Staat van het Rotterdams onderwijs · 2018-01-11 · Hoewel de Staat van het Onderwijs vooral een...
Transcript of Staat van het Rotterdams onderwijs · 2018-01-11 · Hoewel de Staat van het Onderwijs vooral een...
Staat van het Rotterdams onderwijs 2017
2 3
Inhoudsopgave
1. Inleiding 3
2. Voor – en vroegschoolse educatie 42.1 Peuters en doelgroeppeuters 52.2 Voorzieningen en bereik 62.3 Kwaliteit en resultaten 15
3. Primair onderwijs 193.1 Leerlingen 193.2 Prestaties 223.3 Kwaliteit 323.4 Personeel 36
4. Voortgezet onderwijs 434.1 Leerlingen 444.2 Onderwijsresultaten 504.3 Personeel 684.4 Scholen: omvang, kwaliteit en activiteiten 74
5. Middelbaar beroepsonderwijs 805.1 Onderwijsinstellingen, deelnemers en beroepsopleidingen 815.2 De kwaliteit van het beroepsonderwijs 895.3 Personeel 935.4 Opbrengsten 95
6.Hoger Onderwijs 1036.1 Onderwijsinstellingen, deelnemers en opleidingssectoren 1046.4 Kwaliteit 1126.5 Personeel 113
7 Jaarverslag Leerplicht 2016-2017 121
4 5
1. Inleiding
De Staat van het Rotterdams Onderwijs 2017 geeft de actuele situatie weer van het onder-wijs in Rotterdam.
Begin 2015 is het Rotterdams Onderwijsbeleid Leren Loont! 2015 – 2018 vastgesteld. Rotterdam investeert de komende jaren extra in onderwijs, om zoveel mogelijk kinderen en jongeren in Rotterdam hun kansen te laten verzilveren. Het onderwijsveld en de gemeente hebben gezamenlijk afgesproken de onderwijsresultaten te verbeteren, het aantal schooluit-vallers verder omlaag te brengen en te zorgen voor een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Het Rotterdamse onderwijsveld en de gemeente werken de komende jaren binnen Leren Loont! op vijf thema’s intensief samen. Deze thema’s zijn: Een vliegende start; De beste leraren voor Rotterdam; Werken aan vakmanschap; Aansluiting onderwijs en jeugdhulp; Kwaliteit door schoolontwikkeling.
De voorliggende Staat rapporteert over schooljaar 2016-2017 en daarmee ook over resulta-ten van het programma Leren Loont! tot nu toe.
De Staat van het Rotterdams Onderwijs 2017 loopt chronologisch, via de onderwijssec-toren, de schoolloopbaan langs van een Rotterdamse leerling. In hoofdstuk twee tot en met zes staan per sector cijfers over leerlingen, prestaties, scholen en personeel vermeld. Verder rapporteert De Staat van het Rotterdams Onderwijs 2017 per sector over Leren Loont!-indicatoren; de voortgangsrapportage Leren Loont! Rapporteert over de thema-in-dicatoren. In hoofdstuk zeven is het jaarverslag Leerplicht opgenomen. Waar mogelijk zijn cijfers over de Children’s Zone en Rotterdam Zuid opgenomen en wordt Rotterdam verge-leken met de andere grote steden en met landelijke cijfers.
6 7
2. Voor - en vroegschoolse educatie
SamenvattingDe meest in het oog springende ontwikkelingen in de voor- en vroegschoolse educatie (vve) in 2017: • In april 2017 zijn er 583 geharmoniseerde groepen in de voorschool. In oktober 2016
waren dat er nog 500! Dat komt doordat in 2016 nagenoeg alle peuterspeelzalen kin-derdagverblijven werden. Deze omzetting maakte deel uit van het harmonisatieproces dat in maart 2016 is ingezet.
• Per april 2017 bereiken we 8.074 Rotterdamse peuters.• Ten opzichte van het totaal aantal 2- en 3-jarigen in de bevolking per oktober 2016
(14.662 peuters) bereiken de peuterspeelzalen en kinderopvang met vve per april 2017 55% van de peuters.
• 3.523 van de 3.789 twee- en driejarige doelgroeppeuters volgt in april 2017 een vve-programma; dat is 93%. De eerste ambitie uit Leren Loont!: “Het percentage drieja-rige Rotterdamse doelgroepkinderen dat een vve-programma volgt stijgt. In 2018 wordt 80% bereikt.” is in 2017 gerealiseerd; een resultaat waar de gemeente trots op is.
• In april 2017 staan er 527 kinderen op de wachtlijst voor een voorschoolse groep.• De doelgroepdefinitie is per 1 oktober 2017 aangepast, met het oog op een nog beter
bereik van doelgroeppeuters. • Op 61 locaties in Rotterdam werken scholen aan de ontwikkeling van een Integraal
Kindcentrum. • Het aantal Sisa-meldingen in de voor- en vroegschool steeg in 2017• In 2016 waren er in Rotterdam 170 plusplekken op 15 locaties, verspreid over de stad. • Het aantal toekenningen voor een Sociaal Medische Indicatie steeg in 2016 naar 350
(dit was in 2015 224). • Door kinderopvangorganisaties, schoolbesturen en gemeente is gezamenlijk een Rot-
terdams kwaliteitskader voorschoolse educatie vastgesteld. Rotterdam loopt hiermee vooruit op de invoering per 1 januari 2018 van de nieuwe wet Innovatie door Kwaliteit Kinderopvang (IKK).
InleidingGemeenten hebben een wettelijke verantwoordelijkheid om voorschoolse educatie aan te bieden. Organisaties voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang voeren de voorschoolse educatie uit. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de vroegschoolse educatie. De Rotterdamse ambitie rijkt verder dan de wettelijke verantwoordelijkheid – de gemeentelijke ambitie is om voor alle Rotterdamse peuters een voorschoolse basisvoorziening te realise-ren die de wettelijke kwaliteit overstijgt. Het streven is dat alle Rotterdamse peuters gebruik maken van deze voorziening, in het bijzonder de doelgroeppeuters. Door deze aanpak geeft de gemeente peuters een vliegende start op de basisschool, waarbij het streven is eventuele taal- en ontwikkelingsachterstanden zo veel mogelijk weg te werken en te voor-komen. Dat betekent flinke winst voor de hele onderwijsloopbaan.
De Rotterdamse ambitie voor de voorschool is vastgelegd in het Rotterdamse onderwijs- beleid Leren Loont!
Hoewel de Staat van het Onderwijs vooral een overzicht is van feiten en cijfers, is het voor de interpretatie van deze feiten en cijfers van belang de volgende ontwikkelingen te kennen:• de harmonisatie van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang. De invoering hiervan in
Rotterdam is in maart 2016 gestart. De belangrijkste doelen van het herontwerp zijn: • voorkoming van segregatie in de voorschool;• voorkoming van onderbroken leerlijnen van peuters; • deelname van zoveel mogelijk peuters en wegwerking van wachtlijsten.• de kwaliteitsimpuls die integraal onderdeel uitmaakt van de harmonisatie, waarbij het onderwijs onder meer inzet op deels hoger opgeleid personeel in de voorschool, op de groep en als coach, en een permanente educatie van pedagogisch medewerkers.
8 9
2.2 Voorzieningen en bereik
Om de ambities van Vliegende Start te bereiken, heeft de gemeente de voorschool in Rotterdam geharmoniseerd, gecombineerd met een kwaliteitsinvestering. Deze harmoni-satie van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang is vanaf maart 2016 in Rotterdam inge-voerd. Doel van de harmonisatie is de scheiding te voorkomen tussen doelgroeppeuters en niet-doelgroeppeuters en tussen peuters van werkende ouders en peuters van niet werkende ouders. Het bijkomende doel is om doorgaande leerlijnen te realiseren doordat peuters niet van opvang hoeven te wisselen als hun ouders werk vinden dan wel werkloos raken. In Rotterdam is ervoor gekozen om deze harmonisatie zo in te richten dat deze tegelijkertijd de wachtlijsten voor de voorschool oplossen, dat er voor alle Rotterdamse peuters een plek is en dat alle peuters in een kwalitatief hoogwaardige voorziening een goede voorbereiding op de basisschool krijgen.
2.2.1 Voorzieningen en kindplaatsen
Groepen nulMet de harmonisatie hebben zijn alle vve-groepen in Rotterdam de kwaliteit van groep nul. In oktober 2016 waren er 500 geharmoniseerde groepen nul en in april 2017 is dat aantal gestegen naar 583.
Voorschoolse voorzieningenIn bijgaande tabel staat het aantal voorschoolse locaties in Rotterdam meerjarig in beeld. Gespecificeerd is hoeveel van deze voorzieningen een vve-programma uitvoeren. In 2016 daalde het aantal peuterspeelzalen en steeg het aantal kinderdagverblijven abrupt. Dat kwam omdat in 2016 nagenoeg alle peuterspeelzalen kinderdagverblijven werden. Deze omzetting maakte deel uit van het harmonisatieproces dat in maart 2016 is ingezet.
In dit hoofdstuk treft u een overzicht van:• peuters en doelgroeppeuters in Rotterdam;• voorschoolse voorzieningen en bereik;• kwaliteit en resultaten
BronnenDe cijfers en informatie in dit hoofdstuk zijn grotendeels en eerder gepubliceerd in de brief ‘Stand van zaken vliegende start en nieuwe definitie indicatie extra spelen en leren’ van 8 juli 2017 van de wethouder van Onderwijs, Jeugd en Zorg aan de Commissie Zorg, Onder-wijs, Cultuur en Sport (17MO03969). De cijfers komen uit de Feitenkaart vve 2016 en de eerste tussenrapportage van april 2017 van de kinderopvangorganisaties, voortvloeiend uit de subsidieverlening voor vve. De cijfers uit de tweede tussenrapportage najaar 2017 en van de OBI-telling in 2017 zijn nog niet compleet en daarom niet in deze rapportage verwerkt. Daarnaast is gebruik gemaakt van CBS-gegevens en gegevens van de afdeling Jeugd.
2.1 Peuters en doelgroeppeuters
In de eerste tabel is meerjarig het aantal peuters in de bevolking in Rotterdam in beeld gebracht. Daarbij is het aandeel doelgroeppeuters gespecificeerd.
Het percentage doelgroeppeuters in de bevolking daalde in 2016. Dit heeft te maken met de effecten van de wijzigingen in de doelgroepdefinitie in 2015 en het mogelijk niet meer meetellen van de peuters die nog onder de oude doelgroepdefinitie vielen tijdens de teldatum. (zie volgende paragraaf)
Tabel 1
2012 2013 2014 2015 2016
2 jarigen
jarigen in de bevolking 7.567 7.623 7.534 7.366 7.485
waarvan behorend tot de doelgroep 4.590 4.400 4.210 3.900 2.404
% doelgroeppeuters in de bevolking 61% 58% 56% 53% 32%
3 jarigen
jarigen in de bevolking 7.246 7.448 7.448 7.336 7.177
waarvan behorend tot de doelgroep 4.420 4.350 4.210 4.010 1.385
% doelgroeppeuters in de bevolking 61% 58% 56% 55% 19%
2 en 3 jarigen
jarigen in de bevolking 14.813 15.071 15.026 14.702 14.662
waarvan behorend tot de doelgroep 9.010 8.750 8.420 7.910 3.789
% doelgroeppeuters in de bevolking 61% 58% 56% 54% 26%
Aantal peuters in de Rotterdamse bevolking per 1 oktober van ieder kalenderjaar.
Het aandeel doelgroep-peuters volgens de oude definitie (t/m 2015). De cijfers in 2016 zijn volgens de nieuwe definitie.
Bron: Feitenkaart vve-monitor Rotterdam 2016. Gemeente Rotterdam. Mei 2017.
Tabel 2
Voorschoolse voorzieningen: 2012 2013 2014 2015 2016 2017
peuter-speelzalen
aantal locaties 196 192 190 186 13 6
waarvan vve-locatie 179 174 169 163 0 0
% vve-locaties 91% 91% 89% 88% 0% 0
kinderdag-verblijven
aantal locaties 192 182 180 186 342 342
waarvan vve-locatie 74 48 45 49 210 235
% vve-locaties 39% 26% 25% 26% 61% 69%
kinderdag-verblijven en peuter-speelzalen
aantal locaties 388 374 370 372 355 348
waarvan vve-locatie 253 222 214 212 210 235
% vve-locaties 65% 59% 58% 57% 59% 68%
Bronnen: - Bron: Feitenkaart vve-monitor Rotterdam 2016. Gemeente Rotterdam. Mei 2017.
- Staat van het Rotterdams Onderwijs, 2015. Gemeente Rotterdam. December 2015.
- Subsidiebestanden 2012 t/m 2016. Gemeente Rotterdam, cluster MO.
- LRKP v.w.b. locaties 2016.
10 11
KindcentraIn Leren Loont! is een ambitie geformuleerd over de start van kindcentra. Kern van de ontwikkeling van kindcentra is dat het veld zelf deze moet inzetten. Dat maakt de kans op succes van de intensieve samenwerking tussen kinderopvang en school zo groot mogelijk. In oktober 2016 hebben het veld en de gemeente de uitgangspunten voor Kindcentra010 in de sectorkamer Jonge Kind vastgesteld. Vervolgens is in een zogenaamde ‘stadsfoto’ een nulmeting vastgelegd. Deze geeft inzicht in de ontwikkeling van kindcentra in Rotter-dam. Op 61 locaties werken scholen aan Integraal Kindcentrum. Het veld en de gemeente werken verder samen aan maatregelen om de ontwikkeling van Kindcentra010 te versnellen. Het gaat bijvoorbeeld om gezamenlijke inzet van middelen, inhoudelijke afstemming van ontwikkelingen in onderwijs, opvang en zorg en de huisves-ting voor Integrale Kindcentra.
Bereik van peuters
De harmonisatie is begin 2017 succesvol afgerond. Dit kon mede dankzij enorme in-spanningen van peuterspeelzaalorganisaties, kinderopvangorganisaties en een aantal schoolbesturen voor primair onderwijs. De eerste ambitie uit Leren Loont!: “Het percenta-ge driejarige Rotterdamse doelgroepkinderen dat een vve-programma volgt stijgt (2013 = 67%). In 2018 wordt 80% bereikt” is in 2017 gerealiseerd; een resultaat waar de gemeente trots op is.
Onderstaande tabel vergelijkt het bereik uit de Feitenkaart van OBI voor oktober 2015 en oktober 2016 met de eerste tussenrapportage 2017. Uit de tabel blijkt dat het aantal peu-ters in de voorschoolse voorzieningen en peuterspeelzalen in oktober 2016 is gedaald met circa 300 peuters ten opzichte van oktober 2015. Het bereik van peuters door voorschool-
KindplaatsenIn dit document is met het aantal kindplaatsen per organisatie bedoeld: het aantal plaat-sen dat gedurende de openstelling van de organisatie beschikbaar is voor kinderopvang. In onderstaande tabel zijn die aantallen voor Rotterdam getotaliseerd. In die tabel is ook te zien hoe kleinschalig peuterspeelzalen en kinderdagverblijven gemiddeld genomen nog steeds georganiseerd zijn. Zoals opgemerkt, zijn veel peuterspeelzalen in 2016 omgezet naar kinderdagverblijven. Dit verklaart de abrupte daling van het aantal kindplaatsen in de peuterspeelzalen en de toename in de kinderdagverblijven.
Tabel 3
2012 2013 2014 2015 2016 2017
Aantal kindplaatsen op peuterspeelzalen 196 192 190 186 13 6
Aantal kindplaatsen op kinderdagverblijven 179 174 169 163 0 0
Totaal aantal kindplaatsen 91% 91% 89% 88% 0% 0
Gemiddeld aantal kindplaatsen per peuterspeelzaal 192 182 180 186 342 342
Gemiddeld aantal kindplaatsen per kinderdagverblijf 74 48 45 49 210 235
Gemiddeld aantal kindplaatsen per voorschoolse voorziening 39% 26% 25% 26% 61% 69%
Tabel 3: (Gemiddeld) aantal kindplaatsen op peuterspeelzalen en kinderdagverblijven in Rotterdam, per 1 oktober van ieder kalenderjaar.
Bron: LRKP per 1 oktober 2011, 2012, 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017
Tabel 4 bereik 2- en 3-jarige doelgroeppeuters in vve-locaties
okt 2015 okt 2016 apr 2017
Alle peuters in vv-psz 6.100 5.798 6.151
Alle peuters in vv-kdv 1.040 954 1.923
Totaal 7.140 6.752 8.074
Percentage van totaal aantal peuters (=14.662) 49 46 55
Bron oktober 2015 en 2016: Feitenkaart OBI.
Bron april 2017: 1e tussenrapportage instellingen.
Toelichting bij de tabel: Er is deze tabel een onderscheid gemaakt tussen vv-peuterspeelzalen (de voormalige peuterspeelzalen, nu geharmoniseerd) en
vv-kinderdagverblijven (de voormalige kinderdagverblijven, nu geharmoniseerd).
se voorzieningen is in 2016 bij de 3-jarigen afgenomen, maar in 2017 voor alle peuters weer gestegen en hersteld tot het niveau van oktober 2015. Verder blijkt dat het bereik van het aantal peuters in voorschoolse voorzieningen en kinderdagverblijven per april 2017 is verdubbeld ten opzichte van oktober 2016. In totaal bereikt de vve per april 2017 8.074 Rotterdamse peuters.
Dat is een stijging met 20% ten opzichte van oktober 2016, die voor het grootste deel is toe te schrijven is aan voorschoolse voorzieningen en kinderdagverblijven. Deze stijging komt vermoedelijk deels door de economische opleving. Ten opzichte van het totaal aantal 2- en 3-jarigen in de bevolking per oktober 2016 (14.662 peuters) bereikt de vve 55% van de peuters.
WachtlijstenIn de Rotterdamse voorschool (met vve) zijn alle peuters welkom, ongeacht hun achter-grond (wel of niet doelgroeppeuter) of de situatie van hun ouders (werkend/niet-werkend bijvoorbeeld). Op dit moment zijn er in een aantal wijken nog wachtlijsten. Daardoor kunnen niet alle kinderen vanaf tweejarige leeftijd terecht in de voorschool. In april 2017 stonden er 527 kinderen op de wachtlijst voor een voorschoolse groep met vve, voorname-lijk in de gebieden IJsselmonde, Feijenoord, Prins Alexander en Kralingen-Crooswijk. De signalen uit in november 2017 zijn in lijn met de dalende tendens die blijkt uit de gegevens van oktober 2016 en de eerste tussenrapportage 2017. In totaal stonden in oktober 550 peuters op de wachtlijst. Aanvullende cijfers over 2017 worden gepubliceerd begin 2018. De resterende wachtlijsten worden in 2018 opgelost.
12 13
Definitie van doelgroeppeuters in 2017 gewijzigd.Vóór 2015 was de definitie van een doelgroeppeuter: een kind waarvan ten minste één ou-der in een niet-westers land geboren is of waarvan één ouder een laag opleidingsniveau heeft van maximaal twee jaar lbo/vbo.
Met ingang van 2015 is de doelgroepdefinitie voor peuters veranderd. Sindsdien is sprake van een doelgroeppeuter als een kind bij het CJG op consult verschenen was op de leeftijd van 14 en 24 maanden1, en de thuistaal van het kind niet de Nederlandse taal was, OF als beide ouders/verzorgers , een opleidingsniveau hebben van maximaal lbo/
Tabel 5
telling oktober 2013 telling oktober 2014 telling oktober 2015 telling oktober 2016
2 jaar 3 jaar totaal 2 jaar 3 jaar totaal 2 jaar 3 jaar totaal 2 jaar 3 jaar totaal
Buiten Rotterdam 20 6 26 29 8 37 25 14 39 16 3 19
Rotterdam Centrum
23 9 32 40 18 58 17 14 31 12 8 20
Delfshaven 57 11 68 86 21 107 91 19 110 55 16 71
Overschie 9 2 11 7 1 8 23 2 25 13 2 15
Noord 47 6 53 39 11 50 46 11 57 24 6 30
Hillegersberg- Schiebroek
28 13 41 25 16 41 29 2 31 13 6 19
Kralingen-Crooswijk
42 16 58 69 23 92 64 26 90 18 13 31
Feijenoord 191 36 227 161 40 201 105 38 143 67 19 86
IJsselmonde 121 23 144 118 40 158 110 44 154 83 27 110
Pernis 0 0 0 4 0 4 1 1 2
Prins Alexander 26 11 37 57 13 70 60 12 72 42 22 64
Charlois 227 30 257 133 38 171 120 38 158 52 22 74
Hoogvliet 7 2 9 67 9 76 65 31 96 1 0 1
Hoek van Holland 1 0 1 3 1 4 2 0 2
Rozenburg 3 3 6 1 0 1 2 1 3 0 0 0
Totaal 802 168 970 839 239 1.078 758 253 1.011
Postcode onbekend
142 8 7 8
Totaal wachtlijst 1.112 1.086 1.018 398 144 550
Tabel 5: Het aantal 2- en 3-jarigen op wachtlijsten in vve-peuterspeelzalen en vve-kinderdagverblijven in Rotterdam per oktober, per jaar.
Bron: Feitenkaarten Vve-monitor Rotterdam, 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016. Gemeente Rotterdam.
vbo, praktijkonderwijs of vmbo basis- of kaderberoepsgerichte leerweg. Dat laatste kan in plaats van beide ouders of verzorgers ook de ouder/verzorger zijn die met de dagelijkse zorg is belast.Aanpassing doelgroepdefinitie per 1 oktober 2017Per 1 oktober 2017 is de doelgroepdefinitie voor de voorschool in overleg met de instellin-gen opnieuw aangepast, zodat deze beter aansluit op de ervaren praktijk van achterstand. Een kind ontvangt van het CJG een zogenaamde indicatie extra spelen en leren als hij of zij voldoet aan één of meer van de volgende kenmerken:• De ouder die het kind dagelijks verzorgt heeft een opleiding op mbo-1 niveau of lager;• De thuistaal is niet-Nederlands en de ouder die het kind dagelijks verzorgt heeft een
opleiding op maximaal mbo-4 niveau;• Uit de screening van het CJG blijkt dat het kind baat heeft bij de indicatie extra spelen
en leren vanwege een ontwikkelingsachterstand.
Daarnaast is afgesproken dat de voorscholen een versnelde indicatieprocedure kunnen volgen als ze op grond van objectieve observatiecriteria vermoeden dat het kind een taal-achterstand of een sociaalemotionele achterstand heeft.
De verwachting is dat we met de nieuwe indicatie extra spelen en leren meer peuters gaan bereiken die vve nodig hebben. We monitoren het aantal kinderen met een indicatie en het percentage bereik van deze kinderen. De doelstelling dat 80% van de driejarige peuters met vve wordt bereikt, blijft daarbij uitgangspunt. Nieuwe cijfers zijn begin 2018 beschik-baar.
Bereik van doelgroeppeuters in 2017In 2017 is er sprake van een stijging van het bereik door het verloop van peuters. Er zijn steeds minder peuters die nog onder de oude doelgroepdefinitie vallen en steeds meer peuters die onder de nieuwe doelgroepdefinitie van 2015 vallen. Daarnaast is de doel-groepdefinitie per 1 oktober 2017 aangepast. Daardoor is de verwachting dat de cijfers begin 2018 nog verder stijgen.
Gaandeweg indiceert en telt het CJG steeds meer peuters volgens de nieuwe definitie.
Onderstaande tabel vergelijkt het bereik van doelgroeppeuters uit de Feitenkaart van OBI voor oktober 2015 en oktober 2016 met de eerste tussenrapportage 2017. In april 2017 zijn er 3.364 doelgroeppeuters in voorschoolse voorzieningen en peuterspeelzalen die vier dagdelen bezetten, en 2.787 (6.151 min 3.364) niet-doelgroeppeuters die twee dagdelen bezetten, of op basis van het overgangsrecht tijdelijk nog vier dagdelen.
1) In de uitvoeringspraktijk wordt geïndiceerd bij 14 of 24 maanden.
Tabel 6 bereik 2- en 3-jarige doelgroeppeuters in vve-locaties
okt 2015 okt 2016 apr 2017
Alle peuters in vv-psz 4.270 2.229 3.364
Alle peuters in vv-kdv 440 85 159
Totaal 4.710 2.314 3.523
Percentage van totaal aantal doelgroep-peuters 60 61 93
Bron oktober 2015 en 2016: Feitenkaart OBI.
Bron april 2017: 1e tussenrapportage instellingen.
14 15
De Inspectie van het Onderwijs1 constateerde “dat het planmatig begeleiden van kinderen met zorg, door voorscholen vaker met een onvoldoende wordt gewaardeerd dan door de vroegscholen. Dit komt overeen met hetgeen de inspectie geconstateerd had tijdens de locatiebezoeken. Een verklaring hiervoor zou volgens de Inspectie kunnen zijn dat de zorg voor kleuters deel uitmaakt van de gehele zorgstructuur, die al langere tijd functioneert. Hoewel uit zowel de waarderingen door de locaties als de oordelen van de inspectie bleek dat hier nog verbetering nodig is, was hier wel sprake van een vooruitgang ten opzichte van 2013. Op het gebied van het evalueren van de zorg waardeerde 24% van de locaties deze indicator als onvoldoende. Daarmee gaven zij volgens de Inspectie aan dat het effect van de begeleiding en de extra zorg onvoldoende geëvalueerd en vastgelegd werd. Daar-bij leidden de evaluaties volgens de locaties in onvoldoende mate tot conclusies waarop vervolgstappen voor het stimuleren van de ontwikkeling van de zorgpeuters volgden.” Kinderopvang Plus en SMI:De gemeente Rotterdam ondersteunt ouders en kinderen met problemen in de schoolse en voorschoolse periode met Kinderopvang Plus of Sociaal Medische Indicatie (SMI). Kinderopvang Plus:Plusopvang is een kinderopvangvoorziening met extra begeleiding, aandacht en zorg voor kwetsbare kinderen die vanwege hun problematiek niet terecht kunnen bij een reguliere kinderopvang. De gemeente geeft subsidie voor plusopvangplekken. Alleen kinderopvang-instellingen die door de gemeente zijn aangewezen bieden kinderopvang Plus. Zij werken met in kleinere groepen met hoog opgeleide pedagogisch medewerkers en werken samen met hulpverlenende instanties.In 2016 was er in Rotterdam een aanbod van 170 plusplekken op 15 locaties, verspreid over de stad. Van deze plekken waren er ongeveer 60 bestemd voor BSO-Plus (4-13 jaar) en 110 Plusplekken voor Hele Dag Opvang (0-4 jaar).Bij de Plusopvang was in 2016 op sommige locaties sprake van onderbezetting. Om dit op te lossen werkten gemeente en aanbieders aan verbetering van de toeleiding naar de Plusopvang via de wijkteams. Het streven om eind 2016 minimaal 80% bezetting te berei-ken werd nog niet op alle locaties Plusopvang gehaald.
SMI (sociaal-medische indicatie):SMI is gericht op de ouders. Lichamelijke, psychische of sociale problemen van een ouder kunnen ervoor zorgen dat zij de opvoeding en verzorging van hun kind niet meer aankun-nen. Als dit een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van het kind, kunnen ouders via de regeling Sociaal Medische Indicatie (SMI)2 aanspraak maken op vergoeding van de kinderopvangkosten. Het aantal toekenningen voor een SMI steeg in 2016 naar 350 (dit was in 2015 224). Mogelijke oorzaken voor deze stijging zijn de toenemende bekendheid van de regeling SMI bij de directe verwijzers, het in beeld komen van meer multi-probleem gezinnen waarop de regeling kon worden toegepast en een toename van de complexiteit van de problematiek. Vaak gaan SMI (voor de ouder) en Kinderopvang Plus (voor het kind) samen. De GGD geeft beide indicaties af. Het gaat om tijdelijke regelingen van maximaal een jaar, bedoeld als overbrugging waarbij de hulpverleners in toenemende mate samenwerken of afstem-ming zoeken met het wijkteam voor meer structurele oplossingen en vormen van ouderhulp of jeugdhulp aan het gezin. Voor zowel Kinderopvang Plus als SMI geeft de gemeente beschikkingen af en stelt ze budget beschikbaar. Voor SMI komt een deel van het budget vanuit het Rijk.
Uit bovenstaande tabel blijkt verder dat het bereik van het aantal doelgroeppeuters per april 2017 3.523 fors is gestegen ten opzichte van oktober 2016. Absoluut gezien komt deze stijging vrijwel geheel voor rekening van vv-psz. In vv-kdv is de stijging van het aantal doelgroeppeuters per april 2017 vergeleken met oktober 2016 procentueel echter verge-lijkbaar met voorschoolse voorzieningen en peuterspeelzalen. De daling van het aantal doelgroeppeuters tussen oktober 2015 en oktober 2016 komt merendeels door de invoe-ring van de huidige doelgroepdefinitie begin 2015. Door de invoering van deze definitie is het aantal doelgroeppeuters in de bevolking gedaald van 7.910 in 2015 naar 3.789 in 2016 (bron: Feitenkaart vve-monitor 2016, tabel 7).
Dat het bereik van doelgroeppeuters nog steeds veruit het grootst is in de voorschoolse voorzieningen en peuterspeelzalen, is verklaarbaar: ouders van doelgroeppeuters zijn van oudsher meer gericht op de peuterspeelzalen. Ook gaat de instroom van nieuwe peuters geleidelijk. Daardoor kan het zeker een aantal jaren duren voordat echte menging in de voorschoolse groepen plaatsvindt.
Volgens de opgave van april 2017 bereikt de vve circa 93% van de doelgroeppeuters in de bevolking. Uit voorgaande feitenkaarten blijkt tevens dat het percentage driejarigen dat wordt bereikt in het algemeen hoger ligt dan het percentage tweejarige doelgroeppeu-ters. Daarmee is de conclusie gerechtvaardigd dat de doelstelling uit Leren Loont! ‘Het percentage driejarige Rotterdamse doelgroepkinderen dat een vve-programma volgt in 2013 = 67%. In 2018 wordt 80% bereikt’ op dit moment ruimschoots is gehaald. Wel kan de invoering van de nieuwe doelgroepdefinitie per oktober 2017 leiden tot een toename van doelgroeppeuters. Daarmee kan het percentage bereik mogelijk dalen. Gelet op de toename van het bereik van alle peuters (tabel 6) is het de verwachting dat de doelstelling van Leren Loont! ook dan wordt gehaald.
Het begeleiden van kinderen met zorg.Het percentage ‘zorgleerlingen’ bij jonge kinderen kan de gemeente afleiden uit de SISA-rapportages. Instellingen maken gebruik van dit regionaal signaleringsinstrument om hun zorgen over kinderen kenbaar te maken. Als meerdere instellingen zich via de SISA-signalering om één kind zorgen maken, ontstaat een match en is het mogelijk tot een gezamenlijke aanpak te komen. Het aantal SISA-meldingen staat in onderstaande tabel.
Tabel 7
2012 2013 2014 2015 2016
0-4 jarigen
in de stadsregio Rotterdam 56.598 56.885 56.258 56.516 63.140
aantal afgegeven SISA-signalen 179 174 169 163 0
aantal matches 91% 91% 89% 88% 0%
Percentage afgegeven SISA-signalen over 0-4 jarigen 192 182 180 186 342
Tabel 7: Aantal afgegeven SISA-signalen en gerealiseerde matches met betrekking tot 0 tot 4-jarigen in de stadsregio Rotterdam.
Bronnen: Jaarverslagen SISA. Gemeente Rotterdam.
1) De kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie in de gemeente Rotterdam in schooljaar 2015-2016. Inspectie van het Onderwijs. Juli 2016.
2) Factsheet Sociaal Medische Indicatie (SMI) kinderopvang. Gemeente Rotterdam
16 17
landelijke onderzoeken, namelijk:• Pre-Cool2 : een belangrijke conclusie uit het Pre-Coolonderzoek is dat de ontwikkeling
van doelgroepkinderen wordt gestimuleerd, door het gebruik van een vve-methode in combinatie met een goede educatieve proceskwaliteit. Met educatieve proceskwaliteit wordt naast de educatieve kwaliteit ook bedoeld: de kwaliteit van de interactie tussen pedagogisch medewerkers en kinderen en tussen kinderen onderling en de kwaliteit van het taalaanbod.
• Startgroepen3 ( dit zijn voorschoolse groepen vergelijkbaar met groep nul): doelgroep-peuters in een reguliere vve laten een minder sterke ontwikkeling zien op taal, rekenen en selectieve aandacht dan doelgroeppeuters in een startgroep. De educatieve proces-kwaliteit is van belang.
• Opbrengsten van vve in Rotterdam door de Kenniswerkplaats: dit onderzoek bevestigt de landelijk gevonden effecten van vve en startgroepen.
Bovenstaande onderzoeken laten zien dat vve effect heeft, ook in Rotterdam. De gemeente investeert blijvend in de voorwaarden voor de voorschool die de kwaliteit van de voor-school direct beïnvloeden, zoals de kwaliteit van het personeel, opbrengstgericht werken en ouderbetrokkenheid.
In aanvulling hierop ontwikkelen de gemeente en voorschoolse instellingen gezamenlijk een kwaliteitsmonitor. Zij voeren deze kwaliteitsmonitor in in 2018. De opbrengsten uit de kwaliteitsmonitor vormen mede de basis voor de verdere ontwikkeling van de vve in de voorschool.
2.3 Kwaliteit en resultaten
KwaliteitAl in 2016 concludeerde de Inspectie van het Onderwijs dat de kwaliteit van het gemeen-telijk voorschools beleid en de voorschoolse voorzieningen op bijna alle van de 13 indica-toren aan de voorwaarden voldeed – één van de drie ambities uit Leren Loont!. Alleen op ouderbetrokkenheid en op bereik was nog een slag te slaan. De indicator ‘Bereik’ krijgt het oordeel voldoende als het gerealiseerde aanbod op orde is. De slechte score op bereik was overigens te wijten aan verlaging van de landelijke kinderopvangtoeslag. Die maakte de kinderopvang duurder, waardoor veel ouders hun peuter van de kinderopvang haalden en op de wachtlijst voor de peuterspeelzaal plaatsten. Wat betreft bereik voldoet Rotter-dam in 2017 aan de voorwaarden voor een goed bereik. Voor ouderbetrokkenheid ontwik-kelt de gemeente samen met het veld nieuw beleid, dat in 2018 zijn beslag moet krijgen.
Extra Rotterdamse kwaliteitseisenDe Rotterdamse ambitie voor kwaliteit gaat verder dan voldoen aan het oordeel van de Inspectie van het Onderwijs. In de voorschool is sprake van een aantal extra kwaliteitsei-sen ten opzichte van de wettelijk vastgelegde eisen voor voorschoolse educatie. Zo biedt de gemeente alle Rotterdamse peuters een programma dat voldoet aan de kwaliteitseisen voor vve. In alle groepen nul staat ofwel een hbo’er als pedagogisch medewerker op de groep of is deze coach voor de mbo’ers op de groep. De vve werkt opbrengstgericht. Door de harmonisatie is de kwaliteit van de Rotterdamse voorscholen in de praktijk de afgelopen jaren verder toegenomen.
Rotterdams kwaliteitskader voorschoolse educatieDe kinderopvangorganisaties, schoolbesturen en gemeente hebben gezamenlijk een Rotterdams kwaliteitskader voorschoolse educatie vastgesteld. In dit kwaliteitskader zijn afspraken opgenomen om de kwaliteit in de Rotterdamse voorscholen verder te verbeteren op de volgende aspecten: 1. Gedifferentieerd of opbrengstgericht werken in 2-4 dagdelen en vve-resultaten2. Rotterdamse A-kwaliteit3. Doorgaande leerlijn4. Ouderbetrokkenheid5. Ontwikkeling, begeleiding en zorg en externe zorg
Het kwaliteitskader biedt instellingen handvatten om verdere stappen te zetten op het gebied van kwaliteit. Rotterdam loopt hiermee vooruit op de invoering van de nieuwe wet Innovatie door Kwaliteit Kinderopvang (IKK, invoering per 1 januari 2018). Deze wet regelt de volgende zaken: inzet van een hbo-coach, verbetering van het taalniveau, het opbrengstgericht werken met een kindvolgsysteem en een goede samenwerking met de basisschool. In het Rotterdamse kwaliteitskader zijn daarnaast afspraken gemaakt over observaties van peuters, het gebruik van een zelfevaluatie-instrument, het observatiesys-teem, het personeelsplan en de inzet van de voorschoolmaatschappelijk werker.
Toezicht op Rotterdamse kwaliteitNaast de monitoring van de kwaliteit door de Inspectie van het Onderwijs en het wettelijk toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang door de GGD, zijn instellingen en gemeente in overleg gestart met een pilot vve-toezicht. In deze pilot voert Toezicht en Handhaving in samenwerking met vijf vve-houders op 50 locaties het wettelijk toezicht uit en houden zij tevens integraal toezicht op de kwaliteit van de voorschool, zowel op de vve-eisen als op de aanvullende Rotterdamse eisen. Een werkgroep met vijf houders en toezichthouders van de gemeente Rotterdam geeft vorm aan de manier van toezichthouding en aan de doorontwikkeling van de pilot naar alle huidige 230 locaties.
Resultaten doelgroepkinderen groepen 1 en 3Wat betreft de ambitie ‘Verbetering van resultaten van doelgroepkinderen in groep 1 en in groep 3 (nulmeting in 2015)’ maakt Rotterdam gebruik van de resultaten van een aantal
2)“Ontwikkeling van kinderen en relatie met kwaliteit van voorschoolse instellingen. Resultaten uit het Pre-Cool cohortonderzoek.” Kohnstamminstituut,
redactie: P. Leseman en A. Veen, 2016 (http://www.kohnstamminstituut.uva.nl/pre-cool.nl/pdf-bestanden/Kohnstamm_947.pdf)
3) Effectonderzoek. Pilot startgroepen voor peuters. Eindrapportage 2016.” Universiteit van Twente; en “Implementatie-onderzoek Startgroepen peuters.
Eindrapportage: verslag van de derde en laatste meting.” Oberon
18 19
3. Primair onderwijs
Samenvatting• Het aantal leerlingen in het Rotterdamse basisonderwijs stijgt de laatste jaren licht • Het aantal Rotterdamse leerlingen met zogenoemd leerling-gewicht daalt al jaren op rij.
Het percentage leerlingen met een gewicht in op Rotterdam Zuid is in 2015/2016 lager dan het percentage leerlingen met een gewicht in Nederland in 1998/1999.
• In 2017 stijgt het stedelijk gemiddelde op de Centrale-eindtoets naar 533,9. Dit is een stijging van 1 punt.
• Het aantal Rotterdamse leerlingen met een hoge Centrale eindtoetsscore van 550 stijgt van 2,0 % in 2011 naar 4,5% in 2016.
• Daling van het aantal kleine scholen• Daling van aantal zwakke scholen van 10 in 2016 naar 5 in 2017. Op 1 september was
er één zeer zwakke scholen die inmiddels is gesloten. • We zien dat de afstroom in de afgelopen jaren in het derde jaar in Rotterdam is gedaald
van 25 procent in 2014/2015 naar 22 procent in 2016/2017. Tegelijkertijd zien we dat het percentage leerlingen dat opstroomt ten opzichte van het basisschooladvies is gestegen van 8 in 2014/2015 tot 10 procent in 2016/2017
3.1 Leerlingen
AantallenHet leerlingaantal in het primair onderwijs in Rotterdam schommelt tussen afgerond 50.500 en 50.750 leerlingen, en stijgt het laatste jaar tot 51.262. Op Rotterdam Zuid zien we een lichte stijging van het leerlingaantal. Landelijk gezien daalt jaarlijks het aantal basisschool-leerlingen fors. Op het niveau van de G4 (de vier grote steden) blijft het aantal leerlingen in het basisonderwijs jaarlijks stijgen.Volgens de leerlingprognose 2017 stijgt het aantal leerlingen in het basisonderwijs in Rotterdam in de periode 2018 tot 2035 langzaam door tot 53.995 leerlingen in 2035.
Tabel 8
2012 2013 2014 2015 2016
Nederland 1.498.095 1.476.517 1.457.343 1.443.068 1.427.453
G4 183.347 185.324 187.149 189.173 189.738
Rotterdam 50.738 50.485 50.749 51.213 51.262
Rotterdam Zuid 17.286 17.163 17.127 17.197 17.307
7 Focuswijken 7.436 7.487 7.605 8.112 8.024
Tabel 8: leerlingen in het basisonderwijs, op peildatum 1 oktober. Bron: DUO Open Onderwijsdata.
N.B. Rotterdam zuid = gebieden: Feijenoord, Charlois en IJsselmonde
De 7 focuswijken zijn: Afrikaanderwijk, Bloemhof, Hillesluis, Carnisse, Feijenoord, Oud Charlois en Tarwewijk
Tabel 9
2018 2020 2025 2030 2035
leerlingen regulier basisonderwijs 52.258 53.151 53.485 54.156 53.995
Tabel 9: Prognose leerling aantallen in het basisonderwijs, op peildatum 1 oktober. Bron: Leerlingprognose primair onderwijs 2017 O&bi.
20 21
SchoolwisselingenOnderstaande figuur geeft weer welk aandeel van leerlingen in het primair onderwijs gedu-rende het genoemde de schooljaar op dezelfde school blijft. In Rotterdam ligt het percen-tage leerlingen lager dan dat in de G4 en in Nederland totaal. In 2015-2016 is het verschil met Nederland wat groter geworden. Bijna 1 op de 10 basisschool leerlingen wisselt per schooljaar van school. In de Children’s Zone is het percentage leerlingen van 91 procent in 2014/2015 gedaald naar 87 procent in 2015/2016 . De stijging van het aantal leerlingen dat in Children’s Zone van school wisselt in het laatste jaar is te verklaren door de sluiting van een school en een aantal scholen die zijn samengegaan
In de rijksbekostiging van basisscholen geeft het Rijk aan leerlingen met laag opgelei-de ouders een extra gewicht mee. De school kan op basis daarvan over meer middelen beschikken om bijvoorbeeld klassen kleiner te maken of meer leerkrachten aan te stellen. Leerlingen met een extra gewicht van 0,3 hebben ouders die maximaal praktijkonderwijs hebben gevolgd of die vmbo-basis of kader beroepsgericht zijn opgeleid. Leerlingen met een extra gewicht van 1,2 hebben ten minste één ouder die maximaal basisonderwijs heeft gevolgd, en een andere ouder die maximaal praktijkonderwijs of vmbo basis- kaderbe-roepsgericht heeft gevolgd.
Wat de verdeling betreft van leerlingen met een extra gewicht in het basisonderwijs, onderscheiden de G4 en Rotterdam zich van de Nederland als geheel. De percentages leerlingen met een gewicht dalen cumulatief met een paar procent per jaar. Over een periode van 15 jaar is het percentage kinderen met een gewicht spectaculair gedaald. Het percentage leerlingen met een gewicht op Rotterdam Zuid is in 2015/2016 lager dan het percentage leerlingen met een gewicht in Nederland in 1998/1999.
Tabel 10
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
Rotterdam 531,20 531,90 532,50 531,80 532,20 533,30 532,9 533,9
Nederland 535,40 535,50 535,50 535,50 534,80 535,00 534,7 535,3
G4 533,00 533,70 533,80 533,30 533,60 534,10 533,6 534,1
Verschil Rotterdam t.o.v. landelijk 4,2 3,6 3,0 3,2 2,6 1,7 1,8 1,4
Tabel 10: Gemiddelde Centrale Eindtoets Rotterdam, Voor 2015 betreft de uitkomst van de Cito Eindtoets, (Bron: CvTE)
Figuur 1: percentage leerlingen met een gewicht
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
1998/1999 2002-2003 2006/2007 2010/2011 2014/2015 2015/2016
• Landelijk • Rotterdam • Rotterdam-Zuid • G4
Figuur 1 Percentage leerlingen met een gewicht. Verdeling van leerlingen met een extra gewicht in het
basisonderwijs (Bron: DUO. bewerking De Loosmonitoring)
3.2 Prestaties
3.2.1 Centrale-eindtoetsVan de 188 basisscholen gebruikt de meerderheid (148 in 2015/2016) de Centrale- eindtoets als onafhankelijke afsluitende toets voor het basisonderwijs. Mede op basis van deze toets adviseert de basisschool hun leerlingen over geschikt voortgezet onderwijs. De tabel geeft de trend weer van de Cito-eindtoets sinds 2010. Vanaf 2015 is Cito- eindtoets vervangen door de verplichte eindtoets. De rapportage hierover staat in de Centrale Eindtoets, als opvolger van de Cito-Eindtoets.
In 2017 stijgt het stedelijk gemiddelde op de Centrale-eindtoets naar 533,9. Dit is een stijging van 1 punt.
Figuur 2: percentage leerlingen dat op school blijft
1,0000
0,9800
0,9600
0,9400
0,9200
0,9000
0,8800
0,8600
0,8400
0,8200
0,8000
2011/2012 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015-2016
• Nederland • G4 • Rotterdam • Children Zone
Figuur 2: schoolwisselingen: percentage leerlingen dat op school blijft. Bron DUO bewerking De loosmonitoring
22 23
Uit de Bollebozen Barometer blijkt dat het aantal leerlingen met een Cito-/Centrale-eind-toetsscore van 550 met 4,6 procent iets achterblijft bij het percentage leerlingen dat in Nederland als geheel een score van 550 haalt. Opvallend is dat het percentage bollebo-zen op Rotterdam Zuid en in de Children’s Zone in 2015-2016 verder steeg, terwijl dit per-centage in Rotterdam als geheel het laatste jaar juist iets daalt. Het percentage leerlingen in Rotterdam met een score van 550 steeg de afgelopen jaren evenwel van gemiddeld 2,0 procent in 2011 naar de 4,5 procent in 2016.
3.2.4 Schooladviezen
Indicator: De schooladviezen benaderen het landelijke gemiddelde
SchooladviezenAan het eind van het basisonderwijs krijgen leerlingen op basis van toetsen uit het leerling-volgsysteem, de eigen beoordeling van de leraar en de eindtoets een schooladvies voor het voortgezet onderwijs. Onderstaande tabel laat zien welk percentage van de leerlingen een havo/vwo-advies heeft gekregen. Het percentage Rotterdamse leerlingen met een havo/vwo-advies steeg in 2015/2016 ten opzichte van 2014/2015 van 43 naar 47 procent. In Rotterdam Zuid is dit percentage gestegen van 33 naar 39. Het verschil ten opzichte van Nederland als geheel is kleiner geworden.
Het verschil van het Rotterdams gemiddelde op de Centrale-eindtoets met de landelijke scores wordt gestaag kleiner.
Figuur 3: verschilscore Centrale Eindtoets Nederland en Rotterdam
0
-0,5
-1
-1,5
-2
-2,5
-3
-3,5
-4
-4,5
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
Figuur 3: Gemiddelde Centrale Eindtoets Rotterdam, Voor 2015 betreft de uitkomst van de Cito Eindtoets,
(Bron: CvTE, bewerking J&O)
Tabel 11: bollebozen barometer
score jaar focus wijken Rotterdam-Zuid Overige Rotterdam Rotterdam G4 Nederand
N % N % N % N % N % N %
549-550 2015-2016 19 3,4% 54 4,1% 230 7,0% 284 6,2% 1.205 7,2% 9.356 7,1%
550 2015-2016 15 2,7% 40 3,0% 167 5,1% 207 4,5% 864 5,1% 6.652 5,0%
549-550 2014-2015 19 2,9% 58 3,9% 301 8,6% 359 7,2% 1.380 7,7% 11.595 7,5%
550 2014-2015 x <2% 356 2,4% 197 5,6% 232 4,6% 942 5,2% 7.915 5,1%
549-550 2013-2014 13 1,9% 49 3,2% 237 6,8% 286 5,7% 1.300 7,2% 10.427 6,9%
550 2013-2014 x <2% 33 2,1% 182 5,3% 215 4,3% 971 5,4% 7.925 5,2%
549-550 2012-2013 14 1,9% 55 3,2% 247 7,3% 302 5,9% 1.386 7,7% 11.256 7,4%
550 2012-2013 x <1% 33 1,9% 172 5,1% 205 4,0% 994 5,5% 7.692 5,1%
549-550 2011-2012 12 1,7% 38 2,3% 169 5,1% 207 4,2% 873 5,1% 7.354 5,1%
550 2011-2012 x <1% 20 1,2% 93 2,8% 113 2,3% 534 3,1% 4.290 3,0%
549-550 2010-2011 x <1% 24 1,4% 155 5,0% 179 3,7% 941 5,7% 7.414 5,3%
550 2010-2011 x <1% x <1% x <3% 95 2,0% 558 3,4% 4.261 3,1%
Tabel 11: Bollebozen barometer Cito / Centrale Eindtoets standaardscore, Bron NPRZ Basismonitor (CBS)
Figuur 4: percentage havo/vwo advies
0,6000
0,5000
0,4000
0,3000
0,2000
0,1000
0,0000
2011-2012 2012-2013 2013-2014 2014-2015 2015-2016
• Nederland • G4 • Rotterdam • Rotterdam-Zuid
Figuur 4: Percentage leerlingen met een havo /vwo advies Bron: DUO. bewerking De Loosmonitoring
24 25
In bovenstaande tabel staat het aantal leerlingen dat een hogere eindtoetsscore heeft gehaald dan het oorspronkelijke schooladvies van de basisschool. Deze leerlingen zijn weergegeven als zogenoemde ‘advies heroverwogen’. Scholen moeten het schooladvies heroverwegen als de score van de eindtoets hoger uitvalt dan het schooladvies.
Bij 36 procent van deze leerlingen op Rotterdamse scholen leidde deze score daadwer-kelijk tot een ander advies. In Rotterdam, maar ook in de G4, leiden relatief hoge scores ten opzichte van Nederland relatief vaker tot een herzien - en dus naar boven bijgesteld - schooladvies. De gemiddelde stijging van het aantal heroverwegingen in 2015-2016 verklaart OCW grotendeels door een aanpassing van de conversietabel bij de Centrale Eindtoets. Door deze conversie leidt de toetsscore sinds 2015-2016 tot een eenduidig schooladvies. In de Children’s Zone herzien basisscholen het schooladvies relatief vaak.
Indicator: De doorgaande leerlijn tussen de verschillende onderwijssectoren verbetert.Het aantal leerlingen dat in jaar 3 van het vo nog op het door de basisschool geadviseerde niveau zit of hoger.
Onderstaande tabellen geven weer in welke mate leerlingen in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs nog volgens hun advies van de basisschool geplaatst in het vo. De afstroom in de afgelopen jaren in het derde jaar is gedaald van 25 procent in 2014/2015 naar 22 procent in 2016/2017. Tegelijkertijd zien we dat het percentage leerlingen dat opstroomt ten opzichte van het basisschooladvies is gestegen van 8 in 2014/2015 tot 10 procent in 2016/2017. Op Rotterdam Zuid is te dezelfde beweging versterkt terug te zien: van 34 procent afstroom in 2014/2015 naar 28 procent afstroom in 2016/2017. Op Zuid steeg de opstroom in dezelfde periode van 6 procent naar 11 procent.
Heroverweging
Tabel 12: heroverweging primair onderwijs
advies heroverwogen
advies herzien
% heroverwogen advies herzien
2015-2016
Nederland 62.078 12.692 20%
G4 5.870 2.101 35%
Rotterdam 1922 693 36%
Children Zone 364 149 40%
2014-2015
Nederland 36.618 6.047 16%
G4 3.653 1.188 32%
Rotterdam 1.063 308 28%
Children Zone 140 27 19%
Tabel 12: heroverwegingen primair onderwijs (Bron: DUO. bewerking De Loosmonitoring)
Tabel 13: leerjaar 3 2014-2015
Score Rotterdam-Zuid Rotterdam G4 Nederland
N % N % N % N %
Geen advies bepaald
270 12% 675 10% 2.747 12% 24.509 12%
Lager dan advies 672 34% 1.492 25% 4.250 21% 40.319 22%
Gelijk aan advies 1.161 59% 4.034 68% 14.105 71% 129.605 70%
Hoger dan advies 124 6% 454 8% 1.646 8% 15.791 9%
Tabel 13: Leerlingen in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs in 2014/2015, naar basisschooladvies
voorvervolgonderwijs naar woongebied (CBS, bewerking RISBO/OBI)
Tabel 14: leerjaar 3 2015-2016
Score Rotterdam-Zuid Rotterdam G4 Nederland
N % N % N % N %
Geen advies bepaald
196 9% 492 8% 2.010 9% 15.258 7%
Lager dan advies 568 29% 1.324 22% 3.963 19% 40.225 21%
Gelijk aan advies 1.231 62% 4.127 69% 15.179 72% 138.284 71%
Hoger dan advies 180 9% 534 9% 1.864 9% 17.659 9%
Tabel 14: Leerlingen in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs in 2015/2016, naar basisschooladvies voor
vervolgonderwijs naar woongebied (CBS, bewerking RISBO/OBI)
Tabel 15: leerjaar 3 2016-2017
Score Rotterdam-Zuid Rotterdam G4 Nederland
N % N % N % N %
Geen advies bepaald
268 13% 656 10% 2.148 9% 13.783 7%
Lager dan advies 522 28% 1.334 22% 3.632 17% 38.250 20%
Gelijk aan advies 1.128 61% 4.027 67% 15.561 73% 137.378 70%
Hoger dan advies 210 11% 612 10% 2.091 10% 19.701 10%
Tabel 15: Leerlingen in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs in 2016/2017, naar basisschooladvies voor
vervolgonderwijs naar woongebied (CBS, bewerking RISBO/OBI)
26 27
Zorgleerling in beeldHet ZIB-traject (Zorgleerling in beeld) is een uitwerking van afspraken van po-scholen, vo-scholen en de samenwerkingsverbanden po en vo om de aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs voor zorgleerlingen te verbeteren. Kern is dat leerlingen, na een se-lectie door de basisschool, op basis van het didactisch niveau (toetsgegevens eind groep 7), in aanmerking kunnen komen voor aanvullend onderzoek: IQ-onderzoek en onder-zoek naar sociaal emotionele problematiek. De gegevens van deze onderzoeken kan de basisschool gebruiken voor het advies dat de school aan de ouders geeft. Scholen voor voortgezet onderwijs gebruiken de gegevens voor de aanvraag van een aanwijzing lwoo of toelaatbaarheidsverklaring pro.
Het ZIB-traject maakt dat de basisschool het ondersteuningsadvies kwalitatief sterker kan onderbouwen. Ouders krijgen hierdoor eerder en betere voorlichting en kunnen hun kind tijdig op een passende school aanmelden.
In totaal kunnen 429 basisscholen in de regio van Koers VO een ZiB-aanvraag doen.
3.2.2 Tussentijdse prestaties taal en rekenen
Indicator: De onderwijsresultaten op het gebied van taal en rekenen benaderen het lande-lijke gemiddelde.
Bij de aandacht voor de basisvaardigheden in het onderwijs zijn voor de gehele onder-wijskolom de referentieniveaus taal en rekenen ingevoerd. Binnen de systematiek van de referentieniveaus zijn verschillende niveaus (F) genoemd. Het niveau 2F is het algemeen maatschappelijk functioneel niveau. Dat is het niveau waaraan elke Nederlander zou moe-ten voldoen. Referentieniveau 1F is volgens deze systematiek het niveau dat leerlingen aan het einde van groep 8 moeten beheersen om de overstap naar het voortgezet onderwijs goed te kunnen maken.
De onderstaande tabellen geven de uitkomsten weer voor schooljaar 2015-2016 op het referentieniveau taal en rekenen voor Nederland, de vier grote steden (G4), Rotterdam en de Children’s Zone. Dit is op dit moment het enige jaar waarvan de uitkomsten op de referentieniveaus beschikbaar zijn. De komende jaren zal een trend zichtbaar worden. analyse referentieniveaus rekenen
Tabel 16: analyse referentieniveaus rekenen
R<1F R<1F R<1F
2015-2016
Nederland 14% 44% 42%
G4 16% 43% 40%
Rotterdam 18% 44% 38%
Children Zone 21% 44% 34%
Tabel 16: referentieniveaus rekenen (Bron: DUO. bewerking De Loosmonitoring)
Tabel 17: analyse referentieniveaus taal
R<1F R<1F R<1F
2015-2016
Nederland 2% 40% 58%
G4 3% 39% 58%
Rotterdam 3% 38% 59%
Children Zone 4% 39% 56%
Tabel 17: referentieniveaus taal (Bron: DUO. bewerking De Loosmonitoring)
Over het algemeen valt op dat in Rotterdam relatief meer leerlingen niet voldoen aan het rekenniveau 1F (R<1F 18%) dan aan het taalniveau 1F (T<1F 3%) Dit verschil is in grote lijnen ook te zien in Nederland en de G4. Opvallend is verder dat in Rotterdam op het referentieniveau taal meer kinderen boven het niveau 1F (T>1F) zitten dan landelijk. Op Rotterdam Zuid voldoen in vergelijking met Rotterdam en rest van Nederland relatief veel leerlingen niet aan het 1F niveau op de beide referentieniveaus, .
De afgelopen jaren daalt het aantal leerlingen in het lwoo, terwijl het aantal leerlingen in het pro stijgt. Ten opzichte van 2015-2016 is er in 2016-2017 echter een trendbreuk zichtbaar waarin juist het aantal adviezen pro daalde jaar en het aantal adviezen lwoo is gestegen.
3.3 Scholen: omvang, kwaliteit en activiteiten
OmvangRotterdam telde in 2016-2017 175 basisscholen. Bij deze telling gaat het hoofd- en neven-vestigingen. De opheffingsnorm voor scholen in Rotterdam ligt in 2016 op 182. Het aan-deel scholen dat minder dan 200 leerlingen heeft is met 12 scholen geslonken ten opzich-te van 2013. In 2016 vallen 42 basisscholen feitelijk onder de geldende opheffingsnorm.
Figuur 5: onderzoek zorgleerlingen in beeld
Figuur 5: aantal leerlingen uit de regio van Koers VO die een ZIB-aanvraag doen.
(bron: Koers; VO Koers VO in beeld 2017).
28 29
Spreiding Onderstaande kaart is de conclusiekaart uit de Onderwijskaart van de stad. Op deze kaart zijn de gebieden met veel kleine scholen en een eenzijdiger onderwijsaanbod licht-blauw gekleurd Deze kleine scholen, vaak onder de opheffingsnorm van 182 leerlingen, slagen er niet in om voldoende leerlingen te trekken. Kinderen uit die wijken gaan voor een deel naar scholen in andere wijken. In de kaart zijn de gebieden met groeiende leerling-aantallen en een toekomstig tekort aan basisscholen paarsblauw gekleurd. Dit tekort wordt voorspeld op basis van de demografische ontwikkelingen tot 2035.
3.3 Kwaliteit
De Inspectie van het Onderwijs oordeelt over de kwaliteit van het basisonderwijs. De in-spectie hanteert hierbij een toetsingskader waarbinnen de opbrengsten van de school een belangrijke rol spelen. De inspectie onderscheidt zeer zwakke scholen, zwakke scholen en scholen met een basistoezicht. In deze rapportage staat de actuele situatie van 1 september 2017.
Tabel 18: omvang basisscholen
aantal leerlingen 2011 2012 2013 2014 2015 2016
<200 70 72 69 58 59 57
200-499 103 98 102 104 98 94
>500 15 18 16 17 21 23
Totaal 188 188 187 179 178 175
Tabel 18: Omvang basisscholen (Bron: DUO G4-net, bewerking J&O
Indicator: Het aantal zwakke en zeer zwakke scholen, het aantal risicovolle scholen daalt.
Het aandeel zwakke basisscholen in Rotterdam is in 2017 gedaald tot 2,44%. In totaal gaat het om vijf scholen. In de G4 totaal zijn acht scholen zwak, waarvan er dus vijf in Rotterdam staan.
Per 1 september 2017 was er één zeer zwakke basisschool in Rotterdam. Deze basis-school is inmiddels gesloten. De steden van de G4 tellen in totaal twee zeer zwakke scholen. Landelijk gezien ligt het aantal op 19 (waarvan 1 dus in Rotterdam).
In Rotterdam zijn er in de periode 2016-2018 drie excellente basisscholen. Bron: inspectie van het onderwijs ‘overzicht predicaten 2016-2018’.
onderwijskaart conclusies primair onderwijs
Onderwijskaart conclusies primair onderwijs (Bron: DUO, bewerking Onderwijsatlas ‘kaart van de stad’)
Figuur 6: percentage zwakke scholen
14,00%
12,00%
10,00%
8,00%
6,00%
4,00%
2,00%
0,00%
2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
• Landelijk • G4 • Rotterdam
Figuur 6: Percentage zwakke basisscholen (locaties) (Bron: Inspectie van het Onderwijs)
Figuur 7: percentage zeer zwakke scholen
3,50%
3,00%
2,50%
2,00%
1,50%
1,00%
0,50%
0,00%
2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
• Landelijk • G4 • Rotterdam
Figuur 7: Percentage zeer zwakke basisscholen (locaties) (Bron: Inspectie van het Onderwijs)
Tekort aan basisscholen
Mismatch vraag
en aanbod
Mix tussen reguliere
scholen en scholen met
profiel niet optimaal
30 31
Het aantal basisscholen dat deelneemt aan Lekker Fit! blijft in 2016-2017 ten opzichte 2015-2016 gelijk op 94 scholen, na een daling in de voorgaande jaren.
De figuur Inventarisatie schoolplannen geeft de uitvoering weer van de activiteiten die betaald worden uit de schoolontwikkelingsbudgetten. Het gaat steeds om de aantallen scholen die bepaalde activiteiten uitvoeren. De aantallen scholen die de activiteiten in het lopend schooljaar uitvoeren, zijn afgezet tegen de aantallen scholen die de activiteiten in eerdere schooljaren uitvoerden. Duidelijk blijkt dat de Rotterdamse scholen ook in het lopende schooljaar met het schoolontwikkelingsbudget een breed palet aan activiteiten uitvoeren. Wel zijn er verschuivingen ten opzichte van schooljaar 2015-2016.
Het primair onderwijs zet vanuit het subsidiebudget in schooljaar 2017-2018 meer in op ICT en techniek, burgerschapsvorming, techniekonderwijs en loopbaanleren. Vanuit het schoolontwikkelingsbudget is er minder inzet op programma’s voor Voeding en Beweging, Sociale competenties en Professionalisering leerkrachten
Taal en Rekenen, ICT en Techniek, en Ouderbetrokkenheid zijn belangrijke thema’s waarop activiteiten gepland staan voor schooljaar 2017-2018. Er zijn elf vakantiescholen gepland.
Ouders en schoolDe Hogeschool Rotterdam voerde in 2016 een nulmeting uit naar ouderbetrokkenheid. Hierover is gerapporteerd in de Staat van 2016. In 2018 voert de hogeschool de volgende meting uit.
OuderbetrokkenheidIn het schooljaar 2017-2018 zijn er 132 scholen met medewerkers ouderbetrokkenheid, van wie er 74 in dienst zijn bij SSC Flex.
Scholen zetten de medewerkers ouderbetrokkenheid in om zich te laten ondersteunen en faciliteren bij de vormgeving en uitvoering van ouderbeleid. Ook bevordering van onder-wijsondersteunend gedrag van ouders hoort bij hun taken. Het beoogd resultaat is een gelijkwaardig educatief partnerschap tussen school en ouders, dat uiteindelijk bijdraagt aan betere onderwijsresultaten. Basisscholen met een groep nul zetten de medewerkers in om de ouders in groep nul te ondersteunen bij de uitvoering van de oudercomponent van het programma van groep nul.
Indicator: De tevredenheid van ouders en leerlingen over het Rotterdamse onderwijsbeleid.
In de Staat van het Rotterdams onderwijs van vorig jaar zijn de resultaten van de eerste meting naar de tevredenheid van ouders gepresenteerd. Eind 2018 volgen de uitkomsten van de tweede meting.
Indicator: Scholen voldoen aan de indicator van de inspectie op het gebied van profes- sioneel handelen.
In schooljaar 2015-2016 zijn veertig Rotterdamse scholen voor het primair onderwijs beoordeeld op de indicator ‘didactisch handelen’. De beoordeling ‘voldoende’ kregen 32 scholen toegekend; acht scholen kregen ‘goed’. (Bron: Inspectie van het Onderwijs onderwijsdata kwaliteitsindicatoren)
Indicator: Scholen voldoen aan de indicator van de Inspectie van het Onderwijs op het gebied van kwaliteitszorg.
In het schooljaar 2015-2016 zijn veertig Rotterdamse scholen voor het primair onderwijs beoordeeld op de indicator ‘evaluatie en verbetering’. Vijf scholen kregen de beoordeling ‘onvoldoende’, 24 scholen werden als voldoende beoordeeld en 11 scholen als goed. (Bron: Inspectie van het onderwijs onderwijsdata kwaliteitsindicatoren)
Activiteiten op schoolScholen kunnen via Leren Loont! voor diverse activiteiten extra financiële middelen aan-vragen. In de schoolplannen is geïnventariseerd aan welke activiteiten scholen zoal hun extra middelen gaan uitgeven. Deels vinden deze activiteiten plaats in uitbreiding van uren buiten het lesprogramma om. Onderstaand overzicht geeft globaal aan welke activiteiten gepland staan. Scholen kunnen meerdere activiteiten ontplooien.
Figuur 8: activiteiten primair onderwijs
160
140
120
100
80
60
40
20
0
Lekk
er fi
t
ied
er k
ind
een
taal
en
reke
nen
kuns
t en
cultu
ur
ict e
n te
chni
ek
natu
ur e
n m
ilieu
voed
ing
en
bew
egin
g
soci
ale
com
pet
entie
s
bur
ger
scha
psv
orm
ing
vaka
ntie
scho
ol
pro
gr.
voor
exc
elle
nte
oud
erb
etro
kken
heid
pro
fess
iona
liser
ing
doo
rgaa
nde
lijn
tech
niek
ond
erw
ijs
loop
baa
n le
ren
aans
luiti
ng je
ugd
hulp
• 2015-2016 • 2016-2017 • 2017-2018
Figuur 8: Inventarisatie schoolplannen, activiteiten 2015-2016, 2016-2017 en 2017-2018 PO (Bron: J&O)
32 33
In het primair onderwijs in Rotterdam is volgens de Arbeidsmarktanalyse het aandeel leraren jonger dan 25 jaar gelijk aan het landelijk gemiddelde, namelijk 4%. Het aandeel 25 tot 35- jarigen ligt hoger dan het landelijk gemiddelde (28% t.o.v. 23% landelijk), terwijl het aandeel oudere leraren lager ligt dan het landelijk gemiddelde (22% is ouder dan 55, tegen landelijk 25%).
3.4 Personeel
Kwantitatief
De managementratio is in 2016 in Rotterdam twee procentpunt lager dan landelijk.
WerkgelegenheidVolgens de analyses van het CAOP werkten er in het hele Rotterdamse po ongeveer 6.500 personen. In zijn berekeningen van oktober 2017 stelt het CAOP dat hiervan 3.638,8 fte onderwijsgevend personeel is. Samenstelling personeelsbestandIn 2016 is 15 procent van de leraren (in fte) in Rotterdam man. Dit percentage is iets lager dan het landelijk gemiddelde van 16 procent. Zowel in Rotterdam als in Nederland is het aandeel mannen de afgelopen jaren licht gedaald. In 2010 werd ruim 17 procent van de werkgelegenheid in fte in Rotterdam vervuld door een mannelijke leraar.
Figuur 9: management ratio
12,00%
10,00%
8,00%
6,00%
4,00%
2,00%
0,00%
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016
• Landelijk • G4 • Rotterdam • Rotterdam-Zuid
Figuur 9: management ratio basisonderwijs (Bron: DUO onderwijs in cijfers, bewerking De Loos Monitoring)
Tabel 19: gemiddelde leeftijd
Gemiddelde leeftijd 2012 Gemiddelde leeftijd 2016
Nederland 43,39 43,06
G4 42,02 41,88
Rotterdam 41,79 41,62
Children Zone 41,34 41,79
Tabel 19: Gemiddelde leeftijd(excl.oop/onb) (Bron: DUO onderwijs in cijfers, bewerking De Loos Monitoring)
Tabel 20: percentage leeftijd
% >55 jaar 2012 % >55 jaar 2016
Nederland 25% 25%
G4 23% 22%
Rotterdam 23% 22%
Children Zone 22% 21%
Tabel 20: Percentage ouder dan 55 jaar (excl.oop/onb)(Bron: DUO onderwijs in cijfers,
bewerking De Loos Monitoring)
Figuur 10: leeftijdsopbouw leraren
Rotterdam
Rijnmond
Landelijk
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
• <15 • 15-25 • 25-35 • 35-45 • 45-55 • 55-65 • >65
Figuur 10: Leeftijdsopbouw leraren. Bron CAOP oktober 2017
Een derde van de leraren is jonger dan 35 jaar en heeft doorgaans minder dan tien jaar ervaring in het onderwijs. Eén op de tien van hen staat pas sinds kort voor de klas (en is dus jonger dan 25 jaar). Het percentage jonge leraren voor de klas ligt in Rotterdam hoger dan landelijk gezien en is op Zuid het hoogst.
34 35
Naast de uitbreidingsvraag vanwege toenemende leerlingenaantallen in het po, neemt de komende jaren de vervangingsvraag in het po fors toe. De ‘babyboom’-generatie gaat het onderwijs nu echt verlaten, na eerder uitstel door verhoging van de pensioenleeftijd. Bij ongewijzigd beleid neemt het aantal onvervulbare vacatures in het po fors toe.
In het po neemt, bij ongewijzigd beleid, de onvervulde vraag de komende jaren toe van 62 fte in 2017 tot 368 fte in 2022, zie tabel 22.
Bepalend voor de uitbreidingsvraag is de ontwikkeling van het aantal leerlingen. De groei of krimp van het aantal leerlingen en de werkgelegenheid in 2020 ten opzichte van 2015, staan in voorgaande tabellen. In het Rotterdamse primair onderwijs (PO) neemt volgens de arbeidsmarktanalyse van het CAOP het aantal leerlingen - en daarmee de werk-gelegen-heid - toe. Dit wijkt af van het landelijke beeld,
Figuur 11: percentage docenten onder de 25 jaar
7,00%
6,00%
5,00%
4,00%
3,00%
2,00%
1,00%
0,00%
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016
• Landelijk • Rotterdam • Rotterdam-Zuid
Figuur 11: Aandeel jonge leraren voor de klas in het basisonderwijs (Bron: DUO onderwijs in cijfers,
bewerking De Loos Monitoring)
Tabel 21: prognose ontwikkeling basisgeneratie PO
2015 2016 2017 2018 2019 2020
Landelijk Aantal 1.570.677 1.538.124 1.517.204 1.499.947 1.489.733 1.485.087
Mutatie(cum.) -2,07% -3,40% -4,50% -5,15% -5,45%
RotterdamAantal 54.838 54.985 55.511 55.876 56.493 57.411
Mutatie(cum.) 0,27% 1,23% 1,89% 3,02% 4,75%
Prognose ontwikkeling basisgeneratie PO (2015 – 2020)
(De basisgeneratie is het aantal kinderen van 4 t/m 11 jaar, plus 30 procent van het aantal 12-jarigen.) Tabel 22: onvervulde vraag naar leraren
2017 2018 2019 2020 2021 2022
Landelijk 533 1649 2766 3942 4822 6011
Rijnmond 34 99 163 238 294 366
Rotterdam 62 125 189 260 309 368
Tabel 22: Onvervulde vraag naar leraren PO, 2015
Figuur 12: ontwikkeling van de werkgelegenheid PO
103
102
101
100
99
98
97
96
95
94
2017 2018 2019 2020 2021 2022
• Landelijk • Rijnmond • Rotterdam
Figuur 12: Ontwikkeling van de werkgelegenheid van leraren in het PO, 2017-2022 (2027=100)
Bron: CentERdata (2017)
Zoals blijkt uit figuur 13 neemt het verwachte aantal onvervulbare vacatures de komende jaren sterk toe. De toename in Rotterdam is relatief hoog vergeleken met regio Rijnmond en het landelijk beeld. Ten opzichte van 2017 is in 2022 sprake van ongeveer een verzes-voudiging van de onvervulde vraag.
36 37
Het aanbod van pas afgestudeerde leraren vanuit de opleidingen blijft sterk achter bij de toenemende uitbreidings- en vervangingsvraag naar leraren. Vooral het aantal pabo- studenten is de afgelopen jaren sterk afgenomen.
Figuur 13: verwachte ontwikkeling van onvervulde vraag naar leraren
12,0%
10,0%
8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2017 2018 2019 2020 2021 2022
• Landelijk • Rijnmond • Rotterdam
Figuur 13: Verwachte ontwikkeling van onvervulde vraag naar leraren PO in % werkgelegenheid, 2017-2022
Tabel 23: sStamos, 2017
2013 2014 2015 2016 2017
Hogeschool Rotterdam 377 292 157 153 202
Inholland Rotterdam 80 100 34 41 32
Thomas More 214 265 178 234 176
Tabel 23: Stamos, 2017 (uit plan talentscouting) De cijfers voor 2017 voorlopig. Daarnaast was voor dat jaar de
deeltijdinstroom: Hogeschool Rotterdam: 34 deeltijd studenten, Hogeschool Inholland: 43 deeltijd studenten
en Thomas More Hogeschool 85 deeltijds studenten.
Tabel 24: ziekteverzuim, Rotterdam en landelijk gemiddelde
2012 2013 2014 2015
Rotterdam Basisonderwijs 6,6% 7,1% 5,4% 6,5%
Landelijk Basisonderwijs 6,8% 6,5% 6,0% 6,3%
Tabel 24: Ziekteverzuimpercentage, Rotterdam en landelijk gemiddelde
Bron: CAOP Arbeidsmarktanalyse Gemeente Rotterdam 2017
‘Uitval’ jonge, startende docentenDe uitval van jonge, startende leraren is te hoog. Specifieke gegevens hierover voor Rotter-dam zijn niet beschikbaar. In het po valt landelijk in het eerste jaar gemiddeld ca. 18% van de leraren uit. Dit loopt op tot 20% in het tweede jaar. ZiekteverzuimZiekteverzuim is indirect een aanwijzing voor de werktevredenheid en daarmee van een ‘kwalitatief’ tekort. Het ziekteverzuim in het Rotterdamse onderwijs is in 2015 gestegen en ligt nu iets boven het landelijk gemiddelde.
38 39
De leerling-populatie in het voortgezet onderwijs in Nederland neemt iets toe, evenals in de G4.
De leerlingprognoses tot 2035 laten zien dat het aantal vo-leerlingen in Rotterdam langzaam stijgt in de komende jaren.
4. Voortgezet onderwijs
Samenvatting• Het aantal voortijdig schoolverlaters daalt• De onderwijsresultaten stijgen. Op meerdere gebieden zien we dat de resultaten
van havo en vwo op landelijk niveau zijn. We zien de resultaten op gebied van taal en rekenen stijgen.
• Opbrengsten in relatie tot het Toezichtskader van de inspectie laten zien dat de scholen voldoen aan de indicator op het gebied van onderwijsopbrengsten. Wel zijn er enkele opvallende zaken:
- Bij de onderbouwsnelheid zien we dat het aantal doublures relatief hoog ligt, maar tegelijkertijd meer leerlingen een klas overslaan
- Het rendement voor de bovenbouw ligt voor havo en vwo op het landelijk gemiddelde
- De examencijfers laten ditzelfde beeld zien (havo en vwo op landelijk niveau).Leerlingen in de Children Zone doen het soms zelfs beter.
• Voor het eerst is er de beschikking over de ‘bollebozenmonitor’. Deze laat zien dat met name in het vwo een groter aandeel leerlingen met een hoog gemiddeld cijfer is.
• Doorgaande leerlijn: De in-, door- en uitstroom bij opleidingen met een groeipotentieel: het aantal leerlin-gen dat kiest voor een techniekprofiel (vmbo) of een N profiel (havo en vwo) neemt in Rotterdam toe; in het algemeen in tegenstelling tot de trend in andere gebieden van het land voor vmbo. Voor het eerst is het aantal meisjes met een N profiel op het vwo groter dan het aantal jongens.
• Het aantal bevoegde en eerstegraads leraren stijgt. • Het aantal zwakke afdelingen in Rotterdam is gedaald tot 4. Zeer zwakke afdelingen
zijn er al sinds 2014 niet meer.
4.1 Leerlingen
Aantal vo leerlingenBijna 35.000 leerlingen volgen voortgezet onderwijs op een school in Rotterdam
Tabel 25: aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs
2013 2014 2015 2016 2017
Nederland 970.022 980.449 992.015 995.557 995.725
G4 108.843 111.795 113.709 114.958 116.869
Rotterdam 34.851 34.804 34.917 34.673 35.018
Rotterdam-Zuid 9.791 9.768 9.786 9.791 10.106
Tabel 25: aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs (bron CBS statline naar schoolgemeente); cijfers Zuid:
De Loos Monitoring
40 41
Probleemcumulatiegebieden
Er zijn 5 scholen voor voortgezet onderwijs die internationale schakelklassen aanbieden, op alle onderwijsniveaus. Koers VO voert de intake uit, via een non-verbale IQ-test wordt bepaald op welk niveau de leerling kan instromen. Over het algemeen is het beeld dat steeds meer leerlingen op een hoger niveau instromen.
De onderwijsdata van DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs) laten zien dat 6.206 Rotter-damse leerlingen naar een school buiten de gemeente Rotterdam gaan, vooral naar de randgemeenten. Tegelijkertijd komen 10.641 leerlingen van buiten Rotterdam naar een Rotterdamse vo-school. De instroom van leerlingen is dus groter dan de uitstroom. Deze aantallen zijn vrij stabiel. De instroom betreft voor een belangrijk deel de scholen met een sterk religieus kenmerk (Wartburg, GSR en De Passie) of scholen met een specifiek profiel (Scheepvaart- en Transportcollege, Grafisch Lyceum, Vrije school, havo voor muziek en dans, Theaterhavo/vwo). Of scholen op de rand van de gemeentegrens, zoals Emmaus. De cijfers zijn exclusief speciaal (voorgezet) onderwijs.
(bron: DUO open onderwijsdata; 1 oktober 2016)
Door de grote vluchtelingenstroom is er een sterke groei geweest van het aantal leerlingen in de internationale schakelklassen in Rotterdam. Door gezinshereniging en nareizigers is dit aantal onverminderd hoog.
Tabel 26: leerlingprognoses vo
2020 2025 2030 2035
34.078 34.596 34.971 35.589
Tabel 26: leerlingprognoses vo (bron Pronexus 2015)
Tabel 27: aantal leerlingen in internationale schakelklassen
onderwijs plekken
Aantal leerlingen
Aantal leerlingen
Aantal leerlingen
Aantal leerlingen
Aantal leerlingen
Aantal leerlingen
Aantal leerlingen
ISK vo sep 2015 dec 2015 fev 2016 jun 2016 dec 2016 apr 2017 jun 2017
970 750 831 875 960 847 954 988
Tabel 27: aantal leerlingen in internationale schakelklassen (bron: opgave ISK scholen)
Tabel 28: analyse armoedeprobleemcumulatiegebied
aantalpercentage apcg- leerlingen
percentage tussentijdse instroom
2015-2016
Nederland 928.311 0,1228% 0,0258%
Rotterdam 29.835 0,4766% 0,0378%
Children Zone 9.237 0,6321% 0,0398%
G4 102.356 0,4897% 0,0328%
2014-2015
Nederland 932.651 0,1228% 0,0267%
Rotterdam 30.214 0,4829% 0,0500%
Children Zone 9.445 0,6371% 0,0446%
G4 101.956 0,4920% 0,0378%
2013-2014
Nederland 920.588 0,1216% 0,0278%
Rotterdam 30.085 0,4766% 0,0415%
Children Zone 9.185 0,6449% 0,0529%
G4 100.346 0,4897% 0,0383%
2012-2013
Nederland 904.165 0,1209% 0,0289%
Rotterdam 30.211 0,4767% 0,0424%
Children Zone 9.095 0,6417% 0,0544%
G4 97.462 0,4916% 0,0390%
Tabel 28: percentage leerlingen uit probleemcumulatiegebied (bron IvhO kwaliteitskaart;
bewerking De Loos Monitoring)
In de periode 2012/2016 blijft het percentage leerlingen uit een probleemcumulatiegebied in Nederland redelijk stabiel rond van 12 procent. Het aantal leerlingen uit een probleem-cumulatiegebied ligt in Rotterdam met 48 procent veel hoger dan in de rest van Neder-land. Het aandeel in de Children’s Zone springt eruit met 63%. De Rotterdamse cijfers laten geringe verschuivingen zien.
Leerlingen en onderwijsniveauIn Rotterdam Zuid is het beeld afwijkend van Rotterdam.
In het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs zit bij leerlingen uit Rotterdam Zuid 27 procent op de havo of het vwo; gemiddeld in de vier grote steden is dit 45 procent. het verschil werd vanaf 2013/2014 iets kleiner, maar in 2016/2017 is het verschil weer groter geworden
42 43
Bovenstaande tabel laat de groei van het aantal Rotterdamse leerlingen in leerjaar 3 zien in het derde leerjaar in 2016/2017 ten opzichte van 2015/2016 en zit weer op het niveau van 2014/2015. Het percentage deelname havo/vwo stijgt, ook in de Children Zone. Landelijk is sprake van daling van het leerlingaantal.
Voortgezet algemeen volwassenenonderwijsVoortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is bedoeld voor 18-plussers die nog geen mavo, havo of vwo diploma hebben. Voor leerlingen van 16 of 17 jaar zijn er ook mogelijkheden om overdag of in de avond een diploma te behalen. De grootste groep vo-leerlingen op het vavo zijn leerlingen die gezakt zijn voor het eindexamen. Op het vavo hoeven ze dan alleen die vakken over te doen waarvoor ze gezakt zijn. Ook kan vavo soms een oplossing zijn voor leerlingen die door omstandigheden niet goed functioneren in het regulier onderwijs. Het totaal aantal vavo leerlingen blijft stabiel maar het aantal zogenoemde uitbestede leerlingen daalt. Vanaf 2012-2013 worden leerlingen die ouder zijn dan 19 jaar niet meer als uitbestede leerlingen van het voorgezet onderwijs ingeschreven maar als zelfstandige leerlingen die vallen onder volwasseneducatie (BVE) en blijven hier als zodanig buiten beschouwing.
Leerlingen uit Rotterdam Zuid volgen in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs vaker dan gemiddeld een lagere opleiding dan hen geadviseerd werd door de basis-school. Vanaf het schooljaar 2014/2015 is een daling te zien van het percentage leerlingen in Rotterdam Zuid en de focuswijken dat een lagere positie heeft dan het advies van de leerkracht in groep 8.
Tabel 29: leerlingen in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs, naar niveau en woongebied in 2016/2017
type vo focus wijken Rotterdam-Zuid Overige Rotterdam Rotterdam G4 Nederand
N % N % N % N % N % N %
praktijk onderwijs 54 6,1% 124 5,8% 175 3,9% 299 4,5% 957 4,1% 5.935 2,8%
vmbo-bl 190 21,3% 402 18,9% 549 12,2% 951 14,3% 3.104 13,2% 21.659 10,4%
vmbo-kl 188 21,1% 461 21,7% 642 14,3% 1.103 16,6% 3.257 13,9% 30.486 14,6%
vmbo-gl/tl 247 27,7% 573 26,9% 1.277 28,4% 1.850 27,9% 5.552 23,7% 56.841 27,2%
havo/vwo 213 23,9% 568 26,7% 1.858 41,3% 2.426 36,6% 10.562 45,1% 94.191 45,0%
Tabel 29: Leerlingen in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs, naar niveau en woongebied in 2016/2017
(bron: RISBO/OBI basismonitor onderwijs NPRZ 2017)
In Rotterdam Zuid volgt een groter deel van de leerlingen een opleiding op een lager niveau dan gemiddeld in Nederland. Dit geldt ook voor de focuswijken. Het aandeel leerlingen in het praktijkonderwijs ligt rond de 6 procent; gemiddeld in Nederland is dit 2,8 procent. Ook de deelname aan de laagste niveaus van het vmbo is groter dan in Nederland gemiddeld. Het aandeel havo/vwo-leerlingen is in Rotterdam Zuid veel lager dan gemiddeld in Nederland. In figuur 4.1 is de ontwikkeling van het aandeel leerlingen in havo/vwo vanaf het schooljaar 2008/2009 weergegeven. Het verschil in het aandeel leerlin-gen dat havo/vwo volgt tussen Rotterdam Zuid en de focuswijken enerzijds en Nederland anderzijds is groot, het verschil werd vanaf 2013/2014 iets kleiner, maar in 2016/2017 is het verschil weer groter geworden.
Figuur 14: percentage havo/vwo advies leerjaar 3
Figuur 14: Percentage leerlingen havo/vwo in leerjaar van het voortgezet onderwijs naar woongebied en jaar.
Tabel 30: analyse basisgegevens vo
totaal 3de leerjaar
aantal vmbo leerjaar 3
aantal havo/vwo leerjaar 3
% havo/vwo 3de leerjaar (excl. pro)
2016-2017
Nederland 20.4111 109.550 94.561 0,4633%
Rotterdam 6.891 3.967 2.924 0,4243%
Children Zone 2.293 1.698 595 0,2595%
G4 22.896 11.262 11.634 0,5081%
2015-2016
Nederland 206.376 111.860 94.516 0,4580%
Rotterdam 6.747 3.919 2.828 0,4191%
Children Zone 2.271 1.710 561 0,2470%
G4 22.837 11.508 11.329 0,4961%
2014-2015
Nederland 205.213 111.226 93.987 0,4580%
Rotterdam 6.894 4.090 2.804 0,4067%
Children Zone 2.208 1.673 535 0,2423%
G4 22.461 11.534 10.927 0,4865%
Tabel 30: analyse VO bron: xxxx De Loos Monitoring
44 45
Voor het aantal thuiszitters wordt verwezen naar het laatste hoofdstuk, het jaarverslag Leerplicht.
Passend onderwijsKoers VO is voor Rotterdam het regionaal samenwerkingsverband voor passend onderwijs. Het werkgebied van het samenwerkingsverband is regionaal en groter dan de gemeente Rotterdam.
Het aantal leerlingen is in vergelijking met het jaar ervoor nagenoeg gelijk gebleven. De verwachting is dat het aantal in het schooljaar 2017-2018 zal dalen vanwege het terugbrengen van het aantal opleidingen voor volwassenen.
Indicator: Het percentage voortijdig schoolverlater daalt
Schooluitval Cijfers 2015-2016 zijn voorlopige cijfers. Eerdere schooljaren zijn definitieve cijfers.De voorlopige cijfers 2015-2016 laten een daling zien van het aantal voortijdig school- verlaters van 198 in 2014-2015 tot 164 (0,6%) in 2015-2016. Deze daling is zowel in boven- als onderbouw.
Tabel 31: totaal aantal deelnemers uitbesteed door VO
totaalresultaat behaald*
% resultaat behaald
geen resultaat
% geen resultaat
2014-2015 499 400 80% 99 20%
2015-2016 399 315 79% 84 21%
2016-2017 408 342 84% 66 16%
Tabel 31: Aantal vavo deelnemers voortgezet onderwijs (bron: kengetallen VO – VAVO Rijnmond College)
Tabel 33: overzicht leerlingaantallen samenwerkingsverband Koers VO
01-10-2013 01-10-2014 01-10-2015 01-10-2016
vo regulier 51.329 51.821 +0,96% 52.492 +1,29% 53.006 +0,98%
vso totaal 1.847 1.939 +4,98% 1.942 +0,15% 1.961 +0,98%
totaal 53.176 53.760 +1,10% 54.434 +1,45% 54.967 +1,96%
Vso3 822 865 +5,23% 842 -2,66% 838 -0,48%
Vso4 1.025 1.074 +4,78% 1.100 +2,42% 1.123 +2,09%
Tabel 33: overzicht leerlingaantallen samenwerkingsverband Koers VO (bron: Koers VO in beeld 2017)
Tabel 32: percentage voortijdig schoolverlater
jaaronderwijs-sector
normcategorie deelnemers vsv’ers vsv%
2013 vo
bovenbouw havo/vwo 5.383 25 0,46%
bovenbouw vmbo 7.877 111 1,41%
onderbouw vo 14.783 47 0,32%
Totaal 2013-2014 28.459 198 0,70%
2014 vo
bovenbouw havo/vwo 5.560 32 0,58%
bovenbouw vmbo 8.028 119 1,48%
onderbouw vo 14.871 47 0,32%
Totaal 2014-2015 28.459 198 0,70%
2015 vo
bovenbouw havo/vwo 5.718 26 0,45%
bovenbouw vmbo 7.735 110 1,42%
onderbouw vo 14.959 28 0,19%
Totaal 2015-2016 28.412 164 0,58%
Bron: https://cijfers.duo.nl/ibi_apps/WFServlet?IBIF_ex=vsv_olap_rmc
Bovenstaande tabel laat zien dat er al enkele jaren sprake is van een stijging van leer- lingen in cluster 4.
Onderstaande figuur geeft het aantal leerlingen met een lwoo-aanwijzing of pro-beschik-king over de afgelopen jaren weer. Te zien is dat het aantal lwoo-leerlingen daalt en het aantal pro-leerlingen stijgt.
Figuur 15: leerlingaantallen pro/lwoo
7000
6000
5000
4000
3000
2000
1000
0
pro iwoo
• 1-10-2011 • 1-10-2012 • 1-10-2013 • 1-10-2014 • 1-10-2015 • 1-10-2016
Figuur 15: leerlingaantallen pro/lwoo (bron: Koers VO in beeld 2017)
46 47
De tabel geeft de ontwikkeling op de verschillende toetsmomenten weer. Omdat Diataal ook landelijke gemiddelden biedt, kunnen we het niveau van de Rotterdamse leerlingen ijken. Alleen voor praktijkonderwijs is die mogelijkheid er niet. We zien dat op alle niveaus, behalve op het vwo, de leerlingen in 2015 bij de start in het vo gemiddeld een achterstand van 1 tot ruim 2 punten hadden op het landelijk gemiddelde. De Rotterdamse vwo-leerlin-gen scoorden iets boven landelijk niveau. De lichting 2014 startte over het algemeen op een iets hoger niveau.
4.2 Onderwijsresultaten
Indicator: de onderwijsresultaten op het gebied van taal en rekenen stijgen
Rotterdams Taal Effect, meer rendement door openheid over groei
TaalvaardighedenEen indicatie voor het niveau van de leerlingenprestaties is hun taalvaardigheid. 80% van de Rotterdamse vo-scholen gebruikt sinds 2010 dezelfde toetsen voor het meten van het niveau van begrijpend lezen en woordenschat: Diatekst (begrijpend lezen) en Diawoord (woordenschat). De leerlingen worden aan begin en einde van de eerste klas en eind klas twee getoetst. Door de uitkomsten van de drie toetsen met elkaar te vergelijken, wordt de taalvaardigheid op verschillende momenten en de leerwinst daartussen zicht-baar. De uitkomsten van de toetsen maken op leerling-, klas- en schoolniveau specifieke taalachterstanden en talenten zichtbaar. Dit biedt leraren een handelingsperspectief in het klaslokaal. Leerlingen en ouders weten waar hun mogelijkheden om te groeien liggen. School- en teamleiders en docenten kunnen sturen op resultaat, doordat – daarin is Rotter-dam uniek – dankzij Rotterdams Taal Effect elk jaar openheid is over instapniveau en groei onder alle schoollocaties.
Figuur 16: deelnamepercentage lwoo/pro
Figuur 16: deelnamepercentage lwoo/pro (bron: Koers VO in beeld 2017)
Tabel 34: scores op Diatekst per onderwijsniveau
Rotterdam Diatekst
Cohort 15-17
Land. Gem.
Cohort 14-16
Cohort 15-17
Land. Gem.
Cohort 14-16
Cohort 15-17
Land. Gem.
Cohort 14-16
Niveau gem.A gem.A gem.B gem.B gem.2 gem.2
Praktijk-o.w. 38.7 38.0 39.8 39.2 41.6 40.5
Vmbo-basis 43.7 46 44.5 46.2 48 45.5 50.0 53 48.4
Vmbo-kader 49.9 51 50.6 53.8 53 52.6 57.2 59 57.3
Vmbo-tl/ Mavo 56.0 57 56.3 63.4 63 63.4 65.4 66 66.0
Havo 64.2 65 65.5 74.5 76 75.2 76.5 76 76.3
Vwo 70.3 70 70.6 82.4 82 82.8 84.9 84 84.6
Rotterdam 58.7 59.2 67.0 66.8 68.6 68.5
Tabel 34: Scores op Diatekst per onderwijsniveau, totaal Rotterdamse leerlingen), bron Taal Effect CED.
Tabel 35: scores op groei Diatekst per onderwijsniveau
Groei Diatekst tussen toets A & 2
Groei 15-17 Groei land Groei 14-16 Groei 13-15
OnderwijsniveauStart klas 1 naar eind klas 2
Start klas 1 naar eind klas 2
Start klas 1 naar eind klas 2
Start klas 1 naar eind klas 2
Praktijk-o.w. 3.3 2.5 4
Vmbo-basis 6.8 7 3.9 6
Vmbo-kader 7.0 8 6.7 7.1
Vmbo-tl/ Mavo 9.5 9 9.7 10
Havo 12.3 11 10.8 12.2
Vwo 14.6 14 14 13.5
Totaal Rotterdam 9.9 9.3 9.5
Tabel 35: Scores op groei Diatekst per onderwijsniveau, totaal Rotterdamse leerlingen), bron Taal Effect CED.
48 49
Ontwikkeling woordenschatInteressant is om te zien hoe de leerlingen zich vervolgens ontwikkelden. Mooi is dat de vmbo basis-leerlingen met een achterstand startten, maar in deze lichting een grotere groei laten zien dan eerder werd gerealiseerd. Helaas is de achterstand daarmee nog niet ingehaald. Vmbo kader groeit iets minder hard dan de rest van het land en scoort eind klas 2 bijna twee punten onder het landelijk gemiddelde. Mavo-leerlingen in Rotterdam groeien iets harder dan landelijk maar hebben eind klas 2 nog een achterstand van 0,6 punt. Havo en vwo groeien harder dan het land en eindigen eind klas 2 zelfs boven het lan-delijk gemiddelde. De groei in de lichting 15-17 was gemiddeld ruim een halve punt hoger dan die in 14-16.
In de professionele leergemeenschappen binnen Rotterdams Taal Effect worden de oorza-ken van de tegenvallende of juist succesvolle groei op de verschillende onderwijsniveaus en schoollocaties onderzocht om het onderwijs verder te optimaliseren. Daar wordt ook dieper ingezoomd op de meerjarige trends per onderwijsniveau. Heel belangrijk is daarbij de relatie met de woordenschatontwikkeling,
Figuur 17: referentieniveaus lezen, leerjaar 1 en 2 onderbouw vo
Versie A
Versie B
Leerjaar 2
• laag 1F • hoog1F • 1F • laag 2F • hoog 2F • 2F • laag 3F • hoog 3F • 3F
Figuur 17: Referentieniveaus Lezen, Leerjaar 1 en 2 onderbouw vo, cohort 2015-2017.
Bron: CED, (Diataal), Rotterdams (Taal) Effect
14%
10%
9% 7% 7% 18% 25% 28% 6%
9% 7% 19% 23% 29% 4%
15% 15% 25% 24% 6%
Figuur x toont de ontwikkeling t.o.v. de referentieniveaus taal (domein zakelijk lezen). De bovenste staaf laat het gemiddelde instroomniveau zien. Volgens de norm moet 75 procent van de leerlingen eind groep 8 niveau 1F halen. In Rotterdam ligt dit percentage lager, op 71 procent. Aan het eind van de brugklas is dit percentage gestegen naar 81 procent. Eind leerjaar 2 heeft 84 procent van de vo-leerlingen niveau 1F.
Op dat moment zit 34 procent van de leerlingen al op of boven niveau 2F, waar dat begin klas 1 nog maar 6% was. Hiermee wordt duidelijk dat het taalniveau van de leerlingpopula-tie als geheel verbetert.
Uit de achterliggende gegevens blijkt dat de verschillen tussen onderwijsniveaus groot zijn. In het praktijkonderwijs heeft 85 procent aan het eind van het tweede leerjaar nog geen 1F-niveau. In het vmbo geldt dit voor 43 procent van de leerlingen. De groep mavo(havo)- leerlingen is voor het grootste deel al op weg naar 2F, 10 procent heeft dit niveau nog niet bereikt. Van de havo-leerlingen zit 59% en van de vwo-leerlingen 86% op of boven 2F. Vwo-leerlingen moeten niveau 2F beheersen aan het eind van klas 2. 13% van deze groep heeft dat niveau dan nog niet bereikt
Ook op woordenschat is nu een landelijk gemiddelde beschikbaar. Globaal is de start-situatie vergelijkbaar met die op tekstbegrip, alleen zijn de achterstanden soms nog iets groter. Vmbo basis en kader hebben een achterstand van ruim twee tot drie punten bij de start van het v.o. Mavo-leerlingen scoren precies op het landelijk gemiddelde, havo-leer-lingen zitten er 0,7 punten onder en vwo-leerlingen scoren zelfs ruim boven het landelijk gemiddelde. Eind klas 1 is de achterstand van basisleerlingen geslonken tot 2 en die van kaderleerlingen tot 0,1 punt. Mavo-& vwo-leerlingen in deze lichting groeien in klas 1 minder goed dan de rest van het land, terwijl havo-leerlingen even hard groeien als hun leeftijdgenoten in het land.
Tabel 36: scores op Diawoord per onderwijsniveau
Rotterdam Diawoord
Cohort 15-17
Land Cohort 14-16
Cohort 15-17
Land Cohort 14-16
Cohort 15-17
Land Cohort 14-16
NiveauStart klas 1
Start klas 1
Start klas 1
Eind klas 1
Eind klas 1
Eind klas 1
Eind klas 2
Eind klas 2
Eind klas 2
Praktijk-o.w. 40.8 40.7 48.9 48.4 59.2 58.9
Vmbo-basis 47.9 51 48.5 57.0 59 57.1 66.0 67 65.7
Vmbo-kader 53.8 56 53.8 61.9 62 61.8 71.3 71 70.3
Vmbo-tl/ Mavo 61.0 61 60.7 66.4 67 66.6 76.6 78 77.3
Havo 67.3 68 68.4 71.2 72 72.7 84.3 85 84.8
Vwo 75.7 74 75.2 79.9 79 80 92.1 92 92.2
Totaal 63.0 63.3 68.7 69.0 78.6 79.3
Tabel 36: Scores op Diatwoord per onderwijsniveau, totaal Rotterdamse leerlingen), bron Taal Effect CED.
50 51
Tabel 37: scores op groei Diawoord per onderwijsniveau
Diawoord Rotterdam Groei 15-17 Groei land Groei 14-16 Groei 13-15
OnderwijsniveauStart klas 1 naar eind klas 2
Start klas 1 naar eind klas 2
Start klas 1 naar eind klas 2
Start klas 1 naar eind klas 2
Praktijk-o.w. 18.7 18.3 18.3
Vmbo-basis 18 16 17.7 17.6
Vmbo-kader 17.3 15 16.6 17.7
Vmbo-tl/ Mavo 15.7 17 16.4 17.4
Havo 17.1 17 16.4 17.9
Vwo 16.5 18 17.2 16.9
Totaal 15.6 16.0 17.0
Tabel 37: Scores op groei Diawoord per onderwijsniveau, totaal Rotterdamse leerlingen), bron Taal Effect CED.
Eind klas 2 is er op woordenschat een gemengde ontwikkeling te zien. Op het praktijkonderwijs is er een recordgroei. Vmbo basis en kader groeien veel harder dan de rest van het land en beter dan vorig jaar. Vmbo kader-leerlingen hebben eind klas 2 zelfs een lichte voorsprong op het lande-lijk gemiddelde. Vmbo-tl-leerlingen groeien minder goed dan landelijk waardoor zij eind klas 2 onder het landelijk gemiddelde scoren. Dit is een aandachtspunt op dit onderwijsniveau. Havo-leerlingen scoren eind klas 2 nog steeds iets onder het landelijk gemiddelde, terwijl vwo-leerlingen gelijk scoren aan het landelijke niveau. Hoewel hun groei minder is dan landelijk, bereiken zij dit niveau dankzij hun sterke startpositie.
Het startniveau in deze hele lichting was iets lager dan in de vorige lichting. Bij een vergelijking ten opzichte van de landelijke scoreverdeling valt op dat de achterstand in de groepen beneden minimum en minimum is geslonken van 32% (oranje balkjes) naar 29% (groene balkjes). Dit is goed nieuws, al blijft aandacht voor woordenschat broodnodig.
Figuur 18: Diawoord
70
60
50
40
30
20
10
0
< minimum (E) minimum (D) voldoende (B+C) goed (A) zeer goed (AA)
• OC-verdeling • Versie A • Versie B • Versie2
Rotterdam afgezet tegen de landelijke scoreverdeling op woordenschat op de drie meetmomenten: Diawoord A = start klas 1; Diawoord B = eind klas 1 en
Diawoord 2 = eind klas 2), bron Taal Effect CED.
Rekenvaardigheden
Rotterdams Reken Effect
Rotterdams Reken Effect heeft altijd de meetlat van de score op de rekentoets gebruikt als aanleiding om met elkaar te praten over de rekenontwikkeling van de leerlingen. In de loop van het project zijn steeds meer scholen de toets Diacijfer gaan gebruiken om het reken-niveau van hun leerlingen vanaf de start van het voortgezet onderwijs in kaart te brengen. Van ruim 1600 leerlingen in schooljaar 2014-2015 naar ruim 3000 leerlingen in 2016 – 2017 maakten de Diacijfer toetsen. Deze benchmark kan – net als bij Taal Effect - worden ge-bruikt om elkaar te inspireren en de eigen groei als school te ijken aan die van andere.
De leerlingen worden aan begin en einde van de eerste klas en eind klas twee getoetst. Door de uitkomsten van de drie toetsen met elkaar te vergelijken, wordt de rekenvaardig-heid op verschillende momenten en de leerwinst daartussen zichtbaar. De uitkomsten van de toetsen maken op leerling-, klas- en schoolniveau specifieke rekenachterstanden en talenten zichtbaar. Dit biedt leraren een handelingsperspectief in het klaslokaal bij die vakken waar veel rekenactiviteiten voorkomen. School- en teamleiders en docenten kunnen sturen op resultaat, doordat – daarin is Rotterdam uniek – dankzij Rotterdams Reken Effect elk jaar openheid is over instapniveau en groei onder alle schoollocaties.
52 53
Interessant is om te zien hoe de leerlingen zich vervolgens ontwikkelden. De vmbo basis- en de havo leerlingen, die gemiddeld in 2015, met een achterstand startten een mooie groei laten zien. Gemiddeld scoren beide onderwijsniveaus op toets 2 boven de landelijke p.50. De vmbo-kader en –tl leerlingen laten over twee jaar een lagere groei zien dan zou moeten. Het verschil is (bijna) 2 punten op toets 2. Hierdoor ligt hun gemiddelde score op toets 2 dan ook onder de landelijk p.50. Vwo laat wel over twee jaar voldoende groei zien. Zij weten in leerjaar 2 tien punten te groeien. De groei in de lichting 15-17 was gemiddeld bijna een punt hoger dan die in 14-16. Dit komt met name doordat de twee hoogste onderwijsiveaus een flink hogere groei laten zien.
Bij een vergelijking ten opzichte van de landelijke scoreverdeling valt op dat de Rotterdam-se leerlingen in de groepen beneden minimum, minimum en voldoende bijna een gelijk beeld laten zien. In de categorie goed (A) is wel te zien dat in de twee leerjaren het per-centage goede rekenaars afneemt. Gelukkig blijft het percentage zeer goede rekenaars boven landelijk niveau.
De tabel geeft de ontwikkeling op de verschillende toetsmomenten weer. Omdat Diacijfer ook de landelijke p.50 biedt, kunnen we het niveau van de Rotterdamse leerlingen ijken. Alleen voor praktijkonderwijs is die mogelijkheid er niet. We zien dat dat de Rotterdamse leerlingen, bij hun start in 2015, gemiddeld hoger instromen dan landelijk. Dit geldt echter niet voor de leerlingen op vmbo-basis en havo. Zij starten iets onder de landelijke p.50. Ten opzichte van de lichting 2014 startte de vmbo-basis en –kader leerlingen op een iets lager niveau terwijl, de vmbo-tl, havo en vwo leerlingen op een iets hoger niveau begonnen. Uiteindelijk weten de meeste onderwijsniveaus, behalve vmbo-kader en –tl, van cohort 15-17gemiddeld boven de landelijke p.50 te groeien.
Tabel 38: Diacijfer per onderwijsniveau
Rotterdam Diacijfer
Cohort 15-17
Land Cohort 14-16
Cohort 15-17
Land Cohort 14-16
Cohort 15-17
Land Cohort 14-16
NiveauStart klas 1
Start klas 1
Start klas 1
Eind klas 1
Eind klas 1
Eind klas 1
Eind klas 2
Eind klas 2
Eind klas 2
Praktijk-o.w. 43.6 48.7 50,6
Vmbo-basis 45.1 46 45.2 52.6 51 51.3 56.8 55 57.4
Vmbo-kader 48.5 48 49.3 55.4 55 56.5 62.6 64 62.4
Vmbo-tl/ Mavo 60.6 58 59.4 67.3 67 65.7 69.5 70 68.0
Havo 68.9 69 67.3 73.1 73 71.4 82.6 80 79.7
Vwo 78.8 77 78.5 82.2 81 81.8 93.1 91 91.9
Totaal 64.4 64.3 68.6 69.2 73.4 73.0
Tabel 38: Scores op Rekeneffect per onderwijsniveau, totaal Rotterdamse leerlingen), bron Reken Effect CED.
Tabel 39: groei Diacijfer
Groei Diacijfer tussen toets A & 2
Groei 15-17 Groei land Groei 14-16
OnderwijsniveauStart klas 1 naar eind klas 2
Start klas 1 naar eind klas 2
Start klas 1 naar eind klas 2
Praktijk-o.w. 7
Vmbo-basis 11,5 9 11,4
Vmbo-kader 13,1 15 13,5
Vmbo-tl/ Mavo 10,0 12 9,6
Havo 14,5 11 12,0
Vwo 14,5 14 13,5
Totaal Rotterdam 12,7* 11,8
Tabel 39: Scores op groei Rekeneffect per onderwijsniveau, totaal Rotterdamse leerlingen), bron Reken Effect CED
* Gemiddelde is exclusief
score praktijkonderwijs
Figuur 19: Diacijfer
70
60
50
40
30
20
10
0
< minimum (E) minimum (D) voldoende (B+C) goed (A) zeer goed (AA)
• OC-verdeling • Versie A • Versie B • Versie2
Rotterdam afgezet tegen de landelijke scoreverdeling op rekenen op de drie meetmomenten:
Diacijfer A = start klas 1; Diacijfer B = eind klas 1 en D cijfer 2 = eind klas 2, bron Rekenl Effect CED.
Onderstaande grafiek toont de ontwikkeling t.o.v. de referentieniveaus rekenen. De boven-ste staaf laat het gemiddelde instroomniveau zien. Volgens de norm moet 75 procent van de leerlingen eind groep 8 niveau 1F halen. In Rotterdam ligt dit percentage lager, op 70 procent. Aan het eind van de brugklas heeft nog 22% referentieniveau 1F niet bereikt. Eind leerjaar 2 heeft 83 procent van de vo-leerlingen niveau 1F. Op dat moment zit 47 procent van de leerlingen al op of boven niveau 2F. 10% hiervan zit al zelfs op niveau 3F. Bij de start van dit cohort was 18% op niveau 2F en 11% op weg naar niveau 3F. Eind brugklas was nog geen enkele leerling op niveau 3F. Hiermee wordt duidelijk dat het rekenniveau van de leerlingpopulatie als geheel verbetert. Uit de achterliggende gegevens blijkt dat de verschillen tussen onderwijsniveaus groot zijn. De groei aan de bovenkant gaat echter sneller dan dat achterstanden weg worden gewerkt. In het praktijkonderwijs heeft 88 procent aan het eind van het tweede leerjaar nog geen 1F-niveau. Voor vmbo-bb is dit 50% en de voor 29% van de kader leerlingen is dit het geval. Op niveau vmbo-tl geldt dit voor 12% van de leerlingen. Op de onderwijsniveaus havo en vwo hebben alle leerlingen niveau 1F bereikt. Deze leerlingen moeten echter ook voor de rekentoets naar rekenniveau 3F. Van de havo-leerlingen zit 75% en van de vwo-leerlingen 97% op of boven 2F.
54 55
De resultaten van de rekentoets tonen aan dat er over de hele linie sprake is van stijging van het cijfer, met uitzondering van het kb en vwo in de Children Zone. Over het algemeen is de stijging bij op gt niveau opmerkelijk (en de hoge score van de Children Zone daarin) en het lage cijfer van de havo, in het algemeen.
Wijzigingen in inspectiekaderMet ingang van 1 juni 2016 heeft de Inspectie van het Onderwijs het onderwijsresultaten-model ingevoerd. Het nieuwe onderwijsresultatenmodel bestaat uit vier indicatoren.• Positie in leerjaar 3 ten opzichte van het advies van de basisschool
(onderwijspositie t.o.v. advies po)• Percentage onvertraagde studievoortgang in leerjaar 1 en 2 (onderbouwsnelheid)• Percentage onvertraagde studievoortgang vanaf leerjaar 3 per afdeling
(bovenbouwsucces)• Gemiddeld cijfer Centraal Examen van alle vakken per afdeling (examencijfers)
Figuur 20: referentieniveau Diacijfer
Versie A
Versie B
Leerjaar 2
• laag 1F • hoog1F • 1F • laag 2F • hoog 2F • 2F • laag 3F • hoog 3F • 3F
Figuur 20: Referentieniveaus Lezen, Leerjaar 1 en 2 onderbouw vo, cohort 2015-2017.
Bron: CED, (Diataal), Rotterdams (Taal) Effect
3% 14% 10% 13% 13% 16% 11% 10% 10%
5% 17% 11% 14% 16% 20% 12% 5%
17% 13% 12% 16% 13% 18% 9%
Tabel 40: analyse resultaten rekentoets gemiddeld cijfer
school bb kb gt havo vwo
2015-2016
Nederland 6,52 5,87 6,09 7,06 5,84 7,37
Rotterdam 6,40 5,61 5,84 7,01 5,76 7,22
Children Zone 6,41 5,76 6,00 7,23 5,70 7,10
G4 6,40 5,82 6,01 6,86 5,67 7,23
2014-2015
Nederland 6,21 5,56 5,94 6,30 5,74 7,36
Rotterdam 6,02 5,44 5,82 6,03 5,53 7,16
Children Zone 6,12 5,62 6,08 6,30 5,65 7,33
G4 6,05 5,52 5,88 6,03 5,45 7,09
Tabel 40: resultaten rekentoets Bron: Rijksoverheid.nl Bewerking De Loos Monitoring
Tabel 41: analyse onderbouwsnelheid
totaal doublure bevordering klas-overslaan
2015-2016
Nederland 387.607 100,0% 10.890 2,8% 376.332 97,1% 385 0,1%
Rotterdam 12.499 100,0% 686 5,5% 11.780 94,2% 33 0,3%
Children Zone 4.157 100,0% 171 4,1% 3.972 95,5% 14 0,3%
G4 42.839 100,0% 2.083 4,9% 40.680 95,0% 76 0,2%
2014-2015
Nederland 394.111 100,0% 10.592 2,7% 383.059 97,2% 460 0,1%
Rotterdam 12.637 100,0% 686 5,4% 11.902 94,2% 49 0,4%
Children Zone 4.326 100,0% 222 5,1% 4.074 94,2% 30 0,7%
G4 43.185 100,0% 1916 4,4% 41.136 95,3% 133 0,3%
2013-2014
Nederland 394.376 100,0% 11.346 2,9% 382.579 97,0% 451 0,1%
Rotterdam 12.798 100,0% 667 5,2% 12.077 94,4% 54 0,4%
Children Zone 4.086 100,0% 202 4,9% 3.854 94,3% 30 0,7%
G4 42.952 100,0% 2004 4,7% 40.789 95,0% 159 0,4%
2012-2013
Nederland 387.487 100,0% 11.156 2,9% 375.831 97,0% 500 0,1%
Rotterdam 12.927 100,0% 612 4,7% 12.280 95% 35 0,3%
Children Zone 3.987 100,0% 212 5,3% 3.759 94,3% 16 0,4%
G4 41.873 100,0% 1.974 4,7% 39.785 95% 114 0,3%
Tabel 41: analyse onderbouwsnelheid: Bron: De Loos Monitoring
De wijzigingen hebben de volgende gevolgen voor de Staat:Over de eerste indicator wordt gerapporteerd in het hoofdstuk po.Het voorheen gepresenteerde cijfer Centraal examen wiskunde en Nederlands niet meer beschikbaar zijn, evenals het rendement onderbouw. Dit is vervangen door onder-bouwsnelheid en rendement bovenbouw is vervangen door bovenbouwsucces.
Rendement en slagingspercentage van Rotterdamse afdelingen voortgezet onderwijsNaast de resultaten in termen van uitkomsten van centraal examens is nog een aantal andere indicatoren relevant als het gaat om de kwaliteit van het voortgezet onderwijs.
Indicator: scholen voldoen aan de indicator van de Inspectie van het Onderwijs op het gebied van onderwijsopbrengsten
56 57
Tabel 42: analyse rendement bovenbouw
rendement totaalalle
niveaussub
vmbobb kbwv gt
sub havo/vwo
havo vwo
2015-2016
Nederland 541344 89% 92% 92% 92% 92% 86% 84% 89%
Rotterdam 17369 87% 88% 89% 90% 87% 86% 82% 89%
Children Zone 5094 88% 90% 91% 89% 90% 85% 83% 87%
G4 59623 87% 88% 88% 90% 87% 86% 82% 89%
2014-2015
Nederland 539107 88% 92% 91% 92% 92% 86% 84% 89%
Rotterdam 17595 86% 88% 88% 89% 88% 85% 80% 89%
Children Zone 5119 87% 89% 88% 90% 89% 83% 79% 89%
G4 58830 86% 87% 86% 88% 88% 85% 81% 89%
2013-2014
Nederland 527049 88% 91% 90% 91% 91% 86% 83% 88%
Rotterdam 17321 86% 88% 86% 89% 89% 84% 81% 87%
Children Zone 5133 86% 88% 87% 88% 88% 83% 80% 87%
G4 57474 85% 86% 84% 86% 87% 84% 80% 87%
2012-2013
Nederland 517667 87% 89% 89% 89% 90% 85% 82% 87%
Rotterdam 17317 85% 87% 85% 87% 87% 84% 81% 87%
Children Zone 5141 84% 87% 84% 87% 89% 81% 80% 82%
G4 55698 84% 85% 84% 84% 85% 84% 79% 88%
Tabel 42: rendement bovenbouw Bron OR: Bewerking De Loos Monitoring
De bovenstaande tabel laat zien dat het percentage leerlingen dat doubleert in de onder- bouw in Rotterdam relatief hoog is. Dit beeld verandert ook niet door de jaren heen. Wel doet de Children Zone het aanzienlijk beter dan Rotterdam als totaal en beter dan in het vorige jaar. Tegelijkertijd is het opmerkelijk dat het percentage leerlingen dat een klas over-slaat in Rotterdam, Children Zone en G4 hoger is dan in Nederland.
Tabel 43: analyse rendement bovenbouw
onvertraagd door bovenbouw
totaalalle
niveaussub
vmbobb kbwv gt
sub havo/vwo
havo vwo
2015-2016
Nederland 541344 71% 85% 85% 86% 85% 62% 60% 63%
Rotterdam 17369 68% 78% 80% 81% 77% 60% 56% 64%
Children Zone 5094 72% 81% 82% 80% 82% 58% 58% 57%
G4 59623 68% 79% 78% 82% 77% 61% 56% 65%
2014-2015
Nederland 539107 71% 84% 84% 84% 85% 62% 60% 64%
Rotterdam 17595 67% 78% 77% 80% 78% 58% 53% 63%
Children Zone 5119 71% 80% 78% 81% 80% 56% 51% 63%
G4 58830 66% 77% 75% 78% 78% 60% 54% 65%
2013-2014
Nederland 527049 69% 83% 82% 82% 83% 60% 59% 61%
Rotterdam 17321 66% 78% 75% 79% 79% 57% 55% 58%
Children Zone 5133 69% 77% 76% 79% 77% 55% 53% 58%
G4 57474 64% 75% 71% 75% 76% 57% 53% 60%
2012-2013
Nederland 517667 67% 80% 80% 80% 81% 58% 56% 60%
Rotterdam 17317 66% 76% 72% 77% 77% 58% 54% 60%
Children Zone 5141 66% 75% 71% 76% 79% 51% 54% 47%
G4 55698 63% 72% 71% 72% 73% 57% 51% 61%
Tabel 43: onvertraagd door bovenbouw Bron OR: Bewerking De Loos Monitoring
Het rendement van de bovenbouw als geheel is landelijk een procent gestegen ten opzichte van 2014/2015. Dit geldt ook voor Rotterdam, waarbij het verschil 2% blijft, maar Rotterdam wel op het niveau van de G4 zit. Op havo- en vwo-niveau scoort Rotterdam gelijk met het landelijk gemiddelde. De Children Zone scoort op een aantal niveaus beter dan Rotterdam.
Het percentage onvertraagd door de bovenbouw laat een verbetering zien voor Rotterdam en zeker voor de Children Zone, waarbij de Children Zone zelfs een procentpunt boven het landelijk gemiddelde komt.
Rotterdam laat bij ‘onvertraagd door de bovenbouw’ over de hele linie jaarlijks een groei zien ten opzichte van eerdere leerjaren. Het verschil met Nederland is iets kleiner geworden.
Opvallend is dat de Children Zone beter scoort dan Rotterdam en zelfs dan Nederland, ondanks een behoorlijke daling in 2015/2016 bij het VWO.
58 59
Centraal Examen Analyse slagingspercentages
Tabel 44
2015/2016 2014/2015
aantal kandidaten met uitslag
aantal geslaagd
slagings- percentage
aantal kandidaten met uitslag
aantal geslaagd
slagings- percentage
NL
alle niveaus 193388 179135 93% 190889 176627 93%
sub vmbo 104209 99188 95% 103173 98195 95%
bb 19727 19290 98% 20204 19715 98%
kb 28327 27121 96% 27425 26104 95%
tl 56155 52777 94% 55544 52376 94%
sub havo/vwo 89179 79947 90% 87716 78432 89%
havo 53715 47607 89% 51854 45324 87%
vwo 35464 32340 91% 35862 33108 92%
R
alle niveaus 6307 5766 91% 6436 5842 91%
sub vmbo 3629 3352 92% 3745 3465 93%
bb 731 700 96% 789 759 96%
kb 849 784 92% 937 879 94%
tl 2049 1868 91% 2019 1827 90%
sub havo/vwo 2678 2414 90% 2691 2377 88%
havo 1533 1370 89% 1527 1308 86%
vwo 1145 1044 91% 1164 1069 92%
CZ
alle niveaus 2011 1879 93% 2040 1888 93%
sub vmbo 1434 1353 94% 1470 1385 94%
bb 392 378 96% 419 400 95%
kb 361 332 92% 399 384 96%
tl 681 643 94% 652 601 92%
sub havo/vwo 577 526 91% 570 503 88%
havo 386 351 91% 375 324 86%
vwo 191 175 92% 195 179 92%
G4
alle niveaus 19954 18309 92% 19620 17844 91%
sub vmbo 10278 9639 94% 10210 9483 93%
bb 2239 2172 97% 2168 2100 97%
kb 2624 2487 95% 2671 2484 93%
tl 5415 4980 92% 5371 4899 91%
sub havo/vwo 9676 8670 90% 9410 8361 89%
havo 5154 4545 88% 4858 4184 86%
vwo 4522 4125 91% 4552 4177 92%
Tabel 44: analyse slagingsprecentages bron: OR Onderwijsresultaten, bewerking De Loos Monitoring
In onderstaande tabel is het gemiddeld eindcijfer op het centraal schriftelijk examen voor de schooljaren 2014/2015 en 2015/2016 opgenomen. Voor het meest recente jaar zijn ook de cijfers voor de verschillende niveaus in het vo opgenomen.
Tabel 45: gemiddeld eindcijfer centraal examen van geslaagden
Focuswijken Rotterdam ZuidOverig
RotterdamRotterdam
Vier grote steden
Nederland
n % n % n % n % n % n %
Totaal
2014/2015 683 6,4 1.685 6,5 3.511 6,5 5.196 6,5 17.061 6,5 177.651 6,6
2015/2016 689 6,4 1.746 6,5 3.493 6,5 5.239 6,5 17.949 6,5 183.131 6,5
Niveau van de opleiding
vmbo-bl 153 6,6 387 6,6 492 6,6 879 6,6 2.671 6,6 20.413 6,7
vmbo-kl 147 6,2 370 6,3 578 6,3 948 6,3 2.886 6,4 28.059 6,4
vmbo-gl/tl 229 6,4 570 6,5 1.103 6,4 1.673 6,4 4.969 6,4 54.089 6,5
havo 111 6,5 277 6,5 765 6,5 1.042 6,5 4.045 6,5 47.968 6,5
vwo 49 6,5 142 6,5 555 6,6 697 6,6 3.378 6,7 32.602 6,6
Tabel 45: Gemiddeld cijfer op het centraal examen van de geslaagden naar niveau en woongebied 2015/2016 Bron: SSB, bewerking Risbo/gemeente
Rotterdam (OBI)
Het gemiddelde cijfer voor het centraal schriftelijk examen van de geslaagde leerlingen ligt voor beide jaren en in elk van de gebieden rond de 6,5. Het gemiddelde centraal schrifte-lijk cijfer voor de verschillende vo-niveaus ligt in 2015/2016 tussen 6,4 voor vmbo-kader en 6,7 voor vmbo-basis. Op elk niveau zijn de verschillen tussen de verschillende gebieden klein.
Interessant is te bekijken of er leerlingen zijn die bovengemiddeld goed presteren en of hierin verschillen zijn per niveau, en tussen de gebieden. Hiervoor is de grens bepaald op een gemiddeld cijfer op het centraal schriftelijk examen van 7,5 of hoger. De zogenaamde ‘bollebozenmonitor’ laat het volgende zien:
Bovenstaande tabellen laat zien dat in 2015/2016 de resultaten in Rotterdam als geheel voor havo en vwo gelijk zijn aan de landelijke cijfers. Opmerkelijk is dat de Children Zone op alle niveaus minimaal gelijk met de Rotterdamse cijfers scoort en op meerdere niveaus zelfs beter.
60 61
Het aandeel leerling met een hoog gemiddeld cijfer is in Nederland in 2015/2016 8,3 pro-cent en daar mee iets lager dan het aandeel in 2014/2015 (8,8 procent). In alle gebieden is het aandeel studenten met een hoog gemiddelde in 2015/2016 lager dan in het vooraf-gaande examenjaar. Het aandeel hoge cijfers is in Nederland als geheel groter dan in de G4, en ook dan in Rotterdam en de focuswijken. In de focuswijken is het aandeel leerlingen met een 7,5 of hoger het kleinst. Tussen Rotterdam Zuid en Overig Rotterdam is geen eenduidig verschil te zien.
Per niveau zijn er wel duidelijke verschillen, op het vmbo-basis en het vwo is het aandeel leerlingen met een gemiddelde hoger dan 7,5 duidelijk groter dan bij de andere niveau’s. In Rotterdam zit met name in het vwo een groter aandeel leerlingen met een hoog gemid-deld cijfer.
Voor het eerst wordt inzichtelijk hoeveel leerlingen cum laude geslaagd zijn (8 of hoger). Vanaf volgend jaar zal dit opgenomen worden in de Staat van het Rotterdams Onderwijs
Tabel 46: aantal geslaagden en aandeel geslaagden met een 7,5 of hoger
Focuswijken Rotterdam ZuidOverig
RotterdamRotterdam
Vier grote steden
Nederland
n % n % n % n % n % n %
Totaal
2014/2016683 1.685 3.511 5.196 17.061 177.651
34 5,0 132 7,8 254 7,2 386 7,4 1.403 8,2 15.709 8,8
2015/2016689 1.746 3.493 5.239 17.949 183.131
25 3,6 92 5,3 223 6,4 315 6,0 1.357 7,6 15.165 8,3
Niveau van de opleiding
vmbo-bl153 387 492 879 2.671 20.413
x x 26 6,7 35 7,1 61 6,9 212 7,9 2.427 11,9
vmbo-kl147 370 578 948 2.886 28.059
x x 13 3,5 13 2,2 25 2,6 108 3,7 1.202 4,3
vmbo-gl/tl229 570 1.103 1.673 4.969 54.089
12 5,2 30 5,3 55 5,0 85 5,1 251 5,1 3.433 6,3
havo111 277 765 1.042 4.045 47.968
vwo49 142 555 697 3.378 32.602
x x 10 7,0 70 12,6 80 11,5 471 13,9 4.301 13,2
Tabel 46: Aantal geslaagden en aandeel geslaagden met een cijfer van 7,5 of hoger, het centraal schriftelijk naar niveauBron: SSB, bewerking Risbo /
gemeente Rotterdam (OBI)
Resultaten voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
Voor bepaalde groepen vo-leerlingen kan voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) de oplossing zijn om alsnog een diploma te halen.
Tabel 47: resultaten VAVO Rijnmond College 2017
2016-2017 aantal diploma gehaald
% diploma gehaald
één of meer
certificaten
% één of meer
certificaten
resultaat behaald
% resultaat behaald
geen resultaat
% geen resultaat
VWO 79 38 48 40 51 78 99 1 1
HAVO 174 113 65 47 27 160 92 14 8
MAVO 67 44 66 16 24 60 90 7 10
totaal examen- leerlingen 2016-2017
320 195 61 103 32 298 93 22 7
Tabel 47: Rendement vavo leerjaar 2014-2015, bron: kengetallen VO – VAVO Rijnmond College
Het aantal examendeelnemers dat een diploma gehaald heeft is van 57 naar 61% geste-gen. 32% haalt een of meer certificaten en 7 % haalt geen resultaat. Vorig jaar was dat 13%.
Indicator: de doorgaande leerlijn verbetert
62 63
Tabel 48: doorstroom vanuit het vo
bestemmings- niveau mbo/ho
bestemmingsniveau mbo/ho diploma behaald
totaalniveau mbo/ho
totaal bo-1 bo-2 bo-3 bo-4 mbohbo (5)
wo (6)
geslaagd havo/vwo- examen
geen havo/vwo- examen
2015 -
2016
alle niveaus
5540 4,165 100% 0% 0% 0% 1% 64% 20% 15% 92% 8%
sub vmbo
3437 3,490 100% 0% 1% 0% 0% 99%
bb 840 3,468 100% 0% 2% 98%
kb 969 3,496 100% 0% 0% 0% 99%
tl 1628 3,498 100% 0% 0% 0% 99%
sub havo/vwo
2103 5,267 100% 0% 1% 7% 53% 39% 92% 8%
havo 1182 4,793 100% 0% 2% 13% 86% 90% 10%
vwo 921 5,877 100% 0% 1% 11% 89% 96% 4%
2014 -
2015
alle niveaus
5521 4,012 100% 1% 14% 9% 23% 18% 19% 16% 91% 9%
sub vmbo
3413 3,226 100% 1% 23% 14% 34% 28%
bb 807 2,294 100% 3% 75% 2% 0% 20%
kb 995 3,235 100% 2% 13% 32% 25% 29%
tl 1611 3,687 100% 0% 3% 9% 57% 31%
sub havo/vwo
2108 5,284 100% 0% 0% 1% 6% 3% 49% 41% 91% 9%
havo 1145 4,768 100% 0% 0% 2% 10% 5% 82% 87% 13%
vwo 963 5,898 100%
0% 0% 0% 9% 90% 97% 3%
Tabel 48: tabel doorstroom vanuit het vo (DUO, De Loos bewerking)
Toelichting bij tabel:
vestigingsgemeente herkomst
De indeling van gemeenten is bij “doorstroom mbo” gedaan op grond van de vestigingsgemeenten voortgezet onderwijs.
Bij “vmbo-doorstroomprogramma mbo” is de indeling ook gedaan op grond van de vestigingsgemeenten voortgezet onderwijs.
vestigingsgemeente bestemming
Bij “instroom mbo” is de indeling gedaan op basis van de mbo’s (ic. Albeda College, Wellant, Hout en Meubileringscollege, STC, Hoornbeeck College,
Grafisch Lyceum Rotterdam en Zadkine).
woongemeente
Bij de “doorstroom havo vwo” is de indeling gedaan op grond van de woongemeente.
In bovenstaande tabel is 2014-2015 niet helemaal vergelijkbaar met 2015-2016 omdat de mbo-niveaus niet meer uitgesplitst worden. Er is een kleine stijging te zien doorstroom van havo naar hbo.
Indicator: het aantal leerlingen dat instroomt, doorstroomt en gediplomeerd uitstroomt bij opleidingen met ‘groeipotentieel’
In het kader van de verbinding onderwijs met bedrijfsleven wordt voorrang gegeven aan sectoren die voor de economische structuur in de regio van groot belang zijn, omdat zij groot groeipotentieel hebben. Voorbeelden daarvan zijn de sectoren food, life science technologie, zorg, clean tech, offshore, maritieme dienstverlening én techniek. Bètatechnische kennis wordt steeds belangrijker; niet alleen in de technische sectoren zelf. Het platform Betatechniek maakt inzichtelijk wat de keuze van leerlingen is in de technische profielen.
Met ingang van het schooljaar 2016/17 is de profielindeling in het vmbo gewijzigd. De volgende profielen worden gerekend tot de bètatechnische richting: Bouwen, wonen en interieur; Produceren, installeren en energie; Mobiliteit en transport; Media, vormgeving en ICT en Maritiem en techniek. Het profiel Techniek Breed is nog volgens de oude profielindeling.
Aandeel leerlingen bètatechniek vmbo-bb/kb/gl/ (3e leerjaar)
Figuur 21: aandeel leerlingen bètatechniek vmbo-bb-/kb (3e leerjaar)
40%
30%
20%
10%
0,0%
2006/07 2007/08 2008/09 2009/10 2010/11 2011/12 2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17
• bb bètatechniek • kb bètatechniek • bb/kb bètatechniek • gl bètatechniek
Figuur 21: aandeel Rotterdamse vmbo leerlingen, leerjaar 3 met een N-profiel
Figuur 22: aandeel leerlingen bètatechniek vmbo-bb-/kb (3e leerjaar)
30%
20%
10%
0,0%
2006/07 2007/08 2008/09 2009/10 2010/11 2011/12 2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17
• bb bètatechniek • kb bètatechniek • bb/kb bètatechniek • gl bètatechniek
Figuur 22: aandeel meisjes van Rotterdamse vmbo leerlingen, leerjaar 3 met een N-profiel
Landelijk gezien is het aandeel leerlingen op het vmbo dat kiest voor een bètatechniek profiel stabiel gebleven, na een daling in de afgelopen jaren. In Rotterdam wordt dit profiel beduidend meer gekozen en is stijgend en ligt rond de 30% voor alle niveaus.
Het aandeel meisjes neemt licht toe in Rotterdam. Landelijk ligt dit zeer laag, met respec-tievelijk 3, 4 en 5%.
64 65
Figuur 23: aandeel havo/vwo-leerlingen met N-profiel (4e leerjaar)
80%
60%
40%
20%
0,0%
2006/07 2007/08 2008/09 2009/10 2010/11 2011/12 2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17
• havo • vwo • totaal havo/vwo
Figuur 23: aandeel Rotterdamse havo/vwo leerlingen, leerjaar 4 met een N-profiel
Figuur 24: aandeel leerlingen bètatechniek vmbo-bb-/kb (3e leerjaar)
60%
40%
20%
0,0%
2006/07 2007/08 2008/09 2009/10 2010/11 2011/12 2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17
• havo • vwo • totaal havo/vwo
Figuur 24: aandeel meisjes van Rotterdamse havo/vwo leerlingen, leerjaar 4 met een N-profiel
Aandeel havo/vwo leerlingen met N-profiel (4e leerjaar)
Landelijk gezien is het aandeel leerlingen op de havo en het vwo dat kiest voor de pro-fielen Natuur en Gezondheid en/of Natuur en Techniek (N-profiel) stabiel gebleven, na een forse stijging in de afgelopen jaren. Op de havo is het aandeel in 2016/17 43%; het aandeel op het vwo is met 62% nog steeds beduidend hoger. In Rotterdam is het aandeel havo 42%. Op het vwo kiest in Rotterdam 60% van de leerlingen een N-profiel. Dit is sta-biel gebleven, net als bij de havo.
Binnen deze groep neemt het aandeel meisjes toe. Op de havo is 39% van de leerlingen die voor een N-profiel kiest vrouwelijk. In Rotterdam is dit 37%. Bij het vwo is een vergelijk-bare kiest 60% van de meisjes een N-profiel. In Rotterdam is dit 57%.
Rotterdam boven landelijk gemiddelde op vmbo en mboHet aantal leerlingen dat instroomt, doorstroomt en gediplomeerd uitstroomt in de techniek stijgt. Dat is een landelijke trend, die ook in Rotterdam zichtbaar is. Maar meer inzoomend op de situatie in Rotterdam is ook een aantal opmerkelijke verschillen te constateren. Zo is het percentage leerlingen op het vmbo in Rotterdam dat voor een techniekprofiel kiest in de kadergerichte of beroepsgerichte leerweg het afgelopen jaar gestegen met 4% en hoger dan het landelijk gemiddelde. In Rotterdam kiest nu 29% van de vmbo bb en kb leerlingen voor een techniekprofiel. Landelijk is deze stabiel gebleven op 22%. Ook meer kinderen in de gemengde of theoretische leerweg op het vmbo in Rotterdam kozen het afgelopen jaar voor een techniek richting dan het jaar daarvoor. In leerjaar 2016/2017 koos 30% van deze kinderen voor een technisch profiel, terwijl dit landelijk is gedaald en mo-
menteel op 9% staat. Een spectaculair verschil. De meisjes op het vmbo zijn nog steeds ver in de minderheid, maar we zien wel een hele lichte stijging.
Uit de inventarisatie van schoolplannen en subsidieaanvragen in Rotterdam van de schooljaren 2015/2016 en 2016/2017 zien we een toename van 40% voor aanvragen voor “Kiezen voor Techniek” en ICT. Ook meer vo scholen nemen Techniek of IT op in het curriculum.
Doorstroom leerlingen met N-profiel naar bètatechnische opleiding in mbo en hoDe doorstroom van vmbo techniek naar een mbo opleiding in de techniek scoort in Rotter-dam in 2016/2017 met 73% ruim boven het landelijk gemiddelde percentage van 64%. De mbo instroom in technieksectoren is in Rotterdam nu redelijk stabiel en daarmee lijkt de dip van een aantal jaren geleden overwonnen. Het percentage mbo ‘ers dat met een techniekdiploma van school komt is landelijk gedaald over een periode van tien jaar, van 32% naar 29%. In Rotterdam zien we juist een stijging van 38 % naar 40%. Het percentage vrouwen met een technische mbo opleiding is nog steeds erg laag, maar wel gestegen: van 9% naar 14 % over de laatste tien jaar.
Al een aantal jaren kiest bijna de helft van het aantal jongeren op havo en vwo voor een betaprofiel. De instroom in betaopleidingen in het hoger onderwijs is een aantal jaren geleden al sterk gegroeid. In Rotterdam is eenzelfde trend te zien.
Twee havo/vwo scholen hebben het predicaat Technasium: Libanon Lyceum en Lyceum Kralingen.
Vakmanschap- en technologieroutesOnderstaande tabel geeft aan hoeveel leerlingen een vakmanschaps- en technologieroute volgen. Deze 3e jaars vmbo-leerlingen nemen deel aan een leertraject op mbo-niveau dat met een diploma wordt afgesloten. Verwacht wordt dat de aansluiting en doorgaande leerlijn beter gegarandeerd is.
Tabel 49: vakmanschap- en technologieroutes
aantal vakmanschapsroute/technologieroute
2016/2017
Nederland 2562
Rotterdam 284
Children Zone 134
G4 439
2015/2016
Nederland 1980
Rotterdam 281
Children Zone 161
G4 518
2014/2015
Nederland 780
Rotterdam 116
Children Zone 96
G4 185
bron DUO basisgegevens bekostigd onderwijs
66 67
4.2 Personeel
Werkgelegenheid en samenstelling personeelsbestand voortgezet onderwijs
Indicator: het percentage bevoegde en eerstegraads leraren stijgt
WerkgelegenheidUit onderzoek naar de arbeidsmarkt voor leraren vo 2017-2022 (CentERdata, april 2017) laat zien dat de werkgelegenheid voor leraren landelijk gezien daalt, maar in Rotterdam eerst licht daalt om uiteindelijk in 2022 iets hoger te eindigen dan in 2017.
Figuur 25
101,0
100,0
99,0
98,0
97,0
96,0
95,0
94,0
2017 2018 2019 2020 2021 2022
• Landelijk • Rijnmond • Rotterdam
In Rotterdam werken iets meer mannen in het voortgezet onderwijs dan landelijk gemiddeld.
Landelijk Rijnmond Rotterdam
51% 49% 53% 47% 52% 48%
• Man • Vrouw
Figuur 26
De gemiddelde leeftijd van leraren in Rotterdam ligt iets lager dan het landelijk gemiddelde.
Figuur 27: gemiddelden
Cruciaal is de vervangingsvraag: de samenvatting van alle fte die niet meer vervuld kunnen worden.
Tabel 50: prognose van de vervangingsvraag van leraren VO in fte
2017 2018 2019 2020 2021 2022
Landelijk 3.665 4.053 3.903 3.499 3.013 2.684
Rotterdam 181 200 194 178 160 145
Na aanvankelijke toename neemt de vervangingsvraag na 2018 weer af. Deze daling is relatief het sterkst in Rotterdam.
68 69
Tabel 51: instroom prognoses
2017 2018 2019 2020 2021 2022
Landelijk 3.056 3.083 2.971 2.755 2.538 2.349
Rotterdam 176 182 182 177 169 162
Figuur 28: Ontwikkeling van de vervangingsvraag van leraren VO (2017=100)
8,5%
8,0%
7,5%
7,0%
6,5%
6,0%
5,5%
5,0%
4,5%
4,0%
2017 2018 2019 2020 2021 2022
• Landelijk • Rijnmond • Rotterdam
Tegenover de vervangingsvraag staat de instroom. De instroom bestaat uit afgestudeerden vanuit de lerarenopleidingen aangevuld met mensen die vanuit de zogenaamde stille re-serve (personen met een onderwijsbevoegdheid die niet (meer) in het onderwijs werkzaam zijn) de onderwijsarbeidsmarkt betreden. De stille reserve voor de Rijnmond bedraagt ruim 3.600 personen, waarvan het grootste deel bestaat uit mensen die buiten het onderwijs werken (2.194) en een kleiner deel (1.458) mensen zijn die niet werken maar ook niet arbeidsongeschikt zijn. Zo’n 63% (6.123) van de mensen met een lesbevoegdheid voor vo of mbo werkt wel in het onderwijs. Als de instroom onvoldoende is om de vervangingsvraag op te vangen ontstaat onvervulde vraag. De tekorten in het voortgezet onderwijs verschillen sterk per vak. Hoewel de onver-vulde vraag in het voortgezet onderwijs zorgelijk is valt deze vergeleken met het landelijk gemiddelde relatief mee als we naar het totaal beeld kijken.
Figuur 29
1,8%
1,7%
1,6%
1,5%
1,4%
1,3%
1,2%
1,1%
1,0%
0,9%
0,8%
2017 2018 2019 2020 2021 2022
• Landelijk • Rijnmond • Rotterdam
Tabel 52: onvervulde vacatures leraren VO in fte Rotterdam, 2017-2022
2015 2016 2017 2018 2019
VO 27 36 38 35 31
Bron: CentERdata (2017)
Per vak kan dit anders liggen. Tekorten zullen zich bij ongewijzigd beleid blijven concen-treren rond de vakken Duits, Frans, Natuurkunde, Scheikunde en Wiskunde.
Tabel 53: tekort per vak
2017 2018 2019 2020 2021 2022
Nederlands 2 4 2 1 0 0
Duits 10 14 17 18 19 21
Engels 1 2 1 0 0 0
Frans 6 9 11 12 13 14
Biologie 2 2 1 0 0 0
Informatica 3 5 5 6 6 7
70 71
FunctiemixVoor de wervingskracht van het Rotterdamse onderwijs zijn de beloning en het loopbaan-perspectief van groot belang. Via de functiemix zijn de mogelijkheden voor doorgroei naar een hogere leraars¬functie verruimd. In het convenant leerkracht zijn kwantitatieve doelstellingen verbonden aan het toepassen van deze functiemix.
2017 2018 2019 2020 2021 2022
Natuurkunde 8 11 11 12 13 14
Scheikunde 8 10 11 11 10 11
Wiskunde 7 12 13 13 13 13
Aardrijkskunde 2 2 1 1 0 0
Economie 0 0 0 0 0 0
Geschiedenis 0 0 0 0 0 0
Levensbeschouwing 1 2 2 2 2 2
Maatschappijleer 0 0 0 0 0 0
Techniek 2 2 1 0 0 0
CKV, Kunstvakken 0 0 0 0 0 0
Gezondheidszorg en Welzijn
0 0 0 0 0 0
Klassieke Talen 3 4 5 5 6 7
Lichamelijke Opvoeding 0 0 0 0 0 0
Overige Vakken 0 0 0 0 0 0
Praktijkonderwijs 1 1 0 1 1 1
Totaal 57 81 82 84 85 90
Cijfers betreffen Rotterdam Rijnmond
Figuur 30
Landelijk Rijnmond Rotterdam
100
80
60
40
20
0
2014 2015 2016Doel-
stelling2014 2015 2016
Doel- stelling
2014 2015 2016Doel-
stelling
• LB • LC • LD/LE
Figuur 30: Functiemix VO 2014-2016
32% 32% 34%32% 32%33% 33% 33% 35%44% 44%
16%
40% 40%40% 40%39% 39%27% 27%
27%
43% 44% 38%
55%
28% 28%28% 28%28% 28% 23% 23%29% 29% 29%
Zoals blijkt uit de grafiek is het ziekteverzuim in Rotterdam is niet alleen sterk gedaald, maar ook relatief laag vergeleken met de andere grote steden, de provincie Zuid-Holland en het landelijk gemiddelde.
In afwijking van het primair onderwijs, gelden voor de G4 en de omringende RPA-regio’s, afwijkende doelstellingen voor de functiemix. In deze zgn. risico’s is meer ruimte voor extra LC en LD-functies. Bij de start van de invoering van de functiemix (2010) had 65% van de leraren een LB-functie, 17% een LC-functie en 18% een LD-functie. Landelijk is de doelstelling om het aandeel LC-functies stapgewijs te verhogen naar 27% in 2014 en het aandeel LD-functies naar 29%. Zowel op landelijk niveau als in Rijnmond en Rotterdam is de doelstelling voor het aantal LD-functies (nagenoeg) gerealiseerd. Dit geldt niet voor het aandeel LC-functies. Dat is de afgelopen jaren zelfs afgenomen, waardoor het ‘gat’ met de afgesproken doelstelling weer toeneemt.
‘Uitval’ jonge, startende docentenDe uitval van jonge, startende leraren is te hoog. Specifieke gegevens hierover voor Rotter-dam zijn niet beschikbaar. In het voortgezet onderwijs loopt de uitval op van ca. 19% in het 1e jaar tot 28% in het 5e jaar.
ZiekteverzuimHet ziekteverzuim in het Rotterdams voortgezet onderwijs is in de afgelopen jaren aan-zienlijk gedaald. Deze daling is het gevolg van de een sterke daling van de gemiddelde verzuimduur.
Tabel 54: ziekterverzuim onderwijsgevend personeel VO Rotterdam 2014-2016
2014 2015 2016
Ziekteverzuimpercentage 5,4 5,1 3,7
Meldingsfrequentie 1,6 1,6 1,7
Gemiddelde verzuimduur 15 12 9
Bron VOION (2017)
Figuur 31: ziekteverzuimpercentage onderwijsgevend personeel, G4, provincie Zuid-Holland en landelijk gemiddelde
7
6
5
4
3
2
1
0
Amsterdam Den Haag Rotterdam Utrecht Zuid-Holland Landelijk
IK MIS DE EXACTE
CIJFERS
72 73
Bevoegd gegeven lessen per schoolsoortLandelijk word bijna 95% van de lessen door een bevoegd of benoembare docent ge-geven. Iets meer dan 5% van de lessen wordt door een onbevoegde docent gegeven.In Rotterdam wordt ruim 83% van de lessen in het voortgezet onderwijs door een bevoegde of benoembare docent gegeven. Uit onderstaande tabel blijkt dat in Rotterdam bij alle schoolsoorten het percentage onbevoegd gegeven lessen relatief hoog is in vergelijking met het landelijke gemiddelde. De afgelopen jaren is gericht beleid gevoerd om het aantal onbevoegd gegeven lessen terug te dringen, zowel landelijk (Sectorakkoord VO) als door de Rotterdamse besturen. Het aantal bevoegd gegeven lessen is ten opzichte van de eerdere IPTO-tellingen verder toegenomen. In 2013 werd 67% van de lessen bevoegd gegeven, in 2014 is dit opgelopen tot 80,5% en in 2015 tot 82,5%4 .
Tabel 55: onbevoegd gegeven lessen per schoolsoort
vmbo havo vwo Combinaties Totaal
Landelijk 7,50% 3,20% 2,60% 5,10% 5,10%
Rotterdam 7,70% 6,50% 5,10% 6,30% 6,70%
Bron VOION (2017)
Uit deze tabel blijkt dat het aantal onbevoegd gegeven lessen het hoogst is op het vmbo en het laagst in het vwo. In Regio Rijnmond en in sterkere mate in de steden Den Haag en Utrecht is het percentage onbevoegd gegeven lessen in het vmbo aanzienlijk hoger.
De rijksoverheid zet in op de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en het perso-neel. Het doel is ‘alle leraren zijn bekwaam en bevoegd’. De Eerste Kamer heeft onlangs ingestemd met de invoering van de wet Beroep Leraar en Lerarenregistervanaf 1 augustus 2018. Met deze wet krijgen leraren meer zeggenschap over de inrichting van hun onder-wijs en kunnen zij via het beroepsregister hun bekwaamheid én het onderhouden van die bekwaamheid laten zien. (bron: factsheet arbeidsmarkt onderwijs UWV april 2017)
4) De grote toename in 2014 is deels veroorzaakt door een verbeterde meetmethode, zie bijlage 2b van de Verkenning TOP-brigade.
De managementratio bestaat uit het aandeel directie op de totale formatie exclusief onder-wijsondersteunend personeel. Tabel xx laat zien dat de managementratio in Rotterdam (en in de Children’s Zone) in 2016 afgenomen is ten opzichte van 2015. NB: De omvang van de personeelsformatie geeft geen juist beeld voor 2016 omdat de brongegevens onvolledig zijn.
4.4 Scholen: omvang, kwaliteit en activiteiten
Omvang, spreiding, profilering en onderwijshuisvestingWerken aan sterke scholen, met duidelijke profielen, met een goede spreiding over de stad is een belangrijk thema. De kaart laat zien dat er concentraties zijn van scholen in bepaal-de delen van de stad, met name in Noord. Ook laat de kaart zien dat er bijvoorbeeld in IJsselmonde weinig aanbod op niveau van havo en vwo is. In totaal wordt op 73 locaties in de stad voortgezet onderwijs geboden (2016-2017; DUO)Onderwijshuisvesting draagt hier aan bij. In het integraal huisvestingsplan 2015-2019 is opgenomen welke locaties in aanmerking komen voor een veranderingsinvestering (ver-bouwing of nieuwbouw)
Samenstelling personeel Het personeel van de vo scholen in Rotterdam is als volgt samengesteld:
Tabel 56: samenstelling VO-scholen Rotterdam
Omvang formatie
aantal fte’s leiding-
gevende taken
aantal fte’s onder-
wijzend personeel
aantal fte’s onderwijs-
onder-steunend
personeel (oop/obp)
manage-mentratio (fte, excl. oop/obp)
directie (perso-
nen, incl. oop/obp)
boven-schoolse formatie
2016
Nederland 80308,2 2767,4 57814,3 18976,7 0,0473 0,0287 726,0
Rotterdam 2288,9 120,9 1685,0 483,0 0,0673 0,0439 0,0
Children Zone 689,0 38,4 496,8 153,8 0,0787 0,0477 5,6
G4 (excl R’dam) 7139,2 193,9 5265,9 1663,7 0,0350 0,0224 0,0
2015
Nederland 83981,7 2956,7 60866,7 19920,7 0,0481 0,0296 757,1
Rotterdam 3013,0 184,2 2213,8 615,0 0,0771 0,0512 0,0
Children Zone 1048,5 65,5 752,4 230,5 0,0911 0,0555 30,4
G4 (excl R’dam) 7059,9 190,4 5207,5 1657,3 0,0350 0,0227 0,0
2014
Nederland 82103,5 2986,8 59634,3 19453,5 0,0490 0,0304 737,5
Rotterdam 3019,9 190,8 2217,5 611,6 0,0801 0,0533 0,0
Children Zone 1042,9 71,7 747,6 223,6 0,0923 0,0589 25,1
G4 (excl R’dam) 6602,4 200,8 4878,9 1520,8 0,0391 0,0253 0,0
Tabel 56: samenstelling personeel (bron: DUO open onderwijsdata bewerking De Loos Monitoring)
74 75
In 2017 is de volgende locatie opgeleverd ( verbouw/nieuwbouw):• Vakcollege Noordrand aan de locatie Icarusstraat is opgeleverd in aug. 2017.
Opening januari 2018In uitvoering zijn:• Avicienna (renovatie Montessoriweg 55). Verwachte ingebruikname: eind 2017.• Nieuwbouw Melanchthon KralingenIn voorbereiding zijn:• Zuidergymnasium / Poortgebouw. Verwachte ingebruikname: 2020..• Drie gymnastieklokalen in Hillegersberg-Schiebroek. Hiervoor loopt nog een
verkenning naar mogelijkheden voor inpassing op locatie Argonautenweg. • Vervangende nieuwbouw Wolfert Dalton Argonautenweg.
De conclusiekaart VO laat zien dat er veel minder variatie in het aanbod aanwezig is in Zuid, oranje vlek, dan op Noord zowel in profiel, onderwijsvorm, categoraal. Paars geeft een toekomstig tekort aan gebaseerd op de prognoses van demografische ontwikkelingen tot 2035.
KwaliteitDe Inspectie van het Onderwijs kent de toezichtsarrangementen toe op het niveau van de schoolsoort binnen een school of scholengemeenschap of locatie, op het niveau van de onderwijssoort en de leerweg.
Indicator: het aantal zwakke en zeer zwakke scholen, opleidingen en afdelingen daalt
Samenvattend conclusiekaart VO
Onderwijskaart conclusies primair onderwijs (Bron: DUO, bewerking Onderwijsatlas ‘kaart van de stad’)
Het aantal zwakke afdelingen in het Rotterdamse voortgezet onderwijs is het afgelopen jaar weer verder gedaald tot 4. De afgelopen jaren heeft het Rotterdamse voortgezet onderwijs ten opzichte van de landelijke percentages en de G4 een aanzienlijke inhaalslag gemaakt. Nederland en G4 hebben inmiddels ook een grote inhaalslag gemaakt.
Er zijn in Rotterdam al sinds 2014 geen zeer zwakke afdelingen in het voortgezet onder-wijs. Ook hier is de kwaliteit van het Rotterdamse voortgezet onderwijs wat dit oordeel van de Inspectie van het Onderwijs betreft beter dan de G4 en het landelijk gemiddelde.
Scholen kunnen zich aanmelden voor het traject Excellente Scholen. Er zijn enkele scho-len in Rotterdam die het predicaat Excellente school (2015-2017) verworven hebben: LMC Praktijkonderwijs, Wolfert Tweetalig (vwo), TooropMavo (vmbo-t) en de csg Calvijn, vestiging Juliana (vmbo-gt). Wolfert Tweetalig en Toorop waren ook in 2014 al Excellente school. Sinds 2015 is het predicaat 3 jarig.
2016-2018: Accent Praktijkonderwijs Delfshaven; Accent Praktijkonderwijs Hoogvliet en de vmbo g/t afdeling van het Comeniuscollege.
Tabel 57: percentage afdelingen; totaal aantal afdelingen
2012 2013 2014 2015 2016 2017totaal N
2017
Nederland 8,8 9,5 7,0 4,4 4,3 2,01 3280
G4 12,4 14,7 14 8,7 6,4 2,9 419
Rotterdam 16,5 16,5 10,3 7,2 3,9 2,9 134
Tabel 57: percentage afdelingen; totaal aantal afdelingen (bron: stand 1 september 2017, Inspectie van het Onderwijs)
Figuur 32: zwake scholen/afdelingen
18
16
14
12
10
8
6
4
2
0
2012 2013 2014 2015 2016 2017
• Nederland • G4 • Rotterdam
Figuur 32: zwakke scholen en afdelingen (bron: stand 1 september 2017, Inspectie van het Onderwijs
Reguliere
middelbare school
Specifieke
levensbeschouwing
Specifiek profiel
tweetalig/theater/dans/
STC/horeca
Vrije school/ Montessori
Categoraal
Gevariëerd
scholenaanbod
Eenzijdig
scholenaanbod
76 77
Activiteiten in het voortgezet onderwijsAlle Rotterdamse scholen en afdelingen voor voortgezet onderwijs kunnen voor diverse ac-tiviteiten extra financiële middelen aanvragen in het kader van het schoolontwikkelingsbud-get. Op basis van de schoolplannen is geïnventariseerd waar deze middelen aan besteed worden. Onderstaande figuur laat een optelling zien van de activiteiten die in het kader van Leren Loont! uitgevoerd worden. Deels vinden deze activiteiten plaats in uitbreiding van uren buiten het lesprogramma. Ook toont de figuur de ontwikkeling ten opzichte van voorgaande jaren.
Figuur 33: activiteiten voortgezet onderwijs
70
60
50
40
30
20
10
0
Lekk
er fi
t
ied
er k
ind
een
taal
en
reke
nen
kuns
t en
cultu
ur
ict e
n te
chni
ek
natu
ur e
n m
ilieu
voed
ing
en
bew
egin
g
soci
ale
com
pet
entie
s
bur
ger
scha
psv
orm
ing
vaka
ntie
scho
ol
pro
gr.
voor
exc
elle
nte
oud
erb
etro
kken
heid
pro
fess
iona
liser
ing
doo
rgaa
nde
lijn
tech
niek
ond
erw
ijs
loop
baa
n le
ren
aans
luiti
ng je
ugd
hulp
• 2015-2016 • 2016-2017 • 2017-2018
Figuur 33: Extra activiteiten in kader van Leren Loont! (bron: schoolplannen subsidieaanvraag, bewerkt door afdeling onderwijs)
De figuur laat zien dat het percentage scholen/afdelingen dat het schoolontwikkelings-budget besteedt aan Taal en Rekenen onverminderd hoog is en zelfs hoger is geworden. Opvallend is de stijging in vrijwel alle thema’s, waar sociale competenties, burgerschaps-vorming en programma’s voor excellente of meer begaafde leerlingen eruit springen. Tege-lijkertijd is opvallend de forse stijging in ouderbetrokkenheid.
Scholen bieden verschillende vormen van extra activiteiten naast elkaar aan, daardoor tellen de totalen niet cumulatief op tot 100 procent.
Ouders
Indicator: De tevredenheid van ouders en leerlingen over het Rotterdamse onderwijsbeleid.
Ouderbetrokkenheid Scholen in het voortgezet onderwijs geven op verschillende manieren invulling aan ou-derbetrokkenheid. Eén van die manieren is het aanstellen van een medewerker ouderbe-trokkenheid. In schooljaar 2017 – 2018 heeft de gemeente voor de inzet van medewerkers ouderbetrokkenheid in het voortgezet onderwijs in totaal 18,74 fte aan subsidie beschik-baar gesteld (€ 819.725) op in totaal 34 vo scholen. De medewerkers ouderbetrokken-heid worden ingezet om de school te ondersteunen en te faciliteren bij het vormgeven en uitvoeren van ouderbeleid. Ook het bevorderen van onderwijsondersteunend gedrag van de ouders hoort bij hun taken.
Door de Hogeschool Rotterdam is in 2016 een nul-meting uitgevoerd naar oudertevreden-heid. Hierover is gerapporteerd in de Staat van 2016. In 2018 wordt de volgende meting uitgevoerd.
78 79
5. Middelbaar onderwijs
Samenvatting• Roc’s, aoc’s en vakinstellingen onderscheiden zich van elkaar in instellingsgegevens
en trends en zijn daarom onderling weinig betekenisvol te vergelijken.• Het totaal aantal deelnemers bij de mbo-instellingen in Rotterdam ligt rond 59.000
deelnemers; hiervan wonen er 20.829 in Rotterdam.• Het aandeel in Rotterdam wonende deelnemers op mbo-niveau 4 neemt toe.• De populatie deelnemers van vooral Albeda en Zadkine in schooljaar 2015-2016
kenmerkt zich ten opzichte van het landelijke beeld door: niet-westers allochtone achtergrond en woonachtig in achterstandsgebieden.
• Het aandeel deelnemers bbl (Beroepsbegeleidende Leerweg) stabiliseert ten opzichte van bol (Beroepsopleidende Leerweg).
• In de afgelopen vijf jaren namen de aantallen deelnemers in techniek en combinatie van sectoren toe en in de overige sectoren licht af.
• Het percentage nieuwe vsv-ers is ongeveer gelijk gebleven in vergelijking met het jaar ervoor, maar wel lager dan in 2012/2013.
• Bij het personeel is het aandeel onderwijsgevenden in 2016 toegenomen.• De onderwijsinspectie heeft in 2017 bij twee van de zeven instellingen opleidingen
beoordeeld met een onvoldoende.• De tevredenheid van deelnemers is in 2017 niet onderzocht. Het zelfde geldt voor de
oudertevredenheid.
5.1 Onderwijsinstellingen, deelnemers en beroepsopleidingen
Zeven door het Rijk bekostigde instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo) hebben een vestiging binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam: drie regionale onder-wijscentra (ROC Albeda, Zadkine en het Hoornbeeck College), één agrarisch onderwijs-centrum (AOC Wellant) en drie vakinstellingen: het Scheepvaart- en Transport College, het Grafisch Lyceum Rotterdam en het Hout- en Meubileringscollege. Behalve het Grafisch Lyceum Rotterdam hebben deze mbo-instellingen ook vestigingen buiten Rotterdam.
Dit hoofdstuk presenteert voornamelijk gegevens op het niveau van de instelling, ook als het gaat om door het rijk bekostigde instellingen, die ook (of voor het merendeel) mbo- opleidingen buiten Rotterdam verzorgen. Er zijn onvoldoende publiek toegankelijke infor-matiebronnen beschikbaar om gespecificeerde informatie over uitsluitend Rotterdamse vestigingen van deze mbo-instellingen in beeld te brengen. Waarmogelijk, wordt gerap-porteerd over Rotterdamse vestigingen of Rotterdamse leerlingen en wordt dit vermeld.
De mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam hebben daarbuiten nog opleidingen op de volgende locaties.
80 81
de ligging van mbo-leslocaties
De ligging van mbo-leslocaties binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam per oktober 2017. (bron: Instellingen
met mbo-vestiging in Rotterdam, bewerking OBI en gemeente Rotterdam.)
Let wel, de instellingen hebben regelmatig ook tijdelijke voorzieningen in de huisvesting. Die zijn hier niet opgenomen.
Tabel 58: vestigingsplaatsen MBO-Instellingen
ROC Albeda College
Hout- en Meubilierings-
collegeROC Zadkine
Grafisch Lyceum
Rotterdam
ROC Hoornbeeck
College
AOC Wellantcollege
Scheepvaart- en Transport-
college
Hellevoetsluis AmsterdamCappelle a.d.
IJsselAmerstfoort Aalsmeer Brielle
Maassluis Delft Apeldoorn Amsterdam Stellendam
Nissewaard Schiedam Goes Dordrecht Zwolle
Westland Krimenerwaard Dronten Gorinchem Katwijk
Albrandswaard Nissewaard Gouda
Barendrecht Houten
Vlaardingen Delft
Schiedam Rijswijk ZH
Goeree Overflakkee
Rijnsburg
Gouda
Tabel 58. Vestigingsplaatsen van mbo-instellingen, met een vestiging in Rotterdam, per oktober 2017. Per oktober 2017 aangevuld (in groen afgebeeld)
met informatie van de betreffende instellingen (bron: DUO open onderwijsdata, mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam, bewerking gemeente
Rotterdam en De Loos)
De tabel biedt een gevarieerd beeld. Opvallende groeier in aantal deelnemers is het Scheepvaart en Transport College (STC). Ook het Hoornbeeck College, Hout- en Meubi-leringscollege en het Grafisch Lyceum Rotterdam groeien. Bij Zadkine, Albeda en Wellant is een (lichte|) daling over de afgelopen vijf jaren te zien. In totaal is het aantal deelnemers redelijk stabiel.
In het hoofdstuk Voortgezet Onderwijs is in tabel 48 de doorstroom van voortgezet onder-wijs naar vervolgonderwijs in kaart gebracht van leerlingen die in Rotterdam wonen. Velen komen terecht op een Rotterdamse mbo-instelling. De mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam onderscheiden zich van elkaar op basis van een aantal achtergrondkenmer-ken van de deelnemers.
Onderstaande tabel toont het aantal deelnemers van de mbo-instellingen. Het betreft ge- gevens voor de mbo-instellingen als geheel, dus inclusief de vestigingen buiten Rotterdam.
Tabel 59: aantal deelnemers op MBO-instellingen
aantal
2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016 2016/2017
MBO in Rotterdam 59455 59857 58609 59167 59492
Albeda College 20935 20472 20374 20085 19694
Zadkine 17766 17735 16435 16086 15943
Hoornbeeck College 5362 5611 5543 5909 6282
STC 4302 4946 5477 6128 6205
Grafisch Lyceum Rotterdam 3883 4011 3990 4051 4094
Hout en Meubileringscollege 3091 3031 3133 3373 3649
Wellant 4116 4051 3657 3535 3625
Tabel 59: Aantal deelnemers op mbo-instellingen met vestigingen in Rotterdam, per schooljaar. (bron DUO: BBO algemene tellingen, De Loos monitoring)
Tabel 60: kenmerken van de MBO-deelnemers populatie
deelnemers van 23 jaar en ouder
autochtone en westerse allochtone
deelnemers
niet-westers allochtone
deelnemers
deelnemers met hogere
voor- opleiding
deelnemers uit achter-standsge-
bieden
gemiddeld aantal deel-
nemers
Landelijk gemiddelden roc's
15% 80% 20% 63% 21% 9.970
Zadkine (regionale cijfers) 20% 50% 50% 55% 54% 15.972
Albeda (regionale cijfers) 18% 53% 47% 51% 53% 19.769
Hoornbeeck College (landelijke cijfers)
2% 100% 0% 75% 4% 6.283
Landelijke gemiddelden aoc's
11% 96% 4% 63% 11% 2.123
Wellant (landelijke cijfers) 13% 93% 7% 62% 17% 3.624
Zadkine
Scheepvaart en
Transportcollege
Albeda
Grafisch lyceum
Rotterdam
Hout en
Meubileringscollege
Wellant College
Hoornbeeck
overige mbo
82 83
Hier blijkt dat de karakteristieken van de deelnemerspopulatie voor vakscholen, aoc’s en roc’s verschillen. Dit geldt ook voor de mbo-instellingen met vestigingen in Rotterdam. Daarnaast zijn er verschillen met het landelijk gemiddelde. De volgende resultaten zijn te vinden in achterliggende gegevens (niet allemaal weergegeven): • Het percentage niet-westers allochtone deelnemers bij mbo-instellingen bleef landelijk
nagenoeg gelijk ten opzichte van vorig jaar. Voor mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam bleef het percentage ook min of meer gelijk, maar dat percentage ligt (met uitzondering van het Hoornbeeck College) aanzienlijk hoger dan het landelijke (tot tweeënhalf keer hoger bij Albeda en Zadkine). Het Hout- en Meubileringscollege had als enige een percentage dat min of meer gemiddeld was.
• Het percentage deelnemers uit armoedeprobleemcumulatiegebieden5 was op roc’s, aoc’s en vakinstellingen tussen 2011/2012 en 2016/2017 landelijk nagenoeg constant. Dit gold ook voor de mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam. De percentages lagen op de roc’s, echter - met uitzondering van het Hoornbeeck College - tweeënhalf keer zo hoog. Bij Wellant en de vakinstellingen lag dit percentage ongeveer anderhalf keer zo hoog als op aoc’s en vakinstellingen gemiddeld in Nederland, met uitzondering van Hout- en Meubileringscollege dat in de buurt van het landelijk gemiddelde bleef.
Onderstaande tabel laat de trend zien van het niveau waarop de in Rotterdam wonende deelnemers studeerden.
deelnemers van 23 jaar en ouder
autochtone en westerse allochtone deelnemers
niet-westers allochtone deelnemers
deelnemers met hogere voor- opleiding
deelnemers uit achter-standsge- bieden
gemiddeld aantal deel- nemers
Landelijke gemiddelden vakinstellingen
9% 90% 10% 77% 18% 2.579
Scheepvaart- en transport-college (landelijke cijfers)
11% 77% 23% 70% 31% 6.222
Grafisch Lyceum Rotterdam
4% 81% 19% 85% 30% 4.094
Hout- en meubilerings- college (landelijke cijfers)
8% 90% 10% 77% 20% 3.649
Tabel 60: Kenmerken van de mbo-deelnemerspopulatie per 1 oktober 2016 (bron: OCW (mboscanner), bewerking gemeente Rotterdam.)
Tabel 61: mbo-deelnemers woonachtig in Rotterdam
aantal
schooljaar in procenten
2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016 2016/2017 2016/2017
totaal MBO'ers woonachting in Rotterdam
21.248 21.255 20.873 21.016 20.829 100%
MBO-1 1.604 1.298 1.116 1.025 984 4,70%
MBO-2 5.386 5.190 4.752 4.726 4.296 20,60%
MBO-3 5.753 5.634 5.525 5.753 5.549 26,60%
MBO-4 8.505 9.133 9.480 9.512 10.000 48,00%
Tabel##. MBO-deelnemers woonachtig in rotterdam, naar niveau van studie, per schooljaar. (bron DUO Open Onderwijsdata: OIC Sector, bewerking De
Loos monitoring)
5) Achterstandsgebieden zijn armoedeprobleemcumulatiegebieden en afkomstig van het CBS en ontleend aan het jaarlijks Regionaal Inkomensonderzoek
(RIO) van het CBS. De indeling van 2011 is gebruikt.
Uit deze tabel blijkt dat in de afgelopen vijf jaren het deelnamepercentage op mbo 4 niveau is toegenomen en op lagere niveaus is afgenomen. Dit is ook de landelijke trend. Op dit moment geldt dat bijna driekwart van de mbo-deelnemers op niveau 3 of 4 studeert. Vijf jaar geleden was dit nog twee derde.
Uit de bovenstaande tabel van deze deelnamepercentages op mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam blijkt:• De deelname op mbo-niveau 1 is relatief veel gedaald• de deelname op mbo-niveau 2 is gedaald• de deelname op mbo-niveau 3 is redelijk stabiel• de deelname op mbo-niveau 4 is gestegen in RotterdamPer saldo is het aantal deelnemers op niveau 1 en 2 gedaald en op niveau 3 en 4 toegenomen.
De zeven mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam leiden op tot een beroep binnen tal van domeinen. Onderstaande tabel presenteert de verdeling van deelnemers naar domein over de afgelopen vijf jaren.
Tabel 62: verdeling van MBO-deelnemers
aantal
2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016 2016/2017 %
MBO in Rotterdam 59455 59857 58609 59167 59492 100%
Zorg en welzijn 15357 14936 14581 14325 14565 24,5%
Economie en administratie 6745 6741 6431 6045 6221 10,5%
Transport, scheepvaart en logistiek
4387 5177 5679 6488 6755 11,4%
Handel en ondernemerschap 4536 4676 4818 4915 4603 7,7%
Techniek en procesindustrie 4378 4516 4336 4534 4532 7,6%
Media en vormgeving 4095 4093 3995 3928 3959 6,6%
Voedsel, natuur en leefomgeving (EL&I)
3949 3889 3582 3449 3530 5,9%
Horeca en bakkerij 2131 2154 2206 2280 2220 3,7%
Veiligheid en sport 2304 2351 2190 2115 1856 3,1%
Informatie en communicatie- technologie
1691 1910 1919 2222 2385 4,0%
Afbouw, hout en onderhoud 2151 1951 1822 1984 2204 3,7%
(niet ingedeeld in een domein) 1813 1551 1512 1535 1539 2,6%
Ambacht, laboratorium en gezondheidstechniek
1351 1473 1581 1596 1604 2,7%
Uiterlijke verzorging 1168 1285 1080 949 882 1,5%
Toerisme en recreatie 1184 1155 1110 1008 816 1,4%
Mobiliteit en voertuigen 1051 1055 928 941 915 1,5%
Bouw en infra 1131 944 839 853 906 1,5%
Voedsel, natuur en leefomgeving 33
Tabel 62: Verdeling van deelnemers van mbo-instellingen met een vestiging in rotterdam, naar domein, per schooljaar. bron DUO: BBO algemene tellingen
84 85
Door de jaren heen blijken de verschuivingen per opleidingsdomein beperkt. De twee grootste domeinen, zorg en welzijn en economie en administratie, nemen af in aantal deelnemers over de laatste vijf jaren (800 respectievelijk 500 deelnemers). Het domein transport, scheepvaart en logistiek vertoont de sterkste groei (2.350 deelnemers), samen met ICT (700) en ambacht, laboratorium en gezondheidstechniek (circa 250). Per domein kunnen er verschillende opleidingen zijn die soms afwijken van het algehele beeld.
Indicator: Werken aan vakmanschap: Het aantal leerlingen dat instroomt, doorstroomt en gediplomeerd uitstroomt bij opleidingen met ‘groeipotentieel’ in vmbo en mbo stijgt.
Opleidingen met groeipotentieel zijn opleidingen die opleiden voor een bedrijfstak die voor de Rotterdamse economie van belang is. Dit zijn de bedrijfstakken food, life science- technologie, zorg, clean technology, offshore-beroepen en maritieme dienstverlening en techniek. Bij food is er sprake van lichte afname van het aantal deelnemers en bij zorg ook. Bij sectoren gerelateerd aan haven en techniek gaat het in dit opzicht beter. Tussen school-jaar 2012/2013 en 2016/2017 is sprake van groei van het aantal deelnemers in de oplei-dingsdomeinen (mbo1 t/m mbo 4) transport, scheepvaart en logistiek, ICT en ambacht, laboratorium en gezondheidstechniek. Dit zijn ook opleidingen voor enkele van de kansrijke bedrijfstakken. In dezelfde periode was sprake van een krimp in de opleidings- domeinen zorg en welzijn, economie en administratie en voedsel, natuur en leefomgeving.
Onderstaande tabel laat het aantal deelnemers zien per sector.
Tabel 63: aantal deelnemers op MBO-instelling per sector per schooljaar
aantal
2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016 2016/2017
Totaal 59455 59857 58609 59167 59492
techniek 18322 18986 18976 19764 20200
economie 17800 18149 17876 17821 16061
zorg en welzijn
17350 17020 16483 16058 16194
groen 4116 4051 3657 3535 3531
combinatie van sectoren
1867 1651 1617 1989 3506
Tabel 63: Aantal deelnemers op mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam per sector, per schooljaar.
bron DUO: BBO algemene tellingen, bewerking De Loos Monitoring
De gegevens in de tabel geven een vergelijkbaar beeld als de verdeling per opleidings-domein. Voor Techniek was sinds 2012/2013 een lichte stijging te zien. Economie, zorg en welzijn en Groen nemen iets af. Combinatieopleidingen groeien daarentegen relatief fors.
Leerwegen in het mboDeelnemers van een mbo-beroepsopleiding volgen een Beroeps Begeleidende Leerweg (bbl) of een Beroeps Opleidende Leerweg (bol). Het belangrijkste verschil zit in het feit dat de deelnemer in een bbl-traject een leerwerkovereenkomst heeft met een werkge-ver en daarnaast een dag in de week les volgt bij een mbo-instelling. Een deelnemer in een bol-traject heeft de status van student en krijgt tijdens zijn opleiding het onderdeel beroepspraktijkvorming (bpv) ofwel een stage. Elke opleiding in het mbo heeft dus een verplichte praktijkcomponent, die uitgevoerd moet worden bij een erkend leerbedrijf.
De bol-deelnemer heeft recht op studiefinanciering en een bbl-deelnemer niet. Overigens geldt dit pas vanaf het moment dat de deelnemer de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.De afgelopen jaren was er bij roc’s, aoc’s en vakinstellingen een dalende trend in het aan-tal bbl-deelnemers. Dit gold zowel landelijk als voor de mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam. Ten opzichte van vorig jaar echter treedt stabilisatie op. Zie onderstaande tabel voor de mbo-instellingen in Rotterdam.
Tabel 64: het aandeel van BBL-studenten op MBO instellingen
2011/2012 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016 2016/2017
Landelijke gemiddelden bij roc's 29,6% 28,3% 24,5% 21,5% 20,9% 21,4%
Zadkine (regionale cijfers) 20,8% 17,9% 15,7% 13,7% 13,9% 13,4%
Albeda College (regionale cijfers) 25,7% 24,3% 21,5% 18,9% 18,0% 18,2%
Hoornbeeck College (landelijke cijfers)
20,5% 22,1% 16,9% 19,2% 20,8% 23,7%
Landelijke gemiddelden bij aoc's 33,8% 32,2% 30,3% 23,4% 21,7% 20,6%
Wellant (landelijke cijfers) 44,3% 42,2% 39,4% 29,6% 27,8% 28,7%
landelijke gemiddeldelden bij vakin-stellingen
19,9% 19,2% 19,1% 18,4% 17,3% 17,0%
Scheepvaart- en Transportcollege (landelijke cijfers)
30,7% 26,5% 22,7% 19,8% 19,0% 19,4%
Grafisch Lyceum Rotterdam 0,8% 0,9% 0,5% 0,3% 0,2% 0,0%
Hout en meubileringscollege (lande-lijke cijfers)
5,6% 5,2% 4,7% 5,9% 7,3% 6,6%
Tabel 64: Het aandeel van BBL-studenten op mbo-instellingen tussen 2011/2012 en 2016/2017.
Bron: Ministerie van OCenW, mbo-scanner. Bewerking gemeente Rotterdam.
BeroepspraktijkvormingErkende leerbedrijven in Rotterdam bieden beroepspraktijkvormingsplaatsen (bpv-plaat-sen) aan Rotterdamse en niet Rotterdamse deelnemers in het mbo. Onderstaande tabel laat per sector het aantal deelnemers zien dat een bpv-plaats had in Rotterdam. Hieruit blijkt dat Rotterdam vooral bpv-plaatsen biedt in de sectoren economie en zorg en welzijn en dat er vooral groei zit in de sectoren techniek en zorg en welzijn.
Tabel 65: Stage in Rotterdam
sectorAantal
2015/2016 2016-2017
Economie 9.185 9.199
Groen 593 548
Techniek 5.564 5.674
Zorg en Welzijn 8.033 8.309
Totaal 23.375 23.741
Tabel 65: Aantal mbo-deelnemers die binnen en buiten Rotterdam wonen en stage lopen in Rotterdam in
schooljaar 2015-2016. Bron: SBB
86 87
De volgende tabel toont hoeveel Rotterdamse deelnemers waren ingeschreven voor stages in Rijnmond.
Tabel 66: stages in de regio Rijnmond en woonachtig in Rotterdam
sector mbo-niveau leerweg 2011-2012 2012-2013 2013-2014 2014-2015 2015-2016 2016-2017
Economie
1 + 2 BBL 627 565 352 228 220 264
BOL 2.292 2.124 2.034 1.976 2.185 1.950
3 + 4 BBL 651 631 520 344 383 423
BOL 4.554 4.756 5.059 5.281 5.389 5.540
Groen
1 + 2 BBL 102 74 126 49 47 36
BOL 93 81 92 139 132 119
3 + 4 BBL 50 51 40 31 30 24
BOL 201 227 239 247 227 233
Techniek
1 + 2 BBL 940 795 530 442 532 403
BOL 1.678 1.851 1.842 1.789 1.238 1.001
3 + 4 BBL 734 653 572 496 478 606
BOL 2.436 2.601 2.925 3.226 3.384 3.582
Zorg en welzijn
1 + 2 BBL 207 187 99 67 73 101
BOL 1.386 1.313 1.255 1.151 1.247 1.405
3 + 4 BBL 975 1.033 954 841 749 636
BOL 4.525 4.306 4.342 4.498 4.524 4.503
Totaal: 21.451 21.248 20.981 20.805 20.838 20826
1 + 2 BBL 9% 8% 5% 4% 4% 4%
BOL 25% 25% 25% 24% 23% 22%
3 + 4 BBL 11% 11% 10% 8% 8% 8%
BOL 55% 56% 60% 64% 65% 67%
Tabel 66: Inschrijvingen in de regio Rijnmond. Bron: DUO/SBB, bewerking SBB.
Het aantal inschrijvingen voor beroepspraktijkvorming van bbl-deelnemers stabiliseert de laatste drie jaren. Voor bol-deelnemers op niveau 1 en 2 is er een lichte afname te zien terwijl op niveau 3 en 4 sprake is van een lichte toename. Bij de sectoren economie en techniek is deze toename het meest merkbaar.
De stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) is verantwoordelijk voor de acquisitie en accreditatie van leerbedrijven. Het aantal leerbedrijven in Rotterdam en de regio is sinds 2013 toegenomen tot circa 11.000 leerbedrijven6. Een speciale categorie is de arbeidsmarkt gekwalificeerd assistent-leerbedrijven. Deze zijn erkend voor stages op mbo niveau 1. Dergelijke bedrijven (circa 3.800 in Rotterdam) zijn extra toegerust om deze deelnemers een stage of leerwerkplek aan te bieden.
6) Het aantal erkende leerbedrijven staat niet één op één gelijk met het aantal stages. Een bedrijf kan ervoor kiezen af en toe een jaartje over te slaan.
Ook kan één bedrijf meerdere stageplaatsen aanbieden.
7) Sinds juni 2017 geldt een nieuw Waarderingskader van de Inspectie, dat v.a. 1 augustus 2017 in werking is getreden. Lopende interventies en afspraken
blijven van kracht. Het nieuwe waarderingskader kent de volgende kwaliteitsgebieden: onderwijsproces, examinering en diplomering, schoolklimaat,
onderwijsresultaten, kwaliteitszorg en ambitie, financieel beheer.
De gemeente Rotterdam heeft als werkgever een taakstelling om jaarlijks 1.350 stagiaires een stageplaats te bieden op alle onderwijsniveaus. De volgende tabel laat zien dat de gemeente deze taakstelling ruimschoots haalt.
Tabel 67: stagiares bij de gemeente
Opleidingsniveau 2011 2012 2013 2014 2015 2016
VMBO en lager 24 53 20 16 21 16
MBO 751 735 663 660 701 682
HBO en WO 533 570 490 590 678 783
Totaal 1.308 1.358 1.173 1.266 1400 1481
Tabel 67: Het aantal geplaatste stagiaires bij de gemeente Rotterdam per kalenderjaar, naar opleidingsniveau.
Bron: Gemeente Rotterdam, bewerking gemeente Rotterdam.
5.2 De kwaliteit van het beroepsonderwijs
Indicator: Scholen voldoen aan de indicator van de Inspectie van het Onderwijs op het gebied van onderwijsopbrengsten.
De onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun onderwijs, exami- nering en bedrijfsvoering. De Inspectie van het Onderwijs7 controleert of de kwaliteits-zorgsystemen de kwaliteit van het onderwijs voldoende borgen. De Inspectie sluit aan bij de zelfevaluatie, het eigen beleid en de verantwoordingsgegevens van de instelling. Er zijn twee soorten onderzoeken. Het oordeel kan betrekking hebben op het bestuur van de instelling. Dan wordt getoetst op onder meer de sturing en verantwoording van de instel-ling. Daarnaast kan de Inspectie haar oordeel uitdrukken in een kwaliteitsprofiel van de opleiding. Daarbij kijkt de Inspectie naar het onderwijsproces, de examinering en diplo- mering, de opbrengsten, de kwaliteitsborging en de naleving van wettelijke voorschriften. De Inspectie van het Onderwijs publiceert op haar website de onderzoeksresultaten van de afgelopen drie jaar. Die onderzoeksresultaten komen voort uit onderzoek dat is gehoudenop een beperkt aantal opleidingen per onderwijsinstelling. In de volgende tabel zijn de bevindingen opgenomen van de inspectie van het onderwijs zoals verwerkt op 24 oktober 2017 en voor Zadkine op 14 november 2017.
Tabel 68: inspectie van het onderwijs
Instelling Oordeel instelling Oordeel opleidingen
aantal onderzocht aantal voldoende
Albeda College voldoende 10 10
Zadkine voldoende 37 30
Hoornbeeck college voldoende 6 6
Wellant niet onderzocht 2 2
Scheepvaart en transportcollege
niet onderzocht niet onderzocht niet onderzocht
Grafisch Lyceum rotterdam
voldoende 3 2
Hout- en meubileringscollege
voldoende 4 4
Tabel 68: Oordelen van de Inspectie mbt de instelling en de opleidingen. Bron: Inspectie van het Onderwijs,
website dd. 24-10-2017, zoekscholen en 14 november 2017 voor Zadkine.
88 89
De onderzochte aspecten van de opleidingen zijn een beperkte selectie van de indicato-ren die de inspectie benut bij het beoordelen van opleidingen en instellingen. Ter toelich-ting op die aspecten:• De Inspectie beoordeelt het onderwijsproces aan de hand van het programma, leren in de
instelling, de begeleiding en leren in de beroepspraktijk.• De Inspectie beoordeelt de kwaliteitsborging van een opleiding gelet op oner andere de
interne sturing op kwaliteitszorg en de verankering ervan.• De Inspectie beoordeelt de examinering op basis van de examenstandaarden.• De Inspectie beoordeelt het onderwijs op basis van studiesucces en het onderwijsproces. • De Inspectie beoordeelt de opbrengst aan de hand van het driejarige gemiddelde van het
jaarresultaat, het diplomaresultaat en startersresultaat.
De Inspectie heeft, zo blijkt uit haar website, in Rotterdam geen opleidingen als zeer zwak gekwalificeerd. Alle besturen zijn voldoende beoordeeld of niet onderzocht. Wel zijn er zeven opleidingen van Zadkine met een tekortkoming (waaronder een vavo-opleidng, wat feitelijk voortgezet onderwijs is) en en een van het Grafisch Lyceum Rotterdam. Bij Zadkine betrof het vijf keer de wettelijke vereisten en twee keer de kwaliteitsborging. Bij het Gra-fisch Lyceum ging het om het onderwijsproces van een opleiding. Vier van de mbo- instellingen met een vestiging in Rotterdam voldeden per oktober 2017 volledig aan de normen van de Inspectie en daarmee aan die van Leren Loont! Van één instelling volgen de resultaten van het onderzoek in 2018.
Vakmanschaps- en technologieroutes Het mbo en voortgezet onderwijs experimenteren met specifieke vmbo-mbotrajecten, waarbij derdeleerjaars vmbo-leerlingen deelnemen aan een leertraject, dat ze op mbo-ni-veau met een diploma kunnen afsluiten. Het doel is om het vmbo programmatisch beter af te stemmen op het mbo en leerlingen onderwijs te kunnen aanbieden waarbij de door-gaande leerlijn beter gegarandeerd is. Het mbo en voortgezet onderwijs werken samen en voeren voor het derde jaar doorlopende leertrajecten uit.
Sinds 2014 bieden de Rotterdamse vakscholen Techniek deze trajecten aan in de vorm van zogeheten ‘vakmanschapsroutes’ (opleidend tot mbo niveau 2) of ‘technologieroutes’ (opleidend tot en met mbo niveau 3/4). De verwachting is dat deze mogelijkheden, bij suc-cesvolle experimenten, wettelijke borging krijgen. Het hoofdstuk voortgezet onderwijs gaat hierop in bij tabel 49. Er zijn in het schooljaar 2015-2016 vier experimenten toegekend. Vooral Roncalli mavo, Melanchthon en Hildegardis mavo werken samen met het Techniek College Rotterdam, de samenwerkingsschool van Albeda en Zadkine. Hierbij gaat het om de niveaus kaderberoepsgerichte en theoretische leerweg. (Bron: Techniek College Rotter-dam). Intussen wordt ook in andere sectoren gewerkt en vakmanschapsroutes vmbo-mbo.
Tevredenheid van mbo-deelnemersDe JOB-monitor8 onderzoekt om het jaar de tevredenheid van mbo-deelnemers. De resul-taten zijn nuttig voor studentenraden en scholen om de school samen te verbeteren. De weergegeven cijfers zijn een gemiddelde per instelling. Ze zijn gebaseerd op de vraag ‘welk rapportcijfer geef je jouw opleiding?’. De resultaten uit de JOB-monitor zijn, aldus de stellers, niet geschikt voor het maken van ranglijsten; na correctie van gegevens en met inachtneming van betrouwbaarheidsmarges en significanties blijken verschillen tussen scholen vaak minder groot.
De tevredenheid van mbo-deelnemers over hun opleiding wordt om het jaar gepubliceerd. De tevredenheid is tussen 2012 en 2016 voor roc’s, aoc’s en vakinstellingen vrij stabiel. Ook mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam hebben vrij stabiele scores, door-gaans net onder het landelijk gemiddelde. Met uitzondering van het Hoornbeeck College dat ongeveer een half punt hoger scoort dan het landelijk gemiddelde. De gegevens staan in de volgende tabel.
Indicator: De tevredenheid van ouders en leerlingen over het Rotterdamse onderwijsbeleid.
8) JOB staat voor Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs en is de vakbond voor en door mbo-deelnemers.
Tabel 69: tevredenheid leerlingen
2012 2014 2016
rapportcijfer
Landelijke gemiddelden bij roc's 6,90 7,00 7.04
Zadkine (regionale cijfers) - 6,89 6,98
Albeda College (regionale cijfers) 6,85 6,91 6,95
Hoornbeeck College (landelijke cijfers) 7,47 7,58 7,49
Landelijke gemiddelden bij aoc's 6,78 7,00 6,95
Wellant (landelijke cijfers) 6,86 6,85 6,95
Landelijke gemiddelden bij vakinstellingen
7,45 7,56 7,54
Scheepvaart- en Transportcollege (landelijke cijfers)
7,34 7,34 7,39
Grafisch Lyceum Rotterdam 7,51 7,65 7,39
Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers)
7,27 7,37 7,47
Tabel 69: Rapportcijfers van studenten voor de opleiding op mbo-instellingen voor de jaren 2012, 2014, 2016.
Bron: Ministerie van OCenW, mbo-scanner. Bewerking gemeente Rotterdam.
9) De netto respons op de vragen uit de JOB-monitor was aanzienlijk. In dit overzicht zijn (afgezien van de responspercentages) door JOB alleen de scores
voor het antwoord ‘tevreden’ en ‘zeer tevreden’ verwerkt. Neutrale antwoorden zijn niet meegenomen, Een compleet beeld per onderwijsinstelling is niet
beschikbaar in publieke bronnen.
De JOB-monitor peilt de tevredenheid9 op tal van aspecten die voor mbo-deelnemers van belang zijn. Zie de onderstaande tabel. Rood zijn de scores afgebeeld waar de tevreden-heid (aldus de JOB-monitor) significant onder het landelijk gemiddelde lag: meer dan 5 procent afwijking ten opzichte van het gemiddelde. In groen zijn de scores weergegeven waar de tevredenheid significant boven het landelijk gemiddelde lag.
90 91
Tabel 70: percentage deelnemers wat tevreden is
land
elijk
e g
emid
del
den
Zad
kine
(re
gio
nale
cijf
ers)
Alb
eda
(reg
iona
le c
ijfer
s)
Hoo
rnb
eeck
Col
leg
e (
land
elijk
e ci
jfers
)”
Wel
lant
(la
ndel
ijke
cijfe
rs)
Sch
eep
vaar
en
tran
spor
t-co
lleg
e (la
ndel
ijke
cijfe
rs)”
Gra
fisch
Lyc
eum
Rot
terd
am
Hou
t en
meu
bile
ring
scol
leg
e (la
ndel
ijke
cijfe
rs)
% netto respons (JOB monitor)
(56,3%) (47,9%) (51,7%) (76,6%) (67,7%) (45,5%) (61,4%) (65,5%)
Algemeen oordeel over de school en studie
52% 45% 46% 68% 44% 59% 71% 66%
Toetsen 67% 62% 62% 74% 63% 67% 65% 67%
Studiebegeleiding 58% 53% 52% 67% 52% 60% 58% 62%
(Studie)loopbaan- begeleiding
48% 44% 43% 55% 39% 51% 46% 45%
Vaardigheden en motivatie
51% 48% 47% 57% 46% 56% 55% 56%
Stage / bpv 58% 53% 52% 69% 54% 61% 56% 51%
Werkplek (BBL) 67% 63% 66% 72% 66% 64% ----- 70%
Sfeer en veiligheid 65% 53% 56% 82% 62% 68% 78% 82%
Informatie 53% 52% 49% 63% 49% 63% 56% 65%
Organisatie (rechten en plichten)
47% 40% 42% 64% 40% 55% 49% 53%
Onderwijsfaciliteiten 62% 52% 53% 66% 60% 62% 67% 74%
Lessen 54% 50% 49% 61% 49% 58% 56% 56%
Tabel 70: Percentage deelnemers dat tevreden is over de betreffende thema's, per mbo-instelling, in 2015.
Bron: JOB-monitor, instellingsdashbord, bewerking gemeente Rotterdam.
Ouders en het MBODoor de Hogeschool Rotterdam is in 2016 een nulmeting uitgevoerd naar oudertevre-denheid waarvan verslag is gedaan in de Rapportage Ervaringen beleidsthema’s Leren Loont!. Hierover is gerapporteerd in de Staat van het Rotterdams Onderwijs van 2016. In 2018 wordt de volgende meting uitgevoerd.
5.3 Personeel
Onderstaande tabel laat zien hoe de personele samenstelling van de instellingen10 verandert over de jaren.
10) De instellingen melden dat in de afgelopen jaren niet alle instellingsdata zijn opgenomen in de open onderwijs data. Bovendien zijn er verschillen in
definities in omloop. Daardoor is een aanzienlijke vertekening mogelijk.
Tabel 71: personeel functie
totaal personeel
pers. directiepers.
onderwijzendpers.
ondersteunend
management- ratio (fte, excl.
oop/obp)
landelijk totaal
2012 45.886 723 22.217 17.738 0,0307
2013 43.800 887 20.732 16.976 0,0436
2014 50.305 1.009 25.276 19.408 0,0396
2015 52.494 1.050 24.975 19.631 0,0402
2016 52.188 999 25.630 19.833 0,0396
grote steden, incl. R'dam
2012 11.916 212 5.677 4.505 0,0390
2013 12.428 269 5.683 4.726 0,0405
2014 13.408 284 6.472 5.131 0,0399
2015 15.530 273 8.728 5.969 0,0343
2016 13.957 222 7.601 5.594 0,0322
stedelijk Rotterdam
2012 5.203 98 2.798 1.938 0,0368
2013 4.964 94 2.564 1.860 0,0352
2014 6.827 120 3.550 2.653 0,0334
2015 7.391 112 4.098 2.766 0,0301
2016 7.387 121 3.932 2.900 0,0329
Tabel 71: Personele samenstelling mbo instellingen in aantal FTE 2012 t/m 2016 bon: DUO open onderwijsdata, bewerking De Loos Monitoring
De tabel laat zien dat de personeelssamenstelling grofweg niet afwijkt van andere steden in de G4 en het landelijke beeld. In 2016 werden op mbo-instellingen gemiddeld 4 fte onderwijzend personeel ondersteund met 3 fte ondersteunend personeel.
Ook ten aanzien van de managementratio wijkt Rotterdam niet af van andere steden in de G4.
92 93
5.4 Opbrengsten
Opgenomen zijn de cijfers van vorig jaar. De mbo-scanner is overgedragen van het minis-terie van OCW aan de MBORaad. Niet alle tabellen zijn daarom beschikbaar. Maatstaven om de opbrengsten van het mbo in beeld te brengen zijn het diplomaresultaat en het jaarresultaat. Nieuw ingevoerd is het startersresultaat11, maar de resultaten hiervan zijn nog niet in de cijfers opgenomen. • Het diplomaresultaat is het percentage instellingsverlaters in een jaar dat ooit een
diploma heeft behaald tijdens het verblijf op de mbo-instelling. Hierbij zijn de door- stromers zonder en met diploma binnen de mbo-instelling buiten beschouwing gelaten.
• Het jaarresultaat is het aantal gediplomeerden in het jaar als percentage van hetzelfde aantal gediplomeerden plus de ongediplomeerde instellingsverlaters in hetzelfde jaar.
De volgende tabellen geven inzicht in de jaarresultaten en de diplomaresultaten. Er zijn geen recente cijfers over 2016-2017 beschikbaar.
Tabel 72: diplomairesultaten op mbo instellingen
2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016
Landelijke gemiddelden bij roc's 68,3% 68,6% 72,8% 75,1% 75,5% 74.3%
Zadkine (regionale cijfers) 56,9% 61,1% 66,2% 65,5% 70,5% 70,90%
Albeda College (regionale cijfers) 59,8% 64,4% 67,5% 69,1% 71,2% 69,90%
Hoornbeeck College (landelijke cijfers) 79,9% 83,8% 89,5% 89,8% 90,0% 90,50%
Landelijke gemiddelden bij aoc's 72,3% 74,4% 77,8% 77,2% 79,1% 76,60%
Wellant (landelijke cijfers) 73,9% 72,0% 75,1% 77,6% 78,7% 75,80%
Landelijke gemiddelden bij vakinstellingen
66,2% 68,0% 69,5% 72,4% 75,7% 73,30%
Scheepvaart- en Transportcollege (landelijke cijfers)
66,0% 69,5% 70,5% 65,1% 70,1% 69,50%
Grafisch Lyceum Rotterdam 65,3% 69,6% 71,9% 70,3% 70,4% 69,70%
Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers)
69,6% 70,4% 69,8% 75,2% 70,0% 71,50%
Tabel 72: Diplomaresultaten op mbo-instellingen tussen 2010/2011 en 2015/2016. Bron: Ministerie van OCenW, mbo-scanner. Bewerking gemeente Rotterdam.
De tabel laat zien dat de diplomaresultaten bij de Rotterdamse onderwijsinstellingen verbeteren, al liggen de resultaten soms nog onder het landelijke gemiddelde.
11) Met het startersresultaat wordt het succes van de eerstejaars studenten inzichtelijk gemaakt. Zij stromen gediplomeerd uit of studeren door in de
mbo-instelling.
Tabel 73: jaarresultaten op mbo-instellingen
2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016
Landelijke gemiddelden bij roc's 68,7% 70,5% 72,9% 74,5% 74,5% 73,20%
Zadkine (regionale cijfers) 58,1% 64,8% 70,4% 64,9% 68,5% 69,80%
Albeda College (regionale cijfers) 58,6% 62,9% 66,5% 68,4% 70,0% 67,60%
Hoornbeeck College (landelijke cijfers) 79,5% 83,1% 88,7% 88,2% 88,8% 88,50%
Landelijke gemiddelden bij aoc's 71,6% 73,7% 76,8% 76,0% 78,1% 76,90%
Wellant (landelijke cijfers) 70,9% 70,0% 73,7% 75,6% 76,7% 76,10%
Landelijke gemiddelden bij vakinstellingen
67,4% 69,6% 70,4% 73,3% 75,8% 74,30%
Scheepvaart- en Transportcollege (landelijke cijfers)
68,0% 73,8% 74,2% 69,6% 73,0% 71,80%
Grafisch Lyceum Rotterdam 66,5% 70,0% 72,3% 70,6% 70,8% 69,40%
Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers)
70,4% 71,9% 71,2% 76,0% 71,2% 72,50%
Tabel 73: Jaarresultaten op mbo-instellingen tussen 2010/2011 en 2015/2016. Bron: Ministerie van OCenW, mbo-scanner. Bewerking gemeente Rotterdam.
12) De cijfers van Albeda en Zadkine komen uit het Facetbestand. Hier tellen de afnamegegevens van de centrale examens mee. De uiteindelijke resultaten
voor Nederlands niveau 2F en 3F en rekenen 3F, zoals geregistreerd in BRON, liggen een stuk hoger. Dit komt doordat daarin het hoogste cijfer van de
kandidaat is opgenomen, in plaats van alle resultaten, dus inclusief eerdere pogingen. Voor 2016/2017 zijn de landelijke resultaten nog niet bekend-
gemaakt. Voor Nederlands op mbo 2 geldt dat cijferdifferentiatie is toegepast. Dat leidt tot meer voldoendes. Nederlands voor mbo 4 scoorde lager in
verband met een strengere censuur met ingang van 2015-2016. Wellant was niet in staat cijfers te leveren.
Tabel 73a: resultaten Nederlands en rekenen op de mbo-instellingen in 2016/2017
Schooljaar 2016-2017 mbo 2 en 3 mbo 4 mbo 2 en 3 mbo 4
Zadkine 75%+76% 51% 26%+48% 32%
Albeda 84%+91% 74% 30%+54% 35%
Hoornbeeck College 93%+94% 83% 48%+77% 46%
Hout en meubilieringscollege 98% 74% 77% 75%
Grafisch Lyceum Rotterdam 96% 69% 70% 76%
Scheepvaart en transportcollege 85%+93% 64% 38%+70% 71%
Tabel 73a: Resultaten Nederlands en rekenen op de mbo-instellingen in 2016/2017.
Bron: opgaven van de mbo-instellingen.12
Tussen schooljaar 2010/2011 en schooljaar 2014/2015 lieten roc’s, aoc’s en vakinstellingen landelijk een stijgende trend zien in behaalde jaarresultaten. Dit gold ook voor de mbo-in-stellingen met een vestiging in Rotterdam. Afgezien van het Hoornbeeck Colllege lagen de jaarresultaten van de mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam onder het landelijk gemiddelde.
Indicator: De onderwijsresultaten op het gebied van taal en rekenen stijgen.
94 95
Doorstroom en vervolgstudies13
Na het behalen van een diploma op mbo-niveau 1, 2 of 3 doet een deel van de geslaag-den een vervolgstudie op een hoger mbo-niveau (tabel 74). In geval van niveau 4 gaat een deel naar het hoger onderwijs (tabel 75). Onderstaande tabel geeft het percentage gediplomeerden weer op niveau 1, 2 en 3 dat in het jaar na het behalen van het diploma een mbo-opleiding op een hoger niveau is gaan volgen. Dat kan zijn bij de instelling waar het diploma behaald is of bij een andere mbo-instelling.
13) Als gevolg van de overdracht van de mbo-scanner aan de MBORaad zijn de gegevens van 2016-2017 nog niet openbaar.
Tabel 74: percentages vervolgstudies
2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016
Landelijke gemiddelden bij roc's 40% 40% 41% 42% 41% 42%
Zadkine (regionale cijfers) 42% 45% 47% 45% 43% 45%
Albeda College (regionale cijfers) 47% 42% 44% 49% 49% 49%
Hoornbeeck College (landelijke cijfers) 33% 39% 32% 37% 36% 39%
Landelijke gemiddelden bij aoc's 28% 25% 25% 25% 25% 32%
Wellant (landelijke cijfers) 25% 22% 26% 19% 26% 25%
Landelijke gemiddelden bij vakinstellingen
35% 40% 38% 35% 36% 45%
Scheepvaart- en Transportcollege (landelijke cijfers)
35% 44% 46% 45% 45% 38%
Grafisch Lyceum Rotterdam 46% 43% 42% 49% 35% 42%
Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers)
35% 35% 35% 31% 40% 42%
Tabel 74: Het aandeel gediplomeerde doorstromers niveau 1, 2 en 3 naar een hoger mbo-niveau. 2015/2016 betreft voorlopige cijfers.
Bron: Ministerie van OCenW, mbo-scanner. Bewerking gemeente Rotterdam
Uit de gegevens in tabel 74 blijkt dat op de roc’s met een vestiging in Rotterdam het door-stroompercentage meestal hoger is in vergelijking met het landelijk gemiddelde. Bij de vakinstellingen is het beeld wisselender tussen de jaren.
14) ROA, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, 2016, ROA-R-2017/7
Tabel 75: doorstroom hoger onderwijs na het behalen van mbo-4 diploma
2012-2013 2014/2015
Landelijk gemiddeld 39% 40%
Zadkine (regionale cijfers) 23% 40%
Albeda (regionale cijfers) 49% 41%
Hoornbeeck College (landelijke cijfers) 10% 29%
Wellant (landelijke cijfers) 3% 24%
Scheepvaart en transportcollege (landelijke cijfers)
6% 23%
Grafisch Lyceum Rotterdam 33% 41%
Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers)
15% 30%
Tabel 75: Doorstroom hoger onderwijs na het behalen van een mbo-4 diploma in schooljaar 2012-2013 en
2014-2015. Bron: Mbo-raad, benchmark middelbaar beroepsonderwijs 2013, en 1 oktober 2014.
Onderstaande tabel toont de doorstroomgegevens naar het hoger beroepsonderwijs.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat in 2012-2013 de doorstroom naar het hoger onderwijs vanuit de overige mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam nadrukkelijk onder het landelijk gemiddelde lag. Alleen Albeda had een veel hogere doorstroom naar het hbo. Twee jaar later zit Albeda ongeveer op het landelijk gemiddelde en hebben de overige instellingen een beduidend hogere doorstroom naar het hbo. Drie instellingen zitten op het landelijk gemiddelde, vier instellingen zitten eronder.
ArbeidsmarktHet ROA heeft eind 2016 een onderzoek14 gedaan onder afgestudeerden naar de over-gang van school (van vmbo tot en met het hbo) naar de arbeidsmarkt. Het gaat om de situatie één à anderhalf jaar na afstuderen.
De volgende tabel laat het percentage werkloosheid zien onder afgestudeerden van niveau 1 tot en met 4, met een onderscheid naar bol en bbl. Op basis van een respons van 32 procent komt het ROA tot de volgende resultaten:
Tabel 76: werkloosheids-percentage na 1 – 1,5 jaar
Mbo 1 Mbo 2 Mbo 3 Mbo 4
bol 19% 11% 6% 4%
bbl 12% 3% 1% 1%
Werkloosheid onder afgestudeerde mbo-ers, 1 – 1,5 jaar na het afstuderen.
Bron: ROA, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016.
In het mbo werden centraal ontwikkelde examens voor Nederlands en rekenen ingevoerd. In schooljaar 2013/2014 gebeurde dat nog bij wijze van proef. Nieuwe examens zijn ontwikkeld voor schooljaar 2014/2015. Voor rekenen geldt overigens dat dit vak geen deel uitmaakt van de zak/slaagregeling. De verschillende deelnemerspopulaties en –aantallen verschillen sterk tussen de cohorten waardoor de resultaten tussen de verschillende schooljaren en instellingen niet zonder meer vergelijkbaar zijn. Daarom zijn alleen de resultaten van schooljaar 2016/2017 opgenomen.
Percentage deelnemers die op de centraal ontwikkelde examens (COE) een voldoende haalden op de vereiste niveaus (2f en 3f) in schooljaar 2016/2017.
Wegens vele omstandigheden is het niet geoorloofd de cijfers onderling te vergelijken.
96 97
De lagere percentages bij bbl ten opzichte van de bol komen voort uit het gegeven dat de deelnemers van bbl vanuit een arbeidscontract de opleiding volgen.
Voortijdig Schoolverlaten
Indicator: Het percentage voortijdig schoolverlaters daalt.
Vermindering van het aantal voortijdig schoolverlaters kan ook gezien worden als opbrengst.
Landelijk zijn in Aanval op Schooluitval de prestatienormen door OCW en betrokken samenwerkingspartners voor het maximale percentage voortijdig schoolverlaters tussen schooljaar 2012-2013 en 2013-2014 aangescherpt en gespecificeerd naar mbo-niveau: mbo-1, mbo-2 en mbo-3/4. In schooljaar 2012-2013 was de norm respectievelijk 32,5 procent, 13,5 procent en 4,25 procent. In schooljaar 2013-2014 golden de volgende normen: 27,5 procent, 11,5 procent en 3,5 procent. Vanaf 2014/2015 waren de normen 22,5 procent, 10 procent en 2,75 procent. Afgezien van niveau 2 worden deze normen landelijk ook nog niet gehaald.
Voor de regio’s waarin de landelijke targets met het oog op de doelgroep niet haalbaar zijn, heeft OCW bepaald dat ook een vermindering van 1 procentpunt (voor mbo-1 zijn dat 2 procentpunten) ten opzichte van het jaar ervoor voldoet. In onderstaande tabel is in rood gemarkeerd waar boven de gestelde normen werd gepresteerd.
Tabel 77: voortijdig schoolverlaters per instelling per schooljaar
mbo-1 mbo-2 mbo-3/4mbo 1t/m4
Deelnemers % vsv Deelnemers % vsv Deelnemers % vsv
Landelijke gemiddelden bij mbo’s
2012/2013 29,0% 10,5% 3,3% 6,1%
2013/2014 32,6% 9,6% 3,0% 5,4%
2014/2015 31,1% 9,1% 3,0% 5,2%
2015/2016 28,4% 9,0% 3,6% 4,9%
Zadkine (regionale cijfers)
2012/2013 455 29,7% 3.116 11,2% 9.399 5,0% 7,4%
2013/2014 383 32,1% 2.867 14,0% 9.385 5,1% 8,0%
2014/2015 336 35,7% 2.585 10,6% 9.050 4,1% 6,4%
2015/2016 318 34,3% 2.512 10,9% 8.889 3,8% 6,2%
Albeda (regionale cijfers)
2012/2013 1.064 28,9% 4.074 12,7% 10.429 4,6% 8,4%
2013/2014 886 35,6% 4.087 11,8% 10.342 3,7% 7,7%
2014/2015 829 31,5% 3.867 10,2% 10.685 3,8% 6,7%
2015/2016 728 27,2% 3.548 11,7% 10.839 4,2% 7,1%
Hoornbeeck College (landelijke cijfers)
2012/2013 10 50,0% 739 8,3% 4.483 3,1% 4,0%
2013/2014 13 46,2% 643 5,3% 4.505 1,5% 2,1%
2014/2015 4 0,0% 648 2,8% 4.808 1,0% 1,2%
2015/2016 636 3,1% 5.070 1,3% 1,5%
mbo-1 mbo-2 mbo-3/4mbo 1t/m4
Deelnemers % vsv Deelnemers % vsv Deelnemers % vsv
Wellant (landelijke cijfers)
2012/2013 115 28,7% 684 11,1% 2.355 2,7% 5,5%
2013/2014 95 45,3% 690 8,1% 2.345 3,4% 5,7%
2014/2015 28 28,6% 653 8,1% 2.361 2,6% 4,0%
2015/2016 28 25,0% 598 6,0% 2.331 4,0% 4,9%
Scheepvaart en transportcollege (landelijke cijfers)
2012/2013 56 33,9% 844 13,5% 2.744 3,0% 5,9%
2013/2014 62 17,7% 939 13,5% 3.230 3,1% 5,6%
2014/2015 54 29,6% 959 13,5% 3.665 2,0% 4,7%
2015/2016 61 19,7% 923 12,1% 4.180 2,5% 4,4%
Grafisch Lyceum Rotterdam
2012/2013 123 7,3% 3.440 3,8% 3,9%
2013/2014 122 11,5% 3.555 3,3% 3,5%
2014/2015 113 8,8% 3.553 3,7% 3,9%
2015/2016 85 5,4% 3.602 3,9% 4,0%
Hout en meubilie-ringscollege (landelijke cijfers)
2012/2013 349 9,2% 2.113 2,6% 3,5%
2013/2014 - 294 6,5% 2.212 2,4% 2,9%
2014/2015 295 10,8% 2.425 2,3% 3,2%
2015/2016 317 6,6% 2.620 2,8% 3,2%
Totaal Rotterdamse mbo-instellingen
2012/2013 1.700 29,4% 9.929 11,7% 34.963 4,1% 6,6%
Totaal Rotterdamse mbo-instellingen
2013/2014 1.439 34,6% 9.642 11,8% 35.574 3,6% 6,2%
totaal Rotterdamse instellingen
2014/2015 1.251 32,4% 9.120 10,0% 36.547 3,1% 5,3%
2015/2016 1.135 28,7% 8.619 10,3% 37.531 3,4% 5,3%
Tabel 77: Het aandeel voortijdig schoolverlaters per instelling per schooljaar. Bron: Ministerie van OCenW, VSVverkenner.nl Cijfers van vorig jaar aangevuld met
die van 2015/2016. Kleine afwijkingen in oude cijfers mogelijk. De Loos Monitoring en bewerking gemeente Rotterdam.
De cijfers van 2015/2016 zijn voorlopige cijfers die gewoonlijk nog iets worden bijgesteld. Het zijn ook de laatste officieel gepubliceerde cijfers van het ministerie van OCW. Bij mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam is tussen 2012/2013 tot 2015/2016 het percentage voortijdig schoolverlaters iets verminderd, vooral bij mbo niveaus 2, 3 en 4. Bij niveau 1 is er over de afgelopen 4 jaren een hele kleine daling te zien.
Het percentage voortijdig schoolverlaters van Hoornbeeck, STC en Hout- en Meubile-ringscollege was lager dan het landelijk gemiddeld percentage van mbo-instellingen. We kunnen ook inzoomen op de voortijdig schoolverlaters, woonachtig in Rotterdam (tabel ##) of woonachtig in Rijnmond.
98 99
Tabel 78: voortijdig schoolverlaters per instelling per schooljaar Rotterdam
aantal deelnemers aantal vsv-ers
Niveau 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016
mbo 1 1.074 859 843 711 328 303 273 221
mbo 2 3.815 3.746 3.529 3.577 528 558 442 438
mbo 3/4 10.104 10.431 10.787 11.011 543 559 454 533
Totaal mbo 14.993 15.036 15.159 15.299 1.399 1.420 1.169 1.192
aandeel per niveau norm per niveau
Niveau 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016
mbo 1 30,5% 35,3% 32,4% 31,1% 32,5% 27,5% 22,50% 22,50%
mbo 2 13,8% 14,9% 12,5% 12,2% 13,5% 11,5% 10,00% 10,00%
mbo 3/4 5,4% 5,4% 4,2% 4,8% 4,3% 3,5% 2,75% 2,75%
Totaal mbo 9,3% 9,4% 7,7% 7,8% nvt nvt nvt nvt
Tabel 78: Het aantal voortijdig schoolverlaters van in Rotterdam woonachtige mbo-deelnemers, naar onderwijsniveau, per schooljaar. Definitieve cijfers v.w.b.
schooljaar 2012/2013, 2013/2014 en 2014/2015. Bron: OC&W vsv-verkenner v.w.b. 2012-2013, 2013/2014 en 2014/2015. Bewerking gemeente Rotterdam.
Tabel 79: voortijdig schoolverlaters per instelling per schooljaar Rijnmond
aantal deelnemers aantal vsv-ers
Niveau 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016
mbo 1 1.535 1.314 1.219 1.112 466 447 395 330
mbo 2 7.481 7.411 7.011 6.727 901 943 792 762
mbo 3/4 21.655 22.230 22.821 23.340 984 979 835 900
Totaal mbo 30.671 30.955 31.051 31.179 2.351 2.369 2.022 1.992
aandeel per niveau norm per niveau
Niveau 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016
mbo 1 30,36% 34,02% 32,40% 29,70% 32,50% 27,50% 22,50% 22,50%
mbo 2 12,04% 12,72% 11,30% 11,30% 13,50% 11,50% 10,00% 10,00%
mbo 3/4 4,54% 4,40% 3,70% 3,90% 4,25% 3,50% 2,75% 2,75%
Totaal mbo 7,67% 7,65% 6,50% 6,40% nvt nvt nvt
Tabel 79: Het aantal voortijdig schoolverlaters van in Rijnmond woonachtige mbo-deelnemers, naar onderwijsniveau, per schooljaar.
Bron: OC&W vsv-verkenner, bewerking gemeente Rotterdam.
In schooljaar 2013-2014 is het percentage nieuwe vsv’ers van in Rotterdam wonende mbo-deelnemers iets hoger dan in 2012-2013. In 2014-2015 is er sprake van een daling die in 2015-2016 niet verder doorzet. Op de mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam gezamenlijk was per saldo sprake van een daling met 1,4 procentpunt tot 7,8 procent. Het vsv-percentage binnen de regio Rijnmond is onder mbo-deelnemers in die jaren afgenomen tot 6,4 procent.
100 101
6. Hoger onderwijs
Samenvatting• Het totaal aantal studenten in het hoger onderwijs in Rotterdam stijgt licht. Bij Hogeschool
Rotterdam, Thomas More Hogeschool en Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) stijgt het aantal de laatste jaren, bij Inholland daalt het en bij Codarts blijft het ongeveer gelijk.
• Ongeveer 90% van de studenten heeft een voltijdinschrijving. Bij de bacheloropleidingen is er een toename van voltijdstudenten bij Hogeschool Rotterdam, Thomas More Hoge-school en EUR. Bij de masteropleidingen is er een toename bij alle instellingen die voltijd-opleidingen aanbieden.
• Er komen steeds meer internationale studenten naar de Rotterdamse onderwijsinstellingen, vooral bij Codarts (48,7%) en EUR (bijna 22%).
• De opleidingssector met de meeste studenten is economie, de belangstelling voor techniek neemt toe. Dit is ook terug te zien bij de instroomcijfers.
• Het Rotterdamse hoger onderwijs biedt veel keuzemogelijkheden.• Er is vanuit de mbo-instellingen een grotere doorstroom naar het Rotterdamse hoger
beroepsonderwijs dan in Nederland gemiddeld• Het aantal personeelsleden is tamelijk constant; alleen bij Hogeschool Rotterdam
neemt het toe. • De gemeente Rotterdam heeft in 2016 als werkgever ruimschoots haar doel behaald
wat betreft het aantal stageplaatsen. • De tevredenheid van studenten over de Rotterdamse instellingen voor hoger onderwijs
is ruim voldoende. • Er is een toename van het aantal masterdiploma’s.• De uitval in het hbo is in Rotterdam net onder het landelijk gemiddelde De uitval bij
mbo-ers bedraagt meer dan 20%, voor havo-ers 12% en vwo-ers 5%. De uitval bij de EUR ligt lager dan in de jaren ervoor.
6.1 Onderwijsinstellingen, deelnemers en opleidingssectoren
Volgens Studiekeuze123.nl heeft Rotterdam 634.660 inwoners (bron: CBS) en zijn er in totaal 65.235 studenten van wie er 26.950 in de stad wonen (bron: DUO Woonmonitor).
In Rotterdam zijn vijf instellingen voor hoger onderwijs: Hogeschool Inholland, Hogeschool Rotterdam (HR), Thomas More Hogeschool (alleen pabo), Codarts Hogeschool voor de kunsten en Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). In tabel 80 staan de studentenaantallen per instelling weergegeven, met onderscheid naar associate degree/bachelor/master en voltijd/deeltijd/duaal-inschrijving op de teldatum van 1 oktober. Hogeschool Inholland heeft ook vestigingen in andere steden. Waar mogelijk zijn de cijfers van de vestiging in Rotterdam opgenomen. Waar de cijfers betrekking hebben op de hele hogeschool is dat aangegeven.15
15) Daarnaast zijn er drie vakinstellingen die in hun sector een of meer opleidingen aanbieden op het niveau van hoger onderwijs. Dit zijn Scheepvaart en
Transport College (STC), Hoornbeeck en Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR). De studenten van STC tellen mee met Hogeschool Rotterdam. Omdat
STC, Hoornbeeck en IUR overwegend opleidingen aanbieden op andere niveaus en niet door het rijk bekostigd worden, zijn separate cijfers over deze
opleidingen niet in onderstaande tabellen opgenomen. Dit heeft ook te maken met het ontbreken van deze cijfers in bronnen zoals DUO. Ook over andere,
niet door het rijk bekostigde, instellingen in het hoger onderwijs wordt niet in dit hoofdstuk gerapporteerd.
102 103
Tabel 80: aantal ingeschreven studenten
Inschrijfjaar
hogeschool type ho vorm 2012 2013 2014 2015 2016
codarts, hs. voor de kunsten
ma dt 38 32 42 36 62
vt 110 120 137 144 148
ba vt 809 820 846 823 793
Totaal 957 972 1.025 1.003 1.003
hs. rotterdam
ma dt 245 265 273 267 310
duaal 154 137 135 150 177
vt 62 60 70 74 76
ad dt 181 355 378 360 471
duaal 16 22 27 18 18
vt 468 899 1.184 1.454 1.763
ba dt 3.235 2.975 2.752 2.767 2.813
duaal 931 688 537 478 431
vt 25.590 26.882 28.390 29.267 30.421
Totaal 30.882 32.283 33.746 34.835 36.480
hs. inholland
ad dt 27 39 46 42
vt 80 154 82 92 98
ba dt 803 606 482 357 291
duaal 87 45 21 9 4
vt 6.041 6.201 5.715 5.242 4.969
Totaal 7.038 7.045 6.346 5.742 5.362
thomas more hs.ba dt 51 68 109 135
vt 455 525 461 514
Totaal 506 593 570 649
erasmus URma 7.890 8.652 8.617 9.165 9.736
ba 12.287 12.977 13.715 14.026 14.715
Eindtotaal 59.798 62.882 64.177 65.386 67.945
Tabel 80: Aantal ingeschreven studenten in voltijd, deeltijd en duaal alsmede onderverdeeld naar bachelor en master
Bron: Vereniging hogescholen en DUO, bewerking De Loos Monitoring.
Uit tabel 80 blijkt dat EUR, Hogeschool Rotterdam en Thomas More Hogeschool16 een toename van het aantal studenten hebben en Hogeschool Inholland een afname heeft. Bij Codarts is de ontwikkeling stabiel. Dit heeft te maken met het feit dat voor Codarts afspraken zijn gemaakt in de beleidsagenda van het ministerie van OCW over het aantal opleidingsplaatsen voor kunstvakonderwijs, mede in relatie tot de begrotingssystematiek. Voor Codarts is het aantal studenten vastgesteld op ongeveer 1000 .
16) Voor 2014 was Thomas More Hogeschool nog niet zelfstandig. Daarom ontbreken van deze instelling oudere cijfers. 17) Techniek aan de EUR (vijf studenten) heeft betrekking op nanobiologie.
Het merendeel van de studenten (bijna 90%) is voltijds-student. Pabo Thomas More heeft relatief veel deeltijdstudenten, circa 20%. Duaal studeren komt weinig voor. Bij duaal studeren zoekt de student naar een baan bij een werkgever met wie een leerwerkover-eenkomst wordt gesloten. Bij deeltijdstuderen heeft de student meestal al een baan en combineert hij/zij leren en werken.
Het aantal bachelorstudenten en masterstudenten neemt toe. Een relatief nieuwe moge-lijkheid is het studeren voor een associate degree (AD). Dit zijn tweejarige trajecten die de student afsluit met een AD-diploma. Landelijk valt Hogeschool Rotterdam op met een groot aantal studenten in dit nieuwe type onderwijs.
Tabel 81: aantal inschrijvingen
Inschrijfjaar
hogeschool sector 2012 2013 2014 2015 2016
codarts, hs. voor de kunsten
kunst 957 972 1.025 1.003 1.003
hs. rotterdam
bètatechniek 6.221 6.582 7.097 7.474 7.984
economie 13.394 13.983 14.563 15.036 15.812
gezondheidszorg 2.741 2.973 3.090 3.456 3.607
kunst 1.893 1.903 1.834 1.757 1.883
onderwijs 3.306 3.534 3.737 3.873 3.935
sociale studies 3.327 3.308 3.425 3.239 3.259
hs. inholland
economie 5.652 5.661 5.086 4.617 4.396
onderwijs 371 322 275 188 179
sociale studies 1.015 1.062 985 937 787
thomas more hs. onderwijs 506 593 570 649
erasmus UR
economie 10.395 10.822 10.525 10.977 11.516
gedrag &m. 3.232 3.518 3.710 3.712 3.987
gezondheidszorg 3.605 3.786 3.748 3.709 3.675
recht 2.899 3.041 3.104 3.390 3.608
taal & cultuur 1.283 1.024 1.115 1.194 1.326
techniek 0 0 0 7 5
sectoroverstijgend 0 85 170 269 408
Eindtotaal 60.291 63.082 64.082 65.408 68.019
Tabel 81: Aantal inschrijvingen in rottedamse instellingen per sector
Bron: Vereniging Hogescholen en De Loos monitoring en Duo.nl open onderwijsdata, bewerking gemeente Rotterdam
De sector met het hoogst aantal studenten is economie. Andere grote sectoren zijn tech-niek17, gezondheidszorg en sociale studies/gedrag en maatschappij. De lerarenopleidin-gen volgen hier vlak na. Relatief klein zijn taal en cultuur, recht, landbouw en sectoroverstij-gende opleidingen, al groeit deze laatste wel snel. Andere groeisectoren zijn bètatechniek, gezondheidszorg en recht.
104 105
Tabel 82: aantal opleidingen per instelling
hogeschool 2012 2013 2014 2015 2016
Codarts Rotterdam 8 8 8 8 9
hs rotterdam 85 85 86 86 89
hs Inholland 21 21 20 19 19
Thomas more hs 0 1 1 1 1
Erasmus Universiteit 88 83
Totaal 114 115 115 202 200
Tabel 82: Het aantal aangeboden opleidingen hoger onderwijs in Rotterdam
Bron: Vereniging hogescholen en DUO open onderwijsdata
Tabel 83: overzicht van het aantal niet-Nederlandse studenten19
Instellingaantal
leerlingenNiet-
Nederlandspercentage
Codarts 1014 494 48,70%
Hogeschool Rotterdam 37144 1724 4,64%
Hogeschool Inholland 25761 242 1,00%
Thomas More Hogeschool 649 0 0%
Erasmus UR 24451 4518 21,60%
Tabel 83: Aantal niet-Nederlandse studenten, ingeschreven bij de instelling.
Bron: jaarverslagen 2016 van de instellingen en VSNU/CBS voor de EUR.
Vooral Hogeschool Rotterdam en EUR bieden een ruime keuze aan opleidingen aan. Thomas More Hogeschool en Codarts zijn meer gespecialiseerd met opleidingen in onderwijs (Thomas Moore) en bijvoorbeeld muziek, dans en circus (Codarts). De vestiging van Hogeschool Inholland in Rotterdam kent 19 opleidingen. Bij Codarts is per 1 augustus 2016 een 9e opleiding gestart: de masteropleiding choreografie18.
Internationalisering
18) Was nog niet verwerkt in de gegevens van de Vereniging Hogescholen; daarom in rood weergegeven.
19) Voor Inholland is hier in verband met de beschikbaarheid van gegevens uitgegaan van de hele organisatie, dus inclusief opleidingen buiten Rotterdam.
Sommige studenten schrijven zich in bij meer dan één opleiding. Daardoor kan het totaal aantal inschrijvingen hoger liggen dan het aantal studenten zoals dat door bijvoorbeeld DUO en de VSNU wordt geteld. Bij de EUR is het aantal ingeschreven personen geteld van de hoofdopleiding.
De meeste hoger onderwijsinstellingen hebben internationale studenten. De HBO-opleidin-gen scoren bijna 5% buitenlandse studenten, Codarts 48%. Bij Thomas More Hogeschool is het aantal 0. Bij Codarts wordt geselecteerd op artistiek talent en richt men zich sterk op de internationale arbeidsmarkt. De beheersing van Nederlandse taal is minder belangrijk. Voor de Thomas More Hogeschool geldt het omgekeerde: een goede beheersing van de Nederlandse taal is voor aankomende leerkrachten in het basisonderwijs .heel belang-rijk. De meeste studenten zullen in Nederland hun baan vinden. Bij de EUR ligt dit weer anders: bijna 20% van de studenten is niet-Nederlands.
6.2 Instroomontwikkeling
Tabel 84 laat het aantal studenten zien dat zich heeft ingeschreven bij de instellingen.
Tabel 84: inschrijving per instelling
Inschrijfjaar
hogeschool 2012 2013 2014 2015 2016
codarts, hs. voor de kunsten
283 266 293 252 291
hs. rotterdam 7.362 7.720 7.580 7.701 8.162
hs. inholland 805 1.055 985 850 931
thomas more hs. 162 186 110 161
erasmus ur 4.451 5.203 5.247 5.472 6.036
Totaal 12.901 14.406 14.291 14.385 15.581
Tabel 84: 1e inschrijvingen per 1 oktober van studenten in hbo en wo (bachelor en master).
Bron: Vereniging Hogescholen en VSNU, feiten en cijfers.
De instroom in bachelor- en masteropleidingen is bij Codarts tamelijk constant. Hoge-school Rotterdam en EUR groeien licht. Hogeschool Inholland stabiliseert qua instroom en Thomas More Hogeschool komt weer op het oude niveau.
De hogescholen kennen voornamelijk instroom uit mbo, havo en vwo. De instroomge- gevens in de bacheloropleiding vanuit deze vooropleidingen staat hieronder in tabel ##.
106 107
Tabel 85: instroom studenten in bacheloropleidingen van de instelling
Inschrijfjaar
hogeschool type ho vooropleiding 2012 2013 2014 2015 2016
codarts, hs. voor de kunsten
ba
havo 37 41 47 38 24
ho 7 8 7 5 4
mbo 20 15 18 17 16
onbekend 4 2 49 55 98
overig 105 105 73 46 17
vwo 36 34 27 19 29
hs. rotterdam ba
havo 3.320 3.387 3.348 3.462 3.738
ho 88 81 71 57 46
mbo 2.260 2.279 2.412 2.309 2.292
onbekend 89 18 19 32 80
overig 474 576 496 482 520
vwo 673 702 571 558 558
hs. inholland ba
havo 292 401 403 323 394
ho 4 3 1 2 3
mbo 369 480 471 425 441
onbekend 19 13 1 9 3
overig 74 71 46 35 47
vwo 26 43 38 37 31
thomas more hs. ba
havo 65 100 60 75
ho 9 13 16 20
mbo 84 72 21 53
overig 1 1
vwo 4 1 12 12
Eindtotaal 7.897 8.421 8.284 8.021 8.502
Tabel 85: Instroom studenten voorafgaande opleidingen in de bacheloropleidingen. Bron: Vereniging Hogescholen, De Loos monitoring
De instroom wisselt tussen instellingen en cohorten. Bij Codarts groeit de groep internatio-nale studenten (‘onbekend’), bij Hogeschool Rotterdam en InHolland is het aantal studenten uit mbo toegenomen.
De herkomst van studenteninstroom van EUR staat weergegeven in tabel @@. Hieruit blijkt dat de instroom van EUR voornamelijk groeit met internationale studenten en vwo-ers.
Tabel 86: bachelorstudenten die zich voor het eerst aanschreven aan de Erasmus Universiteit
Hoofdinschijvingen* per 1 oktober 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016
Niet eerder ingeschreven aan een Nederlandse universiteit
VWO 2145 2232 2264 2710 2617 2656 2856
Internationale student
786 914 1134 1280 1425 1720 2007
Via HBO 1015 917 866 969 939 840 915
Overig 173 184 187 244 266 256 258
Totaal 4119 4247 4451 5203 5247 5472 6036
Eerste jaar aan Erasmus, eerder op andere universiteit
896 861 1051 1092 1228 1281 1472
Tabel 86: Aantal hoofdinschrijvingen eerstejaars in de bacheloropleidingen bij de EUR naar vooropleiding. Bron: VSNU
Internationale studenten: Studenten met een niet-Nederlandse nationaliteit en een niet Nederlandse vooropleiding.
* Wanneer een student meer dan één inschrijving heeft, dan telt één inschrijving als hoofdinschrijving en de overige als neveninschrijving. Door alleen de
hoofdinschrijving te nemen, wordt het aantal personen geteld en niet het aantal inschrijvingen.
Tabel 87 laat de instroom zien in associate degree (AD)-opleidingen. Bij Hogeschool Rotterdam is deze instroom sterk gestegen, bij Inholland is deze gedaald.
Tabel 87: instroom associate degree-opleidingen
inschrijfjaar
hogeschool 2012 2013 2014 2015 2016
hs. inholland 50 100 55 56 33
hs. rotterdam 377 675 663 810 915
Eindtotaal 427 775 718 866 948
Tabel 87: Instroom in de Rotterdamse Associate Degree-opleidingen.
Bron: Vereniging Hogescholen, Feiten en Cijfers, Qlikview.
108 109
Tabel 88 laat zien hoe de instroom is verdeeld over de sectoren.
Tabel 88: instroom associate degree-opleidingen
Inschrijfjaar
hogeschool sector 2012 2013 2014 2015 2016
codarts, hs. voor de kunsten
kunst 209 205 221 180 188
hs. rotterdam
bètatechniek 1.569 1.622 1.767 1.813 1.851
economie 2.908 2.809 2.800 2.810 3.133
gezondheidszorg 677 759 652 843 744
kunst 392 386 312 245 354
onderwijs 679 771 737 644 636
sociale studies 679 696 649 545 516
hs. inholland
economie 637 821 783 680 773
onderwijs 61 52 49 19 33
sociale studies 86 138 128 132 113
thomas more hs. onderwijs 162 186 110 161
Eindtotaal 7.897 8.421 8.284 8.021 8.502
Tabel 88: Instroom in bacheloropleidingen per sector. Bron: Vereniging Hogescholen, bewerking De Loos monitoring.
De instroom in techniek is in 2016 hoger dan in 2015. In de sectoren kunst en economie is de groei nog groter.
6.3 Stageplaatsen bij de gemeente Rotterdam.
De gemeente heeft als doel jaarlijks 1350 stageplaatsen beschikbaar te stellen voor de opleidingen van vmbo tot en met hoger onderwijs. Dit doel is in 2016 ruim behaald. De gemeente plaatste vooral meer hbo- en wo-studenten.
Tabel 89: stagiares bij Gemeente Rotterdam
Opleidingsniveau 2011 2012 2013 2014 2015 2016
VMBO en lager 24 53 20 16 21 16
MBO 751 735 663 660 701 682
HBO en WO 533 570 490 590 678 783
Totaal 1.308 1.358 1.173 1.266 1400 1481
Tabel 89: Het aantal geplaatste stagiaires bij de gemeente Rotterdam per kalenderjaar, naar opleidingsniveau.
Bron: Gemeente Rotterdam, bewerking gemeente Rotterdam.
6.4 Kwaliteit
De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) bewaakt de kwaliteit van hoge-scholen en universiteiten. De NVAO geeft een keurmerk aan de opleidingen wanneer zij aan de eisen van basiskwaliteit voldoen (accreditatie). Dit keurmerk is zes jaar geldig.
De Inspectie van het Onderwijs (Onderwijsinspectie) houdt toezicht op het accreditatiestel-sel. Het Comité van Ministers houdt toezicht op het functioneren van de NVAO.Alle beoordeelde Rotterdamse hbo-opleidingen zijn geaccrediteerd. Sinds half november 2016 had één opleiding van de EUR een besluit onder voorwaarden. Zou de beoordeling onvoldoende zijn, dan kan men bezwaar aantekenen of de aanvraag intrekken.
Voor de EUR kan ook gekeken worden naar internationale rankings. Er bestaan verschil-lende rankings van universiteiten wereldwijd. De site van de VSNU meldt de belangrijkste vier: de academic ranking of world universities (ARWU), The Times Higher Education (THES), QS stars rating en CWTS. Ze hanteren verschillende criteria om tot hun oordeel te komen. ARWU toetst op vier hoofdgroepen: education, faculty, research output en per capita performance en telt hierbij sterk mee het aantal citaties en publicaties. Ook het aan-tal Nobelprijswinnaars telt mee. THES meet op teaching (learning environment), research (volume, income, reputation), citations (research and influence), international outlook (staff, students, research) en industry income (knowledge transfer). QS ratings waardeert univer-siteiten op basis van 50 verschillende indicatoren, gegroepeerd in elf categorieën. CWTS, ook wel Leiden Ranking genoemd, scoort voornamelijk op impact en samenwerking. De EUR scoort verschillend in de verschillende rankings, maar altijd in het bovenste kwart. Wanneer men uitgaat van alle universiteiten op de wereld dan bestaat de concurrentie uit circa 15.000 universiteiten en scoort de EUR relatief nog hoger.
20) De vragenlijst wordt om het jaar afgenomen en de tabel is daarom gelijk aan die van vorig jaar.
Tabel 90: rankings universiteiten
ARWU (world top 500 in 2016)
THES (world top 800 in 2015)
QS (world top 900 in 2015)
CWTS (Leiden Ranking)
2016 101-150 71 126 82
2017 73 72 147 75
Tabel 90: Internationale rankings van universiteiten. Bron: site VSNU.
Tabel 91 laat gegevens zien over hoe tevreden studenten zijn over hun opleiding20.
Tabel 91: student Tevredenheid*
2015 studentenoordeel (gem.)
Studeren met functiebeperking (gem.)
Codarts 3,6 3,5
Hogeschool Rotterdam 3,7 3,3
Hogeschool Inholland 3,6 2,8
Thomas More Hogeschool 3,3 3,0
Erasmus UR 3,6 3,1
Tabel 91: Tevredenheid studenten Bron: Studiekeuze 123, bewerking gemeente Rotterdam
110 111
Studiekeuze 123 geeft een algemeen oordeel van de studenten over de opleiding en een oordeel over het studeren met een beperking. Het oordeel is gebaseerd op een aantal factoren. In de tabel is het gemiddelde van deze oordelen gegeven. Het oordeel wordt weergegeven op een schaal van 1 t/m 5. Bij kleinere opleidingen zoals Thomas More Hogeschool kunnen jaarlijkse schommelingen in waardering groter zijn. De student- tevredenheid is gemiddeld voldoende . Studenten met een beperking zijn over het algemeen iets minder tevreden over hun opleiding.
6.5 Personeel
Uit een oogpunt van werkgelegenheid is het van belang te weten hoeveel personeel21 op de instellingen werkt en hoe de verdeling is tussen onderwijsgevend en onderwijsonder-steunend personeel. Tabel 92 laat de personeelsomvang van de instellingen zien.
21) Door verschillende jaarverslagen als bron te gebruiken, kan er sprake zijn van definitieverschillen.
Tabel 92: personeel per instelling in fte
2013 2014 2015 2016
Codarts 182 196 196 195
Hogeschool Rotterdam 2.327 2.460 2.612 2.700
Hogeschool Inholland 1.831 1.794 1.784 1.860
Thomas More Hogeschool n.b. 53 n.b. 48
Erasmus UR 2.142 2.087 2.067 2.172
Tabel 92: Personeel verbonden aan de instellingen in fte. Bron de jaarverslagen van de instellingen over de aange-
geven jaren; in rood gecorrigeerd door de instelling
In tabel 93 is de onderverdeling tussen onderwijsgevend en onderwijsondersteunend personeel opgenomen.
Tabel 93: personeel per instelling onderverdeeld naar ondersteunend en onderwijsgevend
fte OP OOP
Codarts 195 144 51
Hogeschool Rotterdam 2.700 2.072 627
Hogeschool Inholland 1,.860 1.163 681
Thomas More Hogeschool 48 33 15
Erasmus UR 2.172 1.340 832
Tabel 93: Personeel verbonden aan de instellingen, onderverdeeld naar ondersteunend en onderwijsgevend perso-
neel. Bron: de jaarverslagen van de instellingen over de aangegeven jaren; in rood gecorrigeerd door de instelling
Bij de hogescholen blijft de hoeveelheid personeel in fte tamelijk constant, behalve bij de Hogeschool Rotterdam. De groei van het aantal leerlingen heeft zich hier vertaald in een toename van het aantal personeelsleden. Bij de EUR is dit niet het geval: het aantal personeelsleden is tamelijk stabiel terwijl het aantal studenten toeneemt. Van Codarts is de onderverdeling in onderwijsgevend en onderwijsondersteunend personeel separaat geleverd. De verhouding tussen onderwijsgevend en onderwijsondersteunend personeel verschuift licht in de richting van meer onderwijsgevend personeel. Het lijkt erop dat er geen eenduidige definitie wordt gehanteerd waardoor de vergelijkbaarheid te wensen over laat.
6.6 Gediplomeerden hoger onderwijs
Een belangrijk doel van de opleidingen is de studenten goed opgeleid en met een diploma uit te laten stromen. Het aantal gediplomeerden per opleiding is hieronder aangegeven.
Tabel 94: aantal gediplomeerden hoger onderwijs
Inschrijfjaar
hogeschool 2012 2013 2014 2015 2016
codarts, hs. voor de kunsten
209 211 196 212 236
hs. rotterdam 4.630 4.157 4.350 4.765 4.892
hs. inholland 875 781 783 774 721
thomas more hs. 61 88 98
Totaal 5.714 5.149 5.390 5.839 5.947
erasmus ur 6.934 6.378 6.998 7.254 7.783
Tabel 94: Gediplomeerde bachelor en master in het Rotterdamse hoger onderwijs. Bron Vereniging hogescholen en
OIC open onderwijsdate, De Loos monitoring.
112 113
Tabel 95: gediplomeerden naar opleiding en vorm
Inschrijfjaar
hogeschool type ho vorm 2011 2012 2013 2014 2015
codarts, hs. voor de kunsten
ma dt 5 9 6 8 7
vt 27 34 35 46 59
ba vt 177 168 155 158 170
hs. rotterdam
ma dt 76 46 46 66 59
duaal 42 41 45 48 40
vt 41 30 29 27 38
ad dt 15 37 53 152 105
duaal 4 3 3
vt 53 167 281 335
ba dt 685 575 534 452 401
duaal 192 167 173 136 128
vt 3.579 3.208 3.299 3.600 3.783
hs. inholland
ad dt 6 9 7 17
vt 15 7 13 15 13
ba dt 147 149 98 84 74
duaal 15 17 10 5 2
vt 698 602 653 663 615
thomas more hs.ba dt 9 13 25
vt 52 75 73
Eindtotaal 5.714 5.149 5.390 5.839 5.947
erasmus UR
ba 3 012 2 940 2 806 3 028 3 288
m 3 922 3 438 4 192 4 226 4 495
ongedeeld 399 178 54 11 5
medisch 337 344 340 74 38
7 670 6 900 7 392 7 339 7 826
Tabel 95: Gediplomeerden naar opleiding en vorm. Bron: DUO Open Onderwijsdata, bewerking De Loos Monitoring
Uit de tabel blijkt dat dat het totaal aantal gediplomeerden is toegenomen22. Het aantal bachelordiploma’s is tamelijk stabiel, de groei zit in het aantal masterdiploma’s. De EUR heeft de grootste toename in aantal gediplomeerden, vooral bij de mastersopleidingen.
22) Voor EUR geldt dat de bovenste tabel het aantal gediplomeerden aangeeft met een bachelor of masterdiploma, bij de onderste tabel zijn ook nog de
ongedeelde en medische diploma’s meegeteld, omdat deze nog niet uitgefaseerd (wat wordt hier bedoeld met uitgefaseerd?) zijn.
23) Uitval is het aandeel studenten dat een bepaald aantal jaar na instroom niet meer staat ingeschreven in het hoger onderwijs. Wisselaars worden buiten
beschouwing gelaten. Onderbrekers worden als uitvaller meegerekend.
6.7 Uitval hbo en wo
Tabel 96 geeft het percentage uitval na het eerste studiejaar aan Rotterdamse hogescholen weer.
Tabel 96: uitval hbo na 1 jaar
Inschrijfjaar
hogeschool 2011 2012 2013 2014 2015
codarts, hs. voor de kunsten
14% 11% 12% 14% 12%
hs. rotterdam 17% 15% 16% 17% 16%
hs. inholland 22% 18% 21% 21% 20%
thomas more hs. 20% 13% 8%
Totaal 17% 16% 17% 17% 16%
Nederland 16% 15% 16% 16% 15%
Tabel 96: Uitval hoger beroepsonderwijs na 1 jaar. Bron: Vereniging Hogescholen, bewerking van cijfers van DUO.
Tabel 97: uitval naar vooropleiding na 1 jaar
Inschrijfjaar
hogeschool vooropleiding 2011 2012 2013 2014 2015
Rotterdamse hogescholen
havo 13% 11% 11% 12% 12%
vwo 7% 5% 6% 8% 5%
mbo 24% 22% 25% 24% 23%
codarts, hs. voor de kunsten
havo 0% 3% 12% 6% 16%
vwo 3% 11% 0% 4% 11%
mbo 32% 5% 20% 5% 6%
hs. rotterdam
havo 13% 11% 11% 12% 12%
vwo 7% 5% 7% 8% 5%
mbo 23% 22% 24% 24% 23%
hs. inholland
havo 14% 11% 11% 15% 16%
vwo 5% 4% 2% 5% 3%
mbo 30% 23% 28% 27% 23%
thomas more hs.
havo 14% 10% 7%
vwo 0% 0% 8%
mbo 25% 19% 14%
Totaal 17% 15% 16% 17% 16%
Tabel 97: Uitval naar vooropleiding na 1 jaar Bron: Vereniging Hogescholen, Feiten en cijfers 2017.
114 115
De uitval in het hbo is gemiddeld ongeveer 16%. Bij de kleinere hogescholen met opleidin-gen in een specifieke sector is de uitval relatief wat lager dan bij de grotere instellingen24.
De grootste verschillen bestaan tussen groepen met een verschillende vooropleiding. De mbo-ers vallen meer uit (boven de 20%) dan de havo-ers (ongeveer 12%), terwijl de vwo-ers de minste uitval vertonen (ongeveer 5%) .
Tabel 98 bevat uitvalgegevens per opleidingssector binnen de instellingen.
24) Van de Thomas More Hogeschool zijn weinig gegevens bekend omdat de Hogeschool nog maar kort zelfstandig is.
25) Soms volgen nog kleine wijzigingen als gevolg van administratieve wijzigingen na de datum van verwerking door de Vereniging Hogescholen
(meestal in december).
Tabel 98: uitval per opleidingssector binnen de instellingen
Instroom peiljaar
hogeschool sector 2011 2012 2013 2014 2015
codarts, hs. voor de kunsten
kunst 14% 11% 12% 14% 12%
hs. rotterdam
bètatechniek 16% 15% 17% 18% 16%
economie 15% 14% 16% 16% 15%
gezondheidszorg 17% 17% 13% 17% 15%
kunst 17% 11% 14% 12% 13%
onderwijs 24% 21% 20% 17% 20%
sociale studies 19% 19% 21% 23% 22%
hs. inholland
economie 21% 16% 19% 19% 20%
onderwijs 25% 30% 31% 31% 5%
sociale studies 26% 19% 28% 31% 27%
thomas more hs. onderwijs 20% 13% 8%
Eindtotaal 17% 16% 17% 17% 16%
Tabel 98: Uitval per sector per instelling hoger onderwijs in Rotterdam. Bron: Vereniging hogescholen.
De uitval is het hoogst bij sociale studies bij zowel Hogeschool Rotterdam als Hogeschool Inholland.
Uitval EURDe uitval bij universiteiten wordt bij de VSNU anders geregistreerd van bij de VH en valt af te leiden uit de doorstroomcijfers zoals weergegeven in de tabel hieronder. Van de eerstejaars instroom van vwo-ers in de bacheloropleiding gaat in 2015 77% door in de oorspronkelijke opleiding. Dit is iets beter dan de jaren ervoor. Van de uitvallers gaat 9% naar een andere opleiding van de EUR, 8% gaat naar een andere universiteit, 4% naar het hbo en 3% stopt met studeren. De meeste uitvallers bevinden zich in de sectoren recht en economie. In de sectoren gezondheid en sectoroverstijgend zijn minder uitvallers.
Tabel 99: Eerstejaars instroom WO van VWO’ers bij de Erasmus Universiteit** Instroom in de bacelor en status na 1 jaar. Hoofdinschrijvingen
cohort-jaar
hoopto-
taal
Nog in oorspr.
opleiding
Andere opleiding
aan de EUR
Andere Univer- siteiten
Naar hboNiet meer
in hoger onderwijs
2013 Gezondheid 409 363 89% 17 4% 12 3% 13 3% 4 1%
Economie 1319 897 68% 165 13% 141 11% 86 7% 30 2%
Recht 208 154 74% 18 9% 20 10% 12 6% 4 2%
Gedrag&Maatsch. 511 413 81% 22 4% 31 6% 35 7% 10 2%
Taal&Cultuur 51 41 80% * * 4 8% * * * *
Sectoroverstijgend 31 25 81% * * * * * * * *
Totaal 2529 1893 75% 223 9% 211 8% 149 6% 53 2%
2014 Gezondheid 378 334 88% 11 3% 14 4% 10 3% 9 2%
Economie 1240 906 73% 135 11% 124 10% 49 4% 26 2%
Recht 295 196 66% 28 9% 42 14% 17 6% 12 4%
Gedrag&Maatsch. 418 313 75% 23 6% 28 7% 34 8% 20 5%
Taal&Cultuur 71 55 77% 4 6% 8 11% * * * *
Sectoroverstijgend 43 40 93% * * * * * * * *
Totaal 2445 1844 75% 201 8% 219 9% 112 5% 69 3%
2015 Gezondheid 406 352 87% 15 4% 15 4% 14 3% 10 2%
Economie 1248 937 75% 131 10% 101 8% 51 4% 28 2%
Recht 294 197 67% 45 15% 36 12% 11 4% 5 2%
Gedrag&Maatsch. 430 323 75% 31 7% 32 7% 23 5% 21 5%
Taal&Cultuur 55 48 87% * * * * * * * *
Sectoroverstijgend 53 51 96% * * * * * * * *
Totaal 2486 1908 77% 223 9% 188 8% 102 4% 65 3%
* aantallen kleiner dan mogen ivm afspraken over privacy niet weer worden gegeven.** De groep omvat alleen studenten die rechtstreeks instromen in
het wetenschappelijk onderwijs met VWO als hoogste vooropleiding voor het hoger onderwijs. Studenten die na het VWO eerst naar het HBO gaan of
die meer dan 1 tussenjaar tussen het behalen van het VWO diploma hebben zijn niet meegenomen. Als studenten van studie switchen wordt
de tweede studie in dit overzicht niet als instroom meegenomen. Er is alleen gekeken naar studenten die maar voor één opleiding staan ingeschreven.
116 117
7. Jaarverslag Leerplicht 2016-2017
Volgens artikel 25, lid 1 van de Leerplichtwet 1969, doet B&W verslag aan de raad van het gevoerde leerplichtbeleid. In dit hoofdstuk worden de inspanningen en resultaten van leer-plicht uiteengezet. Leerlingen van 18 tot 23 maken geen onderdeel uit van het jaarverslag Leerplicht, omdat ze niet leerplichtig zijn.
7.1 Inschrijvingen leerplichtige leerlingen op 1-10-2016
Op 1 oktober 2016, de peildatum voor het onderwijs, waren er 84.680 leer- en kwalificatie-plichtige kinderen in Rotterdam. Dat zijn er net iets meer dan vorig schooljaar.
Van alle leerplichtigen stonden er 1.027 niet ingeschreven op een reguliere school. Dit is 1.2 % van deze groep. 580 van deze kinderen kregen een vrijstelling van de leerplicht. De overige volgen particulier onderwijs of krijgen begeleiding door een leerplichtambtenaar of het Jongerenloket.
Niet opgenomen in de tabel zijn 747 jongeren die nog geen 18 jaar zijn, maar die al wel een startkwalificatie hebben behaald. Zij zijn niet meer leerplichtig.
Tabel 100: inschrijving leerplichte leerlingen
2016-2017Primair
onderwijs (incl. BSO)*
Voortgezet onderwijs
(incl. PRO)
Voortgezet speciaal
onderwijs
Beroeps en volwassenen
educatieOverige Totaal
4 jaar 6886 87 202 7175
5 t/m 11 jaar 44.5784 569 1.1206 519 46.878
12 t/m 15 jaar 1.163 23.053 937 69 235 25.457
16-17 jaar 6.278 455 5.339 273 12.345
totaal 45.747 29.900 2.598 5.408 1.027 84.680
Tabel 100: Inschrijvingen leerplichtige leerlingen op peildatum 1-10-2016 (Bron: Leerplichtregistratie)* (peildatum 1-10-2016)
7.2 Absoluut verzuim
Men spreekt van absoluut verzuim als kinderen of jongeren niet zijn ingeschreven bij een onderwijsinstelling, terwijl zij niet zijn vrijgesteld van deze verplichting. Als er sprake is van vermoedelijk absoluut verzuim start de leerplichtambtenaar hiernaar een onderzoek. In het schooljaar 2016-2017 waren er 573 leerlingen met vermoedelijk absoluut verzuim. Uiteindelijk bleek er bij 98 leerlingen sprake te zijn van daadwerkelijk absoluut verzuim. Dit aantal is net als in voorgaande jaren licht gedaald. Van deze 98 leerlingen is voor 61 kinde-ren een onderzoek bij Burgerzaken gestart. Zij bleken vertrokken uit Rotterdam zonder dat ouders hen hadden laten uitschrijven uit het bevolkingsregister. Bij de andere leerlingen is er sprake van een traject naar zorg (vrijstelling van de leerplichtwet) of speciaal onderwijs.
118 119
De ingezette manier van omgaan met deze vorm van schoolverzuim lijkt afgelopen school-jaar te resulteren in weinig echte absoluut verzuimers. De leerplichtambtenaar komt tijdig in actie bij bijvoorbeeld verlenging van een vrijstelling en bij de bekende overstapmomenten van basis naar voortgezet onderwijs. Ook in de overstap vmbo-mbo heeft de leerplichtambtenaar de zorgleerlingen in een vroeg stadium in beeld. Daardoor kunnen ze begeleiding krijgen naar een vervolgopleiding voordat ze op het vmbo worden uitgeschreven. Dit alles is mogelijk doordat de leerplichtambtenaar een goede registratie heeft. De leerlingen die mogelijk absoluut verzuimer worden, zijn daar-door eerder in beeld en de interventie vanuit de leerplichthandhaving is effectiever.
7.3 Relatief verzuim
Wanneer een leerling ingeschreven staat bij een opleiding, maar zonder toestemming wegblijft van school, is er sprake van relatief verzuim (spijbelen). In schooljaar 2016-2017 waren er 10113 meldingen van ongeoorloofd verzuim. Deze meldingen betreft 5052 leerlingen, van een aantal leerlingen komen dus twee of meerdere meldingen
Figuur 34: absoluut verzuim
160
140
120
100
80
60
40
20
0
2012-2013 2013-2014 2014-2015 2015-2016 2016-2017
Figuur 34: Aantallen absoluut verzuim (Bron: Leerplichtregistratie).
Figuur 35: aantal meldingen relatief verzuim
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
0
2012-2013 2013-2014 2014-2015 2015-2016 2016-2017
Figuur 35 Aantal meldingen relatief verzuim. (Bron: Leerplichtregistratie).
In alle onderwijsvormen krijgen administraties van scholen, op eigen verzoek, ondersteu-ning met inzet vanuit de leerplichtregistratie (ROS). Deze kortdurende registratieve onder-steuning van de scholen is bedoeld om verzuimadministraties op orde te krijgen.
7.4 Vrijstellingen van inschrijving
De Leerplichtwet kent drie gronden voor vrijstelling van de leerplicht. Ouders kunnen een beroep op doen op vrijstelling van de verplichting tot schoolinschrijving, als:• een jongere op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt is om een
school te worden toegelaten (art 5 onder a);• ouders bezwaar hebben tegen de richting van het onderwijs (art 5 onder b);• een jongere onderwijs volgt op een school buiten Nederland ( art 5 onder c)
In onderstaande tabel staan de aantallen leerlingen die op enig moment in het schooljaar een vrijstelling hebben gehad.
Tabel 101: Verdelingen meldingen relatief verzuim naar onderwijssoort
2012-2013 2013-2014 2014-2015 2015-2016 2016-2017
BaO 1.481 1.261 992 960 1.074
VO 4.484 4.269 3.723 4.112 4.212
(V)SO 485 536 637 857 885
BVE 2.586 2.880 3.609 3.414 3.943
Eindtotaal 9.036 8.946 8.961 9.343 10.113
Tabel 101: Verdeling aantallen meldingen Relatief verzuim naar onderwijssoort. (Bron: Leerplichtregistratie)
Tabel 102: vrijstellingen
5a 5b 5c
2013-2014 302 34 263
2014-2015 319 34 325
2015-2016 325 39 240
2016-2017 313 33 236
Tabel 102: Verdeling aantallen vrijstellingen. (Bron: Leerplichtregistratie)
Ontwikkelingen bij de vrijstellingen onder 5a: Het aantal vrijstellingen is over de jaren vrij stabiel. In het afgelopen schooljaar is er een kleine toename in de aantallen van vijfjarigen. Veel van deze vijfjarigen zijn met de start van schooljaar 2017-2018 alsnog ingeschreven in het onderwijs.
Vooruitlopend op landelijke ontwikkelingen zet Rotterdam het leerrecht van elk kind cen-traal. Dat geldt ook voor kinderen met een leerplichtontheffing op basis van lichamelijke of psychische gronden. Op drie scholen voor speciaal onderwijs is in schooljaar 2016-2017 een pilot gestart voor zestien ernstig meervoudig beperkte kinderen. Op school ontvangen
120 121
de kinderen een combinatie van de behandeling van het kinderdagcentrum (KDC) en on-derwijs van het cluster 3-onderwijs. Het bestuur van deze scholen zet in op een duurzame onderwijsplek voor deze kinderen. In het schooljaar 2017-2018 neemt het aantal onderwijs-zorgplaatsen toe en zijn alle KDC’s gekoppeld aan een cluster 3-school.
Ontwikkelingen bij de vrijstellingen 5 onder bIn het schooljaar 2016-2017 is de gemeente Rotterdam de vrijstellingsberoepen 5 onder b stringenter blijven toetsen. Ouders krijgen bij het beroep op vrijstelling als hun kind leerplichtig wordt eenmalig een uitnodiging om hun richtingsbezwaren toe te lichten. Daarnaast krijgen ouders jaarlijks een uitnodiging voor een gesprek over de borging van het recht op onderwijs.
Vrijstellingen 5 onder cIn deze groep zijn de aantallen overeenkomstig met het voorgaande schooljaar.
7.5 Extra Verlof
Leerplichtige leerlingen moeten elke schooldag aanwezig zijn op school. Wanneer de leer-ling wegens bijzondere omstandigheden tijdelijk niet naar school kan, moeten de ouders hiervoor toestemming vragen. Bij verlof van tien dagen of minder behandelt de school deze aanvraag op basis van de Leerplichtwet. De leerplichtambtenaar behandelt een aan-vraag voor extra verlof van meer dan tien schooldagen. De afdeling leerplicht Rotterdam is standaard terughoudend in toekenning van extra verlof. De afdeling maakt altijd een afweging of de omstandigheden van het verlof zwaarder wegen dan het onderwijsbelang van het kind.
In het schooljaar 2016-2017 vroegen ouders 64 keer verlof aan bij de leerplichtambtenaar voor meer dan tien dagen. Daarvan zijn er zeven gehonoreerd. Dit is overeenkomstig het vorige schooljaar.
Het lage aantal aanvragen lijkt te komen door het jarenlange strenge beleid van de gemeente: extra verlof wordt niet toegekend, tenzij er sprake is van ‘gewichtige omstan-digheden’. In deze zeven gevallen was dan ook sprake van gewichtige omstandigheden.
Figuur 36: aantal aanvragen extra verlof
200
150
100
50
0
2012-2013 2013-2014 2014-2015 2015-2016 2016-2017
Figuur 36: Aantal aanvragen extra verlof (Bron: Leerplichtregistratie).
7.6 Maatregelen
Wanneer de leerling of de ouders of verzorgers zich niet houden aan de Leerplichtwet, kan de leerplichtambtenaar proces-verbaal opmaken. Bij extra verlof en absoluut verzuim gebeurt dit tegen de ouders. Bij relatief verzuim kan de leerplichtambtenaar een pro-ces-verbaal opmaken tegen de ouders, maar ook tegen de leerlingen vanaf twaalf jaar.
In het schooljaar 2016-2017 maakte de leerplichtambtenaar 611 keer een proces-verbaal op. Dit is een daling met bijna 10% ten opzichte van vorig schooljaar.
Figuur 37: totaal PV’s
800
600
400
200
0
2012-2013 2013-2014 2014-2015 2015-2016 2016-2017
Figuur 37: Aantallen Proces Verbaal (Bron: Leerplichtregistratie).
De leerplichtambtenaar krijgt niet alle uitkomsten van het Openbaar Ministerie standaard teruggekoppeld. In het geval van een proces-verbaal luxe verzuim maakt het Openbaar Ministerie vaak gebruik van een administratieve afdoening via het Centraal Justitieel Incas-so Bureau.
Voor de types proces-verbaal zien we dit jaar verschillen ten opzichte van voorgaande jaren.
Figuur 38: type totaal PV’s
300
250
200
150
100
50
0
2012-2013 2013-2014 2014-2015 2015-2016 2016-2017
• PV absoluut verzuim • PV relatief verzuim • PV extra verlof • PV jongere
Figuur 38: Aantal opgemaakte processen verbaal, naar soort (Bron: Leerplichtregistratie).
122 123
In de meeste gevallen blijkt het inzetten van de Haltstraf effectief. Bij 42 jongeren (14%) heeft de leerplichtambtenaar alsnog proces-verbaal moeten opmaken, omdat de jongeren bleven verzuimen of omdat de Haltstraf niet goed volbracht is door de jongere.
Naast het proces-verbaal en de Haltstraf, heeft de leerplichtambtenaar de sanctiemogelijk-heid om de kinderbijslag stop te zetten als er sprake is van verzuim van 16- en 17-jarigen. Bij het verzuimgesprek krijgen ouders en leerlingen de waarschuwing voor deze sanctie. Wanneer deze waarschuwing geen effect heeft, zet de leerplichtambtenaar de kinderbijslag stop. In het schooljaar 2016-2017 is er twee keer gebruikgemaakt van deze mogelijkheid.
Tot slot kan de leerplichtambtenaar een last onder dwangsom (LOD) als sanctiemogelijk-heid opleggen. Bij een LOD kan de leerplichtambtenaar per dag dat de leerling niet naar school gaat een bedrag vorderen. In 2016-2017 is twee keer gebruik gemaakt van dit sanctiemiddel. In geen van de gevallen is er overgegaan tot het daadwerkelijke vorderen, omdat de kinderen alsnog naar school zijn gegaan.
Vooral het aantal processen-verbaal relatief verzuim tegen ouders en tegen jongeren is gedaald. De leerplichtambtenaar heeft de afgelopen jaren steeds meer samengewerkt met de zorgketen. Veel gevallen van verzuim zijn te wijten aan sociale en psychische problema-tiek. Het blijkt effectiever om in samenwerking met de wijkteams in te zetten op de oplos-sing van die problematiek: de inzet van zorg. Het verzuim stopt daarmee. Als het verzuim van de leerling verwijtbaar is, dus niet te wijten aan problematiek maar aan de leerling zelf, dan maakt de leerplichtambtenaar wel een proces verbaal op. Het aantal processen- verbaal luxe verzuim en absoluut verzuim is gelijk gebleven.
Naast de processen-verbaal heeft de leerplichtambtenaar het afgelopen schooljaar gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een Haltstraf op te laten leggen. In schooljaar 2016-2017 is dat 287 keer gebeurt. Dit is een daling van 18% ten opzichte van vorig schooljaar.
Figuur 39: aantal ingezette maatregelen
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
Halt LOD AKW
• 2012-2013 • 2013-2014 • 2014-2015 • 2015-2016 • 2016-2017
Figuur 39: Aantal ingezette maatregelen (Bron: Leerplichtregistratie).
7.7 Bemiddelingen en preventieve acties
De leerplichtambtenaar helpt regelmatig bij problematiek waarbij niet direct sprake is van meldwaardig schoolverzuim. Dat is bijvoorbeeld het geval als er een conflict is tussen school en de leerling of ouders, of wanneer er hulp nodig is bij het vinden van een andere opleiding. Dit jaar is er een lichte stijging van deze acties.
Het gaat in het overgrote deel om preventieve acties (1.232 keer). Leerplichtambtena-ren spreken dan met leerlingen en hun ouders voordat er zodanig veel verzuim is dat de school dit moet melden. Dat deze preventieve gesprekken werken, blijkt uit het feit dat in het schooljaar 2016-2017 bij 88% van deze jongeren in schooljaar 2016-2017 geen verzuim meer is geweest na dit preventieve gesprek.
Figuur 40: aantal bemiddelingen en preventieve acties
2500
2000
1500
1000
500
0
2012-2013 2013-2014 2014-2015 2015-2016 2016-2017
Figuur 40: Aantal bemiddelingen en preventieve acties (Bron: Leerplichtregistratie).
7.8 Thuiszitters
Sinds de start van schooljaar 2015-2016 is de Taskforce Thuiszitters actief. Het doel van deze Taskforce is om in de periode tot en met 2018 een verzuimvermindering van 75% te realiseren in zowel duur van thuis zitten als aantal thuiszitters. De Taskforce Thuiszitters be-treft een samenwerking van gemeente, samenwerkingsverbanden passend onderwijs en een aantal andere partners, waar onder schoolbesturen en schoolmaatschappelijk werk. De Taskforce heeft doorzettingskracht ten opzichte van het onderwijs. De Rotterdamse schoolbesturen hebben de Samenwerkingsverbanden Koers vo en ppo in Rotterdam een mandaat met zogenoemde ‘doorzettingskracht’ gegeven. Dat betekent dat de Taskforce als laatste redmiddel bindend kan beslissen op welke school een thuiszittende leerling moet worden geplaatst.
De tussentijdse doelstelling voor oktober 2017 was een reductie in aantal van 42 naar 30 thuiszitters. Deze tussentijdse doelstelling is niet gehaald. Wel is het oplossingspercenta-ge van de Taskforce Thuiszitters gestegen. In schooljaar 2016-2017 waren er in het totaal 362 thuiszitters bekend, dat zijn er 54 meer dan vorig schooljaar. Ondanks de grotere aan-was van thuiszitters is de stand van het aantal thuiszitters op 17 oktober 2017 met 50 thuis-zitters vrijwel gelijk aan de stand van 49 thuiszitters half oktober 2016. Dit betekent dat het oplossingspercentage van de Taskforce Thuiszitters afgelopen schooljaar is gestegen van 84% naar 86%. De gemiddelde duur van thuiszitten is gelijk gebleven ten opzichte van vorig schooljaar, namelijk negentien weken.
Dat de tussentijdse doelstelling niet is gehaald, heeft verschillende redenen. Zo ontstond in de tweede helft van 2016 een groot tekort aan plekken op het speciaal (voortgezet) onderwijs. Door een gezamenlijke krachtsinspanning van de aanbieders van speciaal onderwijs, de beide Samenwerkingsverbanden passend onderwijs en de Gemeente,
124 125
kon dit vraagstuk tot normale proporties worden teruggebracht. Daarnaast heeft de Tas-kforce Thuiszitters aan het eind van 2016-2017 een kwalitatief analyseformat ingevoerd. Daaruit blijkt dat niet alleen het ontbreken van een passende school de thuiszittersproble-matiek veroorzaakt, door ook dat er vaak sprake is van een complexe zorgbehoefte.
7.9 Gebieden
Het aantal jongeren dat met de Leerplichtwet in aanraking komt, verschilt per gebied. De ernst van de problematiek is dan ook niet overal gelijk. In onderstaande tabel staat de problematiek per gebied aangegeven en wordt deze vergeleken met de stedelijke problematiek. Uitgangspunt hierbij is het gebied waar de leerling woont.
Een rode markering betekent een oververtegenwoordiging van leerplichtzaken in het gebied. Groen houdt in dat de problematiek juist lager is dan het stedelijk gemiddelde.Een oververtegenwoordiging van het aantal leerplichtzaken in een gebied duidt vaak op een verhoogde problematiek in dat gebied, samenhangend met een laag opleidingsniveau van ouders, een laag inkomen van ouders en ook zaken als slechte huisvesting.
Tabel 103: aantal leerplichtmeldingen per soort per woongebied leerling
Totaal AV RV Bemiddeling PV
Charlois 9.287 14 1406 194 92
Delfshaven 10.593 17 1.480 209 104
Feijenoord 11.204 11 1.834 283 100
Hillegersberg-Schiebroek 7.370 7 276 57 9
Hoek van Holland 1.397 2 85 8 2
Hoogvliet 4.665 4 515 95 53
IJsselmonde 8.574 9 1.308 163 72
Kralingen-Crooswijk 5.884 5 601 84 32
Noord 5.575 6 836 88 46
Overschie 2.449 2 143 20 2
Pernis 673 0 37 11 1
Prins Alexander 13.644 5 941 162 52
Rotterdam Centrum 2.298 6 336 42 19
Rozenburg 1.771 1 73 20 8
Overig 41 9 242 69 19
Eindtotaal 85.425 98 10.113 1.505 611
Boven stedelijk gemiddelde26 Gelijk met stedelijk gemiddelde Onder stedelijk gemiddelde
Tabel 103: Aantal leerplichtmeldingen per soort per woongebied leerling (Bron: Leerplichtregistratie).
26) Afwijking van het gemiddelde is groter dan 20%