Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1...

18
TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 1 Praat samen. Cursist A: vertel wat je eet of drinkt. Vraag wat cursist B eet of drinkt. Cursist B: geef antwoord. Voorbeeld Cursist A: Ik eet een tomaat. En jij? Cursist B: Ik eet een ui. Cursist A: 1. 2. 3. 4. 5. 6. Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Opdracht 1 bij 2.1 **

Transcript of Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1...

Page 1: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 1

Praat samen.

Cursist A: vertel wat je eet of drinkt. Vraag wat cursist B eet of drinkt.

Cursist B: geef antwoord.

Voorbeeld Cursist A: Ik eet een tomaat. En jij?

Cursist B: Ik eet een ui.

Cursist A:

1.

2.

3.

4.

5.

6.

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Opdracht 1 bij 2.1 **

Page 2: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 2

Cursist B:

1.

2.

3.

4.

5.

6.

Praat samen.

Gebruik dezelfde plaatjes als in opdracht 1.

Cursist A: vraag of cursist B het eten lekker vindt.

Cursist B: geef antwoord.

Klaar? Dan stelt cursist B de vragen.

Voorbeeld Cursist A: Vind jij tomaat lekker? Cursist B: Ja, ik vind tomaat lekker.

Klaar? Ken je nog meer namen van eten? Vraag dan hetzelfde over dat eten.

Vraag en antwoord.

Cursist A: lees de vraag hardop.

Cursist B: lees het antwoord hardop.

Klaar? Dan leest cursist B de vragen.

Opdracht 1 bij 2.2

Opdracht 2 bij 2.1 *

Page 3: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 3

1. Eet jij pap bij het ontbijt? 1. Nee, ik eet brood bij het ontbijt.

2. Drink je thee bij het ontbijt? 2. Nee, ik drink koffie bij het ontbijt.

3. Doe je suiker in de koffie?

3. Ja, ik doe suiker in de koffie.

4. Vind je brood lekker?

4. Ja, ik vind brood lekker.

5. Drink je melk bij de lunch? 5. Nee, ik drink water bij de lunch.

6. Eet je brood bij de lunch?

6. Ja, ik eet brood bij de lunch.

7. Eet je kaas op je brood?

7. Ja, ik eet kaas op mijn brood.

8. Eet jij ’s avonds koud?

8. Nee, ik eet ’s avonds warm.

9. Eet je aardappels bij het avondeten?

9. Ja, ik eet aardappels bij het avondeten.

10. Vind je groente lekker? 10. Nee, ik vind groente niet lekker.

11. Wat eet jij bij het ontbijt?

11. Ik eet pap bij het ontbijt.

12. Wat drink jij bij het ontbijt?

12. Ik drink melk bij het ontbijt.

13. Wat eet jij bij de lunch?

13. Ik eet brood bij de lunch.

14. Wat eet je ’s avonds?

14. Ik eet ’s avonds rijst.

15. Wat drink je bij het avondeten?

15. Ik drink water bij het avondeten.

Vraag en antwoord.

Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht.

Cursist A: lees de vraag hardop.

Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Bedenk zelf een antwoord.

Klaar? Dan leest cursist B de vragen.

Vraag en antwoord.

Cursist A: lees de vraag hardop.

Cursist B: lees het antwoord hardop.

Klaar? Dan leest cursist B de vragen.

Opdracht 1 bij 2.3

Opdracht 2 bij 2.2 *

Page 4: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 4

1. Waar werk jij? 1. Ik werk in een winkel.

2. Wat drinkt Sasha bij het ontbijt?

2. Sasha drinkt thee bij het ontbijt.

3. Werkt Hans als verkoper?

3. Ja, Hans werkt als verkoper.

4. Drink je veel koffie? 4. Nee, ik drink weinig koffie.

5. Waar werken die mensen?

5. Zij werken in Den Haag.

6. Werken jullie morgen ook hier?

6. Nee, wij werken morgen op een andere plaats.

7. Drinkt u een glas wijn?

7. Ja, ik drink een glas wijn.

8. Drinkt Marja vaak melk?

8. Nee, Marja drinkt nooit melk.

9. Werkt Suzan bij een groot bedrijf?

9. Ja, zij werkt bij een groot bedrijf.

10. Drinkt Paolo hetzelfde als jij?

10. Nee, hij drinkt iets anders.

Vraag en antwoord.

Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht.

Cursist A: lees de vraag hardop.

Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Bedenk zelf een antwoord.

Klaar? Dan leest cursist B de vragen.

Praat samen.

Knip pagina 10 door.

Cursist A: lees de woorden hardop.

Cursist B: zeg hoeveel lettergrepen het woord heeft.

Klaar? Dan leest cursist B de woorden.

Opdracht 2 bij 2.3 *

Opdracht 2 bij 2.4 *

Page 5: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 5

Cursist A:

antwoord

1. groente 2

2. vlees 1

3. samen 2

4. alstublieft 3

5. kippen 2

6. supermarkt 3

7. fruit 1

8. koffie 2

Praat samen

Cursist A: lees de woorden hardop.

Cursist B: zeg hoeveel lettergrepen het woord heeft.

Klaar? Dan leest cursist B de woorden.

Cursist B:

antwoord

1. aardappel 3

2. ontbijt 2

3. ochtend 2

4. helemaal 3

5. kaas 1

6. meestal 2

7. suiker 2

8. verdelen 3

Praat samen.

Knip pagina 11 door.

Schrijf acht Nederlandse woorden op.

Cursist A: lees je woorden hardop.

Cursist B: zeg hoeveel lettergrepen het woord heeft.

Klaar? Dan leest cursist B zijn woorden.

Cursist A:

Opdracht 3 bij 2.4 **

Page 6: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 6

antwoord

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

Praat samen.

Schrijf acht Nederlandse woorden op.

Cursist A: lees je woorden hardop.

Cursist B: zeg hoeveel lettergrepen het woord heeft.

Klaar? Dan leest cursist B zijn woorden.

Cursist B:

antwoord

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

Vraag en antwoord.

Cursist A: lees de vraag hardop.

Cursist B: lees het antwoord hardop.

Klaar? Dan leest cursist B de vragen.

1. Hoe heet de maand na januari? 1. februari

Opdracht 1 bij 2.5

Page 7: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 7

2. Is het warm in de winter? 2. Nee, het is koud in de winter.

3. Hoe heet de maand voor september?

3. augustus

4. Hoe heet de maand na mei? 4. juni

5. Welk seizoen is het in mei? 5. lente

6. In welke maand begint de zomer? 6. De zomer begint in juni.

7. Hoe heet de maand voor april? 7. maart

8. Is het warm in de zomer?

8. Ja, het is warm in de zomer.

9. Hoe heet de maand na november? 9. december

10. Hoe heet de maand voor november?

10. oktober

11. Welk seizoen is het in oktober?

11. herfst

12. Hoe heet de maand na juli? 12. augustus

13. Welk seizoen komt na de lente? 13. zomer

14. In welk seizoen ligt er ijs? 14. in de winter

15. Hoe heet de maand voor oktober? 15. september

Vraag en antwoord.

Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht.

Cursist A: lees de vraag hardop.

Cursist B: geef antwoord zonder te lezen!

Klaar? Dan leest cursist B de vragen.

Praat samen.

Jullie zijn op de markt.

Cursist A: je doet boodschappen op de markt.

Cursist B: je werkt op de markt.

Cursist A begint het gesprek.

Klaar? Dan begint cursist B het gesprek.

Opdracht 2 bij 2.5 *

Opdracht 1 bij 2.6

Page 8: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 8

Cursist A Cursist B

Praat samen.

Bedenk nu zelf een gesprek.

Cursist A: je doet boodschappen op de markt. Cursist B: je werkt op de markt.

Cursist A begint het gesprek.

Klaar? Dan begint cursist B het gesprek.

Praat samen.

Jullie zijn in de supermarkt.

Cursist A doet boodschappen in de supermarkt.

Cursist B werkt in de supermarkt.

Cursist A begint het gesprek.

Klaar? Dan begint cursist B het gesprek.

6. Dank u wel. Tot ziens!

5. Dat is dan drie euro.

4. Alstublieft. Dat was het?

3. Alstublieft. Anders nog

iets?

2. Twee euro.

1. Goedemorgen. Zegt u het

maar.

7. Tot ziens.

6. Alstublieft.

5. Ja, dat was het.

4. Ja, ik wil graag 300 gram

tomaten.

3. Dat is goedkoop. Mag ik

één zak appels?

2. Wat kost een zak appels?

1. Goedemorgen.

Opdracht 2 bij 2.6 **

Opdracht 1 bij 2.7

Page 9: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 9

Cursist A Cursist B

Praat samen.

Bedenk nu zelf een gesprek.

Cursist A: je bent in de supermarkt. Je kunt iets niet vinden.

Cursist B: je werkt in de supermarkt. Je helpt cursist A.

Klaar? Dan begint cursist B het gesprek.

4. Alstublieft.

3. Naast het brood.

2. De kaas ligt tussen de

boter en de melk.

1. Ja, natuurlijk.

4. Oh ja, ik weet wel waar het

brood ligt. Dank u wel.

3. En waar staat de melk

dan?

2. Waar ligt de kaas? Ik kan

het niet vinden.

1. Sorry, mag ik iets vragen?

Opdracht 2 bij 2.7 *

Page 10: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 10

Praat samen.

Jullie zijn in de supermarkt.

Cursist A: je doet boodschappen en komt bij de kassa.

Cursist B: je werkt in de supermarkt bij de kassa.

Klaar? Dan begint cursist B het gesprek.

Cursist A Cursist B

Praat samen.

Bedenk nu zelf een gesprek.

Cursist A: je bent in de supermarkt. Je gaat betalen bij de kassa.

Cursist B: je werkt in de supermarkt. Je helpt cursist A.

Klaar? Dan begint cursist B het gesprek.

5. Tot ziens.

4. Alstublieft. Spaart u

zegeltjes?

3. Dat kan. U mag uw pas erin doen. Wilt u de bon?

2. Dank u wel. Dan wordt het

twintig euro.

1. Goedemorgen. Heeft u een kortingskaart?

5. Nee, dank u. Tot ziens.

4. Ja, graag.

3. Ik wil graag pinnen.

2. Ja, alstublieft.

1. Goedemorgen.

Opdracht 4 bij 2.7

Opdracht 5 bij 2.7 *

Page 11: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 11

Vraag en antwoord.

Cursist A: lees de vraag hardop.

Cursist B: lees het antwoord hardop.

1. Welk getal komt na dertien?

1. 14

2. Wat kost dat?

2. Dat kost € 15,-.

3. Hoe laat begint de film? 3. De film begint om 9 uur.

4. Wat is je geboortedatum? 4. Mijn geboortedatum is 1 mei 1973.

5. Hoeveel tomaten wilt u? 5. Ik wil graag 250 gram tomaten.

6. Wat is uw telefoonnummer?

6. Mijn telefoonnummer is 012-2298753.

7. Hoe duur zijn de bananen? 7. De bananen zijn € 2,85.

8. Hoeveel letters heeft het alfabet?

8. Het alfabet heeft 26 letters.

9. Hoe oud ben jij? 9. Ik ben 26 jaar.

10. Wat is je huisnummer? 10. Mijn huisnummer is 273.

11. Hoeveel kinderen heeft u?

11. Ik heb 2 kinderen.

12. Hoeveel poten heeft een hond?

12. Een hond heeft 4 poten.

13. Hoeveel zegeltjes krijg ik? 13. U krijgt 13 zegeltjes.

14. Hoe oud is jouw oma?

14. Mijn oma is 87.

15. Wat is je postcode? 15. Mijn postcode is 5879 DS.

Vraag en antwoord.

Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht.

Cursist A: lees de vraag hardop.

Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Bedenk zelf een antwoord.

Klaar? Dan leest cursist B de vragen.

Opdracht 1 bij 2.8

Opdracht 2 bij 2.8 *

Page 12: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12

Praat samen.

Knip pagina 35 door. Cursist A: lees de getallen hardop. Cursist B: luister en lees

mee. Heb jij hetzelfde getal? Zet dan een rondje om het getal. Heb jij een ander

getal? Zet dan een kruis door het getal.

Cursist A Cursist B

35 53

21 21

89 89

65 56

14 40

80 80

67 76

12 11

34 34

93 93

Praat samen.

Cursist B: lees de getallen hardop.

Cursist A: luister en lees mee. Heb jij hetzelfde getal? Zet dan een rondje om het

getal. Heb jij een ander getal? Zet dan een kruis door het getal.

Cursist A Cursist B

41 14

38 83

50 50

63 63

32 23

100 100

16 60

31 13

26 26

89 98

Opdracht 4 bij 2.8 *

Opdracht 5 bij 2.8 *

Page 13: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 13

Praat samen.

Cursist A: vraag hoeveel dingen er op het plaatje staan.

Cursist B: geef antwoord.

Klaar? Dan stelt cursist B de vragen.

Klaar? Noem van ieder woord het verkleinwoord en het meervoud van het

verkleinwoord.

Voorbeeld Cursist A: Hoeveel vissen zijn dit? Cursist B: Dit is één vis.

1. 2. 3.

4. 5. 6.

7. 8. 9.

Opdracht 3 bij 2.9 **

Page 14: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 14

Praat samen.

Cursist A: kies een plaatje. Vertel wat je op het plaatje ziet.

Cursist B: kijk naar de plaatjes. Over welk plaatje vertelt cursist A?

Klaar? Dan vertelt cursist B wat hij op het plaatje ziet.

Cursist A:

1. 2. 3.

Cursist B:

1. 2. 3.

Cursist A:

1. 2. 3.

Cursist B:

1. 2. 3.

Opdracht 4 bij 2.9 **

Page 15: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 15

Praat samen.

Cursist A: lees het woord hardop. Vraag wat het betekent.

Cursist B: zoek het woord op in het woordenboek. Zeg wat het betekent.

Cursist A: schrijf de betekenis op. Schrijf ook het meervoud en het lidwoord op.

Klaar? Dan stelt cursist B de vraag.

Cursist A:

me

erv

ou

d

be

tek

en

is

lid

wo

ord

wo

ord

1.

do

rp

2.

ve

rkee

r

3.

fie

tsp

ad

4.

file

5.

sle

ute

l

Opdracht 1 bij 2.10 **

Page 16: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 16

Praat samen.

Cursist A: lees het woord hardop. Vraag wat het betekent.

Cursist B: zoek het woord op in het woordenboek. Zeg wat het betekent.

Cursist A: schrijf de betekenis op. Schrijf ook het meervoud en het lidwoord op.

Klaar? Dan stelt cursist B de vraag.

Cursist B:

me

erv

ou

d

be

tek

en

is

lid

wo

ord

wo

ord

1.

file

2.

pe

rsoo

n

3.

sta

d

4.

sne

lwe

g

5.

bo

terh

am

Page 17: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 17

Praat samen.

Knip dit blad door.

Cursist A: lees het woord hardop.

Cursist B: zeg wat de woordenboekvorm is.

Klaar? Dan leest cursist B zijn woorden hardop.

Cursist A: antwoord Cursist B: antwoord

1. groentes groente 1. drinkt drinken

2. werkt werken 2. kippen kip

3. appeltje appel 3. visje vis

4. vind vinden 4. brieven brief

5. druiven druif 5. luistert luisteren

6. regels regel 6. filmpje film

7. bruine bruin 7. strepen streep

8. fietsje fiets 8. aardappels aardappel

9. hoofdstukken hoofdstuk 9. getallen getal

10. gebruikt gebruiken 10. spaar sparen

Vertel.

Cursist A: vertel bij alle plaatjes wat je ziet.

Klaar? Dan vertelt cursist B wat hij ziet.

Maak goede zinnen.

Voorbeeld

De vrouw betaalt bij de kassa.

Opdracht 2 bij 2.10 *

Opdracht 3 bij 2.11 **

Page 18: Opdracht 1 bij 2.1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/A1SprekenThema2...Opdracht 1 bij 2.8 Opdracht 2 bij 2.8 * TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 12 Praat samen.

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2 - 18

Cursist A:

1.

2.

3.

4.

5.

6.

Cursist B:

1.

2.

3.

4.

5.

6.