Thesis 2005293

72
WOORD VOORAF Vooraleerst wil ik mijn ouders bedanken omdat die het mogelijk gemaakt hebben hogere studies aan te vatten en ze me steeds gesteund hebben in mijn keuze. Daarnaast ook een woordje van dank voor de docenten van de KHK afdeling Bachelor Landbouw voor de overgedragen kennis de afgelopen jaren. Nog een speciaal woordje van dank voor de stagebedrijfsleider, Dhr. Van Den Eynde, voor het aangename en leerzame stagejaar. En als laatste aan de klasgenoten voor de onvergetelijke tijd! Wouter Goris April 2005

Transcript of Thesis 2005293

Page 1: Thesis 2005293

WOORD VOORAF

Vooraleerst wil ik mijn ouders bedanken omdat die het mogelijk gemaakt hebben hogere studies aan te vatten en ze me steeds gesteund hebben in mijn keuze.

Daarnaast ook een woordje van dank voor de docenten van de KHK afdeling Bachelor Landbouw voor de overgedragen kennis de afgelopen jaren.

Nog een speciaal woordje van dank voor de stagebedrijfsleider, Dhr. Van Den Eynde, voor het aangename en leerzame stagejaar.

En als laatste aan de klasgenoten voor de onvergetelijke tijd!

Wouter Goris

April 2005

Page 2: Thesis 2005293

2

SAMENVATTING

Wat ik in dit eindwerk probeer duidelijk te maken is, dat er naast de ploeg ook nog andere technieken zijn die men kan gebruiken om de bodem in conditie te houden en steeds weer een goede oogst te bekomen.

De conserverende landbouw kan men onderverdelen in 2 grote groepen van werken:

• zonder grondbewerking of directzaai;

• met grondbewerking, maar dan niet kerend.

Bij de directzaai wordt er helemaal geen bodembewerking meer toegepast, de gewassen worden rechtstreeks in de stoppel van de vorige teelt gezaaid. Dit heeft tot gevolg dat er een enorme besparing kan gebeuren op mechanisatie en arbeidskosten, echter men moet in sommige gevallen rekening houden met een opbrengstdepressie van 10 %.

Wanneer we wel een grondbewerking toepassen kan dit op verschillende manieren gebeuren:

• oppervlakkig;

• diep;

• en combinatie van de twee.

De bewerkingen kunnen uitgevoerd worden door verschillende soorten machines:

• kerende machines;

• aangedreven machines;

• machines uitgerust met schijven, tanden, diepwoelers;

• gevolgd door een zaaimachine;

• een combinatie van de vorige.

Een nieuwe techniek biedt voordelen, maar ook nadelen, terwijl de meesten zich op de nadelen blind staren. Een kleine impressie van beiden.

Voordelen:

• kostenbesparing door minder passages op het veld, kleiner machinepark, mindere brandstofkosten;

• arbeidsbesparing door ook de mindere passages, men kan zo een grotere oppervlakte aan en dus de omzet van het bedrijf vergroten;

• verbetering van de bodem in het algemeen door een hoger organische stofgehalte, beter waterinfiltratie en waterhuishouding, verbetering van bodemleven en –structuur, grotere beschikbaarheid van voedingsstoffen;

Page 3: Thesis 2005293

3

• verminderde erosie: door de verbetering van de bodem in het algemeen en de bedekkingsgraad van de bodem krijgt erosie minder kans;

• betere waterkwaliteit: door een verbeterde bodem zal deze meer voedingsstoffen vasthouden en zal er dus minder uitspoelen;

• verminderde luchtvervuiling: doordat minder in de bodem gewerkt wordt, blijft deze intact en wordt minde koolstof terug aan de lucht afgegeven.

Nadelen

• grotere onkruiddruk: door ploegen worden alle zaden naar onder in de ploegvoor getransporteerd en komen ze minder tot ontkieming, wat bij conserverende landbouw niet altijd het geval is;

• vaak problemen met ongedierte doordat er beschutting is tijdens de winter om dit ongedierte te laten overleven;

• lagere bodemtemperatuur: een bedekte bodem warmt minder snel op dan een naakte;

• compactatiegevoeligheid: door het niet keren van de bodem, is er een grotere kans dat compactatie optreedt, dit wordt nog verstrekt wanneer we in te natte omstandigheden het veld opgaan;

• aangepaste machines zijn in de meeste gevallen nodig;

• moeilijkere techniek bij rooigewassen;

• effect is pas zichtbaar op lange termijn: de grootste psychologische drempel wel misschien want men kan zich de vraag stellen ‘Ben ik wel goed bezig?’

de overheid probeert meer en meer landbouwers over te halen mee in deze nieuwe technieken te stappen door deze financieel een duwtje in de rug te geven. Dit wordt de laatste jaren gecombineerd met onderzoek op Europees en Belgisch niveau, zodat de niet­kerende technieken op maat van de landbouwers te lande gesneden wordt.

De pro’s en contra’s in overweging genomen kunnen we stellen dat de niet­kerende, conserverende grondbewerking een degelijk alternatief vormen voor de traditionele, kerende grondbewerking.

Page 4: Thesis 2005293

4

Page 5: Thesis 2005293

5

INHOUDSTAFEL

WOORD VOORAF..............................................................................................................1

SAMENVATTING ...............................................................................................................2

INHOUDSTAFEL ................................................................................................................5

INLEIDING ..........................................................................................................................9

1 VAN CONVENTIONELE LANDBOUW NAAR CONSERVERENDE LANDBOUW .....................................................................................................10

1.1 CONVENTIONELE BODEMBEWERKING .................................................................10 1.2 MINIMALE BODEMBEWERKING ...........................................................................11 1.3 NO­TILL ...............................................................................................................12 1.4 ONTSTAAN EN EVOLUTIE VAN MINIMALE BODEMBEWERKING.............................13

2 VORMEN VAN MINIMALE BODEMBEWERKING....................................18

2.1 NO­TILL ...............................................................................................................18 2.1.1 Wat? ....................................................................................................................18 2.1.2 Voordelen ............................................................................................................18 2.1.3 Aandachtspunten..................................................................................................19 2.2 MULCH TILL ........................................................................................................19 2.2.1 Wat? ....................................................................................................................19 2.2.2 Voordelen ............................................................................................................19 2.2.3 Aandachtspunten..................................................................................................20 2.3 RIDGE TILL (RUGGENTEELT) ...............................................................................20 2.3.1 Wat? ....................................................................................................................20 2.3.2 Voordelen ............................................................................................................21 2.3.3 Aandachtspunten..................................................................................................21 2.4 STRIP TILL (STROKENTEELT)...............................................................................22 2.4.1 Wat? ....................................................................................................................22 2.4.2 Voordelen ............................................................................................................22 2.4.3 Aandachtspunten..................................................................................................23

3 VOOR­ EN NADELEN VAN MINIMALE BODEMBEWERKING ..............24

3.1 DE VOORDELEN ...................................................................................................24 3.1.1 Verhoging van het organische stofgehalte ............................................................25 3.1.2 Verbetering van het bodemleven ..........................................................................25 3.1.3 Verbetering van de bodemstructuur......................................................................25 3.1.4 Betere waterinfiltratie...........................................................................................26 3.1.5 Betere waterhuishouding ......................................................................................27 3.1.6 Erosiebeperking ...................................................................................................27 3.1.7 Grotere beschikbaarheid van voedingsstoffen.......................................................27

Page 6: Thesis 2005293

6

3.1.8 Betere waterkwaliteit ...........................................................................................28 3.1.9 Verminderde luchtvervuiling................................................................................28 3.1.10 Kostenbesparing...................................................................................................29 3.1.11 Arbeidsbesparing .................................................................................................29 3.2 NADELEN .............................................................................................................29 3.2.1 Grotere onkruiddruk.............................................................................................30 3.2.2 Vaker problemen met ongedierte..........................................................................30 3.2.3 Bodemcompactatie...............................................................................................30 3.2.4 Problemen tijdens natte jaren................................................................................31 3.2.5 Lagere bodemtemperaturen ..................................................................................31 3.2.6 Soms zijn aangepaste machines noodzakelijk .......................................................31 3.2.7 Moeilijker toe te passen bij rooigewassen.............................................................32 3.2.8 Effect pas zichtbaar op lange termijn....................................................................32 3.2.9 Opbrengstderving.................................................................................................33

4 MACHINES .......................................................................................................34

4.1 BODEMBEWERKING .............................................................................................34 4.1.1 Schijveneggen......................................................................................................35 1.1.2 Vaste tandcultivatoren..........................................................................................38 4.1.2 Veertandcultivatoren............................................................................................40 4.1.3 Diepere bewerking ...............................................................................................41 4.1.4 Aangedreven werktuigen......................................................................................43 4.1.5 Kerende machines ................................................................................................46 4.2 ZAAIMACHINES....................................................................................................48 4.2.1 Rotoreg­zaaimachine combinatie..........................................................................49 4.2.2 Machines met schaardruk tot 100 kg (schijven) ....................................................50 4.2.3 Machines met schaardruk van meer dan 100 kg (schijven) ...................................52 4.2.4 Machines met drieschijvensysteem.......................................................................54 4.2.5 Airseeder systeem ................................................................................................55 4.2.6 Zaaimachines met tanden .....................................................................................56 4.2.7 Speciale zaaicombinaties......................................................................................58 4.3 ONE­PASS TILLAGE EQUIPMENT ..........................................................................58

5 VERGOEDINGEN ............................................................................................59

5.1 NIET­KERENDE BODEMBEWERKING ....................................................................59 5.1.1 Algemeen.............................................................................................................59 5.1.2 Voorwaarden........................................................................................................60 5.1.3 Vergoeding ..........................................................................................................60 5.2 DIRECTZAAI ........................................................................................................60 5.2.1 Algemeen.............................................................................................................60 5.2.2 Voorwaarden........................................................................................................61 5.2.3 Vergoeding ..........................................................................................................61 5.3 ALGEMENE VOORWAARDEN VLM ......................................................................61 5.4 INZAAI VAN GROENBEMESTERS ...........................................................................62 5.4.1 Algemeen.............................................................................................................62 5.4.2 Voorwaarden........................................................................................................62 5.4.3 Vergoeding ..........................................................................................................63 5.4.4 Algemene voorwaarden ALT ...............................................................................64

Page 7: Thesis 2005293

7

6 PAKTISCH ........................................................................................................65

6.1 ENKELE BEDENKINGEN VOORAF ..........................................................................65 6.2 PRAKTISCH VIJFJARENPLAN ................................................................................65 6.2.1 Jaar 1 ...................................................................................................................66 6.2.2 Jaar 2 ...................................................................................................................66 6.2.3 Jaar 3 ...................................................................................................................67 6.2.4 Jaar 4 ...................................................................................................................67 6.2.5 jaar 5....................................................................................................................67

BESLUIT 68

FIGURENLIJST ................................................................................................................69

LITERATUURLIJST.........................................................................................................70

Page 8: Thesis 2005293

8

Page 9: Thesis 2005293

9

INLEIDING

Niet­kerende grondwerking, daar kan toch niks op groeien!

Waarom een nieuw soort techniek gaan gebruiken als we al een betrouwbare hebben?

Deze twee stellingen zijn veel gehoorde opmerkingen wanneer landbouwers zich uitlaten over conserverende landbouw. Deze vooroordelen leven nog sterk onder de hedendaagse landbouwer. Velen kennen deze technieken niet of onvoldoende om ze toe te passen of erover mee te kunnen spreken.

Het gezegde dat vele boeren ‘hun ploeg opgegeten hebben’ is een waarheid als een koe. Ze zijn ervan overtuigd dat ze met de ploeg de beste techniek in huis hebben om hun grond te bewerken. Het is vaak ook de enige primaire grondbewerking die ze kennen, en deze is er altijd geweest. Er zijn echter ook andere, betere technieken die voor hoge rendementen kunnen zorgen.

Met dalende marges en steeds maar stijgende kosten moet elke landbouwer zijn producten, hetzij dierlijke hetzij plantaardige, op een zo economisch mogelijke manier proberen te produceren. Het anders aanpakken van de grondbewerking kan daar een voorbeeld van zijn.

Een greep uit de beschikbare technieken en machines kan u vinden, verder in dit eindwerk!

Page 10: Thesis 2005293

10

1 VAN CONVENTIONELE LANDBOUWNAAR CONSERVERENDE LANDBOUW

1.1 Conventionele bodembewerking

Bij de conventionele of traditionele bewerking hebben we vooral de ploeg in gedachten. De ploeg is het werktuig dat al eeuwen in de landbouw gebruikt wordt. Bij deze bewerking is het de bedoeling om gewasresten, onkruid en mest onder te werken, en zodoende een propere bodem achter te laten. Nadien is er nog een tweede bewerking nodig die een zaaibed creëert om de gewassen in te zaaien, planten of poten.

Het ploegen zelf gebeurt meestal in het voorjaar, in sommige grondsoorten (klei) echter in het najaar zodat de grond met behulp van de vorst kan verkruimelen.

Het ploegen zelf is een arbeidsintensieve en energievretende methode. Ook werkt deze vorm van bodembewerking erosie in de hand.

Om economische (marges, lonen, brandstofkosten) en ecologische (energie­input, erosie, duurzame landbouw) redenen wordt het gebruik van de ploeg steeds meer en meer in vraag gesteld en is men op zoek naar een waardig alternatief.

Page 11: Thesis 2005293

11

1.2 Minimale bodembewerking

Bij een minimale bodembewerking neemt de intensiteit van bodembewerking af. De bodem wordt niet meer gekeerd (uitgezonderd Ecoploeg, cultivatorploeg en Ecomat) zoals gebruikelijk is voor de klassieke bewerking. Het gevolg is dat meer gewasresten aan het bodemoppervlak bewaard blijven zodat het organische stofgehalte in de toplaag stijgt, de bodem beter beschermd is tegen erosie, minder water verdampt, ....

In de praktijk zien we dat bijna alle vormen van minimale bodembewerking kunnen teruggebracht worden tot niet­kerende bodembewerking. Zoals het woord zelf zegt wordt de bodem hier niet gekeerd zoals bij ploegen. Tanden die door de grond worden getrokken maken de bodem los. De bodem scheurt en verkruimelt, maar blijft op zijn plaats. Er blijft een zeer hoog percentage gewasresten op het perceel liggen. Ook bewerkingen die de bovenlaag losmaken en vermengen met gewasresten worden tot niet­kerende bodembewerking gerekend. Wanneer we een diepe bodembewerking uitvoeren (bijvoorbeeld om te decompacteren) blijft de bodem te grof achter om rechtstreeks in te zaaien. Hier moet dus nog een oppervlakkige bewerking gebeuren, die een fijner zaaibed klaarlegt.

Fig. 1: maïs onder minimum grondbewerking

Page 12: Thesis 2005293

12

1.3 No­till

No­till veronderstelt het volledig achterwege laten van bodembewerking tussen twee zaaibeurten. De bodem wordt dus niet verstoord met uitzondering van de smalle gleuf die gemaakt wordt bij het zaaien en het omwoelen van de bodem tijdens het rooien van knolgewassen. Op deze manier blijft een maximale hoeveelheid van de gewasresten op het bodemoppervlak en is er een minimale input aan energie. Er zijn enkele belangrijke opmerkingen omtrent directe inzaai; de meeste gelden tevens voor minimale bodembewerking.

• er zijn specifieke zaaimachines nodig voor directzaai; deze zijn vooraan voorzien van schijfmessen die een smalle zaaistrip vrijmaken van plantenresten;

• voor een goede ontkieming van het zaad wordt no­till best toegepast op goed drainerende bodems. In een natte, bedekte bodem zal de temperatuur anders te laag blijven aangezien plantenresten en een hoger bodemvochtgehalte bodemopwarming verminderen;

• een goede (chemische) onkruidbestrijding is nodig;

• een goede gewasrotatie helpt ziekten, plagen en onkruiden te beperken.

Fig. 2: directzaai van maïs in tarwestro (CARBALLAL)

Page 13: Thesis 2005293

13

1.4 Ontstaan en evolutie van minimale bodembewerking

Minimale bodembewerking is een begrip dat nog maar een goede halve eeuw oud is. Toch bestaat minimale bodembewerking, en dan met name no­till, al sinds het bestaan van de landbouw. Voor de uitvinding van de ploeg was de enige vorm van bodembewerking immers een gleuf die met een stok in de grond werd gemaakt. Deze ‘bewerking’ werd eventueel voorafgegaan door een lichte omwoeling van de aarde. Ook nu nog zijn er landen waar deze methode nog wordt toegepast. Denken we bijvoorbeeld maar aan de arme boeren in Zuid­ Amerika en Afrika. (DERPSCH, 2002)

Minimale bodembewerking, zoals wij het vandaag kennen, kent zijn ontstaan in de VS. Toen in de beginjaren ’40 de eerste goed werkende herbiciden op de markt verschenen, was minimale bodembewerking gelanceerd. Men kon het ploegen achterwegen laten zonder dat overdadige onkruidgroei het gewas ging overwoekeren. Toch duurde het nog een vijftiental jaren, met het uitvinden van het herbicide Paraquat, vooraleer minimale bodembewerking een definitieve doorbraak kende en aandacht kreeg van zowel landbouwer als wetenschapper. Oorspronkelijk toonde zowel het Verenigd Koninkrijk als de Verenigde Staten een enorme interesse, maar algauw haakte het Verenigd Koninkrijk af. De VS werd de belangrijkste speler binnen minimale bodembewerking. (FAO, 2000; DERPSCH, 2002)

Tot op de dag van vandaag bezit de VS nog altijd het grootste areaal onder minimale bodembewerking. Andere groten zijn Brazilië, Argentinië, Canada en Australië.

Page 14: Thesis 2005293

14

Fig. 3: Areaal onder no­till in ha voor de periode 2001­2002 (DERPSCH)

Land Oppervlakte no­till (ha)

VSA 23 700 000

Brazilië 21 863 000

Argentinië 16 000 000

Canada 13 400 000

Australië 9 000 000

Paraguay 1 500 000

Noord­India, Pakistan 1 500 000

Bolivië 417 000

Zuid­Afrika 300 000

Spanje 300 000

Venezuela 300 000

Uruguay 288 000

Frankrijk 150 000

Chili 130 000

Italië 80 000

Colombia 70 000

Mexico 50 000

Ghana (100 000 boeren) 45 000

Overige 1 000 000

Totaal 90 093 000

Uit bovenstaande tabel kunnen we besluiten dat het vooral de Amerikaanse landen en Australië zijn waar het no­till principe gevestigde waarden zijn. Dat komt enerzijds doordat de technieken daar ontwikkeld zijn en de are boeren in Zuid­Amerika deze techniek gebruiken om een zo goedkoop mogelijk product te leveren. Het valt ook meteen op dat de VS de grootste oppervlakte aan no­till vertegenwoordigt, maar dat wil niet zeggen dat ze ook het

Page 15: Thesis 2005293

15

grootste deel van hun oppervlakte permanent onder no­till techniek bewerken. Daarin is Paraguay de grootste (met 62% van z’n oppervlakte onder no­till), gevolgd door Argentinië (55%) en Brazilië (50%). De VS huppelen op dat vlak achterop met 21 %. (DERPSCH)

Een ander punt dat we kunnen opmaken uit deze tabel is dat Afrika, Azië en Europa ver achter de andere landen aan lopen. Voor Europa zijn daarvoor 4 redenen aangehaald: (ECAF)

• de vele landbouwsubsidies maken het niet nodig om ‘risico’s’ te nemen om kosten te drukken;

• gebrek aan technologie;

• gebrek aan overheidssteun;

• gebrek aan overdracht van kennis en technologie naar landbouwer.

Door het gedreven onderzoek en het meer informeren van de landbouwers in de EU is de oppervlakte de laatste jaren sterk gegroeid. Ook zullen de lagere marges die de landbouwer heeft op zijn producten, de landbouwer zelf aanzetten om nieuwe en alternatieven te zoeken om zijn productie goedkoper te maken. Daarnaast doen de nationale overheden inspanningen onder de vorm van subsidies om hun landbouwers aan te zetten andere technieken te gaan gebruiken. Er is echter nog een lange weg af te leggen zoals te zien is in volgende tabel.

Page 16: Thesis 2005293

16

Fig. 4: Oppervlakte onder conserveringslandbouw en directe inzaai voor de ECAF­leden (ECAF, 2003)

Land Opp. onder conserver ingslandbouw

% van het landbouwareaal

Opp. onder directe inzaai

% van het landbouwareaal

België 140 000 10%

Ierland 10 000 4% 100 0.3%

Slowakije 140 000 10% 10 000 1%

Zwitserland 120 000 40% 9 000 3%

Frankrijk 3 000 000 17% 150 000 0.3%

Duistland 2 375 000 20% 354 150 3%

Portugal 39 000 1.3% 25 000 0.8%

Denemarken 230 000 8%

Verenigd Koninkrijk 1 440 000 30% 24 000 1%

Spanje 2 000 000 14% 300 000 2%

Hongarije 500 000 10% 8 000 0%

Italië 560 000 6% 80 000 1%

Totaal 10 054 000 960 250

Volgens Fig. 4 te zien is, heeft België slechts een zeer beperkt oppervlak onder conserveringslandbouw.

Uit de tabel blijkt dan ook nog dat er nog een grote onwetendheid en argwaan bestaat tegenover conserverende bodembewerking: maar liefst 44% van de ondervraagden stelt de traditionele methode boven de conserverende, terwijl zelfs 20% beweert dat het slecht is voor de bodem. Wanneer we de resultaten grondig bekijken kunnen we concluderen dat er nog een grote mate van onwetendheid bestaat (zien we ook maar naar het hoge percentage dat zegt zeker te zijn dat hun mechanisatie daar niet voor uitgerust is).

Page 17: Thesis 2005293

17

Fig. 5: Waarom niet gebruik maken van conserverende landbouw (ECAF)

% van de ondervraagden

Men kan geen goed resultaat verkrijgen zonder ploegen

44%

Verhoogde problemen met onkruid 23%

Verhoogd risico op fusarium 29%

Landbouwer heeft het stro nodig 17%

We doen het altijd al zo 10%

Niet goed voor de bodem 20%

Verhoogd risico op slakkenvraat 7%

Slecht kieming van het hoofdgewas 5%

Mechanisatie niet aanwezig 30%

Om de landbouwers aan te zetten om over te stappen van traditionele naar conserverende landbouw zal er nog heel wat voorlichting moeten gebeuren. Ook de overheid kan daarin zijn rol spelen door het geven van subsidies en steunmaatregelen. Zo zullen bij mondjesmaat meer en meer landbouwers overstappen op de conserverende methode.

Page 18: Thesis 2005293

18

2 VORMEN VANMINIMALE BODEMBEWERKING

Er zijn verschillende vormen van minimale bodembewerking. Hieronder zijn de belangrijkste opgesomd, maar men mag er zich niet op dood staren, het zijn namelijk geen afgelijnde vormen: er bestaan verschillende mengvormen en ook in de praktijk zal men meerdere vormen door elkaar gebruiken.

2.1 No­till

2.1.1 Wat?

De grond blijft onaangeroerd tot het planten, er gebeurt dus geen grondbewerking. Het zaad wordt in een smalle zaaigeul geplaatst door middel van een zaaimachine. Onkruiden worden hoofdzakelijk bestreden door herbiciden.

2.1.2 Voordelen

• reduceert spectaculair bodemerosie;

• alle oogstresten blijven aan de oppervlakte en beschermen deze tegen schade door regen en wind;

• de oogstresten zorgen ervoor dat de toplaag vochtig en intact blijft (niet wegspoelt);

• mechanisatiekosten dalen doordat de landbouwer minder werktuigen nodig heeft (geen ploeg, schijveneg of cultivatoren, enkel z’n zaaimachine, sproeier en trekker);

• tijds­ en brandstofbesparing doordat er minder passages nodig zijn met machines. Door het minder aantal passages, is er ook minde compactatie;

• organisch stofgehalte stijgt;

• oogstresten van de vorige teelt houden de bodem gedurende de winter bedekt, dit beperkt dan weer de bodemerosie, vermindert verdamping, en zorgt voor een toevluchtsoord voor wild;

• het gebruik van rijpaden vermindert de compactatie.

Page 19: Thesis 2005293

19

2.1.3 Aandachtspunten

• no­till vraagt deskundig management;

• de bodem warmt in het voorjaar trager op doordat de bodem bedekt is met de oogstresten;

• voor beste resultaten, zouden de meststoffen moeten worden geïnjecteerd. Dit is in het bijzonder het geval voor stikstof (vooral voor de vluchtige vormen);

• onkruiden moeten bestreden worden met herbiciden.

2.2 Mulch till

2.2.1 Wat?

De oppervlakte wordt bewerkt door machines voorafgaand aan het planten. Dit kan gebeuren door middel van beitels, cultivatoren, schijven, bladen. Het onkruid wordt bestreden met herbiciden en/of mechanisch.

2.2.2 Voordelen

• alhoewel de bodem bewerkt wordt, blijft er nog genoeg residu achter om de bodem tegen erosie te beschermen;

• een deel van de oogstresten worden gemengd doorheen de bovenste laag van de bodem;

• het is een verdienstelijke praktijk in vele verschillende bodemtypes (zelfs in slecht afwaterende gronden);

• zorgt voor een betere infiltratie en capillariteit dan traditionele landbouw;

• omdat Mulch tillage het meest aanleunt bij de traditionele landbouw, wordt deze techniek het eerst door de landbouwers geprobeerd. Het is een techniek die op de meest verschillende bodems toepasbaar is;

• onkruid kan ofwel mechanisch ofwel chemisch of gecombineerd bestreden worden;

• het laat de combinatie toe van meststoftoediening en pesticiden.

Page 20: Thesis 2005293

20

2.2.3 Aandachtspunten

• mulch techniek vraagt meerdere gangen over het perceel dan andere conserverende technieken;

• op gebied van kosten leunt het dichter naar traditionele landbouw op gebied van arbeid, mechanisatie en brandstofkosten;

• wanneer men gebruik maakt van de mulch techniek, heeft men ook weer een primaire en secundaire werkgang nodig, of men moet een combinatiewerktuig aanschaffen.

2.3 Ridge till (ruggenteelt)

2.3.1 Wat?

De grond blijft onaangeroerd tot het planten, er gebeurt dus geen grondbewerking. Het zaadbed wordt met behulp van schijven, spades of andere werktuigen klaargemaakt. De ruggen worden opgebouwd tijdens de grondbewerking. Onkruiden worden chemisch, mechanisch of gecombineerd aangepakt. Vooral gebruikt bij rijenteelten zoals maïs, …

Fig. 6: Rigde till (USDA)

Page 21: Thesis 2005293

21

2.3.2 Voordelen

• alhoewel de bodem bewerkt wordt, blijft er nog genoeg residu achter om de bodem tegen erosie te beschermen;

• de oogstresten die tussen de rijen in geplaatst worden, zorgen ervoor dat er tijdens het zaaien weinig of geen last van ondervonden wordt (verstoppingen);

• de ruggen zijn sneller opgedroogd en sneller opgewarmd in het voorjaar wat een vroegere bewerking en kieming tot gevolg heeft. Daardoor kan men iets vroeger zaaien;

• door de oogstresten zou de bodem meer draagkracht hebben en de trekker beter door de natte plekken in het perceel geraakt;

• oogstresten van de vorige teelt houden de bodem gedurende de winter bedekt, dit beperkt dan weer de bodemerosie, verminderd verdamping, en zorgt voor een toevluchtsoord voor wild;

• herbiciden kunnen in de rij gebruikt worden, wat de totale hoeveelheid actieve stof per ha beperkt;

• grondbewerking wordt gebruikt om onkruid tussen de ruggen te bestrijden en nieuwe ruggen te vormen voor een volgende teelt;

• compactatie is gebeurd op specifieke plekken (tussen de ruggen).

2.3.3 Aandachtspunten

• ridge­till vraagt deskundig management;

• een speciale zaaimachine of speciale hulpstukken op de zaaimachine zijn nodig om op de ruggen te kunnen zaaien;

• spoorbreedte en bandenbreedte van trekkers en oogstmachines moeten worden aangepast om tussen de ruggen te passen;

• op de kopakkers stelt het probleem zich van over de dwarse ruggen heen te moeten rijden, hetgeen menig landbouwer oplost door op de kopakkers no­till of mulch­till toe te passen.

Page 22: Thesis 2005293

22

2.4 Strip till (strokenteelt)

2.4.1 Wat?

De grond blijft onaangeroerd tot het planten, er gebeurt dus geen grondbewerking. Wanneer men gaat zaaien zorgt men ervoor dat er stroken vrijgemaakt worden van oogstresten door middel van strokenfrees, cultivator, andere middelen. Onkruid wordt bestreden met herbiciden en/of mechanisch. Vooral in de teelt van maïs.

Fig. 7: Strokenteelt van katoen (NORTH CAROLINA STATE UNIVERSITY)

2.4.2 Voordelen

• onkruid en gewasresten vrije stroken warmen sneller op dan een bodem bedekt met oogstresten;

• herbiciden kunnen plaatselijk worden toegepast en doen de hoeveelheid actieve stof per ha dalen;

• bij kleinere zaden is er een beter contact tussen aarde en zaad;

• in vergelijking met traditionele methodes verkleint het aantal passages gevoelig;

• gecontroleerde veldbewegingen zorgen voor een verminderde compactatie.

Page 23: Thesis 2005293

23

2.4.3 Aandachtspunten

• in de stroken is er een grotere erosiegevoeligheid;

• om ervoor te zorgen dat de stroken proper zijn, is er aangepaste mechanisatie nodig;

• door het gebruik van deze aangepaste mechanisatie, is deze methode duurder dan andere conserverende methodes;

• vochtigheidstoestand bij het zaaien vraagt meer vakmanschap en men kan ook sneller wat verkeerd doen, met grote gevolgen.

Fig. 8: Strokenteelt (POTASH & PHOSPATE INSTITUE CANADA)

Page 24: Thesis 2005293

24

3 VOOR­ EN NADELEN VANMINIMALE BODEMBEWERKING

Minimale bodembewerking kent een sterke groei binnen Europa en de ganse wereld. Een minimale bodembewerking biedt dan ook vele voordelen t.o.v. conventionele bodembewerking. Er zijn echter geen voordelen zonder nadelen, ook niet bij minimale bodembewerking. In de literatuur zullen we zien dat er vaak tegenstrijdigheden ten tonele komen vermits het succes van een minimale bewerking afhankelijk is van jaar tot jaar en van bodem tot bodem. Het komt er bijgevolg op aan een goede afweging te maken tussen de voor­ en nadelen en deze perceel per perceel te evalueren. Dit vraagt enig vakmanschap van de landbouwer.

3.1 De voordelen

• verhoging van het organische stofgehalte;

• meer bodemleven;

• verbetering van de bodemstructuur;

• betere infiltratie van water;

• betere waterhuishouding;

• erosiebeperking;

• grotere beschikbaarheid van stikstof;

• betere waterkwaliteit;

• verminderde luchtvervuiling;

• arbeidsbesparing;

• kostenbesparing.

Page 25: Thesis 2005293

25

3.1.1 Verhoging van het organische stofgehalte

Eén van de belangrijkste, zoniet het belangrijkste, aspect van minimale bodembewerking is een verhoging van het organische stofgehalte in de bodem. Organische stof is belangrijk in een bodem omdat het een voorname invloed heeft op vele belangrijke aspecten verbonden aan de bodem en een goede teelt.

Door minimale bodembewerking uit te oefenen zullen de gewassen slechts gedeeltelijk, of in het geval van no­till niet ingewerkt worden. Dit is anders bij conventionele bodembewerking waarbij alle gewasresten volledig ondergeploegd worden. Gewasresten die aan het oppervlak liggen zijn minder goed bereikbaar voor de meeste micro­organismen daar deze in de bodem leven. Minder goed bereikbaar wil bijgevolg zeggen dat ze minder snel worden afgebroken waardoor de voedingstoffen slechts geleidelijk aan in de bodem vrijkomen

Vermits het organische materiaal in de bodemtoplaag blijft, heeft het een betere efficiëntie namelijk het zit daar waar de gewassen het vanaf de start nodig hebben en waar het de beste bescherming biedt tegen erosie.

3.1.2 Verbetering van het bodemleven

De verhoging van het organische stofgehalte in de bovenste laag van de bodem vormt een grote voedingsbron voor bodemleven.

Grote organismen, zoals regenwormen en slakken, zullen sterk in aantal toenemen, al dan niet met positieve gevolgen op de plantproductie. Daarnaast geven gewasresten voedsel en beschutting aan kleine zoogdieren en vogels, ook hier al dan niet met (minder) goede effecten voor de landbouwer. (ECAF)

3.1.3 Verbetering van de bodemstructuur

Het hoger organische stofgehalte en het verbeterde bodemleven zorgen voor een verbetering van de bodemstructuur en een hogere aggregaatstabiliteit. Een goede en stabiele bodemstructuur geeft een goede doorworteling en waterinfiltratie en is meer erosiebestendig. (CTIC)

Doordat er minder vaak en met lichtere tractoren over het veld gereden wordt, wordt compactatie als gevolg van betreding verminderd. Tevens hoeft men enkel over het land te

Page 26: Thesis 2005293

26

rijden en niet meer in een ploegvoor zodat geen ploegzool gevormd wordt (en men ook niet vanonder in de ploegvoor moet liggen rijden met zware lasten = trekker). De oude ploegzool wordt gebroken door het toepassen van een niet­kerende, diepgaande bodembewerking. Wanneer geen diepgaande bewerking wordt uitgevoerd, wanneer er in natte omstandigheden op het veld gewerkt wordt, wanneer er met niet aangepast materiaal gewerkt wordt (te zwaar en te smalle banden, te hoge druk), kan bodemverdichting echter voor problemen zorgen.

Fig. 9: Bodemveranderingen na 1, 3 en 10 jaar no­till (OMAFRA)

3.1.4 Betere waterinfiltratie

Gewasresten die op het bodemoppervlak achterblijven vertragen het afstromen van water. Het gevolg is dat het water meer tijd heeft om in de bodem te dringen (CTIC).

Een goede bodemstructuur zorgt samen met een verhoogd bodemleven (wormen en plantenwortels) voor de creatie van stevige en doorlopende poriën die overtollig water snel kunnen afvoeren naar dieper gelegen bodemlagen (TEBRÜGGE en WAGNER, 2001). Een stevige bodem zal tevens minder snel verslempen en de vorming van een ondoordringbare korst zal zo beperkt worden. (BOONEN, 2004)

Page 27: Thesis 2005293

27

3.1.5 Betere waterhuishouding

Gewasresten zorgen niet alleen voor een betere infiltratie, ze geven bovendien schaduw en beperken zo evaporatie in de bovenste laag van de bodem (PHILLIPS en PHILLIPS, 1984).

Daarnaast zorgt een verhoging van het organische stofgehalte ook voor een hoger vochtgehalte in de bodem.

Een hoger bodemvochtgehalte kan positief of negatief zijn. Op plaatsen waar men nu reeds met natte bodems te kampen heeft zal een groter vochtvasthoudend vermogen alleen maar negatiever werken. In droge bodems daarentegen zal het effect zeer gunstig zijn (PHILLIPS en PHILLIPS, 1984).

3.1.6 Erosiebeperking

Een verhoging van de infiltratiecapaciteit, de grote hoeveelheid gewasresten op het veld, zorgen er allen voor dat er minder bodemverliezen zijn door zowel wind­ als watererosie (CTIC)

Zoals eerder gezegd remmen gewasresten het afstromend water af waardoor er niet alleen meer water in de bodem dringt, maar waardoor tevens de afbrekende kracht van het afstromend water verminderd wordt.

3.1.7 Grotere beschikbaarheid van voedingsstoffen

Na enkele jaren van minimale bodembewerking merkt men dat het nutriëntengehalte in de bodem stijgt. GERMON en TAUREAU (1991) rapporteerden een stikstofstijging van 10 à 14 % in de bovenste vijf centimeter van een direct ingezaaide bodem. Minimale bodembewerking zorgt immers dat nutriënten beter worden vastgehouden door het hogere organische stofgehalte. Bovendien verloopt de mineralisatie en nitrificatie van voedingselementen trager door lagere bodemtemperaturen en een hoger vochtgehalte. Hierdoor worden de voedingsstoffen meer geleidelijk afgezet doorheen het seizoen zodat er continue voedingsstoffen ter beschikking zijn en minder nutriënten uitspoelen naar diepere bodemlagen. In conventioneel bewerkte bodems is er een sterke nitrificatie­piek op te merken net na het ploegen als resultaat van een explosieve groei van bacteriënpopulatie Naarmate het seizoen vordert slinkt de populatie drastisch en daalt bijgevolg de nitrificatie bij conventionele bodembewerking. Tot slot zorgt een verminderde sedimentafvoer door verminderde erosie dat meer voedingsstoffen op het veld blijven. (GERMON en TAUREAU, 1991; EHLERS en CLAUPEIN, 1994; ALDO en REINERT, 2003; MONSANTO, 2004)

Page 28: Thesis 2005293

28

Fig. 10: Verhouding in stikstofgehalte tussen minimale en klassiek bodembewerking (MB/KB) (GERMON en TAUREAU, 1991)

Diepte Stikstof Potentieel mineraliseerbare stikstof

0 –7.5 cm 1.20 1.35

7.5 – 15 cm 1.01 0.96

15 – 30 cm 0.94 0.91

Het is dus vooral in de beginjaren dat men extra stikstof zal moeten toevoegen. Na verloop van tijd zal er immers voldoende organische stikstof opgebouwd zijn en vrijkomen. Zo kan de stikstofgift verlaagd worden t.o.v. conventionele bodembewerking. (EHLERS en CLAUPEIN, 1994) (BOONEN, 2004)

3.1.8 Betere waterkwaliteit

Een sterke reductie in sedimentafvoer als gevolg van erosie maakt dat minder grond in waterlopen terechtkomt. Afgezet sediment zal waterlopen doen dichtslibben met een vergrote kans op overstromingen als gevolg.

Sediment bestaat niet enkel uit bodemdeeltjes zoals zand, klei of organische stof, maar ook uit meer schadelijke stoffen zoals pesticiden en meststoffen. Als erosie beperkt blijft, zal bijgevolg de afvloeiing van deze schadelijke producten naar het oppervlaktewater beperkt blijven. Een betere vastlegging van nutriënten in de bodem en een snellere afbraak van de pesticiden door een hoog aantal micro­organismen beperkt tevens het doorsijpelen van gevaarlijke stoffen naar het grondwater. (CTIC)

3.1.9 Verminderde luchtvervuiling

Het beperken van het aantal ritten naar en op het veld en een lager trekkervermogen verminderen het aantal uitlaatgassen die vrijkomen. Ook de hoeveelheid stof in de lucht daalt doordat gewasresten winderosie beperken. Tenslotte wordt de vrijzetting van koolstofdioxide beperkt daar er meer koolstof wordt vastgelegd in de bodem.

Page 29: Thesis 2005293

29

3.1.10 Kostenbesparing

Met minimale bodembewerking kan op enkele vlakken een kostenbesparing bereikt worden. Daar er vaak minder bewerkingen worden uitgevoerd, moet er minder naar en op het veld gereden worden en wordt dus brandstof gespaard. De ondiepe grondbewerking vereist minder trekkervermogen, dus een lagere aankoopkost en minder brandstofverbruik. (; CTIC, 2002)

Toch kan men niet op elk vlak kosten besparen. Omdat een goede onkruidbestrijding belangrijk is en deze niet zoals bij conventionele bodembewerking gebeurt door de onkruiden onder te ploegen, zal een minimale bodembewerking een extra kost aan herbiciden induceren. Niet alleen herbiciden maar ook het gebruik van andere pesticiden zal toenemen (door de verbetering van het bodemleven nemen ook de schadelijke bodembewoners toe).

3.1.11 Arbeidsbesparing

Het verminderen van het aantal bewerkingsgangen brengt tevens een enorme arbeidsbesparing met zich mee (LANDBOUWLEVEN, 1998). De tijd die hierdoor vrijkomt kan zowel economische als sociale verbetering brengen. PHILLIPS en PHILLIPS (1984) maakten een vergelijking voor het landbouwareaal dat door één persoon kan gerund worden bij directe inzaai en conventionele bodembewerking. Voor directe inzaai ligt dit op 2 tot 320 ha per persoon, voor conventionele bodembewerking is dit 0.8 tot 160 ha. De arbeidstijd kan dus met de helft verminderd worden. Het LANDBOUWLEVEN (1998) vermelde zelfs een arbeidsbesparing van 50 % bij minimale bodembewerking en 70 % bij directe inzaai.

De totale kostenbesparing (machines, brandstof, arbeid, …) kan 60 tot 75 % dalen bij directe inzaai t.o.v. conventionele bodembewerking.

3.2 Nadelen

• grotere druk van onkruiden;

• vaker problemen met ongedierte;

• bodemcompactie;

• problemen tijdens natte jaren;

• lagere bodemtemperaturen;

• soms zijn aangepaste machines noodzakelijk;

Page 30: Thesis 2005293

30

• moeilijker toe te passen bij rooigewassen;

• effect pas zichtbaar op lange termijn;

• opbrengstdaling.

3.2.1 Grotere onkruiddruk

Ploegen is een vorm van onkruidbestrijding. De onkruiden worden ondergeploegd zodat hun zaden niet kunnen kiemen. Langs de andere kant brengt ploegen steeds nieuwe onkruidzaden aan het oppervlak die dan weer zullen uitgroeien. Doordat bij minimale bodembewerking onkruiden niet of nauwelijks worden ondergewerkt kan het nieuwe zaad telkens ontkiemen. Oude onkruidzaden blijven dan weer diep in de bodem zitten zodat ze niet gaan kiemen. (USDA)

Door de grote onkruiddruk is het belangrijk een goede onkruidbestrijding te voorzien en is het gebruik van grote hoeveelheden herbiciden noodzakelijk. Een goede onkruidbestrijding in de beginjaren zal er echter voor zorgen dat het herbicidengebruik stilaan kan afnemen.

3.2.2 Vaker problemen met ongedierte

In de voordelen hebben we gezien dat er als voordeel een verbetering van het bodemleven tot stand kwam. Dit heeft tot gevolg dat er ook meer schadelijke bodembewoners overleven. Deze kunnen aanzienlijke schade aanbrengen aan de gewassen (denken we maar aan slakken), en daarnaast kunnen andere dan weer langer overleven (bodemschimmels) en in een latere rotatie de teelt terug aan tasten.

3.2.3 Bodemcompactatie

Bodemcompactie wordt o.a. veroorzaakt door over het perceel te rijden, en door het verkeerdelijk gebruik van werktuigen, vooral wanneer dit gebeurt in te natte omstandigheden.

Bij minimale bodembewerking wordt er minder vaak en op een kleinere oppervlakte (door de grotere werkbreedtes) over het perceel gereden dan bij conventionele bodembewerking. Desondanks stelt men vaak problemen vast met bodemverdichting in de bouwvoor in minimaal bewerkte bodems.

Dit komt vooral doordat de landbouwer zich niet aan de vooropgestelde wetten houdt, namelijk het perceel op de goede moment met de aangepaste machines betreden.

Page 31: Thesis 2005293

31

Op bodems die sterk gevoelig zijn voor compactie is het raadzaam om steeds een diepgaande, niet­kerende bodembewerking uit te voeren. Dit geldt trouwens ook bij de overschakeling van klassieke naar minimale bodembewerking, zodat eventuele ploegzolen verwijderd worden en men als het ware met een schone lei kan beginnen.

Klassiek bewerkte bodems zijn dus minder compact doorheen de bouwvoor wat wortelgroei bevordert. Toch merkt men vaak dat naarmate het seizoen vordert de bodemdichtheid stijgt en gelijkwaardig of hoger wordt dan deze bij de minimaal bewerkte bodems. De losgeploegde bodem slaat immers snel ineen bij neerslag of als hij betreden wordt. Minimaal bewerkte bodems hebben een veel hogere draagkracht dan conventioneel bewerkte bodems. De stevige poriën zullen, in tegenstelling tot de artificieel gevormde poriën bij ploegen, minder snel instorten bij verkeer op het perceel zodat verdere bodemcompactie eerder beperkt blijft. (USDA)

3.2.4 Problemen tijdens natte jaren

Tijdens natte jaren kan minimale landbouw extra problemen geven. Zo kunnen de diepere sporen die gevormd worden moeilijker weggewerkt worden De oogst van rooigewassen kan bemoeilijkt worden doordat er meer aarde aan de gewassen blijft kleven. Wanneer we dan nog eens tijdens die natte periodes oogsten, treedt er zeker compactatie op, wat zich in de seizoenen nadien nog zal laten voelen in opbrengst.

3.2.5 Lagere bodemtemperaturen

Bij minimaal bewerkte bodems ligt de bodemtemperatuur vaak twee tot tien graden lager dan bij conventioneel bewerkte bodems. De oorzaken hiervan zijn simpel: door het bedekt blijven van de bodem met gewasresten, warmt de bodem minder snel op (bij de traditionele landbouw is de bodem zwart en dat warmt zeer snel op).

Koelere bodems kunnen problemen geven bij de opkomst van het zaad daar deze trager en moeilijker ontkiemen.

3.2.6 Soms zijn aangepaste machines noodzakelijk

Wanneer we willen overgaan op een conserverende methode is meestal een aangepast machinepark noodzakelijk, maar ook heel wat machines uit de traditionele landbouw kunnen worden ingezet in de conserverende. (Zie ook hoofdstuk: MACHINES)

Page 32: Thesis 2005293

32

3.2.7 Moeilijker toe te passen bij rooigewassen

Rooigewassen vereisen een goede bodembewerking om misvorming en splitsingen van de wortels tegen te gaan, bij minimale bodembewerking is de kans hierop groter als gevolg van een compactere bodem.

Ook bij het rooien ervan kan de capaciteit van de rooimachines alsook de kwaliteit ervan zeer sterk dalen (door de grovere plantenresten aan het oppervlak kunnen de rooimachines slechter een mooi zuiver gewas oogsten).

3.2.8 Effect pas zichtbaar op lange termijn

Het effect van minimale bodembewerking is vaak pas op lange termijn zichtbaar. Dit omdat de bodem en het bodemleven de gelegenheid moeten krijgen om zich optimaal te ontwikkelen. Bij de overschakeling naar een minimale bewerking is dus enig geduld vereist om een maximaal resultaat te behalen. (USDA)

Hier wringt ook vaak het schoentje bij de landbouwer, want deze wil zo snel mogelijk resultaat van de gedane inspanningen. Vaak lukt het de eerste jaren na de omschakeling niet zo goed wegens het nog niet aangepast zijn van de bodem aan de nieuwe bewerkingsmethode, en de landbouwer die de techniek nog niet helemaal onder de knie heeft. Deze geeft er dan snel de brui aan. Fouten zijn ook niet zo snel te corrigeren als bij de traditionele landbouw en dat houdt ook heel wat landbouwers tegen om de stap te zetten.

Page 33: Thesis 2005293

33

3.2.9 Opbrengstderving

Wanneer we het over niet­kerende en directzaai hebben, hebben de meeste landbouwers vooroordelen over de opbrengst. Na de overschakeling zou een aanzienlijke opbrengstderving waar te nemen zijn. Uit onderstaande figuur kunnen we besluiten dat deze vooroordelen niet gegrond zijn, aangezien het hier over 16­jarige proeven gaat (uitgevoerd door de universiteit van Gembloux). Alleen in het geval van directzaai kunnen we een licht opbrengstderving vaststellen.

Wat van belang is bij het overschakelen is dat de landbouwer weloverwogen en goed geïnformeerd te werk gaat!

Fig. 11: Opbrengstvergelijkingen in verschillende teelten (DEBOUT, 2004)

Klassieke ploeg

30 cm

Ondiepe grondbewerking

20 cm

Directzaai

Maïs 100 % opbrengst 100 % opbrengst 85 % opbrengst

Suikerbieten 100 % opbrengst 100 % opbrengst 80 % opbrengst

Tarwe 100 % opbrengst 100 % opbrengst 100 % opbrengst

gerst 100 % opbrengst 100 % opbrengst 88 % opbrengst

Page 34: Thesis 2005293

34

4 MACHINES

Wanneer we de ommezwaai maken van de traditionele bodembewerking (ploeg) naar de conserverende, dan is er ook nood aan aangepaste werktuigen: men gaat over van een kerende beweging van de grond naar een niet­kerende. Deze ommezwaai vraagt aangepaste machines naar bodembewerking, en zeker naar zaaimachines toe, ze moeten aangepast worden aan het verhoogde aandeel plantenresten aan de oppervlakte of zelfs alle plantenresten aan de oppervlakte. Meestal vragen deze machines om een hoger trekkervermogen door de hogere snelheden voor een optimaler resultaat.

4.1 Bodembewerking

We kunnen de machines voor de bodembewerking onderverdelen in machines voor een stoppelbewerking en machines die de grond dieper bewerken. Deze onderverdeling is echter niet strikt te nemen want menige machine kan, mits aanpassingen van bijvoorbeeld veranderen van scharen, ingezet worden voor beide.

Ook zijn combinaties mogelijk van bodembewerking en zaaien in 1 werkgang, het ontstoppelen en dieper bewerken in één enkele werkgang en zelfs machines die de 3 combineren, namelijk ontstoppelen, dieper bewerken en zaaien (wat dan de benodigde trekkracht sterk verhoogd).

Wanneer we spreken over ontstoppelen dan bedoelen we daarmee de bodem in de bovenste laag, 5 tot 10 cm, maximum 15 cm zo te bewerken, dat plantenresten vermengd worden met deze laag, opslag en bodemonkruiden te laten kiemen en het bodemoppervlak vlak te leggen.

Wanneer we het over ontstoppelen hebben spreken we over 2 soorten machines, namelijk de schijveneggen en de vaste tandcultivatoren.

Daarnaast zijn er nog aangedreven machines en machines die de bodem wel keren (Ecoploeg en cultivatorploeg)

Page 35: Thesis 2005293

35

4.1.1 Schijveneggen

De schijveneg is een werktuig dat al van oudsher wordt gebruikt in onder andere de graanteelt om stoppelbewerkingen uit te voeren. Het is een simpel werktuig met vele instelmogelijkheden.

De machine heeft de afgelopen jaren enkele verbeteringen ondergaan zoals het verhuizen van de steunwielen voor de diepte­instelling van het midden van de machine naar achteren toe. Deze verandering brengt meerder voordelen met zich mee: het gewicht kan beter naar de schijven overgebracht worden zodat de indringing in de bodem beter is, en door de wielen achteraan te monteren kan de schijveneg gecombineerd worden met achterlopende werktuigen (zoals een zaaimachine).

Vroeger waren de meeste machines uitgevoerd in X of V vorm. Daarbij zijn alle schijven onder een zelfde hoek aan een balk bevestigd en door het instellen van de hoek van de balk met de rijrichting, wordt de bewerkingsintensiteit ingesteld.

De laatste jaren komen meer en meer fabrikanten met een schijveneg met individuele schijven op de markt. Bij dit systeem is elke schijf afzonderlijk opgehangen aan een frame. Een schijveneg bestaat meestal uit 2 frames, deze hangen dan parallel achter elkaar. De instelling gebeurt centraal op elke schijf. Daardoor is er een compactere bouwwijze (bij gedragen machines ligt het zwaartepunt dichter achter de trekker) en zijn de hoeken sterker (= agressiever) in te stellen. Een ander voordeel van dit nieuwe ontwerp is dat de bodem zeer oppervlakkig kan bewerkt worden en dat er tegen een hogere snelheid kan gereden worden (10­15km/u), wat in natte omstandigheden tot een beter resultaat kan leiden.

Marktaanbod

X en V –vorm

• Amazone Taurus;

• Dal­Bo AXC, AXR­E, AXR­H, AXH;

• Galucho GVR,GVL,GXM, GXR;

• Knoche SE, TX, TE, HX;

• Kuhn Discover;

• Kverneland DTA;

• …

Page 36: Thesis 2005293

36

Fig. 12: Schijveneg AX­H (DAL­BO)

Page 37: Thesis 2005293

37

Individuele schijven:

• Amazone Catros;

• Dal­Bo MaxiDisc;

• Evers Skyro;

• Galucho GD;

• Knoche Discomax;

• Kuhn Optimer;

• Lemken Rubin;

• Pöttinger Terradisc;

• Regent Orkan;

• Souchu Pinet;

• …

Fig. 13: Schijveneg (KNOCHE)

Page 38: Thesis 2005293

38

1.1.2 Vaste tandcultivatoren

Vooraleerst zijn er de vast tandcultivatoren met nivelleerschijven, oorspronkelijk bedoelt als stoppelbewerker, maar heden ten dage multifunctioneel gebruikt, ook in de conserverende landbouw. De machine bestaat uit een reeks vaste tanden, opgehangen aan twee of drie balken, gevolgd door nivelleerschijven en meestal een rol. Ze zijn leverbaar met een werkbreedte van 2 m tot 10 m. De werkdiepte is maximaal 15­75 cm. Men kan de machines onderling onderscheiden door het aantal balken met tanden, het soort tanden, instelbaarheid van de werkdiepte en de nivelleerschijven. Onder aan de tanden zijn meestal vleugelscharen bevestigd met een werkbreedte van 25­50 cm. Andere fabrikanten maken gebruik van hartvormige scharen. De beveiliging van de scharen gebeurt meestal door middel van een breekbout.

Andere systemen die gebruik maken van spiraalveren, bladveren, dempers en hydraulische beveiliging zijn mogelijk. Door de beveiliging heeft de tand de mogelijkheid uit te wijken bij een obstakel.

De diameter van de schijven schommelt meestal rond de 45 cm en ofwel bevestigd aan de tandbalk ofwel aan een aparte balk. De schijven zijn instelbaar en meestal ook beveiligd tegen obstakels.

Marktaanbod

• Amazone Pegasus;

• Dal­Bo Dinco;

• Evers Brumby;

• Farmet Soilmaster;

• Gyrax DS7;

• Knoche SG­M/H;

• Köckerling Triomix;

• Kongskilde Delta;

• Kuhn Mixter;

• Kverneland CLL;

• Lemken Smaragd, Thorit;

Page 39: Thesis 2005293

39

• Pöttinger Synkro;

• Rabe Blue Bird;

• Rau Polymag;

• Regent Turkan;

• Vogel & Noot Terramix;

• …

Fig. 14: Schijvencultivator (DAL­BO)

Page 40: Thesis 2005293

40

4.1.2 Veertandcultivatoren

Deze machines verschillen in hun soort en aantal tanden. De tanden kunnen zelfverend zijn waarbij de vorm van de tand zelf voor een uitwijkbeweging naar boven zorgt. Het aantal rijen tanden kan ook uitlopen. Maar het grote verschil met de vaste tandcultivatoren is de vorm van de tand. Deze is platter van vorm waardoor ze zich uitermate lenen voor een oppervlakkige bewerking. Soms worden deze machines uitgevoerd met schijven die de grond lossnijden.

Marktaanbod

• VDW stoppelcombi COM;

• EWM cultivator SCS;

• EWM Sterncracker SCXXL;

• Horsch Terrano;

• …

Fig. 15: Veertandcultivator (HORSCH)

Page 41: Thesis 2005293

41

4.1.3 Diepere bewerking

Wanneer we over een diepere bewerking spreken, dan hebben we het meestal over decompacterende machines. Machines die de bodem op grote diepte losmaken. Dit kan nodig zijn omwille van een ploegzool, een compactatie van de bodem, waar de machine deze opheft.

De decompacterende machines zijn ruwweg in te delen in 2 groepen: de rechte tanden met brede voeten en de gebogen tanden. De keuze van het soort van tand heeft vooral te maken met de hoeveelheid gewasresten die achtergebleven zijn. Bij aanwezigheid van grote hoeveelheden plantenresten is het aan te raden rechte tanden te gebruiken. Deze zijn meestal langer en zullen minder snel tot verstoppingen leiden.

De rechte tanden worden meestal op een balk gemonteerd waarachter nog andere werktuigen kunnen komen, zoals een rotoreg, schijveneg, zaaimachine.

Marktaanbod

• Alpego Delta;

• Alpego Franter;

• Carre Neolab­Eco;

• Horsch Tiger;

• Beken erosieploeg;

• …

Page 42: Thesis 2005293

42

Fig. 16: Diepwoeler

Fig. 17: Erosieploeg (BEKEN)

Page 43: Thesis 2005293

43

4.1.4 Aangedreven werktuigen

Een niet­kerende grondbewerking wordt ook dikwijls uitgevoerd met een aftakas aangedreven werktuig. Vele van deze werktuigen zijn al in gebruik in de traditionele landbouw, anderen zijn nobele onbekenden.

Een eerste groep van aangedreven werktuigen zijn de overbekende rotoreggen en schudeggen. Deze zijn werktuigen die met behulp van een roterende of heen en weer gaande beweging de grond bewerken. De bewerkingsintensiteit is in te stellen aan de hand van de werkdiepte, het toerental van de rotoren, de vorm van de tanden en de hoek waaronder ze gemonteerd zijn. Deze hebben echter problemen wanneer er teveel plantenresten aanwezig zijn omdat ze geen snijdende werking tot stand brengen. Wanneer er dus veel plantenresten aanwezig zijn, is het aan te raden deze eerst te verkleinen. De rotor­ en schudeggen kunnen worden gebruikt in combinatie met andere werktuigen (woelpoten vooraan, zaaimachines achterop).

Fig. 18: Rotoreg (RABE)

Een ander aangedreven werktuig is de spitmachine. Deze is vanouds een concurrent voor de ploeg en is nogal gekend in Nederland en Italië. Deze machines keren de grond niet echt om, maar vermengen de ganse bouwvoor met grond en gewasresten. De machine laat de bodem grof bewerkt achter zodat er nadien nog een nabewerking nodig is. Er zijn 2 soorten van spitmachines:

• de spitfrees: de werkende delen zijn gemonteerd op een as, en maken enkel een roterende werking;

• de spitmachine met krukasaandrijving: de spaden van deze machine worden aangedreven door een krukas. Om beurten worden de spaden loodrecht in de grond gedreven en door de krukas naar achteren bewogen. Deze machine wordt gekenmerkt door een groot aantal bewegende delen en is slijtagegevoelig;

Page 44: Thesis 2005293

44

Marktaanbod:

Roterende spitmachines

• Farmax;

• Imants.

Krukas spitmachines

• Celli ;

• Falc ;

• Gramegna ;

• Selvatici .

Fig. 19: Spitmachine (FARMEX)

Page 45: Thesis 2005293

45

Ook een aangedreven systeem is dat van de Duitse fabrikant Dutzi. Hier wordt de grond eerst losgemaakt met behulp van brede woelscharen. Daarna wordt de bovenlaag bewerkt met ofwel met een tandenrotor ofwel met een beitelrotor die zorgt voor het mengen en loswoelen van de toplaag, en eveneens voor het verkruimelen van het zaaibed. Om de bovengrond te verstevigen volgt een packerwals of veerstempelwals. Eventueel is een zaaimachine opgebouwd.

Fig. 20: Systeem Dutzi (DUTZI)

Soms wordt ook de frees als bodembewerkingswerktuig ingezet. Deze machine is minder geschikt omdat ze de bodem alleen maar verkleint. Deze machine wordt weinig gebruikt, en meestal in combinatie met een zaaimachine.

Page 46: Thesis 2005293

46

4.1.5 Kerende machines

Eco­ploeg:

De Ecoploeg (Rumtpstad) is de vreemde eend in de bijt. Er wordt immers nog een kerende bewerking uitgevoerd. Deze is echter niet zo diep is als bij conventioneel ploegen. Het opzet is om de voordelen van het conventionele ploegen en van niet­kerende bodembewerking met elkaar te verenigen. Een ander voorbeeld van een machine die ploegen, ontstoppelen en klaarleggen combineert is de Ecomat (Kverneland).

Fig. 21: Ecoploeg (RUMPTSTAD)

Page 47: Thesis 2005293

47

Cultivatorploeg

De machine combineert de werking van een ploeg, met de bouwwijze van een cultivator. De naast elkaar geplaatste scharen zijn tweedelig. Het bovenste deel werkt de grond naar rechts, het onderste deel naar links. De machine maakt dus geen open blijvende voren. De machine gaat tussen 0 en 20 cm diep. Vooral bij ondiep werken blijven er veel stoppelresten boven, maar ook op de maximale werkdiepte zijn nog resten zichtbaar. De capaciteit ligt op ongeveer 1,2 ha per uur en voor een 3,25 m brede machine is ongeveer 170 pk nodig.

Fig. 22: Cultivatorploeg (BLAXTA)

Page 48: Thesis 2005293

48

4.2 Zaaimachines

Wanneer we een bodembewerking uitgevoerd hebben is het natuurlijk de bedoeling dat er voor de volgende teelt gezaaid wordt. De zaaimachines die hieronder besproken worden, zijn allemaal rijenzaaimachines. De precisiezaaimachines worden meestal op dezelfde manier aangepast aan de conserverende landbouwmethode als de rijenzaaimachines. De zaaimachines die gebruikt worden in een systeem van conserverende landbouw kan men grofweg onderverdelen in 2 grote groepen:

• Directzaaimachines;

• Mulchzaaimachines.

De directzaaimachines worden gebruikt zonder voorafgaande grondbewerking en moeten dus in de stoppel van het vorige gewas zaaien, ze kunnen echter ook gebruikt worden om gewassen in te zaaien na een bodembewerking. Om dit probleemloos te doen verlopen maakt men algemeen gebruik van schijven om de opening te maken waarin het zaad wordt geplaatst. Het gebruikt van schijven heeft de voorkeur op tanden, omdat door de stoppelresten van de vorige teelt, de tanden de zaaimachine te snel zouden verstoppen. In bepaalde gevallen worden ruimschijven gemonteerd, die de stoppelresten opzij duwen vooraleer de zaaischijf passeert. Een zeer belangrijk onderdeel van de directzaaimachine is de druk die ingesteld wordt op de schijven, zodat ze voldoende diep in de bodem kunnen doordringen. De voordelen van de directzaaimachines zijn, dat ze relatief weinig vermogen vragen en de rijsnelheid hoog is.

Bij de mulchzaaimachine kunnen we 2 groepen onderscheiden, namelijk machines die voorafgegaan worden door een niet­aangedreven bodembewerking en machines die voorafgegaan worden door een aangedreven bodembewerking.

Bij de niet­aangedreven bodembewerking hebben we vooral te maken met werktuigen die uitgerust zijn met schijven of tanden. Deze maken een lichte bodembewerking die aan het zaaielement vooraf gaan. Doordat deze bodembewerking niet aangedreven is, zal het zaaibed ruw achterblijven, maar het voordeel heeft dat de rijsnelheid gevoelig opgedreven kan worden.

De aangedreven bodembewerking wordt vooral uitgevoerd door de rotoreg, frees of schudeg, alsook de spitfrees. In de conventionele landbouw worden deze machines (rotoreg, frees, schudeg) ook al vaak ingezet om na het ploegen te zaaien. Een nadeel van deze methode is dat, doordat het grondbewerkingswerktuig aangedreven moet worden door de aftakas van de trekker, de rijsnelheid beperkt is.

Page 49: Thesis 2005293

49

4.2.1 Rotoreg­zaaimachine combinatie

Deze machines leveren een bodembewerking, al dan niet licht (enkele centimeters) of zwaar (tot een 35 cm), samen met de inzaai van het gewas in één werkgang. Onder moeilijker omstandigheden (bij veel stoppelresten/stro) wordt de machine overbelast, daarom is het aangewezen bij deze omstandigheden een voorbereidende bewerking uit te voeren zodat de stoppel/stroresten al voldoende verkleind zijn.

Voor de rotoreg kunnen diepwoelers aangebracht worden die de grond op diepte losmaken.

Het instellen van de tanden van de rotoren (slepend, stekend) maakt, dat de bodem op verschillende wijzen bewerkt kan worden, naargelang de achtergebleven stoppelresten en de te zaaien teelt. De tanden worden meestal gevolgd door een packerwals, die het zaaibed aandrukt. Daarin wordt dan met behulp van een schijf het zaad gedeponeerd.

Daar deze combinatie een is die op verschillende gangbare bedrijven al in gebruik is (voor de inzaai van granen, erwten, …), kan deze door de beginnende ‘ploegloos boerende’ landbouwer gebruikt worden.

Page 50: Thesis 2005293

50

Marktaanbod:

• Amazone D9/AD3;

• Kuhn Integra;

• Lemken Eurodrill – S;

• Lemken DKA – S;

• Rauch Venta LC, Venta AL.

Fig. 23: Amazone AD3 (AMAZONE)

4.2.2 Machines met schaardruk tot 100 kg (schijven)

Deze machines worden het frequentst ingezet in de conserverende landbouw. Dit komt hoofdzakelijk doordat ze universeel kunnen worden ingezet: zowel na niet­kerende grondbewerking als na het ploegen.

Machines met schaardruk tot 40 kg

Door de kleinere druk op de scharen, zullen ze niet kunnen indringen in een niet­bewerkte bodem. Daarom moet er bij gebruik van deze machines altijd een bodembewerking aan vooraf gaan.

Page 51: Thesis 2005293

51

Machines met schaardruk van 40­100 kg

Deze machines kunnen worden ingezet in mulch­zaai zonder voorafgaande bodembewerking. Wanneer er echter teveel plantenresten aanwezig zijn, zullen de machines niet optimaal meer werken. Daarom is het aangeraden bij veel plantenresten toch een lichte bodembewerking uit te voeren.

Met druk­ en ondersteunende rollen vindt een nauwkeurige dieptebegeleiding met de meeste machines plaats. Een ander kenmerk is dat ze tegen hogere snelheden kunnen worden gebruikt (meer dan 10 km/u), er kan dus een grote oppervlakte per tijdseenheid mee gehaald worden.

Marktaanbod:

• Amazone Xakt;

• Horsch Pronto AS, Pronto DS, Pronto RX;

• John Deere 740 A;

• Junkkari 300T, 3000TS, 4000TS ;

• Kongskilde Demeter Multiseed ;

• Kverneland­Accord MSC, DA­X ;

• Lemken Saphir 7 ;

• Lemken Solitaire 9/9K/9KA, Solitaire 10 ;

• Pöttinger Terrasem 3000/4000 ;

• Rabe Multidrill ;

• Rabe Turbodrill;

• Rabe Megaseed ;

• Tume HKK D/DD ;

• Väderstad Rapid 300–400 S/C, Rapid 300­800 TF , Rapid 600/800 C.

Page 52: Thesis 2005293

52

Fig. 24: Horsch Pronto AS (HORSCH)

4.2.3 Machines met schaardruk van meer dan 100 kg (schijven)

Door de hoge druk op de zaaielemeneten is deze machine uitermate geschikt voor directzaai: de schijven dringen makkelijk in de verharde bodem en door de plantenresten. Ook mulch­ zaai zonder zaaibedbedbereiding is probleemloos mogelijk. De grondbeweging zelf is zeer klein zodanig dat bij de zaai ook geen onkruiden tot kieming aangezet worden.

Het grote voordeel van deze machines is dat ze, niet zoals zaaimachines met scharen, vlug te maken hebben met verstoppingen van stro. Wanneer er echter teveel of te lange stroresten aanwezig zijn, is het aan te raden om deze eerst te verkleinen met een schijveneg.

Marktaanbod:

• Amazone Cirrus CF;

• Cross­Slot No­Tillage Air Drill;

• Gaspardo DP Sprint;

• Gaspardo Gigante;

• John Deere 750A;

• Kverneland­Accord MSC;

Page 53: Thesis 2005293

53

• Moore Unidrill 300/400;

• Moore Maxidrill 300/600;

• Pöttinger Terrasem 6000C;

• Sulky Unidrill C3000T;

• Tuma Nova Combi;

• Väderstad Rapid Super XL;

• Väderstad Rapid Super XL Combi.

Fig. 25: Pöttinger Terrasem (PÖTTINGER)

Page 54: Thesis 2005293

54

4.2.4 Machines met drieschijvensysteem

Deze machines worden gekenmerkt door het feit dat de zaairij eerst door een kouter wordt geopend (met een druk van 250kg), dit kouter snijdt het stro mengt de toplaag en maakt de grond los. In dit spoor komen dan de 2 volgende schijven die op dezelfde manier werken als 4.2.3.

Deze machines zijn uiterst geschikt op percelen met veel stroresten, daar er geen kans op verstoppingen bestaat.

Marktaanbod:

• Great Plains NTA 1000­2000;

• Great Plains CP­1000;

• Junkkari Simulta Super Seed 3000;

• Kuhn Fastliner 3000­6000 SD.

Fig. 26: Kuhn Fastliner (WEHAGE)

Page 55: Thesis 2005293

55

4.2.5 Airseeder systeem

Bij deze machines wordt het zaad pneumatisch in de grond gebracht. Het systeem is vooral in Noord­Amerika zeer populair. Daar overheerst de techniek in de conserverende landbouw omwille van de verschillende voordelen:

• weinig bewegende delen;

• duurzaam zijn;

• grote oppervlaktes per tijdseenheid zijn in te zaaien.

Ze hebben er werkbreedtes van 12­18m.

Deze machines kunnen zonder voorafgaande bodembewerking ingezet worden, maar het beste resultaat wordt verkregen mits een stoppelbewerking.

Het zaad wordt in de onbewerkte bodem neergelegd zodat via capillaire werking het zaad van een optimale vochtvoorziening voorzien wordt. Stro wordt ondergewerkt zodat het kiemende zaad niet gehinderd wordt. De dieptegeleiding gebeurt door middel van het chassis en ondersteunende packerwalsen.

Er is een combinatie van zaad en bemesting mogelijk. Samen met het zaad worden meststoffen (meestal vloeibare ammoniak) mee in de bodem ingebracht.

Marktaanbod:

• Bächt Delphin;

• Horsch Airseeder;

• Farmet BSK;

• Köckerling AT.

Page 56: Thesis 2005293

56

Fig. 27: Airseeder (HORSCH)

4.2.6 Zaaimachines met tanden

In tegenstelling tot de zaaimachines met schijven die zorgen voor indringing in de bodem, hebben deze machines, die gebruik maken van tanden, minder indringingskracht (schaardruk) nodig. Het stro (of andere plantenresten) worden opzij gedrukt door de tanden, door deze techniek kunnen deze machines vlugger verstropt geraken dan machines uitgerust met schijven. De fabrikanten hebben hier hun eigen oplossingen voor ontwikkeld.

Door hun kleiner eigengewicht zijn de machines inzetbaar voor zowel directzaai als mulch­ zaai.

Deze machines veroorzaken een grotere grondbeweging dan de machines met schijven wat tot onmiddellijk gevolg heeft dat de onkruidzaden vlugger gaan ontkiemen bij deze techniek.

Marktaanbod:

• Amazone Primera;

• Kverneland­Accord Tine Seeder.

Page 57: Thesis 2005293

57

Fig. 28: Tine Seeder (KVERNELAND­ACCORD)

Page 58: Thesis 2005293

58

4.2.7 Speciale zaaicombinaties

Evers Hunter en Gaspardo maïszaaimachine

De HUNTER is een 6 tands woeler die het mogelijk maakt om zonder voorafgaande grondbewerking maïs direct te zaaien. Dit kan zijn in de graszode of door de groenbemester op het stoppelland. De grond / zode wordt eerst gesneden met een schijfkouter, waarna de grond wordt los gemaakt met een woelertand. Achter de Hunter wordt een maïszaaimachine voorzien van schijfkouters geplaatst die de maïs in de losgewerkte grond zaait. Vlak voordat de maïs opkomt wordt de graszode, of groenbemester doodgespoten. (EVERS AGRO)

Fig. 29: Hunter en Monosem maïszaaimachine (EVERS)

4.3 One­pass tillage equipment

Om nog meer te sparen in brandstof en arbeidskosten zijn er bedrijven die de 3 combineren: diepe grondbewerking, een zaaibedbereiding en zaaien (en eventueel nog vloeibare meststoftoediening) in 1 werkgang. Deze machines vergen vanzelfsprekend zware trekkers (knik of rupstrekkers) en zijn daarom vooral in gebruik op grote percelen waar telkens weer hetzelfde op gezaaid wordt. Ze zijn dus weinig rendabel op onze kleine, intensieve bedrijven.

Page 59: Thesis 2005293

59

5 VERGOEDINGEN

Wanneer we willen overschakelen op een compleet andere methode van gewassen telen is een steuntje in de rug altijd welkom. Om het probleem van erosie in kaart te brengen, bestrijdingsmethodes, en voorlichting te geven aan zowel de beroepsbevolking als de gewone man in de straat zijn er in België verschillende projecten opgestart zoals onder andere het MESAM project, Interregproject.

Van daaruit zijn er in de Vlaamse overheid via VLM beheersprojecten uitgewerkt naar het erosieprobleem toe. Wanneer men als landbouwer zich engageert in zo’n overeenkomst kan hij verschillende vergoedingen ontvangen. Ook via ALT zijn er vergoedingen beschikbaar voor de landbouwer.

Voor conserverende landbouw zijn de volgende pakketten van belang:

• vergoeding voor een niet­kerende bodembewerking;

• vergoeding bij directzaai;

• inzaai van groenbemesters.

5.1 Niet­kerende bodembewerking

5.1.1 Algemeen

Met niet­kerende bodembewerking pakt u erosiebestrijding op het perceel zelf aan. U woelt de bodem om zonder ze om te keren met een erosieploeg, een grondbreker, een cultivator,… Doordat u de bodem niet keert blijven de gewasresten of de resten van de groenbedekker in de bovenste bodemlaag zitten. Hierdoor verbetert het organische stofgehalte van de bodem. De gewasresten remmen het afstromende water en verminderen de erosieve kracht van regendruppels. Het duurt meerdere jaren voordat een goede bodemstructuur is opgebouwd. Deze techniek werpt vooral zijn vruchten af wanneer hij jaar na jaar wordt toegepast.

Page 60: Thesis 2005293

60

5.1.2 Voorwaarden

Opdat u deze beheerovereenkomst zou kunnen afsluiten, moet u in de eerste plaats voldoen aan de algemene voorwaarden voor beheersovereenkomst erosiebestrijding.

• Het perceel moet een akker zijn, maar gras als teelt in een jaarlijkse teeltrotatie mag • De bodembewerking die u uitvoert mag geen kering van de bodem veroorzaken, tenzij

ongunstige weersomstandigheden bij het oogsten structuurbederf van de bodem hebben veroorzaakt en de kerende bodembewerking noodzakelijk is voor een goede bodemstructuur. De kerende bodembewerking moet ten minste 48 uur voordat de bodembewerking wordt uitgevoerd, worden gemeld aan de contactpersoon bij de VLM.

5.1.3 Vergoeding

U ontvangt 80 EUR per ha per jaar en als de maatregelen dat jaar uitgevoerd werden. (VLM)

5.2 Directzaai

5.2.1 Algemeen

Bij directe inzaai zaait u het gewas in met een directe inzaaimachine doorheen de plantenresten van de vorige oogst of van de afgestorven groenbedekker, zonder vooraf een zaaibed aan te leggen. De vegetatieresten op de bodem beschermen de bodem tegen de erosieve werking van vallende regendruppels en afstromend water. De toename van organisch materiaal en de goede doorworteling zorgen er op lange termijn voor dat de bodemstructuur verbetert, waardoor meer water kan vastgehouden worden en bodemdeeltjes minder snel worden losgemaakt en verplaatst. Op die manier wordt de bodemerosie op het perceel zelf aangepakt. Omdat meerdere jaren nodig zijn voor de opbouw van een goede bodemstructuur, gebeurt directe inzaai best jaar na jaar. Uit de praktijk en uit studies blijkt directe inzaai zeer efficiënt te zijn in het beperken van de hoeveelheden bodemverlies en zo de hoeveelheden sediment in waterlopen, riolen, wegen en woonwijken. De techniek vergt aanzienlijk minder arbeidstijd en brandstof.

Page 61: Thesis 2005293

61

5.2.2 Voorwaarden

Opdat u deze beheerovereenkomst zou kunnen afsluiten, moet u in de eerste plaats voldoen aan de algemene voorwaarden voor beheersovereenkomst erosie.

Het perceel moet een akker zijn, maar gras als teelt in een jaarlijkse teeltrotatie mag

U mag de bodem niet verstoren door onder andere het ploegen of scheuren ervan, behalve voor het inzaaien van gewassen doorheen de resten van de vorige teelt of doorheen een groenbedekker door middel van een directinzaaimachine en met uitzondering van het bemesten door middel van injectie

U meldt jaarlijks voor 30 april bij de aangifte op welke percelen de directe inzaai zal worden toegepast

5.2.3 Vergoeding

U ontvangt 200 EUR per ha per jaar. (VLM)

5.3 Algemene voorwaarden VLM

Om beheerovereenkomsten erosiebestrijding te kunnen sluiten, moet u een aangifteplichtig landbouwer zijn en een mestbanknummer hebben.

Het perceel of de groep percelen waarvoor u een beheerovereenkomst afsluit, moeten op het gewestplan ingekleurd staan als agrarisch gebied, of dit als nabestemming hebben.

Page 62: Thesis 2005293

62

5.4 Inzaai van groenbemesters

5.4.1 Algemeen

In het kader van het Vlaams Plan voor Plattelandsontwikkelingwil de Vlaamse overheid extra stimulansen geven aan duurzame landbouwproductiemethoden. De inzaai van groenbedekkers kent de laatste jaren een groei in Vlaanderen. In 1999 werd van start gegaan met deze subsidiemaatregel. Toen was deze subsidie echter nog beperkt tot de zandleem­ en leemstreek. Sinds 2001 kwam gans Vlaanderen in aanmerking en ook na alle teelten kon er een groenbedekker ingezaaid worden. . In het jaar 2004 werd in Vlaanderen voor een oppervlakte van zo'n 67.000 ha subsidies voor de inzaai van groenbedekker aangevraagd.

5.4.2 Voorwaarden

Voor het inzaaien van een groenbedekker kan een jaarlijkse subsidie van 50 euro per ha bekomen worden. De gekozen groenbedekker dient voor te komen op de lijst met mogelijke groenbedekkers. Deze zijn:

• Alexandrijnse klaver

• Rode of witte klaver

• Andere klavers

• Wikken

• Italiaans raaigras

• Westerwolds raaigras

• Engels raaigras

• Hybride raaigras

• Festuloliom

• Snijrogge

Page 63: Thesis 2005293

63

• Zomerhaver

• Bladkool

• Bladrammenas

• Gele mosterd

• Lupinen

• Phacelia

• Tagetes

De groenbedekker moet gezaaid worden vóór 1 november van het jaar dat het aangegeven wordt en dient minstens behouden te worden tot 15 februari.

De groenbedekker dient uitgezaaid te worden met een minimale zaaihoeveelheid die is weergegeven wordt in de lijst met mogelijke groenbedekkers.

Er kan geen subsidie voor de inzaai van groenbedekkers aangevraagd worden voor die percelen waarvoor er tijdens hetzelfde jaar verhoogde bemesting is toegekend in het kader van het Mestdecreet.

5.4.3 Vergoeding

Voor het inzaaien van een groenbedekker kan een jaarlijkse subsidie van 50 euro per ha bekomen worden.

Page 64: Thesis 2005293

64

5.4.4 Algemene voorwaarden ALT

Elke landbouwer, zowel in hoofdberoep als in nevenberoep, komt in aanmerking voor de subsidie op percelen die in Vlaanderen gelegen zijn. De totale oppervlakte, waarvoor men subsidie aanvraagt, moet minimum 1 ha zijn. De Europese overheid zorgt voor een cofinanciering van de helft van het subsidiebedrag

De landbouwer gaat een verbintenis aan met de overheid om gedurende minstens vijf opeenvolgende jaren groenbedekking op zijn bedrijf in te zaaien op minimum 1 ha.

De landbouwer doet vóór 2 mei 2005 een opgave van de percelen waarop hij een groenbedekker zal inzaaien. Hij doet dit via de verzamelaanvraag, volgens de weergegeven richtlijnen en toelichtingen .

Wijzigingen van de opgave van de percelen dienen vóór 7 november gemeld te worden aan de Buitendienst van de Administratie Beheer Kwaliteit Landbouwproductie (ABKL).

De landbouwer krijgt het werkelijke aantal ha uitbetaald dat hij opgeeft in de oppervlakteaangifte (eventueel verminderd ten gevolge van controle).

Page 65: Thesis 2005293

65

6 PAKTISCH

6.1 Enkele bedenkingen vooraf

Als we als boer geïnteresseerd zijn in de conserverende methodes zijn er, alvorens de stap te wagen toch nog wat bedenkingen. Eerst en vooral maakt de landbouwer best voor zichzelf uit of hij de omschakeling wel wil maken en kan volhouden (de psychologische stap is groot want de overstap betekent voor een stuk een nieuwe techniek en methodes aanleren, die soms in strijd zijn met de methodes in de traditionele landbouw). Daarom kan de landbouwer zich best eerst de volgende vragen stellen:

• Wie ben ik?

• Wat wil ik?

• Wat heb ik ervoor over?

Deze vragen moet elke landbouwer die wil overstappen zichzelf stellen, wil hij later niet in een vervelende situatie terechtkomen. Vergeet niet dat er nogal wat collega’s sceptisch tegenoverstaan en ze dat u zullen proberen duidelijk maken, en dat tot vervelens toe.

Men kan zich vooral ook al best goed informeren door naar studievergaderingen te gaan, specifieke lectuur en naslagwerken te raadplegen, proefpercelen bezoeken, ervaringen en ideeën uitwisselen met collega’s, zich professioneel laten begeleiden.

Na de overstap mag men als landbouwer ook niet vergeten dat zijn sector nooit stilstaat en er dus steeds weer nieuwe ervaringen opgedaan worden en meer proefresultaten bekend worden. Men moet zich dus blijven inspannen om de benodigde kennis te vergaren en zijn manier van werken aan te passen.

6.2 Praktisch vijfjarenplan

Wanneer we tot het besluit gekomen zijn dat we willen omschakelen kunnen we beginnen met de praktische uitwerking. Deze uitwerking is geen echt strikt schema, men kan gerust meerder stappen per jaar doen, ofwel het wat trager aan doen. (OMFRA)

Page 66: Thesis 2005293

66

6.2.1 Jaar 1

• laat u voldoende omringen met kennis: zorg zeker de eerste jaren voor een proffesionele begeleiding;

• praat met collega’s die de overstap al maakten, plan bedrijfsbezoeken en kijk goed hoe anderen het doen;

• maak een teeltplan op voor de volgende jaren, en zorg voor een voldoende teeltrotatie;

• laat een bodemonderzoek uitvoeren;

• identificeer de bodemtypes op het bedrijf aan de hand van kaarten, grondanalyses;

• breng uw bedrijf in kaart: duidt percelen, bedrijfsgebouwen, natte plekken, hellingen, … aan op de kaart;

• alvorens te starten, pas problemen in verband met slechte drainage, waterafvoer aan;

• probeer verschillende soorten mechanisatie uit zodat u het beste materiaal voor uw bedrijf selecteert;

• check de afstelling van de mechanisatie;

• hou per perceel de gegevens bij over onkruidpopulatie, soorten onkruiden, opkomst, problemen.

6.2.2 Jaar 2

• werk met het aangepaste materiaal op een klein gedeelte van uw bedrijfsoppervlak;

• zorg voor een goede afstelling van uw materiaal (afhankelijk van de oogstresten van verleden seizoen);

• houdt steeds goed de perceelsgegevens bij in verband met onkruiden, ontwikkeling van het gewas, opbrengst, problemen;

• bemest volgens het advies van het bodemonderzoek;

• zorg voor een egale verdeling van de resten na het oogsten (afstelling oogstmachine).

Page 67: Thesis 2005293

67

6.2.3 Jaar 3

• blijf steeds de perceelsgegevens goed noteren;

• stel bodembewerking en zaaitijdstip af op uw percelen, volg de buren niet (de bodembewerking uitvoeren en zaaien wanneer het te nat is zal resulteren in een slecht, nat zaaibed en een slechte stand van het gewas nadien), men kan gerust 1­2 dagen later zaaien in vergelijking met traditionele landbouw;

• u kan rustig uw oppervlakte aan conserverende landbouw uitbreiden zodat u een groter gamma aan perceelsomstandigheden en oogstresten kan bewerken (en leren hoe ermee om te gaan in de nieuwe methode);

• probeer proefondervindelijk de instellingen van de machines uit, misschien vindt u wel een betere manier dan dat u nu bezig bent.

6.2.4 Jaar 4

• volg per perceel op en blijf de perceelsgegevens bijhouden;

• evalueer hou u omgegaan bent met onkruidproblemen en ziektemanagement;

• omring u steeds met kennis en durf om raad vragen.

6.2.5 jaar 5

• evalueer de al afgelegde weg en breng indien nodig veranderingen aan;

• pas uw mechanisatie aan en zog voor een goede afstelling;

• zorg voor een continue bijscholing;

• blijf steeds perceels­ en teeltgegevens bijhouden.

Page 68: Thesis 2005293

68

BESLUIT

Niet­kerende grondbewerking, een alternatief voor de ploeg.

Zo luidt de titel van dit eindwerk. En zoals we ook kunnen lezen hebben is er wel degelijk een alternatief voor deze basisbewerking van de grond die in onze contreien al eeuwen in gebruik is.

Om een alternatief te bieden aan hedendaagse problemen zoals daar zijn steeds kleiner wordende marges, erosie, achteruitgang van het bodemleven zijn er meerdere technieken voorradig om het ploegen achterwege te laten. Deze technieken bestaan al langer dan de mens aan landbouw doet, maar is door de eeuwen heen in onze streken in onbruik geraakt. In andere, meer extensieve (Noord­Amerika en Australië) en armere landbouwgebieden (Zuid­ Amerika en Afrika) zijn deze technieken echter al lang ingeburgerd en verder op punt gesteld.

Stilaan veroveren deze technieken ook de rest van de wereld. In Europa, waar lange tijd weinig of geen onderzoek en voorlichting naar deze technieken toe gedaan werd, is men stilaan aan een inhaalbeweging toe. Door de oprichting van organisaties zoals SOWAP en de aanleg van proefprojecten zullen de landbouwers, die meestal nogal argwanend tegenover deze niet­kerende grondbewerking staan, overtuigd geraken van de voordelen voor hun bedrijf en de overstap maken.

Een nieuwe methode van bodembewerking en behandeling brengt veel voordelen, maar ook nadelen met zich mee. Deze nadelen wegen zeker niet op tegen de voordelen, en de nadelen kunnen worden verkleind door meer onderzoek, goede voorlichting en begeleiding van de landbouwers.

Door de correcte toepassing van de technieken zullen de landbouwers ontdekken dat er meer rendement uit hun grond te halen is dan ze wel denken, en daarbij te werken zonder ploeg!

Page 69: Thesis 2005293

69

FIGURENLIJST

Fig. 1: maïs onder minimum grondbewerking.......................................................................11 Fig. 2: directzaai van maïs in tarwestro (CARBALLAL) ......................................................12 Fig. 3: Areaal onder no­till in ha voor de periode 2001­2002 (DERPSCH) ...........................14 Fig. 4: Oppervlakte onder conserveringslandbouw en directe inzaai voor de ECAF­leden

(ECAF, 2003).....................................................................................................16 Fig. 5: Waarom niet gebruik maken van conserverende landbouw (ECAF)...........................17 Fig. 6: Rigde till (USDA) .....................................................................................................20 Fig. 7: Strokenteelt van katoen (NORTH CAROLINA STATE UNIVERSITY)..................22 Fig. 8: Strokenteelt (POTASH & PHOSPATE INSTITUE CANADA).................................23 Fig. 9: Bodemveranderingen na 1, 3 en 10 jaar no­till (OMAFRA) ......................................26 Fig. 10: Verhouding in stikstofgehalte tussen minimale en klassiek bodembewerking

(MB/KB) (GERMON en TAUREAU, 1991) ......................................................28 Fig. 12: Schijveneg AX­H (DAL­BO) ..................................................................................36 Fig. 13: Schijveneg (KNOCHE) ...........................................................................................37 Fig. 14: Schijvencultivator (DAL­BO)..................................................................................39 Fig. 15: Veertandcultivator (HORSCH)................................................................................40 Fig. 16: Diepwoeler .............................................................................................................42 Fig. 17: Erosieploeg (BEKEN) .............................................................................................42 Fig. 18: Rotoreg (RABE)......................................................................................................43 Fig. 19: Spitmachine (FARMEX) .........................................................................................44 Fig. 20: Systeem Dutzi (DUTZI) ..........................................................................................45 Fig. 21: Ecoploeg (RUMPTSTAD).......................................................................................46 Fig. 22: Cultivatorploeg (BLAXTA).....................................................................................47 Fig. 23: Amazone AD3 (AMAZONE) ..................................................................................50 Fig. 24: Horsch Pronto AS (HORSCH).................................................................................52 Fig. 25: Pöttinger Terrasem (PÖTTINGER) .........................................................................53 Fig. 26: Kuhn Fastliner (WEHAGE).....................................................................................54 Fig. 27: Airseeder (HORSCH)..............................................................................................56 Fig. 28: Tine Seeder (KVERNELAND­ACCORD) ..............................................................57 Fig. 29: Hunter en Monosem maïszaaimachine (EVERS) .....................................................58

Page 70: Thesis 2005293

70

LITERATUURLIJST

AGRICULTURE­DE­CONSEVATION. website. http://www.agriculture­de­ conservation.com/simplification.php.

ALT, 2005. Subsidie inzaai van groenbemesters. http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/landbouw/dula/groenbedekking.html.

AMAZONE, website. http://www.amazone.de/

BLOMSMA, Arend­Jan, 2002. Werktuigtest Rabe Multidrill XL Combi­speed 400A. Trekker en Werktuig, 2002 (168) 24­25.

BLOMSMA, Arend­Jan, 2003. Werktuigtest Amazone Pegasus SG 4002­2. Trekker en Werktuig, 2003 (174) 34­36.

BLOMSMA, Arend­Jan, 2004. Schijven en scharen. Trekker en Werktuig, 2004 (185) 26­29.

BLOMSMA, Arend­Jan, 2004. Op de schop. Trekker en Werktuig, 2004 (186) 34­35.

BOONEN, Jef, 2004. Minimale bodembewerking. Geel, Einwerk KHK 139 p.

BOSMA, A.H., 1999. Minder grondbewerking. Landbouwmechanisatie, 1999 (10) 22­23.

BUITENWERF, Rick, 2003. Ploegloos zaaien met Amazone Pegasus. Landbouwmechanisatie, 2003 (10) 36­39.

CTIC Core 4, Top 10 Benefits. http://www.ctic.purdue.edu/core4/CT/CTSurvey/10Benefits.html

CURRAN, William S., LINGENFELTER Dwight D. en GARLING, Lyn, 1996. An introduction to weed management for conservation tillage systems. Pennsylvania State University. http://www.eap.mcgill.ca/MagRack/SF/Spring%2089%20A.htm.

DAL­BO, 2002. brochure AXR­H, 2p.

DAL­BO, 2001. brochure Dinco schijvencultivator, 2p.

DAL­BO, website. http://www.dal­bo.com.

DEBOUT, Herbert, 2004. Erosiebestrijding. Geel, Eindwerk KHK 42p.

DEERE & CO, 1999. brochure Saattechnik 740A und 750A.

DEERE & CO, 2005, website. http://www.deere.com/en_US/ProductCatalog/FR/category/FR_PSED.html en http://www.deere.com/de_DE/products_ag/index.html.

DERPSCH, Rolf, 2003, Area under No­tillage in different countries. http://www.rolf­ derpsch.com/news.htm.

DUTZI, 2005. brochure en website. http://www.dutzi.de

Page 71: Thesis 2005293

71

ECAF, Situation of conservation agriculture in Europe. http://www.ecaf.org/Situation.htm en http://www.ecaf.org.

EMMINGER & PARTNER GMBH, website. http://www.pfluglos.de.

EVERS, Agro, website. http://www.eversagro.nl.

FARMAX. Website. http://www.farmax.info.

FAWCETT, Richard. Better soil Better Yields. http://www.ctic.purdue.edu.

GILLIJNS, Kathleen, LAMBRECHTS, Jona, MENNES, Karlo, SERLET, Liesbet, STIEPERAERE, Maarten, WINDY, Stijn, 2005. Bestrijden van erosie. Boer&Tuinder, 2005 (4 maart) 21­28.

HOENDERKEN, J.A., VAN LOO, L., 2001. 200 DM voor elke hectare die niet wordt geploegd. Landbouwmechanisatie, 2001 (11) 14­17.

HOLLAND, J.M., 2004. The environmental consequences of adopting conservation tillage in Europe: revieuwing the evidence. http://www.sciencedirect.com.

HORSCH. Website. http://www.horsch.com

JANSSENS, Juul, 2003. Cursus grondbewerking 2de jaar L­T. Niet­gepubliceerde cursus, Geel, KHK.

KNOCHE. Website. http://www.knoche­maschinenbau.de/.

KÖCKERLING. Website. http://www.koeckerling.de/.

KONGSKILDE. Website. http://www.kongskilde.com/.

KORVER, R., 2002. Wel of niet kerende grondbewerking. Landbouwmechanisatie, 2002 (9) 20­21.

KROONEN, R., 2001. Besparing door spitten. Landbouwmechanisatie, 2001 (9) 12­13.

KUHN. Website. http://www.kuhn.fr.

KVERNELAND, 1999. brochure Cultivator CLC, CLF, CLD en CTD. 3p.

KVERNELAND, 1996. brochure Kverneland DTA getrokken schijveneg. 3p.

KVERNELAND. Website. http://www.kongskilde.com/.

LEMKEN. Website. http://www.lemken.com/frmset.php?startID=2030&lang=de&dbc=3d4a8ad36181ec19afe83d 9a91354cd2.

MASSCHELEYEN, Philippe, 2004. Strijd tegen bodemerosie gaat door. Landbouw&Techniek, 2004 (12) 23­24.

Page 72: Thesis 2005293

72

MONSANTO. What is conservation tillage? http://www.monsantoafrica.com/layout/products/ct/whatis.asp.

OMAF, 2002. Soil management and fertilizer use: choosing a tillage system. http://www.gov.on.ca/OMFRA/english/crops/pub811/2chstill.htm.

OMAF, 2002. Soil management and fertilizer use: soil compactation. http://www.gov.on.ca/OMFRA/english/crops/.

OMAF, 2004. Best management practices: field crop production. http://www.gov.on.ca/OMAFRA/english/environment/field/fieldcrop.htm.

OOSTERHOFF, Tonnie, 2003. Stro en loof verdelen en mengen. Landbouwmechanisatie, 2003 (9) 26­27.

PÖTTINGER. website. http://www.poettinger.at/.

RABE WERKE. website. http://www.rabewerk.de/rabestart_flash.htm.

RAUCH. website. http://www.raugh.de.

REGENT. website. http://www.regent.at/.

SIX, 2002. Six disc harrows in comparison. Profi farm machinery reports, 2002 (9) 16­21.

SOIL, 2004. Tillage options for conservation farmers. http://204.168.68.180/mainpage.cfm?category_level_id=719&content_id=1350.

SOWAP. website. http://www.sowap.org/.

UPADHYAYA, Shrinivasa K., LANCAS, Kleber P., SANTOS­FILHO, Abilio G., RAGHUWANSHI, Narendra S., 2001. One­pass tillage equipment outstrips conventional tillage method. California Agriculture, 55 (5) 44­47.

USDA. website. http://www.usda.gov.

VÄDERSTAD. website. http://www.vaderstad.com.

VLM, 2005. Beheerspakketten erosiebestrijding. http://www.vlm.be/Beheerovereenkomsten/Pakketten/Overzicht+pakketten/erosiebestrijding/ overzicht+erosiebestrijding.htm.

WINDEY, Stijn, 2004. Demo ploegloos boeren. Landbouwleven, 54 (2472) 9­11.

WINDEY, Stijn, 2004. Ploegloos boeren. http://agripress.be/start/artikel/42597/nl.