Standaard toelichting op peilbesluit 2009-12-16 · December 2009 Toelichting op het peilbesluit...

49
Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht December 2009

Transcript of Standaard toelichting op peilbesluit 2009-12-16 · December 2009 Toelichting op het peilbesluit...

Toelichting op het peilbesluit

Meeuwentocht

December 2009

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 2

Inhoud

1. INLEIDING .............................................................................................................. 3

1.1. ALGEMEEN ......................................................................................................... 3

1.2. PROCEDURE ........................................................................................................ 3

1.3. AANLEIDING TOT OPSTELLEN VAN HET PEILBESLUIT .......................................... 3

1.4. BASISGEGEVENS EN BEREKENINGEN .................................................................. 4

1.5. LEESWIJZER ........................................................................................................ 4

2. WETTELIJK KADER............................................................................................. 6

2.1. WET OP DE WATERHUISHOUDING (14 JUNI 1989) ............................................... 6

2.2. DE WATERSCHAPSWET (6 JUNI 1991) ................................................................. 6

2.3. ALGEMENE WET BESTUURSRECHT ...................................................................... 6

2.4. VERORDENING VOOR DE FYSIEKE LEEFOMGEVING FLEVOLAND ........................ 7

2.5. REGLEMENT EN VERORDENINGEN WATERSCHAP ZUIDERZEELAND .................... 7

3. BELEIDSKADER .................................................................................................... 9

3.1. NATIONAAL BESTUURSAKKOORD WATER ......................................................... 9

3.2. OMGEVINGSPLAN FLEVOLAND 2006 .................................................................. 9

3.3. WATERBEHEERPLAN 'MEER DAN WATER ALLEEN' 2007 – 2011 ....................... 11

3.4. BESTEMMINGSPLANNEN ................................................................................... 11

4. GEBIEDSBESCHRIJVING .................................................................................. 12

4.1. LIGGING EN BEGRENZING PLANGEBIED ............................................................ 12

4.2. BODEMOPBOUW EN HOOGTELIGGING ............................................................... 12

4.3. HUIDIGE WATERHUISHOUDKUNDIGE SITUATIE ................................................. 12

4.3.1. Oppervlaktewater.................................................................................... 12

4.3.2. Grondwater ............................................................................................. 13

4.4. GRONDGEBRUIK EN BELANGEN ........................................................................ 14

5. TOETSING EN MAATREGELEN ...................................................................... 16

5.1. TOETSINGSKADER VOOR LANDELIJK GEBIED .................................................... 16

5.2. BASISGEGEVENS TOETSING .............................................................................. 18

5.3. TOETSING AAN N.W.-NORMPEIL ...................................................................... 18

5.4. TOETSING AAN H.W.-NORMPEIL ...................................................................... 19

5.5. TOETSING ONTWATERING ................................................................................. 19

5.6. TOETSING INUNDATIE ....................................................................................... 19

5.7. BELANGENAFWEGING ...................................................................................... 19

5.8. SAMENVATTING TOETSING ............................................................................... 20

6. NOTA VAN COMMENTAAR ............................................................................. 21

7. LITERATUURLIJST ............................................................................................ 22

Bijlage 1 Procedure vaststelling peilbesluit Bijlage 2 Kaarten Bijlage 3 Definities, verklarende woordenlijst op basis van TNO (1986)

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 3

1. Inleiding

1.1. Algemeen Waterschap Zuiderzeeland voert het peilbeheer over het hoofdwatersysteem binnen haar beheergebied. Zij stemt het peilbeheer in de watergangen af op de functies in het hierop afwaterend gebied. Daarbij wordt ook rekening gehouden met waterkwaliteit, infrastructuur en stabiliteit van dijken. Ten behoeve van dit peilbeheer worden in peilbesluiten streefpeilen vastgelegd. In het peilbesluit wordt ook de belangenafweging tussen verschillende functies gemaakt. In de toelichting op het peilbesluit is terug te vinden hoe deze belangenafweging is gemaakt. Met het peilbesluit wordt de belanghebbenden in het gebied duidelijkheid en rechtszekerheid geboden ten aanzien van de te hanteren streefpeilen. De waterstand in watergangen kan onder invloed van weersomstandigheden fluctueren rond het vastgestelde peil. Van Waterschap Zuiderzeeland mag men verwachten dat zij de vastgestelde streefpeilen zo goed handhaaft als binnen haar vermogen ligt. Het waterschap heeft hiertoe de inspanningsverplichting.

1.2. Procedure In dit rapport wordt een toelichting gegeven op het peilbesluit voor het streefpeil in de Meeuwentocht gelegen in oostelijk Flevoland, hierna genoemd peilbesluit Meeuwentocht (MT 01). Het peilbesluit is een wijziging op het peilbesluit Lage Vaart waarin het afwaterend gebied van de Meeuwentocht is opgenomen onder de code LVA.11. Het gebied waar het peilbesluit betrekking op heeft is weergegeven op kaart 1 in bijlage 2 en wordt afgekort met MT 01. Voor de waterhuishoudkundige inrichting van de Meeuwentocht is een onderzoek uitgevoerd naar het zomerpeil en is overleg gevoerd met de aangelanden. Hierbij is de eindsituatie van het watersysteem voor het peilgebied getoetst. Dit peilbesluit is tot stand gekomen middels een openbare procedure met een wettelijke basis in de Wet op de Waterhuishouding, de Waterschapswet, Algemene wet bestuursrecht, Verordening inspraak en bekendmakingen, Verordening Fysieke Leefomgeving Flevoland en het reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland. Een samenvatting van de procedure is te vinden in bijlage 1. Het peilbesluit is zowel ambtelijk als bestuurlijk afgestemd met alle belanghebbende instanties. Dit zijn de provincie Flevoland, de gemeente Lelystad en Land en Tuinbouw Organisatie (LTO Noord). Daarnaast heeft het peilbesluit 6 weken ter inzage gelegen bij de gemeente Lelystad en Waterschap Zuiderzeeland. Hierdoor is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Dit is verwerkt in de bijgevoegde Nota van Commentaar (hoofdstuk 7).

1.3. Aanleiding tot opstellen van het peilbesluit Er worden drie soorten peilbesluiten onderscheiden, te weten: 1. Een peilbesluit waarmee voor de eerste maal een bestaand peilregime

ongewijzigd in een peilbesluit wordt vastgelegd.

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 4

2. Een peilbesluit ter herziening van een verouderd peilbesluit (ouder dan 10 jaar) maar waarbij het bestaande peilregime ongewijzigd wordt vastgesteld.

3. Een peilbesluit dat betrekking heeft op een wijziging van het tot nu

gehanteerde peilregime. Dit peilbesluit is opgesteld omdat het streefpeil van de Meeuwentocht niet correct is opgenomen in het huidige peilbesluit van de Lage Vaart waarin een zomerpeil van NAP –5,15 m is opgenomen en een winterpeil van NAP -5,65 m. In 1997 is een proef uitgevoerd met opzet van het zomerpeil in de Meeuwentocht met 0,3 m naar NAP -5,35 m. Het doel van deze proef was de effecten van de peilverhoging op het tegengaan van verdroging te beoordelen en de effecten op de waterkwaliteit in beeld brengen. Uit de evaluatie van de proef bleek het effect op het tegengaan van verdroging gering. De waterkwaliteit is wel verbeterd door de peilopzet. In 1998 is afgesproken met de aangelanden het verhoogde zomerpeil van NAP -5,35 m voort te zetten. In praktijk werd echter het zomerpeil hoger opgezet naar NAP -5,15 m. Het is niet duidelijk wanneer dit is gebeurd. Per abuis is het peil NAP -5,15 m ook opgenomen in het peilbesluit Lage Vaart, september 2005. Na overleg met de aangelanden is toegezegd vanaf 2006 weer een zomerpeil te hanteren van NAP -5,35 m, conform de afspraken in 1998. Het peilbesluit is een wijziging op het vigerend peilbesluit Lage Vaart. In het peilbesluit is getoetst of de voorgestelde streefpeilen goed zijn afgestemd op het beoogde grondgebruik en de aanwezige belangen in het gebied, en of ten gevolge van de peilwijziging geen negatieve effecten optreden naar de omgeving. De toetsing en belangenafweging vormen de onderbouwing voor het vaststellen van de streefpeilen. Het is hierbij mogelijk dat (compenserende) maatregelen worden aanbevolen of geëist.

1.4. Basisgegevens en berekeningen De volgende basisgegevens en onderzoeken zijn gebruikt door het waterschap als onderbouwing voor het opstellen van het peilbesluit: 1. Actueel Hoogtebestand Nederland (Meetkundige Dienst, 1998); 2. Berekening van de peilstijgingen ten gevolge van een neerslaggebeurtenis

met een herhalingstijd van eens in de 100 jaar, inclusief 10% conform het middenscenario WB21;

3. Ontwateringnormen (Cultuurtechnisch Vademecum, 2000). 4. Evalutatie peilbeheer Meeuwentocht;

1.5. Leeswijzer Het peilbesluit bevat de volgende onderdelen die zijn samengebonden in één document:

1. Het peilbesluit; 2. De toelichting op het peilbesluit; 3. De nota van commentaar.

Peilbesluit

Het peilbesluit is opgebouwd uit de volgende onderdelen: I. De overwegingen II. Het besluit III. De peilenkaart Ad I, De overwegingen

Het besluit wordt voorafgegaan door de overwegingen die de Algemene Vergadering tot het besluit hebben doen komen. Ad II, Het besluit

In het besluit wordt formeel door middel van een openbare inspraakprocedure vastgelegd welke streefpeilen, gedurende een bepaalde periode in de nader

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 5

omschreven gebieden worden nagestreefd. In het peilbesluit is aangegeven wat het streefpeil is in de (hoofd)watergang(en). Daarnaast is een aantal bepalingen opgenomen met betrekking tot de toegestane marge rond het streefpeil en de geldigheidsduur van het peilbesluit. Het besluit wordt vastgesteld door de Algemene Vergadering en voor goedkeuring toegezonden aan Gedeputeerde Staten van Flevoland. Ad III, De peilenkaart

Bij het besluit is een peilenkaart gevoegd met een overzicht van het vastgestelde streefpeil en het bijbehorende peilgebied. De toelichting op het besluit

De toelichting geeft een beschrijving van de aanleiding voor het peilbesluit, de belangenafweging en de relevante technische informatie met betrekking tot het peilbeheer. De toelichting bevat de volgende hoofdstukken: • Hoofdstuk 1: inleiding; • Hoofdstuk 2: wettelijk kader; • Hoofdstuk 3: beleidskader; • Hoofdstuk 4: gebiedsbeschrijving (waaronder de huidige

waterhuishoudkundige situatie); • Hoofdstuk 5: toekomstige waterhuishoudkundige situatie; • Hoofdstuk 6: toetsing en maatregelen; • Hoofdstuk 7: nota van commentaar (zie verder); • Hoofdstuk 8: literatuurlijst De tekst wordt verduidelijkt door middel van kaartmateriaal. De nota van commentaar

De nota van commentaar bestaat uit twee delen: de reactienota en de nota van antwoord. In de reactienota zijn de reacties opgenomen zoals deze kenbaar zijn gemaakt door derden tijdens de inspraakprocedure. In de nota van antwoord wordt het standpunt van het College van Dijkgraaf en Heemraden van Waterschap Zuiderzeeland ten aanzien van deze reacties weergegeven. Vervolgens is er een conclusie en oordeel aan verbonden hoe met de nota van commentaar wordt omgegaan.

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 6

2. Wettelijk kader

Het peilbesluit wordt door gedeputeerde staten van de provincie Flevoland aan het `recht` getoetst. Hieronder dienen met name te worden verstaan de formele en materiële wetgeving van de centrale overheid, provinciale verordeningen en verordeningen van Waterschap Zuiderzeeland zelf. Tot het recht worden ook gerekend de ongeschreven rechtsbeginselen, waaronder het motiveringsbeginsel (zie paragraaf 2.1). In dit hoofdstuk worden de belangrijkste algemeen verbindende voorschriften genoemd. Voor een toelichting op deze voorschriften wordt verwezen naar de wetteksten zelf en naar de handboeken.

2.1. Wet op de waterhuishouding (14 juni 1989) • Artikel 16, lid 1 van de Wet op de waterhuishouding (Wwh) geeft aan dat

een waterkwantiteitsbeheerder in daartoe aan te wijzen gevallen verplicht is met betrekking tot oppervlaktewateren onder zijn beheer één of meerdere peilbesluiten vast te stellen.

• Artikel 16, lid 2 Wwh geeft ten aanzien van oppervlaktewateren onder

beheer van het Rijk aan dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regelen worden gesteld met betrekking tot het peilbesluit.

• Artikel 16, lid 3 Wwh geeft ten aanzien van de overige oppervlaktewateren aan dat de Provinciale Staten bij verordening nadere regelen stellen met betrekking tot het peilbesluit.

Dit peilbesluit heeft alleen betrekking op wateren die in beheer zijn van waterschap Zuiderzeeland.

2.2. De Waterschapswet (6 juni 1991) • In artikel 148 van de Waterschapswet is opgenomen dat peilbesluiten aan

de goedkeuring van Gedeputeerde Staten zijn onderworpen. • Artikel 149 van de Waterschapswet geeft aan dat Gedeputeerde Staten van

de Provincie de goedkeuring aan een peilbesluit alleen kan onthouden wegens strijd met het recht of algemeen belang.

2.3. Algemene wet bestuursrecht Uit de Algemene wet bestuursrecht volgt een aantal voorschriften waaraan een peilbesluit moet voldoen: Afdeling 3.4: Openbare voorbereidingsprocedure

• Artikel 3.11: het ontwerp-besluit en de daarop betrekking hebbende stukken liggen tenminste zes weken ter inzage.

• Artikel 3.12: voorafgaand aan de ter-inzage-legging wordt een kennisgeving geplaatst in één of meer dag- of nieuwsbladen. Daarin wordt de zakelijke inhoud van het ontwerp-besluit vermeld. In de kennisgeving wordt ook vermeld waar en wanneer stukken ter inzage liggen en wie in de gelegenheid gesteld wordt zijn zienswijze kenbaar te maken.

• Artikel 3.15: belanghebbenden kunnen hun zienswijze mondeling of schriftelijk naar voren brengen. Van hetgeen mondeling naar voren wordt gebracht, wordt een verslag gemaakt.

Afdeling 3.7: Motivering

• Artikel 3.46: een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. • Artikel 3.47: de motivering wordt vermeld bij bekendmaking van het

besluit. Daarbij wordt zo mogelijk vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit wordt genomen.

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 7

2.4. Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland

In de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland is nader aangegeven welke voorwaarden er voor peilbesluiten gelden ten aanzien van de voorbereiding en vaststelling, goedkeuring, herziening, wijziging en rapportage. Artikel 5.12 beschrijft de aanwijzing van verplichte peilbesluiten:

De Algemene Vergadering stelt voor de oppervlaktewateren onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast, waarin de waterstanden worden aangegeven die het waterschap gedurende daarbij bepaalde perioden zoveel mogelijk handhaaft. Gedeputeerde staten verlenen op verzoek van het college van dijkgraaf en heemraden van het bepaalde in het eerste lid ontheffing ten aanzien van gebiedsdelen waar een regeling van de waterstand redelijkerwijs niet mogelijk is. Artikel 5.13 beschrijft de inhoud van het peilbesluit:

Het peilbesluit bevat tenminste: • Een kaart met de begrenzing van de gebieden waarbinnen

oppervlaktewateren gelegen zijn waarop het peilbesluit betrekking heeft, en

• De te handhaven waterstanden, aangegeven in hoogte ten opzichte van NAP, met daarbij aangegeven de perioden en de peilvakken waarvoor de waterstanden gelden.

Het peilbesluit gaat vergezeld van een toelichting waarin tenminste zijn opgenomen:

• De aan het besluit ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de verrichte onderzoeken;

• De verwachte grondwaterstanden waarop de gekozen waterstanden gebaseerd zijn en de afwijking ten opzichte van het optimale grond- en oppervlaktewaterregime.

Artikel 5.14 beschrijft de openbare voorbereiding:

Op de voorbereiding van het peilbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing (zie paragraaf 2.3). Artikel 5.15 beschrijft de goedkeuring van een peilbesluit:

Bij de toezending van een peilbesluit aan Gedeputeerde Staten, ter verkrijging van de vereiste goedkeuring, voegt het waterschap de verslagen bij van het bij de voorbereiding van het besluit gevoerde overleg, de ingediende zienswijzen en de beschouwingen van de algemene vergadering daarover. Artikel 5.16 beschrijft de herziening van een peilbesluit:

Een peilbesluit wordt ten minste eens in de tien jaren herzien. Op een herziening en een wijziging van een peilbesluit zijn de artikelen 5.13 tot en met 5.15 van overeenkomstige toepassing.

2.5. Reglement en verordeningen Waterschap Zuiderzeeland

Reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland

Artikel 29 van het Reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland geeft aan dat het door de Algemene Vergadering van het waterschap vastgestelde peilbesluit ter goedkeuring wordt voorgelegd aan Gedeputeerde Staten van de Provincie Flevoland. Verordening inspraak en bekendmakingen van het Waterschap Zuiderzeeland

In deze verordening is geregeld waar stukken ter inzage moeten worden gelegd tijdens de openbare voorbereidingsprocedure zoals genoemd in afdeling 3.4 van de Awb. Besluit Milieu-effectrapportage

De vaststelling van een peilbesluit kan m.e.r.-plichtig zijn. In categorie 27.3 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit Milieu-effectrapportage is alleen de structurele verlaging van het peil van een oppervlaktewater m.e.r.-plichtig gesteld voor de gevallen waarin:

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 8

• de verlaging 16 cm of meer bedraagt, én • plaatsvindt in een gevoelig gebied of een weidevogelgebied, én • betrekking heeft op een oppervlakte van 200 hectare of meer. De begrippen ‘gevoelig gebied’ en ‘weidevogelgebied’ zijn gedefinieerd in onderdeel A van genoemde bijlage. Als het waterschap een peilbesluit wil vaststellen waarvoor al deze drie voorwaarden gelden, dan dient de wettelijke m.e.r.-procedure te worden doorlopen voordat het peilbesluit kan worden vastgesteld.

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 9

3. Beleidskader

Het vigerend Europees en landelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ordening, waterbeheer en milieu is vastgelegd in richtlijnen, nota's en andere plannen, waaronder:

• de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)

• het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

• de Vierde nota waterhuishouding extra

• het Natuurbeleidsplan

• het Structuurschema Groene Ruimte Het Europees en landelijk beleid is verder uitgewerkt in het beleid van provincie, waterschap en gemeenten. Het beleid van deze overheden is vastgelegd in het Omgevingsplan Flevoland (OPF), het Waterbeheerplan (WBP) en in bestemmingsplannen. De afwegingen in een peilbesluit dienen te worden gemaakt conform het in deze plannen vastgelegde beleid. Aanvullend dient rekening te worden gehouden met nieuw Europees en landelijk beleid dat sinds de vaststellingsdata van het OPF, het WBP en de bestemmingsplannen is vastgesteld. In dit hoofdstuk worden de aspecten van het vigerend beleid aangehaald die van belang zijn voor peilbesluiten.

3.1. Nationaal Bestuursakkoord Water In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn wateroverlastnormen opgenomen. In Flevoland zijn echter afwijkende normen voor wateroverlast vastgesteld middels een partiële herziening van het Provinciaal Omgevingsplan in 2004:

Grondgebruik Inundatierisico (1/jr)

Landelijk gebied 80 en minimaal 50 Stedelijk gebied 100

De norm voor landelijk gebied bedraagt 1/80 per jaar. Voor enkele lage gebieden wordt een norm van 1/50 per jaar gehanteerd. De norm voor stedelijk gebied bedraagt 1/100 per jaar.

3.2. Omgevingsplan Flevoland 2006 Inleiding

In het Omgevingsplan Flevoland is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Door de vier plannen in één integraal plan samen te voegen, zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en gewaarborgd. Het Omgevingsplan Flevoland 2006 komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan 2000 (POP), de partiële herziening van oktober 2004 en de partiële herziening uit juli 2005. Voor peilbesluiten zijn de standpunten ten aanzien van waterbeheer van belang:

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 10

Waterbeheer:

Door klimaatverandering, bodemdaling en waterkwaliteitseisen moet er met een andere blik naar water worden gekeken. Meer ruimte voor het watersysteem, een andere inrichting en een andere wijze van waterbeheer zijn de belangrijkste opgaven. Het waterbeleid is gericht op:

• het voorkomen van overlast door overschot of tekort aan water, waarbij de gebieden waar de bodem daalt bijzondere aandacht vragen;

• een goede ecologische toestand voor alle wateren ongeacht de bestemming, alsmede de ontwikkeling van de bijzondere waterkwaliteit in een deel van de provincie;

• de bescherming tegen buitendijks overstromingsgevaar en overlast van extreme neerslag.

De provincie wil deze doelen bereiken door ontwikkeling en behoud van duurzame en robuuste watersystemen (met inbegrip van het grondwater). In het waterbeleid worden de volgende inrichtingsprincipes gevolgd:

• toepassing van de tritsen voor wateroverlast en watertekort (vasthouden, bergen, afvoeren) en waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, schoonmaken);

• het reserveren van voldoende ruimte voor waterberging en ecologisch functioneren, naast uitmalen en dijkenbouw;

• het streven naar meervoudig ruimtegebruik. Wateroverlast

Het watersysteem heeft een gemiddelde inundatiekans van eens in de 100 jaar (1/100). Bij het ontwerp van de polders is uitgegaan met een toename door bodemdaling tot gemiddeld eens in de 80 jaar (1/80), welke behouden moet worden. Hierbij geldt een minimumnorm van eens in de 50 jaar (1/50). Conform de landelijke werknormen geldt voor stedelijk gebied een inundatienorm van eens in de 100 jaar (1/100), met een maximale afvoer van 1,5 liter per seconde per hectare. Vooralsnog worden geen normen voor natuurgebieden vastgesteld.

Waterkwaliteit

Het waterbeheer voor de waterkwaliteit is gericht op een goede ecologische toestand voor alle wateren ongeacht de bestemming. Voor oppervlaktewater, grondwater en waterbodem worden de normen van de Vierde Nota Waterhuishouding aangehouden, tenzij deze niet kunnen worden gerealiseerd als gevolg van natuurlijke omstandigheden. Voor het waterkwaliteitsbeheer zijn gebieden aangegeven waar in de toekomst de goede waterkwaliteit gehandhaafd en verder verbeterd zal moeten worden. Voor de chemische waterkwaliteit geldt dat verslechtering van de waterkwaliteit niet is toegestaan.

Functies van watersystemen Waterbeheerders hebben de inspanningsverplichting om door middel van het waterhuishoudkundige beheer de toegekende functies en het daarbij behorende eisenpakket te (helpen) realiseren. Het waterschap kan in haar waterbeheersplan meer in detail functies aangeven en/of uitwerken voor de afzonderlijke wateren of delen daarvan.

Water in steden en dorpen

De provincie Flevoland streeft naar aantrekkelijk, toegankelijk, veilig en schoon water in woongebieden, met een diversiteit aan waterplanten en -dieren en betrouwbare gebruiksmogelijkheden. In gemeentelijke waterplannen worden de diverse subfuncties van stedelijk water vastgelegd, van doelstellingen voorzien en in maatregelen uitgewerkt. Het grondwaterpeil wordt afgestemd op drooglegging en stabiliteit van gebouwen, vochtvoorziening van stedelijk groen, kwelreductie in geval van slechte grondwaterkwaliteit en infiltratie en berging van hemelwater.

Water en landbouw

Voor een optimale productie van gewassen worden eisen gesteld aan de grondwaterstand, het peilbeheer, de beschikbaarheid en de kwaliteit van water voor beregening. De eisen verschillen per gewas. In gebieden met de functie

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 11

'agrarisch water' worden de volgende doelen gesteld: * De optimale vochtvoorziening wordt afgestemd op het meest voorkomende grondgebruik. * Opbrengstderving als gevolg van wateroverlast en vochttekort wordt geminimaliseerd. * Plaatselijk is sprake van een beperkte en verslechterende drooglegging ten opzichte van de eisen van het agrarisch landgebruik. Hier is een overgang wenselijk naar een gebruik dat ook op langere termijn in overeenstemming is met de drooglegging. Water en natuur

De abiotische kwaliteit van de EHS moet in 2027 toegesneden zijn op de gewenste natuurwaarden. De milieukwaliteit mag dan niet meer tekortschieten. In Flevoland betekent dit vooral een aanpak van verdroging, versnippering en verstoring door geluid. In 2015 moet in 80% van de als verdroogd aangewezen gebieden de verdrogingproblematiek opgelost zijn en in 2018 100%. Het is denkbaar dat het waterschap en de terreinbeheerders bij de uitwerking van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) de nieuwe milieutekorten aantonen.

Water en archeologie

In het archeologiebeleid maakt de provincie een onderscheid in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties. Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. Er zijn vier PArK'en, te weten: Rivierduingebied Swifterbant, Unesco-monument Schokland, Urk en omgeving en Omgeving Kuinderschans en Kuinderburchten. Voor de PArK'en werkt het waterschap het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) met voorrang uit.

3.3. Waterbeheerplan 'Meer dan water alleen' 2007 – 2011

Volgens de Wet op de waterhuishouding heeft elk waterschap de verplichting een waterbeheerplan (WBP) op te stellen voor haar beheergebied. Iedere vier jaar dient een dergelijk plan te worden geactualiseerd. Het WBP van Waterschap Zuiderzeeland is een beleids- en visiedocument. Het geeft richting aan de samenwerking met andere organisaties en de uitvoering van het (provinciaal) waterbeleid. Met betrekking tot het peilbesluit staat in hoofdstuk 6 van het WBP omschreven dat in de peilbesluiten wordt getoetst of het vastgestelde streefpeil voldoet aan de functies en belangen in een gebied zoals beschreven in het omgevingsplan Flevoland. Bij het vaststellen van het streefpeil worden de belangen: interne veiligheid, voldoende drooglegging, behoud van archeologisch erfgoed en behoud van een goede waterkwaliteit van zowel grond- als oppervlakte water tegen verdergaande bodemdaling en vergroting van de kwelintensiteit zo goed mogelijk afgewogen. In het waterbeheerplan zijn de functies van het oppervlaktewater die in het OPF 2006 zijn toegekend, verder uitgewerkt, onderverdeeld en gedetailleerd. Per functie zijn bijbehorende normen vermeld. Peilbesluiten dienen niet strijdig te zijn met het behalen van deze normen.

3.4. Bestemmingsplannen In dit peilbesluit is rekening gehouden met de bestemmingen, c.q. gebruiksfuncties, zoals vastgesteld in de voor deze gebieden geldende bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan dat van toepassing is op het plangebied is bestemmingsplan Buitengebied Lelystad.

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 12

4. Gebiedsbeschrijving

Voor de gebiedsbeschrijving van de Meeuwentocht is gebruik gemaakt van beschikbare gegevens van het watersysteem, het grondwatersysteem, de bodemopbouw, de maaiveldhoogte en van diverse literatuur en kaartmateriaal, onder andere: • Evaluatie peilbeheer Meeuwentocht (2007); • Omgevingsplan Flevoland (2006); • Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2007-2011 (2007); • Watersysteemkaart Waterschap Zuiderzeeland; • Grondwaterkaart Nederland; • Landgebruikkaart Nederland; • Bodemkaart Nederland.

4.1. Ligging en begrenzing plangebied De ligging van het plangebied is weergegeven op kaart 1 (bijlage 2). Het gebied is circa 900 ha groot en ligt ten zuidwesten van de Larsertocht ten zuiden van de Meeuwenweg, ten noordoosten van de Knarweg en ten noorden van de Pijlstaartweg.

4.2. Bodemopbouw en hoogteligging

Bodemopbouw

De bodem bestaat voornamelijk uit kalkrijke lichte klei, bodemcode Mn35A In het noordoosten is sprake van zware klei, bodemcode Mn45A.

Hoogteligging

Het maaiveldniveau varieert tussen NAP -3,75 m NAP -4,20 m en ligt gemiddeld op NAP -3,95 m. 90% van het maaiveld zit boven NAP -4,12 m. Verwachte maaivelddaling

In 2005 is door Waterschap Zuiderzeeland een onderzoek verricht naar de bodemdaling in de Flevopolder en de Noordoostpolder (2005, bodemdalingskaart Flevopolder en Noordoostpolder). Op de locatie van het plangebied wordt tot 2050 een geringe bodemdaling verwacht van 0,1 tot 0,2 m. Het is mogelijk dat door de autonome bodemdaling delen van het gebied in de toekomst onvoldoende drooglegging hebben, waardoor wateroverlast kan gaan optreden. Dit wordt bij herziening van het peilbesluit na 10 jaar opnieuw getoetst.

4.3. Huidige waterhuishoudkundige situatie

4.3.1. Oppervlaktewater

Aan- en afvoersysteem en waterpeilen

Het plangebied maakt in de huidige situatie deel uit van het watersysteem van de Lage Vaart met een streefpeil van NAP -6,20.

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 13

Het winterpeil in de Meeuwentocht bedraagt NAP -5,65 m. Na de proef in 1997 is comform afspraken met de aangelanden een zomerpeil van NAP -5,35 m ingesteld. De drooglegging bedraagt bij winterpeil 1,70 m en bij zomerpeil 1,40 m. In het peilbesluit Lage Vaart is voor de Meeuwentocht een foutief zomerpeil van NAP -5,15 m vastgelegd. Peilregulerende kunstwerken

Voor de uitstroom van de Meeuwentocht in de Larservaart, staat een stuw, die het waterpeil in de Meeuwentocht regelt.

Waterkwaliteit

In 1997 is als proef een peilverhoging van 0,3 m, ten opzichte van het toen geldende peil NAP -5,65m, gedurende de zomerperiode ingesteld om het effect van peilverhoging op het terugdringen van slechte kwel te onderzoeken. Het peil is in de Meeuwentocht van 1-4-1997 tot 4-9-1997 verhoogd van NAP –5,65 m naar NAP –5,35 m. Deze peilverhoging heeft geleid tot een verlaging van het chloridegehalte van ca 700 mg/l tot ca. 350 à 400 mg/l.

4.3.2. Grondwater

Geohydrologische opbouw

Aan de hand van de grondwaterkaart à la carte welke in 2003 door TNO is uitgegeven voor een beschrijving van de gegenereerde digitale gegevens uit het REGIS, project is het volgende schema van de geohydrologische bodemopbouw opgemaakt.

Hydrologische

Schematisatie Formatie

Diepte

t.o.v.

maai-

veld

Dikte

Doorlatendheid

(m/d)

of specifieke

weerstand

(d/m) C

Doorlaatvermo

gen (m²/d) of

weerstand (d)

kD

Deklaag

We25kv Mariene klei en basisveen van de formatie van Westland

-5 tot -0 m

1 - 3 m 600-300 dagen

Watervoerend pakket 1

-10 tot -1 m

Ca 10 m 50-1000 m²/d en 100-300 m²/d

Slecht doorlatende laag 1 (SDL1)

Em32k Schelphoudende kleilagen van de Eem formatie

Ca -30 tot -10 m

3-10 m 2000-15000

Watervoerend pakket 2a

-25 tot 0 m

3-10 en 10-50 m

30-100 m²/d

Watervoerend pakket 2b

-50 tot -25 m

20-100 m 1000-3000 m²/d

Slecht doorlatende laag 2a (SDL2a)

-50 tot -25 m

5-20 m 2000-15000

Watervoerend pakket 3

-100 tot -40m

30-150 m 1000-5000 m²/d

Slecht doorlatende laag 3

Tg31k kleilagen en kleilenzen uit de formatie van Tegelen

-225 tot -200 m

10-50m 3000 - 15000 dagen

Watervoerend pakket 4

-250 tot -225 m

30-150 m 1000-3300 m²/d

Basis

Oh44k tientallen meters dikke kleilagen van de formatie van Oosterhout

-375 tot -300 m

Nvt Nvt Nvt

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 14

Tabel 4.3 schema geohydrologische opbouw voor Meeuwentocht aan

de hand van GWK 38 Freatisch grondwater

Volgens de metingen zoals deze zijn uitgevoerd in 1997 en 2006 is de gemiddelde freatische grondwaterstand in de winter circa NAP -4,8 m. In de zomer van 2006 heeft de grondwaterstand gefluctueerd tussen NAP –5,25 m, door een lage waterstand in de tocht en NAP -4,68 m veroorzaakt door neerslag en hoge waterstanden in de tocht in juli en augustus. Tijdens de proef zoals deze in 1997 is uitgevoerd, is geconstateerd dat door de peilverhoging de beregeningsbehoefte niet afneemt. Het effect van de peilverhoging was met een grondwaterstandverhoging van 10-30 cm waarneembaar in een smalle strook van 80 m aan beide zijden van de tocht. Op 225 m van de tocht was nog ca 5 cm verhoging van de grondwaterstand te meten. Op een afstand van 1 km liet de grondwaterstand geen verandering zien. In het deel van het gebied grenzend aan de Knarweg was het verschil vlak voor en enige tijd na de peilverhoging niet waarneembaar. Kwel

De stijghoogte in het 1e watervoerend pakket is gemiddeld 10 cm hoger dan de freatische grondwaterstand. Er is sprake van een geringe kweldruk welke voor het hele gebied maximaal 1 mm/ dag bedraagt.

4.4. Grondgebruik en belangen

Grondgebruik en bestemmingen

Het oppervlaktewaterpeil en het beheer daarvan dient te zijn afgestemd op het grondgebruik en de bestemmingen die zijn vastgelegd in de vigerende bestemmingsplannen. In de huidige situatie wordt het plangebied grotendeels gebruikt voor akkerbouw. Er liggen enkele veeteeltbedrijven in het plangebied. Overige belangen

Naast het grondgebruik zijn er andere belangen met specifieke wensen ten aanzien van de waterhuishouding. Deze zijn hieronder toegelicht. Voor deze belangen gelden droogleggingeisen of ontwateringnormen welke zijn weergegeven in tabel 6.1. Een toetsing op deze normen vindt plaats in hoofdstuk 6. De overige belangen die aan de orde zijn voor de locatie van het plangebied, volgen onder andere uit het Omgevingsplan Flevoland en het bestemmingsplan van de gemeente Dronten.

1. infrastructuur (primaire- en secundaire wegen):

De bestaande infrastructuur bestaat uit de Meeuwenweg aan de noordwestzijde, de Pijlstaartweg aan de zuidoostzijde en de Knarweg aan de zuidwestzijde. Noordoostelijk ligt de N302. Het Larserpad doorkruist het gebied van noordwest naar zuidoost. 2. bebouwing:

De bebouwing beperkt zich tot de akkerbouw- en veeteeltbedrijven gelegen aan de Meeuwenweg en de Pijlstaartweg. Tijdens overleg in 2006 is door de aangelanden aangegeven dat in de herfst van 2005 water in de koelgoten van de opslagplaatsen heeft gestaan. Dit was in het verleden niet het geval. De koelgoten liggen op circa 1 m beneden maaiveld terwijl in de herfst de grondwaterstand tot circa 0,75 m beneden maaiveld komt. De opslagplaatsen met koelgoten liggen achterop de kavel, op het erf. In de herfst en winter zijn de grondwaterstanden hoger dan in de zomer, ook wanneer de tocht op winterpeil staat en de kavelsloten droog staan. In deze periode kan de grondwaterstand ter hoogte van de erven, waar

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 15

de koelgoten zich bevinden, dus niet worden beïnvloed door het tochtpeil te verlagen. 3. natuur:

In het gebied en de directe omgeving zijn geen bijzondere (zoet)water natuurwaarden aanwezig zijn. 4. kabels en leidingen:

In gebieden waar aan de minimale drooglegging voor wegen wordt voldaan, wordt automatisch voldaan aan de drooglegging voor kabels en leidingen. 5. archeologische- en cultuurhistorische waarden:

Volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden bevinden zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden of elementen. 6. Recreatie

Het gebied wordt niet gebruikt voor recreatiedoeleinden.

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 16

5. Toetsing en maatregelen

5.1. Toetsingskader voor landelijk gebied In dit hoofdstuk is de toetsing en de belangenafweging van de nieuwe streefpeilen weergegeven. Door middel van het nemen van peilbesluiten legt het waterschap zichzelf de taak op om de vastgelegde peilen te handhaven. Het uitvoeren van de taak moet toetsbaar zijn en het waterbeheer in het gebied moet voor een ieder dezelfde uitgangspunten kennen. Hiervoor is door het waterschap een toetsingsmethodiek opgesteld. Bij de toetsing wordt onderscheid gemaakt tussen landelijk en bestaand stedelijk gebied, nieuw stedelijk gebied en natuurgebied. Voor dit peilbesluit is alleen de toetsingsmethodiek voor landelijk en bestaand stedelijk gebied van toepassing. Voor landelijk en bestaand stedelijk gebied worden dynamische droogleggingnormen bij halve en hele maatgevende afvoer gebruikt. In deze paragraaf is de toetsingsmethodiek samengevat. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar het Achtergronddocument voor peilbesluiten (Waterschap Zuiderzeeland, 2001). Streefpeil

De streefpeilen zijn de basis voor de toetsing. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bemalen en gestuwde peilgebieden. � In bemalen peilgebieden wordt het streefpeil gehandhaafd door middel van

een gemaal. � In gestuwde peilgebieden wordt het streefpeil bepaald door de

stuwkruinhoogte. In kwelgebieden is echter altijd sprake van een basisafvoer. De basisafvoer wordt bepaald door de grootte van het gebied en de intensiteit van de kwel. Deze basisafvoer zorgt er in gestuwde gebieden met kwel voor dat de waterstand hoger is dan de ingestelde stuwkruinhoogte. Het streefpeil is daarom gelijk aan de stuwkruinhoogte plus de overstorthoogte van de kwelafvoer.

N.W.- en H.W.-normpeil

De waterstand kan fluctueren ten gevolge van neerslag. In het peilbesluit worden de waterpeilen bij halve en hele maatgevende afvoersituatie getoetst aan de hoogst toelaatbare waterstanden voor het betreffende grondgebruik en bodemtype. Voor de genoemde afvoeren zijn dit respectievelijk het Normaal Water-normpeil (N.W.-normpeil) en het Hoog Water-normpeil (H.W.-normpeil). Hieronder worden deze termen toegelicht: � De halve maatgevende afvoer is de afvoer die 10 à 20 dagen per jaar

wordt bereikt of overschreden, en is vastgesteld op 6,5 mm/d (= 0,75 l/s/ha).

� De maatgevende afvoer is de afvoer die 1 à 2 dagen per jaar wordt bereikt of overschreden, en is vastgesteld op 13 mm/d (= 1,50 l/s/ha) (Vereniging voor landinrichting, 1992).

� Het N.W.-normpeil is de hoogst toelaatbare waterstand bij halve maatgevende afvoer.

� Het H.W.-normpeil is de hoogst toelaatbare waterstand bij hele maatgevende afvoer.

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 17

Berekening van het N.W.- en H.W.-normpeil

Voor de neerslagsituaties bij halve en hele maatgevende afvoer zijn droogleggingsnormen opgesteld. De droogleggingsnormen variëren voor verschillende vormen van grondgebruik en bodemtype en zijn gebaseerd op de optimale draindiepte. Wanneer meerdere bodemtypen of vormen van grondgebruik voorkomen binnen een peilgebied is een afweging gemaakt welk bodemtype of grondgebruik als maatgevend wordt gehanteerd. De droogleggingsnormen zijn weergegeven in tabel 5.1. Het N.W.- en H.W-normpeil kunnen worden berekend door de droogleggingsnorm af te trekken van de maaiveldhoogte. Het criterium voor de toetsing van het peilbeheer is dat 90% van een peilgebied bij halve en hele maatgevende afvoer voldoet aan de droogleggingsnormen. Er wordt daarom uitgegaan van het zogenoemde 10% laagste maaiveldniveau.

Tabel 5.1: Toetsingskader (bron:Achtergronddocument voor

peilbesluiten, 2001)

1. De maaiveldhoogte is gelijk aan het 10% laagste maaiveld. In dit geval zal

minimaal 90% van een peilgebied voldoen aan de normpeilen.

2. Voor nieuw stedelijk gebied wordt tevens getoetst aan de inundatienorm:

de maximale toegestane peilstijging bij een neerslaggebeurtenis met een

herhalingstijd van eens in de 100 jaar (+10% conform Middenscenario

WB21) is tot aan de insteek van de watergang (Normering Wateroverlast

Flevoland). Hierbij dient de afvoer uit het gebied te worden begrensd tot

1,5 l/s/ha zodat wateroverlast niet wordt afgewenteld naar omliggende

gebieden (Stroomgebiedsvisie Flevoland);

3. Voor natuur zijn geen normen opgesteld. Per natuurdoeltype is wel sprake

van een wenselijke gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) en een

wenselijke gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

4. Voor droge bosgemeenschappen op kleigronden zijn de GVG en de GHG

0,55 m en 0,80 m beneden maaiveld.

Toetsing

De waterstanden bij halve en hele maatgevende afvoer zijn voor gestuwde gebieden berekend aan de hand van de stuwformule. Voor bemalen gebieden zijn deze bepaald op basis van meetreeksen van de waterstand bij het gemaal. De waterstanden bij halve en hele maatgevende afvoeren worden getoetst aan het N.W.- en H.W.-normpeil. Wanneer de waterstand bij halve of hele maatgevende afvoer respectievelijk het N.W.- of H.W.-normpeil overschrijdt is dit niet direct een aanleiding om de streefpeilen te verlagen. Er vindt dan een afweging plaats op basis van de omvang van de overschrijding, de aanwezige

Bestemming Optimale draindiepte

(m -mv1)

N.W.-normpeil

(m-mv1)

H.W.-normpeil

(m-mv1)

Akkerbouw en grove tuinbouw

0,85 (zandgrond) 1,05 (zavel-/ kleigrond)

1,20 0,80-1,10 (zeer doorlatende

gronden)

0,60-0,75

Weidebouw en dag-/ verblijfsrecreatie

0,80 1,05 0,60-0,75

Productiebos - 0,65 (zandgrond) 0,95 (zavel-/ kleigrond)

-

(Fruit)bomenteelt nvt (zandgrond)

1,25 (zavel-/ kleigrond) nvt (zandgrond)

1,40 (zavel-/ kleigrond) 0,60-0,75

Bestaand stedelijk gebied (minimaal)

1,10 1,20 Streefpeil + 0,20 m

Nieuw stedelijk gebied (minimaal)

nvt Afhankelijk van bouwwijze, drainage en riolering2

-

Wegen primair Wegen secundair

1,00 -

1,15 1,00

- -

Riolering (gemengd of verbeterd gescheiden)

- - Drempelhoogte overstorten

Natuur3 afhankelijk van natuurdoeltype4

- -

Kabels en leidingen 0,65 0,80 -

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 18

belangen en eventuele klachten. Wanneer een forse onderschrijding plaatsvindt kan dit een aanleiding zijn om voor te stellen onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een eventuele peilverhoging. Eventueel kan bij extreme neerslag en een verwachting van een peilstijging de stuw tijdelijk worden verlaagd. Ontwatering

In 2006 zijn er in het gebied grondwaterpeilbuizen geplaatst waardoor ook de ontwatering in beeld kan worden gebracht. Ontwateringdiepte is het hoogteverschil tussen de grondwaterstand en het maaiveld. Voldoende ontwateringdiepte is van belang om grondwateroverlast te voorkomen. De gewenste ontwateringdiepte is afhankelijk van het grondgebruik. De ontwateringnormen uit het Cultuurtechnisch Vademecum staan weergegeven in tabel 5.2. De peilbuis is geplaatst in kavel V13 op ca. 60 m van de Meeuwentocht in de richting van de Meeuwenweg.

Tabel 5.2 ontwateringsnormen (Cultuurtechnisch Vademecum, 2000)

Grondgebruik Ontwerpafvoer Ontwateringsnorm

Stedelijk gebied: • Bebouwing (bij vloerpeil

minimaal 0,20 m boven mv) • stedelijk groen, tuinen

5 mm/d

0,50 m-mv 0,25 m-mv

Wegen • primaire wegen • secundaire wegen

5 mm/d

1,20 m-mv 0,80 m-mv

Verblijfsrecreatie (bijv. campings) 7 mm/d 0,50 m-mv Sportvelden 7 mm/d 0,50 m-mv Dagrecreatie (bijv. speel- en ligweiden)

7 mm/d 0,15 m-mv

Golfterreinen • tees en fairways • greens

7 mm/d

0,25 m-mv 0,50 m-mv

Productiebos: • els, wilg, populier • overig

7 mm/d

0,10 m-mv 0,20 m-mv

Fruit, vollegrondsgroenten, bloembollen, glastuinbouw

7 mm/d 0,50 m-mv

Akkerbouw 7 mm/d 0,25 m-mv Natuur 7 mm/d Afhankelijk van

natuurdoeltype1

Opmerking: de ontwateringsnorm mag gemiddeld 1x per jaar gedurende

maximaal 1 dag worden onderschreden

1. Voor het bepalen van de gewenste ontwatering voor diverse

natuurdoeltypen wordt gebruik gemaakt van de rapportage WB21 en

Natuur, Royal Haskoning, juli 2003.

5.2. Basisgegevens toetsing In tabel 5.3 zijn op basis van het maatgevend grondgebruik en het bodemtype de droogleggingsnormen voor de peilgebieden gegeven.

Peilgebied 10% laagste

maaiveldhoogte

(m NAP)

Maatgevend

grondgebruik

Maatgevend

bodemtype

N.W.-

normpeil

(m-mv)

H.W.-

normpeil

(m-mv)

Meeuwentocht -4,12 Akkerbouw klei 1,2 0,6 - 0,75

Tabel 5.3 Basisgegevens toetsing

5.3. Toetsing aan N.W.-Normpeil Er is berekend in welke mate het berekende waterpeil bij halve maatgevende afvoer (N.W.-peil) afwijkt van de norm. De toetsingsresultaten zijn weergegeven in tabel 5.4.

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 19

In de verschilkolom is de afwijking van de optredende overschrijdingen ten opzichte van de norm aangegeven. Een negatief getal (vet gedrukt) betekent dat de gewenste drooglegging niet wordt gerealiseerd en een positief getal houdt in dat de huidige drooglegging groter is dan de toetsingsnorm

Tabel 5.4 toetsing aan N.W.-normpeil

* Berekend op basis van halve maatgevende afvoer (6,5 mm/d)

Conclusie toetsing N.W.-normpeil

Het zomerpeil voldoet niet aan de N.W.-norm als getoetst wordt aan de akkerbouwnorm (1,2 m). Het zomerpeil wordt vanwege de waterkwaliteit ’s zomers verhoogd naar NAP -5,35 m. De kwaliteitverbetering weegt zwaarder dan het droogleggingtekort van 0,13 m bij halve maatgevende afvoer.

5.4. Toetsing aan H.W.-Normpeil Er is berekend in welke mate het berekende waterpeil bij hele maatgevende afvoer (H.W.-peil) afwijkt van de norm. De toetsingsresultaten zijn weergegeven in tabel 5.5. In de verschilkolom is de afwijking van de optredende overschrijdingen ten opzichte van de norm aangegeven.

Peilgebied

Meeuwentocht

10% laagste

maaiveldnive

au (NAP m)

H.W.normpeil

(m-mv)

Toetsingskader:

H.W. normpeil

(NAP m)

H.W. peil

berekend*

(NAP m)

verschil

(m)

Zomerpeil -4,12 0,6-0,75 -4,72 - -4,87 -5,07 0,35-0,2 Winterpeil -4,12 0,6-0,75 -4,72 - -4,87 -5,37 0,65-0,5

Tabel 5.5 toetsing aan H.W.-normpeil

* Berekend op basis van hele maatgevende afvoer (13 mm/d)

Conclusie toetsing H.W.-normpeil

Het peilgebied voldoet aan de H.W.-norm als getoetst wordt aan de akkerbouw norm (0,6 tot 0,75 m) zie tabel 5.1.

5.5. Toetsing ontwatering Op 60 meter van de Meeuwentocht is gedurende 2006 de grondwaterstand gemeten. Uit deze metingen blijkt een ontwatering van 1,0 m in de winter. In de zomer is de grondwaterstand uitgezakt tot 1,6 m-mv. Bij grote neerslaghoeveelheden in juli en augustus 2006 is een peilstijging gemeten van 0,57 m waarbij de ontwateringdiepte tijdelijk af nam tot 0,85 m. Deze waterstand heeft niet tot overlast geleid. Ten opzichte van de ontwateringnormen zoals deze zijn opgenomen in het Cultuurtechnisch Vademecum (zie tabel 5.2) is de ontwateringdiepte vrij groot.

5.6. Toetsing inundatie Bij een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van eens in de 100 jaar wordt een peilstijging berekend tot NAP -4,44 m. Dit is 0,32 m beneden de grens van NAP -4,12 m waar 90% van het maaiveld zich boven bevindt. Het watersysteem voldoet hiermee ruim aan de gestelde norm (bij een T=100 bui vindt géén inundatie plaats).

5.7. Belangenafweging 1. infrastructuur (primaire- en secundaire wegen):

Omdat alleen het zomerpeil wordt verlaagd van NAP -5,15 m naar NAP -5,35 m zal dit geen nadelige effecten hebben op de ontwatering van de wegen.

Peilgebied

Meeuwentocht

10% laagste

maaiveldniv

eau (NAP m)

N.W.normpeil

(m-mv)

Toetsingskader:

N.W. normpeil

(NAP m)

N.W. peil

berekend*

(NAP m)

verschil

(m)

Zomerpeil -4,12 1,2 -5,32 -5,19 -0,13

Winterpeil -4,12 1,2 -5,32 -5,49 0,17

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 20

2. bebouwing:

Door de ligging van de koelgoten op 1 m - maaiveld is een ontwatering gewenst van minimaal 1 m. 3. kabels en leidingen:

In gebieden waar aan de minimale drooglegging voor wegen wordt voldaan, wordt automatisch voldaan aan de drooglegging voor kabels en leidingen. 4. archeologische- en cultuurhistorische waarden:

Volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) bevinden zich in het plangebied geen cultuurhistorische en/of archeologische waarden.

5.8. Samenvatting toetsing Als correctie op het peilbesluit Lage Vaart (LVA11) wordt het zomerpeil van de Meeuwentocht zijnde NAP -5,15 m verlaagd naar NAP -5,35 m zoals afgesproken in 1998. Er is een aantal maal overleg gevoerd met de aangelanden, waarin is afgesproken in de toekomst het zomerpeil van NAP -5,35 m te hanteren. Het gewijzigde zomerpeil is per brief aan de aangelanden bekend gemaakt d.d. 6 juni 2007. Het winterpeil blijft gehandhaafd op NAP -5,65 m zoals vastgelegd in het peilbesluit Lage Vaart. Uit de toetsing is gebleken dat het voorgestelde peilbeheer is afgestemd op het grondgebruik in combinatie met het instant houden van een goede waterkwaliteit en overige belangen en functies in de omgeving.

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 21

6. Nota van Commentaar

Het ontwerp peilbesluit Meeuwentocht heeft gedurende een periode van zes weken, vanaf 27 mei 2009 tot en met 8 juli 2009, voor belanghebbenden ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 22

7. Literatuurlijst

• Waterbeheerplan 2007-2011, Meer dan Water alleen, Waterschap Zuiderzeeland, 2007;

• Omgevingsplan Flevoland, 2006;

• Beheersplan Waterkeringen 2004-2008, waterschap Zuiderzeeland;

• Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), Meetkundige Dienst, 2000;

• Bodemkaart van Nederland, Stiboka;

• TNO, 1996, Verklarende hydrologische woordenlijst, ´s Gravenhage;

• Evaluatie peilbeheer Meeuwentocht, 2007;

• Waterschap Zuiderzeeland, 2001, Achtergronddocument toetsing peil(wijzigings)besluit Waterschap Zuiderzeeland;

• Cultuurtechnisch Vademecum, 2000

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 23

Bijlage 1 Procedure vaststelling peilbesluit

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 24

10 Ter goedkeuring aanbieden peilbesluit aan Gedeputeerde Staten

• College van Dijkgraaf en Heemraden

• Verordening Fysieke Leefomgeving Flevoland

• Reglement voor het waterschap Zuiderzeeland

1 week

11 Goedkeuring peilbesluit

• College van Gedeputeerde Staten

• Verordening Fysieke Leefomgeving Flevoland art. 5.15

13 – 26 weken

12 Ter inzage legging en verzending goed-keuringsbesluit aan indieners zienswijzen en bij vooroverleg

• College van Dijkgraaf en Heemraden

• Verordening Fysieke Leefomgeving Flevoland

• Algemene Wet Bestuursrecht art. 3.44

2 weken

PROCEDURE VASTSTELLING PEILBESLUIT Activiteit Betrokkenen Wettelijke grondslag Doorloop

tijd

1

Voorbereiden en opstellen voorontwerp peilbesluit

• Waterschap, externe adviseurs

• Ambtenaren van gemeente in plangebied en aangrenzende waterschappen.

• Wet op de waterhuishouding art. 16, lid 3

• Algemene Wet Bestuursrecht art. 3.2 en art. 3.4

4 – 6 weken

2 Vrijgeven definitief voorontwerp peilbesluit door afdelingshoofd Waterbeheer of teamleider BWS voor inspraak

• Waterschap 1 week

3 Openbare bekendmaking

• Waterschap • Algemene wet bestuursrecht afdeling 3.4, art. 3.12

• Verordening inspraak en bekendmakingen art. 3 en 4

Algemene inspraak en reactie periode

6 weken

4 Ter inzage legging (ontwerp)

• Waterschap • Algemene wet bestuursrecht art. 3.11

• Verordening Fysieke Leefomgeving Flevoland art. 5.14

• Verordening inspraak en bekendmakingen art. 3 t/m 6

5 • Inspraak • Bestuurlijk en

ambtelijk overleg

• Alle belanghebbenden;

• Besturen van gemeenten in plangebied;

• Eigenaren en beheerders van natuurterreinen;

• Beheerders van infrastructuur;

• Belangenorganisaties

• Algemene wet bestuursrecht art. 3.15, 3.16 en 3.17

• Verordening inspraak en bekendmakingen

• Verordening Fysieke Leefomgeving Flevoland art. 5.14

6 Opstellen Nota van commentaar

• Waterschap 4 weken

7 Vaststelling peilbesluit en Nota van commentaar

• College van Dijkgraaf en Heemraden

3 weken

8 Verzenden beantwoor-ding zienswijzen aan diegenen die binnen de gestelde termijn een zienswijze hebben ingediend.

• Waterschap • Verordening inspraak en bekendmakingen art. 10

9 Vaststellen peilbesluit • Algemene Vergadering

• Wet op de Waterhuishouding • Verordening Fysieke Leefomgeving Flevoland

• Verordening inspraak en bekendmakingen art. 9

5 weken

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 25

betrokken partijen 13 Beroep tegen

goedkeuringsbesluit • Belanghebbenden • Algemene wet bestuursrecht

art. 6.8.3 en art. 8.1 en 7.1 6 weken

14 Bekendmaking rechtsgeldigheid (onherroepelijk)

• College van Dijkgraaf en Heemraden

• Verordening Fysieke Leefomgeving Flevoland art. 5.14

• Algemene wet bestuursrecht

1 week

15 Toezending peilbesluit aan belanghebbenden en indiener(s) zienswijze(n)

• Waterschap

Totale doorlooptijd 46 tot 61 weken

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 27

Bijlage 2 Kaarten

KAART 1: OVERZICHTSKAART KAART 2: PEILENKAART KAART 3: ARCHEOLOGIE KAART 4: GRONDSOORT KAART 5: KWEL KAART 6: MAAIVELDHOOGTEKAART KAART 7: BODEMDALING

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 28

Bijlage 3 Definities, verklarende Woordenlijst op basis van TNO (1986)

A Afwatering: de afvoer van water via een stelsel van waterlopen naar een of meerdere

lozingspunt van het afwateringsgebied; B Bemalen: het afvoeren van overtollig water door middel van een gemaal; Bodem: de bovenste laag van het aardoppervlak voor zover deze door planten

beworteld is, of kan worden, of voor zover deze onder invloed van vormende processen is veranderd;

D d-tocht: droge tocht, watergang waarin doorgaans geen water staat; Dijkskwel: kwel die via het dijkdrainage systeem uittreedt in de kwelsloot achter de

dijk; Directe kwel: kwel uittredend in vaarten en tochten; Drainage: de afvoer van water uit percelen door de grond en door drainagebuizen

naar het oppervlaktewater; Drainagediepte: de grondwaterstand die bereikt wordt na een droge periode.

Bij benadering komt dit overeen met: a. de gemiddelde hoogteligging van de drainbuizen of; b. de drukhoogte in de ontwateringsmiddelen of;

c. de bodem van waterlopen op het moment dat deze droogvallen; Drooglegging: het hoogteverschil tussen het maaiveld en de waterstand van het

oppervlaktewater waarop het betreffende gebied afwatert; Drukhoogte: de hoogte die wordt bepaald met een tensiometer. Deze hoogte wordt

bepaald door de waterdruk op een bepaald niveau te relateren aan de optredende waterdruk onder een vrije waterkolom;

F Freatisch vlak: Onder elk terreinpunt komt een grondwaterstand ofwel freatisch niveau

voor. Hier is de druk van het grondwater gelijk aan de atmosferische druk (indien men een open boorgat maakt of een put graaft zal deze zich vullen met grondwater tot aan het niveau van het grondwater). De grondwaterstanden van een gebied vormen de grondwaterspiegel ofwel het freatisch vlak;

Freatisch water: vrij grondwater dat aan de bovenzijde begrensd wordt door een freatisch vlak in een relatief goed doorlatende laag en boven een eerste slecht doorlatende of ondoorlatende laag.

Functie: de waterhuishoudkundige bestemming van het oppervlaktewater. De functie geeft aan welke eisen en normen er gelden voor het waterhuishoudkundige systeem en het gebruik ervan;

G Grondwater: water beneden het grondoppervlak en beneden de grondwaterspiegel; Grondwaterspiegel: zie freatisch vlak; Grondwaterstand: de hoogte waarop de druk in het water in de bodem gelijk is aan de

atmosferische druk; H Halve maatgevende afvoer: de helft van de maatgevende afvoer, deze afvoer wordt 10 à 20 dagen

per jaar bereikt of overschreden (6,5 mm per etmaal); Hoogwater normpeil: de gewenste waterstand in een watergang behorende bij de maatgevende

afvoer (H.W.-normpeil); K Kwel: 1. In het algemeen: het uittreden van grondwater;

2. In het bijzonder: het uittreden van grondwater onder invloed van

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 29

grotere stijghoogten buiten het beschouwde gebied. Het uittreden van water dat binnen het gebied aan het oppervlak is toegevoerd, valt dus buiten deze term. Het uittreden kan onder meer plaatsvinden direct aan het oppervlak, in vaarten, tochten, sloten, drains, of via capillaire opstijging;

L Landbouwkundige kwel: de kwel die optreedt op kavels en in kavelsloten; M Maaivelddaling: de zakking van het maaiveld, gewoonlijk als gevolg van zetting, krimp,

klink en oxidatie; Maatgevende afvoer: de afvoer die bepalend is gesteld voor het ontwerpen van

waterhuishoudkundige elementen, deze afvoer wordt gemiddeld 1 à 2 dagen per jaar bereikt of overschreden (13 mm per etmaal);

N Normaalwater normpeil: de gewenste waterstand in een waterloop behorende bij halve

maatgevende afvoer (N.W.-normpeil); O Ontwatering: zie drainage; Ontwateringsmiddelen: drainagestelsel en kavelsloten; Ontwateringsdiepte: de afstand tussen het grondoppervlak en de hoogste grondwaterstand

tussen de ontwateringsmiddelen; Ontwerpafvoer: zie maatgevende afvoer; Oppervlaktewater: het water dat stroomt of verblijft op het aardoppervlak; P Peil: kortstondig gemiddelde van de hoogteligging van de waterspiegel ten

opzichte van een referentievlak (bijvoorbeeld NAP); Peilbesluit: een besluit (rechtsgeldig document) van een (kwantiteits-)

waterbeheerder waarin voor een peilgebied het na te streven oppervlaktewaterpeil wordt vastgelegd;

Peilgebied: een gebied waarin de waterlopen en waterpartijen in open verbinding met elkaar staan waarin één en hetzelfde peil wordt nagestreefd;

Plaatshoogte: hoogte van een element ten opzichte van een referentieniveau (bijvoorbeeld NAP);

Polder: een gebied, dat door een waterkering beschermd is tegen water van buiten en waarbinnen de waterstand actief beheerd wordt;

Polderpeil: Het peil dat in bemalen gebieden wordt nagestreefd. Er kan sprake zijn van een vast peil gedurende het gehele jaar of er kan sprake zijn van een zomerpeil en een winterpeil. Het polderpeil is een streefpeil. De werkelijke waterstand zal door weersomstandigheden rondom dit streefpeil fluctueren;

S Stijghoogte: de som van drukhoogte in water en de plaatshoogte waar de drukhoogte

is bepaald; Streefpeil: het na te streven oppervlaktewaterpeil bij bepaalde vastgestelde situaties Stuwpeil: Het streefpeil in een gestuwd peilgebied. Dit is de stuwkruinhoogte van de

afvoerende stuw plus de overstorthoogte van de basisafvoer. De basisafvoer is de afvoer die optreedt in een langdurig neerslagloze situatie, waarbij alleen eventuele kwel wordt afgevoerd.

T Tocht: waterloop die voornamelijk gebruikt wordt voor de waterbeheersing van

een polder (secundaire waterloop); Totale kwel: de som van de landbouwkundige kwel, de directe kwel en de dijkskwel; V Vaart: waterloop die gebruikt wordt voor scheepvaart (primaire waterloop); Vrij grondwater: zie freatisch water; W Waterbeheersing: het geheel van meten en regelen van debieten, waterstanden en stroom-

snelheden voor het waterbeheer; Watergang/ waterloop: Een langgerekte verlaging in het terrein van natuurlijke of kunstmatige

oorsprong die permanent of periodiek stromend water bevat. Bijvoorbeeld: tocht, sloot, wetering, vaart, gracht, kanaal, rivier, etc.

Watersysteem: een, in een bepaald gebied, aanwezig samenhangend geheel van grond- en oppervlaktewater (inclusief oevers, waterbodems en technische infrastructuur), de daarin voorkomende planten en dieren alsook de daarbij behorende chemische en biologische processen.

December 2009 Toelichting op het peilbesluit Meeuwentocht 30