SPORT LICHAMELIJKE OPVOEDING

68
SPORT LICHAMELIJKE OPVOEDING DERDE GRAAD ASO WETENSCHAPPEN-SPORT LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS september 2006 LICAP – BRUSSEL D/2006/0279/027

Transcript of SPORT LICHAMELIJKE OPVOEDING

SPORTLICHAMELIJKE OPVOEDING

DERDE GRAAD ASOWETENSCHAPPEN-SPORT

LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS

september 2006LICAP – BRUSSEL D/2006/0279/027

SPORTLICHAMELIJKE OPVOEDING

DERDE GRAAD ASOWETENSCHAPPEN-SPORT

EERSTE EN TWEEDE LEERJAAR

LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS

LICAP – BRUSSEL D/2006/0279/027September 2006

(vervangt leerplan D/1998/0279/023)ISBN 978-90-6858-664-0

Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair OnderwijsGuimardstraat 1, 1040 Brussel

3de graad aso – Wetenschappen-sport 3 Sport D/2006/0279/027

Inhoud

VISIE: Lichamelijke opvoeding beoogt de totale persoonsvorming .............................5

1 HET STUDIERICHTINGSPROFIEL........................................................................7

2 BEGINSITUATIE ....................................................................................................8

3 ALGEMENE DOELSTELLINGEN ..........................................................................8

4 ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN......................................9 4.1 Het leerplan en het opvoedingsproject...........................................................................................9 4.2 Werken met het leerplan LO.............................................................................................................9 4.3 Vakgroepwerking ............................................................................................................................11 4.4 Afzonderlijke lessen voor jongens en meisjes ............................................................................12 4.5 Veiligheid .........................................................................................................................................13 4.6 Hygiëne ............................................................................................................................................14 4.7 Documentatiemap ...........................................................................................................................14 4.8 Vervangtaken...................................................................................................................................14 4.9 Didactische wenken........................................................................................................................15 4.10 Richtprogramma en planning ........................................................................................................19 4.11 Het vak LO en de vakoverschrijdende eindtermen (VOETen) ....................................................19

5 LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN EN PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN.........................................................21

5.1 Leerplandoelstellingen voor alle bewegingsgebieden................................................................21 5.2 Individuele bewegingsgebieden....................................................................................................24 5.3 Interactieve bewegingsgebieden: balspelen................................................................................35 5.4 Keuze uit bewegingsgebieden.......................................................................................................40

6 EVALUATIE..........................................................................................................48 6.1 Omschrijving ...................................................................................................................................48 6.2 Doel van evalueren..........................................................................................................................48 6.3 Kwaliteitscriteria van het evaluatie-instrument ...........................................................................50

7 MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN .................................................................51 7.1 Accommodatie.................................................................................................................................51 7.2 Materiaal...........................................................................................................................................51

8 HET VAK LO EN DE VRIJE RUIMTE ..................................................................54 8.1 Situering...........................................................................................................................................54 8.2 Beschrijving.....................................................................................................................................54 8.3 Werkvormen.....................................................................................................................................54 8.4 Bronnen............................................................................................................................................55 8.5 Bijkomende suggesties ..................................................................................................................56

9 BIBLIOGRAFIE ....................................................................................................58

10 LIJST VAN DE EINDTERMEN .............................................................................63

3de graad aso – Wetenschappen-sport 5 Sport D/2006/0279/027

VISIE

Lichamelijke opvoeding beoogt de totale persoonsvorming

Lichamelijke opvoeding (LO) is een vak van de basisvorming waarin alle aspecten van de motorische vorming aan bod komen.

LO levert een bijdrage in de harmonieuze opvoeding van jongeren naar volwassenheid én stimuleert leerlingen tot een actieve, sportieve levenshouding en vrijetijdsbesteding.

De lessen LO bieden kansen tot waardeopvoeding en dragen bij tot het realiseren van het christelijk opvoe-dingsproject van de school.

Het vakconcept LO is geëvolueerd naar een concept waarin de totale persoonlijkheidsontwikkeling van de bewegende mens centraal staat.

De actuele vakvisie schenkt aandacht aan de bewegingsgebonden doelen: - ontwikkeling van de motorische competenties - ontwikkeling van een gezonde, veilige en fitte levensstijl

én aan de persoonsgebonden doelen: - ontwikkeling van het zelfconcept en het sociaal functioneren.

Beweging is het middel

- om zinvolle gehelen van leertaken aan te bieden, - in authentieke contexten (voeling met de realiteit), - met de nadruk op integratie van kennis, vaardigheden en attitudes.

De leraar zorgt dat zowel bewegings- als persoonsgebonden doelen aan bod komen in de lessen LO.

Deze vakvisie wordt toegepast in alle onderwijsniveaus en in alle bewegingsgebieden.

Van de leraar LO wordt dus veel verwacht. In een dynamische vakgroep vindt hij de nodige stimulansen en ondersteuning.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 7 Sport D/2006/0279/027

1 HET STUDIERICHTINGSPROFIEL

Situering van de studierichting Wetenschappen-sport

'Wetenschappen-sport' is een aso-studierichting die naast wiskunde, talen en andere vormingsgebieden sterk het accent legt op Lichamelijke opvoeding en wetenschappen.

Deze studierichting sluit met haar component sport aan bij een cultuurgegeven met belangrijke maatschappelijke invloed. De leerlingen krijgen meer inzicht in de relatie sport, beweging en gezondheid. De leerlingen worden voorbereid op alle vormen van hoger onderwijs.

Het belang van de lessen Lichamelijke opvoeding

Het vakconcept LO is geëvolueerd naar een concept waarbij de bewegende mens in zijn totaliteit wordt aange-sproken.

De positieve impact van beweging op de levenskwaliteit en de vormende waarde ervan voor het ontwikkelen van een positief zelfbeeld en goed functioneren in groep wordt in de studierichting Wetenschappen-sport ten volle benadrukt.

Leerlingen leren de fysieke, psychische en relationele mogelijkheden en beperktheden van zichzelf en anderen inzien en aanvoelen.

Dagelijks één lesuur motorische vorming bevordert de harmonische ontwikkeling en heeft een gunstige invloed op weerbaarheid en mentale fitheid. De lessen Lichamelijke opvoeding stimuleren de leerlingen tot positieve sociale interacties (fair-play, samenwerking, hulpvaardigheid, aanvaarden van normen, regels en waarden). Indi-viduele attitudes, zoals leergierigheid, leren genieten van intensief bewegen, kunstzinnig bewegen, zorg voor het lichaam, beheersing, zelfstandigheid en grenzen verleggen, worden ontwikkeld.

Het belang van de positief-wetenschappelijke ondersteuning

Biologie, fysica en chemie dragen bij tot de studie van de levende en/of niet-levende materie. De leerlingen krij-gen meer inzicht in het bewegingsmechanisme en het functioneren van het menselijk lichaam. Waar mogelijk wordt de relatie gelegd met de lessen LO en sport.

De leerlingen oefenen zich in het kritisch analyseren, verwerken en evalueren van feitenmateriaal. Ze krijgen inzicht in biologische, fysische en chemische verschijnselen en in de samenhang tussen de vakken.

Door haar deductieve opbouw en haar grote aandacht voor het oplossen van problemen levert wiskunde een belangrijke bijdrage tot het inzichtelijk denken, het creatief redeneren en de studie-ijver van de leerlingen.

Integratie van wetenschappen in Lichamelijke opvoeding

In de derde graad leveren de wetenschappen een mogelijkheid tot het verwerven van elementaire onderzoeks-vaardigheden. De leerlingen leren onderzoekstechnieken uit een wetenschapsdomein toepassen op beweging (onderzoekscompetenties). De leerlingen doen een beroep op achterliggende kennis om te komen tot een analy-se van hun bewegingen en zo tot zelfsturend leren. Ze leren informatie opzoeken en beheren.

8 3de graad aso – Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

2 BEGINSITUATIE

Leerlingen die in de derde graad voor 'Wetenschappen-sport' kiezen, staan positief tegenover sport en bewe-ging. Ze vinden het aanleren van nieuwe bewegingen en het samen bewegen belangrijk. Ze beschikken tevens over een goede fysieke conditie en voldoende motorische vaardigheden om deel te nemen aan individuele en interactieve activiteiten uit verschillende bewegingsgebieden. Ze hebben voldoende aanleg, studie-ijver en doorzettingsvermogen om het pakket wiskunde, wetenschappen en talen aan te kunnen. De leerlingen kunnen grote leerstofgehelen verwerken, structureren en instuderen. Ze wor-den aangemoedigd om leerinhouden zelfstandig te verwerven. De leerlingen ‘Wetenschappen-sport’ hebben dus een duidelijk aso-profiel. Van de leraar wordt voldoende soepelheid en aanpassingsvermogen verwacht ten opzichte van nieuwe leerlin-gen in het eerste leerjaar. Om de individuele beginsituatie vast te stellen kan bij het begin van het schooljaar een instaptest worden afgenomen.

3 ALGEMENE DOELSTELLINGEN

De leerlingen verwerven specifieke vaardigheden en kennis (de basis van heel wat spelen, sporten en dansvor-men die ze in hun vrije tijd verder kunnen beoefenen) met de nodige aandacht voor vordering, prestatie en een gezonde competitieve ingesteldheid. De specifieke en sportinitiërende vaardigheden uit de bewegingscultuur worden op een zelfstandige wijze inge-oefend terwijl de motorische basiseigenschappen worden onderhouden. Ter ondersteuning kunnen leerlingen een onderzoeksopdracht voorbereiden, uitvoeren en evalueren. De integratie van de wetenschappen biedt een extra kans tot het aanwenden van elementaire onderzoeksvaardigheden.

Leerlingen die zich goed en veilig voelen in de les gaan bewegen als aangenaam ervaren. Hun betrokkenheid bij de activiteit wordt groter waardoor ze zich willen inzetten om vorderingen te maken. Door te leren positief omgaan met het eigen kennen en kunnen vormen de leerlingen een realistisch zelfbeeld.

Deze eigen ervaringen maken hen ook bewust van het belang van bewegen voor de algemene ontwikkeling, de gezondheid en de sociale integratie.

De leerlingen doorlopen een proces waarbij ze leren inzichtelijk denken, spreken en hun mening geven over beweging, gezondheid, sport, de eigen (sport)beleving en het belang ervan in de maatschappij. Ze reflecteren over het eigen handelen. Hun persoonlijke en sociale attitudes worden verder ontwikkeld en zullen een belangrijk fundament zijn voor hun engagement als jonge volwassene.

De leraar maakt de leerlingen bewust dat ze voor een groot gedeelte zelf verantwoordelijk zijn voor hun fit-heid, gezondheid en welzijn. Ze kennen de waarde van een gezonde bewegingsactieve levensstijl en kunnen hierover hun mening geven.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 9 Sport D/2006/0279/027

4 ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

4.1 Het leerplan en het opvoedingsproject

De school wil haar leerlingen meer meegeven dan louter overdracht van kennis en verwerven van vaardigheden. Waardeopvoeding en christelijk engagement maken deel uit van het opvoedingsproject van de school.

In een christelijke levensvisie wordt het leven tegelijk als een gave én een opgave beschouwd. Dit impliceert een positieve levenshouding die ook tot uiting komt in de beleving van het vak Lichamelijke opvoeding. De leraar bevestigt dit door de manier waarop hij met jongeren omgaat. Hij biedt leerlingen een houvast als hij de waarden die hij aanbrengt ook voorleeft.

4.2 Werken met het leerplan LO

Dit leerplan is een graadleerplan voor de onderwijsvorm aso – studierichting Wetenschappen-Sport. De vak-groep maakt een raamplan op voor de twee leerjaren (zie 4.10 Richtprogramma). Het is het basisdocument dat de leraren helpt om visie en lijn in hun lessen te steken, om een inhoudelijk aanbod uit te werken. Het formuleert pedagogisch-didactische suggesties en werkvormen, met zowel aandacht voor de onderwijsdoelstellingen als voor de kenmerken van individuele leerlingen of leerlingengroepen.

De eindtermen en de specifieke eindtermen, minimumdoelen die de overheid voor het vak LO oplegt, zijn in het leerplan verwerkt. Als de leraar het leerplan realiseert, realiseert hij meteen de eindtermen. Eindtermen die ver-wijzen naar een attitude (*) worden nagestreefd.

Om het vakconcept weer te geven kunnen er diverse schema’s gehanteerd worden. In dit leerplan wordt geop-teerd voor onderstaand algemeen doelenkader.

Het vak Lichamelijke opvoeding is motorische basisvorming met beweging als middel om zinvolle gehelen van leertaken aan te bieden, in authentieke contexten (voeling met de realiteit), met de nadruk op integratie van kennis, vaardigheden, dynamische en affectieve componenten.

In de verschillende bewegingsgebieden komen zowel bewegingsgebonden als persoonsgebonden doelen aan bod.

Bewegingsgebonden doelen Ontwikkeling van de motorische competenties

Ontwikkeling van een gezonde, veilige en fitte levensstijl

Persoonsgebonden doelen Ontwikkeling van het zelfconcept en het sociaal functioneren

Dit doelenkader geeft een beeld van het vakconcept LO waarin de totale persoonlijkheidsontwikkeling van de bewegende mens centraal staat.

10 3de graad aso – Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

Dit houdt een geïntegreerde realisatie in van de twee doelengroepen:

bewegingsgebonden doelen - ontwikkeling van de motorische competenties: de leerlingen leren, individueel of in groep, bewegings-

vaardigheden verwerven op een verantwoorde, veilige manier en deze toe te passen in andere situaties. - ontwikkeling van een gezonde, veilige en fitte levensstijl: de leerlingen leren verantwoordelijkheid nemen

en zorg dragen voor de gezondheid, veiligheid en welzijn van zichzelf en die van anderen. persoonsgebonden doelen - ontwikkeling van het zelfconcept en het sociaal functioneren: de leerlingen werken aan hun persoons-

vorming en hebben aandacht voor sociale vaardigheden. Van de leerling wordt verwacht dat hij zijn leren meer en meer zelf gaat sturen, zijn kennis actief gaat opbouwen en wendbaar kan toepassen in authentieke, levensechte situaties, in samenwerking met één of meerdere leerlin-gen. De leraar begeleidt en staat samen met de leerling in voor het leerproces. Hij zorgt dat zowel bewegings- als persoonsgebonden doelen binnen zinvolle gehelen van leertaken aan bod komen in de lessen LO. Het creë-ren van deze krachtige leeromgeving ondersteunt het competentieleren.

1 Leerplandoelstellingen

De vakgebonden eindtermen en de specifieke eindtermen zijn op herkenbare wijze geïntegreerd in de leer-plandoelstellingen.

– De bewegingsgebonden en persoonsgebonden doelen die in alle bewegingsgebieden aan bod kunnen ko-men zijn verzameld in een algemeen doelenkader (zie 5.1 Leerplandoelen voor alle bewegingsgebieden). De leraar kiest per bewegingsgebied twee (1 bewegingsgebonden en 1 persoonsgebonden) of meer leer-plandoelen uit dit algemeen doelenkader. De leerplandoelen uit ‘Samenleving’ en ‘Onderzoekscompetenties’ komen ook aan bod.

– Leerplandoelstellingen die terug te vinden zijn bij de bewegingsgebieden worden door de leraar gekoppeld aan de doelen uit het algemeen doelenkader.

– Genummerde leerplandoelstellingen verwijzen naar een vakgebonden eindterm (bv. 8) of een specifieke eindterm (bv. SET 7). Als het om een attitude gaat, wordt er een (*) aan toegevoegd. De lijsten van de eind-termen en de specifieke eindtermen zijn opgenomen in hoofdstuk 10.

De leerplandoelstellingen in dit leerplan zijn dezelfde voor jongens en meisjes maar binnen de bewegingsgebie-den kunnen zowel de leerinhouden als de werkvormen om deze doelen te bereiken, verschillen. Naargelang de mogelijkheden in de school (accommodatie, leerlingengroep, vooropgestelde prioriteiten) kiest de vakgroep bijkomende doelstellingen die bijdragen tot de verwezenlijking van het eigen opvoedingsproject.

2 Leerinhouden

De leerinhouden vermeld in dit leerplan zijn suggesties, middelen om de doelstellingen van het vak LO te ver-wezenlijken. Eenzelfde doel uit het algemeen doelenkader kan gerealiseerd worden door verschillende leerin-houden. De keuze van de leerinhouden is afhankelijk van verschillende factoren zoals beginsituatie, bewegingsgebied, accommodatie en materiaal, geslacht, samenstelling en grootte van de leerlingengroep.

3 Pedagogisch-didactische wenken

Pedagogisch-didactische wenken (werkvormen, materiaalkeuze ...) geven tips omtrent de aanpak van het leer-proces en illustreren de vernieuwingen in het vak.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 11 Sport D/2006/0279/027

4.3 Vakgroepwerking

Een goede vakgroep valt op door een hecht informeel en formeel werkverband. De groep streeft naar effectieve samenwerking en gezamenlijke ontwikkeling van visie, leerinhouden, didactische aanpak en evaluatievormen.

Overleg en afstemming tussen de leraren dragen bij tot een vlot verloop en planning van het vak en vergro-ten de kans om de leerplandoelstellingen en doelen uit het opvoedingsproject van de school te realiseren.

De vakgroepwerking ondersteunt het leer- en vormingsproces van de leerlingen. Leerlingen functioneren beter wanneer zij bij alle leraren eenzelfde visie en aanpak van de lessen ervaren.

Activiteiten binnen de vakgroepwerking geven leraren kansen om zich verder te ontwikkelen. Uitwisselen van informatie en ervaringen, formuleren van aandachtspunten geven aanleiding tot reflectie op het eigen functi-oneren. Een gevolgde nascholing kan aanleiding zijn om een leermoment in te lassen en samen toepassin-gen uit te werken.

Uiteraard is het niet de bedoeling dat de leraar zich beknot voelt door te strakke afspraken binnen de vakgroep. Er zal voortdurend ruimte blijven voor eigen ervaringen, persoonlijke bekwaamheid en creativiteit.

De vakgroep heeft aandacht voor afspraken in verband met vakoverschrijdende eindtermen, organisatie van naschoolse activiteiten en sportdagen.

De vakcoördinator (het vakhoofd, de vakverantwoordelijke) neemt als leidinggevende een speciale plaats in bin-nen de vakgroep. Hij geeft doelen en perspectieven van de schoolleiding door aan de leraren en vertolkt de ideeën, standpunten en vragen van de vakgroep naar de schoolleiding. Hij zet zich in om met de collega’s een hechte groep te vormen. De vakcoördinator (het vakhoofd, de vakverantwoordelijke) is in de school de verte-genwoordiger van het vak en de spreekbuis van de groep. Het is aangewezen dat hij zowel door de groep als door de schoolleiding erkend en gemandateerd wordt.

De vakgroep kan haar verantwoordelijkheden praktisch uitwerken in een deelschoolwerkplan. Voor de invulling wordt uitgegaan van de leerplannen, de ondersteuning van de pedagogische begeleiding en de visie op het vak die aansluit bij het eigen opvoedingsproject van de school.

Een goed deelschoolwerkplan kiest en ordent de leerinhouden over de verschillende jaren en geeft richting aan het werk van de leraren. Het is eenvoudig en zinvol, tijd- en energiebesparend. Het laat een gepaste vrijheid toe. Mogelijke rubrieken zijn:

1 Algemene gegevens voor het vak Lichamelijke opvoeding

– naam, adres, lessenopdracht van de leraren LO;

– accommodatie: ligging, adres, telefoon ...

2 Afspraken voor de lessen Lichamelijke opvoeding in verband met

– regels en routines die specifiek zijn voor het vakdomein;

– veiligheid in het algemeen en de geldende veiligheidsvoorschriften (zie 4.5 Veiligheid);

– vervangtaken (zie 4.8 Vervangtaken);

– opvang van leerlingen bij afwezigheid van de leraar LO.

3 Raamplan: horizontale en verticale samenhang

– Er is planning nodig om tot verticale samenhang te komen in wat jaar na jaar aan de leerlingen aangeboden wordt. Deze opeenvolging van de te leren doelen/inhouden en de stappen die de leerling zet om deze doe-

12 3de graad aso – Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

len/inhouden te verwerven, worden leerlijnen genoemd.

– Om tot horizontale én verticale samenhang te komen is samenwerking met collega’s van hetzelfde jaar, van lagere en hogere jaren noodzakelijk.

– In deze graad (horizontale samenhang) wordt nagegaan welke bewegingsgebieden worden aangeboden voor jongens en meisjes: uit de individuele bewegingsgebieden: atletiek, gymnastiek, zwemmen, ritmische en expressieve vor-

ming ..., uit de interactieve bewegingsgebieden: balspelen waaronder doelspelen en terugslagspelen, uit de bewegingsgebieden van het keuzegedeelte.

4 Jaarplannen

– Vanuit het leerplan en in samenspraak met de collega's stelt de leraar zijn jaarplan op. Hij houdt rekening met de leerlingengroep, het raamplan, de accommodatie, de effectief beschikbare uren en de nodige evalu-atiemomenten.

– Het jaarplan geeft een overzicht van de leerplandoelstellingen en/of leerinhouden van de bewegingsgebie-den, gespreid over het schooljaar.

– De leraar kiest per bewegingsgebied twee (1 bewegingsgebonden en 1 persoonsgebonden) of meer doelen uit dit algemeen doelenkader. De leerplandoelen uit ‘Samenleving’ en ‘Onderzoekscompetenties’ komen ook aan bod. Leerplandoelstellingen die terug te vinden zijn bij de bewegingsgebieden worden door de leraar gekoppeld aan de doelen uit het algemeen doelenkader.

– Het is nodig dat de jaarplannen van de opeenvolgende jaren op elkaar aansluiten omwille van de continuïteit in het leerproces.

– Het jaarplan is een hulpmiddel, een persoonlijk werkinstrument om de onderwijskwaliteit te optimaliseren. Een vast model bestaat niet.

5 Evaluatie

– De vakgroep maakt afspraken in verband met evaluatie zodat remediëring en rapportering volgens een ge-zamenlijk stramien kunnen gebeuren (zie 6 Evaluatie).

6 Accommodatie en uitrusting (zie 7 Minimale materiële vereisten)

– Bij het begin van het schooljaar wordt een rooster opgemaakt met de verdeling van de verschillende be-schikbare ruimtes.

– De vakgroep inventariseert jaarlijks het materiaal. Er wordt nagegaan welk materiaal aan herstelling en/of vervanging toe is. De vakgroep stelt een aankoopplanning voor.

4.4 Afzonderlijke lessen voor jongens en meisjes

De inrichtende macht en de directie hebben de pedagogische vrijheid om de lessen Lichamelijke opvoeding voor jongens en meisjes afzonderlijk of gemengd te organiseren. Op basis van de schooleigen vakvisie argumenteert de vakgroep waarom zij voor een bepaalde keuze opteert.

De visie van het VVKSO en de pedagogische begeleiding wordt duidelijk verwoord in de mededelingen van 8 november 1996 betreffende 'Samenzettingen voor Lichamelijke opvoeding - pedagogische aanbevelingen' (M-VVKSO-1996-061).

De leraar heeft oog voor zorgbreedte in de klas waarbij elke leerling optimale individuele ontwikkelingskansen krijgt. De organisatie van gemengde groepen vergroot de toename van verschillen in de klassengroep. Dit vergt extra differentiatie.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 13 Sport D/2006/0279/027

4.5 Veiligheid

Afspraken betreffende veiligheid worden meegedeeld in het vak- en/of schoolreglement. De leraar zorgt ervoor dat dit reglement consequent wordt toegepast.

Veiligheid krijgt zowel bij de bewegingsgebonden als bij de persoonsgebonden doelen aandacht.

1 Bewegingsgebonden doelen

Motorische competenties

– Materiële veiligheid

Onveilig materiaal of onveilige accommodaties worden niet gebruikt. De vakgroep meldt problemen en te-kortkomingen, de school zorgt voor herstellingen en vervangingen. De leraar gebruikt veilige opstellingen en werkt met aangepast materiaal in een voldoende grote ruimte. Het is onverantwoord om in een kleine ruimte aan grote groepen les te geven.

De leraar past spelregels, terreinafmetingen, gebruik van materiaal en oefenvormen aan in functie van de veiligheid.

Wanneer meerdere leraren gelijktijdig lesgeven in éénzelfde ruimte zijn scheidingswanden, die meteen ook het geluid dempen, noodzakelijk. Dit is belangrijk, niet enkel omwille van de veiligheid maar ook om de leer-lingen en de leraar de kans te geven zich beter te concentreren zodat het leerrendement voldoende hoog blijft.

– Veiligheid bij het uitvoeren van oefeningen

De leraar werkt leerlijnen uit zodat leerlingen de oefeningen voldoende beheersen om ze op een veilige manier uit te voeren. Kunnen helpen is hier een even belangrijke motorische competentie als kunnen uitvoe-ren.

Gezonde, veilige en fitte levensstijl

– Materiële veiligheid

De leerlingen zijn verplicht aangepaste LO-kledij te dragen. Sieraden (juwelen, uurwerken, piercings ...) en bepaalde accessoires (hoofddoeken, petten ...) zijn in de lessen LO verboden. Bij de vakafspraken kunnen deze regels gedetailleerd geformuleerd worden en aange-vuld met afspraken eigen aan de situatie op de school.

– Veiligheid bij het uitvoeren van oefeningen en taken

De leerling leert veilige houdingen aannemen bij het uitvoeren van oefeningen, bij het helpen en bij heffen, dragen, tillen, plaatsen en wegbergen van toestellen ...

– Veiligheid bij uithouding

De leerling leert bij welke intensiteit hij op een veilige en gezonde manier kan oefenen, lopen, zwemmen, fietsen … Meting van de hartfrequentie is aan te raden.

14 3de graad aso – Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

2 Persoonsgebonden doelen

Zelfconcept en sociaal functioneren

– Emotionele en sociale veiligheid

Een leerling wordt gemotiveerd tot leren als hij zich geaccepteerd en gerespecteerd voelt in de les. Angst om te mislukken of uitgelachen te worden kan leiden tot vermijdingsgedrag, tot het kiezen van ver-trouwde oplossingen of tot een uitvoering die de leerling niet aankan. Het creëren van een warm lesklimaat, met ruimte voor open dialoog en wederzijdse betrokkenheid, biedt de nodige geborgenheid om nieuwe uit-dagingen aan te durven. Emotionele en sociale veiligheid van de leerling zijn even belangrijk als materiële veiligheid.

4.6 Hygiëne

Bij voorkeur is er in de nabijheid van elke LO/Sport-accommodatie een sanitair blok. Hier is ook drinkwater voor-handen. Is dit niet zo, dan zoekt de school gepaste oplossingen. Er zijn afzonderlijke kleedruimtes voor jongens en meisjes. Gelijkvormige oefenkledij en aangepast schoeisel, alleen bestemd voor de lessen LO/Sport, zijn aangewezen.

Leraren hebben aandacht voor lichaamshygiëne en gezonde voeding en doen zo nodig beroep op de schoolarts (CLB).

4.7 Documentatiemap

Het is aan te bevelen dat elke leerling een individuele documentatiemap of portfolio samenstelt die informatie kan bevatten over bewegings- en helpertechnieken, eigen vorderingen, reglementen, tactiek, techniek, achter-grondinformatie, evaluatie … Er kunnen ook verslagen van onderzoeksopdrachten in opgenomen worden.

Het werken aan deze map helpt de leerlingen hun kennis van de verschillende bewegingsgebieden te verbreden en verdiepen. Vertrekkend van de leefwereld van de leerling stimuleert een portfolio/documentatiemap het zelf-standig en reflecterend leren. Het geeft ook de mogelijkheid ICT in het leerproces te integreren.

4.8 Vervangtaken

Leerlingen met een ‘gedetailleerd medisch attest voor de lessen Lichamelijke opvoeding en sportactiviteiten op school' kunnen deelnemen aan aangepaste activiteiten en/of ingeschakeld worden bij bepaalde opdrachten. Een gedetailleerd medisch attest laat immers deelname aan de les LO toe, zij het in beperkte mate. Deze leerlingen zijn uiteraard ook in LO-kledij.

Leerlingen die om medische redenen niet kunnen deelnemen, krijgen een vervangtaak die leereffect heeft ten aanzien van de doelstellingen van het vak. Voor de invulling houdt de vakgroep rekening met de schoolcontext. Tenzij anders afgesproken, werkt de leerling aan deze vervangtaak in het vaklokaal, onder toezicht van de leraar LO.

Een theoretische vervangtaak kan een praktische proef niet vervangen bij evaluatie. Eventueel kan een prakti-sche proef uitgesteld worden.

Bij twijfel omtrent de inhoud van een medisch attest is het aangeraden contact op te nemen met het CLB.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 15 Sport D/2006/0279/027

De richtlijnen uit volgende mededelingen kunnen van nut zijn bij het vervolledigen van het vak- en/of schoolre-glement:

VVKSO-Mededeling 'Maximale deelneming aan de lessen Lichamelijke Opvoeding en sportactiviteiten op school' (M-VVKSO-1999-018);

VVKSO-Mededeling – ‘De rechtspositie van de leerling in het gewoon voltijds secundair onderwijs – het schoolreglement’ (M-VVKSO-2007-021).

4.9 Didactische wenken

Elke leraar LO is samen met de vakgroep verantwoordelijk voor bewegingsonderwijs op maat. Elke leerling krijgt optimale individuele ontwikkelingskansen in overeenstemming met zijn mogelijkheden. Hij leert zijn leerproces in eigen handen nemen. Dit zorgbreed onderwijs veronderstelt een goed management om leerlingenbetrokkenheid uit te lokken via haalbare opdrachten, differentiatie, taakgerichtheid en werkvormen van samenwerkend leren die leiden tot zelfstandig leren.

Verscheidenheid in belevingsvormen (spelen, kampen, oefenen en presteren) en oefenomstandigheden (binnen, buiten, individueel, in kleine groepen …) is noodzakelijk.

Nascholing is een efficiënt middel om op de hoogte te blijven van de recente ontwikkelingen in het vak LO.

1 Management

Management is het creëren van de omgevingsvoorwaarden om te kunnen leren. Het veronderstelt het sturen en versterken van taakgericht gedrag en het bijsturen van onaangepast leerlingengedrag. Daarnaast heeft management betrekking op de organisatie van:

– de ruimte: plaatsen en verplaatsen van materiaal, bewegingen van leerlingen, indelen in groepen, oog heb-ben voor veiligheid …;

– de tijd: verhogen en bevorderen van de actieve leertijd ALT;

– een veilig en positief leer- en klasklimaat.

ALT houdt in dat de leerlingen actief bezig zijn met relevante leeractiviteiten met een voldoende hoge fysieke intensiteit en een zekere graad van succes, zodat leren mogelijk wordt. De ALT situeert zich niet enkel op het vlak van beweging, maar ook op cognitieve en sociale aspecten van het leren.

De samenstelling van de klassen is erg heterogeen op gebied van aanleg, interesse, motivatie en fysieke eigen-schappen. Elke klas heeft haar eigen kenmerken en vraagt een specifieke aanpak. De vaardigheid van het ‘ma-nagen’ wordt hier een noodzaak.

2 Leerlingenbetrokkenheid

De leraar LO zal leerlingenbetrokkenheid uitlokken door de manier waarop hij omgaat met zijn leerlingen en in-vulling geeft aan zijn lesgeeftaken. Hij zal met andere woorden in elke les streven naar:

– het creëren van een positief klas- en leerklimaat;

– een voldoende hoge fysieke intensiteit;

– optimaliseren van de ALT;

– een gevarieerd bewegingsaanbod met uitdagende haalbare opdrachten die succeservaringen uitlokken;

– variatie in oefen- en/of spel- en/of kampsituaties, individueel en/of in groep, binnen en/of buiten;

16 3de graad aso – Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

– variatie in werkvormen: van leraar- tot leerlinggestuurd;

– leerdoelen in plaats van prestatiedoelen;

– uitlokken van samenwerking en bevorderen van zelfstandig leren.

3 Differentiatie

Differentiatie laat toe bij heterogene groepen het individueel leerproces te sturen. Er is differentiatie naar tempo en naar niveau:

– bewegingssituaties die klimmen in moeilijkheidsgraad;

– verschillende opdrachten binnen eenzelfde bewegingssituatie;

– verschil in hulpverlening;

– verschil in feedback tijdens het leerproces;

– verschil in bewegingsantwoorden binnen een opdracht;

– binnen de leerlingengroep kiezen voor homogene of heterogene groepen ...

Differentiatie is maar mogelijk indien aan een aantal voorwaarden is voldaan: voldoende infrastructuur, ruimte, materiaal, klassengrootte ... (zie 7 Minimale materiële vereisten).

4 Van samenwerkend leren tot zelfstandig leren

De huidige visie op leren legt nadruk op de verantwoordelijkheid van de leerlingen voor hun eigen leerproces. De leraar maakt samen met de leerlingen de geleidelijke overgang van leraarsturing naar leerlingsturing door.

Een diversiteit aan werkvormen en een gedifferentieerd aanbod van oefenmogelijkheden in de lessen LO geeft kansen om zelfstandig leren te ontwikkelen.

Bij gedeelde sturing en leerlinggestuurde werkvormen wordt meer en meer gebruik gemaakt van periodewijzers, kijk- en taakwijzers:

– een periodewijzer is een beknopte leidraad die leerlingen informeert over het thema, de doelen, de duur van de periode, de leerinhouden van de opeenvolgende lessen en de evaluatie. Het opzet is dat elke leer-ling deze leidraad, voor het begin van een periode en voor elke les, doorneemt en tijdens de lessen opvolgt.

– kijk- en taakwijzers geven instructie over het aanleren en/of uitvoeren van bewegingsvaardigheden, spelen en taken aan de hand van tekst en afbeeldingen. Daarnaast kunnen ze aanwijzingen geven over de organi-satie, de rol van de uitvoerder, helper, observator, organisator, coach, de variatie- en differentiatiemogelijk-heden. Kijk- en taakwijzers dagen leerlingen uit om hun leerproces zelf in handen te nemen doordat ze de leerroute, het leertempo en de moeilijkheidsgraad kunnen kiezen in functie van hun eigen mogelijkheden en deze van de groepsleden. Leerlinggestuurde werkvormen zetten leerlingen aan tot reflecteren.

Zelfstandig leren in Lichamelijke opvoeding is meestal samen leren.

Waarom samenwerkend leren?

– Leerlingen die aan elkaar iets kunnen uitleggen, onthouden beter wat geleerd is, krijgen meer houvast en versterken hun zelfbeeld.

– Samen werken en leren werkt stimulerend en verhoogt de betrokkenheid. – Samenwerken ontwikkelt sociale vaardigheden zoals actief luisteren, gericht hulp vragen, elkaar aanmoedi-

gen, hulp geven, materiaal en werkruimte kunnen delen ... – Doordat leerlingen samenwerken, krijgt de leraar meer kansen om andere leerlingen te begeleiden.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 17 Sport D/2006/0279/027

Waarom zelfstandig leren?

– Het leren verloopt efficiënter als leerlingen zelf hun leren kunnen sturen. – Leerlingen die verantwoordelijkheid krijgen voor hun eigen leerproces, zijn meer intrinsiek gemotiveerd. – De leraar krijgt meer tijd om leerlingen individueel te begeleiden als andere leerlingen zelfstandig kunnen

oefenen. – De leerlingen leren zelf informatie selecteren en verwerken.

Hoe samenwerkend leren en zelfstandig leren bevorderen in de les LO?

Zelfstandig leren en samenwerkend leren begint zeker niet met de leerlingen de totale vrijheid te geven. Integen-deel, de leraar volgt een welbepaalde strategie.

– In het begin stuurt de leraar het leren, de leerlingen doen wat er gevraagd wordt. De leraar treedt op als instructeur. Hij zet de leerlingen aan tot zelfstandig werken.

– Na verloop van tijd kan de sturing gedeeld worden door leraar en leerling. De leraar treedt op als bemidde-laar en coach. Hij biedt situaties aan waarbij de leerlingen tot oplossingen komen met minimale hulp van de leraar. Dit betekent dat de leerlingen niet uitsluitend volgen, maar ook zelf initiatief nemen. Deze instructie-vorm leidt tot zelfstandig leren en tot samenwerkend leren in groepsverband.

– De eindvorm van zelfstandig leren is zelfverantwoordelijk leren. De leerling neemt zijn leerproces in eigen handen en de leraar treedt op als raadgever, die zolang het nodig is het leerproces ondersteunt.

Het zelfstandig leren als complexe opdracht voor de leerling ontstaat niet automatisch en is niet voor alle leerlin-gen haalbaar. Dit neemt niet weg dat leerlingen en leraar in de derde graad kunnen groeien in hun ontwikkeling naar zelfstandig en zelfverantwoordelijk leren.

18 3de graad aso – Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

Onderstaand schema maakt de evolutie van leraarsturing over gedeelde sturing naar leerlingsturing duidelijk.

Leraarssturing Individueel leren

Gedeelde sturing Samenwerkend leren

Leerlingsturing Individueel en/of

samenwerkend leren

- De leraar treedt op als instruc-teur.

- De leerling voert uit.

- De leraar treedt op als bemidde-laar, coach.

- De leerling doet op zelfgekozen wijze wat gevraagd is.

- De leraar treedt op als raadge-ver.

- De leerling bepaalt zelf wat nodig is om zijn doel te realiseren en neemt zijn leerproces in eigen handen.

- De leraar bepaalt de leerinhoud en geeft aan hoe en waar de leerling de opdracht uitvoert, hoeveel tijd ervoor staat en wat hij doet als de opdracht af is.

- De leraar formuleert heldere doelen en richtlijnen.

- De leerling volgt.

- De leraar biedt situaties aan waarbij de leerlingen al dan niet in groepsverband opdrachten of problemen oplossen met een mi-nimale hulp van de leraar.

- De leraar bepaalt grotendeels de doelen en legt een deel van de leerinhoud vast.

- De leerlingen krijgen voor een aantal onderdelen verantwoor-delijkheid.

- De leraar bepaalt de algemene doelen en ondersteunt het leer-proces van de leerling zolang het nodig is.

- De leerling bepaalt eigen leer-doelen en -inhouden binnen de algemene doelen.

- Feedback op de leerinhoud. - Reflectie op het leerresultaat en

sporadisch op het leerproces.

- Feedback op het leerproces, de aanpak en de leerinhoud.

- Reflectie op het leerresultaat én op het leerproces.

- Feedback op het leerproces, de aanpak en de leerinhoud.

- Reflectie op het leerresultaat én op het leerproces.

Werkvormen: - doceren - eerder gesloten opdrachten - demonstreren - vraag en antwoord - standenwerk.

Werkvormen: - eerder open opdrachten - standenwerk - partnerwerk - groepswerk: ° uitwisselen van informatie en

oplossingen tussen de groepen ° experts: verdeling van de in-

formatie, de taken en de rollen over de groepsleden; elk groepslid heeft een unieke in-breng waarvan de andere le-den afhankelijk zijn.

Werkvorm: - zelfinstructie - de werkvormen van de gedeelde

sturing komen in meer doorge-dreven vorm aan bod.

Zelfstandig werken Zelfstandig leren: regelen, kiezen en ontwerpen

Zelfverantwoordelijk leren

3de graad aso – Wetenschappen-sport 19 Sport D/2006/0279/027

4.10 Richtprogramma en planning

Binnen het eigen opvoedingsproject ontwikkelen de scholen een aangepast raamplan op basis van het richtpro-gramma. Dit omvat 6 uur/week: de 2 uur/week 'AV Lichamelijke opvoeding' uit de basisvorming en de 4 uur/week 'AV Sport' uit het specifieke gedeelte. Samen vormen zij één pakket.

Dubbeluren (maximaal 2 lesuren LO na elkaar) zijn om organisatorische redenen te verantwoorden. De voorkeur gaat evenwel naar een evenwichtige spreiding van de lesuren LO over de hele schoolweek en over de vijf bewe-gingsgebieden: atletiek, balspelen, gymnastiek, ritmische en expressieve vorming en zwemmen.

De verdeling van bewegingsgebieden ziet er als volgt uit (men kan deze organiseren naar rato van 1 of 2 lestij-den per week of in meer globale urenpakketten):

Atletiek 50 uur of 1 - 1 uur/week

Balspelen 50 uur of 1 - 1 uur/week

Gymnastiek 50 uur of 1 - 1 uur/week

Ritmische en expressieve vorming 50 uur of 1 - 1 uur/week

Zwemmen 50 uur of 1 - 1 uur/week

Keuze (*) 50 uur of 1 - 1 uur/week

Het zesde lesuur (*) kan gebruikt worden als: - uitbreiding of verdieping van één of meer van bovenvermelde bewegingsgebieden. - verbreding en verdieping van niet-vermelde bewegingsgebieden en bewegingsgebieden uit de keuze.

Het is aan te raden om die bewegingsgebieden beperkt te houden tot twee per leerjaar. Enkele voor-beelden zijn circusvaardigheden en -spelen, contact- en/of verdedigingsvormen, fitness, frisbee, hou-dingsopvoeding, klimmen, oriëntatielopen, rope skipping, slag- en loopspelen, schaatsvormen, reanima-tie en EHBO … (zie 5.4 Keuze uit bewegingsgebieden)

Andere bewegingsactiviteiten kunnen als initiatie aangeboden worden op sportdagen of sportkampen (bv. water-sport, ski, avonturen ...).

De leerlingen worden ingeschakeld in bewegings- en sportprojecten op school en daarbuiten door middel van activiteiten die direct aansluiten bij de eigen leefwereld, die van vrienden, familie en school (zelfstandig werk).

4.11 Het vak LO en de vakoverschrijdende eindtermen (VOETen)

Werken aan de vakoverschrijdende eindtermen is een schoolopdracht waaraan het vak L.O. voluit kan participe-ren. Lichamelijke opvoeding leent zich uitstekend voor de realisatie van vele vakoverschrijdende eindtermen. Het koppelt bewegen aan leren, nadenken, beleven, spelen, samenwerken en nog zoveel meer.

De vakeigen doelen sluiten bovendien naadloos aan bij de vakoverschrijdende eindtermen:

1 Bewegingsgebonden doelen

– De ontwikkeling van de motorische competenties biedt kansen tot het concreet invullen van doelstellingen uit leren leren (LELE).

– Het verwerven van een gezonde, veilige en fitte levensstijl maakt deel uit van het globale schoolgebeuren

20 3de graad aso – Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

waarbij buiten LO ook andere vakken en gezondheidseducatie (GEED) betrokken worden. Natuurgebon-den activiteiten bieden op hun beurt goede mogelijkheden tot geïntegreerd werken en tot het realiseren van doelstellingen in verband met milieueducatie (MIED). Ook bepaalde eindtermen in verband met opvoeden tot burgerzin (BUZI) situeren zich in deze doelencategorie.

2 Persoonsgebonden doelen

– De eindtermen met betrekking tot het zelfconcept en het sociaal functioneren sluiten dan weer sterk aan bij die voor sociale vaardigheden (SOVA).

Ook diverse naschoolse sportontmoetingen, sportdagen en studiedagen waarbij sportieve activiteiten aanvullend kunnen ingepast worden in het geheel van de uitstap bieden heel wat kansen om vakoverschrijdende eindtermen expliciet te realiseren.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 21 Sport D/2006/0279/027

5 LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN EN PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

5.1 Leerplandoelstellingen voor alle bewegingsgebieden

De bewegingsgebonden en persoonsgebonden doelen die aan bod kunnen komen in alle bewegingsgebieden zijn verzameld in volgend algemeen doelenkader. De leerplandoelstellingen die verwijzen naar eindterm 13 staan niet in het algemeen doelenkader en worden gerealiseerd via de balspelen.

Het nummer achter de doelen verwijst naar de vakgebonden eindterm of de specifieke eindterm (SET), een (*) geeft aan dat het om een attitude gaat.

De leraar kiest per bewegingsgebied twee (1 bewegingsgebonden en 1 persoonsgebonden) of meer doelen uit dit algemeen doelenkader. De leerplandoelen uit ‘Samenleving’ en ‘Onderzoekscompetenties’ komen ook aan bod. Leerplandoelstellingen die terug te vinden zijn bij de bewegingsgebieden worden door de leraar gekoppeld aan de doelen uit het algemeen doelenkader.

Via zelfgekozen werkvormen beoogt de leraar een kwaliteitsvolle bewegingsopvoeding waarbinnen leerlingen een eigen leertraject afleggen. In functie van de context en de situatie streeft hij naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraarsturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben.

22

3de graad ASO – W

etenschappen-sport D

/2006/0279/027

Sport

Het vak Lichamelijke opvoeding is motorische basisvorming met beweging als middel om zinvolle gehelen van leertaken aan te bieden, in authentieke contexten (voeling met de realiteit), met de nadruk op integratie van kennis, vaardigheden, dynamische en affectieve componenten

In de verschillende bewegingsgebieden komen zowel bewegingsgebonden als persoonsgebonden doelen aan bod. Bewegingsgebonden doelen

Ontwik-keling van de motori-sche compe-tenties

- zijn bereid gepaste verantwoordelijkheid bij (helper)taken op te nemen en passen daarbij gezamenlijk afgesproken veiligheidsregels toe, ook in nieuwe bewegingssituaties (1) (2)

- kiezen, uit een aanbod en op basis van afgesproken criteria, het meest geschikte leertraject om een bewegingsopdracht op te lossen en uit te voeren, alleen of met anderen, zodat zij succes ervaren bij een gelukte uitvoering (3) (7) (*15)

- ontwikkelen creativiteit bij het maken van eigen oefenreeksen en combinaties en passen verworven inzichten en vaardigheden toe in andere bewegingscontexten (9) (10) (11)

- wisselen bewegingservaringen uit, trekken hieruit conclusies voor de eigen uitvoering waardoor zij gekende vaardigheden kunnen toepassen op een hoger niveau zodat zij duurzame bewegingsvreugde ervaren op basis van competente deelname (8) (12) (*15) (SET 7)

- gaan na, aan de hand van vooropgestelde criteria, of zij vorderingen maken bij het uitvoeren van bewegingsopdrachten en sturen zelfstandig het leerproces bij (6)

- bepalen haalbare tactische, technische, mentale, conditionele, cognitieve doelen voor zichzelf en voor de groep, ontwikkelen deze basisvaardig-heden om tot bewegingsuitvoering en bewegingsontwikkeling te komen en stellen hierbij prioriteiten (SET 1) (SET 8)

- voeren bewegingen en acties met inzicht en vaardigheid uit, individueel en in groep (SET 2) - zetten motorische vaardigheden en fysieke bekwaamheden op het gepaste moment in om te komen tot goede bewegingsuitvoeringen of voor het

bereiken van een bepaald spel- of bewegingsdoel (SET 3) - tonen inzicht in bewegingen en acties door een correcte en aangepaste interpretatie van vooropgestelde normen en trainingsprincipes voor fysie-

ke bekwaamheden en hun toepassing in verschillende bewegingsgebieden (SET 4) - ervaren het belang van taakgericht werken voor esthetisch-expressieve en/of sportefficiënte beweging in verschillende omstandigheden (SET 5) - hebben bij bewegingsuitvoeringen aandacht voor de samenhang van ruimtegebruik, timing, houding, vormspanning, ritmisch verloop en bewe-

gingsimpulsen (SET 6) Ontwik-keling van een gezonde, veilige en fitte levens-stijl

- vinden het belangrijk regelmatig meer te bewegen om een gezonde, bewegingsactieve levensstijl te verwerven en zijn zich bewust van de ver-schillende mogelijkheden hiervoor (16) (*21) (*22)

- ervaren in bewegingsopdrachten dat een goede lichaamshouding, rugsparend heffen, dragen en helpen belangrijk zijn voor een fit en gezond leven en passen dit toe in nieuwe bewegings-, studie- en werksituaties (16) (19)

- zijn bereid een goede fysieke conditie en gezondheid op te bouwen door eigen doelen voorop te stellen en daarbij kritisch om te gaan met het bewegingsaanbod in de leefomgeving (*14) (20) (*22)

- verwerven de elementaire kennis van eerste hulpverlening en reanimatie om dit spontaan te kunnen toepassen in noodsituaties (17) (18) - kunnen de invloed van gezond bewegen op de fysieke, mentale en sociale gezondheid duiden en vergelijken met andere factoren die de ge-

zondheid beïnvloeden (SET 9) - streven evenwicht na tussen sportprestaties, fysieke conditie en gezondheid, met een controle hiervan door de correcte interpretatie van meetre-

sultaten (SET 10) - passen bij eigen sportbeoefening belangrijke principes toe van fitheid, veiligheid, blessurepreventie, voeding en middelengebruik (SET 11)

3de graad ASO – W

etenschappen-sport

23Sport

D

/2006/0279/027

Persoonsgebonden doelen Ontwik-keling van het zelfcon-cept en het soci-aal func-tioneren

- geven aan welke bewegingsactiviteiten het best aansluiten bij hun fysieke en relationele mogelijkheden, maken in overleg samen keuzes uit het activiteitenaanbod van de school en organiseren bewegingsactiviteiten aangepast aan de deelnemers (5) (24) (25)

- zijn bereid leiding te nemen over en leiding te aanvaarden van medeleerlingen, rekening houdend met het eigen niveau en dat van de anderen en luisterbereidheid te tonen bij het uitwisselen van bewegingservaringen (8) (23)

- zijn bereid om, rekening houdend met de eigen mogelijkheden, zelfstandig een bewegingsopdracht tot een goed einde te brengen door samen-werking met en positieve feedback aan medeleerlingen mogelijk te maken en te bevorderen (4) (8)

- ervaren dat motivatie, bewegingsvreugde, betrokkenheid en positief zelfbeeld, belangrijke aspecten zijn bij sportbeoefening, sportbeleving en sportief presteren (SET 12)

- gebruiken verantwoorde methoden om controle te behouden, stressgevoeligheid te verlagen en mentale weerbaarheid te verhogen (SET 13) - realiseren samenwerking en teamvorming tijdens sportbeoefening en bij sportprestaties (SET 14) - vertonen sociaal aanvaardbaar gedrag op vlak van fair play, loyaliteit, regelgeving, hiërarchie en bij het uiten van bedenkingen, opmerkingen en

gevoelens (SET 15) - ervaren dat sportbeoefening bijdraagt tot sociale interacties (SET 16)

Samenleving - ervaren, via eigen sportbeoefening en sportbeleving, dat sport verweven is met en effecten heeft op andere maatschappelijke domeinen (SET 17)

- informeren zich over organisaties en netwerken, die bijdragen tot een aanbod van sport- en bewegingssituaties voor verschillende doelgroepen (SET 18)

Onderzoekcompetentie - oriënteren zich op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te verzamelen, te ordenen en te bewerken (SET 19)

- kunnen, ter ondersteuning van de bewegingspraktijk, een onderzoeksopdracht over sportthema’s voorbereiden, uitvoeren en evalueren (SET 20) - rapporteren de onderzoeksresultaten en conclusies en confronteren ze met andere standpunten (SET 21)

24 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

5.2 Individuele bewegingsgebieden

De leraar kiest per bewegingsgebied twee (1 bewegingsgebonden en 1 persoonsgebonden) of meer doelen uit het algemeen doelenkader (zie 5.1 Leerplandoelen voor alle bewegingsgebieden) waaraan hij wil werken. Afhankelijk van de gekozen leerinhouden worden de bijbehorende leerplandoelstellingen uit de linkerkolom ge-koppeld aan de vooropgestelde doelen uit het algemeen doelenkader.

De leraar deelt vooraf aan de leerlingen mee wat de concrete doelen zijn, met welke leerinhouden en op welke manier er aan gewerkt wordt. Een aantal lestijden waarin individuele bewegingsgebieden aan bod komen, is opgelegd (zie 4.10 Richtpro-gramma). De leerinhouden die vermeld staan, zijn suggesties (zie 4.2 Werken met het leerplan LO).

De leraar/vakgroep kiest voor de evaluatiemethode die het best past bij de doelen, de karakteristieken van de leerlingen en de leerstof (zie 6 Evaluatie).

5.2.1 Atletiek

In de derde graad ligt het accent op een juiste technische uitvoering van genormeerde atletiekbewegingen. De leerlingen verwerven kennis en inzicht in de technieken. Het oefenen van de juiste technieken gekoppeld aan hogere eisen voor vordering, prestatie en conditie vereist een goede fysieke conditie.

In atletiek is er een hoge correlatie tussen de techniek en de prestatie. Het afwisselend benadrukken van beide componenten biedt voor alle leerlingen motivatie- en vormingskansen.

Het aanbieden van een algemeen krachtprogramma is gericht naar de verschillende disciplines. Per jaar worden er vier proeven aangeboden: korte en lange afstand lopen, een sprong en een worp. Over de graad komen alle vermelde proeven aan bod.

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

LOPEN

• de relatie inzien tussen inspanning, ontspanning en recuperatie

• ontspannen lopen met aandacht voor de juiste arm- en beenbewegingen

• spurten en middenlange loopafstanden uitvoeren

• in bochten lopen

• elementaire startprocedure kunnen uitvoeren

• vanuit de startblokken een juiste gehurkte start nemen

• weten welke voet vooraan geplaatst wordt en waarom

• de juiste afstand tussen beide voeten kunnen be-palen

– looptechniek

– de start

– spurten

– 200 of 400 meter

– 800 of 1 500 meter

• techniek van stokwissels beheersen – aflossingsproeven

• het ritmisch lopen volhouden

• juiste coördinatie van arm- en beenbeweging be-heersen bij het overschrijden van de horden

– hordenlopen: driepassenritme

– hordenlopen: meisjes 100 meter, jongens 110 meter

3de graad aso – Wetenschappen-sport 25 Sport D/2006/0279/027

• ademhaling leren observeren en controleren

• de inspanning doseren

• de inspanning volhouden

– keuze uit diverse duurlopen/uithoudingsproeven

SPRINGEN

• de juiste lengte van aanloop uitzetten en aanpas-sen

• hurk- of hangtechniek uitvoeren

• fosbury flop met volledige boogvormige aanloop uitvoeren

• een beheerste zweeffase uitvoeren

• veilig en gecontroleerd landen

– verspringen: hangtechniek (jongens); hurk- of hangtechniek (meisjes)

– hoogspringen: flop

WERPEN

• kogel: de O’Brien kogelstoottechniek beheersen

• speer: speerworpen met volledige aanloop uitvoe-ren

• een versnellende aanloop kunnen uitvoeren

• juiste bekkeninzet

• werparm achter de romp houden tijdens de rotatie

• gedisciplineerd werken in functie van veiligheid

– kogelstoten: 3 kg (meisjes), 5 kg (jongens)

– discuswerpen: 1 kg (meisjes), 1,5 kg (jongens)

– speerwerpen: (initiatie) 600 gr (meisjes), 800 gr (jongens)

• de opgelegde minimumnormen voor prestatie be-reiken

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• Om het leerproces in de lessen atletiek te bevorderen doet de leraar een gedifferentieerd aanbod van werk-vormen en oefenmogelijkheden (zelfstandig leren).

• In functie van het lesverloop bevordert aandacht voor opwarming, hartslagmeting, ademhalingscontrole en cooling down het gemotiveerd werken. Tijdens de activiteiten wordt de nadruk gelegd op het interpreteren van lichaamssignalen (ademhaling, hartslag, spierpijn, zweten, afkoeling ...). In elke les voorziet de leraar een gedeelte fysieke basisvorming.

• Er is steeds aandacht voor de eigen veiligheid en voor die van de anderen bij het werpen, het springen, het lopen in banen, het voorbijlopen ... Voor verspringen is een zandbak noodzakelijk. Het landen op een lan-dingsmat is, omwille van het gevaar voor kwetsuren, af te raden (zie 4.5 Veiligheid).

• De lesintensiteit kan verhoogd worden door een doorschuifsysteem, standenwerk, oefenen in kleine groe-pen, leerlingen die zelf prestaties meten (management).

• Atletiek leent zich goed tot het bijhouden van individuele vorderingen van leerlingen in verband met o.a. de conditie. Leerlingen leren zelfstandig deze gegevens te verwerken.

• Bij uithouding wordt er gewerkt met niveaugroepen waarin leerlingen hun looptempo leren aanpassen in functie van de afstand (differentiatie).

• Het uitwerken van een aangepaste (punten)tabel voor de eigen school, voor jongens en meisjes, is een taak van de vakgroep.

• De bijgevoegde tabellen zijn richtinggevend voor jongens en meisjes en een didactische ondersteuning voor de leraar. Deze tabellen zijn opgesteld op basis van prestaties bij een genormeerde accommodatie. Ze kunnen aangepast worden per school, rekening houdend met de eigen leerlingenpopulatie. De 10-

26 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

puntenbalk geeft de mediaan van de betrokken leerlingengroep aan. Dit betekent dat de kolommen met prestaties per discipline naar boven of naar onder kunnen verschuiven ten opzichte van de puntenkolom.

De minimumnorm is: met twee loopproeven, één springproef en één werpproef een totaal van 40 punten behalen. In het tweede leerjaar wordt een progressie ingebouwd. De leerlingen zijn op de hoogte van de gevraagde minimumnorm.

Er kan ook een meerkamp georganiseerd worden met onder meer de volgende onderdelen: voor de jon-gens: een 9-kamp: loopnummers: 100 m, 400 m, 1.500 m, 110 m horden; springnummers: verspringen en hoogspringen; werpnummers: kogelstoten, speerwerpen en discuswerpen; voor de meisjes: een 7-kamp: loopnummers: 200 m, 800 m, 100 m horden; springnummers: verspringen en hoogspringen en werpnum-mers: kogelstoten en speerwerpen.

• In functie van de context en de situatie streeft de leraar naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraar-sturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben.

PUNTENTABEL MEISJES DERDE GRAAD Wetenschappen-sport

Punten 100 m 800m 5 km Cooper Ver Hoog 3 kg Kogel

600 g Speer

1 kg Discus

20 13”5 2'25 22' 2900 4,9 1,45 10,80 27 26

19 13”7 2'30 22'30 2850 4,8 1,43 10,50 26 25

18 13”9 2'35 23' 2800 4,7 1,41 10,20 25 24

17 14"1 2'40 23'30 2750 4,6 1,39 9,90 24 23

16 14"3 2'45 24' 2700 4,5 1,37 9,60 23 22

15 14"5 2'50 24'30 2650 4,4 1,35 9,30 22 21

14 14"7 2'55 25' 2600 4,3 1,33 9,00 21 20

13 14”9 3'00 25'30 2550 4,2 1,30 8,70 20 19

12 15”1 3'05 26' 2500 4,1 1,27 8,40 19 18

11 15”3 3'10 26'30 2450 4,0 1,24 8,10 18 17

10 15"5 3'15 27” 2400 3,9 1,21 7,70 17 16

9 15"7 3’20 27'30 2300 3,8 1,18 7,20 16 15

8 15"9 3’25 28' 2200 3,7 1,15 6,70 15 14

7 16”1 3'30 28'30 2100 3,6 1,12 6,20 14 13

6 16”3 3'35 29' 2050 3,5 1,10 6,00 13 12,5

5 16”5 3'40 29'30 2000 3,45 1,08 5,80 12,5 12

4 16”7 3'48 30' 1 950 3,40 1,07 5,60 12 11,5

3 16"9 3'51 30'30 1 900 3,35 1,06 5,40 11,5 11

2 17”1 3'54 31' 1 850 3,30 1,05 5,20 11 10,5

1 17"3 3'57 31'30 1800 3,25 1,04 5,00 10,5 10

3de graad aso – Wetenschappen-sport 27 Sport D/2006/0279/027

PUNTENTABEL JONGENS DERDE GRAAD Wetenschappen-sport

Punten 100 m 1 500 m 5 000 m Cooper Ver Hoog 5 kg Kogel

800 g Speer

1,5 kg Discus

20 11"6 4'30 18 3400 5,70 1.72 14,00 38 30

19 11"7 4'35 18'15 3350 5,60 1.70 13,50 37 29

18 11"8 4'40 18'30 3300 5,50 1,68 13,00 36 28

17 11"9 4'45 18'45 3250 5,40 1,66 12,50 35 27

16 12"0 4'50 19 3200 5,30 1,64 12,00 34 26

15 12"2 4'55 19'30 3150 5,20 1,62 11,50 33 25

14 12"4 5 20 3100 5,10 1,58 11,00 32 24

13 12"6 5'05 20'30 3050 5,00 1,54 10,50 31 23

12 12"8 5'10 21” 3000 4,90 1,50 10,00 30 22

11 13" 5'15 21”30 2950 4.80 1,46 9,50 29 21

10 13"2 5’20 22 2900 4,70 1.42 9 28 20

9 13"4 5'25 22'30 2850 4,60 1.38 8,50 27 19

8 13"6 5'30 23 2800 4,45 1,35 8,00 26 18

7 13"8 5'35 23'30 2750 4,30 1,30 7,50 25 17

6 14"0 5’40 24 2700 4,15 1,25 7,00 24 16

5 14"2 5’45 24'30 2650 4,00 1,23 6,50 23,5 15

4 14"4 5'50 25 2600 3,90 1,21 6,00 23 14

3 14"6 5'55 25'30 2550 3,80 1,19 5,60 22,5 13

2 14"7 6’ 25'45 2500 3,70 1,17 5,40 22 12

1 14"8 6'05 26’ 2450 3,60 1,16 5,20 21,5 11

5.2.2 Gymnastiek

Er wordt veel aandacht geschonken aan de doelstellingen die eigen zijn aan het turnen: technisch juiste uitvoe-ring, bewegingsinzicht, maximale vormspanning, grote bewegingsamplitude … Alle oefeningen worden uiteindelijk uitgevoerd met een bijzondere aandacht voor afwerking.

Omwille van de hogere moeilijkheidsgraad van de oefeningen zijn actieve helpers aanwezig, eventueel ook bij de uiteindelijke bewegingsvorm.

Andere gymnastiekdisciplines zoals acrogym, trampoline, tumbling kunnen als uitbreiding aangeboden wor-den. In de derde graad worden de bewegingsvormen uitgevoerd aan de specifieke turntoestellen voor jongens en meisjes.

28 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

HOUDINGEN - EVENWICHT

• bewegingsinzicht verwerven in de verschillende bewegingsfamilies

• houdings- en bewegingsjuistheid nastreven

• voldoende vormspanning ontwikkelen

• elkaar correct helpen en beveiligen

• creativiteit en afwerking nastreven

• zelfstandig werken

• angst overwinnen

• basiseigenschappen verbeteren: vooral lenigheid, kracht, snelheid en coördinatie

• optimale fitheid ontwikkelen

• aandacht voor veiligheid van anderen, zichzelf en het materiaal

• houdings- en rugscholingstechnieken toepassen

• evenwicht verbeteren

• landen in evenwicht

– evenwichtsstanden (mat, balk)

– handstand (balk) (herenbrug)

– schouderstand (herenbrug)

– op- en afsprongen (balk, rek, herenbrug)

– sprongen (mat, balk, kast)

DRAAIEN

• bewegingsinzicht verwerven bij draaibewegingen

• lichaamsbeheersing verbeteren bij rotaties

• coördinatie en oriëntatie verbeteren

• bewegingsamplitude verruimen

Pirouettes (balk, mat)

Voorwaarts

– molendraai (rek, damesbrug)

– buikdraai (rek, damesbrug)

– rollen (balk, herenbrug)

– salto (sprong)

– handstand rollen (mat)

Achterwaarts

– borstwaarts omtrekken (rek, damesbrug)

– buikdraai en onderzwaai (rek, damesbrug)

– zolendraai (rek, damesbrug)

– in- en uitkogelen (ringen)

– salto (sprong)

KIPPEN EN FELGEN

• bewegingsinzicht verwerven in de (strek-)buig-strek bewegingen

– achterwaarts rollen naar handstand (stut) (mat)

– bovenarmkip (herenbrug)

– kip tot steun (ringen)

– felgopzwaai (damesbrug, herenbrug, rek)

– molenopzwaai (rek, damesbrug)

3de graad aso – Wetenschappen-sport 29 Sport D/2006/0279/027

• – zitomdraai achterwaarts/voorwaarts (rek, dames-brug)

OVERSLAGEN

• bewegingsinzicht verwerven in de omkeringen in de verschillende richtingen

• ruimteperceptie ontwikkelen

• lichaamsbesef ontwikkelen

• landen in evenwicht na omkeringen

Voorwaarts

– handstand overslag (mat, balk: afsprong, sprong)

Zijwaarts

– rad (mat, balk)

– rad op één hand (mat, balk)

– rondat (mat, sprong, balk: afsprong)

Achterwaarts

– flik-flak (mat)

SLINGEREN

• tijdsperceptie ontwikkelen

– eenvoudige slingerbewegingen (diverse toestel-len)

– voor- en achteropzet (herenbrug)

VERBINDINGEN

• combinaties vloeiend uitvoeren en verbinden

• de uithouding verbeteren door de duur en de her-haling te verhogen

– aan de specifieke toestellen

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• Om de lesintensiteit te verhogen kunnen leerlingen, na voldoende voorbereiding, zelfstandig oefenen aan verschillende toestellen (standenwerk). De sturing van het leerproces door de leraar wordt in welbepaalde stappen overgedragen aan de leerling. De leraar biedt situaties aan waarbij de leerlingen al dan niet in groepsverband opdrachten of problemen oplossen met een minimale hulp van de leraar. Het werken met of/of vormen, is een differentiatiemogelijkheid: leerlingen krijgen opdrachten op verschillen-de ontwikkelingsniveaus (zelfstandig leren).

• Om op een veilige manier een beweging in te oefenen worden helpertechnieken aangeleerd en samenwer-king gestimuleerd. Het vertrouwen in de helper(s) en het inzicht in de beweging kan hierdoor vergroten. Zweefrol met afstoot in de minitrampoline is af te raden (veiligheid).

• Leerlingen worden gecoacht om in kleinere groepen eenvoudige en goed afgelijnde lesonderdelen aan el-kaar aan te leren, bijv. een opwarming en/of leseinde.

• In functie van de context en de situatie streeft de leraar naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraar-sturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben.

5.2.3 Ritmische en expressieve vorming

Er wordt verder gebouwd op de basisbewegingen en ritmische structuren uit de 2e graad, met grotere com-plexiteit, afwerking en expressie. De technische en esthetische uitvoering, de lenigheid, het houdings- en bewegingsbesef zullen sterk moeten verbeterd worden. De leerlingen worden aangespoord tot het zelf vervolledigen of uitwerken van dansgehelen (individueel, met partner of in groepsverband). Het ‘dansbeleven’ staat altijd centraal.

30 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

De vakgroep maakt een gemotiveerde keuze uit elke rubriek. De reeks ritmische dans- en expressievormen kan aangevuld worden.

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

RITMISCHE BEWEGINGSVORMEN

• juiste bewegingsritmes beheersen

• coördinatie verbeteren

• lichaams-, tijds- en ruimtegevoel verbeteren

• bewegingen verruimen

• dansbeleving ervaren

• eigen bewegingsmogelijkheden en globale bewe-gingsactiviteiten exploreren

– combinatie van basisbewegingen naar totaalbe-wegen

– met/zonder materiaalgebruik (eigen lichaam, mu-ziek, percussie, tuigen …) o.a. body-drum, ritmi-sche gymnastiek …

BEWEGINGSEXPRESSIE

• expressief en creatief bewegen

– verschillende bewegingsvormen (houdingen, geï-soleerde bewegingen, basisbewegingen …)

– combineren en maken van bewegingsreeksen

– met/zonder materiaalgebruik

– vraag- en antwoordspel

DANSTECHNISCHE BEWEGINGSVORMEN

• dansen uit verschillende culturen kennen en kun-nen uitvoeren

• sociale omgang in de klasgroep bevorderen

Etnische dans

– dansen uit de verschillende cultuurgemeen-schappen

• bewust een correcte houding en beweging na-streven, met aandacht voor een vlotte, dansante en technisch juiste uitvoering een choreografisch groepswerk maken

• originaliteit nastreven

• zin voor afwerking en vormgeving tonen

Artistieke dans

– jazzdans, klassieke dans, moderne dans … In moeilijkere combinaties

• juiste dansterminologie hanteren

• kritisch zijn bij verkennen van nieuwe dansrages

• uithouding verbeteren

Actuele dans

– hip-hop, streetdance, aerobic, cardiofunk, foot-robics, rope skipping …

• typische houdingen en kenmerken van de dansen kennen en toepassen

• rol van jongen en/of meisje uitvoeren

• motorisch geheugen oefenen

Sociale dans

– partnerdans, rock & roll, cha-cha, wals, jive, salsa …

3de graad aso – Wetenschappen-sport 31 Sport D/2006/0279/027

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• Voldoende ruimte en goede didactische middelen: degelijke muziekinstallatie, cd's, cassettes, spiegel ... (management).

• Observatie door een medeleerling of een video-opname zorgen voor feedback (zelfstandig leren).

• De muziekkeuze moet doordacht zijn met aandacht voor maat, ritme, muzikale zin … De muziek is de basis voor het samenstellen van de dans in functie van accenten, dynamiek in de bewegingen. De muziek is bij voorkeur van bij het begin van het leerproces aanwezig (leerlingbetrokkenheid).

• Korte, open opdrachten met duidelijke doelstellingen stimuleren de creativiteit en het plezier van bewegen op muziek. Hierbij krijgen de leerlingen individueel kansen om zich al dansend te durven uiten (leerlingbe-trokkenheid).

• De moeilijkheidsgraad kan variëren op technisch vlak en op muzikaal - ritmisch vlak (differentiatie).

• Er kan individueel, met partner of in groep geoefend worden en in verschillende opstellingen: kring, vierkant, kruis, rijen … (leerlingbetrokkenheid).

• Spontane dansuitingen van de leerlingen kunnen worden gebruikt als inspiratiebron. De voorkeur wordt gegeven aan dynamische en eenvoudige vormen om sfeer te scheppen en de leerling een gevoel van wel-behagen te geven (management).

• De leerlingen oefenen om individueel, met partner of in groep aan de hand van choreografische basisregels (in verband met ruimte, tijd …) en geleerde danstechnieken een goed afgewerkt dansgeheel naar voor te brengen (sociaal functioneren).

• Iedereen eerbiedigt de inbreng van de anderen.

• Voor bewegingsexpressie kan inspiratie gevonden worden in geluid, voorwerpen, stilte, de omgeving, be-wegingen en houdingen van de partner, percussie …

• In functie van de context en de situatie streeft de leraar naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraar-sturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben.

5.2.4 Zwemmen

In de 3de graad worden de 4 wedstrijdslagen met de techniek van start- en keerpunten aangeboden. De leerlingen leren bepaalde prestaties (snelheid, uithouding) leveren. Ze verwerven basistechnieken uit het reddend zwemmen. Er worden minimum 5 proeven geëvalueerd: 2 korte afstandsproeven, 2 halflange afstandsproeven en 1 lange afstandsproef.

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

AANLEREN - VERVOLMAKEN VAN TECHNIEKEN

• verschillende technieken beheersen en verfijnen (kwalitatieve uitvoering)

• inzicht verwerven over de meest efficiënte zwem-, start- en keerpunttechnieken, rekening houdend met de reglementen en met foutenanalyse

• technische onderdelen onderscheiden en be-noemen

• teambeleving tijdens aflossing ervaren

uit het zwemmen

– zwem-, start- en keerpunttechnieken van school-slag en crawl

– rugslag en vlinderslag: beenbeweging, arm-beweging, ademhaling, coördinatie

– startduik van rugslag en vlinderslag: uit-gangshouding, afstoot, zweeffase, waterintrede, gestroomlijnd drijven en gepast de zwembewe-ging inzetten

– open keerpunt van vlinderslag en tuimel-keerpunt van crawl en rugslag: aantikken, draaien, afsto-

32 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

ten, gestroomlijnd drijven en gepast de zwembe-weging inzetten

– wisselslag (individueel en in aflossing)

• technieken kennen en toepassen om een ander in een noodsituatie te helpen

• inzicht verwerven in bepaalde noodsituaties zodat men op de juiste manier kan handelen

• verschillende bevrijdingstechnieken toepassen om zich als redder uit de greep van een slachtoffer te bevrijden

• verschillende vervoerstechnieken toepassen om een slachtoffer te vervoeren

• elementaire kennis van het reddend zwemmen opdoen

uit het reddend zwemmen

– verschillende sprongen om in het water te gaan

– eendenduik en oppervlakteduik in functie van het opduiken van voorwerpen of een pop

– het opduiken van voorwerpen of een pop

– vervoerstechnieken

– bevrijdingstechnieken

– hinderniszwemmen

– onderwaterzwemmen

UITHOUDING

• zwemtechnieken aanpassen in functie van uithou-ding

– 15 minuten crawl

SNELHEID EN WEERSTAND

• bereidheid tonen tot volharding

• motorische basiseigenschappen verbeteren: kracht, snelheid en coördinatie

• tempozwemmen

• zwemtechnieken aanpassen in functie van de snelheid

• in een vooropgestelde tijd en volgens de reglemen-ten kunnen zwemmen

– korte afstand:

25 m vlinder

50 m crawl, schoolslag en rugslag

– halflange afstand:

100 m crawl, schoolslag, wisselslag en rugslag

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• Om de lesintensiteit te verhogen kunnen leerlingen, na voldoende voorbereiding, zelfstandig oefenen. De sturing van het leerproces door de leraar wordt in welbepaalde stappen overgedragen aan de leerling. De leraar biedt situaties aan waarbij de leerlingen al dan niet in groepsverband opdrachten of problemen oplos-sen met een minimale hulp van de leraar. Het werken met of/of vormen, is een differentiatiemogelijkheid: leerlingen krijgen opdrachten op verschillen-de ontwikkelingsniveaus (zelfstandig leren).

• Duidelijke afspraken in verband met het gebruik van kleedkamer, douche, afwezigheden, vervoer ... zorgen voor een veilig lesklimaat en een positieve gezondheidsopvoeding (GEED).

• Het dragen van een sportief zwempak/broek is verplicht en een zwembril is aan te raden.

• Afhankelijk van de accommodatie kunnen andere zwembadsporten als uitbreiding aangeboden worden: waterpolo, synchroon zwemmen, kunstduiken, snorkelen ...

• In functie van de context en de situatie streeft de leraar naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraar-sturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 33 Sport D/2006/0279/027

• Bijgevoegde tabellen zijn richtinggevend voor jongens en meisjes en een didactische ondersteuning voor de leraar. Deze tabellen zijn opgesteld op basis van prestaties in een 25 meterbad. Ze dienen aangepast te worden per school, rekening houdend met de eigen leerlingenpopulatie. De 10-puntenbalk geeft de mediaan van de betrokken leerlingengroep aan. Dit betekent dat de kolommen met prestaties per discipline naar boven of naar onder kunnen verschuiven ten opzichte van de puntenkolom.

KORTE AFSTANDEN

25 m vlinderslag 50 m schoolslag 50 m crawl 50 m rugslag

punten meisjes jongens meisjes jongens meisjes jongens meisjes jongens 20 14" 13" 34" 30" 32" 28" 34" 30"

19 14"50 13"50 36" 32" 33" 29" 36" 32"

18 15" 14" 38" 34" 34" 30" 38" 34"

17 15"50 14"50 40" 36" 35" 31" 40" 36"

16 16" 15" 42" 38" 37" 33" 42" 38"

15 17" 16" 44" 40" 39" 35" 44" 40"

14 18" 17" 46" 42" 41" 37" 46" 42"

13 19" 18" 48" 44" 43" 39" 48" 44"

12 20" 19" 50" 46" 45" 41" 50" 46"

11 21" 20" 52" 48" 47" 43" 52" 48"

10 22" 21" 54" 50" 49" 45" 54" 50"

9 23" 22" 56" 52" 51" 47" 56" 52"

8 24" 23" 58" 54" 53" 49" 58" 54"

7 25" 24" 1'00 56" 55" 51" 1'00 56"

6 26" 25" 1'02" 58" 57" 53" 1'02" 58"

5 27" 26" 1'04" 1'00 59" 55" 1'04" 1'00

4 28" 27" 1'06" 1'02" 1'01" 57" 1'06" 1'02"

3 29" 28" 1'08" 1'04" 1'03" 59" 1'08" 1'04"

2 30" 29" 1'10" 1'06" 1'05" 1'01" 1'10" 1'06"

1 31" 30" 1'12" 1'08" 1'07" 1'03" 1'12" 1'08"

34 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

HALFLANGE AFSTANDEN

100 m schoolslag 100 m crawl 100 m rugslag 100 m wisselslag

punten meisjes jongens meisjes jongens meisjes jongens meisjes jongens 20 1'18" 1'13" 1'20" 1'15" 1'33" 1'28" 1'18" 1'13"

19 1'21" 1'16" 1'23" 1'18" 1'36" 1'31" 1'21" 1'16"

18 1'24" 1'19" 1'26" 1'21" 1'39" 1'34" 1'24" 1'19"

17 1'27" 1'22" 1'29" 1'24" 1'42" 1'37" 1'27" 1'22"

16 1'30" 1'25" 1'32" 1'27" 1'45" 1'40" 1'30" 1'25"

15 1'35" 1'30" 1'35" 1'30" 1'48" 1'43" 1'35" 1'30"

14 1'40" 1'35" 1'38" 1'33" 1'51" 1'46" 1'40" 1'35"

13 1'45" 1'40" 1'41" 1'36" 1'54" 1'49" 1'45" 1'40"

12 1'50" 1'45" 1'44" 1'39" 1'57" 1'52" 1'50" 1'45"

11 1'55" 1'50" 1'47" 1'42" 2'00 1'55" 1'55" 1'50"

10 2'00" 1'55" 1'50" 1'45" 2'03" 1'58" 2'00" 1'55"

9 2'03" 1'58" 1'53" 1'48" 2'06" 2'01" 2'03" 1'58"

8 2'06" 2'01" 1'56" 1'51" 2'09" 2'04" 2'06" 2'01"

7 2'09" 2'04" 1'59" 1'54" 2'12" 2'07" 2'09" 2'04"

6 2'12" 2'07" 2'02" 1'57" 2'15" 2'10" 2'12" 2'07"

5 2'15" 2'10" 2'05" 2'00 2'18" 2'13" 2'15" 2'10"

4 2'18" 2'13" 2'08" 2'03" 2'21" 2'16" 2'18" 2'13"

3 2'21" 2'16" 2'11" 2'06" 2'24" 2'19" 2'21" 2'16"

2 2'24" 2'19" 2'14" 2'09" 2'27" 2'22" 2'24" 2'19"

1 2'27" 2'22" 2'17" 2'12" 2'30" 2'25" 2'27" 2'22"

LANGE AFSTANDEN

15' vrije slag 30' vrije slag

punten meisjes jongens meisjes jongens 20 1150 m 1200 m 1700 m 1800 m

19 1100 m 1150 m 1650 m 1750 m

18 1050 m 1100 m 1600 m 1700 m

17 1000 m 1050 m 1550 m 1650 m

16 950 m 1000 m 1500 m 1600 m

15 900 m 950 m 1450 m 1550 m

14 850 m 900 m 1400 m 1500 m

13 800 m 850 m 1350 m 1450 m

12 750 m 800 m 1300 m 1400 m

11 700 m 750 m 1250 m 1350 m

10 650 m 700 m 1200 m 1300 m

9 600 m 650 m 1150 m 1250 m

8 550 m 600 m 1100 m 1200 m

7 500 m 550 m 1050 m 1150 m

6 450 m 500 m 1000 m 1100 m

5 400 m 450 m 950 m 1050 m

4 350 m 400 m 900 m 1000 m

3 300 m 350 m 850 m 950 m

2 250 m 300 m 800 m 900 m

1 200 m 250 m 750 m 850 m

3de graad aso – Wetenschappen-sport 35 Sport D/2006/0279/027

5.3 Interactieve bewegingsgebieden: balspelen

De leraar kiest per bewegingsgebied twee (1 bewegingsgebonden en 1 persoonsgebonden) of meer doelen uit het algemeen doelenkader (zie 5.1 Leerplandoelen voor alle bewegingsgebieden) waaraan hij wil werken. De leerplandoelstellingen die verwijzen naar eindterm 13 staan niet in het algemeen doelenkader en wor-den gerealiseerd via de balspelen.

Afhankelijk van de gekozen leerinhouden worden de leerplandoelstellingen uit de linkerkolom gekoppeld aan de vooropgestelde doelen uit het algemeen doelenkader.

De leraar deelt vooraf aan de leerlingen mee wat de concrete doelen zijn, met welke leerinhouden en op welke manier er aan gewerkt wordt. Een aantal lestijden waarin interactieve balspelen aan bod komen, is opgelegd (zie 4.10 Richtprogramma). De leerinhouden die vermeld staan, zijn suggesties (zie 4.2 Werken met het leerplan LO).

De leraar/vakgroep kiest voor de evaluatiemethode die het best past bij de doelen, de karakteristieken van de leerlingen en de leerstof (zie 6 Evaluatie)

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN VOOR ALLE BALSPELEN

• Er worden spelvormen aangeboden waarbij het originele spelidee centraal staat zodat leerlingen plezier beleven. Tegelijk is er aandacht voor sociale vaardigheden om effectief samenspel mogelijk te maken.

• Technieken kunnen niet los van een spelcontext onderwezen worden. Technieken uitvoeren is geen doel op zich maar een middel om spelproblemen op te lossen. De klemtoon ligt op het kunnen deelnemen aan een spel. Door leerlingen te confronteren met een veelzijdig aanbod van spelsituaties (eenvoudig en complexer) leert de leerling de tactische mogelijkheden (ver)kennen en keuzes maken om spelproblemen op te lossen. Hij heeft tactisch inzicht nodig om de juiste techniek te kiezen in een probleemsituatie. Wanneer zijn technische en/of tactische bagage te klein blijkt, wordt er tijd gemaakt om dit tekort bij te werken (management).

• Oefenen in kleine groepen zorgt voor meer balcontacten en een groter leereffect (differentiatie).

• Er is bijzondere aandacht voor spelvaardigheden die transfereerbaar zijn van het ene balspel naar het ande-re. Inzicht in spelsituaties maakt het mogelijk dat leerlingen kunnen reflecteren op bewegen en hun kennis overzetten naar andere spelvormen.

• De principes 'als-dan' en 'voor-tijdens-na' worden zoveel mogelijk in alle spelvormen en oefensituaties inge-werkt. Elke actie is gekoppeld aan wat in het spel kan voorafgaan en wat er kan op volgen. Op die manier ontwikkelen de leerlingen speltypische bewegingskettingen.

• De meerwaarde van de leerling-scheidsrechter bij balspelen: de leerling-scheidsrechter leert het balspel geconcentreerd observeren. Hij leert beslissingen nemen: van eenvoudig puntentellen (bal binnen – buiten) tot het fluiten van een echte wedstrijd. De leerling krijgt hierdoor inzicht in de speltechnische en speltacti-sche vaardigheden. Het verhoogt zijn waardering en respect ten opzichte van een regelende gezagsper-soon (zelfstandig leren).

• Positieve begeleiding en ondersteuning van de leerling door de leraar werkt stimulerend (management).

• In functie van de context en de situatie streeft de leraar naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraar-sturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben.

5.3.1 Doelspelen

Bij de doelspelen zoals basketbal, handbal, voetbal, korfbal, hockey, krachtbal, rugby ... tracht de ploeg in balbe-zit te scoren, de andere ploeg tracht dit te verhinderen en de bal te veroveren. Elk spel wordt vanaf het begin ervaren als een spel op doel. Balbezit houden, doelkansen creëren, doelkansen verhinderen en balbezit verove-ren zijn spelhandelingen en/of tactische principes die transfereerbaar zijn van het ene doelspel naar het andere.

In de 3de graad van de studierichting Wetenschappen-sport worden minimum twee van de drie onderstaande doelspelen aangeboden. Andere doelspelen kunnen opgenomen worden in de verdieping uitgaande van een

36 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

transfer tussen de verschillende balspelen.

Doel is op een georganiseerde manier tot globaal spel te komen. De leerling verwerft voldoende individuele technische en tactische vaardigheden om doelmatig te kunnen handelen in spelsituaties. Dit vereist:

- Speltechnische vaardigheden De uitvoering van de handelingen beantwoordt aan de aanvaarde technische normen van het conventionele doelspel. - Speltactische vaardigheden De tactische richtlijnen zijn aangepast aan de spelregels en zijn essentieel voor het oplossen van de spelsitua-ties. De leerling ervaart dat tactische regels vaak transfereerbaar zijn naar andere (sport)spelen.

De individuele technische en tactische vaardigheden worden ingepast in een tactisch verantwoord ploegspel, zowel in aanval als in verdediging.

Basketbal

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

• in aangepaste vormen eenvoudige aanvallende en verdedigende strategieën toepassen (13)

SPELTECHNISCHE VAARDIGHEDEN

• vanuit verschillende richtingen ten opzichte van het doel onder druk van een verdediger een lay-up uit-voeren met de voorkeurhand wanneer die kans zich in het spel aanbiedt

• tot een shot besluiten wanneer men vrijkomt op shotafstand van de basket

• zowel bij balontvangst als gedurende het dribbelen de bal beveiligen tegenover strikte verdedigers zonder het zicht op het spel te verliezen

• op het juiste moment initiatief nemen om zijn ver-dediger te omspelen in een één tegen één situatie

• zich vrij en aanspeelbaar maken en, ondanks een verdediger, een medespeler op een veilige en effi-ciënte manier de bal toespelen

• op de speler met/zonder bal verdedigen

– herhalen van de geziene technieken onder vorm van complexere spel- en oefenvormen zoals passen, werpen, dribbelen, doelen

– lay-up links en rechts ten opzichte van het doel

– set- en/of jumpshot

– 1/2 haakworp

– diverse dribbeltechnieken met snelheid en rich-tingsverandering

– aanvallende en verdedigende rebound

– individuele verdedigingstechnieken

SPELTACTISCHE VAARDIGHEDEN (meerder-heidssituaties, 1-1, 2-2, 3-3 en globale situaties)

• zich opstellen en verplaatsen tegen een man-manverdediging en/of zoneverdediging en zich verplaatsen in functie van de acties van de balbe-zitter, de verdedigers en het doel

• een aanvalsorganisatie hanteren die gebaseerd is op pretactische elementen

• meerderheidssituaties creëren en uitspelen

• verdedigen op basis van het man-manprincipe en/of zoneverdediging

• een tegenaanval organiseren vanuit balwinst

– aanval: pretactische elementen: zoals ‘give & go', scherm, ‘in & out', drievoudige dreiging ...

– verdediging: man-man versus zoneverdediging

– omschakeling van aanval naar verdediging en omgekeerd

– snelle georganiseerde tegenaanval

3de graad aso – Wetenschappen-sport 37 Sport D/2006/0279/027

• vanuit balverlies de verdediging organiseren

• een gepaste keuze maken in minderheidssituaties

• een wisselspel kunnen toepassen tussen verdedi-gende en aanvallende acties

Handbal

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

• in aangepaste vormen eenvoudige aanvallende en verdedigende strategieën toepassen (13)

SPELTECHNISCHE VAARDIGHEDEN

• vanuit verschillende richtingen ten opzichte van de cirkel onder druk van een verdediger een doelworp uitvoeren met de voorkeurhand wanneer die kans zich in het spel aanbiedt

• tot een doelworp besluiten wanneer men vrijkomt op shotafstand van het doel

• zowel bij balontvangst als gedurende het dribbelen de bal afschermen tegenover een actieve verdedi-ger zonder het zicht op het spel te verliezen

• op het juiste moment initiatief nemen om zijn ver-dediger te omspelen in een één tegen één situatie

• zich vrij en aanspeelbaar maken tegenover een verdediger met inachtneming van de totale spelsi-tuatie

• op de speler met/zonder bal verdedigen

– geziene technieken onder vorm van complexere spel- en oefenvormen met accent op schijnbe-wegingen

– worpvariaties: valworp, heupworp, uitklinken

– verre pas als start van een tegenaanval

– handbaldribbel in functie van het vrijspelen

– dribbel onder druk (in functie van de tegenaan-val)

SPELTACTISCHE VAARDIGHEDEN (meerder-heidssituaties, 1-1, 2-2, 3-3 en globale situaties)

• zich opstellen en verplaatsen tegen een georgani-seerde verdediging en zich verplaatsen in functie van de acties van de balbezitter, de verdedigers en het doel

• een aanvalsopstelling innemen en een dynamische aanval opbouwen gebruik makend van harmonica-beweging, pretactische elementen, beweeglijke cir-kel- en vleugelspelers ...

• meerderheidssituaties creëren en uitspelen

• zich in een teamverdediging organiseren en vanuit de verdediging interceptie spelen

• een tegenaanval organiseren vanuit balwinst

• vanuit balverlies de verdediging organiseren

• een gepaste keuze maken in minderheidssituaties

• het wisselspel tussen verdedigende en aanvallen-de acties toepassen

– aanval: positiespel, harmonica, creëren van over-talsituaties (enkele en dubbele wissel, blok/ scherm), tegenaanval, vrijworpsituaties

– verdediging:

uitstappen met het geven van rugdekking

ploegverdediging: 6-0, 5-1, 4-2

– snelle georganiseerde tegenaanval

38 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

Voetbal

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

• in aangepaste vormen eenvoudige aanvallende en verdedigende strategieën toepassen (13)

SPELTECHNISCHE VAARDIGHEDEN

• vanuit verschillende richtingen ten opzichte van het doel onder druk van een verdediger een doelshot uitvoeren met de voorkeurvoet wanneer die kans zich in het spel aanbiedt

• tot een doelshot besluiten wanneer men vrijkomt op shotafstand van het doel

• zowel bij balontvangst als gedurende het dribbelen en drijven de bal veilig spelen tegenover verdedi-gers zonder het zicht op het spel te verliezen

• op het juiste moment initiatief nemen in een één tegen één situatie om een verdediger te omspelen

• zich vrij en aanspeelbaar maken en ondanks een verdediger, een medespeler op een veilige en effi-ciënte manier de bal toespelen

• op de speler met/zonder bal verdedigen

Jongens

– jongleren

– controleren van de bal onder druk van een ver-dediger (pastechniek, lange pas)

– lob

– koppen

– drijven en dribbelen in combinatie met schijnbe-wegingen

– de bal aannemen

Meisjes

– jongleren

– controleren van de bal (voorkeurvoet)

– stoppen van lage ballen

– pastechniek (korte en lange pas)

– doeltraptechniek

– dribbel en drijftechniek

SPELTACTISCHE VAARDIGHEDEN (meerder-heidssituaties, 1-1, 2-2, 3-3 en globale situaties)

• zich opstellen en verplaatsen tegen een georgani-seerde verdediging en zich verplaatsen in functie van de acties van de balbezitter, de verdedigers en het doel

• een aanvalsorganisatie hanteren die gebaseerd is op pretactische elementen

• meerderheidssituaties creëren en uitspelen

• een tegenaanval organiseren vanuit balwinst

• vanuit balverlies de verdediging organiseren

• een gepaste keuze maken in minderheidssituaties

• een wisselspel tussen verdedigende en aanvallen-de acties toepassen

Jongens en meisjes

– aanval: pretactische elementen zoals

‘1-2'-beweging, vrijspelen, ‘één tegen één',

– verdediging: zone- en individuele manverdedi-ging

– omschakeling van aanval naar verdediging en omgekeerd

3de graad aso – Wetenschappen-sport 39 Sport D/2006/0279/027

5.3.2 Terugslagspelen

Bij de terugslagspelen zoals volleybal, badminton, tennis, tafeltennis, squash … zijn de spelers en/of de beide ploegen meestal gescheiden door een net. Beide spelers/ploegen trachten enerzijds te scoren en anderzijds het scoren van de tegenpartij te voorkomen.

In de 3de graad van de studierichting Wetenschappen-sport wordt volleybal als terugslagspel aangeboden. Andere terugslagspelen kunnen opgenomen worden in de verdieping.

Volleybal

Het doel is op een georganiseerde manier tot de globale spelbeleving te komen. De keuze van het spelsysteem, tactische verdedigende en aanvallende acties is echter afhankelijk van het ontwikkelingsniveau van de leerlin-gen.

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

• in aangepaste vormen eenvoudige aanvallende en verdedigende strategieën toepassen (13)

SPELTECHNISCHE EN SPELTACTISCHE VAAR-DIGHEDEN VAN DE PLOEG DIE DE OPSLAG ONTVANGT OM DE BAL TERUG TE SPELEN

• de receptietechniek en -tactiek beheersen om van-op diverse plaatsen op het terrein de spelverdeler in een zo rendabel mogelijke positie de set-up te laten geven

• de pastechniek en -tactiek beheersen om een goe-de set-up te geven

• de aanvalstechniek en -tactiek beheersen om de tegenpartij onder druk te plaatsen

• de aanvalsdekking geven om terugbotsende ballen via het blok zo goed mogelijk op te vangen

– receptie in meer complexe situaties

– pasvariaties: gesprongen pas, rugwaartse pas, steekpas ...

– gerichte aanval

– plaatsbal of drop

– aanvalsdekking

SPELTECHNISCHE EN SPELTACTISCHE VAARDIGHEDEN VAN DE PLOEG DIE AAN DE OPSLAG IS OM HET SPEL TE STARTEN EN OM TE VERDEDIGEN

• de bovenhandse opslagtechniek en -tactiek be-heersen om de tegenpartij onder druk te plaatsen

• de bloktechniek en -tactiek beheersen als eerste verdedigende actie

• de verdedigingstechniek en -tactiek toepassen zodat de eigen ploeg tot een tegenaanval kan ko-men

• het wisselspel toepassen tussen verdedigende en aanvallende acties

– bovenhandse opslag

– lage verdediging

blokverdediging

veldverdediging

– 1- en 2-mansblok

– opstelling 3-1-2 en 3-2-1, eventueel met switch vooraan

40 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

5.4 Keuze uit bewegingsgebieden

In de derde graad is ruimte voorzien om, zo mogelijk in overleg met de leerlingen, andere bewegingsactiviteiten aan te bieden om hen te oriënteren in het bestaande bewegingsaanbod.

Een greep uit de mogelijkheden: circusvaardigheden en -spelen, contact- en/of verdedigingsvormen, fitness, frisbee, klimmen, oriëntatielopen, rope skipping, schaatsvormen, slag- en loopspelen, zwemmen, reanimatie en EHBO … .

Voor de keuze uit deze activiteiten:

– heeft de leraar de nodige affiniteit en/of voeling met de gekozen activiteit. Het is niet de bedoeling om een externe lesgever aan te trekken;

– is het streefdoel leerlingen te motiveren om een bewegingsactieve levensstijl te verwerven;

– wordt het aspect veiligheid (verplaatsingen, nieuwe leeromgeving …) steeds vooraf duidelijk besproken met de leerlingen;

– mag de gekozen activiteit geen buitensporige kosten meebrengen voor de leerling.

De leraar deelt vooraf aan de leerlingen mee wat de concrete doelen zijn, met welke leerinhouden en op welke manier er aan gewerkt wordt. De leerinhouden die vermeld staan, zijn suggesties (zie 4.2 Werken met het leerplan LO).

De leraar/vakgroep kiest voor de evaluatiemethode die het best past bij de doelen, de karakteristieken van de leerlingen en de leerstof (zie 6 Evaluatie).

In functie van de context en de situatie streeft de leraar naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraarsturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben.

LEERPLANDOELSTELLINGEN

Ook voor de bewegingsgebieden uit het keuzegedeelte legt de leraar duidelijk geformuleerde doelen vast. Af-hankelijk van de gekozen leerinhouden worden de bijbehorende leerplandoelstellingen uit de linkerkolom gekop-peld aan één of meerdere van onderstaande leerplandoelstellingen.

• zelfdiscipline ontwikkelen om een bewegingsactieve levensstijl te verwerven (*21)

• doelen voorop stellen in functie van de eigen gezondheid, veiligheid en fitheid (20)

• verband leggen tussen bewegen, gezondheid en samenleving (16)

• overleggen en keuzes maken uit het mogelijke activiteitenaanbod binnen en buiten de school (24)

• aanduiden in welke bewegingsactiviteiten ze zich goed voelen en welke bewegingsactiviteiten het best aan-sluiten bij hun fysieke en relationele mogelijkheden (25)

• kritisch omgaan met het bewegingsaanbod in hun leefomgeving (*14).

• in bewegingssituaties leiding nemen over en leiding aanvaarden van medeleerlingen (23)

• in aangepaste vormen van een spel eenvoudige aanvallende en verdedigende strategieën toepassen (13)

• kennis rond reanimatie vertalen naar risicovolle bewegingssituaties (17)

• eerste hulp bieden bij ongevallen in bewegingssituaties (18)

5.4.1 Circusvaardigheden en -spelen

Circusvaardigheden zijn bewegingsvormen uit de verschillende circusdisciplines. Circusspel slaat terug op het presenteren van een combinatie van circusvaardigheden en op spelvormen waarbij circusvaardigheden toegepast worden. Door zijn niet-competitieve karakter is circus toegankelijk voor alle leerlingen, ook voor minder vaardige of fysiek

3de graad aso – Wetenschappen-sport 41 Sport D/2006/0279/027

zwakke. Leerlingen oefenen bewegingsvaardigheden om ze te beheersen en om ze te tonen aan een publiek.

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

• bewegingsvreugde ervaren

• samenwerken

• bewegingsvormen combineren

• circusvaardigheden presenteren

• creativiteit en fantasie ontwikkelen

• timing, coördinatie en evenwichtsvermogen ontwik-kelen, alleen en met anderen

• elkaar correct helpen en beveiligen

• eigen grenzen aangeven en grenzen van anderen respecteren

• elkaar vertrouwen

– grond en luchtacrobatie

balansen bouwen piramides bouwen trapeze en klimtouw

• evenwicht behouden en herstellen

• elkaar correct helpen en beveiligen

– evenwicht

balanceren steltlopen koorddansen éénwieler

• omgaan met richting, afstand, tempo en ritme

• doorzetten

• oog-handcoördinatie

– jongleren

met ballen … bordendraaien met diabolo

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• Circus is uitermate geschikt voor vakoverschrijdende projecten waarbij beweging, drama, muziek en beeld aan bod kunnen komen.

5.4.2 Contact- en/of verdedigingsvormen

Kenmerkend voor dit bewegingsgebied zijn de lijf-aan-lijfcontacten waarbij de leerlingen per twee, met meerde-ren, door middel van specifieke vaardigheden (trekken, duwen, heffen, dragen, balanceren, rollen, vallen, treffen, beveiligen ...) in wisselende bewegingssituaties met elkaar oefenen en kampen.

De vakgroep/leraar kan een keuze maken uit diverse contact- en/of verdedigingsvormen en kan werken rond weerbaarheid.

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

• onderhoud en verbeteren van de fysieke eigen-schappen

– trekken, duwen, heffen, balanceren, veilig vallen in alle richtingen, met en zonder partner(s)

• reactiesnelheid opvoeren

• onveilige en/of bedreigende situaties herkennen en gepast reageren

• evenwicht bewaren, verstoren en herstellen

• beheerst omgaan met spanning en ontspanning

– reactieoefeningen

– valvormen met nadruk op veiligheid

– vormen van weerbaarheid

– fysieke verdedigings- en/of bevrijdingstechnieken

42 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

van het lichaam

• beheerst omgaan met de eigen kracht

• verantwoordelijkheid opnemen voor medeleerlin-gen, vertrouwen geven en krijgen

• rekening houden met de fysieke mogelijkheden en de gevoelens van de partner

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• Aanraken en aangeraakt worden, iemand vastgrijpen en vastgegrepen worden zijn eigen aan dit bewe-gingsgebied. De leerlingen leren er positief mee omgaan.

• De leraar wijst op het belang van de veiligheid in al haar facetten: aandacht voor de juiste hef- en valtech-nieken; bij kampgerichte spelmomenten werken de leerlingen volgens grootte en lichaamsgewicht.

• De leraar vestigt er de aandacht op dat leerlingen beter lastig of bedreigend gedrag negeren in plaats van erop te reageren: een vermeden gevecht is een gewonnen gevecht.

• Rond het thema weerbaarheid kunnen er vakoverschrijdende initiatieven genomen worden binnen de school.

5.4.3 Fitness

Fitness heeft tot doel op een verantwoorde manier cardio- en krachtoefeningen uit te voeren.

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

• inzicht krijgen in principes zoals opwarming - cooling down uithouding - weerstand stretching - spiertonus cardio-pulmonaire arbeid en spierarbeid

– oefenvormen aan verschillende toestellen

– stretchoefeningen

– hartfrequentiemeting

• weten de belasting aan te passen aan hun moge-lijkheden

• voor enkele spiergroepen de juiste oefening uitvoe-ren

• weten wat veilig oefenen is

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• Initiatie kan starten in een klassieke turnzaal.

• Bij gebruik van commerciële centra zal de leraar op een kritische wijze omgaan met het aanbod.

5.4.4 Frisbee

De leerlingen leren frisbee spelen als een wedstrijdspel (= Ultimate Frisbee). Ultimate Frisbee is een wedstrijdspel zonder scheidsrechter. Het hoge fair-play karakter en de magie van de zwevende disk spreken de leerlingen sterk aan. Competitief spel wordt aangemoedigd maar niet ten koste van het respect voor de tegenstander, de spelregels of de spelvreugde.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 43 Sport D/2006/0279/027

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

• gewennen aan de disk

• in functie van Ultimate Frisbee bewegen

• worpen aanleren en automatiseren

• effectief deelnemen aan het spel

• spelregels respecteren

• zonder scheidsrechter spelen

– geleidelijke opbouw van eenvoudige oefen- en spelvormen

– forehand, side arm, upside down

– spelvormen met gesloten opdrachten

– 4 tegen 4 wedstrijdjes Ultimate Frisbee

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• Ultimate Frisbee is een buitensport die voldoende plaats vraagt.

• Het is een spel waarbij er zo sportief gespeeld wordt dat er geen scheidsrechter nodig is.

• De voorkeur gaat uit naar wedstrijdvormen 4 tegen 4 in plaats van 7-7 om meer diskcontacten te hebben.

• De werptechnieken zijn moeilijk en vragen een efficiënt leerproces om ze te beheersen (= nauwkeurig en snel werpen).

• Om de veiligheid te garanderen worden strikte afspraken gemaakt. Een zwevende disk kan vooral in het aangezicht ernstige letsels veroorzaken.

• Ultimate Frisbee is uitstekend geschikt om met gemengde groepen te spelen.

• Een goede disk is vervaardigd uit stevig plastic en weegt 165 gr. of 175 gr.. Hij heeft een 1,5 tot 2 cm hoge rand die dikker en zwaarder is dan het centrum van de disk. De bovenkant van de disk vertoont ribbels. Voor sommige leerlingen kan de disk echter te groot (te zwaar) uitvallen waardoor goed werpen moeilijk wordt. Er bestaan echter ook kleinere en lichtere disks (ongeveer 125 gr.) die van een behoorlijke kwaliteit zijn.

5.4.5 Klimmen

Klimmen is een activiteit waarbij de leerlingen zich bewust worden van het belang van veiligheid en samenwer-king. De leerlingen leren omgaan met hoogte. Het zekeren en de samenwerking hierbij zijn een essentieel onderdeel.

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

• weten hoe men elkaar helpt en beveiligt

• elkaar permanent beveiligen

• leren omgaan met hoogte

• eigen grenzen kennen en verleggen

• het materiaal correct leren gebruiken

• elkaar leren vertrouwen tijdens de interactie klim-men – zekeren

– beveiligingstechnieken

– klimtechnieken

– materiaalkennis

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• Initiatie kan starten vanuit een klassieke turnzaal (wandrek, ladders, balken ...).

• Er wordt extra aandacht besteed aan de wederzijdse controle (klimmen - zekeren) en aan de noodzaak van een perfecte samenwerking.

44 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

5.4.6 Oriëntatielopen

Oriëntatielopen is een avontuurlijke sport waarbij een omloop wordt afgelegd tussen verschillende controlepun-ten die op een kaart zijn aangeduid. Deze omloop is niet op voorhand uitgestippeld noch afgebakend en de deelnemer tracht in een zo snel mogelijke tijd op zoek te gaan naar de verschillende controlepunten (bakens, kaartjes, lintjes …). Een dosis sport, een dosis natuur en een dosis observatievermogen, dat is het recept voor de oriëntatiesporter.

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

• kaartbegrip en het georiënteerd houden van de kaart

• werken met lijnkenmerken op de kaart en het kaartcontact verbeteren

• aërobe en anaërobe uithoudingsvermogen verbete-ren

• bewegingscoördinatie bevorderen bij het nemen van de natuurlijke hindernissen en het lopend kaartlezen

• zelfvertrouwen en zelfstandig handelen bevorderen door het maken van persoonlijke wegkeuzes, even-tueel op vreemd terrein

• sociale vaardigheden stimuleren; verantwoordelijk-heid opnemen, communicatievaardigheden verbe-teren, eigen kunnen inschatten, respect voor keu-zes van medeleerlingen

• respect voor omgeving en natuur

– kleine speelse en snelle oefeningen in turnzaal, sportveld of speelplaats

– ster– en klaverbladoriëntatie

– partneroefeningen: leerling A bepaalt de weg-keuze naar de pare controleposten, terwijl leer-ling B de onpare controleposten voor zijn reke-ning neemt. Als de medeleerling de wegkeuze bepaalt dan behoudt de andere leerling kaartcon-tact om zo vlot het initiatief te kunnen overnemen

– groepsopdrachten in park of bos, alle controle-posten worden vooraf op basis van het eigen kunnen verdeeld onder de groepsleden

– scoreloop op schooldomein, park of bos met gezamenlijke start, alle leerlingen zoeken indivi-dueel of per twee zoveel mogelijk controleposten in willekeurige volgorde en binnen een vooraf bepaalde tijd

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• De diversiteit aan kaarttypes, oriëntatietechnieken en speelse oefeningen (wedstrijdjes) laat toe het oriënta-tielopen afwisselend en uitdagend te houden. Voorbeelden: vensterkaart, puzzelkaart, corridorkaart, memo-loop, scoreloop, lijnomloop, paar-onpaar …

• Bij gebrek aan natuurlijke omgeving kunnen, met enige creativiteit, oriëntatievormen binnen de schoolge-bouwen uitgevoerd worden (speelplaatsen, sportvelden, sportzaal …). Bakens kunnen vervangen worden door kaartjes, kleurpotloden …

• Oriëntatielopen stimuleert het zelfstandig leren. Leerlingen leren beslissingen nemen en zelfstandig hande-len, ook al vertoeven ze in een onbekende omgeving.

• Oriëntatielopen is een ideale en alternatieve wijze om aan loopscholing te doen, door het kaartlezen wordt het lopen een middel en geen doel op zich (lopen met inzicht).

• Indien de oriëntatieactiviteit een groepsopdracht wordt (onderling verdelen van de controlepunten), gaat er bijzondere aandacht naar veelvuldig onderling overleg en samenwerking, duidelijke communicatie over ei-gen kunnen en respect voor engagement van de medeleerling.

• Oriëntatielopen is een activiteit die zich uitstekend leent tot vakkencombinerend werken.

Natuurexploratie: observatieopdrachten aan de controlepunten; Aardrijkskunde: kaartbegrip, kaartlegende, werken met kompas, reliëf …; Plastische opvoeding: ontwerpen van een eigen kaart, eigen controleposten.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 45 Sport D/2006/0279/027

5.4.7 Rope skipping

Rope skipping is heel geschikt om op een creatieve en aangename manier conditioneel en ritmisch te werken. Het stimuleert de samenwerking en is zeer arbeidsintensief op voorwaarde dat er gewerkt wordt in kleine groe-pen.

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

• bewegingsvreugde ervaren

• uithouding verbeteren

• coördinatie en ritme verbeteren

• opeenvolging van oefeningen onthouden en correct uitvoeren

• met elkaars mogelijkheden rekening houden

single rope

– basisvormen

– combinaties

met en zonder verplaatsing voorwaarts en rugwaarts draaien synchroon werken

• als draaier en springer fungeren

• interactie tussen draaier en springer

Double dutch

– basisvormen

– combinaties

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• De eventuele muziekkeuze is doordacht, aangepast aan de gestelde doelen en wordt besproken met de leerlingen.

5.4.8 Schaatsvormen

In de verschillende toepassingsvormen ijsschaatsen, rolschaatsen, in-line skaten ... worden de verschillende fysieke componenten (uithouding, weerstand, kracht, snelheid, lenigheid, coördinatie en evenwicht) al naarge-lang de discipline wisselend aangesproken.

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

• evenwicht oefenen, steunbasis variëren

• positie van het zwaartepunt bepalen

• schaatshouding aannemen

• na afstoot een lange glijfase uitvoeren om tot een

volgende afstoot te komen

• gewicht overbrengen van de ene voet naar de an-dere (onafhankelijkheid van de voeten)

• binnen- en buitensnede aanvoelen

– basishouding in stappen, lopen, rollen

– uitwijken

– cirkel rijden

– schaatspas

– afremmingtechniek en remminguitwijktechnieken - stoptechnieken

sneeuwploeg hockeystop puntstop, hielstop T-stop

– overzetten en achten rijden

– achterwaarts en achterwaarts met overzetten

– schaatsvaardigheden en zijn recreatieve toepas-singen (spelvormen)

46 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• Veiligheid is belangrijk. Het dragen van beschermstukken is naargelang de situatie en het leerproces nood-zakelijk: handschoenen bij het ijsschaatsen; helm, elleboog-, pols- en kniebeschermers bij in-line skaten.

• Gedragcodes van de plaatselijke accommodaties voorzien de rijrichting bij openbare beurten.

• De behendigheid wordt optimaal geoefend zodat de veiligheid van de leerling en de medeleerlingen niet in het gedrang komt. Bij het vallen vermijdt men een andere schaatser te hinderen of mee te trekken.

• Het aanspreken van de fasische musculatuur (schouderblad, rugstabilisatoren, quadriceps, bilspieren, voet-buigers, enkels …) en het schokvrije glijden (cyclische beweging) zijn eigen aan schaatsvormen.

5.4.9 Slag- en loopspelen

Bij slag- en loopspelen staan een ‘veldploeg' en een ‘slagploeg' om beurt op het terrein. De slagploeg tracht te scoren, de veldploeg tracht het scoren te verhinderen.

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

baseball: met aangepaste regels en afspraken (o.a. honkbal)

• opdrachten uitvoeren in de veldploeg en in de slagploeg

• snel en doelgericht samenspelen

• speltactiek gebruiken bij opstellingen

• plezier beleven aan het spel, in groep, in openlucht

– oefen- en spelvormen in functie van basisvaar-digheden

– werpen en slaan

– aanwerpen: door de veld- of de slagploeg

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• Om de veiligheid te waarborgen zijn een goede organisatie, opstelling en duidelijke afspraken noodzakelijk (onder andere het bat neerleggen).

• Om de intensiteit voldoende hoog te houden wordt er geoefend in kleine groepen en/of met bijkomende opdrachten (een deel van de leerlingengroep leert aanwerpen en slaan terwijl de andere groep het spel speelt).

5.4.10 Reanimatie en EHBO

Naast een degelijk uitgeruste EHBO-koffer in de sportzaal, is het raadzaam verzorgingsfiches te voorzien waarin aan leerlingen stapsgewijs wordt uitgelegd hoe ze op de juiste manier omgaan met eerste hulp. Informatie over de noodzakelijke inhoud van een EHBO-koffer is te vinden op de websites van het Vlaamse Kruis en het Rode Kruis.

LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN

• een gevaarsituatie leren inschatten

• hulp kunnen inroepen bij een ongeval

• principes van EHBO kunnen toepassen

• gepaste hulp verlenen

– benadering van een noodsituatie

– ademhalings- en bewustzijnsstoornissen

– stoornissen in de bloedvoorziening

– reanimatietechnieken

– wondverzorging (ontsmettingsmiddelen, soorten wonden ...)

– eerste hulptechnieken (ice-principe, verbanden, houdingen ...)

3de graad aso – Wetenschappen-sport 47 Sport D/2006/0279/027

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

• Tijdens de lessen wordt er veelvuldig gebruik gemaakt van didactisch materiaal zoals video, simulatie (on-gevallensimulatie en reanimatie op oefenpoppen ...).

• Scholen en leraren kunnen een beroep doen op de medewerking van het Rode Kruis, het Vlaamse Kruis, CLB … .

• Reanimatie en EHBO zijn uitermate geschikt voor vakoverschrijdende projecten.

Leerplannen van het VVKSO zijn het werk van leerplancommissies, waarin begeleiders, leraren en eventueel externe deskundigen samenwerken.

Op het voorliggende leerplan kunt u als leraar ook reageren en uw opmerkingen, zowel positief

als negatief, aan de leerplancommissie meedelen via e-mail ([email protected]) of per brief (Dienst Leerplannen VVKSO, Guimardstraat 1, 1040 Brussel).

Vergeet niet te vermelden over welk leerplan u schrijft: vak, studierichting, graad, licapnummer. Langs dezelfde weg kunt u zich ook aanmelden om lid te worden van een leerplancommissie. In beide gevallen zal de Dienst Leerplannen zo snel mogelijk op uw schrijven reageren.

48 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

6 EVALUATIE

Evaluatie is een belangrijk hulpmiddel om het leren te bevorderen. Evaluatie, als hefboom voor het leren, kan het leerklimaat, de betrokkenheid en het leergedrag van de leerlingen in belangrijke mate beïnvloeden. Evalueren is dus veel meer dan meten en selecteren, dan punten geven. Dit betekent niet dat de traditionele toets aan de kant geschoven moet worden. Ze wordt wel aangevuld met andere evaluatievormen: observatielijs-ten, vragenlijsten, co-, partner- en zelfevaluatie … . Bij het gebruik van vernieuwende evaluatiemethodes stelt de leraar/vakgroep zich de vraag wat er geëvalueerd wordt, waarom, wie er evalueert en hoe de evaluatie verloopt. In recente literatuur wordt dit ‘Anders evalueren’ vaak ‘Assessment’ genoemd.

6.1 Omschrijving

Evalueren is een permanente activiteit die zich gedurende het ganse schooljaar afspeelt op basis van con-crete, objectiveerbare waarnemingen en vaststellingen door de leraar, de vakgroep en in groeiende mate door de leerling zelf met als doel:

– de leerling en de ouders inzicht te geven vanuit een positieve bezorgdheid voor elk individu

over zijn/haar mogelijkheden, beperkingen en vorderingen om zo het leren van de leerling te ondersteu-nen en te bevorderen;

met tegelijk waar nodig een concreet voorstel van remediëring

– de leraar concrete suggesties te geven naar bijsturing van zijn didactisch handelen ten opzichte van

de mogelijkheden van de leerlingen; de periode- of lesdoelen die vooraf bepaald zijn en aan de leerlingen meegedeeld.

Wetenschappen-sport

Door het belang van sport heeft evalueren in ‘Wetenschappen-sport’ een eigen karakter. Een goede evaluatie beperkt zich niet tot een eindbeoordeling (productevaluatie). Ze is vooral een voortdurend begeleiden (procesevaluatie). Het vakrapport LO werkt hierbij motiverend. Dit document wordt door de vakgroep in onderling overleg opgesteld.

Bijzondere aandacht wordt gegeven aan de instromers in een 1ste leerjaar van de 3de graad. Na een relatief korte inloopperiode (1 à 2 maand) worden de minimumdoelen uit de 2de graad best geëvalueerd. Een duidelijke, degelijke en verantwoorde rapportering voor leerling en ouders is zeer belangrijk. Een persoonlijk evaluatiegesprek onmiddellijk na de test/toets kan zeer leerrijk zijn voor de leerling.

Een praktische proef kan uitgesteld worden omwille van medische redenen en wordt op een later tijdstip afge-legd en geëvalueerd.

6.2 Doel van evalueren

6.2.1 De leerling feedback geven over de bereikte doelen en over het leerproces

De leraar is naast instructeur ook coach en raadgever. De begeleiding van de leerling staat centraal. De evalua-tie vormt de kern van het leerproces: de leerling krijgt informatie over zijn leertraject met daarbij concrete positie-ve feedback. De leraar geeft aanduidingen over de aard van de tekorten, bespreekt de fouten, zoekt met de leer-ling naar oorzaken, geeft hulp bij problemen en reikt middelen aan om analoge fouten in de toekomst te vermij-

3de graad aso – Wetenschappen-sport 49 Sport D/2006/0279/027

den (remediëring). De leerling krijgt kansen om niet (voldoende) beheerste vaardigheden en technieken onder de knie te krijgen, tekorten bij te werken, zijn leeraanpak bij te stellen en attitudes bij te sturen. Evaluatie is voor de leerling een hulpmiddel om te leren en motiveert de leerling om medeverantwoordelijk te zijn voor zijn vormingsproces.

6.2.2 Evaluatiegegevens registreren en rapporteren om vooruitgang zichtbaar te maken

Het geven van punten voor het schoolrapport is een steeds weerkerende opdracht. Tijdens de leerfase en na het afwerken van een leerstofgeheel willen leraar én leerling weten waar ze staan. Evalueren is echter geen afzonderlijke activiteit op het einde van een les of lessenreeks. Door evaluatie te be-schouwen als een essentieel onderdeel van het leerproces wordt voorkomen dat de leerling leert voor punten en evalueren ervaart als een vervelende bijkomstigheid.

De evaluatie gebeurt als de leerling voldoende kansen gekregen heeft om kennis en inzicht te verwerven, om de beoogde vaardigheden te beheersen, om te groeien in de vooropgestelde attitudes.

– Cognitieve inhouden kunnen enkel getoetst worden als de leraar de leerling voldoende inzichten in bewegingskenmerken en motorische vaardigheden bijbrengt.

– Om de beheersing van motorische vaardigheden te evalueren wordt er op een systematische manier informatie verzameld over de voorbereiding, het verloop en het resultaat van de uitvoering. Enkel vaar-digheden die in de les LO aangeleerd en voldoende ingeoefend zijn, komen in aanmerking.

– Om attitudes te evalueren worden gegevens bijeengebracht over de manier waarop de leerling de voor-opgestelde vaardigheden en houdingen verwerft. Attitudes kunnen enkel beoordeeld worden op voor-waarde dat ze tijdens het leerproces gevormd zijn. De leraar neemt dus de gewenste attitude bij de leer-ling herhaaldelijk waar tijdens een voldoende lange periode.

De prestatie van de leerling, de vordering, de geleverde inspanning en de deelnamebereidheid (attitudes) komen in aanmerking voor evaluatie.

– Een score op de prestatie, het leerresultaat, geeft een goed beeld van waar de leerling staat ten opzich-te van de vereisten op het vlak van LO.

– Een punt op de vordering, het leerrendement, houdt rekening met de beginsituatie. Zeer vaardige leer-lingen kunnen niet altijd even veel vorderen. Een combinatie van prestatie en vordering is aangewezen.

– Om attitudes zinvol te kunnen evalueren, is het nodig dat deze in concrete gedragingen worden ver-taald. Het kan gaan over zeer formele zaken zoals uniform, stiptheid, orde of over meer affectieve ge-dragingen zoals inzet, fair-play, respect, creativiteit … .

Productevaluatie stelt vooral de vraag naar leerresultaat en leerrendement: in welke mate zijn de onder-wijsdoelstellingen bereikt; in welke mate heeft de leerling nieuwe competenties verworven; in welke mate heeft de leerling vooruitgang gemaakt?

Bij procesevaluatie worden ook de stappen die leiden tot het resultaat in rekening gebracht. Het leerproces dat de leerling doormaakt wordt geanalyseerd. Enerzijds kan het gaan over gespreide evaluatie d.w.z. de evolutie die blijkt uit geregelde toetsmomenten, anderzijds kan de leraar nagaan hoe de leerling te werk gaat om tot een bepaalde prestatie te komen.

Voor een goede attitudewerking is het nodig dat de vakgroep afspraken maakt over welke attitudes er na-gestreefd worden. De keuze gebeurt aan de hand van een aantal criteria: er is samenhang en continuïteit, de attitudes zijn acceptabel, functioneel, vormbaar, evalueerbaar en remedieerbaar. Het aantal attitudes wordt best beperkt gehouden. Ze kunnen enkel mee verrekend worden op voorwaarde dat ze positief bena-derd zijn en aan de leerlingen vooraf meegedeeld worden.

50 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

Het hanteren van verschillende evaluatievormen bevordert een taakgericht klimaat in de les.

Er is de evaluatie door de leraar, door leraar en leerling (co-assessment), partnerevaluatie (peer-assessment) en zelfevaluatie (self-assessment). De leerlingen worden gemotiveerd medeverantwoordelijk te zijn voor de evaluatie. Zij verwerven meer inzicht in het beoordelingsproces en worden vaardiger in het beoordelen van zichzelf.

De evaluatiecriteria worden door de leraar, al dan niet in samenspraak met de leerlingen, vooraf bepaald. De leraar blijft verantwoordelijk voor de evaluatiegegevens en de rapportering.

6.2.3 Het didactisch handelen van de leraar bijsturen

De leraar legt uit, demonstreert, stelt vragen, geeft opdrachten, laat inoefenen … Tijdens de instructie geeft de leraar de evaluatiecriteria en de wijze van evalueren aan. Door zijn voorbeeldgedrag en door gerichte interven-ties stimuleert hij de leerlingen om te groeien in de richting van de gewenste attitudes. De evaluatie is voor de leraar een hulpmiddel om effectiever te begeleiden. De evaluatiegegevens informeren hem over het rendement van zijn instructie en zijn management. Hij reflecteert hierover en past leerinhouden, werkvormen, organisatie … aan, om zijn onderwijs te optimaliseren en de leerlingen maximaal te betrekken bij het leerproces.

6.3 Kwaliteitscriteria van het evaluatie-instrument

Lesgeven, observeren, begeleiden, bijsturen en beoordelen zijn niet gemakkelijk te combineren. Evaluatiegege-vens registreren en rapporteren vergen dan ook een efficiënte organisatie.

De kwaliteit van het evaluatie-instrument wordt bepaald door volgende criteria:

validiteit Alleen vaardigheden en leerinhouden die aangeleerd en ingeoefend zijn en waarvan het competentieniveau redelijk is, kunnen geëvalueerd worden. Evaluatie is gekoppeld aan de beoogde doelen. Zo kan de beoorde-ling van vaardigheden, gecombineerd in een spelsituatie, geen geldige evaluatie zijn als deze vaardigheden enkel afzonderlijk onderwezen werden.

betrouwbaarheid en objectiviteit De meetbaarheid van een prestatie, een vaardigheid, een competentie en de erbij horende instructies om die te beoordelen bepalen de grootte van de foutmarge. Er zijn tussen leraren duidelijke afspraken nodig om onderling tot minimale beoordelingsafwijkingen te komen.

transparantie Leerlingen weten vooraf wat, hoe, wanneer en met welke criteria er geëvalueerd wordt.

hanteerbaarheid De evaluatie-instrumenten zijn, zowel voor de leraar als voor de leerlingen, vlot te gebruiken. Als aan de haalbaarheid getwijfeld wordt, is de kans reëel dat het instrument niet gebruikt wordt.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 51 Sport D/2006/0279/027

7 MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN

Om de verplichte en gekozen leerplandoelstellingen te realiseren en om op een gedifferentieerde, verantwoorde en veilige wijze les te geven, zorgt de school voor voldoende accommodatie (binnen- en buitenterreinen) en ma-teriaal.

Bijkomende informatie en advies in verband met veiligheid en gezondheid kan ingewonnen worden bij de pre-ventieadviseur van de school/scholengemeenschap.

7.1 Accommodatie

De accommodatie, in en rond de omgeving van de school, is toereikend voor het totaal van de ingerichte lessen. De ruimte waarin de lessen plaatsvinden is voldoende groot en hoog en met de nodige aandacht voor verluch-ting, verwarming, hygiëne (schoonmaakbeurten) en veiligheid. Er is plaats voorzien om de toestellen weg te ber-gen, dit voor de veiligheid en uit zorg voor het materiaal.

Er worden voldoende grote, liefst afsluitbare, kleedruimtes voorzien afzonderlijk voor jongens en meisjes. Daarbij is het aan te bevelen dat er sanitaire ruimten (met wc's, lavabo's en douches) zijn in de buurt van de LO/Sport-accommodatie.

Om kwalitatief goed en veilig les te geven is de grootte van de leerlingengroep aangepast aan de beschikbare ruimte. Indien er verschillende groepen gelijktijdig les volgen in éénzelfde ruimte, is er voldoende materiaal voor elke groep afzonderlijk. In het zwembad beschikt elke leerlingengroep over voldoende banen om veilig en efficiënt te zwemmen.

Bij gebruik van accommodatie buiten de school, is het tijdverlies bij verplaatsing minimaal. Indien er om die re-den dubbeluren worden ingericht, wordt dit besproken in de vakgroep.

7.2 Materiaal

Om veiligheidsredenen is op geregelde tijdstippen nazicht van materiaal noodzakelijk. In samenspraak met de preventieadviseur, de verantwoordelijke voor veiligheid op de school, wordt jaarlijks aan de hand van een checklist (inventarislijst) nagegaan welk materiaal aan herstelling en/of vervanging toe is of wat er niet meer voldoet aan de eisen van veiligheid en hygiëne.

De vakgroep stelt een aankoopplanning voor.

Om de doelstellingen van deze studierichting in optimale omstandigheden te kunnen realiseren zijn de volgende voorwaarden in verband met accommodatie en materiaal vereist.

7.2.1 Atletiek

Atletiek wordt bij voorkeur beoefend op een atletiekpiste met de nodige belijning, spring- en werpaccommodatie.

– een atletiekpiste op school of in de omgeving

– hoogspringen: een landingsmat van 80 cm dikte; een springlat (geen toversnoer)

– verspringen: harde en duidelijke afstootplank; zandbak

52 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

– werpnummers:

speren: 1 per 3 leerlingen (600 gr - 800 gr) kogels: 1 per 3 leerlingen (zowel indoor- als outdoor-kogels) (3 kg - 5 kg) discussen: 1 per 3 leerlingen (1 kg - 1,5 kg) nockenballen: 1 per 2 leerlingen

– krachtballen: 1 per 4 leerlingen

– 10 horden

– aflossingsstokken: 1 per 2 leerlingen

– 3 startblokken

– chrono('s) waarmee men verschillende tijden kan registreren

– meetlinten: 50 m en 20 m

– 1 markeerplaatje per leerling

– hartslagmeters

7.2.2 Balspelen

– basketbal: 1 basketbal per 2 leerlingen; 1 basketterrein per 16 leerlingen

– handbal: 1 handbal per 2 leerlingen; 1 handbalterrein

– volleybal: 1 volleybal per 2 leerlingen; 1 volleybalterrein per 16 leerlingen

– voetbal: 1 voetbal per 2 leerlingen; 1 voetbalterrein

– 3 stellen partijvesten van verschillende kleuren: 10-tal per stel

– verkeerskegels

– een schrijfbord

– scheidsrechterfluitjes

7.2.3 Gymnastiek

– 1 kleine mat per 2 leerlingen

– 2 lange matten per klas

– 1 minitrampoline per klas

– 3 landingsmatten per klas

– 3 rekstokken (verstelbaar in de hoogte) per klas

– 1 brug met gelijke leggers

– 1 brug met ongelijke leggers

– 1 olympische evenwichtsbalk

– 2 schuine kasten

– 2 reuther springplanken (bekleed)

– 1 paard

– 1 paar ringen

– magnesiumkrijt

3de graad aso – Wetenschappen-sport 53 Sport D/2006/0279/027

7.2.4 Ritmische en expressieve vorming

– een degelijke muziekinstallatie

– ritmiektuigen: ballen, touwen, hoepels: 1 per leerling

– video, spiegelwand

7.2.5 Zwemmen

– zwemplanken: 1 per leerling

– pullboy (beenvlotters): 1 per leerling

– handpaddels en zwemvliezen

– chrono('s) waarmee men verschillende tijden kan registreren

– vlotterlijnen om zwembanen af te spannen

De ruimte in het zwembad bedraagt minstens 1 baan (2 m breed) van 25 m per 10 leerlingen; het diepste punt is minstens 2 m en er zijn startblokken voorzien.

7.2.6 Ander materiaal

Naargelang de gekozen activiteit(en) is er voldoende materiaal ter beschikking om alle leerlingen ook gelijktijdig te laten oefenen.

54 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

8 HET VAK LO EN DE VRIJE RUIMTE

8.1 Situering

Om de scholen de kans te geven nieuwe onderwijsinzichten in het verlengde van de vakken uit te diepen, ver-ruimt het VVKSO het complementaire gedeelte in de lessentabellen derde graad aso (Inspiratiehandboek Wer-ken in de Vrije ruimte). Een school kan activiteiten binnen de Vrije ruimte plannen vanuit de invalshoeken zelf-standig leren, clustering, projectwerking, vakoverschrijdende thema’s of een combinatie van de opgesomde mo-gelijkheden. Deze activiteiten worden begrepen onder de term ‘seminaries’.

Het vakconcept Lichamelijke opvoeding is geëvolueerd naar een concept waarbij de bewegende mens in zijn totaliteit wordt aangesproken en kan zeker een positieve bijdrage leveren.

8.2 Beschrijving

Er is een groeiende belangstelling voor het gebruik van allerhande bewegingsinhouden en natuursporten binnen het opvoedingsproces. De positieve impact van gedoseerd bewegen op de levenskwaliteit en de vormende waarde ervan voor het ontwikkelen van een positief zelfbeeld en het goed functioneren in groep worden nu ten volle erkend.

Lichamelijke opvoeding biedt, via groepsgebonden bewegingsopdrachten, mogelijkheden om onderling overleg, duidelijke communicatie, probleemoplossend denken, zelfstandig handelen en samenwerking te stimuleren.

Het vak Lichamelijke opvoeding kan een scharnierfunctie vervullen bij het herdenken van werkvormen in de rich-ting van een totaalbenadering van leerlingen en van leerdomeinen.

8.3 Werkvormen

Projecten in verband met bewegend en geïntegreerd ervaringsgericht leren in de natuur: een combinatie van lichamelijke opvoeding, aardrijkskunde, biologie, geschiedenis, geologie, talen, plastische- en muzikale op-voeding …

In de pedagogische context van de school beoogt ‘bewegen in de natuur’ meer dan recreatie. Bewegings-vormen in de natuur creëren dan een optimaal moment tot geïntegreerd en ervaringsgericht, al doende le-ren.

Een verantwoording omtrent ‘bewegend leren in de natuur’ steunt op vier uitgangspunten: de openluchtdi-mensie van de Lichamelijke opvoeding, het ervaringsgericht leren, het vakkencombinerend leren en de noodzaak van milieueducatie.

− Natuurgerichte bewegingsactiviteiten bieden waardevolle leermomenten die niet door zaal- of sportveld-activiteiten kunnen vervangen worden.

− In ervaringsgericht leren binnen het vak Lichamelijke opvoeding is beweging per definitie aanwezig. Het welslagen van een project wordt positief beïnvloed door leervormen zoals kaartlezen, oriëntatie, planten-kennis, natuur- en dierobservatie, ecologie, heemkunde en lokale geschiedenis te combineren met be-wegingsvormen zoals stappen, lopen, fietsen, varen, klimmen en grotverkenning. Een extra accent op groepsleren bevordert de betrokkenheid van de leerlingen op directe wijze.

− Door vakkencombinerend te werken kan de onderlinge samenhang van historische, biologische, geogra-fische … aspecten tot een ecologisch geheel verduidelijkt worden. In de uitwerking van het project heb-ben de omgeving, de groep en de actie een evenwaardig aandeel.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 55 Sport D/2006/0279/027

− Projecten met betrekking tot ‘bewegend leren in de natuur’ kunnen een geschikt methodologisch kader vormen om milieubewust handelen en sportief bewegen, actieve aandacht voor milieuzorg en inzicht in essentiële ecologische processen in de opvoeding van leerlingen in te bouwen.

Voorbeelden:

communicatiebevorderende bewegingsspelen: teambuilding;

fietstochten: zich veilig verplaatsen in groep;

natuurtochten: ecologisch bewegen in de natuur;

zoektochten, rally, exploratie: ontdekkend leren;

oriëntatielooptochten met kompas en stafkaart, zebrakaart, stap-voor-stapkaart, open vensterkaart, ge-sloten vensterkaart, puzzelkaart, corridorkaart. Azimut berekenen zonder kompas;

tochten met kano, kajak, tjalk, zeilboot …: reddingstechnieken, reanimatie, kennis van rivieren, stromen, zee;

memotochten: geheugensteuntjes en strategie ontwikkelen;

hindernissenparcours:

laag: groepsbeveiliging (spotten), coöperatieve opbouw, groepsstrategie;

hoog: durf, omgaan met angst, individuele beveiliging;

overlevingstochten.

Deze werkvormen kunnen ook gebruikt worden bij de organisatie van sportdagen, projectdagen en bezin-ningsdagen.

Sport als transport! ‘Een gezonde geest in een gezond lichaam’ indachtig, kunnen bij de uitwerking van een uitstap de verplaatsingen te voet of per fiets georganiseerd worden. Uiteraard kan de leraar Lichamelijke op-voeding hierbij actief betrokken worden.

Daadwerkelijke samenwerking tussen leraren van vakken die op het eerste zicht weinig raakpunten hebben stimuleert leerlingen om zich extra in te spannen voor een project. Ruimte voor de eigenheid van elk vak en tegelijk bewust aandacht voor het samengaan van de waarden van de verschillende vakken betekenen zo-wel voor leraren als leerlingen een meerwaarde.

8.4 Bronnen

– Projecten ‘Bewegend leren in de natuur’ uitgewerkt door een team van medewerkers uit onder meer de vak-gebieden Biologie, Geologie, Aardrijkskunde en Lichamelijke opvoeding onder impuls van de professoren R. Renson en B. Vanreusel van de Faculteit Lichamelijke Opvoeding te Leuven. In groep ontdekken teams van twee leraren, onder wie één LO-er, te voet, per fiets, per kano … de charmes van het ervaringsgericht leren door en over de natuur, in de natuur.

De naslagwerken van deze projecten zijn ter beschikking bij de onderzoeksgroep sociaal-culturele kinesio-logie van de Faculteit Lichamelijke Opvoeding – KULeuven, Tervuursevest 101 te 3001 Heverlee.

Bewegend leren in de natuur:

1989 In en om de vallei van de Lesse

1990 Meerdaalwoud en Dijleland

1991 De Hoge Venen

1992 De vallei van de Viroin

1993 De Kempense heuvelrug

1994 Tussen Beaufort en Berdorf: het Luxemburgse Klein Zwitserland

1995 Gebiologeerd door de Flandriens: de Vlaamse Ardennen en het Pajottenland

56 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

1996 De Voerstreek

1997 Pays de Gaume

1998 Zilt en zoet Zeeland per Vagant

1999 De Dijle van bron tot monding

2000 Parc Naturel Régional des Vosges du Nord

2001 De levende grens Maas

2002 Ambleteuse aan de Côte d’Opale

2003 De Vlaamse Ardennen

2004 Domein Hofstade

– Websites over ‘coöperatieve spelvormen’

– LEPER, R., VAN MAELE, I., Circus op school, Acco, Leuven, 2001

8.5 Bijkomende suggesties

De ‘Vrije ruimte’ geeft mogelijkheden om het vak Lichamelijke opvoeding, als aanvulling op de praktijk, ook een theoretische onderbouw mee te geven.

– Lichamelijke opvoeding en aardrijkskunde Oriëntatielooptochten met gebruik van kompas en stafkaart, zebrakaart, stap-voor-stapkaart, open venster-kaart, gesloten vensterkaart, puzzelkaart, corridorkaart. Azimut berekenen zonder kompas.

– Lichamelijke opvoeding, biologie en chemie Inspanningfysiologie (via steptest, Eurofitbatterij): melkzuur, energiecyclus (Krebs-), verbranding (spieren), hart en bloedvaten. Mineralen, vitaminen, voedingssupplementen …. Sport en gezonde voeding: Body Mass Index … Gezondheidsproblemen ontstaan door bewegingsarmoede. Gevolgen van rookgedrag. Bewegen en meten: prestaties meten, verwerken en interpreteren. Sport en doping.

– Lichamelijke opvoeding en economie Management van sportclubs. Topsport en commercie. Sport en media. Sport en consumptie. Gesubsidieer-de en niet gesubsidieerde sport. Sport en sponsoring.

– Lichamelijke opvoeding, esthetica en plastische opvoeding Beweging als uitdrukkingsvorm, als kunst. Sport in de kunst. Sporttaferelen op klassieke Griekse vazen. Kinderspelen van Brueghel. Sport en cartoons. Sport en fotografie.

– Lichamelijke opvoeding en fysica Biomechanica en bewegingsanalyse: versnelling, draaimoment, hefboomwerking, zwaartekracht, valsnel-heid ... Aërodynamica bij fietsen, zeilen en windsurfen. Hydrodynamica bij zwemmen, zeilen, (wind)surfen en duiken. Hulpstukken in de sport, van schaats tot polsstok.

– Lichamelijke opvoeding en gedragswetenschappen Sport, segregatie en integratie van jongeren in de samenleving. Sport als bijdrage tot sociaal en psycholo-gisch welbevinden. Angst voor …: water, diepte, hoogte, obstakels … Sport, groepsdruk en hooliganisme. Sport en fair-play. Competitie- versus coöperatieve spelen. Sport en attitudebeïnvloeding.

– Lichamelijke opvoeding en geschiedenis De Olympische spelen vroeger en nu, de Pythische spelen, de Isthmische spelen; de spelen geïntegreerd in het maatschappelijk leven. De evolutie van wereldrecords: invloed van nieuwe ontwikkelingen van materiaal. Sportexcessen i.f.v. de propaganda van het land (vb. ex-DDR). De Olympische spelen in hun maatschappe-lijke context. Sport en politiek. De geschiedenis van de sport. Sport, segregatie en integratie van jongeren in de samenleving.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 57 Sport D/2006/0279/027

– Lichamelijke opvoeding, godsdienst en filosofie Sport en integratie van jongeren in de samenleving. Sport als bijdrage tot sociaal en psychologisch welbe-vinden. Brief van Paulus aan de Korintiërs: 1 Ko 9, 24-27. Ethiek in de sport. Sport in de pers. Gezond be-wegen en welbevinden. Sport en attitudebeïnvloeding. Fair-play.

– Lichamelijke opvoeding, kunstgeschiedenis en klassieke talen Sporttaferelen op klassieke Griekse vazen. Klassiek Olympia, Delfi en Athene. De Olympische spelen, de Pythische spelen geïntegreerd in het maatschappelijk leven.

– Lichamelijke opvoeding en muzikale opvoeding Muziek, ritme als ondersteuning van beweging: actuele, sociale, etnische en artistieke dans, ballet, circus, bewegingsexpressie.

– Lichamelijke opvoeding en taal Het concreet uitvoeren van lichaamsbewegingen op basis van Engelse teksten. Het lezen van teksten rond gezondheidsopvoeding als zinvolle taaloefening. Bronnen: Fitness and Health, Brian J. Sharkey, PhD, Human Kinetics, 4th Edition, 1997. Website: http://www.humankinetics.com/ Lichaams- en bewegingsexpressie als ondersteuning van taal: theater, circus, mime. Sportterminologie en etymologie. ‘Sportugees’: sportverwant taalgebruik, uitdrukkingen uit de sport.

– Lichamelijke opvoeding, wiskunde en informatica Organisatie van sportdagen, wedstrijden. Berekenen van klassementen bij atletiekmeetings, tornooien … Bewegen en meten: prestaties meten, verwerken en interpreteren; extrapolatie van meetresultaten: ontwik-kelen van tabellen gebaseerd op de Gauss-curve. Beheerssystemen van sportinfrastructuur. Statistiek: scouting van wedstrijden. Onderzoek van het verloop van wereldrecords en voorspellingen over het al of niet bestaan van een uiterste limiet; invloed van nieuwe ontwikkelingen (zoals het 'haaienpak' bij het zwem-men) op het verloop van een wereldrecord. Ruimtefiguren en hun praktische gebruik: het ontwerpen van een zo rond mogelijke bal.

– Lichamelijke opvoeding en natuurbeleving Ecologisch verantwoorde sportbeleving in de natuur, de noodzaak van milieueducatie.

58 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

9 BIBLIOGRAFIE

9.1 Algemeen

Tijdschriften:

– Tijdschrift voor Lichamelijke opvoeding - Sportlijn (tweemaandelijks) BVLO, Waterkluiskaai 16, 9040 Sint-Amandsberg.

– Body Talk (Maandelijks tijdschrift - VUB Nieuwsbrief over sport, beweging en gezondheid), BIBLO nv, Bras-schaatsesteenweg 308, 2920 Kalmthout.

Boeken:

– BEHETS, D., Vakdidactiek. Didactiek van de Lichamelijke Opvoeding, Leuven, Acco, 2001.

– BEHETS, D., Zorgverbreding: alle leerlingen in beweging, Praxis Bewegingsopvoeding nr. 18, Acco, Leu-ven, 2001.

– BEHETS, D., Een vakconcept als uitdaging om te leren, Leuven, Acco, 2005

– BEHETS, D., GANTOIS, J., Leermiddelen en werkvormen in de lichamelijke opvoeding, Praxis Bewegings-opvoeding nr. 20, Acco, Leuven, 2003.

– BEHETS, D., VITS, H., Bewegingsopvoeding: naar een geïntegreerd curriculum, Praxis Bewegingsopvoe-ding nr. 19, Acco, Leuven, 2002.

– BORMS, J., VAN ASSCHE, E., PION, J., Fysieke activiteit en voeding, meting en gedragsverandering, BLOSO, Brussel, 1999.

– DEHAENE, E., LEPER, R., SCHIEPERS, M., Anders evalueren in de lichamelijke opvoeding, Praxis Bewe-gingsopvoeding nr.17, Acco, Leuven, 2000.

– DELECLUSE, Ch., Differentiatie in de les Lichamelijke Opvoeding, Praxis Bewegingsopvoeding nr. 12, Ac-co, Leuven, 1995.

– LEPER, R., SCHIEPERS, M., DEHAENE, E., Van samenwerkend leren tot zelfstandig leren, Praxis Bewe-gingsopvoeding nr. 15, Acco, Leuven, 1998.

– LOOCKX, A., Management in de les Lichamelijke Opvoeding, Praxis Bewegingsopvoeding nr. 13, Acco, Leuven, 1996.

– ROMBAUT, W., Rug- en nekklachten klein krijgen, Globe, Roeselare, 2000.

– ROWE, P., Instructie in de les Lichamelijke Opvoeding, Praxis Bewegingsopvoeding nr. 14, Acco, Leuven, 1997.

– SCHIEPERS, M., LEPER, R., DEHAENE, E., Betrokkenheid in de les Lichamelijke Opvoeding, Praxis Be-wegingsopvoeding nr. 16, Acco, Leuven, 1999.

– VAN ASSCHE, E., Lichamelijke opvoeding: een vakconcept: behouden en vernieuwen, Wolters Plantyn, Deurne, 1998.

– VAN ASSCHE, E., SWINNEN, G., Vademecum voor de leerkracht LO, Acco, Leuven, 1990.

– VANDEN EYNDEN, M., BEHETS, D., Sociaal vaardig in de lichamelijke opvoeding, Praxis Bewegingsop-voeding nr. 22, Acco, Leuven, 2005.

– VRIJENS, J., BOURGOIS, J., LENOIR, M., Basis voor verantwoord trainen, PVLO, Gent, 2001.

Video's:

– 20tal video's over EHBO zijn uitgegeven door Het Belgische Rode Kruis - dienst Leergangen.

– DE WITTE, E., Mijn rug, mijn grote zorg, Instructiefilm Rugscholing, Erembodegem, 1994.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 59 Sport D/2006/0279/027

– MEEUSEN, R., Rugklachten, doe er wat aan, oefenvideo, BIBLO, Kalmthout, 1994.

9.2 Atletiek

– BULTIAUW, P., Atletiek, Leren - oefenen - trainen, De Sikkel, Kapellen, 1979.

– GEEROMS, F., VAN DIEST, G., Atletiek Spelend Leren, PVLO, Gent, 1988.

– GEEROMS, F., VAN DIEST, G., Atletiek, Methode en Techniek, Van In, Lier, 1983.

– LEFEVRE, J., e.a., Handboek Eurofit: eurofit testbatterij, BLOSO, Brussel, 1993.

– PION, J., e.a., Remediëring en hartslagcontrole, BLOSO, Brussel, 1996.

– VAN ASSCHE, E., BORMS, J., PION, J., Eurofit remediëring, BLOSO, Brussel, 1994.

– VAN DRIESSCHE H., Loopuithouding voor schoolgaande jeugd, SVS, Brussel, 1997.

– VAN DRIESSCHE H., Oriëntatieloop, SVS, Brussel, 1995.

Vergelijkende normentabellen (Vlaamse Atletiek Liga)

– Hongaarse tabellen op basis van individuele nummers:

– PIRIEV, B., KOVACS, G., Scoring table for track & field, road & walking events, Hungarian Athletic Associa-tion, 1987.

– 10-kamp tabellen (Finse):

AAF, Scoring table for men and women combined event competitions, IAAF Technical committee, 1985.

9.3 Balspelen

9.3.1 Basketbal

– BOUTMANS, J., ROWE, P., Basketbal, theorie en praktijk, Acco, Leuven, 1997.

– DIOCESANE WERKGROEP LO, Basketbal in het secundair onderwijs, DiNAC (LiCO), Hasselt, 2002.

– GREVECOER, G., LECHIEN, M., REDOUTE, P., Basketball: tome 2 exercices, Amphora, Paris, 1990.

– LEYSEN, H., DEHANDSCHUTTER, T., Basketbal op school, spelend leren., Acco, Leuven, 2001.

– MERTENS, B., (red.), Initiator/jeugdsportbegeleider basketbal, BLOSO, Brussel, 1995.

– WISSEL H., Basketball: steps to succes human kinetics, Champaign, 1994.

9.3.2 Handbal

– DIOCESANE WERKGROEP LO, Handbal in het secundair onderwijs, DiNAC (LiCO), Hasselt, 2002.

– SCHUBERT, R., SPAETE, D., Kinderhandball - Spass von Anfang an, Philippka-Verlag, Münster, 1998.

9.3.3 Voetbal

– GOETHALS, R., VANSTEENBRUGGE, P., Leren voetballen, PVLO, Gent, 1993.

– HELSEN, W., Beter leren voetballen - een nieuwe kijk op theorie en praktijk, ACCO, Leuven, 1996.

60 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

– HELSEN, W., HERMANS, F., Voetig met de bal, FLOK, Leuven, 1997.

9.3.4 Volleybal

– BLOSO, Initiator/Jeugdsportbegeleider Volleybal, BLOSO, Brussel, 1993.

– BRABANTSE VOLLEYBALBOND, Brabants Jeugdvolleybal vademecum, Brabantse Jeugdcommissie, 1992.

– DIOCESANE WERKGROEP LO, Volleybal in het secundair onderwijs, DiNAC (LiCO), Hasselt, 2002.

– PITTERA, C., VIOLETTA, DR., Volleybal is beweging - een handleiding voor de tactische vorming van jeugdspelers, Van Gestel, Retie, 1994.

– RUTTEN, J., Volleybal op school, BVLO, Gent, nr 5, 1999.

– ROUSSEAUX, E., RUTTEN, J., SPAENJERS, M., Jeugdvolleybal, aangepaste spelvormen voor club en school. VVB, Vilvoorde, 2001.

– VERSTRAETEN, E., Meer verantwoorde jeugdtrainingen in volleybal, Verstraeten, Maaseik, 1993.

9.4 Contact- en/of verdedigingsvormen

– BOERSMA, D., Judo in beweging, Elmar, Rijswijk, 1994.

– DE GEYTER, J., HEYLEN, J., VEULEMANS, E., Initiator/Jeugdsportbegeleider Judo, Bloso, Brussel, 1995.

– VANDERGHOTE, J., HEYLEN, J., VEULEMANS, E., Judo op school, Acco, Leuven, 1990.

Video's:

– DE SUTTER, M., MUSCH, E., Vormen van zelfverdediging, Jiu-Jitsu, BS, Gent, 1998.

9.5 Gymnastiek

– BOURGEOIS, M., Didactique de la gymnastique, Presses Universitaires de France, Paris, 1997.

– DIOCESANE WERKGROEP LO, Turnen op school, DiNAC (LiCO), Hasselt, 1994.

– GANTOIS, J., SCHROVEN, W., VAN ESSER, M., Van kopstand tot kasamatsu - Handboek voor toesteltur-nen, ACCO, Leuven, 1984.

– LEPER, R., VAN MAELE, I., Circus op school, Acco, Leuven, 2001.

– STIJNEN, V., VAN ESSER, M., Minitrampoline op school, Acco, Leuven, 1975.

– VAN DE MARLIERE, G., Acrogym, PVLO, Gent, 1987.

– VAN DEN ABBEELE, C., en anderen,Basisgym, een oefenprogramma voor recreatief toestelturnen, Turn-sport Vlaanderen vzw, Brussel, 2002.

Video's:

– DIOCESANE WERKGROEP LO, Turnen op school, DiNAC (LiCO), Hasselt, 1994.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 61 Sport D/2006/0279/027

9.6 Ritmische en expressieve vorming

– DE RIDDER, N., Rope skipping in school en club, P.V.L.O. en PILO, Gent, 1999.

– DIOCESANE WERKGROEP LO, Jazzdans op school, DiNAC (LiCO), Hasselt, 1995.

– GULA, D., Dance choreography for competitive gymnastics, Leisure press, Champaign, 1990.

Video's:

– DIOCESANE WERKGROEP LO, Jazzdans op school (video), DiNAC (LiCO), Hasselt, 1995.

– DE RIDDER, N., Rope skipping in school en club, PVLO en PILO, Gent, 1999.

9.7 Zwemmen

– BLOSO, Initiator/Jeugdsportbegeleider Zwemmen, BLOSO, Brussel, 1995.

– BLOSO, Initiator/Jeugdsportbegeleider Reddend Zwemmen, BLOSO, Brussel, 1996.

– DE MARTELAER, K., POSTMA, T., Levenslang zwemmen: school - club - vrije tijd, PVLO, Gent, 1999.

– LOUWAGIE, M., Zwemmen, Van initiatie tot trainen, PVLO, Gent, 1990.

– VAN ASSCHE, W., Leren zwemmen: didactiek van het zwemonderwijs, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1999.

– VAN DER SLUIS, A., Aqua sportief. Nationale Raad Zwemdiploma's, Doorn, 1993.

– VERVAECKE, H., Reddings- en reanimatietechnieken bij verdrinking, ACCO, Leuven, 1995.

– WHITTEN, Ph., Alles over zwemmen, De Kern, Baarn, 1995.

9.8 Andere bewegingsgebieden

9.8.1 Algemeen

– PAUWELS, JM., MUTERT, J., Bewegingsspelen, Acco, Leuven, 1980.

– STICHTING SPEL EN SPORT, Het nieuwe spelenboek, Stichting Spel en Sport, Amsterdam, 1968.

– STICHTING SPEL EN SPORT, Spel en recreatiesport, Stichting Spel en Sport, Amsterdam, 1975.

– VAN DUIJL, N., Bres spelenboek, Landelijke Dienst voor Beweging en Rekreatie en Spel, Soesterberg, 1982.

9.8.2 Badminton

– DELAERE, L., VAN DER AERSCHOT, H., Initiator/Jeugdsportbegeleider Badminton, Bloso, Brussel, 1995.

9.8.3 Coöperatieve spelen

– FLUEGELMAN, A., The new games book, Dolphin Books, New York, 1976.

– FLUEGELMAN, A., More new games ... and playful ideas from the New Games Foundation, Dolphin Books, New York, 1981.

62 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

– ORLICK, T., The cooperative sports and games book; challenge without competition, Pantheon books, New York, 1978.

– ORLICK, T., The second cooperative sports and games book: over two hundred brand-new noncompetetive games for kids and adults both, Pantheon books, New York, 1982.

9.8.4 Korfbal

– VAN CAUTEREN, P., Korfbal: initiatie-training-begeleiding, Acco, Leuven, 1980.

9.8.5 Oriëntatielopen

– VANREUSEL, B, KOOREMAN, A, MAES, K, VAN DRIESSCHE, H., Oriëntatielopen; in de recreatiesport op school - in de sportclub, Acco, Leuven, 1985.

9.8.6 Softbal

– SPEE, E., HOUTKAMP, H., Softbal een handboek voor trainer-coach en speler, De Vrieseborch, Haarlem, 1982.

9.8.7 Speelse conditievormen

– DASSEL, H., HAAG, H., Circuit-training op school, Hollandia, Baarn, 1972.

9.8.8 Ultimate frisbee

– DANNA, M., POYNTER, D., Frisbee players handbook, Para Publishing, Santa Barbara, 1980.

– KALB, I., KENNEDY, T., Ultimate fundamentals of the sport, Revolutionary publications, 1982.

9.8.9 Zwembadactiviteiten

– RIPPE, M., Het overdekte strand, Samson, Brussel, 1976.

– RIPPE, M., Aardig zwemvaardig, De Raat & De Vries, Amsterdam, 1976.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 63 Sport D/2006/0279/027

10 LIJST VAN DE EINDTERMEN

10.1 Vakgebonden eindtermen

1 Ontwikkeling van de motorische competenties

1.1 Verantwoord en veilig bewegen

De leerlingen kunnen

1 in nieuwe bewegingssituaties verantwoordelijkheid opnemen door gezamenlijk afgesproken veiligheidsre-gels toe te passen.

2 medeleerlingen helpen wanneer de bewegingssituatie dit vereist.

1.2 Zelfstandig leren

De leerlingen kunnen

3 uit een aanbod een aan hun mogelijkheden aangepaste leerweg kiezen voor het aanpakken en oplossen van bewegingsopdrachten.

4 zelfstandig leertaken uitvoeren om een bewegingsopdracht tot een goed einde te brengen, rekening hou-dend met hun eigen kunnen.

5 bewegingssituaties alleen of in groep organiseren en aanpassen aan de deelnemers.

6 volgens vooropgestelde criteria bij zichzelf nagaan of ze vorderingen maken bij het uitvoeren van bewe-gingsopdrachten en hun leerproces bijsturen.

1.3 Reflecteren over bewegen

De leerlingen kunnen

7 op basis van een beperkt aantal afgesproken criteria, bij zichzelf en anderen, aangeven waarom een be-wegingsopdracht wel of niet lukt en eenvoudige oplossingen geven.

8 over bewegingssituaties hun mening geven, bewegingservaringen uitwisselen en hieruit conclusies trekken voor hun eigen uitvoering.

1.4 Verbreden en verdiepen van motorische competenties: keuze uit verantwoorde vormen uit meerdere bewegingsgebieden: atletiek, gymnastiek, dans en expressie, zwemmen, spel en sportspel, zelfverdedi-ging, natuurgebonden activiteiten, of andere verantwoorde bewegingsgebieden

De leerlingen kunnen

9 eerder geleerde vaardigheden uit verschillende bewegingsgebieden toepassen in andere bewegingscon-texten.

10 motorische eigenschappen op een inzichtelijke wijze gebruiken in bewegingscombinaties met en zonder toestellen, alleen en met anderen.

64 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

11 met gekende motorische vaardigheden een creatieve combinatie samenstellen en uitvoeren, alleen of met anderen.

12 gekende motorische vaardigheden uitvoeren op een hoger beheersingsniveau zoals:

- een betere controle;

- een meer esthetische uitvoering;

- een hogere moeilijkheidsgraad;

- een grotere efficiëntie;

- ...

13 in aangepaste vormen van een doelspel of een terugslagspel eenvoudige aanvallende en verdedigende strategieën toepassen.

*14 kritisch omgaan met het bewegingsaanbod in hun leefomgeving.

De leerlingen

*15 ervaren duurzame bewegingsvreugde op basis van competente deelname aan verschillende bewegingsac-tiviteiten.

2 Ontwikkeling van een gezonde en veilige levensstijl

De leerlingen kunnen

16 het verband leggen tussen bewegen, gezondheid en samenleving.

17 hun kennis rond reanimatie vertalen naar risicovolle bewegingssituaties.

18 eerste hulp bieden bij ongevallen in bewegingssituaties.

19 basisregels van houdings- en rugscholing integreren in nieuwe bewegingssituaties en in werk- en studiesi-tuaties.

20 met betrekking tot ‘fitheid' hun eigen doelen bepalen.

De leerlingen

*21 zijn bereid ‘bewegen' te integreren in hun levensstijl en zijn zich bewust van verschillende mogelijkheden hiervoor.

*22 zien het belang in van een goede fysieke conditie.

3 Ontwikkeling van het zelfconcept en het sociaal functioneren

De leerlingen kunnen

23 in bewegingssituaties leiding nemen over en leiding aanvaarden van medeleerlingen.

24 samen overleggen over en keuzes maken uit het mogelijke activiteitenaanbod van de school.

3de graad aso – Wetenschappen-sport 65 Sport D/2006/0279/027

25 aanduiden in welke bewegingsactiviteiten ze zich goed voelen en welke bewegingsactiviteiten het best aansluiten bij hun fysieke en relationele mogelijkheden.

Met het oog op de controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid in de kantlijn.

10.2 Specifieke eindtermen

A Motorische competentie: motoriek, fysiek, perceptie

De leerlingen kunnen

1 conditionele, perceptuele, mentale, technische en tactische basisvaardigheden ontwikkelen om tot bewe-gings- uitvoering en bewegingsontwikkeling te komen.

2 individueel en in groep bewegingen en acties uitvoeren met inzicht en vaardigheid.

3 motorische vaardigheden en fysieke bekwaamheden op het gepaste moment inzetten om te komen tot goede bewegingsuitvoeringen of voor het bereiken van een bepaald spel- of bewegingsdoel.

4 inzicht tonen in bewegingen en acties door:

– het in acht nemen van geldende regels, wedstrijdvormen, vooropgestelde normen;

– gebruik te maken van procedures en strategieën bij het nemen van beslissingen in verband met ploegop-stelling of spelsysteem;

– het inzetten van gepaste technische en tactische vaardigheden in complexe spelsituaties;

– een correcte en aangepaste interpretatie van trainingsprincipes voor fysieke bekwaamheden en hun toe-passing in verschillende bewegingsgebieden.

5 taakgericht werken en het belang ervan ervaren voor esthetisch-expressieve en / of sportefficiënte bewe-ging in verschillende omstandigheden.

6 bij bewegingsuitvoeringen, aandacht hebben voor de samenhang van kwalitatieve aspecten zoals ruimte-gebruik, timing, houding, vormspanning, ritmisch verloop en bewegingsimpulsen.

B Motorische competentie: leren en sturen

De leerlingen kunnen

7 de bewegingsuitvoering bijsturen en optimaliseren bij zichzelf en anderen door:

– bewegingskenmerken te analyseren;

– het motorische leerproces te begrijpen;

– aangepaste oefenvormen te zoeken en in te oefenen.

8 prioriteiten stellen en haalbare tactische, technische, mentale, conditionele en cognitieve doelen bepalen voor zichzelf en voor een groep.

66 3de graad aso - Wetenschappen-sport D/2006/0279/027 Sport

C Gezondheid en veiligheid

De leerlingen kunnen

9 de invloed van bewegen op de fysieke, mentale, en sociale gezondheid duiden en vergelijken met andere factoren, die de gezondheid beïnvloeden.

10 evenwicht nastreven tussen sportprestaties, fysieke conditie en gezondheid, met een controle hiervan door de correcte interpretatie van meetresultaten.

11 bij de eigen sportbeoefening, belangrijke principes toepassen van fitheid, veiligheid, blessurepreventie, voeding en middelengebruik.

D Zelfconcept en sociaal functioneren

De leerlingen kunnen

12 ervaren dat motivatie, bewegingsvreugde, betrokkenheid en positief zelfbeeld, belangrijke aspecten zijn bij sportbeoefening, sportbeleving en sportief presteren.

13 verantwoorde methoden gebruiken om controle te behouden, stressgevoeligheid te verlagen en mentale weerbaarheid te verhogen.

14 samenwerking en teamvorming realiseren tijdens sportbeoefening en bij sportprestaties.

15 sociaal aanvaardbaar gedrag vertonen op vlak van fair play, loyaliteit, regelgeving, hiërarchie en bij het uiten van bedenkingen, opmerkingen en gevoelens.

16 ervaren dat sportbeoefening bijdraagt tot sociale interacties.

E Samenleving

De leerlingen kunnen

17 ervaren, via eigen sportbeoefening en sportbeleving, dat sport verweven is met, en effecten heeft op ande-re maatschappelijke domeinen.

18 zich informeren over organisaties en netwerken, die bijdragen tot het aanbod van sport- en bewegingssitu-aties voor verschillende doelgroepen.

F Onderzoekscompetentie

De leerlingen kunnen

19 zich oriënteren op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te verzamelen, te ordenen en te be-werken.

20 ter ondersteuning van de bewegingspraktijk een onderzoeksopdracht over sportthema’s voorbereiden, uitvoeren en evalueren

21 de onderzoeksresultaten en conclusies rapporteren en ze confronteren met andere standpunten.