STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

31
NN31396,1559,2 STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN BESTEMMINGSPLAN "DE KEMPJES" LUNTEREN (Gem. Ede) Bodemgesteldheid I ! !

Transcript of STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

Page 1: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

NN31396,1559,2

S T I C H T I N G V O O R B O D E M K A R T E R I N G

W A G E N I N G E N

BESTEMMINGSPLAN "DE KEMPJES" LUNTEREN (Gem. Ede)

Bodemgesteldheid

I !

!

Page 2: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

Stichting voor Bodemkartering Postbus 98 .

6700 AB Wageningen Tel. 08370-19100

Rapport nr. 1559 Project nr. 65.3240

BESTEMMINGSPLAN "DE KEMPJES" LUNTEREN (Gem. Ede)

Bodemges te 1dheId

H. Kleijer

CENTRALE LANDBOUWCATALOGUS

0000 0728 3456

ISBN 90 327 0109 6 Wageningen, december 1980

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm en op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Stichting voor Bodemkartering en de instantie die de opdracht tot het onderzoek heeft gegeven.

r d ^ 1 9 8 1 3 ÎH i Ç o c j 2,1,

Page 3: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN
Page 4: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

INHOUD

Biz.

WOORD VOORAF 5

1 INLEIDING 7

2 DE BODEMGESTELDHEID 9

2.1 Het bodemkundig onderzoek 9 2.1.1 Veldpodzolgronden 9 2.1.2 Gooreerdgronden 9 2.1.3 Beekeerdgronden 10

2.1.4 Enkeerdgronden 1°

2.1.5 Toevoegingen H 2.1.6 Profielschetsen 11 2.2 Het hydrologisch onderzoek 20

2.2.1 De grondwatertrappen 20

3 PROF IELCODEKAART, schaal 1 : 5000 23

k WOORDENLIJST 25

5 LITERATUURLIJST 29

Afbeeldi ng Situatiekaart, schaal 1 : 25 000 6

Bijl age 1 a Bodemkaart, schaal 1 : 5000 b Grondwatertrappenkaart, schaal 1 : 5000 c Profielcodekaart, schaal 1 : 5000

3

Page 5: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

V :

4

Page 6: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

WOORD VOORAF

In opdracht van de Directeur van de Dienst Gemeentewerken te Ede heeft de Stichting voor Bodemkartering een onderzoek uitgevoerd naar de bodemgesteldheid en het gedrag van het grondwater van een gebied ten westen van Lunteren; dit in verband met het bestemmingsplan "De Kempjes".

Ing. H. Klei j er verrichtte het veldwerk in oktober 1980 en stelde dit rapport samen.

De leiding van het onderzoek had Ing. H.J.M. Zegers.

DE DIRECTEUR,

Ir. R.P.H.P. van der Schans.

Page 7: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

Situatiekaart, schaal 1:25 000 (Top.krt. 32G en 32H)

Page 8: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

1 INLEIDING

Ten behoeve van het bestemmingsplan "De Kempjes" hebben we een gebied onderzocht dat ligt ten westen van Lunteren, tus­sen de Postweg en de Klomperweg (afb.). De oppervlakte be­draagt +_ 25 ha.

Om gegevens te verzamelen over de profielopbouw van de grorid en de fluctuatie van het grondwater, hebben we 47 boringen verricht. Hiervan gingen er 23 tot 120 cm - mv. en 24 tot 250 cm - mv.

De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in dit rapport en op drie kaarten (bijlage 1): - de bodemkaart, schaal 1 : 5000 (bijl. la), geeft de pro- • fielopbouw tot 120 cm - mv. weer;

- de grondwatertrappenkaart, schaal 1 : 5000 (bijl. lb), geeft de fluctuatie van het grondwater weer;

- de profielcodekaart, schaal 1 : 5000 (bijl. lc), geeft per boring de aard en de samenstelling van de verschillende bo­demlagen weer.

Bovengenoemde kaarten worden in dit rapport toegelicht.

Het verdient aanbeveling rapport en kaarten gezamenlijk te raadplegen.

7

Page 9: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

8

Page 10: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

2 DE BODEMGESTELDHEID

2.1 Het bodemkundig onderzoek

In het onderzochte gebied komen alleen zandgronden voor, d.w.z. gronden die binnen 80 cm - mv. voor meer dan de helft uit zand (mineraal materiaal met minder dan 8% lutum) be­staan. In dit gebied bestaan de gronden tot 120 cm - mv. ge­heel uit matig fijn zand (zandgrofheid: 150-210 ym) .

We hebben deze gronden eerst naar de aanwezigheid van een podzol-B-horizont (inspoelingslaag), de dikte van de boven­grond en de hoeveelheid roest in het profiel onderverdeeld in veldpodzolgronden, gooreerdgronden, beekeerdgronden en enkeerdgronden. Daarna hebben we ze naar de dikte en de le-migheid van de bovengrond onderverdeeld in acht legenda-een­heden. Hierna volgt een beschrijving van de gronden.

2.1.1 Veldpodzolgronden

Veldpodzolgronden hebben een 15-30 cm dikke bovengrond (Al-horizont) . Daaronder bevindt zich een podzol-B-horizont (d.w.z. een inspoelingslaag), die bruin van kleur is en waarin inspoeling van amorfe humus en sesquioxyden (ijzer en aluminium) uit een bovenliggende laag (bovengrond) heeft plaatsgevonden. De dikte en de intensiteit van de kleur van de B-horizont wisselen bij verschillen in diepteligging van het grondwater en de textuur van het zand.

De veldpodzolgronden zijn ontwikkeld in een min of meer oligotroof (voedselarm) milieu. Van nature hebben ze dan ook enkele minder gunstige eigenschappen voor veel vormen van bodemgebruik, zoals een vrij slechte kwaliteit humus en een heterogene bovengrond.

In dit gebied hebben de veldpodzolgronden een 15-30 cm dikke, humeuze (2-5% organische stof), zwak lemige (14-17,5% leem), matig fijnzandige bovengrond (zandgrofheid 150-180 ym). Daaronder ligt een humusarme (ca. 1% organische stof), zwak lemige (10-17,5% leem), matig fijnzandige podzol-B-horizont (zandgrofheid 150-210 ym). De ondergrond bestaat uit zwak lemig, matig fijn zand dat binnen 120 cm - mv. overgaat in sterk lemig (17,5-32,5% leem), matig fijn zand (profielschets par. 2.1.6).

2.1.2 Gooreerdgronden

Gooreerdgronden hebben een 15-50 cm dikke, humeuze bovengrond (minerale eerdlaag) en een roestarm profiel waarin geen dui­delijke B-horizont voorkomt. Ze zijn wat de chemische toe­stand betreft wat rijker dan de veldpodzolgronden.

9

Page 11: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

In dit gebied hebben we de gooreerdgronden eerst onderver­deeld in gronden met een dunne (15-30 cm) bovengrond (code tZn..) en gronden met een matig dikke (30-50 cm) bovengrond (code cZn..) . Daarna hebben we ze naar de lemigheid van de bovengrond onderverdeeld in gronden met een zwak lemige (10-17,5% leem) bovengrond (legenda-eenheid cZn52), gronden met een sterk lemige (17,5-32,5% leem) bovengrond (legenda­eenheid tZn53 en cZn53) en gronden met een zeer sterk lemige (32,5-50% leem) bovengrond (legenda-eenheid cZn54).

Alle gooreerdgronden hebben een humeuze (3-6% organische stof) bovengrond, die uit matig fijn zand (zandgrofheid: 150 210 ym) bestaat. Het zand onder de bovengrond is overwegend zwak of sterk lemig (10-32,5% leem).

Onder de sterk en zeer sterk lemige bovengronden komt plaats lijk een 10-20 cm dikke beekleemlaag voor (>50% leem).

De gronden met een sterk lemige bovengrond liggen in het re­latief laagst gelegen deel van het gebied (waarschijnlijk een oud beekdal). De bovengrond ervan bevat 5-8% lutum.

2.1.3 Beekeerdgronden

Beekeerdgronden hebben een 15-50 cm dikke, humeuze boven­grond (minerale eerdlaag) en een profiel met meer of minder ontwikkelde roestvelden tot aan de gereduceerde ondergrond (G-horizont). Er komt in het profiel geen duidelijke B-hori-zont voor.

De beekeerdgronden zijn ontwikkeld in een min of meer meso-troof (matig voedselrijk) milieu. Daardoor zijn ze van nature chemisch wat rijker dan de veldpodzolgronden. Door fluviatiele invloed vinden we bij de beekeerdgronden vaak een sterke variatie in leemgehalte en zandgrofheid en komen er meer of minder zware leemlagen, meestal direct onder de bovengrond, voor.

.In dit gebied hebben de beekeerdgronden een 30-50 cm dikke, humeuze (2-5% organische stof), sterk lemige (17,5-25% leem), matig fijnzandige (zandgrofheid: 150-180 ym) boven­grond (dun mestdek). Het zand onder de bovengrond is zwak of sterk lemig (15-30% leem).

2.1.4 Enkeerdgronden

Enkeerdgronden hebben een meer dan 50 cm dikke, humeuze bovengrond (mestdek). Deze bovengrond is ontstaan door een eeuwenlang toegepaste bemesting met materiaal uit de pot­stal, dat bestond uit heideplaggen met stalmest. De goor-en beekeerdgronden met een matig dikke (30-50 cm) boven­grond zijn ook op deze wijze ontstaan.

10

Page 12: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

q

In dit gebied hebben de enkeerdgronden een 50-80 cm dikke, humeuze 2-5% organische stof) matig fijnzandige (150-180 ym) bovengrond. Nàar de lemigheid van de bovengrond hebben we ze onderverdeeld in gronden met'eeri zwak lemigé (15-17,5% leem) bovengrond, (legenda-eenheid"E252) en gronden met een sterk lemige (17,5-25% leem).bövengrQnd (legenda-eenheid EZ53) . ' " '

Bij de gronden:met legenda-eenheid EZ52 komt onder de boven­grond een podzol B-horizont (inspoelingslaag) voor die uit zwak leimig; matig fijn zand bestaat.

De dikke, humeuze.bovengrond ,vân de gronden met legenda-ëen-heid EZ53 is door verwerking ontstaan. Eronder komt sterk lemig, matig fijn zand voor.

2.1.5 Toevoegingen

Op de bodemkaart hebben we met "open schopjes" aangegeven welke gronden, tot minder dan 100 cm - mv., afgegraven (^) of verwerkt (—>) zijn. De bovengrond van de gronden met deze toevoegingen, is heterogeen van samenstelling (zwart materiaal van de bovengrond is vermengd met bruin of grijs materiaal uit de ondergrond).

2.1.6 Profielschetsen

Op de bodemkaart, schaal 1 : 5000 (bijl. la) zijn acht legenda-eenheden onderscheiden. Van elke legenda-eenheid is een profielschets .gemaakt.

11

Page 13: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

Legenda-eenheid: Hn52 Veldpodzolgronden met een 15-30 cm dikke, humeuze, sterk lemige, matig fijnzandige bovengrond

Grondwatertrap: III*

Toevoeging: —> verwerkt

Profielopbouw Humus Lutum Leem M50 Kleur % % % ym

20-

40-

110-

120-

humeus, zwak lemig, matig fijn zand

humusarm, zwak lemig matig fijn zand

humusarm, zwak lemig, matig fijn zand

humusarm, sterk lemig, matig fijn zand

< 1

<1

16 160 grijs/ zwart

16 160 bruin

16 160 grijs

20 160 grijs

cm - mv.

12

Page 14: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

Legenda-eenheid: tZn53 Gooreerdgronden, met een 15-30 cm dikke, humeuze, sterk lemige, matig fijnzandige bovengrond

Grondwatertrap: III

Toevoeging:

Profielopbouw

0-

humeus, sterk lemig, matig fijn zand

humusarm, zwak lemig, matig fijn zand

humusarm, sterk lemig matig fijn zand

120-cm - mv.

Humus Lutum Leem M50 Kleur 9- e- 9- nm •6 *6 *6 ym

<1

<1

20 170 grijs/ zwart

16 160 geel/ grijs

20 170 grijs

13

Page 15: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

Legenda^eenheid: cZn52 Gooreerdgronden, met een 30-50 cm dikke, humeuze, zwak lemige, matig fijnzandige bovengrond

Grondwatertrappen: III, III* en V*

Toevoeging: 1> verwerkt

Profielopbouw Humus Lutum Leem M50 Kleur

O

humeus, zwak lemig matig fijn zand 4

40

humusarm, zwak lemig matig fijn zand

< 1 16 160 grijs

120 cm - mv.

14

Page 16: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

i': Legenda-eenheid: cZn53 Gooreerdgronden, met een 30-50 cm

dikke, humeuze, sterk lemige, ma-tig fijnzandige bovengrond

Grondwatertrappen: III en III*

Toevoeging: verwerkt

Profielopbouw; Humus Lutum Leem M50 Kleur %

O

humeus, sterk lemig matig fijn zand 5

40

humusarme, sterk le­mig, matig fijn zand 25 160 grijs

120 cm - mv.

15

Page 17: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

Legenda-eenheid: cZn54 Gooreerdgronden, met een 30-50 cm dikke, humeuze, zeer sterk lemige, matig fijnzandige bovengrond

Grondwatertrap : II

Toevoeging : verwerkt

Profielopbouw Humus Lutum Leem M50 Kleur o.

O

humeus, zeer sterk lemig, matig fijn zand

7 7

45-

humusarm, sterk le­mig matig fijn zand

<1 25 170 grijs

12Q

cm - mv.

16

Page 18: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

Legenda-eenheid: cZg53 Beekeerdgronden, met een 30-50 cm dikkë,' humeuze, sterk lemige, matig fijn-zandige bovengrond

Grondwatertrappen : II, III en III*

Toevoeging: —ç> verwerkt

afgegraven

Profielopbouw Humus Lutum Leem M50 Kleur % % % ym

120-

humeus, sterk lemig, matig fijn zand

humusarm, zwak lemig, matig fijn zand

humusarm, sterk Ier-mig, matig fijn zand

<1

<1

22 160 grijs/ zwart

16 160

rood/ grijs roest­vlekken

22 170 grijs

cm - mv.

17

Page 19: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

Legenda-eenheid: EZ52 Enkeerdgronden, met een 50-80 cm dikke, humeuze, zwak lemige, ma­tig fijnzandige bovengrond

Grondwatertrappen : V* en VI

Profielopbouw Humus Lutum Leem M50 Kleur

120-

humeus, zwak lemig, matig fijn zand

humusarm, zwak lemig, matig fijn zand

16 160 grijs/ zwart

14 170 bruin

cm - mv.

18

Page 20: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

Legenda-eenheid: EZ53 Enkeerdgronden/met een 50-80 cm dikke, humeuze, sterk lemige, matig fijnzandige bovengrond

Grondwater trap : III

Toevoeging : H> verwerkt

Profielopbouw Humus Lutum Leem M50 Kleur % % % ym

120-

humeus, sterk lemig, matig fijn zand

humusarm, sterk le­mig, matig fijn zand

<1

20 160 bont verwerkt

22 170 grijs

cm - mv.

19

Page 21: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

2.2 Het hydrologisch onderzoek

De grondwaterstand en zijn fluctuatie nemen een belangrijke plaats in onder de factoren die de gebruikswaarde van de grond bepalen. Het gemiddelde grondwaterstandsverloop is op de grondwatertrappenkaart weergegeven in een aantal klas­sen, de z.g. grondwatertrappen (Gt's). Iedere grondwater-trap omvat een traject van gemiddeld hoogste grondwaterstan­den (GHG's) en een traject van gemiddeld laagste grondwater­standen (GLG's), beide Uitgedrukt in cm - mv.

De Gt's stellen we in het terrein vast aan de hand van pro­fiel en veldkenmerken. De kenmerken kunnen soms "hard" ge­maakt worden door het feit dat over een reeks van jaren (minimaal 8) grondwaterstandsgegevens bekend zijn. Deze grondwaterstandsgegevens zijn binnen dit gebied echter niet aanwezig. De grondwatertrappen hebben we daarom geschat. Deze schattingen berusten op waarnemingen van o.a. profiel­kenmerken die met het huidige grondwaterstandsverloop samen­hangen, zoals kleurcontrasten van roest, reductie- en ble-kingsverschijnselen en verkleuringen die in de organische stof voorkomen. Er is namelijk al zoveel kennis verkregen door profielstudie op plaatsen waar gedurende een reeks van jaren regelmatig grondwaterstanden zijn gemeten, dat de ver­banden tussen de kenmerken en GHG en GLG bekend zijn.

In het algemeen is het zo dat in de zomerperioden de laagste en in de winterperioden de hoogste grondwaterstanden optre­den.

Bodem- en grondwatertrappenkaart vormen een eenheid en dienen ook steeds gezamenlijk te worden geraadpleegd teneinde de bruikbaarheid van de grondwatertrappenkaart te vergroten hebben we op deze kaart tevens de grenzen en symbolen van de bodemkaart aangegeven. Hetzelfde is gedaan op de bodemkaart met de grondwatertrappengrenzen en -symbolen. De grondwater-trappengrenzen vallen gedeeltelijk samen met de bodemgrenzen.

2.2.1 De grondwatertrappen

In verband met de gedetailleerde opname en de grotere bo­ringsdiepte wijkt de grondwatertrappenindeling van dit gebied af van de landelijke indeling.

Er zijn vijf grondwatertrappen onderscheiden:

Grondwatertrap II GHG 0-15 cm - mv. GLG 50-80 cm - mv.

Deze grondwatertrap hebben we aangetroffen in de relatief laagst gelegen delen van het gebied, langs de afvoersloot (beekje) van het gebied en in een oud beekdal. Het zijn de natste gronden van het gebied. Er zal snel wateroverlast optreden in perioden met veel neerslag, omdat de fluctuatie

20

Page 22: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

van het grondwater (verschil tussen GLG en GHG) zeer klein is. Mede hierdoor hebben deze gronden een gering waterbergend vermogen. Het grondwater zal in een natte (winter-)periode tot aan het maaiveld stijgen.

Grondwatertrap III GHG 0-30 cm - mv. GLG 80-120 cm - mv.

In de westelijke helft van het gebied komt deze grondwater-trap voor op gronden die laag liggen t.o.v. grondwater. Ook hier zal het grondwater, tijdens natte perioden, te hoog zijn voor verschillende vormen van bodemgebruik. Het grond­water zal in zeer natte perioden vrij hoog (0-15 cm - mv.) in het profiel voorkomen, maar doorgaans tussen 15-30 cm -mv.

Grondwatertrap III* GHG 30-50 cm - mv. GLG 80-120 cm - mv.

De gronden in de oostelijke helft van het gebied hebben deze grondwatertrap. Het is de droge variant van Gt III.

Deze gronden hebben mede door de vrij geringe fluctuatie van het grondwater een vrij gering waterbergend vermogen. In zeer,natte perioden komt het grondwater tot binnen 30 cm -mv.

Grondwatertrap V* GHG 30-50 cm - mv. GLG 120-160 cm - mv.

Deze grondwatertrap komt in het zuiden en noordwesten van het gebied voor. Er treedt bij deze gronden vrijwel geen wateroverlast op ; alleen in zeer natte perioden komen grondwaterstanden binnen 30 cm - mv. voor. In de zomerpe­riode kan,op de gronden met deze grondwatertrap soms vochtte-kort ontstaan. Dit vochttekort zal het eerst ontstaan op de gronden met ëen dunne bovengrond (<50 cm dik). Het waterber­gend vermogen van deze gronden is goed.

Grondwatertrap VI GHG 50-80 cm - mv. GLG 160-200 cm - mv.

Een deel van de enkeerdgronden in het noordwesten van het gebied heeft deze grondwatertrap» Het.zijn.de relatief hoogst gelegen gronden in dit gebied. Deze gronden hebben nooit wateroverlast. In zeer natte perioden zal het grond­water tot binnen 50 cm - mv. stijgen. Voor veel vormen van bodemgebruik zijn deze gronden voldoende diep ontwaterd. In droge perioden kan vochttekort ontstaan. Het waterbergend vermogen van deze gronden is goed.

21

Page 23: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

22

Page 24: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

3 PROF IELCODEKAART, schaal 1 : 5000

Om een indruk te geven van de aard van het materiaal dat in dit gebied voorkomt hebben we een profielcodekaart gemaakt van alle uitgevoerde boringen tot 120 of 250 cm - mv.

Op deze kaart zijn de plaatsen aangegeven waar deze borin­gen zijn verricht. De belangrijkste profielkenmerken staan in code ernaast met daarbij de einddiepte van de lagen in dm - mv.. Het materiaal dat op 120 of 250 cm - mv. voor­komt hoeft niet door te gaan. De verklaring van de gebruikte codes is weergegeven in de legenda van de kaart.

23

Page 25: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

24

Page 26: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

4 WOORDENLIJST

Verklaring of definiëring van gebruikte termen.

Omdat de meeste omschrijvingen berusten op De Bakker en Schelling (1966), zijn tussen ( ) de nummers van de bladzijden vermeld waarop in genoemde pu-blikatie veelal dieper op de betekenis van een term wordt ingegaan.

Al-horizont: een aan het oppervlak ontstane, min of meer donker gekleurde bovengrond van mineraal of venig materiaal, waarin de organische stof geheel of gedeeltelijk biologisch is omgezet (62).

B-horizont: een inspoelingshorizont, d.w.z.: een horizont waaraan door in-spoeling uit een hoger liggende horizont stoffen (humus, humus + sesquioxyden) zijn toegevoegd (62 en 72-77).

bodemprofiel: (kortweg: profiel): een doorsnede van alle elkaar vertikaal opeenvolgende horizonten.

bovengrond: bovenste horizont van het bodemprofiel, meestal een relatief hoog gehalte aan organische stof bevattend. Komt bodemkundig in het algemeen overeen met de Al-horizont, landbouwkundig met de bouwvoor.

C-horizont: een minerale of venige horizont, die weinig of niet is ver­anderd door bodemvorming. Doorgaans zijn de bovenliggende horizon­ten uit soortgelijk materiaal ontstaan (63).

fluctuatie: zie grondwaterfluctuatie.

GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand): waarde voor de grondwaterstand,, afgelezen bij de top van de gemiddelde grondwaterstandscurve.

GLG (gemiddeld laagste grondwaterstand): waarde voor de grondwaterstand, afgelezen bij het dal van de gemiddelde grondwaterstandscurve.

grondwaterfluctuatie: het op- en neergaan van de grondwaterstand. Soms in kwantitatieve zin gebruikt: het verschil tussen GLG en GHG.

G-horizont: een minerale of moerige horizont, die geheel of vrijwel ge­heel is "gereduceerd" en na oxydatie aanzienlijk van kleur verandert. Moet ook aan de eisen van een C-horizont voldoen.

grondwatertrap (Gt): omvat een traject van gemiddelde grondwaterstands-verlopen, dat begrensd wordt door de GLG en de GHG.

horizont: een laag in de grond met kenmerken en eigenschappen, die ver­schillen van de erboven en/of eronder liggende lagen; in het alge­meen ligt een horizont min of meer evenwijdig aan het maaiveld.

humus, -gehalte, -klasse: kortheidshalve wordt vaak de voorkeur gegeven aan het woord humus, terwijl men organische stof (een ruimer begrip) bedoelt. Zie ook: organische-stofklasse (59).

leem: 1. mineraal materiaal, dat tenminste 50 % leem bevat; 2. kortweg gebruikt voor leemfractie.

leemarm: zie textuurklasse.

leemfractie: minerale delen kleiner dan 50 ym (53 en 57).

mineraal materiaal : grond met een organische-stofgehalte van minder dan 15 % (bij 0 % lutum) tot 30 % (bij 70 % lutum). Zie: organische-stofklasse. (58-62) .

minerale delen: het bij 105° C gedroogde, over de 2 mm zeef gezeefde deel van een monster na aftrek van de organische stof en de koolzure kalk.

25

Page 27: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

M50: (eigenlijk: M50-2000): de mediaan van de zandfractie. Het getal dat die korrelgrootte aangeeft, waarboven en waarbeneden de helft van het ge­wicht van de zandfractie ligt (58).

organische-stofklasse: berust op een indeling naar de gewichtspercentages organische stof en lu tum, beide uitgedrukt op de bi.j 105 C gedroogde

" en over de 2 mm zeef gezeefde grond (kortweg: op de grond). Lutumarme gronden worden als volgt naar het organische-stofgehalte in­gedeeld:

% organische stof

naam samenvattende namen

0 0,75-

0,75 1,5

uiterst humusarm zand) ) zeer humusarm zand ) humusarm )

1,5 - 2,5 matig humusarm zand ï

2,5 - . 5 matig humeus zand ) 5 - 8 zeer humeus zand ) humeus

8 - 15 humusrijk zand

15 - 22,5 venig zand ) 22,5 - 35 zandig veen 35 -100 veen )

mineraal

venig

podzol-B-horizont: een B-horizont in minerale gronden, waarvan het inge-spoelde deel vrijwel uitsluitend uit amorfe humus, of uit amorfe humus en sesquioxyden bestaat.

"reductie"vlekken: door de aanwezigheid van tweewaardig ijzer neutraal grijs gekleurde, in "gereduceerde" toestand verkerende vlekken.

roestvlekken: door de aanwezigheid van bepaalde ijzerverbindingen bruin tot rood gekleurde vlekken.

textuur: korrelgroottesamenstelling van grondsoorten (zie ook textuur­klasse) (52-59) .

textuurklasse: berust op een indeling van grondsoorten naar hun korrel­groottesamenstelling in gewichtsprocenten van de minerale delen.

Eolische afzettingen (zowel zand als zwaarder materiaal) worden naar het leemgehalte als volgt ingedeeld:

% leem naam samenvattende namen

0 - 10 leemarm zand 10 - 17,5 zwak lemig zand 1 17,5- 32,5 sterk lemig zand )lemig zand 32,5- 50 zeer sterk lemig zand) 50 - 85 zandige leem 85 -100 siltige leem

Tevens minder dan 8 % lutum

' ) zand

leem

26

Page 28: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

De zandfractie wordt naar de M50 onderverdeeld in :

M50 tussen naam Samenvattende namen

50 en 105 ym uiterst fijn zànd ) 105 én 150 ym zeer fijn zand ) fijn zand 150 en 210 ym matig fijn ziänd ) 210 en 420 ym matig grof zand ) .„n c j \ grof zand 420 en 2000 ym zeer grof zand )

venig zand: zie organische-stofklasse.

zand: mineraal materiaal,.dat minder dan 8%-lutumfractie en minder dan 50% leemfractie bevat.

zandfractie: zie textuurklasse

zandgrofheid: zie M50

zwaar(der): grond wordt zwaar(der) genoemd naarmate het gehalte aan leemfractie toeneemt. Zie textuurklasse.

27

Page 29: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

V :

28

Page 30: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN

5 LITERATUURLIJST

Bakker, H. de en J. Schelling

Kleijer, H.

1966 Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Pudoc, Wageningen.

1977 Bestemmingsplan gemeente Ede. Bodemgesteldheid en bodemgeschikt­heid. Intern rapport. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.

29

Page 31: STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN