Social Bestek
-
Upload
vinodhini-ramakrishnan -
Category
Documents
-
view
227 -
download
1
description
Transcript of Social Bestek
sociaalbestek
tijdschrift voor werk, inkomen en zorg
nummer 11, november 2010, jaargang 72
Sociale zekerheid: we doen het anders Hulp van de kerk en moskee bij armoede Een zakelijke blik op het sociale domein In welke gemeenten zijn welvaartsverschillen het grootst? De menselijke maat voorop Is er een Europees sociaal model?
S i l k h id d h d H l d k k
Een baan komt niet vanzelf
TSB_11_10.indd Cover1TSB_11_10.indd Cover1 10/14/2010 9:33:08 PM10/14/2010 9:33:08 PM
TSB_11_10.indd Cover2TSB_11_10.indd Cover2 10/14/2010 9:33:12 PM10/14/2010 9:33:12 PM
RedactioneelInhoud
1 sociaalbestek 11/2010
2 We doen het anders
Ray Geerling
6 Een geschikte baan komt niet vanzelf
Kees van Uitert, Paul van Kruining en Wim Schouten
10 Hulp van de kerk en moskee bij armoede
Hub Crijns en Carla van der Vlist
14 Een zakelijke blik op het sociale domein
Rogier den Uyl en Ferdinand Oort
18 In welke gemeenten zijn de verschillen het
grootst?
Petra Ament, Marion van den Brakel en Jack Claessen
23 De menselijke maat voorop
Wilma Vorselman
26 Signalement van het CBS
27 Is dat er dan?
Peter Donders
En verder… 10 pagina’s over arbeid en sociale
zekerheid in SZActueel
Geef je wel of geef je niet?
Mijn eerste baan was in de schuldhulpverlening. Daar heb je elke
dag mensen in je spreekkamer die van weinig geld moeten rondko-
men. Na jarenlang als student elk dubbeltje omgedraaid te hebben,
voelde ik me met mijn eerste salaris best rijk. Dus toen ik bij de
supermarkt aangesproken werd door een man die mijn boodschap-
penkar terug wilde brengen (en de gulden wilde houden om brood
te kopen) vond ik dat prima. Fijn als ik hem daar mee kon helpen en
ik kon die gulden best missen.
Ik schrok enorm toen een andere man boos op mij kwam toelopen
en zei dat ik dat nooit meer mocht doen. De eerste man zou er
drank van kopen en zichzelf zo kapot maken. Die mogelijkheid was
niet in me opgekomen.
Daar van geleerd, besloot ik voortaan alleen aan organisaties te
geven en niet aan mensen op straat. Dan weet je immers zeker dat
het geld goed terecht komt. Dat leverde nooit discussie op tot afge-
lopen zomer. Begin augustus werd Pakistan getroffen door zware
overstromingen. Er was discussie of de samenwerkende hulporgani-
saties wel in staat waren het geld te besteden aan de mensen die
het nodig hebben of dat het in een oorlog zou verdwijnen. De orga-
nisaties gingen steeds explicieter uitleggen waar het geld aan
besteed werd, vermeldden zelfs de kostprijs van een voedselpakket
en een tent en op internet woedde een felle discussie: geef je wel
of geef je niet?
Vlak daarna werd ik weer met die vraag geconfronteerd tijdens een
paar dagen in Rome. Bij de muur rondom de Vaticaanse musea zag
ik een bedelende vrouw voorover liggen op straat, huilend, met één
hand omhoog en een rozenkrans in de andere. Confronterend, zeker
in contrast met de pracht en praal die achter de muur bewaard
wordt. Maar ik heb haar niets gegeven, ik geef immers alleen aan
organisaties. Diezelfde middag zag ik een bedelende man op het
Piazza Navona. Hij zat rechtop en vroeg beleefd om een gift. Zijn
benen waren vanaf de knie geamputeerd. Ik weet niet hoe de soci-
ale zekerheid in Italië geregeld is. Of deze mensen beroep kunnen
doen op een uitkering, arbeidsbemiddeling of daklozenopvang.
Maar ze brachten me wel weer aan het twijfelen. Mensen op straat,
geef je wel of geef je niet?
Debby Radoux
coverfoto: Stock
TSB_11_10.indd 1TSB_11_10.indd 1 10/14/2010 9:33:12 PM10/14/2010 9:33:12 PM
2 sociaalbestek 11/2010
Ook ik ben er van overtuigd dat het stelsel efficiënter en
effectiever kan worden uitgevoerd. Zo kunnen uitvoerings-
organisaties in aantal worden teruggebracht, overlappen-
de wet- en regelgeving geherschikt en de bedrijfsvoering
geoptimaliseerd. Maar de discussie over ‘hoe?’ moet wel
worden gevoerd in het volle besef dat de sociale zekerheid een
van de belangrijkste fundamenten is van onze samenleving.
Meer dan een kwart van de ingezetenen van ons land doet
er tijdelijk of permanent een beroep op. De discussie dient
daarom serieus te worden gevoerd: met visie, bezieling en
maatschappelijk en historisch besef.
De beleidsmakers en verantwoordelijke politici zijn voor
de sociale zekerheid toe aan een wake-up call, waardoor de
structuur en de uitvoering van de sociale zekerheid bespreek-
baar worden en er een nieuwe visie kan worden geformu-
leerd. Hierdoor kan een stevig fundament worden gelegd dat
rekening houdt met de veranderende sociale, economische
en maatschappelijke werkelijkheid. Dus geen opportunis-
tische maatregelen, op basis van de waan van de dag, maar
een discussie op basis van uitvoeringservaringen, toekomst-
verwachtingen en een innoverende visie. In dit artikel wil
ik hiertoe een aanzet geven. Een aantal uitgangspunten en
referenties benoemen en bespreekbaar maken om zodoende
te voorkomen dat de discussies gevoerd worden op basis van
mythes, halve waarheden en stokpaardjes van mensen die bij
het maken van een statement een persoonlijk belang heb-
ben. Naar mijn mening zou de discussie in de sociale zeker-
heid moeten gaan over de tien onderwerpen die ik hierna
benoem.
1. Niet iedereen kan werken De eerste mythe is,
dat zogoed als iedereen aan het werk kan (waarmee men dus
feitelijk beweert dat uitkeringsgerechtigden ten onrechte een
beroep doen op de sociale zekerheid) De realiteit is een an-
dere, we moeten accepteren dat een aantal mensen om allerlei
redenen geen bijdrage kan leveren aan de arbeidsmarkt. We
moeten dan ook ophouden met het stellen dat iedereen terug
zal keren naar de arbeidsmarkt en dat we het re-integratie en
participatiebeleid op full-employment moeten inrichten. Ik
durf de stelling aan, dat van de 300.000 uitkeringsgerechtig-
den in de bijstand, er 200.000 nooit meer terug zullen keren
naar de arbeidsmarkt. Laten we het re-integratiebeleid dan
ook op deze werkelijkheid inrichten en investeren in partici-
patie en zorg voor de personen die niet kunnen terugkeren.
Politici en beleidsmakers moeten ophouden de vergelijking
te trekken tussen de vraag op de arbeidsmarkt en het aantal
personen dat noodzakelijkerwijs een beroep moet doen op
een uitkering. Die vergelijking is onzinnig, het matchen van
Wake-up call beleidsmakers sociale zekerheid
De toekomst van de sociale zekerheid
We doen het andersRay Geerling
Nederland is in de greep van bezuinigingen en politiek gedoe. In bijna alle bezui-
nigingsvoorstellen en politieke discussies staat het sociaal zekerheidsstelsel met
stip bovenaan. Bijna alle partijen zijn van mening dat: de uitvoering veel efficiën-
ter en effectiever kan. Bezuinigingsbedragen van 5 tot maar liefst 12 miljard
passeren de revue.
TSB_11_10.indd 2TSB_11_10.indd 2 10/14/2010 9:33:13 PM10/14/2010 9:33:13 PM
3 sociaalbestek 11/2010
de verantwoordelijkheid en een gezamenlijk doel ontbreekt.
Laten we ophouden met het creëren van een onhaalbare of
irreële werkelijkheid. De Werkpleinen dienen onder één regie
te worden gebracht. Mijn voorkeur gaat uit naar de gemeente
die dicht bij de burger functioneert en op de hoogte is van
de behoeften van haar ingezetenen. Over de omvang en een
eventuele situering van het nieuwe Werkplein kunnen we
nog discussiëren, maar één portaal waar alle vragen bij één
instantie kunnen worden verwerkt (De VVV van de sociale
zekerheid) is een noodzaak voor een optimaal functionerende
sociale zekerheid. De achterkant van de sociale zekerheid kan
dan regionaal worden ingevuld op basis van de shared service
gedachte (regionale administratieve uitvoeringsorganen). De
ondersteunende uitvoeringstools, als automatisering zouden
gebaseerd moeten worden op een landelijke standaard, zodat
voor de uitvoering geen gebruik meer wordt gemaakt van
verschillende systemen die het zelfde doel beogen. Alleen al
door het laatste zal een grote bezuiniging kunnen worden
gerealiseerd. En dan niet een nieuw pakket bouwen, maar
een al bestaand pakket dat bewezen heeft goed te draaien als
algemene standaard verheffen.
4. Herinrichting op basis van behoeften klant In onze huidige sociale zekerheidsstelsel lopen
doelen en uitgangspunten vaak door elkaar heen. Hierdoor
houden verschillende uitvoeringsinstanties zich bezig met
dezelfde klant, op basis van verschillende uitgangspunten en
met verschillende referentiekaders in de wet en regelgeving.
uitkeringsgerechtigden is niet een kwestie van het vergelijken
van rijtjes en aantallen. De problematiek wordt daardoor veel
te simpel voorgesteld. Een succesvolle re-integratie is in de uit-
voeringspraktijk veel ingewikkelder dan wordt gesuggereerd
en vaak afhankelijk van de economische omgeving, de oplei-
dingsgraad en de belemmeringen gelegen bij de werknemer.
Natuurlijk moet iedereen een maximale inspanning plegen
om zelf in zijn of haar bestaan te voorzien. Zij die niet willen,
moeten worden gesanctioneerd, maar dat wil nog niet zeggen
dat een ieder een plaats op de arbeidsmarkt kan verkrijgen.
2. Dé klant bestaat niet Het klantbeeld in de sociale
zekerheid is steeds aan verandering onderhevig. De uniforme
klant bestaat niet en de klant op basis van definities centraal
stellen is dan ook een loze kreet. Het klantbeeld is zeer divers
en vergt derhalve een aanpak op basis van maatwerk. Alge-
meenheden bij het definiëren van klantbeelden in de sociale
zekerheid leidt tot een verschraling in de aanpak. De uitvoe-
ringsorganisaties moeten dan ook zodanig worden ingericht
dat er plaats is voor maatwerk; de centrale regelgeving moet
tot een minimum beperkt worden en beperkt blijven tot
kaderwetgeving, zodat de creativiteit van de uitvoering een
maximale kans kan krijgen. De regelgeving van de sociale ze-
kerheid zou op korte termijn kritisch door uitvoerders van de
werkvloer tegen het licht moeten worden gehouden, waarbij
een inventarisatie kan worden gemaakt van overbodige en
contraproductieve wet- en regelgeving. Hierbij kan bijvoor-
beeld gedacht worden aan de mogelijkheid van een perma-
nente ontheffing van de sollicitatieplicht voor hen die geen
kans meer hebben om terug te keren op de arbeidsmarkt.
3. Het Werkplein is een achterhaald concept
De Inrichting en de structuur van de sociale zekerheid zouden
op de schop moeten. Een sterke vereenvoudiging van de
uitvoering en het terugbrengen van het woud van regels is
noodzaak om tot een effectieve uitvoering te komen. Immers,
dagelijks wordt vastgesteld dat een aantal structuren niet meer
efficiënt bijdragen aan de uitvoering van de sociale zekerheid.
Vele beleidsmedewerkers en politici ontkennen de noodzaak
tot een structuurdiscussie. Maar het ontkennen van een
noodzakelijke, nieuwe structuur is het vasthouden aan een
uitgangspunt dat niet meer strookt met de werkelijkheid. De
verkrampte samenwerking tussen de gemeenten en het UWV
loopt al jaren met een beperkt resultaat. Het is ook moeilijk
om twee partners met elkaar te laten vrijen, wanneer de passie,
De toekomst van de sociale zekerheid
Het is kwart voor twaalf, beleidsmakers en politici zijn voor de sociale
zekerheid toe aan een wake-up call
Foto
: Sto
ckXc
hang
e
TSB_11_10.indd 3TSB_11_10.indd 3 10/14/2010 9:33:13 PM10/14/2010 9:33:13 PM
4 sociaalbestek 11/2010
De prestaties worden op een diverse wijze beoordeeld en de
verantwoording is ondoorzichtig geregeld. De uitvoering van
de sociale zekerheid dient echter te worden vorm gegeven op
basis van werk-inkomen, re-integratie, participatie en zorg.
Hierdoor zal de ‘klantbehoefte op basis van een individuele
vraagsturing’ leidend worden voor de inrichting en de uitvoe-
ring van de sociale zekerheid. Beter gezegd: de behoefte van de
klant bij de uitvoering van de sociale zekerheid als uitgangs-
punt nemen. De wet-regelgeving, de uitvoeringsorganisaties
en het financieringsysteem van de sociale zekerheid zullen
hierop moeten worden ingericht. We zouden de intake in één
portaal onder regie van de gemeente moeten onderbrengen
en de verwerking van de uitkeringen in een back-office op
regionale wijze moeten situeren en het uitvoeren.
5. Bezuinigingen realiseren door verbete-ren bedrijfsvoering De bedrijfsvoering is de laatste
jaren aanzienlijk verbeterd Maar er zijn nog grote slagen te ma-
ken. De sturing kan verder worden geoptimaliseerd, vooral het
bedrijfsvoeringmodel sluit niet altijd aan op uitgangspunten
van een efficiënte bedrijfsvoering. De processen kenmerken
zich nog vaak door overbodige overdrachtmomenten, het afre-
kenen op geformuleerde prestatie-indicatoren is niet altijd ge-
meengoed in de uitvoeringsorganisatie, de bemensing is vaak
ingericht zonder een noodzakelijke flexibele schil en het ma-
nagement is niet gewend te sturen op zich voordoende inter-
ventiemomenten. De huidige tijd geeft hiervan een aantal op-
merkelijke voorbeelden. Nog te vaak wordt botweg en lukraak
bezuinigd op basis van cijfers en getallen, en maar zelden op
grond van een visie op doelen en resultaten. Daardoor wordt
de bezuiniging vaak ten onrechte gerealiseerd door het onge-
fundeerd snijden in het aantal fte’s, zonder de consequenties
voor de uitvoering van de publieke taak in kaart te brengen.
Bezuinigingen kunnen en zijn in een aantal gevallen een zegen
voor het optimaliseren van de bedrijfsvoering, maar hiervoor is
wel visie, daadkracht en creativiteit bij de politiek en manage-
ment noodzakelijk. Ik heb mij al eerder verbaasd dat bij de in-
vulling van de bedrijfsvoering in het publieke domein nauwe-
lijks wordt geanticipeerd op de aanstaande grote uittocht van
de babyboomers uit de publieke overheidsdienst.
6. Klein is niet per se fijn en groot niet altijd beter De sociale zekerheid is gebaat bij een regio-
nale uitvoeringsstructuur met centrum gemeenten als opera-
tionele kernen. De taakstelling voor gemeenten in dezen zal
in de toekomst qua omvang toenemen, onder druk van de op-
timalisering van de uitvoering en de opvatting dat de uitvoe-
ring dichter bij de burger zal moeten worden gesitueerd. Voor
een efficiënte uitvoering is een zeker volume nodig, waardoor
regionalisering van het back-office van de sociale zekerheid
noodzakelijk zal zijn. Zonder het klantcontact aan de voor-
kant te beïnvloeden zal het model van een centrumgemeente
per regio hiervoor te overwegen zijn. Een dergelijke structuur
kan met behoud van de gemeentelijke identiteit op basis van
een bestuursovereenkomst vorm worden gegeven. Voor de
omvang van de regionale uitvoering is geen formule te geven,
deze is afhankelijk van de demografische, economische en
maatschappelijke structuur van de regio. In de ene regio zal
50.000 inwoners een gegeven kunnen zijn, terwijl in andere
regio geheel andere grootheden aan de orde zijn. Maar een
effectief beleid dient te worden gefaciliteerd door een back-
office van enige omvang. Gedacht kan worden plusminus 30
tot 80 regio’s, waar de administratieve en ondersteunende ta-
ken van de sociale zekerheid kunnen worden ondergebracht.
7. Integraliteit van beleid is noodzaak In de
uitvoering van de sociale zekerheid nemen klanten met een
multidisciplinaire problematiek toe, om hiervoor een oplos-
sing te bieden is integraliteit van het beleid en de uitvoering
noodzakelijk. Zorg, inkomen –werk, wonen, welzijn, onder-
wijs, handhaven en zorg dienen in een aantal situaties op een
integrale wijze te worden uitgevoerd om de problematiek van
de burger te kunnen oplossen. De integraliteit van de uitvoe-
ring wordt vaak belemmerd door de vele organisaties en in-
stellingen die zich met dezelfde klant bezighouden, zonder
enige onderlinge afstemming en coördinatie. Het lijkt er vaak
op dat het belang van de instelling en organisatie voorop
staat in plaats van de klant/client. De integrale aanpak kan
alleen op gemeentelijk niveau succesvol vorm worden gege-
ven als we de kokers van de uitvoering weten te integreren
en een algemene sturing van het beleid en de uitvoering van
het vangnet van de sociale zekerheid onder een dwingende
gemeentelijke regie te plaatsen. De centrale sturing door de
gemeente zal moeten worden ondersteund door een geïnte-
greerde financieringbasis voor integraal beleid, anders zal
het oplossend vermogen van het beleid en de uitvoering ten
behoeve van de klant sterk achterblijven.
8. Naar een nieuwe, wettelijke basis Naast
de structuurdiscussie en een kritische reflectie op de inzet
De toekomst van de sociale zekerheid
TSB_11_10.indd 4TSB_11_10.indd 4 10/14/2010 9:33:14 PM10/14/2010 9:33:14 PM
5 sociaalbestek 11/2010
10. Professionaliteit van de uitvoerder De
kwaliteit van de bemensing van de uitvoering van de sociale
zekerheid is essentieel voor een goede uitvoering. De profes-
sionele uitvoeder dient zich zelf voortdurend te spiegelen aan
het resultaat van zijn of haar inspanningen. Een doelmatige
uitvoering valt of staat met een professionele bemensing van
de uitvoering. De managers/bestuurders zouden tijdens de
huidige bezuinigingsgolf niet de traditionele fout moeten
maken dat er wordt bezuinigd op opleiding, scholing en trai-
ning van het personeel. De publieke taakstelling vindt plaats
in een dynamische omgeving waar van de uitvoerder een gro-
te professionaliteit wordt verwacht. In deze professionaliteit
dient bij voortduring te worden geïnvesteerd. Wanneer we
een publieke overheid wensen van een beperkter omvang dan
zullen we om zijn mist een hoge kwaliteit mogen vragen.
van middelen is een heroverweging nodig van het juridisch
kader van de sociale zekerheid. Hierbij kan gedacht worden
aan het samenvoegen van de Wajong en de Wsw. Deze wetten
houden zich immers bezig met dezelfde doelgroepen. Maar
ook kan gedacht worden aan het onderbrengen van deze wet-
ten in de Wwb, waardoor de eigen verantwoordelijkheid van
het individu nog meer kan wordt benadrukt.
De uitvoeringsinstellingen zouden op de gewijzigde wet- en
regelgeving moeten worden ingericht, waarbij zoals gezegd
de voorkant onder regie van de gemeente dient te worden
gebracht, de administratieve uitvoering in het regionaal back-
office en de re-integratie en participatie in een mid-office dat
gekenmerkt kan worden als de werkplaats van de sociale
zekerheid.
Daarbij dient een nieuw kader te worden geformuleerd voor
de nieuwe werknemer, namelijk de ZZP’er. De sociale zeker-
heid is ingericht op de traditionele werknemer en niet op de
nieuwe werkgever–werknemerverhoudingen, hierdoor begin-
nen zich allerlei uitvoeringsproblemen voor te doen. Deze
problematiek kan bij een heroverweging van het juridisch
kader worden getackeld.
9. De financiële tijdbom In de discussies over de
sociale zekerheid wordt de zorg vaak als financiële tijdbom
opgevoerd. Vooral de uitvoering van de AWBZ en de Wmo
baart menigeen zorgen. De uitgaven voor de zorg blijken
moeilijk beheersbaar. In het nabije verleden is de gemeente
naar voren geschoven als kernuitvoerder van de zorg. Het
lijkt mij juist dat de uitvoering van de zorg zo dicht mogelijk
bij de burger wordt gesitueerd en dat is ten principale de ge-
meente. Ook de integraliteit van de uitvoering van de sociale
zekerheid vergt dat er in deze situatie gekozen wordt voor de
gemeente. Maar de beheersbaarheid van de zorg zal ook op
financiële argumenten moeten worden gevoerd. Hierbij moet
gedacht worden aan een beperking van de toegang op basis
van een financiële drempel. En het beperken van het voor-
zieningenpakket. Dergelijke zaken zullen centraal moeten
worden geregeld en niet van de financiële situatie van de ge-
meente moeten afhangen. De kwaliteit van de zorg mag niet
afhankelijk zijn van gemeentelijk beleid. De discussie wordt
de afgelopen jaren nog teveel gevoerd op basis van rechten
die men zou kunnen claimen en niet op basis van het fun-
dament van de zorg, namelijk solidariteit met een ieder die
buiten zijn of haar schuld noodzakelijkerwijs op deze zorg
een beroep moet doen Meer informatie? Kijk op www.kennisbanksocialezaken.nl
De toekomst van de sociale zekerheid
Hopelijk kijken de Haagse politici bij het heroverwegen en innoveren geregeld
naar Vadertje Drees voor de deur, grondlegger van een van de belangrijkste
fundamenten van onze samenleving
Foto
: Her
man
Kep
py
TSB_11_10.indd 5TSB_11_10.indd 5 10/14/2010 9:33:14 PM10/14/2010 9:33:14 PM
6 sociaalbestek 11/2010
Zo’n 400 belangstellenden komen op 10 november naar het
najaarscongres van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI).
Het jaarlijkse congres wordt gehouden in de Nieuwe Kerk
in Den Haag. Het publiek zal bestaan uit beleidsmakers en
-adviseurs op het terrein van arbeidsmarkt, sociale zeker-
heid en re-integratie. Sprekers zijn onder andere Aart-Jan
de Geus (OECD), Jules Theeuwes (UvA), Hans Kamps
(SER).
Op 13 september 2010, twee maanden daarvoor, deden de
leiders van het Internationale Monetaire Fonds (IMF) en de
Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), samen met andere
leiders, een gezamenlijke oproep tot internationaal commit-
ment gericht op het voeren van economisch herstelbeleid
waarin werkgelegenheid centraal staat. Dit gebeurde tijdens
de eerste gezamenlijke conferentie van de twee organisaties
ooit, in Oslo. Beide spraken over herstelbeleid waarin werk-
gelegenheid centraal staat. Dat betekent volgens de twee
organisaties een focus op beleid dat gericht is op werkgele-
genheidscreërende, economische groei. De Internationale
Arbeidsorganisatie organiseert als tripartiet VN-orgaan –
gevormd uit organisaties van werkgevers, werknemers en
overheden uit nagenoeg alle landen ter wereld - een uniek
draagvlak. Het krijgt bovendien steun van het Internationale
Monetaire Fonds en de financiële wereld.
Het RWI-congres ‘Krachtig uit de crisis!’ levert een Nederlandse
invulling op van de oproep van IAO en IMF. Wetenschappers,
sociale partners en vertegenwoordigers van gemeenten leveren
hun kijk op de effecten van de crisis op de arbeidsmarkt om
handvatten te bieden voor duurzaam en evenwichtig herstel.
Want wat is de inhoud van ‘herstelbeleid gericht op werkgele-
genheidscreatie’ in de Nederlandse context?
Krimp Op de eerste plaats is meer inzicht nodig in de ge-
volgen van de crisis. Cijfers laten een economische krimp zien
van 5 procent in 2009. En al is er dit jaar sprake van voorzich-
tig economisch herstel, de vooruitzichten blijven onzeker.
Uit de Arbeidsmarktanalyse 2010 van de RWI blijkt dat het
dal van de economische conjunctuur nog lang doorwerkt op
de arbeidsmarkt, ondanks de lichte afname van de werkloos-
heid. Kortom, werkgevers, werknemers en gemeenten – die
samen de RWI vormen – ondervinden direct de gevolgen van
deze economische crisis.
Na een inleiding waarin plaatsvervangend secretaris-gene-
raal van de OECD en oud-minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid Aart-Jan de Geus de effecten van de crisis in
Nederland in internationaal perspectief plaatst, wordt inge-
zoomd op de gevolgen ervan voor groepen mensen, economi-
sche sectoren en gemeenten.
Kees van Uitert, Paul van Kruining en Wim Schouten
Op 10 november houdt de Raad voor Werk en Inkomen haar najaarscongres. Het
centrale thema is: Krachtig uit de crisis! Wat is nodig om ervoor te zorgen dat de
arbeidsmarkt optimaal functioneert als de crisis weer achter de rug is? De belang-
rijkste beleidsuitdagingen voor de Nederlandse arbeidsmarkt geanalyseerd.
Krachtig uit de crisis
Arbeidsmarkt
Een geschikte baan komt niet vanzelf
TSB_11_10.indd 6TSB_11_10.indd 6 10/14/2010 9:33:15 PM10/14/2010 9:33:15 PM
Nu is de ene laagconjunctuur de andere niet. Als we de hui-
dige crisis vergelijken met de vorige, valt het een en ander op.
In deze crisis ligt de piek van het aantal ontslagaanvragen
ruim twee jaar later dan het dal in de conjunctuur. Tijdens
de vorige laagconjunctuur was sprake van een nulgroei; nu is
er sprake van krimp. In deze crisis is bovendien vooral inge-
zet op preventieve maatregelen als scholing en deeltijd-WW.
Ook is sinds de vorige crisis de duur van de WW verkort.
Dit kan enerzijds tot minder uitkeringen leiden, maar ander-
zijds tot een langere duur van de werkloosheidsperiode dan
de periode waarin uitkeringsrechten bestaan. Veel personen,
van wie de WW-uitkering is beëindigd, zullen daardoor waar-
schijnlijk ‘nugger’ (niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekende)
(zijn ge) worden.
Commitment Op basis van deze eerste analyse van de
crisis zal op het congres worden vooruitgekeken. Hoe ko-
men we zo krachtig mogelijk uit de crisis en wat is daarvoor
nodig? SER-kroonlid Hans Kamps gaat in dit verband in op
de vraag hoe de arbeidsmarktperspectieven voor laagopge-
leiden kunnen worden verbeterd. Daarnaast vertellen en-
kele ondernemers en een oud-OR-voorzitter verhalen uit
de praktijk, waarin zij laten zien hoe de crisis hun bedrijf
heeft geraakt en welke weg zij zien uit de crisis. Tot slot trek-
ken vertegenwoordigers van de drie geledingen van de RWI
(werkgevers, werknemers en gemeenten) gezamenlijke con-
clusies uit het congres.
De receptuur om krachtig uit de crisis te komen ligt onder
meer in een strategie om de economie duurzaam te ontwik-
kelen. Deze strategie – over de inhoud ervan bestaat geen
politieke consensus – moet echter tot uitvoering komen in
een tijd van bezuinigingen. Die zijn nodig nu de overheids-
financiën zijn verslechterd door lagere belastinginkomsten
en hogere uitgaven, veroorzaakt door de kosten van een gro-
ter aantal uitkeringen, crisismaatregelen en investeringen,
onder andere in de bankensector. Gezamenlijk commitment
van werkgevers en werknemers binnen bedrijven, mobiliteits-
beleid en inspirerend leiderschap zijn daarbij volgens de spre-
kers van belang.
Arbeidsmarktanalyse 2010 Elk jaar geeft de RWI
een Arbeidsmarktanalyse uit. Deze geeft een state of the art
van de arbeidsmarkt, een korte termijn vooruitblik en zoomt
dan in op de belangrijkste beleidsuitdagingen voor sociale
partners, gemeenten en andere beleidsmakers. Doel is ervoor
te zorgen dat de arbeidsmarkt zo goed mogelijk kan functi-
oneren. De Arbeidsmarktanalyse 2010 gaat vanzelfsprekend
ook in op de gevolgen van de crisis voor de arbeidsmarkt en
op de weg eruit.
De centrale boodschap van de Arbeidsmarktanalyse 2010
is dat iedereen nodig is, maar dat een baan voor iedereen
op het eigen niveau geen vanzelfsprekende zaak is. Er ver-
dwijnen banen en daarnaast ontstaan nieuwe banen. Maar
die nieuwe werkgelegenheid ontstaat veelal op andere
plaatsen, in andere functies, op andere kwalificatieniveaus
en in andere sectoren dan waar de oorspronkelijke werkge-
legenheid verdween. Dat stelt hoge eisen aan het adaptief
vermogen van onze arbeidsmarkt en onze economie. En
daar kunnen veel zaken worden verbeterd. Een geschik-
te baan komt niet vanzelf. Daar moet hard aan worden
getrokken. Krachtig uit de crisis vraagt dus nadrukkelijk om
beleid.
Arbeidsmarkt
De Nieuwe Kerk in Den Haag vormt het decor voor het najaarscongres
van de RWI
7 sociaalbestek 11/2010
TSB_11_10.indd 7TSB_11_10.indd 7 10/14/2010 9:33:15 PM10/14/2010 9:33:15 PM
Raad voor Werk en Inkomen (RWI)
De Raad voor Werk en Inkomen (RWI) is het overlegor-
gaan en expertisecentrum van werkgevers, werknemers
en gemeenten. De RWI doet voorstellen aan de regering
en andere partijen over het brede terrein van werk en
inkomen. Doel hiervan is het bevorderen van een goed
functionerende arbeidsmarkt. Het vergroten van de
transparantie van en het verbeteren van de kwaliteit op
de re-integratiemarkt behoren ook tot de kerntaken van
de RWI.
Vergrijzing Het verschijnsel vergrijzing, het idee dat
werknemers makkelijk ‘doorgeschoven’ kunnen worden
van verdwijnende banen naar nieuwe werkgelegenheid en
de gedachte dat de arbeidsmarkt transparanter wordt door
de opkomst van internet. Vaak worden deze drie argumen-
ten genoemd als reden waarom er weinig arbeidsmarktbe-
leid nodig zou zijn. De arbeidsmarkt zou het werk zelf wel
doen. De Arbeidsmarktanalyse 2010 voorziet deze drie ar-
gumenten echter van kanttekeningen. Zo luidt de communis
opinio dat de vergrijzing zal leiden tot krapte op de arbeids-
markt. In de Arbeidsmarktanalyse 2010 nuanceert de RWI
deze visie. Vergrijzing leidt niet automatisch tot werk voor
iedereen. De belangrijkste redenen daarvoor zijn dat vraag
en aanbod niet los van elkaar functioneren, maar elkaar be-
invloeden en dat de gevolgen van de vergrijzing per sector
sterk verschillen en op macroniveau minder groot zijn dan
vaak wordt gedacht.
Een tweede veelgehoorde opvatting is dat er genoeg pas-
sende banen zijn voor iedereen. In de Arbeidsmarktanalyse
2010 constateert de RWI echter dat ongeschoold werk aan de
onderkant van de arbeidsmarkt niet verdwijnt. De omvang
daarvan is de afgelopen decennia gelijk gebleven, maar er
is wel sprake van verdringing. Werd in het verleden onge-
schoold werk gedaan door ongeschoolden of mensen met
weinig opleiding, nu worden die banen meer dan voorheen
bezet door mensen met een kwalificatie op het niveau van
(bijvoorbeeld) MBO2. De RWI constateert verder dat aan de
bovenkant van de arbeidsmarkt het aantal hoger opgeleiden
fors is toegenomen (zeker onder vrouwen), maar dat het aan-
tal hoogwaardige banen daarbij achterblijft. Noch aan de
onderkant, noch aan de bovenkant van de arbeidsmarkt zijn
er dus genoeg passende banen voor iedereen.
Een derde veelgehoorde opvatting luidt dat de arbeidsmarkt
beter zou functioneren dankzij internet. Maar de mogelijk-
heden van internet leiden ook tot een vermindering van de
noodzaak om door direct persoonlijk contact met de werk-
gever (via een banenbeurs of spontaan binnenlopen bij een
bedrijf) naar werk te zoeken. De kans op een ‘directe klik’ tus-
sen werkgever en werkzoekende wordt daarmee ook kleiner.
Bovendien vereist internet effectief zoekgedrag.
Er zijn indicaties dat de aansluiting tussen vraag en aanbod
op de arbeidsmarkt de afgelopen decennia is verslechterd.
Dat is niet iets van de laatste twee jaar, maar een proces dat
al langer aan de gang is. De opkomst van internet heeft dit
proces niet weten te stuiten.
Investeren In de Arbeidsmarktanalyse 2010 beschrijft de
RWI dat een goed arbeidsmarktbeleid onmisbaar is voor eco-
nomisch herstel en economische groei. Hierbij gaat het niet
alleen om investeren in (potentiële) werknemers, bijvoorbeeld
door scholing, maar ook om investeren in behoud en uitbrei-
ding van arbeidsplaatsen. Concrete beleidsmaatregelen in de
Arbeidsmarktanalyse 2010 richten zich op het verbeteren van
de aansluiting tussen opleidingsniveau en functieniveau en
behoud en versterking van hoogwaardige werkgelegenheid.
Verder zijn er maatregelen nodig om de aansluiting tussen
vraag en aanbod te verbeteren. Het creëren van samenhang
tussen arbeidsmarktbeleid en macro-economisch beleid is
daarbij van groot belang.
Uitsluiting van lager opgeleiden kan leiden tot een fors maat-
schappelijk probleem. De RWI pleit er dan ook voor dat
MBO-2 leerlingen langer doorleren en dat opleidingsinstel-
lingen worden gestimuleerd om te investeren in opleidingen
die voldoende arbeidsmarktperspectief bieden. Dat vergt
goede samenwerking tussen ‘publiek’ en ‘privaat’ en het toe-
gankelijker maken van bestaande voorzieningen voor werkge-
vers en werkzoekenden.
Voor het behoud van hoogwaardige werkgelegenheid is
meer focus op innovatie nodig. Ook moet de samenhang
tussen arbeidsmarktbeleid en economisch beleid worden
versterkt. In dit verband bepleit de RWI voor een herwaar-
dering van innovatief sectorbeleid. Daarnaast moet er veel
meer worden gedaan om jongeren er bij hun studiekeuze
toe te bewegen om na te denken over wat ze later met een
studie kunnen doen. Ook blijft gelden dat verhoging van het
Arbeidsmarkt
8 sociaalbestek 11/2010
TSB_11_10.indd 8TSB_11_10.indd 8 10/14/2010 9:33:16 PM10/14/2010 9:33:16 PM
9 sociaalbestek 11/2010
opleidingsniveau leidt tot meer productiviteit en meer werk-
gelegenheid. Meer jongeren laten doorstromen naar hogere
opleidingsniveaus, ook kinderen van laagopgeleide ouders,
blijft dus belangrijk. Net zoals meer aandacht voor de kwali-
teit van de opleidingen.
Leren De RWI pleit er verder voor om ook te leren van
de crisis. Het is goed om toegepaste crisismaatregelen die
van waarde zijn, ook na de crisis te behouden. Daarbij valt
te denken aan de positieve rol die mobiliteitscentra hebben
gespeeld: ‘van werk - naar werk’ is de kortste weg naar werk,
en ook na de crisis van enorme importantie. Een soortgelijke
redenering gaat op voor de rol die de deeltijd-WW heeft ge-
speeld.
Ten aanzien van actief arbeidsmarktbeleid en de daarbij pas-
sende allocatieinstrumenten constateert de RWI dat verbete-
ring mogelijk is. Daarmee bestaan ook kansen om mensen
aan de slag te helpen, die zonder die instrumenten aan de
kant blijven staan. Hierbij is volgens de raad een belangrij-
ke rol weggelegd voor private intermediairs zoals uitzend-
bureaus. Een grondige analyse van de allocatiebehoeftes,
zowel bij werkgevers als werkzoekenden, moet daaraan ten
grondslag liggen.
Actief Internationale organisaties zoals IMF en IAO, de
sprekers op het RWI-Najaarscongres 2010 en de Arbeids-
marktanalyse 2010, zijn het eens over de hoofdrichting van
het te voeren herstelbeleid: dat moet gericht zijn op werkge-
legenheidscreatie. Hiervoor zijn beleidsmaatregelen nodig.
Herstel komt niet vanzelf. Actief werken aan werkgelegen-
heid betekent voor iedereen een passende baan op het eigen
niveau. Daartoe moeten we de aansluitingsproblemen be-
strijden en zorgen dat vraag en aanbod elkaar makkelijk kun-
nen vinden. De RWI en haar geledingen gaan deze uitdaging
graag aan.
Kees van Uitert, Paul van Kruining en Wim Schouten zijn werkzaam
als beleidsadviseurs bij de Raad voor Werk en Inkomen (RWI).
Arbeidsmarkt
De aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt is de afgelopen decennia verslechterd
Meer informatie? Kijk op www.kennisbanksocialezaken.nl
TSB_11_10.indd 9TSB_11_10.indd 9 10/14/2010 9:33:16 PM10/14/2010 9:33:16 PM
10 sociaalbestek 11/2010
Armoede
De noodzaak van de hulp blijkt uit het flink gestegen aantal
hulpvragen. Daarmee dringt zich de vraag op of het zorg- en
beschermingsnet van de overheid nog goed functioneert.
Het Armoedeonderzoek 2010 is een vervolg op eerdere
onderzoeken in 2002, 2005, 2006 en 2008. Hiermee heeft
dit onderzoek, waar de rooms-katholieke en de protes-
tantse kerk in Nederland en Kerk in Actie de trekkers
van zijn, het karakter gekregen van een monitor. Door
de participatie van vele andere kerkgenootschappen ont-
staat een totaalbeeld van de diaconale hulp gericht op
armoedebestrijding. Naast bovengenoemde kerkgenoot-
schappen betreft dit de Vincentiusvereniging Nederland,
de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, de
Remonstrantse Broederschap, de Oud-Katholieke Kerk van
Nederland, de Evangelische Broedergemeente, de Syrisch
Koptische Kerk, de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt,
de Basisbeweging Nederland, het Kerkgenootschap der
Zevende-dags Adventisten en de kerkgenootschappen die
aangesloten zijn bij de Evangelische Alliantie, te weten
Verenigde Pinkster- en Evangeliegemeenten, Leger des Heils,
Unie van Baptistengemeenten, ABC-gemeenten, Kerk van de
Nazarener, Rafaël Nederland.
Het onderzoeksresultaat geeft inzicht in de mate waarin en
de wijze waarop kerken hun middelen inzetten om mensen
individueel te helpen. In 2010 is voor het eerst ook gevraagd
naar de omvang van de ondersteuning die kerken bieden aan
collectieve vormen van armoedebestrijding; noodfondsen,
voedselbanken, kerstpakkettenacties, ruilwinkels, stichting
Leergeld, belangengroepen, et cetera.
Interviews Het onderzoek is uitgebreid met drie kwali-
tatieve verkenningen, die voortkomen uit de aanbevelingen
van voorgaande onderzoeken. Er zijn interviews gehouden
met sleutelpersonen in plattelandskerken, migrantenkerken
en moskeeën om te achterhalen hoe de diaconale hulpver-
lening in deze netwerken wordt georganiseerd. Hoewel ar-
moede voorkomt op het platteland, vooral aan de randen van
Nederland, concentreert de diaconale hulp zich vooral in
Hub Crijns en Carla van der Vlist
‘Kerk en diaconale hulp bij armoede’ vormen vaak noodgedwongen een paar met
eeuwenoude traditie. In het Armoedeonderzoek 2010, waarin onderzocht is hoe
diaconieën, parochiële caritasinstellingen en andere kerkelijke organisaties
financiële hulp bieden, is de conclusie dat ze een actieve rol spelen in lokale
armoedebestrijding.
Armoedeonderzoek 2010:enorme toename hulpvragen
Hulp van de kerk en moskee bij armoede
TSB_11_10.indd 10TSB_11_10.indd 10 10/14/2010 9:33:18 PM10/14/2010 9:33:18 PM
11 sociaalbestek 11/2010
Armoede
grotere steden. Vijftien plattelandskerken zijn bevraagd om
meer zicht te krijgen op de factoren die hun betrokkenheid
bij armoedebestrijding belemmeren of bevorderen. De mi-
grantenkerken hebben hun unieke, interne structuur waar-
door het niet mogelijk was hen aan te laten haken bij het
kwantitatieve onderzoek. Elf migrantenkerken van diverse
religieuze denominaties zijn geïnterviewd hoe zij armoede
tegenkomen in hun gemeenschap en hoe ze daar op inspelen.
Deze beide verkenningen stonden onder leiding van Prof. Dr.
H. Noordegraaf, bijzonder hoogleraar diaconaat. Ook sleutel-
personen uit acht moskeeën hebben in interviews verteld hoe
binnen hun kring wordt omgegaan met hulpvragen vanwege
materiële problemen. Deze verkenning is verricht door Drs.
Ria van Nistelrooij, werkzaam bij Stichting Vonk te Tilburg.
Verdubbeling Van de plaatselijke diaconale organisaties
is 74 tot 76 procent al jarenlang bezig met armoedebestrij-
ding. Dat zijn 3.171 lokale diaconale organisaties van kerken
in Nederland. Samenwerking met andere instanties is voor-
al de sleutel om armoede te signaleren en hen te activeren
de hulp over te nemen. Ook gerichte communicatie via
kerkelijke media werkt goed om mensen te bereiken die hulp
nodig hebben. Een derde succesfactor is het aanstellen van
een deskundige sociaal diaken of vrijwilliger die zich geheel
kan bezighouden met de taak mensen in armoede te onder-
steunen. De hulp wordt vooral geboden via giften, in natura,
in leningen of via het mogelijk maken van een vakantie. Naast
deze materiële hulp bieden bijna alle diaconale organisaties
ondersteuning door mensen op te zoeken, te helpen bij het
invullen van de formulieren, het verzorgen van de thuisad-
ministratie en het begeleiden van mensen bij hun contacten
met instanties.
Het meest opvallend is de stijging van het aantal hulpvragen.
Binnen de Protestantse Kerk in Nederland zijn 15.852 hulp-
vragen geregistreerd. In 2008 waren dit er 7.263. Er is dus
sprake van een verdubbeling met het voorgaande onderzoek.
Ook bij de Rooms-Katholieke Kerken is het aantal gestegen
met ruim 20 procent namelijk van 9.809 in 2008 tot 11.911
aanvragen om hulp in 2010. De totaalcijfers laten zien dat
een diaconale organisatie gemiddeld 11,2 aanvragen per jaar
ontvangt. Gemiddeld wordt per lokale, diaconale organisa-
tie een bedrag besteed van € 4.058 aan individuele, financiële
Bijna alle diaconale organisaties bieden ondersteuning door mensen op te zoeken en bijvoorbeeld te helpen bij het invullen van formulieren
TSB_11_10.indd 11TSB_11_10.indd 11 10/14/2010 9:33:18 PM10/14/2010 9:33:18 PM
12 sociaalbestek 11/2010
betere uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteu-
ning (Wmo). Tevens wordt gepleit voor minder bureaucra-
tie en meer samenwerking tussen uitkeringsinstanties. Veel
zwakkeren in de samenleving komen niet door het woud van
regels heen, volgens de diaconale organisaties.
Schaamte In de drie verkenningen onder moskeeën,
migrantenkerken en plattelandskerken zien we hoe hulp
vooral op informele wijze wordt geboden. Er is verschil
van inzicht tussen moskeeën en migrantenkerken én de
traditionele diaconale organisaties over de definitie van
armoede in een Nederlandse context. Daar hangt de verge-
lijking met situaties in landen van herkomst mee samen.
De materiële problemen zijn nauw verbonden met andere
maatschappelijke zaken, zoals het integratieproces en het
vinden van aansluiting in onze samenleving, wat de nodige
geestelijke en psychische vragen met zich meebrengt. Er
wordt in deze netwerken ad hoc, vaak in natura, financiële
hulp geboden, vooral in eigen kring. Gevoelens van schaam
te en taboes belemmeren hulp te vragen, evenals de onbe-
kendheid met regelgeving en bureaucratie. De moskeeën
zijn door de interviews bewuster geworden van het belang
van noodhulp die hun leden wellicht nodig hebben. Tegelij-
kertijd is men uit op meer samenwerking met instanties en
met de kerken die ze vooral zien als een bondgenoot in de
strijd tegen de afnemende tolerantie. Zowel in moskeeën,
migrantenkerken maar ook op het platteland is er nog een
belangrijke slag te maken in bewustwording van de aanwe-
zigheid van armoede in hun directe context.
Vangnet De diaconale organisaties van de kerken vormen
een belangrijk sociaal vangnet voor mensen in armoede die
niet of niet voldoende geholpen worden via reguliere kana-
len. Los van de vraag of dit een wenselijke rol op de langere
termijn is, zien we door de forse toename van het aantal hulp-
vragen in het jaar waarin de kredietcrisis een hoogtepunt
bereikte, dat de financiële nood bij veel mensen hoog was.
Een beroep doen op diaconale hulp is meestal een laatste red-
middel. Tegelijk staan de beschikbare middelen bij de diaco-
nale organisaties door dezelfde crisis onder druk en werd er
minder per aanvraag toegekend. De risicogroepen waaraan
vooral hulp wordt gegeven, zijn hetzelfde gebleven in de loop
van de jaren. Effecten van de verbeteringen van het lokale
armoedebeleid zien kerken in elk geval nog niet terug in deze
cijfers van de diaconale hulpverlening.
hulpverlening. Omgezet in totaalcijfers komt het erop neer
dat de diaconale organisaties € 12.327.739 besteden aan
individuele hulpverlening. Dit bedrag wijkt niet veel af van
het onderzoek in 2008, waardoor de conclusie moet worden
getrokken dat kerken met dezelfde middelen meer men-
sen helpen. Het onderzoek heeft een hoge representatieve
betrouwbaarheid, waarbij er gerekend is met gewogen gemid-
delden naar grootte van kerken en burgerlijke gemeenten.
Naast individuele hulp ondersteunen diaconale organisaties
ook collectieve initiatieven zoals noodfondsen, voedselban-
ken of andere diaconale doelen, die zich op groepen richten.
Daarmee is een bedrag gemoeid van € 12.206.330. Dit optel-
lend bij het eerder genoemde bedrag voor individuele hulp
en ook nog de specifieke middelen die worden besteed om de
situatie van mensen te verlichten via kerstpakketten, te weten
€ 3.369.915 en ondersteuning via inloophuizen, te weten
€ 1.715.562 is met de diaconale hulp een totaalbedrag
gemoeid van € 29.619.546.
Alleenstaande ouders Wie worden dan vooral
geholpen? Geen verrassende andere feiten dan in reguliere
onderzoeken rond armoede van het SCP en CBS komen
naar voren. Vooral alleenstaande ouders worden geholpen
(51,8 procent), direct gevolgd door mensen zonder betaald
werk (48 procent). Volgens de gegevens van de kerken zijn
dit niet samenvallende groepen. Andere, veelvoorkomende
groepen zijn ouderen, asielzoekers en mensen met psychische
beperkingen. Diaconale organisaties geven aan dat hulpvra-
gen vooral nodig zijn vanwege schuldenproblematiek of ja-
renlang moeten rondkomen van een laag inkomen. De derde
veelgenoemde oorzaak is onbekendheid met regelgeving en
de bureaucratie. Ook incidentele hoge uitgaven waarvoor
op een andere manier geen voorzieningen voorhanden zijn,
veroorzaken dat mensen hulp moeten vragen bij een diaco-
nale organisatie.
Diaconale organisaties geven deze hulp niet op eigen houtje.
Men werkt samen met de Sociale Dienst, Maatschappelijk
Werk, organisaties voor schuldhulpverlening en met andere
diaconale organisaties. In plattelandsplaatsen is deze samen-
werking minder sterk georganiseerd. De diaconale orga-
nisaties hebben ook actief contact gezocht met hun lokale
overheid, per kerkgenootschap verschillend, maar over het
gehele onderzoek gezien meer dan in 2008. Op de vraag
wat ze willen meegeven aan de landelijke overheid, klinkt
vooral de oproep om de regelgeving te vereenvoudigen en
Armoede
TSB_11_10.indd 12TSB_11_10.indd 12 10/14/2010 9:33:20 PM10/14/2010 9:33:20 PM
13 sociaalbestek 11/201013 sociaalbestek 11/2010
gen van het aantal huishoudens met armoede is een belang-
rijk speerpunt in Europa voor het komend decennium. Een
goed, lokaal armoedebeleid kan hierin een belangrijke rol
spelen. Toch zal dat niet voldoende zijn. Er is meer nodig om
de financiële positie van risicogroepen te versterken. Denk
aan extra voorzieningen rond maaltijden, kleding, wonen en
woninginrichting, formulieren- en lokethulp, meer categori-
ale verstrekkingen en het vereenvoudigen van de procedures
en het toeslagentoestel. Dit sluit aan bij het pleidooi van an-
dere landelijke organisaties die een kerntaak hebben in de so-
ciale zekerheid, waaronder Divosa. Ook een sluitend systeem
voor de schuldenproblematiek, met specifieke aandacht voor
preventie en nazorg is gewenst.
Binnen de diaconale organisaties liggen kansen om vrijwil-
ligers meer te betrekken bij het voorkomen van (nieuwe)
schulden en de nazorg. Samenwerking op dit terrein zal in
de praktijk moeten worden ontwikkeld. Diverse vrijwilli-
gersorganisaties hebben dankzij de motie Ortega-Martijn1
financiële ondersteuning gekregen om initiatieven van vrij-
willige schuldhulp op te zetten. Een projectalliantie van
Kerk in Actie, het Landelijk Katholiek Diaconaal Beraad,
de Evangelische Alliantie, SKIN (migrantenkerken) en de
Protestants-Christelijke Ouderen Bond zal in 25 plaatsen
in Nederland samen met plaatselijke diaconale organisaties
maatjesprojecten starten van mensen met beginnende en pro-
blematische schulden.
Bijbelse waarden ‘Nederland Armoedevrij’ is dit jaar
het motto van de Sociale Alliantie, het netwerk waarin de
kerken optrekken met de vakbonden, cliëntenorganisaties en
andere maatschappelijke organisaties om armoede structu-
reel in ons land te bestrijden. Vanuit dit netwerk wordt het
debat gevoerd met verantwoordelijke bestuurders en poli-
tici. De Bijbelse waarden die richtinggevend zijn in kerken
gaan uit van een rechtvaardige samenleving, waarin iedereen
op zijn of haar eigen wijze kan participeren, zonder daarbij
op lange termijn afhankelijk te zijn van noodhulp of voed-
selhulp. De groei van het aantal hulpvragen is daarom geen
wenselijke ontwikkeling. Bezuinigingen kunnen dit aantal
nog laten toenemen. Dat is iets waar de kerken krachtig stel-
ling tegen zullen nemen. Ondertussen zullen ze niet nalaten
te doen wat op hun weg komt.
Hub Crijns is directeur landelijk bureau Dienst in de Industriële
Samenleving vanwege de Kerken (DISK), lid van de werkgroep Arme
In het Armoedeonderzoek 2010 is alleen de formele, materiële
hulp gemeten. De maatschappelijke en economische waarde
van dit sociaal vangnet ligt aanzienlijk hoger, gezien de gebo-
den immateriële, informele ondersteuning van mensen in
kwetsbare (financiële) posities. Eerdere onderzoeken naar het
maatschappelijke rendement van kerkelijke activiteiten laten
zien dat deze inzet miljoenen waard is. De maatschappelijke
inzet van de Rotterdamse migrantenkerken is bijvoorbeeld
in het onderzoek ‘Tel je zegeningen’ (Nijmegen 2008) vast-
gesteld op 120 miljoen. Ook is de onderlinge informele hulp
binnen kerkelijke netwerken niet in beeld gebracht, noch de
vele uren die diaconale vrijwilligers inzetten in andere organi-
saties, zoals vakbonden, sportverenigingen, ouderenbonden,
welzijnsorganisaties en allerlei bezoekorganisaties.
Maar hoe beoordelen diaconale organisaties hun actieve rol
op het terrein van armoebestrijding zelf? Gezien hun con-
stante betrokkenheid door de jaren heen blijkt dat kerken een
actieve rol willen spelen op het terrein van armoedebestrijding.
Tegelijk hechten ze aan het gesprek met de lokale overheid en
wordt sterk gepleit voor een duurzaam sociaal armoedebeleid
en betere uitvoering van de sociale zekerheid. Diaconale orga-
nisaties geven duidelijke indicatoren aan in het onderzoek
waarom dit nodig is. Schulden, het langdurig moeten rondko-
men van een laag inkomen en het verlies aan sociaal netwerk
vormen de knelpunten bij hulpvragers, dit in samenhang met
de bureaucratische drempels die alle regelingen en voorzienin-
gen opwerpen. Daarnaast spelen ook persoonsgerichte oorza-
ken als lage scholing, psychische of lichamelijke beperkingen,
etnische afkomst en taalproblemen een rol.
De belangrijkste conclusie zit op het einde van alle cijfers.
Grote groepen burgers zijn langdurig afhankelijk geworden
van diaconale hulp. Hun positie is dermate kwetsbaar, dat
hun recht op het opbouwen van een zelfstandig economisch
bestaan teniet is gedaan. De zorg- en beschermingstaak van
de overheid blijkt te kort te schieten. Dat is iets wat de kerken
tegen de borst stuit. Dit Armoedeonderzoek zal daarom niet
alleen in eigen kring besproken moeten worden, maar hoort
vooral thuis op de tafels waar het gesprek wordt gevoerd met
de lokale en landelijke overheid, overige partijen en organisa-
ties. Zeker nu het gevaar dreigt dat de financiële draagkracht
en ondersteuning van deze groepen door bezuinigingen nog
meer onder druk komen te staan.
Speerpunt Het Armoedeonderzoek komt uit in het
Europees Jaar tegen armoede en uitsluiting. Het terugdrin-
Armoede
TSB_11_10.indd 13TSB_11_10.indd 13 10/14/2010 9:33:20 PM10/14/2010 9:33:20 PM
14 sociaalbestek 11/2010
Het is een tijd van schaarste in het sociale domein. De crisis
slaat toe en gemeenten moeten bezuinigen. Maar ook zonder
de extra druk van de crisis is er een groeiend besef dat meer
effectief en efficiënt moet worden omgegaan met middelen.
Er worden op veel plaatsen vergelijkbare diensten en produc-
ten aangeboden voor het oplossen van vaak soortgelijke pro-
blemen. En van wat wordt aangeboden, is het effect vaak niet
inzichtelijk. Dan kan gemakkelijk worden geroepen ‘dat het
allemaal niet deugt’, maar het ligt nog niet zo simpel. Laten
we het oplossen van een probleem eens bij de hand nemen,
bijvoorbeeld een jongere die overlast geeft op straat. Wat is het
probleem? De overlast? De jongere die verkeerd gedrag ver-
toont en onvoldoende beseft wat kan en niet kan? De ouders
die de jongere niet goed opvoeden? De andere jongeren met
wie hij optrekt en waar hij het verkeerde gedrag mee deelt? De
fysieke omgeving die de jongere te weinig mogelijkheid tot ont-
spanning biedt, waardoor speelgedrag omslaat in overlast? De
sociale omgeving die te weinig een appel doet op de jongere?
De school die de jongere te weinig stimuleert en aanspoort?
Schot hagel Hoenderkamp spreekt in zijn proefschrift
over de effectiviteit van de sociale sector over wicked problems
als term om de slechte definieerbaar- en veelvormigheid van
sociale problemen te omschrijven.1 De slechte definieerbaar-
heid leidt dan ook tot een veelheid aan oplossingen. Veel
kleine projecten worden opgestart, zonder te weten wat het
project precies bijdraagt aan de uiteindelijk gewenste veran-
dering bij de jongere. Wat dat betreft kan de metafoor wor-
den gebruikt van de jager die met hagel schiet in plaats van
met een kogel. En Hoenderkamp is van mening dat het nog
niet zo een slechte strategie is om met hagel te schieten bij
ingewikkelde sociale problemen.
Bij elkaar genomen kan het echter een beeld opleveren van
een sector die maar wat probeert en niet precies kan aangeven
wat er moet gebeuren. En dat roept ook weer een probleem
op. Als we de metafoor van het hagelschot doortrekken,
dan is een studie die gericht is op de doeltreffendheid – in
de metafoor de dodelijkheid – van maar een van de hagel-
korreltjes gedoemd te mislukken. En dat is wat we in eerdere
Rogier den Uyl en Ferdinand Oort
De maatschappelijke effecten van interventies in het sociale domein zijn te meten
met het instrument Social Return on Investment (SROI). Na een jaar uitproberen
en diverse SROI-berekeningen is er nu meer bekend. Het enthousiasme blijft,
maar het instrument is aangepast en heet nu Sociale Waarde.
SROI wordt Sociale Waarde: effectmeting interventies
Een zakelijke blik op het sociale domein
Maatschappelijke ondersteuning
TSB_11_10.indd 14TSB_11_10.indd 14 10/14/2010 9:33:20 PM10/14/2010 9:33:20 PM
15 sociaalbestek 11/2010
Gebruiksgemak was dus het doorslaggevende argument, want
de gangbare methoden2, verschillen in essentie niet veel van
elkaar. Kenmerk van alle methoden is dat er op een zakelijke
wijze wordt gekeken naar de inbreng van verschillende par-
tijen, de gepleegde interventie en dan wordt beredeneerd wat
de verwachte uitkomsten zijn. Alle methoden hebben ook een
groot nadeel. De methodieken zijn gevoelig voor aannamen
om tot een vergelijking en een berekening te kunnen komen.
De meting staat of valt daardoor bij de realiteitswaarde van
de aannamen.
Sociale Waarde We hebben in opdracht van het Mi-
nisterie van VWS zeven interventies met de SROI-methode
geanalyseerd. Het ging op verzoek van VWS om interventies
in de Wmo. We hebben de volgende typen interventies geana-
lyseerd:
1) interventies waarbij mensen met een Wwb-uitkering wor-
den ingezet bij begeleiding en hulp bij het huishouden;
2) interventies in gemeenten waarin de indicatiestelling
anders is georganiseerd;
3) projecten waarbij wordt ingezet op informele netwerken.
Wat is de uitkomst van de metingen van de sociale waarde
van deze interventies? En dan bedoelen we niet enkel de
directe, financiële effecten die optreden, zoals het voorkomen
studies ook aantroffen. Veel projecten in het sociale domein
zijn preventief, licht van aard (een goed gesprek met een las-
tige jongere), beperkt in continuïteit en tijdelijk. Als deze
projecten afzonderlijk worden gemeten, is het resultaat soms
teleurstellend.
SROI Dus dan maar niet meten? Juist wel, maar niet door
één groot effectiviteitonderzoek op één interventie. In plaats
daarvan vele metingen op verschillende interventies om daar-
mee een beter beeld op te bouwen van wat werkt. De gedachte
is dat één meting nog weinig zegt, maar dat een serie van me-
tingen rond dezelfde interventie gaandeweg meer duidelijk-
heid geeft. Maar alleen effecten meten volstaat tegenwoordig
niet. Er moet een kosten-batenanalyse worden uitgevoerd om
verstandige keuzes te kunnen maken over de inzet van schaar-
se middelen. De opgave is om met weinig moeite toch inzicht
te krijgen in de waarde van verschillende interventies.
Deze gedachte heeft ertoe geleid dat we het afgelopen jaar
zijn gaan werken met de SROI-methode (Social Return On
Investment) om de waarde van verschillende interventies vast
te stellen. We hebben voor de SROI-methode gekozen, omdat
begin 2009 er een instrument is ontwikkeld, waarmee de stap-
pen van een meting kunnen worden geordend en het rekenwerk
met een druk op de knop gebeurt (www.socialevaluator.eu).
Maatschappelijke ondersteuning
Is het probleem van een jongere die overlast veroorzaakt, terug te voeren op de school die de jongere te weinig stimuleert en aanspoort?
Foto
: G
uid
o B
en
sch
op
/A
NP
TSB_11_10.indd 15TSB_11_10.indd 15 10/14/2010 9:33:20 PM10/14/2010 9:33:20 PM
16 sociaalbestek 11/2010
take door een Wmo-medewerker van de gemeente. Helmond
zet een verlengde intake in en stuurt op het meer collectief
organiseren van de voorzieningen. Eindhoven werkt met zelf-
indicatie voor het verlenen van huishoudelijke verzorging
aan ouderen boven de 75 jaar. Alle gemeenten zien met be-
hulp van de meting van de sociale waarde een financieel voor-
deel. Ook bij de doelgroep ontstaan gunstige sociale effecten
(betere kwaliteit, snellere levering, et cetera). We vinden het
nog te vroeg om de verschillende aanpakken te vergelijken en
aan te geven waar een gemeente het meeste terugkrijgt voor
de geïnvesteerde euro’s. Let wel, het gaat bij deze gemeenten
(deels) om inschattingen van verwachte effecten van de nieu-
we aanpak.
Isolement Een derde type interventies vormen initiatie-
ven waar een financieel voordeel voor de gemeente verwacht
wordt door in te zetten op informele netwerken. Voorbeel-
den hiervan zijn het project ‘Actief Meedoen’ in Amsterdam
gericht op het doorbreken van sociaal isolement, het ‘Scha-
kelpunt’ in Apeldoorn, waarbij zoveel mogelijk vrijwilligers
worden ingezet bij de ondersteuning van hulpvragen en de
Eigen Kracht-benaderingen vanuit de Eigen Kracht Centrale.
Ook voor deze initiatieven is onderzocht of het inzetten op
eigen kracht van burgers en vrijwilligersinitiatieven financieel
voordeel kan leveren. Echter, in deze ronde van onderzoeken
kwam dit minder duidelijk naar voren. Dit werd veroorzaakt
door uiteenlopende factoren. Zo was er weerstand tegen
het zakelijk meten van de financiële waarde van de inzet en
opbrengst van vrijwilligers. Ook had de Eigen Kracht Cen-
trale voorkeur voor een grotere en meer omvattende meting
(vanwege de verwachte veelheid aan mogelijke effecten en
opbrengsten). Daarnaast bleek dat preventieve en lichte in-
terventies toch lastig in harde euro’s zijn te vangen. Kortom,
dit vraagt om vervolgonderzoek.
Realiteitswaarde Een kenmerk van de methode is
dat er op een zakelijke wijze wordt gekeken naar de inbreng
van verschillende partijen en de gepleegde interventie, zodat
kan worden beredeneerd wat de (verwachte) uitkomsten zijn.
De gegevens die daarvoor worden gebruikt zijn bij voorkeur
afkomstig uit rapportages, registraties of onderzoeken. In-
dien deze niet voorhanden zijn, worden gezamenlijk met de
samenwerkingspartners gegevens gegenereerd, die zijn geba-
seerd op veronderstellingen of aannames. De meting staat
of valt daardoor bij de realiteitswaarde van deze aannamen.
van kosten of een beperkte inzet, maar ook de sociale effec-
ten, zoals betere contacten in de eigen wijk, het opdoen van
(beroeps)vaardigheden, of een hogere zorgkwaliteit. We pro-
beren de sociale effecten daarbij zoveel mogelijk te vertalen
naar een financiële opbrengst. Dat doen we door indicatoren
vast te stellen en deze te koppelen aan een waardering (op
basis van kosten of ervaren waarde). Voordat we ingaan op de
sociale waardemetingen, willen we de opmerken dat er bin-
nen de uitgevoerde berekeningen ruimte is voor aanscherping
van de uitkomsten. Aannamen, die we in sommige gevallen
moesten maken, kunnen in een later stadium worden getoetst
door onderzoeksresultaten of registratiegegevens.
Dienstencheques Een aanpak waar een sterk fi-
nancieel voordeel uit naar voren komt, is de inzet van uit-
keringsgerechtigden voor Wmo-diensten in de Tilburgse
WZSW-aanpak (Wonen Zorg en Service in de Wijk). In deze
aanpak worden Wwb’ers ingezet voor onder meer hulp bij
het huishouden en klussen in de buurt bij ouderen, waar-
bij wordt gewerkt met dienstencheques. Dit is een complexe
interventie waarvoor nog aanvullende berekeningen wense-
lijk zijn. Maar de eerste berekeningen geven de indruk dat
deze ontwikkeling financieel interessant is. Bovendien is dit
een aanpak die al meerdere jaren wordt uitgevoerd en voor
een deel op bestaande registratiegegevens is gemeten. De
meting is mede aanleiding geweest voor een groep van vijf-
tien gemeenten om mogelijk in het najaar gezamenlijk een
initiatief te starten waarin de inzet van Wwb-ers wordt ge-
koppeld aan buurthulpdiensten aan ouderen, waaronder
begeleiding, hulp bij het huishouden en eenvoudige woning-
aanpassingen. De gedachte is om dit voorliggend aan te bie-
den, voordat er een formele indicatie wordt afgegeven. Op
die manier wordt er minder een beroep gedaan op individu-
ele verstrekkingen en kunnen daarmee de kortingen op het
Wmo-budget deels worden opgevangen.
Huisbezoeken Bij gemeenten die een andere wijze van
indicatie voorstaan, zien we ook een aantal positieve uitkom-
sten. De interventies waarin een andere organisatie van de
indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging is of wordt
ingevoerd, zoals het geval in de onderzochte gemeenten
Sluis, Helmond en Eindhoven, wijzen alle in de richting dat
er aanzienlijke kosten zijn te besparen door een nieuwe werk-
wijze. Ieder van de drie gemeenten heeft een andere strategie
gekozen. Sluis werkt met huisbezoeken en een integrale in-
Maatschappelijke ondersteuning
TSB_11_10.indd 16TSB_11_10.indd 16 10/14/2010 9:33:21 PM10/14/2010 9:33:21 PM
17 sociaalbestek 11/2010
aanleiding om een aangepast instrument te ontwikkelen:
Sociale Waarde (www.socialewaarde.nl). Dit is een webbased
instrument, waarmee gemeenten en welzijnsorganisaties zelf
en gratis de financiële en sociale effecten van projecten, aan-
pakken en initiatieven kunnen meten. Het instrument biedt
ambtenaren en projectleiders bij zorg- en welzijnsorganisa-
ties een gemakkelijk te hanteren stappenplan om zelf de soci-
ale waarde van een project of activiteit te analyseren, zonder
het inschakelen van consultants en zonder kosten. Op deze
manier ondersteunen we partijen om de creatie van (sociale)
meerwaarde in het sociale domein zichtbaar te maken. En we
hopen dat er veel socialewaardeberekeningen zullen plaats-
vinden, zodat meer kengetallen en indicatoren beschikbaar
komen en deze metingen nog waardevoller worden.
Rogier den Uyl is directeur RadarGroep en Ferdinand Oort is project-
leider sociale waarde metingen bij Radar.
Noten
1. Jeroen Hoenderkamp, de sociale pijler, ambities en praktijken van het grote
stedenbeleid, 2008.
2. Voorbeelden van methoden die maatschappelijke meerwaarde meten zijn
SROI, Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA), de Maatschappelijk
Rendementsmeter en de effectenarena.
3. Inmiddels is er een vertaalde versie en is er naast de licentie een optie voor
eenmalig gebruik tegen een lager bedrag.
Het is daarom belangrijk om samen met de betrokkenen re-
alistische en concrete aannamen te maken die door iedereen
worden gedragen. Hierdoor wordt gewerkt aan een onder-
bouwing van de meting en acceptatie van de uitkomsten.
Soms lukte dat goed in een gemeenschappelijke sessie, in
sommige gevallen bleek er gebrek aan kennis en informatie.
Dat vraagt om een gedegen voorbereiding vooraf, met het
nodige uitzoekwerk. Soms mist men kennis over kengetallen
en kosten van activiteiten om indicatoren op een juiste wijze
te benoemen. Er zijn niet altijd gegevens of ze zijn niet be-
schikbaar. Dit is op te lossen door meer data te verzamelen en
bijvoorbeeld via internet beschikbaar te stellen. Het kwalita-
tief benoemen van effecten heeft overigens op zichzelf al een
meerwaarde, vooral als het gaat om sociale effecten die wor-
den gerealiseerd voor de doelgroep. Veel betrokkenen zien
vaak voor het eerst wat hun project voor anderen betekent.
Voor investeerders, zoals de gemeente, wordt zichtbaar welke
andere partijen profiteren van hun investering.
Scepsis We zien dat de methode soms in eerste instantie
met enige scepsis ontvangen wordt. Zodra het voor belang-
hebbenden helder wordt dat de doelstelling van het onder-
zoek niet alleen een financiële analyse is, maar dat een meer-
waarde van de methode juist zit in het zicht krijgen op de
investeringen van alle betrokkenen en de sociale effecten
daarvan, ontstaat er vaak juist veel interesse voor de analyse.
De meting kost wel tijd. Zo zijn meerdere contactmomenten
nodig. Een interview is belangrijk om te onderzoeken of een
initiatief zich leent voor een meting van de sociale waarde.
Daarnaast zijn er minimaal twee bijeenkomsten van een dag-
deel met belanghebbenden nodig en diverse momenten om
aanvullende gegevens te verzamelen, uit te wisselen en te ve-
rifiëren. Vooral het vinden van benodigde gegevens was voor
de betrokken gemeenten niet altijd gemakkelijk. We hebben
vaak met verschillende medewerkers contact gehad om gege-
vens boven tafel te krijgen over de tijdsbesparingen die een
interventie met zich meebrengt.
Webbased Het instrument dat tijdens de eerste metin-
gen is gebruikt, de Social Evaluator (www.socialevaluator.eu),
kende enkele beperkingen. De voertaal in dit instrument
was Engels. Er werd gedetailleerde informatie gevraagd, ter-
wijl tegelijk soms globale aannamen werden gemaakt. Dat is
inefficiënt. De processtappen waren vrij ingewikkeld en de
gebruikskosten vinden we hoog.3 Deze beperkingen waren Meer informatie? Kijk op www.kennisbanksocialezaken.nl
Maatschappelijke ondersteuning
We hebben vaak met verschillende medewerkers contact gehad om gegevens
boven tafel te krijgenFo
to:
sto
ck
TSB_11_10.indd 17TSB_11_10.indd 17 10/14/2010 9:33:21 PM10/14/2010 9:33:21 PM
18 sociaalbestek 11/2010
Oud-minister Vogelaar van Wonen, wijken en integratie
(WWI) heeft in 2007 veertig wijken in achttien steden gese-
lecteerd. In deze wijken worden extra investeringen gedaan
om de stapeling van sociaaleconomische problemen aan te
pakken. Ook probeert de overheid de meer welvarende groe-
pen voor de stad te behouden. Gemeenten hanteren meestal
hun eigen welvaartsbeleid, dat op onderdelen kan afwijken
van het rijksbeleid. In dit artikel worden welvaartsverschillen
tussen en binnen gemeenten in kaart gebracht. Zowel de ver-
schillen in inkomen als in vermogen komen aan bod.
Inkomensverschillen tussen gemeenten
In 2008 bedroeg het gemiddelde besteedbaar inkomen ruim
34 duizend euro per huishouden1. Gecorrigeerd voor grootte en
samenstelling van het huishouden kwam het gemiddelde uit op
23,9 duizend euro. Door deze standaardisatie worden de inko-
mens van de verschillende typen huishoudens onderling goed
vergelijkbaar2. Tussen gemeenten bestaan grote inkomensver-
schillen. Gemeenten met een hoog gemiddeld inkomen per
huishouden zijn vooral te vinden in het westen van het land: het
Groene Hart, de Utrechtse Heuvelrug en het Gooi. Daar liggen
verscheidene plaatsen waar van oudsher veel welgestelden wo-
nen, zoals Blaricum, Laren en Naarden. Ook Rozendaal komt
wederom voor in de top tien van rijkste gemeenten (Ament,
Bos en Claessen 2010). Gemeenten met een laag gemiddeld
inkomen liggen vooral in de provincies Groningen, Friesland,
Drenthe, Overijssel en Limburg. Pekela en Stadskanaal zijn de
gemeenten met gemiddeld het laagste inkomen. Maar ook de
Zuid-Limburgse gemeenten Vaals, Kerkrade, Heerlen en Bruns-
sum staan laag op de inkomensranglijst. Van de vier grote ste-
den hebben in Utrecht de huishoudens het meest te besteden,
iets meer dan een gemiddeld Nederlands huishouden (staat
Welvaart
Petra Ament, Marion van den Brakel en Jack Claessen
De verschillen tussen arm en rijk hebben geleid tot steeds grotere sociaalecono-
mische problemen in de vier grote steden en de middelgrote steden (Ministerie
van VROM, 2004). Zowel de overheid als de gemeenten pakken de welvaartsver-
schillen aan. Cijfers over regionale welvaartsverschillen zijn van belang voor het
(overheids)beleid en de evaluatie hiervan.
In welke gemeenten zijn de verschillen het grootst?
Inkomen
TSB_11_10.indd 18TSB_11_10.indd 18 10/14/2010 9:33:21 PM10/14/2010 9:33:21 PM
19 sociaalbestek 11/2010
2). In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is dat wat minder.
Dit komt doordat in deze steden betrekkelijk veel huishoudens
met een laag inkomen wonen, zoals niet-westerse allochtonen
en bijstandsontvangers (Ament, 2009).
Inkomensverschillen binnen gemeenten
Binnen een gemeente kunnen huishoudens ook flink ver-
schillen in inkomen. Zo is in rijke gemeenten zoals Blaricum
en Wassenaar de inkomensongelijkheid, gemeten volgens de
Gini-coëfficient (zie kader), fors hoger dan gemiddeld. Ook
in de stedelijke gebieden en dan vooral in de vier grote ste-
den zijn de inkomensverschillen bovengemiddeld. Dit komt
doordat (grote) steden qua inkomen een meer gemengde be-
volking hebben dan minder stedelijke en landelijke gebieden.
In gemeenten met een laag gemiddeld inkomen is de inko-
mensongelijkheid beduidend lager dan gemiddeld. Zo ko-
men Brunssum en Kerkrade voor in de top tien van gemeen-
ten met de laagste ongelijkheid. Van Parkstad Limburg, of de
voormalige Oostelijke Mijnstreek, is bekend dat er naar ver-
houding veel lage en weinig hoge inkomens voorkomen. Met
andere woorden, veel huishoudens hebben er een vergelijk-
Inkomen
Inkomensongelijkheid binnen de gemeente, Gini-coëfficient 2008
Tien gemeenten met laagste en tien gemeenten met hoogste ongelijkheidInkomen1 Vermogen2
Gini-coëfficiënt Gemiddeld inkomen Gini-coëfficiënt Doorsnee vermogen
1 000 euro 1 000 euro
Nederland 0,273 23,9 Nederland 0,757 55,3
Laagste Laagste
Brunssum (Lb) 0,217 20,6 Boekel (NB) 0,523 277,8
Simpelveld (Lb) 0,218 22,5 Reusel-De Mierden (NB) 0,526 271,4
Duiven (Gld) 0,219 23,4 Staphorst (Ov) 0,530 277,7
Spijkenisse (ZH) 0,220 23,4 Oirschot (NB) 0,531 280,0
Pekela (Gr) 0,221 19,4 Bergeijk (NB) 0,532 262,8
Rozenburg (ZH) 0,221 23,6 Hilvarenbeek (NB) 0,536 267,0
Stein (Lb) 0,223 23,0 Bladel (NB) 0,537 240,0
Aalten (Gld) 0,223 22,1 Maasdonk (NB) 0,541 281,9
Sliedrecht (ZH) 0,224 23,0 Alphen-Chaam (NB) 0,547 295,7
Kerkrade (Lb) 0,224 20,2 Zundert (NB) 0,549 257,8
Hoogste Hoogste
Westvoorne (ZH) 0,343 30,2 Heerlen (Lb) 0,827 13,3
Heemstede (NH) 0,346 33,3 Enschede (Gld) 0,829 18,3
Naarden (NH) 0,350 33,5 Dordrecht (ZH) 0,837 23,4
Bussum (NH) 0,350 30,1 Lelystad (Fl) 0,838 22,3
Abcoude (Ut) 0,351 35,0 Utrecht (Ut) 0,845 20,1
Muiden (NH) 0,354 31,3 Schiedam (ZH) 0,846 19,3
Bloemendaal (NH) 0,397 38,9 Arnhem (Gld) 0,872 11,6
Laren (NH) 0,427 34,6 s-Gravenhage (ZH) 0,889 13,3
Wassenaar (ZH) 0,431 38,1 Rotterdam (ZH) 0,927 7,1
Blaricum (NH) 0,445 40,0 Amsterdam (NH) 0,937 7,21Inkomensgegevens gaan over 2008.2Vermogensgegevens hebben betrekking op 1 januari 2008.
TSB_11_10.indd 19TSB_11_10.indd 19 10/14/2010 9:33:21 PM10/14/2010 9:33:21 PM
20 sociaalbestek 11/2010
baar (laag) inkomen. Om die reden verschillen de inkomens
over het algemeen ook weinig in gemeenten in Groningen,
Friesland en Drenthe.
Vermogensverschillen tussen gemeenten
Begin 2008 bedroeg het gemiddelde vermogen3 per huishou-
den 188 duizend euro. Dit gemiddelde wordt echter sterk
gekleurd door een klein aantal uitschieters naar boven. Daar-
om is de middelste waarneming van de van laag naar hoog
gerangschikte vermogens, of het doorsnee (mediane) bedrag
een betere maatstaf. Het doorsnee vermogen van huishou-
dens kwam 1 januari 2008 uit op 55 duizend euro. De ene
helft van de huishoudens bezit een lager en de andere helft
een hoger vermogen.
De vermogensverdeling in Nederland is zeer scheef. Begin
2008 was bijna 60 procent van het totale vermogen in bezit
van de 10 procent meest vermogende huishoudens. Hun
doorsnee vermogen bedroeg bijna 6,5 ton. Hier tegenover
staat dat de 10 procent minst vermogende huishoudens meer
schulden dan bezittingen hadden. Deze groep als geheel had
dus een negatief vermogen.
Tussen gemeenten zijn er grote verschillen in de vermogens-
positie van huishoudens. De huishoudens met het hoogste
doorsnee vermogen wonen in Laren, Rozendaal (Gelderland)
en Bloemendaal. Hun vermogen was begin 2008 meer dan
340 duizend euro. Met ongeveer zevenduizend euro was
Inkomen
Vermogensongelijkheid binnen gemeente, Gini-coëfficient 1 januari 2008
Ongelijkheid in de 15 grootste gemeentenInkomen1 Vermogen2
Gini-coëfficiënt Gemiddeld inkomen Gini-coëfficiënt Doorsnee vermogen
1 000 euro 1 000 euro
Nederland 0,273 23,9 0,757 55,3
Amsterdam 0,336 23,5 0,937 7,2
Rotterdam 0,283 21,6 0,927 7,1
‘s-Gravenhage 0,312 23,2 0,889 13,3
Utrecht 0,279 24,4 0,845 20,1
Eindhoven 0,266 22,9 0,798 23,4
Tilburg 0,249 22,1 0,768 32,1
Groningen 0,267 21,3 0,827 15,2
Breda 0,278 24,4 0,767 46,3
Almere 0,246 23,2 0,819 23,4
Nijmegen 0,263 22,2 0,818 18,4
Haarlem 0,270 24,1 0,785 29,9
Arnhem 0,267 21,8 0,872 11,6
Apeldoorn 0,255 23,9 0,748 68,8
Enschede 0,255 20,7 0,829 18,3
Zaanstad 0,244 23,1 0,771 27,71Inkomensgegevens gaan over 2008.2Vermogensgegevens hebben betrekking op 1 januari 2008.
TSB_11_10.indd 20TSB_11_10.indd 20 10/14/2010 9:33:22 PM10/14/2010 9:33:22 PM
21 sociaalbestek 11/2010
het doorsnee vermogen in Rotterdam en Amsterdam het
laagst.
Vermogensverschillen binnen gemeenten
Ook binnen de gemeenten kunnen de vermogens aanzienlijk
verschillen. Deze vermogensongelijkheid kan eveneens worden
weergegeven met behulp van de Gini-coëfficient (zie kader).
De ongelijkheid is het kleinst in een aantal kleinere, landelijke
gemeenten in Noord-Brabant en Staphorst in Overijssel. De
minst ongelijke verdeling doet zich voor in de gemeente Boekel
met ruim drieduizend inwoners. Daarnaast behoren Reusel-De
Mierden, Oirschot, Bergeijk, Hilvarenbeek, Bladel, Maasdonk,
Alphen-Chaam en Zundert tot de top tien. Het zijn allemaal
gemeenten met minder dan tienduizend inwoners. De oorzaak
ligt in de ruimtelijke structuur en de daarmee samenhangende
waarde van de eigen woningen. Het zijn landelijke woonge-
meenten met duurdere woningen, nabij de oude industrieste-
den Eindhoven, Tilburg en Breda. De eigen woning is het be-
langrijkste vermogensonderdeel. Met een doorsnee vermogen
van boven de 240 duizend euro behoren de huishoudens van
deze tien gemeenten tot de rijkste van het land. De gemeenten
Laren, Rozendaal en Bloemendaal hebben het hoogste doorsnee
vermogen, maar kennen een grotere vermogensongelijkheid.
De vier grote steden behoren tot de gemeenten met de groot-
ste vermogensongelijkheid. Voor Amsterdam is deze het
grootst. Hier contrasteert de grachtengordel met flink vermo-
gende huishoudens in grachtenpanden met een relatief groot
aantal huishoudens die leven van een bijstandsuitkering en
geen vermogen bezitten. Rotterdam en ’s-Gravenhage volgen
als tweede en derde. Het doorsnee vermogen van huishoudens
in Amsterdam en Rotterdam is ongeveer zevenduizend euro.
In ’s-Gravenhage is het met ruim dertienduizend euro bijna
het dubbele. De gemeente Arnhem bezet de vierde plaats. Na
Schiedam als randgemeente van Rotterdam komt Utrecht
op de zesde plaats. Ook Lelystad, Dordrecht, Enschede en
Heerlen behoren tot de tien gemeenten met de grootste ver-
mogensongelijkheid. Deze grotere gemeenten hebben relatief
veel huishoudens met weinig of geen vermogen.
Welvaartsverschillen Tot de meest welvarende ge-
meenten – met gemiddeld een hoog inkomen en een hoog
vermogen – behoren onder meer Rozendaal en Abcoude.
In beide gemeenten is bovendien de inkomensongelijkheid
relatief hoog, terwijl er naar verhouding weinig vermogens-
verschillen zijn. De welvaartsverschillen tussen huishoudens
zijn het grootst als er sprake is van grote inkomens- en ver-
mogensongelijkheid. Dit is het geval in de eveneens rijke ge-
meenten Blaricum en Wassenaar. Naast de huishoudens met
een hoog inkomen en de hogere vermogens zijn hier dus ook
huishoudens met lage inkomens en lage vermogens te vin-
den. Gemeenten waarin de huishoudens onderling juist wei-
nig in welvaart verschillen, bevinden zich in Noord-Brabant:
Boekel en Reusel-De Mierden. Ook in Staphorst is dit aan de
orde. In deze landelijke gemeenten wonen veelal goedverdie-
nende forensen en ouderen in luxere woningen.
In Amsterdam zijn er omvangrijke verschillen in het ver-
mogen van huishoudens. De inkomensongelijkheid is er
bovengemiddeld. In iets mindere mate geldt dat ook voor
de drie andere grote steden. In de middelgrote steden van
Nederland zijn de inkomensverschillen lager dan gemid-
deld, maar zijn de vermogensverschillen relatief hoog. De
tweedeling tussen arm en rijk wordt hier dus, in tegenstel-
ling tot in de vier grote steden, vooral bepaald door grote
verschillen in vermogen.
Petra Ament, Marion van den Brakel en Jack Claessen zijn allen
statistisch onderzoeker bij het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Noten
1. De gegevens over de gemeentelijke welvaartsverschillen zijn afkomstig uit
het Regionaal Inkomensonderzoek van het CBS. Dit artikel gaat over parti-
culiere huishoudens, exclusief studentenhuishoudens. Voor de gemeenten
is de indeling van 1 januari 2010 gehanteerd.
Inkomen
Gini-coëfficient
Een bekende maatstaf voor ongelijkheid is de Gini-
coëfficient. Deze beschouwt in dit artikel de onderlinge
verschillen van alle inkomens (of alle vermogens) in
een gemeente. Naarmate de verschillen toenemen,
wordt ook de waarde van de Gini-coëfficient groter. De
waarde van de Gini-coëfficient ligt tussen 0 en 1, waar-
bij 0 duidt op totale gelijkheid (ieder huishouden heeft
hetzelfde inkomen of vermogen) en 1 duidt op totale
ongelijkheid (één huishouden bezit al het inkomen of
vermogen). Zie bijvoorbeeld Van den Brakel-Hofmans
(2007).
TSB_11_10.indd 21TSB_11_10.indd 21 10/14/2010 9:33:23 PM10/14/2010 9:33:23 PM
22 sociaalbestek 11/2010
Literatuur:
Ament. P. (2009). Ruimtelijke spreiding. In: Otten, F. en W. Bos (red.), Lage inko-
mens, kans op armoede en uitsluiting 2009. Centraal Bureau voor de Statistiek,
Den Haag/Heerlen.
Ament, P., W. Bos en J. Claessen (2010). Huishoudens in Rozendaal het meest
welvarend. CBS-Webmagazine 22 februari 2010.
Brakel, M. van den en P. Ament (2010). Inkomensverschillen tussen en binnen
gemeenten. Sociaaleconomische trends 2010/3.
Brakel-Hofmans, M. van den (2007). Het meten van inkomensongelijkheid.
www.cbs.nl.
Claessen, J. (2010). Vermogensverdeling en vermogenspositie huishoudens.
Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2010, CBS Den Haag/Heerlen.
CBS (2004). Equivalentiefactoren 1995-2000, Centraal Bureau voor de
Statistiek, Voorburg/Heerlen.
Ministerie van VROM (2004). Nota Ruimte. Ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieu, Den Haag.
2. Voor het inkomen van een huishouden is uitgegaan van het besteedbaar
inkomen van de huishoudensleden. Dit is opgebouwd uit loon, winst en
inkomen uit vermogen vermeerderd met ontvangen uitkeringen en ande-
re toelagen, en verminderd met de betaalde premies en belastingen. Het
besteedbaar huishoudensinkomen is gelijk aan de som van het besteedbaar
inkomen van alle huishoudensleden. Voor het vergelijken van uitkomsten
per gemeente is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor omvang en
samenstelling van het huishouden. De correctiefactor houdt rekening met
schaalvoordelen bij toenemende huishoudensgrootte (CBS, 2004). Waar in
de tekst over ‘inkomen’ gesproken wordt, wordt altijd het gestandaardiseer-
de besteedbaar huishoudensinkomen bedoeld.
3. Het vermogen is de waarde van de bezittingen zoals de eigen woning, overig
onroerend goed, bank- en spaartegoeden, effecten, ondernemingsvermogen
en overige bezittingen waaronder contant geld en roerende zaken verminderd
met de hypotheekschuld in verband met de eigen woning en overige schulden.
De waarneming van de zogeheten ‘kleine schulden’ door consumptief krediet
en schulden bij winkels of familie is niet volledig. Daarnaast zijn voor de huis-
houdens die geen aangifte inkomstenbelasting doen de betaalrekeningen en
spaartegoeden niet altijd bekend. De uitkomsten van de Vermogensstatistiek
geven hierdoor vooral zicht op bezittingen en schulden van grotere omvang.
Inkomen
Meer informatie? Kijk op www.kennisbanksocialezaken.nl
Van de vier grote steden kent Amsterdam de grootste vermogensongelijkheid. Hier contrasteert de grachtengordel met flink vermogende huishoudens met een relatief
groot aantal huishoudens die leven van een bijstandsuitkering
TSB_11_10.indd 22TSB_11_10.indd 22 10/14/2010 9:33:23 PM10/14/2010 9:33:23 PM
23 sociaalbestek 11/2010
In het voormalige kantoorgebouw van de Belastingdienst
functioneren sinds een half jaar de sociale diensten van de
gemeenten Lochem en Zutphen gezamenlijk onder één dak
met de medewerkers van het UWV WERKbedrijf. De gemeen-
te Zutphen trok als directeur/kwartiermaker Sjoerd Osinga
aan om de nieuwe organisatie, die onder de naam Werkplein
Zutphen te boek staat, vorm te geven. Een man met brede
ervaring, zoals hij zelf nuchter aangeeft. ‘Voor ik hier in 2009
begon, heb ik in de provincie Fryslân vier jaar gebouwd aan
een nieuwe organisatie van intergemeentelijke sociale dien-
sten uit zes gemeenten. Voor die tijd was ik in Almelo hoofd
Sociale en Economische zaken. In Zutphen staat Osinga voor
de taak de doelstellingen van Het Plein ten uitvoer te brengen,
te weten de schaalvergroting en efficiëntere dienstverlening.
‘Door het bij elkaar brengen van twee gemeentelijke sociale
diensten met het UWV WERKbedrijf werken hier inmiddels
zo’n 90 mensen onder één dak. De schuldhulpverleners en
medewerkers belast met WMO-gerelateerde zaken zijn ook
reeds werkzaam in hetzelfde gebouw, maar vallen nog niet
onder het personeelsbestand van Het Plein.’
Op de vraag of er al een efficiëntieverbetering heeft plaatsge-
vonden, moet Osinga even glimlachen. ‘Dat is op dit moment
moeilijk te zeggen, want dat moeten we nog waarmaken.
Onze uitstroomscore is in ieder geval hoger dan het lande-
lijke gemiddelde. Door de samenvoeging van de gemeenten
Zutphen en Lochem heeft bijvoorbeeld het team werkconsu-
lenten duidelijk meer expertise in huis gekregen. Ze werken
onderling intensief samen om ook de moeilijk bemiddel-
bare cliënten aan een baan te helpen. Daarbij wordt geen
onderscheid gemaakt tussen een betaalde functie of vrijwil-
ligerswerk. Een goede plek vinden en participeren in de maat-
schappij, dat is het uitgangspunt’, licht de directeur toe.
Inspiratie Wat is de ambitie van Zutphen en Lochem?
Voor zijn antwoord verwijst Osinga graag naar het metersho-
ge doek achter de centrale balie op de begane grond. Hierop
staat de reddingsactie van de gestrande paarden in het Friese
Marrum afgebeeld. In 2006 stonden dagenlang ruim 200
paarden vast op een kwelder. Een militaire reddingsoperatie
mislukte. Kordaat optreden van enkele amazones bracht de
paarden binnen een kwartier weer op het vaste land. Wat zich
toen in Friesland afspeelde, gebruikt het Zutphense manage-
mentteam als inspiratie om haar ambitie te tonen. De redding
van de paarden laat zien wat werkt. De oplossing ligt niet in
de inzet van instrumenten, maar in de kennis van paarden;
het denken, de moed en het vertrouwen om daarnaar te han-
delen. Osinga vertaalt dit naar het Werkplein Zutphen: ‘Doe
wat echt werkt, weet wat de klant wil, geef ruimte aan mede-
werkers, laat ze zelf vragen wat nodig is, reik instrumenten
aan en verminder procedures en protocollen. Er wordt tegen-
Wilma Vorselman
Een nieuwe integrale dienstverlening die verder gaat dan de landelijk gewenste
samenwerking rond werk en inkomen. Dat was de ambitie van de samenwer-
kingspartners van Het Plein in Zutphen toen in 2007 het visiedocument op tafel
lag. Een efficiënte dienstverlening op het terrein van werk, inkomen en zorg.
Werkplein Zutphen
De menselijkemaat voorop
Werkplein
TSB_11_10.indd 23TSB_11_10.indd 23 10/14/2010 9:33:24 PM10/14/2010 9:33:24 PM
24 sociaalbestek 11/2010
Nieuwe mensen zonder bagage maakten dat het verander-
traject makkelijker werd opgepakt. Zo werd een vestigings-
manager voor CWI Zutphen aangesteld die de nodige kennis
en inspiratie meebracht als voormalig projectleider van de
Toonkamer in Den Bosch. Vanaf de start waren alle (nieuwe)
partners in de keten ervan doordrongen dat men door krach-
ten te bundelen meer kon betekenen voor de werkzoekenden
in de regio. Partners waren bereid verder te kijken dan de
eigen organisatie. Iedereen leverde vanuit zijn eigen deskun-
digheid een bijdrage aan het gezamenlijke doel: werkzoeken-
den naar werk bemiddelen.
Betrokkenheid werkgevers Door de samenvoe-
ging van twee gemeentelijke sociale diensten met het UWV
is zeker een efficiëntere organisatie ontstaan, vindt Erika
Jansen, directeur van het UWV WERKbedrijf. ’De korte lijnen
zijn een groot pluspunt, maar ook doordat de overdracht van
het CWI naar UWV niet meer bestaat. Voor elke werkzoeken-
de staat nu één werkcoach klaar en er wordt gekeken naar wat
iemand echt nodig heeft.’
Wat doen jullie specifiek voor moeilijk bemiddelbare cliën-
ten? ‘Deze groep proberen we goed in beeld te krijgen en te
houden. Door de huidige economische situatie komen we in
woordig gekeken naar wat de klant kan en welk traject het
beste bij hem of haar past, in plaats van simpelweg een uitke-
ring te verstrekken. Het 19-koppige participatieteam houdt
zich hiermee bezig.’
Verandertraject Zutphen startte in de zomer van 2006
met de voorbereidingen van het verandertraject integrale
dienstverlening. Men richtte een werkgroep op, bestaande uit
een mix van medewerkers en middenmanagement, die een vi-
siedocument opstelde waarin de kernwaarden, bouwstenen
en de procedure van idee naar uitvoering aan de orde komen.
Medewerkers waren vanaf het begin actief betrokken bij de
visievorming. Ter inspiratie werden voorbeelden van Toon-
kamers in onder meer Apeldoorn, Den Bosch en Amsterdam
bezocht. In een later stadium ook het succesvolle Werkplein
in Assen. Het besef dat het anders kon en moest, groeide
daardoor onder de medewerkers; Een effectievere, efficiënte-
re dienstverlening die rekening houdt met gezond verstand.
Verbeterpunten voor individuele klanten lagen voor het op-
rapen, dat zag iedereen: CWI, UWV en de gemeenteconsu-
lent. Je wilt bijvoorbeeld overleggen met de gemeente, omdat
de Wwb eraan komt en de gemeente zegt ‘zolang er nog geen
Wwb is, doen wij niets.’ Zo waren er legio voorbeelden.
Sjoerd Osinga, directeur van Werkplein Zutphen bij de centrale balie met afbeelding reddingsactie paarden
WerkpleinWerkpleinWerkplein
TSB_11_10.indd 24TSB_11_10.indd 24 10/14/2010 9:33:24 PM10/14/2010 9:33:24 PM
25 sociaalbestek 11/2010
een succesvolle integrale dienstverlening. Zo staat er nu een
gedegen organisatie ten bate van de burgers in de gemeenten
Lochem en Zutphen. Hoe die in de toekomst te waarborgen,
dat is nu de uitdaging.’ De werkzaamheden van Sjoerd Osin-
ga zitten er dan ook nog niet op. ‘Hoewel de besluitvorming
door de korte lijnen sneller plaatsvindt, zijn alle werkproces-
sen nog niet volledig op elkaar afgestemd. Op het gebied van
automatisering valt terrein te winnen. De automatiserings-
systemen van de gemeente en UWV zijn nog niet op elkaar
afgestemd. Daarnaast krijgt bij het re-integratietraject zowel
de klant als de organisatie nog steeds te maken met te veel
loketten en financieringstromen, terwijl we dit jaar aan re-
integratiemiddelen 450.000 euro minder te besteden hebben.
Naar verwachting zullen we volgend jaar de broekriem nog
steviger moeten aanhalen, ook dan zal er uit Den Haag min-
der geld deze kant op komen.’
Uitdaging Landelijk beleid afstemmen op lokaal beleid
is een lastige dobber, weet Janny Slagman, die als consulente
Werk & Inkomen na de samenvoeging van CWI, UWV en de
gemeentelijke sociale diensten aan de slag ging in een nieuw
team van zes werkcoaches. ‘In deze nieuwe functie kwam ik
ook direct in aanraking met de klanten van het UWV. Het is
een brede doelgroep, van hoogleraren tot loodgieters, waar
een grote uitdaging in zit. Vorig jaar is, onder meer wegens
financieel-technische redenen, beslist dat de werkcoaches van
het UWV weer de WW-klanten begeleiden en de werkcoaches
van de gemeente de Wwb-klanten begeleiden. Uiteindelijk is
het nog steeds de bedoeling dat er conform de gezamenlijke
visie geen verschil zal zijn in de cliëntondersteuning. Wat er
in de toekomst verder gaat gebeuren, is echter afhankelijk van
vele factoren.’
De aanwezigheid van diverse penitentiaire inrichtingen,
instellingen voor verslavingszorg en geestelijke gezondheids-
zorg in de omgeving van Zutphen duidt er op dat deze regio
met meer problematiek te maken heeft dan elders. Slagman:
‘Daarvoor dien je voldoende financiële middelen tot je
beschikking te hebben. We blijven anticiperen op de behoef-
ten van onze klanten en hopen ondanks de bezuinigingen
toch te kunnen “doen wat werkt”’.
Wilma Vorselman is journalist
aanraking met mensen die, na meer dan dertig jaar bij dezelf-
de organisatie te hebben gewerkt, ineens op straat komen te
staan. Deze groep heeft nauwelijks weet van solliciteren. Met
trainingen over hoe je je moet presenteren, sollicitatiebrieven
met curriculum vitae opstelt en een sollicitatiegesprek voert,
kun je ze begeleiden in de zoektocht naar een nieuwe werk-
kring. Daarnaast bieden we een re-integratietraject aan voor
een periode langer dan twaalf maanden.’
Erika Jansen werd na de samenvoeging van het CWI met UWV
begin 2009 aangesteld als directeur van UWV WERKbedrijf.
Daarvoor werkt ze twee jaar als vestigingsmanager bij het
CWI waarbij het aansturen van re-integratiecoaches haar
belangrijkste taak was. ‘In mijn huidige functie ben ik naast
het aansturen van de werkcoaches het boegbeeld naar buiten
toe voor het UWV WERKbedrijf en zijn er facilitaire zaken
aan mijn takenpakket toegevoegd.’
De contacten met werkgevers zijn volgens Jansen nog voor ver-
betering vatbaar. ‘Werkgevers dienen beter bij het Werkplein
betrokken te worden. We moeten hun vraag beter leren ken-
nen door middel van bedrijfsbezoeken. Wat voor mensen zoe-
ken ze? Daarnaast dienen we te voorkomen dat vertegenwoor-
digers van zowel UWV als de gemeente bij werkgevers over de
vloer komen, wat in het verleden wel eens voorkwam.’
De eerste stappen voor een betere samenwerking met de
werkgevers in de regio zijn gezet. Dit jaar startte Werkplein
Zutphen een Brancheservicepunt voor de horeca met als
doel vraag en aanbod in de Achterhoek bij elkaar te brengen.
Binnen het servicepunt is de kennis en daadkracht van par-
tijen als de KvK, onderwijsinstellingen en brancheorganisa-
ties gebundeld, om horecaondernemers efficiënt en effectief
van dienst te kunnen zijn. Het Werkplein fungeert hierin als
contactpunt waar werkzoekenden en werkgevers hun vraag
kunnen neerleggen.
Gedegen organisatie De aanwezigheid van een goe-
de werkmentaliteit is volgens de directeur de sleutel geweest
naar het succesvolle verandertraject. ‘De wil om de nieuwe
samenwerking tot een succes te maken, was zowel onder het
personeel als het managementteam aanwezig. Door in een
vroeg stadium gezamenlijke bijeenkomsten te organiseren
voorkom je een soort cultuurschok als beide organisaties
eenmaal bij elkaar worden gezet. De medewerkers van de ge-
meentelijke sociale diensten zijn in de zomer van 2008 ver-
kast naar de huidige locatie. De gezamenlijke huisvesting en
de goede sfeer onder elkaar hebben absoluut bijgedragen aan Meer informatie? Kijk op www.kennisbanksocialezaken.nl
WerkpleinWerkpleinWerkplein
TSB_11_10.indd 25TSB_11_10.indd 25 10/14/2010 9:33:25 PM10/14/2010 9:33:25 PM
26 sociaalbestek 11/2010
Onbenut arbeidspotentieel: een kwart komt en
gaat binnen twee jaarAnouk de Rijk
Het arbeidspotentieel zonder inkomsten bestaat uit personen die niet werken,
geen uitkering ontvangen en niet naar school gaan. Eind september 2007 bestond
deze groep uit 1,1 miljoen mensen. Dat is 10 procent van de mensen tussen de
15 en 65 jaar. Vier op de vijf mensen in het onbenut arbeidspotentieel is vrouw.
0 10 20 30 40 50 60 70
Baan
Scholier/student
Uitkering(WW, AO, Bijstand)
Overige inkomsten
Zelfstandige
%
Instroom en uitstroom uit onbenut arbeidspotentieel
Instroom 2007, naar inkomenspositie twee jaar eerder
Uitstroom 2005, naar inkomenspositie twee jaar laterBron: CBS
uitstromers. Met 61 procent heeft veruit de meerderheid
van de uitstromers twee jaar later een baan. Daarnaast heeft
een deel inmiddels een AO-, WW- of bijstandsuitkering
(16 procent), overige inkomsten zoals werk als freelancer
(16 procent), werk als zelfstandige (9 procent) of is school-
gaand (10 procent).
Een kwart van het onbenut arbeidspotentieel bestaat uit
instromers. Zij behoorden twee jaar eerder nog niet tot deze
groep. Van deze nieuwkomers had ruim de helft twee jaar eer-
der nog een baan. Daarnaast was een deel eerder schoolgaand
(22 procent) of had een uitkering (17 procent).
Iets meer dan een kwart van het onbenut arbeidspotentieel
hoort twee jaar later niet meer tot deze groep. Dit zijn de
Signalement van het CBS
TSB_11_10.indd 26TSB_11_10.indd 26 10/14/2010 9:33:25 PM10/14/2010 9:33:25 PM
27 sociaalbestek 11/201027 sociaalbestek 11/2010
Wet- en regelgeving
Vooralsnog heeft de EU geen bevoegdheden op het terrein
van de sociale zekerheid. De lidstaten beschouwen de sociale
zekerheid, net als de belastingen, tot hun exclusief beleids-
terrein waar Brussel zich vooral niet mee mag bemoeien.
Toch staat sociale zekerheid wel degelijk in het Verdrag van
Lissabon genoemd en wel in het licht van het vrij verkeer van
werknemers. De oprichters van de Europese Economische
Gemeenschap streefden in 1958 al een vrij verkeer van werk-
nemers na, maar realiseerden zich dat de verschillende sociale
zekerheidsstelsels van de lidstaten een ernstige belemmering
zouden vormen voor werknemers die in een andere lidstaat
wilden werken. Vandaar dat in het eerste EEG verdrag al een
bepaling stond die opriep tot het nemen van maatregelen
op het terrein van de sociale zekerheid met als doel het vrij
verkeer van werknemers te bevorderen. Dit heeft geleid tot
een stelsel van sociale zekerheidscoördinatie die nu nog in
werking is en recentelijk vernieuwd.1 Dit coördinatiestelsel
omvat alle wettelijke branches van sociale zekerheid zoals
pensioenen, kinderbijslag, gezondheidszorg, werkeloosheid
et cetera. Sociale zekerheidsarrangementen die bijvoorbeeld
in cao’s geregeld zijn, vallen erbuiten. De verordening han-
teert vier coördinatieprincipes namelijk:
➢ Verzekeringstijdvakken opgebouwd in een ander land die-
nen te worden meegeteld bij het bepalen van het recht op
uitkeringen;
➢ Op een werknemer kan slechts één sociaal zekerheidsstel-
sel tegelijkertijd van toepassing zijn om negatieve (geen
verzekering) of positieve (twee verzekeringen) wetsconflic-
ten te voorkomen;
➢ Discriminatie naar nationaliteit is verboden;
➢ De export van uitkeringen, pensioenen enzovoorts is
mogelijk wanneer dit naar nationaal recht niet mogelijk
is.
Zeggenschap De genoemde verordeningen zijn coör-
dinatie-instrumenten en zij harmoniseren de wetgeving van
de lidstaten niet. Het enige dat zij beogen is de wetgeving
van de verschillende lidstaten beter op elkaar af te stemmen
om belemmeringen voor het vrij verkeer van werknemers
weg te nemen. Mensen komen dus eigenlijk alleen met deze
coördinatieregelgeving in aanraking op het moment dat ze
de grens overgaan. Gezien het internationale karakter van
onze economie en de vele vakantiegangers ieder jaar weer
geeft aan dat er veel mensen zijn die op de een of andere ma-
nier wel met de verordening te maken hebben gehad. Denk
maar eens aan het bezoeken van een dokter in het buiten-
land of de Nederlandse grensarbeiders die in Duitsland of
België werken en in Nederland wonen. Ook bijvoorbeeld de
Poolse werknemers in Nederland hebben met de EU regels
te maken.
Het Europees Sociaal Model…
Peter Donders
De vraag stellen is hem eigenlijk ook beantwoorden: ja, het Europees sociaal
model bestaat en is ook van invloed op ons eigen sociaal beleid. Ondanks dat de
Europese Unie vooralsnog geen bevoegdheden heeft op het terrein van de sociale
zekerheid is er wel degelijk invloed.
Is dat er dan?
TSB_11_10.indd 27TSB_11_10.indd 27 10/14/2010 9:33:25 PM10/14/2010 9:33:25 PM
28 sociaalbestek 11/2010
Op zich beïnvloeden de coördinatieverordeningen de
Nederlandse sociale zekerheid niet. Net als de andere
lidstaten heeft Nederland volledig zeggenschap over het
eigen sociale zekerheidsbeleid. Toch kan de coördinatie
van sociale zekerheid bepaalde effecten veroorzaken die
als negatief worden beschouwd en die veranderingen in
de sociale zekerheid nodig maken. Zo zag Zweden zich
gedwongen bij haar toetreding het pensioenstelsel te wij-
zigen omdat als gevolg van de coördinatieregels een ieder
die slechts kort in Zweden verbleef aanspraak kon maken
op een Zweeds pensioen. Dat kon niet de bedoeling
zijn en had serieuze negatieve financiële consequenties.
Aanpassing van de wetgeving was daarom nodig. Ook in
Nederland wordt er voortdurend gekeken naar de effec-
ten van coördinatie. De Wajong is daar een voorbeeld van
waarbij de discussie ging of deze uitkering ook geëxpor-
teerd moet worden of alleen in Nederland uitgekeerd.
De nieuwe zorgwet gaf eveneens zo zijn problemen toen
bleek dat er niet goed getoetst was aan de coördinatiere-
gels om te bepalen wat de effecten van de wet waren voor
grensoverschrijdende arbeid. Reden voor de lidstaten om
in het nieuwe Verdrag van Lissabon een bepaling op te
nemen die aangeeft dat voorstellen handelend over het
vrije verkeer van werknemers die het sociale zekerheids-
stelsel significant wijzigen door een lidstaat kunnen wor-
den geschorst en mogelijk uitgesteld.
Coördinatie Behalve de coördinatie van sociale zeker-
heid in het kader van het vrij verkeer van werknemers is er
ook nog de zogenaamde Methode van Open Coördinatie
(OMC) die invloed kan hebben op de Nederlandse sociale
zekerheid en het sociale beleid. De OMC is eigenlijk voort-
gekomen uit het groei- en stabiliteitspact om de inflatie,
schuldpositie en begrotingen van de lidstaten die meedoen
aan de Economische Monetaire Unie in het gelid te hou-
den. Lidstaten rapporteren jaarlijks over de stand van de
economie en daar waar nodig worden maatregelen voor-
gesteld om het economisch beleid bij te sturen. Iets soort-
gelijks is in het leven geroepen voor het sociaal beleid wat
louter ondersteunend en coördinerend is bedoeld. Harmo-
nisatie is niet het doel. Onder sociaal beleid wordt verstaan
arbeidsmarktbeleid, sociale zekerheid, sociale bijstand en
gezondheidszorg. Kern is mensen zoveel mogelijk te laten
meedoen: social inclusion.
Alle rapportages van de lidstaten zijn te vinden op de inter-
netsite van de Europese Commissie.2 Interessant is natuurlijk
dat nagenoeg alle lidstaten worstelen met de sociale gevolgen
van de financieel economische crisis. De rapportages bevatten
veel lezenswaardigs bijvoorbeeld als het over de pensioenen
gaat. Waar in Nederland wordt voorgesteld door te werken
tot 67 is in andere landen langer doorwerken ook aan de orde
maar de leeftijd tot waarop is zeer verschillend. Ook zijn er
landen waar een flexibele pensioenleeftijd wordt ingevoerd
tussen 63 en 68 (Finland). Verder is de zorg een hot item
omdat bijna alle lidstaten worstelen met ontspoorde over-
heidsuitgaven voor de zorg.
Invloed vanuit het OMC werkt subtiel. De Europese
Commissie analyseert de nationale rapportages met
behulp van onafhankelijke deskundigen en destilleert
daaruit richtsnoeren voor de lidstaten of stelt vragen bij
het beleid. Het gevolg is een soort best practises waar-
mee de lidstaten hun voordeel kunnen doen. Het feit dat
bijvoorbeeld zelfstandigen niet verzekerd zijn voor hun
tweede pijler pensioen kan later leiden tot problemen in
de sociale bescherming zeker nu het aantal zelfstandigen
sterk is gegroeid de afgelopen jaren. De Commissie stelt
daar vragen over en het is aan Nederland om daar adequaat
antwoord op te geven.
Early exit Net als Nederland hebben ook alle andere
lidstaten en kandidaat-lidstaten te maken met het beleid zo-
als hierboven beschreven. Kandidaat-lidstaten moeten hun
Nederland is geen eiland
De Nederlandse economie functioneert niet op een
eiland. In tegendeel we maken deel uit van de
Europese Unie en een belangrijk deel van ons bruto
nationaal product wordt verdiend op de internationale
markt. Ook op sociaal terrein functioneert Nederland
niet in een vacuüm. Het Nederlands sociaal beleid
wordt beïnvloed vanuit Brussel en daarnaast is er nog
de Europese coördinatie van de sociale zekerheids-
systemen. De EU coördinatieregels zijn onlangs ver-
nieuwd, wat van invloed is op Nederlanders die over
de grens werken en migranten die binnen Nederland
willen werken. Kortom tijd voor een kijkje in de
Europese sociale keuken.
Wet- en regelgeving
TSB_11_10.indd 28TSB_11_10.indd 28 10/14/2010 9:33:25 PM10/14/2010 9:33:25 PM
29 sociaalbestek 11/2010
sociale zekerheidsadministraties voorbereiden en klaarsto-
men om met de coördinatieregels voor sociale zekerheid te
werken. Ook zullen zij bij hun lidmaatschap moeten leren
om te rapporteren over het sociale beleid.
De economische crisis heeft veel landen fors getroffen en
het resultaat is dat vooral wordt bezuinigd op de sociale
zekerheid. Pensioenleeftijd omhoog, beperking van werk-
loosheidsuitkeringen, snijden in de zorg, verhogen eigen
bijdrage in de zorg, zijn zo maatregelen die in de EU geno-
men worden. In conferenties en bijeenkomsten die in het
kader van OMC worden gehouden, wordt flink gedebat-
teerd over de vraag of bezuinigen op de sociale zekerheid wel
de goede weg is.3 Gewezen wordt op de waarde van sociale
zekerheid in crisistijd om de binnenlandse bestedingen nog
enigszins op peil te houden. Ook is er in landen een trend
om mensen die op de arbeidsmarkt komen en moeilijk
bemiddelaar in andere sociale zekerheidsregelingen onder
te brengen (de zogenaamde early exit pathways). Vooral inva-
liditeits- en vroegpensioenen zijn populair in dit kader. De
Europese Commissie wijst erop dat het gebruik van sociale
zekerheidsregelingen waarvoor ze niet bedoeld zijn, leidt tot
sociale uitsluiting en financiële ontwrichting van de betref-
fende regelingen. Ook Nederland heeft hier in het verleden
leergeld betaald met de WAO. Je kan de vraag stellen of ook
bij de stijging van het aantal Wajongers sprake is van een
early exit pathway.
Perspectief Het grote voordeel van de OMC is dat de lid-
staten kennis en ervaringen met elkaar delen. Lidstaten wij-
zen elkaar op fouten uit het verleden en leren van elkaar. Zo is
de Nederlandse deeltijd WW met veel belangstelling bekeken
en elementen ervan zijn door andere landen overgenomen.
Ook is duidelijk dat sommige landen ongenadig hard getrof-
fen zijn en dat onstuimige economische groei in het verleden
geen garantie is voor de toekomst. Te denken valt hierbij aan
de Baltische tijgers en landen als Roemenie en Hongarije. Het
lijkt erop dat lidstaten met een goed functionerend sociaal
zekerheidsstelsel over het algemeen de economische crisis be-
ter hebben doorstaan. Voorzichtigheid is met deze conclusie
wel geboden, omdat dit ook al de economisch meest sterke
landen waren zoals Duitsland, de Scandinavische landen en
ook Nederland. Het plaatst in ieder geval de voorgenomen
bezuinigingen op de sociale zekerheid in een bepaald per-
spectief. Je kunt het OMC als een groot bureaucratisch circus
beschouwen van veel papier en holle woorden. Deze periode
van crisis laat echter naar zien dat het OMC meerwaarde
heeft. Er gaat invloed van uit en de gedachte dat velen meer
weten dan één. Uiteraard blijft het dan de verantwoordelijk-
heid van de landen zelf wat te doen met de informatie. Voor
een land als Nederland is het de moeite waard zich te reali-
seren dat we ook wat betreft de sociale zekerheid niet op een
eiland zitten.
drs. P.T.H. Donders is manager Europese zaken BMC. De auteur is
onder andere Nederlands rapporteur social protection voor de Europese
Commissie in het kader van de Methode voor Open Coördinatie.
Het Europees sociaal model bestaat en is ook van invloed op het sociaal beleid
van Nederland
Foto
: Va
leri
e K
uyp
ers
/A
NP
Wet- en regelgeving
TSB_11_10.indd 29TSB_11_10.indd 29 10/14/2010 9:33:25 PM10/14/2010 9:33:25 PM
30 sociaalbestek 11/2010
sociaalbestekSociaal Bestek verschijnt 11 x per jaar en biedt informatie en opinies over beleid en uitvoeringspraktijk op het terrein van sociale zekerheid, arbeids-voorziening en welzijn ten behoeve van beleidsvernieuwing en management-ontwikkeling bij het lokaal bestuur.
Jaargang 72, november 2010, nr. 11
Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor infor-matie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden de auteur(s), redactie en uitgever geen aansprakelijk-heid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen.Uw opgegeven gegevens kunnen worden gebruikt voor het toezenden van informatie en/of speciale aan-biedingen door Reed Business bv en speciaal geselecteerde bedrijven. Indien u hiertegen bezwaar heeft, stuurt u een briefje naar Reed Business bv,
t.a.v. Adresregistratie, Postbus 808, 7000 AV Doetinchem.
Redactiedrs. W.P.J. Bertels, mevr. drs. Y. Bommeljé (voorzitter), R. Geerling, D. Radoux, I. Thuis.
Uitgave Reed Business bvUitgeefgroep Overheid, Postbus 1521000 AD Amsterdam
UitgeverLudo de Boo, tel. nr. 020-515 9174 e-mail: [email protected]
EindredactieHedwig Ramirez Londoño-Neggers, tel. 020 - 515 9309e-mail: [email protected]
BureauredactieHerman Keppy,e-mail: [email protected]
Advertentie-exploitatieMarc Nuhn, tel. 020 - 515 9172e-mail: [email protected]
AbonnementenReed Business bv Afdeling klantenadministratietel. 0314 - 358 358
Jaarabonnement € 177,45 (ex BTW), losse nummers € 23,25 (ex BTW).
Abonnementen lopen automatisch door, tenzij uiterlijk 30 dagen voor de vervaldatum bij onze klantenservice wordt opgezegd via telefoonnummer 0314-358358. Kies de optie ‘vraag over het abonnement’ en vervolgens de optie ‘abonnement opzeggen’. Ook voor informatie over uw lopende abonnement kunt u contact opnemen met onze klantenservice.
© Auteursrecht voorbehouden.
Alle advertentiecontracten worden afgesloten conform de Regelen voor het Advertentiewezen gedeponeerd bij de Rechtbanken in Nederland. Een exemplaar van de Regelen voor het Advertentiewezen is op aanvraag kosteloos verkrijgbaar.
ISSN 0921-5344
Artikelen verschenen in Sociaal Bestek zijn terug te vinden via www.kennisbanksocialezaken.nl en/of www.kennisbankschuldhulp-verlening.nl
Charlemagnebeelden voor een van de gebouwen van de EU in Brussel
Foto
: EU
Noten
1 Verordening (EC) No. 883/2004 van het Europees parlement en de Raad
betreffende de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels PB L166 van 30
april 2004 en Verordening (EC) No. 987/2009 van het Europees parlement
en de Raad inzake de implementatieprocedures voor Verordening 883/2004
alsmede de vaststelling van de inhoud van de bijlagen.
2. http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=750&langId=en
3. Zie hiervoor ook http://www.socialprotection.eu/
Wet- en regelgeving
Meer informatie? Kijk op www.kennisbanksocialezaken.nl
TSB_11_10.indd 30TSB_11_10.indd 30 10/14/2010 9:33:27 PM10/14/2010 9:33:27 PM
1 sociaalbestek 11/2010
Onlangs is bij de Tweede Kamer het wetsontwerp Wet harmonisatie en vereen-
voudiging sociale zekerheidswetgeving ingediend. Dit wetsontwerp bevat een
groot aantal wijzigingen in de sociale verzekeringswetten, die vooral ten doel
hebben het aantal regels terug te dringen en bestaande regels te verduidelijken.
Wet harmonisatie en vereenvoudiging sociale zekerheidswetgeving
Henk Knol
C T U E E L
10 PAGINA’S
OVER ARBEID EN
SOCIALE ZEKERHEID
In dat doel is de wetgever aardig geslaagd. Een deel van de
wijzigingen is vooral voor de uitvoering van belang, maar in
bepaalde gevallen heeft het ook gevolgen voor de (loon)admi-
nistratie van de werkgever. De meeste wijzigingen moeten per
1 januari 2011 van kracht worden. Van de beoogde wijzigin-
gen is het volgende overzicht te geven.
Premieheffing Voor de premieheffing werknemers-
verzekeringen geldt de fictie van 261 dagen per jaar, terwijl
dat voor de loonheffing 260 dagen is. Voorgesteld wordt
om in beide gevallen uit te gaan van 260 dagen. Het maxi-
mum premieloon wordt daarbij vastgesteld op een bedrag
per jaar; voor kortere perioden (maand, week, dag) gaat
Gebouw Tweede Kamer. Het is nog maar de vraag in hoeverre de nieuwe Kamer
zal instemmen met het wetsontwerp Wet harmonisatie en vereenvoudiging
sociale zekerheidswetgeving
1 sociaalbestek 11/2010
TSB_11_10.indd Sec2:1TSB_11_10.indd Sec2:1 10/14/2010 9:33:29 PM10/14/2010 9:33:29 PM
2 sociaalbestek 11/2010
een afgeleide van het jaarbedrag gelden. Omdat er vanaf
2011 één dag minder in een jaar gaat, wordt het bedrag
per dag dus iets hoger. Dat heeft gevolgen indien het loon-
tijdvak een periode van één of vier weken omvat, dan wel
wanneer er per gewerkte dag wordt betaald. Het effect is
echter gering.
Wanneer aan de werkgever het ziekengeld wordt gerestitueerd
(vangnet Ziektewet), vergoedt het UWV ook de werkgeversde-
len in de SV-premies. Tot dusver geschiedde dat op individu-
ele basis. Voorgesteld wordt om voortaan geen rekening meer
te houden met individuele situaties (bijvoorbeeld premievrij-
stelling oudere werknemers), maar gewoon de percentages
toe te passen.
Vanaf 1 juli 2011 wordt het voor gemeenten mogelijk om ook
voor onderwijzend personeel eigen risicodrager voor de WGA
te worden.
Arbeidsongeschiktheid De uitsluitingsgrond dat
de uitkering bij arbeidsongeschiktheid (Ziektewet en ar-
beidsongeschiktheidswetten), welke bestond bij aanvang van
de verzekering (c.q. binnen een half jaar was te verwachten)
komt te vervallen. De wijziging heeft alleen betrekking op de
SV-wetten en niet op de loondoorbetalingsplicht.
De samenloop van ziekengeld ZW met de arbeidsongeschikt-
heidsuitkeringen wordt sterk vereenvoudigd. Uitgangspunt
wordt dat er ziekengeld wordt uitgekeerd en alleen nog
een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor zover deze meer
bedraagt dan het ziekengeld.
Als er uitsluitend aanspraak bestaat op loondoorbetaling
tijdens ziekte, wordt alleen nog een arbeidsongeschikt-
heidsuitkering toegekend, heropend of verhoogd na een
wachttijd van vier weken. Dat is in veel gevallen aanzienlijk
sneller.
De nawerkingsbepalingen worden aanzienlijk vereenvou-
digd. Nu is het recht op uitkering afhankelijk van duur
en omvang van de dienstbetrekking en gelden er ver-
schillende termijnen waarbinnen men arbeidsongeschikt
moet zijn geworden. In de voorgestelde regeling geldt in
alle gevallen dat er een beroep kan worden gedaan op de
nawerkingsbepalingen als iemand binnen vier weken na
einde van de verplichte verzekering arbeidsongeschikt
wordt.
Ook de verplichting voor het doen van aangifte van ziekte
wordt vereenvoudigd. Nu geldt als uitgangspunt dat de
aangifte binnen vier dagen moet worden gedaan. Straks
wordt dat 6 weken. Hierdoor is de werkgever in staat om
collectieve ziekmeldingen te doen (bijvoorbeeld om in
het begin van de maand alle aangiften over de afgelopen
maand te doen). Is de werkgever dan nog te laat, dan volgt
als sanctie een boete. Deze regeling gaat ook gelden voor
overheidswerkgevers.
De zwangerschaps- en bevallingsuitkering zal voortaan als
één doorlopende uitkering gaan gelden.
Nu wordt deze nog in twee delen opgeknipt, met alle admi-
nistratieve rompslomp van dien – voor zowel UWV als
werknemer.
Als er aanspraak op ZW bestaat in het kader van een no-
riskpolis, houdt het UWV rekening met eventuele wacht-
dagen zoals die bij de werkgever gelden en wordt daarover
een afwijkend percentage gerestitueerd. De voorgestelde
wijziging heeft tot gevolg dat het UWV over de wachtdagen
voortaan hetzelfde percentage restitueert als daarna zou
gelden.
Overlijdensuitkering Bij de overlijdensuitkering
krijgt het UWV de bevoegdheid om die ambtshalve toe te ken-
nen, zodat in veel gevallen daar geen aparte aanvraag meer
voor hoeft te worden gedaan. Daarnaast komt (in alle wetten,
dus ook Anw en AOW) het onderhoudscriterium voor kinde-
ren, broers en zussen) te vervallen.
Gemoedsbezwaarden Voor gemoedsbezwaarden
geldt dat er nu ontheffing per wet mogelijk is. Vanaf
1 januari 2011 wordt dat in die zin gewijzigd, dat voor de
werknemersverzekeringen alleen nog ontheffing voor alle
wetten mogelijk is.
Inkomensbesluiten Nu gelden er voor verschillende
wetten nog verschillende inkomensbesluiten. De bedoeling
is dat er straks nog twee inkomensbesluiten zullen gaan
gelden: één voor de volksverzekeringen en één voor de ove-
rige wetten. Dat heeft ook gevolgen voor de toepassing van
artikel 44 WAO en artikel 3:48 Wajong. In die artikelen is
geregeld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage formeel
ongewijzigd blijft, maar dat materieel wordt gehandeld
alsof het wel is aangepast aan de verdiencapaciteit, zolang
niet duidelijk is of de werknemer in staat is het inkomen
blijvend te verwerven. Hieraan is een maximale termijn van
5 jaar verbonden. Voorgestel is om die in bepaalde gevallen
te verlengen.
TSB_11_10.indd Sec2:2TSB_11_10.indd Sec2:2 10/14/2010 9:33:31 PM10/14/2010 9:33:31 PM
C T U E E L
3 sociaalbestek 11/2010
Maatregelen Szw In Begroting 2011
Henk Knol
Het is aan de begroting van het ministerie van SZW duidelijk te merken dat er
een demissionair bewind werd gevoerd: echt grote veranderingen worden niet
aangekondigd. Het belangrijkste nieuws is dat de deeltijd-WW in juli 2011 defi-
nitief stopt en dat er bezuinigd wordt op de re-integratiebudgetten en de WSW.
Onderstaand een overzicht van de voorgestelde wijzigingen.
• Werktijdverkorting en Deeltijd-WW: Ruim 100.000
werknemers hebben gebruik gemaakt van de werktijdver-
korting en deeltijd-WW. Deze regelingen hebben in belang-
rijke mate bijgedragen aan het beperken van de stijging van
de werkloosheid. Deeltijd-WW stopt op 1 juli 2011.
• Jeugdwerkloosheid: Sinds het Actieplan Jeugdwerkloosheid
(september 2009) zijn 68.000 jongeren aan een baan, leerwerk-
plek of stage geholpen. Het kabinet besteedt € 250 miljoen aan
de bestrijding van jeugdwerkloosheid in de periode 2009-2011.
• Mobiliteitscentra: De dertig mobiliteitscentra voor hulp
bij (dreigend) ontslag hebben tot en met mei 2010 141.000
mensen na hun ontslag binnen 3 maanden naar ander werk
begeleid, 18.000 mensen zijn vanuit hun baan aan een andere
baan geholpen. Wordt onderdeel reguliere dienstverlening.
• Sectorfondsen WW: De economische crisis heeft geleid tot
hoge premielasten in die sectoren, zoals de bouw, die het
zwaarst getroffen zijn. Sectorfondsen krijgen vijf jaar in plaats
van drie jaar de tijd om hun tekorten in te lopen. Dit heeft tot
gevolg dat de sectorpremies minder hoeven te stijgen.
• Vervanging AOW-tegemoetkoming door koopkracht-
tegemoetkoming: AOW’ers krijgen per 2011 een koop-
krachttegemoetkoming; de huidige AOW-tegemoetkoming
(bedoeld ter compensatie van de Zvw-premie) vervalt. De
nieuwe koopkrachttegemoetkoming is alleen voor Nederlands
belastingplichtigen en wordt niet in het buitenland uitgekeerd.
De besparing bedraagt na aftrek van de extra uitvoeringskosten
€ 105 miljoen in 2011 oplopend tot € 120 miljoen in 2015.
• Korten re-integratiebudgetten: Re-integratiemiddelen
moeten selectiever en vraaggerichter ingezet worden. De
re-integratiebudgetten van UWV en gemeenten blijven in
2011 vanwege bestuurlijke afspraken gehandhaafd, maar
worden met ingang van 2012 met € 190 miljoen gekort.
• Korting Wsw-budget: Meer mensen met een arbeidsbeper-
king moeten bij een reguliere werkgever aan de slag gehol-
pen worden. De gemiddelde loonkosten nemen de komende
jaren af en daardoor is minder budget nodig. In 2011 wordt
120 miljoen in mindering gebracht op het budget.
• Verlaging tegemoetkomingen oudere belastingplich-
tigen, nabestaanden en arbeidsongeschikten: De tege-
moetkomingen voor oudere belastingplichtigen (MKOB),
nabestaanden (Anw) en arbeidsongeschikten (WAO, WIA,
WAZ en Wajong) worden met ingang van 2011 met € 14
op jaarbasis verlaagd. Dit leidt tot een besparing van € 54
miljoen in 2011 oplopend naar € 58 miljoen in 2015.
• Extra korting AOW-partnertoeslag: De AOW-
partnertoeslag wordt per 2011 met 8 procent verlaagd.
Eerder is besloten de invoering van een leeftijdsgrens in de
partnertoeslag te laten vervallen, hiermee gaat de korting
omhoog van 6 procent naar 8 procent. Dit levert een extra
besparing op van € 35 miljoen oplopend naar € 50 miljoen.
De re-integratiebudgetten van UWV en
gemeenten worden volgens de plannen met
ingang van 2012 met 190 miljoen gekort.
TSB_11_10.indd Sec2:3TSB_11_10.indd Sec2:3 10/14/2010 9:33:31 PM10/14/2010 9:33:31 PM
4 sociaalbestek 11/2010
Zieke Werkloze Moet Eerder Aan Het Werk
Demissionair minister Donner heeft aan de Tweede Kamer geschreven dat hij wil
onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om langdurig zieke werklozen eerder
aan het werk te krijgen. Daarvoor moet dan wel de Ziektewet worden aangepast.
De aanleiding daartoe werd gevormd door een kritisch rap-
port van de Inspectie Werk en Inkomen van het ministerie
over de uitvoering van de Ziektewet op dit punt door het
UWV. Een ambtelijke werkgroep heeft de suggestie gedaan
om het begrip arbeidsongeschiktheid in de Ziektewet aan te
passen. Nu is iemand arbeidsongeschikt voor de Ziektewet
als hij door ziekte of gebreken niet in staat is ‘zijn werk’ te
verrichten. De werkgroep doet de suggestie om het begrip
‘zijn werk’ te wijzigen in passend werk, zoals dat ook voor de
Werkloosheidswet geldt.
Haken en ogen Zo makkelijk als de suggestie van de
werkgroep lijkt, is het echter niet. Zou de wijziging voor alle
gevallen gaan gelden, dan kunnen er wezenlijke problemen
ontstaan. De suggestie van de werkgroep is namelijk geba-
seerd op de idee dat het overgrote deel van de vangnetters
geen werkgever meer heeft. Toch mag niet uit het oog wor-
den verloren dat ook andere groepen van de vangnetregeling
gebruik maken. Bijvoorbeeld als de arbeidsongeschiktheid
een gevolg is van zwangerschap of bevalling en voor dege-
nen waarvoor de zogenoemde no-riskpolis geldt. Zij hebben
nog wel een werkgever en als ook voor hen het begrip pas-
sende arbeid zou gaan gelden, dan kan dat tot problemen
leiden.
Gaat het alleen voor de werknemers zonder werkgever gelden
dan krijgen we te maken met twee verschillende begrippen
arbeidsongeschiktheid in één en dezelfde wet en dat lijkt
onwenselijk.
Jurisprudentie Krachtens artikel 19 van de Ziektewet
bestaat recht op ziekengeld, indien de verzekerde wegens
ziekte of gebrek ongeschikt is tot het verrichten van zijn ar-
beid. Onder ‘zijn’ arbeid wordt verstaan het laatstelijk voor
de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk. Als
iemand zich heeft ziek gemeld als werkloze, dient ingevolge
vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep de onge-
schiktheid in beginsel te worden beoordeeld naar de laatste-
lijk voor de aanvang van de werkloosheid verrichte arbeid. Als
vaststaat dat de verzekerde niet meer in dienst van de vroege-
re werkgever kan terugkeren, is de maatstaf diezelfde arbeid,
maar dan verricht in dienst van een soortgelijke werkgever.
De jurisprudentie lijkt dus geen ruimte te bieden om bij een
zieke werkloze uit te gaan van andere arbeid dan die welke de
verzekerde verrichtte voor hij werkloos werd. Maar dat geldt
in principe alleen voor de zieke werkloze die ook niet in staat
is om passend werk te verrichten.
SZActueel
TSB_11_10.indd Sec2:4TSB_11_10.indd Sec2:4 10/14/2010 9:33:31 PM10/14/2010 9:33:31 PM
C T U E E L
5 sociaalbestek 11/2010
Artikel 30 ZW Dat een zieke werkloze in het geheel
geen passend werk zou hoeven te accepteren is echter ook
niet juist. De ZW kent al heel lang de bepaling in artikel
30 dat een zieke werknemer (al dan niet werkloos), passend
werk moet gaan verrichten als hij daartoe in staat is ( Artikel
30, lid 1: De zieke werknemer die in staat is hem passende
arbeid te verrichten, is verplicht te trachten deze arbeid te
verkrijgen en, indien hij daartoe in de gelegenheid wordt ge-
steld, deze arbeid te verrichten.).
Er staat al lang in de wet: de zieke (werkloze) verzekerde
moet, als hij daartoe in staat is, passend werk gaan doen.
Waarom Donner dan toch een wetswijziging wil, is niet
geheel duidelijk. Eerder ligt het op de weg van het UWV om
meer aandacht te geven aan de mogelijkheden die de ZW
al biedt.
Ouderen zijn de dupe wanneer hulpmiddelen als rollator, krukken en looprekken
uit het basispakket worden gehaald
Maatregelen In De ZorgIn 2011 is er in totaal bijna € 63 miljard beschikbaar
voor de zorg. Daarmee is de zorg de grootste uitgaven-
post geworden. De uitgaven in de zorg groeien harder
dan verwacht. Het nieuwe kabinet zal dan ook niet ont-
komen aan drastische ingrepen. In de begroting is dat
nog niet het geval, al zullen sommige maatregelen de
koopkracht aardig aantasten.
De belangrijkste maatregelen zijn als volgt samen te
vatten.
• Het eigen risico voor de zorgverzekering wordt met
ingang van 2012, naast de indexering, structureel met
€ 40 verhoogd. Vast staat echter al dat het nieuwe
kabinet al op kortere termijn een hoger eigen risico
wil invoeren.
• Er komt een eigen bijdrage in de tweedelijns psycho-
logische zorg. In 2011 zal hiervoor een eigen bijdrage
van € 175 per behandeling (van maximaal een jaar)
gaan gelden. Voor goedkopere behandelingen (tot
maximaal 100 minuten) gaat een eigen bijdrage van
€ 80 gelden.
• De minimale bijdrage bij opname in een AWBZ-
instelling gaat ook fors omhoog (meer dan een
verdubbeling) en gaat € 400 per maand bedragen.
• Voor fysiotherapie en oefentherapie komen meer
behandelingen (nu 9, straks 12) voor rekening van
de patiënt.
Ook het basispakket ondergaat de nodige wijzigingen:
• Programma’s om te stoppen met roken komen vanaf
2011 in het basispakket.
• Anti-conceptiemiddelen verdwijnen uit het basispak-
ket (€ 32 miljoen). Hiervoor worden meisjes en vrou-
wen jonger dan 21 jaar uitgezonderd.
• De mondzorg voor 18-21-jarigen verdwijnt uit het
basispakket.
• Verder is besloten om hulpmiddelen waaronder de
rollator, krukken en looprekken uit het basispakket te
halen (€ 21 miljoen).
TSB_11_10.indd Sec2:5TSB_11_10.indd Sec2:5 10/14/2010 9:33:32 PM10/14/2010 9:33:32 PM
6 sociaalbestek 11/2010
VoedselbankenMark Geers
Op 20 september heeft demissionair minister Donner een Quickscan Voedselbanken
en een verkenning ‘Bereken uw Recht’ aan de Tweede Kamer gestuurd.
De Quickscan is een vervolg op een eerdere zogenaamde nulme-
ting die in 2008 is uitgevoerd. Deze tweede meting is bedoeld om
ontwikkelingen en trends over een langere periode zichtbaar te
maken. De door BMC Onderzoek uitgevoerde Quickscan geeft
een beeld over het gebruik van voedselbanken en de samenwer-
king tussen voedselbanken en gemeenten. De metingen vloeien
mede voort uit het in 2007 afgesloten bestuursakkoord ‘Samen
aan de slag’ tussen het Rijk en de gemeenten.
Stijging Steeds meer gemeenten blijken een voedsel-
bank te hebben. Twee derde (66 procent) van de respon-
denten zegt dat er in de gemeente een voedselbank aanwe-
zig is vergeleken met 48 procent in 2008. Alle gemeenten
met 50.000 of meer inwoners vertegenwoordigd in het
onderzoek geven nu aan een voedselbank in de gemeente
te hebben. In 2008 gold dat nog alleen voor de responden-
ten van de 100.000 plus gemeenten. Uit het onderzoek
blijft ook dat overleg en/of afspraken tussen gemeenten
en voedselbanken is gestegen van 47 procent in 2008 naar
58 procentin 2010. In bijna driekwart (73 procent) van de
gevallen gaan de afspraken over de doorverwijzing van de
voedselbanken naar de gemeente. Maar ook in 61 procent
van de gevallen over de doorverwijzing van gemeenten
naar de voedselbank. Hierover zijn aanzienlijk meer af-
spraken gemaakt dan in 2008 toen deze percentages res-
pectievelijk 56 procent en 45 procent waren. De afspraken
gaan ook vaak (59 procent) over het neerleggen van folders
en brochures door gemeenten bij de uitgiftepunten van de
voedselbank. In 2008 was dit nog 43 procent. Door 40 pro-
cent van de respondenten (hoofden van sociale diensten
en vertegenwoordigers van voedselbanken) worden afspra-
ken over subsidie aan de voedselbank genoemd. Dit per-
centage is vergelijkbaar met dat in 2008. Het gaat daarbij
bijvoorbeeld om het betalen van de energielasten van de
voedselbank. Voor ongeveer de helft van de 25 gesproken
voedselbanken verzorgt de gemeente de huisvesting. Soms
door hiervoor een subsidie voor meerdere jaren te geven.
In andere gevallen door de voedselbank gebruik te laten
maken van een leegstaand schoolgebouw.
De samenwerking tussen de voedselbanken en de gemeente
wordt door de overgrote meerderheid van de respondenten
goed genoemd (87 procent). In 2008 was dat nog 77 pro-
cent. Aan de kant van de voedselbanken bestaat er behoefte
Het binnenhof van binnenuit
TSB_11_10.indd Sec2:6TSB_11_10.indd Sec2:6 10/14/2010 9:33:32 PM10/14/2010 9:33:32 PM
C T U E E L
7 sociaalbestek 11/2010
aan (structurele) subsidie zodat een bepaalde continuïteit in
de bedrijfsvoering mogelijk wordt (bijvoorbeeld in het kader
van de huisvesting) of dat noodzakelijke investeringen gedaan
kunnen worden (bijvoorbeeld de aanschaf van koelwagens).
Minister Donner geeft in zijn brief aan dat er veel verbeteringen
zichtbaar zijn en dat gemeenten en voedselbanken op de goede
weg zijn. Hij ziet op dit moment dan ook geen reden om door
extra maatregelen de samenwerking verder te stimuleren.
www.berekenuwrecht.nl De website www.bere-
kenuwrecht.nl is een initiatief van Stimulansz en Nibud. De
website is opgezet om bij te dragen aan het tegengaan van
niet-gebruik van inkomensondersteunende maatregelen en
als een van de speerpunten van het armoedebeleid. De web-
site is sinds 2007 operationeel en is financieel ondersteund
door het ministerie van SZW. Uit de evaluatie die door BMC
Advies management is uitgevoerd, blijkt dat de website nog
onvoldoende wordt gebruikt (6.000 unieke bezoekers per
maand) door de doelgroep en gemeenten. Uit de evaluatie
blijkt ook dat de cliëntraden van mening zijn dat de website
onvoldoende onder de aandacht wordt gebracht door ge-
meenten en dat de applicatie over het algemeen niet gemak-
kelijk te vinden is op de gemeentelijke websites. Het bereik
van de doelgroep is overigens niet gemakkelijk. Het is voor
velen een drempel om contact op te nemen met gemeenten,
ook zijn velen niet digitaal en/of taalvaardig. Demissionair
minister Donner geeft aan dat het ministerie de gemeen-
ten over beide evaluaties door middel van een zogenaamde
‘verzamelbrief ’ zal informeren. Verder zullen in het eerste
kwartaal van 2011 de uitkomsten van nader onderzoek naar
niet-gebruik bekend worden. In dat onderzoek wordt zowel
gekeken naar landelijke als gemeentelijke regelingen.
Kamerstukken:
– Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegen-
heid d.d. 20 september 2010 met betrekking tot de aanbie-
ding Quickscan Voedselbanken en Evaluatie ‘Bereken uw
Recht’ (24 515, nr.191).
Door een kerk in Voorburg verzamelde producten voor de voedselbank
TSB_11_10.indd Sec2:7TSB_11_10.indd Sec2:7 10/14/2010 9:33:33 PM10/14/2010 9:33:33 PM
KORTE BERICHTEN
8 sociaalbestek 11/2010
HULPMIDDEL VOOR HET BEPALEN VAN RISICO’S IN HET BEDRIJF
Er komt een digitaal instrument waarmee bedrijven eenvoudiger
kunnen bepalen of zij verplicht zijn onderzoek te doen naar risi-
co’s op zware ongevallen binnen hun bedrijf. Het kabinet komt
hiermee op voorstel van demissionair minister Donner van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegemoet aan een advies van
de Sociaal-Economische Raad (SER) over het al dan niet schrap-
pen van de uitgebreide risico-inventarisatie voor bedrijven die
met veel gevaarlijke stoffen werken. Het gaat om de zogenoemde
Aanvullende Risico-Inventarisatie en - Evaluatie (ARIE). Dit is
een wettelijke verplichting in het Arbobesluit voor bedrijven om
de risico’s op zware ongevallen te inventariseren en noodplan-
nen gereed te hebben. In Nederland zijn dat ongeveer vierhon-
derd bedrijven, vooral in de chemische industrie.
De SER heeft geadviseerd de huidige, gedetailleerde verplich-
ting te handhaven. Het kabinet neemt dit advies over. Dat
betekent dat de regelgeving niet wordt overgelaten aan de bran-
che zelf, zoals bij andere Arboregelgeving wel het geval is. Het
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu gaat nu het
hulpmiddel voor bedrijven ontwikkelen. Naar verwachting is het
instrument eind 2011 via www.arboportaal.nl beschikbaar.
De SER adviseerde verder een onderzoek te doen naar het ver-
voer en de op- en overslag van gevaarlijke stoffen (vervoers-
gebonden inrichtingen). Onderzocht wordt of deze branche
uitgesloten kan worden van deze regeling.
De ARIE-regeling is bedoeld om werknemers te beschermen.
Bedrijven die onder de ARIE vallen, moeten zich melden bij
de Arbeidsinspectie. Die controleert steekproefsgewijs of
bedrijven voldoen aan de regels.
REGEERAKOORD VVD/CDA 2010
In het regeerakkoord van VVD en CDA wordt uitgebreid aan-
dacht besteed aan onderwerpen op het terrein van de gezond-
heidszorg en de sociale zekerheid. Hoewel er een fors aantal
maatregelen wordt aangekondigd, blijven fundamentele
wijzigingen uit. Wel is er een duidelijke lijn zichtbaar: zorg
wordt beperkter en duurder en uitkeringen op minimumni-
veau dreigen te worden aangetast. Hieronder een samenvat-
ting van de belangrijkste beleidsvoornemens.
Gezondheidszorg Er wordt ingezet op een basiszorg
die dichter bij huis moet worden georganiseerd. Daarbij ziet
het Kabinet een grotere rol weggelegd voor de huisarts: zorg
die door de huisarts kan worden verleend, moet uit de zieken-
huizen verdwijnen. Daardoor kan de zorg goedkoper worden,
Ongeveer vierhonderd bedrijven, vooral in de chemische industrie, lopen het
risisco getroffen te woirden door een zwaar ongeval.
TSB_11_10.indd Sec2:8TSB_11_10.indd Sec2:8 10/14/2010 9:33:34 PM10/14/2010 9:33:34 PM
KORTE BERICHTEN
C T U E E L
9 sociaalbestek 11/2010
is de gedachte van het kabinet. Daar staat tegenover dat top-
zorg moet worden geconcentreerd in ziekenhuizen die daar-
mee de nodige ervaring hebben.
Voor wat betreft het verzekerde pakket wordt er gekozen voor
een grotere bijdrage van de verzekerde. Zo worden de eerste 15
(nu 9) behandelingen door een fysiotherapeut niet meer ver-
goed. IVF wordt nog maar één keer vergoed. Nogal cryptisch
is de omschrijving dat aandoeningen met een lage ziektelast,
die eerder als een ongemak dan als een ziekte kan worden
aangemerkt, uit het basispakket verdwijnen. Vermoedelijk
wordt daarmee gedoeld op het gebruik van maagzuurrem-
mers, slaappillen en dergelijke.
Nu kent de zorgverzekering een wereldwijde dekking maar als
het aan het kabinet ligt, gaat de dekking alleen nog gelden voor
landen binnen de EU. Verdragen met landen buiten de EU (bij-
voorbeeld Turkije en Marokko) zullen overeenkomstig worden
aangepast of, als dat niet mogelijk blijkt, worden opgezegd.
Werk en sociale zekerheid Paars-plus vond geen
doorgang, onder meer omdat de ‘linkse’ partijen te weinig ver-
anderingsgezind waren. Dat schiep nogal wat verwachtingen
ten aanzien van het regeerakkoord, maar als één ding zeker is, is
het wel dat ook hier geen sprake is van fundamentele wijzigin-
gen. Sterker nog, eerder ontstaat de indruk dat er nog minder
structureel wijzigt dan bij Paars-plus het geval zou zijn. Zo blijft
het ontslagrecht ongewijzigd en wordt de AOW-leeftijd minder
snel verhoogd dan al in het vorige Kabinet was beklonken.
Wat opvalt is dat vooral aan de onderkant van het stelsel ingre-
pen worden voorgesteld. Bij gezinnen (al dan niet in de bijstand)
worden de (oudere) kinderen als het ware de deur uitgejaagd.
Inwonende kinderen gaan namelijk het recht op bijstand verlie-
zen en komen dus volledig ten laste van de ouders. Daarbij komt
ook nog eens het voornemen om de partnertoets in de bijstand
te vervangen door een toets op basis van het gezinsinkomen.
Kortom, voor ouders met een klein inkomen of die in de bijstand
zitten, wordt het moeilijk om werkloze kinderen, die geen aan-
spraak (meer) hebben op een WW-uitkering, in huis te houden.
Het Kabinet wil toe naar één regeling voor de onderkant van
de arbeidsmarkt, die de WWB,
Wajong en de WSW hervormt. Wat daarbij voor ogen staat,
wordt niet aangegeven, maar de (huidige) Wajong wordt
beperkt voor mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn.
Hoewel het Kabinetsbeleid is gericht op een grotere arbeids-
participatie, worden de overheidsbijdragen in de kinder-
opvang beperkt en dat lijkt daarmee toch op zijn minst op
gespannen voet te staan.
De overheidssalarissen worden de komende jaren bevro-
ren. Een uitzondering wordt gemaakt voor personeel in de
gezondheidszorg.
De AOW-leeftijd gaat in 2020 omhoog naar 66 jaar en wordt
daarna aangepast aan de gemiddelde levensverwachting.
ZZP’ERS ONBEKEND MET BBZZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel) laten zich niet door
een crisis uit het veld slaan. Zij kiezen bewust voor onderne-
merschap en 88 procent zou dat ondanks de crisis opnieuw
doen. Dat bijstand voor zelfstandigen (Bbz) hen in geval van
een dip kan helpen, is amper bekend. De overgrote meerder-
heid van ZZPp’ers kent de regeling niet.
Het nieuwe Kabinet ziet een grotere rol weggelegd voor de huisarts met
betrekking tot de basiszorg
TSB_11_10.indd Sec2:9TSB_11_10.indd Sec2:9 10/14/2010 9:33:36 PM10/14/2010 9:33:36 PM
10 sociaalbestek 11/2010
In het onderhavige geval ging het om een kok die kort na zijn
indiensttreding wegens een verslavingsprobleem werd opge-
nomen in een kliniek om af te kicken. Dat gebeurde tijdens
zijn proeftijd. In zoverre leek er dus niets aan de hand. De
man was echter al eerder geruime tijd in dienst geweest van
de werkgever en de kantonrechter oordeelde dat het proef-
tijdbeding nietig was en de werkgever derhalve ten principale
gehouden was om het loon (tijdens ziekte) door te betalen.
Maar dan redeneert de kantonrechter dat een verslaving niet van
de ene op de andere dag ontstaat, zodat de werknemer wist (dan
wel kon vermoeden) dat hij arbeidsongeschikt zou worden:
‘De kantonrechter overweegt dat de werknemer niet mag
zwijgen over medische kwesties waarvan hij wist of had moe-
ten begrijpen dat die hem ongeschikt maakten voor de func-
tie waarnaar hij solliciteerde. De werknemer mag zwijgen over
medische kwesties die voor de betreffende functie niet recht-
streeks van belang zijn, maar niet over kwalen waarvan hij
wist of had moeten begrijpen dat die hem ongeschikt maak-
ten voor de functie waarnaar hij solliciteerde.’
De eis tot loondoorbetaling wordt dan ook afgewezen.
Niet houdbaar Naar mijn mening is het vonnis in ho-
ger beroep niet houdbaar, aangezien de kantonrechter hier
op meerdere wijzen in de fout gaat.
1. Als je concludeert dat het proeftijdbeding nietig is van-
wege eerdere dienstverbanden (tussen de laatste twee
dienstverbanden zit een periode van anderhalve maand),
Verslaving verzwegen Geen recht op loondoorbetaling?
Henk Knol
In een recente uitspraak geeft de kantonrechter Venlo een nogal ruime uitleg van
artikel 7:629 lid 3, sub a van het BW. Daarin is bepaald dat de werknemer zijn
aanspraak op loondoorbetaling tijdens ziekte verliest ‘indien de ziekte door zijn
opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van
een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt.’
kun je naar mijn opvatting daarna niet meer stellen dat
de werknemer bij indiensttreding iets heeft verzwegen.
Daarvoor was de man namelijk al geruime tijd in dienst
geweest. Als je enerzijds overweegt dat een verslaving niet
van de ene op de andere dag ontstaat, moet je daaraan
ook de conclusie verbinden dat dit dus ook al tijdens
het voorlaatste dienstverband het geval was. Toen leidde
dat niet tot uitval en in anderhalve maand verslechterd
dat niet zodanig dat je van een compleet nieuwe situatie
kunt spreken. Ook mag worden aangenomen dat, als de
situatie kennelijk wel zodanig was dat uitval op korte
termijn moest worden verwacht, de werkgever daarvan
op de hoogte kon zijn. Als het voor de werkgever als een
volsagen verrassing kwam, dan geldt dat dus evenzeer
voor de werknemer.
2. Nog afgezien daarvan, geeft de kantonrechter naar mijn
mening een te ruime uitleg aan het betreffende wetsar-
tikel. Het gaat hier om gebreken die iemand ongeschikt
maken voor een functie.
Daarbij moet worden gedacht aan specifieke zaken, zoals
bijvoorbeeld eisen aan het gezichtsvermogen voor een
verkeersvlieger.
3. De kantonrechter concludeert in zijn vonnis dat het om
een ziekte gaat en dus zou de bepaling niet eens van toe-
passing zijn! Op zich al een reden voor hoger beroep.
Naar mijn idee kan dit vonnis in hoger beroep dan ook geen
stand houden.
Jurisprudentie
TSB_11_10.indd Sec2:10TSB_11_10.indd Sec2:10 10/14/2010 9:33:37 PM10/14/2010 9:33:37 PM
11 sociaalbestek 11/2010
SZActueel Page 09Page 05
Page 10-13
Extra text
Dat blijkt uit onderzoek van het ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (SZW) in samenwerking met het onder-
zoeksbureau EIM in het kader van het Onderzoeksprogramma
MKB en Ondernemerschap. Dit is de eerste meting om de
ontwikkelingen en economische positie van zelfstandigen
structureel te volgen. Circa 2.000 ZZP’ers uit verschillende
sectoren doen er twee keer per jaar aan mee.
Het onderzoek laat ook zien hoe deze zelfstandigen omgaan
met risico’s. Zelfstandigen kunnen niet terugvallen op collec-
tieve werknemersverzekeringen en moeten zich daarom verze-
keren tegen risico’s in de toekomst. ZZP’ers hebben wel vaak
een aansprakelijkheidsverzekering (72 procent), maar zijn
minder vaak verzekerd tegen ziekte (slechts 20 procent) of
arbeidsongeschiktheid (36 procent). Dit zijn lagere percenta-
ges dan uit eerder onderzoek naar voren kwam. Eén op de twee
ZZP’ers bouwt een reserve op voor de oudedagvoorziening.
De sociale zekerheid staat wellicht voor de grootste wijzigin-
gen en ingrepen van de laatste 20 jaar. De heroverwegings-
operatie is noodzakelijk, immers de structuur voldoet op een
aantal terreinen niet meer aan de eisen van de samenleving.
Heroverwegen en innoveren is een uitdaging, maar leidt alleen
tot hogere kwaliteit als dat gebeurt met historisch besef en
een gedegen visie op de toekomst.
Ray Geerling is adviseur sociale zekerheid en redacteur van dit blad.
Kant van Nederland/EVA. Carla van der Vlist
is Projectmanager Kerk in Actie, Diaconaal
werk van de Protestantse Kerk in Nederland
Het ‘Armoedeonderzoek 2010’ is te down-
loaden van www.kerkinactie.nl. Meer over
het schuldhulpproject van de landelijke
kerkelijke organisaties staat op www.
schuldhulpmaatje.nl
Noten
Motie 24515, nr. 165. In de motie Ortega-Martijn
is gevraagd om een deel van de extra middelen
voor schuldhulpverlening beschikbaar te stellen
voor landelijke vrijwilligersorganisaties, die in
samenwerking met gemeenten en/of professionele
schuldhulporganisaties het ondersteunende ‘werk’
van vrijwilligers bij schuldhulpverlening bevorderen
en daarmee de effectiviteit van schuldhulpverlening
verbeteren.
Meer informatie? Kijk op: www.kennisbankschuldhulpver-
lening.nl
ONDERZOEK NAAR HULPVERLENING DOOR DIACONIEËN, PAROCHIËLE CARITAS INSTELLINGEN EN ANDERE KER-KELIJKE ORGANISATIES IN NEDERLAND
ARMOEDE IN NEDERLAND2010
TSB_11_10.indd Sec2:11TSB_11_10.indd Sec2:11 10/14/2010 9:33:38 PM10/14/2010 9:33:38 PM