Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds...

16
De Dwerggans Anser erythropus behoort tot de meest bedreigde ganzensoorten ter wereld. Waar de populaties van de meeste andere gan- zensoorten in de afgelopen decennia een ster- ke groei te zien gaven, nam de broedpopulatie van de Dwerggans in de loop van de twintigste eeuw met meer dan 90% af en raakten de over- gebleven broedplaatsen in toenemende mate geïsoleerd (Madsen 1996, Lorentsen et al. 1999). De wereldpopulatie werd door Wetlands International (2002) rond 2000 becijferd op 22 000-27 000 individuen. De belangrijkste broedgebieden bevinden zich in Rusland. In Fennoscandinavië vormt het huidige voorkomen met 20-30 paar (Tolvanen et al. 2004a) een re- lict uit vervlogen tijden en balanceert de soort op de rand van uitsterven. Als belangrijkste oor- zaken voor de achteruitgang worden een hoge jachtdruk tijdens de trek en overwintering en ha- bitatverlies genoemd (Madsen 1996, Lorentsen et al. 1999). De soort wordt als ‘globally threate- ned’ beschouwd en geldt in Europa als ‘endan- gered’ (BirdLife International 2004). Tegen de achtergrond van de voortschrijden- de afname en de hoge jachtdruk buiten het broedseizoen werd in Zweden in 1979 een her- introductieprogramma opgestart (von Essen 1991, 1996). Voor dit doel werden legsels van in Midden-Zweden in gevangenschap gehouden Dwergganzen door Brandganzen Branta leu- copsis uitgebroed. Vervolgens werden de Brandganzen met hun dwerggansjongen in de nazomer in Zweeds Lapland uitgezet. Via de naar de Noordzeelanden gerichte trek van de Brandganzen zou op die manier een nieuwe, en bovenal minder risicovolle trekroute voor Dwergganzen moeten ontstaan. Deze werkwij- ze had succes. De vogels uit Zweeds Lapland trokken via de Zweedse Oostzeekust en Noord- Duitsland uiteindelijk naar Nederland om er sa- men met de Brandganzen de winter door te brengen. In 1986 werd voor het eerst door de uitgezette vogels in Lapland succesvol gebroed (von Essen 1996). In ons land worden tegen- woordig jaarlijks dwerggansfamilies waargeno- men en kent de soort inmiddels een aantal tradi- tionele pleisterplaatsen (van Ommen & Ouweneel 2003). Naar aanleiding van een vraag van de Direc- tie Natuur van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit omtrent de aantals- ontwikkeling, verspreiding en de pleisterplaat- sen van Dwergganzen in Nederland werd in 2005 door Sovon Vogelonderzoek Nederland een overzicht samengesteld van het voorkomen van Dwergganzen in Nederland in de periode 1989/90 – 2004/05 (Koffijberg et al. 2005). Dit artikel vat de belangrijkste bevindingen van dat rapport samen. Aan de hand van een speciaal voor dit project opgebouwd gegevensbestand gaan we in op de ontwikkelingen in overwinte- rende aantallen, de herkomst van de in Nederland overwinterende Dwergganzen, de verspreiding en het pleisterplaatsgebruik. Materiaal en methode Aantallen en verspreiding Het zien van een Dwerggans behoort nog altijd tot de hoogtepun- ten van een watervogeltelling of vogelexcursie. Waarnemingen buiten de watervogeltellingen om worden dan ook meestal doorgegeven, het- Limosa 79 (2006): 107-122 107 Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 Tot in de jaren zeventig waren waarnemingen van Dwergganzen in ons land dun gezaaid. Een herintroductieproject in Zweeds Lapland bracht daar verandering in. Geleid door hun Brandgans-pleegouders wisten de uitgezette vogels ons land snel te vinden. Gaandeweg ontwikkelden zich vaste pleister- plaatsen en tegenwoordig is het niet ongewoon daar tientallen Dwergganzen aan te treffen. Soms nog in de buurt van de Brandganzen, maar steeds vaker ook alleen of in gezelschap van andere ganzensoorten. Een analyse van aantallen en ver- spreiding laat zien hoe het voorkomen zich heeft ontwikkeld en geeft tevens weer op welke wijze tradities in pleisterplaatsge- bruik bij ganzen kunnen ontstaan. Kees Koffijberg, Fred Cottaar en Henk van der Jeugd

Transcript of Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds...

Page 1: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

De Dwerggans Anser erythropus behoort tot demeest bedreigde ganzensoorten ter wereld.Waar de populaties van de meeste andere gan-zensoorten in de afgelopen decennia een ster-ke groei te zien gaven, nam de broedpopulatievan de Dwerggans in de loop van de twintigsteeeuw met meer dan 90% af en raakten de over-gebleven broedplaatsen in toenemende mategeïsoleerd (Madsen 1996, Lorentsen et al.1999). De wereldpopulatie werd door WetlandsInternational (2002) rond 2000 becijferd op22 000-27 000 individuen. De belangrijkstebroedgebieden bevinden zich in Rusland. InFennoscandinavië vormt het huidige voorkomenmet 20-30 paar (Tolvanen et al. 2004a) een re-lict uit vervlogen tijden en balanceert de soortop de rand van uitsterven. Als belangrijkste oor-zaken voor de achteruitgang worden een hogejachtdruk tijdens de trek en overwintering en ha-bitatverlies genoemd (Madsen 1996, Lorentsenet al. 1999). De soort wordt als ‘globally threate-ned’ beschouwd en geldt in Europa als ‘endan-gered’ (BirdLife International 2004).

Tegen de achtergrond van de voortschrijden-de afname en de hoge jachtdruk buiten hetbroedseizoen werd in Zweden in 1979 een her-introductieprogramma opgestart (von Essen1991, 1996). Voor dit doel werden legsels van inMidden-Zweden in gevangenschap gehoudenDwergganzen door Brandganzen Branta leu-copsis uitgebroed. Vervolgens werden deBrandganzen met hun dwerggansjongen in denazomer in Zweeds Lapland uitgezet. Via denaar de Noordzeelanden gerichte trek van deBrandganzen zou op die manier een nieuwe, enbovenal minder risicovolle trekroute voor

Dwergganzen moeten ontstaan. Deze werkwij-ze had succes. De vogels uit Zweeds Laplandtrokken via de Zweedse Oostzeekust en Noord-Duitsland uiteindelijk naar Nederland om er sa-men met de Brandganzen de winter door tebrengen. In 1986 werd voor het eerst door deuitgezette vogels in Lapland succesvol gebroed(von Essen 1996). In ons land worden tegen-woordig jaarlijks dwerggansfamilies waargeno-men en kent de soort inmiddels een aantal tradi-tionele pleisterplaatsen (van Ommen &Ouweneel 2003).

Naar aanleiding van een vraag van de Direc-tie Natuur van het Ministerie van Landbouw,Natuur en Voedselkwaliteit omtrent de aantals-ontwikkeling, verspreiding en de pleisterplaat-sen van Dwergganzen in Nederland werd in2005 door Sovon Vogelonderzoek Nederlandeen overzicht samengesteld van het voorkomenvan Dwergganzen in Nederland in de periode1989/90 – 2004/05 (Koffijberg et al. 2005). Ditartikel vat de belangrijkste bevindingen van datrapport samen. Aan de hand van een speciaalvoor dit project opgebouwd gegevensbestandgaan we in op de ontwikkelingen in overwinte-rende aantallen, de herkomst van de inNederland overwinterende Dwergganzen, deverspreiding en het pleisterplaatsgebruik.

Materiaal en methode

Aantallen en verspreiding Het zien van eenDwerggans behoort nog altijd tot de hoogtepun-ten van een watervogeltelling of vogelexcursie.Waarnemingen buiten de watervogeltellingenom worden dan ook meestal doorgegeven, het-

Limosa 79 (2006): 107-122 107

Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005

Tot in de jaren zeventig waren waarnemingen van Dwergganzenin ons land dun gezaaid. Een herintroductieproject in ZweedsLapland bracht daar verandering in. Geleid door hunBrandgans-pleegouders wisten de uitgezette vogels ons landsnel te vinden. Gaandeweg ontwikkelden zich vaste pleister-plaatsen en tegenwoordig is het niet ongewoon daar tientallenDwergganzen aan te treffen. Soms nog in de buurt van deBrandganzen, maar steeds vaker ook alleen of in gezelschapvan andere ganzensoorten. Een analyse van aantallen en ver-spreiding laat zien hoe het voorkomen zich heeft ontwikkeld engeeft tevens weer op welke wijze tradities in pleisterplaatsge-bruik bij ganzen kunnen ontstaan.

Kees Koffijberg, Fred Cottaar en Henk van der Jeugd

Page 2: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

zij via het Bijzondere Soorten Project van Sovonof via waarnemingenrubrieken op websites.Voor het samenstellen van een overzicht metwaarnemingen werden vier verschillende bron-nen gebruikt. In de eerste plaats werden de ge-gevens van de landelijke watervogeltellingenbewerkt, die van september tot en met maartmaandelijks volgens een gestandaardiseerdemethodiek worden uitgevoerd in het kader vanhet Netwerk Ecologische Monitoring (vanRoomen et al. 2003, van Roomen et al. 2005).Gegevens van de Brand- en Rotganstellingen inapril en mei werden eveneens gebruikt. Verderwerd geput uit het bestand van het BijzondereSoorten Project niet-broedvogels (BSP), en wer-den waarnemingen van twee belangrijke waar-nemingenwebsites ter beschikking gesteld, teweten die van de vogellijn van de Dutch BirdingAssociation (www.dutchbirding.nl) en die vanhet Lauwersmeer van R. Cazemier (www.lau-wersmeer.com). Tot slot werden gegevens ont-vangen van een groep waarnemers die zich opeen zestal pleisterplaatsen intensief metDwergganzen bezighoudt. Op deze wijze wer-den voor de seizoenen 1989/90 tot en met2004/05 ruim 2500 waarnemingen verzameld,waarvan de meeste (50%) via het BSP en de

beide websites (36%). Gegevens van het sei-zoen 2004/05 werden verwerkt tot en met maart,van de watervogeltellingen waren gegevens toten met het seizoen 2003/04 beschikbaar.Zoveel mogelijk werden ook aanvullende op-merkingen over geringde individuen, families engezelschap van andere ganzen vastgelegd.

Alle waarnemingen zijn verwerkt in een data-base en gecontroleerd op dubbeltellingen enandere onvolkomenheden. Dat Dwergganzenpopulair zijn bleek uit het feit dat veel waarne-mingen via meerdere kanalen werden doorge-geven. Uiteindelijk bleven ruim 1400 ‘unieke’waarnemingen over voor verdere analyse. Omtot landelijke aantallen te komen werd over vijf-daagse periodes per locatie het maximum be-paald; vervolgens werden die lokale maximaopgeteld voor het hele land. Voor zes vastepleisterplaatsen (zie onder) werd als locatie degehele pleisterplaats beschouwd en werd extragelet op de mogelijkheid van dubbeltellingen.De periode van vijf dagen geeft een goed beeldvan de ter plaatse aanwezige aantallen en iskort genoeg om grootschalige verplaatsingentussen gebieden buiten beschouwing te laten.Voor weergave van de verspreiding werden allegegevens omgewerkt naar de schaal van de

108

Volwassen Dwerggans in gezelschap van drie Kolganzen (Harvey van Diek). Adult Lesser White-fronted Goose accom-panied by three Greater White-fronted Geese.

Page 3: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

bekende 5x5 km atlasblokken van de inventari-satieatlas.

Herkomst Tussen 1981 en 1999 werden totaal359 Dwergganzen in Lapland uitgezet (figuur1). Vanaf 1986 werd door deze vogels gebroeden is er sprake van eigen aanwas (von Essen1996). De uitgezette Dwergganzen warenmeestal (250 vogels) voorzien van individuelekleurringcombinaties. De in het wild geborenjongen van deze vogels zijn echter niet geringden dus niet met zekerheid als Zweedse broed-vogel te herkennen. Na 1999 werden geen nieu-we Dwergganzen meer uitgezet vanwege pro-blemen met de genetische zuiverheid van de ingevangenschap gehouden vogels (Andersson2004a,b). Waarnemingen van gekleurringdeDwergganzen werden bijgehouden door wijlenLambart von Essen (tegenwoordig Bo Fager-ström). Een bestand met waarnemingen werdwelwillend vanuit Zweden beschikbaar gesteld,maar bleek voor onze vragen niet alle gegevenste bevatten. Daarop werd met behulp van deoriginele gegevens van de waarnemers doorHenk van der Jeugd een nieuw, vollediger be-stand opgezet, met alle waarnemingsdata ende precieze locatie van de waarnemingen.Deze gegevens zijn gebruikt om de uitwisselingtussen de verschillende gebieden in kaart tebrengen. In totaal omvatte het bestand met afle-zingen van kleurringen 2150 waarnemingen van164 verschillende individuen. Deze waarnemin-gen van gekleurringde Dwergganzen omvattenvrijwel alle in Nederland gedane aflezingen engeven dus een volledig beeld van de herkomstvan de vogels en de onderlinge bewegingentussen de pleisterplaatsen.

Resultaten

Voorkomen tot 1989 Tot 1990 is het verloop inde aantallen Dwergganzen in Nederland maarten dele gedocumenteerd. De CommissieDwaalgasten Nederlandse Avifauna (CDNA)behandelde in die periode uitsluitend waarne-mingen van ongeringde vogels en liet de eerstelichting van het Zweedse herintroductiepro-gramma dus buiten beschouwing. Jaarlijks wer-den er 1-7 waarnemingen van ongeringde vogels gedaan, totaal 51 over de periode 1976-1989 (van den Berg & Bosman 1999).Waarnemingen van voor 1976 werden niet be-handeld vanwege mogelijke verwisseling metde veel talrijkere Kolgans Anser albifrons.

Waarschijnlijk was het patroon van voorkomenin deze periode vergelijkbaar met dat in 1976-89. Historische bronnen vermelden 41 gevallenin de periode 1908-49 en 10 geschoten of ge-vangen en 15 waargenomen individuen in 1950-68 (overzicht in Van den Berg & Bosman 1999).Hoewel gezien de lagere dichtheid aan waarne-mers in die periode het werkelijke aantal vogelswellicht iets groter is geweest dan deze gege-vens suggereren, is het waarschijnlijk dat onsland tot de jaren tachtig slechts door kleine aan-tallen Dwergganzen werd bezocht.

Aantallen en verspreiding sinds 1989 In deloop van de jaren tachtig, na de eerste herintro-ducties in Zweden, nam het aantal Dwerg-ganzen in Nederland gaandeweg toe. Begin ja-ren negentig ging het reeds om maxima vangemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2).Vooral sinds 1993/94 nam de populatie overwin-teraars sterk toe. In 2000/01 werden voor heteerst meer dan 100 vogels gezien. In 2003/04

109

1981 1983 1985 1987 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 20030

5

aant

alui

tgez

et-

num

ber

re-i

ntro

duc

ed

10

15

20

25

30

35

Figuur 1. Aantal tussen 1981 en 1999 in Zweeds Laplanduitgezette Dwergganzen (naar von Essen 1991, 1996,1997, 1999, Von Essen et al. 2000, Andersson 2003,2004a,b). Voor 1981-83 en 1992-94 waren de aantallenniet beschikbaar per jaar. Numbers of re-introducedLesser White-fronted Geese in Sweden. Note that for1981-83 and 1992-94 annual numbers were not available.

0

20

40

60

80

100

120

140

seizoen - season

aantal

-nu

mber

89/90 91/92 93/94 95/96 97/98 99/00 01/02 03/04

Figuur 2. Seizoensmaxima van Dwerggans in Nederlandvanaf 1989/90. Seasonal peak numbers of Lesser White-fronted Geese in the Netherlands since 1989/90.

Page 4: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

110

Tabel 1. Uitwisseling van Dwergganzen tussen enkele veel gebruikte pleisterplaatsen in Nederland op basis van indivi-dueel met kleurringen gemerkte vogels. Bovenin wordt voor elk gebied het aantal afgelezen geringde individuen, hetaantal aflezingen en het seizoensmaximum sinds 1989/90 weergegeven. Daaronder staat voor elk gebied de mate vanoverlap in afgelezen individuen: . 0%, + <20%, ++20-40%, +++40-60%, ++++ > 60%. Dus: van de 40 verschillende in-dividuen die bij Doniaburen zijn afgelezen, is >60% tevens in de Anjumerkolken gezien, <20% uitsluitend bijDoniaburen, 40-60% bij Petten, etc. Movements of Lesser White-fronted Geese revealed by sightings of individuallymarked geese. In the heading of the table the number of sighted individuals, the number of sightings and the peak countare given for each site. The columns in the lower part indicate the degree of overlap with other sites. At all sites but DenBommel, >60% of individuals were also reported in Anjumerkolken. Doniaburen and Petten also show a high degree ofexchange, but the other (wintering) sites show a remarkably low exchange of individuals.

Anj.Kolken Doniaburen Petten Strijen Biert Korendijk D. Bommel

geringde ind. 98 40 51 15 16 19 40aflezingen 720 219 486 71 53 94 126max. geteld 80 8 33 51 18 27 6

Afgelezen in:

Anj.Kolken + ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ +++Doniaburen ++ + +++ +++ +++ +++ ++Petten ++ +++ + +++ ++++ +++ ++Strijen + + + . + + +Biert + + + + + ++ +Korendijk + ++ + ++ ++ + +D.Bommel ++ + + + ++ ++ +

AANTAL

10

100

500

Figuur 3. Verspreiding vanDwergganzen in Nederland inde seizoenen 1999/2000 tot enmet 2003/04. Aantallen zijnweergegeven als gemiddeldeseizoenssom per 5x5 km at-lasblok. Distribution of LesserWhite-fronted Geese in theNetherlands, expressed asaverage seasonal sum per 5x5km grid cell.

Page 5: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

en 2004/05 ging het zelfs om ruim 120 Dwerg-ganzen. Een toegenomen dichtheid aan waar-nemers zal één van de oorzaken achter dezeontwikkeling zijn, maar aangezien Dwerggan-zen zich veelal in vaste gebieden concentreren(zie verderop) en daar door een kleine groepwaarnemers worden gevolgd, is de weergege-ven aantalsontwikkeling toch vooral ook een af-spiegeling van de groei van de populatie inLapland.

Hoewel tegelijk met de toename van het aan-tal overwinteraars ook het aantal locaties metdwergganswaarnemingen groeide, dominerenvijf pleisterplaatsen het landelijke versprei-dingsbeeld (figuur 3). Het gaat om de Anjumer-kolken Fr, de omgeving van De Putten/Abtskolkbij Petten NH, het Oudeland van Strijen ZH, deKorendijksche Slikken ZH en Polder Biert ZH.Tot de vaste gebieden behoort ook de omge-ving van Doniaburen en Ferwoude (hier verderDoniaburen genoemd) aan de Friese IJssel-meerkust bij Gaast. Hier worden veel verschil-lende individuen gezien (tabel 1), maar nooitgrote aantallen op één moment. Deze zes ge-bieden samen nemen 87% van alle waargeno-men vogels vanaf 1989/90 voor hun rekening.De Anjumerkolken vormen de oudste bekendepleisterplaats; Dwergganzen werden er voor zo-ver bekend voor het eerst gesignaleerd in1983/84 (E. Douwma). Het tot dusverre grootsteaantal vogels bedraagt er 80 in oktober 2003 (fi-guur 4). Doorgaans wordt in een seizoen tenminste de helft van alle in Nederland voorko-mende Dwergganzen in dit gebied gezien, insommige jaren tot bijna driekwart (figuur 5). HetOudeland van Strijen werd in 1987/88 voor heteerst door zes vogels bezocht (Ouweneel 1998)en herbergt tegenwoordig maximaal zo’n 50Dwergganzen (2004/05). In 1995/96 volgde deomgeving van de Putten bij Petten NH (Cottaar& Brouwer 1998), in 1998/99 de KorendijkscheSlikken/Haringvliet ZH (G. Huijzers) en in2000/2001 Polder Biert, onder de rook vanSpijkenisse ZH (A. van der Heiden). In al dezegebieden namen de aantallen na het eerste sei-zoen snel toe (figuur 4). Alleen bij Doniaburen,dat met de Anjumerkolken en het Oudeland vanStrijen tot de eerste traditionele pleisterplaatsenbehoort, is van een dergelijke toename niets tebespeuren.

Buiten de zes vaste gebieden worden Dwerg-ganzen in heel Nederland in kleine aantallenwaargenomen. De meeste waarnemingen ko-men uit de noordwestelijke helft van het land.

Vooral in het Waddengebied (met name Dollarden Noord-Friesland buitendijks), in Zuidwest-Friesland en in het Deltagebied (onder andereaan het Haringvliet bij Den Bommel) worden fre-quent enkelingen of kleine groepjes Dwerg-ganzen gezien. Hetzelfde geldt voor de omge-ving van het IJsselmeer en het rivierengebied.Waarnemingen van grotere groepen buiten devaste pleisterplaatsen zijn ongewoon. Voor-beelden van dergelijke waarnemingen zijn on-der andere een groep van 25 Dwergganzen die

111

Anjumerkolken

Doniaburen

Oudeland van Strijen

Petten

Korendijksche Slikken

Polder Biert

aant

al-nu

mber

aant

al-nu

mber

aant

al-nu

mber

aant

al-nu

mber

aant

al-nu

mber

aant

al-nu

mber

020406080

100

89/90 91/92 93/94 95/96 97/98 99/00 01/02 03/04

020406080

100

89/90 91/92 93/94 95/96 97/98 99/00 01/02 03/04

020406080

100

89/90 91/92 93/94 95/96 97/98 99/00 01/02 03/04

020406080

100

89/90 91/92 93/94 95/96 97/98 99/00 01/02 03/04

020406080

100

89/90 91/92 93/94 95/96 97/98 99/00 01/02 03/04

020406080

100

89/90 91/92 93/94 95/96 97/98 99/00 01/02 03/04

seizoen - season

seizoen - season

seizoen - season

seizoen - season

seizoen - season

seizoen - season

Figuur 4. Seizoensmaxima van Dwerggans op zes vastepleisterplaatsen sinds 1989/90. Seasonal-peak counts ofLesser White-fronted Geese at six traditional staging sites.

Page 6: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

eind februari/begin maart 2005 in PolderMiddenbok bij Hardinxveld-Giessendam ZHpleisterde. Deze waarneming viel samen meteen late koudeperiode en betrof waarschijnlijkvogels die afkomstig waren uit het NoordelijkDeltagebied. Helaas ontbreken waarnemingenvan gekleurringde vogels om dit te bevestigen.

Seizoensvoorkomen Dwergganzen zijn in Ne-derland typische wintergasten. Behoudens klei-ne variaties als gevolg van verschillen in waar-nemingsinspanning kent het aantal aanwezigevogels tussen half oktober en half maart maarweinig verloop (figuur 6). Bij de toename van depopulatie lijkt er sprake van een tendens naarmeer vroege en late waarnemingen in respec-tievelijk september en mei. De wegtrek van delaatste vogels verloopt grotendeels synchroonmet het vertrek van de laatste groepen Brand-en Rotganzen uit het Waddengebied in detweede helft van mei. Zomerwaarnemingen zijnuitzonderlijk. Er zijn wel aanwijzingen dat bij derecente toename van overzomerende ganzen-populaties in Nederland (van der Jeugd et al.2006) ook enkele Dwergganzen betrokken zijn.In 2002 en 2003 werd een gemengd paarDwerggans x Grauwe Gans aangetroffen in hetgebied De Hulk bij Hoorn NH (gegevens broed-vogelmeetnet Sovon Vogelonderzoek Neder-land), terwijl in 2004 een zuiver broedpaar werdgesignaleerd bij Het Spijk/Bremerberg inZuidelijk Flevoland (S. Deuzeman) en in 2005 inhet Wormer- en Jisperveld (T. van Spanje).Waarschijnlijk is hier sprake van ontsnapte ofvrij rondvliegende parkvogels. Waarnemingenin een park in Castricum NH in de winter van2005/06 laten overigens zien dat ook de Zweed-se vogels in stedelijke omgeving verschijnen;één van de traditionele najaarspleisterplaatsen

112

0

20

40

60

80

0

20

40

60

80

aant

al-nu

mber

decade/maand - 10day-period/month

decade/maand - 10day-period/month

aant

al-nu

mber

j a s o n d j f m a m j

j a s o n d j f m a m j

1989/90 - 1993/94

1998/99 - 2003/04

Figuur 6. Seizoensverloop vanDwerggans in Nederland voortwee perioden in 1989-2005.Phenology of Lesser White-fron-ted Geese in the Netherlands intwo periods in 1989-2005.

0

20

40

60

80

100seizoensmaximamaximum numbers

kleurringensightings marked individuals

ANJ DON PET STR KOR BIE BOM

aand

eelt.o.v.l

and

elijk

shar

eof

natio

naltot

al

Figuur 5. Aantal Dwergganzen op een aantal vaste pleis-terplaatsen en hun aandeel ten opzichte van het aantal inNederland in dezelfde winter in de periode 1989-2005.ANJ Anjumerkolken; DON Doniaburen; PET Petten; STROudeland van Strijen; KOR Korendijksche Slikken; BIEPolder Biert; BOM Den Bommel, Haringvliet. Weerge-geven is het maximum per locatie ten opzichte van hetseizoensmaximum in Nederland in hetzelfde seizoen. Tervergelijking is het aantal afgelezen kleurringen gegeven(aantal per pleisterplaats ten opzichte van totaal afgele-zen ringen, N=164). Number of Lesser White-frontedGeese at a number of frequently used staging sites.Shown is a comparison of the local peak numbers and na-tional peak numbers within the same season and thenumber of observed colour-ringed individuals, expressedas % of all sighted individuals within the Netherlands overall years.

Page 7: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

113

Anjumerkolken

Doniaburen/Ferwoude

Petten

Polder BiertKorendijkse

SlikkenHet Oudeland

van Strijen

0102030405060

aant

al-nu

mber

decade/maand - 10day-period/month j a s o n d j f m a m j

0102030405060

aant

al-nu

mber

decade/maand - 10day-period/monthj a s o n d j f m a m j

0102030405060

aant

al-nu

mber

decade/maand - 10day-period/monthj a s o n d j f m a m j

0102030405060

aant

al-nu

mber

decade/maand - 10day-period/monthj a s o n d j f m a m j

0102030405060

aant

al-nu

mber

decade/maand - 10day-period/monthj a s o n d j f m a m j

0102030405060

aant

al-nu

mber

decade/maand - 10day-period/month j a s o n d j f m a m j

Figuur 7. Seizoensverloop van Dwerggans op een aantal vaste pleisterplaatsen van 1998/99 tot en met 2003/04.Phenology of Lesser White-fronted Geese at different traditional staging sites in 1998/99 – 2003/04.

Page 8: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

in het Zweedse Hudiksvall is zelfs in stedelijkgebied gelegen (Bo Fagerström). Dwerggan-zen in een ongewone omgeving hoeven dusniet direct op (tamme) parkvogels te wijzen. Ophet totaal van de overwinterende populatie inNederland zullen eventuele rondvliegendeparkvogels nauwelijks invloed hebben. Waar-nemingen van andere eventueel ontsnapte vo-gels zijn eveneens niet waarschijnlijk, aange-zien bij de tot dusverre afgelezen geringdeindividuen steeds vogels van Zweedse of Finseorigine betrokken waren (zie Herkomst).

De verschillende pleisterplaatsen kennen nietallemaal een vergelijkbaar aantalsverloop ge-durende het winterhalfjaar. Vooral de Anjumer-kolken wijkt sterk af van de andere gebieden.Als enige gebied in Nederland kent het een dui-delijke najaars- en voorjaarspiek (figuur 7). Ditbetekent dat een groot deel van de vogels die inhet najaar arriveren, zich eerst in de Anjumer-kolken ophoudt, en zich vervolgens in de loopvan november naar de pleisterplaatsen inNoord- en Zuid-Holland begeeft (deels via Do-niaburen). In het voorjaar houdt een deel van devogels er een vergelijkbare strategie op na, zijhet dat de aantallen in de Anjumerkolken hoog-

uit nog maar de helft bereiken van die tijdens denajaarspiek. In het Oudeland van Strijen en bijPetten arriveren grotere aantallen doorgaans innovember, op de Korendijksche Slikken en inPolder Biert pas in december. Van alle pleister-plaatsen in Noord- en Zuid-Holland worden al-leen op de Korendijksche Slikken ook geregeldDwergganzen vóór 1 november gezien. In deloop van februari (Oudeland van Strijen) enmaart (Petten en Polder Biert) worden deHollandse pleisterplaatsen ontruimd. Ook nuweer kent Korendijksche Slikken een enigszinsafwijkend beeld, met waarnemingen tot ver inapril. Mogelijk is dit gebied gedurende een gro-ter deel van het jaar in trek vanwege de daarjaarrond aanwezige aantallen Brandganzen.

Herkomst Van de in totaal 222 individuelekleurringcombinaties gebruikt in het Zweedseherintroductieprogramma werden er tot en met2004/05 164 (74%) ten minste éénmaal inNederland afgelezen. Nemen we alleen de ge-gevens vanaf 1994/95, die completer zijn, gaathet zelfs om 77 van de in totaal 92 uitgezette vo-gels (84%). Rekening houdend met een jaarlijk-se sterfte van ca. 7% (voorlopige berekening

114

RINGWAARNEMINGEN

110

100

Figuur 8. Verspreiding van aflezin-gen van Dwergganzen met kleurrin-gen uit het Zweedse herintroductie-programma. Distribution of sightingsof individually marked White-frontedGeese from the Swedish re-introduc-tion programme.

Page 9: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

met behulp van het programma MARK), komthet er op neer dat vrijwel alle Zweedse vogelsop een bepaald moment in Nederland verblij-ven. Dit bevestigt eerdere analyses van VonEssen et al. (2000), die eveneens op grond vanafgelezen ringen schatten dat van de uitgezettevogels in Zweeds Lapland in 1995-98 in totaal82% in de daaropvolgende winter in Nederlandverbleef, in afzonderlijke seizoenen zelfs tot95%. Er zijn slechts twee bevestigde waarne-mingen gedaan van niet-Zweedse Dwerggan-zen. In beide gevallen ging het om vogels uiteen Fins herintroductieprogramma. In januari2003 werd een dergelijke vogel gezien in DePeel Nb/L (F. Cottaar); in december 2004 werdeen tweede individu waargenomen op deWesterse Laagjes, ca. twee kilometer ten oos-ten van de Korendijksche Slikken (G. Huijzers).In hoeverre vogels van een andere herkomstNederland aandoen is onduidelijk. Waarne-mingen in Nederland van vóór de periode vanherintroductie in Zweden laten zien dat kleineaantallen andere vogels ons land wel kunnenbereiken.

Waarnemingen van de Zweedse Dwerggan-zen worden vooral gedaan in de westelijke helftvan het land (figuur 8). Ten oosten van de lijnGroningen-Breda, waar Dwergganzen in kleineaantallen worden gezien (figuur 3), werden totdusverre geen Zweedse vogels afgelezen.Deze verspreiding is waarschijnlijk een afgelei-de van de trekroute van de oorspronkelijkepleegouders, de Brandganzen. In de jarentachtig, ten tijde van de eerste herintroducties,was de winterverspreiding van Brandganzen inNederland voornamelijk beperkt tot hetWaddengebied, Zuidwest-Friesland, de Flevo-polders en het Noordelijk Deltagebied (Koffij-berg et al. 1997), overeenkomstig het huidigeverspreidingsbeeld van de geringde Dwerg-ganzen. Lang niet alle Dwergganzen wordenoverigens in het gezelschap van hun voormali-ge pleegouders gezien. Van de 317 Dwerggan-zen waarvan informatie over gezelschap vanandere soorten bekend was, verbleven er 141(45%) in groepen Brandganzen. EvenveelDwergganzen (148, 47%, N = 317) werden ech-ter in groepen Kolganzen Anser albifrons aan-getroffen. Vermoedelijk is dit nog een onder-schatting van de werkelijke situatie, aangezienenkele Dwergganzen in groepen Kolganzenniet snel opvallen. Enkele Dwergganzen werdendaarnaast opgemerkt in groepen Toendra- enTaigarietganzen Anser serrirostris/A. fabalis.

Kijken we naar de in Zweden geringde vogels(lees: de uitgezette dieren), ontstaat een afwij-kend beeld. Bij Dwergganzen in groepen Kol-ganzen bleken slechts 8 van de 43 op ringengecontroleerde vogels geringd (19%). VanDwergganzen in groepen Brandganzen ginghet om liefst 34 van de 58 gecontroleerde indivi-duen (59%). Dit wijst er op dat de van oor-sprong uitgezette vogels nog sterk aan de tradi-ties van hun pleegouders vasthouden, terwijl inhet wild geboren (dus ongeringde) vogels zichook met andere ganzensoorten zoals Kolgan-zen mengen, en waarschijnlijk daardoor ook opandere plaatsen in Nederland opduiken. Het isniet uit te sluiten dat zich onder deze laatste ca-tegorie vogels ook kleine aantallen Dwerggan-zen van niet-Zweedse origine bevinden, die bij-voorbeeld in gezelschap van Kolganzen uitbroedgebieden in Rusland komen.

Bij de Dwergganzen die in groepen Brand-ganzen werden aangetroffen bevonden zichook enkele gemengde paren (Brandgans xDwerggans). Tot dusverre zijn vier of vijf vandergelijke paren bekend (Bo Fagerström). Eenmogelijk zesde paar is inmiddels in Zweden ge-vangen. Ten minste vier paren hebben succes-vol jongen grootgebracht. Vanaf 2001 zijn in onsland 18 waarnemingen van hybriden gedaan,waarvan 11 in 2004/05. Deze laatste gevallenzijn waarschijnlijk terug te voeren op drie parenmet resp. 3, 2 en 1 jong. Daarnaast werd twee-maal melding gemaakt van een hybride Dwerg-gans x Kolgans. In hoeverre deze laatste deter-minatie juist is, of het om dieren van wildeorigine gaat en waar ze vandaan komen is on-duidelijk. Determinatie van mogelijke hybridenwordt onder andere bemoeilijkt doordat Kolgan-zen ook een gele oogring kunnen hebben enwaarnemers vaak slecht op andere kenmerkenletten (Øien et al. 1999).

Bewegingen tussen pleisterplaatsen Bij devergelijking van het seizoensverloop in figuur 7bleek dat de Anjumerkolken vooral tijdens denajaars- en voorjaarstrek worden bezocht, terwijl de pleisterplaatsen in Noord- en Zuid-Holland vooral een functie als overwinteringsge-bied hebben. Aan de hand van de 164 individu-eel herkenbare Dwergganzen hebben we naderonderzocht welke verbindingen er tussen deverschillende pleisterplaatsen bestaan. Totaalwerden in de Anjumerkolken 98 van de 164 vo-gels afgelezen (60%), wat het belang van ditgebied zoals dat uit de aantallen naar voren

115

Page 10: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

kwam nog eens bevestigt (figuur 4). Vrijwel alleandere gebieden hebben een duidelijke con-nectie met de Anjumerkolken (tabel 1). Van devogels die bij Doniaburen, het Oudeland vanStrijen, de Korendijksche Slikken en Polder Biertwerden afgelezen was 70-75% ook ooit in deAnjumerkolken geweest (vaak ook in hetzelfdeseizoen). Bij Petten ging het om ruim 60% vanalle aflezen vogels, op de Haringvlietgorzen bijDen Bommel om ruim 50%. De gegevens vande afgelezen ringen bevestigen dus de functievan de Anjumerkolken als belangrijke tussen-stop van en naar de overwinteringsgebieden inNoord- en Zuid-Holland, dat al naar voren kwamuit het verloop van aantallen over het winterhalf-jaar. Doniaburen en Petten fungeren eveneensdeels als tussenstop van en naar de anderepleisterplaatsen.

Onderlinge uitwisseling tussen de anderepleisterplaatsen was veel minder uitgesproken.Zo is het ronduit opvallend dat vogels die in hetOudeland van Strijen worden afgelezen vrijwelniet worden gezien op de KorendijkscheSlikken, in Polder Biert en bij Den Bommel, ter-wijl die gebieden hemelsbreed hooguit 20 kmvan elkaar verwijderd zijn. Andersom wordenvogels die pleisteren in deze drie gebieden ookweinig in het Oudeland van Strijen gezien. Meeruitwisseling bestaat er tussen de KorendijkscheSlikken en Polder Biert, al is de ca. 30% overlapin individuen minder groot dan je op grond vande afstand van 6 km tussen de beide gebiedenzou verwachten. In de afgelopen winters wer-den slechts twee geringde individuen geregeldin beide gebieden waargenomen. Kennelijk zijnDwergganzen, eenmaal gearriveerd in hun win-terkwartier, erg honkvast. Op de meeste pleis-terplaatsen zijn de vogels ook erg trouw aanspecifieke percelen of delen van een gebied.Op de pleisterplaatsen in het Noordelijk Delta-gebied prefereren de Dwergganzen reliëfrijkepercelen, oevers van sloten of andere oneffen-heden in het terrein (Ouweneel 1999; G. Huij-zers), terwijl bij Anjum zich een groot deel vande vogels binnen een gebied van ca. 1 km2 bijTibma concentreert (E. Douwma). De achter-gronden voor deze specifieke terreinvoorkeurzijn onduidelijk, maar zouden interessant zijnnader te onderzoeken.

Twee gebieden springen in het oog vanwegede discrepantie tussen de pleisterende aantal-len en het aantal afgelezen ringen (vgl. figuur 4).Bij Doniaburen, waar gedurende de seizoenen2000/01 tot en met 2004/05 een gemiddeld sei-

zoensmaximum van 5 vijf vogels werd geteld(spreiding 3-8) werden in de loop der jaren liefst40 verschillende individuen afgelezen, 24% vanhet totaal aantal afgelezen vogels. Bij DenBommel, aan het Haringvliet, trad iets vergelijk-baars op. Hier werden Dwergganzen niet eensjaarlijks gezien (maximum 6 in januari 2000),maar er werden wel net als bij Doniaburen 40van de 164 afgelezen individuen gesignaleerd.Kennelijk worden deze twee gebieden door veelDwergganzen ‘even’ bezocht, maar is er geenvaste pleisterplaats voor langere duur en metgrotere aantallen ontstaan.

Discussie

Dwergganzen in Nederland in internationaalperspectief Gegevens van de CDNA van deperiode 1976-89, alsmede historische bronnenuit de eerste helft van de twintigste eeuw wijzenop een regelmatig maar tegelijk schaars voor-komen van Dwergganzen in Nederland (vanden Berg & Bosman 1999). Het zwaartepuntvan voorkomen van deze vogels lag in demaanden december-februari (90% van alle vo-gels, N=51). De herkomst van deze Dwerggan-zen is niet duidelijk; het betrof wellicht Fenno-scandinavische broedvogels (waarvan depopulatie toendertijd nog groter was) of vogelsvan Russische origine. Van de nu nog resteren-de populatie Dwergganzen in Noorwegen is opgrond van enkele met satellietzenders uitgerus-te individuen en veldwaarnemingen bekend dateen deel van de vogels via de Baltische Statenen het uiterste noordoosten van Duitsland(Mecklenburg-Vorpommern) van en naar over-winteringsgebieden in Hongarije en Grieken-land vliegt (Lorentsen et al. 1998, Tolvanen et al.2004b; T. Heinicke & J. Mooij). Russischebroedvogels trekken in een zuidelijke tot zuid-oostelijke richting weg en overwinteren in gebie-den in de omgeving van de Zwarte Zee enKaspische Zee, alsmede in Iran en Irak en inCentraal-China (Madsen et al. 1996, Lorentsenet al. 1999). Nederland ligt zo’n 450 km ten wes-ten van de (huidige) meest westelijke trekroutevan de Fennoscandinavische Dwergganzen. Inhoeverre de grotere populatie er in het verledenook een ruimere trekroute op na hield, en meerin de buurt van Nederland kwam, zal waar-schijnlijk niet meer te achterhalen zijn.

Pas na de start met de herintroductie vanDwergganzen in Zweeds Lapland rond 1980nam het aantal waarnemingen in Nederland toe

116

Page 11: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

(figuur 2). Aanvankelijk ging het om kleine aan-tallen, maar inmiddels werden in recente jaren‘s winters 100-120 Dwergganzen in ons land ge-teld. Op grond van de afgelezen kleurringenkunnen we stellen dat jaarlijks (vrijwel) de gehe-le Zweedse populatie in ons land overwintert, oftenminste regelmatig Nederland aandoet.Opvallend is dat de aantallen die ‘s winters inNederland worden gezien inmiddels groter zijndan de bekende populatieschattingen voorZweden. In 1999/2000 was de Zweedse popu-latieschatting van Andersson (2004a,b) verge-lijkbaar met de in Nederland waargenomenaantallen (respectievelijk 74 en 75 vogels).Vanaf 2002/03 echter liggen de in ons land ge-telde aantallen steevast ongeveer 20 individuenboven de schatting van de Zweedse populatie(resp. 98 versus 80 vogels en 122 versus 100vogels). Dat verschil kan meerdere oorzakenhebben. Ten eerste willen we niet uitsluiten datin de hier gepresenteerde gegevens enkeledubbeltellingen zijn geslopen en de aantallendus te hoog zijn. Ten tweede, en belangrijker,worden niet alle vogels in Zweden teruggezien.

Uit de ringaflezingen blijkt dat in de loop der ja-ren 22 geringde vogels niet in Zweden zijn ge-zien, terwijl 16 ervan in de winter wel inNederland werden afgelezen. Dit wijst er op datde broedpopulatie in Zweden mogelijk wordtonderschat. Wellicht hebben een aantal vogelszich buiten de bekende broedplaatsen, of mo-gelijk zelfs buiten Zweden, als broedvogel ge-vestigd. Tot slot is nooit uit te sluiten dat ookniet-Zweedse Dwergganzen ons land aandoen.De twee eerder genoemde waarnemingen vanin Finland losgelaten Dwergganzen passen indeze context, evenals de waarnemingen vanDwergganzen in Nederland voor aanvang vanhet Zweedse herintroductieproject. Het is nietondenkbaar dat bijvoorbeeld een aantalDwergganzen die in groepen Kolganzen wor-den gezien, zijn meegekomen uit broedgebie-den in Rusland.

Pleisterplaatsen en tradities De verspreidingvan Dwergganzen in Nederland komt gedeelte-lijk voort uit de traditionele verspreiding van deoorspronkelijke pleegouders, de Brandganzen.

117

Groepje Dwergganzen in de Anjumerkolken (Philip Friskorn). At some staging sites, small flocks of Lesser White-frontedGeese can be observed.

Page 12: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

Het voorkomen van Dwergganzen concentreertzich in het westen en noorden van het land,vooral in het Waddengebied, Friesland en deomgeving van het Haringvliet. Allemaal regio’sdie al sinds decennia in het winterhalfjaar doorBrandganzen worden bezocht. Tijdens de trekvanuit Zweden is dat niet anders. Dwergganzenworden in Zweden zelf, buiten Lapland en detraditionele pleisterplaatsen, vooral daar waar-genomen waar ook Brandganzen pleisteren ofbroeden, zoals de omgeving van Falsterbo enop de eilanden Öland en Gotland. In Noord-Duitsland worden de meeste vogels eveneensgesignaleerd op brandganspleisterplaatsen inhet Waddengebied van Sleeswijk-Holstein enNedersaksen (T. Heinicke & J. Mooij). DeDwergganzen volgen hiermee dus hun plee-gouders, precies zoals Von Essen (1991) ver-wachtte bij aanvang van het Zweedse herintro-ductieproject in 1981.

In Nederland valt alleen Petten buiten dit stra-mien. Hier worden tegenwoordig weliswaarBrandganzen gezien, maar het gebied stondeerder vooral bekend als (kleine) pleisterplaatsvan Toendrarietgans, Kolgans, Grauwe GansAnser anser en Rotgans Branta bernicla(Cottaar & Brouwer 1998). De eerste Dwerggan-zen die bij Petten in januari 1996 werden gesig-naleerd waren nog vergezeld van hun pleegou-ders, evenals vogels die in 1996/97 werdenwaargenomen. In de winter van 1997/98 werdenze ook voor het eerst zonder pleegouders, enbovendien met (ongeringde) jongen gezien.Beide ouders van de familiegroep behoordentot de Dwergganzen die zowel in het eerste sei-zoen 1995/96 als in 1996/97 in het gebied wa-ren geweest (Cottaar & Brouwer 1998). Dit geeftop fraaie wijze aan hoe tradities in het gebruikvan pleisterplaatsen zich kunnen ontwikkelen.Het is dan ook niet verwonderlijk dat de gering-de Dwergganzen (lees: de nog in leven zijnde,oorspronkelijk uitgezette vogels) zich vooral inhet westen van het land concentreren, en vaaknog in gezelschap van Brandganzen vertoeven,terwijl ongeringde vogels (lees: eigen reproduc-tie van uitgezette vogels, eventueel vogels vanandere origine) ook in andere delen van hetland verschijnen en opvallend vaak geasso-cieerd zijn met Kolganzen.

Bij een verdere toename van Dwergganzen inNederland verwachten we dat ook het aantalvaste pleisterplaatsen zich zal uitbreiden. Eénvan die toekomstige gebieden is wellicht hetHoeksmeer bij Loppersum Gr, waar in de winter

van 2005/06 tot 12 Dwergganzen werden geteld(K. Veldkamp). Dit gebied heeft zich de afgelo-pen tien jaar ontwikkeld als belangrijke pleister-plaats voor Kolganzen (Van Roomen et al.2005).

Niet alle gebieden waar geregeld Dwerggan-zen verschijnen ontwikkelen zich tot een tradi-tionele pleisterplaats met grotere aantallen. BijDoniaburen worden al sinds de jaren tachtigvrijwel elke winter Dwergganzen gezien, maarvrijwel nooit meer dan vijf of zes tegelijk(1990/91, 1993/94, 2000/01; maximaal 8 in2003/04). Op grond van de ringaflezingen wordtdit gebied echter door veel meer vogels be-zocht, vooral op weg van en naar de Anjumer-kolken, naar Petten en de drie vaste pleister-plaatsen in Zuid-Holland (vgl. tabel 1). Ietsvergelijkbaars zien we ook op de Harinvliet-gorzen bij Den Bommel. Kennelijk hebben dezetwee gebieden een andere functie voor deDwergganzen, of zijn er andere, onbekende,factoren in het spel die het gebruik van dezetwee pleisterplaatsen beïnvloeden. Het terrein-gebruik op de zes vaste pleisterplaatsen is ergtraditioneel, en vaak gebonden aan specifiekepercelen (zie Koffijberg et al. 2005). Bekend zijnde percelen aan de Kriensenswei enHoitensreed bij Tibma in de Anjumerkolken,waar in oktober en november steevast een gro-te groep Dwergganzen pleistert. In hetOudeland van Strijen en op de KorendijkscheSlikken prefereren de Dwergganzen reliëfrijkepercelen en bevinden de vogels zich eveneensop een aantal vaste percelen. Het zou interes-sant zijn het perceelsgebruik op de vijf vastepleisterplaatsen met grote aantallen en bijDoniaburen en Den Bommel nauwkeuriger inkaart te brengen en op verschillen en overeen-komsten te onderzoeken.

Zowel uit het seizoensverloop als uit de afge-lezen ringen blijkt dat de Anjumerkolken voor deDwergganzen in Nederland een speciale func-tie hebben. Niet alleen verschenen hier de eer-ste Dwergganzen met hun pleegouders, het ge-bied fungeert nog steeds als tussenstop vooreen groot deel van de vogels die elders in hetland de winter doorbrengt. Van de overwinte-rende Dwergganzen in het Oudeland van Strijenen in Polder Biert is zelfs driekwart ook in deAnjumerkolken gezien. Veel van deze vogelspasseren onderweg Doniaburen, een deel ookPetten. Zijn de vogels eenmaal in hun winter-kwartieren gearriveerd, dan is de mate van uit-wisseling bijzonder gering. In het voorjaar trekt

118

Page 13: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

een deel van de Dwergganzen eveneens via deAnjumerkolken, zij het in veel kleinere aantallen.Wellicht vindt de voorjaarstrek over een ruimereperiode plaats en is de kans op grote concen-traties daardoor kleiner dan in het najaar.

Toekomst Ondanks het groeiende aantal blijftde in Nederland overwinterende en in ZweedsLapland broedende populatie Dwergganzenkwetsbaar. Een aantal jaren zonder broedsuc-ces of calamiteiten in de vorm van slecht weerkunnen de nog kleine populatie een gevoeligeklap toedienen. Verdere herintroducties zijn bo-vendien niet waarschijnlijk doordat vanwegeproblemen met de genetische zuiverheid vande gefokte Dwergganzen en mogelijke vermen-ging met de nog resterende wilde populatie inNoord-Noorwegen verdere uitzettingen gevoe-lig liggen (Andersson 2004a,b). De waarnemin-gen van gemengde paren met Brandganzen la-ten zien dat de methodiek met pleegouders nietgeheel zonder risico is. Nieuwe plannen vooruitzettingen in Finland zijn in voorbereidingmaar tevens onderwerp van controversiële dis-cussies en in de nabije toekomst erg onzeker.De nu ontstane populatie in Zweeds Lapland zalzich dus op eigen kracht moeten ontwikkelen. In hoeverre de nog resterende wilde populatiein Noorwegen overlevingskansen heeft is even-min zeker. In de zomer van 2006 werden in het broedgebied in de Valdak Marshes(Porsangerfjord, Finnmark) nog maar 16 parengeteld, alsmede een solitaire adulte vogel en vijf tweedejaars vogels (I.J. Øien & T. Aarvak;http://www.piskulka.net). Dit gebied herbergtvrijwel de gehele wilde populatie Dwergganzenin Fennoscandinavië.

In Nederland vallen van de zes vaste pleister-plaatsen er twee wat betreft de voedselterreinenbinnen de grenzen van vogelrichtlijngebiedenvan het Europese Natura 2000 netwerk(Oudeland van Strijen, Korendijksche Slikken);voor het gebied bij Petten ligt er een aanwij-zingsbesluit voor opname op de lijst van vogel-richtlijngebieden. Het gebied bij Den Bommelvalt eveneens binnen de begrenzing van eenvogelrichtlijngebied. De voedselterreinen in deAnjumerkolken en bij Doniaburen zijn geen on-derdeel van een vogelrichtlijngebied, maar zijnals zodanig als opvanggebied in het kader vanhet nieuwe Beleidskader Faunabeheer aange-wezen. De slaapplaatsen liggen in alle gevallenbinnen een vogelrichtlijngebied. Dit alles laatechter onverlet dat de vogels vanwege het ge-

concentreerde voorkomen ook in ons landkwetsbaar zijn. Op een aantal pleisterplaatsenis de verspreiding gebonden aan een klein aan-tal specifieke percelen. Kleine veranderingen inhet terrein op een pleisterplaats kunnen deDwergganzen dus snel negatief beïnvloeden enverdienen extra aandacht.

Dankwoord

Dank is in de eerste plaats verschuldigd aanalle waarnemers die op enigerlei wijze waarne-mingen van Dwergganzen instuurden en zo bij-droegen aan de volledigheid van dit overzicht.Rommert Cazemier stelde welwillend de waar-nemingen beschikbaar die via www.lauwers-meer.com werden ingestuurd; Ruud vanDongen ontsloot voor ons de waarnemingenvan www.dutchbirding.nl. Erik van Winden(Sovon) stelde het uiteindelijke waarnemingen-bestand samen, dat vervolgens door JeroenNienhuis (Sovon) tot de kaartbeelden in figuur 3en 8 werden verwerkt. Ruud Brouwer, EddieDouwma, Adrie van der Heiden, Gert Huijzers,Jan Kramer, Bertus de Lange, Arie en Leen vander Linden en Gerard Ouweneel deelden hunenthousiasme voor de Dwergganzen, voorza-gen ons van een groot aantal waarnemingen enwaren te allen tijde bereid informatie over ‘hun’Dwergganzen te verstrekken. Åke Anderssonen Bo Fagerström leverden ringgegevens enaanvullende gegevens aan uit het Zweedse her-introductieproject. De samenstelling van hetoverzicht van voorkomen van Dwergganzen inNederland werd mogelijk gemaakt door een op-dracht van de Directie Natuur van het Ministerievan Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.Eduard Osieck begeleidde het project en voor-zag een eerdere versie van het artikel van waar-devolle opmerkingen. Raymond Klaassen zettenog eens de laatste puntjes op de i in de oor-spronkelijke tekst.

Literatuur

Aarvak T. & S. Timonen (red.) 2004. FennoscandianLesser White-fronted Goose Project Report 2001-2003. WWF-Finland Report 20/NOF-Rapportserie1-2004. WWF/NOF, Helsinki/Klæbu.

Andersson Å. 2003. Report of the Swedish LWfG re-in-troduction project 2002. LWfG Bulletin 2003-1(www.ansererythropus.tk).

Andersson Å. 2004a. The reintroduction of the LesserWhite-fronted Goose in Swedish Lapland - a su-mary for 2000-2003. In: T. Aarvak & S. Timonen(red), Fennoscandian Lesser White-fronted

119

Page 14: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

Goose Project Report 2001-2003: 51-52. WWF-Finland Report 20/NOF-Rapportserie 1-2004.WWF/NOF, Helsinki/Klæbu.

Andersson Å. 2004b. The reintroduction of the LesserWhite-fronted Goose in Swedish Lapland. LWfGBulletin 2004-1 (www.ansererythropus.tk).

van den Berg A.B. & C.A.W. Bosman 1999. Avifaunavan Nederland I. GMB Uitgeverij/KNNV, Haar-lem/Utrecht.

BirdLife International 2004. Birds in Europe: popula-tion estimates, trends and conservation status.BirdLife International, Cambridge.

Black J.M. 1998. Movement of barnacle geese be-tween colonies in Svalbard and the colonisationprocess. In: Mehlum F., J.M. Black & J. Madsen,Proceedings of the Svalbard Goose Symposium,Oslo, Norway 23-26 September 1997. NorskPolarinstitutt Skrifter 200: 115-127.

Cottaar F. & R. Brouwer 1998. Nieuw overwinterings-gebied voor Dwergganzen in Nederland. DutchBirding 20: 111-113.

von Essen L. 1991. A note on the Lesser White-frontedGoose (Anser erythropus) in Sweden and the re-sults of a re-introduction scheme. Ardea 79: 305-306.

von Essen L. 1996. Reintroduction of Lesser White-fronted Goose (Anser erythropus) in SwedishLapland (1981-1991). In: M., Birkan, J. van Ves-sem, P. Haver , J. Madsen, P. Trolliet & M. Moser(red), Proceedings Anatidea 2000 inStrasbourgh, France: 1169-1180. Gibier FauneSauvage 13.

von Essen L. 1997. Annual report Swedish LesserWhite-fronted Goose project 1997. Nyköping.

von Essen L. 1999. Annual report Swedish LesserWhite-fronted Goose project 1999. Nyköping.

von Essen L., A. Bylin & B. Fagerström 2000. TheSwedish project on re-establishment of theLesser White-fronted Goose in Swedish Lapland- a summary for 1999. In: P. Tolvanen, I.J. Øien &K. Ruokolainen (red), Fennoscandian LesserWhite-fronted Goose Project Report 1999. WWF-Finland Report 12/NOF-Rapportserie 1-2000.WWF/NOF, Helsinki/Klæbu.

van der Jeugd H.P., B. Voslamber, C. van Turnhout,H. Sierdsema, N. Feige, J. Nienhuis & K.Koffijberg 2006. Overzomerende ganzen inNederland: grenzen aan de groei? Sovon-onder-zoeksrapport 2006/02. Sovon VogelonderzoekNederland, Beek-Ubbergen.

Koffijberg K., B. Voslamber & E. van Winden 1997.Ganzen en zwanen in Nederland: overzicht vanpleisterplaatsen in de periode 1985-94. SovonVogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

Koffijberg K., F. Cottaar & H. van der Jeugd 2005.Pleisterplaatsen van Dwergganzen Anser eryth-ropus in Nederland. Sovon-informatierapport2005-06. Sovon Vogelonderzoek Nederland,Beek-Ubbergen.

Lorentsen S.-H., I.J. Øien & T. Aarvak 1998. Migrationof fennoscandian Lesser White-fronted GeesseAnser erythropus mapped by satellite telemetry.Biological Conservation 84: 47-52.

Lorentsen S.-H., I.J. Øien, T. Aarvak, J. Markkola, L.von Essen, S. Farago, V. Morozov, E. Syroech-kovski & P. Tolvanen 1999. Lesser White-frontedGoose Anser erythropus. In: J. Madsen, G.Cracknell & T. Fox, Goose populations of theWestern Palearctic. National EnvironmentalResearch Institute/Wetlands International,Kalø/Wageningen.

Madsen J. (red.) 1996. Species Action Plan Lesser

120

Dwergganzen in de Anjumerkolken (Philip Friskorn). Small flock of Lesser White-fronted Geese at Anjumerkolken.

Page 15: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

White-fronted Goose. BirdLife International,Cambridge.

Øien I.J., P. Tolvanen, T. Aarvak & J. Markkola 1999.Occurrence and identification of Lesser White-fronted Goose. Alula 2b: 1-6.

van Ommen E. & G. Ouweneel 2003. De dwerggan-zen van Anjum. KNNV Uitgeverij, Utrecht.

Ouweneel G.L. 1998. De betekenis van Nederland enspeciaal het Oude Land van Strijen voor hetZweedse dwerggansproject. Vogeljaar 47: 1-6.

van Roomen M.W.J., F. Hustings & K. Koffijberg 2003.Handleiding monitoringproject watervogels.Sovon Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

van Roomen M.W.J., E.A.J., van Winden, F. Hustings,K. Koffijberg K., R. Kleefstra, Sovon Ganzen- enZwanenwerkgroep & L. Soldaat 2005. Watervo-gels in Nederland in 2003/04. Sovon-monitorin-grapport 2005/003. RIZA-rapport BM05/15.Sovon Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

Tolvanen P., T. Aarvak, I.J. Øien & S. Timonen 2004a.Introduction. In: T. Aarvak & S. Timonen (red),Fennoscandian Lesser White-fronted GooseProject Report 2001-2003: 50-51. WWF-FinlandReport 20/NOF-Rapportserie 1-2004. WWF/NOF,Helsinki/Klæbu

Tolvanen P., M Toming & J. Pynnönen 2004b.Monitoring of Lesser White-fronted Geese in wes-tern Estonia in 2001-2003. In: T. Aarvak & S.Timonen (red), Fennoscandian Lesser White-fronted Goose Project Report 2001-2003: 50-51.WWF-Finland Report 20/NOF-Rapportserie 1-2004. WWF/NOF, Helsinki/Klæbu

Wetlands International 2002. Waterbirds PopulationEstimate 3rd edition. Wetlands International,Wageningen.

Kees Koffijberg & Henk van der Jeugd, Sovon Vogelonderzoek Nederland, Rijksstraatweg 178, 6573 DG Beek-Ubbergen;[email protected],[email protected] Cottaar, Sovon Ganzen- enZwanenwerkgroep, Lutulistraat 42, 2037 CB Haarlem; [email protected]

121

Increase of Lesser White-frontedGeese Anser erytrophus in theNetherlands in 1989-2005

A dataset with 2500 observations and 2150colour-ring resightings of 164 marked individu-als were analysed to assess numbers, distribu-tion, use of staging sites and origin of LesserWhite-fronted Geese in The Netherlands in1989-2005. Historical data and records pub-lished by the Dutch rarities committee from be-fore 1989 suggest that small numbers ofLesser-White fronted Geese were present inthe Netherlands in December-February. Thispattern changed after re-introduction of LesserWhite-fronted Geese in Swedish Lapland from1981 onwards (Fig. 1). Especially since the mid1990s numbers increased steadily, to about120 individuals in recent winters (Fig. 2).Today, highest numbers are observed frommid-October to mid-March (Fig. 6). First ar-rivals are reported in September. Observationsin late spring coincide with departures ofBarnacle and Dark-bellied Brent Geese in thenorthern part of the country in the 2nd half ofMay.

In six areas traditional staging sites have beenestablished (Fig. 3), supporting 87% of all ob-servations since 1989/90. Anjumerkolken, nearthe Lauwersmeer area in northern Friesland, isthe oldest known staging area. Up to 80 indi-viduals have been counted here (Fig. 4) andusually at least 50% (sometimes up to 75%) ofthe seasonal maximum in the Netherlands con-centrates in this area (Fig. 5). This pattern isconfirmed by sightings of colour-ringed birds,of which 60% have been reported fromAnjumerkolken. Other traditional sites areOudeland van Strijen, Korendijksche Slikken,Polder Biert (all Zuid-Holland), Petten (Noord-Holland) and Doniaburen (Friesland). The lattersite is characterized by a high turnover: stag-ing numbers never exceeded 8 individuals, but40 different colour-ringed individuals havebeen reported here. This also applies to DenBommel (Zuid-Holland), where Lesser White-fronted Geese are recorded irregularly, butagain many different individuals (40) are in-volved. Initially, distribution of Lesser White-frontedGeese in the Netherlands mirrored the tra-ditional staging sites their foster-parents(Barnacle Geese), around the Wadden Sea,in Friesland and in the Haringvliet area in

Page 16: Toename van Dwergganzen in Nederland in 1989-2005 · 2015. 10. 20. · ren negentig ging het reeds om maxima van gemiddeld 20 individuen per seizoen (figuur 2). Vooral sinds 1993/94

122

SW-Netherlands. Anjumerkolken was the firstsite where Lesser White-fronted Geese havebeen reported regularly, from 1983/84 on-wards. Still, many sightings of colour-ringed in-dividuals (i.e. the original re-introduced individ-uals) originate from traditional Barnacle Goosestaging areas (Fig. 8). Of 58 ringed individualsthat were known to accompany other geese,34 (59%) were associated with BarnacleGeese. Unringed birds on the other hand,which involve mainly offspring of the re-intro-duced birds and perhaps also small numbersof birds of wild origin, are also reported fromother parts of the country and often associatewith flocks of Greater White-fronted Geese. Of43 birds recorded in flocks of Greater White-fronts, only 8 (19%) were marked. This indi-cates that the originally re-introduced birds stillfollow the traditions of their foster-parents,whereas their offspring also explore new stag-ing sites and mix up with other goose species. Numbers and sightings of colour-rings pointout that first arrivals in autumn stay some timein the Anjumerkolken area before moving on towintering areas in Noord- en Zuid-Holland inNovember-December (Tab. 1). Exchange be-tween the wintering sites is rather low, even ifsome of these sites are only up to 20 km apart.This suggests that the majority of the LesserWhite-fronted Geese are faithful to their winter-ing sites, and mainly meet at staging sites enroute, like Anjumerkolken, or also inDoniaburen; Petten and Den Bommel. At sev-eral sites, flocks of Lesser White-fronted Geeseare reported to prefer specific parts of thestaging area, often pastures with hummocks oralong ditches. In spring, again many LesserWhite-fronted Geese pass Anjumerkolken ontheir way to the breeding areas, but numbersare lower than in autumn, probably because

the time span of spring migraton is longer. According to sightings of colour-rings and thenumbers observed, the wintering population inthe Netherlands mainly represents the re-intro-duced Swedish population, i.e. both the re-leased birds and their offspring. From allknown individuals ringed after 1994/95 (92), 77(84%) were observed at least once in theNetherlands. Considering an annual mortalityof about 7% (preliminary calculations withMARK, using the available database with sight-ings), this means that nearly all Swedish birdsstay in the Netherlands in winter. Hence, the in-crease of wintering Lesser White-frontedGeese in the Netherlands is mainly result of theincrease of the re-introduced population inSwedish Lapland. However, numbers ob-served in recent winters are about 20 individu-als higher than estimates for the Swedishbreeding population. This might indicate thatthis estimate is below the actual populationsize, e.g. because not all breeding sites areknown or birds have meanwhile settled outsideSweden. That 16 out of 22 ringed Lesser White-fronted Geese were never observed in Swedenbut were reported in winter in the Netherlandssupports this hypothesis. Moreover, we cannotexclude that also birds of different origin arepresent in the Netherlands, similar to the situa-tion before re-inroductions in Sweden started.Two observations of re-introduced Finnishbirds (in January 2003 and December 2004) fitin this context. To what extent wild birds are in-volved is not clear. Observations of Lesser-White-fronted Geese in flocks of Greater White-fronted Geese might possibly involve breedingbirds of Russian origin. The current known mi-gration route from Fennoscandia to SE-Europe,as retrieved by satellite telemetry, is situatedabout 450 km east of the border with Germany.