Trek Bike Handleiding Manuel NL

download Trek Bike Handleiding Manuel NL

of 41

description

Trek Bike Handleiding Manuel NL

Transcript of Trek Bike Handleiding Manuel NL

  • BELANGRIJK: BEWAAR DIT DOCUMENT TER REFERENTIE

    In deze handleiding vind je informatie over een veilig gebruik van deze nieuwe fiets. Het maakt niet uit hoeveel fietservaring je hebt, LEES EERST hoofdstuk 1 voordat je de nieuwe fiets in gebruik neemt.Ouders moeten hun kinderen of andere

    personen die de inhoud mogelijk niet begrijpen, de inhoud van hoofdstuk 1 uitleggen.Ook vind je in deze handleiding informatie

    over algemeen onderhoud. Bepaalde werkzaamheden kunnen het beste alleen worden uitgevoerd door de dealer. In de handleiding wordt vermeld om welke werkzaamheden het gaat.Deze handleiding voldoet aan de volgende

    standaarden:ANSI Z535.6CPSC CFR 1512BS 6102 : deel 1: 1992CEN 14764, 14765, 14766, 14872

    Informatie over de cdBij deze handleiding is een cd geleverd

    waarop je specifieke instructies voor jouw type fiets vindt. Op deze manier krijg je specifieke instructies voor je fiets, terwijl er minder papier wordt gebruikt, wat beter is voor het milieu.Als je thuis niet over een computer

    beschikt, kun je de cd afspelen op een computer op school, op het werk of in de openbare bibliotheek. Als je de cd niet kunt afspelen, ga je naar onze website voor meer informatie. Het adres van de website vind je op de omslag van deze handleiding.

    WAARSCHUWINGHet woord WAARSCHUWING duidt in deze handleiding op een gevaar-lijke situatie die fatale gevolgen kan hebben of kan leiden tot ernstig letsel.

    LET OPHet woord LET OP duidt in deze handleiding op een gevaarlijke situatie die kan leiden tot verwon-dingen.

    Registreer je fietsAlleen als je de fiets registreert kunnen

    wij nagaan wie de eigenaar van de fiets is. Als we nieuwe instructies voor je hebben, is het belangrijk dat je geregistreerd bent. Registratie en een bewijs van aankoop zijn noodzakelijk om aanspraak te kunnen maken op de garantie.Er zijn twee eenvoudige procedures om je

    te registreren: Klik op de koppeling De fiets

    registreren op de cd. Ga naar de website op de achterzijde

    van deze handleiding en volg de koppelingen.

    Op de website vind je ook een koppeling naar nieuwe instructies. Als je ervoor kiest je fiets niet te registreren, kun je het beste de website regelmatig bezoeken.

    Mijn model fiets:

    Mijn serienummer: Sleutelnummer:

    Mijn dealer:

    Het telefoonnummer van mijn dealer:

    Bew

    aar

    deze

    geg

    even

    s te

    r ad

    min

    istr

    atie

    Betekenis van speciale symbolen en veiligheidsberichten

  • Montage van je nieuwe fietsVoor het monteren en het afstellen van je

    fiets zijn speciaal gereedschap en specialist-ische kennis nodig. Dit kan het beste alleen worden uitgevoerd door je dealer.

    Bij vragenAangezien er verschillende modellen

    fietsen met verschillende onderdelen zijn, bevat deze handleiding mogelijk informatie die niet op jouw fiets van toepassing is. Sommige afbeeldingen kunnen afwijken van jouw fiets.Mocht je nog vragen hebben na het lezen

    van deze handleiding, neem dan contact op met je dealer. Als je vragen hebt of problemen ondervindt waar de dealer ook geen oplossing voor heeft, kun je contact met ons opnemen:

    T.a.v.: Customer Service 801 W. Madison Street Waterloo, Wisconsin 53594, V.S.920.478.4678

    Enkele opmerkingen over fietsen en veiligheidEen fiets kan worden gebruikt als

    speelgoed, voor vervoer, ter ontspanning, om de natuur in te gaan of voor competitie. Maar elke fiets heeft zijn beperkingen. Deze beperkingen verschillen per fiets vanwege de verschillende eigenschappen:

    Ontwerp van de fiets Materiaal van de fiets Gebruik van de fiets Onderhoud van de fiets Soort wegdek enzovoortAls je teveel kracht op de fiets uitoefent,

    kan de fiets beschadigd raken. Wanneer de fiets beschadigd is, kan gemakkelijk een defect ontstaan wat leidt tot een ongeluk. Als je een ongeluk krijgt met de fiets, ben je niet beschermd tegen verwondingen. Zelfs een klein ongeluk met lage snelheid kan grote krachten veroorzaken, leiden tot ernstig letsel of zelfs fatale gevolgen hebben. Neem dus geen risicos en stel veiligheid altijd voorop. Je kunt de meeste gevaarlijke situaties

    voorkomen door gewoon goed op te letten. Je weet bijvoorbeeld dat er ongelukken kunnen gebeuren wanneer een voorwerp tussen de spaken van je wiel terechtkomt. Maar niet alle gevaarlijke situaties zijn zo voor de hand liggend. Dergelijke situaties worden in deze handleiding besproken.Het ontwerp van een fiets kan ertoe

    leiden dat de fiets op een onveilige manier wordt gebruikt (of misbruikt). Bekende voorbeelden hiervan zijn de gevaarlijke stunts en sprongen in tijdschriften of films. Je neemt meer risicos wanneer je je fiets op een ongebruikelijke of gevaarlijke manier gebruikt, op een ongewone locatie fietst of aparte aanpassingen aan je fiets doet.

  • INHOUDSOPGAVE

    Type fiets en gebruikstoepassing

    Voor de eerste ritZorg ervoor dat de fiets het

    juiste formaat heeft ........................3Weet hoe de fiets werkt .....................3

    Voor elke ritControlelijst voor elke rit .................4Controleer het frame en de vork ......4Carbonvezeltest .................................5Controleer de wielen .........................6Controleer de bandenspanning ........6Controleer de remmen ......................6Controleer het stuur en

    de stuurpen .....................................7Controleer het zadel en

    de zadelpen .....................................7Controleer de vering .........................7Controleer de verlichting

    en reflectoren ..................................7

    Regels voor veilig fietsenHoud je aan de geldende

    regelgeving voor fietsers ................8Pas op voor autos, voetgangers

    en andere obstakels ........................8Draag een helm en fietskleding ........8Fiets veilig in gevaarlijke

    omstandigheden..............................8Stel veiligheid voorop .......................9

    Instructies voor het fietsenGebruik de remmen voorzichtig .....10Wissel op de juiste manier

    van versnelling .............................10

    Zorg goed voor je fietsNeem reparatiemateriaal mee .........11Installeer en gebruik alleen

    geschikte accessoires ....................11Maak de fiets schoon ......................12Zet geen klem op het frame tijdens

    transport of reparatie ...................12Voorkom schade aan je fiets

    wanneer je deze verzendt .............12

    Hoofdstuk : OnderhoudOnderhoudsgereedschap voor

    je fiets ............................................13Onderhoudsschema .........................13

    Hoofdstuk : AfstellingStuur ...............................................15Stuurpen .........................................15Zadel ................................................17Balhoofdbuis ...................................18Crankarmen ....................................18Brackethuls .....................................18Pedalen ............................................19Ketting ............................................19Kabels ..............................................19Versnellingshendels ........................19Voorderailleur .................................20Achterderailleur ..............................21Nexus-systemen met 4, 7

    of 8 versnellingen .........................22Systemen met 3 versnellingen ........22Remhendels .....................................23Remmen ..........................................24Wielen ..............................................26Wielmontage ...................................26Vering ..............................................31Accessoires ......................................31Vouwfiets .........................................32

    Hoofdstuk 4: SmerenStuurpen .........................................33Zadelpen ..........................................33Brackethuls .....................................33Pedalen ............................................33Derailleurs .......................................34Balhoofdbuis ...................................34Remmen en remhendels .................34Wielen ..............................................34Verende vorken ...............................34Achtervering ...................................34Kabels ..............................................34

    Voor meer informatie 6

    Beperkte garantie 7

  • TyPE FIETS EN GEBRUIKSTOEPASSING

    Er zijn veel verschillende typen fietsen. Elk type fiets is speciaal gemaakt voor een bepaalde gebruikstoepassing. Als je een fiets te zwaar belast, kan de fiets (of een onderdeel van de fiets) beschadigd raken. In dit gedeelte worden de gebruiksto-

    epassingen van de verschillende typen fietsen besproken. Als je niet zeker weet wat voor type fiets je hebt, raadpleeg je je dealer.

    KinderfietsenDeze fietsen zijn speciaal

    gemaakt voor kinderen. Als ouder kun je je kind het beste niet zonder toezicht laten fietsen. Je kunt kinderen beter niet laten fietsen in de buurt van steile hellingen, stoepranden, trappen, slootkanten of autos.

    Kinderfietsen Maximum zadelhoogte 680 mm,

    doorgaans fietsen met 12, 16 of 20 wielen, en driewielers voor kinderen

    Geen bevestigingssystemen voor wielen met snelkoppelingen

    Maximumgewicht van berijder: 36 kg

    Gebruikstoepassing Fietsen op een verharde

    ondergrond waarbij de wielen het contact met de grond niet verliezen.

    Fietsen voor gebrui-kstoepassing

    Fietsen met gebogen stuur Fietsen voor triatlon, tijdrijden en racen Tandems Cruisers met brede 26 banden en

    achteruit versteld stuur Vouwfietsen Maximumgewicht van berijder: 125 kg;

    Tandems: 250 kg

    Gebruikstoepassing Fietsen voor gebruiksto-

    epassing 1, plus vlakke grindpaden en bewerkte paden met lage hellingen waarbij de wielen het contact met de grond niet verliezen.

    Fietsen voor gebrui-kstoepassing

    Hybride fietsen met 700c wielen, banden dikker dan 28c en vlakke sturen

    Stadsfietsen: speciaal uitgeruste hybride fietsen

    Cyclocrossfietsen: gebogen stuur, 700c banden met noppen en cantilever- of schijfremmen

    Maximumgewicht van berijder: 136 kg

    Gebruikstoepassing Fietsen voor gebrui-

    kstoepassingen 1 en 2, plus onverharde paden, kleine obstakels en gladde technische gebieden, en gebieden waarbij de wielen het contact met de grond tijdelijk kunnen verliezen; NIET voor sprongen.Alle mountainbikes

    zonder achtervering vallen onder gebrui-kstoepassing 3. Bepaalde fietsen met achtervering met een korte veerweg vallen ook onder gebruikstoepassing 3.

    Fietsen voor gebruikstoepassing Standaard, race en cross-country

    mountainbikes met brede 24, 26 of 29 banden met noppen

    Achtervering met korte veerweg (75 mm of minder)

    Maximumgewicht van berijder: 136 kg

    Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

  • Gebruikstoepassing 4Fietsen voor gebrui-

    kstoepassingen 1, 2 en 3, plus ruwe, technische ondergronden, obstakels van gemiddelde hoogte en kleine sprongen.

    Fietsen voor gebrui-kstoepassing 4

    Heavy-duty, trail of all-mountain mountainbikes met brede 24, 26 of 29 banden met noppen

    Achtervering met gemiddelde veerweg (100 mm of meer)

    Maximumgewicht van berijder: 136 kg

    Gebruikstoepassing 5Fietsen voor sprongen,

    rijden met hoge snelheid, agressief rijden op ruwe ondergronden of volledige sprongen op vlakke ondergronden. Dit type gebruik is zeer

    gevaarlijk en kan een fiets zeer zwaar belasten. Een zware belasting zorgt voor een grote druk op het frame, de vork of andere onderdelen. Als gebruikstoepassing 5 op jou van toepassing is, moet je passende veiligheidsmaatre-gelen nemen, zoals regelmatige inspectie van de fiets en regelmatige vervanging van onderdelen. Daarnaast moet je een uitgebreide veiligheidsuitrusting dragen, zoals een integraalhelm, padding en lichaamsbescherming.

    Fietsen voor gebruikstoepassing 5 Freeride of jumping fietsen

    met heavy-duty frames, vorken en onderdelen

    Achtervering met lange veerweg (178 mm of meer)

    Maximumgewicht van berijder: 136 kg

    WAARSCHUWINGAls je een fiets zwaarder belast dan de gebruikstoepassing van de fiets toestaat, kan de fiets of onderdelen van de fiets breken of beschadigd raken. Wanneer een fiets beschadigd is, heb je minder controle over de fiets en kun je ten val raken. Gebruik een fiets niet voor gebruikstoepassingen die de fiets te zwaar belasten. Als je niet zeker weet waarvoor je fiets geschikt is, raadpleeg je je dealer.

    Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

  • VOOR DE EERSTE RIT

    Zorg ervoor dat de fiets het juiste formaat heeftJe dealer helpt je bij het vinden van een

    fiets met de juiste afmetingen. Wanneer je met beide voeten plat op de grond over de fiets staat, moet de afstand tussen de bovenbuis en jezelf minimaal 25 mm zijn (afbeelding 1). Voor een mountainbike wordt een afstand van 50-75 mm aanbev-olen.Je kunt het zadel en stuur aanpassen voor

    een optimaal comfort en optimale presta-ties. Lees hoofdstuk 3 voordat je het zadel en stuur afstelt.

    Weet hoe de fiets werktWanneer je je fiets niet op de juiste manier

    gebruikt, kun je de controle over de fiets verliezen. Leer dus eerst de werking en prestaties van alle onderdelen van de fiets kennen voordat je gaat fietsen met hoge snelheid of in lastige omstandigheden. Oefen eerst met je fiets op een vlak en leeg stuk parkeerterrein.Als de fiets niet op de juiste manier werkt,

    of als er andere onderdelen nodig zijn voor een veilig gebruik van de fiets, raadpleeg je je dealer.

    Ken de kracht van je remmenDe kracht van de remmen verandert

    afhankelijk van de gebruikstoepassing van de fiets. Als je denkt dat jouw fiets meer - of minder - remkracht nodig heeft om te stoppen, raadpleeg je je dealer over eventuele aanpassingen aan de remmen of andere remopties voor jouw fiets.

    Voorkom overlapping van de toeclipsWanneer je het stuur draait bij een zeer

    lage snelheid, komt je voet of de toeclip mogelijk in aanraking met het voorwiel of het voorspatbord (afbeelding 2). Bij gewone snelheden draait het stuur minder ver zodat zich geen overlapping voordoet. Trap bij een langzame snelheid niet mee wanneer het stuur is gedraaid.

    Als zich een probleem voordoet met het frame of de vork, stop je met fietsen.Het komt slechts zelden voor, maar bij

    bepaalde snelheden kan het voorkomen dat het voorwiel begint te zwabberen, of dat de fietser harmonische trillingen of framevi-braties ondervindt. Minder onmiddellijk vaart wanneer je merkt dat je voorwiel begint te zwabberen. Breng je fiets meteen ter inspectie en reparatie naar de dealer.

    1

    Afbeelding 1. Minimale afstand wanneer de bestu-urder over de fiets staat

    1. 25 mm voor de meeste fietsen, 50-75 mm voor mountainbikes

    Afbeelding 2. Overlapping van toeclips

    WAARSCHUWINGAls het voorwiel begint te zwabberen, heb je minder controle en kun je ten val raken. Minder onmiddellijk vaart wanneer je merkt dat je voorwiel begint te zwabberen. Breng je fiets ter inspectie en reparatie naar de dealer.

    WAARSCHUWINGAls je voet of de toeclip in aanraking komt met het voorwiel of voorspatbord, heb je minder controle en kun je ten val raken. Trap bij lage snelheden niet mee wanneer het stuur is gedraaid.

    WAARSCHUWINGAls je de remmen op een onjuiste manier gebruikt, of als je de voorrem te krachtig gebruikt, heb je minder controle over de fiets en kun je ten val raken. Gebruik de remmen op de juiste manier zoals in deze handleiding wordt besproken.

    Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

  • 4Controleer je fiets voor elke rit. In de onderstaande controlelijst worden de belangrijkste onderdelen genoemd. Als een onderdeel van de fiets niet juist functioneert, gebruik je de instructies in deze handleiding om de fiets te repareren of breng je de fiets naar de dealer voor reparatie. Wanneer je fiets beschadigde onderdelen bevat, kun je deze beter niet gebruiken. Vervang eerst de beschadigde onderdelen.

    Dit is geen volledig onderhoudsprogramma.

    Controlelijst voor elke rit Frame en vork Wielen Bandenspanning Remmen Stuur en stuurpen Zadel en zadelpen Vering Verlichting en reflectoren

    Controleer het frame en de vorkControleer de gehele fiets voor en na elke

    rit op vermoeiingsverschijnselen: Deukjes Scheurtjes Krassen Vervormingen Verkleuringen Ongebruikelijke geluidenAls je fiets is blootgesteld aan extreme

    krachten, moet je eerst alle onderdelen van je fiets controleren voordat je deze gebruikt. Onder extreme krachten worden bijvoorbeeld valpartijen en andere zware schokken verstaan. Als je bijvoorbeeld te hard over een spoorweg rijdt, kan dit extreme krachten veroorzaken.Fietsen en fietsonderdelen zijn niet

    onverwoestbaar. Als jij je fiets zo gebruikt dat deze zwaar belast wordt, moet je de fiets of onderdelen ervan vaker vervangen dan een fietser die rustig en voorzichtig rijdt. De levensduur van de fiets is afhankelijk van het ontwerp, de materialen, het gebruik en het onderhoud; gewicht van de fietser, snelheid, terrein, onderhoud, omgeving (vochtigheid, zoutgehalte, temperatuur, enzovoort) en het frame of onderdeel zelf. Het is dus niet mogelijk om precies aan te geven hoe lang het duurt voor iets aan vervanging toe is. Als je niet zeker bent wanneer een onderdeel moet worden vervangen, raadpleeg je de dealer.In sommige gevallen gaat een lichter

    frame of onderdeel langer mee dan een zwaar frame of onderdeel. Maar lichtge-wichte fietsen en onderdelen van hoge kwaliteit vergen meer onderhoud en moeten vaker worden gecontroleerd.

    LET OPWanneer een fiets niet op de juiste manier werkt, heb je minder controle over de fiets en kun je ten val raken. Controleer alle onderdelen van de fiets voor elke rit en gebruik de fiets niet totdat je eventuele problemen hebt verholpen.

    VOOR ELKE RIT

    Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

  • 5CarboncomposietFietsen of onderdelen die zijn gemaakt

    van carboncomposiet, of carbonvezel, verschillen van metalen fietsen of onderdelen. Carbon is steviger dan staal of aluminium, maar reageert anders in het geval van een ongeluk of botsing. Een onderdeel van carbon zal bij een ongeluk of botsing niet buigen of vervormen zoals een metalen onderdeel. Wanneer een klap een te grote kracht veroorzaakt op een onderdeel van carbon, zal carbon niet buigen, maar breken.Wanneer carbon niet wordt gebroken

    tijdens een ongeluk of botsing, kan het wel intern zijn beschadigd, wat niet direct zichtbaar is. Wanneer dit gebeurt, lees je deze instructies en controleer je de onderdelen van carbon. Deze tests bieden geen garanties: als je niet zeker bent van een onderdeel, kun je dit het beste vervangen.

    CarbonvezeltestIn dit gedeelte vind je meer informatie

    over het controleren van onderdelen van carbon. De kloptest wordt beschreven aan de hand van een filmpje op de cd met de gebruikershandleiding (dit filmpje is ook te bekijken op onze website).

    Controleren op oppervlakteproblemen1. Maak het onderdeel grondig schoon

    met een vochtige doek.2. Kijk goed of je iets bijzonders ziet: Krassen Groeven Scheurtjes Losse vezels Andere oneffenheden

    Controleren op een verandering van stijfheid (flextest)Rijd niet op de fiets, maar gebruik het

    onderdeel zoals dit normaal gesproken werkt, en vraag iemand anders goed op ongewone bewegingen of geluiden te letten.Ga bijvoorbeeld op het zadel zitten

    en vraag iemand anders de zadelpen van carbon te controleren op eventuele vervormingen.

    WAARSCHUWINGEen beschadigd onderdeel van carbon kan plotseling kapot gaan. Controleer een fiets of onderdelen van carbon regelmatig op beschad-igingen. Als je een zware val of botsing met de fiets hebt gehad of vermoedt dat een onderdeel van carbon beschadigd is, moet je meteen stoppen met fietsen. Breng de fiets naar de dealer voor inspectie en service in het kader van de vervangingsgarantie.

    Controleren op delaminatie (kloptest)1. Maak het onderdeel grondig schoon

    met een vochtige doek.2. Tik met een munt vlak bij de mogelijke

    beschadiging op het onderdeel.3. Let goed op eventuele veranderingen

    in het geluid; een hol geluid duidt erop dat het onderdeel niet meer in orde is. Tik op een onbeschadigd stuk van het onderdeel (of een onderdeel dat hier op lijkt). Vergelijk het geluid.

    Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

  • 6 Controleer de wielen Controleer of de wielen recht zijn. Draai

    de wielen en bekijk de velg waar deze tussen de remblokjes of het frame door gaat. Als er een knik in de velg zit, moet het wiel worden gerepareerd. Controleer of de wielen juist zijn

    bevestigd. Til de fiets op en geef een korte, harde klap boven op de band (afbeelding 3). Het wiel mag niet losraken, loszitten of zijwaartse speling bevatten. Meer controles vind je in hoofdstuk 3.Fietswielen kunnen op verschillende

    manieren aan het frame zijn bevestigd: door middel van schroefbouten op de as, een wielkoppelingsmechanisme dat met een hendel wordt geactiveerd (afbeelding 4) of een steekas. Meer informatie over het afstellen en vastzetten van de wielbeves-tiging op de fiets vind je in hoofdstuk 3.

    Controleer de bandenspanningPomp de banden op tot de aanbevolen

    bandenspanning op de zijkant van de banden.

    Controleer de remmenVolg de inspectie-instructies voor het type

    rem op jouw fiets..

    Velgremmen: remmen met een hefboom-systeem via een kabel. De remblokjes worden door middel van de remhendels tegen de velg gedrukt. Knijp de remhendels in om te controleren

    of de rem vrijelijk beweegt en de fiets stopt. Als een remhendel helemaal tot aan het stuur kan worden ingeknepen, is deze te ruim afgesteld. Wanneer de rem niet wordt gebruikt, moet de afstand van de remblokjes tot de velg ongeveer 1 tot 2 mm zijn. Als de remblokjes zich te dicht op de velg bevinden, is de rem te krap afgesteld. De remblokjes moeten met de velg zijn uigelijnd (afbeelding 5). Schijfremmen: remmen met een

    hefboomsysteem via een kabel of hydrau-lische leiding. Door middel van de remhen-dels wordt druk uitgeoefend op een schijf die aan de wielnaaf is bevestigd.

    WAARSCHUWINGWanneer een bevestigingsmecha-nisme voor een wiel niet goed is afgesteld en gesloten, kan het wiel losraken, waardoor je minder controle over de fiets hebt en ten val kunt raken. Controleer of de wielen goed vastzitten voordat je de fiets gebruikt.

    Afbeelding 3. Bevestiging controleren

    Afbeelding 4. Wiel met snelkoppeling

    WAARSCHUWINGAls de rem niet goed werkt, moet je de fiets niet gebruiken. Met een beschadigd of onjuist afgesteld remsysteem heb je minder controle over de fiets en kun je ten val raken. Voer een grondige controle van de remmen uit voor elke rit. Als je remmen niet goed werken, stel je de remmen bij of breng je de fiets naar je dealer ter reparatie.

    Afbeelding 5. Uitlijning van de remblokjes 1. Remblokje is uitgelijnd met velgoppervlak 2. Blokje en velg moeten parallel zijn 3. Draairichting van de velg 4. 0,5 tot 1,0 mm toespoor

    1

    2

    3

    4

    LET OPSchijfremmen en schijven worden tijdens het gebruik erg heet en kunnen brandwonden veroorzaken. De randen van de schijven kunnen scherp zijn en snijwonden veroorzaken. Raak de schijf of schijfrem niet aan wanneer deze draait of wanneer deze heet is.

    Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

  • 7Om de verbinding van de stuurpen met de voorvork te controleren, draai je het stuur naar links en rechts terwijl je het voorwiel tussen je knien geklemd houdt (afbeelding 7). Als je de verbinding van het stuur wilt controleren, draai je het stuur in de stuurpen. Het stuur mag niet bewegen of losraken. Zorg ervoor dat er geen kabels beklemd raken of worden losgetrokken wanneer je aan het stuur draait.Controleer of de stuurdoppen op de juiste

    manier in de uiteinden van het stuur zijn gestoken.

    Controleer het zadel en de zadelpenControleer of het zadel op de juiste

    manier is bevestigd. Probeer het zadel en de zadelpen in het frame te draaien en probeer de voorkant van het zadel omhoog en omlaag te bewegen. Het zadel mag niet bewegen of losraken.

    Controleer de veringStem de vering af op jouw rijgedrag en

    zorg ervoor dat de veringsonderdelen niet volledig worden ingedrukt.

    Controleer de verlichting en reflectorenControleer of de verlichting goed function-

    eert en of de batterijen niet leeg zijn. Als je een dynamo gebruikt, moet je controleren of deze op de juiste manier is bevestigd en of alle bevestigingspunten stevig zijn aangedraaid. Zorg ervoor dat alle reflec-toren schoon zijn en op de juiste plaats zitten.

    Knijp de remhendels in om te controleren of de rem vrijelijk beweegt en de fiets stopt. Als een remhendel helemaal tot aan het stuur kan worden ingeknepen, is deze te ruim afgesteld. Wanneer de rem niet wordt gebruikt, moet de afstand van de remblokjes tot de schijf ongeveer 0,25 tot 0,75 mm zijn. Als de remblokjes zich te dicht op de schijf bevinden, is de rem niet goed uitgelijnd of te krap afgesteld. Interne naafrem: remmen met een

    hefboomsysteem waarbij een mechanisme in de naaf via een kabel wordt geactiveerd.

    Als de remhendels meer dan 15 mm moeten worden ingeknepen om de fiets tot stilstand te brengen, zijn de remmen te ruim afgesteld. Als de remhendels minder dan 7 mm hoeven worden ingeknepen, zijn de remmen te krap afgesteld. Terugtraprem: wanneer je de

    pedalen naar achteren trapt, wordt de rem geactiveerd. De rem moet worden geactiveerd voordat de crankarmen 60 graden (1/6 draai) gedraaid zijn. Zorg ervoor dat de ketting niet kan

    ontsporen. Wanneer de ketting ontspoort, kan er niet worden geremd. De ketting moet ongeveer 6 tot 12 mm verticale speling hebben (afbeelding 6).

    Controleer het stuur en de stuurpenZorg ervoor dat de stuurpen is uitgelijnd

    met het voorwiel en op de juiste manier aan de voorvork en het stuur is bevestigd.

    LET OPInterne naafremmen worden tijdens het gebruik erg heet en kunnen brandwonden veroorzaken. Raak de naaf of de koelribben niet aan wanneer deze heet zijn.

    Afbeelding 7. Stuur en stu-urpen testen

    Afbeelding 6. Kettingspan-ning controleren

    Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

    WAARSCHUWINGSommige zadels hebben onbeschermde springveren. Als er een kinderzitje wordt bevestigd aan de achterzijde van de fiets, kunnen onbeschermde springveren letsel toebrengen aan de vingers van een kind. Bedek de springveren of gebruik een ander zadel zonder springveren.

  • Houd je aan de geldende regelgeving voor fietsersIn de meeste landen gelden speciale regels

    voor fietsers, waaraan fietsers zich dienen te houden. De vereisten met betrekking tot verlichting en reflectoren kunnen per land verschillen. Neem voor meer informatie contact op met plaatselijke fietsverenig-ingen of Veilig Verkeer Nederland.Hieronder volgende de belangrijkste

    regels: Gebruik de juiste handsignalen. Ga achter elkaar fietsen wanneer je met

    meerdere fietsers bent. Rijd aan de juiste kant van de weg; fiets

    niet tegen het verkeer in. Rijd defensief; wees voorbereid op alle

    omstandigheden. Fietsers zijn slecht zichtbaar en veel

    automobilisten houden geen rekening met fietsers.

    Kijk uit voor autos, voetgangers en andere obstakelsPas op voor gaten, rioolroosters, een

    zachte of lage berm en andere oneffen-heden die een belasting vormen voor de wielen of de wielen kunnen laten slippen. Als je een spoorweg oversteekt of over een rioolrooster rijdt, doe dit dan voorzichtig en onder een hoek van 90 (afbeelding 8). Als je de ondergrond niet helemaal vertrouwt, neem je de fiets aan de hand.Als een auto zich plotseling op jouw

    weghelft begeeft of iemand de deur van een geparkeerde auto opent, kun je betrokken raken bij een ernstig ongeval. Monteer een bel op je fiets. Gebruik de bel om anderen te laten weten dat je in de buurt bent.

    REGELS VOOR VEILIG FIETSEN

    Afbeelding 9. Draag een fietshelm

    45

    90

    Afbeelding 8. Hoek waar-mee je veilig over een spoorweg rijdt

    Draag een helm en fietskledingDraag een helm die voldoet aan de CPSC-

    of CE-veiligheidsnormen (afbeelding 9); hiermee kan letsel worden voorkomen. Doe je helm af wanneer je niet op de fiets

    zit. Als de helm ergens achter blijft haken, kun je stikken.Draag fietskleding, een beschermende

    bril en handschoenen. Draag geen losse kleding; deze kan verstrikt raken in de ketting of de wielen.Draag lichte, heldere en reflecterende

    kleding, met name s avonds, zodat je goed zichtbaar bent.

    Fiets veilig in gevaarlijke omstandigheden

    Rijd voorzichtig in natte weersom-standighedenEr is geen enkele rem die net zo effectief

    stopt bij nat weer als bij droog weer. Zelfs bij remmen die goed zijn afgesteld en onderhouden, moet je bij nat weer de remhendels harder inknijpen en heb je een langere remweg voordat je stilstaat.Bij nat weer heb je minder grip. Wanneer

    je minder grip hebt, zoals wanneer je over natte bladeren, een geschilderd zebrabad of een putdeksel rijdt, moet je niet te hard door de bocht gaan.Wanneer een natte ondergrond bevriest,

    heb je nog minder grip. Je remkracht is sterk verminderd. Pas je snelheid aan of gebruik een andere manier om je te verplaatsen.Een krachtige wind kan de fiets moeilijk

    bestuurbaar maken. Bij winderige omstan-digheden moet je je snelheid aanpassen of een andere vorm van vervoer zoeken.Wanneer je rijdt in natte weersomstan-

    digheden, kan een natte band een defecte dynamo veroorzaken (lichtgenerator). Rijd niet in natte weeromstandigheden wanneer je weinig zicht hebt.

    Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

  • Zorg ervoor dat anderen je zien Je fiets is uitgerust met een volledige set

    reflectoren. Zorg ervoor dat alle reflec-toren schoon zijn en op de juiste plaats zitten. Hoe nuttig deze reflectoren ook zijn, je eigen zicht wordt er niet beter van. Je bent pas beter zichtbaar wanneer licht op de reflectoren valt. Gebruik een voor- en achterlicht wanneer je in het donker of bij slecht zicht fietst. Zorg ervoor dat je ziet en gezien wordt. Als vaak s avonds, s nachts of bij slecht zicht fietst, vraag je je dealer om materialen voor beter zicht en betere zichtbaarheid.

    Stel veiligheid vooropJe kunt veel ongelukken voorkomen door

    gewoon goed op te letten. Hier volgen enkele voorbeelden: Rijd niet met losse handen. Hang geen losse voorwerpen aan het

    stuur of aan andere delen van de fiets. Rijd niet onder invloed van alcohol of

    medicijnen die je suf maken. Ga niet met zijn tween op n fiets. Wees voorzichtig op onverhard terrein.

    Rijd alleen op de daartoe bestemde paden. Vermijd stenen, takken of kuilen in de weg. Wanneer je een heuvel afdaalt, verminder je je snelheid, houd je je gewicht laag en achter op het zadel en gebruik je de

    achterrem in plaats van de voorrem. Rijd niet onvoorzichtig. Gebruik je fiets

    alleen voor de gebruikstoepassingen voor jouw type fiets.

    Rijd niet te hard. Bij hoge snelheden loop je meer risico. Bij hoge snelheden bestaat een grotere kans op slippen en kan een kleine oneffenheid al een aanzienlijke impact hebben op het frame en de vork. En dus komen bij hogere snelheden grotere krachten vrij bij ongelukken. Houd altijd controle over je fiets. Voor kinderen ligt de veilige snelheid veel lager.

    WAARSCHUWINGZonder goede verlichting en reflectoren zie je zelf niet goed en kunnen anderen jou ook niet goed zien. Als je weinig ziet, of als anderen jou slecht zien, kan dit leiden tot ongelukken. Gebruik een voorlicht, een achterlicht en reflectoren wanneer je fietst bij slecht zicht.

    WAARSCHUWINGJe loopt een groter risico op ongelukken wanneer je je fiets op een verkeerde manier gebruikt: Sprongen maken met de fiets Stunts uitvoeren met de fiets De fiets gebruiken op onverhard terrein Hard fietsen, tijdens een wedstrijd of een afdaling Fietsen op een ongebruikelijke manierElk van deze toepassingen zorgt voor extra belasting van alle onderdelen van de fiets. Een zware belasting kan defecten in het frame of andere onderdelen veroorzaken en verhoogt je risico op ongelukken. Gebruik je fiets op de juiste manier om het risico op letsel te beperken.

    WAARSCHUWINGMet zijwieltjes kan de fiets bij het insturen van een bocht niet zoals gebruikelijk naar binnen leunen. Als het kind een bocht te snel neemt, kan de fiets omslaan. Zorg ervoor dat kinderen niet te hard fietsen of plotseling draaien wanneer zijwieltjes op de fiets zijn gemonteerd.

    Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

  • 0

    INSTRUCTIES VOOR HET FIETSEN

    Gebruik de remmen voorzichtigLaat altijd een veilige afstand

    tussen jezelf en andere voertuigen of voorwerpen; gebruik je remmen. Pas de afstand en remkracht aan, afhankelijk van de omstandigheden. Als de fiets twee handremmen heeft,

    gebruik je beide remmen tegelijker-tijd. Een onjuist of overmatig gebruik van de voorrem kan ervoor zorgen dat het achterwiel loskomt van de grond, waardoor je minder controle over de fiets hebt (afbeelding 10).De remmen worden op zon manier

    gemonteerd dat met de linkerremhendel de voorrem wordt bediend. Als je de voorrem liever met de rechterhendel wilt bedienen, raadpleeg je hoofdstuk 3.Moderne remmen zijn zeer krachtig.

    Deze zijn speciaal ontworpen om een fiets tot stilstand te brengen bij nat weer of modderige omstandigheden. Als je je remmen te krachtig vindt, breng je de fiets naar de dealer voor het afstellen of vervangen van het remsysteem.

    Wissel op de juiste manier van versnellingJe kunt een versnelling kiezen die

    het beste bij de omstandigheden past, zodat je een constante trapsnelheid kunt aanhouden. Er zijn twee typen versnel-lingssystemen: derailleur (extern) en naaf (intern).

    Wisselen van versnelling met een derailleurMet de linkerhendel regel je de voorderail-

    leur en met de rechterhendel de achterde-railleur. Gebruik de hendels niet tegelijk. Schakel alleen wanneer de pedalen en ketting voorwaarts worden bewogen. Verminder tijdens het wisselen van de versnelling de druk op de pedalen om het schakelen snel en soepel te laten verlopen, slijtage van de ketting en tandwielen te voorkomen en verbuiging van de ketting, derailleurs of kettingbladen te vermijden. Schakel niet wanneer je over oneffenheden rijdt, hierdoor kan de ketting een tandwiel overslaan of helemaal ontsporen.Bij moderne schakelsystemen met index

    is een eenvoudige beweging van de hendel van de ene positie naar de andere (of naar de stand schakelen) voldoende om de ketting naar het volgende tandwiel te laten gaan. Fietsen die zijn uitgerust met een STI-

    wegschakelsysteem en drie kettingbladen, schakelen beter wanneer je de hendel even vasthoudt voordat je deze weer loslaat. Dit is vooral belangrijk wanneer je schakelt tussen het kleinste kettingblad en het middelste kettingblad.

    Wisselen van versnelling met interne versnelling Houd de pedalen stil of beweeg de pedalen

    naar achteren om te schakelen. Als je van versnelling moet wisselen tijdens het trappen, verminder je de druk op de pedalen. Een te hoge kettingspanning zorgt ervoor dat het versnellingsysteem niet goed werkt.

    Afbeelding 10. Overmatig gebruik van de voorrem

    WAARSCHUWINGAls je de voorrem te plotseling of te krachtig gebruikt, kan het achterwiel loskomen van de grond of kan het voorwiel gaan slippen. Wanneer dit gebeurt, heb je minder controle en kun je ten val raken. Gebruik de twee remmen tegelijker-tijd en schuif naar achteren op het zadel.

    Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

  • Voorkom dat je fiets wordt gestolenKoop en gebruik een slot dat bestand is

    tegen knipscharen en zagen. Stal je fiets niet zonder deze op slot te zetten.

    Noteer het serienummer van de fietsNoteer het serienummer van je fiets voor

    in deze handleiding en bewaar de handlei-ding op een veilige plaats. Voltooi daarnaast onze online registratie; we bewaren het serienummer dan voor je. Laat eventueel je postcode en huisnummer

    in de fiets graveren.

    Stal je fiets op een veilige plaatsWanneer je je fiets even niet gebruikt, stal

    je je fiets op een plek waar deze niet in de weg staat. Zorg ervoor dat de fiets niet kan vallen. Leg de fiets niet op de derailleurs. De achterderailleur kan worden verbogen of er kan zich vuil verzamelen op het schakelsysteem. Laat de fiets niet vallen. Dit kan het stuur of het zadel beschadigen. Onjuist gebruik van een fietsenrek kan leiden tot een slag in het wiel.

    Stal je fiets voorzichtig Wanneer je je fiets even niet gebruikt,

    stal je de fiets op een plaats waar deze beschermd is tegen onveilige omstan-digheden. Stal je fiets niet naast elektrische motoren; de ozon van motoren tast namelijk rubber en lak aan. Regen en sneeuw kunnen ertoe leiden dat het metaal aan de fiets gaat roesten. Ultraviolette straling van de zon kan ertoe leiden dat de lak dof wordt of dat scheurtjes in de rubbers of plastic onderdelen van de fiets ontstaan. Voordat je de fiets ergens voor langere

    tijd stalt, maak je de fiets schoon, repareer je eventuele beschadigingen en breng je framepolish aan. Hang de fiets op en zorg dat de bandenspanning ongeveer de helft van de aanbevolen bandenspanning is. Controleer of de fiets goed werkt voordat je deze weer gebruikt.

    ZORG GOED VOOR JE FIETS

    Neem reparatiemateriaal meeWanneer je onderweg bent, zorg je ervoor

    dat je een fietspomp, reservebinnenband, bandenplaksetje en gereedschap bij je hebt, zodat je je fiets kunt repareren wanneer je een lekke band hebt of een mechanisch probleem ondervindt. Als je s avonds fietst, neem je een reservelampje en batterijen mee voor de fietsverlichting.

    Installeer en gebruik alleen geschikte accessoiresNiet alle accessoires zijn compatibel en

    veilig. Gebruik daarom alleen accessoires die zijn goedgekeurd door de fabrikant. Een kinderzitje plaatst bijvoorbeeld gewicht hoog op de fiets. Hierdoor kan de fiets minder stabiel worden. Hoewel je op de meeste van onze fietsen een kinderzitje kunt monteren, moet je er rekening mee houden dat de fiets minder stabiel kan zijn.Als je niet zeker weet of een bepaald

    onderdeel op de fiets kan worden gemonteerd, raadpleeg je je dealer.

    WAARSCHUWINGMaak geen aanpassingen aan het frame, de vork of andere onderdelen. Schuur en vijl niet aan het frame, verwijder geen overbodige borginrichtingen en installeer geen incompatibele vorken. Een onderdeel dat niet is goedgekeurd of een onjuiste assemblage kan je fiets of onderdelen van de fiets zwaar belasten. Wanneer je het frame, de vork of andere onderdelen hebt aangepast, heb je minder controle en kun je ten val raken. Voordat je een accessoire aan je fiets toevoegt of een onderdeel van je fiets aanpast, kun je het beste de dealer raadplegen.

    Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

  • Maak de fiets schoonAls het frame of een onderdeel vuil is,

    reinig je dit met een zachte, vochtige doek en fietsreiniger of een oplossing van zeep en water. Gebruik geen industrile oplosmiddelen of chemicalin. Deze kunnen de lak beschadigen.

    Zet geen klem op het frame tijdens transport of reparatieZet geen klem op het frame of andere

    gelakte of afgewerkte oppervlakken van de fiets. Dit kan de lak beschadigen, en de lichtgewicht buizen die worden gebruikt bij hoogwaardige frames kunnen zelfs worden ingedeukt, gebroken of verbrijzeld.

    Voorkom schade aan je fiets wanneer je deze verzendtAls je je fiets wilt verzenden, wikkel je het

    frame en andere onderdelen in bescher-mend materiaal om schade te voorkomen. Vraag je dealer naar artikelen die worden gebruikt bij het verzenden van een nieuwe fiets, zoals een vorkblok.

    KENNISGEVINGDe klemmen van een montagestandaard

    of fietsendrager op een auto kunnen de afwerking van de fiets of zelfs de buizen van het frame beschadigen. Wanneer je je fiets in een montagestandaard plaatst, kun je deze het beste vastklemmen aan de zadelpen. Wanneer je de fiets vervoert op een fietsendrager, kun je het beste de wielen en het uiteinde van de vorken gebruiken voor de bevestiging.

    Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

  • HOOFDSTUK : ONDERHOUD

    Dit onderhoudsschema is gebaseerd op normaal gebruik. Wanneer je meer dan gemiddeld fietst of wanneer je veel in de regen, de sneeuw of op onverhard terrein fietst, moet je vaker onderhoud plegen dan in het schema wordt aanbevolen. Controleer en repareer onjuist functioner-ende onderdelen, of raadpleeg je dealer. Als een onderdeel is beschadigd, vervang je het betreffende onderdeel voordat je de fiets weer gebruikt.Wanneer je een fiets voor het eerst hebt

    gebruikt, controleer je deze op uitgerekte kabels en andere normale afwijkingen. Laat je fiets ongeveer twee maanden nadat je deze hebt gekocht, volledig inspecteren door de dealer.Breng je fiets elk jaar naar de dealer

    voor een volledige onderhoudsbeurt, zelfs wanneer je de fiets niet veel hebt gebruikt.

    Onderhoudsgereedschap voor je fiets

    Momentsleutel met Nm- of lbin-aanduidingen

    Inbussleutels van 2, 4, 5, 6 en 8 mmSteeksleutels van 9, 10 en 15 mm15 mm ringsleutelDopsleutels van 14, 15 en 19 mmT25 torxsleutelKruiskopschroevendraaier nr.1Bandenplaksetje, fietspomp met meter en

    bandenlichtersSpeciale hogedrukpomp voor de

    achtervering of een geveerde voorvorkNiet al deze gereedschappen zijn nodig voor alle fietsen

    Onderhoudsschema

    Elke rit Controleer het frame en de vork ......4Controleer de wielen .........................5Controleer de bandenspanning ........6Controleer de remmen ......................6Controleer het stuur

    en de stuurpen ................................7Controleer het zadel

    en de zadelpen ................................7Controleer de vering ........................7Controleer de verlichting

    en reflectoren ..................................7

    Elke weekMaak de fiets schoon met

    een vochtige doek .........................11Controleer op loszittende spaken ...23Smeer de verende voorvorken ........31Controleer de bouten van

    de geveerde voorvork ...................28 Controleer de bouten van

    de achtervering .............................28

    Elke maand Controleer de bevestiging van het

    stuur en de stuurpen ....................14Controleer de bevestiging van het

    zadel en de zadelpen .....................15Controleer de ketting ......................17 Controleer de kettingkast

    (accessoires) ..................................28Controleer de kabels op slijtage .....18Controleer de werking van

    de versnellingshendels .................18Controleer de derailleurs ................18Smeer de derailleurs .......................31Controleer de interne versnelling ..20Controleer de afstelling van

    de balhoofdlagers ..........................17Controleer de remblokjes ................21Controleer de rembouten ................21Controleer de kettingspanning ........6Controleer de accessoirebouten ......28Controleer de afstelling van

    de wiellagers .................................23Controleer de velgen op slijtage .....23

    Hoofdstuk 2: Onderhoud

  • 4

    Elke drie maanden Reinig en poets het lakwerk ...........11Controleer de crankarmen en de

    brackethuls ...................................17Smeer de remhendels .....................31

    Elk jaar Smeer de stuurpen ..........................30Smeer de zadelpen ..........................30Smeer het pedaalschroefdraad

    en de lagers opnieuw ....................30Smeer de bracketlagers opnieuw ....30Smeer de wiellagers opnieuw .........31Smeer de balhoofdlagers opnieuw ..31Smeer de snelkoppeling van

    het wiel..........................................31Smeer en olie de verende

    voorvorken opnieuw .....................31

    Hoofdstuk 2: Onderhoud

  • 5

    HOOFDSTUK : AFSTELLING

    Dit hoofdstuk bevat instructies voor het afstellen van de onderdelen van een fiets. Controleer de fiets na elke reparatie zoals in Controlelijst voor elke rit in hoofdstuk 1 wordt besproken.

    Enkele opmerkingen over de torsie-specificatiesHet aanhaalmoment is de mate waarin een

    schroefdraadbevestiging, zoals een schroef of bout, moet worden aangedraaid. Gebruik een momentsleutel zodat je de schroef of bout niet te ver aandraait. Wanneer je de schroef of bout te ver aandraait, kun je een onderdeel beschadigen.Nadat je de momentsleutel hebt gebruikt,

    controleer je de functie van het onderdeel met behulp van de tests in dit hoofdstuk. Wanneer een onderdeel niet meer goed functioneert nadat je dit hebt aangedraaid, breng je de fiets naar de dealer ter reparatie.

    Stuur

    De hoek van het stuur afstellen1. Draai de stuurklembouten op de

    stuurpen los (afbeelding 11 en afbeelding 12).

    2. Pas de positie van het stuur aan. Zorg ervoor dat het stuur zich in het midden van de stuurpen bevindt.

    3. Draai de stuurklembouten aan in overeenstemming met het juiste type stuurpen:

    Gelaste pen: 11,3-13,6 Nm. Gesmede pen: 17-20,3 Nm.

    StuurpenEr zijn twee typen stuurpennen: Voorbouw (afbeelding 11) Uit n stuk (afbeelding 12)

    Een voorbouw afstellenAls je de hoogte van het stuur met een

    voorbouw wilt aanpassen, moeten de balhoofdlagers worden afgesteld. Voor het afstellen van de balhoofdlagers is speciaal gereedschap en specialistische kennis nodig, dus ga hiervoor naar je dealer.

    WAARSCHUWINGWanneer een fiets niet goed functioneert, heb je minder controle over de fiets en kun je ten val raken. Controleer alle onderdelen van de fiets grondig voor elke rit. Als zich een probleem voordoet, moet je de fiets niet gebruiken. Repareer de fiets of breng deze naar de dealer voor onderhoud.

    Afbeelding 11. Voorbouw 1. Stuurklembouten 2. Stuurpenklembouten

    2

    1

    Afbeelding 12. Verstelbare stuurpen uit n stuk

    1. Stuurklembouten 2. Expanderbout 3. Stelbout voor hoek

    2

    3

    1

    WAARSCHUWINGWanneer het stuur of de stuurpen niet juist is afgesteld of aangedraaid, heb je minder controle over de fiets en kun je ten val raken. Zorg dat het stuur en de stuurpen goed zijn afgesteld en aangedraaid voordat je de fiets in gebruik neemt.

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • 6

    Een voorbouw uitlijnen1. Draai de stuurpenklembouten twee of

    drie slagen los.2. Zorg dat de voorbouw parallel loopt aan

    het voorwiel. 3. Draai de stuurpenklembouten vast tot

    11,3-13,6 Nm.

    Een stuurpen uit n stuk uitlijnen Als je de hoogte van de stuurpen met verstelbare hoogte wilt wijzigen (afbeelding 12), moet je eerst de hoek van de stuurpen verstellen (zie het volgende gedeelte) om de expanderbout te kunnen bereiken.

    1. Draai de expanderbout twee of drie slagen los.

    2. De stuurpen wordt op zijn plaats gehouden door de stuurpenwig. Geef een tik boven op de expanderbout met een houten of kunststof hamer om de stuurpenwig losser te maken.

    3. Stel het stuur af op de gewenste hoogte, maar zorg ervoor dat de markering voor de maximale hoogte niet boven het frame uitkomt (afbeelding 13). Minimaal 70 mm van de stuurpen moet in het frame blijven.

    4. Draai de expanderbout vast tot 13,6 Nm.

    De hoek van een verstelbare stuurpen aanpassen

    1. Draai de stelbout voor de hoek los (afbeelding 12) totdat de hoek van de stuurpen kan worden versteld.

    2. Zet de stuurpen in de gewenste stand.3. Draai de stelbout voor de hoek vast tot

    17-20,3 Nm.

    De hoek van een verstelbare stuurpen van Bontrager aanpassen

    1. Schuif de vergrendelingspal naar voren (afbeelding 14) en zet de hendel van de snelkoppeling omhoog.

    2. Zet de stuurpen en het stuur in de gewenste stand.

    3. Sluit de hendel van de snelkoppeling.Zorg ervoor dat de hendel van de snelkop-

    peling is vastgezet en de vergrendelingspal in de vergrendelde stand is gezet.

    De klemkracht van de snelkop-pelingshendel van een verstelbare Bontrager-stuurpen aanpassen

    1. Open de hendel van de snelkoppeling.2. Draai de stelschroef voor de klemkracht

    (afbeelding 14).3. Zorg ervoor dat je halverwege de

    beweging enige weerstand voelt. Als de klemkracht te hoog of te laag is, moet je de stelschroef opnieuw aanpassen.

    WAARSCHUWINGWanneer de stuurpen te ver boven het frame uitsteekt, kan de fiets beschadigd raken, waardoor je minder controle over de fiets hebt en je ten val kunt raken. Zorg ervoor dat de markering voor de maximale hoogte (afbeelding ) niet boven het frame uitkomt.

    Afbeelding 13 Marker-ing maximale hoogte op stuurpen

    1. Deze lijn mag niet zicht-baar zijn boven het frame van de fiets

    1

    Afbeelding 14 Verstelbare Bontrager-stuurpen

    1. Stelschroef voor klem-kracht

    2. Hendel van de snelkop-peling

    3. Vergrendelingspal

    2

    3

    1

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • 7

    ZadelStel de hoek van het zadel in volgens jouw

    voorkeur. Probeer eerst te fietsen met het zadel parallel aan de grond. Voor fietsen met achtervering zet je de voorkant van het zadel iets naar beneden. Wanneer dan de achtervering wordt ingedrukt door het gewicht van de berijder, is het zadel parallel aan de grond. Het zadel kan ook naar voor of naar

    achter worden verplaatst voor extra comfort en om de afstand tot het stuur aan te passen. Bij de juiste afstelling is het zadel van

    je fiets zeer comfortabel, zelfs voor lange ritten.Zet de zadelpenklem niet vast wanneer de

    zadelpen niet in het frame steekt.

    De hoek van het zadel aanpassen1. Draai de zadelklembout los (afbeelding

    16) totdat het zadel kan worden versteld. Sommige zadelpennen bevatten twee bouten. Als je deze wilt aanpassen, draai je de ene bout los en draai je de andere vast.

    2. Leg een richtliniaal, waterpas of meetlat op het zadel om de hoek van het zadel beter te kunnen beoordelen.

    3. Pas het zadel aan en draai de klembout van het zadel vast volgens jouw type zadelpen:

    Enkele bout met een steeksleutel van 13 of 14 mm: 20,3-24,9 Nm.

    Enkele bout door de zadelpenknop met een inbussleutel van 5 mm (afbeelding 17): 13,6-14,7 Nm.

    Enkele bout met een inbussleutel van 6 mm: 17-28,3 Nm.

    Dubbele bout met een inbussleutel van 4 mm: 5-6,8 Nm.

    Dubbele bout met een inbussleutel van 5 mm: 9,6-14,1 Nm.

    De hoogte van het zadel aanpassen1. Vraag iemand anders de fiets vast te

    houden en ga zonder schoenen op het zadel zitten.

    2. Zet de crankarmen parallel met de zadelbuis.

    3. Draai de klembout van de zadelpen of de snelkoppeling los.

    4. Plaats je hiel op de onderste pedaal. Houd je been gestrekt en stel de juiste hoogte van de zadelpen in (afbeelding 18).Wanneer je schoenen draagt en je de bal van je voet op het pedaal plaatst, moet het been bij de knie licht gebogen zijn.

    Afbeelding 16. Onderdelen van de zadelpen

    1. Zadelklembouten 2. Zadelpen 3. Zadelpenklembout

    1

    2

    3

    WAARSCHUWINGAls je zadel onjuist is afgesteld of als het zadel je bekken niet ondersteunt, kan dit leiden tot letsel aan de zenuwen en bloedvaten. Als je gevoelloosheid of pijn ondervindt, moet je de zadelpositie opnieuw afstellen. Als je vervolgens nog steeds pijn of gevoelloosheid ondervindt, raadpleeg je je dealer over het veranderen van de zadelpositie of een comfortabeler zadel.

    Afbeelding 17. Bontrager-zadelpen

    1. Zadelklembout

    1

    Afbeelding 19. Markering voor de maximale hoogte van de zadelpen

    1. Deze lijn mag niet zicht-baar zijn boven het frame van de fiets

    1

    Afbeelding 18. Strekking van het been bij de juiste zadelhoogte

    WAARSCHUWINGWanneer de zadelpen te ver boven het frame uitsteekt, kan de fiets beschadigd raken, waardoor je minder controle over de fiets hebt en je ten val kunt raken. Zorg ervoor dat de markering voor de maximale hoogte (afbeelding ) niet boven het frame uitkomt.

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • 5. Zorg ervoor dat de markering voor de maximale hoogte van de zadelpen niet boven het frame van de fiets uitkomt (afbeelding 19).

    Minimaal 64 mm van de zadelpen moet in het frame blijven.

    6. Vergrendel de snelkoppeling van de zadelpen of draai de zadelpenklembout-vast tot 9,6-14.1 Nm.

    De zadelhoogte verstellen op een driewieler

    1. Draai de klembouten los (afbeelding 20) en verwijder deze.

    2. Zet de zadelpen in de gewenste stand.3. Plaats de klembouten en draai deze vast

    tot 9,6-14,1 Nm.

    Balhoofdbuis

    De afstelling van de balhoofdbuis controleren

    1. Beweeg de fiets naar voren en achteren en knijp de voorrem in.

    2. Til het voorwiel van de grond af. Draai langzaam de voorvork en het stuur naar rechts en naar links.

    Als de balhoofdlagers loszitten in het frame of niet soepel draaien, moet je de fiets niet gebruiken. Breng de fiets naar de dealer ter reparatie.Voor het afstellen van de balhoofdlagers

    is speciaal gereedschap en specialistische kennis nodig. Het afstellen van de balhoofd-lagers kun je beste alleen laten doen door je dealer.

    CrankarmenDe lengte van de crankarmen kan

    worden aangepast. Als je de lengte van de crankarmen wilt aanpassen, verwijder je de pedalen en monteer je de pedalen in de gewenste positie. Zie het gedeelte Pedalen voor meer informatie over het monteren van de pedalen.

    Brackethuls

    De afstelling van de balhoofdlagers controleren

    1. Licht de ketting van de kettingbladen.2. Draai de crankarmen zo dat een van

    de crankarmen parallel loopt met de zadelbuis.

    3. Pak met de ene hand de crankarm vast en met de andere de zadelbuis. Probeer de crankarm naar de zadelbuis toe en van de zadelbuis af te bewegen.

    4. Draai de crankarmen.Als de crank los aanvoelt of klinkt, de

    beweging abrupt stopt of de lagers een schurend geluid maken, moeten deze opnieuw worden afgesteld. Voor het afstellen van de bracketlagers is speciaal gereedschap en specialistische kennis nodig, dus ga hiervoor naar je dealer.

    Afbeelding 20. Zadelpen van driewieler

    1. Zadelpen 2. Klembouten

    1

    2

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • PedalenHet rechterpedaal bevat gebruikelijk

    schroefdraad, maar het linkerpedaal heeft linksomdraaiend schroefdraad. Draai de pedalen in de crankarmen vast tot 40,2-42,9 Nm.Voor het afstellen van de pedaallagers is

    speciaal gereedschap en specialistische kennis nodig, dus ga hiervoor naar je dealer.Voor het afstellen van de losdraaikracht

    van pedalen zonder clips, raadpleeg je de cd die bij de fiets is geleverd of neem je contact op met de dealer.

    Ketting

    De kettingspanning aanpassen op een fiets met n versnelling

    1. Draai eerst de moer van de achteras aan de ene kant van het wiel wat losser en vervolgens de moer aan de andere kant van het wiel.Als je de moer aan de ene kant helemaal losdraait voordat je de moer aan de andere kant losdraait, moeten de lagers mogelijk opnieuw worden afgesteld.

    2. Schuif het wiel naar achteren om de ketting te spannen. Plaats het wiel in het midden van het frame. Sommige modellen beschikken over een mechanisme om het wiel in de juiste positie te plaatsen.

    3. Bevestig het wiel (zie Wielen).

    KabelsControleer de kabels op knikken, roest,

    gebroken draden of rafelige uiteinden. Controleer ook de behuizing van de kabel op losse draden, gebogen uiteinden, breuken en slijtage. Als je het vermoeden hebt dat er een probleem met de kabel of de behuizing is, moet je de fiets niet gebruiken. Raadpleeg de instructies voor het vervangen van een kabel of breng je fiets naar de dealer ter reparatie.

    VersnellingshendelsDe positie van de versnellingshendels op

    het stuur kan worden versteld.

    De positie van een hendel afstellen1. Zoek de klembout voor de hendel

    (afbeelding 25 en 26).2. Draai de klembout twee of drie slagen

    los.3. Zet de hendel in de juiste positie.4. Draai de klembout vast tot 6,0-7,8 Nm.

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • 0

    Voorderailleur

    De positie van het kleine kettingblad verstellen

    1. Zet de ketting op het kleinste tandwiel voor en het grootste tandwiel achter.

    2. Draai de klembout van de kabel (afbeelding 21) los totdat de kabel vrij komt.

    3. Draai de stelschroef voor de lage versnelling (gemarkeerd met een L) totdat de binnenste

    kettinggeleider van de derailleur ongeveer 0,5 mm van de ketting is verwijderd.

    4. Trek het uiteinde van de kabel aan en zet de linkerversnellingshendel in de stand van het kleinste kettingblad.

    5. Draai het stelbusje van de derailleur-kabel op de versnellingshendel of de onderbuis van het frame volledig rechtsom.

    6. Plaats de kabel in de groef naast de klembout van de derailleurkabel, trek de kabel aan en draai de klembout vast tot 5,0-6,8 Nm.

    De positie van het grote kettingblad verstellen

    1. Schakel de achterderailleur naar het kleinste tandwiel.

    2. Draai de stelschroef voor de hoge versnelling (gemarkeerd met een H) zo ver linksom dat de beweging van de derailleur niet wordt belemmerd.

    3. Draai de crankarmen met je handen. Gebruik de versnellingshendel om de ketting voorzichtig op het buitenste kettingblad te plaatsen.

    4. Plaats de buitenste kettinggeleider ongeveer 0,5 mm van de ketting.

    5. Draai de stelschroef voor de hoge versnelling totdat je weerstand voelt. Als je de schroef te ver draait, schuift de voorderailleur naar het kleine kettingblad.

    6. Schakel naar de verschillende tandwiel-combinaties. Zorg ervoor dat de ketting niet kan ontsporen wanneer je de versnellingshendel beweegt. Zorg ervoor dat de derailleurkooi niet tegen een onderdeel van de crankarmen schuurt.

    De positie van het middelste tandwiel verstellen bij drie kettingbladen

    1. Zet de ketting op het grootste tandwiel voor en het kleinste tandwiel achter.

    2. Draai het stelbusje van de kabel (op de onderbuis of op de hendel) linksom om de kabelspanning te verhogen en de binnenkant van de derailleurkooi zo uit te lijnen dat deze de ketting net raakt.

    3. Schakel naar de verschillende tandwiel-combinaties om te controleren of de ketting goed is uitgelijnd met de kettingbladen.Sommige voorversnellingshendels bevatten een greepje. Wanneer je de hendel dan naar een lagere versnelling beweegt, wordt de derailleur een stukje naar binnen verplaatst zodat deze de ketting niet raakt.

    Afbeelding 21. Voorderail-leur

    1. Kabel 2. Stelschroeven 3. Kabelklembout

    12

    3

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • Achterderailleur

    De positie van het kleinste tandwiel verstellen

    1. Zet de ketting op het kleinste tandwiel achter en het grootste tandwiel voor.

    2. Draai de klembout van de kabel (afbeelding 22) los totdat de kabel vrij komt.

    3. Ga achter de fiets staan om te controleren of het kleinste tandwiel achter is uitgelijnd met de ketting en de twee derailleurwielen.

    4. Als deze niet zijn uitgelijnd, draai je de stelschroef voor de hoge versnelling (doorgaans gemarkeerd met een H), totdat deze zijn uitgelijnd.

    5. Trek aan de kabel en beweeg de versnellingshendel naar de positie van het kleinste tandwiel.

    6. Draai het stelbusje op de versnel-lingshendel of de onderbuis volledig rechtsom. Draai het stelbusje op de achterderailleur volledig rechtsom. Draai vervolgens het stelbusje n slag linksom.

    7. Plaats de kabel in de groef van de klembout op de achterderailleur, trek de kabel van de derailleur strak en draai de kabelklembout vast tot 5,0-6,8 Nm.

    De positie van het grootste tandwiel verstellen

    1. Draai de stelschroef voor de lage versnelling op de achterderailleur (doorgaans gemarkeerd met een L) linksom totdat de derailleur vrij kan worden bewogen.

    2. Zet de ketting voorzichtig op het kleinste tandwiel voor en het grootste tandwiel achter. Beweeg de achterderailleur niet te ver. De ketting kan vast komen te zitten tussen het grootste tandwiel en de spaken.

    3. Lijn de wielen van de achterderailleur uit met het grootste tandwiel.

    4. Draai de stelschroef voor de lage versnelling rechtsom totdat deze niet meer gemakkelijk kan worden bewogen. Als je deze te ver draait, schuift de derailleur naar de buiten-kant van de fiets.

    5. Schakel naar de verschillende tandwiel-combinaties. Zorg ervoor dat de ketting niet kan ontsporen tijdens het schakelen.

    Het indexeringssysteem uitlijnen1. Zet de ketting op het grootste tandwiel

    voor en het kleinste tandwiel achter. 2. Schakel de versnellingshendel achter

    n klik. 3. Controleer of de ketting soepel naar het

    op een na kleinste tandwiel beweegt. Als de ketting veel geluid maakt of als

    de versnelling niet schakelt, draai je het stelbusje een klein stukje. Schakel de versnelling opnieuw en zorg ervoor dat dit soepel gebeurt.

    Als de ketting naar het op twee na kleinste tandwiel loopt, draai je het stelbusje rechtsom totdat de wielen van de derailleur zijn uitgelijnd met het op een na kleinste tandwiel.

    4. Schakel naar de verschillende tandwiel-combinaties om te controleren of de ketting goed is uitgelijnd met de achterste tandwielen.

    Als de derailleur niet goed kan worden afgesteld, is het derailleuroog mogelijk onjuist uitgelijnd. Breng de fiets naar de dealer ter reparatie.

    Afbeelding 22. Achterderail-leur

    1. Stelschroeven 2. Stelbusje 3. Kabelklembout 4. Kabel

    1

    2

    3 4

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • Nexus-systemen met 4, 7 of versnellingenMet dit systeem wissel je van versnelling

    door middel van een mechanisme in de achternaaf.

    Het versnellingsmechanisme aanpassen

    1. Zet de versnellingshendel in de positie voor de vierde versnelling.

    2. Lijn de markering op het wiel van de achternaaf (afbeelding 23) uit met de tandwielkoppeling.

    3. Als de rode streepjes niet samenvallen, draai je het stelbusje totdat dit wel het geval is.

    4. Beweeg de versnellingshendel naar de eerste versnelling. Beweeg de hendel vervolgens naar de vierde versnelling. Controleer de afstelling.

    Systemen met versnellingenMet dit systeem wissel je van versnelling

    door middel van een mechanisme in de achternaaf.

    Het versnellingsmechanisme aanpassen

    1. Zet de versnellingshendel in de positie voor de tweede versnelling.

    2. Lijn de markering op het venster van de belcrank uit met de lijn op de duwarm (afbeelding 24).

    3. Als de markeringen niet juist zijn uitgelijnd, draai je het stelbusje totdat deze samenvallen.

    4. Beweeg de versnellingshendel naar de eerste versnelling. Beweeg de hendel vervolgens naar de tweede versnelling. Controleer de afstelling.

    Afbeelding 23. Wiel en tand-wielkoppeling

    1. Wiel 2. Tandwielkoppeling 3. Kabelklembout

    21

    3

    Afbeelding 24. Belcrank met 3 versnellingen

    1. Venster van de belcrank

    1

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • RemhendelsMet het remsysteem minder je vaart of

    breng je de fiets tot stilstand. Dit is een essentile functie met betrekking tot je veiligheid. Voor het afstellen van het remsysteem

    is speciaal gereedschap en specialistische kennis nodig. Je kunt dit dus het beste alleen door je dealer laten doen. Voor verdere ondersteuning raadpleeg je je dealer.

    De positie van een hendel afstellen1. Zoek de klembout voor de hendel

    (afbeelding 25, 26 en 27).2. Draai de klembout twee of drie slagen

    los.3. Zet de hendel in de juiste positie.4. Draai de klembout aan: Standaard remhendels: 6,0-7,8 Nm. Hendels in het midden van het stuur

    (afbeelding 27): 2,3-3,3 Nm.

    De afstand tot de remhendel afstellenVoor bepaalde remhendels kun je de

    afstand van het stuur tot de remhendel aanpassen.

    1. Zoek de stelschroef voor het aanpassen van de afstand (afbeelding 26) en draai deze. Draai de schroef rechtsom om de afstand te verkleinen. Draai de schroef linksom om de afstand te vergroten.

    2. Nadat je de afstand hebt aangepast, lijn je indien nodig de remblokjes uit.

    De voorrem en achterrem omwisselenZie het gedeelte Remmen voor de aanpass-

    ingsprocedure.1. Open de rem.2. Haal bij een wegfiets de remkabel los

    en verwijder deze van de hendel. Haal bij een mountainbike het uiteinde

    van de kabel met het loodje uit de hendel.

    3. Monteer de kabels in de tegenoverg-estelde hendels.

    4. Sluit de remmen.5. Controleer de remmen zoals beschreven

    in hoofdstuk 1 en stel ze indien nodig opnieuw af.

    Afbeelding 25. Klembout remhendel, hendel wegfiets

    1. Klembout remhendel

    1

    Afbeelding 26. Klembout remhendel, hendel moun-tainbike

    1. Klembout remhendel 2. Stelschroef voor afstand 3. Kabel 4. Stelbusje

    1

    3

    4

    2

    Afbeelding 27. Remhendel in het midden van het stuur

    1. Klembout remhendel

    1

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • 4

    RemmenControleer de remblokjes elke maand op

    slijtage. Als de groeven in het remopper-vlak minder dan 2 mm diep zijn, of 1 mm bij direct-pull-remmen, moeten de remblokjes worden vervangen. Vervang schijfremblokjes als deze dunner zijn dan 1,0 mm.Sommige V-remmen hebben een

    modulator, ook wel krachtmodulator genoemd. Dit apparaat bevat een kleine veer in de pijp (Afbeelding 28) die de werking van de rem verandert tijdens het eerste contact tussen de remblokken en de velg. Terwijl u in de remhendel knijpt, moet u de veer via de remhendel samendrukken voordat u volledige remkracht op de velg kunt uitoefenen. De rem voelt hierdoor anders aan en de afstelling wordt iets gevoeliger: laat uw remmen door uw dealer afstellen als deze niet door de keuring komen.

    De afstand tussen de remblokjes en de velg aanpassen

    1. Draai het stelbusje. Bij de meeste direct-pull- (afbeelding 28) en cantileversys-temen (afbeelding 30) bevindt het stelbusje zich op de hendel. Bij de meeste caliper-systemen (afbeelding 29) bevindt het stelbusje zich op de rem zelf.

    Als je de afstand tot de velg wilt vergroten, draai je het stelbusje rechtsom. Als je de afstand tot de velg wilt verkleinen, draai je het stelbusje linksom.

    2. Als de remblokjes niet goed kunnen worden uitgelijnd, draai je de klembout van de kabel wat losser en bevestig je de kabel opnieuw.

    Een V-type-rem, cantileverrem of wegrem centreren

    1. Draai de centreerschroef (afbeelding 28 en 30) steeds een klein stukje.

    2. Als de rem is uitgerust met twee centreerschroeven, moet je tijdens het centreren van de rem de veerspanning aanpassen.

    De uitlijning van de remblokjes van een velgrem afstellen

    1. Draai de klembouten van de remblokjes los.

    2. Lijn de remblokjes uit zoals in afbeelding 5 wordt weergegeven. Draai de klembouten van de remblokjes opnieuw vast:

    Caliper: 4,5-6,8 Nm. Direct-pull of cantilever: 7,9-9 Nm. 3. Controleer de remmen nadat je deze

    hebt afgesteld. Knijp de hendels in. Let erop dat de kabel niet door de klem slipt, dat de remblokjes onder een hoek van 90 graden op de velg staan en dat de remblokjes de band niet aanraken.

    Een hydraulische schijfrem uitlijnen1. Draai de bevestigingsbouten van de

    rem los. 2. Knijp de hendel volledig in en draai de

    bouten vast tot 11,3-12,4 Nm.

    Een kabelgestuurde schijfrem uitlijnenDeze procedure bestaat uit drie

    onderdelen:

    De afstand tussen de remblokjes aan de rechterkant en de schijf aanpassen

    Afbeelding 29. Caliper-rem 1. Stelbusje 2. Centreerschroef 3. Klembout van remblokje 4. Ontkoppelingshendel

    rem

    12

    3

    4

    Afbeelding 28. Direct-pull-rem

    1. Kabelklembout 2. Geen contact 3. Klembout van remblokje 4. Centreerschroef 5. Klembout van arm

    1

    3

    5

    4

    2

    Afbeelding 30. Cantilever-rem

    1. Verbindingskabel 2. Klembout van remblokje 3. Klembout van arm 4. Centreerschroef

    1

    43

    2

    Afbeelding 31. Schijfrem 1. Bevestigingsbouten 2. Afstelling vaste blokjes 3. Kabelklembout

    3

    1

    2

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • 5

    1. Draai de verstelling van de vaste blokjes (afbeelding 31).

    2. Als de remblokjes op deze manier niet goed kunnen worden aangepast, raadpleeg je de instructies bij De afstand tussen de remblokjes aan de linkerkant en de schijf aanpassen en pas je vervolgens de remblokjes aan de rechterkant aan.

    De afstand tussen de remblokjes aan de linkerkant en de schijf aanpassen

    1. Draai het stelbusje van de kabel: rechtsom om de afstand te vergroten, linksom om de afstand te verkleinen.

    2. Als de remblokjes niet goed kunnen worden uitgelijnd, draai je de klembout van de kabel wat losser en bevestig je de kabel opnieuw. Draai de kabelklembout vast tot 5,7-7,9 Nm.

    3. Nadat je de afstand hebt aangepast, draai je de borgmoer rechtsom zodat de afstand niet kan verschuiven.

    De rem uitlijnen met de schijf1. Draai de bevestigingsbouten van de

    rem los. 2. Schuif een visitekaartje of vergelijkbaar

    dun voorwerp tussen het remblokje aan de rechterkant en de schijf.

    3. Knijp de hendel volledig in en draai de bouten vast tot 11,3-12,4 Nm.

    De schijfremblokjes verwijderen1. Verwijder het wiel.2. Pak met je vingers of met een tang het

    installatielipje van het remblokje vast en trek het remblokje naar buiten.

    De rem losmaken om het wiel te verwijderen

    Voor de meeste caliper-remmen: zet eerst de ontkoppelingshendel van de rem OMHOOG. Je kunt de rem weer koppelen door de hendel OMLAAG te zetten.

    Voor Campagnolo-hendels: druk op de ontgrendelknop boven op de hendel. Knijp de hendel enigszins in en druk de knop in totdat deze gelijk is met de hendel zelf. Laat de hendel los.

    Als je de rem weer wilt koppelen, voer je de instructies in omgekeerde volgorde uit.

    Voor cantileverremmen: maak de verbindingskabel los. Druk met de ene hand de remblokjes stevig tegen de velg. Trek met de andere hand het uiteinde van de verbindingskabel met het loodje van de vork op de remarm. Laat de remblokjes los.

    Als je de rem weer wilt koppelen, voer je de instructies in omgekeerde volgorde uit.

    Voor direct-pull-remmen: koppel de leiding los. Druk met de ene hand de remblokjes stevig tegen de velg. Trek met de andere hand de leiding van de koppelingsarm en til de leiding omhoog. Laat de remblokjes los.

    Als je de rem weer wilt koppelen, voer je de instructies in omgekeerde volgorde uit.

    Voor interne of trommelremmen: maak eerst de versnellingskabel en remkabel los om het achterwiel te verwijderen.

    -Om de remkabel los te maken, duw je de kabeldrager naar voren en de klembout van de kabel naar achteren, zodat de bout samenvalt met de grotere opening in de kabeldrager.

    Trek de klembout van de kabel naar buiten om deze los te maken van de drager. Schuif de stop van de remkabel naar voren om deze los te maken van de remarm. Draai de bevestigingsbout van de rem los.

    -Om de versnellingskabel los te maken, zet je de versnellingshendel in de eerste versnelling. Trek de kabelbehu-izing uit de stop van de versnellingsk-abel. Draai de klembout van de versnel-lingskabel totdat de ringetjes zijn uitgelijnd met de kerf in de tandwiel-koppeling. Verwijder de kabel.

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • 26

    Wielen Controleer de banden op slijtage en

    beschadigingen. Zorg ervoor dat de velgen schoon zijn. Als de markeringen op het remoppervlak van de velg zijn weggesleten, moet je de velg vervangen.

    Controleer of er losse of beschadigde spaken zijn. Controleer of het velglint op de juiste positie is aangebracht en of alle spaakgaten zijn bedekt.Controleer of de naaflagers juist zijn

    afgesteld.

    De afstelling van de naaflagers controleren

    1. Til met een hand de voorkant van de fiets van de grond en probeer de velg van links naar rechts te bewegen. Kijk, voel en luister of de lagers bewegen.

    2. Draai het wiel en luister of je een schurend geluid of andere ongewone geluiden hoort.

    3. Herhaal deze procedure voor het andere wiel.

    Als de naaf los aanvoelt of een schurend geluid maakt, moet deze worden gerepareerd. Voor het repareren van de lagers is speciaal gereedschap en specialistische kennis nodig. Dit kun je het beste alleen door de dealer laten doen.

    WielmontageEr zijn verschillende bevestigingsmecha-

    nismen voor de wielen. Lees de instructies zorgvuldig door voor het mechanisme van jouw fiets.

    Bevestigingsmechanismen (afbeelding 32):

    Traditionele snelkoppeling

    Clix-snelkoppeling

    Schroefbouten op de as

    Steekas

    WAARSCHUWINGWanneer je remt, wordt velgma-teriaal weggesleten door de remblokjes. Als de remmen na verloop van tijd te veel materiaal hebben weggesleten, kan de velg verzwakt raken, waardoor je minder controle over de fiets hebt en je ten val kan raken. Controleer de velgen regelmatig. Vervang de velgen wanneer deze zijn versleten.

    WAARSCHUWINGWanneer een bevestigingsmecha-nisme voor een wiel niet goed is afgesteld en gesloten, kan het wiel loszitten of losraken, waardoor je de controle verliest en ten val komt. Controleer of de wielen goed vastzitten voordat je de fiets gebruikt.

    Afbeelding 32. Bevestigingsmechanismen 1- Traditionele snelkoppeling 2- Clix (de pijlen geven de onderdelen aan die je niet op een

    traditionele snelkoppeling vindt) 3- Schroefbouten op de as

    1

    2

    3

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • 7

    Een wiel met een traditionele snelkop-peling installeren

    1. Zet de hendel van de snelkoppeling in de stand OPEN (afbeelding 33) en plaats het wiel zo dat het stevig tegen de binnenkant van de uiteinden van de vork aankomt.

    2. Houd de hendel in de afstelpositie en draai de stelmoer (afbeelding 34) enigszins vast.

    3. Sluit de snelkoppeling door de hendel in de palm van je

    hand te houden en de hendel vervol-gens zoals in afbeelding 35 naar de stand DICHT te bewegen (afbeeldingen 36 en 37). Wanneer je de hendel naar de afstelpositie beweegt, voel je wat weerstand.

    Zet de hendel niet vast door deze als een vleugelmoer te draaien (afbeelding 36); dit is niet

    voldoende om het wiel vast te zetten. 4. Als je weinig of geen weerstand voelt

    bij het vastzetten van de hendel, is de klemkracht onvoldoende. Ga terug naar stap 2 en draai de stelmoer verder aan. Zie ook afbeelding 39.

    5. Plaats de hendels zo dat deze niet in aanraking komen met een onderdeel van de fiets of een accessoire (zoals de bagagedrager of een spatbord) en dat deze niet onderweg achter obstakels kunnen blijven steken.

    6. Controleer of de snelkoppeling goed is afgesteld en vastgezet. Als de snelkop-peling onjuist is afgesteld, stel je de snelkoppeling opnieuw af of breng je de fiets naar de dealer ter reparatie. Controleer de fiets opnieuw voordat je deze gebruikt.

    7. Controleer of de snelkoppeling juist is afgesteld:

    Til de fiets op en geef een korte, harde klap boven op de band (afbeelding 40). Het wiel mag niet losraken, loszitten of zijwaartse speling bevatten.

    Controleer of de hendel van de snelkop-peling is vastgezet en niet kan worden gedraaid (afbeelding 41).

    Wanneer de snelkoppeling juist is vastgezet, is de klemkracht voldoende om afdrukken in het metaal te veroorzaken van de uitvaleinden.

    Zie afbeelding 39.

    Afbeelding 40. Bevestiging controleren

    Afbeelding 41. Controleren op draaien hendel

    Als meer dan 20 kg (200 Newton) nodig is om de hendel te sluiten, draai je de stelmoer wat losser.

    Als minder dan 5 kg (53,4 Newton) nodig is om de hendel te openen, draai je de stelmoer wat vaster.

    Pas de indien nodig de moer opnieuw aan.Afbeelding 39. Juiste krachten voor het openen en sluiten

    van de snelkoppeling

    Afbeelding 38. Stand hendel achterzijde

    Afbeelding 37. Stand hendel voorzijde

    Afbeelding 34. Moer vast-draaien

    1. Stelmoer

    1

    OPEN

    OPEN

    OPEN

    OPEN

    Afbeelding 36. Hendel niet draaien

    Afbeelding 35. Juiste bewe-ging hendel

    Afbeelding 33. Stand van de hendel

    1- Open 2- Afstelpositie 3- Dicht

    1

    2

    3

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • Een wiel met een traditionele snelkop-peling verwijderen

    1. Koppel de hendel van de snelkoppeling los door deze in de stand OPEN te zetten (afbeelding 33).

    2. Draai de stelmoer drie slagen los.3. Haal het wiel uit de vork of het frame.

    Een wiel met een Clix-snelkoppeling installerenEen traditionele snelkoppeling en een

    Clix-snelkoppeling verschillen. Bij een traditionele snelkoppeling moet je de klemkracht steeds opnieuw afstellen wanneer je het wiel installeert. Bij een Clix-systeem wordt de klemkracht echter specifiek afgesteld op n vork; op de breedte van de uitvaleinden (de delen van de vork waar het wiel mee wordt vastge-houden). Op deze manier beschik je over een gentegreerd systeem dat je niet hoeft aan te passen wanneer je het wiel instal-leert.

    1. Zet de hendel van het Clix-systeem in de stand OPEN (afbeelding 43), duw de hendel tegen de cup (afbeelding 44) en plaats de vork over het wiel zodat de binnenkant van de vorkuiteinden tegen het wiel aankomen.Sommige vorken bevatten speciale uitvaleinden zodat je de hendel niet tegen de cup hoeft te duwen, maar de vork automatisch over het wiel kunt schuiven.

    WAARSCHUWINGJouw Clix-systeem is afgesteld op n wiel en vork. Wanneer een verandering optreedt in de fiets, het wiel of de vork, kan het wiel losraken, waardoor je minder controle hebt en je ten val kan raken. Monteer het Clix-systeem niet op een andere fiets, wiel of vork zonder deze aan te passen.

    1

    2 3 4 5 6 7

    8

    Afbeelding 42. Onderdelen van een Clix-snelkoppeling 1- Naaf 5- Cup 2- Borgmoer 6- Veer 3- Stelmoer 7- Nokvolger 4- Snelspanner 8- Hendel

    Afbeelding 44. Duw de hendel tegen de cup

    Afbeelding 45. Juiste bewe-ging hendel

    OPEN

    OPENOPEN

    OPEN

    Afbeelding 46. Hendel niet draaien

    Afbeelding 43. Stand van de hendel

    1- Dicht 2- Afstelpositie 3- Open

    OPEN

    CLOSE1

    2

    3

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • 2. Zet de Clix-snelkoppeling vast door de hendel in de palm van je hand te nemen en de hendel, zoals in afbeelding 45 wordt weergegeven, in de stand DICHT (afbeelding 37) te bewegen.

    Zet de hendel niet vast door deze als een vleugelmoer te draaien (afbeelding 46); dit is niet voldoende om het wiel vast te zetten.

    3. Plaats de hendel zo dat deze niet in aanraking komt met een onderdeel van de fiets of een accessoire (zoals de bagagedrager of een spatbord) en dat deze niet onderweg achter obstakels kan blijven steken.

    4. Zet de hendel zo dat deze niet in aanraking komt met een onderdeel van de fiets of een accessoire (zoals de bagagedrager of een spatbord) en dat deze niet achter voorwerpen kan blijven steken (afbeelding 37).

    Vraag, indien nodig, je dealer naar een snelkoppeling die goed sluit en niet in aanraking komt met de fiets.

    5. Controleer of de Clix-snelkoppeling goed is vastgezet. Als de snelkop-peling niet goed is vastgezet, stel je de snelkoppeling opnieuw af of breng je de fiets naar de dealer ter reparatie. Controleer de fiets opnieuw voordat je deze gebruikt.

    6. Controleer of het Clix-systeem is gesloten:

    Til de fiets op en geef een korte, harde klap boven op de band (afbeelding 40). Het wiel mag niet

    losraken, loszitten of zijwaartse speling bevatten.

    Controleer of de hendel van de snelkop-peling niet kan worden gedraaid (afbeelding 41).

    Als je weinig of geen weerstand voelt bij het vastzetten van de hendel, is de klemkracht onvoldoende.

    Wanneer de Clix-snelkoppeling is vastgezet, is de klemkracht voldoende om afdrukken in het metaal te veroorzaken van de uitvaleinden.

    Zie afbeelding 39.

    Een wiel met een Clix-snelkoppeling verwijderen

    1. Maak de Clix-snelkoppeling los door de hendel naar de stand OPEN te bewegen (afbeelding 43).

    2. Duw de hendel tegen de cup (afbeelding 44) zodat de stelschroef uit de vork kan worden gehaald.

    3. Verwijder het wiel uit de vork.

    De klemkracht van een Clix-snelkop-peling aanpassen

    1. Zet de hendel in de stand OPEN (af-beelding 43).

    2. Je ziet markeringen op de hendel en op de as (afbeelding 47).

    In de afstelpositie zijn de markeringen uitgelijnd. Houd de hendel in de afstel-positie en draai de stelmoer enigszins vast.

    4. Zet de hendel vast en controleer of de juiste klemkracht is toegepast (zie stap 6 van Een wiel met een Clix-snelkop-peling installeren.

    5. Als de klemkracht goed is, zet je de hendel vast.

    6. Installeer de borgmoer (afbeelding 42) en draai deze aan totdat deze in aan-raking komt met de stelmoer om te voorkomen dat de afstelling verandert.

    7. Controleer de secundaire wielvergren-deling van het Clix-systeem. Beweeg de hendel naar de stand OPEN. Til het voorwiel van de grond en geef een ferme klap boven op de band. Het wiel mag niet losraken uit de vorkuiteinden. Als het Clix-systeem de test niet door-staat, breng je de fiets naar de dealer ter reparatie.

    Afbeelding 47. Afstelpositie met uitgelijnde markerin-gen

    1. Hendelmarkering 2. Asmarkering

    1

    2

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • 0

    Een wiel met schroefbouten op de as installerenSommige wielen zijn bevestigd met

    moeren die aan de as worden gedraaid. Mogelijk moet er een getand ringetje tussen de moer en het uiteinde van de vork zijn geplaatst. Sommige fietsen hebben daarnaast buisjes ter verlenging van de as.

    1. Draai de moeren van de as vast: Standaard voorwiel: 20,3-27,1 Nm. Standaard achterwiel: 27,1-33,9 Nm.2. Controleer of het wiel goed is

    gemonteerd. Til de fiets op en geef een korte, harde

    klap boven op de band (afbeelding 40). Het wiel mag niet losraken, loszitten of zijwaartse speling bevatten.

    Als dit toch het geval is, voer je deze procedure nogmaals uit. Vervolgens voer je de controles opnieuw uit. Als je het wiel niet op de juiste manier kunt bevestigen, breng je de fiets naar de dealer ter reparatie.

    Een wiel met een steekas installeren1. Maak de snelkoppeling los of draai de

    klembouten op de uiteinden van de vork los.

    2. Plaats het wiel op de juiste manier tussen de uiteinden van de vork.

    3. Sluit de snelkoppeling of draai de klembouten vast tot 5,1-6,2 Nm.

    4. Controleer of het wiel goed is gemonteerd.

    Til de fiets op en geef een korte, harde klap boven op de band (afbeelding 40). Het wiel mag niet losraken, loszitten of zijwaartse speling bevatten.

    Als dit toch het geval is, voer je deze procedure nogmaals uit. Vervolgens voer je de controles opnieuw uit. Als je het wiel niet op de juiste manier kunt bevestigen, breng je de fiets naar de dealer ter reparatie.

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • VeringAls je de vering aanpast, zal de fiets

    anders reageren bij het sturen of stoppen. Wanneer je de vering hebt aangepast, gebruik je de fiets eerst in een omgeving met weinig verkeer totdat je aan de besturing gewend bent. Inzakking is de mate waarin de vering

    wordt ingedrukt wanneer de berijder in een normale houding op de fiets zit. Stel in eerste instantie de inzakking van de voorvork in op ongeveer 15% en de inzakking van de achtervering op ongeveer 25%. Verander de afstelling met kleine stapjes totdat je de prettigste afstelling hebt gevonden. Wanneer de vering volledig is ingedrukt, worden bewegingen abrupt gestopt en kun je de controle over de fiets verliezen. Controleer elke week de bouten van alle

    onderdelen van de vering: bevestigings-bouten en scharnierbouten.Raadpleeg de cd of website voor meer

    informatie over afstelling en onderhoud, of informeer bij je dealer.

    AccessoiresControleer elke maand of de accessoires

    goed vastzitten. Als een onderdeel loszit of verkeerd is gemonteerd, bevestig je het onderdeel opnieuw of breng je de fiets naar de dealer ter reparatie.

    De zijwieltjes afstellenRaadpleeg indien nodig andere gedeeltes van deze handlei-ding.

    1. Zet de fiets op een vlakke, gelijkmatige ondergrond en zorg ervoor dat de banden goed zijn opgepompt.

    2. Draai de moeren van de achteras los. Volg de procedure in het gedeelte Wielen.

    3. Houd de fiets rechtop en stel de afstand tussen de zijwieltjes en de grond in op ongeveer 6 mm. Zorg ervoor dat de afstand voor beide kanten van de fiets gelijk is.

    4. Stel de juiste kettingspanning in en draai de moeren van de as weer vast.

    Een lampje vervangen1. Zoek het stelschroefje van de lens op de

    achterzijde van het licht. 2. Draai het schroefje linksom. Verwijder

    het schroefje. 3. Draai de lens een kwartslag rechtsom.

    Haal de lens van de fitting. 4. Draai het lampje linksom. Verwijder het

    lampje.Pas op dat je het lampje niet kapot knijpt. Zorg ervoor dat je het draadje in de fitting niet los trekt.

    5. Draai een nieuw lampje in de fitting.6. Plaats de lens terug op de fitting. Draai

    de lens een kwartslag linksom. 7. Steek het stelschroefje van de lens in

    de achterzijde van het licht. Draai het schroefje vast.

    Controleer of het nieuwe lampje goed werkt. Als dit niet het geval is, controleer je of de bedrading goed is aangesloten en of het nieuwe lampje niet kapot is.

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • VouwfietsBepaalde modellen fietsen zijn uitgerust

    met een groot scharnier in het midden van het frame, waarmee de fiets kan worden gevouwen.

    De hoogte van het zadel aanpassen1. Maak de snelkoppeling van de zadelpen

    los en pas de hoogte van het zadel aan.2. Zet de snelkoppeling weer vast.

    De pedalen inklappen1. Duw het uiteinde van het pedaal naar

    de crankarmen.2. Klap het pedaal in.3. Doe dit eveneens bij het andere pedaal.

    Het stuur inklappen1. Draai de vergrendelingspal van de

    hendel van de onderste snelkoppeling.2. Houd het stuur zo dat de kabels niet

    achter de fiets blijven haken en maak de hendel van de onderste snelkop-peling los.

    3. Klap het stuur in.

    Het frame inklappen1. Maak de vergrendeling los.2. Trek het uiteinde van de framevergren-

    deling naar buiten, weg van het frame, totdat de vergrendeling open gaat.

    3. Klap de fiets in.Pas op dat de kabels niet blijven haken.

    Als je het frame weer wilt uitvouwen, voer je de instructies in omgekeerde volgorde uit.

    WAARSCHUWINGWanneer een vouwfiets speling heeft in de onderste snelkoppeling van het stuur of in het framescharnier, heb je minder controle over de fiets en kun je ten val raken. Als het frame van een vouwfiets speling heeft bij de stuurpen of bij het framescharnier, breng je de fiets naar de dealer ter reparatie.

    Hoofdstuk 3: Afstelling

  • HOOFDSTUK 4: SMEREN

    In dit gedeelte wordt besproken welke onderdelen moeten worden gesmeerd, hoe vaak dit moet gebeuren en op welke manier dit moet gebeuren. Informeer bij de dealer naar aanbevolen smeer of olie. Voor meer informatie raadpleeg je andere gedeeltes van deze handleiding of vraag je de dealer.Voor onderhoud aan de lagers is speciaal

    gereedschap en specialistische kennis nodig, dus ga hiervoor naar je dealer. Sommige lagers zijn permanent afgedicht en hoeven niet elk jaar opnieuw te worden gesmeerd.

    StuurpenSmeer de stuurpen n keer per jaar.

    Voor het smeren van een voorbouw moeten de balhoofd-lagers worden afgesteld. Dit kan dus het beste alleen worden uitgevoerd door je dealer.

    1. Haal de stuurpen uit het frame. 2. Maak de stuurpen schoon en verwijder

    het oude vet. 3. Breng een dun laagje vet aan op het

    gedeelte van de stuurpen dat in het frame steekt. Breng ook vet aan op de stuurpenwig.

    4. Monteer de stuurpen.

    ZadelpenSmeer de zadelpen n keer per jaar. Kies

    de procedure voor jouw type frame en zadelpen:

    Aluminium zadelpen in metalen frame1. Draai de klembout van de zadelpen los

    of open de snelkoppeling, en haal de zadelpen uit het frame.

    2. Verwijder het oude vet van de zadelpen. 3. Breng een dun laagje vet aan op het

    gedeelte van de zadelpen dat in het frame steekt.

    4. Steek de zadelpen in het frame