Sociale Psychologie Samenvatting

69
50 SOCIALE PSYCHOLOGIE HOOFDSTUK 1: INTRODUCTIE 1. WOORD VOORAF i. Sociale relaties ii. Sociale context kan ons gedrag sterk beïnvloeden 2. WAT IS SOCIALE PSYCHOLOGIE a. Definitie van sociale psychologie i. Wetenschappelijke studie wetenschappelijke methode van systematische observatie, beschrijving en meting toepassen op studie van menselijke natuur ii. Hoe personen denken, voelen en zich gedragen: Gekenmerkt door brede visie, nadruk op individu en frequente gebruik van experimentele methodologie iii. Andere personen – het sociale element: Nadruk sociale (bredere betekenis) aard individu Andere personen: niet per se echt bestaan of aanwezig zijn b. Sociaalpsychologische vraagstukken en toepassingen i. Voorbeelden Sociale perceptie: wat beïnvloedt de manier waarop we onszelf en anderen waarnemen en beoordelen? Sociale beïnvloeding: hoe beïnvloeden we elkaar? c. De kracht van de situationele context: een voorbeeld van een sociaalpsychologisch experiment i. Reagan v. Mondale (1984) BIJLAGE 1 Kracht onmiddellijke situatie Beïnvloeding door reacties van anderen d. Verwante disciplines BIJLAGE 2 & 3 i. Sociale psychologie en sociologie = onderwerpen als geweld, vooroordelen, culturele verschillen en relaties = samen gebruikt: vollediger inzicht belangrijke vraagstukken ≠ sociologie: groepsniveau ≠ soc. Psych.: individu ≠ sociologie: relatie tss gedrag personen en maatschappelijke variabelen als sociale klasse ≠ soc. Psych.: relatie tss gedrag personen en meer specifieke, proximale variabelen ≠ soc. Psych.: eerder gebruik van experimenten met manipulatie van variabele en effect manipulatie via precieze en meetbare criteria registreren

Transcript of Sociale Psychologie Samenvatting

Page 1: Sociale Psychologie Samenvatting

SOCIALE PSYCHOLOGIE

HOOFDSTUK 1: INTRODUCTIE

1. WOORD VOORAF i. Sociale relaties

ii. Sociale context kan ons gedrag sterk beïnvloeden2. WAT IS SOCIALE PSYCHOLOGIE

a. Definitie van sociale psychologiei. Wetenschappelijke studie

wetenschappelijke methode van systematische observatie, beschrijving en meting toepassen op studie van menselijke natuur

ii. Hoe personen denken, voelen en zich gedragen: Gekenmerkt door brede visie, nadruk op individu en frequente gebruik van

experimentele methodologieiii. Andere personen – het sociale element:

Nadruk sociale (bredere betekenis) aard individu Andere personen: niet per se echt bestaan of aanwezig zijn

b. Sociaalpsychologische vraagstukken en toepassingeni. Voorbeelden

Sociale perceptie: wat beïnvloedt de manier waarop we onszelf en anderen waarnemen en beoordelen?

Sociale beïnvloeding: hoe beïnvloeden we elkaar?c. De kracht van de situationele context: een voorbeeld van een sociaalpsychologisch experiment

i. Reagan v. Mondale (1984) BIJLAGE 1 Kracht onmiddellijke situatie Beïnvloeding door reacties van anderen

d. Verwante disciplines BIJLAGE 2 & 3i. Sociale psychologie en sociologie

= onderwerpen als geweld, vooroordelen, culturele verschillen en relaties = samen gebruikt: vollediger inzicht belangrijke vraagstukken ≠ sociologie: groepsniveau ≠ soc. Psych.: individu ≠ sociologie: relatie tss gedrag personen en maatschappelijke variabelen als

sociale klasse ≠ soc. Psych.: relatie tss gedrag personen en meer specifieke, proximale variabelen

≠ soc. Psych.: eerder gebruik van experimenten met manipulatie van variabele en effect manipulatie via precieze en meetbare criteria registreren

ii. Sociale psychologie en klinische psychologie = voorbeelden hoe klinische en sociale psychologie elkaar aanvullen en

bevruchten (p.10 onderaan) ≠ klin psych: personen met psychische problemen of stoornissen ≠ soc

psych: hoe mensen over het algemeen denken, voelen, zich gedragen en elkaar beïnvloeden

iii. Sociale psychologie en persoonlijkheidspsychologie = gedachten, gevoelens en gedragingen ≠ pers.: cross situationele consistentie ≠soc.: manier waarop verschillende

situaties tot verschillende gedragingen leideniv. Sociale psychologie en cognitieve psychologie:

Page 2: Sociale Psychologie Samenvatting

≠ cogn.: mentale processen ≠ soc.: ook geïnteresseerd maar met betrekking tot sociale info en hoe die processen voor sociaal gedrag relevant zijn

Sociale cognitiev. Psychologie en rechtswetenschap

≠ rechts: prescriptief (normatief): rechtsregels functioneren als gedragsvoorschriften en scheppen verwachtingspatronen ≠ psych.: descriptief: welke normen reguleren menselijk gedrag

≠ rechts: controlerend: handhaven rechtsregels ≠ psych.: verklarend/voorspellend: welke mechanismen en factoren beïnvloeden normen

vi. Tijdschriften sociale psychologie Journal of personality and social psychology, European journal of social

psychology, journal of experimental social psychologyvii. Sociale psychologie en criminologie

Journal of interpersonal violence, international journal of offender therapy, journal of forensic psychiatry and psychology

e. Sociale psychologie en gezond verstand BIJLAGE 4i. ‘dat-wist-ik-al-de-hele-tijd-fenomeen’ vaak fout

3. KORTE HISTORIEKa. 1880-1920: eerste aanzet

i. Norman Triplett (1897-1898) Onderzoek prestaties wielrenners: alleen of per koppel van twee Prestatie per koppel is beter dan alleen

ii. Max Ringelmann (1880) Vergelijking groepsprestaties met individuele prestaties (touwtrekken) In groep presteert men minder dan alleen

iii. Eerste drie handboeken sociale psychologie W. McDougall (1908), E. Ross (1908), F. Allport (1924)

b. 1930-1950: oproep tot actie BIJLAGE 5i. G. Allport (1936): SPSSI (Society for the Psychological Study of Social Issues)

ii. M. Sherif (1936): studie over sociale beïnvloeding Sterke invloed groepen op individuele leden

iii. K. Lewin (1935): grondbeginselen Gedrag wordt bepaald door hoe we wereld waarnemen en interpreteren Gedrag is functie interactie tss personen en omgeving

a. Voorloper interactionistisch perspectief (Blass) Theorieën kunnen w toegepast voor opl. van praktische sociale problemen

(geen onderzoek zonder actie, geen actie zonder onderzoek)iv. Betekenis WO2 en Jodenvervolging voor ontwikkeling van soc. Psych. In VS

c. 1960-midden 1970: vertrouwen en crisisi. Onderzoek S. Milgram zorgt voor periode van sociale revolutie (zie verder)

ii. Vertrouwen en uitbreiding: Zelfperceptie (Bem) en persoonsperceptie (Kelley) Meerderheids- en minderheidsinvloed (Moscovici) Apathie van omstanders (Latané) Agressie (Bandura) Stress (Glass en Singer)

iii. Crisis Ethische kritiek op experiment (Kelman)

Page 3: Sociale Psychologie Samenvatting

Verwachtingen experimentatoren beïnvloeden gedrag deelnemers aan experiment (Orne, Rosenthal)

Theorieën getest in laboratorium historisch en cultureel beperkt (Gergen)

d. Midden 1970-1990: pluralismei. Multi-methode onderzoek

ii. Inhoudelijk Hete v. koele perspectieven

a. Heet: emotie en motivatie (Zajonc)b. Koel: cognitie (Lazarus) sociale cognitie of cognitieve revolutiec. Hybride: dissonantietheorie (motivatie en cognitie)

Internationale en culturele perspectievena. Internationaal en multicultureel onderzoekb. Grotere klemtoon op groepsidentiteit in Europees onderzoekc. Collectivistische v. individualistische culturen

4. DE TOEKOMSTa. Integratie emotie, motivatie en cognitie

i. Definitie sociale cognitieii. Nieuwe belangstelling manier waarop emoties en motivaties, cognities en gedrag

beïnvloedeniii. Vb. integratie koele en hete perspectieven: studie conflict tss verlangen om bij juiste

eind te hebben en verlangen om tevreden over zichzelf te zijniv. Grotere belangstelling onderscheid automatische en controleerbare processen

alsook dynamische wisselwerking tss beideb. Biologische en evolutionaire perspectieven

i. Definitie sociale neurowetenschapii. Definitie gedragsgenetica

iii. Definitie evolutionaire psychologiec. Sociaal-culturele perspectieven

i. Cross cultureel onderzoek: verschillen en overeenkomsten tss verschillende culturenii. Multicultureel: verschillen binnen cultuur

d. Nieuwe technologieëni. Bijv. Positron Emission Tomography (PET), Functional Magnetic Resonance Imaging

(fMRI) wisselwerking met hersenenii. Virtuele realiteit

BEGRIPPEN: sociale psychologie (p5), interactionistisch perspectief (p14), sociale cognitie (p18), cross cultureel onderzoek (p19), evolutionaire psychologie (p19), gedragsgenetica (p19), sociale neurowetenschap (p19), multicultureel onderzoek (p20)

Page 4: Sociale Psychologie Samenvatting

HOOFDSTUK 2: ONDERZOEKSMETHODEN

1. WOORD VOORAF2. WAAROM LEREN OVER ONDERZOEKSMETHODES

i. Focale doelstellingen Onderscheid gezond verstand en wetenschap Begrijpen, onthouden en vergelijken van structuur onderzoek (vgl. met

schaken) Begrijpen van wetenschappelijke literatuur

ii. Globale doelstellingen Accurater redeneren over dagelijkse realiteit

a. weerstand tegen persuasieve communicatieb. kritische analyse van berichtgeving

3. IDEEËN ONTWIKKELEN: HET BEGIN VAN HET ONDERZOEKSPROCESa. Vragen stellen

i. Vertrekkend van een persoonlijk probleemii. Inspelend op actualiteit: bijv. 9/11, mp3-moord

iii. Weerleggen van vroeger onderzoekiv. Toetsen van hypothesen afgeleid uit een theorie

b. Literatuur opzoeken BIJLAGE 6i. Wet hebben anderen reeds onderzocht?

ii. Databanken: Web of Scienceiii. Vraag aanpassen in functie van reeds opgezochte literatuuriv. Enkele toptijdschriften

Law: Harvard law review, Columbia law review, Yale law journal Criminology: crime and justice, criminology, trauma, violence & abuse PSW (politieke- en sociale wetenschappen): American political science

review, American sociological review, communication monographsc. Hypothesen en theorieën

i. Definitie hypotheseii. Definitie theorie + beoordeling theorie volgens:

Eenvoud Volledigheid generativiteit

iii. veel minitheorieën en weinig consensusd. fundamenteel en toegepast onderzoek

i. definitie fundamenteel onderzoekii. definitie toegepast onderzoek

iii. in sociale psychologie zijn beide vormen sterk met elkaar verweveniv. sommige onderzoekers doen afwisselend beide types onderzoek

4. IDEEËN VERFIJNEN: OMSCHRIJVEN EN METEN VAN SOCIAALPSYCHOLOGISCHE VARIABELENa. Conceptuele variabelen en operationele definities: van abstract naar specifiek

i. Conceptuele variabelen in beginfase hypothesevorming Abstract en algemeen

ii. Definitie operationele definitie Om specifieke hypothesen te kunnen toetsen

iii. Definitie begripsvaliditeitb. Variabelen meten: zelfbeschrijvingen

i. Deelnemers onthullen gedachten, gevoelens, verlangens en gedrag

Page 5: Sociale Psychologie Samenvatting

ii. Enkelvoudige of meervoudige vragen die concept meten (bijv. zelfwaarderingsschaal) BIJLAGE 7

iii. Problemen Neiging om zichzelf zo positief mogelijk te presenteren

a. Pseudo-informatiebron: informatiebron is vals maar geloof erin stimuleert het naar waarheid beantwoorden van vragen

Manier van vragen stellena. Vraagstelling

in welke mate moet meen speciale aandacht besteden aan zwarte studenten bij toelating aan universiteit? 70% antwoordde: minstens enige aandacht

moet voorkeursbehandeling van zwarten worden afgeschaft? 50% ja

b. volgorde-effectrecht op vrije meningsuiting na een vraag over Katholieke

Kerk of Vlaams Belangc. confirmatietendens

condooms bieden in 95% van de gevallen een perfecte bescherming tegen aids, 88% beaamt dat condooms effectief zijn

of in 5% gevallen niet effectief, 42% zegt dan condooms effectief zijn

d. ankereffect BIJLAGE 8 inaccurate herinneringen

a. interval-contingente zelfbeschrijvingenrapporteren de ondervraagden op regelmatige tijdstippen

b. signaal-contingente zelfbeschrijvingenregistratie ervaringen volgt onmiddellijk op signaal dat

respondent krijgt via pieper of gsmc. gebeurtenis-contingente zelfbeschrijvingen

verslaggeving van gebeurtenis onmiddellijk na optreden ervan

Rochester Interaction Record (RIR) BIJLAGE 9c. Variabelen meten: observaties

i. Definitie interbeoordelaarsbetrouwbaarheid coderen of bepaalde (verbale en non-verbale) gedragingen al dan niet

aanwezig zijn computergestuurde observatie: reactietijd, fysiologische reacties,

gelaatsuitdrukkingenii. voordeel: gebrekkige herinneringen en vertekende interpretaties van eigen gedrag w

vermeden maar vertekening is nog steeds probleem (zelfpresentatie: wanneer deelnemers weten dat ze w geobserveerd)

iii. volgorde-effect BIJLAGE 105. IDEEËN TESTEN: ONDERZOEKSPLANNEN

i. Experiment: oorzaak-gevolgrelatiesii. Correlationeel onderzoek: verbanden tss twee variabelen

iii. Meta-analyses: onderzoeksresultaten van verschillende studies combinerenb. Beschrijvend onderzoek: trends en tendensen ontdekken

i. Doelstelling beschrijvend onderzoek Beschrijven van personen met hun gedachten, gevoelens en gedrag

Page 6: Sociale Psychologie Samenvatting

ii. Observationele studiesiii. Archiefstudies

Voordeel: onderzoekers garantie dat geobserveerde gedrag niet door aanwezigheid beïnvloed is

Nadeel: beschikbare info meestal onvolledig of onvoldoende gedetailleerd of op onsystematische manier verzameld

iv. Opiniepeilingen Vragen naar attitudes, opvattingen en gedrag Definitie toevallige steekproeftrekking

c. Correlationeel onderzoek: op zoek naar verbanden BIJLAGE 11i. Definitie correlationeel onderzoek

ii. Hypothesen over relaties tussen variabelen Bijv. relatie tss zelfwaardering en populariteit Bijv. relatie tss studiebelasting, inspanning, studieresultaat en evaluatie

docentiii. Definitie correlatiecoëfficiënt

Gelijktijdige of concurrente correlatiesa. Correlaties die men verkrijgt door variabelen ve groep personen op

bepaald tijdstip te meten en te correleren Prospectief

a. Correlaties berekend tss variabelen gemeten op uiteenlopende tijdstippen

Kwantitatief of kwalitatiefiv. Voor en nadelen correlationeel onderzoek

Nadelena. Geen oorzaak-gevolg relatie aantonen, geen info over causaliteit

verbandb. Derde variabelen: BIJLAGE 12

Voordelena. Ook voor variabelen die niet manipuleerbaar zijn

Om ethische redenen (delinquentie, relatieproblemen)Om fundamentele redenen (weer, leeftijd, geslacht)Omdat ze uniek zijn (ramp, staking, aanslag)

b. Voorbereiding of aanvulling experimenteel onderzoekc. Schatting relatief effect variabelen

d. Experimenten: op zoek naar oorzaak en gevolgi. Definitie experiment

2 essentiële kenmerkena. Experimentator controle over gebeurtenissenb. Deelnemers volkomen toevallig toegewezen aan condities

(definitie volkomen toevallige toewijzing)ii. Toevallige steekproeftrekking v. toevallige toewijzing

Toevallige steekproeftrekking: representativiteit populatie Volkomen toevallige toewijzing: toewijzen deelnemers aan verschillende

condities (elke deelnemer evenveel kans om aan elke conditie te worden toegewezen) zodat gelijkwaardigheid condities vh experiment gewaarborgd blijven

iii. Experimenteel onderzoeksplan BIJLAGE 13iv. Laboratorium- en veldexperimenten

Voordeel: meer geneigd om spontaan te reageren dan in een laboratorium

Page 7: Sociale Psychologie Samenvatting

Nadeel: proefleider mindere controlev. Onafhankelijke en afhankelijke variabelen (definitie)

vi. Subjectvariabelen (definitie) ≠ experimentele variabelen: waarde w volkomen toevallig toegewezen aan

deelnemers in verschillende conditiesvii. Hoofdeffecten en interactie BIJLAGE 14

Hoofdeffecta. Effect van onafhankelijke variabele op afhankelijke variabele

Interactie-effecta. Effect van specifieke combinatie van 2 of meer onafhankelijke

variabelen op afhankelijke variabeleb. Indien effect van 1 van onafhankelijke variabele (op afhankelijke

variabele) afhankelijk is van waarde van andere onafhankelijke variabele

Combinatie Composite index antisociaal gedrag BIJLAGE 15

viii. Statistische significantie effecten Significantiedrempels: .05, .01, .001 Variantieanalyse: F-toets

ix. Interne validiteit Definitie Bedreigende factoren

a. Proefleider effect (invloed verwachtingen proefleider)b. Rosenthal: effect van verwachtingen

Waarborgen interne validiteita. Proefleider niet meedelen tot welke condities de deelnemers

behorenb. Controlegroepc. Volkomen toevallige toewijzing

x. Externe validiteit Definitie Men kan bevindingen veralgemenen naar andere subjecten, operationele

definities van variabelen en andere situaties en tijdstippen Bedreigende factoren

a. Representativiteit van takenWerelds realisme (definitie) v. experimenteel realisme

(definitie)b. Reactiviteit van laboratoriumcondities

Placebo-effectAtypische gedragswijzen: hulpvaardigheid, dwarsbomen,

zichzelf in goed daglicht stellen Oplossingen

a. Inductief en dus nooit logisch dwingendb. Replicatie met andere taken, subjecten, situaties

(veldexperimenten) en tijdstippen Deceptie (definitie) en debriefing, handlangers (definitie)

a. Versterkt experimenteel realismee. Meta-analyse: resultaten van verschillende studies combineren

i. Definitieii. Effecten mediageweld volgens type onderzoek BIJLAGE 15

Page 8: Sociale Psychologie Samenvatting

6. ETHIEK EN WAARDEN IN SOCIALE PSYCHOLOGIEa. Institutionele beoordelingscommissies: de ethische waakhonden

i. Institutionele beoordelingscommissies = IBC’sb. Geïnformeerde toestemming: wil je (echt) deelnemen)

i. APA-code 1992: Ethical Principles of Psychologistsii. Definitie

c. Debriefing: alle uitleg verstrekkeni. Definitie

d. Waarden en wetenschap: gezichtspunten

BEGRIPPEN: hypothese (p28), theorie (p28), fundamenteel onderzoek (p29), toegepast onderzoek (p29), begripsvaliditeit (p29), operationele definitie (p30), interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (p33), toevallige steekproeftrekking (p36), correlatiecoëfficiënt (p37), correlationeel onderzoek (p37), experiment (p40), volkomen toevallige toewijzing (p41), afhankelijke variabele (p42), hoofdeffect (p42), interactie (p42), onafhankelijke variabele (p42), subjectvariabele (p42), interne validiteit (p46), verwachtingen proefleider (p46), deceptie (p47), experimenteel realisme (p47), externe validiteit (p47), handlanger (p47), werelds realisme (p47), meta-analyse (p48), debriefing (p50), geïnformeerde toestemming (p50)

HOOFDSTUK 4: PERSOONSPERCEPTIE

1. WOORD VOORAF

Page 9: Sociale Psychologie Samenvatting

2. OBSERVATIE: DE ELEMENTEN VAN SOCIALE PERCEPTIEi. Definitie sociale perceptie

ii. 3 informatiebronnen: uiterlijk, situatie & gedragb. Personen: een boek beoordelen op de omslag

i. Pythagoras: ogenii. J.B. da Porta (middeleeuwen): vgl. met dieren

iii. Sheldon (1950): typologie leptosoom (ectomorf), atletisch (mesomorf), piknisch (endomorf)

iv. Eerste indrukken Automatische perceptie van geslacht, lengte, gewicht, huidskleur,

haarkleur, bril, etc.a. Maar ook naam, kleur van kledij

Sommige van die kenmerken activeren stereotypische opvattingen Bij personen die we goed kennen merken we dezelfde KM nauwelijks op Gezicht is wellicht belangrijkste informatiebron

v. Gelaatskenmerken (fysiognomiek) Karaktertrekken combineren met bepaalde gelaatskenmerken Impact op sociale oordelen

a. Gerechtszakenb. Verzorgende beroepen

Drie verklaringena. Genetisch geprogrammeerdb. Aangeleerdc. Reëel verband

c. Situaties: de scripts van het leveni. Definitie script

Vooropgezette ideeën over bepaalde soorten situatiesii. Beïnvloeding persoonsperceptie op 2 manieren

We zien wat we verwachten te zien Kennis van situatie (script) stuurt persoonsbeoordeling

a. Gedrag conform script (weinig informatief)b. Gedrag niet conform script (diagnostische waarde)

d. Gedragsevidentiei. Gedragsstroom

Herkennen gedrag op basis van bewegingspatroon (Lichten) Menselijk gedrag opdelen in aparte eenheden (segmentatie) (Newtson) Verschillen in gedragsstromen: opsplitsing in grote of kleinere eenheden

ii. Non-verbaal gedrag Gedrag dat gevoelens persoon signaleert zonder woorden Gedrag laat niet enkel toe om acties te identificeren maar ook om innerlijke

gevoelstoestanden af te leiden gelaatsuitdrukkingen

a. Darwin: gelaatsuitdrukkingen zijn aangeboren en daarom universeel

b. Ekman: FACS-coderingssysteem (Facial Action Coding System) + 6 basisemoties (geluk, angst, verdriet, woede, verbazing en afkeer)

c. Familiariteit of verwantschap draagt bij tot herkenning emotiesd. Cross-culturele herkenbaarheid van emotionele

gelaatsuitdrukkingen Lichaamstaal

Page 10: Sociale Psychologie Samenvatting

a. Cultuurspecifiek Blikrichting en oogcontact

a. Betekenis van blikrichting verschiltb. Interpretatie blik hangt af van relatie met persoon

iii. Waarheid van leugen onderscheiden Deceptie Accuraatheid detectie van deceptie BIJLAGE 16

3. ATTRIBUTIE: VAN ELEMENTEN TOT DISPOSITIESa. Wat zijn attributies

i. Causale verklaringenii. Bijv.: effecten mislukken op examen, oorzaak inspanning, leerkracht, aanleg,

interesse, toeval, taakiii. Soorten attributies

Causaliteitsoorspronga. Persoonlijke attributies (interne) definitieb. Situationele attributies (externe) definitie

Stabiliteita. Stabiel (innerlijke disposities): aanleg, karakterb. Onstabiel: humeur toeval

b. Attributietheorieëni. Definitie attributietheorie

ii. Jones’ corresponderende inferentietheorie BIJLAGE 17 definitie Vrij gekozen

a. Bijv. op tijd op het werk komen is niet vrij gekozen maar iemand hepen de weg te vinden is doorgaans vrijwillig

Onverwacht in de gegeven situatiea. Bijv. naar de les komen in smoking is ongebruikelijk maar in jeans

komen niet Resulterend in beperkt aantal gunstige effecten

a. Bijv. naar een vervelende vergadering gaan levert weinig gunstige effecten op en leidt dus tot corresponderende inferenties. Naar een aangenaam feestje gaan heeft wel gunstige effecten

iii. Kelley’s covariatiemodel BIJLAGE 18 Covariatieprincipe:

a. Definitie Drie factoren of dimensies

a. Personenb. Stimuli of entiteitenc. Omstandigheden of modaliteiten

Drie soorten informatiea. Consensusinfo: covariatie tss effect en personenb. Distinctiviteitsinfo: covariatie tss effect en stimuli of entiteitenc. Consistentie info: covariatie tss effect en modaliteiten of

tijdstippeniv. Oefeningen BIJLAGE 19

c. Attributionele vertekeningeni. Cognitieve heuristieken

Vuistregels voor informatieverwerking die het ons mogelijk maken snel en gemakkelijk, maar soms ook foutief, te oordelen

Page 11: Sociale Psychologie Samenvatting

Beschikbaarheidsheuristiek definitiea. Vals consensuseffect definitie BIJLAGE 20b. Basisfrequentievalstrik definitie

Toep: lotto, vliegtuigcrash v. ongeluk met auto Tegenfeitelijk denken

a. Definitieb. Zich een beter alternatief voorstellen leidt tot ontgoocheling

Atleten die zilver halen op spelen zijn ontgoocheld omdat ze goud net gemist hebben

c. Zich een slechter alternatief voorstellen stemt tot tevredenheidAtleten die brons halen beseffen dat ze aan ergste

ontsnapt zijn: geen medaille halen Fundamentele attributionele fout

a. Definitieb. We richten onze aandacht vooral op persoon en veronachtzamen

invloed van situatie op gedrag van persoonc. Zelfs wanneer personen opdracht krijgen om zich zus of zo te

gedragen, is men toch nog geneigd om de oorzaak van het opgelegde gedrag in bepaalde mate toe te schrijven aan de persoon

Bijv. Quizmaster experiment Jones & Harris BIJLAGE 21Bijv. Quizmaster experiment Ross, Amabile & Steinmetz

BIJLAGE 22 Tweestappen model BIJLAGE 23

a. Attributie van gedrag verloopt in 2 stappenAutomatische persoonlijke attributieAanpassing van aanvankelijke beoordeling door

toevoeging van situationele factoren, indien nodigb. Onderzoek ondersteunt dit

We maken snel beoordelingen en vormen gemakkelijk eerste indrukken (automatisch)

Extra cognitieve belasting of distractie bevorderen het maken van de fundamentele fout

Motivering tot zorgvuldigheid/accuraatheid en voldoende tijd reduceren de fundamentele fout

Actor-observator effecta. Definitieb. Actors

Beseffen dat ze zich soms anders gedragen naargelang de situatie waarin ze verkeren

Richten hun aandacht vooral op de omgeving en niet zozeer op zichzelf

c. ObservatorsBeschikken over beperkte info en nemen aan dat actors

zich steeds op dezelfde wijze gedragenRichten hun aandacht op de actor

d. Storms’ experiment BIJLAGE 24 Hoe gaat jury om met bekentenissen BIJLAGE 25

a. Indien verdachte zijn/haar verklaring intrekt, dient men uit te maken of de bekentenis afgedwongen is of niet

Page 12: Sociale Psychologie Samenvatting

b. Indien de jury in de rechtszaal geconfronteerd w met dergelijke gebeurtenissen, ervaart ze een attributioneel dilemma

Verklaring kan aanduiden dat verdachte schuldig is (persoonlijke attributie)

Verklaring kan onder dwingende omstandigheden afgedwongen zijn, waardoor de verdachte aan negatieve consequenties van ontkennen ontkwam

d. Attributies als culturele constructies BIJLAGE 26e. Motivationele vertekeningen

i. Zelfbescherming en zelfverheerlijking dragen bij tot verteken van attributies Succes schrijven we toe aan onszelf en mislukking aan externe oorzaken Succes van anderen w toegeschreven aan externe oorzaken en mislukking

aan interne factorenii. Ideologische motieven

VS: conservatieven geneigd om schuld armoede, misdaad en andere sociale problemen toe te schrijven aan KM bepaalde personen (onopgevoed, lui, immoreel, genotzuchtig)

iii. Geloof in een rechtvaardige wereld Definitie Cultuurgebonden: minder in arme landen Individuele verschillen

iv. Perceptie van oorzaken van syndromen BIJLAGE 274. INTEGRATIE: VAN DISPOSITIES TOT IMPRESSIES

a. Informatie-integratie: de rekenkundei. Summatief model: H+ H+ M+ M+

ii. Gemiddelde model: H+ H+ M+ M+ /4iii. Anderson: informatie-integratietheorie (p117-118) definitie

b. Afwijkingen van de rekenkundei. Disposities van de waarnemer

Persoonlijke schema’s filteren de perceptiea. We gebruiken het eigen gedrag als normb. Persoonlijke constructen kleuren waarnemingc. Soms reveleert het oordeel meer over de beoordelaar dan over de

doelpersoon Momentane stemming kleurt onze perceptie

a. Forgas & Bower: manipulatie van stemming via valse feedbackb. Positieve stemming positieve perceptiec. Negatieve stemming negatieve perceptied. Effect is sterker bij beoordeling van atypische personen of wanneer

veel inspanning vereist is om de persoon te begrijpenii. Primeren – priming

Definitie Bargh, Chen & Burrows BIJLAGE 28

a. Onbewust primeren van gedragiii. Eigenschappen van doelpersoon

Persoonlijkheida. 5 brede trekcategorieën of factoren: extraversie, emotionele

stabiliteit, openheid, altruïsme, en consciëntieusheidb. Universeel? (talen, culturen, kinderen/volwassenen)c. Overeenstemming tss beoordelaars: extraversie

Page 13: Sociale Psychologie Samenvatting

Treknegativiteitsvertekeninga. Negatieve info krijgt groter gewichtb. Indrukken gevormd op basis van negatieve termen

(onbetrouwbaar) zijn extremer dan op basis van even positieve (eerlijk) termen

c. Experiment ERP activiteit als reactie op positieve, negatieve en neutrale afbeeldingen + experiment over subliminale presentatie van positieve en negatieve woorden BIJLAGE 29

iv. Impliciete persoonlijkheidstheorie Definitie Centrale v. perifere trekken

a. Asch studies met treklijstenb. Manipulatie van verwachtingen t.o.v. docent

v. Primauteitseffect Definitie Twee verklaringen

a. Aandacht verzwakt naarmate men meer info krijgtBehoefte aan afsluiting versterkt dit effect

b. Betekenis veranderingshypotheseNieuwe inconsistentie info wordt geherinterpreteerd in

overeenstemming met de initiële impressie5. CONFIRMATIEVERTEKENING: VAN IMPRESSIES NAAR REALITEIT

i. definitieb. Persistentie van opvattingen BIJLAGE 30

i. Gemengde evidentie verhoogt vertekeningii. We zoeken rechtvaardiging voor bestaande opvatting

c. Confirmatorische hypothesetoetsingi. Vooraleer we een beslissing nemen zoeken we evenwichtige pro en contra info

ii. Na de beslissing zoeken we vooral info die kan dienen als rechtvaardiging van beslissing

d. Zelfvervullende voorspellingi. Proces BIJLAGE 31

ii. Rosenthal experimente. Sociale perceptie: conclusie

i. 2 fundamenteel verschillende opvatting sociale perceptie Perceptie is een proces dat snel en relatief automatisch is Sociaal perceptieproces is relatief bedachtzaam

ii. Relativering Ervaring met personen verhoogt de accuraatheid van de perceptie Globale beoordelingen kunnen foutief zijn maar predicties van gedrag in

typische situaties zijn doorgaans accurater Sociale perceptie kan verbeteren door kennis van waarschijnlijkheidsleer en

kennis van heuristieken en vertekeningen Behoefte aan accuraatheid en een open geest verbeteren de perceptie.

Behoefte aan afsluiting, snelheid en confirmatie hinderen accuraatheid

BEGRIPPEN: attributietheorie (p106), persoonlijke attributie (p106), situationele attributie (p106), corresponderende inferentietheorie (p107), covariatieprincipe (p107), beschikbaarheidsheuristiek (p108), basisfrequentievalstrik, valse consensuseffect, fundamentele attributiefout, tegenfeitelijk denken, actor-observatoreffect, geloof in een rechtvaardige wereld, impressievorming, informatie-integratietheorie,

Page 14: Sociale Psychologie Samenvatting

primeren, centrale trekken impliciete persoonlijkheidstheorie, primauteitseffect, behoefte van afsluiting, sociale perceptie, confirmatievertekening, persistentie van opvattingen, zelfvervullende voorspelling

HOOFDSTUK 5: GROEPSPERCEPTIE

1. WOORD VOORAFi. Definitie groep

ii. Definitie stereotypeiii. Definitie vooroordeel (bevooroordeeldheid)iv. Definitie discriminatiev. Intergroep componenten BIJLAGE 31

2. STEREOTYPEN

Page 15: Sociale Psychologie Samenvatting

a. Hoe stereotypen ontstaani. Historisch perspectief

ii. Politiek oogpunt Voor machtsgroepen een middel om oorlogen, godsdienstige intolerantie

en economische onderdrukking te verantwoordeniii. Sociaal-cultureel perspectief

verschillen tussen sociale groepen dragen bij tot waargenomen verschilleniv. Sociale categorisatie

Uitdrukking van fundamentele cognitieve processen definitie een persoon kan op 2 wijzen waargenomen worden

a. in termen van zijn/haar sociale categorieënb. in termen van zijn/haar individualiteit

fundamenteel proces, het organisme is erop gericht elementen in betekenisvolle groepen te ordenen (in de meest uiteenlopende domeinen)

categorisatie van stimuli leidt tot 2 fundamentele (perceptuele) verschijnselen

a. verschillen tss leden in groep w geminimaliseerdb. verschillen tss groepen w gemaximaliseerdc. dit leidt ertoe dat groepen zelf gecontrasteerd worden, terwijl

leden van groepen aan elkaar geassimileerd wd. dit mechanisme w ook weergevonden met niet-sociale stimuli

(bijv. Lijnstukken, Tajfel & Wilkens)v. Ingroepen v. uitgroepen

Uitdrukking van fundamentele cognitieve processen definities Fundamenteel verschil tss categorisatie en non-sociale categorisatie

a. Sociale categorisatie: men maakt zelf lid uit van groepb. Groepen waartoe men zelf hoort: ingroep (wij)c. Groepen waartoe men niet hoort: uitgroep (zij)d. Gevolgen

We overdrijven verschillen tss in- en uitgroepenUitgroepshomogeniteitseffect (aanvaarde stelling grotere

similariteit tss leden uitgroepen dan tss die van ingroepen)

1. Men heeft vaak geen oog voor subtiele ≠ tss uitgroepleden omdat men met die groepen weinig persoonlijk contact heeft

2. Men kent vaak geen leden van uitgroep die representatief zijn voor hele groep

vi. Sociaal-culturele en motivationele factoren Sociaal-culturele factoren

a. Rol mediab. Mensen leren steretypen en vooroordelen door rolmodellen te

observeren + door het zich eigen maken van specifieke groepsnormen en globale culturele matrix

c. Rol naasten, familie en andere sociale contactend. Culturele verschillen met betrekking tot categorieën die w

beklemtoond en wijze waarop onderscheid ingroep en uitgroep tot stand komt

Page 16: Sociale Psychologie Samenvatting

Motivationele factorena. Beïnvloeding categorisatie: situatie specifieke motivaties

Bijv. huis in brand zorgt ervoor dat je zwarte, mannelijke spuitgast eerder als ‘iemand van de brandweer’ categoriseert dan al man of zwarte

b. Beïnvloeding perceptie ingroepen & uitgroepen: asymmetrie-effect in perceptie van homogeniteit van sociale groepen

Uitgroepen w altijd als homogeen beschouwd, ingroepen soms als homogeen gepercipieerd w

c. Relaties tss groepen alsook relatieve status en macht in mtschpijvii. Impliciete persoonlijkheidstheorieën toegepast op sociale groepen

Iedereen ontwikkelt ideeën over hoe onze sociale wereld werkt Mensen hb ook impliciete theorieën over sociale groepen (individueel en

situationeel) Entiteitstheoretici

a. definitieb. Geneigd om groepen te percipiëren in termen van trekken en

verwachten meer similariteit en consistentie in groepenc. Hanteren sneller stereotypen (volgens onderzoek p141)

Incrementalistena. Definitieb. Verwachten minder consistentie in groepen en zien groepen niet

als reflectie van onderliggende essentie, hanteren geen trektermenviii. Zijn stereotypen accuraat?

Accuraatheid: mate waarin steretypen de reflectie zijn van universele, stabiele en mss wel genetische factoren

Sommige stereotypen accurater dan andere Complex: relaties tss groepen veranderen voortdurend Stereotypen zijn dynamische cognitieve structuren

b. Hoe stereotypen overleven en zichzelf versterkeni. Denkbeeldige correlaties (illusoire correlatie)

Definitie Verklaart ontstaan en persistentie van stereotypen Gevolg van 2 verschillende processen

a. Als twee variabelen nu en dan met elkaar w geassocieerd, overschat men meestal de associatie als de variabelen distinctief zijn (bijv. experiment Hamilton en Gifford BIJLAGE 32)

Distinctiviteit dergelijke variabelen trekken aandacht omdat ze nieuw of afwijkend zijn (bijv. minderheidsgroepen en afwijkende gedragingen)

Tenzij men gemotiveerd is, overschat men het samen optreden van distinctieve variabelen

b. Men overschat het samen voorkomen van variabelen waarvan men verwacht dat ze geassocieerd zijn, zoals tss groepen en hun corresponderende stereotype gedragingen

ii. Attributies Fundamentele attributionele fout kan stereotypen helpen bestendigen

a. Bijv. discriminatie kan leiden tot daling prestatie gestereotypeerde, maar dat waarnemers hier vaak geen rekening mee houden door optreden van fundamentele attributionele fout: waarnemers

Page 17: Sociale Psychologie Samenvatting

confirmeren eerder hun bestaande stereotypen dan te erkennen dat het door hen geobserveerd gedrag het gevolg is van discriminatie

indien stereotype KM van doelpersoon niet samengaan met goede taakprestaties, w dergelijke prestatie aan het toeval toegeschreven

a. Door het toeschrijven aan situationele factoren: makkelijker om negatieve groepsstereotype te behouden

Indien stereotype wordt gehanteerd, kan dit effect hb op waarneming doora. Assimilatie: info convergeert naar stereotype, kan werken in

verschillende fasen van informatieverwerkingsprocesIdentificatie: ambigue zinnen kunnen geïnterpreteerd w

overeenkomstig de contextAttributies: zie hierboven situationele factoren

b. Contract: info w gezien als afwijken van stereotypec. Attributies meestal stereotype-consistent en bevorderen daardoor

assimilatieiii. Subcategorisatie en contrasteffecten

Stereotypen blijven bestaan ook al worden ze voortdurend weerlegda. geestelijk mechanisme (G. Allport) dat het mogelijk maakt dat

vooroordelen w behouden, zelfs na tegenevidentie, uitzonderingen w hierin aanvaard

b. door creëren van subcategorie blijft bestaande beeld van algemene categorie bestaan

contrasteffecta. definitieb. uitzondering op regel kan leiden tot extreme distorsiesc. als men duidelijk, op een niet ambigue wijze afwijkt van

stereotype, dan fungeert stereotype niet als categorie maar als beoordelingsstandaard. De persoon w met geactiveerde categorie vergeleken en op grond daarvan extreem beoordeeld

als het ware boemerangeffect: stereotypen zijn niet enkel descriptief maar hb eveneens prescriptief karakter. M.a.w. stellen eveneens gedragsnormen, waardoor contrast-effecten ertoe leiden dat iemand ‘out-of-role’ is

iv. confirmatievertekening en zelfvervullende voorspelling specifiek geval van confirmatievertekening: effecten van stereotypen op

perceptiea. stereotypen van groepen vervormen perceptie en interpretatie van

gedrag van leden van die groepb. waarnemers geneigd om overeenkomsten tss gedrag leden van

gestereotypeerde groepen en stereotype te overdrijvenc. naast vertekende interpretatie van info zoeken waarnemer ook

dikwijls naar info die belet het stereotype te ontkrachtend. stereotypen ook door gehele groepen gehuldigde. confirmatievertekening op zichzelf kan negatieve effecten hb, maar

w erger als doelpersonen van stereotypen dit stereotype met hun gedrag beamen

zelfvervullende voorspelling

Page 18: Sociale Psychologie Samenvatting

a. indien men kans heeft om meer te leren over welbepaald sociale groep, zoeken wij info die onze stereotypen bevestigen vanwege de confirmatievertekening

b. stereotypen doen ons op een zodanige wijze gedragen dat groepsleden reageren zoals wij het verwachten wat een zelfvervullende verwachting creëert

c. onderzoek Chen & Bargh BIJLAGE 33c. Is stereotypering onvermijdelijk? Automatische v. intentionele processen

i. Stereotypen kunnen in interactie met leden van een groep een belangrijke impact hb op gedachten, gevoelens en gedrag

ii. Stereotypen kunnen geactiveerd w zonder dat we dit echt beseffen stereotypen opereren vaak op onbewust of impliciet niveau

iii. Stereotypen als (soms) automatisch P. Devine: onderscheid automatische en gecontroleerde processen bij

stereotypering BIJLAGE 34a. Subliminale presentatieb. Stereotypen kunnen automatisch w geactiveerd bij het zien van

een persoon. Dit proces is controleerbaar en treedt eveneens op bij mensen die niet bevooroordeeld zijn

Verschil tss hoog-bevooroordeelde en laag-bevooroordeelde mensen ligt niet in activatie van stereotype, maar wel in gebruik ervan. Laag-bevooroordeelde mensen trachten het geactiveerde stereotype te onderdrukken

c. Verschillende factoren bepalen de kans mee op activatieBij sommige personen verschijnt stereotype eerder in

bewustzijnAandacht exacte aard en hoeveelheid info waarover

waarnemer beschiktRol van motivatie in proces van stereotype-activatie

iv. Motivaties: activatie bevorderen of verhinderen Behoefte om zelfbeeld en zelfwaardering te behouden, beschermen en mss

wel te bevorderen is belangrijke doelstelling die bepalend kan zijn voor percepties en gedragingen

Poging om zelfbeeld te beschermen kan ook leiden tot verhindering stereotypen naast activatie stereotypen

Kunnen we echt bij onszelf voorkomen om negatief stereotype te activeren?

a. Reboundeffect of weerkaatsingseffectPoging tot onderdrukking kan leiden tot heropflakkering

met grotere invloed stereotypeEnkel bij hoog-bevooroordeelde mensen, laag-

bevooroordeelden zijn het gewend om stereotypen te onderdrukken

b. Mensen die intrinsiek gemotiveerd zijn om stereotypen waarin ze waarachtig niet geloven te onderdrukken, slagen er dikwijls in om weerkaatsingseffecten te voorkomen

c. Eenvoudige wijze om gevolgen van stereotypen te neutraliseren: mensen instrueren stereotypen niet meer te gebruiken (Macrae, Bodenhausen BIJLAGE 35)

Page 19: Sociale Psychologie Samenvatting

Tabel 5.2 p149 v. Van activatie naar toepassing: wanneer worden geactiveerde stereotypen

toegepast? Drie factoren die het mogelijk maken om stereotypen te bestrijden

a. Hoeveelheid persoonlijke infob. Cognitieve bekwaamheid waarnemer om aandacht te richten op lid

van gestereotypeerde groepc. Motivatie

3. VOOROORDEELa. Intergroepconflict

i. Mensen vinden eigen groep vaak beter, leuker, aardiger..ii. Rol sociale situaties

Robber’s Cave experimenta. Tss 2 groepen (Rattlers en Eagles) werd actieve competitie

georganiseerdb. Vrienden werden vijandenc. Horen van leuke dingen van leden van andere groep, reduceerde

helemaal niet bevooroordeeldheidd. Coöperatie om bovengeschikte doelstellingen te bereiken,

maakten terug vrienden van henBovengeschikte doeleinden = gewenst doel dat groep niet

alleen kan bereikene. Realistische conflicttheorie: vijandigheid tss sociale groepen w

aangewakkerd door competitie voor gewenste, maar schaarse middelen

3 modernisaties1. Ingebeelde ‘realistische’ competitie voor

schaarse middelen: mentale constructie van individu dat niet in een echt conflict verwikkeld is

2. Relatieve deprivatie: steunt op het gevoel dat wij slecht varen in vergelijking met andere

3. Respectievelijk egoïstische en sociale deprivatie: perceptie van bedreiging van belangen van eigen groep veroorzaken bevooroordeeldheid

b. Sociale identiteitsroli. Minimale groepen paradigma (Tajfel) BIJLAGE 36

Competitie is geen noodzakelijke voorwaarde voor wederzijdse vijandigheid tss groepen

Allocatietaak a. In plaats van sommen lukraak uit te delen of ze eerlijk te verdelen,

bevoordeelt men de eigen groep (optie A) of trachtte men het verschil met de uitgroep te maximaliseren (optie B)

Initieel tot doel: groepen als dusdanig uit te kleden zodat er geen enkele reden voor discriminatie meer bestaat. Aldus hoopte Tajfel een basislijn te hebben waartegen hij de impact van variabelen die discriminatie veroorzaken, kon bestuderen

a. willekeurige groepsindeling, geen interactie, geen kennis over het lidmaatschap van de andere groep, geen onderling gewin

Page 20: Sociale Psychologie Samenvatting

Deze setting toont aan dat deelnemers aan deze lege situatie betekenis verleenden door de categorisatie te hanteren die door de experimentator aangeboden werd

categorisatie op zich is voldoende voor het ontstaan van discriminatie. Belangentegensteling of het idee dat groepsleden positiever geëvalueerd worden, is in deze situatie niet relevant

Ingroepfavoritisme definitiea. Verklaring: sociale identiteitstheorie (Tajfel en Turner) BIJLAGE 37

Definitie2 basisvoorspellingen

1. Bedreigingen van zelfwaardering vergroten behoefte aan ingroepfavoritisme

2. Uitdrukkingen van ingroepfavoritisme verhogen zelfwaardering

Stelt dat mensen ageren op basis van hun sociale identiteit, of ander gesteld, op basis van hun lidmaatschap aan sociale categorieën

Volgens Tajfel streven mensen naar een positieve sociale identiteit: ze willen een gevoel van zelfwaardering ontlenen aan de groepen waartoe ze behoren

Onderzoek Fein en Spencer BIJLAGE 38Artificiële situatie: gelden conclusies ook elders?

1. Alledaagse ervaringen2. Categorisatie heeft eveneens effecten op andere

fenomenen die gepaard gaan met groepsvorminga. Ingroep dienende vertekeningen:

successen w aan eigen groep toegeschreven, mislukkingen aan andere groep

b. Linguistic intergroup bias: positief gedrag van ingroep leden w eerder in abstracte termen beschreven, terwijl bij uitgroep leden positief gedrag in specifieke termen w gesteld. Voor negatief gedrag geldt het omgekeerde

c. Impliciete theorieën en ideologieëni. Sociale dominantie-oriëntatie

Algemene opvatting over intergroeprelaties die aangeeft in welke mate iemand verkiest dat deze relaties egalitair dan wel hiërarchisch gestructureerd zijn

Ideologie die eigenbelang voorop steltii. Systeem justificatie ideologieën

Bestaande maatschappelijke verhoudingen bevestigen en legitimeren Ondersteunen maatschappelijke status-quo

4. SEKSIMEi. definitie

b. Geslachtsstereotypering

Page 21: Sociale Psychologie Samenvatting

i. Geslacht is de eerste sociale categorie die men opmerkt bij een doelpersoonii. We attribueren verschillende trekken aan mannen en vrouwen

Vanaf geboorte worden we verschillend behandeldiii. Baby’s kunnen mannen en vrouwen van elkaar onderscheiden na 9 maandiv. Kinderen van 3 identificeren zichzelf als jonen of meisje en de ingroep-uitgroep

lijnen zijn op die leeftijd zelfs meer uitgesproken dan bij volwassenenc. Waarom blijven geslachtsstereotypen bestaan?

i. Sommige individuen zijn meer ‘gender-schematisch’ dan anderen Zie Bem Seks Roles Invertory BIJLAGE 39

ii. Sommige situationele factoren wekken meer stereotypering op Doelpersonen die sterk beantwoorden aan het mannelijk of vrouwelijk

stereotype in een cultuur (of in geest van de beoordelaar) In een groep de enige vrouw of man zijn (token)

iii. Accuraatheid en persistentie Stemmen geslachtsstereotypen overeen met werkelijke verschillen?

a. Kernel of truth hypothese Bemb. Stereotypen zijn dikwijls te eenvoudig en te overdreven

De verschillen binnen seksegroepen zijn groter dan deze tss de seksen

Illusoire correlaties, attributies, confirmatie vertekening en zelfvervullende voorspellingen zorgen voor hoge graad aan persistentie van geslachtsstereotypering

iv. Effecten media en cultuur Media en cultuur werken geslachtsstereotypering in de hand

a. Reclames, tv-show, kinderboeken en muziekvideo’s vuren seksestereotypen op ons af

b. Na het zien van beeldmateriaal dat geslachtsstereotypen bevat, vertonen

Mannen meer geseksualiseerd gedrag en behandelen ze vrouwen als seksobjecten

Vrouwen minder vertrouwen en onafhankelijkheid. In een latere taak kwamen aspiraties met betrekking tot een carrière minder aan bod

Face-isma. Mannelijke gezichten worden in de media groter en meer

prominent getoondb. Zelfs klassieke portretten en tekeningen gemaakt door studenten

aan de academie vertonen dit effectc. Bij consumenten van kunst ontstaan door deze prominentie,

gedachten aan dominantied. Reclamespots tonen vooral de gezichten van mannen, terwijl bij

vrouwen vooral aandacht is voor het lichaam. Indien zowel mannen als vrouwen in de spot optreden, w de mand dikwijls als dominant voorgesteld

Onderzoek Rudman en Borgida BIJLAGE 40a. Mannelijke studenten zagen ofwel een seksistische, ofwel een

neutrale televisiereclame voor een gelijkaardig productb. Daarna dienden de deelnemers een vrouwelijke sollicitante te

interviewen c. Deze interactie werd door onafhankelijke waarnemers beoordeeld

Page 22: Sociale Psychologie Samenvatting

v. Sociale rol theorie BIJLAGE 41 Definitie 3 stappen

a. Biologische en maatschappelijke factoren zorgen voor een arbeidsverdeling gebaseerd op geslacht

b. Men gedraagt zich op zo’n wijze dat men in deze rol pastc. Mannen krijgen hierdoor meer sociale en economische macht

Dergelijke gedragingen hb een impact op de sociale perceptiea. Mannen w op een natuurlijke wijze als dominant en vrouwen als

huiselijk gepercipieerd Stereotypen worden dan ook gevormd door sociale rollen Wanneer die rollen worden omgekeerd, verdwijnen stereotypen, maar

keren ze niet omd. Geslachtsdiscriminatie: een dubbele moraal?

i. Geslachtsdiscriminatie In een onderzoek van Goldberg evalueerde men teksten van een mannelijke

of vrouwelijke auteura. Teksten van mannelijke auteurs w beoordeeld als beter en meer

gezaghebbendb. Op mannelijk taken w de vrouwelijke prestatie onderschatc. Recent, soortgelijk onderzoek kwam echter tot nulresultaten

ii. Dubbele moraal Een succesvolle vrouw is vermoedelijk even kordaat en ambitieus als haar

mannelijke collega’s maar van ene vrouw w passiviteit en meegaandheid verwacht

Probleem: vrouwen kunnen nooit aan beide normen tegelijk voldoena. Vrouwelijk zijnb. Krachtdadige leider zijn

e. Ambivalent seksismei. Vijandig seksisme

Haatdragende gevoelens ten overstaan van vrouwelijke bekwaamheden en waarden die de positie van de man uitdagen

ii. Welwillend seksisme Warme, ridderlijke gevoelens die wortelen in de eerder paternalistische

opvatting dat vrouwen bescherming nodig hb en verdienen5. RACISME

i. definitieii. Goed nieuws: de laatste decennia is er door de maatschappelijke evolutie steeds

minder sprake van grove vormen van vooroordeeliii. Slecht nieuws: er is tegelijk een verschuiving naar subtiele vormen van vooroordeel.

Subtiel racisme, bijvoorbeeld, is een vorm van verborgen racisme die geuit w wanneer het gemakkelijk te verdedigen is (rationeel), sociaal aanvaardbaar en veilig

b. Bedekte vormen: modern en impliciet racismei. Definitie modern racisme

Schaal voor modern racisme McConahayii. Verborgen vooroordeel: attitudeschalen

Subtiel of verborgen racisme is moeilijk te meten, juist omwille van de verborgen aard of omdat men er zelf onbewust van is

Meertens en Pettigrew ontwikkelden een subtiel racisme schaal waarin 3 concepten naar voren kwamen

Page 23: Sociale Psychologie Samenvatting

a. Traditionalisme: uitgroep leden slagen niet in de maatschappij omdat zij waarden onderschrijven die verschillen van de onze

b. Overdrijven van culturele verschillen: echte verschillen worden uitvergroot en de uitgroep wordt gezien als een erg aparte groep

c. Gebrek aan positieve gevoelens: positieve emoties tegenover uitgroep leden worden onderdrukt

iii. Impliciet racisme Bona fide detector Fazio Impliciete associatie test Greenwald (IAT) Go/No go associatie taak (GNAT)

iv. Automatisch v. gecontroleerd gedrag Verborgen racisme w dikwijls aangetoond aan de hand van automatisch

gedrag (bijv. hartslag, reactietijd) en impliciete attitudemeting (bijv. IAT)a. Het lijkt wel alsof we ons gecontroleerd willen corrigeren voor dit

automatismeb. Maar het automatisme zelf is nauwelijks te controleren

c. Interraciale percepties en interactiei. Problemen met interraciaal contact

Minder frequent dan bijv. vrouw-man Het label racist is een zwaar stigma om te dragen Raciale uitgroepen wekken dikwijls sterke emoties op

ii. Hugenberg & Bodenhausen Blanke en zwarte gezichten

a. Studie 1: gradueel van neutraal naar vijandigb. Studie 2: gradueel van vijandig naar neutraal

Op welk moment verandert de emotie op het gezicht? Hoge IAT scores gaan samen met vlugge herkenning vijandigheid (studie 1)

en trage herkenning (studie 2)iii. Impliciet racisme in het brein en in interactie

In het breina. Impliciet racisme gaan samen met grotere activatie in het emo-

centrum bij aanbieding van foto’s van zwarte gezichten bij blanken en vice versa

Daarenboven lichten ook gebieden op die gerelateerd zijn aan zelfcontrole

Metastereotypena. Voraeur: uitgroepleden hb stereotypen over ons (o.a. dat we

racisten zin) en we zijn bang dat ze ons vereenzelvigen met dit stereotype

b. Verkrampt gedrag omdat we niet racistisch willen overkomen (waardoor we wel zo overkomen)

d. Stereotype bedreiging en schoolresultateni. Stereotype verheffing

In het algemeen hb groepen die gecontrasteerd w met groepen waarover een negatief stereotype geldt een relatief voordeel

6. DE EFFECTEN VAN STEREOTYPEN, VOOROODEEL EN DISCRIMINATIE MILDERENa. Intergroepcontact

i. Mere-exposure effect (louter blootstellingeffect): een stimulus die we vaak waarnemen, beoordelen we positiever. Kunnen we dit toepassen op leden van sociale groepen?

Page 24: Sociale Psychologie Samenvatting

ii. De contact-hypothese poneert dat er aan 4 condities voldaan moet w, wil racisme beëindigd w door direct contact

Gelijke status van de groepen Persoonlijke interactie tss de leden van de groepen Coöperatief gedrag, teneinde bovengeschikte doelen te bereiken Ondersteuning door sociale normen en daarenboven vrijwillig

b. De puzzelklasi. Leidt tot reductie van racisme. Elke student dient in raciaal gemengde groepen een

deel van de leerstof aan te leren en te onderwijzen aan de rest van de groep Studenten evalueerden de school en hun collega’s op een positieve wijze,

vertoonden hogere zelfwaardering en minder bevooroordeeldheid, terwijl de schoolprestaties van de minderheidsleden stegen

ii. Generalisatie van stereotype-afwijkingen Het gedrag van uitgroepleden dient inconsistenties met het stereotype te

vertonen. Stel dat dit niet zo is, dan versterkt contact het stereotype Het stereotype-inconsistentie gedrag dient vervolgens gegeneraliseerd te w

naar de andere leden van de groepa. Intergroepcontact kan ervoor zorgen dat we de personen met wie

we in contact komen aardiger vinden, maar dat we onze stereotypen over de groep-als-geheel niet veranderen

c. Affirmatieve actie (+discriminatie)i. Achterstelling van allochtonen is een belangrijk maatschappelijk probleem

Geringe representatie op hogeschool en universitair niveau, werkloosheid op een topniveau

Niet minder dan 70% van de migranten van Marokkaanse en Turkse origine beschouwen discriminatie als een belangrijk probleem

ii. Vormen van affirmatieve actie Mogelijkheden scheppen Gelijke kansen verzekeren Voorkeursbehandeling

a. Klein positief gewicht (tiebreak)b. Groot positief gewichtc. Quote

d. Culturele veranderingeni. Media en cultuur kunnen positieve effecten hb

Multiculturele media Waarden en normen uitdragen

ii. Rechtspraak tegen racisme Maatschappelijke steun Verbieden kan soms tot averechtse effecten leiden

iii. Maatschappelijke evolutie is in de richting van ‘dat racisme niet kan’

BEGRIPPEN: ambivalent seksisme, bovengeschikte doeleinden, contacthypothese, contrasteffect, denkbeeldige correlatie, discriminatie, entiteittheoretici, groep, Incrementalisten, ingroepen, ingroepfavoritisme, modern racisme, puzzelklas, racisme, realistische conflicttheorie, relatieve deprivatie, seksisme, sociale categorisatie, sociale dominantie-oriëntatie, sociale identiteitstheorie, sociale rollentheorie, stereotype, subliminale presentatie, uitgroepen, uitgroephomogeniteitseffect, vooroordeel

Page 25: Sociale Psychologie Samenvatting

HOOFDSTUK 7: CONFORMITEIT

1. WOORD VOORAFi. Sociale invloed

De wijze waarop mensen beïnvloed w door echte of vermeende druk van anderen

ii. Invloeden die we op anderen uitoefenen variëren qua omvangiii. Automatische sociale beïnvloedingiv. Drie vormen van sociale invloed

Conformiteit Inwilliging Gehoorzaamheid

v. Invloed van persoon, groep of vaste gewoontevi. Uitgelokt gedrag is constructief, destructief of neutraal

vii. Coca-cola crisis 8/06/1999 Op 8/06/1999 w in Bornem 39 schoolkinderen ziek na het drinken van een

flesje CC uit een frisdrankautomaat De daaropvolgende dagen werden in 4 andere scholen nog eens 210

leerlingen ziek

Page 26: Sociale Psychologie Samenvatting

Uiteindelijk meldden in de maand juni 1200 mensen dat ze onwel waren geworden na het drinken van frisdrank

Gevolgen:a. Minister van volksgezondheid: totaal verbod verkoop alle colaprodb. Flesjes uit de rekken gehaald en fabrieken stilgelegdc. Pas op 23 juni terug produceren, kost van zo’n 100 miljoen eurod. Gezocht en gespeculeerd naar oorzaken cola crisise. Juni 2000: hoge gezondheidsraad van België concludeert: crisis is

te wijten aan ‘mass sociogenic illniss’viii. Continuüm sociale beïnvloeding BIJLAGE 42

2. SOCIALE BEÏNVLOEDING ALS ‘AUTOMATISCH’i. Mens als sociaal dier is vatbaar voor tal van subtiele vormen van beïnvloeding

waarop vrijwel reflexmatig gereageerd w Imitatie door voorbijgangers Cultuuroverdracht bij dieren: bultrugwalvissen Pasgeborenen imiteren gebaren binnen 72 uur Pasgeboren resusaap imiteert menselijke gebaren

ii. Kameleoneffect BIJLAGE 43 Volwassenen imiteren vaak onopzettelijk elkaar Mensen imiteren automatisch gedrag uit hun omgeving en passen zich aan

zoals een kameleon Verklaring

a. Interactie tss personen verloopt vlotter indien ze hun gedrag synchroniseren

Deelnemers die geïmiteerd w door handlanger beoordelen de handlanger positiever

iii. Sociale functie van nabootsing Men imiteert meer wanneer men sterk gemotiveerd is om opgenomen te w

iv. Adaptieve sociale functie maar ook in niet-sociale situaties3. CONFORMITEIT

i. Definitie Moeilijk om sociale normen te doorbreken Onderzoek deelnemers (N-VS) willen niet toegeven dat ze zich aan

groepsnorm conformeren, ze proberen taak te herinterpreteren en het eigen gedrag te rationaliseren

ii. In individualistische culturen w conformiteit soms gezien als uiting van zwakheidiii. Conformiteit is echter een essentieel onderdeel van elk maatschappelijk systeem

Veilig verkeer is ondenkbaar zonder conformiteit Normen scheppen verwachtingen (bijv. etiquette), zorgen voor een gevoel

van veiligheid en stroomlijnen interactie (bijv. scripts) Gemeenschappelijke normen (conversatieregels) v. unieke groepsnormen

(sekten, voetbalvandalen)b. Klassieke studies

i. Autokinetische effect M. Sherif BIJLAGE 44 Stilstaand lichtpunt lijkt te bewegen in het donker (visuele illusie – ambigue

stimulus) Individuele verschillen in perceptie van de beweging (van 2 tot 25 cm) Condities

a. Alleen conditie: schatten van de beweging stabiliseert na enkele minuten

Page 27: Sociale Psychologie Samenvatting

b. Groepsconditie: convergentie van individuele oordelen naar groepsoordelen

c. Nieuweling in de groep adopteert de groepsnormii. Normatieve groepsdruk S. Asch BIJLAGE 45

Beoordeling lijnstukken Vergelijken lengte standaardlijn met drie lijnstukken (geen ambiguïteit) Publieke seriële beoordeling door 7 subjecten

a. Aanvankelijk consensus, iedereen antwoordt correctb. Nadien 6 van 7 deelnemers hetzelfde foutief antwoordc. Hoeveel echte subjecten zullen het foutieve antwoord bevestigen

en zich conformeren aan de meerderheid?37% conformerende antwoorden25% van de subjecten conformeren nooit

iii. Vergelijking beide studies = visuele perceptie kunnen door opinies van andere personen beïnvloed w ≠ Sherif: als men onzeker is omdat de waarneming van de fysische realiteit

dubbelzinnig is (hier: donker), zijn opinies van anderen een waardevolle bron van informatie≠ Asch: proefpersonen in een meer benarde situatie (fysische realiteit was duidelijk te zien licht), niet-conformeren ‘buitenbeentje’

= krachten die rol spelen in deze studies spelen ook rol in virtuele groepen waarbij deelnemers nagenoeg anoniem zijn

c. Waarom conformeert men?i. Informationele invloed

Definitie Ambigue stimuli – experiment Sherif

ii. Normatieve invloed Definitie Asch

iii. Private conformiteit definitieiv. Publieke conformiteit definitiev. Onderscheiden types conformiteit? BIJLAGE 46

Motivationele factoren Taakmoeilijkheid

d. Meerderheidsinvloedi. Wat ligt aan de basis van gevoel van spanning en onzekerheid?

Groepsgrootte BIJLAGE 47a. Asch: 3 of 4 handlangers volstaanb. Wilder: meerdere kleine groepen hb meer invloed dan 1 grote

groep (distinctiviteit) Sailliantie van de normen

a. Kennis en bewustzijn van de norm is noodzakelijk (pluralistische onwetendheid)

b. Bereidheid om uiting te geven aan vooroordelen w eveneens beïnvloed door opvattingen over gangbare normen

c. Sociale normen kunnen ook bijdragen tot het onderdrukken of bevorderen van expressie van vooroordelen

d. Normen hb pas effect als ze bewust gemaakt of ‘geactiveerd’ we. Cialdini experiment 1

Page 28: Sociale Psychologie Samenvatting

Bezoekers pretpark gooien meer papier op de grond in een reeds vervuilde dan in een propere omgeving

f. Cialdini experiment 2: sailliantie van de norm BIJLAGE 48Vuile of propere parkeergarageHelft gevallen: aandacht gevestigd op bestaande norm

(proper of rommelig)Sociale normen moesten w geactiveerd of voor de geest

gehaald om het gedrag te beïnvloeden Een medestander in onenigheid

a. 1 dissident reduceert de conformiteit met 80%b. Waarom?

Valideert het standpunt van de deelnemer (informationele invloed)

Reduceert normatieve druk door meerderheid te negerenc. Allen en Levine experimenten

Meerderheid van 3+11 akkoord met subject, met de meerderheid of met geen

van beideResultaat: elke dissidentie verlaagt conformiteitIdem voor dissident met geringe competentie (bijv.

iemand die niet goed de displays kan zien) Gendereffecten

a. Afhankelijk vanKennis van de taak

1. Mannelijke: voetbal, politiek2. Vrouwelijke: huisinrichting, familieplanning

Sociale druk1. In face-to-face situaties conformeren vrouwen

meer dan mannen2. Openlijke onenigheid en onafhankelijkheid zijn

eerder de norm voor mannen dan voor vrouwen Culturele invloeden

a. Culturele oriëntatiesIndividualisme definitieCollectivisme definitie

b. Factoren die culturele oriëntatie bepalenComplexiteit maatschappij: complexe culturen zijn eerder

individualistischHeterogeniteit: verschillende talen, etnische groepen,

religies stimuleren onafhankelijkheidsdrange. Minderheidsinvloed

i. Definitieii. Minderheidstraagheideffect Bassili

Los van het onderwerp, beantwoorden respondenten met minderheidsopvattingen trager de vragen dan zij die behoren tot de meerderheid

iii. Macht van de stijl: minderheden ontlenen hun invloed aan hun stijl Krachtig, volhardend (herhaling trekt de aandacht) en standvastig Maar tevens flexibel, open en evenwichtig consistentiehypothese

Page 29: Sociale Psychologie Samenvatting

iv. minderheden overtuigen meerderheden indien: hun standpunt w opgemerkt ze consistent zijn en hun opvatting w toegeschreven aan persoonlijke

overtuiging zelfvertrouwen uitstralen en toegewijd zijn

v. Mosovici experiment p.244vi. Hollander: eigenzinnigheidskrediet

Definitie Eerst conformeren, dan afwijken

vii. Ligt eenzelfde proces aan basis van minderheids- en meerderheidsinvloed of gaat het om 2 verschillende processen?

a. Zelfde proces: minderheidsinvloed = splinter van het blokb. Verschillend proces:

Verschillende uitkomsten1. Meerderheden bevorderen publieke conformiteit

(robuust effect)2. Minderheden veroorzaken duurzame private

conformiteit of conversie (een effect dat zich soms realiseert, soms niet)

Verschillende processen1. Meerderheden hb vooral invloed door

convergente denkprocessen2. Minderheden hb vooral invloed door divergente

denkprocessenc. Model meerderheids- en minderheidsinvloed BIJLAGE 49

4. INWILLIGINGa. de taal van het verzoek

i. inwilliging definitieii. onaangekondigd verzoek is effectiever omdat het verrassend is

iii. vorm van het verzoek is soms belangrijker dan de inhoud Langer experiment: onnadenkend reageren op de vorm van het verzoek

p.247a. Onderzoeken die aanvaardbaar klinken, maar geen echte reden

bevatten, toch ingewilligd w Onnadenkendheid doorbreken bevordert inwilliging

a. Ongewone verzoeken schakelen automatische piloot uit: Heb je 0.34 euro voor mij?

b. Wederkerigheidsnormi. Anderen behandelen zoals ze ons behandelen

ii. Regan experiment Onaangenaamheid: medewerker sympathiek of niet Gunsten

a. Colab. Nietsc. Cola van onderzoeker

Aantal verkochte loterijbiljetten Het gevoel verplicht te zijn een wederdienst te bewijzen, is dus maar van

korte duur, althans voor kleine gunsteniii. Individuele verschillen

Crediteurs hanteren wederkerigheidsnorm om inwilliging te bevorderen

Page 30: Sociale Psychologie Samenvatting

Vragenlijst reciprociteitsideologie: alertheid voor crediteursc. Een valstrik spannen: opeenvolgende verzoekstrategieën

i. Cialdiniii. Voet tussen de deur

Definitie Freedman & Fraser experiment

a. Fase 1: huisvrouwen telefonisch bevragenb. Fase 2: drie dagen later – nieuw verzoek- inventaris maken van

huishoudelijke productenc. Resultaat

53% van instemmers eerste verzoek gaan akkoord met tweede verzoek

22% stemmen rechtstreeks in met tweede verzoekd. Verklaring: zelfperceptie techniek tweestappenprocese. Kritiek

Instemmers met eerste verzoek zijn selectieve groepiii. Als de bal nu eenmaal aan het rollen is

Definitie Studenten rekruteren voor experiment 7 uur Werking:

a. Eens de beslissing genomen is, hb we ons reed geëngageerd en gaan we dit engagement voor onszelf verantwoorden en dus versterken

iv. Deur tegen de neus techniek Definitie Cialdini-experiment

a. Fase 1: studenten vragen om 2 uur vrijwillig te werkenb. Fase 2: nadat vrijwel iedereen weigert, volgt een tweede verzoek

om 2 uur te besteden om met delinquenten de dierentuin te bezoeken

c. Resultaat50% stemt in met tweede verzoek na weigering van eerste

verzoek17% stemt direct in met tweede verzoek

d. VerklaringenPerceptueel contrastWederkerigheidsnormSchuldgevoelens wegwerken door in te stemmen met het

tweede verzoekv. Het is nog niet klaar techniek

Definitie Burger-experiment

a. Gebak verkopen aan 75 eurocent ofb. Aanbieden aan 1 euro maar onmiddellijk de prijs verlagen tot 75

eurocentc. Schijnbaar voordeel doet verkoop stijgen van 40 tot 73%d. Verklaring

Schijnbare concessie activeert de wederkerigheidsnorm Koopjestechniek

vi. Vergelijking tweestappentechnieken BIJLAGE 50

Page 31: Sociale Psychologie Samenvatting

d. Assertiviteit: wanneer zegt men nee?i. Alleen doeltreffend als men ze niet doorziet

ii. Waakzaamheid5. GEHOORZAAMHEID

i. Uniformen bevorderen het opvolgen van bevelen van een autoriteitii. Blinde gehoorzaamheid

a. Milgrams onderzoek: krachtlijnen van vernietigende gehoorzaamheid BIJLAGE 51i. Het gehoorzame subject

Gestoorde personen?a. Deelnemers in controlegroep weigerden heel snel om door te gaanb. Deelnemers waren zeer gestresseerd tijdens het experimentc. Deelnemers waren onthutst na het experiment

Genderverschillen? Leeftijdseffecten? Culturele verschillen? Autoritaire persoonlijkheid (Adorno)

a. Gemeten met Adorno F-schaalb. Rigide, dogmatisch, verdrongen seksualiteit, etnocentrisme,

intolerant, punitief voor ondergeschikten, onderdanig tegenover autoriteiten

Geven meer shocks in Milgram experimentii. De autoriteit

Proefleider in onderzoek is geen oppermachtig persoon in vergelijking met militairen, dokters, leerkrachten, managers..

Autoriteit van de proefleider verlagen door:a. Het experiment te verplaatsen van Yale universiteit naar een

gewoon kantoorgebouw, verlaagt de volledige gehoorzaamheid to 45%

b. Door proefleider te vervangen door een gewone burger verlaagt volledige gehoorzaamheid tot 20%

c. Door bevelen te geven op afstand (via telefoon) verlaagt percentage gehoorzamen tot 21%

Echte (legitieme) autoriteiten zoals militairen, dokter, hb wellicht meer invloed dan proefleiders (mishandelingen in kampen)

iii. Het slachtoffer en de procedure Slachtoffer

a. Fysieke afstand tss proefpersoon en slachtofferb. Verschillend lokaal-basisconditie 65%c. Zelfde lokaal-40% volledige gehoorzaamheidd. Proefpersoon moet slachtoffer aanraken 30%

Procedurea. Proefpersoon heeft het gevoel niet volledig verantwoordelijk te

zijn voor wat gebeurt met het slachtofferOverbrengers 54%Uitvoerders 28%

b. Geleidelijke escalatieiv. Overzicht beïnvloedende factoren BIJLAGE 51

b. Milgram in de 21ste eeuwi. Replicatie in Nederland met moreel dilemma (Meeus & Raaijmakers 1995)

Op de proef stellen van een sollicitant (handlanger)

Page 32: Sociale Psychologie Samenvatting

Vanuit aangrenzende kamer sollicitant op de proef stellen op bevel van de proefleider

Lijst met 15 in toenemende mate beledigende opmerkingen die de sollicitant leed berokkenen

Resultaata. Experimentele groep: 92% volledige gehoorzaamheidb. Controlegroep: 0% volledige gehoorzaamheidc. Geen gendereffect

ii. Replicatie J.M. Burger BIJLAGE 52c. Trotseren: als men zich verzet

i. Soms verzet men zich tegen de bevelen van een autoriteitii. Gamson-onderzoek

Discussie over maatschappelijke normen Groepen van 9 deelnemers krijgen info over een gerechtszaak

oliemaatschappij tegen een uitbater benzinestation die protesteert tegen prijsverhoging

Deelnemers w gevraagd het standpunt van de oliemaatschappij te vertolken voor camera verklaring te tekenen

Slecht 1 op 33 groepen gehoorzaamde zomaar Verklaring:

a. Deelnemen in groep v. individueeliii. 1 rebel volstaat doorgaans om deelnemer niet te laten gehoorzameniv. Milgramvariant: 2 handlangers als medeleraar levert slecht 10% gehoorzaamheid op

6. HET CONTINUÜM VAN SOCIALE BEÏNVLOEDINGa. Sociale impacttheorie BIJLAGE 53 (lezen boek p263-264)

i. Latanéii. Definitie

iii. Sociale invloed w gelijkgesteld aan totale impact van anderen op doelpersoneniv. Bron en doel effecten

Nabijheid Sterkte Aantal

b. Perspectieven over aard van de mensi. Culturen beïnvloeden hoe men opgevoed w

ii. Binnen een cultuur zijn er veranderingen over de tijd (bijv. borst-taille ratio vrouwen doorheen de tijd)

iii. Amerikaans onderzoek over waardevolle eigenschappen van kinderen 1920: gehoorzaamheid, loyauteit 1970: onafhankelijkheid, tolerantie 1980: vergelijkbare patronen in West-Duitsland, Italië, Engeland en Japan

iv. Laboratoriumonderzoek toont aan dat er vandaag minder conformiteit is maar niet minder gehoorzaamheid

v. Invloed van de media is de hedendaagse illustratie van conformiteit, inwilliging en gehoorzaamheid (Big Brother, Fear Factor)

BEGRIPPEN: eigenzinnigheidskrediet, conformiteit, informationele invloed, private conformiteit, publieke conformiteit, normatieve invloed, als de bal aan het rollen is techniek, collectivisme, individualisme,

Page 33: Sociale Psychologie Samenvatting

minderheidsinvloed, inwilliging, voet tussen de deur techniek, altruïsme, deur tegen de neus techniek, het is nog niet klaar techniek, gehoorzaamheid, sociale impacttheorie

HOOFDSTUK 11: AGRESSIE

1. WOORD VOORAF2. WAT IS AGRESSIE

i. Definitieii. Instrumentele agressie definitie

iii. Emotionele agressie definitieiv. Onderscheid instrumentele en emotionele agressie

Sommige onderzoekers: elke vorm van agressie is instrumenteel en komt aan bepaalde behoefte tegemoet

Andere onderzoekers: instrumentele en emotionele agressie zijn 2 eindpunten van een bipolaire dimensie

v. Assertief: bedoeling om iemand te kwetsen ontbreektvi. Typering als agressief gedrag is subjectief

vii. Verschillende vormen Geweld = extreme vormen van agressie Woede = sterke gevoelens van ongenoegen als gevolg van een

waargenomen onrecht Vijandigheid = negatieve attitude tegenover ander persoon of groep

3. CULTURELE EN MAN-VROUWVERSCHILLENa. Culturele variatie

i. Vergelijkingen tss bevolkingsgroepen Verschillen van land tot land Enkele gemeenschappen die geen enkele vorm van geweld kennen

Page 34: Sociale Psychologie Samenvatting

a. Coöperatie en vermijden van competitie werken geweldloosheid in de hand (bijv. Chewong)

ii. Subculturen binnen een land Belangrijke verschillen in agressie binnen eenzelfde samenleving,

afhankelijk van leeftijd, ras, sociale klasse, woonplaatsa. Intraraciaal geweld >> interraciaal geweld +90% >> -10%b. Kans dat een zwarte man door moord om het leven komt, is 1/40;

voor blanke man 1/280iii. Regionale verschillen

b. Man-vrouw verschilleni. Opmerkelijk constant

ii. Mannen zijn gewelddadiger dan vrouwen 90% daders en 76% slachtoffers zijn mannen Is een universeel fenomeen (over cultuur en tijd) Zelfs tss de leeftijd van 3-6 jaar is dit verschil al aanwezig

iii. Verschil fysieke agressie, verbale agressie en indirecte, sociale of relationele agressie BIJLAGE 54

Meisjes en vrouwen vaker relationele agressie Laat-volwassenheid daalt bij jongens fysieke agressie Toch hanteren volwassen vrouwen meer relationele agressie en mannen

meer verbale agressie4. OORSPRONG VAN AGRESSIE

a. Is agressie aangeboren?i. Instincttheorieën

Freuda. Liefdesinstinct (Eros)b. Doodsinstinct (Thanatos)c. Door agressie w de kracht van het doodsinstinct naar anderen

gericht in plaats van naar het zelf Lorenz

a. Agressie biedt voordelen in de overlevingsstrijd. Natuurlijke selectie bevordert het agressief instinct omdat enkel diegenen die de strijd overleven in staat zijn om zich voort te planten

Circulariteita. Mens is agressief door agressie instinct; omdat mens agressief is, is

er een agressie-instinctii. Evolutieleer

Stelt doorgeven van genen voorop Agressie tegenover genetisch niet-verwanten Mannen wedijveren met elkaar omdat vrouwen partners met een hoge

status verkiezen. Agressie is een middel om die status te verwerven en te behouden

a. Agressie is meestal gevolg van dreigend verlies van status of macht, van vernedering of van bedreiging van seksuele relatie door opponent

Genen interageren met sociale en culturele factoreniii. Gedragsgenetica

Studie van erfelijkheid van disposities zoals agressie, gebaseerd op tweelingenonderzoek en adoptiestudies

Resultaten zijn niet eenduidig te interpreteren

Page 35: Sociale Psychologie Samenvatting

iv. Hormonen – neurotransmitters Rol testosteron

a. Is hormoon dat in hogere concentratie voorkomt bij mannen dan bij vrouwen

b. Correlationele studies: zwakke verbandenc. Experimentele studies

Rol serotoninea. Neurotransmitter waarvan hoge concentraties gepaard gaan met

welbevinden en lage mate aan agressieb. Wisselwerking met sociale factoren

b. Is agressie aangeleerd?i. Agressie w sterk bepaald door leerproces waarbij allerlei baten het gedrag

versterken, terwijl kosten (straffen) het gedrag verzwaktii. Leren kan zich niet enkel realiseren op basis van eigen ervaringen, maar ook door

ervaringen van anderen (modelleren)iii. Het behaviorisme

Verklaart alle gedrag vanuit principes van beloning en strafa. Als bepaalde stimulus – respons associatie beloond w, w ze

versterktb. Indien bepaalde respons op stimulus bestraft w, dan w deze

associatie verzwakt Bestraffing- en beloningsschema’s: de regelmaat van straf/belonding nadat

(on)gewenst gedrag optrada. Schema 1: straf/beloning telkens na stellen gedrag, schema 5:

geldt als straf optreedt na 5 gedragingenb. Vast schema v. variabel schema: er is geen vaste regelmaat in

laatstgenoemd gevoel Straf vooral effectief als direct, zwaar en altijd w toegepast. Indien dit

schema gehanteerd w, verdwijnt ongewenst gedrag vanzelf UITZ: als het gedrag in zichzelf lonend is, dan dient de straf gehandhaafd te

w, anders treedt het gedrag terug op In praktijk: crimineel gedrag lonend voor diegene die het pleegt (sterk

beloningsschema), terwijl bestraffingsschema dikwijls variabel en zwak: er is geen regelmaat waarmee men tegen de lamp loopt en strak dikwijls niet zwaar

a. gevolg: beloningsschema sterker dan bestraffingsschema waardoor bestraffen nauwelijks nut heeft

gevolgen straffena. onbillijke straffen wekken haat en wraakgevoelens opb. positieve correlatie tss lijfstraffen en later antisociaal gedrag

(agressie als in, agressie als volwassene en volwassen crimineel gedrag) BIJLAGE 55

iv. sociale leertheorie (Bandura) men leert door observatie van anderen en door directe ervaring van

beloningen en straffena. Bobo-Doll experimentb. Modellen die door agressie verkrijgen wat ze willen en niet gestraft

w, versterken agressieve tendensen bij observatoren Presentatie van niet-agressieve modellen vermindert de frequentie van

agressief gedrag

Page 36: Sociale Psychologie Samenvatting

v. Socialisatie en man-vrouwverschillen Socialisatie is anders voor jongens en meisjes

a. Agressief gedrag w niet getolereerd bij meisjes, bij jongens veroorzaakt dit gedrag zelfs baten

b. Meisjes en jongens hb andere rolmodellenc. Continuïteit van agressie geringer bij meisjes dan bij jongensd. Wat als sociale remmingen wegvallen (bijv. door deïndividuatie =

opgaan in de menigte) BIJLAGE 56 Socialisatie en culturele verschillen

a. Migranten in VSb. Zuiden van VS v. noordelijke statenc. Cultuur van de eer: machismo BIJLAGE 57

Erfelijkheid v. omgeving: een schijndebata. Politieke implicaties

vi. Zin en onzin van straffen Recidivisme is een goed indicator van effect straffen Van der Werff: in periode van 6 jaar

a. 1966: 41% veroordeelden recidiveert, 31% geseponeerdenb. 1977: 51% veroordeelden, 38% geseponeerden

Block & Van der Werffa. 60% veroordeelden recidiveertb. Daders die 6 keer of vaker zijn aangehouden: 90%

Van der Laan & Smita. Nederlands onderzoek onder jeugdige delinquenten die

opsluitingstraffen, geldboetes of taakstraffen hadden gekregen. Deze proefgroep werd 9,5-11,5 jaar later terug getraceerd. Slecht 20% niet meer in aanraking met justitie

Recidive wat hoogst (85-95%) bij jongeren die tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf waren veroordeeld

Recidive laagst bij opgelegde geldboete (69-80%)b. Verklaring recidive ligt in middelengebruik (significante factor). Als

men statisch corrigeert voor middelengebruik is er geen relatie tss straffen en recidive

Recidivisme: strafgroottea. Geen verschillen tss dronken chauffeurs die al dan niet tot

gevangenisstraf waren veroordeeldb. In groot cohorte onderzoek (Brennan, Mednick) onder 28879

Denen, vond men effecten van straf maar niet van strafgrootte Gottfredson 1999

a. Studie loopbaan 962 delinquenten veroordeeld in 1976-1977b. Rechters laten zich bij strafoplegging (vorm en zwaarte) vooral

leiden door subjectieve inschatting van kans op recidivec. Geen effect van

Gekozen strafvorm op recidive (uitz: ontschadelijking-making)

Boete of strafPlaats waar delinquent werd opgeslotenLengte uitgesproken strafLengte uitgezeten strafCombi gevangenisstraf en proeftijd

Page 37: Sociale Psychologie Samenvatting

Terugbetalingen Loopbaan criminelen en niet-criminelen

a. Moffitt: two pathway modelLife-course persistent: beginnen op jonge leeftijd

1. 5-10% delinquenten2. Leerstoornissen3. Staan in voor 50% criminaliteit

Adolescent persistent: beginnen in adolescentie en stoppen als ze ongeveer 20 jaar zijn

1. 90-95%Hypothese: straffen helpt enkel bij adolescent persistent

groep die daarenboven ook zonder straf zichzelf als het ware gecorrigeerd zouden hb

Straffen kunnen contraproductief zijna. Onderzoek naar illegaal downloaden onder studenten (Depoorter,

Vanneste & Van Hiel 2011): vignetten met gemanipuleerde pakkans en strafgrootte

b. Enkele opmerkelijke resultatenStrafgrootte verandert het gedrag, maar niet de normen

over illegaal kopiërenIndien pakkans terug 0 w door ontwikkelingen in

software, dan gaat men meer downloaden. Dit duidt op contraproductieve van straffen

Pakkans heeft minder onwenselijke effecten Besluit: irrationele van straffen

a. Straffen zij niet altijd effectiefb. Straffen zijn soms contraproductiefc. Straffen kunnen enkel effectief zijn

Als ze utiliteit van baten overtijgen, waarbij zowel strafgrootte als pakkans voldoende hoog dient te zijn. Wanneer bijv. pakkans laag is, is rationeel om door te gaan

Als er redenen zijn om aan te nemen dat het misdrijf het gevolg is van gebrekkig leergedrag in verleden

d. De rechter zou rekening kunnen houden met deze elementen in straftoewijzing

5. SITUATIONELE INVLOED OP AGRESSIEa. Frustratie: agressie als drijfveer

i. Situationele invloed frustratie Frustratie-agressie hypothese (Dollard)

a. Agressie is driftb. Agressie ontstaat omdat individu belet w een vooropgezet doel te

bereiken, wat altijd tot agressie leidtc. Alle vormen van agressie ontstaan uit frustratie

Twee belangrijke principesa. Verplaatsing definitieb. Catharsis definitie

Leidt eerder tot verhoging van agressie Besluit: frustratie is vorm van negatief affect die tot agressie kan leiden

b. Situationele invloed: negatief affect

Page 38: Sociale Psychologie Samenvatting

i. Negatief affect Ruime waaier aan situaties die tot negatief affect leiden Hitte leidt tot verhoogde agressie

a. Interpersoonlijke agressieb. Collectieve agressie

Negatief affect ontsnappingsmodela. Welke temperatuur vorm keerpuntb. Koude temperaturen werken ook

Positief affecta. Baron en Ball: het zien van grappige cartoons vermindert agressie

c. Situationele invloed: opwindingi. Opwinding-affect model BIJLAGE 58

Het basisidee is dat de opwinding die door de ene stimulus gecreëerd w, afstraalt op andere stimulus

ii. Intensiteit van fysiologische opwinding en type emotie bepalen mate van agressieiii. Opwindingstransfer: opwinding veroorzaakt door stimulus straalt af op andere

stimulusiv. Relaxatietechnieken kunnen agressie afremmen

d. Situationele invloed: cognitie BIJLAGE 59i. Cognitieve neo-associationistische analyse

Onaangename ervaringen lokken een negatief affect uit, wat op haar beurt associaties met woede en angst veroorzaakt. Emotionele en gedragsuitkomsten hangen vervolgens af van cognitieve hogere orde verwerking

Wapeneffect (Berkowitz & Lepage)a. Loutere aanwezigheid van wapens verhoogt agressieb. Ook foto’s van wapens leiden automatisch tot agressieve

gedachten ii. Er is een wisselwerking tss gevoelens en gedachten, zoals negatieve herinneringen

en woedeiii. Deze processen leiden tot automatische reactie: vechten of vluchteniv. Hogere orde cognitieve controle

Ondanks dat situationele wenken het netwerk van cognitieve associaties kunnen klaarstomen voor agressie, kunnen doelbewuste, weloverwogen denkprocessen agressie weerhouden

v. Matigende info: info waaruit men kan opmaken dat de agressor niet de volle verantwoordelijkheid draagt voor zijn/haar handelingen

Impacta. Matigende info heeft verschillende effecten als ze voor of na de

agressieve daad beschikbaar isb. Individuele verschillen in de mate waarin men een daad als

agressief beschouwt (vijandigheidsattributie vertekening)c. Situationele factoren die leiden tot sterke opwinding en alcohol

remmen de hogere orde verwerking, waardoor de cognitieve controle wegvalt

vi. Algemeen agressie-model BIJLAGE 606. INVOELD VAN MEDIA: GEWELDDADIG BEELDMATERIAAL

a. Geweld op tv, in films, muziekteksten en games BIJLAGE 61i. Alle methodes wijzen op positieve relatie tss blootstelling aan mediageweld en

agressief gedrag

Page 39: Sociale Psychologie Samenvatting

ii. Ook beïnvloed door familie, leeftijdsgenoten, sociale waarden, onderwijs- en arbeidskansen (sociaal netwerk)

iii. Niet iedereen over zelfde kam scheren (individuele verschillen)iv. Zowel op korte als op lange termijnv. Onmiddellijke effecten

Agressieve modellen (specifiek model-specifiek geweld) Muziekindustrie Videospelletjes Effecten op agressief gedrag, agressieve gedachte, agressieve gevoelens,

fysiologische opwinding en afname hulpgedrag (en seksisme)vi. Langetermijneffect

Blootstelling aan geweldmedia op jonge leeftijd was positief gecorreleerd met agressie op latere leeftijd (zowel mannen als vrouwen)

Waarden en attitudes veranderen, houding t.o.v. geweld verandert Proces van habituatie (definitie) Cultivering definitie

b. Pornografisch materiaali. Definitie pornografie

ii. Geweldloze pornografie Opwinding affect model: effect van porno afhankelijk van emoties die

worden opgeroepen Negatieve gevoelens kunnen in agressie omgezet w vanwege verhoogde

opwinding. Onbehouwen beelden van seksueel materiaal wekt bij veel mensen negatieve emoties op

Positieve emoties kunnen agressie verminderen vanwege opwinding Man-vrouw agressie na blootstelling aan dit soort materiaal treedt enkel op

indien de normale remmingen tegenover het stellen van geweld wegvallen (als men herhaaldelijk in staat gesteld w agressief gedrag te stellen)

Zillman & Bryanta. Mannelijke en vrouwelijke studenten zagen gedurende 6 weken 0,

18 of 36 geweldloze pornofilms. Daarna werd in het labo na het zien van onbekend pornografisch materiaal 1 de fysiologische opwinding 2 agressiviteit 3 attitudes gemeten

b. Agressiviteit werd wel ten opzichte van same-seks interactiepartners bepaald

c. ResultatenHabituatie-effectNegatieve attitudes

iii. Gewelddadige pornografie Leidt tot een cocktail van sterke opwinding, agressieve gedachten en

negatieve emoties Gewelddadige pornografie heeft grotere effecten dan ander gewelddadig

beeldmateriaal Agressie gericht van mannen tegen vrouwen (specifiek effect) Bij gewelddadige pornografie is provocatie niet (meer) nodig om tot

agressie te komen BIJLAGE 62 Slachtoffer kan afgebeeld w als ‘vrouw die mishandeld w’ of als ‘vrouw die

opgewonden geraakt’ Attitudeverschuivingen na het zien van seksueel gewelddadige

(mainstream) films

Page 40: Sociale Psychologie Samenvatting

Individuele verschillena. Aanvaarding interpersoonlijk geweld (AIG)

Veel vrouwen vinden dat ruw behandeld w, seksueel opwindend is

Man kan nooit het slaan van zijn partner rechtvaardigerOmdat ze niet als gemakkelijk te veroveren wil

overkomen, doet een vrouw vaak alsof ze geen seksuele betrekkingen wenst. In werkelijkheid hoopt ze dat de man haar ertoe zal dwingen

b. Aanvaarding van verkrachtingsmythes (AVM) BIJLAGE 63Als een vrouw begint te kussen en te strelen en de zaken

uit de hand laat lopen, is het haar eigen schuld als haar partner haar tot seks dwingt

In het merendeel van de verkrachtingen is het slachtoffer promiscue of heeft ze een slechte reputatie

Vrouwen die onder strak truitje geen BH dragen en daarenboven een korte minirok aan hebben, vragen om moeilijkheden

iv. Profiel van de verkrachter Individuele verschillen

a. AVM en interpersoonlijk geweldb. Profiel van verkrachter: w opgewonden met het zien van

gewelddadige pornografie en heeft attitudes die geweld tegen vrouwen goedkeuren

Vertonen meer dwangmatige seksuele contacten in het verleden en meer seksueel agressieve intenties in de toekomst

7. VERDOKEN GEWELDa. Seksuele agressie onder universiteitsstudenten BIJLAGE 64

i. Onderzoek onder universiteitsstudenten in VS wijst uit dat 25% van meisjes sinds hun 14 slachtoffer waren van poging tot verkrachting. Helft hiervan gebeurde na afspraakje. Meerderheid van meisjes en 1/3 jongens werden ooit tot ongewild seksueel gedrag gedwongen

ii. Mannen dwingen iemand vlugger tot dergelijke contacteniii. Individuele verschillen komen duidelijk naar voreniv. Alcohol is bijkomende factor BIJLAGE 65

b. Fysiek geweld onder partnersi. 1/3 van moorden op vrouwen w door echtgenoot of vriend gepleegd

ii. Vrouwen zijn gewelddadiger tegen mannen dan andersom, maar het is mogelijk dat ze agressie eerder als verdediging dan als intimidatie hanteren

iii. Consequenties van agressie zijn zwaarder voor vrouwen dan voor manneniv. Ongehuwde koppels zijn gewelddadigerv. Verschillende factoren correleren met geweld en dit zijn dikwijls stressfactoren

c. Kindermishandelingi. Een gigantisch probleem

ii. Jongens zijn vaker slachtoffer van mishandeling, vooral door moedersiii. Meisjes zijn vaker slachtoffer van seksueel gebruik, vooral door vadersiv. Vele oorzaken v. Tegenmaatregel voor familiaal geweld

vi. Familiale geweldcyclus

Page 41: Sociale Psychologie Samenvatting

8. REMEDIES VOOR GEWELDa. Veelvoudige oorzaken, veelvoudige remedies

i. Situationele en socio-culturele factoren Reductie stressfactoren Verbeteren leefomstandigheden Tegengaan kleine criminaliteit en storende gedragingen

ii. Effecten media Ouderlijk toezicht Prosociale modellen

iii. Intiem geweld Seksuele opvoeding en veranderen attitudes Bevorderen effectieve communicatie

iv. Wat werkt (voor criminelen) Voorafgaande effecten van straffen en soortgelijk onderzoek naar effecten

van interventie kwam tot conclusie dat niks werkt Vandaag is er voorzichtig optimisme en zijn er een aantal beginselen

geformuleerd voor wat werkta. Nadruk ligt op begrip criminogene behoeften waarmee men doelt

op kenmerken, risicofactoren en problemen van dader die direct samenhangen met delinquent gedrag, maar ook zijn bezigheden, sociale omgeving en leefsituatie

Behoeftenbeginsela. Trachten criminogene behoeften te reduceren. Bijv. werken aan

positieve communicatie gezin, ontmoedigen omgang delinquente vrienden. Dit beginsel vraagt correct identificatie oorzaken waarom iemand delinquent gedrag stelt

Beginsel gemeenschap-georiënteerda. Behandeling gebeurt liefst ambulant in de sociale omgeving van de

delinquent Beginsel van behandelingsmodaliteit

a. Interventie is multimodaal en richt zich op zo veel als mogelijk criminogene behoeften. Binnen dit pakket is het aanleren van pro-sociaal gedrag zeker een van de belangrijkste punten en beloning vormt een essentieel deel van dit leerproces

BEGRIPPEN: emotionele agressie, instrumentele agressie, agressie, frustratie-agressiehypothese, catharsis, cognitieve non-associanistische analyse, matigende info, cultivering, familiale geweldcyclus, sociale leertheorie, verplaatsing, opwinding-affectmodel, vijandigheidsattributievertekening, wapeneffect, habituatie, pornografie

Page 42: Sociale Psychologie Samenvatting

HOOFSTUK 12: RECHTSPSYCHOLOGIE

1. WOORD VOORAFa. Rechterlijke dwalingen

i. ondanks veroordeling misdaad niet gepleegd werd de dader onmogelijk het delict kan gepleegd hb, bijv. omdat iemand anders

schuldig blijktii. Bedau & radelet: traceerden 534 bewezen rechterlijke dwalingen in VS die met

doodstraf kunnen bestraft wiii. Hoe worden rechterlijke dwalingen ontdekt

Advocaat verdachte 24% Werkelijke dader 20% Journalist 16% Getuigen 7% Politie of aanklager 7% Familie of vrienden 7% Andere burger 7% Ambtenaar 6% Cour of last resort 5% Vermeend slachtoffer bleek nog te leven 3% Rechter 3%

iv. Oorzaken Fouten politie

a. Valse (afgedwongen) bekentenissen 9%, slecht onderzoek 2%, overijverigheid 4%

Fouten OMa. Geheim houden ontlastend bewijs 7%, overijverigheid 3%

Fouten getuigena. Onjuiste identificatie 11%, meineed door getuigen OM 22%,

foutieve verklaringen getuigen OM 4% Andere fouten

a. Misleidend indirect bewijs 6%, incompetente advocaat verdacht 2%, niet toelaten door rechter van ontlastend bewijs 1%, geen aandacht voor alibi 9%, foutieve vaststelling doodsoorzaak slachtoffer 3%, ten onrechte guilty plea 3%, grote publieke druk 13%

2. SELECTIE VAN DE JURY

Page 43: Sociale Psychologie Samenvatting

i. Algemene lijst van kandidaat juryledenii. Voir dire

Definitie Test vooringenomenheid Vooringenomenheidschaal

iii. Peremptoir wrakingsrecht Definitie Betreft niet vooringenomen juryleden

a. Advocaten als intuïtieve psychologeni. Advocaten steunen op impliciete persoonlijkheidstheorieën

ii. Meestal op basis van demografische variabeleniii. Onderzoek bij mock juries (jury hoort zaak in fake rechtszaak): negatieve evidentieiv. Conclusie: advocaten slagen er niet in om op basis van hun intuïtieve theorieën,

noch op basis van antwoorden tijden voir dire, het stemgedrag van juryleden te voorspellen

b. Wetenschappelijke selectie van de juryi. Effecten van demografische variabelen en attitudes die verband houden met inhoud

proces (bijv. Harrisburg seven) Op basis van demografische variabelen (persoonlijke vragen zijn dikwijls

niet toegestaan tijden het peremptoir wrakingsrecht) Men tracht te komen tot correlaties tss demografische variabelen (in de

gemeenschap waar het proces gehouden w) en attitudes die relevant voor het proces zijn

Ethisch dilemma: leidt het peremptoir wrakingsrecht tot klassenjustitie?c. Death qualification

i. Definitieii. In VS kunnen jury’s over schuldvraag en strafmaat beslissen

iii. In dergelijke gevallen kan rechter kandidaat-juryleden uitsluiten op basis van negatieve houding ten aanzien van doodstraf

iv. Bevooroordeeldheid ten aanzien van strafmaat zijn aldus uitgeslotenv. Probleem: zijn zij die voor doodstraf zijn (strafmaat), niet eerder voor veroordeling

wat het eigenlijke verdict betreft (want dit is eveneens vorm van vooroordeel)vi. Op videoband opgenomen processimulatie w door proefpersoon beoordeeld na

invullen van vragenlijst naar death qualification Zij die slagen op death qualification oordelen voor en na beraadslaging

meer schuldigvii. Vertekening w ook in echte rechtszaken geconstateerdviii. Lockhart v. McCree

3. HET RECHTBANKGEBEURENa. Bekentenis als bewijsmiddel

i. Waarom bekennen verdachten? Onderzoek bij Ierse en IJslandse gevangenispopulatie Extreme druk om te bekennen

a. Angst om opgesloten te w 20%, druk vanwege politie 20%, angst voor geweld vanwege politie 5%

Interne druka. Schuldgevoelens 40%

Perceptie van bewijslast 55-65%a. Ook zonder bewijslast bekennen er een substantieel aantal

verdachten

Page 44: Sociale Psychologie Samenvatting

Noot: het gewicht van interne v. externe druk is afhankelijk van soort misdaad: seksuele delinquenten, kindermishandelaars ervaren dikwijls hoge interne druk, terwijl bewijs tegen hen erg mager is

ii. Bekentenissen door politieverhoor Verhoor tracht psychologisch in te werken op verdachte

a. Verhoor grijpt plaats in kleine, lege, geluiddichte kamerb. Verhoor combineert zalvende, minimaliserende met

schrikwekkende, maximaliserende technieken White hat, black hat strategie

Inbau: de negen stappen van het verhoor BIJLAGE 66a. Leo: na analyse van groot aantal video’s van politieverhoor, bleek

dat gemiddeld 5 of 6 van 9 technieken gehanteerd wiii. Valse bekentenissen

Bekentenis van misdaad vanwege iemand die niet schuldig is Twee factoren

a. Verdachte kan incident niet duidelijk herinnerenb. Presentatie van vals bewijsmateriaal

Kassin en Kiechel BIJLAGE 67 Kwetsbare groepen voor valse bekentenissen

a. Mentale ziekte: dikwijls probleem om feiten en fictie te onderscheiden

b. Mentale handicap: zwak cognitief functionerenBegrijpen dikwijls vragen niet, zijn erg volgzaam, begrijpen

rechten dikwijls niet, denken dat ze vrijgelaten w na bekentenis, percipiëren de noodzaak op bijstand als minst prangend

c. PersoonlijkheidCompliance BIJLAGE 68

1. Als situatie erom vraag, zijn velen van ons bereid om dingen te zeggen en te doen die tegen onze kennis of moraal indruisen, maar waartoe we ons verplicht voelen vanwege ‘sociale druk’

2. refereert aan inschikkelijkheid, gehoorzaamheid, toegeeflijkheid

meten van compliance BIJLAGE 69Suggestie

1. Iemand die zo lang verhoord w dat hij/zij alles wat de verhoorder hem/haar in de mond legt zelf gelooft. Vorm van indoctrinatie

2. Vermogen om bron van kennis te traceren = source monitoring

a. Mensen met grote mate aan absorptie en inlevingsvermogen, die moeilijk grens leggen tss realiteit en ingebeeld of droom, zijn vatbaar voor suggestie

b. Extreme situaties zoals dronkenschap, drugsintoxicatie en extreme emoties

Het meten van suggestibiliteit1. Gudjonsson Suggestibility Scale: eerst w

(gestandaardiseerde) info aangedragen. Fase 2:

Page 45: Sociale Psychologie Samenvatting

gevraagd of bepaalde feiten al dan niet in boodschap was vervat

2. Fasena. Presentatie verhaal 40 feitenb. Vrije herinnering (max score 40)c. 20 vragen, waarvan 15 suggestieve

i. Score op suggestieve vragen (max 15)

ii. Verschuivingen na suggestie testleider (max 20)

Suggestibiliteit normscores BIJLAGE 70iv. Hoe gaat jury om met bekentenissen

Indien verdachte zijn/haar verklaring intrekt, oordeelt de rechter of de bekentenis afgedwongen is

Indien jury in rechtszaal geconfronteerd w met bekentenis, ervaart ze attributioneel dilemma

a. Verklaring kan aanduiden dat verdachte schuldig is (persoonlijke attributie)

b. Verklaring kan onder dwingende omstandigheden afgedwongen zijn, waardoor verdacht aan negatieve consequenties van ontkennen ontkwam

c. Kassin & Sukkel BIJLAGE 71b. De test met de leugendetector

i. Definitie polygraafii. Relevante en controlevragen

Opwinding bij ja/neen antwoorden op relevante vragen groter bij schuldigen, terwijl bij onschuldigen opwinding groter is bij controlevragen

iii. Methode effectief 98% maar onschuldigen slagen ook dikwijls op test 45% Fysiologische en psychische tegenmaatregelen kunnen polygraaf om tuin

leiden BIJLAGE 72 Moderne methoden hanteren elektrische activiteit hersenen of

pupilverwijdingiv. Concealed information

Men reageert anders op zaken die men weet dan op onbekende zaken Methode: profpersonen dien nieuwe identiteit aant e nemen en hun echte

identiteit te verstoppen. Bij het verstoppen stijgen hersengolven in vergelijking met controle-items

Ook deze methode niet perfecta. Psychopathieb. Tegenmaatregelen werken hier ook

c. Getuigenverklaringi. 3 hoofdbevindingen op basis van honderden studies

Getuigen zijn niet perfect Bepaalde persoonlijke en situationele factoren beïnvloeden systematisch de

getuigenverklaringen Rechters en jury’s zijn weinig op de hoogte van deze factoren

ii. Perceptie van een misdaad leidt dan ook niet altijd tot accurate getuigenverklaring, hoewel in vele gerechtscases dit het enige bewijs is

iii. Vervormingen komen voor in elk van volgende stadia Acquisitie

Page 46: Sociale Psychologie Samenvatting

a. Sommige personen, gebeurtenissen zijn moeilijker te percipiëren dan andere

Voor de hand liggende omstandigheden zoals slechte belichting, grote afstand, afleiding

Minder voor de hand liggende redenen zoals stress, de aanwezigheid van wapens

b. Stressc. Wapen focus effect

Definitied. Vooringenomenheid bij crossraciale identificatie Platz & Hosch

BIJLAGE 73 definitie Opslag in het geheugen

a. Zijn herinneringen betrouwbaarb. Louter verstrijken tijd, horen van versie andere omstaanders,

bijkomende feiten uit nieuwsverslaggeving.. veroorzaken vervormingen in geheugen

c. Loftus en Palmer:Gebeurtenissen uit verleden w aangepast aan nieuwe info

die men slechts achteraf krijgtProefpersonen: video met ongeval

1. Hoe snel reden auto’s toen ze botsten2. Week later herinnerden zich meer proefpersonen

uit de beukten-conditie dat er glas op weg lagd. Verkeerde info effect

DefinitieHierbij heerst controverse of suggestieve vragen en

additionele info leidt tot herschrijven van geheugen of dat men gewoon suggestie volgt

Onjuiste wenken en suggestieve vragen hb nefaste werking op geheugen jonge kinderen CECI BIJLAGE 74

1. Herhaling van vragen impliceert dat kind fout moet geweest zijn

2. Zelfs bij correcte ondervraging van kind is er kans op fouten veroorzaakt door ouders, klasgenootjes, mediaberichtgeving

e. Leichtman & Ceci BIJLAGE 75f. Proces in Angers

Herinneringa. Ondervragingen, identificaties, robotfoto’s opmaken.. vervormen

herinnering van getuigeb. Line-up

Samenstelling, grootte (hoe groter hoe minder voorzichtig), familiariteit (eerst foto’s dan line-up verdachten in foto’s rapper aangeduid), instructies

Malpass & Devine BIJLAGE 76iv. Getuigenissen in rechtszaal

Getuigenissen in rechtszaal zijn overtuigend, maar niet gemakkelijk te beoordelen op hun waarheidsgehalte

Wells: op basis van gefilmde ondervraging van getuigen (na in scène gezette diefstal van GRM), waren proefpersoon-getuigen niet in staat accuraatheid

Page 47: Sociale Psychologie Samenvatting

getuigen in te schatten en konden ze geen onderscheid maken tss correcte en valse identificaties

Besluitvormingsproces: bij correcte identificaties is met gewoonlijk erg snel, bij valse identificaties is er sprake van voorzichtig en weloverwogen eliminatieproces

Er hoeft geen sterk verband te zijn tss zekerheid en accuraatheid identificatie

a. Ander processen spelen rol bij accuraatheid en zekerheid Sociale beïnvloeding heeft effect op vertrouwen dat getuige in zijn/haar

oordeel stelt (Lüüs & Wells) BIJLAGE 77v. Getuigendeskundige

Sociaalpsychologen kunnen jury’s instrueren over zaken zoals afdwingen bekentenissen, leugendetectors, beïnvloedbaarheid geheugen kinderen

Rechters en advocaten zijn zich nauwelijks bewust van bepaald processen Leidt ook tot aandacht over bewijsmateriaal Waarover wil expert getuigen

a. Verwoorden vragen, line-upconstructie, vertekening geïnduceerd door foto’s, relativiteit zekerheid, info na gebeurtenis, suggestibiliteit van kind, alcoholintoxicatie, crossraciale vertekening, wapenfocuseffect, accuraatheid-zekerheid

d. Invloed van niet toegelaten bewijsmateriaali. Publiciteit voorafgaand aan proces

Kerr BIJLAGE 78ii. Ontoelaatbare getuigenis

e. Instructies door de rechteri. Rechter geeft instructies net voor deliberatie, om wettelijke begrippen bij te brengen

over mogelijkheden van uitspraak en de te volgen procedure bij beraadslagingii. W dikwijls verkeerd begrepen

iii. Tijdstip instructie belangrijkiv. Jury nullification

4. BERAADSLAGING DOOR DE JURYa. Leiderschap in de jurykamer

i. Praktijk: snelle ontwikkeling hiërarchie waardoor bepaalde personen invloedrijker w dan andere

ii. Keuze juryvoorzitter Hoge beroepsstatus Mannen >>>> vrouwen Plaats aan tafel (aan kop) Eerst het woord genomen

iii. Juryvoorzitter is niet altijd meest invloedrijke persoonb. Groepsdynamica van beraadslaging

i. Macht van aantallen: jury’s beslissen volgens meerderheidsregel maar vertonen neiging tot mildheid

ii. Stasser: mock jury’s BIJLAGE 79c. Grootte jury: hoe klein is te klein?

i. Grootte van jury 6koppige jury: kans op eenpersoonsminderheid veel groter dan bij 12 leden.

Eenpersoonsminderheden weerstaan minder aan meerderheidsdruk 6koppige jury’s komen vlugger tot consensus en eindigen minder frequent

verdeeld

Page 48: Sociale Psychologie Samenvatting

d. Juryuitspraak niet bij unanimiteit geveldi. Unanimiteit of meerderheidsregel?

meerderheidsregel Initiële minderheid dreigt impact te verliezen Hastie: unanimiteitsregel v. meerderheidsregel: leidt tot langere discussies

en minder aandacht voor stemmen zelf. Leden velen zich beter geïnformeerd en zelfzeker en vinden dat anderen minder bevooroordeeld zijn

5. NA DE UITSPRAAKa. Het straftoemetingsproces

i. Bestraffing en gevangenisleven Grote verschillen tss rechters Hoe komt dat gelijke cases door verschillende rechters op een verschillende

wijze beoordeeld wa. Persoonlijkheid rechter?

Verschillende belangrijke variabelen (VS)1. Politieke oriëntatie, opleiding en werkervaring,

opvattingen over ernst criminaliteit als maatschappelijk probleem

Onderscheid tss directe effecten (niet altijd overtuigend) en indirecte effecten

Buiten Angelsaksische landen waar rechter grotere inbreng in procesvoering heeft, ziet men wel beperkte impact persoon rechter

b. Straftheorie rechter?Grote meningsverschillen bij publiek en rechters over wat

goede straf is2 componenten

1. Algemene rechtvaardiging praktijk straffen2. Wijze waarop gestraft dient te w

Meest bekende straftheorieën BIJLAGE 801. Retributivisme

a. Gerechtigheid eist dat daders van delicten gestraft w. Straf rechtvaardigt zich in verleden en is in zichzelf moreel rechtvaardigend. Straf moet proportioneel zijn aan delict

b. Sommige retributivisten refereren aan kosten-baten analyse, waarbij straf de baten die gepaard gaan met delicten dient te compenseren

c. Problemeni. Hoe kan ernst delict bepaald w

en hoe kan men bepaalde baten berekenen

ii. Hoe bepaalt men balans tss baten misdrijven en kosten straffen

2. Utilitarisme

Page 49: Sociale Psychologie Samenvatting

a. Straf is gerechtvaardigd omdat het toekomstig algemeen welzijn verhoogd w door reductie en preventie van criminaliteit. Hiertoe zijn aantal instrumenten beschikbaar

i. Individuele en algemene afschrikking

ii. Rehabilitatieiii. Onschadelijk making

b. Problemeni. Wat als straf geen positieve

effecten sorteert?ii. Conflict tss individuele en

algemene afschrikking: beste straf kan in rehabilitatiesfeer liggen maar dat maakt delict minder afschrikwekkend voor anderen

Hanteren straftheorieën door rechters1. Rechters hb geen uitgesproken consensus, maar

het is mogelijk dat ze deze toch hanteren in praktijk

2. Onderzoek van rechterlijke deliberaties waarin meerdere rechters aan straftoewijzing deden

a. Men repte nauwelijks een woord over straftheorieën en strafdoelen maar men had het vooral over concrete dader en daadfactoren

3. Misschien mogelijk dat straftheorieën op impliciet niveau meespelen

a. De Keyser BIJLAGE 81b. Het gevangenisleven

i. Nagaan van sociaalpsychologische processen in namaak gevangenis (Zimbardo)ii. Replicatie van deze onderzoeksetting enkele jaren geleden leverde niet de

spectaculaire resultaten van Zimbardo6. GERECHTIGHEID EEN PROCEDUREKWESTIE?

i. Niet enkel de uitkomst telt, maar ook de manier waarop men tot beslissing komt Beslissingsbeheersing: heeft elke partij mogelijkheid om beslissing te

verwerpen Procesbeheersing: heeft elke partij mogelijkheid om haar verhaal te doen

ii. Procesbeheersing of het kunnen laten horen van stem is erg belangrijkiii. Accusatoire rechtspleging definitieiv. Inquisitoire rechtspleging definitiev. Meestal prefereert men accusatoire rechtspleging

BEGRIPPEN: peremptoir wrakingsrecht, voir dire, wetenschappelijke selectie jury, death qualification, polygraaf, vooringenomenheid bij crossraciale identificaties, wapenfocuseffect, verkeerde info effect, jury nullification, neiging tot mildheid, ongelijkheid in toekennen strafmaat, accusatoire rechtspleging, inquisitoire rechtspleging

Page 50: Sociale Psychologie Samenvatting