II, 2001/02, 28 197, nr. 3, p. 12 (Memorie van Toelichting), waaruit blijkt dat zodra er sprake is van het verrichten van een dienst op het internet en op enige wijze op geld waardeerbaar is, kan er al sprake zijn van een dienst van de informatiemaatschappij. De voorwaarde “tegen vergoeding” moet ruim worden uitgelegd: “Ook activiteiten waarvoor de afnemer niet betaalt, zoals het gratis aanbieden van on-line informatie of het ter beschikking stellen van zoekfaciliteiten op het internet, vallen onder het bereik van de richtlijn indien het gaat om aktiviteiten waarvoor doorgaans wordt betaald of die anderszins een zekere waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigen”. 40 Mere conduit – of wel een accessprovider – is ingevolge art. 12 Richtlijn Elektronische Handel een dienst van de informatiemaatschappij die een dienst aanbiedt die bestaat in het doorgeven in een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, of in het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk. 41 De hostingprovider is ingevolge art. 14 Richtlijn Elektronische Handel een dienst van de informatiemaatschappij die een dienst aanbiedt die bestaat in de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie. 42 Vgl. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen. 43 Vgl. idem, p. 11.
19
overleggen.44 Dit is geïnspireerd op artikel 43 TRIPs-overeenkomst. Lidstaten moeten
bovendien de nodige maatregelen treffen om de bevoegde rechterlijke instanties in staat te
stellen inzage in financiële, bank- of handelsdossiers te gelasten. Deze bepalingen zijn
uiteindelijk ook opgenomen in artikel 6 Handhavingsrichtlijn, onder voorbehoud dat de
bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd. In aanvulling op artikel 47
TRIPs-overeenkomst is het recht op informatie oorspronkelijk in artikel 9 en uiteindelijk in
artikel 8 handhavingsrichtlijn opgenomen. Met het recht op informatie wordt beoogd dat er
voldoende recht gedaan wordt aan het fundamentele recht op eigendom, waartoe het
intellectuele eigendomsrecht behoort.45 Een verzoek om NAW-gegevens moet volgens de
Handhavingsrichtlijn “gerechtvaardigd” en “redelijk” zijn en een inbreuk op “commerciële
schaal” betreffen.46
1.5.1 Een ander type
De rechthebbende heeft beschikking over verschillende manieren om de tussenpersoon aan te
spreken, die ieder op een ander doel ziet. In deze scriptie wordt gekeken naar de
gehoudenheid van een tussenpersoon, niet-inbreukmaker, om NAW-gegevens van een klant te
verstrekken. De rechthebbende kan ook een vordering instellen jegens de tussenpersoon die
ziet op de aansprakelijkheidsstelling voor de onrechtmatige informatie, waarbij de
betrokkenheid van de tussenpersoon centraal staat.47 De rechthebbende kan de tussenpersoon
dan verzoeken om de bij de tussenpersoon liggende onrechtmatige informatie te verwijderen
of de toegang daartoe te blokkeren.48 Er zal kort stilgestaan worden bij deze vordering, om de
positie van het verzoek tot verstrekking van NAW-gegevens te verduidelijken. De vordering
waarmee de tussenpersoon wordt verzocht om erop toe te zien dat de betreffende klant in de
toekomst de onrechtmatige handeling niet nogmaals verricht, ofwel de toezichtverplichting,
zal buiten beschouwing worden gelaten.49
44 Vgl. idem. 45 Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse Magdeburg), rechtsoverweging 29. 46 Vgl. Ekker 2006, p. 209. 47 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 12 juli 2011 (L’Oréal/eBay). 48 Vgl. Alberdingk Thijm 2008 49 Zie voor een benadeling van de drie soorten vorderingen (staken betrokkenheid, verstrekken NAW-gegevens en toezicht): Alberdingk Thijm 2008, p. 574 en De Cock Buning en Van Eek 2009, waarin ook dit onderscheid wordt gemaakt tussen de aansprakelijkheid voor de onrechtmatige informatie, de zorgplicht tot het verstrekken van NAW-gegevens en de toezichtverplichting. Raadpleeg, voor meer informatie over de toezichtverplichting ook: Alberdingk Thijm, 2008, p. 580; overweging 47 van de considerans bij de Richtlijn Elektronische Handel; en Hof van Justitie van de Europese Unie 12 juli 2011 (L’Oréal/eBay), rechtsoverweging 139.
20
1.5.1.1 De aansprakelijkheidsstelling voor onrechtmatige informatie
Uitgevers en drukkers konden van oudsher onder bepaalde omstandigheden worden
aangesproken voor de door haar uitgegeven of gedrukte onrechtmatige informatie.50 De
uitgever kan in normatieve zin verantwoordelijk worden gehouden, vanwege de feitelijke
betrokkenheid in de hoedanigheid als uitgever.51 De aansprakelijkheid van de tussenpersoon is
hiermee vergelijkbaar en al vóór de totstandkoming van de relevante Europese richtlijnen kon
de betreffende tussenpersoon op grond van de onrechtmatige daad aansprakelijk gesteld
worden, indien:
• de tussenpersoon op de hoogte was (gebracht) van de inbreuk;
• niet ingreep om de inbreuk te beëindigen; en
• in redelijkheid niet aan de juistheid van de kennisgeving zou kunnen twijfelen.52
In de later ingevoerde Richtlijn Elektronische Handel is de vrijwaring van aansprakelijkheid
op Europees niveau expliciet vastgelegd, en hebben deze bepalingen horizontale werking
gekregen.53 Hierbij zij opgemerkt dat de bepalingen geen aansprakelijkheid vestigen, maar dit
onder bepaalde omstandigheden uitsluiten, en bovendien ook geen betrekking hebben op het
materiële intellectuele eigendomsrecht zelf.54 De Europese vrijwaringsbepalingen, de artikelen
12 tot en met 14 Richtlijn Elektronische Handel, zijn in Nederland geïmplementeerd in art.
6:196c van het BW.55 De zorgplicht van de tussenpersoon in de zin van de Richtlijn
50 Vgl. Hoge Raad 10 november 1989, waaruit blijkt dat een uitgever aansprakelijk kan zijn voor auteursrechtinbreuk zonder dat is gebleken dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de inhoud of de verspreiding van de betreffende publicatie. 51 Schellekens, 2001, p. 71. 52 Rechtbank ’s-Gravenhage 9 juni 1999 (Scientology). 53 Zie in dit kader Alberdingk Thijm, 2008, p. 575, waarin hij de “horizontale werking” aldus, ruim, uitlegt dat “hij geldt voor het gehele recht, zowel voor het civiele en bestuursrecht als het strafrecht. De vrijwaring geldt bovendien voor alle typen aansprakelijkheid, zowel voor aansprakelijkheid voor schade als voor rechterlijke ge- en verboden”. 54 Vgl. Schellekens, 2001. 55 Voor de accesprovider geldt: het initiatief tot doorgifte ligt niet bij de dienstverlener; de ontvanger van de doorgegeven informatie wordt niet door de dienstverlener geselecteerd; en de doorgegeven informatie wordt niet door de dienstverlener geselecteerd of gewijzigd. Het doorgeven van informatie en het verschaffen van toegang – zoals hiervoor bedoeld – omvatten de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van de doorgegeven informatie, voor zover deze opslag uitsluitend dient om de doorgifte in het communicatienetwerk te bewerkstelligen en niet langer duurt dan redelijkerwijs voor het doorgeven nodig is. Voor de hostingprovider geldt: de dienstverlener heeft niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of informatie en, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteiten of informatie duidelijk blijkt, of de dienstverlener, zodra hij van het bovenbedoelde daadwerkelijk kennis heeft of besef krijgt, handelt prompt om de
21
Elektronische Handel houdt in dat de tussenpersoon pas aansprakelijk kan worden gesteld
indien zij een faciliterende rol vervult en te weinig actie onderneemt om de onrechtmatige
informatie te verwijderen.56 Het is hier essentieel dat de dienstverlener een als tussenpersoon
optredende dienstverlener is die geen actieve, maar neutrale rol speelt tussen de klanten-
verkopers en de potentiële kopers.57 Een rechthebbende kan de tussenpersoon aanspreken voor
de onderliggende onrechtmatige informatie en vorderen dat de tussenpersoon actieve
maatregelen treft teneinde de betreffende informatie te verwijderen of de toegang daartoe te
blokkeren. De vrijwaringsbepalingen staan slechts open voor activiteiten van aanbieders van
diensten die beperkt zijn tot het loutere technische proces van informatieverwerking, met als
enig doel de doorgifte efficiënter te maken.58 Tussenpersonen mogen op geen enkele wijze
“betrokken” zijn bij de doorgegeven informatie en niet opzettelijk samenwerken met de
afnemers van haar dienst om onwettige handelingen te verrichten.59 Hostingproviders stellen
doorgaans een Notice and Takedown-systeem in, die de onrechtmatige informatie prompt
verwijdert.
1.5.2 Een facultatief recht?
Het recht op informatie is facultatief, althans zo blijkt uit de rechtspraak van het HvJ Eu.60 Het
HvJ EU betrekt in het Promusicae-arrest overigens niet overweging 21 van de considerans bij
de Handhavingsrichtlijn, waaruit volgt dat het recht op informatie in het kader van een hoog
beschermingsniveau beschikbaar moet zijn in alle lidstaten. Dit hoge beschermingsniveau zou
gelijkwaardig en homogeen moeten zijn en het is niet de bedoeling van de Europese wetgever
geweest om het recht op informatie beschikbaar te stellen in slechts enkele lidstaten. Het is
overigens al in het Groenboek en de Resolutie gebleken dat de Europese wetgever heeft
willen bereiken om het recht op informatie, in het kader van een doeltreffende
informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. Dit is niet van toepassing wanneer de afnemer van de dienst op gezag of onder toezicht van de dienstverlener handelt. 56 Zie voor deze gewenste afwachtende opstelling: Hof van Justitie van de Europese Unie 12 juli 2011 (L’Oréal/eBay); en Gerechtshof Leeuwarden 22 mei 2012 (Stokke/Marktplaats), rechtsoverweging .5.15 en Alberingk Thijm 2008. 57 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 23 maart 2010 (Google France), rechtsoverweging 112; en Hof van Justitie van de Europese Unie 12 juli 2011 (L’Oréal/eBay), rechtsoverweging 112 en Gerechtshof Leeuwarden 22 mei 2012 (Stokke/Marktplaats), rechtsoverweging 5.11. 58 Vgl. Overweging 42 van de considerans bij de Richtlijn Elektronische Handel en Hof van Justitie van de Europese Unie 23 maart 2010 (Google France), rechtsoverweging 113. 59 Vgl. Overwegingen 43 en 44 van de considerans bij de Richtlijn Elektronische Handel. 60 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 29 januari 2008 (Promusicae).
22
rechtsbescherming, door te willen voeren in de rechtsorden van meer lidstaten.61 Het door het
HvJ EU ontwikkelde facultatieve karakter lijkt hieraan in de weg te staan of althans
onvoldoende de gelijkwaardige bescherming in de EU te bevorderen. Het recht op informatie
uit de TRIPs-overeenkomst is facultatief en op basis van het Promusicae-arrest lijkt het er dus
op dat ditzelfde geldt voor artikel 8 Handhavingsrichtlijn. Bovendien merkt Advocaat-
Generaal Cruz Villalón in de conclusie bij het Sparkasse-arrest op dat artikel 8
Handhavingsrichtlijn geen absoluut recht is en de lidstaten de mogelijkheid hebben om
bepaalde beperkingen aan de uitoefening ervan te stellen.62 Hierbij dienen overigens wel de
beginselen van minimumharmonisatie en richtlijnconforme uitleg in acht te worden genomen.
1.5.3 Geïmplementeerd in Nederland en rechtsbescherming Aangenomen wordt dat lidstaten niet verplicht zijn om artikel 8 Handhavingsrichtlijn te
implementeren, maar hiertoe wel kunnen besluiten.63 De Handhavingsrichtlijn ziet op de
civielrechtelijke handhaving in lidstaten van de EU en vereist minimumharmonisatie, in die
zin dat de lidstaten minimaal moeten voorzien in bepaalde bepalingen, maar verdergaande
maatregelen kunnen treffen ten gunste van de rechthebbenden.64 Bij verdergaande
bescherming mag overigens geen afbreuk worden gedaan aan, onder meer, de
Auteursrechtrichtlijn65, de Richtlijn Elektronische Handel en de Privacyrichtlijn.66 Nederland
heeft ervoor gekozen om artikel 8 Handhavingsrichtlijn te implementeren, en wel in:67
• art. 1019f Rv;
• art. 28 lid 9 Aw;
• art. 17 lid 6 Wnr;68
• art. 5c lid 5 Dw;69
61 Vgl. Groenboek bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt 15 oktober 1998, p. 23. 62 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 29 januari 2008 (Promusicae); en Advocaat-Generaal Cruz Villalón 16 april 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse), overweging 21. 63 Vgl. De Cock Buning & Ringnalda 2010. 64 Vgl. artikel 2 en artikel 1 Handhavingsrichtlijn voor het doel van de richtlijn. 65 Richtlijn 2001/29/EG betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij. 66 Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. 67 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 29 januari 2008 (Promusicae), rechtsoverweging 70, waar uit de Richtlijn Elektronische Handel, de Auteursrechtrichtlijn, de E-privacyrichtlijn en de Handhavingsrichtlijn niet blijkt dat de lidstaten gehouden zijn om de verplichting op te leggen om in het kader van een civiele procedure persoonsgegevens te verstrekken. 68 Wet op de naburige rechten.
23
• art. 18 lid 8 Tw;
• art. 70 lid 11 ZPW 2005;70
• art. 13a lid 11 Lkw;71
• art. 70 lid 10 Row 1995;72 en
• art. 2.24 lid 4 BVIE.73
Rechtsbescherming
Op grond van artikel 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn, geïmplementeerd in artikel 26d Aw,
kunnen auteursrechthebbenden een rechterlijk bevel krijgen niet alleen jegens de
inbreukmakende derde, maar ook jegens een tussenpersoon, wiens diensten worden gebruikt
voor inbreukmakende handelingen. Deze bepaling is ook te vinden in artikel 11 zin 3
Handhavingsrichtlijn, dat van toepassing is op alle intellectuele eigendomsrechten. Het
rechterlijke bevel, waarin de vorderingen zijn opgenomen, moet een passend evenwicht tussen
de verschillende hierboven genoemde rechten en belangen verzekeren.74 Volgens de tekst van
artikel 8 lid 1 Handhavingsrichtlijn kan een bevel overigens “alleen worden gegeven door een
bevoegde rechterlijke instantie tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een
intellectueel eigendomsrecht”.75
Het is aan de rechthebbenden van intellectuele eigendomsrechten om rechtsbescherming te
zoeken in een civiele procedure overeenkomstig de hiervoor geldende regels in het Rv.76 Een
inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht recht is een onrechtmatige daad in de zin van
artikel 6:162 BW, waardoor in dit kader maatregelen zijn ontwikkeld die – mede gebaseerd op
artikel 3:296 BW – de schade voor de rechthebbende moeten beperken en tegengaan.77 Het
kan dan, aldus de Nederlandse wetgever bij de omzetting van de Handhavingsrichtlijn, gaan
om onder andere: 78
69 Databankenwet. 70 Zaaizaad- en plantgoedwet 2005. 71 Landbouwkwaliteitswet. 72 Rijksoctrooiwet 1995. 73 Dit betreft een verdrag op Benelux-niveau, maar wordt in deze scriptie als “nationaal” aangemerkt. 74 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 29 januari 2008 (Promusicae) en Hof van Justitie van de Europese Unie 12 juli 2011 (L’Oréal/eBay). 75 Vgl. Ekker 2006, p. 209. 76 Kamerstukken II, 2005-2006, 30392, 3, p. 5 (Memorie van Toelichting). 77 Uit artikel 3:296 BW volgt dat degene die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of na te laten, daartoe door de rechter, op vordering van de gerechtigde, kan worden veroordeeld. 78 Deze opsomming is afgeleid uit Kamerstukken II, 2005-2006, 30392, 3, p. 5.
24
• verbod op, eventueel dreigende, inbreukmakende handelingen;79
• nietigverklaring en doorhaling van een geregistreerd en inbreukmakend of anderszins
ten onrechte verleend recht;
• schadevergoeding;80
• winstafdracht;81
• beslaglegging tot afgifte van inbreukmakende goederen;
• opeising van inbreukmakende zaken door de rechthebbende dan wel vernietiging of
onbruikbaarmaking daarvan;
• gebod om informatie te verstrekken over de identiteit van afnemers van
inbreukmakende producten en over hoeveelheden;
• recall;
• publicatie van het vonnis of gebod tot het schrijven van een brief aan afnemers of
andere betrokkenen om hen te informeren over het vonnis;
• alles te versterken met een dwangsom ingeval de inbreukmaker het vonnis niet
nakomt.82
Het verzoek tot verstrekking van NAW-gegevens jegens een tussenpersoon, niet-
inbreukmaker, staat hier niet tussen. Vermoedelijk omdat het in Nederland onderdeel is van
een zorgvuldigheidsplicht, en niet een in te roepen recht. Dit zal later nader toegelicht worden.
79 Of een verbod moet worden opgelegd, hangt af van de omstandigheden van het geval zoals de ernst van de gepleegde inbreuk, het gedrag van de aangesprokene naar aanleiding van een eerdere waarschuwing, zijn standpunt met betrekking tot de inbreuk of de wijze waarop het verband waarin de toezegging is gedaan. Vergelijk ook: Hoge Raad 23 februari 1990 (Verheijen/Rijk Zwaan) en Hof van Justitie van de Europese Unie 12 juli 2011 (L’Oréal/eBay), rechtsoverweging 140, waarin is overwogen dat een bevel aan een beheerder van een elektronische marktplaats eveneens, in het kader van het legitieme handelsverkeer, niet tot doel of gevolg mag hebben dat een algemeen en permanent verbod worden opgelegd om producten van het betreffende merk te koop aan te bieden. 80 Artikel 13 lid 1 Handhavingsrichtlijn biedt de grondslag voor de implementatie van een regeling strekkende tot schadevergoeding in nationale lidstaten. In het auteursrecht is de bepaling geïmplementeerd in artikel 27 lid 1 van de Aw. De merkenrechtelijke variant is artikel 2.21 lid 1 van het BVIE en is een stuk uitgebreider. Er is – zo volgt ook uit artikel 45 TRIPs-verdrag – sprake van schadeplichtigheid indien de inbreukmaker wist of redelijke gronden had om te weten dat hij inbreuk pleegde. 81 De Handhavingsrichtlijn besteedt niet veel aandacht aan winstafdracht. Artikel 13 lid 2 Handhavingsrichtlijn biedt slechts de grondslag voor nationale rechterlijke instanties om invordering van winsten te gelasten, indien de inbreukmaker niet wist of niet redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegde. In het auteursrecht is geregeld in artikel 27a Aw dat naast schadevergoeding ook afdracht van de winst kan worden gevorderd. De merkrechtelijke variant is geregeld in artikel 2.21 lid 4 BVIE. 82 Op grond van artikel 611a van het Rv kan de rechter een dwangsom opleggen door deze bijvoorbeeld te koppelen aan het eerder genoemde verbod om kracht te zetten bij bepaalde voorzieningen. Er kan ook lijfsdwang worden opgelegd op grond van artikel 587 van het Rv, indien de inbreukmaker geen enkel verhaal biedt. Vergelijk: Rechtbank Arnhem 12 april 1990 (Reebok); Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 januari 2002 (Bouman/Container Centrale); en Gerechtshof ’s-Gravenhage 2 maart 2010 (X/Man).
25
1.5.4 Verzoek om wat en waarom?
Het recht op informatie is op te splitsen in een algemeen recht op informatie omtrent de
herkomst van de betreffende goederen, distributiekanalen en diensten, dat kan worden
ingeroepen jegens de inbreukmaker en het meer specifieke, en later ontwikkelde, verzoek
jegens de niet-inbreukmaker om NAW-gegevens van een klant te verstrekken. De
rechthebbende wil – in tegenstelling tot bijvoorbeeld de vordering tot het verwijderen of
toegankelijk maken van de betreffende onrechtmatige informatie – in principe de
tussenpersoon zelf zo snel mogelijk passeren en de achterliggende inbreukmaker aanspreken.
Met de opgevraagde NAW-gegevens wenst de rechthebbende te beschikken over de
“minimaal benodigde gegevens” om een zelfstandige inbreukprocedure in te stellen jegens de
inbreukmaker.83 Bovendien wordt op deze manier het verschil in informatie waarover de
vermeende inbreukmaker en de verzoeker beschikt enigszins gelijkgetrokken.84 Tot slot zij
opgemerkt dat de titel van artikel 8 Handhavingsrichtlijn, “recht op informatie”, ongelukkig
is, nu er in het artikel zelf wordt gesproken van een verzoek om informatie.
1.5.5 Welke tussenpersoon?
Artikel 8 Handhavingsrichtlijn stamt af van de vordering om informatieverstrekking jegens de
inbreukmaker. In het Groenboek werd het recht op informatie namelijk behandeld, als zijnde
een “andere maatregel”, onafhankelijk van de schadevergoeding en gericht tegen elke
inbreukmaker teneinde inlichtingen te verkrijgen over de herkomst van inbreukmakende
goederen, de distributiekanalen en de identiteit van de bij de productie en de distributie van de
goederen betrokken derden.85 In de Resolutie drong het Europees Parlement erop aan om de
maatregelen zoals de toekenning van het recht op informatie aan degene wiens recht is
geschonden te versterken, met inachtneming van de wetgeving inzake de bescherming van
persoonsgegevens op grond waarvan men het recht heeft geen verklaring ten eigenen
83 Vgl. Overwegingen 17 tot en met 21 van de Conclusie 16 april 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse), waarin de Advocaat-Generaal Cruz Villalón gelet op de Spaanse taalversie van artikel 8 Handhavingsrichtlijn overwoog dat het recht op informatie ruim genoeg is om ingeroepen te worden wanneer voldoende aanwijzingen voor een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht zijn en het verzoek duidelijk is gericht op het inleiden van een inbreukprocedure. Daarmee werd de stelling van de Sparkasse, dat artikel 8 Handhavingsrichtlijn niet voorziet in een autonoom materieel recht om informatie van een derde, maar het recht uitsluitend toekent in de context van een procedure wegens inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht – in het betreffende geval een gemeenschapsmerk – en op een gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser verworpen. 84 Overweging 21 Advocaat-Generaal Cruz Villalón 16 april 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse). 85 Vgl. Groenboek bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt 15 oktober 1998, p. 23.
26
detrimente af te leggen.86 Blijkens de Europese rechtspraak is de rechthebbende in beginsel
vrij om te kiezen tot welke tussenpersoon zij zich wendt, ongeacht de betrokkenheid bij de
inbreuk: voorwaarde is dat de tussenpersoon een schakel is in het proces en haar diensten zijn
gebruikt bij de inbreukmakende activiteit.87 Het gaat volgens artikel 8 lid 1 sub c
Handhavingsrichtlijn om een andere persoon die op commercieel schaal diensten die bij
inbreukmakende handelingen worden gebruikt, blijkt te verlenen. Uit de rechtspraak van het
HvJ EU is af te leiden dat artikel 8 Handhavingsrichtlijn kan worden ingeroepen jegens:
• een accessprovider;88
• een hostingprovider;89 en
• een bankinstelling.90
Het gaat er volgens het HvJ EU niet om of een tussenpersoon juridisch of feitelijk toezicht
uitoefent over de door de gebruiker aangewende diensten, maar om de beoogde effectieve
rechtsbescherming van het auteursrecht.91 Volgens het HvJ EU staat vast dat de
accessprovider door internettoegang te leveren het voor abonnees mogelijk maakt om
inbreuken door te geven aan derden. Het zal daarom de beoogde effectieve rechtsbescherming
van het auteursrecht aanzienlijk verminderen wanneer de accessprovider – die als enige in
bezit is van de gegevens aan de hand waarvan de inbreukmakers kunnen worden
geïdentificeerd – zouden worden uitgesloten van het begrip “tussenpersoon”.92
1.6 De achtergrond van het recht op privacy op het internet
86 Vgl. Resolutie van het Europees Parlement over het Groenboek van de Commissie – bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt 4 mei 2000, overweging 32. 87 Vgl. Bijvoorbeeld Van Der Linden-Smith & Lodder 2006; Annotatie Ekker bij Hoge Raad 25 november 2005 (Lycos/Pessers); en De Cock Buning en Van Eek 2009. 88 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 19 februari 2009 (LSG-beschikking); en Hof van Justitie van de Europese Unie 29 januari 2008 (Promusicae). 89 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 19 april 2012 (Bonnier Audio), waarin isp ePone de onrechtmatige uitwisseling van luisterboeken mogelijk maakte. 90 Vgl Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse Magdeburg). 91 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 19 februari 2009 (LSG-beschikking). 92 Vgl. bijvoorbeeld het Voorstel waar al werd benadrukt dat bewijs van het grootste belang is in inbreukzaken. Dat de Europese wetgever de al dan niet betrokken rol van de tussenpersoon wilde onderscheiden, blijkt ook uit artikel 6 Handhavingsrichtlijn, waar het in lid 2 gaat om de vermeende inbreukmaker, en in lid 1 om de verdediging.
27
De bescherming van de intellectuele eigendom moet de maker in staat stellen om een zo groot
mogelijk rechtmatig profijt te trekken uit diens werk en een zo groot mogelijke verspreiding
te bewerkstelligen, maar mag geen – ongerechtvaardigde – belemmering van de vrijheid van
meningsuiting, het vrije verkeer van informatie of de bescherming van persoonsgegevens
vormen, ook niet op het internet.93 Het recht op privacy op het internet geniet bescherming in
verschillende grondrechtelijke bepalingen, zoals:
• artikel 8 EVRM: het recht op eerbiediging van de privéleven en de correspondentie;
• artikel 7 Handvest: het recht op eerbiediging van het privéleven en de communicatie;
en
• artikel 8 Handvest: het recht op bescherming van de persoonsgegevens met inbegrip
van de bescherming van de verwerking hiervan zonder toestemming.
1.6.1 Privacyrichtlijn
De bescherming van de privacy in de EU begon concrete vormen aan te nemen in 1995 met
de komst van de Privacyrichtlijn die enerzijds de opheffing van belemmeringen in het vrije
verkeer van persoonsgegevens in de interne markt beoogde en anderzijds het niveau van
bescherming van de rechten en vrijheden in het kader van persoonsgegevens in alle lidstaten
wenste gelijk te trekken. De Privacyrichtlijn biedt in artikel 13 de lidstaten de mogelijkheid
om maatregelen te treffen die enkele belangrijke bepalingen, zoals de verwerking van
persoonsgegevens, beperken indien dit noodzakelijk is ter vrijwaring van de bescherming van
de rechten en vrijheden van anderen.94
1.6.2 E-‐privacyrichtlijn95
93 Vgl. Overweging 2 van de considerans bij de Handhavingsrichtlijn, waar overigens niet wordt gesproken van een “ongerechtvaardigde” belemmering, maar nu de handhaving van intellectuele eigendomsrechten per definitie een belemmering vormt voor de aldaar genoemde rechten, lijkt het steeds neer te komen op de vraag of de belemmering ongerechtvaardigd is of niet. 94 Vgl. Artikel 13 lid 1 sub g Privacyrichtlijn. 95 Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie).
28
Met het oog op de ontwikkelingen in de markten voor technologieën voor elektronische
communicatiediensten zijn er in dit kader specifieke regels neergelegd in de E-
privacyrichtlijn, dat voortborduurde op de algemene uitgangspunten uit de Privacyrichtlijn.96
Dit brengt met zich mee dat in beginsel de Privacyrichtlijn van toepassing is, tenzij specifiek
anders is bepaald in de E-privacyrichtlijn. Met de komst van de E-privacyrichtlijn beoogde de
Europese wetgever een geharmoniseerde interne markt te creëren inzake de bescherming van
persoonsgegevens, de persoonlijke levenssfeer en de rechtmatige belangen van
rechtspersonen in de sector elektronische communicatie. De harmonisatie moest echter
beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is, opdat de bevordering en de ontwikkeling van
nieuwe elektronische communicatiediensten en -netwerken tussen lidstaten niet zou worden
gehinderd. Artikel 15 E-privacyrichtlijn biedt de lidstaten de mogelijkheid om wettelijke
maatregelen te treffen die de belangrijkste bepalingen van de richtlijn, waaronder de
verplichting om vertrouwelijkheid te garanderen en betreffende de verwerking van
verkeersgegevens, te beperken op grond van, onder andere, “onbevoegd gebruik van het
elektronische-communicatiesysteem als bedoeld in artikel 13 lid 1 Privacyrichtlijn” en dus
ook artikel 13 lid 1 sub g, de bescherming van rechten en vrijheden van anderen.
1.6.3 Hoe verhouden de Handhavingsrichtlijn en de E-‐privacyrichtlijn zich met elkaar?
In het kader van minimumharmonisatie mag op grond van artikel 2 Handhavingsrichtlijn
verdergaande bescherming in beginsel geen afbreuk doen aan hetgeen is overwogen in de
Privacyrichtlijn. De E-privacyrichtlijn wordt hier niet genoemd. De Advocaat-Generaal
Kokott schrijf in zijn conclusie bij het Promusicae-arrest dat het voor de hand ligt om, gezien
de tweede overweging van de considerans bij de Handhavingsrichtlijn, de E-privacyrichtlijn
in te lezen in artikel 2 Handhavingsrichtlijn.97 Hiermee wordt het standpunt dat de
Handhavingsrichtlijn, vanwege het uit het internationaal recht voorvloeiende beginsel lex
posterior derogat legi priori, voor zou gaan op de E-privacyrichtlijn door de Advocaat-
Generaal verworpen. Deze vraag is sindsdien niet door het HvJ EU zelf beantwoord.
96 Vgl. Kingma 2012. 97 Vgl. Conclusie Advocaat-Generaal Kokott 18 juli 2007 (Promusicae), overweging 46.
29
Tussenconclusie
Sinds de komst van het internet heeft de Europese wetgever het arsenaal van de
rechthebbende willen uitbreiden en harmoniseren, vanwege de snel ontwikkelende technische
mogelijkheden en de verschillen in de rechtsorden van de nationale lidstaten. Dit heeft geleid
tot de Handhavingsrichtlijn, die overeenkomstig Europees recht verbindend is ten aanzien van
het te bereiken resultaat, namelijk de vaststelling van maatregelen, procedures en
rechtsmiddelen die noodzakelijk zijn om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te
waarborgen. Bij de omzetting van de Handhavingsrichtlijn moeten de lidstaten enkele
uitgangspunten in acht nemen. Intellectuele eigendomsrechten behoren een hoog,
gelijkwaardig en homogeen niveau van bescherming te genieten en dit verlangt een
doeltreffende handhaving. De maatregelen, procedures of rechtsmiddelen die een
rechthebbende wil instellen jegens een tussenpersoon dienen niet alleen doeltreffend,
evenredig en afschrikkend te zijn, maar ook eerlijk en billijk, zonder dat deze onnodig
ingewikkeld of kostbaar zijn en onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen inhouden. De
Handhavingsrichtlijn schrijft minimumharmonisatie voor, waardoor lidstaten verdergaande
bescherming kunnen toekennen aan rechthebbenden, mits dit niet in strijd is met de Richtlijn
Elektronische Handel of de Privacyrichtlijn. De Europese rechter heeft aangegeven dat
lidstaten niet verplicht zijn om artikel 8 Handhavingsrichtlijn te implementeren, maar dit lijkt
enigszins lastig te verenigen met het gewenste hoge en gelijkwaardige beschermingsniveau in
de EU en het uitgangspunt van minimumharmonisatie. De Europese wetgever heeft het voor
rechthebbenden wel mogelijk willen maken om zich tot een tussenpersoon, zoals PayPal, te
kunnen wenden, vanwege de fundamentele rol die zij op het internet speelt. Tussenpersonen
kunnen worden verzocht om de NAW-gegevens van diens klanten te verstrekken, zodat de
rechthebbende een zelfstandige inbreukprocedure kan starten jegens de vermeende
inbreukmaker: bewijs is immers cruciaal in inbreukzaken. De verzoeker heeft bovendien
minimaal de NAW-gegevens nodig om een inbreukprocedure te starten en op deze manier is
er enigszins een gelijke “strijd” tussen de verzoeker, wiens rechten zijn geschonden, en de
anonieme inbreukmaker. Het gaat er dan om of de dienst van de tussenpersoon bij de
inbreukmakende activiteit is gebruikt, waarbij het niet uitmaakt of de tussenpersoon feitelijk
of juridisch toezicht uitoefende. Tot slot lijkt het Europees privacyrecht niet in de weg te staan
aan de keuze van lidstaten om artikel 8 Handhavingsrichtlijn te implementeren.
30
2. Het verstrekken van NAW-‐gegevens
Inleiding
In Nederland bestond er al een manier om NAW-gegevens te verkrijgen van een
tussenpersoon, namelijk via de zorgvuldigheidsverplichting op grond van de onrechtmatige
daad. Hoe dit recht er uitziet, en in hoeverre het in overeenstemming is met hetgeen op
Europees niveau is uitgemaakt, zal in dit hoofdstuk besproken worden.
2.1 Informatieverstrekking detaillist
De “klassieke” informatieplicht kon van oudsher onder omstandigheden jegens de vermeende
inbreukmaker worden ingeroepen op grond van de onrechtmatige daad.98 De vraag of de
zorgvuldigheidsnorm de inbreukmaker verplicht om inlichtingen te geven hangt, aldus de
Hoge Raad in 1987, ervan af of:99
• de aard van de verweten handeling, zoals het bewust commercieel aanbieden of
verhandelen van vervalste producten dat onder het merk en verpakking een
bedrieglijke gelijkenis vertoont;
• het uitblijven van de inlichtingen het gevaar meebrengt dat de betreffende derden
zullen voortgaan met inbreukmakende handelingen; of
• geen vergoeding zal kunnen worden verkregen voor de schade die de rechthebbende
hier lijdt of zal lijden.
In de Boehringer/GTO-zaak paste de rechtbank de hierboven geformuleerde Chloé-toets toe
jegens een offline niet-inbreukmaker, en werd de vordering toegewezen.100 De vordering, die
in beginsel wordt ingesteld jegens de offline-inbreukmaker zelf, is wat betreft de
procesrechtelijke gang van zaken uiteindelijk terechtgekomen in artikel 1019f Rv.101
98 Vgl. Chavannes 2007-I, p. 2. 99 Vgl. Hoge Raad 27 november 1987 (Chloé), waar het ging om een merkinbreuk met betrekking tot een parfumflesje. 100 Rechtbank ’s-Gravenhage 19 februari 2003 (Boehringer/GTO). 101 Vgl. Chavannes 2007-I, p. 2.
31
2.2 De zorgvuldigheidsverplichting
De onrechtmatige daad is in Nederland de grondslag geweest voor de verplichting om NAW-
gegevens te verstrekken, en resulteerde uiteindelijk in het “befaamde” Lycos/Pessers-arrest.102
De tussenpersoon handelt onder omstandigheden onrechtmatig jegens de verzoeker door de
opgevraagde gegevens niet te verstrekken. Het gaat hier dus eerder om een verplichting voor
de tussenpersoon om de verzoeken te behandelen, dan om een in rechte in te roepen recht van
de verzoeker. De Hoge Raad benadrukte weliswaar dat het oordeel van het Hof Amsterdam
zou zijn toegesneden op het onderhavige geval, en dus betrekking zou hebben op
“onrechtmatige uitlatingen”, maar in de latere rechtspraak zijn de criteria ook toegepast op
zaken betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten.
Positie verzoek Nederland
De vrijwaringsbepalingen in de Richtlijn Elektronische Handel hebben betrekking op de
aansprakelijkheid voor de doorgegeven informatie en dit staat los van de
zorgvuldigheidsverplichting om in bijzondere omstandigheden maatregelen te nemen ter
beëindiging en voorkoming van verdere inbreuk en schade.103 Met een verzoek tot
verstrekking van NAW-gegevens wordt beoogd dat de inbreukmaker zich in de toekomst
onthoudt van verdere inbreuken door hem in rechte aan te spreken, en zal het nadelige effect
van de inbreuk zoveel mogelijk worden beperkt.104 Net zoals in de Europese rechtspraktijk is
er in Nederland, ten aanzien van tussenpersonen, een onderscheid gemaakt tussen de
aansprakelijkheid voor de betrokkenheid bij het doorgeven van de onrechtmatige informatie
en de aansprakelijkheid vanwege het niet-verstrekken van NAW-gegevens van de vermeende
inbreukmakers.
2.3 Een specifieke wettelijke regeling
In de rechtspraak van het HvJ EU is herhaaldelijk overwogen dat lidstaten niet verplicht zijn
om artikel 8 Handhavingsrichtlijn te implementeren, maar dat als ze dat doen zij zich moeten
baseren op een uitleg die het mogelijk maakt om een juist evenwicht tussen de betrokken
102 Hoge Raad 25 november 2005 (Lycos/Pessers), die de overwegingen van het Hof Amsterdam overnam. 103 Vgl. Rechtbank Utrecht 12 juli 2005 (BREIN/isp’s). 104 Vgl. Chielen en anderen 2014.
32
fundamentele rechten te verzekeren.105 De lidstaten hebben dus veel vrijheid in de keuze hoe
zij artikel 8 Handhavingsrichtlijn implementeren, zo lang er maar – ergens – een juist
evenwicht verzekerd wordt.
Artikel 15 E-privacyrichtlijn in samenhang gelezen met artikel 13 Privacyrichtlijn biedt een
grond voor een uitzondering of beperking op het privacyrecht in het geval dit noodzakelijk is
voor de bescherming van de rechten van anderen, waaronder inbreuk op intellectuele
eigendomsrechten. Volgens Kingma is de conclusie dat de gronden van artikel 13
Privacyrichtlijn van overeenkomstige toepassing zijn op het gebied van elektronische
communicatie onjuist en, al is dit wel het geval, dan vereist het privacyrecht dat een beperking
hierop “voorzien bij wet” moet zijn.106 Kingma is van mening dat het voor internetgebruikers
onomstotelijk duidelijk moet zijn dat hun persoonsgegevens kunnen worden verstrekt aan
derden die een civiele procedure tegen hen willen instellen.107 Kingma concludeert dat in
Nederland de noodzakelijke specifieke regeling ontbreekt en derhalve niet in
overeenstemming is met het Europese privacyrecht. Het Lycos/Pessers-arrest mag volgens
hem geen grondslag meer zijn voor de verstrekking van NAW-gegevens, nu de Hoge Raad de
relevante privacybepalingen onjuist heeft toegepast. Zo is een inbreuk op het
doelbindingsbeginsel uit artikel 9 Wbp niet te rechtvaardigen op grond van artikel 8 aanhef en
sub f Wbp, maar op grond van artikel 43 Wbp.108
Voordat de Handhavingsrichtlijn tot stand was gekomen, was het in Nederland al mogelijk dat
een tussenpersoon verplicht was om NAW-gegevens van een klant te verstrekken.109 Het
Lycos/Pessers-arrest kleurde de beoordelingscriteria later nader in en zou in de latere
105 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 29 januari 2008 (Promusicae), rechtsoverweging 70; Hof van Justitie van de Europese Unie 19 februari 2009 (LSG-Beschikking), rechtsoverweging 41; Hof van Justitie van de Europese Unie 19 april 2012 (Bonnier Audio), rechtsoverweging 55; en Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse Magdeburg), rechtsoverweging 34. 106 Vgl. Kingma 2012, waarin Kingma verwijst naar Hof van Justitie van de Europese Unie 20 mei 2003 (Österreicher Rundfunk), rechtsoverweging 71, waaruit blijkt dat een beperking bij wet voorzien is, een van de opgesomde legitieme doelstelling nastreeft en noodzakelijk in een democratische samenleving is. Dit arrest is gewezen vóór de inwerkingtreding van het Handvest. In deze paragraaf is overigens alleen het vereist van “voorzien bij wet” relevant. In hoofdstuk 2.6 zal er nader ingegaan worden op een beperking op een in het Handvest beschermd fundamenteel recht. 107 Vgl. Kingma 2012, waar hij verwijst naar: Advocaat-Generaal Kokott 18 juli 2007 (Promusicae), overweging 109. Vgl. ook Van der Linden 2014, die meent dat een specifieke wettelijke regeling ontbreekt. 108 Vgl. Kingma 2012. 109 Vgl. Rechtbank ’s-Gravenhage 9 juni 1999 (Scientology).
33
rechtspraak de grondslag vormen voor de verstrekking van NAW-gegevens.110 De Minister
van Justitie liet weten dat de in Nederland reeds bestaande grondslag op grond van het
Lycos/Pessers-arrest goed past in de implementatie van de Handhavingsrichtlijn in Nederland
en goed te verenigen is met het Promusicae-arrest.111 De Nederlandse rechtspraktijk zou dus
onveranderd blijven.112 De onrechtmatige daad lijkt in overeenstemming met de in de
rechtspraak van het EHRM omschreven vereiste voorzien bij wet, nu het voldoende
toegankelijk en voldoende duidelijk geformuleerd is, eventueel door middel van juridische
bijstand, en de voorzienbaarheid bovendien niet vereist dat de regel is neergelegd in een
specifieke wet.113 Tot slot moet een inbreukmaker redelijkerwijs kunnen verwachten dat de
rechthebbende een actie tegen hem wil instellen en hiervoor zijn NAW-gegevens voor nodig
heeft. Al met al is een beperking op het privacyrecht op grond van de onrechtmatige daad
vermoedelijk toegestaan, omdat deze voorzien bij wet is.
Bovendien is artikel 8 Handhavingsrichtlijn formeel geïmplementeerd in de relevante
intellectuele eigendomswetten, maar wellicht onvoldoende specifiek. Een, juiste, opname in
de intellectuele eigendomswetten zal wel voldoen aan het vereiste voorzien bij wet.
Bovendien wordt aangenomen dat een verzoek tot verstrekking van NAW-gegevens ook
zelfstandig kan worden gedaan om een inbreukprocedure in te leiden.114
2.4 Een voorafgaande gerechtelijke procedure
De omzetting van artikel 8 Handhavingsrichtlijn moet een juist evenwicht tussen de
fundamentele rechten verzekeren, zo bleek uit het Promusicae-arrest. Uit dit arrest bleek niet
onomstotelijk dat het voor lidstaten verplicht zou moeten zijn om het verzoek tot verstrekking
110 Vgl. Chavannes 2007-I, p. 6; Zie in dit kader ook: Rechtbank Amsterdam 21 juni 2007 (BREIN/Leaseweb), waarin werd benadrukt dat artikel 3:15d BW geen grondslag vormt voor de verstrekking van NAW0-gegevens. Dit vonnis werd later in hoger beroep bekrachtig: Gerechtshof Amsterdam 3 juli 2008 (Leaseweb/BREIN). 111 Vgl. Bijlage TK 29 838 (2007-08) nr. 7, brief van 20 maart 2008. 112 Vgl. Bijl. TK 29 838 (2007-08) nr. 7, brief van 20 maart 2008, waarin de Minister van Justitie liet weten dat het Lycos/Pessers-arrest goed past in de implementatie van de Handhavingsrichtlijn in Nederland en goed te verenigen is met het Promusicae-arrest. Vgl. ook: Siemerink 2008. 113 Vgl. in dit kader EHRM 26 april 1979 (Sunday Times/Verenigd Koninkrijk), rechtsoverwegingen 46-53, waarin het EHRM dat het Britse recht, dat vaak niet in specifieke wetten is neergelegd, voldoende voorzien bij wet is; en Rechtbank Midden-Nederland 16 december 2015 (BREIN/Ziggo), rechtsoverweging 4.5; en in tegenstelling tot Engelfriet 2012, waarin alleen een wet in formele zin zou volstaan en dat het “zeer te betwijfelen” is of de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm volstaat. 114 Vgl. Rechtbank ’s-Gravenhage 5 oktober 2015 (BREIN/Google Inc.), rechtsoverweging 4.8; en Advocaat-Generaal Cruz Villalón 16 april 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse), overweging 20.
34
van NAW-gegevens te onderwerpen aan tussenkomst van de rechter. 115 Dit is namelijk een
procedureel aspect, en betreft niet de tenuitvoerlegging van de maatregel ter omzetting van de
richtlijn. Wanneer naar huidige Nederlands recht de tussenpersoon meent gerechtvaardigde
gronden te hebben om het verzoek te weigeren, dan zal het geschil bij de rechter
terechtkomen, en zal de rechterlijke instantie (…) het nationale recht conform de richtlijn
uitleggen.
In het Bonnier Audio-arrest leek het HvJ EU enige nuance te geven en overwoog dat de in die
procedure betrokken wettelijke regeling, die de rechter in staat stelt om, nadat een persoon
met volledige procesbevoegdheid een verzoek om persoonsgegevens heeft ingediend, een
juist evenwicht te maken op basis van de concrete omstandigheden van de zaak en met
inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, voldoet aan hetgeen artikel 8
Handhavingsrichtlijn vereist.116 Dit wilde uiteraard ook nog niet zeggen dat de Nederlandse
praktijk in strijd was met de Handhavingsrichtlijn, omdat de belangenafweging bij de
tussenpersoon ligt en geen voorafgaande gerechtelijk vereist is.
In het Sparkasse-arrest lijkt het er echter wel op dat het HvJ EU het liever heeft dat de rechter
zich eerst buigt over het verzoek:117
“In de eerste plaats blijkt uit de bewoordingen van artikel 8, lid 1, onder c), van richtlijn
2004/48 dat de lidstaten er zorg voor dragen dat de bevoegde rechterlijke instanties, tijdens
een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, op
gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser kunnen gelasten dat informatie over de
herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten die inbreuk maken op een
intellectuele-eigendomsrecht, wordt verstrekt door een persoon die op commerciële schaal
diensten die bij inbreukmakende handelingen worden gebruikt, blijkt te verlenen.”118
(…)
115 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 29 januari 2008 (Promusicae), rechtsoverweging 70. 116 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 19 april 2012 (Bonnier Audio), rechtsoverweging 59. 117 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse), rechtsoverwegingen 37 en 42. 118 Vgl. idem, rechtsoverweging 23.
35
“Met het recht op informatie, waarop de eiser geacht wordt aanspraak te hebben tijdens een
gerechtelijke procedure wegens inbreuk op diens eigendomsrecht (…)”119
(…)
“(…) artikel 8, lid 1, van de richtlijn weliswaar niet voorziet in een zelfstandig recht op
informatie dat particulieren rechtstreeks kunnen uitoefenen jegens de inbreukmaker of de in
artikel 8, lid 1, onder a) tot en met d), bedoelde personen, maar de lidstaten wel de
verplichting oplegt ervoor te zorgen dat die informatie kan worden verkregen via een
gerechtelijke procedure.”
Advocaat-Generaal Cruz Villalón merkt in zijn conclusie bij het Sparkasse-arrest op dat het
vereiste “tijdens een gerechtelijke procedure” uit artikel 8 handhavingsrichtlijn zo moet
worden uitgelegd dat een procedure die een inbreukprocedure inleidt hier ook onder valt.120
Het HvJ EU verwijst in rechtsoverweging 19 naar dit punt, doch slechts zeer beperkt.121 Het is
onduidelijk of een verzoek ter inleiding van een gerechtelijke inbreukprocedure binnen de
reikwijdte van de Handhavingsrichtlijn valt. In hoofdstuk vier zal hier meer aandacht aan
besteed worden.
Op grond van de Privacyrichtlijn kunnen lidstaten privacyrechten beperken ter bescherming
van de rechten van anderen, en volgens de rechtspraak sluit de E-privacyrichtlijn niet uit dat
lidstaten een verplichting kunnen opleggen om in het kader van een civiele procedure NAW-
gegevens mee te delen.122 Artikel 15 E-privacyrichtlijn werkt namelijk niet uit naar welke
rechten en vrijheden het in dat artikel verwijst, en sluit derhalve niet uit dat de verplichting
kan worden opgelegd door auteursrechthebbenden in een civiele procedure.123 De artikel 29
119 idem, rechtsoverweging 29. 120 Vgl. Advocaat-Generaal Cruz Villalón 16 april 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse), overweging 20, waarin wordt verwezen naar de Spaanse taalversie van de Handhavingsrichtlijn. 121 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse), rechtsoverweging 19, waarin het HvJ EU overweegt: “Zoals de advocaat-generaal in punt 20 van zijn conclusie heeft opgemerkt, valt een verzoek om informatie in het kader van een procedure wegens kennelijke inbreuk op de aan een merk verbonden rechten wel onder artikel 8, lid 1, van richtlijn 2004/48.” 122 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 29 januari 2008 (Promusicae), rechtsoverweging 54. 123 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 19 februari 2009 (LSG-Beschikking), rechtsoverwegingen 26 en 27.
36
werkgroep van de Europese Commissie leek overigens wel liever te willen dat NAW-
gegevens worden verstrekt aan de rechter.124
De tussenpersoon dient, in Nederland, zelf na te gaan of het verstrekken van NAW-gegevens
in overeenstemming is met de Wbp, waarbij de fundamentele rechten van derden en de ernst
van de inbreuk in de toets dienen te worden betrokken.125 Een verplichting om NAW-
gegevens te verstrekken gaat niet zo ver dat de betreffende tussenpersoon ten behoeve van
derden – zoals BREIN – correcte identificerende informatie van haar klanten dient bij te
houden of daar actief onderzoek naar moet verrichten.126 Recentelijk werd een geslaagd
beroep gedaan op artikel 28 lid 9 Aw en de Haagse rechter benadrukte dat deze Nederlandse
implementatie slechts in zoverre ruimer lijkt dan artikel 8 Handhavingsrichtlijn dat de
vordering niet tijdens een inbreukprocedure hoeft te worden gedaan.127 Bovendien biedt
artikel 8 aanhef sub f Wbp de mogelijkheid voor tussenpersonen om vrijwillig – en dus
zonder tussenkomst van de rechter – NAW-gegevens van een klant te verstrekken en kan de
tussenpersoon op grond van artikel 43 sub e Wbp zelf besluiten om het doelbindingsbeginsel
opzij te zetten.128 Het zou in het voordeel van de rechthebbende, en dus in lijn met het
beginsel van minimumharmonisatie, zijn om zonder een voorafgaande gang naar de rechter
een verzoek bij de tussenpersoon neer te leggen.129 De tussenpersoon maakt in beginsel het
juiste evenwicht, en indien de tussenpersoon weigert om de NAW-gegevens te verstrekken zal
de rechter zich buigen over de kwestie.130 Hierover in hoofdstuk vier meer.
2.5 Het toetsingskader
124 Vgl. Werkgroep artikel 29 2005: “On the basis of the compatibility principle as well as in compliance with the confidentiality principlevincluded in Directives 2002/58 and 95/46, data detained by ISPs processed for specific purposesvincluding mainly the performance of a telecommunication service cannot be transferred to third partiesvsuch as right holders, except, in defined circumstances provided by law, to public law enforcement authorities.” 125 Vgl. Rechtbank Utrecht 12 juli 2005 (BREIN/isp’s). Later bekrachtigd door Gerechtshof Amsterdam 13 juli 2006 (BREIN/isp’s). Vgl. ook: Chavannes 2007-I, p. 6. 126 Vgl. Rechtbank Den Haag 24 oktober 2012 (BREIN/XS Networks). 127 Vgl. Rechtbank ’s-Gravenhage 5 oktober 2015 (BREIN/Google Inc.), rechtsoverweging 4.8. 128 Vgl. voor de vrijwillige verstrekking van NAW-gegevens op grond van artikel 8 aanhef sub f Wbp: Gerechtshof Amsterdam 7 november 2002 (XS4ALL/Deutsche Bahn), rechtsoverweging 4.14. 129 Vgl. in dit kader ook Tsoutsanis 2013. 130 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse), waarin de Europese rechter aangeeft dat een nationale bepaling, die het juiste evenwicht onvoorwaardelijk en onbeperkt uitsluit, niet in overeenstemming is met de Handhavingsrichtlijn. Hier is in Nederland geen sprake van.
37
Van oudsher konden tussenpersonen, in Nederland, op grond van de maatschappelijke
zorgvuldigheidsnorm gehouden worden om medewerking te verlenen en adequate
maatregelen te nemen wanneer zij in kennis werden gesteld van een inbreuk op een
intellectueel eigendomsrecht.131 In het standaardarrest Lycos/Pessers van de Hoge Raad in
2005, nog vóór implementatie van de Handhavingsrichtlijn, zijn de volgende voorwaarden
geformuleerd:
• de mogelijkheid dat de informatie, op zichzelf beschouwd, jegens de derde
onrechtmatig schadelijk is, is voldoende aannemelijk;
• de derde heeft een reëel belang bij de verkrijging van de NAW-gegevens;
• het is aannemelijk dat er in het concrete geval geen minder ingrijpende mogelijkheid
bestaat om de NAW-gegevens te achterhalen;
• de afweging van de betrokken belangen van de derde, de serviceprovider en de
websitehouder (voor zover kenbaar) brengt mee dat het belang van de derde behoort te
prevaleren.132
Als aan alle voorwaarden is voldaan, dan wijken de privacybelangen voor de belangen van de
rechthebbende om in rechte te kunnen optreden jegens de inbreukmaker, hoewel een dergelijk
bevel niet al te snel moet worden aangenomen.133 Hierna zullen de eerste drie voorwaarden
worden toegelicht aan de hand van de uitleg die de Nederlandse rechtspraak hieraan heeft
gegeven. Het is evident dat de eerste twee voorwaarden binnen de reikwijdte van de
Handhavingsrichtlijn zullen vallen.134 De derde voorwaarde vloeit vermoedelijk voort uit het
evenredigheidsbeginsel en zal derhalve ook in overeenstemming zijn met het Europees recht.
Bij de laatste voorwaarde, de belangenafweging, is het interessant om het Europees recht te
betrekken, nu dit het fundamentele onderdeel van het toetsingskader vormt.
2.5.1 De onrechtmatige handeling
131 Vgl. Rechtbank 's-Gravenhage 9 juni 1999 (Scientology/Spaink e.a.).; en Rechtbank Utrecht 12 juli 2005 (BREIN/isp’s), waarin de rechter dit baseert op de wetsgeschiednis: "Voor de volledigheid zij vermeld dat ook in het civiele recht de mogelijkheid bestaat dat de rechter de dienstverlener opdraagt de bron van de informatie bekend te maken." 132 Vgl. Hoge Raad 25 november 2005 (Lycos/Pessers). 133 Vgl. Rechtbank 's-Gravenhage 5 januari 2007 (BREIN/KPN). 134 De Handhavingsrichtlijn spreekt in artikel 8 Handhavingsrichtlijn van “eiser” en van “inbreuk op een intellectuele eigendomsrecht”.
38
Naar Nederlands recht zal moeten worden vastgesteld of sprake is van een inbreuk op een
intellectueel eigendomsrecht.135 Dit hoeft niet (meer) zo streng te worden uitgelegd dat sprake
moet zijn van een handeling die “onmiskenbaar onrechtmatig” of “vaststaand onrechtmatig”
is.136 Hiermee werd losgelaten van de strenge toets uit het XS4ALL/Deutsche Bahn-arrest.137
De klant van een accessprovider zou onrechtmatig handelen, indien hij structureel en
doelbewust het inbreukmaken faciliteert en stimuleert.138 De voorzieningenrechter Midden-
Nederland maakte bijvoorbeeld simpelweg een opsomming van omstandigheden die wel en
die niet op de bedoeling van de klant van Ziggo betrekking leken hebben.139 Dat de rechter
ervoor heeft gekozen om deze voorwaarde niet al te streng uit te leggen, kan waarschijnlijk
verklaard worden door het gegeven dat met de opgevraagde NAW-gegevens een zelfstandige
inbreukprocedure wordt beoogd, waarin – op tegenspraak – zal moeten worden beoordeeld of
sprake is van een onmiskenbare of vaststaande onrechtmatige handeling. Het is belangrijk om
steeds bewust te blijven van het onderscheid tussen de verschillende vorderingen. Zo leidt de
conclusie dat een tussenpersoon verplicht is om NAW-gegevens te verstrekken niet zonder
meer tot de conclusie dat de betreffende handeling een inbreuk op een intellectueel
eigendomsrecht oplevert. Deze eis moet niet al te streng worden uitgelegd, om zo te
voorkomen dat de “echte strijd”, betreffende de vraag of sprake is van een inbreuk, een stap te
vroeg wordt uitgevochten, namelijk zonder de vermeende inbreukmaker zelf.
2.5.2 Een reëel belang
Met het oog op voorkoming dan wel beperking van verdere schade heeft de rechthebbende
van een intellectueel eigendomsrecht er een groot en zwaarwegend belang bij om de
betreffende vermeende inbreukmaker in rechte te kunnen aanspreken.140 In het geval van
auteursrechtinbreuken wordt aangenomen dat een organisatie zoals BREIN een “omvangrijk”
135 Vgl. Rechtbank Amsterdam 24 augustus 2006 (BREIN/UPC Nederland), rechtsoverweging 7. 136 Vgl. Hoge Raad 25 november 2005 (Lycos/Pessers), rechtsoverweging 5.1.6 voor “onmiskenbaar onrechtmatig”; en Rechtbank Midden-Nederland 16 december 2015 (BREIN/Ziggo), 4.8. voor “vaststaand onrechtmatig”. 137 Vgl. Gerechtshof Amsterdam 7 november 2002 (XS4ALL/Deutsche Bahn), rechtsoverwegingen 4.8; 4.10; 4.11; 4.12; en 4.14. 138 Vgl. Rechtbank Midden-Nederland 16 december 2015 (BREIN/Ziggo) en Gerechtshof ’s-Gravenhage 15 november 2010 (FTD/Eyeworks), waar het downloaden uit illegale bron naar Nederlands recht overigens nog was toegestaan. Dit is inmiddels niet meer het geval. 139 Vgl. Rechtbank Midden-Nederland 16 december 2015 (BREIN/Ziggo), rechtsoverweging 4.15. 140 Vgl. Rechtbank Amsterdam 25 april 2002 (Deutsche Bahn/XS4ALL).
39
belang heeft, namelijk de bescherming van auteursrechten.141 In het geval van het optreden
tegen grootschalige inbreuken op commerciële schaal heeft BREIN een omvangrijker belang,
namelijk het bestrijden van piraterij.142
2.5.3 Geen minder ingrijpend alternatief
Bij wijze van subsidiariteit moet de verzoeker aantonen dat in voldoende mate en doelmatig is
gezocht naar alternatieve wegen en dat die niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.143 De
inspanningen van BREIN werden bijvoorbeeld in de BREIN/KPN-zaak voldoende geacht en
het verweer van KPN – dat BREIN de gegevens met enige speurwerk in openbare bronnen
op internet had kunnen vinden – faalde.144 De verzoeker zal moeten aantonen dat er
alternatieve wegen – zonder succes – zijn bewandeld.145 De pogingen van BREIN om achter
een Russische hostingprovider en de, in Suriname wonende, rekeninghouder aan te gaan
waren in de BREIN/ING-zaak bijvoorbeeld onvoldoende.146 In de BREIN/Techno Design-
zaak verwierp de rechter de stelling van Techno Design dat BREIN zich tot de
hostingprovider had moeten wenden, nu Techno Design als zijnde een aanbieder van
betalingsdiensten naar haar aard beschikt over de NAW-gegevens van haar klanten.147 Ook
kunnen de keuzes van een tussenpersoon over hoe de aangeboden dienst is ingericht een rol
spelen. Zo werd een vordering van een aanbieder van een user-generated platform jegens de
accessprovider om NAW-gegevens van een deelnemer op het platform te verstrekken
afgewezen, mede, vanwege de keuze van de verzoeker om het platform zo in te richten dat
een deelnemer uitsluitend door het gebruik van een e-mailadres kan deelnemen.148
141 Vgl. Rechtbank Amsterdam 21 juni 2007 (BREIN/Leaseweb); en Rechtbank ‘s-Gravenhage 24 oktober 2012 (BREIN/XS Networks), waaruit blijkt dat het reële belang van BREIN bij de verkrijging van de gegevens erop ziet de inbreukmakers te kunnen aanspreken voor het onrechtmatige gedrag en op die manier verder onrechtmatig handelen te kunnen voorkomen. 142 Vgl. Rechtbank ’s-Gravenhage 6 december 2011 (BREIN/Techno Design), waarin de Haagse rechtbank in dit kader eveneens verwijst naar Hof van Justitie van de Europese Unie 12 juli 2011 (L'Oréal/eBay). Vgl. ook Annotatie Kulk bij Rechtbank Amsterdam 14 mei 2013 (BREIN/ING). 143 Vgl. Rechtbank Amsterdam 14 mei 2013 (BREIN/ING), waarin het ging om een verzoek van BREIN ter verkrijging van NAW-gegevens van een gevolmachtigde op een bepaald rekeningnummer. 144 Vgl. Rechtbank 's-Gravenhage 5 januari 2007 (BREIN/KPN). 145 Vgl. Rechtbank ‘s-Gravenhage 24 oktober 2012 (BREIN/XS Networks). 146 Vgl. Rechtbank Amsterdam 14 mei 2013 (BREIN/ING). 147 Vgl. Rechtbank ’s-Gravenhage 6 december 2011 (BREIN/Techno Design), waar BREIN aanvoerde dat Techno Design NAW-gegevens nodig heeft om haar dienst te kunnen aanbieden, nu het gaat om een betalingsdienst. Techno Design voerde hier overigens onvoldoende gemotiveerd verweer. 148 Vgl. Gerechtshof Amsterdam 14 december 2010 (Ziggo/123video). Bovendien beschikte de verzoeker al over de naam en de geboortedatum van de uploader en had er al e-mailcorrespondentie plaatsgevonden.
40
2.6 Een juist evenwicht
Het is vaste Europese rechtspraak dat de lidstaten bij de omzetting van richtlijnen er acht op
dienen te slaan dat zij zich baseren op een uitlegging daarvan die het mogelijk maakt een juist
evenwicht tussen de verschillende Europese grondrechten te verzekeren.149 Een nationale
bepaling is in strijd met de Handhavingsrichtlijn, wanneer een juist evenwicht
onvoorwaardelijk en onbeperkt uitgesloten is.150 Hierbij moet worden opgemerkt dat op grond
van artikel 52 lid 1 Handvest beperkingen op de uitoefening van de in het Handvest erkende
rechten de wezenlijke inhoud van die rechten moeten eerbiedigen en dat uit de rechtspraak is
gebleken dat een maatregel die leidt tot een ernstige aantasting van een in het Handvest
beschermd recht niet voldoet aan het vereiste van een juist evenwicht.151 Het HvJ EU probeert
dus een “juist evenwicht” te vinden tussen de conflicterende fundamentele rechten door een
“overeenstemming” te bereiken.152 Bij de beoordeling of een beperking op een fundamenteel
recht geoorloofd is, moet volgens het stappenschema de vraag gesteld worden of de
betreffende beperking:
• bij wet gesteld is;153
• de wezenlijke inhoud van het betreffende fundamentele recht eerbiedigt; en
• het met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel noodzakelijk is en beantwoordt
aan door de EU erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de
bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Het vinden van een compromis, zoals het HvJ EU probeert met het vinden van een juist
evenwicht, brengt in beginsel mee dat de uitkomst steeds zal afhangen van de concrete
omstandigheden van het geval. Enerzijds zal de rechtsonzekerheid toenemen en zullen er
minder principiële beslissingen gemaakt worden.154 Aan de andere kant zal het recht flexibeler
worden toegepast, leidt een juist evenwicht tot “genoegdoening” van zoveel mogelijk partijen
149 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 29 januari 2008 (Promusicae), rechtsoverweging 70 in samenhang met Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse Magdeburg), rechtsoverweging 34. 150 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse Magdeburg). 151 Idem, rechtsoverweging 35; en Hof van Justitie van de Europese Unie 24 november 2011 (Scarlet/Sabam), rechtsoverwegingen 45, 46, 48, 49 en 53, waaruit blijkt dat een dusdanig ernstige beperking op een fundamenteel recht in strijd is met het vereiste van een juist evenwicht. 152 Vgl. Alberdingk Thijm en De Vries 2015. 153 Dit vereiste is behandeld in hoofdstuk 2.3. 154 Vgl. Annotatie Van Der Sloot bij Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty/Stadtsparkasse), overwegingen 4, 5, 8, 11 en 14.
41
en worden de principiële beslissingen overgelaten aan democratisch gekozen wetgevende
autoriteiten. Bovendien bestaat er een waarborg voor partijen in de vorm dat een ernstige
beperking op een fundamenteel recht niet tot een bevredigend juist evenwicht kan leiden.155
Een beroep op de formele implementatie van artikel 8 Handhavingsrichtlijn, artikel 28 lid 9
Aw, brengt dus met zich mee dat een juist evenwicht tussen de betrokken fundamentele
rechten gemaakt wordt.156
In Nederland moet de tussenpersoon op grond van de onrechtmatige daad een afweging van
de wederzijdse belangen maken.157 Bij de belangenafweging moeten de belangen van de drie
betrokken partijen tegen elkaar worden afgewogen: de verzoeker, de tussenpersoon en de
abonnee of klant van de tussenpersoon.158 Zo heeft een verzoeker, zoals BREIN, er belang bij
om op te treden tegen auteursrechtinbreuken, heeft een tussenpersoon er belang bij om op
basis van adequate gegevens tot een zorgvuldige beslissing te komen omtrent het verstrekken
van die gegevens en heeft een abonnee, zoals een websitehouder, er belang bij om op niet-
commerciële wijze, op het internet contacten te leggen en gegevens uit te wisselen zonder het
risico te lopen dat zijn identiteit tegen zijn wens wordt onthuld door de hostingprovider.159
2.6.1 De verzoeker
Het in artikel 47 Handvest beschermde fundamentele recht op een doeltreffende voorziening
in rechte is een noodzakelijk instrument voor de bescherming van het in artikel 17 lid 2
Handvest beschermde fundamentele recht op intellectuele eigendom.160 De verzoeker heeft
belang bij een doeltreffende rechtsbescherming in de zin van de Handhavingsrichtlijn, en op
grond van artikel 47 Handvest, in samenhang gelezen met het corresponderende artikel 13
EVRM, heeft de verzoeker recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een gerechtelijke
instantie in het geval van een schending van de fundamentele rechten.161 Met het uit artikel 8
155 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 24 november 2011 (Scarlet/Sabam). 156 Vgl. Rechtbank Den Haag 5 oktober 2015 (BREIN/Google Inc.), rechtsoverweging 4.9. 157 Vgl. Rechtbank Amsterdam 14 mei 2013 (BREIN/ING), rechtsoverweging 4.1; vgl. ook: Van Der Hof 2014, p. 270. 158 Vgl. Dommering 2012, p. 52, waar wordt gesproken van de “drievoudige claim”: de eigendomsvraag, de free flow of information en de privacyvraag. 159 Vgl. Gerechtshof Amsterdam 3 juli 2008 (Leaseweb/BREIN), ro 4.8. 160 Vgl. Conclusie van de Advocaat-Generaal Cruz Villalón 16 april 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse), overweging 31. 161 Vgl. Hoge Raad 25 november 2005 (Lycos/Pessers), rechtsoverweging 5.3.7. Vgl. ook Hof van Justitie van de Europese Unie 12 juli 2011 (L’Oréal/eBay), rechtsoverweging 142, in het kader van de Richtlijn Elektronische Handel, waarin het HvJ EU overwoog dat in het kader van een effectieve rechtsgang tegen degenen die een
42
Handhavingsrichtlijn voortvloeiende recht op informatie is bedoeld hier uitvoering en
invulling aan te geven.162
Het recht op intellectuele eigendom is een jong recht, maar dient vanzelfsprekend dezelfde
bescherming te genieten als andere fundamentele rechten. Ter beantwoording van de vraag
die Van Der Sloot zich stelt in zijn annotatie bij het Sparkasse-arrest, namelijk of de illegale
verhandeling van een namaak van een merkrechtelijk beschermd parfumflesje via een
elektronische marktplaats, eBay, een ernstige inbreuk vormt op de wezenlijke inhoud van het
eigendomsrecht of dat het gaat om een wat onschuldige bijwerking van het internettijdperk,
meen ik dat het eerste alternatief de juiste is.163 Het gaat immers steeds om de concrete
omstandigheden van het geval, er is evident voldaan aan alle vereisten voor een merkinbreuk
en in het algemeen belang dient het internet geen Wilde Westen te zijn voor inbreukmakers.
Net zoals in de offline-wereld behoort een merkhouder zijn rechten doeltreffend kunnen
beschermen, zeker indien evident sprake is van een inbreuk op zijn recht.
2.6.2 De tussenpersoon
De tussenpersoon geniet in beginsel de vrijheid van ondernemerschap op grond van artikel 16
Handvest, dat de ondernemer in beginsel in staat stelt om te beschikken over economische,
technische en financiële middelen.164 Dit recht is in de Europese jurisprudentie nog niet
betrokken geweest bij het opmaken van een juist evenwicht uit hoofde van artikel 8
Handhavingsrichtlijn, maar het gaat wel om een in het Handvest beschermd relevant
fundamenteel recht. De Europese rechter heeft in het Scarlet/Sabam-arrest bijvoorbeeld
overwogen dat een permanent, duur en ingewikkeld filtersysteem leidt tot een dusdanig
ernstige beperking van de vrijheid van ondernemerschap dat een juist evenwicht niet meer kan
online-dienst hebben gebruikt om inbreuk te maken op intellectuele eigendomsrechten, de beheerder van een elektronische marktplaats kan worden gelast om maatregelen te treffen om de identiteit van zijn klanten-verkopers eenvoudiger te kunnen vaststellen. Zoals volgt uit artikel 6 van richtlijn 2000/31 is het, ofschoon de bescherming van persoonsgegevens uiteraard moet worden geëerbiedigd, niettemin zo dat wanneer de inbreukmaker in het economisch verkeer actief is en niet in de privésfeer, zijn identiteit duidelijk moet kunnen worden vastgesteld. 162 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse Magdeburg), rechtsoverweging 29. 163 Vgl. Annotatie Van Der Sloot bij Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty / Stadtsparkasse), punt 20. 164 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 24 november 2011 (Scarlet/Sabam), rechtsoverweging 46; en Hof van Justitie van de Europese Unie 27 maart 2014 (UPC Telekabel/Constantin Film), rechtsoverweging 49.
43
worden verzekerd.165 In het UPC Telekabel/Constantin Film-arrest oordeelde het HvJ EU
daarentegen dat de betreffende maatregel weliswaar aanzienlijke kosten kunnen meebrengen,
gevolgen voor de organisatie kunnen hebben en ingewikkelde technische oplossingen vergen,
maar de vrijheid van ondernemerschap werd niet in de kern geraakt.166
De Nederlandse rechter heeft de vrijheid van ondernemerschap recentelijk betrokken in een
belangenafweging, maar noemt de enkele terbeschikkingstelling van NAW-gegevens die de
tussenpersoon nog onder zich heeft een minimale inbreuk op de vrijheid van
ondernemerschap.167 De tussenpersoon heeft voornamelijk een economisch belang bij het
niet-verstrekken van NAW-gegevens, namelijk het voorkomen van reputatieschade.168
De vrijheid van ondernemerschap wordt, zoals blijkt uit zowel het Europese als het
Nederlandse recht, niet dusdanig ernstig beperkt dat het juiste evenwicht in het voordeel van
de tussenpersoon behoort uit te vallen. Dit komt doordat het verstrekken van NAW-gegevens
niet kostbaar is, geen ingewikkeld systeem vereist en geen permanente maatregel is.
2.6.3 De abonnee
Een abonnee geniet het recht op vrijheid van meningsuiting – daaronder begrepen het belang
om anoniem te blijven – en het recht op bescherming van de privacy.
In de relevante Europese uitspraken heeft de Europese rechter zich nog niet uitgelaten over
het belang van de vrijheid van meningsuiting in dit kader. Een vermeende onrechtmatige
uiting, zoals een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht, zal vermoedelijk niet snel
kunnen worden gerechtvaardigd met een beroep op de vrijheid van meningsuiting. Bovendien
zal in een later stadium no een gerechtelijke inbreukprocedure volgen. In de Nederlandse
rechtspraak is de vrijheid van meningsuiting overigens wel voorbijgekomen. Zo oordeelde de
Haagse rechter dat in het geval van een belangenafweging niet te lichtvaardig mag worden 165 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 24 november 2011 (Scarlet/Sabam), rechtsoverwegingen 48 en 49. Vgl. ook Dommering 2012, p. 51. 166 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 27 maart 2014 (UPC Telekabel/Constantin Film), rechtsoverwegingen 49-51. 167 Vgl. Rechtbank ’s-Gravenhage 6 november 2015 (BREIN/Google Inc.), rechtsoverweging 4.11. 168 Vgl. Rechtbank ’s-Gravenhage 6 december 2011 (BREIN/Techno Design), waarin betalingsplatform Techno Design aanvoerde dat een eerder persbericht van BREIN, over de verstrekking van klantgegevens door Techno Design, ertoe had geleid dat meerdere klanten hun abonnement hadden opgezegd. De rechter ging hier echter aan voorbij, vanwege gebrek aan motivering.
44
voorbijgegaan aan de vrijheid van meningsuiting, maar dit niet mag worden misbruikt om
jegens derden onrechtmatig te handelen zonder daarvoor ter verantwoording te kunnen
worden geroepen.169
De verplichting tot het verstrekken van NAW-gegevens kan volgens Advocaat-Generaal
Kokott worden beperkt door de bescherming van gegevensbescherming zonder in conflict te
komen met de TRIPs-overeenkomst, aangezien deze voorziet in een recht op informatie
jegens de inbreukmaker zelf en niet jegens een derde.170 Verder blijkt uit de considerans bij de
Handhavingsrichtlijn dat de bescherming van intellectuele eigendomsrechten geen
belemmering mag vormen voor de bescherming van persoonsgegevens en geen afbreuk mag
doen aan de Privacyrichtlijn.171 Ditzelfde volgt uit artikel 8 lid 3 sub e Handhavingsrichtlijn.172
Vóór de totstandkoming van de Handhavingsrichtlijn werd er in de Nederlandse rechtspraak
al aangenomen dat een hostingprovider niet al te lichtvaardig de privacy van haar abonnees
mag prijsgeven.173 De Wbp geeft overigens alleen regels voor de verwerking van
persoonsgegevens, en dus niet een verplichting tot verwerking van persoonsgegevens.174 Er is
dus weliswaar geen verbodsbepaling in de Wbp die zich verzet tegen de afgifte van de
gevraagde NAW-gegevens, maar dit leidt nog niet tot de conclusie dat de tussenpersoon
verplicht is tot afgifte.175
Aan de andere kant staat de E-privacyrichtlijn lidstaten toe om een nationale regeling in te
stellen op grond waarvan tussenpersonen in een civiele procedure kunnen worden verplicht
om NAW-gegevens te verstrekken.176 Bovendien staan de Richtlijn Elektronische Handel, de
Wbp en de Tw een verplichting tot verstrekking van NAW-gegevens toe en hebben
tussenpersonen op grond van artikel 8 aanhef en sub f Wbp de bevoegdheid om NAW-
169 Vgl. Rechtbank Den Haag 24 oktober 2012 (BREIN/XS Networks). 170 Vgl. Advocaat-Generaal Kokott 18 juli 2007 (Promusicae), overweging 48. 171 Vgl. Overwegingen 2, 15 en 16 van de considerans bij de Handhavingsrichtlijn. 172 In het Promusicae-arrest overwoog het HvJ EU dat de Handhavingsrichtlijn weliswaar tot doel heeft om een doeltreffende bescherming te bieden aan intellectuele eigendomsrechten maar zij op grond van artikel 8 lid 3 sub e Handhavingsrichtlijn geen afbreuk dient te doen aan de vereisten inzake de bescherming van persoonsgegevens. 173 Vgl. Gerechtshof Amsterdam 7 november 2002 (XS4ALL/Deutsche Bahn), rechtsoverweging 4.14. 174 Vgl. Annotatie Kulk bij Rechtbank Amsterdam 14 mei 2013 (BREIN/ING). 175 Vgl. Rechtbank Amsterdam 28 januari 2015 (Belirex/UPC Nederland). 176 Vgl. De Cock Buning & Ringnalda 2010, p. 8.
45
gegevens vrijwillig af te staan.177 De tussenpersoon moet hier, als verantwoordelijke, een
belangenafweging maken bij de beoordeling van de verzoeken.178 Aanvankelijk konden
tussenpersonen een verzoek weigeren op grond van de Wbp, maar vanaf het
XS4ALL/Deutsche Bahn-arrest was het vaste rechtspraak dat tussenpersonen onrechtmatig
handelen door geen NAW-gegevens te verstrekken.179 Er is ook geen strijd met artikel 9 Wbp,
omdat het gaat om de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en om de
voorkoming van strafbare feiten, dat op grond van artikel 43 Wbp gerechtvaardigd kan
worden door de tussenpersoon.
Indien een betrokken fundamenteel recht dusdanig ernstig beperkt is, is een juist evenwicht
niet meer mogelijk.180 De privacybelangen van de internetgebruiker lijken bij een verplichting
tot verstrekking van NAW-gegevens overigens veel minder beperkt te worden dan wanneer
het een vordering tot verwijderen of ontoegankelijk maken van de onrechtmatige informatie
betreft.181
2.7 Overige factoren
In de rechtspraak zijn nog twee aanvullende voorwaarden relevant geacht, namelijk:182
• de wijze waarop de verzoeker de identificerende gegevens heeft verkregen is niet
onrechtmatig; en
• het is buiten redelijke twijfel dat de door de verzoeker verstrekte identificerende
gegevens ook daadwerkelijk herleidbaar zijn tot degene die onrechtmatig gehandeld
heeft.
2.7.1 De wijze waarop identificerende zijn verkregen
177 Vgl. Gerechtshof Amsterdam 7 november 2002 (XS4ALL/Deutsche Bahn), rechtsoverweging 4.14. Vgl. ook: Rechtbank Utrecht 9 juli 2002 (Teleatlas); en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 juli 2002 (Rutloh/Concepts ICT). 178 Vgl. Ekker 2006, p. 223. 179 Vgl. Gerechtshof Amsterdam 7 november 2002 (XS4ALL/Deutsche Bahn). 180 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 24 november 2011 (Scarlet/Sabam). 181 Vgl. De Wit 2009, p. 76. 182 Vgl. onder meer Rechtbank 's-Gravenhage 5 januari 2007 (BREIN/KPN), waarin het verzoek om NAW-gegevens werd toegewezen. Vgl. ook: Chavannes 2007-II.
46
In de BREIN/isp’s-zaak had BREIN gebruik gemaakt van een Amerikaans onderzoeksbureau
om bepaalde identificerende gegevens te verkrijgen. Volgens de rechter waren de Verenigde
Staten naar Nederlandse maatstaven een land dat niet beschouwd kan worden als een land met
een passend beschermingsniveau.183 Het betreffende bedrijf had overigens ook geen Safe
Harbor-overeenkomst getekend, op grond waarvan het bedrijf zich conformeert aan de
Europese privacy-waarborgen en dat in strijd is met de Wbp.184 Dit was volgens de Haagse
rechter overigens niet één-op-één toepasbaar in de BREIN/KPN-zaak, nu het in dit geval
slechts ging om de raadpleging van een website.185
2.7.2 De herleidbaarheid van de verstrekte gegevens
De opgevraagde gegevens dienen betrekking te hebben op de vermeende inbreukmaker zodat
er geen willekeurige namenlijsten worden opgevraagd en er niet zonder meer vanuit wordt
gegaan dat alle op een lijst voorkomende IP-adressen daadwerkelijk bij de inbreuk betrokken
zijn geweest.186 Deze voorwaarde zorgt ervoor dat er geen fishing expeditions uitgevoerd
worden, en besloten kan worden dat, wanneer de vordering te breed geformuleerd is, een
verzoek slechts gedeeltelijk wordt toegewezen.187 De vordering wordt dan toegewezen, voor
zover de gegevens betrekking hebben op degenen die zich schuldig maken aan
inbreukmakende activiteiten.188
Tussenconclusie
Naar Europees recht is een lidstaat niet verplicht om artikel 8 Handhavingsrichtlijn om te
zetten, maar wanneer hiertoe wordt besloten dan dienen lidstaten zich te baseren op een uitleg
die het mogelijk maakt een juist evenwicht tussen de verschillende in het Handvest
beschermde fundamentele rechten te verzekeren. Een nationale bepaling die een juist 183 Vgl. Rechtbank Utrecht 12 juli 2005 (BREIN/isp’s); en Rechtbank Amsterdam 28 januari 2015 (Belirex/UPC Nederland), waarin de rechtbank Amsterdam de stelling van UPC in dit kader verwierp omdat de vordering ziet op afgifte van NAW-gegevens door UPC aan Belirex en het recherchebureau slechts was ingehuurd om de IP-adressen te achterhalen. 184 Vgl. Rechtbank Utrecht 12 juli 2005 (BREIN/isp’s). 185 Vgl. Rechtbank 's-Gravenhage 5 januari 2007 (BREIN/KPN). 186 Vgl. Rechtbank Amsterdam 28 januari 2015 (Belirex/UPC Nederland), waarin de rechtbank Amsterdam overwoog dat het onvoldoende was gebleken of gesteld dat de personen van wie de NAW-gegevens werden opgevraagd zogenoemde “initial seeders” zijn en daarmee de inbreukmakende activiteiten mogelijk zouden maken. 187 Vgl. Rechtbank ’s-Gravenhage 6 december 2011 (BREIN/Techno Design). 188 Vgl. Rechtbank Amsterdam 25 april 2002 (Deutsche Bahn/XS4ALL).
47
evenwicht onvoorwaardelijk en onbeperkt uitsluit, is niet toegestaan. De Nederlandse
wetgever heeft ervoor gekozen om wél over te gaan tot implementatie, hoewel er in
Nederland op grond van de onrechtmatige daad al een grondslag bestond.
Het huidige uit de onrechtmatige daad voortvloeiend Nederlands recht inzake de verstrekking
van NAW-gegevens lijkt op veel punten niet in strijd te zijn met het Europees recht. De
vereiste specifieke wettelijke implementatie lijkt naar mijn inschatting het voordeel van de
twijfel te krijgen. Het in het Verenigd Koninkrijk bestaande “rechtersrecht” wordt door het
EHRM aangemerkt als voorzien bij wet, dus het is onduidelijk waarom de Nederlandse
onrechtmatige daad, die verder ingekleurd is door onder andere rechtspraak van de Hoge
Raad, niet voorzien bij wet zou zijn. De discussie rondom het al dan niet vereiste
tussenkomen van de rechter bevindt zich op wat gladder ijs. Het HvJ EU heeft zich in de
rechtspraak expliciet uitgelaten over de rol van de rechter en lijkt de tussenkomst van de
rechter noodzakelijk te achten. Vanuit privacyrechtelijk oogpunt is vermoedelijk geen
gerechtelijk tussenkomen vereist, waardoor verdergaande bescherming uit hoofde van de
Handhavingsrichtlijn, bij wijze van minimumharmonisatie, ten behoeve van de
rechthebbenden op dit vlak waarschijnlijk niet in strijd zal zijn met het privacyrecht. Een
strikte lezing van de Europese rechtspraak inzake artikel 8 Handhavingsrichtlijn brengt
overigens wel met zich mee dat een gerechtelijk tussenkomen vereist is, hoewel ik een
voorkeur neig te hebben naar de opvatting dat “tijdens een gerechtelijke procedure” ook kan
worden uitgelegd als een procedure ter inleiding van gerechtelijke inbreukprocedure. In
hoofdstuk 4 zal hier nader op ingegaan worden. Tot slot lijken niet alle relevante
fundamentele rechten te worden betrokken bij de Nederlandse belangenafweging op grond
van de onrechtmatige daad.
PayPal, als zijnde een hostingprovider, kan dus naar huidig Nederlands recht op de hierboven
geschetste twee manieren verplicht zijn of worden om NAW-gegevens van een van haar
klanten te verstrekken aan een rechthebbende. In het volgende hoofdstuk zal er onderzocht
worden of het feit dat PayPal een aanbieder van financiële diensten is meer gewicht in een
schaaltje toevoegt, waardoor dit eventueel leidt tot een verschuiving van evenwicht. En zo ja,
naar welke kant verschuift het evenwicht?
48
3. De aanbieders van de financiële diensten en verschoningsrechten “It is well enough that people of the nation do not understand our banking and monetary system, for if they did, I believe there would be a revolution before tomorrow morning.” – Henry Ford
Inleiding De moderne technologische ontwikkelingen en de vrije markt op het internet hebben de
mogelijkheid geboden voor internetbedrijfjes om betalingsdiensten aan te bieden en, zoals al
duidelijk werd, is PayPal wereldwijd de grootste. De positie van de aanbieder van financiële
diensten onderscheidt zich van de “normale” hostingprovider door de meer bijzondere
vertrouwensrelatie met de klant. De waarborgen die een, traditionele, bankinstelling biedt ter
bescherming van de vertrouwelijkheid van de klantgegevens zouden ook moeten gelden voor
deze hedendaagse particuliere aanbieders van financiële diensten.
Aan de andere kant is, wanneer er een betaling plaatsgevonden heeft bij de inbreukmakende
activiteit, de aanbieder van de daarbij betrokken financiële dienst bij uitstek de partij die
beschikt over de NAW-gegevens van degene die economisch voordeel geniet bij de inbreuk.
Dit helpt in de zoektocht naar degenen die op commerciële schaal inbreuken op intellectuele
eigendomsrechten plegen en daarmee ook – in het algemene belang – de bestrijding van
piraterij.
In dit hoofdstuk zal de bijzondere positie van de aanbieder van financiële diensten, met
PayPal als voorbeeld, behandeld worden in het verlengde van het in het tweede hoofdstuk
behandelde algemene juridische kader met betrekking tot access- en hostingproviders. Er zal
gekeken worden of en in hoeverre de positie van deze, meer specifieke, hostingprovider in het
debat betrokken geweest is, en of/welke consequenties dit gehad heeft of moet hebben.
49
3.1 De rechtspraak
De rechtspraak op zowel Europees als Nederlands niveau heeft aangetoond dat aanbieders van
financiële diensten in beginsel gehouden kunnen worden om NAW-gegevens van hun klanten
te verstrekken.189 Hetzelfde juridische kader als bij “gewone” hostingproviders is hier van
toepassing, maar enkele bijzondere omstandigheden hebben een rol gespeeld.
3.1.1 Een minder ingrijpend alternatief en de rol van de tussenpersoon In het Sparkasse-arrest achtte het HvJ EU het mogelijk om een bankinstelling te verzoeken
om klantgegevens te verstrekken en ging zij niet in op de poging van de merkhouder om
achter degene via wiens eBay-account het namaakproduct was verhandeld aan te gaan. Zoals
het HvJ EU in het Bonnier Audio-arrest overwoog gaat het er niet om of een tussenpersoon
feitelijk of juridisch toezicht heeft, maar of diens diensten gebruikt zijn bij de inbreuk.
Bovendien maakte een accessprovider inbreuken mogelijk, simpelweg door internettoegang te
leveren, waardoor de accessprovider – die als enige in bezit is van de benodigde gegevens –
een relevante tussenpersoon is. De Advocaat-Generaal Cruz Villalón lijkt de mening
toegedaan dat in beginsel elke tussenpersoon kan worden aangesproken, zolang dit maar leidt
tot een inbreukprocedure.190
In Nederland zijn uit de relevante twee uitspraken niet erg veel conclusies te trekken. Volgens
BREIN zou payment provider Techno Design naar de aard van de door haar aangeboden
dienst over bepaalde klantgegevens beschikken, waardoor het effectiever is om
laatstgenoemde aan te spreken dan de hostingprovider.191 Bij gebreke aan verweer, gaat de
rechter mee in dit standpunt van BREIN. In de BREIN/ING-zaak werden pogingen van
BREIN om de, vage, Russische hostingprovider te traceren of contact op te nemen met de
betreffende rekeninghoudster onvoldoende geacht. 192 De rechtbank Amsterdam neemt
bovendien het verweer van ING over dat haar dienst niet instrumenteel is aan de inbreuken en 189 Vgl. voor bankinstellingen: Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse Magdeburg), rechtsoverweging 26; en in Nederland: Rechtbank Amsterdam 14 mei 2013 (BREIN/ING); en voor een particulier betalingsplatform: Rechtbank Den Haag 6 december 2011 (BREIN/Techno Design). 190 Vgl. Advocaat-Generaal Cruz Villalón 16 april 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse), overweging 20. 191 Vgl. Rechtbank Den Haag 6 december 2011 (BREIN/Techno Design), rechtsoverweging 4.6. 192 Vgl. Rechtbank Amsterdam 14 mei 2013 (BREIN/ING).
50
derhalve in tegenstelling tot een hostingprovider niet als een conditio sine qua non met
betrekking tot de inbreuken heeft te gelden. De inbreuken zouden buiten het gezichtsveld van
ING plaatsvinden en ING zou hier geen invloed op hebben. Hierbij zij opgemerkt dat het
betreffende bankrekeningnummer niet noodzakelijk was voor de inbreukmakende activiteiten.
In dit specifieke geval stond het bankrekeningnummer slechts op de website vermeld ter wille
van een vrijwillige donatie, en stonden de inbreukmakende activiteiten verder helemaal los
van een betaling. De rechtbank merkt weliswaar op dat er geen relatie tussen ING en de
auteursrechtinbreuk is, terwijl er wel een relatie is tussen een internet service provider of
hostingprovider en de auteursrechtinbreuk, maar dit is alleen van belang in dit concrete
geval.193
De Europese rechter vereist niet dat de tussenpersoon een bepaalde instrumentele rol heeft
gespeeld bij de inbreuk, maar slechts een rol. In Nederland is dit nog niet uitgewezen in de
rechtspraak. In de Techno Design-zaak was er geen tegenspraak, en in de ING-zaak ging het
om de situatie dat een bankrekeningnummer op een website stond, maar de betaling zelf
verder niet noodzakelijk voor de inbreuk was. Hoogstwaarschijnlijk zou de rechter in de
BREIN/ING-zaak anders hebben beslist, in het geval dat de betaling wel noodzakelijk zou
zijn geweest. Dit zou in lijn zijn met de Handhavingsrichtlijn en het beginsel van
minimumharmonisatie, nu dit met zich meebrengt dat de dienst op zijn minst op commerciële
schaal moet zijn gebruikt bij de inbreukmakende handeling. Bovendien verdient het nog
opmerking dat een bank evident een dienst aanbiedt, namelijk de terbeschikkingstelling en het
beheer van een bankrekeningnummer en dat de verkoop van een goed, zoals een computer,
hier niet onder valt, waardoor de computerproducent of –leverancier niet kan worden
aangesproken.194
3.1.2 Een bijzondere belangenafweging en het bankgeheim
In het Sparkasse-arrest lijkt het HvJ EU niet al te veel belang te hechten aan de eventueel
meer bijzondere band die een bank heeft met diens klant dan een reguliere tussenpersoon. Uit
de Handhavingsrichtlijn volgt dat een nationale bepaling, waarbij een bankinstelling door zich
193 Vgl. Annotatie Kulk bij Rechtbank Amsterdam 14 mei 2013 (BREIN/ING), waarin Kulk nader ingaat op de conidito sine qua non. 194 Vgl. Annotatie Van Der Sloot bij Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty/Stadtsparkasse), overweging 5, waarin het voor Van Der Sloot niet duidelijk is of de computerproducent of –leverancier ook aangesproken moet worden.
51
op een verschoningsrecht te beroepen in een civiele procedure niet over hoeft te gaan tot het
verstrekken van NAW-gegevens onder de uitzondering van artikel 8 lid 3 sub e
Handhavingsrichtlijn, ter bescherming van de verwerking van persoonsgegevens,
kan vallen, mits zij zich hier niet onbeperkt en onvoorwaardelijk op kan beroepen.195 Dit zou
namelijk in strijd zijn met het vereiste van een juist evenwicht. De Europese rechter lijkt dus
akkoord te gaan met een nationale bepaling die beperkingen en voorwaarden stelt aan de
verstrekking van NAW-gegevens door een bankinstelling.
De Haagse rechter vond dat payment provider Techno Design wel degelijk een bijzonder
belang had, namelijk een imago koestert van een dienstverlener die zorgvuldig omgaat met
haar klantgegevens. Zij behoort daarom terughoudend te zijn met de verstrekking van
klantgegevens aan derden, waardoor zij in beginsel niet hoeft over te gaan tot verstrekking, en
zij bovendien op grond van privacyregels dit vaak ook niet mag doen.196 Dit zou anders zijn,
wanneer:
• de betreffende klant in het economische verkeer actief is; en
• de betreffende klant structureel en grootschalig (evident) onrechtmatig handelt jegens
een derde.
De Haagse rechter stelt hiermee strengere eisen ten aanzien van een payment provider in het
nadeel van de rechthebbende, terwijl minimumharmonisatie juist met zich meebrengt dat
lidstaten op nationaal niveau verder mogen gaan in het voordeel van rechthebbenden.
Hierboven hebben we gezien dat lidstaten een bepaling ter bescherming van de verwerking
van persoonsgegevens kunnen inroepen tegen de gehoudenheid om NAW-gegevens te
verstrekken, maar in Nederland ontbreekt vermoedelijk een dergelijke bepaling. De eerder
genoemde aanvullende voorwaarden zijn immers ontwikkeld door de Haagse rechtbank in de
BREIN/Techno Design-zaak, en dit is vermoedelijk – in tegenstelling tot een arrest van de
Hoge Raad – niet aan te merken als een “bepaling”. Hierna zal onderzocht worden of er
andere verschoningsrechten bestaan die mogelijkerwijs aan een verstrekking van NAW-
gegevens in de weg staan.
195 Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse Magdeburg), rechtsoverwegingen 27, 37, 39 en 43. 196 Vgl. Rechtbank Den Haag 6 december 2011 (BREIN/Techno Design), rechtsoverweging 4.9.
52
3.2 Verschoningsrechten Er zijn twee soorten verschoningsrechten: contractueel en wettelijk. Beide varianten zullen
hier worden behandeld, maar slechts voor zover het relevant is voor het in deze scriptie te
behandelen onderwerp.
3.2.1 Contractueel: privacybeleid
Men moet akkoord gaan met de voorwaarden in het privacybeleid van PayPal en men moet
NAW-gegevens opgeven om een account aan te maken en gebruik te kunnen maken van de
door PayPal aangeboden diensten.197 Gelet op Europese wetgeving rondom witwaspraktijken,
vereist PayPal ook andere gegevens, wanneer de betreffende klant bepaalde transacties
uitvoert met een hoge waarde of grote aantallen betalingen worden overmaakt of ontvangen.
PayPal laat overigens weten klantgegevens openbaar te maken aan – onder meer – “bevoegde
instanties op nationaal en supranationaal niveau”, waaronder dus ook gerechtelijke instanties,
maar in beginsel niet aan rechthebbenden van intellectuele eigendomsrechten. De
Nederlandse rechter heeft zich in dit kader in ieder geval nog niet uitgelaten over de
verhouding tussen de contractuele relatie tussen de tussenpersoon en diens klant en het recht
op NAW-gegevens.
Vermoedelijk kan – net zoals de Duitse lagere rechter in de nationale Sparkasse-procedure
overwoog – PayPal het recht op informatie niet contractueel uitsluiten.198 Wanneer louter een
contractueel afgesproken geheimhoudingsplicht het al rechtvaardigt om niet over te gaan tot
verstrekking van de NAW-gegevens, dan kan bij wijze van overeenkomst, bijvoorbeeld door
een verwijzing naar de algemene voorwaarden, de informatieplicht al worden doorbroken. In
tweede aanleg overwoog het Oberlandesgericht daarentegen dat het, vanwege de gevoelige
aard van de betrekking, voor bankinstellingen juist wel mogelijk moet zijn om te weigeren
NAW-gegevens te verstrekken, of dit nou wettelijk of contractueel geregeld is.199
197 Vgl. https://www.paypal.com/nl/webapps/mpp/ua/privacy-full. 198 Vgl. Landgericht Magdeburg 28 september 2011 (Davidoff Hot Water). 199 Vgl. Oberlandesgericht Naumburg 15 maart 2012, 9 U 208/11 (Davidoff Hot Water).
53
3.2.2 Wettelijke verschoningsrechten
De Handhavingsrichtlijn biedt de mogelijkheid dat lidstaten voorzien in een bepaling op
grond waarvan partijen niet hoeven over te gaan tot het verstrekken van NAW-gegevens,
namelijk indien:
• het verstrekken van de gegevens de betreffende persoon zou dwingen deelname door
hemzelf of door naaste verwanten aan een inbreuk op een intellectuele eigendomsrecht
toe te geven; of
• het de bescherming van de vertrouwelijkheid van informatiebronnen of de verwerking
van persoonsgegevens wordt geregeld.200
Blijkens overweging 33 van de considerans bij de Privacyrichtlijn moet expliciet voorzien
worden in afwijkingen op het verbod om aan specifieke behoeften te voldoen. De Europese
wetgever noemt hier als voorbeeld de gezondheidssector en stichtingen en verenigingen die
zich inzetten voor de bescherming van fundamentele rechten. Financiële instellingen vallen
hier vermoedelijk niet onder.
In de oorspronkelijke Duitse procedure deed de Sparkasse, naast het hierboven besproken
contractuele verschoningsrecht, een beroep op een Duits verschoningsrecht, dat:
“erkennt Personen, denen kraft ihres Amtes, Standes oder Gewerbes Tatsachen anvertraut
sind, deren Geheimhaltung durch ihre Natur oder durch gesetzliche Vorschrift geboten ist,
das Recht auf Zeugnisverweigerung in Betreff der Tatsachen zu, auf die sich die Verpflichtung
zur Verschwiegenheit bezieht.”201
De Nederlandse variant hiervan, neergelegd in artikel 165 lid 2 sub b Rv, kent ook een
verschoningsrecht toe aan zij die uit hoofde van diens ambt, beroep of betrekking omtrent iets
dat hun in diens hoedanigheid is toevertrouwd. Dit zogenoemde functionele
verschoningsrecht komt in beginsel toe aan het “klassieke kwartet”: de geestelijke, de arts, de
200 Artikel 8 lid 3 sub e Handhavingsrichtlijn. 201 Vgl. § 383 Abs. 1 Nr. 6 der Deutschen Zivilprozessordnung.
54
notaris en de advocaat.202 De bankinstelling zal hier vermoedelijk geen aanspraak op kunnen
maken naar Nederlands recht. In 1999 – nog voor de meeste EU-richtlijnen – oordeelde de
rechtbank Arnhem dat internetproviders niet tot deze kring behoorde.203 De opgeroepen
getuige, een internetprovider, werd namelijk verzocht om klantgegevens van een klant af te
staan.204
In het Nederlandse procesrecht zijn er bepalingen die zien op de vertrouwelijke aard van de
betrekking tussen twee partijen. Om te beginnen heeft de rechter op grond van de algemene
regel van artikel 22 Rv de vrijheid om te allen tijden partijen, of een van hen, te bevelen om
op de zaak betrekking hebbende bescheiden te overleggen. Dit kan geweigerd worden op
grond van gewichtige redenen, die worden beoordeeld door de rechter. De rechter kan, bij
niet-naleving hiervan, gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht. Bij gewichtige redenen
kan gedacht worden aan gegevens omtrent de financiële positie, hoewel een concrete nadere
invulling wordt overgelaten aan de rechtspraak.205 Het zal dus voornamelijk gaan om
(bedrijf)gevoelige informatie omtrent de aangesproken persoon. Het is niet gebleken of het
weigeren van het verstrekken van NAW-gegevens vanwege de bijzondere betrekking die een
bankinstelling heeft met zijn klant een gewichtige reden oplevert in de zin van artikel 22 Rv.
Conclusie aanbieder financiële diensten
Zoals eerder is gezien, zijn er in Nederland twee manieren om aan NAW-gegevens te komen:
via de rechter op grond van de implementatie van artikel 8 Handhavingsrichtlijn en een
beroep op de zorgplicht van tussenpersonen op grond van de onrechtmatige daad.
Naar Europees recht kunnen bankinstellingen onder de reikwijdte van artikel 8
Handhavingsrichtlijn vallen en dus verplicht worden om NAW-gegevens te verstrekken.
Vereist is dat de door een tussenpersoon aangeboden dienst gebruikt is bij de inbreukmakende
202 Vgl. Tjong Tjin Tai 2014, 6 Het tweede lid, aanhef en onder b - Het professionele of functionele verschoningsrecht bij: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Artikel 165 [Verplichting te getuigen. Verschoningsrecht]. 203 Vgl. Rechtbank Arnhem 15 juni 1999 (Scientology). 204 Het ontbreken van toestemming van de degene(n) achter de website stond ook niet in de weg aan het verstrekken van persoonsgegevens, nu de verstrekking voortvloeide uit een wettelijk voorschrift. 205 Vgl. Tjong Tjin Tai 2014, 3 Weigering in geval van gewichtige redenen bij: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Artikel 22 [Bevel toelichting op feiten, overleggen bepaalde bescheiden. Weigering om gewichtige redenen. Toetsing].
55
activiteit. De Europese rechter zag in het Sparkasse-arrest geen aanleiding om in het kader
van een juist evenwicht meer gewicht toe te kennen aan de privacyrechten, maar liet wel
weten dat lidstaten een verschoningsrecht uit hoofde van een “bankgeheim” mogen instellen,
zolang hier geen onbeperkt en onvoorwaardelijk beroep op gedaan kan worden. De
rechtspraak in Nederland op dit punt is marginaal. Een lagere rechter heeft weliswaar
strengere eisen gesteld aan de verplichting voor een payment provider om NAW-gegevens te
verstrekken, maar het vereiste dat het moet gaan om een inbreukmaker die structureel en op
grote schaal actief is, is waarschijnlijk niet in overeenstemming met het Europees recht. Het
valt vermoedelijk niet onder de uitzondering van artikel 8 lid 3 sub e Handhavingsrichtlijn,
omdat het in dat geval moet gaan om regelgeving waarbij de bescherming van de verwerking
van persoonsgegevens wordt geregeld. Verder bestaat er in Nederland voor aanbieders van
financiële diensten geen wettelijk verschoningsrecht, maar verplichten tussenpersonen zich
wel contractueel, bijvoorbeeld door middel van een privacybeleid, jegens hun klant om
vertrouwelijk om te gaan met persoonsgegevens. Een dergelijke overeenkomst zal de
gehoudenheid om NAW-gegevens te verstrekken overigens hoogstwaarschijnlijk niet
doorbreken.
Concluderend kan een aanbieder van financiële diensten, zoals PayPal, verplicht worden
om NAW-gegevens van een van hun klanten te verstrekken. Gezien het
evenredigheidsbeginsel is het zelfs wenselijk om je, als verzoeker, te wenden tot deze
dienstverleners, omdat de aard van de door hun aangeboden dienst vereist dat zij over
de NAW-gegevens van de vermeende inbreukmaker beschikken. Bovendien is de houder
van het account bij een dergelijke betalingsdienst hoogstwaarschijnlijk degene die het
economische voordeel geniet uit de inbreukmakende activiteiten.
56
4. Analyse problematiek, aanbevelingen & nader onderzoek
De in deze scriptie aan de orde gekomen behandeling van het leerstuk van de verstrekking van
NAW-gegevens is niet zonder haken en ogen geweest en nader onderzoek is dus verre van
ongewenst. Hierbij enkele aspecten die nader geanalyseerd worden, aanbeveling verdienen of
nader onderzoek kunnen gebruiken.
4.1: Specifieke wettelijke regeling
Het is steeds een kwestie van perspectief geweest, en het ging vaak mis bij het perspectief
vanuit het privacyrecht: de verruiming van het arsenaal van de rechthebbende betekent gelijk
een beperking op het privacyrecht. Zoals Kingma benadrukte kunnen er vraagtekens gezet
worden bij de “wettelijke grondslag” en het doelbindingsbeginsel.206
In deze scriptie is al geprobeerd een en ander duidelijk te maken omtrent de vereiste
wettelijke beperking: de onrechtmatige daad zou niet “voorzien bij wet” zijn. Nader
onderzoek, en met name in het kader van andere leerstukken en/of grondslagen die zijn
ontwikkeld in de Nederlandse rechtspraak, of in andere landen, zoals het Verenigd
Koninkrijk, kan verduidelijken wat wel en wat niet voldoende voorzien bij wet is. Het
verdient overigens aanbeveling om te kijken naar de mogelijkheid om de huidige
“Lycos/Pessers-toets” over te brengen naar de implementaties van artikel 8
Handhavingsrichtlijn. Behoudens de gerechtelijke toets, zie hierna, is er namelijk niet veel
mis met de Nederlandse toets.
Daarnaast kan gedacht worden aan de vraag of tussenpersonen die persoonsgegevens
verzamelen voor een bepaald doel, deze ook mogen verstrekken op een manier dat
rechthebbenden van intellectuele eigendomsrechten in staat worden gesteld om een
zelfstandige inbreukprocedure te starten: een ander doel dan waarvoor ze zijn verkregen dus.
Zoals in deze scriptie is gebleken, kan de tussenpersoon op grond van artikel 43 Wbp het
doelbindingsbeginsel opzij zetten. Er kunnen echter vraagtekens gesteld worden bij de
juistheid van de implementatie, nu hier de afweging – wederom – bij de tussenpersoon
206 Vgl. Kingma 2012; en Dommering 2012.
57
neergelegd is. Artikel 43 Wbp brengt dus het praktische gevolg met zich mee dat
tussenpersonen hier zo goed als altijd een beroep op kunnen doen.
4.2: De gerechtelijke toets: analyse en aanbeveling
Het lijkt erop dat een rechthebbende in Nederland kan kiezen tussen het facultatieve Europese
recht op informatie en de in Nederland ontwikkelde op de tussenpersoon rustende
zorgvuldigheidsverplichting. Dit is niet de bedoeling, en vermoedelijk is het recht op
informatie vanwege de formele implementatie de juiste grondslag om NAW-gegevens te
verkrijgen, waardoor een gerechtelijk tussenkomen hoogstwaarschijnlijk vereist is. Een
analyse van de ontwikkeling van de Handhavingsrichtlijn en de rechtspraak laat echter zien
dat deze voorwaarde wellicht niet erg wenselijk is. Het gaat dan om een kwestie van
perspectief: mag een lidstaat het Europese facultatieve recht op informatie implementeren als
een zorgplicht voor de tussenpersoon?
Bij de omzetting van de Handhavingsrichtlijn zouden verschillende uitgangspunten in acht
genomen moeten worden. Zo lijkt een nationale procedure ter verkrijging van NAW-
gegevens, waarbij een voorafgaande gang naar de rechter vereist is, mogelijk in strijd met het
uitgangspunt dat procedures niet onnodig ingewikkeld of kostbaar en onredelijke termijnen of
nodeloze vertragingen mogen inhouden. Er dient namelijk rekening gehouden te worden met
het praktische effect hiervan dat elk verzoek via de rechter moet gaan, wat niet alleen erg veel
tijd kost, maar ook steeds een proceskostenveroordeling met zich meebrengt. Bovendien heeft
een dergelijke procedure, zeker wanneer de vermeende inbreukmaker in deze procedure wordt
betrokken, zoals in de BREIN/Google Inc.-zaak, waarschijnlijk een weinig doeltreffende en
afschrikkende werking: de slapende honden worden dan te vroeg wakker gemaakt, waardoor
de vogels allang zijn gevlogen wanneer puntje bij paaltje komt.
Daarnaast sluit de Nederlandse zorgvuldigheidsverplichting, in tegenstelling tot het
bankgeheim uit het Sparkasse-arrest, niet onbeperkt en onvoorwaardelijk uit dat een juist
evenwicht gemaakt wordt of kan worden. De tussenpersoon kan, indien zij bijvoorbeeld
twijfelt over de juistheid van een verzoek, een gerechtelijke procedure afdwingen door het
verzoek te weigeren. Bovendien speelt de uiteindelijke inbreukprocedure zelf zich af bij de
rechter.
58
Op grond van minimumharmonisatie kan meer bescherming worden geboden aan
rechthebbenden, tenzij dit in strijd is met de bescherming van persoonsgegevens. Op grond
van privacyrecht is een wettelijke bepaling die het mogelijk maakt om een tussenpersoon te
verplichten om NAW-gegevens te verstrekken zonder tussenkomst van een rechter
toegestaan.
Het recht op informatie biedt als voornaamste waarborg dat een rechter zich buigt over de
kwestie, en de voornaamste voorwaarde lijkt te zijn dat een juist evenwicht gemaakt wordt.
Europese rechtspraak laat echter zien dat dit evenwicht doorgaans in het voordeel van het
fundamentele recht op intellectuele eigendom uitvalt, onverschillig of het gaat om een
accessprovider of een bankinstelling. Het is daarnaast natuurlijk heel nobel om overal de
rechter bij te betrekken, maar erg praktisch is dit niet. Een gang naar de rechter zal
bijvoorbeeld steeds een proceskostenveroordeling met zich meebrengen, waardoor de
verplichte gang naar de rechter bij “evident-toewijsbare” verzoeken verre van efficiënt is.
De zorgvuldigheidsverplichting lijkt voor rechthebbenden ideaal, omdat het niet nodig is om
eerst langs de rechter te gaan en de tussenpersoon de belangenafweging moet maken. Het
principiële bezwaar hier, is dat er zomaar zonder toestemming persoonsgegevens worden
verstrekt aan rechthebbenden van intellectuele eigendomsrechten. Ook weer erg nobel. Het
gaat echter om minimale persoonsgegevens, van vermeende inbreukmakers op rechten van
anderen, staan alle juridische mogelijkheden om zich op tegenspraak in een vervolgprocedure
te verweren nog open voor de vermeende inbreukmaker, zijn de voorwaarden voor toewijzing
van het verzoek bovendien strenger dan op Europees niveau en wanneer de tussenpersoon
twijfelt over de toewijsbaarheid van een verzoek, dan zal de gang naar de rechter nog altijd
open blijven staan.
Net zoals Advocaat-Generaal Cruz Villalón in zijn conclusie bij het Sparkasse-arrest
overwoog, lijkt mij artikel 8 Handhavingsrichtlijn ruim genoeg om ook het geval waarin het
verzoek om NAW-gegevens duidelijk op het inleiden van een inbreukprocedure is gericht te
kunnen omvatten.207 De Nederlandse zorgplicht zou hiermee in overeenstemming zijn, nu het
verzoek is gericht op het inleiden van een gerechtelijke inbreukprocedure. Het verdient
207 Vgl. Advocaat-Generaal Cruz Villalón 16 april 2015 (Coty Germany/Stadtsparkasse), overweging 20.
59
aanbeveling om op basis van de bevindingen uit deze scriptie nader onderzoek te doen naar de
mogelijkheid om de huidige formele implementaties in Nederland zo in te richten dat een
verzoek om NAW-gegevens direct aan een tussenpersoon kan worden gericht, zonder
voorafgaande goedkeuring van de rechter.
4.3: Het EU-‐actieplan “follow the money”
De “Follow the money approach” is de benaming die wordt gebruikt voor de modernisering
van intellectuele eigendomsrechten met gerichte aandacht voor inbreuken op commerciële
schaal en is onderdeel van de strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa.208
Op 1 juli 2014 heeft de Commissie een EU-actieplan aangenomen, waarin werd aangekondigd
om de zogenoemde “follow the money” benadering te gaan implementeren in het kader van
de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Deze benadering bestaat uit het ontwerpen
van beleidsmaatregelen die geldstromen met betrekking tot inbreuken op intellectuele
eigendomsrechten op commerciële schaal identificeren en verstoren. Inbreuken op
commerciële schaal verlagen de verkopen van producten die worden beschermd door
intellectuele eigendomsrechten en schaden de reputatie van de betreffende bedrijven. Om
deze redenen verlaagt het investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie en zal het
schadelijk zijn voor groei en werkgelegenheid. Deze belangen werden al benadrukt in het
Voorstel. De Commissie is momenteel onderzoek aan het doen naar verschillende “follow the
money” initiatieven zowel binnen als buiten de EU om informatie en ideeën op te doen hoe
zulke modellen kunnen worden geïmplementeerd op het niveau van de EU. Nader onderzoek
zou kunnen aantonen welke initiatieven Nederland zou kunnen nemen om zij aan zij met de
EU de doelen te bereiken die de EU met het actieplan voor ogen had.
208 Vgl. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s 6 mei 2015 – Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa.
60
Bronnenlijst
Literatuur en tijdschriften Alberdingk Thijm 2008
C. Alberdingk Thijm, Wat is de zorgplicht van Hyves, XS4ALL en Marktplaats?, Ars Aequi
juli/augustus 2008, p. 573-580.
Alberdingk Thijm en De Vries 2015 Ch. Alberdingk Thijm en C. De Vries, De toenemende invloed van het Handvest op het recht
van intellectuele eigendom, BIE september 2015, p. 174-183.
Ausloos 2014
J. Ausloos, ‘Zoekmachines in Europa – gevangen tussen twee vuren?’, Computerrecht
2014/179.
Chavannes 2007-I R.D. Chavannes, ‘Effectief procederen tegen anonieme internetgebruikers’ NJB 2007-29, p.
1816-1823.
Chavannes 2007-II
R.D. Chavannes, ‘Brein/KPN: het gevaar van een bagatel?’, Mediaforum 2007/6, p. 174-178.
De Cock-Buning & Van Eek 2009
M. de Cock-Buning en D. Van Eek, ‘Aansprakelijkheid van derden bij auteursrechtinbreuk’,
IER 2009-54.
De Cock Buning & Ringnalda 2010
M. de Cock Buning & A. Ringnalda, ‘Maatregelen tegen auteursrechtinbreuk door P2P-
filesharing: wat leert het Umfeld ons?’, AMI 2010, nr. 1, p. 1-11.
61
Dommering 2012
E.J. Dommering, ‘De zaak Scarlet/Sabam. Naar een horizontale integratie van het
auteursrecht’, AMI 2012-2, p. 49-53.
Ekker 2002 Ekker, A. ‘Anonimiteit en uitingsvrijheid op het Internet; het onthullen van identificerende
gegevens door Internetproviders’, Mediaforum 2002-11/12, p. 348-351.
Ekker 2006
A. H. Ekker, Anoniem communiceren: van drukpers tot weblog. Een onderzoek naar de
grondrechtelijke bescherming van anonieme openbare communicatie (diss. Amsterdam UvA),
Den Haag: Sdu 2006.
Engelfriet 2012
A. Engelfriet, ‘Afgifte van persoonsgegevens zonder gerechtelijk bevel, moeten we dat wel
willen?’, IR 2012/06.
Geerts 2003 P.G.F.A. Geerts, ‘The dark side of the moon: Richtlijnconforme interpretatie in het
intellectuele eigendomsrecht’, in: A.G. Timmerman (LT) Verzamelde 'Groninger’ opstellen
aangeboden aan Vino Timmerman. Instituut voor Ondernemingsrecht Rijksuniversiteit
Groningen, Kluwer 2003.
Geerts 2011
P.G.F.A. Geerts, ‘Bescherming van de intellectuele eigendom’, Deventer: Kluwer 2011.
Gielen en anderen 2014
Ch. Gielen en anderen, Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, Deventer: Kluwer
2014.
Van Der Hof en anderen 2014
S. Van Der Hof, Recht en computer, Deventer: Kluwer: 2014.
Keus 2010
62
L.A.D. Keus, Europees Privaatrecht, Monografieën BW, Deventer: Kluwer 2010.
Kingma 2012
S.H. Kingma, ‘De botsing tussen IE- en privacyrechten. Het einde van het Lycos/Pessers-
tijdperk’, Privacy en Informatie, afl. 4, augustus 2012, p. 171-177.
Van der Linden 2014 T. van der Linden, ‘Het is niet goed of het deugt niet: de juridische positie van internet
tussenpersonen is onbevredigend!’, IR 2014 (321), p. 4-9.
Van Der Linden-Smith en Lodder 2006
M. van der Linden-Smith & A.R. Lodder, Jurisprudentie Internetrecht. Annotaties, Deventer:
Kluwer 2006, p. 179.
Schellekens 2001 M. Schellekens, Aansprakelijkheid van internetaanbieders, Den Haag: SDU 2001.
Siemerink 2008 L.A.R. Siemerink, ‘IE(-rechten), P2P en ISP: handhaving van auteursrechten op internet nog
mogelijk?’, MvV juli/augustus 2008, nr. 7/8, p. 179-189.
Tjong Tjin Tai 2014
E. Tjong Tjin Tai, Groene Serie: Burgerlijke Rechtsvordering, Deventer: Kluwer 2014.
Tsoutsanis 2013 A. Tsoutsanis, ‘Privacy and Piracy in Cyberspace: Justice for All’, Journal of Intellectual
Property Law and Practice 2013 Vol. 8, Issue 12, p. 952-956.
De Wit 2009
A.P. de Wit, ‘De civielrechtelijke aansprakelijkheid van internet-providers’, IR 2009/3, p. 72-
76.
Werkgroep artikel 29 2005
63
Groep voor de bescherming van personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens, Working document on data protection issues related to intellectual
property rights, xxxx/05/EN WP 104: 18 januari 2005.
Rechtspraak, conclusies en annotaties: Raad van Europa – Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele
vrijheden:
Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden 26 april 1979, nr.
6538/74 (Sunday Times/Verenigd Koninkrijk).
Europese Unie – Hof van Justitie:
Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015, C-580/13 (Coty Germany/Sparkasse).
Hof van Justitie van de Europese Unie 27 maart 2014, C-314/12 (UPC Telekabel/Constantin
Film).
Hof van Justitie van de Europese Unie 19 april 2012, C-461/10 (Bonnier Audio).
Hof van Justitie van de Europese Unie 24 november 2011, IER 2012/34, p. 299 met annotatie
van M.J.C. van der Heijden en S. Kulk (Scarlet/Sabam).
Hof van Justitie van de Europese Unie 22 september 2011, C-323/09 (Interflora/Marks &
Spencer).
Hof van Justitie van de Europese Unie 12 juli 2011, C-324/09 (L’Oréal/eBay).
Hof van Justitie van de Europese Unie 23 maart 2010, C-236/08; C-237/08; C-238/08
(Google France).
Hof van Justitie van de Europese Unie 18 juni 2009, C-487/07 (L’Oréal/Bellure).
Hof van Justitie van de Europese Unie 19 februari 2009, C-557/07 (LSG-Beschikking).
Hof van Justitie van de Europese Unie 29 januari 2008, C-275/06 (Promusicae).
Hof van Justitie van de Europese Unie 5 oktober 2004, C-397/01 t/m C-403/01 (Pfeiffer c.s.).
Hof van Justitie van de Europese Unie 20 mei 2003, C-465/00, C-138/01 en C-139/01
(Österreicher Rundfunk).
Hof van Justitie van de Europese Unie 26 september 1996, C-168/95 (Arcaro).
Hof van Justitie van de Europese Unie 22 juni 1989, C-103/88 (Fratelli Costanzo).
64
Hof van Justitie van de Europese Unie 5 februari 1963, ECLI:EU:C:1963:1 (Van Gend en
Loos).
Europese Unie – Conclusies:
Advocaat-Generaal Cruz Villalón 16 april 2015, C-580/13 (Coty Germany/Stadtsparkasse).
Advocaat-Generaal Kokott 18 juli 2007, C-275/06 (Promusicae).
Europese Unie – Publicaties:
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en
Sociaal Comité en het Comité van de regio’s 6 mei 2015 – Strategie voor een digitale
eengemaakte markt voor Europa, COM(2015) 192 final.
Persbericht van de Europese Commissie 31 juli 2014 – Betreffende de bescherming van
intellectuele-eigendomsrechten: douane houdt in 2013 bijna 36 miljoen stuks
namaakgoederen tegen aan EU-grenzen, IP-14-890.
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees
Economisch en Sociaal Comité 1 juli 2014 – Naar een hernieuwde consensus over de
handhaving van intellectuele-eigendomsrechten: een EU-actieplan, COM/2014/0392 final.
Eerste verslag over de toepassing van de richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en
de Raad van 8 juni 2008 – Betreffende bepaalde juridische aspecten van diensten van de
informatiemaatschappij, met name elektronische handel, in de interne markt, COM(2003)702.
Brussel, 9 maart 2004 – Intellectual Property: Commission welcomes European Parliament
support against counterfeiting and piracy, IP/04/316.
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 5 februari 2004 – Over het “Voorstel
voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen en
procedures om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen”,
COM(2003) 46 def. – 2003/0024 (COD).
65
Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad 30 januari 2003 –
Betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele
eigendomsrechten te waarborgen, COM/2003/0046 def. – COD 2003/0024.
Mededeling Europese Commissie 30 november 2000, IP/00/1385.
Resolutie van het Europees Parlement 4 mei 2000 – Over het Groenboek van de Commissie –
bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt, COM(1998) 569 – C5-0245/1999 –
1999/2179(COS).
Groenboek 15 oktober 1998 – Over de bestrijding van namaak en piraterij in de interne
markt, COM(98)569 def.
Nederland – Hoge Raad:
Hoge Raad 17 april 2015 NJB 2015/862; RvdW 2015/557; NJ 2015/291 met annotatie van
D.W.F. Verkade; JBPR 2015/49 met annotatie van mr. G.C.C. Lewin; IER 2015/57 met
annotatie van P.G.F.A. Geerts (Simba/Hasbro).
Hoge Raad 25 november 2005, RvdW 2005, 133; IER 2006, met annotatie van J.K.; WBP
2009/34 met annotatie van mr. H.H. de Vries; NJ 2009, 550 met annotatie van P.B.
Hugenholtz; en Computerrecht 2006, met annotatie van H.H. de Vries (Lycos/Pessers).
Hoge Raad 23 februari 1990, NJ 1990/663 met annotatie van D.W.F.V. (Verheijen/Rijk
Zwaan).
Hoge Raad 10 november 1989, NJ 1990, 113; RvdW 1989, 251.
Hoge Raad 27 november 1987, NJ 1988/722 met annotatie van L.W.H., BIE 1988/25, p. 88
(Chloé).
Nederland – Gerechtshoven
Gerechtshof Den Haag 28 januari 2014, IEPT 20140128 (Ziggo/BREIN).
Gerechtshof Leeuwarden 22 mei 2012, Computerrecht 2012/155 met annotatie van A.R.
Lodder (Stokke/Marktplaats).
Gerechtshof Amsterdam 14 december 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BP7309
(Ziggo/123video).
66
Gerechtshof ’s-Gravenhage 15 november 2010, IER 2011/28 met annotatie van K.J. Koelman;
Computerrecht 2011/69 met annotatie van M.G. Schrijvers; en NJ 2011/565 (FTD/Eyeworks).
Gerechtshof ’s-Gravenhage 2 maart 2010, NJF 2010/184 (X/Man).
Gerechtshof Amsterdam 3 juli 2008, IER 2008, 67 (Leaseweb/BREIN).
Gerechtshof Amsterdam 13 juli 2006, WBP 2009/42 met annotatie van H.H. de Vries
(BREIN/isp’s).
Gerechtshof Amsterdam 7 november 2002, KG 2002, 297; WBP 2009/40; NJ 2003, 54;
Computerrecht 2003, p. 72 met annotatie van L.F. Asscher (XS4ALL/Deutsche Bahn).
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 juli 2002, LJN BA4363 (Rutloh/Concepts ICT).
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 januari 2002, IER 2002/36, p. 223 (Bouman/Container
Centrale).
Nederland – Rechtbanken
Rechtbank Midden-Nederland 16 december 2015, IEF 15546 (BREIN/Ziggo).
Rechtbank ’s-Gravenhage 6 november 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:12706 (BREIN/Google
Inc.).
Rechtbank Amsterdam 28 januari 2015, IEF 14603 (Belirex/UPC Nederland).
Rechtbank Amsterdam 14 mei 2013, IER 2013/62 met annotatie van S. Kulk; JBP 2014/27
(BREIN/ING).
Rechtbank Den Haag 24 oktober 2012, IEPT20121024 (BREIN/XS Networks).
Rechtbank ’s-Gravenhage 6 december 2011, KG ZA 11-1183 (BREIN/Techno Design).
Rechtbank Amsterdam 21 juni 2007, Computerrecht 2007, 149 met annotatie van A. Ekker
(BREIN/Leaseweb).
Rechtbank 's-Gravenhage 5 januari 2007, AMI 2007/2, nr. 9 met annotatie van O.L. van
Daalen (BREIN/KPN).
Rechtbank Amsterdam 24 augustus 2006, Computerrecht 2007, 74 met annotatie van A.P.
Meijboom (BREIN/UPC Nederland).
Rechtbank Utrecht 12 juli 2005, NJ 2005, 387 (BREIN/isp’s).
Rechtbank Utrecht 9 juli 2002, LJN AE5537 (Teleatlas).
Rechtbank Amsterdam 25 april 2002, Computerrecht 2002, p. 309 (Deutsche Bahn/XS4ALL).
Rechtbank ’s-Gravenhage 19 februari 2003, BIE 2003/63, IER 2003/45, p. 231
(Boehringer/GTO).
67
Rechtbank ’s-Gravenhage 9 juni 1999, IER 1999, 47; BIE 1999, 117; en Computerrecht 1999,
p. 200 met annotatie van P.B. Hugenholtz (Scientology).
Rechtbank Arnhem 12 april 1990, IER 19990/31, p. 66 (Reebok).
Nederland – Annotaties
Annotatie Van Der Sloot bij Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juli 2015, European
Human Rights Cases, 2015-10, nr. 188. (Coty Germany/Sparkasse).
Annotatie Kulk bij Rechtbank Amsterdam 14 mei 2013, IER 2013/62 (BREIN/ING).
Annotatie Ekker bij Hoge Raad 25 november 2005, Mf 2006/1 (Lycos/Pessers).
Annotatie Ekker bij Gerechtshof Amsterdam 24 juni 2004, JAVI 2004-5 (Pessers/Lycos II).
Nederland – Kamerstukken:
Bijlage TK 29 838 (2007-08) nr. 7, brief van 20 maart 2008.
Bijl. TK 29 838 (2007-08) nr. 7.
Kamerstukken II, 2005-2006, 30392, 6.
Kamerstukken II, 2005-2006, 30392, 3.
Bijlage Handelingen II 1911/12, 227, nr. 3, p. 9.
Websites:
<http://www.ocwincijfers.nl/cultuur-media/inhoud/film/omzet-filmsector-nederland>.
<http://www.kvb.nl/feiten-en-cijfers/kerncijfers>.
<https://www.paypal.com/ua/webapps/mpp/about>.
<https://www.paypal.com/nl/webapps/mpp/ua/privacy-full>.
<http://europa.eu/documents/comm/green_papers/pdf/com98_569_nl.pdf>.
<http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P5-TA-2000-
0203+0+DOC+XML+V0//NL>.
<http://europa.eu/rapid/press-release_IP-00-1385_en.htm>.
<http://europa.eu/about-eu/countries/index_nl.htm>.
68
Duitsland – Rechtspraak en persbericht:
Bundesgerichtshof, Mitteilung der Pressestelle 21 oktober 2015, I ZR 51/12, Nr. 178/2015
(Davidoff Hot Water II).
Oberlandesgericht Naumburg 15 maart 2012, 9 U 208/11 (Davidoff Hot Water).
Landgericht Magdeburg 28 september 2011, 7 O 545/11 (Davidoff Hot Water).
Onderzoek:
Considerati 2014, Omdat het gratis is - De schade voor de Nederlandse filmindustrie door
downloaden uit illegale bron.