Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

15

Click here to load reader

Transcript of Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

Page 1: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

Tips voor extra werkvormenDit document biedt bij elk thema van het boek tips voor extra werkvormen in de les. Met deze werkvormen krijgt de cursist de gelegenheid om de aangeboden lesstof te herhalen en bovenal te activeren.

Thema 1 Kennismaken en begroeten

Na het maken van oefening 1 en 2 kunnen de cursisten vertellen over Peter, Carlos, Maria, Fatima en John. Ze gebruiken de informatie uit de twee dialo-gen. Stimuleer hen om in complete zinnen te spreken.

De docent kan de eerste les beginnen met de vier vragen uit de taalhulp.

Wie ben je?Waar kom je vandaan?Waar woon je?Welke taal spreek je?

De docent stelt steeds één vraag aan verschillende cursisten, en herhaalt daarbij de antwoorden: Ik kom uit Nederland, jij komt uit Frankrijk en zij komt uit Vietnam. Op deze manier horen de cursisten alle persoonlijke voor-naamwoorden.

Na het maken van oefening 6 kunnen de cursisten vertellen over Carla, Glen, Pierre, Bulent en Maria. De docent stimuleert hen om in complete zinnen te spreken.

Na het uitleggen van de vervoeging van het werkwoord in de tegenwoordige tijd kunnen de cursisten dit oefenen met een dobbelsteen. 1 = ik, 2 = jij, u, 3 = hij, zij, 4 = wij, 5= jullie en 6 = zij. De docent schrijft een werkwoord op het bord, bijvoorbeeld ‘werken’. Een cursist gooit met de dobbelsteen en heeft bijvoorbeeld vijf gegooid. Hij zegt nu ‘jullie werken’.

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 1

Oefening 1 en 2

Taalhulp Kennismaken

Oefening 6

Grammatica Tegenwoordige tijd

Page 2: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

Als de cursisten de goede antwoorden gevonden hebben, kan de docent een herhalingsoefening aanbieden door de informatie aan de cursisten zelf te vragen. Bij de eerste vraag van oefening 9 zegt een cursist bijvoorbeeld: ‘Ik woon in Nederland.’ De docent vraagt dan: ‘Goed, en woon jij ook in Neder-land?’ Op deze manier krijgen ze de mogelijkheid om de zinnen uit de oefe-ningen zelf te gebruiken en om ze meerdere malen te horen.

Oefening 9 en 10

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 2

Page 3: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

Thema 2 Persoonsgegevens

Als de cursisten thema 2 hebben afgerond, is het nuttig om weer terug te gaan naar oefening 1. De docent stelt vragen aan de cursisten over de infor-matie in de dialogen.

Voorbeelden: Hoe gaat het met Zohreh? Waar woont Marjon?

Stimuleer de cursisten om in hele zinnen te antwoorden. Snel lerende cursis-ten kunnen ook vragen bedenken.

De docent geeft bij het bespreken van de getallen aandacht aan de uitspraak en het ritme:• tien – mondhoeken naar de oren• twaalf – mond wijd open• van twintig naar dertig – de docent zorgt ervoor dat de cursisten de

getallen zonder pauzes en haperingen uitspreken. Hij visualiseert met zijn handen een boot die heen en weer deint op de golven van de zee. Voordat zijn handen op het hoogste punt zijn, moeten de cursisten het getal uitge-sproken hebben. Anders slaat de boot om.

Na deze oefening kan de docent een vrij getallendictee doen en bingo.

Na het maken van de oefening kunnen de cursisten de informatie over Annet-te en Karel nog een keer vertellen. De docent stimuleert hen om in complete zinnen te spreken.

Als alle informatie verzameld is, kan de cursist de informatie over de andere twee cursisten vertellen.

Oefening 1

Taalhulp Getallen, nummers

Oefening 5

Oefening 7

Oefening 8

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 3

Page 4: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 4

Als de cursisten de goede antwoorden gevonden hebben, kan de docent een herhalingsoefening aanbieden door de vragen van de oefeningen aan de cursisten zelf te stellen. De cursisten geven antwoord in complete zinnen. Op deze manier krijgen ze de mogelijkheid om de zinnen uit de oefeningen zelf te gebruiken en om ze meerdere malen te horen. Als het goed gaat, wordt het een vraag/antwoord-spel tussen de cursisten.

Als alle informatie verzameld is, vertelt cursist A over cursist B aan andere medecursisten.

De docent kan twee extra oefeningen aanbieden om meer te oefenen met het spellen. Ten eerste kunnen de cursisten hun voor- en achternaam spel-len. De docent schrijft de namen op het bord en de cursisten controleren of het klopt. De docent kan ook woorden spellen die in de eerste twee thema’s van het boek zijn aangeboden. De cursisten schrijven de woorden eerst op een papier en daarna op het bord. Ze kijken samen of alle woorden goed zijn geschreven.

Als alle informatie verzameld is, vertelt cursist A over cursist B aan andere medecursisten.

Bij deze lesstof is het handig om alvast de taalhulp over dagen en maanden in thema 3 met de cursisten door te nemen.Een nuttige werkvorm die de actieve output van de cursisten stimuleert, is het laten beschrijven van hun week (schriftelijk en mondeling). Eerst zonder en dan met inversie.

Ik ga op maandag naar de les.Op maandag ga ik naar de les.

Voordat de cursisten beginnen, is het handig om samen een woordweb op het bord te maken over dagelijkse activiteiten (sporten, boodschappen doen, met de hond wandelen, een afspraak hebben).

Oefening 20

Oefening 21

Grammatica Zinnen maken en oefening 24 t/m 27

Taalhulp Hoe spel je dat?

Oefening 11 en 12

Page 5: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 5

Thema 3 Familie en relaties

Na het maken van deze oefeningen is het nuttig om terug te gaan naar oefening 1. De cursisten kunnen elkaar vragen stellen over de informatie in de tekst en antwoord geven voor de herhaling van het taalaanbod. Ook is het leuk om de cursisten een minuut te laten kijken naar de tekst van één persoon. Na deze minuut mogen ze niet meer kijken en moeten ze proberen zoveel mogelijk informatie terug te vertellen.

Als het vormen van het meervoud met de bijbehorende spellingsregels is behandeld, en als oefening 9 t/m 12 is gemaakt, is het goed om herhalings-oefeningen aan te bieden: een simpel dictee voor het oefenen van de spel-ling, een vraag/antwoord-rondje (Hoeveel boeken heb jij? – Ik heb twee boeken). Voor snelle leerders kan de docent kunstkaarten, prenten of foto’s aanbieden die ze kunnen beschrijven (Ik zie huizen, vogels, wolken, bloemen …). Veel woordenschat zal bij deze werkvorm nog niet verworven zijn, maar dan is het ook een goede oefening voor het gebruik van het woordenboek. En natuurlijk kan de docent rondlopen om woordenschat aan te reiken.

Als de kloktijden van deze oefeningen zijn ingevuld, kunnen de cursisten er een vraag/antwoord-oefening mee doen. Voorbeeld bij oefening 15, vraag 1:

Cursist A: Hoe laat is het?Cursist B: Het is drie uur.Cursist A: Wat doe je om drie uur?Cursist B: Om drie uur studeer ik in de bibliotheek.

Met deze werkvorm kunnen de cursisten met de uitspraak van de kloktijden en met inversie oefenen.

Als deze oefening goed gaat, kan de cursist proberen schriftelijk en/of mon-deling een beschrijving te geven van een eigen dag, weekend of week. De docent kan ook een plaatjesverhaal zonder tekst aanbieden over dage-lijkse activiteiten. De cursist schrijft bij elk plaatje wat hij ziet. Elke zin begint met een kloktijd.

Oefening 1 t/m 4

Oefening 9 t/m 12

Oefening 15 t/m 17

Oefening 19

Page 6: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 6

Na het mondeling oefenen van het maken van afspraken kan dit in schrif-telijke vorm worden herhaald. Elke cursist vouwt een A4’tje dubbel. Op de ene helft van het papier schrijft hij een e-mail voor de cursist die naast hem zit met een voorstel voor een afspraak (dag, tijd, activiteit). De medecursist leest de mail en beantwoordt deze op de andere helft van het A4’tje. De do-cent neemt de mails in, kijkt ze na, knipt ze los en geeft ze weer terug.

In het Nederlands gebruiken we ‘niet’ voor een bijvoeglijk naamwoord. Om hier verder mee te oefenen kan de docent een werkvorm inzetten waarbij hij gebruikmaakt van kaartjes waarop bijvoeglijke naamwoorden geschreven zijn. Voor het opbouwen van de woordenschat moeten de cursisten in twee-tallen de antoniemen bij elkaar zoeken (warm – koud, duur – goedkoop, oud – jong). De cursisten kunnen daarna een vraag/antwoord-oefening doen:

Cursist A: Is het boek duur?Cursist B: Nee, het boek is niet duur, het is goedkoop.

In het Nederlands gebruiken we ‘niet’ voor een voorzetsel. Voor snelle leer-ders kan de docent de voorzetsels van plaats behandelen (op de tafel, onder de tafel, naast de tafel enz.) en de werkwoorden van positie (staan, liggen, hangen). Hierna kan de docent met de cursisten een vraag/antwoord-oefe-ning doen met behulp van voorwerpen in de klas:

Docent: Staat de tas onder de tafel?Cursist: De tas staat niet onder de tafel. De tas staat op de stoel.

Ten slotte kan de docent alle regels van de grammatica van negatie oefenen door prenten met de beamer te projecteren en een vraag/antwoord-oefening te doen (Zit de man op de stoel? – Nee, de man zit niet op de stoel. Is de man oud? – Nee, de man is niet oud. Heeft de man een bril? – Nee, de man heeft geen bril). Nieuwe woordenschat kan de docent op het bord schrijven.

Voor veel cursisten is het moeilijk om te weten welk modaal werkwoord ze moeten gebruiken. De volgende werkvorm biedt de mogelijkheid om zelf voorbeeldzinnen te maken. Verdeel de groep in groepjes van drie. Geef elk groepje een A4’tje waarop een modaal werkwoord is geschreven. Elke groep heeft een ander modaal werkwoord. De cursisten moeten op het A4’tje tien zinnen opschrijven waarin ze het modale werkwoord gebruiken. De groep die als eerste klaar is, heeft gewonnen. Als alle groepjes klaar zijn, contro-leren ze elkaars zinnen. Uiteindelijk controleert de docent al het werk, en bespreekt valkuilen (bijvoorbeeld false friends).

Oefening 26

Oefening 27 en 28

Oefening 29 en 30

Page 7: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 7

Thema 4 Boodschappen doen, de weg vragen

Na het maken van de oefening is het nuttig om de antwoorden door de cur-sisten op het bord te laten schrijven. Op deze manier kunnen ze met elkaar de spellingsfouten verbeteren, en kan de docent de regels nog eens herha-len.

Voor deze oefening werkt de binnen/buiten-cirkel goed. In de buitencirkel zitten de verkopers en in de binnencirkel de klanten. Na elke dialoog schui-ven de klanten een stoel op naar rechts voor een dialoog bij de volgende verkoper. Met deze werkvorm kan dezelfde dialoog meerdere malen worden geoefend. De docent kan voor elke verkoper een kaart maken waarop hij een aantal producten schrijft (groenteboer: paprika, wortel, aardappel enz.). Ook kan de eerste pagina van het thema gebruikt worden.

Bij deze taalhulp is het handig als de docent de voorzetsels en de positie-werkwoorden (staan, liggen) nog een keer behandelt.

Na het maken van oefening 17 en 18 kan deze grammatica nog een keer geoefend worden met een herhalingswerkvorm. Neem objecten in het klas-lokaal (dingen uit tassen, dingen die op tafel liggen, dingen die aan de muur hangen). De cursisten bepalen eerst het lidwoord (de telefoon). Vervolgens voegen ze zoveel mogelijk bijvoeglijke naamwoorden toe (de dure telefoon, de zwarte telefoon, de mooie telefoon, de kleine telefoon). Ten slotte doen ze hetzelfde met het lidwoord ‘een’ (een dure telefoon enz.) Op deze manier wordt zowel de woordenschat van de bijvoeglijke naamwoorden als de gram-maticaregel herhaald.

Voor het activeren van de woordenschat van deze taalhulp kunnen de cur-sisten vertellen welke schoenen en kleding ze vandaag dragen. De docent stimuleert hen om daarbij bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken (Vandaag draag ik een lange, zwarte broek met een mooie, witte blouse).Ook kan de docent foto’s uit modetijdschriften uitdelen. Elke cursist be-schrijft het uiterlijk van een persoon.

Oefening 1

Oefening 10

Taalhulp In de supermarkt

Oefening 17 en 18

Taalhulp Kleding en schoenen kopen

Page 8: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 8

Na het maken van deze oefening kan de docent de volgende herhalingsoefe-ning aanbieden:De docent schrijft een plaats op het bord, bijvoorbeeld ‘de bibliotheek’. De cursisten doen in tweetallen een vraag/antwoord-oefening:

Cursist A: Wat doe je in de bibliotheek?Cursist B: Ik studeer er. Ik lees er boeken.

Gebruik bijvoorbeeld de volgende plaatsen: het café, het strand, het taleninstituut, de supermarkt.

Oefening 31

Page 9: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 9

Thema 5 Iets afspreken

Na het maken van oefening 7 en 8 kan het schrijven van e-mails later in de cursus nog een keer worden herhaald. De cursisten schrijven nu de com-plete mails zelf. Elke cursist vouwt een A4’tje dubbel. Op de ene helft van het papier schrijft hij een e-mail voor de cursist die naast hem zit met een voorstel voor een afspraak (dag, tijd, activiteit). De medecursist leest de mail en beantwoordt hem op de andere helft van het A4’tje. In het antwoord laat de cursist weten dat het voorstel hem niet uitkomt en doet hij een nieuw voorstel. De docent neemt de mails in, kijkt ze na, knipt ze los en geeft ze weer terug.

Na het maken van oefening 9 t/m 11 kan de cursist zelf vijf zinnen proberen te schrijven met de vijf aangeboden voegwoorden.Voor snelle leerders is het ook leuk om een tekst bij een plaatjesverhaal te schrijven met behulp van de voegwoorden.

Na het maken van oefening 17 t/m 19 kan de docent de volgende twee werkvormen inzetten om het gebruik van deze grammatica te activeren. Ten eerste kunnen de cursisten een voorwerp meenemen naar de les waar ze iets over kunnen vertellen met behulp van de verwijswoorden, zonder het woord van het voorwerp te gebruiken. Ten tweede kan de docent één cursist een kaartje geven waarop een voorwerp geschreven staat (bijvoorbeeld: de te-levisie). Deze cursist beschrijft dit voorwerp met behulp van de verwijswoor-den zonder het woord te gebruiken. De andere cursisten raden wat het is.

Voor het doen van oefening 26 kan de docent een luister/spreek-oefening inzetten om de cursisten te laten wennen aan de woordenschat en de zins-structuur (veelal inversie). De docent vertelt op een rustig tempo hoe zijn week eruitziet. De cursisten schrijven alleen de dag, kloktijd en activiteit op. Daarna vertellen ze in complete zinnen de informatie terug. Snelle leerders kunnen dit ook nog eens in tweetallen doen.Na het doen van deze oefening in de les kan de docent een schrijfopdracht als huiswerk opgeven waarbij de cursist een week uit zijn agenda beschrijft (met gebruik van inversie).

Oefening 7 en 8

Oefening 9 t/m 11

Oefening 17 t/m 19

Oefening 26

Page 10: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 10

Na het maken van oefening 34 en 35 kunnen de cursisten zelf vragen en antwoorden maken:• waarom – omdat;• wanneer – als.

Na het maken van oefening 36 kan de docent een extra werkvorm inzetten. De docent leest een simpele tekst voor die aansluit bij een van de behan-delde thema’s. De cursisten luisteren en vertellen daarna zoveel mogelijk informatie terug met de volgende zin: ‘Je vertelt dat ...’Ook kan de docent het YouTubefilmpje The trouble with Mr. Bean laten zien. In dit filmpje wordt niet gesproken. De cursisten kunnen bij alle handelingen van Mr. Bean met de volgende zin beschrijven wat ze zien: ‘Ik zie dat ...’ Dit filmpje is erg geschikt omdat de woordenschat van dagelijkse activiteiten aan bod komt (opstaan, tanden poetsen enz.).

Oefening 34 en 35

Oefening 36

Page 11: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 11

Thema 6 Reizen, openbaar vervoer

Laat de cursisten na het beluisteren van de tekst de reisinformatie terug vertellen.

Na het maken van oefening 7 t/m 10 kan de docent de volgende vrije oefe-ningen aanbieden voor comparatief en superlatief.De docent laat steeds drie plaatjes zien waarbij de cursist zinnen kan maken met adjectief, comparatief en superlatief (bijvoorbeeld: drie mensen, drie huizen, drie landen, drie soorten auto’s).De cursist kan zichzelf vergelijken met de cursist die naast hem zit.De cursist kan als huiswerk een tekst schrijven over de verschillen tussen zijn moederland en Nederland (denk aan eten/drinken, mensen, landschap, klimaat).

Na het maken van deze oefening kan de cursist proberen de informatie uit de tekst zelf te vertellen, bij wijze van reclamespotje voor het dierenpark. Op deze manier zal de woordenschat geactiveerd worden.

Wanneer de cursist de antwoorden ingevuld heeft, kan hij deze informatie gebruiken om met een medecursist een dialoog te maken. Cursist A is reizi-ger en cursist B is medewerker bij de informatiebalie. Ze kunnen gebruikma-ken van de taalhulp Reizen met OV.

Oefening 4

Oefening 7 t/m 10

Oefening 11

Oefening 12

Page 12: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 12

Na het uitleggen van de grammatica kan de docent gebruikmaken van de vol-gende TPR-werkvorm (Total Physical Response). De docent geeft instructies die in het lokaal uit te voeren zijn. De cursist voert ze fysiek uit. Wanneer dit goed gaat, kunnen de cursisten zelf de instructies geven.

Zet je tas onder je stoel.Doe je pen in je tas.Doe de deur open.Ga de klas uit.Kom de klas in.Doe de deur dicht.Sta naast je stoel.Loop naar het bord.Schrijf je naam op het bord.Loop langs een tafel.Sta voor de tafel.Sta achter de tafel.Ga op je stoel zitten.Ga tussen Marc en Marloes zitten.

Met deze werkvorm kunnen de cursisten oefenen met de grammatica van instructie geven en met de voorzetsels van plaats.De cursisten kunnen ook voorbeelden bedenken van instructies die ouders tegen kinderen kunnen zeggen (ruim je kamer op, doe je huiswerk, ga op tijd naar bed, eet je boterham op). Schrijf onbekende woorden op het bord.

Na het maken van deze oefeningen kan de docent de volgende extra werk-vormen gebruiken.De cursisten vertellen in tweetallen aan elkaar wat ze gisteren of afgelopen weekend hebben gedaan. Dit rapporteren ze van elkaar aan de groep. Op deze manier worden de zinnen herhaald en zowel in de eerste als in de derde persoon geoefend. De docent kan een plaatjesverhaal inzetten waarbij de cursist de activiteiten beschrijft alsof ze gisteren gebeurd zijn.De werkvorm met het YouTube-filmpje van Mr. Bean (zie hiervoor bij thema 5, oefening 36) kan ook gebruikt worden voor een beschrijving van de gebeur-tenissen in perfectum.Voor het oefenen met de onregelmatige werkwoorden kunnen de cursisten in tweetallen oefenen met kaartjes. Op de voorkant van het kaartje staat een infinitief en op de achterkant het voltooid deelwoord (bijvoorbeeld: gaan – gegaan). De cursisten bekijken samen of ze het voltooid deelwoord kennen en proberen er vervolgens een zin mee te maken (Gisteren ben ik met de bus naar mijn werk gegaan).

Grammatica Instructie geven

Oefening 17 t/m 20

Page 13: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 13

Thema 7 Wonen

Na het maken van oefening 9 kunnen de cursisten een vraag/antwoord-oefening doen over voorwerpen in het lokaal (Hoeveel tafels zie je? – Ik zie er acht).

Als de woorden behandeld zijn, kan elke cursist een woord in gedachten nemen. Hij beschrijft dit voorwerp aan de groep zonder het woord zelf te zeggen (in welke kamer staat het, wat kun je ermee doen, hoeveel kost het ongeveer, van welk materiaal is het gemaakt, welke kleur, groot of klein). De groep moet raden welk voorwerp het is. De cursisten kunnen voor deze oefening ook de grammatica van de verwijswoorden voor dingen gebruiken (thema 5).

Na het maken van oefening 17 kunnen de cursisten dezelfde oefening doen met voorwerpen in het lokaal (Waar hangt het bord? – Het bord hangt aan de muur).

Bij het bespreken van oefening 21 en 22 kan de docent veel van deze vragen ook aan de cursist stellen als herhalingsoefening. Bij oefening 21, vraag 3 kan de docent bijvoorbeeld vragen: ‘En wanneer ben jij naar Nederland gekomen?’

Na het maken van oefening 23 kan de volgende werkvorm worden gebruikt om de woordenschat te herhalen en te activeren. De cursisten mogen twee minuten naar de tekst kijken. Daarna doen ze het boek dicht en proberen ze zoveel mogelijk informatie terug te vertellen met het gebruik van perfectum.De tekst is een kort levensverhaal. De cursisten kunnen ook proberen om op deze manier mondeling of schriftelijk iets over hun eigen leven te vertellen.

Oefening 9

Woorden Inrichting, meubels

Oefening 17

Oefening 21 en 22

Oefening 23

Page 14: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 14

De cursisten kunnen de volgende variatie op oefening 24 doen:

Cursist A: Wat heb je gisteren gedaan?Cursist B: Gisteren heb ik gesport.

De cursisten kunnen na het doen van deze oefening als huiswerk een tekst schrijven over hun weekendactiviteiten, met gebruik van het perfectum.

Oefening 24

Oefening 26

Page 15: Tips voor extra werkvormen Thema 1 Kennismaken en begroeten

© Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 15

Thema 8 Gezondheid

De cursisten wisselen de rol van receptioniste van de huisartsenpraktijk en patiënt steeds af. Bij de eerste vier situaties is cursist A bijvoorbeeld re-ceptioniste en cursist B patiënt, bij de laatste vier situaties wisselen ze van rol. Ook is het leuk en nuttig voor de herhaling om deze oefening te doen met een binnen/buitencirkel. De cursisten die in de buitencirkel zitten zijn receptioniste, en de cursisten die in de binnencirkel zitten zijn patiënt. De patiënten schuiven na elke dialoog een stoel op naar rechts voor een nieuwe dialoog.

Bij oefening 10 kunnen dezelfde extra werkvormen worden gebruikt als bij oefening 6.

Na het uitleggen van de grammatica kan de docent de volgende werkvorm gebruiken: Ik ga op vakantie en ik neem een … mee. Alle cursisten herhalen de zin en voegen steeds een voorwerp toe, nadat ze alle voorwerpen van de andere cursisten herhaald hebben. De zin wordt op deze manier steeds langer. Zo ervaren de cursisten dat het prefix altijd aan het einde van de zin staat. Ook is het een leuke oefening om de woordenschat uit te breiden.

Deze oefening kan zowel mondeling als schriftelijk worden gedaan.

Oefening 6

Oefening 10

Oefening 17

Grammatica Scheidbaar werkwoord