Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen -...

18
TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-1 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Cursist A Cursist B 1. Hallo! 1. Hoi! 2. Hoe gaat het? 2. Het gaat goed, dankjewel. 3. Dit is Fatma. 3. Hallo, ik ben Eric. 4. Goedemorgen! 4. Goedemorgen! 5. Ik zal me even voorstellen. Ik ben Pim. 5. Ik heet Elena. 6. Dag! 6. Tot ziens! 7. Dit is Petrov. 7. Hoi Petrov. Mijn naam is Sam. 8. Ik ga nu naar huis. 8. Tot ziens! 9. Hoe gaat het? 9. Goed, en met jou? 10. Hoi, Mirko! 10. Hallo, Yuksel! Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Praat samen. Jullie lopen op straat. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Opdracht 4 bij 1.2 Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Opdracht 2 bij 1.2 Opdracht 3 bij 1.2 *

Transcript of Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen -...

Page 1: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-1

Vraag en antwoord.

Cursist A: lees de vraag hardop.

Cursist B: lees het antwoord hardop.

Klaar? Dan leest cursist B de vragen.

Cursist A Cursist B

1. Hallo! 1. Hoi!

2. Hoe gaat het? 2. Het gaat goed, dankjewel.

3. Dit is Fatma. 3. Hallo, ik ben Eric.

4. Goedemorgen! 4. Goedemorgen!

5. Ik zal me even voorstellen. Ik ben Pim. 5. Ik heet Elena.

6. Dag! 6. Tot ziens!

7. Dit is Petrov. 7. Hoi Petrov. Mijn naam is Sam.

8. Ik ga nu naar huis. 8. Tot ziens!

9. Hoe gaat het? 9. Goed, en met jou?

10. Hoi, Mirko! 10. Hallo, Yuksel!

Vraag en antwoord.

Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht.

Cursist A: lees de vraag hardop.

Cursist B: geef antwoord zonder te lezen!

Klaar? Dan leest cursist B de vragen.

Praat samen.

Jullie lopen op straat.

Cursist A begint het gesprek.

Klaar? Dan begint cursist B het gesprek.

Opdracht 4 bij 1.2

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Opdracht 2 bij 1.2

Opdracht 3 bij 1.2 *

Page 2: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-2

Cursist A Cursist B

Praat samen.

Bedenk nu zelf een gesprek.

Cursist A: je loopt met een vriend op straat. Je ziet cursist B op straat. Vraag aan

cursist B hoe het gaat en stel je vriend voor.

Klaar? Dan begint cursist B het gesprek.

Vraag en antwoord.

Cursist A: lees de vraag hardop.

Cursist B: lees het antwoord hardop.

Klaar? Dan leest cursist B de vragen.

1. Wie ben jij? 1. Ik ben Helmut.

2. En wie zijn zij? 2. Zij zijn mijn twee dochters.

3. Heb je nog andere kinderen?

3. Ja, ik heb nog een zoon.

4. Ben je moe? 4. Ja, ik ben een beetje moe.

5. Oké, tot ziens!

4. Amin is mijn vriend.

3. Dit is Amin.

2. Goed, en met jou?

1. Hoi (zeg de naam van

cursist A)!

6. Dag!

5. Ik moet nu naar huis.

4. Hoi, ik zal me even

voorstellen. Ik ben (noem je

naam).

3. Ook goed, dankjewel.

2. Hoe gaat het?

1. Hallo (zeg de naam van

cursist B)!

Opdracht 5 bij 1.2 *

Opdracht 2 bij 1.3

Page 3: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-3

5. Hebben jullie een groot huis? 5. Nee, wij hebben een klein huis.

6. Heeft u internet?

6. Ja, ik heb internet.

7. Zijn jullie vanavond thuis?

7. Ja, wij zijn vanavond thuis.

8. Is de toets moeilijk?

8. Nee, de toets is makkelijk.

9. Hebben zij een auto?

9. Ja, zij hebben een auto.

10. Heeft u contact met de juf? 10. Ja, ik heb contact met de juf.

11. Is Kim een meisje? 11. Nee, Kim is een jongen.

12. Hebben jullie een potlood? 12. Nee, wij hebben een pen.

13. Bent u in de klas? 13. Ja, ik ben in de klas.

14. Heb je veel speelgoed?

14. Nee, ik heb weinig speelgoed.

15. Is de man stil?

15. Nee, hij is druk.

Vraag en antwoord.

Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht.

Cursist A: lees de vraag hardop. Lees ook het eerste woord van het antwoord: ja

of nee.

Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Gebruik het woord dat cursist A heeft

gezegd.

Klaar? Dan leest cursist B de vragen.

Vertel.

Cursist A: vertel bij de eerste zes plaatjes iets over Samira. Gebruik hebben of

zijn.

Klaar? Dan vertelt cursist B bij de andere plaatjes over Marco. Gebruik hebben of

zijn.

Opdracht 3 bij 1.3 *

Opdracht 4 bij 1.3 **

Page 4: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-4

Cursist A

1.

2.

3.

4.

5.

6.

Vertel.

Cursist A: vertel bij de eerste zes plaatjes iets over Samira. Gebruik hebben of

zijn.

Klaar? Dan vertelt cursist B bij de andere plaatjes over Marco. Gebruik hebben of

zijn.

Cursist B

1.

2.

3.

4.

5.

6.

Page 5: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-5

Praat samen.

Cursist A: kies een woord en lees het woord met één van deze zinnen:

Kruis … aan.

Zet een rondje om … .

Onderstreep … .

Streep … door.

Cursist B: doe wat cursist A zegt.

Cursist A: kijk of cursist B het goed heeft gedaan.

Heb je vijftien woorden gelezen? Dan leest cursist B vijftien woorden en kiest ook

bij elk woord één van de zinnen.

Opdracht 2 bij 1.4 *

Page 6: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-6

is

bus

juist

thuis

plan

tekst

foto

tafel

eten

zien

koken

mes

boven

vol

goud

trui

sterk

kamer

dier

jammer

lachen

zeggen

zand

daar

trap

stuk

bang

beetje

ijs

hoofd

Page 7: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-7

Page 8: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-8

Praat samen.

Cursist A: lees de twee woorden hardop.

Cursist B: luister naar de twee woorden. Wat hoor je? Zeg je antwoord zo:

kort – kort lang – lang kort – lang lang – kort

Klaar? Doe daarna de opdracht met de plaatjes op dezelfde manier.

Cursist A:

antwoord

1. ziek schoon lang – lang

2. nat naast kort – lang

3. lees les lang – kort

4. duur zus lang – kort

5. hoi loopt kort – lang

6. ver veel kort – lang

Praat samen.

Cursist B: lees de twee woorden hardop.

Cursist A: luister naar de twee woorden. Wat hoor je? Zeg je antwoord zo:

kort – kort lang – lang kort – lang lang – kort

Klaar? Doe daarna de opdracht met de plaatjes op dezelfde manier.

Cursist B:

antwoord

1. één en lang – kort

2. baas baan lang – lang

3. film diep kort – lang

4. zien zin lang – kort

5. bus buurt kort – lang

6. taal tekst lang – kort

Opdracht 2 bij 1.6 *

Page 9: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-9

Cursist A:

antwoord

1.

kort – lang

2.

kort – kort

3.

lang – kort

4.

kort – lang

5.

kort – kort

6.

kort – lang

Page 10: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-10

Cursist B:

antwoord

7.

lang – kort

8.

kort – kort

9.

lang – kort

10.

kort – lang

11.

lang – lang

12.

kort – kort

Page 11: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-11

Praat samen.

Dit is je agenda.

Cursist A: lees de vragen hardop.

Cursist B: kijk in je agenda en geef antwoord.

1. Op welke dagen heb je Nederlandse les?

2. Hoe laat ga je bij Yasmina eten?

3. Op welke dag moet je naar de tandarts? Hoe laat moet je daar zijn?

4. Op welke dag ga je naar de film? Met wie ga je naar de film?

juni week 23 week 23 juni

3 maandag donderdag 6

tandarts om 14:20 Nederlandse les

van 9:00 tot 11:30

4 dinsdag vrijdag 7 Nederlandse les film met Ivan om 19:45

van 13:30 tot 16:00

5 woensdag zaterdag 8

zondag 9

eten bij Yasmina om 18:30

Praat samen.

Dit is je agenda.

Cursist B: lees de vragen hardop.

Cursist A: kijk in je agenda en geef antwoord.

1. Op welke dagen heb je Nederlandse les?

2. Hoe laat ga je bij Yasmina eten?

3. Op welke dag moet je naar de tandarts? Hoe laat moet je daar zijn?

4. Op welke dag ga je naar de film? Met wie ga je naar de film?

Opdracht 1 bij 1.7 *

Page 12: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-12

oktober week 43 week 43 oktober

21 maandag donderdag 24

Nederlandse les tandarts om 8:35

van 10:00 tot 12:00

22 dinsdag vrijdag 25 eten bij Yasmina Nederlandse les

om 19:00 van 10:00 tot 12:00

23 woensdag zaterdag 26

Nederlandse les

van 13:30 tot 15:30 zondag 27

film met Sanne om 13:30

Praat samen.

Welke afspraken heb jij deze week?

Schrijf drie afspraken in de agenda. Schrijf ook de tijd op.

Cursist A: Vertel welke afspraken je deze week hebt.

Klaar? Dan vertelt cursist B over zijn/haar afspraken.

december week 51 week 51 december

16 maandag donderdag 19

17 dinsdag vrijdag 20

Opdracht 2 bij 1.7 **

Page 13: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-13

18 woensdag zaterdag 21

zondag 22

Praat samen.

Welke afspraken heb jij deze week?

Schrijf drie afspraken in de agenda. Schrijf ook de tijd op.

Cursist A: Vertel welke afspraken je deze week hebt.

Klaar? Dan vertelt cursist B over zijn/haar afspraken.

maart week 11 week 11 maart

11 maandag donderdag 14

12 dinsdag vrijdag 15

13 woensdag zaterdag 16

zondag 17

Vraag en antwoord.

Cursist A: lees de vraag.

Cursist B: lees het antwoord.

Klaar? Dan leest cursist B de vragen.

Opdracht 1 bij 1.8

Page 14: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-14

1. Hoe heet jij? 1. Ik heet Jacob.

2. Hoe heten je ouders? 2. Mijn moeder heet Marga en mijn vader heet Frans.

3. Wie ben jij? 3. Ik ben Halima.

4. En wie is dat? 4. Dat is Hans.

5. Ben je getrouwd? 5. Ja, ik ben getrouwd.

6. Is je neef getrouwd? 6. Nee, hij is niet getrouwd.

7. Heeft Nadia kinderen? 7. Ja, ze heeft drie kinderen.

8. Heeft u kinderen? 8. Nee, ik heb geen kinderen.

9. Heb jij kinderen? 9. Ja, ik heb een dochter.

10. Heb je broers en zussen? 10. Ja, ik heb twee zussen.

11. Heeft Yunus broers en zussen? 11. Ja, hij heeft één broer.

12. Is dat je tante? 12. Nee, dat is mijn moeder.

13. Zijn dat je ouders? 13. Nee, dat zijn mijn oom en tante.

14. Heb je opa’s en oma’s? 14. Ja, drie. De vader van mijn vader is dood.

15. Hebben je opa en oma veel kleinkinderen?

15. Ja, ze hebben tien kleinkinderen.

Vraag en antwoord.

Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht.

Cursist A: lees de vraag hardop.

Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Bedenk zelf een antwoord.

Klaar? Dan leest cursist B de vragen.

Praat samen.

Kijk naar de foto’s. Vertel over de families op de foto’s.

Opdracht 2 bij 1.8 *

Opdracht 3 bij 1.8 **

Page 15: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-15

Cursist A:

Cursist B:

Page 16: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-16

Praat samen.

Kijk naar de plaatjes. Wat zie je op het plaatje? Gebruik een en de of het.

Voorbeeld: Dit is een oma. De oma is oud.

1. 2. 3.

4. 5. 6.

7. 8. 9.

10. 11. 12.

Opdracht 1 bij 1.9 **

Page 17: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17

Speel het spel met de groep.

Speel het spel ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet’.

Neem een bekend voorwerp in gedachten dat zichtbaar is voor de cursisten. Ze

moeten raden welk voorwerp het is.

Voorbeeld:

‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet en de kleur is rood.’

Is het de deur? De appel? … Nee, het is de trui van Souad.

Je kunt dit spel ook in kleine groepjes laten spelen.

Praat samen.

Kijk naar de plaatjes. Wat zie je? Gebruik de kleuren.

Voorbeeld: Ik zie een appel. De appel is rood.

1. 2. 3.

4. 5. 6.

Opdracht 2 bij 1.10

Opdracht 3 bij 1.10 **

Page 18: Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema1_cursist.pdfTaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17 Speel het spel met de groep.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-18

7. 8. 9.

Wat zie je?

Kijk om je heen. Vertel wat je ziet. Vertel ook welke kleur het heeft.

Voorbeeld:

Ik zie een tafel. De tafel is donkerbruin.

Opdracht 4 bij 1.10 **