Stadsarchief Oostende Oostendse historische publicatiesReningelst, en zijn kleinkinderen Albert in...
Transcript of Stadsarchief Oostende Oostendse historische publicatiesReningelst, en zijn kleinkinderen Albert in...
-
1
De familie Lanszweert en de stad Oostende
-
2
Stadsarchief Oostende
Oostendse historische publicaties
17
Oostende
2008
-
3
Oostendse Historische Publicaties
De familie Lanszweert en de stad Oostende
Jacques van Wijnendaele Doctor in de Geschiedenis
-
4
-
5
Inhoud
INLEIDING 7
1 VAN POPERINGE TOT OOSTENDE 9
KROMBEKE, POPERINGE, IEPER . 11 ANTOON LANSZWEERT KOMT IN OOSTENDE. 16
2 VAN HET VERRE OOSTEN TOT IN DE VLAAMSE POLDERS: ANDREAS
LANSZWEERT 21
ANDREAS, EEN MAN, EEN OMGEVING 23 ANDREAS EN DE ZEE 25 ANDREAS EN DE POLDERS 31 ANDREAS EN ZIJN FAMILIE 43
3 DE POLITIEK IN OOSTENDE IN 1830, EEN FAMILIEZAAK ? JAN BAPTIST
LANSZWEERT 47
EEN BEROERDE EEUWWISSELING 49 NAPOLEON LOGEERT BIJ J.B. LANSZWEERT 52 HET FAMILIALE NETWERK VAN JAN-BAPTIST LANSZWEERT 54 DE WEG NAAR DE VERKIEZINGEN VAN 1830 63 DE VERKIEZINGEN VAN 1830. EEN POGING TOT VERKLARING 68 DE PRINS EN DE BURGER 79 EEN BURGEMEESTERSCHAP ZONDER GESCHIEDENIS 82
4 EDUARD LANSZWEERT, AMATEUR-WETENSCHAPPER 89
EEN FAMILIE DIE VERDWIJNT 91 APOTHEKERS VAN VADER OP ZOON 92
-
6
5 GENEALOGIE VAN DE FAMILIE LANSZWEERT VAN OOSTENDE 101
DE VOOROUDERS VAN ANTOON LANSZWEERT 104 ANTOON IN OOSTENDE, ZIJN KINDEREN EN KLEINKINDEREN 105 DE KINDEREN VAN FRANÇOIS EN ANNE BONDELUE 107 DE JONGERE TAK VAN PHILIPPE FRANÇOIS EN HENRIETTE DEDAU : JAN BAPTIST EN ZIJN
NAKOMELINGEN 109 DE OUDERE TAK VAN PHILIPPE FRANÇOIS I EN HENRIETTE DEDAU: PHILIPPE FRANÇOIS II EN ZIJN
NAKOMELINGEN 111 LOUIS DÉSIRÉ LANSZWEERT EN ZIJN NAKOMELINGEN 113
BIBLIOGRAFIE EN BRONNEN 117
BRONNEN 117 1. GEDRUKTE BRONNEN 117 2. HANDGESCHREVEN BRONNEN 118 3. DIVERSE BRONNEN 118 ZOEKINSTRUMENTEN 119 STUDIES 119
COLOFON 124
-
7
Inleiding
De ontwikkeling van onze Vlaamse steden is altijd te danken geweest aan de werkijver
van de plaatselijke families die, ongeacht hun sociale positie, gedurende jaren en eeuwen
samengewerkt hebben om van de dorpen actieve, rijke en wereldberoemde centra te
maken. De groei van onze steden heeft echter niet alleen te maken met de inzet van
individuele families, maar ook met de inzet van opeenvolgende generaties die, ieder op
hun beurt, iets bijgebracht hebben tot de evolutie van de samenleving.
Dit is ook het geval geweest in de stad Oostende, met echter één speciaal aspect dat men
elders niet vindt. Na het Beleg van 1601-1604 was de stad, of liever wat er nog van
overbleef, totaal verwoest en ontvolkt. In de loop van de zeventiende eeuw moest men
een beroep doen op mensen van andere streken. De meeste families die naderhand als
echt Oostendse families beschouwd werden, zijn tijdens deze periode vanuit heel
Vlaanderen gekomen om zich in de havenstad te integreren. Zo ging het ook met de
familie Lanszweert, afkomstig uit Poperinge. Antoon Lanszweert vestigde zich op het
einde van de zeventiende eeuw, na zijn huwelijk met een plaatselijk meisje, Louisa Van
den Abeele, definitief in Oostende. Tijdens de twee volgende eeuwen hebben de
nakomelingen van Antoon en Louisa een niet te verwaarlozen rol gespeeld in de
ontwikkeling van de Stad. De laatste mannelijke vertegenwoordiger van die Oostendse
familie stierf in 1906.
De familie kende twee eeuwen actieve aanwezigheid in de Stad. Eén van de familieleden
was burgemeester tijdens de Revolutie van 1830, een heel delicate en zelfs gevaarlijke
periode voor de Stad. Een ander familielid was actief in de soms ongelooflijke en
romantische onderneming van de Oostendse Compagnie, hij was zeerover ten dienste van
de keizerin en maakte de polders rond de stadskern bewoonbaar. Nog een andere
Lanszweert kwam als amateurwetenschapper in contact met de meeste Europese
wetenschappers.
In tegenstelling tot andere families, zoals de Van Iseghems of de Serruys, is de naam
Lanszweert echter al lang verdwenen en vergeten in Oostende. Geen standbeeld, geen
straatnaam, geen enkel teken doet de huidige bevolking nog denken aan deze destijds
vooraanstaande familie die een grote bijdrage tot de groei van de stad heeft gehad.
Dankzij sommige hedendaagse historici dook de naam Lanszweert opnieuw op en kreeg
de familie opnieuw een plaats in verscheidene studies 1.
1 Bijvoorbeeld J. PARMENTIER, Het gezicht van de Oostendse handelaar, Oostende, 2004 (Oostendse
Historische Publicaties, 11), p. 251-252; G. VANDAMME, “Meer gegevens over de Oostendse familie Lanszweert”, De Plate, 1989, p. 11-12.
-
8
Dit boek wil een herinnering zijn aan de Oostendenaars van weleer. Als kleinzoon van
Louisa Lanszweert, de laatste erfgename van de familie, kreeg ik een deel van het
familiearchief in handen. Omdat de stad zo weinig archieven heeft, bracht dit
familiearchief mij ertoe om deze studie te realiseren. Ondanks het belang van de
onthullingen uit het familiearchief, komt veel informatie uit gespecialiseerde historische
werken over de Oostendse geschiedenis en uit de archieven van openbare instellingen
waarvan een lijst in de bibliografie te vinden is.
Ik zou graag iedereen willen bedanken die met het verzamelen van gegevens en het
maken van dit boek te maken had, onder andere Mevr. Vermaut, archivaris in Oostende,
de directie en het personeel van de Koninklijke Bibliotheek Brussel, van het Rijksarchief in
Brussel, Antwerpen, Brugge, van het Museum voor Natuurwetenschappen Brussel, M.
Falise voorzitter van de kring “De Plate”, de VVF Oostende. Voor het nalezen en
verbeteren van de teksten, gaat mijn dank naar Mevr. Betsy Geeroms, Mevr. M.
Vanlerberghe en vooral naar Mevr. Myriam Borremans.
-
9
1
Van Poperinge tot Oostende .
-
10
-
11
De meest merkwaardige persoonlijkheid van de familie in de 18de eeuw is Andreas
Lanszweert, medewerker bij de Oostendse Compagnie, zakenman, zeerover, opbouwer
van dijken. Hij is wellicht één van de meest typische figuren van een tijd die gekenmerkt is
door het begin van het grootscheepse kapitalisme. Alvorens zijn activiteiten te beschrijven
zullen wij de oorsprong van de familie bestuderen. Hiervoor verplaatsen we ons naar het
laat-middeleeuwse Poperinge.
Krombeke, Poperinge, Ieper 2. De eerste Lanszweert, die wij als voorvader van de Oostendse familie Lanszweert kunnen
aanwijzen, is een zekere Merlin, zoon van Nicolas, of Merlin I. Hij werd geboren in
Krombeke rond 1557 en was getrouwd met Jacqueline Vermeersch, dochter van Merlin
Vermeersch. Hun twee zonen werden geboren in 1596 (Merlin II) en in 1598 (Jan). Ze
hadden ook nog twee dochters: Jacqueline en Jeanne. De tweede zoon, Jan of Josse, laat
in 1625 in Krombeke (gelegen in de buurt van Poperinge) de grote hoeve van Sint-Jan
bouwen die als zetel van de familie zal gelden en nog bestond in de 19de eeuw.
Op deze hoeve was lang het familiewapen te zien dat wellicht de oorsprong van de naam
“Lanszweert” verklaart; het familiewapen vertoont twee zwaarden « d’or à deux épées en
sautoir ». Dat wapen werd ook door de volgende generaties gebruikt en was nog te
vinden op het bezoekkaartje van Edward Lanszweert in de tweede helft van de 19de
eeuw 3.
Toch moeten we rekening houden met enkele andere gegevens. Hoewel het geslacht niet
vóór de 16de eeuw te vinden is, zijn de naam Lanszweert (onder verschillende
schrijfwijzen) en de familiewapens ouder. Een Jakemes Lanczweert wordt vermeld in Ieper
op 11 februari 1284; hij is waarschijnlijk dezelfde persoon als Jakemes Longe Espee die in
1278 verschijnt en wiens naam het Vlaamse woord in het Frans vertaalt 4. Een Michel
Longuespee is in 1594-95 voorschepen van Poperinge5 en in 1485 vinden we een Louis
Lansweert die schepen is in Bergues 6. De familienaam is dus ouder dan de 16de eeuw.
Een andere familie, of een tak van dezelfde familie, bezit dezelfde wapens. We vinden ook
talrijke varianten zoals Lanksweert of Lancksweert waarvan de spelling dichter schijnt te
2 Voor de genealogie, de bewijzen en de nota’s zie Hoofdstuk V. 3 VAN HILLE, Descendance de Jacqueline de Backer et de Mailliard Lansweert, p. 194 ; B.R.B. Ms Fonds
Merghelynck, n°42, Veurne, nr161 ; Obiit in de kerk Sint-Maarten in Ieper ; docum. auteur. 4 C. WYFFELS, Analyses de reconnaissances de dettes passées devant les échevins d’Ypres (1249-1291),
CRH, Brussel, 1991, p. 122, 238. 5 OPDEDRINCK, p. 148, 156. 6 Postérité Lansweert-Kekeraert, W. VAN HILLE (uitg.), Tablettes des Flandres, Document 6, Annexe 4,
Brugge 1961, p. 37-78.
-
12
staan bij wat oorspronkelijk « een lang zwaard » was. Christine Broeders trouwt vóór
1599 met Augustin Lancsweert 7. Die familie bestaat nog altijd. In Nederland zijn er
Lancsweert te vinden met als wapens: “de gueule à deux épées d’argent garnies d’or
passées en sautoir” 8. Lt. Gen. Maurice Lanksweert kreeg de officiële toekenning van de
wapens “d’azur à deux épées d’argent passées en sautoir, les pointes en haut” met het
devies “ Ik houd lang sweert” 9. In de 17de eeuw, vóór de komst van Antoon Lansweert
uit Poperinge, zijn er al leden van de familie Lancksweert in Oostende te vinden: François
Lancksweert is schepen, penningmeester (1631-1642) en zijn zoon Charles, eveneens
schepen en penningmeester (1672-1690) 10.
Het is dus meer dan waarschijnlijk dat het geslacht met de namen “Lanc-Lanck- Lang-
Lants- of Lans-zweerd” vanaf de Middeleeuwen in de streek Poperinge-Ieper, met als
wapens twee zwaarden, aanwezig was. Dat geslacht heeft zich vermoedelijk op het einde
van de Middeleeuwen in verscheidene takken verspreid, waarvan de Lancksweert en de
Lanszweert. Gezien het thema van dit boek vooral de verdere activiteiten van de familie
Lanszweert in Oostende is, hebben wij de studie over een eventueel groter en ouder
geslacht hier niet doorgevoerd.
De tak die wij gaan volgen begint dus met Merlin I Lanszweert, geboren rond 1557 in
Krombeke bij Poperinge. Hij was de voorouder van Antoon, stichter van de Oostendse
familie Lanszweert. Wij brengen hier een samenvatting van het leven van deze familie tot
aan de aankomst van Antoon in Oostende op het einde van de 18de eeuw. De
familietakken die na de 18de eeuw in de streek van Poperinge en Ieper gebleven zijn,
hebben wij in deze studie niet verder gevolgd.
7 Tabl. Flandres, 5, p. 128. 8 A. de SELLIERS de MORANVILLE, « Deux armoriaux manuscrits d’Ostende au XVIIème siècle », Recueil
de l’office généalogique et héraldique de Belgique, 6, 1957, p. 5-32, p. 22. 9 F. KOLLER, Armorial ancien et moderne de Belgique, Verviers, 1979, p. 140. 10 W.DE BROCK, « Drie Dokumenten in verband met Oostende », Ostendiana 1971, 1972, p. 13-17.
-
13
De thans verdwenen hoeve “Sint-Jan Steen” werd gebouwd in 1625 door Jan, zoon van
Merlin I.
De hoeve “Sint-Jan Steen” zoals afgebeeld op de familiestamboom
Deze omvangrijke en indrukwekkende woning was een mengeling van een boerderij, een
kasteel en een patriciërshuis en was dicht bij de stad gelegen. Ze toonde met trots de
familiewapens, de fameuze twee zwaarden. Deze eigendom vormde een leen, in het
feodale recht dat nog altijd voor de Franse revolutie bestond. Dat leen moest, volgens de
ouderwetse plechtigheid, bij elk overlijden door de leenheer opnieuw toegekend worden
aan de erfgenaam. Dit gebeurde in directe opeenvolging. De toekenning gebeurde op 22
april 1677 ten voordele van Merlin IV Lanszweert (1625-1691), zoon van de stichter, en
achtereenvolgens ten voordele van zijn zoon Jan, geboren in 1663 en griffier in
Reningelst, en zijn kleinkinderen Albert in 1714, Pierre Corneille op 26 augustus 1756, en
eindelijk op 11 juli 1770 Marie Angeline 11. Het bezit van de hoeve gaat dan, wegens
gebrek aan erfgenaam in deze lijn, over naar een andere nakomeling van de zoon van de
stichter. Ondertussen is het feodale stelsel voorbij en gebeurt de overname door de
erfgenaam Narcisse Devroe, geboren in 1793, zoon van Joseph Devroe en Narcisse Ursula
Lanszweert, onder de bepalingen van het nieuw burgerlijk recht.
Sommige leden van de familie bekleden plaatselijke functies. Jacques Melchior Lanszweert
(1672-1719) wordt een aanzienlijke burger van Poperinge. Hij trouwt in 1698 met een
11 VAN HILLE, Postérité Lansweert-Kekeraert, p. 42.
-
14
burgeres, Petronille de Vos, wordt raadgever van de stad en jaar na jaar wordt hij in het
stadsbestuur herkozen: als raadslid in 1715, 1716, 1719, 1725, 1726 en als schepen in
1711, 1712, 1714, 1717, 1718, 1725 12. Frans Lanszweert, geboren in Krombeke op 10
februari 1648, echtgenoot van Marie Mallebranche (gestorven in Stavele in 1694), wordt
schepen in Stavele 13.
De huwelijken gebeuren gewoonlijk in de streek, waarschijnlijk met gelijksoortige families.
De nakomelingen van Jan Lanszweert blijven ook in de streek wonen. Alleen Pieter (1700-
1771) gaat naar Ieper wonen. Zijn broer Merlin IV (1625-1691) verhuist naar Stavele waar
hij schepen van de parochie en van de heerschap wordt. Door hun huwelijk komen
sommige van de meisjes in aanzienlijke families terecht en verhogen zo het aanzien van
hun aanverwanten. Jeanne Lanszweert (1671-1715) trouwt met Arnold Le Lieur, schepen
en griffier in Stavele; Martine Lanszweert (1678-1757) trouwt met Jacques Haegebaert die
in 1695 het feodaal hof van Steenhof met zes achterlenen gekocht had. Dit hof was
oorspronkelijk afkomstig van de graaf van Hoorn. Christina Lansweert huwt op 11 januari
1696 met Charles Pierre Boudins (1668-1705), erfgenaam van lenen in Oostvleteren en
Reninge 14; Marie Angéline Lanszweert huwt met Benoît Joseph Reyphins die
burgemeester en schatbewaarder in Poperinge is. Hun kleinzoon Lodewijk Augustus
Reyphins (1767-1838) was advocaat en zal door de koning der Nederlanden lid en daarna
voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal benoemd worden 15. Het paar Pieter
Jakob Lanszweert en Catherine Iweins heeft geen zoon maar hun twee dochters doen op
hun beurt een goede partij: de oudste dochter Colette Françoise (1766- 1836) trouwt in
1786 met Charles Joseph Huughe, heer van Peutevin, burgemeester van Ieper en lid van
de Provinciestaten. De jongste dochter, Narcisse Ursule (1773-1824), trouwt met Joseph
Léonard Devroe, heer van Bulscamphove en Kerskenshove.
Ook de mannen komen soms door hun huwelijk in bekende families terecht. Jan, geboren
op 4 september 1663, trouwt op 30 juli 1697 met Marie Anne Marsilles, geboren op 5
maart 1676 en dochter van Philip, schepen en raadslid in Poperinge 16. Deze
echtvereniging brengt Jan in de omgeving van de bestuurders van de stad Poperinge.
Philip Marsilles, vader van Marie Anne, was trouwens schepen en raadslid. Haar
grootvader André Marsilles (gestorven in 1653), schepen, burgemeester en baljuw, was in
de echt verbonden met Marie Makeblyde wiens vader André burgemeester was van 1609
12 Ph. VAN HILLE (uitg.), Indices op de Poorterboeken van Poperinghe 1568-1796, Het Magistraat van
Poperinge 1568-1793, 1969, p. 190. 13 Ph. VAN HILLE, Descendance de Jacqueline de Backer et de Mailliard Lansweert, p. 190. 14 « Postérité Boudins-Kekeraert », Tablettes de Flandre, Documents, 6, annexe 6, p. 79. 15 Les mémoires d’un orangiste : L. A. Reyphins, ex-président de la seconde chambre des Etats-Généraux,
1835, L. FRANCOIS (éd.), Commission Royale d’Histoire, Brussel, 1989, p. VI. 16 VAN HILLE, Postérité Lansweert-Kekeraert, p. 37; VAN HILLE, Indices, p. 83.
-
15
tot 1618 17. De familie Makeblyde was sinds de jaren 1450 van hoge stand 18 en leek een
soort exclusiviteit te hebben op de hoogste stadsfuncties: Jan Makeblyde was
burgemeester van 1627 tot 1632, Louis was burgemeester van 1572 tot 1573. En dan
vermelden we nog niet de functies van raadgevers, schepenen of kerkmeesters 19. Jan
Frans Lanszweert (1732-1770) trouwt met Jacqueline Boone. Deze familie Boone vindt
men terug in het bestuur van de stad Poperinge met Robert als raadgever in 1569-71,
Jacques als lid van de magistratuur in 1667, Pieter in 1686, 1688, 1691, Guillaume in
1718-19 20.
In het algemeen blijven kinderen en kleinkinderen in dezelfde streek wonen. Men verhuist
alleen voor een huwelijk. Vaak gaat deze aankomst in een nieuwe omgeving gepaard met
succes; het is alsof de verplaatsing de ontplooiing van verborgen talenten toelaat. Merlin
III, geboren in Krombeke in 1625, wordt schepen van Stavele waar hij in 1680 sterft. Zijn
nakomelingen blijven in Stavele. Pieter Lanszweert (1700-1771), zoon van Jacob (1672-
1733) en kandidaat in de Rechten, verlaat Poperinge om in 1727 met een meisje van Ieper
te trouwen, Pétronille Degrente, in deze stad geboren in 1701. Hij bouwt er zijn loopbaan
uit en ook zijn kinderen zullen er blijven wonen. De verhuizing zal voor hem en zijn
kinderen fortuin brengen! Zijn dochter Marie Barbe (1737- 1783) trouwt met een zeer
rijke man, Charles Joseph Emmanuel du Bus, heer van o.a. Hollebeke, Ten Hove, Spreaux,
Meurins, terwijl zijn zoon Pieter Jakob (1734-1802), licentiaat in de Rechten 21, burger van
de stad Ieper, er belangrijke functies bekleedt. Hij wordt schepen, griffier van de
Vierschaere van de stad Ieper, pensionaris-raadgever bij de feodale rechtbank van Ieper en
daarna eerste pensionaris-raadgever. Hij trouwt met Catherine Narcisse Thérèse Iweins en
treedt zo in een eerbiedwaardige Ieperse familie waarvan een lid, François, al in 1522
schepen is geweest. Die Iweins worden heren van Eeckhoutte en Wyart.
Uit dit korte overzicht kunnen wij al een paar conclusies trekken. De familie Lanszweert
die wij hier bestuderen, is afkomstig in de XVIde eeuw van Merlin I Lanszweert en
gevestigd in Krombeke, bij Poperinge, waar ze een landhoeve of een hof bouwt dat
juridisch als feodaal leen beschouwd wordt. Ze gebruikt ook zonder betwisting burgerlijke
wapens. Verscheidene familieleden gaan in de nabijheid wonen, in Poperinge, Stavele en
Ieper, waar zij hun eigen familie nestelen, zonder de betrekkingen met Krombeke af te
breken. De ambten die de Lanszweert in die verschillende steden en gemeenten bekleden
17 Tabl. Flandres, 6, p. 282-285. 18 Over de familie Makeblyde : Tabl. Flandres, 6, 1955, p. 277-294. 19 VAN HILLE, Indices, p. 193. 20 VAN HILLE, Poorterboek, p. 171. 21 Petrus Jacobus Lanswert, 1752, Rechten (A. SCHILLINGS, Matricule de l’Université de Louvain , CRH,
Brussel, 1969, vol. 8, p. 205, nr 19).
-
16
en hun echtelijke verbindingen met aanzienlijke, soms rijke en zelfs adellijke families,
getuigen van regionale bekendheid en achtenswaardigheid.
Antoon Lanszweert komt in Oostende. In dit rustige leven tussen Ieper en Poperinge, zonder onvoorziene gebeurtenissen noch
verre reizen, waar iedere generatie de toekomst van haar eigen kinderen met zorg
voorbereidde, waar ooms en nichten nooit ver van elkaar woonden, waar de oude hoeve
van Jan zekerheid en continuïteit waarborgde, gebeurde er toch iets onverwachts dat het
uitgangspunt vormt van ons verhaal. Rond 1675 vertrok Antoon Lanszweert naar
Oostende waar hij trouwt en op 10 december 1676 een eerste kind krijgt. Zo verlaten wij
de familietak Lanszweert uit de streek Poperinge – Ieper die er een eigen leven blijft leiden
en verplaatsen we ons naar de kust.
Wie was deze Antoon? Waarom heeft hij de normale gang van zaken plotseling
veranderd ? Waarom zocht hij fortuin in een verre en onbekende streek ? Antoon
Lanszweert was de kleinzoon van Jan die in 1625 het Sint-Jans Steen gebouwd had. Die
heeft twee zonen, Merlin IV (1625 -1691) en Jan, vader van Antoon (1632-1695). Al die
mensen wonen met hun kinderen in Krombeke, meer dan waarschijnlijk in de
familiehoeve. Merlin was tweemaal getrouwd, met Marie Leroy en met Catherine
Dumortier. Zij hadden verscheidene kinderen. Jan de jongere en zijn echtgenote Margriet
Priem hebben, behalve Antoon (geboren in 1652) nog een andere zoon Jacques (geboren
in 1655) en een dochter Petronille (geboren in 1657). Van Jacques en Petronille is er
echter geen spoor meer; zij stierven vermoedelijk in hun kinderjaren. Merlin IV, oom van
Antoon, heeft natuurlijk alle rechten op de hoeve die hem op 22 april 1677 toegekend
wordt. Vermoedt Antoon, in overeenkomst met zijn vader, dat hij geen kans maakt in de
streek waar hij in het leenhof van zijn oom en zijn neven zijn hele leven zonder hoop zal
moeten doorbrengen? Is dat de reden van zijn vertrek?
Waarom is zijn bestemming Oostende? Hebben de al vermelde Lanksweert (met een k)
een rol in deze keuze gespeeld? In de 17de eeuw vindt men immers in Oostende François
Lancksweert als schepen en penningmeester (1631-1642) en zijn zoon Charles, ook
schepen en penningmeester (1672-1690) 22. Heeft deze Charles iets gedaan om deze
verre aanverwant te helpen en hem een introductie in de havenstad te bezorgen vooraleer
deze familietak uit de stad verdwijnt, want na deze Charles vinden wij in Oostende geen
Lanksweert (met een k) meer.
22 W.DE BROCK, « Drie documenten in verband met Oostende », Ostendiana 1971, 1972, p. 13-17.
-
17
In ieder geval wordt in 1676 in Oostende het huwelijk tussen Antoon Lanszweert en
Louisa Vandenabeele voltrokken 23. De vrouw is de dochter van Adrien Vandenabeele en
Louisa Abrahams. In 1609 wordt de naam Vandenabeele al in Oostende vermeld 24 en op
27 oktober 1623 vinden wij Lambrecht Van den Abeele, zoon van Cornelis en Cathelijne
Wante 25. Bij het huwelijk is Antoon 24 jaar oud, Louisa pas 16. Het paar zal zeventien
geboorten kennen: Louisa op 10 december 1676, Barba Theresa op 17 augustus 1678,
Frans op 22 september 1680, Maria op 20 februari 1682, Antoon op 18 september 1683,
Geneviève Godelieve op 21 oktober 1685, Anna Rosa op 23 december 1686, Margriet op
26 oktober 1688, Jacques-Joseph op 29 september 1690, Jacques-François op 18 oktober
1693, Jan op 11 november 1695, Andreas op 31 augustus 1698, Johanna op 16 april
1702, Matthieu op 24 februari 1697 en nog drie doodgeborenen.
Zoals het destijds het geval was, sterven veel van die kinderen zeer jong: Louisa toen ze
nog geen 3 jaar oud was in 1679, Geneviève Godelieve na een paar weken in december
1685, Jacques-Joseph en Matthieu vlak na hun geboorte, Jacques-François na vijf
maanden op 9 maart 1694, Jan na twee maanden in januari 1696. Van al die kinderen
zullen er acht de volwassen leeftijd bereiken: drie zonen Antoon, Franz en Andreas en vijf
meisjes Maria, Anna Rosa, Barba Theresa, Margriet en Johanna. Behalve Johanna waren zij
aanwezig of vertegenwoordigd toen de inventaris van de goederen van hun overleden
moeder in 1714 opgemaakt werd 26. Daar vernemen we de uitbouw van de familie
Lanszweert: Barbara is getrouwd met kapitein Jan Fitzgerald, Anna Rosa met Willem Rycx,
minderjarige zoon van Philip Rycx; Margriet Ludovica met Rudolfus Halluin, Maria is
ongehuwd 27. Die vier dochters krijgen elk 138 gulden van de erfenis van hun moeder28.
Sommige van die kinderen zullen in de verdere geschiedenis van de familie geen grote rol
spelen. Barba Theresa of Barbara was getrouwd met Jan Fitzgerald, een Ierse kapitein die
in Duinkerke was gevestigd. Hij vocht tijdens de Spaanse Successieoorlog als zeerover in
de traditie van Jean Bart en was in dienst van de koning van Frankrijk 29. Zij gaat in
Duinkerke wonen en op 22 april 1716 verkoopt zij 20 gemets schorreland in Sint-
Catharina onder ‘s Heerwoutermans, afkomstig van haar moeder Louise van den Abeele,
23 Klappers Parochieregister Oostende, Huwelijken, R.A. Brugge. 24 W. DEBROCK, « Drie documenten in verband met Oostende », Ostendiana, 1972, p. 13-17. 25 Brugsche Vrije Register 16224, fol. 126 ; VERHAEGEN 278. 26 Staet van goede ter sterfhuyse van Jff de weduwe van Sr Anthone Lanszweert zoals gesloten den 19
xber 1714 (Docum. auteur). 27 Staet van goede ter sterfhuyse 1714. 28 Staet van goede ter sterfhuyse 1714, p. 96-97. 29 Brugsche Vrije Register 16307, fol. 177; VERHAEGEN 1130; R. MAGOSSE, Al die willen te kap’ren varen:
de Oostendse kaapvaart tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713), Oostende, 1999 (Oostendse Historische Publicaties, 7), p. 82; H. MALO, La grande guerre des corsaires. Dunkerque (1702-1715), Parijs, 1925, p. 151, 240.
-
18
aan Antoon Ignace van Steelant 30. Margriet Ludovica trouwt met Bernard Rudolfus
Halluin. Van Johanna onthouden we alleen dat zij op 13 mei 1772 sterft in Boulogne 31.
De voornaamste familieleden die in dit verhaal overblijven zijn, naast Andreas aan wie een
heel hoofdstuk zal gewijd worden, zijn overlevende broeders Antoon en Frans en zijn
zuster Anna Rosa, de echtgenote van Philip Rycx.
Anna Rosa en haar echtgenoot, notaris Philip Rycx senior, zullen in de loopbaan van
Andreas van grote betekenis zijn32. Geboren op 23 december 1686, trouwt Anna Rosa in
1709 met notaris Philip Rycx de oude (Oostende, 31 mei 1680 - Oostende, 26 maart
1763). Een andere Rycx, Antoon Franciscus (Brugge 1681 - Oostende 1731), getrouwd in
1710 met Francisca Vermeersch en daarna in 1725 met Marie Isabelle de Gennellis,
werkte als handelaar in boter, Arabische en Oost-Indische koffiebonen 33. Anna Rosa en
Philip hebben in hun huwelijk weinig geluk: hun beide zonen, Franz en Philip, sterven
vroeg en in 1712 overlijdt ook Anna Rosa. Zelfs na dit overlijden blijven de banden tussen
de families Lanszweert en Rycx heel hecht. De notaris treedt in een tweede huwelijk met
Marie Françoise Van Paemel. Andreas Lanszweert wordt in 1722 peter van hun dochter
Joséphine Françoise terwijl in 1733 Antoon Lanszweert peter wordt van Antoon Guillaume
Rycx 34. Philip Rycx woont in 1714 in een huis in de Weststraat dat hij van zijn
schoonmoeder Louise van den Abeele huurt 35. Philip Ryck verkoopt in 1716 een perceel
grond in Stene aan Frans Lanszweert 36. Hij zal later als procureur voor de zoon van Franz
werken. Wij zullen verder zien dat Andreas altijd veel vertrouwen schenkt aan Philip Rycx
en hem steeds “Mijnheer ende Cozijn”noemt 37.
Geboren in Oostende op 18 september 1683, trouwt Antoon Lanszweert op 24 oktober
1706 met een meisje van Brugge, Maria Van Ockerhout (Brugge 19.11.1683 – Oostende
1729) 38. Haar vader, Laurent Van Ockerhout (1647-1699), stond aan het hoofd van het
ambacht van kaarsenmakers. Hij bezat de oliemolen De Papegaey en had bij zijn vrouw
Anna Bauwens acht kinderen. De zuster van Maria was sinds 1705 getrouwd met Jean
Claijs, waarschijnlijk een Oostendenaar39. Haar broer Louis (1690-1750), deken van de
Brugse kaarsenmakers, was de laatste van de familie om dit vak uit te oefenen 40. De
30 Brugsche Vrije Register 16307, fol. 177; VERHAEGEN 1130. 31 Tableau Descendants; Klappers Parochie register Oostende, Overlijden, Dopen . 32 Over die familie zie: M. SEBRECHTS, « De familie Rycx », Ostendiana, 2, 1975, p. 7-37, p. 18-19; ook
PARMENTIER, Gezicht, p. 319. 33 PARMENTIER, Gezicht, p. 319. 34 SEBRECHTS, Familie Rycx, p. 20. 35 Staet van goede ter sterfhuyse 1714. 36 Brugsche Vrije Register 16308, fol. 49v ; VERHAEGEN 1135; SEBRECHTS, Familie Rycx, p. 18-19. 37 Brief Andreas Lanszweert aan Philippe Rycx 26 augustus 1759. 38 Over deze familie: E. COPPIETERS, Histoire de la famille Van Ockerhout à Bruges, Loppem, 1961. 39 Brugsche Vrije Register 16307, fol. 14; VERHAEGEN 1121. 40 COPPIETERS, Van Ockerhout, p. 52-53.
-
19
familie was trouwens gestegen op de sociale ladder: een oom van Maria, Jacques (1640-
1699) studeerde rechten, werd advocaat van de stad en ook zijn zonen Léonard (1682-
1733) en Jean Baptiste (1692-1762) promoveerden in de rechten. Zo werd de familie in
1733 in de adelstand verheven 41. Dit invloedrijke huwelijk zal voor Andreas van nut zijn.
Antoon en Maria hebben twee dochters: Maria en Anna, beiden geboren in Brugge in
1707 en 1708 42 maar woonachtig in Oostende. Op 12 juli 1715 verkoopt hij, samen met
zijn zuster Ludovica, getrouwd met Rudolfus Halluin, schorreland in Sint-Catharina aan
Antoon Ignace van Steelant. Die eigendom komt van zijn moeder 43. Hij schijnt toch in
financiële moeilijkheden te geraken. In 1713 staat hij achter met terugbetalingen en de
deurwaarder legt beslag op zijn hofstede en zijn eigendom 44. Het jaar van zijn overlijden
is moeilijk vast te stellen:1729 of 1737 volgens de registers ? Hij schijnt echter nog in
leven te zijn in 1743 want dan wordt hij vermeld als eigenaar in de Sint-Catharinapolder 45. Van de dochters weten wij weinig. Maria Lanszweert sterft in Oostende in 1732 of
175546.
Over de activiteiten van Antoon, stichter van de Oostendse familie, weten wij niets. We
hebben echter veel meer getuigenissen over wat Louisa, moeder van die talrijke kinderen,
na het overlijden van haar man doet. Zij schijnt een actieve vrouw te zijn geweest en over
veel geld beschikt te hebben. Antoon sterft in Oostende op 28 juni 1708 47, Louisa pas zes
jaar later op 30 augustus 1714. Intussen heeft zij grond gekocht, in 1710 een huisje met
20 gemets land in Oudenburg dat zij in 1714 aan Antoon Ignace van Steelant
terugverkoopt. Alsof zij al de toekomstige activiteiten van haar zoon Andreas voorzag,
koopt zij in 1709 ook grond in de Sint-Catharinapolder, de helft van een “schaperij”
genoemd « Fort Ste.- Isabelle », in 1713 schorreland onder ‘s Heerwoutermans komende
van Adriaan van Liebeke. Ze koopt ook schorreland niet ver daar vandaan in Stene 48. Die
gronden worden verpacht en op 29 april 1713 vraagt de pachter Pieter de Brock aan de
weduwe Antoon Lanszweert vrijstelling van betaling omdat hij door het doorsteken van
de dijken en de dagelijkse vloed van het zeewater de schorren niet kan gebruiken 49.
Wij bezitten ook de inventaris die bij het overlijden van Louisa van de Abeele opgesteld
werd 50. Hieruit blijkt dat zij aanzienlijke bezittingen had waarvan wij hier de onroerende
41 COPPIETERS, Van Ockerhout, p. 53. 42 Tableau des descendants de Merlin Lanszweert. 43 Brugsche Vrije Register 16307, fol. 14; VERHAEGEN 1121. 44 Brugsche Vrije Register 16304, fol. 49v, VERHAEGEN 1097; Brugsche Vrije Register 16305, fol. 80,
VERHAEGEN 1108. 45 8 februari 1743. 46 Klappers Parochie register Oostende, Overlijden. 47 Tableau des descendants de Merlin Lanszweert. 48 Brugsche Vrije Register, 16301, fol. 42, VERHAEGEN 1079; 16305, fol. 168, VERHAEGEN 1115; 16300,
fol. 8, VERHAEGEN 1O63; 16304, fol. 118, VERHAEGEN 1102; 16299, fol. 130v, VERHAEGEN 1059. 49 INGHELBRECHT, Procesbundels, n°858, p. 242. 50 Staet van goede ter sterfhuyse 1714.
-
20
goederen zullen vermelden. Die zijn van twee soorten: in de stad Oostende gelegen
huizen 51, buiten de stad gelegen grond (voornamelijk schorreland) 52. In de stad worden
verscheidene huizen vermeld: het sterfhuis op de oosthoek van de Nieuwe Markt waar
Louisa gewoond heeft en dat aan Franz, mits vergoedingen aan de andere erfgenamen,
wordt gegeven 53; een huurhuis met twee kleinere in de Sint-Antonius van Paduastraat 54,
een huis in de Weststraat dat verhuurd is aan Philip Rycx; een huis in de Oude
Magazijnstraat en nog een huurhuis in de Oostmolenstraat 55.
Wat voor de toekomst meer belang heeft zijn de talrijke percelen schorrelanden waarvan
in de inventaris verduidelijkt wordt dat zij door Louisa tijdens haar weduwschap
aangekocht werden 56. Deze lijst is zeer lang en getuigt van een voortdurende
aankoopactiviteit en van een specifieke interesse voor goedkope schorrelanden. Het
geheel van die schorrelanden, die zich over de parochies van Oudenburg, Steene,
Zandvoorde en in het algemeen in de Sint-Catharinapolder uitstrekken, wordt in 1714
geschat op 623 gulden 57. Was Andreas’ moeder al geïnteresseerd in een mogelijke
ontwikkeling van die verlaten oppervlakten die regelmatig door de zee overstroomd
werden en waar er alleen, tussen die overstromingen, schapen te vinden waren? Heeft zij
daarover met haar jongste zoon gesproken? Heeft Andreas sommige van deze
aanwervingen bijgewoond? Heeft hij soms met zijn moeder door die droevige en
eindeloze schorrelanden gelopen en zo een voorspelling gehad van wat er daarmee in de
toekomst kon gebeuren? Heeft hij, na het overlijden van zijn moeder, toen deze inventaris
openbaar werd voorgelezen, minder aandacht gehad voor de stedelijke huizen dan voor
de waardeloze percelen half-grond half-zee? Dacht hij toen al aan de
toekomstmogelijkheden van deze gronden? Heeft hij in zijn dromen een nieuwe stad voor
ogen gehad op de plaats van die waardeloze grond 58? Dit is niet wat de notarissen ons in
hun eerbiedwaardige notulen meedelen maar in ieder geval betekende in 1714 de
nalatenschap van Louisa van den Abeele het toekomstige project van haar jongste zoon
en de toekomstige uitbreiding van Oostende.
51 Baeten van immeubele goederen ten desen sterfhuyse gecompeteert hebbende ende noch
competerende (Staet van goede ter sterfhuyse 1714, p. 2-8). 52 Andere baeten van schorrelanden ten desen sterfhuyse competerende (Staet van goede ter sterfhuyse
1714, p. 9-39). 53 Op den hecke van de nieuwe marct op de oostsyde van dese (Staet van goede ter sterfhuyse 1714). 54 Eenen huyse…met twee achterhuysekens ten voorhoofde in de straete genaemt de St Anthoine de
Padua Staet van goede ter sterfhuyse 1714) . 55 Staet van goede ter sterfhuyse 1714. 56 Schorrelanden by de overledene gecocht geddurende haren weduwelycken staet van verscheyde
persoonen (Staet van goede ter sterfhuyse 1714, p. 9). 57 In de prochie van Steene… gelegen ter prochie van Oudenburgh…in Sandvoorde… in de prochie van
Ste Catharine buyten dese stadt (Staet van goede ter sterfhuyse 1714, p. 10, 13, 17, 20 en schatting p. 38).
58 Ter pryse van vyfthien ponden grooten Vlaems courant (Staet van goede ter sterfhuyse 1714, p. 10).
-
21
2
Van het Verre Oosten tot in de Vlaamse polders: Andreas Lanszweert
-
22
-
23
Andreas, een man, een omgeving Andreas Lanszweert was de jongste overlevende zoon van Antoon Lanszweert en Louisa
Vandenabeele. Hij trouwt met Marie Thérèse Boubereel. Het dateren van zijn leven is
betwist: Parmentier neemt de volgende jaren: geboren in Oostende in 1709, getrouwd in
1749, overleden in Oostende in 1759; volgens andere gegevens dateert men zijn geboorte
op 31 augustus 1698, zijn overlijden in Brussel op 28 november 1758; volgens Van Hille is
hij geboren in 1678 59. Voor wat de geboorte betreft is 1678 uitgesloten, Andreas’ zuster
Barbara Theresa is op 17 augustus 1678 geboren; 1709 is dan weer te laat vermits zijn
vader in 1708 gestorven is en Andreas al in 1725 als cargo vertrekt en dit een
verantwoordelijke positie was die hij pas na zijn verblijf in Indië waarnam. Het huwelijk
moet vóór 1749 voltrokken zijn, daar een dochter, Maria Theresa, op 31 Januari 1732
geboren is 60. Andreas’overlijden moet na 11 augustus 1760 hebben plaats gevonden
vermits wij nog een brief van hem bezitten die hij op deze datum schreef aan zijn neef 61.
Een zekere Andreas Lanszweert is in 1784 in Brugge gestorven 62. De meest betrouwbare
data zijn dus, volgens mij: geboorte 31 augustus 1698 ; huwelijk 1730 of 1731; overlijden
na 1760, waarschijnlijk 1784. De positie van die jonge man in zijn familie is interessant: hij
is in dit groot gezin de jongste zoon, 18 jaar jonger dan Frans en 15 jaar jonger dan
Antoon.
De man is begaafd maar ook eigenzinnig. In een brief van 9 januari 1727, schrijven de
Antwerpse directeurs van de Oostendse Compagnie aan Thomas Ray, hun collega uit
Oostende : “Die jongeman bezit bekwaamheden maar ook ijdelheid en koppigheid, een
soort mens dat de baas wil spelen” 63. Zo zal hij in 1738, terwijl hij voor de de Deense
Aziatische Compagnie werkt, in conflict raken met zijn overste Christian Lintrup64. Hij is
veelzijdig maar ook ongestadig en gaat in zijn loopbaan meerdere dingen aanpakken
zonder er altijd het maximum uit te halen. Hij heeft zeker de kwaliteiten van een
zakenman, maar heeft waarschijnlijk minder geld verdiend dan velen van zijn
stadsgenoten. In een periode waarin de familie een grote rol speelt, blijft hijzelf
kinderloos. Van zijn huwelijk met Maria Theresa Bobereel, geboren in Oostende op 5 mei
1697, heeft hij maar één dochter Maria Theresa, die kort na haar geboorte sterft (geboren
op 31 januari 1732, gestorven op 8 maart van hetzelfde jaar). Dit kan misschien ook
Andreas’ onbestendigheid en zijn uiteindelijke moedeloosheid verklaren. Men mag in
59 PARMENTIER, Gezicht, p. 251 ; Tableau Descendants ; VAN HILLE, Tabl. Flandres, documents, 6, p. 43. 60 Tableau Descendants.. 61 Brief aan Philippe Lanszweert. 62 Klappers Parochie register Oostende, Overlijden. 63 « ce jeune homme a de la capacité mais il a autant de vanité et d’entêtement si pas davantage,
ordinairement ce sont des sujets qui prétendent faire le maître » (DEMP, Compagnie, p. 52 noot 3). 64 PARMENTIER, Gezicht, p. 251.
-
24
ieder geval zijn kwaliteiten niet ontkennen: zijn stoutmoedigheid en zijn besluitvaardigheid
doen hem al op zeer jonge leeftijd naar het Verre Oosten vertrekken. Dankzij zijn
intelligentie stelt hij zich op als voorloper van de Europese kolonialisten door aan de
Oostendse Compagnie een Indische kolonie voor te stellen. Hij zal later, door het indijken
van de polders, het aanzicht en de toekomst van de stad Oostende grondig veranderen.
Het uitzicht van het huidige Oostende, vanaf de Vindictivelaan en de Henri Serruyslaan tot
en met de plaats van het huidige stadhuis, is gegroeid uit de visie en het werk van
Andreas Lanszweert die, meer dan iemand anders, een moderne stad tot stand gebracht
heeft. Later nog, toen hij al oud was, zal hij tijdens familieruzies als vechter optreden. Hij
zal zijn neef Philip leiden, raad geven en aanmoedigen. Juridische terminologie heeft hij
niet op de universiteit maar in het zakenleven geleerd. Hij beoordeelt een testament als
onwettig 65 en hij citeert juridische axioma’s in het Latijn 66. Hij kent ook zijn eigen plaats
in de familie en is zich ervan bewust dat de andere famileleden hem vrezen. Als hij in
Oostende was gebleven, hadden zij hun neef niet durven aanvallen 67. Spaarzaam en
geldbewust was hij zeker, zelfs tot in het belachelijke toe: hij vraagt “documenten, zeer
klein geschreven, op zeer dun papier en alles samen op te sturen om minder portkosten te
betalen” 68.
Deze man was zeker de schitterendste figuur van de familie. Hij zal een doorslaggevende
rol spelen in de evolutie van Oostende in de achttiende eeuw.
Hij begint zijn loopbaan in de Oostendse Oostindische Compagnie, een onderneming die,
alhoewel van korte duur, een enorme impact zal hebben op het collectief geheugen van
de tijdgenoten maar voornamelijk van de Oostendenaars.
65 dunckt my dat sulck testament geen plaets kan grijpen als gants strydigh zynde jegens de costuymen
van vlaenderen (Brief André Lanszweert aan Philippe Lanszweert 11 augustus 1760, p. 1). 66 volgens het bekende axiome juris: quod semel placuit, amplius displicere non potest, anderseits souden
alle contracten konnen geannullert worden (Brief André Lanszweertaanà Philippe Rycx 26 augustus 1759, p. 2)
67 Ik hadde nogtans gewenscht dat sulc gebeurd had terwyl ik nog tot Ostende was, dogh gelove dat Wybo daarom myn vertrek afgewaght heeft (Brief André Lanszweert aan Philippe Rycx 26 augustus 1759, p. 2)
68 copie van mynen neefs antwoorde en van partyens replyque tsamen toe te senden, doch so compres op postpapier geschreven om de omkosten van het port te diminueren (Brief Andreas Lanszweert 26 augustus 1759) ; alles op zeer dun postpapier en zeer compres geschreven om de briefporten zoo ver mogelyck te menageeren (Brief Andreas Lanszweert 11 augustus 1760).
-
25
Andreas en de zee Op 3 februari 1725 vertrekt Andreas Lanszweert met het schip L’Impératrice op weg naar
Indië. Als wij als geboortedatum 1698 aanvaarden, is hij dan 27 jaar oud. Net zoals Jean
Tobias, P. Van Heurch, Henri Klumper en Pilliet heeft hij de functie van «subrecargo». De
cargo (in het Spaans subrecargo) was verantwoordelijk voor de handelszijde van de reis,
nl. het kopen en verkopen van handelsgoederen 69. Andreas verdient daarvoor 900 gulden
per jaar. Het schip, geleid door kapitein Jan de Clerck en onderkapitein Willem De
Brouwer, heeft 28 kanonnen en een 93-koppige bemanning. De reis zal meer dan een
jaar duren en L’Impératrice zal op 18 juni 1726 in Oostende terug zijn 70.
Deze reis maakt deel uit van de beroemde, avontuurlijke en kortdurende Oostendse
Compagnie 71. Door een octrooi van keizer Karel VI gesticht op 19 december 1722, heeft
de Compagnie als doel de handel met China en India te promoveren. De eerste schepen
behalen in 1724 ongelooflijke winsten. Uit China worden thee, zijde en porselein
teruggebracht en in de grote zaal van het Oostendse stadhuis in openbare veiling
verkocht. Omdat Nederland en Engeland dit als concurrentie voor hun eigen business
beschouwden, oefenden zij druk uit op de keizer. Op 31 mei 1727, bij het voorlopig
Verdrag van Parijs, wordt er een einde gemaakt aan het octrooi en op 16 maart 1731, bij
het tweede Verdrag van Wenen, wordt de Compagnie afgeschaft «opgeofferd aan de
dynastieke belangen van het Oostenrijkse vorstenhuis». Dankzij een laatste toegeving
mogen in 1732 nog twee schepen naar het Verre Oosten vertrekken 72.
Andreas heeft dus in één van deze kleurrijke expedities zijn eerste “heldendaden” verricht.
Hij kreeg er zeker de smaak voor de uitdagingen van het opkomende kapitalisme, voor
grootscheepse ondernemingen en voor de vele mogelijkheden die een zeehaven bood
tijdens de opkomst van een wereldeconomie. Daarbij maakte hij nog een andere
ontdekking binnen het kapitalisme: het loon van een ondercargo was niet zo schitterend,
maar het was voor de beambten mogelijk (en zelfs een ingeworteld kwaad!) om goederen
“mee te nemen”. Deze “paccotille” kochten en verkochten zij, via de niet-officiële handel,
69 DE GRYSE, Oostends China handel, p. 307 ; KONINCKX, Flanderin, p. 247. 70 HUISMAN, Belgique commerciale, p. 139, nr. 4 , p. 373-374 ; LAUDE, Compagnie d’Ostende, p. 65,
noot 3 ; PARMENTIER, Gezicht, p. 251. 71 Over de Oostendse Compagnie : K. DEGRYSE, « De Oostendse China handel (1718-1735) », Belgisch
tijdschrift voor filologie en geschiedenis, 1974, 51, p. 306-347 ; G.G. DEMP, « La Compagnie d’Ostende. Voyages et projets de colonisation, Bulletijn der Maatschappij van Geschied_ en Oudheidkunde te Gent, 1926, 34, p. 34-55 ; M. HUISMAN, La Belgique commerciale sous l’empereur Charles VI. La Compagnie d’Ostende, Brussel, 1902 ; N. LAUDE, « La compagnie d’Ostende et son activité commerciale au Bengale (1725-1730 », Mémoires de l’Institut Royal Colonial Belge, Section des Sciences Morales et Politiques, 1945, 12 ; J. PARMENTIER, Oostende en Co, Gent-Amsterdam, 2002 ; M.W. SERRUYS, Oostende en de Oostendse Compagnie, KUL, 1999 .
72 DE GRYSE, Oostends China handel, p. 306-307.
-
26
voor eigen rekening. Deze manier van handel drijven schijnt belangrijker te zijn geweest in
de Oostendse Compagnie dan elders en men kon er op die manier vlug fortuin maken 73.
In ieder geval opende de deelname aan zulke reis voor een jonge Vlaming een deur naar
nieuwe mogelijkheden. Bovendien kan men vaststellen dat, waarschijnlijk wegens gebrek
aan ervaren personeel bij de plaatselijke bevolking, de belangrijkste functies door
vreemdelingen (meestal Engelsen) werden uitgeoefend 74. Andreas is dus één van de
eerste Oostendenaars die ervaring opdeed tijdens een verre zeereis en die met de
tropische handel in contact kwam.
De onderkapitein aan boord van L’Impératrice was Willem de Brouwer die in de loopbaan
van Andreas een belangrijke rol zal spelen en die wij meermaals in zijn leven zullen
ontmoeten 75. Willem De Brouwer, geboren in Oostende op 15 december 1693, trouwde
in 1723 met Marie Françoise de Chaene (1700-1760). Eerst in dienst van de Oostendse
Compagnie, zal hij daarna op eigen rekening als kapitein varen en handel drijven. Hij
wordt een beroemd zeeman die verscheidene reizen naar China leidt. Hij is ook een
bedachtzaam zakenman en een stoutmoedig financier die, na het einde van de Oostendse
Compagnie, in de Deense en Zweedse Oostcompagnies investeert. Vriend, medewerker
en, in een zekere zin, medeplichtige van Andreas, zal hij hem zijn hele leven lang
vergezellen. Als beslagen zee- en zakenman, zal hij hem steeds de weg aanwijzen.
Intussen hield de jonge Andreas zich niet alleen bezig met de normale handelstaak van
een cargo. Hij werkte een voorstel uit dat, indien de Compagnie was blijven bestaan, de
stad Oostende op nieuwe banen had kunnen leiden. Hij stelde namelijk aan de directie
van de Compagnie voor een kolonie te creëren. Van bij het begin stelde zich immers het
probleem van “een tussenlanding” tijdens de lange zeereis van Oostende naar het Verre
Oosten. De reis in één stuk realiseren was gevaarlijk en deed directie en manschappen
aarzelen. Het probleem kwam al ter sprake en men had voorgesteld één of meer kolonies
als verversingsplaats voor de schepen te voorzien.
Andreas maakt hierover in 1726 twee verslagen met concrete voorstellen 76. Hij geeft de
raad om op een verlaten Franse vestiging, Port Dauphin op het eiland Madagascar, een
post te bouwen als bevoorradingsstation en depot voor slavenhandel. Een tweede voorstel
73 DE GRYSE, Oostends China handel, p. 309; HUISMAN, Belgique commerciale, p. 374. 74 DE GRYSE, Oostends China handel, p. 307. 75 Over Willem de Brouwer : R. COPPIETERS ‘t WALLANT, Notices généalogiques et historiques sur
quelques familles en Flandre Occidentale, Brugge, 1946, p. 334-352 ; J. PARMENTIER, « Guillielmo de Brouwer (1693-1767) », Ostendiana, 6, 1993, p. 125.
76 Die verslagen en de briefwisseling hiermotrent zijn nog te vinden in het archief van de Oostendse Compagnie in Antwerpen: AV Antwerpen, fonds CO, losse dossieren 5604, 5650, 5704 en RA Brugge 4202/4110. Hierover DEMP, Compagnie d’Ostende, p. 50, LAUDE, Compagnie d’Ostende, p. 65-66 ; PARMENTIER, Guillielmo de Brouwer, p. 129 ; PARMENTIER, Gezicht, p. 251.
-
27
heeft meer bijval: de kolonisatie van het verlaten Braziliaanse eiland Fernando do
Noronha, een eiland in de Atlantische Oceaan op 350 km van Cap Saint-Roque. Andreas
verdedigt zijn project en roemt de voordelen van Fernando do Noronha omwille van het
gematigde klimaat, het drinkbare water en de grond die geschikt is voor de teelt van
suiker en tabak. Men zou er een stapelplaats en een handelssteunpunt kunnen
opbouwen. Zwarte slaven zouden vanuit Madagascar naar daar kunnen gebracht worden.
De winsten van de teelt en de kolonisatie zouden ten bate komen van de Compagnie. Ten
gevolge van deze voorstellen werd in 1727 een prospectie ondernomen; de schepen La
Concorde en Marquis de Prié kregen bevel alle gegevens over het eiland te bevestigen.
Kapitein de Brouwer van de Marquis de Prié beschrijft het eiland in zijn scheepsjournaal.
Gesteund in zijn vooronderstellingen, reageert Lanszweert op deze informatie en stuurt
een nieuw verslag aan de directie. Door het opdoeken van de Compagnie werd het
project echter nooit verder ontwikkeld. De jonge cargo had zijn best gedaan en hij had in
ieder geval van helderziendheid en vastberadenheid getuigd.
Andreas maakte echter weinig gebruik van zijn ervaring bij de Oostendse Compagnie; in
1738 vertrekt hij nog eenmaal als tweede supercargo bij de Deense Aziatische
Compagnie. Aan boord van de Kongen af Danmark maakt hij een reis naar Canton maar
hij raakt er in conflict met de eerste supercargo Christian Lintrup over de lucratieve “
paccotille”. Hij wordt zelfs beschuldigd van smokkel: hij zou, samen met de derde
supercargo Johan Ludwig Abbestee, een lading Chinese goederen voor rekening van een
Franse handelaar in Canton verhandeld hebben. Is hij overdreven hebzuchtig in een sector
waar de eerlijkheidsnormen toch al niet zo strikt waren ? Of heeft hij zich te veel vijanden
gemaakt? In ieder geval zal hij vanaf nu op eigen rekening werken en dichter bij zijn
geboorteplaats blijven. Later beweert hij wel dat hij nog de gelegenheid heeft gehad om
voor de Compagnie Van Embden als supercargo naar China te reizen tegen 24.000
gulden. 77.
Intussen is hij in 1730 of 1731 getrouwd en dit kan ook zijn verblijf in Oostende verklaren.
In Oostende is Andreas echter nog altijd dicht bij de kust met al haar mogelijkheden en
uitdagingen. Zijn tweede bedrijvigheid is even avontuurlijk als de eerste: hij wordt
zeerover!
77 met verscheyde brieven kan doen blycken dat over drye jaeren my vanweghen de Compagnie Van
Embden is gepresenteert vier en twyntigh duysent guldens om als chef supercargo een reys naer China te doen (Ontslagbrief Andreas Lanszweert) .
-
28
Voor ons hoort deze activiteit meer thuis in Amerikaanse ridderfilms dan in de
werkelijkheid. Tijdens de achttiende eeuwse langdurige oorlogen, was het echter nog
altijd de gewoonte zelfstandige zeemannen te gebruiken om het handelsverkeer van de
vijand te storen. In 1744-45, tijdens de oorlog tegen Frankrijk, vindt men deze
oorlogstechniek, die onder de controle van de staat werd uitgeoefend, nog op kleine
schaal terug. Wij bezitten nog altijd in ons archief de “lettres de course” die deze officiële
zeeroverij toeliet en zelfs promootte 78. In de aanstellingstekst van de kapitein van een
zeeroverschip lezen we volgende vrij opzienbarende opmerkingen: “Gezien het binnen de
koninklijke bevoegdheden ligt om de handel en het vrije verkeer te begunstigen, moet de
kapitein de vijanden van hare Majesteit de koningin van Hongarije en Bohemia en hun
bondgenoten op zee, langs de kusten en in hun havens, aanvallen; hij moet ze
beschouwen als piraten en mensen zonder geweten. Maar hij moet ook de
oorlogswetten, de ordonnanties en gebruiken van de marine eerbiedigen en aan de
bondgenoten, vrienden en onderdanen van hare Majesteit geen nadeel brengen” 79. In de
praktijk luidde het systeem als volgt: de reder van een boot kreeg de toelating zich als
zeerover in te schrijven mits een paar verplichtingen tegenover de koning en mits het
naleven van de opdracht van de kapitein. Voor het naleven van deze verplichtingen moest
iemand anders zich borg stellen 80. De reder moest ook een kapitein voorstellen die
daarna door de koning zelf benoemd werd. Het driehoekssysteem “reder-borg-kapitein”
veronderstelde natuurlijk goede betrekkingen tussen deze drie personen, die samen
voordeel en gevaar liepen. Bovendien moeten het ook personen zijn die bij de plaatselijke
autoriteiten bekendheid en erkentelijkheid genieten.
Zo kunnen wij ook de interne betrekkingen in de stad navolgen. Uiteindelijk verdween de
zeeroverij maar Andreas Lanszweert speelde er toch een relatief belangrijke rol in. Op 9
september 1744 wordt Daniel Lindersen benoemd tot kapitein van het oorlogsschip
Charles de Lorraine, de reder is Jan Daglet, de borg Andreas Lanszweert.
78 De volgende gegevens zijn te vinden in Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes,
suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, T O94, 563, 1719-1746. Zie ook W. DEBROCK, « De laatste Oostendse kapers », De Plate, 21, 1992, p. 196-199.
79 …comme il convient au royal service de Sa Majesté la reine de Hongrie et de Bohême de favoriser le commerce et la libre navigation…pour en cette qualité sortir en mer, armée en guerre, sur les ennemis de Sa Majesté et sur tous leurs alliés…exercer sur eux toutes les voyes et actes d’hostilié usitées par les loies de la guerre, les prendre et amener prisonniers avec leurs navires… même pour courir sur eux en pirates et gens sans aveu, en quelques lieux qu’il les pourra rencontrer, dans leurs ports comme aussi sur terre…pour nuire aux dits ennemis et leurs alliés. Et il lui sera en charge de garder et faire garder, par ceux de son équipage, les ordonnances et coutumes de la marine et de la navigation, et de ne faire aucun tort aux amis, alliés et sujets de Sa Majesté (Akte van benoeming van Daniel Lindersen , 9 september 1744. Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 208)
80 En zal conformeeren naer de placcaten van haer Majesteyt. In verzekerynde van welcke hy gepresenteert heeft voor borge…(Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 211-212).
-
29
Het schip van 70 vat is gewapend met tien kanonnen 81. Op 15 december 1744 wordt
Sebastien Bertram benoemd tot kapitein van het oorlogsschip L’Archiduchesse. Deze keer
is de overreder Andreas Lanszweert en de borg Jan Daglet. Het schip van 25 vat met vijf
kanonnen werd veroverd op de vijand 82. Deze twee omgekeerde situaties van reder en
borg getuigen van de enge samenwerking tussen Lanszweert en Daglet. Op 21 mei 1745
wordt Lanszweert niet meer als borg maar als reder van de Charles de Lorraine vermeld 83.
Deze Jan Daglet was een bekend figuur in het Oostendse handelsmilieu. In 1730 was hij
lid van de Sint-Niklaasgilde 84.
Op 17 maart 1745 ontmoeten we opnieuw Willem de Brouwer samen met Andreas
Lanszweert als borg 85. In maart 1745 verovert Lindersen een schip van Stettin dat aan
Andreas verkocht wordt 86. Op 21 mei 1745 brengt het schip Charles de Lorraine, met als
kapitein Daniel Lindersen en als reder Andreas Lanszweert, in de haven van Oostende de
schepen Petrus Adrani en De Jonge Alide, met hun ladingen die op zee veroverd
werden87. Die ladingen worden in februari 1746 verkocht 88. De verovering van de Franse
81 commandant sur un navire de guerre estant une barque longue, nommé le prince Charles de Lorraine,
du port de septante tonneaux, monté de dix pièces de canon ». « Ten selven daegge compareerde…Johanes Daglet den welcken als opperreeder heeft gepresenteerd voor capitaine op het voorseyde barque longue genaemt den prins Karel van Lorraine…van welcken hy gepresenteerd heeft voor borge Andries Lanszweert…als borge in de principael van vier duysent gulden . Lindersen legt op 8 september 1744 eed af. (Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 209-210)
82 Den selven daegge compareerde ter greffie van Hare Majesteits Admiraliteyt de Coninginne van Hongary ende Boheme tot Ostende, in persone dr Andries Lantsweerts, den welcken als overreeder heeft gepresenteert voor capitain op het voorseyde Barque Longue, genaemd L’Archiduchesse groot omtrent 25 vat gemonteert met vyf stucken canon, gelonende dat hy capiteyn in t exploiteren van syne Majesteits vyanden, hem sal conformeeren naer de placaeten van haar voorseyde Majesteit in verlokeringe van welke hy gepresenteert heeft voor borgge Sr Joannes Dagelets, den welke alhier mede compareerde, hem heeft gestelt ende geconstitueert als borge ende principael van de somme van vier duyssent gulden…. Le 15.12.1744 nomination de Sebastien Bertram comme capitaine de l’archiduchesse (Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 211-212).
83 capit Daniel Lindersen, commanderende den schipiper van oorlog genaemt Prinse Carlos van Lorraine….verleden op requeste van Sr Andreas Lanszweert reder van den voorleden scheepe van oorlooge (Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel).
84 Een lid van deze familie, Anna Daghelet trouwt met Michael Joannes Balbaert, een belangrijke huidenkoopman en eigenaar van drie schepen. Hun tweede zoon, Judocus Ignatius Balbaert (1769-1830) wordt later en hoofdbestuurder van de Berg van Barmhartigheid (E. SMISSAERT, « Wie was Judocus Ignatius Balbaert », De Plate, 1997, p. 265; PARMENTIER, Gezicht, p. 31-32, p. 415).
85 Datum den 17 maert 1745 ten selven daeghe compareerde …capne Guillaume De Brauwer, den welcken heeft verklaert hem te stellen als secker ende borghe over sr Andreas Lanszweert dit om by hem te genieten effect van sententie syne voordelegewesen door de gecommitteerde rechters van de voorseyde Admiraliteyt op den 8en van dese looppende maent maerte ende ten nadeele van Joan Becker…(Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 212-213).
86 DEBROCK, laatste Oostendse kapers, p. 197. 87 Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de
caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 213-214. 88 Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de
caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 215.
-
30
kaper Le Terrible, drie kleine Friese koopvaardijschepen, een Engels en twee Pruisische
schepen betekent een overwinning voor Lindersen en Lanszweert.
Die successen hebben echter hun keerzijde. Met de inname van Oostende op 24
augustus 1745 door de Fransen en op bevel van een koninklijk decreet uit 1746, wordt de
teruggave van de Friese en Pruisische schepen geëist. Die schepen en hun ladingen waren
al verkocht, voornamelijk aan Willem De Brouwer. Lanszweert moet de opbrengsten
inleveren. Voor de restitutie van de twee Engelse schepen spant de Britse viceconsul
Hatton een proces aan voor de Raad van Vlaanderen dat, zonder resultaat, aansleept tot
in 1749 89. Intussen hield Andreas zich voornamelijk bezig met de indijking van de Sint-
Catharinapolder. Wanneer hij later zijn ontslagbrief voor deze laatste taak stuurt 90,
vermeldt hij de processen over de veroverde schepen en klaagt dat de zorgen die hij had
bij deze indijking hem niet toelieten zich met zijn eigen processen bezig te houden. Hij
beweert dat hij daardoor veel geld verloren heeft. Het ging om vijf schepen en hun
ladingen die de koningin wegens staatsbelang aan de koning van Pruisen had moeten
teruggeven 91. Indien Andreas meer tijd had gehad, dan zou hij aan de koningin in Wenen
de terugbetaling hebben kunnen vragen. Gezien zijn bezigheden bij de inpoldering, was
deze reis echter onmogelijk92.
Deze zeeroversactiviteit moet als een tijdelijke, bijkomstige en uiteindelijk als een
niet rendabele activiteit beschouwd worden. Desalniettemin laat zij ons toe nogmaals de
durf van Andreas Lanszweert vast te stellen. Ook laat de zeeroverij ons kennismaken met
de kring van mensen als handelsman Daghelet, kapitein Lindersen en de steeds aanwezige
Willem de Brouwer. Deze laatste zal erin slagen om, dankzij de oorlog, door de Deense
koning ambassadeur te worden benoemd bij de koning van Frankrijk in Oostende en in de
andere steden die Lodewijk XV in Vlaanderen had veroverd. Wie ook de overwinnaar was,
hij was zeker om de Brouwer als trouwe dienaar te vinden 93. Maar er zijn nog andere
interessante figuren in die omgeving van “zeerovers”. Zo is er Lindersen die waarschijnlijk
een afstammeling is van kapitein Joannes Lindersen, bijgenaamd Van Emden. Arnoldus
Bauwens wordt verder ook vermeld als “eersten raderechter van haere Majesteyts
89 PARMENTIER, Gezicht, p. 251-252. 90 Aan de heeren gelande van den polder van Sinte Catharine (Ontslagbrief). 91 myne vyf prijsschepen met hunne laedinghen, die Zy by het vijfde artykle van het vredenstractaet van
Dresden aen den koning van Pruyssen par raison d’Etat heeft moeten consentieren my te doen restitueeren (Aan de heeren gelande van den polder van Sinte Catharine).
92 t’welck oock de oorsaeck is gheweest, dat ick niet ter reghten tydt my hebben connen begeven naer Weenen om aen de voeten van haere Majesteyt te versoecken, myne juste indemnisatie van fl. 88.000… dogh my ter reghter tydt niet hebbende connen absenturen, om zoo ghewightighe saecke tot Weenen met de gherequireerde diligentie te gaen solliciteren, is de zelve aldaer als in den vergheetboeck ghevaelle (Aan de heeren gelande van den polder van Sinte Catharine)
93 A Ostende et autres villes de la Flandre maritime nouvellement conquises par les armes de Sa Majesté (Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 215-216 op 18 maart 1746).
-
31
Admiraliteyt binnen de stad ende poort van Oostende” 94. Daarnaast is er ook nog
Vandenabeele. Op 16 juli 1744 stelt reder Basilius Ferdinandus Vanden Abeele, Abraham
Pieter Dierix voor als kapitein van het schip De jonge Caterine. Het schip wil hij uitrusten
voor de oorlog 95. Meer dan waarschijnlijk is die B.F. Vanden Abeele de eigenaar van een
handelshuis in Nieuwpoort.96. Hij is bovendien verwant met Lanszweert langs
moederszijde. Een andere naam uit dit milieu en die nog een belangrijke rol zal spelen in
de verdere geschiedenis van de familie Lanszweert, is Balthasar Van der Heyde . Hij treedt
op 30 april 1744 op als borg voor het schip Le Pigeon, met als kapitein John Price 97.
Zelfs wanneer Andreas nadien heel andere en nieuwe activiteiten zal doen, blijft hij
in feite altijd met zeezaken bezig. In 1752 treedt hij nog op als reder van twee grote
haringsloepen die hun vastgebied hebben nabij de Hebriden en de Orkaden 98.
Andreas en de polders
Temidden zijn oorlogsactiviteiten was Andreas al lang bezig met zijn belangrijkste
verwezenlijking waarvan de resultaten nu nog bestaan en die langdurige invloed zal
hebben op de uitbreiding van de stad Oostende: de indijking van de Sint-
Catharinapolder99. Die polder omringde de stad in het zuiden en het oosten. Voor het
Beleg van 1601 waren er een dorp met de Sint-Catharinakerk en daarrond velden. Om de
stad te beschermen, werden de dijken gebroken en de Sint-Catharinapolder werd sinds
1627 gebruikt als “spoelkom” voor de haven. De polders werden schorrelanden die bij
hoogtij door de zee werden overstroomd. Zo werd Oostende dat door deze schorrelanden
was afgezonderd een soort eiland. Deze gronden, die altijd nat waren en met aanslibbing
bedekt, waren bijna waardeloos en dienden enkel om schapen te laten grazen 100. Op 29
april 1713 vraagt pachter Pieter de Brock aan weduwe Antoon Lanszweert vrijstelling van betaling omdat hij de schorren niet kan gebruiken tengevolge van het doorsteken van de
94 Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de
caution, ARA Brussel, TO94, 563, op 13.10.1744. 95 Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de
caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 200. 96 PARMENTIER, Gezicht, p. 174, 374. 97 Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de
caution, ARA Brussel, TO94, 563, op 30 april 1744 ; DEBROCK, laatste Oostendse kapers, p. 197. 98 PARMENTIER, Gezicht, p. 252. 99 Dit probleem werd al grondig bestudeerd : J. BOWENS, Nauwkeurige Beschrijving der oude en
beroemde zee-stad Oostende, Bruges, 1792, 2, p. 106-107 ; J. DE SMET, “De Indijking van de Sint-Katerinepolder 1744-1749”, Biekorf Westvlaams Archief, 1970, 71, p. 159-165 ; J.B. DREESEN, G. VANDAMME, Geschiedenis van een parochie te Oostende, Ostende, 1984 ; G. VANDAMME, « De indijking van de Ste Catharinepolder en de bouw van het « Blauw Kasteel », De Plate, 1987, p. 83-85; G. VANDAMME, “De historische polders van Oostende 1584-1810”, De Plate, 1993, p. 131-139. De ontslagbrief van Andreas Lanszweert Aan de heeren gelande van den polder van Sinte Catharine (dokumentatie van de schrijver) brengt sommige interessante gegevens. De oppervlakten hebben wij hier tot het gemet afgerond.
100 BOWENS, Nauwkeurige Beschrijving, 2, p. 106 ; DE SMET, Indijking, p. 159.
-
32
dijken en de dagelijkse vloed van het zeewater 101. De dorpelingen hadden hun woningen
moeten verlaten, maar rond 1740 was het gebied al zover drooggelegd dat de polder al
door enkele families bewoond was 102. Op een kaart van de polder, getekend in 1751 na
de indijking door Pieter Maysaffe 103, ziet men dat de Sint-Catharinapolder begrensd was
door de duinen, de stad én de huidige haven. Ze strekte zich in het westen uit tot aan de
Steense dijk, een dijk die in 1608 vlak na het Beleg van Oostende vanaf de duinen richting
Snaaskerke gebouwd werd om het dorp Stene te beschermen 104.
Via erfenissen en aankopen was Andreas Lanszweert de grootste bezitter
geworden van deze streek. Men vermeldt hem trouwens tussen de grootste
grondbezitters met 256 gemets. Andere eigenaars waren de kerk van Oostende met 110
gemets, Joseph Oliviers (sasmeester van het sas van Slijkens) met 107, de Brugse Sint-
Donaaskerk met 89, Jan Baptist Coppieters met 78, Jan Philips Lippens (de ondernemer
die de indijking realiseert) met 73 105. Andreas Lanszweert bezat het centrale gedeelte
gelegen op de grond van het voormalige “hof van St Cathelinen ten Bogaerde” dat
verwoest werd ten tijde van het Beleg van Oostende. Dit is nu de omgeving van het
kruispunt van de huidige Leffinge- en Stuiverstraat 106. Onder de kleinere grondbezitters
vinden wij Pieter Legillon, Critsaert, Adornes en Pieter Van der Haege, Charles Acquaert,
Cornelis van Remoortel. Zoals normaal vóór de Revolutie zijn verscheidene kerkelijke
instellingen grondbezitters van weliswaar kleinere percelen : de Rijke Klaren, de “Capelrie
eerste misse in Oostende”, “O.L. Vrouwe gilde in Oostende”, “ Triniteit in Oostende”, “ ‘t
Clooster van de Chartreusinnen in Brugghe”, “het seminarie van Brugghe”, “ het clooster
van St Godelieve”. Wij vinden echter ook Frans Lanszweert, Andreas’ broer 107 en zijn
andere broer Antoon tussen de kleinere grondbezitters 108. Er zijn veel kleine landerijen die
tijdens de onderhandelingen als leegstaand werden beschouwd omdat ze niet meer
werden opgeëist door vroegere eigenaars die overleden waren of die hun eigendomstitel
verloren waren109.
Hoe had Andreas, die wij tot nu toe altijd op zee aantroffen, zoveel schijnbaar
waardeloze grond verworven? Zijn moeder bezat in 1709 in de omgeving al de helft van
een schaperij, « Fort St Isabelle » genoemd, en ook de Sint-Catharinapolder. In 1713
101 INGHELBRECHT, Procesbundels, n°858, p. 242. 102 BOWENS, Nauwkeurige Beschrijving, 2, p. 106 ; DE SMET, Indijking, p. 159. 103 Caerte figurative van den nieuwen bedijckten polder ghenaemt den Ste Catharine polder, 1751, 3 delen
(doc. auteur). 104 D. DESCHACHT, Straatnamen van Oostende van A tot Z, 1998, p. 152. 105 DE SMET, Indijking, p. 162, VAN DAMME, Indijking, p. 83. 106 VAN DAMME, Indijking, p. 84. 107 Caerte figurative. 108 Acte 8 février 1743. 109 VAN DAMME, Indijking, p. 84.
-
33
kocht zij nog schorreland aan in de omgeving van ‘s Heerwoutermans en ook nog in
Stene 110. Na haar overlijden worden door haar dochter Barbara in 1716 en een jaar later
door haar andere kinderen, Antoon en Ludovica, gedeelten van die eigendom verkocht
aan Antoon Ignace van Steelant.111. Andreas blijft bovendien ook grote stukken van de
polder kopen. Dit gebeurt al in 1743 wanneer de toelating voor de indijking al gevraagd
werd. Het gaat dus om zuivere speculatie: Andreas rekent op de meerwaarde van de
grond na de indijking. Op 8 februari 1743 verkopen de weduwe van Ignatius de
Grijsperre, Joanne Kempe (dochter van Philippe Kempe en van Joanne Therese Zoete) en
de erfgenamen (zijn dochter Joanne de Grijsperre, weduwe van Jacobus Verbeke,
hertrouwd met Jacobus Claeijssens, en de twee minderjarige kinderen van Jacobus
Verbeke en Joanne de Grijsperre), aan Andreas 72 gemets grond in de polder. 112. Op 13
april 1743 koopt Andreas nog 9 gemets gebruikt door zijn broer Frans. De verkoper is
Ignace Van den Abeele, zoon van Adolphe en Franchoyse van Haverskercke 113. Op 13 juli
1743 koopt hij nog 43 gemets in Zandvoorde, Sint-Catharina en Bredene 114. Hij zal in
1748 op de nieuwe dijk ook de schaapdrift in pacht nemen 115.
Op 3 december 1742 vraagt Andreas Lanszweert, in naam van alle eigenaars,
officieel het octrooi voor de indijking van de Sint-Catharinapolder 116. Het gaat om twee
belangrijke werken: enerzijds het bouwen van een zeesluis op de Sint-Catharinakreek om
het aanbrengen van zeewater te kunnen controleren. Deze sluis wordt voorzien in de
verlenging van de Kapellestraat, ten zuiden van de huidige Kapellebrug, en wordt tegen
vijandelijke aanvallen voorzien van een halvemaanvesting. Anderzijds houden deze werken
ook de bouw in van een dijk rond de polder ten noorden en ten westen van de
Gouweloose Kreek, een zeer lange dijk die zich op het einde met de Steense Dijk moest
verbinden. De huidige Zandvoordestraat en de Zandvoordeschorredijkstraat werden later
aangelegd op de plaats van die oude dijk. Alleen de Zwanenhoek, Lisjemorre en de
Snaaskerkeschorre zouden nog onder water blijven. Zo kon men de hele Sint-
Catharinapolder droogmaken.
Andreas wilde de vergunning in zes maanden tijd verkrijgen maar het duurde
langer. Op 17 juli 1743 krijgt hij een verlenging en de definitieve toestemming komt pas
op 9 mei 1744. Er zijn wel enkele voorwaarden aan verbonden: onder andere de
110 Brugsche Vrije Register, 16301, fol. 42, VERHAEGEN 1079; 16305, fol. 168, VERHAEGEN 1115 ; 16300,
fol. 8, VERHAEGEN 1O63; 16304, fol. 118, VERHAEGEN 1102; 16299, fol. 130v, VERHAEGEN 1059. 111 Brugsche Vrije Register 16307, fol. 177 ; VERHAEGEN 1130. 112 Acte 8 février 1743, Brugsche Vrije Register 16336, fol. 58 ; VERHAEGEN 1318. 113 André poorter van Oostende koopt 9.0.32 land te Sint Catharina onder s’Heerwoutermans, gebruikt
door Sr Frans Lantsweert van Frans Ignatce Van den Abeele fs Adolphe en Franchoyse van Haverskercke (Brugsche Vrije Register 16336, fol. 81v ; VERHAEGEN 1319).
114 Brugsche Vrije Register 16336, fol. 103 ; VERHAEGEN 1320. 115 VANDAMME, Meer gegevens, p. 11. 116 VANDAMME, Meer gegevens, p. 11.
-
34
vrijstelling van alle feodale rechten gedurende twaalf jaar en anderzijds een forfaitaire
betaling van tweeduizend gulden ten gunste van de fortificaties van Oostende. Om de
kosten van indijking te dekken zal het polderbestuur gedurende de eerste vier jaren de
polder zelf mogen laten bebouwen. Bij dijkdoorbraken moet geen nieuw octrooi gevraagd
worden. De polders achter de nieuwe polder die beschermd worden door de nieuwe
indijking, moeten in de kosten bijdragen. Op verscheidene vlakken merkt men dat de
grote eigenaars door de onderhandelingen begunstigd worden: alleen de eigenaars met
ten minste dertig gemets hebben stemrecht in de vergaderingen van het polderbestuur;
de niet door de vroegere eigenaars opgeëiste gronden worden eigendom van de
generaliteit van de polder; door ruilverkaveling zullen de landerijen van iedere eigenaar die
verspreid liggen samengebracht worden; de eigenaars tenslotte die niet willen meedelen
in de kosten, worden onteigend ten voordele van de poldergemeenschap die hun de
waarde van hun schorren zal terugbetalen 117.
De ontslagbrief die Andreas Lanszweert schrijft op het einde van zijn activiteiten in
de polder, brengt bijkomende inlichtingen over deze moeizame en langdurige
onderhandelingen 118. De officieuze onderhandelingen begonnen al in 1741, één jaar
voordat het octrooi officieel werd aangevraagd. Het struikelblok was de verdediging van
de stad: door het bouwen van een sluis en een dijk zou de stad verzwakt kunnen worden.
Men vreesde dat een mogelijke vijand hiervan gebruik zou kunnen maken als invalsweg
naar Oostende 119. Andreas had dus als eerste taak de autoriteiten ervan te overtuigen dat
de stad door de werken niet slechter maar veeleer beter beschermd zou worden. Hij
overhandigde in Brussel een voorstel aan de graven van Harrach en Chanclos en aan de
hertog van Arenberg. Na verscheidene discussies wordt het ontwerp aanvaard. Het project
wordt dan aan de heren Pieter Legillon, Joseph Olliviers, Coppieters, de Straeten en
Hendrik Buquoy voorgesteld. Pas daarna wordt de aanvraag voor het octrooi officieel
ingediend. Ondertussen zijn we al in december 1742. Het was voorzien dat de kosten
voor die aanvraag ten laste van Andreas vielen, mits een forfaitaire vergoeding van 1000
patacons te betalen na het krijgen van het octrooi. Andreas moest volgens de
overeenkomst met de andere eigenaars twyntigh jaeren vrydommen vragen. Hij heeft er
60 aangevraagd, wat geweigerd werd door de Leden van Vlaenderen 120. Op het laatste
ogenblik, toen alles bijna klaar was, werd Harrach door de graaf van Königsegg-Erps als
gouverneur van de Oostenrijkse Nederlanden vervangen en de onderhandelingen moesten
117 DE SMET, Indijking, p. 159-160. 118 die kostbaere en langhdeurighe sollicitatie (Ontslagbrief van Andreas Lanszweert « Aen de heeren
gelande van den polder van Sinte Catharine »). 119 Ende dat den viande daer door een facijlder acces tot de selve zoude becommen (Ontslagbrief van
Andreas Lanszweert ). 120 Als wesende ongehoort en sonder exempel in andere dyckagien (Ontslagbrief van Andreas Lanszweert ).
-
35
opnieuw hervat worden 121. Andreas verkreeg 60 jaar “vrijdom” terwijl de eigenaars van
de polder van Zantvoorde slechts 20 jaar gekregen hadden en voor een verlenging 15.000
gulden moesten betalen. Uit wat voorafging blijkt dat de onderhandelingen moeilijk en
langdurig waren, maar men moet er rekening mee houden dat Andreas Lanszweert in zijn
ontslagbrief alle argumenten probeert samen te brengen om zijn houding te verdedigen
en een verdere beloning te krijgen 122. Eindelijk wordt op 2 mei 1744 de toestemming
gegeven en kunnen de werken beginnen.
Op 23 juni 1744 wordt een overeenkomst gesloten met Jan Filips Lippens uit
Moerbeke-Waas, grote medeëigenaar van de polder, om de indijking voor 72.000 gulden
te ondernemen 123. Het gaat waarschijnlijk om de zoon van Joannes Lippens, die zich
begin achttiende eeuw vanuit Eeklo in Moerbeke had gevestigd. Deze zoon is Johannes
Philippus (1698-1788), griffier en ontvanger van de heerlijkheid Wulfsdonk en wiens zoon
Philippus Franciscus (1742-1817), griffier van voornoemde heerlijkheid zal worden maar
vooral als landmeter actief zal zijn en een belangrijke rol zal spelen bij de aanleg van het
nieuw bassin in Oostende 124. Speciale aannemers werden belast met het delven van de
grachten 125. Op 9 september 1744 was er een doorbraak van de dijk en herstellingen
waren nodig 126. Volgens wat Andreas beweert, heeft hij zich ook na het begin van de
werken honderd procent aan de indijking toegewijd om de verscheidene problemen op te
lossen 127. De indijking was waarschijnlijk voltooid in de zomer van 1745 128.
Al gauw stelde zich een nieuw probleem. Ten gevolge de Oostenrijkse
successieoorlog met Frankrijk, belegerden de Fransen van 17 tot 23 augustus 1745 de
stad Oostende. Het garnizoen moest zich overgeven en de Fransen bleven de stad
bezetten tot eind januari 1749. De polder noch de indijking schijnen te hebben geleden
van de oorlog 129. Er moesten premies aan de nieuwe autoriteiten betaald worden o.a.
aan Loewendal, de Franse gouverneur van de stad die van de directie van de polder een
121 Graaf Frédéric de Harrach (1696-1749), was in 1740-43 tussentijdse algemeen gouverneur van de
Oostenrijkse Nederlanden en werd tot in maart 1744 door Charles Ferdinand de Königsegg-Erps (1696-1759) vervangen (H. HASQUIN (dir.), Dictionnaire d’Histoire de Belgique, Namen, 2000).
122 opdat U.E.gelieven in consideratie te nemen dat zoo lanckdeurigen arbeyt ende de uytnemende voordelen daeruyt ghesprooten eyndelick eene condigne belooninge meriteren (Ontslagbrief van Andreas Lanszweert, conclusie ).
123 DE SMET, Indijking, p. 161. 124 M. NUYTTENS, Inventaris van het archief van de familie Lippens 1701-1986, Brussel, 1996, p. 9. 125 DE SMET, Indijking, p. 164. 126 DE SMET, Indijking, p. 164; De deurbraecke in de voorseyde dijkagie voorgevallen zijnde, weird de selve
ten volgenden saysoene ervat ende gheslooten korts voor het opkommen van het belegh van Oostende (Ontslagbrief A. Lanszweert) .
127 Weird ten zelven jaere de dyckagie begonnen, waerin ick my wederom ten volle hebbe gheemployeert, om de selve voort te zetten, ende menighsvuldighe obstakels ende difficulteyten te boven te commen (Ontslagbrief A. Lanszweert) .
128 DE SMET, Indijking, p. 161. 129 J.B. DREESEN, G. VANDAMME, Geschiedenis van een parochie te Oostende, Oostende, 1984.
-
36
tuin van twee gemeten bewerkt kreeg 130. Volgens Andreas wilde het Oostenrijkse
garnizoen, dat voornamelijk uit Engelse en Hollandse troepen bestond, tijdens de Franse
aanval door de werken breken om de stad beter te kunnen beschermen. Hij zou dat
persoonlijk belet hebben en zo is hij gedurende het hele Beleg, ondanks het gevaar, in de
stad gebleven131. Na de indijking werden de dijken door een specialist, Cornelius De
Meyer, dijkgraaf van de Generale Vrije Polder in Sinte-Margriete en Waterlandkerkje,
nagekeken. De landmeters Maelstaf en Heems moesten de polders meten en op kaart
brengen. Speciale aannemers werden belast met het delven van al de grachten 132.
Op de gedroogde polder werden rechte wegen getrokken die het braakliggend
terrein van Louise van den Abeele in vierkanten verdelen. Het zijn de Gistelsesteenweg ,
de Steenstraete (vandaag Zilverlaan), de Stuyvenstraete die de Duinenweg tot aan de dijk
langs de Gouweloose Kreek verbindt en de Leffingestraete vanaf de Sint-Kathelijnebrug
tot aan de Steense Dijk. In 1765 wordt op de vroegere Sint-Catharinapolder de
Torhoutsesteenweg aangelegd 133.
Eenmaal de zee is geweerd, kan men met de landbouw beginnen. Op 24
september 1745 wordt een overeenkomst gesloten om de nieuwe polder volledig uit te
rusten voor de landbouw. Aan Lippens wordt opdracht gegeven de landerijen te bezaaien
en de oogst aan boord van de schepen te leveren. De ene helft van de opbrengst gaat
naar Lippens, de andere helft naar de polder 134. De grote gelanden krijgen bovendien vier
kleine partijen waar ze gerst en koolzaad laten zaaien om nadien de gemiddelde
opbrengst per gemet te kunnen berekenen, dit waarschijnlijk om de waarde van de grond
en van de pacht te kunnen vaststellen 135. Andreas houdt zich dus blijkbaar ook bezig met
het productief maken van het hele terrein. Dat was moeilijk aangezien Lippens de grond
slecht voorbereid had en nog vol onkruid stond. De eerste oogst was zeer slecht en de
eerste pachters verloren veel geld.136. Het werd heel moeilijk de streek opnieuw
aantrekkelijk te maken 137. Andreas had het recht pachters tegen welke prijs ook te
130 DE SMET, Indijking, p. 164. 131 het garnisoen, dat byna gants uyt Engelsche en hollanders bestond, den polder wederom wilden
deursteken ende souden gedaen hebben ; indien ik dien kryghsraed met deurslaande redenen niet gheconvinceert hadde dat men (zoo als gebleken is) voor geene approche noghte attacque langs den cant van den polder te vreesen er hadde, ende daerom om zoodanigh voorval voorder te connen voorkommen, heb ick gedurende het belegh, in de stadt gebleven, alwaer ick zoo, als aen geheel Oostende bekend is, veel perykel voor myn leven onderstaen hebbe(Ontslagbrief A. Lanszweert) .
132 DE SMET, Indijking, p. 164. zie Caerte figurative van den nieuwen bedijckten polder ghenaemt den Ste Catharine polder, 1751, 3 delen (doc. schrijver).
133 DREESEN, Parochie, p. 46-47, 51. 134 DE SMET, Indijking, p. 161. 135 DE SMET, Indijking, p. 164. 136 ende door het menigsvuldigh onkruyt waermede Lippens den polder vergeven had, versmaght waeren
… hebben die paghters sigh met sulcke bedroefde vrughten moeten contenteeren, en zyn daerdoor gheruineert gheworden, (Ontslagbrief A. Lanszweert .
137 dogh die landen waeren alsnu in zoodanigh discredit gevallen, dat yedereen daervan een afkeer hadde (Ontslagbrief A. Lanszweert) .
-
37
vinden, maar hij nam noodgedwongen veel meer grond dan voorzien voor eigen rekening
tegen een hoge prijs. Zo probeerde hij andere mogelijke pachters meer vertrouwen te
schenken 138. Uiteindelijk werd het inderdaad een succes: niet alleen de winsten van de
andere eigenaars, maar ook de waarde van hun grond stegen sterk.139. Andreas vermeldt
een grondwaarde die met 9 vermenigvuldigd werd 140.
De problemen bij het verkrijgen van de vergunning, de bouw van de dijk en van de
sluis, het Beleg van Oostende, de voorbereiding van de schorrelanden voor de landbouw
en het vinden van pachters, blijven echter nog lang gepaard met veel financiële
problemen.. Zelfs als de zaak op lange termijn zeer rendabel wordt, moet zij in de
tussenperiode verder gefinancierd worden. Op 6 oktober 1745 beslist het polderbestuur
24.000 gulden te ontlenen aan 4%. Men ontleent uiteindelijk slechts 21.000 gulden bij de
Brugse families Veranneman, d’Hulster en van Ockerhout, bij een kapelaan van Sint-
Walburga en bij de confrerie van Sint-Gillis in Brugge 141. Het is hier interessant de
interventie op te merken van de familie Ockerhout die verwant was met Antoon
Lanszweert, broer van Andreas. Een belangrijke geldschieter is de aannemer Lippens zelf
die 18.000 gulden in lening aan de polder geeft 142.
De gemengde functies van Lippens, die tezelfdertijd de polder moest indijken en
de grond als landbouwgrond moest voorbereiden en financieren, moesten uiteindelijk wel
problemen scheppen. De eerste helft van de 76.000 gulden moest betaald worden aan
Lippens op het ogenblik dat de dijken gesloten waren en de polder van de zee was
afgesloten. Lippens eiste echter de volledige betaling, alhoewel het polderbestuur over het
werk niet tevreden was. Op 3 november 1747 en 16 oktober 1748 werd het bestuur door
de magistraat van het Brugse Vrije verplicht 66.000 gulden met interest te betalen. Alleen
6.000 gulden werden afgetrokken wegens onvoldoende goed werk aan de sluis 143. Het
bestuur van de polder werd verscheidene malen genoopt Lippens voor het gerecht te
dagen wegens niet uitvoering van zekere bepalingen. Op 6 oktober 1748 werden 60.000
138 in welcke verpaghtinghe ick, om die landen in valeur te brengen, de selve hebbe opgheooght tot
deurgaens twyntigh guldens par ghemet, zoo dat daerdoor omtrent de helft van die vacante landen aen my verbleven is… alhewel het my gepermitteert was alle die landen als publiequelick verpaghe wordende,zoo wel als iemande anders voor neghen jaeren tot zoo leghen prys te paghten… eenighe der selve partyen omtrent myne hofstede liggende in paghte genomen tot negen gulden par gemet, om door myn exempel de voordere partyen tot dien selven prys te connen brengen (Ontslagbrief A. Lanszweert) .
139 dat myne vianden zelfs als nu zullen moeten convenieeren, dat ick door myne onophoudelicken arbeyt den polder niet alleen circa vyf duysent ponden grooten boven haere ontlastinge geprocureert heb (Ontslagbrief A. Lanszweert).
140 maer daerenboven dat die