Social Bestek

43
sociaal bestek tijdschrift voor werk, inkomen en zorg nummer 11, november 2010, jaargang 72 Sociale zekerheid: we doen het anders Hulp van de kerk en moskee bij armoede Een zakelijke blik op het sociale domein In welke gemeenten zijn welvaartsverschillen het grootst? De menselijke maat voorop Is er een Europees sociaal model? S i l k h id d h d H l d k k Een baan komt niet vanzelf TSB_11_10.indd Cover1 TSB_11_10.indd Cover1 10/14/2010 9:33:08 PM 10/14/2010 9:33:08 PM

description

Magazine sample

Transcript of Social Bestek

Page 1: Social Bestek

sociaalbestek

tijdschrift voor werk, inkomen en zorg

nummer 11, november 2010, jaargang 72

Sociale zekerheid: we doen het anders Hulp van de kerk en moskee bij armoede Een zakelijke blik op het sociale domein In welke gemeenten zijn welvaartsverschillen het grootst? De menselijke maat voorop Is er een Europees sociaal model?

S i l k h id d h d H l d k k

Een baan komt niet vanzelf

TSB_11_10.indd Cover1TSB_11_10.indd Cover1 10/14/2010 9:33:08 PM10/14/2010 9:33:08 PM

Page 2: Social Bestek

TSB_11_10.indd Cover2TSB_11_10.indd Cover2 10/14/2010 9:33:12 PM10/14/2010 9:33:12 PM

Page 3: Social Bestek

RedactioneelInhoud

1 sociaalbestek 11/2010

2 We doen het anders

Ray Geerling

6 Een geschikte baan komt niet vanzelf

Kees van Uitert, Paul van Kruining en Wim Schouten

10 Hulp van de kerk en moskee bij armoede

Hub Crijns en Carla van der Vlist

14 Een zakelijke blik op het sociale domein

Rogier den Uyl en Ferdinand Oort

18 In welke gemeenten zijn de verschillen het

grootst?

Petra Ament, Marion van den Brakel en Jack Claessen

23 De menselijke maat voorop

Wilma Vorselman

26 Signalement van het CBS

27 Is dat er dan?

Peter Donders

En verder… 10 pagina’s over arbeid en sociale

zekerheid in SZActueel

Geef je wel of geef je niet?

Mijn eerste baan was in de schuldhulpverlening. Daar heb je elke

dag mensen in je spreekkamer die van weinig geld moeten rondko-

men. Na jarenlang als student elk dubbeltje omgedraaid te hebben,

voelde ik me met mijn eerste salaris best rijk. Dus toen ik bij de

supermarkt aangesproken werd door een man die mijn boodschap-

penkar terug wilde brengen (en de gulden wilde houden om brood

te kopen) vond ik dat prima. Fijn als ik hem daar mee kon helpen en

ik kon die gulden best missen.

Ik schrok enorm toen een andere man boos op mij kwam toelopen

en zei dat ik dat nooit meer mocht doen. De eerste man zou er

drank van kopen en zichzelf zo kapot maken. Die mogelijkheid was

niet in me opgekomen.

Daar van geleerd, besloot ik voortaan alleen aan organisaties te

geven en niet aan mensen op straat. Dan weet je immers zeker dat

het geld goed terecht komt. Dat leverde nooit discussie op tot afge-

lopen zomer. Begin augustus werd Pakistan getroffen door zware

overstromingen. Er was discussie of de samenwerkende hulporgani-

saties wel in staat waren het geld te besteden aan de mensen die

het nodig hebben of dat het in een oorlog zou verdwijnen. De orga-

nisaties gingen steeds explicieter uitleggen waar het geld aan

besteed werd, vermeldden zelfs de kostprijs van een voedselpakket

en een tent en op internet woedde een felle discussie: geef je wel

of geef je niet?

Vlak daarna werd ik weer met die vraag geconfronteerd tijdens een

paar dagen in Rome. Bij de muur rondom de Vaticaanse musea zag

ik een bedelende vrouw voorover liggen op straat, huilend, met één

hand omhoog en een rozenkrans in de andere. Confronterend, zeker

in contrast met de pracht en praal die achter de muur bewaard

wordt. Maar ik heb haar niets gegeven, ik geef immers alleen aan

organisaties. Diezelfde middag zag ik een bedelende man op het

Piazza Navona. Hij zat rechtop en vroeg beleefd om een gift. Zijn

benen waren vanaf de knie geamputeerd. Ik weet niet hoe de soci-

ale zekerheid in Italië geregeld is. Of deze mensen beroep kunnen

doen op een uitkering, arbeidsbemiddeling of daklozenopvang.

Maar ze brachten me wel weer aan het twijfelen. Mensen op straat,

geef je wel of geef je niet?

Debby Radoux

coverfoto: Stock

TSB_11_10.indd 1TSB_11_10.indd 1 10/14/2010 9:33:12 PM10/14/2010 9:33:12 PM

Page 4: Social Bestek

2 sociaalbestek 11/2010

Ook ik ben er van overtuigd dat het stelsel efficiënter en

effectiever kan worden uitgevoerd. Zo kunnen uitvoerings-

organisaties in aantal worden teruggebracht, overlappen-

de wet- en regelgeving geherschikt en de bedrijfsvoering

geoptimaliseerd. Maar de discussie over ‘hoe?’ moet wel

worden gevoerd in het volle besef dat de sociale zekerheid een

van de belangrijkste fundamenten is van onze samenleving.

Meer dan een kwart van de ingezetenen van ons land doet

er tijdelijk of permanent een beroep op. De discussie dient

daarom serieus te worden gevoerd: met visie, bezieling en

maatschappelijk en historisch besef.

De beleidsmakers en verantwoordelijke politici zijn voor

de sociale zekerheid toe aan een wake-up call, waardoor de

structuur en de uitvoering van de sociale zekerheid bespreek-

baar worden en er een nieuwe visie kan worden geformu-

leerd. Hierdoor kan een stevig fundament worden gelegd dat

rekening houdt met de veranderende sociale, economische

en maatschappelijke werkelijkheid. Dus geen opportunis-

tische maatregelen, op basis van de waan van de dag, maar

een discussie op basis van uitvoeringservaringen, toekomst-

verwachtingen en een innoverende visie. In dit artikel wil

ik hiertoe een aanzet geven. Een aantal uitgangspunten en

referenties benoemen en bespreekbaar maken om zodoende

te voorkomen dat de discussies gevoerd worden op basis van

mythes, halve waarheden en stokpaardjes van mensen die bij

het maken van een statement een persoonlijk belang heb-

ben. Naar mijn mening zou de discussie in de sociale zeker-

heid moeten gaan over de tien onderwerpen die ik hierna

benoem.

1. Niet iedereen kan werken De eerste mythe is,

dat zogoed als iedereen aan het werk kan (waarmee men dus

feitelijk beweert dat uitkeringsgerechtigden ten onrechte een

beroep doen op de sociale zekerheid) De realiteit is een an-

dere, we moeten accepteren dat een aantal mensen om allerlei

redenen geen bijdrage kan leveren aan de arbeidsmarkt. We

moeten dan ook ophouden met het stellen dat iedereen terug

zal keren naar de arbeidsmarkt en dat we het re-integratie en

participatiebeleid op full-employment moeten inrichten. Ik

durf de stelling aan, dat van de 300.000 uitkeringsgerechtig-

den in de bijstand, er 200.000 nooit meer terug zullen keren

naar de arbeidsmarkt. Laten we het re-integratiebeleid dan

ook op deze werkelijkheid inrichten en investeren in partici-

patie en zorg voor de personen die niet kunnen terugkeren.

Politici en beleidsmakers moeten ophouden de vergelijking

te trekken tussen de vraag op de arbeidsmarkt en het aantal

personen dat noodzakelijkerwijs een beroep moet doen op

een uitkering. Die vergelijking is onzinnig, het matchen van

Wake-up call beleidsmakers sociale zekerheid

De toekomst van de sociale zekerheid

We doen het andersRay Geerling

Nederland is in de greep van bezuinigingen en politiek gedoe. In bijna alle bezui-

nigingsvoorstellen en politieke discussies staat het sociaal zekerheidsstelsel met

stip bovenaan. Bijna alle partijen zijn van mening dat: de uitvoering veel efficiën-

ter en effectiever kan. Bezuinigingsbedragen van 5 tot maar liefst 12 miljard

passeren de revue.

TSB_11_10.indd 2TSB_11_10.indd 2 10/14/2010 9:33:13 PM10/14/2010 9:33:13 PM

0000172
Sticky Note
Please check and let us know whether colour used for articles is inline with you.
Page 5: Social Bestek

3 sociaalbestek 11/2010

de verantwoordelijkheid en een gezamenlijk doel ontbreekt.

Laten we ophouden met het creëren van een onhaalbare of

irreële werkelijkheid. De Werkpleinen dienen onder één regie

te worden gebracht. Mijn voorkeur gaat uit naar de gemeente

die dicht bij de burger functioneert en op de hoogte is van

de behoeften van haar ingezetenen. Over de omvang en een

eventuele situering van het nieuwe Werkplein kunnen we

nog discussiëren, maar één portaal waar alle vragen bij één

instantie kunnen worden verwerkt (De VVV van de sociale

zekerheid) is een noodzaak voor een optimaal functionerende

sociale zekerheid. De achterkant van de sociale zekerheid kan

dan regionaal worden ingevuld op basis van de shared service

gedachte (regionale administratieve uitvoeringsorganen). De

ondersteunende uitvoeringstools, als automatisering zouden

gebaseerd moeten worden op een landelijke standaard, zodat

voor de uitvoering geen gebruik meer wordt gemaakt van

verschillende systemen die het zelfde doel beogen. Alleen al

door het laatste zal een grote bezuiniging kunnen worden

gerealiseerd. En dan niet een nieuw pakket bouwen, maar

een al bestaand pakket dat bewezen heeft goed te draaien als

algemene standaard verheffen.

4. Herinrichting op basis van behoeften klant In onze huidige sociale zekerheidsstelsel lopen

doelen en uitgangspunten vaak door elkaar heen. Hierdoor

houden verschillende uitvoeringsinstanties zich bezig met

dezelfde klant, op basis van verschillende uitgangspunten en

met verschillende referentiekaders in de wet en regelgeving.

uitkeringsgerechtigden is niet een kwestie van het vergelijken

van rijtjes en aantallen. De problematiek wordt daardoor veel

te simpel voorgesteld. Een succesvolle re-integratie is in de uit-

voeringspraktijk veel ingewikkelder dan wordt gesuggereerd

en vaak afhankelijk van de economische omgeving, de oplei-

dingsgraad en de belemmeringen gelegen bij de werknemer.

Natuurlijk moet iedereen een maximale inspanning plegen

om zelf in zijn of haar bestaan te voorzien. Zij die niet willen,

moeten worden gesanctioneerd, maar dat wil nog niet zeggen

dat een ieder een plaats op de arbeidsmarkt kan verkrijgen.

2. Dé klant bestaat niet Het klantbeeld in de sociale

zekerheid is steeds aan verandering onderhevig. De uniforme

klant bestaat niet en de klant op basis van definities centraal

stellen is dan ook een loze kreet. Het klantbeeld is zeer divers

en vergt derhalve een aanpak op basis van maatwerk. Alge-

meenheden bij het definiëren van klantbeelden in de sociale

zekerheid leidt tot een verschraling in de aanpak. De uitvoe-

ringsorganisaties moeten dan ook zodanig worden ingericht

dat er plaats is voor maatwerk; de centrale regelgeving moet

tot een minimum beperkt worden en beperkt blijven tot

kaderwetgeving, zodat de creativiteit van de uitvoering een

maximale kans kan krijgen. De regelgeving van de sociale ze-

kerheid zou op korte termijn kritisch door uitvoerders van de

werkvloer tegen het licht moeten worden gehouden, waarbij

een inventarisatie kan worden gemaakt van overbodige en

contraproductieve wet- en regelgeving. Hierbij kan bijvoor-

beeld gedacht worden aan de mogelijkheid van een perma-

nente ontheffing van de sollicitatieplicht voor hen die geen

kans meer hebben om terug te keren op de arbeidsmarkt.

3. Het Werkplein is een achterhaald concept

De Inrichting en de structuur van de sociale zekerheid zouden

op de schop moeten. Een sterke vereenvoudiging van de

uitvoering en het terugbrengen van het woud van regels is

noodzaak om tot een effectieve uitvoering te komen. Immers,

dagelijks wordt vastgesteld dat een aantal structuren niet meer

efficiënt bijdragen aan de uitvoering van de sociale zekerheid.

Vele beleidsmedewerkers en politici ontkennen de noodzaak

tot een structuurdiscussie. Maar het ontkennen van een

noodzakelijke, nieuwe structuur is het vasthouden aan een

uitgangspunt dat niet meer strookt met de werkelijkheid. De

verkrampte samenwerking tussen de gemeenten en het UWV

loopt al jaren met een beperkt resultaat. Het is ook moeilijk

om twee partners met elkaar te laten vrijen, wanneer de passie,

De toekomst van de sociale zekerheid

Het is kwart voor twaalf, beleidsmakers en politici zijn voor de sociale

zekerheid toe aan een wake-up call

Foto

: Sto

ckXc

hang

e

TSB_11_10.indd 3TSB_11_10.indd 3 10/14/2010 9:33:13 PM10/14/2010 9:33:13 PM

Page 6: Social Bestek

4 sociaalbestek 11/2010

De prestaties worden op een diverse wijze beoordeeld en de

verantwoording is ondoorzichtig geregeld. De uitvoering van

de sociale zekerheid dient echter te worden vorm gegeven op

basis van werk-inkomen, re-integratie, participatie en zorg.

Hierdoor zal de ‘klantbehoefte op basis van een individuele

vraagsturing’ leidend worden voor de inrichting en de uitvoe-

ring van de sociale zekerheid. Beter gezegd: de behoefte van de

klant bij de uitvoering van de sociale zekerheid als uitgangs-

punt nemen. De wet-regelgeving, de uitvoeringsorganisaties

en het financieringsysteem van de sociale zekerheid zullen

hierop moeten worden ingericht. We zouden de intake in één

portaal onder regie van de gemeente moeten onderbrengen

en de verwerking van de uitkeringen in een back-office op

regionale wijze moeten situeren en het uitvoeren.

5. Bezuinigingen realiseren door verbete-ren bedrijfsvoering De bedrijfsvoering is de laatste

jaren aanzienlijk verbeterd Maar er zijn nog grote slagen te ma-

ken. De sturing kan verder worden geoptimaliseerd, vooral het

bedrijfsvoeringmodel sluit niet altijd aan op uitgangspunten

van een efficiënte bedrijfsvoering. De processen kenmerken

zich nog vaak door overbodige overdrachtmomenten, het afre-

kenen op geformuleerde prestatie-indicatoren is niet altijd ge-

meengoed in de uitvoeringsorganisatie, de bemensing is vaak

ingericht zonder een noodzakelijke flexibele schil en het ma-

nagement is niet gewend te sturen op zich voordoende inter-

ventiemomenten. De huidige tijd geeft hiervan een aantal op-

merkelijke voorbeelden. Nog te vaak wordt botweg en lukraak

bezuinigd op basis van cijfers en getallen, en maar zelden op

grond van een visie op doelen en resultaten. Daardoor wordt

de bezuiniging vaak ten onrechte gerealiseerd door het onge-

fundeerd snijden in het aantal fte’s, zonder de consequenties

voor de uitvoering van de publieke taak in kaart te brengen.

Bezuinigingen kunnen en zijn in een aantal gevallen een zegen

voor het optimaliseren van de bedrijfsvoering, maar hiervoor is

wel visie, daadkracht en creativiteit bij de politiek en manage-

ment noodzakelijk. Ik heb mij al eerder verbaasd dat bij de in-

vulling van de bedrijfsvoering in het publieke domein nauwe-

lijks wordt geanticipeerd op de aanstaande grote uittocht van

de babyboomers uit de publieke overheidsdienst.

6. Klein is niet per se fijn en groot niet altijd beter De sociale zekerheid is gebaat bij een regio-

nale uitvoeringsstructuur met centrum gemeenten als opera-

tionele kernen. De taakstelling voor gemeenten in dezen zal

in de toekomst qua omvang toenemen, onder druk van de op-

timalisering van de uitvoering en de opvatting dat de uitvoe-

ring dichter bij de burger zal moeten worden gesitueerd. Voor

een efficiënte uitvoering is een zeker volume nodig, waardoor

regionalisering van het back-office van de sociale zekerheid

noodzakelijk zal zijn. Zonder het klantcontact aan de voor-

kant te beïnvloeden zal het model van een centrumgemeente

per regio hiervoor te overwegen zijn. Een dergelijke structuur

kan met behoud van de gemeentelijke identiteit op basis van

een bestuursovereenkomst vorm worden gegeven. Voor de

omvang van de regionale uitvoering is geen formule te geven,

deze is afhankelijk van de demografische, economische en

maatschappelijke structuur van de regio. In de ene regio zal

50.000 inwoners een gegeven kunnen zijn, terwijl in andere

regio geheel andere grootheden aan de orde zijn. Maar een

effectief beleid dient te worden gefaciliteerd door een back-

office van enige omvang. Gedacht kan worden plusminus 30

tot 80 regio’s, waar de administratieve en ondersteunende ta-

ken van de sociale zekerheid kunnen worden ondergebracht.

7. Integraliteit van beleid is noodzaak In de

uitvoering van de sociale zekerheid nemen klanten met een

multidisciplinaire problematiek toe, om hiervoor een oplos-

sing te bieden is integraliteit van het beleid en de uitvoering

noodzakelijk. Zorg, inkomen –werk, wonen, welzijn, onder-

wijs, handhaven en zorg dienen in een aantal situaties op een

integrale wijze te worden uitgevoerd om de problematiek van

de burger te kunnen oplossen. De integraliteit van de uitvoe-

ring wordt vaak belemmerd door de vele organisaties en in-

stellingen die zich met dezelfde klant bezighouden, zonder

enige onderlinge afstemming en coördinatie. Het lijkt er vaak

op dat het belang van de instelling en organisatie voorop

staat in plaats van de klant/client. De integrale aanpak kan

alleen op gemeentelijk niveau succesvol vorm worden gege-

ven als we de kokers van de uitvoering weten te integreren

en een algemene sturing van het beleid en de uitvoering van

het vangnet van de sociale zekerheid onder een dwingende

gemeentelijke regie te plaatsen. De centrale sturing door de

gemeente zal moeten worden ondersteund door een geïnte-

greerde financieringbasis voor integraal beleid, anders zal

het oplossend vermogen van het beleid en de uitvoering ten

behoeve van de klant sterk achterblijven.

8. Naar een nieuwe, wettelijke basis Naast

de structuurdiscussie en een kritische reflectie op de inzet

De toekomst van de sociale zekerheid

TSB_11_10.indd 4TSB_11_10.indd 4 10/14/2010 9:33:14 PM10/14/2010 9:33:14 PM

Page 7: Social Bestek

5 sociaalbestek 11/2010

10. Professionaliteit van de uitvoerder De

kwaliteit van de bemensing van de uitvoering van de sociale

zekerheid is essentieel voor een goede uitvoering. De profes-

sionele uitvoeder dient zich zelf voortdurend te spiegelen aan

het resultaat van zijn of haar inspanningen. Een doelmatige

uitvoering valt of staat met een professionele bemensing van

de uitvoering. De managers/bestuurders zouden tijdens de

huidige bezuinigingsgolf niet de traditionele fout moeten

maken dat er wordt bezuinigd op opleiding, scholing en trai-

ning van het personeel. De publieke taakstelling vindt plaats

in een dynamische omgeving waar van de uitvoerder een gro-

te professionaliteit wordt verwacht. In deze professionaliteit

dient bij voortduring te worden geïnvesteerd. Wanneer we

een publieke overheid wensen van een beperkter omvang dan

zullen we om zijn mist een hoge kwaliteit mogen vragen.

van middelen is een heroverweging nodig van het juridisch

kader van de sociale zekerheid. Hierbij kan gedacht worden

aan het samenvoegen van de Wajong en de Wsw. Deze wetten

houden zich immers bezig met dezelfde doelgroepen. Maar

ook kan gedacht worden aan het onderbrengen van deze wet-

ten in de Wwb, waardoor de eigen verantwoordelijkheid van

het individu nog meer kan wordt benadrukt.

De uitvoeringsinstellingen zouden op de gewijzigde wet- en

regelgeving moeten worden ingericht, waarbij zoals gezegd

de voorkant onder regie van de gemeente dient te worden

gebracht, de administratieve uitvoering in het regionaal back-

office en de re-integratie en participatie in een mid-office dat

gekenmerkt kan worden als de werkplaats van de sociale

zekerheid.

Daarbij dient een nieuw kader te worden geformuleerd voor

de nieuwe werknemer, namelijk de ZZP’er. De sociale zeker-

heid is ingericht op de traditionele werknemer en niet op de

nieuwe werkgever–werknemerverhoudingen, hierdoor begin-

nen zich allerlei uitvoeringsproblemen voor te doen. Deze

problematiek kan bij een heroverweging van het juridisch

kader worden getackeld.

9. De financiële tijdbom In de discussies over de

sociale zekerheid wordt de zorg vaak als financiële tijdbom

opgevoerd. Vooral de uitvoering van de AWBZ en de Wmo

baart menigeen zorgen. De uitgaven voor de zorg blijken

moeilijk beheersbaar. In het nabije verleden is de gemeente

naar voren geschoven als kernuitvoerder van de zorg. Het

lijkt mij juist dat de uitvoering van de zorg zo dicht mogelijk

bij de burger wordt gesitueerd en dat is ten principale de ge-

meente. Ook de integraliteit van de uitvoering van de sociale

zekerheid vergt dat er in deze situatie gekozen wordt voor de

gemeente. Maar de beheersbaarheid van de zorg zal ook op

financiële argumenten moeten worden gevoerd. Hierbij moet

gedacht worden aan een beperking van de toegang op basis

van een financiële drempel. En het beperken van het voor-

zieningenpakket. Dergelijke zaken zullen centraal moeten

worden geregeld en niet van de financiële situatie van de ge-

meente moeten afhangen. De kwaliteit van de zorg mag niet

afhankelijk zijn van gemeentelijk beleid. De discussie wordt

de afgelopen jaren nog teveel gevoerd op basis van rechten

die men zou kunnen claimen en niet op basis van het fun-

dament van de zorg, namelijk solidariteit met een ieder die

buiten zijn of haar schuld noodzakelijkerwijs op deze zorg

een beroep moet doen Meer informatie? Kijk op www.kennisbanksocialezaken.nl

De toekomst van de sociale zekerheid

Hopelijk kijken de Haagse politici bij het heroverwegen en innoveren geregeld

naar Vadertje Drees voor de deur, grondlegger van een van de belangrijkste

fundamenten van onze samenleving

Foto

: Her

man

Kep

py

TSB_11_10.indd 5TSB_11_10.indd 5 10/14/2010 9:33:14 PM10/14/2010 9:33:14 PM

0000172
Sticky Note
The entire text could not be accommodated in this page. The excess text has been placed in the last page.
Page 8: Social Bestek

6 sociaalbestek 11/2010

Zo’n 400 belangstellenden komen op 10 november naar het

najaarscongres van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI).

Het jaarlijkse congres wordt gehouden in de Nieuwe Kerk

in Den Haag. Het publiek zal bestaan uit beleidsmakers en

-adviseurs op het terrein van arbeidsmarkt, sociale zeker-

heid en re-integratie. Sprekers zijn onder andere Aart-Jan

de Geus (OECD), Jules Theeuwes (UvA), Hans Kamps

(SER).

Op 13 september 2010, twee maanden daarvoor, deden de

leiders van het Internationale Monetaire Fonds (IMF) en de

Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), samen met andere

leiders, een gezamenlijke oproep tot internationaal commit-

ment gericht op het voeren van economisch herstelbeleid

waarin werkgelegenheid centraal staat. Dit gebeurde tijdens

de eerste gezamenlijke conferentie van de twee organisaties

ooit, in Oslo. Beide spraken over herstelbeleid waarin werk-

gelegenheid centraal staat. Dat betekent volgens de twee

organisaties een focus op beleid dat gericht is op werkgele-

genheidscreërende, economische groei. De Internationale

Arbeidsorganisatie organiseert als tripartiet VN-orgaan –

gevormd uit organisaties van werkgevers, werknemers en

overheden uit nagenoeg alle landen ter wereld - een uniek

draagvlak. Het krijgt bovendien steun van het Internationale

Monetaire Fonds en de financiële wereld.

Het RWI-congres ‘Krachtig uit de crisis!’ levert een Nederlandse

invulling op van de oproep van IAO en IMF. Wetenschappers,

sociale partners en vertegenwoordigers van gemeenten leveren

hun kijk op de effecten van de crisis op de arbeidsmarkt om

handvatten te bieden voor duurzaam en evenwichtig herstel.

Want wat is de inhoud van ‘herstelbeleid gericht op werkgele-

genheidscreatie’ in de Nederlandse context?

Krimp Op de eerste plaats is meer inzicht nodig in de ge-

volgen van de crisis. Cijfers laten een economische krimp zien

van 5 procent in 2009. En al is er dit jaar sprake van voorzich-

tig economisch herstel, de vooruitzichten blijven onzeker.

Uit de Arbeidsmarktanalyse 2010 van de RWI blijkt dat het

dal van de economische conjunctuur nog lang doorwerkt op

de arbeidsmarkt, ondanks de lichte afname van de werkloos-

heid. Kortom, werkgevers, werknemers en gemeenten – die

samen de RWI vormen – ondervinden direct de gevolgen van

deze economische crisis.

Na een inleiding waarin plaatsvervangend secretaris-gene-

raal van de OECD en oud-minister van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid Aart-Jan de Geus de effecten van de crisis in

Nederland in internationaal perspectief plaatst, wordt inge-

zoomd op de gevolgen ervan voor groepen mensen, economi-

sche sectoren en gemeenten.

Kees van Uitert, Paul van Kruining en Wim Schouten

Op 10 november houdt de Raad voor Werk en Inkomen haar najaarscongres. Het

centrale thema is: Krachtig uit de crisis! Wat is nodig om ervoor te zorgen dat de

arbeidsmarkt optimaal functioneert als de crisis weer achter de rug is? De belang-

rijkste beleidsuitdagingen voor de Nederlandse arbeidsmarkt geanalyseerd.

Krachtig uit de crisis

Arbeidsmarkt

Een geschikte baan komt niet vanzelf

TSB_11_10.indd 6TSB_11_10.indd 6 10/14/2010 9:33:15 PM10/14/2010 9:33:15 PM

Page 9: Social Bestek

Nu is de ene laagconjunctuur de andere niet. Als we de hui-

dige crisis vergelijken met de vorige, valt het een en ander op.

In deze crisis ligt de piek van het aantal ontslagaanvragen

ruim twee jaar later dan het dal in de conjunctuur. Tijdens

de vorige laagconjunctuur was sprake van een nulgroei; nu is

er sprake van krimp. In deze crisis is bovendien vooral inge-

zet op preventieve maatregelen als scholing en deeltijd-WW.

Ook is sinds de vorige crisis de duur van de WW verkort.

Dit kan enerzijds tot minder uitkeringen leiden, maar ander-

zijds tot een langere duur van de werkloosheidsperiode dan

de periode waarin uitkeringsrechten bestaan. Veel personen,

van wie de WW-uitkering is beëindigd, zullen daardoor waar-

schijnlijk ‘nugger’ (niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekende)

(zijn ge) worden.

Commitment Op basis van deze eerste analyse van de

crisis zal op het congres worden vooruitgekeken. Hoe ko-

men we zo krachtig mogelijk uit de crisis en wat is daarvoor

nodig? SER-kroonlid Hans Kamps gaat in dit verband in op

de vraag hoe de arbeidsmarktperspectieven voor laagopge-

leiden kunnen worden verbeterd. Daarnaast vertellen en-

kele ondernemers en een oud-OR-voorzitter verhalen uit

de praktijk, waarin zij laten zien hoe de crisis hun bedrijf

heeft geraakt en welke weg zij zien uit de crisis. Tot slot trek-

ken vertegenwoordigers van de drie geledingen van de RWI

(werkgevers, werknemers en gemeenten) gezamenlijke con-

clusies uit het congres.

De receptuur om krachtig uit de crisis te komen ligt onder

meer in een strategie om de economie duurzaam te ontwik-

kelen. Deze strategie – over de inhoud ervan bestaat geen

politieke consensus – moet echter tot uitvoering komen in

een tijd van bezuinigingen. Die zijn nodig nu de overheids-

financiën zijn verslechterd door lagere belastinginkomsten

en hogere uitgaven, veroorzaakt door de kosten van een gro-

ter aantal uitkeringen, crisismaatregelen en investeringen,

onder andere in de bankensector. Gezamenlijk commitment

van werkgevers en werknemers binnen bedrijven, mobiliteits-

beleid en inspirerend leiderschap zijn daarbij volgens de spre-

kers van belang.

Arbeidsmarktanalyse 2010 Elk jaar geeft de RWI

een Arbeidsmarktanalyse uit. Deze geeft een state of the art

van de arbeidsmarkt, een korte termijn vooruitblik en zoomt

dan in op de belangrijkste beleidsuitdagingen voor sociale

partners, gemeenten en andere beleidsmakers. Doel is ervoor

te zorgen dat de arbeidsmarkt zo goed mogelijk kan functi-

oneren. De Arbeidsmarktanalyse 2010 gaat vanzelfsprekend

ook in op de gevolgen van de crisis voor de arbeidsmarkt en

op de weg eruit.

De centrale boodschap van de Arbeidsmarktanalyse 2010

is dat iedereen nodig is, maar dat een baan voor iedereen

op het eigen niveau geen vanzelfsprekende zaak is. Er ver-

dwijnen banen en daarnaast ontstaan nieuwe banen. Maar

die nieuwe werkgelegenheid ontstaat veelal op andere

plaatsen, in andere functies, op andere kwalificatieniveaus

en in andere sectoren dan waar de oorspronkelijke werkge-

legenheid verdween. Dat stelt hoge eisen aan het adaptief

vermogen van onze arbeidsmarkt en onze economie. En

daar kunnen veel zaken worden verbeterd. Een geschik-

te baan komt niet vanzelf. Daar moet hard aan worden

getrokken. Krachtig uit de crisis vraagt dus nadrukkelijk om

beleid.

Arbeidsmarkt

De Nieuwe Kerk in Den Haag vormt het decor voor het najaarscongres

van de RWI

7 sociaalbestek 11/2010

TSB_11_10.indd 7TSB_11_10.indd 7 10/14/2010 9:33:15 PM10/14/2010 9:33:15 PM

Page 10: Social Bestek

Raad voor Werk en Inkomen (RWI)

De Raad voor Werk en Inkomen (RWI) is het overlegor-

gaan en expertisecentrum van werkgevers, werknemers

en gemeenten. De RWI doet voorstellen aan de regering

en andere partijen over het brede terrein van werk en

inkomen. Doel hiervan is het bevorderen van een goed

functionerende arbeidsmarkt. Het vergroten van de

transparantie van en het verbeteren van de kwaliteit op

de re-integratiemarkt behoren ook tot de kerntaken van

de RWI.

Vergrijzing Het verschijnsel vergrijzing, het idee dat

werknemers makkelijk ‘doorgeschoven’ kunnen worden

van verdwijnende banen naar nieuwe werkgelegenheid en

de gedachte dat de arbeidsmarkt transparanter wordt door

de opkomst van internet. Vaak worden deze drie argumen-

ten genoemd als reden waarom er weinig arbeidsmarktbe-

leid nodig zou zijn. De arbeidsmarkt zou het werk zelf wel

doen. De Arbeidsmarktanalyse 2010 voorziet deze drie ar-

gumenten echter van kanttekeningen. Zo luidt de communis

opinio dat de vergrijzing zal leiden tot krapte op de arbeids-

markt. In de Arbeidsmarktanalyse 2010 nuanceert de RWI

deze visie. Vergrijzing leidt niet automatisch tot werk voor

iedereen. De belangrijkste redenen daarvoor zijn dat vraag

en aanbod niet los van elkaar functioneren, maar elkaar be-

invloeden en dat de gevolgen van de vergrijzing per sector

sterk verschillen en op macroniveau minder groot zijn dan

vaak wordt gedacht.

Een tweede veelgehoorde opvatting is dat er genoeg pas-

sende banen zijn voor iedereen. In de Arbeidsmarktanalyse

2010 constateert de RWI echter dat ongeschoold werk aan de

onderkant van de arbeidsmarkt niet verdwijnt. De omvang

daarvan is de afgelopen decennia gelijk gebleven, maar er

is wel sprake van verdringing. Werd in het verleden onge-

schoold werk gedaan door ongeschoolden of mensen met

weinig opleiding, nu worden die banen meer dan voorheen

bezet door mensen met een kwalificatie op het niveau van

(bijvoorbeeld) MBO2. De RWI constateert verder dat aan de

bovenkant van de arbeidsmarkt het aantal hoger opgeleiden

fors is toegenomen (zeker onder vrouwen), maar dat het aan-

tal hoogwaardige banen daarbij achterblijft. Noch aan de

onderkant, noch aan de bovenkant van de arbeidsmarkt zijn

er dus genoeg passende banen voor iedereen.

Een derde veelgehoorde opvatting luidt dat de arbeidsmarkt

beter zou functioneren dankzij internet. Maar de mogelijk-

heden van internet leiden ook tot een vermindering van de

noodzaak om door direct persoonlijk contact met de werk-

gever (via een banenbeurs of spontaan binnenlopen bij een

bedrijf) naar werk te zoeken. De kans op een ‘directe klik’ tus-

sen werkgever en werkzoekende wordt daarmee ook kleiner.

Bovendien vereist internet effectief zoekgedrag.

Er zijn indicaties dat de aansluiting tussen vraag en aanbod

op de arbeidsmarkt de afgelopen decennia is verslechterd.

Dat is niet iets van de laatste twee jaar, maar een proces dat

al langer aan de gang is. De opkomst van internet heeft dit

proces niet weten te stuiten.

Investeren In de Arbeidsmarktanalyse 2010 beschrijft de

RWI dat een goed arbeidsmarktbeleid onmisbaar is voor eco-

nomisch herstel en economische groei. Hierbij gaat het niet

alleen om investeren in (potentiële) werknemers, bijvoorbeeld

door scholing, maar ook om investeren in behoud en uitbrei-

ding van arbeidsplaatsen. Concrete beleidsmaatregelen in de

Arbeidsmarktanalyse 2010 richten zich op het verbeteren van

de aansluiting tussen opleidingsniveau en functieniveau en

behoud en versterking van hoogwaardige werkgelegenheid.

Verder zijn er maatregelen nodig om de aansluiting tussen

vraag en aanbod te verbeteren. Het creëren van samenhang

tussen arbeidsmarktbeleid en macro-economisch beleid is

daarbij van groot belang.

Uitsluiting van lager opgeleiden kan leiden tot een fors maat-

schappelijk probleem. De RWI pleit er dan ook voor dat

MBO-2 leerlingen langer doorleren en dat opleidingsinstel-

lingen worden gestimuleerd om te investeren in opleidingen

die voldoende arbeidsmarktperspectief bieden. Dat vergt

goede samenwerking tussen ‘publiek’ en ‘privaat’ en het toe-

gankelijker maken van bestaande voorzieningen voor werkge-

vers en werkzoekenden.

Voor het behoud van hoogwaardige werkgelegenheid is

meer focus op innovatie nodig. Ook moet de samenhang

tussen arbeidsmarktbeleid en economisch beleid worden

versterkt. In dit verband bepleit de RWI voor een herwaar-

dering van innovatief sectorbeleid. Daarnaast moet er veel

meer worden gedaan om jongeren er bij hun studiekeuze

toe te bewegen om na te denken over wat ze later met een

studie kunnen doen. Ook blijft gelden dat verhoging van het

Arbeidsmarkt

8 sociaalbestek 11/2010

TSB_11_10.indd 8TSB_11_10.indd 8 10/14/2010 9:33:16 PM10/14/2010 9:33:16 PM

0000172
Sticky Note
Inconsistency text for MBO2 and MBO-2. Please check it is okay.
Page 11: Social Bestek

9 sociaalbestek 11/2010

opleidingsniveau leidt tot meer productiviteit en meer werk-

gelegenheid. Meer jongeren laten doorstromen naar hogere

opleidingsniveaus, ook kinderen van laagopgeleide ouders,

blijft dus belangrijk. Net zoals meer aandacht voor de kwali-

teit van de opleidingen.

Leren De RWI pleit er verder voor om ook te leren van

de crisis. Het is goed om toegepaste crisismaatregelen die

van waarde zijn, ook na de crisis te behouden. Daarbij valt

te denken aan de positieve rol die mobiliteitscentra hebben

gespeeld: ‘van werk - naar werk’ is de kortste weg naar werk,

en ook na de crisis van enorme importantie. Een soortgelijke

redenering gaat op voor de rol die de deeltijd-WW heeft ge-

speeld.

Ten aanzien van actief arbeidsmarktbeleid en de daarbij pas-

sende allocatieinstrumenten constateert de RWI dat verbete-

ring mogelijk is. Daarmee bestaan ook kansen om mensen

aan de slag te helpen, die zonder die instrumenten aan de

kant blijven staan. Hierbij is volgens de raad een belangrij-

ke rol weggelegd voor private intermediairs zoals uitzend-

bureaus. Een grondige analyse van de allocatiebehoeftes,

zowel bij werkgevers als werkzoekenden, moet daaraan ten

grondslag liggen.

Actief Internationale organisaties zoals IMF en IAO, de

sprekers op het RWI-Najaarscongres 2010 en de Arbeids-

marktanalyse 2010, zijn het eens over de hoofdrichting van

het te voeren herstelbeleid: dat moet gericht zijn op werkge-

legenheidscreatie. Hiervoor zijn beleidsmaatregelen nodig.

Herstel komt niet vanzelf. Actief werken aan werkgelegen-

heid betekent voor iedereen een passende baan op het eigen

niveau. Daartoe moeten we de aansluitingsproblemen be-

strijden en zorgen dat vraag en aanbod elkaar makkelijk kun-

nen vinden. De RWI en haar geledingen gaan deze uitdaging

graag aan.

Kees van Uitert, Paul van Kruining en Wim Schouten zijn werkzaam

als beleidsadviseurs bij de Raad voor Werk en Inkomen (RWI).

Arbeidsmarkt

De aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt is de afgelopen decennia verslechterd

Meer informatie? Kijk op www.kennisbanksocialezaken.nl

TSB_11_10.indd 9TSB_11_10.indd 9 10/14/2010 9:33:16 PM10/14/2010 9:33:16 PM

Page 12: Social Bestek

10 sociaalbestek 11/2010

Armoede

De noodzaak van de hulp blijkt uit het flink gestegen aantal

hulpvragen. Daarmee dringt zich de vraag op of het zorg- en

beschermingsnet van de overheid nog goed functioneert.

Het Armoedeonderzoek 2010 is een vervolg op eerdere

onderzoeken in 2002, 2005, 2006 en 2008. Hiermee heeft

dit onderzoek, waar de rooms-katholieke en de protes-

tantse kerk in Nederland en Kerk in Actie de trekkers

van zijn, het karakter gekregen van een monitor. Door

de participatie van vele andere kerkgenootschappen ont-

staat een totaalbeeld van de diaconale hulp gericht op

armoedebestrijding. Naast bovengenoemde kerkgenoot-

schappen betreft dit de Vincentiusvereniging Nederland,

de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, de

Remonstrantse Broederschap, de Oud-Katholieke Kerk van

Nederland, de Evangelische Broedergemeente, de Syrisch

Koptische Kerk, de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt,

de Basisbeweging Nederland, het Kerkgenootschap der

Zevende-dags Adventisten en de kerkgenootschappen die

aangesloten zijn bij de Evangelische Alliantie, te weten

Verenigde Pinkster- en Evangeliegemeenten, Leger des Heils,

Unie van Baptistengemeenten, ABC-gemeenten, Kerk van de

Nazarener, Rafaël Nederland.

Het onderzoeksresultaat geeft inzicht in de mate waarin en

de wijze waarop kerken hun middelen inzetten om mensen

individueel te helpen. In 2010 is voor het eerst ook gevraagd

naar de omvang van de ondersteuning die kerken bieden aan

collectieve vormen van armoedebestrijding; noodfondsen,

voedselbanken, kerstpakkettenacties, ruilwinkels, stichting

Leergeld, belangengroepen, et cetera.

Interviews Het onderzoek is uitgebreid met drie kwali-

tatieve verkenningen, die voortkomen uit de aanbevelingen

van voorgaande onderzoeken. Er zijn interviews gehouden

met sleutelpersonen in plattelandskerken, migrantenkerken

en moskeeën om te achterhalen hoe de diaconale hulpver-

lening in deze netwerken wordt georganiseerd. Hoewel ar-

moede voorkomt op het platteland, vooral aan de randen van

Nederland, concentreert de diaconale hulp zich vooral in

Hub Crijns en Carla van der Vlist

‘Kerk en diaconale hulp bij armoede’ vormen vaak noodgedwongen een paar met

eeuwenoude traditie. In het Armoedeonderzoek 2010, waarin onderzocht is hoe

diaconieën, parochiële caritasinstellingen en andere kerkelijke organisaties

financiële hulp bieden, is de conclusie dat ze een actieve rol spelen in lokale

armoedebestrijding.

Armoedeonderzoek 2010:enorme toename hulpvragen

Hulp van de kerk en moskee bij armoede

TSB_11_10.indd 10TSB_11_10.indd 10 10/14/2010 9:33:18 PM10/14/2010 9:33:18 PM

0000172
Sticky Note
Placement of image "Photo1pg11" is not mentioned in the source. Please check and advise.
Page 13: Social Bestek

11 sociaalbestek 11/2010

Armoede

grotere steden. Vijftien plattelandskerken zijn bevraagd om

meer zicht te krijgen op de factoren die hun betrokkenheid

bij armoedebestrijding belemmeren of bevorderen. De mi-

grantenkerken hebben hun unieke, interne structuur waar-

door het niet mogelijk was hen aan te laten haken bij het

kwantitatieve onderzoek. Elf migrantenkerken van diverse

religieuze denominaties zijn geïnterviewd hoe zij armoede

tegenkomen in hun gemeenschap en hoe ze daar op inspelen.

Deze beide verkenningen stonden onder leiding van Prof. Dr.

H. Noordegraaf, bijzonder hoogleraar diaconaat. Ook sleutel-

personen uit acht moskeeën hebben in interviews verteld hoe

binnen hun kring wordt omgegaan met hulpvragen vanwege

materiële problemen. Deze verkenning is verricht door Drs.

Ria van Nistelrooij, werkzaam bij Stichting Vonk te Tilburg.

Verdubbeling Van de plaatselijke diaconale organisaties

is 74 tot 76 procent al jarenlang bezig met armoedebestrij-

ding. Dat zijn 3.171 lokale diaconale organisaties van kerken

in Nederland. Samenwerking met andere instanties is voor-

al de sleutel om armoede te signaleren en hen te activeren

de hulp over te nemen. Ook gerichte communicatie via

kerkelijke media werkt goed om mensen te bereiken die hulp

nodig hebben. Een derde succesfactor is het aanstellen van

een deskundige sociaal diaken of vrijwilliger die zich geheel

kan bezighouden met de taak mensen in armoede te onder-

steunen. De hulp wordt vooral geboden via giften, in natura,

in leningen of via het mogelijk maken van een vakantie. Naast

deze materiële hulp bieden bijna alle diaconale organisaties

ondersteuning door mensen op te zoeken, te helpen bij het

invullen van de formulieren, het verzorgen van de thuisad-

ministratie en het begeleiden van mensen bij hun contacten

met instanties.

Het meest opvallend is de stijging van het aantal hulpvragen.

Binnen de Protestantse Kerk in Nederland zijn 15.852 hulp-

vragen geregistreerd. In 2008 waren dit er 7.263. Er is dus

sprake van een verdubbeling met het voorgaande onderzoek.

Ook bij de Rooms-Katholieke Kerken is het aantal gestegen

met ruim 20 procent namelijk van 9.809 in 2008 tot 11.911

aanvragen om hulp in 2010. De totaalcijfers laten zien dat

een diaconale organisatie gemiddeld 11,2 aanvragen per jaar

ontvangt. Gemiddeld wordt per lokale, diaconale organisa-

tie een bedrag besteed van € 4.058 aan individuele, financiële

Bijna alle diaconale organisaties bieden ondersteuning door mensen op te zoeken en bijvoorbeeld te helpen bij het invullen van formulieren

TSB_11_10.indd 11TSB_11_10.indd 11 10/14/2010 9:33:18 PM10/14/2010 9:33:18 PM

0000172
Sticky Note
Please check and let us know whether the placement of the image is inline with you.
Page 14: Social Bestek

12 sociaalbestek 11/2010

betere uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteu-

ning (Wmo). Tevens wordt gepleit voor minder bureaucra-

tie en meer samenwerking tussen uitkeringsinstanties. Veel

zwakkeren in de samenleving komen niet door het woud van

regels heen, volgens de diaconale organisaties.

Schaamte In de drie verkenningen onder moskeeën,

migrantenkerken en plattelandskerken zien we hoe hulp

vooral op informele wijze wordt geboden. Er is verschil

van inzicht tussen moskeeën en migrantenkerken én de

traditionele diaconale organisaties over de definitie van

armoede in een Nederlandse context. Daar hangt de verge-

lijking met situaties in landen van herkomst mee samen.

De materiële problemen zijn nauw verbonden met andere

maatschappelijke zaken, zoals het integratieproces en het

vinden van aansluiting in onze samenleving, wat de nodige

geestelijke en psychische vragen met zich meebrengt. Er

wordt in deze netwerken ad hoc, vaak in natura, financiële

hulp geboden, vooral in eigen kring. Gevoelens van schaam

te en taboes belemmeren hulp te vragen, evenals de onbe-

kendheid met regelgeving en bureaucratie. De moskeeën

zijn door de interviews bewuster geworden van het belang

van noodhulp die hun leden wellicht nodig hebben. Tegelij-

kertijd is men uit op meer samenwerking met instanties en

met de kerken die ze vooral zien als een bondgenoot in de

strijd tegen de afnemende tolerantie. Zowel in moskeeën,

migrantenkerken maar ook op het platteland is er nog een

belangrijke slag te maken in bewustwording van de aanwe-

zigheid van armoede in hun directe context.

Vangnet De diaconale organisaties van de kerken vormen

een belangrijk sociaal vangnet voor mensen in armoede die

niet of niet voldoende geholpen worden via reguliere kana-

len. Los van de vraag of dit een wenselijke rol op de langere

termijn is, zien we door de forse toename van het aantal hulp-

vragen in het jaar waarin de kredietcrisis een hoogtepunt

bereikte, dat de financiële nood bij veel mensen hoog was.

Een beroep doen op diaconale hulp is meestal een laatste red-

middel. Tegelijk staan de beschikbare middelen bij de diaco-

nale organisaties door dezelfde crisis onder druk en werd er

minder per aanvraag toegekend. De risicogroepen waaraan

vooral hulp wordt gegeven, zijn hetzelfde gebleven in de loop

van de jaren. Effecten van de verbeteringen van het lokale

armoedebeleid zien kerken in elk geval nog niet terug in deze

cijfers van de diaconale hulpverlening.

hulpverlening. Omgezet in totaalcijfers komt het erop neer

dat de diaconale organisaties € 12.327.739 besteden aan

individuele hulpverlening. Dit bedrag wijkt niet veel af van

het onderzoek in 2008, waardoor de conclusie moet worden

getrokken dat kerken met dezelfde middelen meer men-

sen helpen. Het onderzoek heeft een hoge representatieve

betrouwbaarheid, waarbij er gerekend is met gewogen gemid-

delden naar grootte van kerken en burgerlijke gemeenten.

Naast individuele hulp ondersteunen diaconale organisaties

ook collectieve initiatieven zoals noodfondsen, voedselban-

ken of andere diaconale doelen, die zich op groepen richten.

Daarmee is een bedrag gemoeid van € 12.206.330. Dit optel-

lend bij het eerder genoemde bedrag voor individuele hulp

en ook nog de specifieke middelen die worden besteed om de

situatie van mensen te verlichten via kerstpakketten, te weten

€ 3.369.915 en ondersteuning via inloophuizen, te weten

€ 1.715.562 is met de diaconale hulp een totaalbedrag

gemoeid van € 29.619.546.

Alleenstaande ouders Wie worden dan vooral

geholpen? Geen verrassende andere feiten dan in reguliere

onderzoeken rond armoede van het SCP en CBS komen

naar voren. Vooral alleenstaande ouders worden geholpen

(51,8 procent), direct gevolgd door mensen zonder betaald

werk (48 procent). Volgens de gegevens van de kerken zijn

dit niet samenvallende groepen. Andere, veelvoorkomende

groepen zijn ouderen, asielzoekers en mensen met psychische

beperkingen. Diaconale organisaties geven aan dat hulpvra-

gen vooral nodig zijn vanwege schuldenproblematiek of ja-

renlang moeten rondkomen van een laag inkomen. De derde

veelgenoemde oorzaak is onbekendheid met regelgeving en

de bureaucratie. Ook incidentele hoge uitgaven waarvoor

op een andere manier geen voorzieningen voorhanden zijn,

veroorzaken dat mensen hulp moeten vragen bij een diaco-

nale organisatie.

Diaconale organisaties geven deze hulp niet op eigen houtje.

Men werkt samen met de Sociale Dienst, Maatschappelijk

Werk, organisaties voor schuldhulpverlening en met andere

diaconale organisaties. In plattelandsplaatsen is deze samen-

werking minder sterk georganiseerd. De diaconale orga-

nisaties hebben ook actief contact gezocht met hun lokale

overheid, per kerkgenootschap verschillend, maar over het

gehele onderzoek gezien meer dan in 2008. Op de vraag

wat ze willen meegeven aan de landelijke overheid, klinkt

vooral de oproep om de regelgeving te vereenvoudigen en

Armoede

TSB_11_10.indd 12TSB_11_10.indd 12 10/14/2010 9:33:20 PM10/14/2010 9:33:20 PM

Page 15: Social Bestek

13 sociaalbestek 11/201013 sociaalbestek 11/2010

gen van het aantal huishoudens met armoede is een belang-

rijk speerpunt in Europa voor het komend decennium. Een

goed, lokaal armoedebeleid kan hierin een belangrijke rol

spelen. Toch zal dat niet voldoende zijn. Er is meer nodig om

de financiële positie van risicogroepen te versterken. Denk

aan extra voorzieningen rond maaltijden, kleding, wonen en

woninginrichting, formulieren- en lokethulp, meer categori-

ale verstrekkingen en het vereenvoudigen van de procedures

en het toeslagentoestel. Dit sluit aan bij het pleidooi van an-

dere landelijke organisaties die een kerntaak hebben in de so-

ciale zekerheid, waaronder Divosa. Ook een sluitend systeem

voor de schuldenproblematiek, met specifieke aandacht voor

preventie en nazorg is gewenst.

Binnen de diaconale organisaties liggen kansen om vrijwil-

ligers meer te betrekken bij het voorkomen van (nieuwe)

schulden en de nazorg. Samenwerking op dit terrein zal in

de praktijk moeten worden ontwikkeld. Diverse vrijwilli-

gersorganisaties hebben dankzij de motie Ortega-Martijn1

financiële ondersteuning gekregen om initiatieven van vrij-

willige schuldhulp op te zetten. Een projectalliantie van

Kerk in Actie, het Landelijk Katholiek Diaconaal Beraad,

de Evangelische Alliantie, SKIN (migrantenkerken) en de

Protestants-Christelijke Ouderen Bond zal in 25 plaatsen

in Nederland samen met plaatselijke diaconale organisaties

maatjesprojecten starten van mensen met beginnende en pro-

blematische schulden.

Bijbelse waarden ‘Nederland Armoedevrij’ is dit jaar

het motto van de Sociale Alliantie, het netwerk waarin de

kerken optrekken met de vakbonden, cliëntenorganisaties en

andere maatschappelijke organisaties om armoede structu-

reel in ons land te bestrijden. Vanuit dit netwerk wordt het

debat gevoerd met verantwoordelijke bestuurders en poli-

tici. De Bijbelse waarden die richtinggevend zijn in kerken

gaan uit van een rechtvaardige samenleving, waarin iedereen

op zijn of haar eigen wijze kan participeren, zonder daarbij

op lange termijn afhankelijk te zijn van noodhulp of voed-

selhulp. De groei van het aantal hulpvragen is daarom geen

wenselijke ontwikkeling. Bezuinigingen kunnen dit aantal

nog laten toenemen. Dat is iets waar de kerken krachtig stel-

ling tegen zullen nemen. Ondertussen zullen ze niet nalaten

te doen wat op hun weg komt.

Hub Crijns is directeur landelijk bureau Dienst in de Industriële

Samenleving vanwege de Kerken (DISK), lid van de werkgroep Arme

In het Armoedeonderzoek 2010 is alleen de formele, materiële

hulp gemeten. De maatschappelijke en economische waarde

van dit sociaal vangnet ligt aanzienlijk hoger, gezien de gebo-

den immateriële, informele ondersteuning van mensen in

kwetsbare (financiële) posities. Eerdere onderzoeken naar het

maatschappelijke rendement van kerkelijke activiteiten laten

zien dat deze inzet miljoenen waard is. De maatschappelijke

inzet van de Rotterdamse migrantenkerken is bijvoorbeeld

in het onderzoek ‘Tel je zegeningen’ (Nijmegen 2008) vast-

gesteld op 120 miljoen. Ook is de onderlinge informele hulp

binnen kerkelijke netwerken niet in beeld gebracht, noch de

vele uren die diaconale vrijwilligers inzetten in andere organi-

saties, zoals vakbonden, sportverenigingen, ouderenbonden,

welzijnsorganisaties en allerlei bezoekorganisaties.

Maar hoe beoordelen diaconale organisaties hun actieve rol

op het terrein van armoebestrijding zelf? Gezien hun con-

stante betrokkenheid door de jaren heen blijkt dat kerken een

actieve rol willen spelen op het terrein van armoedebestrijding.

Tegelijk hechten ze aan het gesprek met de lokale overheid en

wordt sterk gepleit voor een duurzaam sociaal armoedebeleid

en betere uitvoering van de sociale zekerheid. Diaconale orga-

nisaties geven duidelijke indicatoren aan in het onderzoek

waarom dit nodig is. Schulden, het langdurig moeten rondko-

men van een laag inkomen en het verlies aan sociaal netwerk

vormen de knelpunten bij hulpvragers, dit in samenhang met

de bureaucratische drempels die alle regelingen en voorzienin-

gen opwerpen. Daarnaast spelen ook persoonsgerichte oorza-

ken als lage scholing, psychische of lichamelijke beperkingen,

etnische afkomst en taalproblemen een rol.

De belangrijkste conclusie zit op het einde van alle cijfers.

Grote groepen burgers zijn langdurig afhankelijk geworden

van diaconale hulp. Hun positie is dermate kwetsbaar, dat

hun recht op het opbouwen van een zelfstandig economisch

bestaan teniet is gedaan. De zorg- en beschermingstaak van

de overheid blijkt te kort te schieten. Dat is iets wat de kerken

tegen de borst stuit. Dit Armoedeonderzoek zal daarom niet

alleen in eigen kring besproken moeten worden, maar hoort

vooral thuis op de tafels waar het gesprek wordt gevoerd met

de lokale en landelijke overheid, overige partijen en organisa-

ties. Zeker nu het gevaar dreigt dat de financiële draagkracht

en ondersteuning van deze groepen door bezuinigingen nog

meer onder druk komen te staan.

Speerpunt Het Armoedeonderzoek komt uit in het

Europees Jaar tegen armoede en uitsluiting. Het terugdrin-

Armoede

TSB_11_10.indd 13TSB_11_10.indd 13 10/14/2010 9:33:20 PM10/14/2010 9:33:20 PM

0000172
Sticky Note
The entire text and Image could not be accommodated in this page. The excess text has been placed in the last page.
Page 16: Social Bestek

14 sociaalbestek 11/2010

Het is een tijd van schaarste in het sociale domein. De crisis

slaat toe en gemeenten moeten bezuinigen. Maar ook zonder

de extra druk van de crisis is er een groeiend besef dat meer

effectief en efficiënt moet worden omgegaan met middelen.

Er worden op veel plaatsen vergelijkbare diensten en produc-

ten aangeboden voor het oplossen van vaak soortgelijke pro-

blemen. En van wat wordt aangeboden, is het effect vaak niet

inzichtelijk. Dan kan gemakkelijk worden geroepen ‘dat het

allemaal niet deugt’, maar het ligt nog niet zo simpel. Laten

we het oplossen van een probleem eens bij de hand nemen,

bijvoorbeeld een jongere die overlast geeft op straat. Wat is het

probleem? De overlast? De jongere die verkeerd gedrag ver-

toont en onvoldoende beseft wat kan en niet kan? De ouders

die de jongere niet goed opvoeden? De andere jongeren met

wie hij optrekt en waar hij het verkeerde gedrag mee deelt? De

fysieke omgeving die de jongere te weinig mogelijkheid tot ont-

spanning biedt, waardoor speelgedrag omslaat in overlast? De

sociale omgeving die te weinig een appel doet op de jongere?

De school die de jongere te weinig stimuleert en aanspoort?

Schot hagel Hoenderkamp spreekt in zijn proefschrift

over de effectiviteit van de sociale sector over wicked problems

als term om de slechte definieerbaar- en veelvormigheid van

sociale problemen te omschrijven.1 De slechte definieerbaar-

heid leidt dan ook tot een veelheid aan oplossingen. Veel

kleine projecten worden opgestart, zonder te weten wat het

project precies bijdraagt aan de uiteindelijk gewenste veran-

dering bij de jongere. Wat dat betreft kan de metafoor wor-

den gebruikt van de jager die met hagel schiet in plaats van

met een kogel. En Hoenderkamp is van mening dat het nog

niet zo een slechte strategie is om met hagel te schieten bij

ingewikkelde sociale problemen.

Bij elkaar genomen kan het echter een beeld opleveren van

een sector die maar wat probeert en niet precies kan aangeven

wat er moet gebeuren. En dat roept ook weer een probleem

op. Als we de metafoor van het hagelschot doortrekken,

dan is een studie die gericht is op de doeltreffendheid – in

de metafoor de dodelijkheid – van maar een van de hagel-

korreltjes gedoemd te mislukken. En dat is wat we in eerdere

Rogier den Uyl en Ferdinand Oort

De maatschappelijke effecten van interventies in het sociale domein zijn te meten

met het instrument Social Return on Investment (SROI). Na een jaar uitproberen

en diverse SROI-berekeningen is er nu meer bekend. Het enthousiasme blijft,

maar het instrument is aangepast en heet nu Sociale Waarde.

SROI wordt Sociale Waarde: effectmeting interventies

Een zakelijke blik op het sociale domein

Maatschappelijke ondersteuning

TSB_11_10.indd 14TSB_11_10.indd 14 10/14/2010 9:33:20 PM10/14/2010 9:33:20 PM

Page 17: Social Bestek

15 sociaalbestek 11/2010

Gebruiksgemak was dus het doorslaggevende argument, want

de gangbare methoden2, verschillen in essentie niet veel van

elkaar. Kenmerk van alle methoden is dat er op een zakelijke

wijze wordt gekeken naar de inbreng van verschillende par-

tijen, de gepleegde interventie en dan wordt beredeneerd wat

de verwachte uitkomsten zijn. Alle methoden hebben ook een

groot nadeel. De methodieken zijn gevoelig voor aannamen

om tot een vergelijking en een berekening te kunnen komen.

De meting staat of valt daardoor bij de realiteitswaarde van

de aannamen.

Sociale Waarde We hebben in opdracht van het Mi-

nisterie van VWS zeven interventies met de SROI-methode

geanalyseerd. Het ging op verzoek van VWS om interventies

in de Wmo. We hebben de volgende typen interventies geana-

lyseerd:

1) interventies waarbij mensen met een Wwb-uitkering wor-

den ingezet bij begeleiding en hulp bij het huishouden;

2) interventies in gemeenten waarin de indicatiestelling

anders is georganiseerd;

3) projecten waarbij wordt ingezet op informele netwerken.

Wat is de uitkomst van de metingen van de sociale waarde

van deze interventies? En dan bedoelen we niet enkel de

directe, financiële effecten die optreden, zoals het voorkomen

studies ook aantroffen. Veel projecten in het sociale domein

zijn preventief, licht van aard (een goed gesprek met een las-

tige jongere), beperkt in continuïteit en tijdelijk. Als deze

projecten afzonderlijk worden gemeten, is het resultaat soms

teleurstellend.

SROI Dus dan maar niet meten? Juist wel, maar niet door

één groot effectiviteitonderzoek op één interventie. In plaats

daarvan vele metingen op verschillende interventies om daar-

mee een beter beeld op te bouwen van wat werkt. De gedachte

is dat één meting nog weinig zegt, maar dat een serie van me-

tingen rond dezelfde interventie gaandeweg meer duidelijk-

heid geeft. Maar alleen effecten meten volstaat tegenwoordig

niet. Er moet een kosten-batenanalyse worden uitgevoerd om

verstandige keuzes te kunnen maken over de inzet van schaar-

se middelen. De opgave is om met weinig moeite toch inzicht

te krijgen in de waarde van verschillende interventies.

Deze gedachte heeft ertoe geleid dat we het afgelopen jaar

zijn gaan werken met de SROI-methode (Social Return On

Investment) om de waarde van verschillende interventies vast

te stellen. We hebben voor de SROI-methode gekozen, omdat

begin 2009 er een instrument is ontwikkeld, waarmee de stap-

pen van een meting kunnen worden geordend en het rekenwerk

met een druk op de knop gebeurt (www.socialevaluator.eu).

Maatschappelijke ondersteuning

Is het probleem van een jongere die overlast veroorzaakt, terug te voeren op de school die de jongere te weinig stimuleert en aanspoort?

Foto

: G

uid

o B

en

sch

op

/A

NP

TSB_11_10.indd 15TSB_11_10.indd 15 10/14/2010 9:33:20 PM10/14/2010 9:33:20 PM

Page 18: Social Bestek

16 sociaalbestek 11/2010

take door een Wmo-medewerker van de gemeente. Helmond

zet een verlengde intake in en stuurt op het meer collectief

organiseren van de voorzieningen. Eindhoven werkt met zelf-

indicatie voor het verlenen van huishoudelijke verzorging

aan ouderen boven de 75 jaar. Alle gemeenten zien met be-

hulp van de meting van de sociale waarde een financieel voor-

deel. Ook bij de doelgroep ontstaan gunstige sociale effecten

(betere kwaliteit, snellere levering, et cetera). We vinden het

nog te vroeg om de verschillende aanpakken te vergelijken en

aan te geven waar een gemeente het meeste terugkrijgt voor

de geïnvesteerde euro’s. Let wel, het gaat bij deze gemeenten

(deels) om inschattingen van verwachte effecten van de nieu-

we aanpak.

Isolement Een derde type interventies vormen initiatie-

ven waar een financieel voordeel voor de gemeente verwacht

wordt door in te zetten op informele netwerken. Voorbeel-

den hiervan zijn het project ‘Actief Meedoen’ in Amsterdam

gericht op het doorbreken van sociaal isolement, het ‘Scha-

kelpunt’ in Apeldoorn, waarbij zoveel mogelijk vrijwilligers

worden ingezet bij de ondersteuning van hulpvragen en de

Eigen Kracht-benaderingen vanuit de Eigen Kracht Centrale.

Ook voor deze initiatieven is onderzocht of het inzetten op

eigen kracht van burgers en vrijwilligersinitiatieven financieel

voordeel kan leveren. Echter, in deze ronde van onderzoeken

kwam dit minder duidelijk naar voren. Dit werd veroorzaakt

door uiteenlopende factoren. Zo was er weerstand tegen

het zakelijk meten van de financiële waarde van de inzet en

opbrengst van vrijwilligers. Ook had de Eigen Kracht Cen-

trale voorkeur voor een grotere en meer omvattende meting

(vanwege de verwachte veelheid aan mogelijke effecten en

opbrengsten). Daarnaast bleek dat preventieve en lichte in-

terventies toch lastig in harde euro’s zijn te vangen. Kortom,

dit vraagt om vervolgonderzoek.

Realiteitswaarde Een kenmerk van de methode is

dat er op een zakelijke wijze wordt gekeken naar de inbreng

van verschillende partijen en de gepleegde interventie, zodat

kan worden beredeneerd wat de (verwachte) uitkomsten zijn.

De gegevens die daarvoor worden gebruikt zijn bij voorkeur

afkomstig uit rapportages, registraties of onderzoeken. In-

dien deze niet voorhanden zijn, worden gezamenlijk met de

samenwerkingspartners gegevens gegenereerd, die zijn geba-

seerd op veronderstellingen of aannames. De meting staat

of valt daardoor bij de realiteitswaarde van deze aannamen.

van kosten of een beperkte inzet, maar ook de sociale effec-

ten, zoals betere contacten in de eigen wijk, het opdoen van

(beroeps)vaardigheden, of een hogere zorgkwaliteit. We pro-

beren de sociale effecten daarbij zoveel mogelijk te vertalen

naar een financiële opbrengst. Dat doen we door indicatoren

vast te stellen en deze te koppelen aan een waardering (op

basis van kosten of ervaren waarde). Voordat we ingaan op de

sociale waardemetingen, willen we de opmerken dat er bin-

nen de uitgevoerde berekeningen ruimte is voor aanscherping

van de uitkomsten. Aannamen, die we in sommige gevallen

moesten maken, kunnen in een later stadium worden getoetst

door onderzoeksresultaten of registratiegegevens.

Dienstencheques Een aanpak waar een sterk fi-

nancieel voordeel uit naar voren komt, is de inzet van uit-

keringsgerechtigden voor Wmo-diensten in de Tilburgse

WZSW-aanpak (Wonen Zorg en Service in de Wijk). In deze

aanpak worden Wwb’ers ingezet voor onder meer hulp bij

het huishouden en klussen in de buurt bij ouderen, waar-

bij wordt gewerkt met dienstencheques. Dit is een complexe

interventie waarvoor nog aanvullende berekeningen wense-

lijk zijn. Maar de eerste berekeningen geven de indruk dat

deze ontwikkeling financieel interessant is. Bovendien is dit

een aanpak die al meerdere jaren wordt uitgevoerd en voor

een deel op bestaande registratiegegevens is gemeten. De

meting is mede aanleiding geweest voor een groep van vijf-

tien gemeenten om mogelijk in het najaar gezamenlijk een

initiatief te starten waarin de inzet van Wwb-ers wordt ge-

koppeld aan buurthulpdiensten aan ouderen, waaronder

begeleiding, hulp bij het huishouden en eenvoudige woning-

aanpassingen. De gedachte is om dit voorliggend aan te bie-

den, voordat er een formele indicatie wordt afgegeven. Op

die manier wordt er minder een beroep gedaan op individu-

ele verstrekkingen en kunnen daarmee de kortingen op het

Wmo-budget deels worden opgevangen.

Huisbezoeken Bij gemeenten die een andere wijze van

indicatie voorstaan, zien we ook een aantal positieve uitkom-

sten. De interventies waarin een andere organisatie van de

indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging is of wordt

ingevoerd, zoals het geval in de onderzochte gemeenten

Sluis, Helmond en Eindhoven, wijzen alle in de richting dat

er aanzienlijke kosten zijn te besparen door een nieuwe werk-

wijze. Ieder van de drie gemeenten heeft een andere strategie

gekozen. Sluis werkt met huisbezoeken en een integrale in-

Maatschappelijke ondersteuning

TSB_11_10.indd 16TSB_11_10.indd 16 10/14/2010 9:33:21 PM10/14/2010 9:33:21 PM

Page 19: Social Bestek

17 sociaalbestek 11/2010

aanleiding om een aangepast instrument te ontwikkelen:

Sociale Waarde (www.socialewaarde.nl). Dit is een webbased

instrument, waarmee gemeenten en welzijnsorganisaties zelf

en gratis de financiële en sociale effecten van projecten, aan-

pakken en initiatieven kunnen meten. Het instrument biedt

ambtenaren en projectleiders bij zorg- en welzijnsorganisa-

ties een gemakkelijk te hanteren stappenplan om zelf de soci-

ale waarde van een project of activiteit te analyseren, zonder

het inschakelen van consultants en zonder kosten. Op deze

manier ondersteunen we partijen om de creatie van (sociale)

meerwaarde in het sociale domein zichtbaar te maken. En we

hopen dat er veel socialewaardeberekeningen zullen plaats-

vinden, zodat meer kengetallen en indicatoren beschikbaar

komen en deze metingen nog waardevoller worden.

Rogier den Uyl is directeur RadarGroep en Ferdinand Oort is project-

leider sociale waarde metingen bij Radar.

Noten

1. Jeroen Hoenderkamp, de sociale pijler, ambities en praktijken van het grote

stedenbeleid, 2008.

2. Voorbeelden van methoden die maatschappelijke meerwaarde meten zijn

SROI, Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA), de Maatschappelijk

Rendementsmeter en de effectenarena.

3. Inmiddels is er een vertaalde versie en is er naast de licentie een optie voor

eenmalig gebruik tegen een lager bedrag.

Het is daarom belangrijk om samen met de betrokkenen re-

alistische en concrete aannamen te maken die door iedereen

worden gedragen. Hierdoor wordt gewerkt aan een onder-

bouwing van de meting en acceptatie van de uitkomsten.

Soms lukte dat goed in een gemeenschappelijke sessie, in

sommige gevallen bleek er gebrek aan kennis en informatie.

Dat vraagt om een gedegen voorbereiding vooraf, met het

nodige uitzoekwerk. Soms mist men kennis over kengetallen

en kosten van activiteiten om indicatoren op een juiste wijze

te benoemen. Er zijn niet altijd gegevens of ze zijn niet be-

schikbaar. Dit is op te lossen door meer data te verzamelen en

bijvoorbeeld via internet beschikbaar te stellen. Het kwalita-

tief benoemen van effecten heeft overigens op zichzelf al een

meerwaarde, vooral als het gaat om sociale effecten die wor-

den gerealiseerd voor de doelgroep. Veel betrokkenen zien

vaak voor het eerst wat hun project voor anderen betekent.

Voor investeerders, zoals de gemeente, wordt zichtbaar welke

andere partijen profiteren van hun investering.

Scepsis We zien dat de methode soms in eerste instantie

met enige scepsis ontvangen wordt. Zodra het voor belang-

hebbenden helder wordt dat de doelstelling van het onder-

zoek niet alleen een financiële analyse is, maar dat een meer-

waarde van de methode juist zit in het zicht krijgen op de

investeringen van alle betrokkenen en de sociale effecten

daarvan, ontstaat er vaak juist veel interesse voor de analyse.

De meting kost wel tijd. Zo zijn meerdere contactmomenten

nodig. Een interview is belangrijk om te onderzoeken of een

initiatief zich leent voor een meting van de sociale waarde.

Daarnaast zijn er minimaal twee bijeenkomsten van een dag-

deel met belanghebbenden nodig en diverse momenten om

aanvullende gegevens te verzamelen, uit te wisselen en te ve-

rifiëren. Vooral het vinden van benodigde gegevens was voor

de betrokken gemeenten niet altijd gemakkelijk. We hebben

vaak met verschillende medewerkers contact gehad om gege-

vens boven tafel te krijgen over de tijdsbesparingen die een

interventie met zich meebrengt.

Webbased Het instrument dat tijdens de eerste metin-

gen is gebruikt, de Social Evaluator (www.socialevaluator.eu),

kende enkele beperkingen. De voertaal in dit instrument

was Engels. Er werd gedetailleerde informatie gevraagd, ter-

wijl tegelijk soms globale aannamen werden gemaakt. Dat is

inefficiënt. De processtappen waren vrij ingewikkeld en de

gebruikskosten vinden we hoog.3 Deze beperkingen waren Meer informatie? Kijk op www.kennisbanksocialezaken.nl

Maatschappelijke ondersteuning

We hebben vaak met verschillende medewerkers contact gehad om gegevens

boven tafel te krijgenFo

to:

sto

ck

TSB_11_10.indd 17TSB_11_10.indd 17 10/14/2010 9:33:21 PM10/14/2010 9:33:21 PM

Page 20: Social Bestek

18 sociaalbestek 11/2010

Oud-minister Vogelaar van Wonen, wijken en integratie

(WWI) heeft in 2007 veertig wijken in achttien steden gese-

lecteerd. In deze wijken worden extra investeringen gedaan

om de stapeling van sociaaleconomische problemen aan te

pakken. Ook probeert de overheid de meer welvarende groe-

pen voor de stad te behouden. Gemeenten hanteren meestal

hun eigen welvaartsbeleid, dat op onderdelen kan afwijken

van het rijksbeleid. In dit artikel worden welvaartsverschillen

tussen en binnen gemeenten in kaart gebracht. Zowel de ver-

schillen in inkomen als in vermogen komen aan bod.

Inkomensverschillen tussen gemeenten

In 2008 bedroeg het gemiddelde besteedbaar inkomen ruim

34 duizend euro per huishouden1. Gecorrigeerd voor grootte en

samenstelling van het huishouden kwam het gemiddelde uit op

23,9 duizend euro. Door deze standaardisatie worden de inko-

mens van de verschillende typen huishoudens onderling goed

vergelijkbaar2. Tussen gemeenten bestaan grote inkomensver-

schillen. Gemeenten met een hoog gemiddeld inkomen per

huishouden zijn vooral te vinden in het westen van het land: het

Groene Hart, de Utrechtse Heuvelrug en het Gooi. Daar liggen

verscheidene plaatsen waar van oudsher veel welgestelden wo-

nen, zoals Blaricum, Laren en Naarden. Ook Rozendaal komt

wederom voor in de top tien van rijkste gemeenten (Ament,

Bos en Claessen 2010). Gemeenten met een laag gemiddeld

inkomen liggen vooral in de provincies Groningen, Friesland,

Drenthe, Overijssel en Limburg. Pekela en Stadskanaal zijn de

gemeenten met gemiddeld het laagste inkomen. Maar ook de

Zuid-Limburgse gemeenten Vaals, Kerkrade, Heerlen en Bruns-

sum staan laag op de inkomensranglijst. Van de vier grote ste-

den hebben in Utrecht de huishoudens het meest te besteden,

iets meer dan een gemiddeld Nederlands huishouden (staat

Welvaart

Petra Ament, Marion van den Brakel en Jack Claessen

De verschillen tussen arm en rijk hebben geleid tot steeds grotere sociaalecono-

mische problemen in de vier grote steden en de middelgrote steden (Ministerie

van VROM, 2004). Zowel de overheid als de gemeenten pakken de welvaartsver-

schillen aan. Cijfers over regionale welvaartsverschillen zijn van belang voor het

(overheids)beleid en de evaluatie hiervan.

In welke gemeenten zijn de verschillen het grootst?

Inkomen

TSB_11_10.indd 18TSB_11_10.indd 18 10/14/2010 9:33:21 PM10/14/2010 9:33:21 PM

0000172
Sticky Note
Please check and let us know whether the Layout / Size of the graphics and frame (tablel) is inline with you.
Page 21: Social Bestek

19 sociaalbestek 11/2010

2). In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is dat wat minder.

Dit komt doordat in deze steden betrekkelijk veel huishoudens

met een laag inkomen wonen, zoals niet-westerse allochtonen

en bijstandsontvangers (Ament, 2009).

Inkomensverschillen binnen gemeenten

Binnen een gemeente kunnen huishoudens ook flink ver-

schillen in inkomen. Zo is in rijke gemeenten zoals Blaricum

en Wassenaar de inkomensongelijkheid, gemeten volgens de

Gini-coëfficient (zie kader), fors hoger dan gemiddeld. Ook

in de stedelijke gebieden en dan vooral in de vier grote ste-

den zijn de inkomensverschillen bovengemiddeld. Dit komt

doordat (grote) steden qua inkomen een meer gemengde be-

volking hebben dan minder stedelijke en landelijke gebieden.

In gemeenten met een laag gemiddeld inkomen is de inko-

mensongelijkheid beduidend lager dan gemiddeld. Zo ko-

men Brunssum en Kerkrade voor in de top tien van gemeen-

ten met de laagste ongelijkheid. Van Parkstad Limburg, of de

voormalige Oostelijke Mijnstreek, is bekend dat er naar ver-

houding veel lage en weinig hoge inkomens voorkomen. Met

andere woorden, veel huishoudens hebben er een vergelijk-

Inkomen

Inkomensongelijkheid binnen de gemeente, Gini-coëfficient 2008

Tien gemeenten met laagste en tien gemeenten met hoogste ongelijkheidInkomen1 Vermogen2

Gini-coëfficiënt Gemiddeld inkomen Gini-coëfficiënt Doorsnee vermogen

1 000 euro 1 000 euro

Nederland 0,273 23,9 Nederland 0,757 55,3

Laagste Laagste

Brunssum (Lb) 0,217 20,6 Boekel (NB) 0,523 277,8

Simpelveld (Lb) 0,218 22,5 Reusel-De Mierden (NB) 0,526 271,4

Duiven (Gld) 0,219 23,4 Staphorst (Ov) 0,530 277,7

Spijkenisse (ZH) 0,220 23,4 Oirschot (NB) 0,531 280,0

Pekela (Gr) 0,221 19,4 Bergeijk (NB) 0,532 262,8

Rozenburg (ZH) 0,221 23,6 Hilvarenbeek (NB) 0,536 267,0

Stein (Lb) 0,223 23,0 Bladel (NB) 0,537 240,0

Aalten (Gld) 0,223 22,1 Maasdonk (NB) 0,541 281,9

Sliedrecht (ZH) 0,224 23,0 Alphen-Chaam (NB) 0,547 295,7

Kerkrade (Lb) 0,224 20,2 Zundert (NB) 0,549 257,8

Hoogste Hoogste

Westvoorne (ZH) 0,343 30,2 Heerlen (Lb) 0,827 13,3

Heemstede (NH) 0,346 33,3 Enschede (Gld) 0,829 18,3

Naarden (NH) 0,350 33,5 Dordrecht (ZH) 0,837 23,4

Bussum (NH) 0,350 30,1 Lelystad (Fl) 0,838 22,3

Abcoude (Ut) 0,351 35,0 Utrecht (Ut) 0,845 20,1

Muiden (NH) 0,354 31,3 Schiedam (ZH) 0,846 19,3

Bloemendaal (NH) 0,397 38,9 Arnhem (Gld) 0,872 11,6

Laren (NH) 0,427 34,6 s-Gravenhage (ZH) 0,889 13,3

Wassenaar (ZH) 0,431 38,1 Rotterdam (ZH) 0,927 7,1

Blaricum (NH) 0,445 40,0 Amsterdam (NH) 0,937 7,21Inkomensgegevens gaan over 2008.2Vermogensgegevens hebben betrekking op 1 januari 2008.

TSB_11_10.indd 19TSB_11_10.indd 19 10/14/2010 9:33:21 PM10/14/2010 9:33:21 PM

0000172
Sticky Note
Please check and let us know whether the style followed for the frame table is inline with you.
Page 22: Social Bestek

20 sociaalbestek 11/2010

baar (laag) inkomen. Om die reden verschillen de inkomens

over het algemeen ook weinig in gemeenten in Groningen,

Friesland en Drenthe.

Vermogensverschillen tussen gemeenten

Begin 2008 bedroeg het gemiddelde vermogen3 per huishou-

den 188 duizend euro. Dit gemiddelde wordt echter sterk

gekleurd door een klein aantal uitschieters naar boven. Daar-

om is de middelste waarneming van de van laag naar hoog

gerangschikte vermogens, of het doorsnee (mediane) bedrag

een betere maatstaf. Het doorsnee vermogen van huishou-

dens kwam 1 januari 2008 uit op 55 duizend euro. De ene

helft van de huishoudens bezit een lager en de andere helft

een hoger vermogen.

De vermogensverdeling in Nederland is zeer scheef. Begin

2008 was bijna 60 procent van het totale vermogen in bezit

van de 10 procent meest vermogende huishoudens. Hun

doorsnee vermogen bedroeg bijna 6,5 ton. Hier tegenover

staat dat de 10 procent minst vermogende huishoudens meer

schulden dan bezittingen hadden. Deze groep als geheel had

dus een negatief vermogen.

Tussen gemeenten zijn er grote verschillen in de vermogens-

positie van huishoudens. De huishoudens met het hoogste

doorsnee vermogen wonen in Laren, Rozendaal (Gelderland)

en Bloemendaal. Hun vermogen was begin 2008 meer dan

340 duizend euro. Met ongeveer zevenduizend euro was

Inkomen

Vermogensongelijkheid binnen gemeente, Gini-coëfficient 1 januari 2008

Ongelijkheid in de 15 grootste gemeentenInkomen1 Vermogen2

Gini-coëfficiënt Gemiddeld inkomen Gini-coëfficiënt Doorsnee vermogen

1 000 euro 1 000 euro

Nederland 0,273 23,9 0,757 55,3

Amsterdam 0,336 23,5 0,937 7,2

Rotterdam 0,283 21,6 0,927 7,1

‘s-Gravenhage 0,312 23,2 0,889 13,3

Utrecht 0,279 24,4 0,845 20,1

Eindhoven 0,266 22,9 0,798 23,4

Tilburg 0,249 22,1 0,768 32,1

Groningen 0,267 21,3 0,827 15,2

Breda 0,278 24,4 0,767 46,3

Almere 0,246 23,2 0,819 23,4

Nijmegen 0,263 22,2 0,818 18,4

Haarlem 0,270 24,1 0,785 29,9

Arnhem 0,267 21,8 0,872 11,6

Apeldoorn 0,255 23,9 0,748 68,8

Enschede 0,255 20,7 0,829 18,3

Zaanstad 0,244 23,1 0,771 27,71Inkomensgegevens gaan over 2008.2Vermogensgegevens hebben betrekking op 1 januari 2008.

TSB_11_10.indd 20TSB_11_10.indd 20 10/14/2010 9:33:22 PM10/14/2010 9:33:22 PM

Page 23: Social Bestek

21 sociaalbestek 11/2010

het doorsnee vermogen in Rotterdam en Amsterdam het

laagst.

Vermogensverschillen binnen gemeenten

Ook binnen de gemeenten kunnen de vermogens aanzienlijk

verschillen. Deze vermogensongelijkheid kan eveneens worden

weergegeven met behulp van de Gini-coëfficient (zie kader).

De ongelijkheid is het kleinst in een aantal kleinere, landelijke

gemeenten in Noord-Brabant en Staphorst in Overijssel. De

minst ongelijke verdeling doet zich voor in de gemeente Boekel

met ruim drieduizend inwoners. Daarnaast behoren Reusel-De

Mierden, Oirschot, Bergeijk, Hilvarenbeek, Bladel, Maasdonk,

Alphen-Chaam en Zundert tot de top tien. Het zijn allemaal

gemeenten met minder dan tienduizend inwoners. De oorzaak

ligt in de ruimtelijke structuur en de daarmee samenhangende

waarde van de eigen woningen. Het zijn landelijke woonge-

meenten met duurdere woningen, nabij de oude industrieste-

den Eindhoven, Tilburg en Breda. De eigen woning is het be-

langrijkste vermogensonderdeel. Met een doorsnee vermogen

van boven de 240 duizend euro behoren de huishoudens van

deze tien gemeenten tot de rijkste van het land. De gemeenten

Laren, Rozendaal en Bloemendaal hebben het hoogste doorsnee

vermogen, maar kennen een grotere vermogensongelijkheid.

De vier grote steden behoren tot de gemeenten met de groot-

ste vermogensongelijkheid. Voor Amsterdam is deze het

grootst. Hier contrasteert de grachtengordel met flink vermo-

gende huishoudens in grachtenpanden met een relatief groot

aantal huishoudens die leven van een bijstandsuitkering en

geen vermogen bezitten. Rotterdam en ’s-Gravenhage volgen

als tweede en derde. Het doorsnee vermogen van huishoudens

in Amsterdam en Rotterdam is ongeveer zevenduizend euro.

In ’s-Gravenhage is het met ruim dertienduizend euro bijna

het dubbele. De gemeente Arnhem bezet de vierde plaats. Na

Schiedam als randgemeente van Rotterdam komt Utrecht

op de zesde plaats. Ook Lelystad, Dordrecht, Enschede en

Heerlen behoren tot de tien gemeenten met de grootste ver-

mogensongelijkheid. Deze grotere gemeenten hebben relatief

veel huishoudens met weinig of geen vermogen.

Welvaartsverschillen Tot de meest welvarende ge-

meenten – met gemiddeld een hoog inkomen en een hoog

vermogen – behoren onder meer Rozendaal en Abcoude.

In beide gemeenten is bovendien de inkomensongelijkheid

relatief hoog, terwijl er naar verhouding weinig vermogens-

verschillen zijn. De welvaartsverschillen tussen huishoudens

zijn het grootst als er sprake is van grote inkomens- en ver-

mogensongelijkheid. Dit is het geval in de eveneens rijke ge-

meenten Blaricum en Wassenaar. Naast de huishoudens met

een hoog inkomen en de hogere vermogens zijn hier dus ook

huishoudens met lage inkomens en lage vermogens te vin-

den. Gemeenten waarin de huishoudens onderling juist wei-

nig in welvaart verschillen, bevinden zich in Noord-Brabant:

Boekel en Reusel-De Mierden. Ook in Staphorst is dit aan de

orde. In deze landelijke gemeenten wonen veelal goedverdie-

nende forensen en ouderen in luxere woningen.

In Amsterdam zijn er omvangrijke verschillen in het ver-

mogen van huishoudens. De inkomensongelijkheid is er

bovengemiddeld. In iets mindere mate geldt dat ook voor

de drie andere grote steden. In de middelgrote steden van

Nederland zijn de inkomensverschillen lager dan gemid-

deld, maar zijn de vermogensverschillen relatief hoog. De

tweedeling tussen arm en rijk wordt hier dus, in tegenstel-

ling tot in de vier grote steden, vooral bepaald door grote

verschillen in vermogen.

Petra Ament, Marion van den Brakel en Jack Claessen zijn allen

statistisch onderzoeker bij het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Noten

1. De gegevens over de gemeentelijke welvaartsverschillen zijn afkomstig uit

het Regionaal Inkomensonderzoek van het CBS. Dit artikel gaat over parti-

culiere huishoudens, exclusief studentenhuishoudens. Voor de gemeenten

is de indeling van 1 januari 2010 gehanteerd.

Inkomen

Gini-coëfficient

Een bekende maatstaf voor ongelijkheid is de Gini-

coëfficient. Deze beschouwt in dit artikel de onderlinge

verschillen van alle inkomens (of alle vermogens) in

een gemeente. Naarmate de verschillen toenemen,

wordt ook de waarde van de Gini-coëfficient groter. De

waarde van de Gini-coëfficient ligt tussen 0 en 1, waar-

bij 0 duidt op totale gelijkheid (ieder huishouden heeft

hetzelfde inkomen of vermogen) en 1 duidt op totale

ongelijkheid (één huishouden bezit al het inkomen of

vermogen). Zie bijvoorbeeld Van den Brakel-Hofmans

(2007).

TSB_11_10.indd 21TSB_11_10.indd 21 10/14/2010 9:33:23 PM10/14/2010 9:33:23 PM

Page 24: Social Bestek

22 sociaalbestek 11/2010

Literatuur:

Ament. P. (2009). Ruimtelijke spreiding. In: Otten, F. en W. Bos (red.), Lage inko-

mens, kans op armoede en uitsluiting 2009. Centraal Bureau voor de Statistiek,

Den Haag/Heerlen.

Ament, P., W. Bos en J. Claessen (2010). Huishoudens in Rozendaal het meest

welvarend. CBS-Webmagazine 22 februari 2010.

Brakel, M. van den en P. Ament (2010). Inkomensverschillen tussen en binnen

gemeenten. Sociaaleconomische trends 2010/3.

Brakel-Hofmans, M. van den (2007). Het meten van inkomensongelijkheid.

www.cbs.nl.

Claessen, J. (2010). Vermogensverdeling en vermogenspositie huishoudens.

Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2010, CBS Den Haag/Heerlen.

CBS (2004). Equivalentiefactoren 1995-2000, Centraal Bureau voor de

Statistiek, Voorburg/Heerlen.

Ministerie van VROM (2004). Nota Ruimte. Ministerie van Volkshuisvesting,

Ruimtelijke Ordening en Milieu, Den Haag.

2. Voor het inkomen van een huishouden is uitgegaan van het besteedbaar

inkomen van de huishoudensleden. Dit is opgebouwd uit loon, winst en

inkomen uit vermogen vermeerderd met ontvangen uitkeringen en ande-

re toelagen, en verminderd met de betaalde premies en belastingen. Het

besteedbaar huishoudensinkomen is gelijk aan de som van het besteedbaar

inkomen van alle huishoudensleden. Voor het vergelijken van uitkomsten

per gemeente is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor omvang en

samenstelling van het huishouden. De correctiefactor houdt rekening met

schaalvoordelen bij toenemende huishoudensgrootte (CBS, 2004). Waar in

de tekst over ‘inkomen’ gesproken wordt, wordt altijd het gestandaardiseer-

de besteedbaar huishoudensinkomen bedoeld.

3. Het vermogen is de waarde van de bezittingen zoals de eigen woning, overig

onroerend goed, bank- en spaartegoeden, effecten, ondernemingsvermogen

en overige bezittingen waaronder contant geld en roerende zaken verminderd

met de hypotheekschuld in verband met de eigen woning en overige schulden.

De waarneming van de zogeheten ‘kleine schulden’ door consumptief krediet

en schulden bij winkels of familie is niet volledig. Daarnaast zijn voor de huis-

houdens die geen aangifte inkomstenbelasting doen de betaalrekeningen en

spaartegoeden niet altijd bekend. De uitkomsten van de Vermogensstatistiek

geven hierdoor vooral zicht op bezittingen en schulden van grotere omvang.

Inkomen

Meer informatie? Kijk op www.kennisbanksocialezaken.nl

Van de vier grote steden kent Amsterdam de grootste vermogensongelijkheid. Hier contrasteert de grachtengordel met flink vermogende huishoudens met een relatief

groot aantal huishoudens die leven van een bijstandsuitkering

TSB_11_10.indd 22TSB_11_10.indd 22 10/14/2010 9:33:23 PM10/14/2010 9:33:23 PM

Page 25: Social Bestek

23 sociaalbestek 11/2010

In het voormalige kantoorgebouw van de Belastingdienst

functioneren sinds een half jaar de sociale diensten van de

gemeenten Lochem en Zutphen gezamenlijk onder één dak

met de medewerkers van het UWV WERKbedrijf. De gemeen-

te Zutphen trok als directeur/kwartiermaker Sjoerd Osinga

aan om de nieuwe organisatie, die onder de naam Werkplein

Zutphen te boek staat, vorm te geven. Een man met brede

ervaring, zoals hij zelf nuchter aangeeft. ‘Voor ik hier in 2009

begon, heb ik in de provincie Fryslân vier jaar gebouwd aan

een nieuwe organisatie van intergemeentelijke sociale dien-

sten uit zes gemeenten. Voor die tijd was ik in Almelo hoofd

Sociale en Economische zaken. In Zutphen staat Osinga voor

de taak de doelstellingen van Het Plein ten uitvoer te brengen,

te weten de schaalvergroting en efficiëntere dienstverlening.

‘Door het bij elkaar brengen van twee gemeentelijke sociale

diensten met het UWV WERKbedrijf werken hier inmiddels

zo’n 90 mensen onder één dak. De schuldhulpverleners en

medewerkers belast met WMO-gerelateerde zaken zijn ook

reeds werkzaam in hetzelfde gebouw, maar vallen nog niet

onder het personeelsbestand van Het Plein.’

Op de vraag of er al een efficiëntieverbetering heeft plaatsge-

vonden, moet Osinga even glimlachen. ‘Dat is op dit moment

moeilijk te zeggen, want dat moeten we nog waarmaken.

Onze uitstroomscore is in ieder geval hoger dan het lande-

lijke gemiddelde. Door de samenvoeging van de gemeenten

Zutphen en Lochem heeft bijvoorbeeld het team werkconsu-

lenten duidelijk meer expertise in huis gekregen. Ze werken

onderling intensief samen om ook de moeilijk bemiddel-

bare cliënten aan een baan te helpen. Daarbij wordt geen

onderscheid gemaakt tussen een betaalde functie of vrijwil-

ligerswerk. Een goede plek vinden en participeren in de maat-

schappij, dat is het uitgangspunt’, licht de directeur toe.

Inspiratie Wat is de ambitie van Zutphen en Lochem?

Voor zijn antwoord verwijst Osinga graag naar het metersho-

ge doek achter de centrale balie op de begane grond. Hierop

staat de reddingsactie van de gestrande paarden in het Friese

Marrum afgebeeld. In 2006 stonden dagenlang ruim 200

paarden vast op een kwelder. Een militaire reddingsoperatie

mislukte. Kordaat optreden van enkele amazones bracht de

paarden binnen een kwartier weer op het vaste land. Wat zich

toen in Friesland afspeelde, gebruikt het Zutphense manage-

mentteam als inspiratie om haar ambitie te tonen. De redding

van de paarden laat zien wat werkt. De oplossing ligt niet in

de inzet van instrumenten, maar in de kennis van paarden;

het denken, de moed en het vertrouwen om daarnaar te han-

delen. Osinga vertaalt dit naar het Werkplein Zutphen: ‘Doe

wat echt werkt, weet wat de klant wil, geef ruimte aan mede-

werkers, laat ze zelf vragen wat nodig is, reik instrumenten

aan en verminder procedures en protocollen. Er wordt tegen-

Wilma Vorselman

Een nieuwe integrale dienstverlening die verder gaat dan de landelijk gewenste

samenwerking rond werk en inkomen. Dat was de ambitie van de samenwer-

kingspartners van Het Plein in Zutphen toen in 2007 het visiedocument op tafel

lag. Een efficiënte dienstverlening op het terrein van werk, inkomen en zorg.

Werkplein Zutphen

De menselijkemaat voorop

Werkplein

TSB_11_10.indd 23TSB_11_10.indd 23 10/14/2010 9:33:24 PM10/14/2010 9:33:24 PM

Page 26: Social Bestek

24 sociaalbestek 11/2010

Nieuwe mensen zonder bagage maakten dat het verander-

traject makkelijker werd opgepakt. Zo werd een vestigings-

manager voor CWI Zutphen aangesteld die de nodige kennis

en inspiratie meebracht als voormalig projectleider van de

Toonkamer in Den Bosch. Vanaf de start waren alle (nieuwe)

partners in de keten ervan doordrongen dat men door krach-

ten te bundelen meer kon betekenen voor de werkzoekenden

in de regio. Partners waren bereid verder te kijken dan de

eigen organisatie. Iedereen leverde vanuit zijn eigen deskun-

digheid een bijdrage aan het gezamenlijke doel: werkzoeken-

den naar werk bemiddelen.

Betrokkenheid werkgevers Door de samenvoe-

ging van twee gemeentelijke sociale diensten met het UWV

is zeker een efficiëntere organisatie ontstaan, vindt Erika

Jansen, directeur van het UWV WERKbedrijf. ’De korte lijnen

zijn een groot pluspunt, maar ook doordat de overdracht van

het CWI naar UWV niet meer bestaat. Voor elke werkzoeken-

de staat nu één werkcoach klaar en er wordt gekeken naar wat

iemand echt nodig heeft.’

Wat doen jullie specifiek voor moeilijk bemiddelbare cliën-

ten? ‘Deze groep proberen we goed in beeld te krijgen en te

houden. Door de huidige economische situatie komen we in

woordig gekeken naar wat de klant kan en welk traject het

beste bij hem of haar past, in plaats van simpelweg een uitke-

ring te verstrekken. Het 19-koppige participatieteam houdt

zich hiermee bezig.’

Verandertraject Zutphen startte in de zomer van 2006

met de voorbereidingen van het verandertraject integrale

dienstverlening. Men richtte een werkgroep op, bestaande uit

een mix van medewerkers en middenmanagement, die een vi-

siedocument opstelde waarin de kernwaarden, bouwstenen

en de procedure van idee naar uitvoering aan de orde komen.

Medewerkers waren vanaf het begin actief betrokken bij de

visievorming. Ter inspiratie werden voorbeelden van Toon-

kamers in onder meer Apeldoorn, Den Bosch en Amsterdam

bezocht. In een later stadium ook het succesvolle Werkplein

in Assen. Het besef dat het anders kon en moest, groeide

daardoor onder de medewerkers; Een effectievere, efficiënte-

re dienstverlening die rekening houdt met gezond verstand.

Verbeterpunten voor individuele klanten lagen voor het op-

rapen, dat zag iedereen: CWI, UWV en de gemeenteconsu-

lent. Je wilt bijvoorbeeld overleggen met de gemeente, omdat

de Wwb eraan komt en de gemeente zegt ‘zolang er nog geen

Wwb is, doen wij niets.’ Zo waren er legio voorbeelden.

Sjoerd Osinga, directeur van Werkplein Zutphen bij de centrale balie met afbeelding reddingsactie paarden

WerkpleinWerkpleinWerkplein

TSB_11_10.indd 24TSB_11_10.indd 24 10/14/2010 9:33:24 PM10/14/2010 9:33:24 PM

Page 27: Social Bestek

25 sociaalbestek 11/2010

een succesvolle integrale dienstverlening. Zo staat er nu een

gedegen organisatie ten bate van de burgers in de gemeenten

Lochem en Zutphen. Hoe die in de toekomst te waarborgen,

dat is nu de uitdaging.’ De werkzaamheden van Sjoerd Osin-

ga zitten er dan ook nog niet op. ‘Hoewel de besluitvorming

door de korte lijnen sneller plaatsvindt, zijn alle werkproces-

sen nog niet volledig op elkaar afgestemd. Op het gebied van

automatisering valt terrein te winnen. De automatiserings-

systemen van de gemeente en UWV zijn nog niet op elkaar

afgestemd. Daarnaast krijgt bij het re-integratietraject zowel

de klant als de organisatie nog steeds te maken met te veel

loketten en financieringstromen, terwijl we dit jaar aan re-

integratiemiddelen 450.000 euro minder te besteden hebben.

Naar verwachting zullen we volgend jaar de broekriem nog

steviger moeten aanhalen, ook dan zal er uit Den Haag min-

der geld deze kant op komen.’

Uitdaging Landelijk beleid afstemmen op lokaal beleid

is een lastige dobber, weet Janny Slagman, die als consulente

Werk & Inkomen na de samenvoeging van CWI, UWV en de

gemeentelijke sociale diensten aan de slag ging in een nieuw

team van zes werkcoaches. ‘In deze nieuwe functie kwam ik

ook direct in aanraking met de klanten van het UWV. Het is

een brede doelgroep, van hoogleraren tot loodgieters, waar

een grote uitdaging in zit. Vorig jaar is, onder meer wegens

financieel-technische redenen, beslist dat de werkcoaches van

het UWV weer de WW-klanten begeleiden en de werkcoaches

van de gemeente de Wwb-klanten begeleiden. Uiteindelijk is

het nog steeds de bedoeling dat er conform de gezamenlijke

visie geen verschil zal zijn in de cliëntondersteuning. Wat er

in de toekomst verder gaat gebeuren, is echter afhankelijk van

vele factoren.’

De aanwezigheid van diverse penitentiaire inrichtingen,

instellingen voor verslavingszorg en geestelijke gezondheids-

zorg in de omgeving van Zutphen duidt er op dat deze regio

met meer problematiek te maken heeft dan elders. Slagman:

‘Daarvoor dien je voldoende financiële middelen tot je

beschikking te hebben. We blijven anticiperen op de behoef-

ten van onze klanten en hopen ondanks de bezuinigingen

toch te kunnen “doen wat werkt”’.

Wilma Vorselman is journalist

aanraking met mensen die, na meer dan dertig jaar bij dezelf-

de organisatie te hebben gewerkt, ineens op straat komen te

staan. Deze groep heeft nauwelijks weet van solliciteren. Met

trainingen over hoe je je moet presenteren, sollicitatiebrieven

met curriculum vitae opstelt en een sollicitatiegesprek voert,

kun je ze begeleiden in de zoektocht naar een nieuwe werk-

kring. Daarnaast bieden we een re-integratietraject aan voor

een periode langer dan twaalf maanden.’

Erika Jansen werd na de samenvoeging van het CWI met UWV

begin 2009 aangesteld als directeur van UWV WERKbedrijf.

Daarvoor werkt ze twee jaar als vestigingsmanager bij het

CWI waarbij het aansturen van re-integratiecoaches haar

belangrijkste taak was. ‘In mijn huidige functie ben ik naast

het aansturen van de werkcoaches het boegbeeld naar buiten

toe voor het UWV WERKbedrijf en zijn er facilitaire zaken

aan mijn takenpakket toegevoegd.’

De contacten met werkgevers zijn volgens Jansen nog voor ver-

betering vatbaar. ‘Werkgevers dienen beter bij het Werkplein

betrokken te worden. We moeten hun vraag beter leren ken-

nen door middel van bedrijfsbezoeken. Wat voor mensen zoe-

ken ze? Daarnaast dienen we te voorkomen dat vertegenwoor-

digers van zowel UWV als de gemeente bij werkgevers over de

vloer komen, wat in het verleden wel eens voorkwam.’

De eerste stappen voor een betere samenwerking met de

werkgevers in de regio zijn gezet. Dit jaar startte Werkplein

Zutphen een Brancheservicepunt voor de horeca met als

doel vraag en aanbod in de Achterhoek bij elkaar te brengen.

Binnen het servicepunt is de kennis en daadkracht van par-

tijen als de KvK, onderwijsinstellingen en brancheorganisa-

ties gebundeld, om horecaondernemers efficiënt en effectief

van dienst te kunnen zijn. Het Werkplein fungeert hierin als

contactpunt waar werkzoekenden en werkgevers hun vraag

kunnen neerleggen.

Gedegen organisatie De aanwezigheid van een goe-

de werkmentaliteit is volgens de directeur de sleutel geweest

naar het succesvolle verandertraject. ‘De wil om de nieuwe

samenwerking tot een succes te maken, was zowel onder het

personeel als het managementteam aanwezig. Door in een

vroeg stadium gezamenlijke bijeenkomsten te organiseren

voorkom je een soort cultuurschok als beide organisaties

eenmaal bij elkaar worden gezet. De medewerkers van de ge-

meentelijke sociale diensten zijn in de zomer van 2008 ver-

kast naar de huidige locatie. De gezamenlijke huisvesting en

de goede sfeer onder elkaar hebben absoluut bijgedragen aan Meer informatie? Kijk op www.kennisbanksocialezaken.nl

WerkpleinWerkpleinWerkplein

TSB_11_10.indd 25TSB_11_10.indd 25 10/14/2010 9:33:25 PM10/14/2010 9:33:25 PM

Page 28: Social Bestek

26 sociaalbestek 11/2010

Onbenut arbeidspotentieel: een kwart komt en

gaat binnen twee jaarAnouk de Rijk

Het arbeidspotentieel zonder inkomsten bestaat uit personen die niet werken,

geen uitkering ontvangen en niet naar school gaan. Eind september 2007 bestond

deze groep uit 1,1 miljoen mensen. Dat is 10 procent van de mensen tussen de

15 en 65 jaar. Vier op de vijf mensen in het onbenut arbeidspotentieel is vrouw.

0 10 20 30 40 50 60 70

Baan

Scholier/student

Uitkering(WW, AO, Bijstand)

Overige inkomsten

Zelfstandige

%

Instroom en uitstroom uit onbenut arbeidspotentieel

Instroom 2007, naar inkomenspositie twee jaar eerder

Uitstroom 2005, naar inkomenspositie twee jaar laterBron: CBS

uitstromers. Met 61 procent heeft veruit de meerderheid

van de uitstromers twee jaar later een baan. Daarnaast heeft

een deel inmiddels een AO-, WW- of bijstandsuitkering

(16 procent), overige inkomsten zoals werk als freelancer

(16 procent), werk als zelfstandige (9 procent) of is school-

gaand (10 procent).

Een kwart van het onbenut arbeidspotentieel bestaat uit

instromers. Zij behoorden twee jaar eerder nog niet tot deze

groep. Van deze nieuwkomers had ruim de helft twee jaar eer-

der nog een baan. Daarnaast was een deel eerder schoolgaand

(22 procent) of had een uitkering (17 procent).

Iets meer dan een kwart van het onbenut arbeidspotentieel

hoort twee jaar later niet meer tot deze groep. Dit zijn de

Signalement van het CBS

TSB_11_10.indd 26TSB_11_10.indd 26 10/14/2010 9:33:25 PM10/14/2010 9:33:25 PM

Page 29: Social Bestek

27 sociaalbestek 11/201027 sociaalbestek 11/2010

Wet- en regelgeving

Vooralsnog heeft de EU geen bevoegdheden op het terrein

van de sociale zekerheid. De lidstaten beschouwen de sociale

zekerheid, net als de belastingen, tot hun exclusief beleids-

terrein waar Brussel zich vooral niet mee mag bemoeien.

Toch staat sociale zekerheid wel degelijk in het Verdrag van

Lissabon genoemd en wel in het licht van het vrij verkeer van

werknemers. De oprichters van de Europese Economische

Gemeenschap streefden in 1958 al een vrij verkeer van werk-

nemers na, maar realiseerden zich dat de verschillende sociale

zekerheidsstelsels van de lidstaten een ernstige belemmering

zouden vormen voor werknemers die in een andere lidstaat

wilden werken. Vandaar dat in het eerste EEG verdrag al een

bepaling stond die opriep tot het nemen van maatregelen

op het terrein van de sociale zekerheid met als doel het vrij

verkeer van werknemers te bevorderen. Dit heeft geleid tot

een stelsel van sociale zekerheidscoördinatie die nu nog in

werking is en recentelijk vernieuwd.1 Dit coördinatiestelsel

omvat alle wettelijke branches van sociale zekerheid zoals

pensioenen, kinderbijslag, gezondheidszorg, werkeloosheid

et cetera. Sociale zekerheidsarrangementen die bijvoorbeeld

in cao’s geregeld zijn, vallen erbuiten. De verordening han-

teert vier coördinatieprincipes namelijk:

➢ Verzekeringstijdvakken opgebouwd in een ander land die-

nen te worden meegeteld bij het bepalen van het recht op

uitkeringen;

➢ Op een werknemer kan slechts één sociaal zekerheidsstel-

sel tegelijkertijd van toepassing zijn om negatieve (geen

verzekering) of positieve (twee verzekeringen) wetsconflic-

ten te voorkomen;

➢ Discriminatie naar nationaliteit is verboden;

➢ De export van uitkeringen, pensioenen enzovoorts is

mogelijk wanneer dit naar nationaal recht niet mogelijk

is.

Zeggenschap De genoemde verordeningen zijn coör-

dinatie-instrumenten en zij harmoniseren de wetgeving van

de lidstaten niet. Het enige dat zij beogen is de wetgeving

van de verschillende lidstaten beter op elkaar af te stemmen

om belemmeringen voor het vrij verkeer van werknemers

weg te nemen. Mensen komen dus eigenlijk alleen met deze

coördinatieregelgeving in aanraking op het moment dat ze

de grens overgaan. Gezien het internationale karakter van

onze economie en de vele vakantiegangers ieder jaar weer

geeft aan dat er veel mensen zijn die op de een of andere ma-

nier wel met de verordening te maken hebben gehad. Denk

maar eens aan het bezoeken van een dokter in het buiten-

land of de Nederlandse grensarbeiders die in Duitsland of

België werken en in Nederland wonen. Ook bijvoorbeeld de

Poolse werknemers in Nederland hebben met de EU regels

te maken.

Het Europees Sociaal Model…

Peter Donders

De vraag stellen is hem eigenlijk ook beantwoorden: ja, het Europees sociaal

model bestaat en is ook van invloed op ons eigen sociaal beleid. Ondanks dat de

Europese Unie vooralsnog geen bevoegdheden heeft op het terrein van de sociale

zekerheid is er wel degelijk invloed.

Is dat er dan?

TSB_11_10.indd 27TSB_11_10.indd 27 10/14/2010 9:33:25 PM10/14/2010 9:33:25 PM

0000172
Sticky Note
Bullet symbol followed as per the source. Please check.
Page 30: Social Bestek

28 sociaalbestek 11/2010

Op zich beïnvloeden de coördinatieverordeningen de

Nederlandse sociale zekerheid niet. Net als de andere

lidstaten heeft Nederland volledig zeggenschap over het

eigen sociale zekerheidsbeleid. Toch kan de coördinatie

van sociale zekerheid bepaalde effecten veroorzaken die

als negatief worden beschouwd en die veranderingen in

de sociale zekerheid nodig maken. Zo zag Zweden zich

gedwongen bij haar toetreding het pensioenstelsel te wij-

zigen omdat als gevolg van de coördinatieregels een ieder

die slechts kort in Zweden verbleef aanspraak kon maken

op een Zweeds pensioen. Dat kon niet de bedoeling

zijn en had serieuze negatieve financiële consequenties.

Aanpassing van de wetgeving was daarom nodig. Ook in

Nederland wordt er voortdurend gekeken naar de effec-

ten van coördinatie. De Wajong is daar een voorbeeld van

waarbij de discussie ging of deze uitkering ook geëxpor-

teerd moet worden of alleen in Nederland uitgekeerd.

De nieuwe zorgwet gaf eveneens zo zijn problemen toen

bleek dat er niet goed getoetst was aan de coördinatiere-

gels om te bepalen wat de effecten van de wet waren voor

grensoverschrijdende arbeid. Reden voor de lidstaten om

in het nieuwe Verdrag van Lissabon een bepaling op te

nemen die aangeeft dat voorstellen handelend over het

vrije verkeer van werknemers die het sociale zekerheids-

stelsel significant wijzigen door een lidstaat kunnen wor-

den geschorst en mogelijk uitgesteld.

Coördinatie Behalve de coördinatie van sociale zeker-

heid in het kader van het vrij verkeer van werknemers is er

ook nog de zogenaamde Methode van Open Coördinatie

(OMC) die invloed kan hebben op de Nederlandse sociale

zekerheid en het sociale beleid. De OMC is eigenlijk voort-

gekomen uit het groei- en stabiliteitspact om de inflatie,

schuldpositie en begrotingen van de lidstaten die meedoen

aan de Economische Monetaire Unie in het gelid te hou-

den. Lidstaten rapporteren jaarlijks over de stand van de

economie en daar waar nodig worden maatregelen voor-

gesteld om het economisch beleid bij te sturen. Iets soort-

gelijks is in het leven geroepen voor het sociaal beleid wat

louter ondersteunend en coördinerend is bedoeld. Harmo-

nisatie is niet het doel. Onder sociaal beleid wordt verstaan

arbeidsmarktbeleid, sociale zekerheid, sociale bijstand en

gezondheidszorg. Kern is mensen zoveel mogelijk te laten

meedoen: social inclusion.

Alle rapportages van de lidstaten zijn te vinden op de inter-

netsite van de Europese Commissie.2 Interessant is natuurlijk

dat nagenoeg alle lidstaten worstelen met de sociale gevolgen

van de financieel economische crisis. De rapportages bevatten

veel lezenswaardigs bijvoorbeeld als het over de pensioenen

gaat. Waar in Nederland wordt voorgesteld door te werken

tot 67 is in andere landen langer doorwerken ook aan de orde

maar de leeftijd tot waarop is zeer verschillend. Ook zijn er

landen waar een flexibele pensioenleeftijd wordt ingevoerd

tussen 63 en 68 (Finland). Verder is de zorg een hot item

omdat bijna alle lidstaten worstelen met ontspoorde over-

heidsuitgaven voor de zorg.

Invloed vanuit het OMC werkt subtiel. De Europese

Commissie analyseert de nationale rapportages met

behulp van onafhankelijke deskundigen en destilleert

daaruit richtsnoeren voor de lidstaten of stelt vragen bij

het beleid. Het gevolg is een soort best practises waar-

mee de lidstaten hun voordeel kunnen doen. Het feit dat

bijvoorbeeld zelfstandigen niet verzekerd zijn voor hun

tweede pijler pensioen kan later leiden tot problemen in

de sociale bescherming zeker nu het aantal zelfstandigen

sterk is gegroeid de afgelopen jaren. De Commissie stelt

daar vragen over en het is aan Nederland om daar adequaat

antwoord op te geven.

Early exit Net als Nederland hebben ook alle andere

lidstaten en kandidaat-lidstaten te maken met het beleid zo-

als hierboven beschreven. Kandidaat-lidstaten moeten hun

Nederland is geen eiland

De Nederlandse economie functioneert niet op een

eiland. In tegendeel we maken deel uit van de

Europese Unie en een belangrijk deel van ons bruto

nationaal product wordt verdiend op de internationale

markt. Ook op sociaal terrein functioneert Nederland

niet in een vacuüm. Het Nederlands sociaal beleid

wordt beïnvloed vanuit Brussel en daarnaast is er nog

de Europese coördinatie van de sociale zekerheids-

systemen. De EU coördinatieregels zijn onlangs ver-

nieuwd, wat van invloed is op Nederlanders die over

de grens werken en migranten die binnen Nederland

willen werken. Kortom tijd voor een kijkje in de

Europese sociale keuken.

Wet- en regelgeving

TSB_11_10.indd 28TSB_11_10.indd 28 10/14/2010 9:33:25 PM10/14/2010 9:33:25 PM

Page 31: Social Bestek

29 sociaalbestek 11/2010

sociale zekerheidsadministraties voorbereiden en klaarsto-

men om met de coördinatieregels voor sociale zekerheid te

werken. Ook zullen zij bij hun lidmaatschap moeten leren

om te rapporteren over het sociale beleid.

De economische crisis heeft veel landen fors getroffen en

het resultaat is dat vooral wordt bezuinigd op de sociale

zekerheid. Pensioenleeftijd omhoog, beperking van werk-

loosheidsuitkeringen, snijden in de zorg, verhogen eigen

bijdrage in de zorg, zijn zo maatregelen die in de EU geno-

men worden. In conferenties en bijeenkomsten die in het

kader van OMC worden gehouden, wordt flink gedebat-

teerd over de vraag of bezuinigen op de sociale zekerheid wel

de goede weg is.3 Gewezen wordt op de waarde van sociale

zekerheid in crisistijd om de binnenlandse bestedingen nog

enigszins op peil te houden. Ook is er in landen een trend

om mensen die op de arbeidsmarkt komen en moeilijk

bemiddelaar in andere sociale zekerheidsregelingen onder

te brengen (de zogenaamde early exit pathways). Vooral inva-

liditeits- en vroegpensioenen zijn populair in dit kader. De

Europese Commissie wijst erop dat het gebruik van sociale

zekerheidsregelingen waarvoor ze niet bedoeld zijn, leidt tot

sociale uitsluiting en financiële ontwrichting van de betref-

fende regelingen. Ook Nederland heeft hier in het verleden

leergeld betaald met de WAO. Je kan de vraag stellen of ook

bij de stijging van het aantal Wajongers sprake is van een

early exit pathway.

Perspectief Het grote voordeel van de OMC is dat de lid-

staten kennis en ervaringen met elkaar delen. Lidstaten wij-

zen elkaar op fouten uit het verleden en leren van elkaar. Zo is

de Nederlandse deeltijd WW met veel belangstelling bekeken

en elementen ervan zijn door andere landen overgenomen.

Ook is duidelijk dat sommige landen ongenadig hard getrof-

fen zijn en dat onstuimige economische groei in het verleden

geen garantie is voor de toekomst. Te denken valt hierbij aan

de Baltische tijgers en landen als Roemenie en Hongarije. Het

lijkt erop dat lidstaten met een goed functionerend sociaal

zekerheidsstelsel over het algemeen de economische crisis be-

ter hebben doorstaan. Voorzichtigheid is met deze conclusie

wel geboden, omdat dit ook al de economisch meest sterke

landen waren zoals Duitsland, de Scandinavische landen en

ook Nederland. Het plaatst in ieder geval de voorgenomen

bezuinigingen op de sociale zekerheid in een bepaald per-

spectief. Je kunt het OMC als een groot bureaucratisch circus

beschouwen van veel papier en holle woorden. Deze periode

van crisis laat echter naar zien dat het OMC meerwaarde

heeft. Er gaat invloed van uit en de gedachte dat velen meer

weten dan één. Uiteraard blijft het dan de verantwoordelijk-

heid van de landen zelf wat te doen met de informatie. Voor

een land als Nederland is het de moeite waard zich te reali-

seren dat we ook wat betreft de sociale zekerheid niet op een

eiland zitten.

drs. P.T.H. Donders is manager Europese zaken BMC. De auteur is

onder andere Nederlands rapporteur social protection voor de Europese

Commissie in het kader van de Methode voor Open Coördinatie.

[email protected]

Het Europees sociaal model bestaat en is ook van invloed op het sociaal beleid

van Nederland

Foto

: Va

leri

e K

uyp

ers

/A

NP

Wet- en regelgeving

TSB_11_10.indd 29TSB_11_10.indd 29 10/14/2010 9:33:25 PM10/14/2010 9:33:25 PM

Page 32: Social Bestek

30 sociaalbestek 11/2010

sociaalbestekSociaal Bestek verschijnt 11 x per jaar en biedt informatie en opinies over beleid en uitvoeringspraktijk op het terrein van sociale zekerheid, arbeids-voorziening en welzijn ten behoeve van beleidsvernieuwing en management-ontwikkeling bij het lokaal bestuur.

Jaargang 72, november 2010, nr. 11

Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor infor-matie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden de auteur(s), redactie en uitgever geen aansprakelijk-heid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen.Uw opgegeven gegevens kunnen worden gebruikt voor het toezenden van informatie en/of speciale aan-biedingen door Reed Business bv en speciaal geselecteerde bedrijven. Indien u hiertegen bezwaar heeft, stuurt u een briefje naar Reed Business bv,

t.a.v. Adresregistratie, Postbus 808, 7000 AV Doetinchem.

Redactiedrs. W.P.J. Bertels, mevr. drs. Y. Bommeljé (voorzitter), R. Geerling, D. Radoux, I. Thuis.

Uitgave Reed Business bvUitgeefgroep Overheid, Postbus 1521000 AD Amsterdam

UitgeverLudo de Boo, tel. nr. 020-515 9174 e-mail: [email protected]

EindredactieHedwig Ramirez Londoño-Neggers, tel. 020 - 515 9309e-mail: [email protected]

BureauredactieHerman Keppy,e-mail: [email protected]

Advertentie-exploitatieMarc Nuhn, tel. 020 - 515 9172e-mail: [email protected]

AbonnementenReed Business bv Afdeling klantenadministratietel. 0314 - 358 358

Jaarabonnement € 177,45 (ex BTW), losse nummers € 23,25 (ex BTW).

Abonnementen lopen automatisch door, tenzij uiterlijk 30 dagen voor de vervaldatum bij onze klantenservice wordt opgezegd via telefoonnummer 0314-358358. Kies de optie ‘vraag over het abonnement’ en vervolgens de optie ‘abonnement opzeggen’. Ook voor informatie over uw lopende abonnement kunt u contact opnemen met onze klantenservice.

© Auteursrecht voorbehouden.

Alle advertentiecontracten worden afgesloten conform de Regelen voor het Advertentiewezen gedeponeerd bij de Rechtbanken in Nederland. Een exemplaar van de Regelen voor het Advertentiewezen is op aanvraag kosteloos verkrijgbaar.

ISSN 0921-5344

Artikelen verschenen in Sociaal Bestek zijn terug te vinden via www.kennisbanksocialezaken.nl en/of www.kennisbankschuldhulp-verlening.nl

Charlemagnebeelden voor een van de gebouwen van de EU in Brussel

Foto

: EU

Noten

1 Verordening (EC) No. 883/2004 van het Europees parlement en de Raad

betreffende de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels PB L166 van 30

april 2004 en Verordening (EC) No. 987/2009 van het Europees parlement

en de Raad inzake de implementatieprocedures voor Verordening 883/2004

alsmede de vaststelling van de inhoud van de bijlagen.

2. http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=750&langId=en

3. Zie hiervoor ook http://www.socialprotection.eu/

Wet- en regelgeving

Meer informatie? Kijk op www.kennisbanksocialezaken.nl

TSB_11_10.indd 30TSB_11_10.indd 30 10/14/2010 9:33:27 PM10/14/2010 9:33:27 PM

Page 33: Social Bestek

1 sociaalbestek 11/2010

Onlangs is bij de Tweede Kamer het wetsontwerp Wet harmonisatie en vereen-

voudiging sociale zekerheidswetgeving ingediend. Dit wetsontwerp bevat een

groot aantal wijzigingen in de sociale verzekeringswetten, die vooral ten doel

hebben het aantal regels terug te dringen en bestaande regels te verduidelijken.

Wet harmonisatie en vereenvoudiging sociale zekerheidswetgeving

Henk Knol

C T U E E L

10 PAGINA’S

OVER ARBEID EN

SOCIALE ZEKERHEID

In dat doel is de wetgever aardig geslaagd. Een deel van de

wijzigingen is vooral voor de uitvoering van belang, maar in

bepaalde gevallen heeft het ook gevolgen voor de (loon)admi-

nistratie van de werkgever. De meeste wijzigingen moeten per

1 januari 2011 van kracht worden. Van de beoogde wijzigin-

gen is het volgende overzicht te geven.

Premieheffing Voor de premieheffing werknemers-

verzekeringen geldt de fictie van 261 dagen per jaar, terwijl

dat voor de loonheffing 260 dagen is. Voorgesteld wordt

om in beide gevallen uit te gaan van 260 dagen. Het maxi-

mum premieloon wordt daarbij vastgesteld op een bedrag

per jaar; voor kortere perioden (maand, week, dag) gaat

Gebouw Tweede Kamer. Het is nog maar de vraag in hoeverre de nieuwe Kamer

zal instemmen met het wetsontwerp Wet harmonisatie en vereenvoudiging

sociale zekerheidswetgeving

1 sociaalbestek 11/2010

TSB_11_10.indd Sec2:1TSB_11_10.indd Sec2:1 10/14/2010 9:33:29 PM10/14/2010 9:33:29 PM

Page 34: Social Bestek

2 sociaalbestek 11/2010

een afgeleide van het jaarbedrag gelden. Omdat er vanaf

2011 één dag minder in een jaar gaat, wordt het bedrag

per dag dus iets hoger. Dat heeft gevolgen indien het loon-

tijdvak een periode van één of vier weken omvat, dan wel

wanneer er per gewerkte dag wordt betaald. Het effect is

echter gering.

Wanneer aan de werkgever het ziekengeld wordt gerestitueerd

(vangnet Ziektewet), vergoedt het UWV ook de werkgeversde-

len in de SV-premies. Tot dusver geschiedde dat op individu-

ele basis. Voorgesteld wordt om voortaan geen rekening meer

te houden met individuele situaties (bijvoorbeeld premievrij-

stelling oudere werknemers), maar gewoon de percentages

toe te passen.

Vanaf 1 juli 2011 wordt het voor gemeenten mogelijk om ook

voor onderwijzend personeel eigen risicodrager voor de WGA

te worden.

Arbeidsongeschiktheid De uitsluitingsgrond dat

de uitkering bij arbeidsongeschiktheid (Ziektewet en ar-

beidsongeschiktheidswetten), welke bestond bij aanvang van

de verzekering (c.q. binnen een half jaar was te verwachten)

komt te vervallen. De wijziging heeft alleen betrekking op de

SV-wetten en niet op de loondoorbetalingsplicht.

De samenloop van ziekengeld ZW met de arbeidsongeschikt-

heidsuitkeringen wordt sterk vereenvoudigd. Uitgangspunt

wordt dat er ziekengeld wordt uitgekeerd en alleen nog

een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor zover deze meer

bedraagt dan het ziekengeld.

Als er uitsluitend aanspraak bestaat op loondoorbetaling

tijdens ziekte, wordt alleen nog een arbeidsongeschikt-

heidsuitkering toegekend, heropend of verhoogd na een

wachttijd van vier weken. Dat is in veel gevallen aanzienlijk

sneller.

De nawerkingsbepalingen worden aanzienlijk vereenvou-

digd. Nu is het recht op uitkering afhankelijk van duur

en omvang van de dienstbetrekking en gelden er ver-

schillende termijnen waarbinnen men arbeidsongeschikt

moet zijn geworden. In de voorgestelde regeling geldt in

alle gevallen dat er een beroep kan worden gedaan op de

nawerkingsbepalingen als iemand binnen vier weken na

einde van de verplichte verzekering arbeidsongeschikt

wordt.

Ook de verplichting voor het doen van aangifte van ziekte

wordt vereenvoudigd. Nu geldt als uitgangspunt dat de

aangifte binnen vier dagen moet worden gedaan. Straks

wordt dat 6 weken. Hierdoor is de werkgever in staat om

collectieve ziekmeldingen te doen (bijvoorbeeld om in

het begin van de maand alle aangiften over de afgelopen

maand te doen). Is de werkgever dan nog te laat, dan volgt

als sanctie een boete. Deze regeling gaat ook gelden voor

overheidswerkgevers.

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering zal voortaan als

één doorlopende uitkering gaan gelden.

Nu wordt deze nog in twee delen opgeknipt, met alle admi-

nistratieve rompslomp van dien – voor zowel UWV als

werknemer.

Als er aanspraak op ZW bestaat in het kader van een no-

riskpolis, houdt het UWV rekening met eventuele wacht-

dagen zoals die bij de werkgever gelden en wordt daarover

een afwijkend percentage gerestitueerd. De voorgestelde

wijziging heeft tot gevolg dat het UWV over de wachtdagen

voortaan hetzelfde percentage restitueert als daarna zou

gelden.

Overlijdensuitkering Bij de overlijdensuitkering

krijgt het UWV de bevoegdheid om die ambtshalve toe te ken-

nen, zodat in veel gevallen daar geen aparte aanvraag meer

voor hoeft te worden gedaan. Daarnaast komt (in alle wetten,

dus ook Anw en AOW) het onderhoudscriterium voor kinde-

ren, broers en zussen) te vervallen.

Gemoedsbezwaarden Voor gemoedsbezwaarden

geldt dat er nu ontheffing per wet mogelijk is. Vanaf

1 januari 2011 wordt dat in die zin gewijzigd, dat voor de

werknemersverzekeringen alleen nog ontheffing voor alle

wetten mogelijk is.

Inkomensbesluiten Nu gelden er voor verschillende

wetten nog verschillende inkomensbesluiten. De bedoeling

is dat er straks nog twee inkomensbesluiten zullen gaan

gelden: één voor de volksverzekeringen en één voor de ove-

rige wetten. Dat heeft ook gevolgen voor de toepassing van

artikel 44 WAO en artikel 3:48 Wajong. In die artikelen is

geregeld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage formeel

ongewijzigd blijft, maar dat materieel wordt gehandeld

alsof het wel is aangepast aan de verdiencapaciteit, zolang

niet duidelijk is of de werknemer in staat is het inkomen

blijvend te verwerven. Hieraan is een maximale termijn van

5 jaar verbonden. Voorgestel is om die in bepaalde gevallen

te verlengen.

TSB_11_10.indd Sec2:2TSB_11_10.indd Sec2:2 10/14/2010 9:33:31 PM10/14/2010 9:33:31 PM

Page 35: Social Bestek

C T U E E L

3 sociaalbestek 11/2010

Maatregelen Szw In Begroting 2011

Henk Knol

Het is aan de begroting van het ministerie van SZW duidelijk te merken dat er

een demissionair bewind werd gevoerd: echt grote veranderingen worden niet

aangekondigd. Het belangrijkste nieuws is dat de deeltijd-WW in juli 2011 defi-

nitief stopt en dat er bezuinigd wordt op de re-integratiebudgetten en de WSW.

Onderstaand een overzicht van de voorgestelde wijzigingen.

• Werktijdverkorting en Deeltijd-WW: Ruim 100.000

werknemers hebben gebruik gemaakt van de werktijdver-

korting en deeltijd-WW. Deze regelingen hebben in belang-

rijke mate bijgedragen aan het beperken van de stijging van

de werkloosheid. Deeltijd-WW stopt op 1 juli 2011.

• Jeugdwerkloosheid: Sinds het Actieplan Jeugdwerkloosheid

(september 2009) zijn 68.000 jongeren aan een baan, leerwerk-

plek of stage geholpen. Het kabinet besteedt € 250 miljoen aan

de bestrijding van jeugdwerkloosheid in de periode 2009-2011.

• Mobiliteitscentra: De dertig mobiliteitscentra voor hulp

bij (dreigend) ontslag hebben tot en met mei 2010 141.000

mensen na hun ontslag binnen 3 maanden naar ander werk

begeleid, 18.000 mensen zijn vanuit hun baan aan een andere

baan geholpen. Wordt onderdeel reguliere dienstverlening.

• Sectorfondsen WW: De economische crisis heeft geleid tot

hoge premielasten in die sectoren, zoals de bouw, die het

zwaarst getroffen zijn. Sectorfondsen krijgen vijf jaar in plaats

van drie jaar de tijd om hun tekorten in te lopen. Dit heeft tot

gevolg dat de sectorpremies minder hoeven te stijgen.

• Vervanging AOW-tegemoetkoming door koopkracht-

tegemoetkoming: AOW’ers krijgen per 2011 een koop-

krachttegemoetkoming; de huidige AOW-tegemoetkoming

(bedoeld ter compensatie van de Zvw-premie) vervalt. De

nieuwe koopkrachttegemoetkoming is alleen voor Nederlands

belastingplichtigen en wordt niet in het buitenland uitgekeerd.

De besparing bedraagt na aftrek van de extra uitvoeringskosten

€ 105 miljoen in 2011 oplopend tot € 120 miljoen in 2015.

• Korten re-integratiebudgetten: Re-integratiemiddelen

moeten selectiever en vraaggerichter ingezet worden. De

re-integratiebudgetten van UWV en gemeenten blijven in

2011 vanwege bestuurlijke afspraken gehandhaafd, maar

worden met ingang van 2012 met € 190 miljoen gekort.

• Korting Wsw-budget: Meer mensen met een arbeidsbeper-

king moeten bij een reguliere werkgever aan de slag gehol-

pen worden. De gemiddelde loonkosten nemen de komende

jaren af en daardoor is minder budget nodig. In 2011 wordt

120 miljoen in mindering gebracht op het budget.

• Verlaging tegemoetkomingen oudere belastingplich-

tigen, nabestaanden en arbeidsongeschikten: De tege-

moetkomingen voor oudere belastingplichtigen (MKOB),

nabestaanden (Anw) en arbeidsongeschikten (WAO, WIA,

WAZ en Wajong) worden met ingang van 2011 met € 14

op jaarbasis verlaagd. Dit leidt tot een besparing van € 54

miljoen in 2011 oplopend naar € 58 miljoen in 2015.

• Extra korting AOW-partnertoeslag: De AOW-

partnertoeslag wordt per 2011 met 8 procent verlaagd.

Eerder is besloten de invoering van een leeftijdsgrens in de

partnertoeslag te laten vervallen, hiermee gaat de korting

omhoog van 6 procent naar 8 procent. Dit levert een extra

besparing op van € 35 miljoen oplopend naar € 50 miljoen.

De re-integratiebudgetten van UWV en

gemeenten worden volgens de plannen met

ingang van 2012 met 190 miljoen gekort.

TSB_11_10.indd Sec2:3TSB_11_10.indd Sec2:3 10/14/2010 9:33:31 PM10/14/2010 9:33:31 PM

Page 36: Social Bestek

4 sociaalbestek 11/2010

Zieke Werkloze Moet Eerder Aan Het Werk

Demissionair minister Donner heeft aan de Tweede Kamer geschreven dat hij wil

onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om langdurig zieke werklozen eerder

aan het werk te krijgen. Daarvoor moet dan wel de Ziektewet worden aangepast.

De aanleiding daartoe werd gevormd door een kritisch rap-

port van de Inspectie Werk en Inkomen van het ministerie

over de uitvoering van de Ziektewet op dit punt door het

UWV. Een ambtelijke werkgroep heeft de suggestie gedaan

om het begrip arbeidsongeschiktheid in de Ziektewet aan te

passen. Nu is iemand arbeidsongeschikt voor de Ziektewet

als hij door ziekte of gebreken niet in staat is ‘zijn werk’ te

verrichten. De werkgroep doet de suggestie om het begrip

‘zijn werk’ te wijzigen in passend werk, zoals dat ook voor de

Werkloosheidswet geldt.

Haken en ogen Zo makkelijk als de suggestie van de

werkgroep lijkt, is het echter niet. Zou de wijziging voor alle

gevallen gaan gelden, dan kunnen er wezenlijke problemen

ontstaan. De suggestie van de werkgroep is namelijk geba-

seerd op de idee dat het overgrote deel van de vangnetters

geen werkgever meer heeft. Toch mag niet uit het oog wor-

den verloren dat ook andere groepen van de vangnetregeling

gebruik maken. Bijvoorbeeld als de arbeidsongeschiktheid

een gevolg is van zwangerschap of bevalling en voor dege-

nen waarvoor de zogenoemde no-riskpolis geldt. Zij hebben

nog wel een werkgever en als ook voor hen het begrip pas-

sende arbeid zou gaan gelden, dan kan dat tot problemen

leiden.

Gaat het alleen voor de werknemers zonder werkgever gelden

dan krijgen we te maken met twee verschillende begrippen

arbeidsongeschiktheid in één en dezelfde wet en dat lijkt

onwenselijk.

Jurisprudentie Krachtens artikel 19 van de Ziektewet

bestaat recht op ziekengeld, indien de verzekerde wegens

ziekte of gebrek ongeschikt is tot het verrichten van zijn ar-

beid. Onder ‘zijn’ arbeid wordt verstaan het laatstelijk voor

de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk. Als

iemand zich heeft ziek gemeld als werkloze, dient ingevolge

vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep de onge-

schiktheid in beginsel te worden beoordeeld naar de laatste-

lijk voor de aanvang van de werkloosheid verrichte arbeid. Als

vaststaat dat de verzekerde niet meer in dienst van de vroege-

re werkgever kan terugkeren, is de maatstaf diezelfde arbeid,

maar dan verricht in dienst van een soortgelijke werkgever.

De jurisprudentie lijkt dus geen ruimte te bieden om bij een

zieke werkloze uit te gaan van andere arbeid dan die welke de

verzekerde verrichtte voor hij werkloos werd. Maar dat geldt

in principe alleen voor de zieke werkloze die ook niet in staat

is om passend werk te verrichten.

SZActueel

TSB_11_10.indd Sec2:4TSB_11_10.indd Sec2:4 10/14/2010 9:33:31 PM10/14/2010 9:33:31 PM

Page 37: Social Bestek

C T U E E L

5 sociaalbestek 11/2010

Artikel 30 ZW Dat een zieke werkloze in het geheel

geen passend werk zou hoeven te accepteren is echter ook

niet juist. De ZW kent al heel lang de bepaling in artikel

30 dat een zieke werknemer (al dan niet werkloos), passend

werk moet gaan verrichten als hij daartoe in staat is ( Artikel

30, lid 1: De zieke werknemer die in staat is hem passende

arbeid te verrichten, is verplicht te trachten deze arbeid te

verkrijgen en, indien hij daartoe in de gelegenheid wordt ge-

steld, deze arbeid te verrichten.).

Er staat al lang in de wet: de zieke (werkloze) verzekerde

moet, als hij daartoe in staat is, passend werk gaan doen.

Waarom Donner dan toch een wetswijziging wil, is niet

geheel duidelijk. Eerder ligt het op de weg van het UWV om

meer aandacht te geven aan de mogelijkheden die de ZW

al biedt.

Ouderen zijn de dupe wanneer hulpmiddelen als rollator, krukken en looprekken

uit het basispakket worden gehaald

Maatregelen In De ZorgIn 2011 is er in totaal bijna € 63 miljard beschikbaar

voor de zorg. Daarmee is de zorg de grootste uitgaven-

post geworden. De uitgaven in de zorg groeien harder

dan verwacht. Het nieuwe kabinet zal dan ook niet ont-

komen aan drastische ingrepen. In de begroting is dat

nog niet het geval, al zullen sommige maatregelen de

koopkracht aardig aantasten.

De belangrijkste maatregelen zijn als volgt samen te

vatten.

• Het eigen risico voor de zorgverzekering wordt met

ingang van 2012, naast de indexering, structureel met

€ 40 verhoogd. Vast staat echter al dat het nieuwe

kabinet al op kortere termijn een hoger eigen risico

wil invoeren.

• Er komt een eigen bijdrage in de tweedelijns psycho-

logische zorg. In 2011 zal hiervoor een eigen bijdrage

van € 175 per behandeling (van maximaal een jaar)

gaan gelden. Voor goedkopere behandelingen (tot

maximaal 100 minuten) gaat een eigen bijdrage van

€ 80 gelden.

• De minimale bijdrage bij opname in een AWBZ-

instelling gaat ook fors omhoog (meer dan een

verdubbeling) en gaat € 400 per maand bedragen.

• Voor fysiotherapie en oefentherapie komen meer

behandelingen (nu 9, straks 12) voor rekening van

de patiënt.

Ook het basispakket ondergaat de nodige wijzigingen:

• Programma’s om te stoppen met roken komen vanaf

2011 in het basispakket.

• Anti-conceptiemiddelen verdwijnen uit het basispak-

ket (€ 32 miljoen). Hiervoor worden meisjes en vrou-

wen jonger dan 21 jaar uitgezonderd.

• De mondzorg voor 18-21-jarigen verdwijnt uit het

basispakket.

• Verder is besloten om hulpmiddelen waaronder de

rollator, krukken en looprekken uit het basispakket te

halen (€ 21 miljoen).

TSB_11_10.indd Sec2:5TSB_11_10.indd Sec2:5 10/14/2010 9:33:32 PM10/14/2010 9:33:32 PM

Page 38: Social Bestek

6 sociaalbestek 11/2010

VoedselbankenMark Geers

Op 20 september heeft demissionair minister Donner een Quickscan Voedselbanken

en een verkenning ‘Bereken uw Recht’ aan de Tweede Kamer gestuurd.

De Quickscan is een vervolg op een eerdere zogenaamde nulme-

ting die in 2008 is uitgevoerd. Deze tweede meting is bedoeld om

ontwikkelingen en trends over een langere periode zichtbaar te

maken. De door BMC Onderzoek uitgevoerde Quickscan geeft

een beeld over het gebruik van voedselbanken en de samenwer-

king tussen voedselbanken en gemeenten. De metingen vloeien

mede voort uit het in 2007 afgesloten bestuursakkoord ‘Samen

aan de slag’ tussen het Rijk en de gemeenten.

Stijging Steeds meer gemeenten blijken een voedsel-

bank te hebben. Twee derde (66 procent) van de respon-

denten zegt dat er in de gemeente een voedselbank aanwe-

zig is vergeleken met 48 procent in 2008. Alle gemeenten

met 50.000 of meer inwoners vertegenwoordigd in het

onderzoek geven nu aan een voedselbank in de gemeente

te hebben. In 2008 gold dat nog alleen voor de responden-

ten van de 100.000 plus gemeenten. Uit het onderzoek

blijft ook dat overleg en/of afspraken tussen gemeenten

en voedselbanken is gestegen van 47 procent in 2008 naar

58 procentin 2010. In bijna driekwart (73 procent) van de

gevallen gaan de afspraken over de doorverwijzing van de

voedselbanken naar de gemeente. Maar ook in 61 procent

van de gevallen over de doorverwijzing van gemeenten

naar de voedselbank. Hierover zijn aanzienlijk meer af-

spraken gemaakt dan in 2008 toen deze percentages res-

pectievelijk 56 procent en 45 procent waren. De afspraken

gaan ook vaak (59 procent) over het neerleggen van folders

en brochures door gemeenten bij de uitgiftepunten van de

voedselbank. In 2008 was dit nog 43 procent. Door 40 pro-

cent van de respondenten (hoofden van sociale diensten

en vertegenwoordigers van voedselbanken) worden afspra-

ken over subsidie aan de voedselbank genoemd. Dit per-

centage is vergelijkbaar met dat in 2008. Het gaat daarbij

bijvoorbeeld om het betalen van de energielasten van de

voedselbank. Voor ongeveer de helft van de 25 gesproken

voedselbanken verzorgt de gemeente de huisvesting. Soms

door hiervoor een subsidie voor meerdere jaren te geven.

In andere gevallen door de voedselbank gebruik te laten

maken van een leegstaand schoolgebouw.

De samenwerking tussen de voedselbanken en de gemeente

wordt door de overgrote meerderheid van de respondenten

goed genoemd (87 procent). In 2008 was dat nog 77 pro-

cent. Aan de kant van de voedselbanken bestaat er behoefte

Het binnenhof van binnenuit

TSB_11_10.indd Sec2:6TSB_11_10.indd Sec2:6 10/14/2010 9:33:32 PM10/14/2010 9:33:32 PM

Page 39: Social Bestek

C T U E E L

7 sociaalbestek 11/2010

aan (structurele) subsidie zodat een bepaalde continuïteit in

de bedrijfsvoering mogelijk wordt (bijvoorbeeld in het kader

van de huisvesting) of dat noodzakelijke investeringen gedaan

kunnen worden (bijvoorbeeld de aanschaf van koelwagens).

Minister Donner geeft in zijn brief aan dat er veel verbeteringen

zichtbaar zijn en dat gemeenten en voedselbanken op de goede

weg zijn. Hij ziet op dit moment dan ook geen reden om door

extra maatregelen de samenwerking verder te stimuleren.

www.berekenuwrecht.nl De website www.bere-

kenuwrecht.nl is een initiatief van Stimulansz en Nibud. De

website is opgezet om bij te dragen aan het tegengaan van

niet-gebruik van inkomensondersteunende maatregelen en

als een van de speerpunten van het armoedebeleid. De web-

site is sinds 2007 operationeel en is financieel ondersteund

door het ministerie van SZW. Uit de evaluatie die door BMC

Advies management is uitgevoerd, blijkt dat de website nog

onvoldoende wordt gebruikt (6.000 unieke bezoekers per

maand) door de doelgroep en gemeenten. Uit de evaluatie

blijkt ook dat de cliëntraden van mening zijn dat de website

onvoldoende onder de aandacht wordt gebracht door ge-

meenten en dat de applicatie over het algemeen niet gemak-

kelijk te vinden is op de gemeentelijke websites. Het bereik

van de doelgroep is overigens niet gemakkelijk. Het is voor

velen een drempel om contact op te nemen met gemeenten,

ook zijn velen niet digitaal en/of taalvaardig. Demissionair

minister Donner geeft aan dat het ministerie de gemeen-

ten over beide evaluaties door middel van een zogenaamde

‘verzamelbrief ’ zal informeren. Verder zullen in het eerste

kwartaal van 2011 de uitkomsten van nader onderzoek naar

niet-gebruik bekend worden. In dat onderzoek wordt zowel

gekeken naar landelijke als gemeentelijke regelingen.

Kamerstukken:

– Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegen-

heid d.d. 20 september 2010 met betrekking tot de aanbie-

ding Quickscan Voedselbanken en Evaluatie ‘Bereken uw

Recht’ (24 515, nr.191).

Door een kerk in Voorburg verzamelde producten voor de voedselbank

TSB_11_10.indd Sec2:7TSB_11_10.indd Sec2:7 10/14/2010 9:33:33 PM10/14/2010 9:33:33 PM

Page 40: Social Bestek

KORTE BERICHTEN

8 sociaalbestek 11/2010

HULPMIDDEL VOOR HET BEPALEN VAN RISICO’S IN HET BEDRIJF

Er komt een digitaal instrument waarmee bedrijven eenvoudiger

kunnen bepalen of zij verplicht zijn onderzoek te doen naar risi-

co’s op zware ongevallen binnen hun bedrijf. Het kabinet komt

hiermee op voorstel van demissionair minister Donner van

Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegemoet aan een advies van

de Sociaal-Economische Raad (SER) over het al dan niet schrap-

pen van de uitgebreide risico-inventarisatie voor bedrijven die

met veel gevaarlijke stoffen werken. Het gaat om de zogenoemde

Aanvullende Risico-Inventarisatie en - Evaluatie (ARIE). Dit is

een wettelijke verplichting in het Arbobesluit voor bedrijven om

de risico’s op zware ongevallen te inventariseren en noodplan-

nen gereed te hebben. In Nederland zijn dat ongeveer vierhon-

derd bedrijven, vooral in de chemische industrie.

De SER heeft geadviseerd de huidige, gedetailleerde verplich-

ting te handhaven. Het kabinet neemt dit advies over. Dat

betekent dat de regelgeving niet wordt overgelaten aan de bran-

che zelf, zoals bij andere Arboregelgeving wel het geval is. Het

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu gaat nu het

hulpmiddel voor bedrijven ontwikkelen. Naar verwachting is het

instrument eind 2011 via www.arboportaal.nl beschikbaar.

De SER adviseerde verder een onderzoek te doen naar het ver-

voer en de op- en overslag van gevaarlijke stoffen (vervoers-

gebonden inrichtingen). Onderzocht wordt of deze branche

uitgesloten kan worden van deze regeling.

De ARIE-regeling is bedoeld om werknemers te beschermen.

Bedrijven die onder de ARIE vallen, moeten zich melden bij

de Arbeidsinspectie. Die controleert steekproefsgewijs of

bedrijven voldoen aan de regels.

REGEERAKOORD VVD/CDA 2010

In het regeerakkoord van VVD en CDA wordt uitgebreid aan-

dacht besteed aan onderwerpen op het terrein van de gezond-

heidszorg en de sociale zekerheid. Hoewel er een fors aantal

maatregelen wordt aangekondigd, blijven fundamentele

wijzigingen uit. Wel is er een duidelijke lijn zichtbaar: zorg

wordt beperkter en duurder en uitkeringen op minimumni-

veau dreigen te worden aangetast. Hieronder een samenvat-

ting van de belangrijkste beleidsvoornemens.

Gezondheidszorg Er wordt ingezet op een basiszorg

die dichter bij huis moet worden georganiseerd. Daarbij ziet

het Kabinet een grotere rol weggelegd voor de huisarts: zorg

die door de huisarts kan worden verleend, moet uit de zieken-

huizen verdwijnen. Daardoor kan de zorg goedkoper worden,

Ongeveer vierhonderd bedrijven, vooral in de chemische industrie, lopen het

risisco getroffen te woirden door een zwaar ongeval.

TSB_11_10.indd Sec2:8TSB_11_10.indd Sec2:8 10/14/2010 9:33:34 PM10/14/2010 9:33:34 PM

Page 41: Social Bestek

KORTE BERICHTEN

C T U E E L

9 sociaalbestek 11/2010

is de gedachte van het kabinet. Daar staat tegenover dat top-

zorg moet worden geconcentreerd in ziekenhuizen die daar-

mee de nodige ervaring hebben.

Voor wat betreft het verzekerde pakket wordt er gekozen voor

een grotere bijdrage van de verzekerde. Zo worden de eerste 15

(nu 9) behandelingen door een fysiotherapeut niet meer ver-

goed. IVF wordt nog maar één keer vergoed. Nogal cryptisch

is de omschrijving dat aandoeningen met een lage ziektelast,

die eerder als een ongemak dan als een ziekte kan worden

aangemerkt, uit het basispakket verdwijnen. Vermoedelijk

wordt daarmee gedoeld op het gebruik van maagzuurrem-

mers, slaappillen en dergelijke.

Nu kent de zorgverzekering een wereldwijde dekking maar als

het aan het kabinet ligt, gaat de dekking alleen nog gelden voor

landen binnen de EU. Verdragen met landen buiten de EU (bij-

voorbeeld Turkije en Marokko) zullen overeenkomstig worden

aangepast of, als dat niet mogelijk blijkt, worden opgezegd.

Werk en sociale zekerheid Paars-plus vond geen

doorgang, onder meer omdat de ‘linkse’ partijen te weinig ver-

anderingsgezind waren. Dat schiep nogal wat verwachtingen

ten aanzien van het regeerakkoord, maar als één ding zeker is, is

het wel dat ook hier geen sprake is van fundamentele wijzigin-

gen. Sterker nog, eerder ontstaat de indruk dat er nog minder

structureel wijzigt dan bij Paars-plus het geval zou zijn. Zo blijft

het ontslagrecht ongewijzigd en wordt de AOW-leeftijd minder

snel verhoogd dan al in het vorige Kabinet was beklonken.

Wat opvalt is dat vooral aan de onderkant van het stelsel ingre-

pen worden voorgesteld. Bij gezinnen (al dan niet in de bijstand)

worden de (oudere) kinderen als het ware de deur uitgejaagd.

Inwonende kinderen gaan namelijk het recht op bijstand verlie-

zen en komen dus volledig ten laste van de ouders. Daarbij komt

ook nog eens het voornemen om de partnertoets in de bijstand

te vervangen door een toets op basis van het gezinsinkomen.

Kortom, voor ouders met een klein inkomen of die in de bijstand

zitten, wordt het moeilijk om werkloze kinderen, die geen aan-

spraak (meer) hebben op een WW-uitkering, in huis te houden.

Het Kabinet wil toe naar één regeling voor de onderkant van

de arbeidsmarkt, die de WWB,

Wajong en de WSW hervormt. Wat daarbij voor ogen staat,

wordt niet aangegeven, maar de (huidige) Wajong wordt

beperkt voor mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn.

Hoewel het Kabinetsbeleid is gericht op een grotere arbeids-

participatie, worden de overheidsbijdragen in de kinder-

opvang beperkt en dat lijkt daarmee toch op zijn minst op

gespannen voet te staan.

De overheidssalarissen worden de komende jaren bevro-

ren. Een uitzondering wordt gemaakt voor personeel in de

gezondheidszorg.

De AOW-leeftijd gaat in 2020 omhoog naar 66 jaar en wordt

daarna aangepast aan de gemiddelde levensverwachting.

ZZP’ERS ONBEKEND MET BBZZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel) laten zich niet door

een crisis uit het veld slaan. Zij kiezen bewust voor onderne-

merschap en 88 procent zou dat ondanks de crisis opnieuw

doen. Dat bijstand voor zelfstandigen (Bbz) hen in geval van

een dip kan helpen, is amper bekend. De overgrote meerder-

heid van ZZPp’ers kent de regeling niet.

Het nieuwe Kabinet ziet een grotere rol weggelegd voor de huisarts met

betrekking tot de basiszorg

TSB_11_10.indd Sec2:9TSB_11_10.indd Sec2:9 10/14/2010 9:33:36 PM10/14/2010 9:33:36 PM

0000172
Sticky Note
The entire text could not be accommodated in this page. The excess text has been placed in the last page.
Page 42: Social Bestek

10 sociaalbestek 11/2010

In het onderhavige geval ging het om een kok die kort na zijn

indiensttreding wegens een verslavingsprobleem werd opge-

nomen in een kliniek om af te kicken. Dat gebeurde tijdens

zijn proeftijd. In zoverre leek er dus niets aan de hand. De

man was echter al eerder geruime tijd in dienst geweest van

de werkgever en de kantonrechter oordeelde dat het proef-

tijdbeding nietig was en de werkgever derhalve ten principale

gehouden was om het loon (tijdens ziekte) door te betalen.

Maar dan redeneert de kantonrechter dat een verslaving niet van

de ene op de andere dag ontstaat, zodat de werknemer wist (dan

wel kon vermoeden) dat hij arbeidsongeschikt zou worden:

‘De kantonrechter overweegt dat de werknemer niet mag

zwijgen over medische kwesties waarvan hij wist of had moe-

ten begrijpen dat die hem ongeschikt maakten voor de func-

tie waarnaar hij solliciteerde. De werknemer mag zwijgen over

medische kwesties die voor de betreffende functie niet recht-

streeks van belang zijn, maar niet over kwalen waarvan hij

wist of had moeten begrijpen dat die hem ongeschikt maak-

ten voor de functie waarnaar hij solliciteerde.’

De eis tot loondoorbetaling wordt dan ook afgewezen.

Niet houdbaar Naar mijn mening is het vonnis in ho-

ger beroep niet houdbaar, aangezien de kantonrechter hier

op meerdere wijzen in de fout gaat.

1. Als je concludeert dat het proeftijdbeding nietig is van-

wege eerdere dienstverbanden (tussen de laatste twee

dienstverbanden zit een periode van anderhalve maand),

Verslaving verzwegen Geen recht op loondoorbetaling?

Henk Knol

In een recente uitspraak geeft de kantonrechter Venlo een nogal ruime uitleg van

artikel 7:629 lid 3, sub a van het BW. Daarin is bepaald dat de werknemer zijn

aanspraak op loondoorbetaling tijdens ziekte verliest ‘indien de ziekte door zijn

opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van

een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt.’

kun je naar mijn opvatting daarna niet meer stellen dat

de werknemer bij indiensttreding iets heeft verzwegen.

Daarvoor was de man namelijk al geruime tijd in dienst

geweest. Als je enerzijds overweegt dat een verslaving niet

van de ene op de andere dag ontstaat, moet je daaraan

ook de conclusie verbinden dat dit dus ook al tijdens

het voorlaatste dienstverband het geval was. Toen leidde

dat niet tot uitval en in anderhalve maand verslechterd

dat niet zodanig dat je van een compleet nieuwe situatie

kunt spreken. Ook mag worden aangenomen dat, als de

situatie kennelijk wel zodanig was dat uitval op korte

termijn moest worden verwacht, de werkgever daarvan

op de hoogte kon zijn. Als het voor de werkgever als een

volsagen verrassing kwam, dan geldt dat dus evenzeer

voor de werknemer.

2. Nog afgezien daarvan, geeft de kantonrechter naar mijn

mening een te ruime uitleg aan het betreffende wetsar-

tikel. Het gaat hier om gebreken die iemand ongeschikt

maken voor een functie.

Daarbij moet worden gedacht aan specifieke zaken, zoals

bijvoorbeeld eisen aan het gezichtsvermogen voor een

verkeersvlieger.

3. De kantonrechter concludeert in zijn vonnis dat het om

een ziekte gaat en dus zou de bepaling niet eens van toe-

passing zijn! Op zich al een reden voor hoger beroep.

Naar mijn idee kan dit vonnis in hoger beroep dan ook geen

stand houden.

Jurisprudentie

TSB_11_10.indd Sec2:10TSB_11_10.indd Sec2:10 10/14/2010 9:33:37 PM10/14/2010 9:33:37 PM

Page 43: Social Bestek

11 sociaalbestek 11/2010

SZActueel Page 09Page 05

Page 10-13

Extra text

Dat blijkt uit onderzoek van het ministerie van Sociale Zaken

en Werkgelegenheid (SZW) in samenwerking met het onder-

zoeksbureau EIM in het kader van het Onderzoeksprogramma

MKB en Ondernemerschap. Dit is de eerste meting om de

ontwikkelingen en economische positie van zelfstandigen

structureel te volgen. Circa 2.000 ZZP’ers uit verschillende

sectoren doen er twee keer per jaar aan mee.

Het onderzoek laat ook zien hoe deze zelfstandigen omgaan

met risico’s. Zelfstandigen kunnen niet terugvallen op collec-

tieve werknemersverzekeringen en moeten zich daarom verze-

keren tegen risico’s in de toekomst. ZZP’ers hebben wel vaak

een aansprakelijkheidsverzekering (72 procent), maar zijn

minder vaak verzekerd tegen ziekte (slechts 20 procent) of

arbeidsongeschiktheid (36 procent). Dit zijn lagere percenta-

ges dan uit eerder onderzoek naar voren kwam. Eén op de twee

ZZP’ers bouwt een reserve op voor de oudedagvoorziening.

De sociale zekerheid staat wellicht voor de grootste wijzigin-

gen en ingrepen van de laatste 20 jaar. De heroverwegings-

operatie is noodzakelijk, immers de structuur voldoet op een

aantal terreinen niet meer aan de eisen van de samenleving.

Heroverwegen en innoveren is een uitdaging, maar leidt alleen

tot hogere kwaliteit als dat gebeurt met historisch besef en

een gedegen visie op de toekomst.

Ray Geerling is adviseur sociale zekerheid en redacteur van dit blad.

[email protected]

Kant van Nederland/EVA. Carla van der Vlist

is Projectmanager Kerk in Actie, Diaconaal

werk van de Protestantse Kerk in Nederland

Het ‘Armoedeonderzoek 2010’ is te down-

loaden van www.kerkinactie.nl. Meer over

het schuldhulpproject van de landelijke

kerkelijke organisaties staat op www.

schuldhulpmaatje.nl

Noten

Motie 24515, nr. 165. In de motie Ortega-Martijn

is gevraagd om een deel van de extra middelen

voor schuldhulpverlening beschikbaar te stellen

voor landelijke vrijwilligersorganisaties, die in

samenwerking met gemeenten en/of professionele

schuldhulporganisaties het ondersteunende ‘werk’

van vrijwilligers bij schuldhulpverlening bevorderen

en daarmee de effectiviteit van schuldhulpverlening

verbeteren.

Meer informatie? Kijk op: www.kennisbankschuldhulpver-

lening.nl

ONDERZOEK NAAR HULPVERLENING DOOR DIACONIEËN, PAROCHIËLE CARITAS INSTELLINGEN EN ANDERE KER-KELIJKE ORGANISATIES IN NEDERLAND

ARMOEDE IN NEDERLAND2010

TSB_11_10.indd Sec2:11TSB_11_10.indd Sec2:11 10/14/2010 9:33:38 PM10/14/2010 9:33:38 PM