apollowageningen.files.wordpress.com · Web viewCollege 1 Veel psychologische onderzoeken zijn...
Transcript of apollowageningen.files.wordpress.com · Web viewCollege 1 Veel psychologische onderzoeken zijn...
College 1
- Veel psychologische onderzoeken zijn moeilijk reproduceerbaar → andere tijd, cultuur, mensen etc.
- Sociale psychologie: Wetenschappelijke studie van de vraag hoe het denken, doen en voelen
van mensen wordt beïnvloed door andere mensen → mens is sociaal dier- Sociale psychologie probeert vast te stellen:
➔ Of een uitspraak waar is en onder welke omstandigheden➔ ‘Waarom’ staat centraal➔ Empirische basis➔ Veel verschillende theorieën
- Situatie → perceptie → cognitie, gedrag, motivatie➔ Mensen onderschatten de situatie en overschatten persoonlijkheid en rationaliteit
- Kracht van de situatie ➔ Milgram - gehoorzaamheids-experiment (1963)
Fout antwoord: hogere stroomstoot → leerling vraagt om te stoppen, leraar gaat toch
door → komt door aanwezigheid van autoritair persoon (onderzoeker)➔ Zimbardo - Stanford prison experiment (1973)
Mensen die in een bepaalde situatie worden gebracht, nemen het gedrag over wat gewenst is voor hun rol en wat anderen mensen verwachten
➔ Expeditie Robinson
OnderzoeksmethodenMens als sociale wetenschapper
- Intuïtieve kennis- We weten meer dan we kennen
- Hindsight bias (Dat wist ik al lang…) → kritisch blijven denken
Het belang van keuzevrijheid
- Mensen willen keuzes kunnen maken → reactance theorie van Brehm: keuzemogelijkheid afgepakt, vervelend gevoel
- Keuze is beter dan geen keuze- Meer keuze is beter dan weinig keuze:
➔ Betere kans om iets te vinden wat je bevalt➔ Keuze variatie over tijd➔ Autonomie
- TE VEEL keuze is ook niet goed → onzekerheid en stress → paradox of choice: mensen willen graag de keuze hebben, maar ze kunnen ook overwhelmed worden door de keuze dat ervoor zorgt dat de keuze niet gemaakt wordt
Sociaal psychologisch onderzoek- Beschrijvende methoden:
➔ Zelfrapportage:
-Gebrekkig inzicht, maar wel gemakkelijk redenen geven-Beïnvloedbaar door vraagstelling, volgorde van vragen, antwoordmogelijkheden
➔ Verband tussen antwoorden (correlatie) → Is er dan een causaal verband? (niet altijd,
bijvoorbeeld andere variabele) → bijvoorbeeld: veel brandweermannen -> meer schade
door brand → Spurieuze correlatie: wel correlatie, maar geen causaal verband- Experimenten
- Meta-analyse: op basis van voorgaande datasets een analyse maken → algemene uitkomst
Verbanden en causale relaties- Oorzaak-gevolg relaties vaststellen is belangrijk:
➔ Om te kunnen verklaren en begrijpen➔ Om te kunnen voorspellen en beheersen
- Experimenteel onderzoek➔ Is een uitspraak waar?➔ Onder welke omstandigheden?➔ Waarom?
Hypotheses
- Groter assortiment (onafhankelijke variabele) → minder tevreden, slechtere keuze (afhankelijke variabelen)
- Onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd bij experiment: groep A = klein assortiment, groep B = groot assortiment
- Scores van verschillende groepen worden gemeten en vergeleken
- Complexer design: meerdere onafhankelijke variabelen (assortiment en tijdsdruk) → vier verschillende groepen
Meten van afhankelijke variabelen- Welk construct wil je meten?
- Hoe meet je dit? → open vragen, oordelen en beoordelingsschalen, procesmetingen (herinnering/herkenning, tijd), observatie
Procedure
- In het lab → focus op onderzoek, maar minder natuurlijke situatie
- In het veld → heel veel dingen niet onder controle- Via internet
Kenmerken van goed experiment- Onafhankelijke variabele manipuleren- Afhankelijke variabele meten- Controle-conditie (niet altijd mogelijk)- Random toewijzing- Controle over externe invloeden
Quasi-experimenteel onderzoek- Onafhankelijke variabele wordt gemeten in plaats van gemanipuleerd
- Bijvoorbeeld: verschil tussen mannen en vrouwen
Beoordelen van onderzoek: Validiteit
- Betrouwbaarheid: Meet je steeds hetzelfde? → Schietschijf: alle pijlen op ongeveer hetzelfde punt
- Validiteit: Hoe goed meet je echt datgene dat je wilt meten? → Schietschijf: pijlen in de buurt van de roos➔ Drie soorten:
-Constructvaliditeit: Onderzoek je wat je wilt onderzoeken?
→ Onafhankelijke variabele: Contaminatie/Confounds in de manipulatie (per ongeluk meerdere dingen gemanipuleerd)
→ Afhankelijke variabele: Sociale wenselijkheid, experimenter demand/reactiviteit van metingen: mensen gedragen zich anders als ze weten dat ze gemeten worden, weinig inzicht in eigen gedrag en drijfveren
-Interne validiteit: Klopt alles binnen het experiment → onderzoek je echt wat je denkt te onderzoeken?
→ Zijn er alternatieve verklaringen? (prijsverschillen, andere redenen om naar supermarkt te gaan, ander type bezoekers etc.)
→ Aselecte toewijzing en controle zijn belangrijk-Externe validiteit: Heeft het buiten het experiment ook nog iets te zeggen?
→ Generaliseren naar deelnemers, stimulusomgeving, meetinstrumenten
Onderzoek beoordelenLet op hoe onderzoek is uitgevoerd
➔ Zijn de metingen juist?➔ Zijn er alternatieve verklaringen?➔ Zijn de resultaten te generaliseren?
College 2Eerste indruk
- Snel, evaluatief gevoel bij een persoon
- Automatische processen via stereotypen → sociale categorisatie (kleding, houding, etc.)- Grof en onzuiver
- Sterker voor negatieve stimuli → potentieel gevaar
- Klopt de eerste indruk wel? → kan ook self-fulfilling prophecy zijn (als je verwacht dat iemand aardiger is, ga je je ook aardiger gedragen en blijkt iemand ook echt aardiger te zijn)
Waarnemer- Meer accurate oordelen wanneer:
➔ Waarnemers cognitieve capaciteit hebben (kunnen)➔ Waarnemers zich een goed beeld willen vormen (willen)
- Positieve grondhouding → je denkt dat iemand wel positieve eigenschappen zal hebben
- Alert op negatieve info
Waarop baseer je je eerste indruk?- Sociale groep waar iemand in valt- Aantrekkelijkheid
- Gezichtskenmerken → persoonlijkheidskenmerken afleiden (rond gezicht = meer babyface)- Lichaamsbouw en kleding- Non-verbaal gedrag- Combinatie van alle bovengenoemden- Dr. Fox effect: Als je een bepaalde presentatie wilt doen, moet je het met overtuigingskracht
en charme doen, dan is de kans groot dat men je gelooft → presentatie met niet zo’n zinnige
inhoud, maar leuk verpakt → toch heel boeiend voor publiekJe bent wat je eet?- Je vormt ook een indruk van iemand als je alleen maar weet wat hij/zij eet- Gezond eten: gedisciplineerd, serieuzer, aantrekkelijk, vrouwelijker, vriendelijk, tolerant,
betrokken, minder sociaal, minder humor- Coca Cola Light/Coca Cola Zero
De betrouwbaarheid van eerste indrukken- Thin-Slice Judgements:
➔ Korte observaties → onbewust en automatisch oordeel➔ Moet gaan om expressief (non-verbale cues) en relevant gedrag➔ Hoe accuraat is het oordeel?➔ Korte video’s van 13 docenten, zonder geluid, getoond aan studenten die docenten niet
kennen → beoordelingen door studenten → beoordelingen vergelijken met
studentevaluaties aan einde van periode → correlatie: 0,76 (accurate voorspellingen)➔ Beoordelingen vaak accuraat, ook bij hele korte observaties (30 seconden even accuraat
als 5 minuten). Situatie moet wel mogelijkheid geven om persoonskenmerk te beoordelen
- Mensen maken ook fouten: vooral als ze in negatieve stemming zijn → je let dan meer op details, kritischer ➔ Bijvoorbeeld: narcisten zijn populair door goede eerste indruk
Attributie van gedrag- Vaak stellen mensen een waarom-vraag om het gedrag van een ander te verklaren, om het
leven betekenisvol te maken of om het gedag van anderen te voorspellen
- Van gedrag naar eigenschap → interne attributie (persoonskenmerk → hij is niet punctueel)
of externe attributie (situatie → hij stond in de file)- Correspondente gevolgtrekking: van gedrag naar eigenschap
➔ Correspondente eigenschap: eigenschap met 1 op 1 relatie met gedrag ➔ Wanneer leidt je uit gedrag een corresponderende eigenschap af?
-Keuzevrijheid → actor minder keuzevrijheid: minder snel corresponderende eigenschap
-Wenselijkheid van gedrag → negatief gedrag: eerder corresponderende eigenschap
-Aantal mogelijke gewenste effecten → veel gewenste effecten: eerder corresponderende eigenschap
- Fundamentele attributiefout: waarneming gedrag → activeren eigenschap → eigenschap
toeschrijven → corrigeren voor situatie (kost moeite, niet automatisch, sneller overgeslagen)➔ Bijvoorbeeld: Daniel Radcliffe blijft Harry Potter➔ Waarom een attributiefout: actor-waarnemer verschil (verschillend perspectief:
waarnemer heeft meer focus op actor, actor heeft meer focus op situatie)- Kelley’s covariatiemodel: Het gaat niet alleen om intern v.s. extern, maar ook om:
persoonsattributie (Paul is een kroegtijger), stimulusattributie (De Zaaier is een leuke kroeg), combinatie van persoon & stimulus (Paul vindt De Zaaier erg leuk), omstandigheden (toeval)➔ Drie informatiebronnen te onderscheiden:
-Consensus: gebonden aan deze persoon of ook andere personen → lage consensus =
niemand anders doet het → persoonsattributie
-Distinctiviteit: is het gebonden aan deze stimulus of komt het vaker voor? → gebonden aan stimulus = hoge distinctiviteit: stimulusattributie
-Consistentie: komt het vaker voor of alleen NU? → lage consistentie = komt niet vaker voor: omstandigheden
Attributietheorie- Heider: intern v.s. extern- Kelley model: persoon, stimulus, situatie (met name bij niet-intentioneel gedrag, maar sluit
niet altijd aan bij WAAROM mensen dingen doen)
Totaalindruk vormen- Moreel is erg belangrijk in het oordeel van een persoon- The big two: 2 dimensies van eigenschappen waarop de eerste indruk voornamelijk is
gebaseerd:
➔ Likeability/warmth: hoe gaan mensen met anderen om? → uit te splitsen in morele kant
en warme kant → morele kant lijkt belangrijker te zijn (bepaalt of iemand behulpzaam is of juist nadelig voor jou, uniek voor mensen)
➔ Power/competence: gaat over de persoon zelf: vermogens, dominantie, bekwaamheden
Totaalindruk vormen- Meer invloed van:
➔ Sociaal-negatieve eigenschappen➔ Positieve prestaties
➔ Eerste informatie (primacy effect) → info die je als eerste over iemand hoort, wegen zwaarder mee in je beoordeling
➔ Extreme/centrale eigenschappen → warm/koud → warm = positiever dan koud. Warm/koud beïnvloedt de betekenis van andere woorden. Kleinere verschillen als andere woorden dan ‘big two’ worden gebruikt
➔ Meer toegankelijke informatie → tijdelijk/priming (activatie van kenmerken in hersenen die invloed hebben op je beoordeling) kan subliminaal zijn of chronisch (verschillend per persoon), assimilatie en contrast -Gevolg van priming: assimilatie (bij niet zo’n extreme gevallen) v.s. contrast (bij extreme gevallen, bijvoorbeeld Einstein bij intelligentie)
College 3
- Zelfkennis➔ Zelfconcept: De inhoud van het zelf, het geheel aan zelfschema’s, kennis over wie we zijn➔ Het besef van een eigen zelf kom vanaf ongeveer 9-12 maanden. Hoe ouder je wordt,
hoe complexer je zelfconcept wordt. Zelfconcept bepaald door:-Rollen (student, voetballer etc.)-Sociale identiteiten (nationaliteit, sekse, leeftijd etc.)-Ervaringen-Vergelijkingen met anderen-Hoe anderen ons beoordelen-Cultuur
➔ Gevoel van zelf testen: Vlekkentest➔ Zelfkennis kan:
-accuraat of inaccuraat zijn-bewust of onbewust zijn-cognitief of affectief zijn
→ Culturele verschillen in zelfdefinities:-Individualistische cultuur (onafhankelijk zelfbeeld) of collectivistische cultuur (onderling afhankelijk zelfbeeld)
- Hoe kom je aan zelfkennis?
→ Introspectie (kennis over affectieve voorkeur) → mensen niet goed op de hoogte van innerlijke processen die leiden tot bepaalde beslissingen
→Zelfwaarneming/observatie → zelfperceptie-theorie: Theorie die stelt dat wanneer onze attitudes en gevoelens onzeker of ambigu zijn, we onze conclusies daarover baseren op observaties van ons gedrag en de situatie waarin dat gedrag voorkomt
→ Persoonlijke ervaringen en gevoelens
➔ Vergelijking met anderen → sociale vergelijkingstheorie: idee dat we over onze eigen vaardigheden leren door ons te vergelijken met anderen
- Kun je jezelf kennen?
→ Forer/Barnum-effect: mensen betrekken vage of algemeen geldende uitspraken vaak op zichzelf (horoscoop)➔ Adaptieve onbewuste: het is cognitief efficiënt dat allerlei dingen vanzelf en automatisch
gaan → hierdoor kennen we vaak onze eigen drijfveren niet
- Multifaceted self➔ Conclusie: hoe beter je iemand kent, hoe meer je de complexiteit van de ander (h)erkent
- Zelfpresentatie➔ Impressiemanagement
➔ Andere tijden → andere zelfpresentaties
- Zelfbewustzijn➔ Self-awareness: de handeling van het denken over onszelf➔ Functies: door je eigen reacties te observeren en aan te nemen dat anderen net zo zijn
als jij, leer je van alles over je omgeving
- Verhoogd zelfbewustzijn➔ Mensen hanteren hun normen en waarden beter➔ Mensen die zichzelf in een spiegel zien vertonen sociaal gewenster gedrag
➔ Onderbreken van gedragsroutines → slechtere presentatie op automatische taken (choking under pressure)
➔ Angstige en depressieve gevoelens
- Regulatie van zelfbewustzijn➔ Met anderen praten➔ Religie, mantra’s yoga, meditatie➔ Sport➔ Drugs
- Interpersoonlijke zelf➔ Sociale omgeving en het zelf hebben invloed op elkaar➔ Sociale projectie: je eigen gedachten projecteren op anderen (invloed van het zelf op de
omgeving)➔ False-consensus effect: Mensen overschatten de mate waarin anderen het met hun
standpunten eens zijn➔ Spotlight-effect: Overschatting van hoe erg er op je wordt gelet➔ Sociale vergelijking: opwaartse vergelijking of neerwaartse vergelijking (afhankelijk van
zelfevaluatie-motief)
-Zelfverheffing → info die je in een positief daglicht stelt → neerwaartse vergelijking
-Consistentie→ info die overeenkomt met bestaande zelfbeeld → opwaartse of neerwaartse vergelijking
-Accuraatheid → behoefte aan zelfbeeld dat overeenkomt met werkelijkheid → vergelijking met gelijken
-Zelfverbetering → behoefte aan info die je helpt om jezelf te ontwikkelen → opwaartse vergelijking-Sociale vergelijking bemoedigend of ontmoedigend:
→Assimilatie: opwaartse vergelijking leidt tot bemoediging (zelfverbetering); neerwaartse vergelijking leidt tot ontmoediging
→Contrast: opwaartse vergelijking leidt tot ontmoediging; neerwaartse vergelijking leidt tot bemoediging (zelfverheffing)
- Zelfkennis via reacties van anderen➔ Looking-glass self: Onszelf zien door ogen van anderen
➔ Self-fulfilling prophecy: Onderzoek naar reacties docenten op ‘talentvolle’ leerlingen
- Zelfbeeld is relatief positief ten opzichte van anderen➔ Optimistic bias: Mensen onderschatten hun risico op negatieve gebeurtenissen, mensen
overschatten hun risico op positieve gebeurtenissen➔ Above-average effect: Mensen beoordelen zichzelf als beter dan anderen op allerlei
kenmerken
➔ Impliciete zelfverheerlijking → name-letter effect➔ Mensen oordelen ook bovenmatig positief over leden van een groep waarin ze
willekeurig zijn ingedeeld etc. ➔ Echter: anderen schatten ons vaak realistischer in dan wijzelf
- Trukendoos om te zorgen voor zelfwaardering➔ Neerwaartse vergelijking➔ Ingroup favoritisme➔ Outgroup derogation➔ Naam-letter effect➔ Vertekende herinnering➔ Overschatting van eigen aandeel➔ Selfserving bias➔ Self-handicapping➔ Basking in reflected glory
- Voordelen zelfverheffing➔ Maakt ons gelukkiger➔ Intrinsieke motivatie
- Nadelen zelfverheffing➔ Negatief effect zelfontwikkeling
- Behoefte aan zelfwaardering: sociometer-theorie → need to belong
College 4
- Affiliatie➔ Behoefte aan contact met anderen➔ Verklaard vanuit evolutionair perspectief➔ Sterker onder dreiging➔ Biedt: steun, sociale vergelijking, informatie➔ Effecten:
-Stressverlagend-Emotionele besmetting: facial feedback-Eenzaamheid
- Attractie➔ Alles wat twee mensen naar elkaar toe trekt➔ Wat ervoor zorgt dat ze samen willen zijn➔ Wanneer attractie?
*Nabijheidseffect → vertrouwdheid
-Informatietoename: regelmatig contact → meer info over die persoon-Westgate West experiment-Mere exposure effect: Hoe meer we worden blootgesteld aan een stimulus, hoe groter de kans dat we een sympathie hiervoor gaan voelen
*Gelijkenis -Waargenomen gelijkenis belangrijker dan feitelijke gelijkenis -Partners vaak gelijkenis in aantrekkelijkheid *Zelfonthulling en openheid -Moet toenemen en wederzijds zijn *Uiterlijk
- Lichaamstaal: mannen vallen op likeable vrouwen, vrouwen vallen op powerful mannen
- Attributionele ambiguïteit: word je beoordeeld op je talenten of op je schoonheid?
- Uiterlijk belangrijk bij partnerkeuze➔ Voortplantingsfunctie: aantrekkelijke lichaamsdelen reflecteren vruchtbaarheid en
gezondheid (waist-to-hip-ratio)➔ Stereotypering: what is beautiful is good➔ Prestige: aanzien➔ Sociaal leren: aantrekkelijkheid is een belangrijke waarde in de samenleving
- Intieme relaties➔ Kameraadschappelijke liefde: geen passie of opwinding➔ Hartstochtelijke liefde: intens verlangen naar iemand, fysieke opwinding, voldoening en
extase of verdriet en wandhoop➔ Evolutionaire benadering van liefde: vrouwen en mannen voelen zich tot verschillende
eigenschappen aangetrokken:
-Vrouwen: voortplanting kostbaar in tijd, energie en inspanning → zorgen tot kinderen volwassen zijn-Mannen: voortplanting minder kostbaar en drang om zo veel mogelijk nakomelingen te produceren-Vrouwen letten meer op kenmerken die duiden op mogelijkheid van man om te zorgen voor moeder en kind (sociaaleconomische status)-Mannen letten meer op kenmerken die duiden op vruchtbaarheid en gezond nageslacht (jeugdigheid, fysieke kenmerken)-Vrouwen worden selectiever wanneer de kans op zwangerschap toeneemt (vaste relatie etc.)-Mannen zijn selectiever als er meer aanspraak op hun resources (geld etc.) gedaan wordt
- Huwelijksparadox➔ Vrouwen willen liever trouwen dan mannen➔ Huwelijk is gezonder voor mannen dan voor vrouwen➔ Getrouwd zijn voor vrouwen vaak stress en problemen, voor mannen minder➔ Mannen putten steun vooral uit huwelijk, vrouwen ook uit andere bronnen
- Vrouwen beëindigen vaker een relatie, mannen hebben vaker las van distress (gebrek aan sociale steun)
- Langdurige relaties
➔ Comfort en vertrouwen➔ Sociale steun➔ Gezonder➔ Betrokkenheid vanuit de man (uniek bij mensen)
- Hechtingsstijlen➔ Volwassen hechtingsgedrag beschrijft het comfort en vertrouwen in intieme relaties,
angst voor afwijzing en verlangen naar intimiteit➔ Hechtingsgedrag gericht op aangaan en onderhouden van een band met een ander
persoon-Blijft het hele leven bestaan-Op volwassen leeftijd vaak een voortzetting van de kinderlijke hechting-Ook effect op algehele neiging tot affiliatie
→ Hechtingsstijlen → zie samenvatting➔ Gevolgen van onveilige hechting:
-Oppervlakkige relaties-Kunnen niet van iemand houden-Geen werkelijke vrienden maken-Ontoegankelijk
- Opwinding➔ Opwinding als angst➔ Opwinding als liefde of aantrekkingskracht➔ Excitation transfer: proces waarbij mensen verkeerde conclusies trekken over de
oorzaak van hun gevoelens → ambigue situaties (wankele brug experiment)-Mensen proberen verhoogde fysiologische opwinding te verklaren d.m.v. situationele
aanwijzingen → ambigue situaties → misattributie
→ Opwinding leidt niet altijd tot liefde (arousal zorgt voor versterking van aanwezige respons)
College 5
- Men heeft bepaalde intuïtieve theorieën over emoties➔ Primitief➔ Passies➔ Irrationeel
➔ Restrictieve emotionaliteit → je probeert je emoties onder controle te houden, er zijn normen en waarden voor het uiten van emoties op verschillende momenten
- Niet alle emoties hebben een positieve of negatieve lading (bijv. verbazing)- Emoties: korte reacties op gebeurtenissen die onze belangen raken. Meestal gekoppeld aan
gedragsmatige, lichamelijke, cognitieve en sociale reacties- Attitudes: positieve of negatieve evaluatie van mensen, objecten, gebeurtenissen,
activiteiten, ideeën. Langduriger, meer algemeen- Stemmingen: relatieve langdurige gevoelens die minder gefocust zijn dan emoties, en niet
gericht op een speciaal doel
- 2 emotiedimensies
➔ Positief v.s. negatief➔ Mild v.s. intens➔ Te simplistisch
- Specifieke emoties➔ Appraisal- en actietendenspatronen➔ Meerdere dimensies, bijvoorbeeld Roseman:
-Doelconsistentie/valentie-Zekerheid
-Agency (waar ligt het aan? → omstandigheden, zelf of anderen?)-Motivationele toestand-Controle over gebeurtenis
- Expressie van emoties➔ Gezichtsuitdrukkingen
-Cruciaal voor sociale interactie (moeilijker via social media)-Spieren automatisch aangespannen bij beoordelen van emotioneel beladen woorden-Gebruikt als sociaal signaal
- Emoties en cultuur➔ Zijn emoties universeel?
-Ekman: mensen uit verschillende culturen krijgen foto’s te zien waarop mensen uit
andere cultuur een emotie uitbeelden → welke emotie is het? → emoties werden overal
herkend → kritiek: televisie → geïsoleerd volk → zeven basisemoties die universeel zijn-Culturen verschillen in: gebeurtenissen die aanleiding zijn om een emotie op te roepen, plaats die emoties innemen, verwoording; uiting en regulering van emoties, emotietaal
- Lichamelijke en biologische aspecten➔ Emotionele expressie als bewijs voor evolutie➔ William James: Emoties worden pas gevoeld als ze worden uitgedrukt: de waarneming
van lichamelijke verandering IS de emotie (bijvoorbeeld: angst zonder aanleiding)-Mensen die deels verlamd zijn hebben verminderde gevoelens van boosheid, angst, seksuele opwinding. Niet altijd ondersteund
-Gezichtsuitdrukking verandert de gevoelde emoties → herkenning van de emotie is niet nodig
- Cognitieve aspecten
➔ Vaak dezelfde lichamelijke veranderingen bij dezelfde emoties → hoe weet je welke emotie je ervaart?
➔ Lichamelijke ervaringen alleen zijn niet voldoende om emoties te duiden
➔ Appraisal theorie: perceptie → appraisal/oordeel → emotie → lichamelijke reactie
-Zajonc: Kan niet, allereerste reactie moet emotioneel zijn, want cognitie duurt te lang → automatische affectieve reactie
-Rationeel-emotieve therapie: bij dezelfde situatie verschillende appraisals → emoties veranderen door appraisals te veranderen (reappraisal)
- Emoties als feedbacksysteem ➔ Veel emoties leiden niet tot gedrag, en wanneer het wel zo is, is het gedrag vaak
onaangepast of contraproductief➔ Direct effect op gedrag wel mogelijk, maar niet …..➔ Emoties hebben invloed vanwege feedback, anticipatie en reflectie
-Stimuleren cognities, niet gedrag
-Je gaat nadenken over de emotie en waar de emotie vandaan komt → door emoties leren we-We kunnen emoties niet beheersen
- Emoties en eten
➔ Biologisch gezien: hormonen zouden verzadigd gevoel moeten geven → eten is niet logisch als je verdrietig bent
➔ Andere factoren spelen mee in de beslissing om te eten -Het gaat erom hoe je met eten omgaat (disinhibited eater: je eet als eten voor handen
is → negatieve stemming: meer eten als je voedsel ziet/ruikt)-Het gaat erom hoe je met emoties omgaat: als je emoties onderdrukt, eet je vaak meer
→ Verbetert comfort food je stemming? -Stemming gaat significant omhoog na het eten van comfort food, maar OOK na het eten van ander eten of van het eten van niks
College 6
- Automatische beïnvloeding➔ Gebruik van schema’s (info die makkelijk toegankelijk is) en heuristieken (regels die vaak
kloppen/cognitieve short cuts)
➔ Niet altijd volledig opletten en nadenken → mogelijkheid tot beïnvloeding ➔ Voorbeelden:
-Attitudes t.o.v. klimaatsverandering gemeten bij verschillende temperaturen-Attitudes t.o.v. klimaatsverandering gemeten bij verschillende woordzoekers (met hitte-gerelateerde woorden of normale woorden)
-Stiltecoupé met bibliotheekafbeeldingen → mensen praten minder lang en minder vaak-Het verspreiden van allesreiniger citroengeur zorgt voor schoner en netter gedrag
- Imitatie➔ Vaak onbewust➔ Beïnvloedt zowel geïmiteerde als imitator➔ Treedt eerder op als we een affiliation goal hebben➔ Consequenties:
-Soepelere en prettigere interactie-Meer gericht op het collectief-Je wordt er hulpvaardiger van-Je wordt meer pro-sociaal-Het helpt je om contact te maken met anderen
➔ Geïmiteerd worden beïnvloedt stemgedrag➔ Mensen die uitgesloten zijn, vertonen daarna meer imitatie
- Automatische gedragsresponses➔ Signaalstimulus, mindlessness➔ Sturende presentatie
➔ ‘want’ → maakt niet uit wat voor reden, als het maar kort is en om een klein verzoek gaat
➔ Heuristieken
- Cialdini’s 6 wapens van invloed➔ Schaarste
-Mensen willen keuzevrijheid-Reageren negatief op keuzebeperking en willen dan hun vrijheid terug
-Consensus → iedereen wil het, dus dan is het blijkbaar goed-‘Nieuwe schaarste’ meest aantrekkelijk (vooral als dat komt door anderen)
➔ Reciprociteit/wederkerigheid
-Door-in-the-face-techniek → eerst een groot verzoek dat hoogstwaarschijnlijk geweigerd wordt, daarna een kleiner verzoek dat dan waarschijnlijk wel ingewilligd wordt
-That’s not all techniek → je krijgt zo veel dat je geneigd bent om ja te zeggen (Tell Sell)-Pepermuntjes bij rekening
➔ Autoriteit-Gevoelig voor autoriteit-Onderdeel van socialisatieproces-Titels, uniformen, auto’s etc.
➔ Sympathie-Je zegt eerder ja tegen een aantrekkelijker iemand (knap, gelijk, eerder gezien)-We associëren de boodschap met de bron (modellen in reclame)-Balans theorie: klant vindt model leuk, model vindt product leuk, klant vindt product leuk-‘Gun’-factor
➔ Sociale bewijskracht
-Mensen zijn sociale wezens → we kijken naar wat anderen doen-Omstander-effect, handdoeken in hotels
➔ Consistentie-Mensen behoeven consistentie-Cognitieve dissonantie-Commitment strategieën:
→Foot-in-the-door-techniek (eerst klein verzoek, dan groter verzoek)
→Low balling → post decisional phase (je spreekt iets af, daarna kan dat ‘helaas niet doorgaan’ maar mensen hebben nu het gevoel dat ze niet meer terug kunnen)
→Gedragsverandering, bijv. natuurbeheer
- Conformisme➔ Mensen conformeren zich aan elkaar (wederzijdse beïnvloeding)
➔ Verandering van iemands gedrag of cognities als gevolg van de reële of ingebeelde invloed van andere mensen
➔ Je handelt anders dan wanneer je alleen was geweest➔ Informationeel conformisme:
-Zij zullen het wel weten-Vooral bij ambigue situaties-Echte overtuiging
-Sherif: Autokinetisch effect → onderzoek➔ Normatief conformisme:
-Ik doe maar met hun mee, al weet ik beter-Je wilt erbij horen-Geen echte overtuiging, je gaat er op dat moment in mee-Asch: onderzoek met lijntjes met verschillende lengte
College 7
- Keuzeblindheid➔ Bijvoorbeeld: verschillende soorten jam, verschil niet geproefd➔ Je weet niet goed waarom je iets kiest, je kunt makkelijk redenen bedenken waarom je
iets hebt gekozen, terwijl dit helemaal niet is wat je hebt gekozen➔ Betrouwbaarder om naar acties te kijken dan naar reacties van mensen te luisteren
- Besliskunde➔ Normatieve besliskunde: formele modellen, hoe een rationeel mens optimale keuzes
kan maken, SEU model-SEU: waarschijnlijkheid dat een alternatief een consequentie oplevert x aantrekkelijkheid van consequentie-SUE: het belang van elk deelaspect meenemen, het belang van een attribuut blijft hetzelfde bij elke optie die je beoordeelt-Stappen in normatieve beslismodellen:1. Probleemstructurering: welke keuzemogelijkheden en hun gevolgen?
Probleem: → kunnen mensen opties goed op een rij zetten? → snelle check met
beslissingsstandaard → gezonde snacks uitgekozen: bij uiteindelijke keuze tussen
verschillende gezonde snacks heeft de info weinig of geen invloed meer → afwijking van optimale keuze2. Onzekerheidsanalyse: waarschijnlijkheden van gevolgen
Probleem: → mensen slecht in inschatten kansen3. Nutsanalyse: relatieve (on)aantrekkelijkheid van gevolgen
Probleem: → mensen slecht in beoordelen gevolgen4. Keuzebepaling: uitrekening van verwachte nut
➔ Beschrijvende besliskunde: hoe mensen zich gedragen, cognitieve en motivationele processen, Prospect theorie
- Vertekeningen in beoordelingen
➔ Representativiteit → ongevoelig voor info over base rate (voorbeeld receptionist v.s. programmeur)-Mensen gaan uit van stereotypen
➔ Cognitieve beschikbaarheid-Schattingen over frequenties en kansen worden beïnvloed door beschikbaarheid in
geheugen: recent mee geconfronteerd, extreem of opvallend, levendig → makkelijk te
herinneren → kans wordt hoger ingeschat➔ Ankering
- Schattingen worden beïnvloed door willekeurige getallen (duurder of goedkoper
DAN…?) → willekeurig hoog getal gegeven: schatting valt hoger uit dan willekeurig laag getal gegeven
➔ Conformation bias-Zoeken naar bevestigende info, mensen zoeken naar info die hun vermoedens bevestigt
➔ Optimisme → je acht de kans groter dat positieve dingen jezelf of naasten overkomen dan anderen, je acht de kans kleiner dat negatieve dingen jezelf of naasten overkomen dan anderen
- Mensen maken slechtere keuzes als ze moeten nadenken over redenen➔ Mensen focussen dan op plausibele redenen/kenmerken➔ Focus op redenen/kenmerken die gemakkelijk te verwoorden zijn➔ Kan leiden tot minder optimale keuzes
➔ Verwoorden leidt tot verstoringen → als mensen een geschikt vocabulair tot hun beschikking hebben of als objecten gemakkelijk te beschrijven elementen hebben zijn de effecten minder sterk
- SEU model➔ Geeft normatieve richtlijnen voor optimale keuzes, maar is niet wat mensen in
werkelijkheid doen➔ Wat doen mensen wel?
-Feedback: al doende leren-Heuristieken kunnen functioneel en rationeel zijn
- Descriptief model
→ Relatie tussen echte verwachtingen en waarde en de subjectieve ervaringen van verwachtingen en waarde➔ Prospect theorie
-Waarschijnlijkheidsfunctie: onderschatten van grote kansen, overschatten van kleine kansen-Waardefunctie: relatie tussen objectieve opbrengst en subjectieve waarde is niet lineair -Afnemend stijgend/dalend
-Lijn kunnen tekenen! → kenmerken: referentiepunt afhankelijk (0 punt), verzadiging bij winsten en verliezen, afkeer van verliezen (met winsten wil je niet graag gokken, met
verliezen wel → risico zoeken bij verlies, risico mijden bij winst → framing: manier
waarop je iets formuleert kan invloed hebben op de reactie van iemand → bijvoorbeeld sterftepercentages bij epidemie)
-Je hebt een minder positief gevoel bij korting dan dat je een negatief gevoel hebt bij verliezen
Subjectieve waarde
Objectieve waarde
- Persoonsverschillen➔ Promotiefocus v.s. preventiefocus (bereiken van doelen v.s. voorkomen van negatieve
dingen)-Invloed op analytisch denken, creativiteit (promotiefocus meer creatiever, preventiefocus meer analytisch)
➔ Optimisers v.s. satisficers-Optimisers: best mogelijke keuze (meer twijfels en spijt)-Satisficers: goed is goed genoeg (relaxter)
➔ Wilskracht-Lange termijn v.s. korte termijn-Kun je trainen
College 8
- Groep➔ Twee of meer individuen die elkaar beïnvloeden➔ Meer groep als er:
-Meer onderlinge afhankelijkheid (interdependentie) is-Meer leden zijn-Een duidelijke groepsidentiteit is-Wanneer er een groepsstructuur is
- Waarom word je lid van een groep?
➔ Behoefte ergens bij te horen → aandacht, affectie, need to belong
➔ Sociale identiteit → sociale-identiteitstheorie
- Sociale afwijzing➔ Negatieve gevolgen voor het individu
➔ Doet fysiek pijn → negatief voor individu, maar niet voor groep:-Groep dwingt aanpassing af-Evolutionair gezien: bescherming van groep door onaangepaste individuen uit te sluiten-Primitief alarmsignaal: “pas je aan of je staat er helemaal alleen voor”
➔ Effecten van sociale uitsluiting-Kan gewenst gedrag afdwingen
-Noodzaak tot zelfregulatie vervalt:
→Impulsief, chaotisch en destructief/agressief gedrag
→“Als ik toch nergens bij hoor, waarom zou ik dan nog de moeite doen om me goed te gedragen?”
- Sociale identiteit➔ Groepen vertellen wie we zijn➔ Dat wat we delen met leden van de groep waar we lid van zijn
- Hoe gedragen we ons in groepen?➔ Groepsnormen: expliciete en impliciete regels binnen een bepaalde groep➔ Sociale rollen: gemeenschappelijke verwachtingen in een groep over hoe bepaalde
mensen geacht worden zich te gedragen-Expectation States Theorie:
→Specifieke statuskarakteristieken: specifiek voor taak die kans op succes voor groepstaak verhoogt
→Diffuse statuskarakteristieken: algemene kenmerken die geassocieerd zijn met
leiderschap (sekse, culturele achtergrond, lichaamslengte → vrouwen en culturele minderheden vaak minder status)
- Invloed van groep op individu➔ Fundamenteel verschil tussen uitvoeren van taak:
-Ten overstaan van andere mensen (sociale facilitatie)-Met andere mensen (social leafing)
- Hoe presteren we in groepen?➔ Soms beter en soms slechter ➔ Sociale–facilitatietheorie
-Fysiologische arousal neemt toe met publiek-Grotere kans op dominante responsen (goed aangeleerde responsen) door arousal-Dominante responsen worden vaker goed uitgevoerd- Sociale facilitatie en sociale inhibitie
→ Aanwezigheid van anderen → arousal → dominante responsen → toegenomen prestatie (makkelijkere taak) of verslechterde prestatie (moeilijkere taak)
- Verklaringen voor sociale facilitatie➔ Andere mensen zorgen ervoor dat je extra alert en waakzaam wordt➔ Andere mensen maken ons zenuwachtig omdat we beoordeeld worden➔ Andere mensen leiden ons af van de taak die we moeten volbrengen
-Afleiding-en-conflicttheorie: men wil aandacht aan de taak EN aan de anderen besteden-Geldt ook voor niet-sociale vormen van afleiding (lawaai etc.)
- Social leafing➔ Individuele inzet neemt af naarmate de groep groter wordt➔ Verklaringen:
-Individuele prestatie wordt minder opgemerkt -Individuele prestatie heeft minder invloed op eindresultaat
➔ Motivatieverlies:
-Free rider-effect: meeliften-Sucker-effect: niet de kar trekken (niet als we mindere prestatie van anderen toeschrijven aan onbekwaamheid)
- Social leafing tegengaan➔ Groepsidentificatie
➔ Bevestiging van groep en/of individu → positieve feedback
- Social leafing➔ Individuele bijdrage niet identificeerbaar➔ Opgaan in groep➔ Aanwezigheid van anderen: ontspanning
- Sociale facilitatie:➔ Individuele bijdrage wel identificeerbaar➔ In the spotlight➔ Aanwezigheid van anderen: arousal
- Beslissen in groepen➔ Beslissingen in groepen niet altijd beter dan door individuen➔ Procesverlies:
-Niet alle informatie wordt uitgewisseld
→ Common-knowledge effect: onvermogen om unieke info uit te wisselen, groepen bespreken met name info die algemeen beschikbaar is, bij uiteindelijke beslissing heeft gemeenschappelijke info meer invloed-Brainstormen
→ Individuen onafhankelijk ideeën laten opschrijven is effectiever → angst om geëvalueerd te worden, social loafing, interferentie (één iemand praat, de rest moet stil
zijn → productiviteitsverlies), dominante groepsleden-Besluiten nemen
→ Groepspolarisatie: neiging van groepen om beslissingen te nemen die extremer zijn dan de aanvankelijke neiging van hun leden (risky shift of cautious shift)
- Groepspolarisatie: oorzaken➔ Sociale-vergelijkingstheorie: groepsleden hebben behoefte aan sociale vergelijking
wanneer er geen objectieve standaard beschikbaar is-Men neemt elkaars standpunten over en wil beter zijn-Groepsdiscussie geeft aan wat ‘goede’ mening is-Jij positief? Ik nog positiever
- Groupthink➔ Een soort denken waarbij het belangrijker is om de hechtheid en solidariteit van de
groep in stand te houden dan om op een realistische manier naar de feiten te kijken➔ Symptomen:
-Illusie van onkwetsbaarheid-Geloof in morele juistheid van denkbeelden van groep (alternatieven links laten liggen)-Stereotiepe opvattingen over buitenstaanders-Zelfcensuur (geen dwarsligger willen zijn)-Directe druk op dissidenten om zich te conformeren
-Illusie van eensgezindheid
-“Geestbewakers” → mensen die ervoor zorgen dat je niet afdwaalt van het groepsdoel
→ Oorzaken en gevolgen:-Cohesie, isolatie, directief leiderschap, slechte besluitvormingsprocedures, stress, weinig aandacht voor alternatieven en risico’s
-Gebrekkige informatieverzameling → gebrekkige besluitvorming
- Groupthink voorkomen➔ Diversiteit in groepen➔ Consultatie van outsiders➔ “Devil’s advocate”➔ Open vorm van leiderschap➔ Subgroepen en ‘second-chance meetings’➔ Vraag om anonieme meningen
College 9
- Agressie➔ Gedrag bedoelt om anderen te schaden of pijn te doen➔ Geen emotie➔ Intentioneel
- Indirecte agressie → poging om ander pijn te doen zonder face-to-face contact (roddelen)
- Directe agressie → gedrag om iemand pijn te doen op directe manier
- Emotionele agressie → schadelijk gedrag dat voortkomt uit boze gevoelens
- Instrumentele agressie → pijn doen om een ander doel te bereiken
- Actieve agressie → je doet iets om de ander te beschadigen
- Passieve agressie → je doet iets NIET om de ander te beschadigen
- Waarom agressie?➔ Interpersoonlijke bronnen
-Provocatie → vijandige attributie-vertekening-Uitsluiting-Normen en vergelding
➔ Biologische/fysieke oorzaken-Hersenbeschadigingen-Lichaamsstoffen (testosteron, serotonine)
➔ Voeding
-Gevangenen → aanvulling met vitamines, vetzuren en mineralen v.s. placebo → experimentele groepen minder agressief
➔ Sociale omgeving
-Gewelddadige videogames → bewijs voor relatie met agressief gedrag, gedachten en gevoelens, minder pro-sociaal gedrag en empathie (vooral korte-termijn)
- Frustratie-agressie hypothese➔ Origineel: agressie als automatische respons op elke blokkade van doelgericht gedrag➔ Displacement: Frustratie afreageren op iemand die niets met de oorzaak te maken heeft
- Cognitieve neo-associatie theorie➔ Elke onplezierige situatie leidt tot emotionele agressie in de mate dat deze onplezierige
gevoelens oproept (negatieve gevoelens → emotionele agressie)
-Hoge temperatuur → meer geweld (als je vrij bent), MAAR: niet te warm, want dan niet meer geweld
- Wat te doen tegen agressie?➔ Stoom afblazen
-Faciliteert nieuwe uitingen van agressie➔ Afleiding en andere gevoelens oproepen➔ Mindfullness
- Pro-sociaal gedrag➔ Alle gedrag en acties die door de samenleving positief gewaardeerd worden en op de
een of andere wijze positieve gevolgen hebben voor het lichamelijk of psychische welzijn van de ander
➔ Verschillende gradaties:
-pro-sociaal gedrag → doel om anderen te helpen (ongeacht motief)
-welwillendheid → doel om anderen te helpen zonder externe beloning
-puur altruïsme→ doel om anderen te helpen zonder dat externe of interne beloning wordt nagestreefd
- Waarom pro-sociaal gedrag?➔ Egoïstische motieven
-Eigenbelang staat voorop: evolutionair perspectief: zelfzuchtige gen; arousal/kosten-baten model
➔ Altruïstisch motief-Empathie-altruïsme hypothese
- Evolutionair perspectief➔ Inclusive fitness: kans dat genen worden doorgegeven aan toekomstige generatie➔ Bereidheid om anderen te helpen
- Managen van emotional arousal➔ Arousal/kosten-baten model
-Visie dat toeschouwers van lijden helpen om hun persoonlijk leed te verzachten➔ Helpen in noodgevallen als:
-Negatieve arousal-Omstandigheden suggereren dat helpen het onplezierige gevoel zal verlichten
➔ Arousal-kosten-baten model van helpen: zie PowerPoint
- Soorten kosten en baten➔ Baten
-Direct: beloning, sociale goedkeuring, prestige-Indirect: delen van vreugde van ontvanger
➔ Kosten-Kosten van helpen: inspanning, gevaar-Kosten van niet helpen: verlies van respect van anderen, schuldgevoel, empathic distress
- Zuiver altruïsme➔ Pro-sociaal gedrag: voelt goed, we komen beter over, we worden er beter van➔ Empathie-altruïsme hypothese (zie tekening PowerPoint en experiment)➔ Empathie = het perspectief van de hulpbehoevende nemen
- Omstander-effect
➔ Pluralistic ignorance → omstanders als bron voor af- en goedkeuring ➔ Hulp mogelijk gezien als onwelkome inbreuk➔ Stappen om hulp te verlenen:
1. Noodsituatie opmerken (anderen leiden af)2. Situatie interpreteren (ambiguïteit, pluralistic ignorance)3. Verantwoordelijkheid (diffusion of responsibility)4. Besluiten welke hulp nodig is (incompetentie)
5. Hulp verlenen (angst om een rare indruk te maken → audience inhibition)➔ Vaker helpen bij:
-Gevaarlijke situaties-Onwetende omstanders-Fysiek sterke omstanders-Omstanders die elkaar kennen-Minder omstanders
College 10
- Vooroordelen➔ Affectieve, gevoelsmatige reacties die iemand ervaart ten opzichte van een bepaalde
groep➔ Kan positief of negatief zijn➔ Meten:
-Expliciet: mensen vragen naar bewuste gevoelens over een bepaalde groep→ sociaal wenselijke antwoorden, mensen niet altijd bewust van eigen vooroordelen/stereotypen-Impliciet: impliciete-associatietaak
→ Probeert oordelen te achterhalen die mensen niet willen delen of waarvan ze zich niet bewust zijn
→ Voordeel: mensen kunnen minder controle uitoefenen op hun reacties
→ Weerspiegelt hoe we beïnvloed worden door omgeving en onze ervaringen. Vaak botsen die omgevingsinvloeden met onze bewuste opvattingen
→ Mogelijke associaties: dik = slecht, dun = goed → foto’s ordenen naar links of rechts
→ Testresultaten hangen af van: volgorde stimuli, gebruik linker- of rechterhand, herhaling, beïnvloeding (contrastereotypen)
- Stereotypen➔ Cognitief schema over een bepaalde groep, dat alle kenmerken bevat die men met een
bepaalde groep associeert➔ Identieke eigenschappen worden toegeschreven aan vrijwel alle leden van de groep,
ongeacht de daadwerkelijke verschillen tussen leden➔ Kan wel of niet accuraat zijn➔ Gebaseerd op basis van regels van ouders, vrienden en media (abstraction-based), of op
basis van eigen ervaringen (instance-based)
- Stereotypen en sociale categorisatie➔ Basis categorieën: sekse, leeftijd, etniciteit➔ En andere waarneembare info als kleding, houding, attributen➔ Automatisch
- Discriminatie➔ Een verschillende behandeling van mensen op basis van hun groepslidmaatschap➔ Gedragscomponent➔ Kan subtiel of niet-subtiel zijn➔ Old-fashioned: openlijk en expliciet➔ Modern: verborgen en subtiel, inclusief het geloof dat vooroordelen en discriminatie niet
meer bestaan (bijvoorbeeld op arbeidsmarkt → vaker bij mannen dan bij vrouwen, vaker bij lagere functieniveaus en bij functies met veel klantencontact)
- Leiden vooroordelen tot discriminatie?➔ Losjes gerelateerd: ook vooroordelen zonder discriminatie, ook discriminatie zonder
vooroordelen
- Waar komen vooroordelen vandaan?➔ Aangeboren of aangeleerd?
-Sociaal leren: ouders/opvoeders/vrienden/klasgenoten, autoritaire persoonlijkheid, media
- Hoe ontstaan stereotypen?➔ Categorie-accentuatie theorie
-Overeenkomsten binnen categorieën overdrijven (assimilatie)-Verschillen tussen categorieën overdrijven (contrast)-Effect sterker wanneer categorisatie belangrijk is voor onszelf-Om tijd en cognitieve inspanning te besparen, scherpen we verschillen tussen groepen vaak aan en zwakken we de verschillen binnen groepen af
- Ingroup-favoritisme➔ Wij-zij categorisatie➔ Flexibel en afhankelijk van intergroup context➔ Ingroup favoritisme: positieve gevoelens en een speciale behandeling voor mensen die
we tot onze wij groep rekenen (en negatieve gevoelens en oneerlijke behandeling voor mensen buiten die groep)
- Groepen en sociale identiteit➔ Sociale categorisatie: onvermijdelijk onderdeel van sociale wereld, geeft structuur➔ Sociale identiteit: wie we zijn op sociaal niveau, zelfconcept hangt af van persoonlijke en
sociale identiteit➔ Sociale vergelijking: eigen groep vergelijken met anderen groepen, motivatie om eigen
groep als afwijkend te zien
- Sociale identiteitstheorie1. Sociale categorisatie2. Sociale identiteit3. Sociale vergelijking
→ Ingroup bias/intergroup behaviour → differentiatie → groep onderscheiden → betekenis aan
groepsidentiteit → sociale identiteit
- Minimale groepen➔ Groepsidentiteit: geen betekenis➔ Toegewezen worden in random groep zorgt al voor wij-zij gevoel
- Groepen met een hoge en lage status➔ Groepen met lage status erkennen relatieve sterktes van beide groepen, groepen met
hoge status doen dit minder➔ Groepen met hoge status hebben grotere ingroup bias, ook op minder relevante
dimensies➔ Generalisatie van superioriteit van groepen met hoge status (halo effect)
- Groepen met lage status➔ Personen die zich het minst identificeren met lage-statusgroep, zijn vaak de meest
bekwame leden van die groep
- Outgroup-homogeniteitsbias➔ Perceptie dat individuen in outgroup meer op elkaar lijken dan in werkelijkheid het geval
is en ook meer op elkaar lijken dan de leden van de ingroup➔ Mensen beter in het herkennen van anderen van het eigen ras, dan van een ander ras
(bijvoorbeeld the Quincy Five)
- Hoe worden vooroordelen en stereotypen in stand gehouden?➔ Via wat opvalt in de werkelijkheid: illusoire correlatie
-Kleine groepen worden overmatig geassocieerd met negatieve zaken
-Cognitieve verklaring: (dubbele) distinctiviteit → aandacht, opslag, beschikbaarheid➔ Hoe we erover praten: communicatie
- Gevolgen voor gestereotypeerde➔ Metastereotypen (nadenken over de stereotypen die anderen van jouw groep zullen
hebben)➔ Attributionele ambiguïteit (gedrag van anderen toeschrijven aan groep waar je bij hoort)➔ Stereotypebedreiging (je wilt zo graag het negatieve stereotype over je groep
ontkrachten dat je het uiteindelijk bevestigd → je presteert slechter)
- Veranderen van vooroordelen, stereotypering en discriminatie
➔ Hypothese: onwetendheid → contact tussen groepen-Werkt alleen als: ondersteund door autoriteit, groepen van gelijke status, individueel contact, interactie levert beloning, gezamenlijke doelstelling
➔ Contra-stereotype voorbeelden
-Mensen gaan subtyperen → uitzondering op de regel➔ Niet aan denken/onderdrukken
-Boemerang-effect, vooral bij mensen met hoge bevooroordeeldheid➔ Hercategorisatie