Sociaal Bestek

44
sociaal bestek tijdschrift voor werk, inkomen en zorg nummer 4, april 2010, jaargang 72 Naar een beter stelsel van maatschappelijke hulp Klantgerichte re-integratie Waar zit het risico op armoede? Sociaal groen in de wijk De gestroomlijnde gemeente Schuldhulpverlening in transitie: wenkend perspectief in spannende context Schuldhulpverlening r e e n b e t e r s t e l s e l v a n ma a t s c h a p p e l i j k e h u l p Kl a n t g e r i c h t e wetsvoorstel bodemloos TSB_04_10.indd Cover1 TSB_04_10.indd Cover1 3/24/2010 5:34:54 PM 3/24/2010 5:34:54 PM

description

Sociaal Bestek is hét vakblad voor de specialist op het gebied van werk en inkomen. Sociaal Bestek biedt gerichte informatie over ontwikkelingen en achtergronden, met interviews, jurisprudentie, boekbesprekingen en uitleg van regelgeving.

Transcript of Sociaal Bestek

sociaalbestek

tijdschrift voor werk, inkomen en zorg

nummer 4, april 2010, jaargang 72

Naar een beter stelsel van maatschappelijke hulp Klantgerichte re-integratie Waar zit het risico op armoede? Sociaal groen in de wijkDe gestroomlijnde gemeente Schuldhulpverlening in transitie:wenkend perspectief in spannende context

Schuldhulpverlening

r een beter stelsel van maatschappelijke hulp Klantgerichte

wetsvoorstel bodemloos

TSB_04_10.indd Cover1TSB_04_10.indd Cover1 3/24/2010 5:34:54 PM3/24/2010 5:34:54 PM

• Met nieuws uit de sectoren • interviews en achtergronden • verhalen van de werkvloer • weblogs en opinies

Bezoek het vernieuwde zorgwelzijn.nl

ACTUEEL THEMA BELEID WERKVLOER MENINGEN SERVICE

www.zorgwelzijn.nl: hét platform voor sociale professionals

De website www.zorgwelzijn.nl heeft sinds kort een geheel nieuwe look en feel. De site geeft een overzichtelijk beeld van het actuele nieuws uit de zorg- en welzijnssector. Zorg + Wel-zijn groeit op het web uit tot hét platform voor sociale profes-sionals. Of u nu geïnteresseerd bent in artikelen over jeugdzorg, ou-derenzorg, gehandicaptenzorg, thuiszorg, welzijnswerk, integratiebeleid of opvang - de gebruiksvriendelijke tabs wij-

zen u de weg. Naast het nieuws uit de sectoren biedt de site interviews, achtergronden, beleidsnieuws en verhalen van de werkvloer. Bovendien kunt u reageren op artikelen, van u laten horen in rubrieken als Uit het veld, meningen publiceren op de opinie-pagina of zelf gaan webloggen over eigen praktijk. Ga eens kijken op de nieuwe website en laat van u horen via [email protected]

Lees ook het gerestylde Zorg + Welzijn Magazine!

TSB_04_10.indd Cover2TSB_04_10.indd Cover2 3/24/2010 5:34:58 PM3/24/2010 5:34:58 PM

RedactioneelInhoud

1 sociaalbestek 4/2010

2 Naar beter stelsel maatschappelijke hulp

Marc Soeters en Gerrold Verhoeks

7 Klantgerichte re-integratie

Ads Koster en Paul van Pelt

10 Waar zit het risico op armoede?

Wim Bos

14 Sociaal groen in de wijk

Annemiek Onstenk

19 De gestroomlijnde gemeente

Jan-Jaap Harkema en Jan Korterink

22 Signalement van het CBS

23 Schuldhulpverlening: wenkend perspectief

Nadja Jungmann en Erica Schruer

27 Wetsvoorstel schuldhulpverlening

bodemloos

Erik Rutten

En verder… 10 pagina’s over arbeid en sociale

zekerheid in SZActueel

Coverfoto: Herman Keppy

Postcodebeleid

Bij meneer A plofte half februari een groene envelop op de mat.

Vlak na de bekende blauwe. Dit tegelijk met een onbegrijpelijk

schrijven van het UWV met een waarschuwing voor een vergrijp

waarover de specificaties (zoals tijdvak) ontbraken. Het UWV gaat

voor een 6,8 voor klantgerichtheid. Ik wil maar even zeggen: een

mooie ambitie voor een verzekeraar!

Terug naar de groene envelop. Die ik overigens niet heb ontvangen,

dat heeft vast met postcodebeleid te maken. De afzender:

Voorlichtingscentrum Overheidsbijdragen. Nooit van gehoord, zeker

een nieuwe Postbus 51. Een folder met de kop ‘Extra

Overheidsbijdragen, eenmalige uitkering en extra toelagen’, dat

klinkt aantrekkelijk en maakt nieuwsgierig. Voor een bedrag van

circa 20 euro kun je een map bestellen met daarin informatie over

140 overheidsbijdragen.

Bij een check op internet blijkt het te gaan om een privaat bedrijfje

dat het zich aantrekt dat mensen de weg kwijtraken door de com-

plexiteit en de slechte voorlichting van de overheid en daardoor veel

geld mislopen. Ik moest onmiddellijk denken aan een recente work-

shop met gehandicapten, aanvragers van zorg en uitkeringen. Die

hebben daar veel van elkaar geleerd over voorzieningen waar ze

voorheen nooit van hadden gehoord. En, dat is het zure, dus ook niet

naar waren verwezen door hun uitvoeringsorganisatie of loket. Erger:

het betreft soms twee belendende loketten van dezelfde organisatie

(zoals: Sociale Zaken en het Zorgloket, twee werelden apart).

Toch een sympathiek initiatief, zo’n map. Alleen denk ik niet dat veel

mensen vervolgens begrijpen of ze recht hebben op een regeling en

of ze die met alle ingewikkelde formulieren en procedures gaan

aanvragen. 140 regelingen: dat is toch alleen een festijn voor

Dorknopers! Hoeveel mensen verdienen hun brood aan dit rond-

pompen van papier?

In het februarinummer van SB staat een artikel van De Kam en Allers

die oproepen om eens te kiezen tussen het bestrijden van armoede

en armoedeval, vanwege de scheve inkomenssituatie (ondanks

groot niet-gebruik) tussen uitkeringsgerechtigden en werkende

armen. Onbenutte rechten zijn al jaren een uitdaging, maar pak dan

het kwaad eens bij de wortels aan. En dat is: kappen die regelingen,

te beginnen bij de generieke, en op een andere gemakkelijker

manier ervoor zorgen dat mensen worden gecompenseerd. En dan

zo, dat werken echt loont.

Drs. Yvette Bommeljé, hoofdredacteur

TSB_04_10.indd 1TSB_04_10.indd 1 3/24/2010 5:34:58 PM3/24/2010 5:34:58 PM

2 sociaalbestek 4/2010

De hulpvraag van burgers met een beperking of achter-

stand staat niet centraal. Vooral burgers met meervoudige

problematiek komen knel te zitten tussen de verschillende

regelingen. Een mail van een re-integratieconsulent aan de

klantmanager van de Sociale Dienst Utrecht1 geeft een goed

beeld van de huidige ineffectieve, inefficiënte en klanton-

vriendelijke hulp:

“Ik heb wat moeilijkheden met het traject van mevrouw M.

Ze zit in de Wsnp (het traject van schuldhulpverlening, red.),

maar ze komt wekelijks met rekeningen van de zorgverzeke-

ring, de Eneco enzovoorts. Haar bewindvoerder zegt dat zij

wel alle post leest, maar dat mevrouw haar eigen vaste lasten

moet regelen. Als ze brieven niet begrijpt, moet ze naar de

maatschappelijk werker. Die heb ik ook gebeld. Hij zegt dat

zijn taak erop zit. Hij heeft haar administratie geordend. Met

vragen over post moet ze naar de wijkwinkel. Tja, daar kunnen

ze wel uitleggen wat er in een brief staat, maar geen rekeningen

betalen. Mevrouw wordt hierdoor enorm gestrest. Ze voelt zich

niet geholpen. Vorige week heeft ze een ernstige aanval van

hyperventilatie gehad waarvoor een ambulance is gekomen.

De huisarts verwees naar fysiotherapie, maar ze is niet verze-

kerd. Door betalingsachterstand heeft de zorgverzekeraar haar

verzekering teruggezet naar de basisverzekering. De huisarts

zegt dat het goed zou zijn als ze zich laat opnemen bij Altrecht

(een psychiatrische instelling, red.). Vanwege de kinderen wil

mevrouw dit niet. Kun jij als klantmanager een rol spelen in de

samenwerking tussen instellingen? Momenteel kom ik name-

lijk absoluut niet toe aan solliciteren met mevrouw.”

Eerstelijnshulp Maatschappelijke hulp is eerstelijnshulp

die individuen en/of huishoudens ondersteunt bij het parti-

ciperen in de samenleving. Regie over eigen leven is daarbij

het uitgangspunt. Maatschappelijke hulp strekt zich uit over

verschillende beleidsterreinen: arbeidsparticipatie, wonen, in-

burgering, onderwijs et cetera. Tabel 1 biedt een overzicht van

de verschillende vormen van maatschappelijke hulp.

Effectieve, maatschappelijke hulp vermindert het beroep

op zwaardere tweedelijnsvoorzieningen als een uitkering,

Marc Soeters en Gerrold Verhoeks

Gemeenten bieden allerlei vormen van maatschappelijke hulp aan. Dat gebeurt

vaak op een ineffectieve, ineff iciënte en klantonvriendelijke wijze.

ZorgmarktAdvies adviseert in haar rapport ‘Integraal willen we allemaal?!’

gemeenten en de rijksoverheid maatregelen te nemen. De kern: één integrale indi-

catie, één samenhangend aanbod voor de cliënt, één verantwoordelijke overheids-

laag: en een preventiebonus voor gemeenten.

Naar een beter stelsel van

maatschappelijke hulp

Van regels naar cliënten

Maatschappelijke hulp

TSB_04_10.indd 2TSB_04_10.indd 2 3/24/2010 5:34:59 PM3/24/2010 5:34:59 PM

3 sociaalbestek 4/2010

detentie, maatschappelijke opvang, jeugdzorg en verslavings-

zorg. Tweedelijnsvoorzieningen nemen in tegenstelling tot

maatschappelijke hulp in de eerste lijn de regie van cliënten

grotendeels over.

Bekneld De verschillende vormen van maatschappelijke

hulp kennen belangrijke gemeenschappelijke kenmerken. Ze

hebben een vergelijkbare doelstelling, richten zich op alle-

daags gedrag en competenties van de cliënt en maken gebruik

van hulpverleners met een vergelijkbare opleiding. Hoewel de

verschillende vormen van maatschappelijke hulp belangrijke

gemeenschappelijke kenmerken hebben, is er tegelijkertijd

sprake van een enorme fragmentatie. Allereerst zijn er tal van

specifieke regelingen, daarnaast kent elke regeling ook nog

eens zijn eigen manier van indicatiestelling, bekostiging en

verantwoording. Daarmee is het stelsel van maatschappelijke

hulp niet toegesneden op de grote groep cliënten met een

meervoudige hulpvraag. Het zijn juist deze, kwetsbare bur-

gers die bekneld raken tussen de verschillende vormen van

maatschappelijke hulp waar zij een beroep op doen.

Het begint al bij de indicatiestelling. Voor elk deelaspect van

de hulpvraag van de cliënt vindt een aparte indicatiestelling

of intake plaats. Cliënten moeten elke keer opnieuw hun

verhaal doen. Er is echter geen enkele instantie die integraal

naar zijn of haar hulpvraag kijkt en tot een samenhangende

aanpak komt. De onderscheiden regelingen staan centraal en

niet de hulpvraag van de cliënt.

Na de indicatiestelling wordt de cliënt met meervoudige pro-

blematiek geconfronteerd met verschillende aanbieders en

hulpverleners. Elke aanbieder of hulpverlener voert daarbij

één of enkele van de voorzieningen uit, maar bekommert

zich niet of nauwelijks om de vraag of de hulp aansluit bij de

door andere hulpverleners geboden ondersteuning. Sterker

nog, de gefragmenteerde uitvoering heeft tot gevolg dat nie-

mand zich eindverantwoordelijk voelt en de mogelijkheden

om ‘moeilijke’ cliënten af te schuiven, legio zijn.

Geen belang Het stelsel van maatschappelijke hulp is

niet alleen sterk gefragmenteerd en daarmee ineffectief, inef-

ficiënt en klantonvriendelijk; het stelsel kent ook verkeerde

prikkels. De verschillende vormen van maatschappelijke

hulp worden meestal door de gemeenten bekostigd. Dit geldt

echter niet voor de zwaardere, tweedelijnsvoorzieningen als

AWBZ-zorg, jeugdzorg en detentie. Concreet betekent dit,

Cliënt en gemeente zijn gebaat bij één aanspreekpunt

Foto

: st

ock

Maatschappelijke hulp

TSB_04_10.indd 3TSB_04_10.indd 3 3/24/2010 5:34:59 PM3/24/2010 5:34:59 PM

4 sociaalbestek 4/2010

dat een extra investering van een gemeente in maatschappe-

lijke hulp leidt tot hogere kosten voor die gemeente, terwijl

de mogelijke baten door een kleiner beroep op zwaardere

tweedelijnsvoorzieningen voor een belangrijk deel bij andere

overheden terecht komen. De gemeenten hebben op die ma-

nier nauwelijks belang bij het doen van investeringen in de

maatschappelijke hulp. Gemeenten zijn vaak zelfs financieel

beter af als cliënten in de tweede lijn worden opgenomen.

Vaak vervallen dan immers kosten in de eerste lijn. Denk bij-

voorbeeld aan de kosten van hulp bij het huishouden die ver-

vallen als ouderen worden opgenomen in een verpleeghuis.

De mogelijkheden van effectieve maatschappelijke hulp

voor vermindering van het beroep op zwaardere tweedelijns-

voorzieningen worden tot nu toe onvoldoende onderkend

bij beleidsmakers. Terwijl hier een enorm financieel belang

mee is gemoeid. De kosten van opvang, zorg, jeugdzorg en

detentie in de tweede lijn bedragen minimaal € 33 miljard

per jaar (exclusief uitgaven Zorgverzekeringswet). Den Haag

kwam echter niet op het idee om een van de twintig herover-

wegingswerkgroepen eens goed te laten kijken naar een toe-

komstbestendige vormgeving van het stelsel van maatschap-

pelijke hulp.

Een effectief, efficiënt en klantvriendelijk stelsel van maat-

schappelijke hulp stoelt op de volgende drie pijlers:

Eén integrale indicatie Ÿ Voor samenhangende hulp aan

individuele burgers en/of huishoudens met meerdere

problemen is het van belang dat de hulpvraag tijdig en

Tabel 1. Maatschappelijke hulp: vormen, aantallen cliënten en kosten2

Aanbod maatschappelijke hulp en wettelijke regelingen

Aantallen per jaar in 2008

Kosten 2008 (miljoen €)

Arbeidsre-integratietrajecten (Wet werk en bijstand) 95.000 1.850

Arbeidsre-integratietrajecten en -diensten (Wajong, Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)

70.000 367

Inburgering (Wet inburgering)

39.000 376

Nazorg ex-gedetineerden (diverse regelingen)

34.000 Onbekend

Schuldhulpverlening (Wet schuldhulpverlening natuurlijke personen)

164.000 200

Gemeentelijk jeugdbeleid (Wet publieke gezondheidzorg en Wet maatschappelijke ondersteuning)

170.000 236

Volwasseneneducatie (Wet educatie en beroepsonderwijs)

99.000 190

Voor- en vroegschoolse educatie (Wet op het primair onderwijs)

90.000 163

Hulp bij het huishouden (Wet maatschappelijke ondersteuning)

431.000 1.250

Algemeen maatschappelijk werk (Wet maatschappelijke ondersteuning)

310.000 196

Voorzieningen voor vervoer en hulpmiddelen (Wet maatschappelijke ondersteuning)

310.000 883

Functie begeleiding AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten)

200.000 Onbekend

Aangepast werk (Wet sociale werkvoorziening)

102.000 2.398

Totaal (inclusief overlappende cliënten) 2.114.000 > 8.000

Maatschappelijke hulp

TSB_04_10.indd 4TSB_04_10.indd 4 3/24/2010 5:35:00 PM3/24/2010 5:35:00 PM

5 sociaalbestek 4/2010

integraal in beeld komt. Bij een integrale indicatie kan

op één moment rekening worden gehouden met alle

dimensies van de hulpvraag en de samenhang tussen die

dimensies. Dit maakt verwijzing naar een hulpverlener

met de juiste expertise mogelijk. Maar het voorkomt ook

dat een cliënt die een beroep doet op meerdere regelingen

voor elk aspect van zijn hulpvraag apart geïndiceerd moet

worden.

Eén samenhangend aanbod Ÿ Eén integrale indicatie

maakt het vervolgens ook gemakkelijker om één aanbie-

der verantwoordelijk te maken voor het leveren van pas-

sende maatschappelijke hulp aan de cliënt. Daarbij kan

de aanbieder overigens uit meerdere regelingen gefinan-

cierd worden. Voor de cliënt is er echter sprake van één

aanspreekpunt. Gezien het feit dat voor de uitvoering van

de verschillende regelingen grosso modo dezelfde oplei-

dingseisen worden gesteld, is het ook praktisch mogelijk

dat desbetreffende aanbieder daadwerkelijk zelf de gehele

hulpvraag afhandelt. Uitgangspunt is dat één aanbieder

verschillende competenties en invalshoeken bestrijkt en

zo de juiste hulpverlener of een klein team van hulpverle-

ners kan samenstellen om te voorzien in de gehele hulp-

vraag. Indien noodzakelijk kan desbetreffende aanbieder

gebruik maken van expertise, hulp en inzet van andere

aanbieders. Dit gebeurt dan wel onder zijn verantwoor-

delijkheid, waardoor ook in dat geval de cliënt slechts één

aanspreekpunt houdt.

Eén overheidsorganisatie Ÿ De verantwoordelijkheid

voor de vormgeving en integrale uitvoering van effectieve

maatschappelijke hulp moet belegd worden bij gemeen-

ten. Nu spelen de gemeenten al de grootste rol als regis-

seur. Door de lokale overheden volledig verantwoordelijk

te maken voor de uitvoering van het gehele stelsel van

maatschappelijke hulp zal ook een deel van de verkeerde

prikkels worden weggenomen en ontstaat een eenduidi-

ger verantwoordelijkheidsverdeling.

Effectief Lokale overheden kunnen zelf veel doen om de

maatschappelijke hulp binnen hun gemeente effectiever vorm

te geven, zonder dat daarvoor grote wetswijzigingen noodza-

kelijk zijn. Lokale overheden kunnen met name zelf aan de

slag met de hiervoor genoemde eerste twee uitgangspunten:

één integrale indicatie en één aanspreekpunt voor de cliënt.

Tabel 2 geeft een overzicht van de maatregelen die wij ge-

meenten adviseren.

Rijksoverheid Hoewel gemeenten zelf veel kunnen

doen om de uitvoering van maatschappelijke hulp effectiever

vorm te geven, zijn ook maatregelen van de rijksoverheid no-

dig. Allereerst adviseren we de rijksoverheid de verantwoor-

delijkheid voor alle vormen van maatschappelijke hulp bij

gemeenten beleggen. Het gaat concreet om het overhevelen

van de indicatiestelling van de WSW, de functie begeleiding

(eventueel ook in combinatie met verblijf) uit de AWBZ en

delen van de Jeugdzorg naar de gemeenten.

Daarnaast is de rijksoverheid ook verantwoordelijk voor het

geven van voldoende vrijheid aan gemeenten om de maat-

schappelijke hulp integraal vorm te kunnen geven. De speci-

fieke uitkeringen die nu nog bestaan voor enkele vormen van

maatschappelijke hulp, leggen gemeenten sterke beperkingen

op bij het vormgeven van een integrale aanpak. Door als Rijk

alle vormen van maatschappelijke hulp te financieren uit het

Gemeentefonds, krijgen gemeenten de ruimte om de maat-

schappelijke hulp integraal vorm te geven.

Preventiebonus Effectieve maatschappelijke hulp

vermindert het beroep op de zwaardere tweedelijnsvoorzie-

ningen. Het is van belang dat investeren in maatschappelijke

hulp voor gemeenten aantrekkelijker wordt. Dit kan ten eer-

ste worden gerealiseerd door de uitvoering van meer tweede-

lijnsvoorzieningen bij gemeenten onder te brengen. Hierdoor

krijgen gemeenten een goede prikkel om het beroep op de

zwaardere tweedelijnsvoorzieiningen zoveel mogelijk te be-

perken door de maatschappelijke hulp in de eerste lijn effec-

tief te organiseren.

Een door ons voorgestelde, nieuwe mogelijkheid is het intro-

duceren van een ‘preventiebonus’.

Maatschappelijke hulp

Beloof gemeenten een preventiebonus

Foto

: st

ock

TSB_04_10.indd 5TSB_04_10.indd 5 3/24/2010 5:35:00 PM3/24/2010 5:35:00 PM

Jeugdbeleid

De gemeenten wordt een heffing in rekening gebracht

voor elke cliënt uit de gemeente die wordt doorverwezen

naar voorzieningen en zorg in de tweede lijn. Gemeenten

worden vervolgens gecompenseerd voor het landelijk

gemiddeld aantal doorverwijzingen. Hierbij wordt wel

rekening gehouden met de samenstelling van de bevolking

in de gemeente, zoals het aandeel ouderen en inwoners

met een lage sociaal economische status. Bij gemeenten

met effectieve maatschappelijke hulp – en daardoor min-

der doorverwijzingen naar zwaardere voorzieningen dan

gemiddeld – is de compensatie hoger dan de heffing: de

preventiebonus.

Marc Soeters en Gerrold Verhoeks zijn partner bij het strategisch

advies- en interimbureau ZorgmarktAdvies en tevens auteurs van het

onafhankelijke en op eigen initiatief uitgebrachte rapport ‘Integraal

willen we allemaal?!’

Noten:

1. Bron: Binnenlands Bestuur 2007/07.

2. Bronnen voor cijfers tabel 1: Factsheet Re-integratie, Raad voor Werk

en inkomen (2009). Begroting 2010, WWI 2009. Handreiking bij

Samenwerkingsmodel Nazorg volwassen (ex-)gedetineerde burgers, VNG

2009. Onderzoek problematische schulden, Panteia 2009. Benchmark

Wmo, SGBO 2009 (bewerking). Volwasseneneducatie cijfers 2007, CBS.

MvT Wet OKE, OCW 2009. Hulp bij het huishouden 2007 (CBS). Jaarcijfers

AMW 2007, MO groep 2009. WVG Benchmark Wmo 2008 (bewerking)

SGBO 2009. Aantal AWBZ-clienten met begeleiding in 2008 geschat op

basis van indicatiecijfers 2008 (overigens verlaging per 2009 door pakket-

maatregel). WSW Statistiek 2008, Research voor beleid 2009.

Gemeenten aan de slag!

Één integrale indicatie

1. Richt één fysiek loket in, waar burgers terecht kunnen met al hun vragen op het vlak van maatschappelijke hulp.

2. Laat dit loket ook de indicatiestelling voor een beroep op de verschillende maatschappelijke hulpregelingen uitvoe-

ren.

3. Breng bij de indicatiestelling meerdere hulpvragen tegelijk in kaart.

4. Introduceer per cliënt één flexibel indicatiedossier dat voor alle hulpvragen van die cliënt bruikbaar is. Nieuwe hulpvra-

gen kunnen in hetzelfde dossier worden aangevuld.

Sturen bij de inkoop van maatschappelijke hulp

5. Definieer cliëntprofielen voor de meest voorkomende combinaties van hulpvragen.

6. Besteed de verschillende cliëntprofielen aan. Daarbij geldt dat een aanbieder alleen wordt gecontracteerd voor een

cliëntprofiel als hij kan voorzien in een samenhangend aanbod van hulp. Overweeg of aanbieders gebruik mogen

maken van onderaannemerschap.

7. Contracteer minstens twee aanbieders per cliëntprofiel, zodat voor cliënten sprake is van keuzevrijheid.

8. Maak bij de contractering gebruik van raamovereenkomsten, waarbij het aantal uren, diensten of trajecten niet van te

voren wordt vastgelegd. Leg in de raamovereenkomst wel minimumeisen vast ten aanzien van kwaliteit, alsmede de

overeengekomen maximumtarieven.

De levering van maatschappelijke hulp en verantwoording

9. Laat een cliënt met meervoudige problematiek na indicatiestelling een keuze maken uit de voor zijn cliëntprofiel gecon-

tracteerde aanbieders.

10. Bekostig aanbieders van maatschappelijke hulp op basis van de daadwerkelijk geleverde hulp en de afgesproken tarie-

ven in de raamovereenkomst.

11. Geef aanbieders die zich richten op cliënten met meervoudige problemen zoveel mogelijk ruimte om te substitueren

tussen de verschillende delen van de indicatie van een cliënt.

Tabel 2. Maatregelen die gemeenten kunnen nemen

Maatschappelijke hulp

6 sociaalbestek 4/2010

TSB_04_10.indd 6TSB_04_10.indd 6 3/24/2010 5:35:00 PM3/24/2010 5:35:00 PM

De RWI ging hierbij vooral in op het belang van diagnos-

tiek voor betere matching van kandidaten op vacatures.

Daarbij gaat het om diagnostiek die zichtbaar maakt welke

vaardigheden en competenties van een kandidaat voor de

arbeidsmarkt aantrekkelijk zijn en welke belemmeringen

in een re-integratietraject moeten worden aangepakt om

de match passend te maken. De RWI geeft in het advies

ook de aanbeveling om een diagnose-instrument te gebrui-

ken om in te schatten welke begeleidingsstijl effectief is

voor de klant. Deze aanbeveling wordt echter niet verder

uitgewerkt.

In dit artikel wordt nader ingegaan op het belang van een

passende begeleidingsstijl voor klanten: de vaardigheid van

een werkcoach of trajectbegeleider om van begeleidingsstijl te

kunnen wisselen, om weerstanden, belemmeringen, twijfels,

angst et cetera bij klanten te kunnen overwinnen. Voor een

goed re-integratietraject is immers meer nodig dan een kop-

peling tussen belemmering en instrument. De juiste attitude,

begeleidingsstijl en klantbejegening door de werkcoach zal

vaak het grote verschil maken of een klant ja of nee zegt tegen

een bepaald traject/instrument en of een klant mee- of juist

tegenwerkt.

Klantgerichtheid De notie dat de bejegening van

de klant belangrijk is voor het resultaat van re-integratie

is een belangrijk uitgangspunt gebleken in de toonkamer-

experimenten die een aantal jaren geleden in het land zijn

uitgevoerd. Mede op grond van deze bevindingen hebben

UWV WERKbedrijf en gemeenten – in samenspraak met

klantorganisaties – vijf klantprincipes vastgesteld die kun-

nen worden gezien als de definitie van klantgerichtheid

voor de keten.

De vijf klantprincipes zijn:

1. Bereikbaarheid en toegankelijkheid: klanten weten waar

en bij wie zij moeten zijn voor informatie over uitkering,

werk en re-integratie.

2. Persoonlijke aandacht: klanten ervaren een respectvolle,

serieuze en vriendelijke behandeling. Zij krijgen voldoende

ruimte om hun verhaal te doen.

3. Maatwerk: de dienstverlening is zoveel mogelijk op de per-

soon toegespitst, passend bij diens persoonlijke situatie,

mogelijkheden, behoeften en wensen. De ketenorganisa-

ties motiveren en coachen de klant om eigen verantwoor-

delijkheid te nemen in de terugkeer naar werk.

4. Tijdigheid: er wordt tijdig op vragen van de klant gerea-

geerd en handelingen ten behoeve van de klant worden

tijdig afgehandeld.

5. Duidelijkheid: voor de klant is het duidelijk hoe een beslis-

sing tot stand komt en wat hij of zij van de organisaties

kan verwachten en andersom.

Voor zaken zoals bereikbaarheid, tijdigheid en duidelijkheid

kunnen organisaties over het algemeen eenduidige richtlijnen

opstellen over hoe professionals helder met klanten kunnen

communiceren en hoe een procesgang adequaat moet wor-

den uitgevoerd.

Eenduidig en flexibel

Klantgerichte re-integratie

Ads Koster en Paul van Pelt

Vorig jaar pleitte de RWI in het advies ‘Diagnose bij re-integratie’ voor verbete-

ringen in het diagnoseproces. Doel: voor re-integratiekandidaten een selectievere

en effectievere inzet van re-integratie(instrumenten) mogelijk maken.

Re-integratie

7 sociaalbestek 4/2010

TSB_04_10.indd 7TSB_04_10.indd 7 3/24/2010 5:35:00 PM3/24/2010 5:35:00 PM

Jeugdbeleid

Persoonlijke aandacht en maatwerk echter laten zich lastiger

protocolleren, omdat maatwerk niet het protocol van de pro-

fessional als uitgangspunt neemt, maar de unieke situatie van

de klant. Een werkcoach of trajectbegeleider die maatwerk wil

leveren, zal derhalve de veilige haven van institutionele afspra-

ken en richtlijnen moeten verlaten en moeten uitgaan van wat

de klant zelf aangeeft en aankan. Dit vraagt nogal wat van de

begeleider. In een artikel uit 2007 in Sociaal Bestek over de

toonkamerexperimenten werd dan ook aangegeven dat het

bij de medewerkers in de keten vooral zal moeten gaan om lef,

flexibiliteit en creativiteit bij het ondersteunen van klanten

naar werk.

Dit is een goed uitgangspunt. Echter, er is meer nodig. Het

begeleiden en motiveren van mensen is immers ook een vak.

Een vak dat idealiter wordt uitgeoefend door begeleiders die

professionele competenties inzetten om goed op de situatie

en de persoon van de klant in te spelen. Klantgerichtheid is

meer dan een attitude van de professional. Het is meer dan

persoonlijke aandacht geven en respectvol, serieus en vriende-

lijk zijn (zie klantprincipe 2). Bij maatwerk (klantprincipe 3)

gaat het ook om specifieke vaardigheden om de klant te moti-

veren en te coachen om eigen verantwoordelijkheid te nemen

in de terugkeer naar werk.

Persoonlijkheidsproblematiek Het professio-

neel inzetten van de juiste begeleidingsstijl is vanzelfsprekend

relevant voor klanten die vanwege hun gedrag, persoonlijk-

heid of (psychische) problematiek een specifieke bejegening

nodig hebben. Veel mensen kunnen bijvoorbeeld vanwege

problemen zoals angst, depressieve klachten, dwangstoornis-

sen, paniekaanvallen of andere stoornissen niet enkel de stap

richting werk moeilijk maken, maar zelfs ook niet de stap

richting begeleiding naar werk. Voor dergelijke psychosoci-

ale problematiek of bij het vermoeden ervan, kunnen door

de werkcoach diagnostische instrumenten worden ingezet.

In duidelijke gevallen kan door gedragsdeskundigen middels

bijvoorbeeld DSM-IV (classificatiesysteem om vast te stellen

of er sprake is van een psychische stoornis) eenduidig een ge-

dragsstoornis worden vastgesteld. Als hierover helderheid is,

dan zijn er gespecialiseerde re-integratiebureaus die de bege-

leiding richting werk op zich kunnen nemen.

Kortom, dankzij eenduidige diagnoses kunnen duide-

lijke gevallen worden geïndiceerd en is er een goede onder-

bouwing mogelijk voor het inzetten van een specifiek

re-integratietraject.

Echter, het gros van de moeilijk begeleidbare klanten heeft

geen persoonlijkheidstoornis, maar vertoont wel verschil-

lende vormen van moeilijk gedrag – persoonlijkheidsproble-

matiek – waarmee de werkcoach of trajectbegeleider mee om

moet leren gaan.

Moeilijke klanten Persoonlijkheidsproblematiek

komt in vele gradaties voor en is daarom vaak lastig om te

herkennen. Tussen ‘probleemloze’ klanten en klanten met

specifieke psychische problemen is er een groep klanten

die niet zo gemakkelijk ‘in een hokje’ te plaatsen is. Voor

hun gedrag ontbreekt een diagnostisch kader. Het zijn

klanten met lastig gedrag, zonder dat er van een specifieke

psychische stoornis sprake is. Maar in hun houding laten

zij wel trekken zien van een persoonlijkheidproblematiek

en zij vertonen (vaak onbewust) verschillende vormen

van oppositioneel of manipulatief gedrag. Bijvoorbeeld

iemand die keer op keer bevestiging vraagt voor iedere stap

die hij wil zetten in een traject. Of iemand die maar niet in

beweging komt of die voortdurend de strijd met de bege-

leider aan wil gaan. Dit gedrag kan zeer eisend zijn naar

een werkcoach of trajectbegeleider. Het triggert diens re-

actie met gevoelens van vaag ongemak, irritatie, ongeduld,

vermoeidheid of gewoon kwaadheid. Dit heeft impact op

de relatie en het kost de werkcoach of trajectbegeleider

veel energie om in houding en gedrag professioneel te blij-

ven opereren.

Een veel voorkomend probleem is dat je als begeleider vaak

laat merkt dat de klant in feite oppositioneel gedrag vertoont.

Bijvoorbeeld als blijkt dat een klant nogal vaak op dezelfde

manier op situaties reageert of als een klant buitenproportio-

neel op een situatie reageert. Tegen de tijd dat je als begeleider

het vermoeden hebt dat de klant niet zozeer reageert op de

inhoud van de begeleiding, maar meer vanuit een reactie van

de eigen persoonlijkheid, is er vaak al een richting in het tra-

ject ingeslagen en zijn er wellicht afspraken gemaakt die beter

niet gemaakt hadden kunnen worden.

Kortom, het is van groot belang dat er werkcoach of trajectbe-

geleider tijdig oppositioneel en manipulatief gedrag herkent

en adequaat hierop kan reageren.

Beroepshouding In de eerste plaats is het belangrijk

dat de werkcoach of trajectbegeleider de eigen beroepshou-

ding in elke gespreks- en begeleidingssituatie kritisch blijft

bekijken. Nog vaak wordt er van het ‘ik behandel iedereen

Re-integratie

8 sociaalbestek 4/2010

TSB_04_10.indd 8TSB_04_10.indd 8 3/24/2010 5:35:00 PM3/24/2010 5:35:00 PM

in de begeleider – en opnieuw willen terugtrekken – op de

loer ligt. Door het aanpassen van de begeleidingsstijl kan de

werkcoach of trajectbegeleider valkuilen vermijden en inter-

actiecirkels in het gedrag van de klant doorbreken.

Randvoorwaarden Wij zijn nader ingegaan op het

RWI-advies om diagnose-instrumenten in te zetten voor de

bepaling van de juiste begeleidingsstijl. Goede diagnostiek

ontbreekt echter als het gaat om het schemergebied van

moeilijk gedrag van klanten waar sprake is van persoonlijk-

heidsproblematiek maar niet van een stoornis. In deze geval-

len komt de professionaliteit van de werkcoach of trajectbe-

geleider om de hoek kijken. Daarbij gaat het om de volgende

randvoorwaarden:

de werkcoach/trajectbegeleider moet voldoende inzicht Ÿ

hebben in gedrag om bij vermoeden van een persoonlijk-

heidsstoornis gedragsdeskundige hulp in te schakelen

voor diagnosticering;

ook al wordt het traject door een gespecialiseerd re-inte-Ÿ

gratiebureau uitgevoerd, voor de gesprekken met de klant

zal ook de werkcoach flexibel begeleidingsstijlen moeten

kunnen inzetten;

de werkcoach zal vanuit het management en vanuit het Ÿ

beleid voldoende vertrouwen moeten krijgen om naar

eigen professioneel inzicht verschillende begeleidingsstij-

len toe te passen;

de werkcoach/trajectbegeleider moet in ervaring en Ÿ

opleiding voldoende zijn toegerust om moeilijk gedrag te

kunnen herkennen en om in staat te zijn hiervoor een

adequate begeleidingsstijl in te zetten.

Ads Koster (onderzoeker en adviseur) en Paul van Pelt (trainer en

coach) zijn beiden werkzaam bij PSW, een ontwikkel- en adviesorga-

nisatie op het terrein van arbeidsmarktvraagstukken.

gelijk’-paradigma uitgegaan. Dit lijkt rechtvaardig, maar het

geeft een onvoldoende flexibele grondhouding om adequaat

op het vaak grillige gedrag van een moeilijke klant te reage-

ren. Een ander paradigma dat geslecht moet worden, is het

‘ik begin helemaal blanco’-credo. Naast het feit dat je door

het inlezen van dossiers en andere relevante klantinformatie

voorkomt dat de klant opnieuw hetzelfde verhaal moet ver-

tellen, is goede voorbereiding belangrijk om vroegtijdig sig-

nalen te kunnen herkennen van het gedrag van de klant.

Ten tweede is het belangrijk om het doel van het re-integratie-

traject niet uit het oog te verliezen. Het gaat er immers om dat

je de klant motiveert om zelf verantwoordelijkheid te nemen

voor de terugkeer naar werk (klantprincipe 3). Dit betekent

dat de klant moet leren eigen belemmeringen te overwinnen

om verder te komen. Als alle energie gaat zitten in het over-

winnen van weerstand in de relatie tussen klant en begeleider,

blijft er weinig ruimte over om de klant aan eigen weerstan-

den te laten werken. Terwijl het juist belangrijk is dat de klant

met eigen onzekerheden, twijfels en ambivalenties aan de slag

gaat. In dit verband is het goed om een aantal principes uit

de methodiek van de motiverende gespreksvoering in acht te

nemen:

motivatie tot verandering komt vanuit de klant zelf en Ÿ

wordt niet van buitenaf opgelegd;

het is de taak van de klant en niet van de begeleider om Ÿ

oplossingen te zoeken voor twijfels en vragen;

proberen iemand te overtuigen is geen effectieve strategie Ÿ

om iemand tot een keuze te motiveren;

de bereidheid tot gedragsverandering is niet een vast-Ÿ

staande eigenschap van de klant, maar een uitkomst van

de interactie tussen klant en begeleider;

de verhouding tussen beiden is meer een gelijkwaardig Ÿ

partnerschap dan een rolverdeling als tussen deskundige

en onwetende.

Ten derde is het goed mogelijk om doelgericht en metho-

disch je begeleidingsstijl aan te passen aan het gedrag van de

klant. Klanten met achterdochtig gedrag hebben bijvoorbeeld

een bejegening nodig met duidelijke taal en directe, transpa-

rante omgangvormen. Voorzichtig taalgebruik en omzich-

tige omgang (hetgeen zij juist vaak door hun gedrag in hun

omgeving oproepen) versterken het gevoel van achterdocht.

Klanten met angstig en ontwijkend gedrag kunnen in de

begeleiding de reactie oproepen om extra aan een vertrou-

wensband te werken, maar kunnen bij gebleken vertrouwen

erg claimend en normatief worden, waardoor teleurstelling

Re-integratie

9 sociaalbestek 4/2010

TSB_04_10.indd 9TSB_04_10.indd 9 3/24/2010 5:35:00 PM3/24/2010 5:35:00 PM

10 sociaalbestek 4/2010

Armoedebeleid

Armoede is niet eenduidig en met brede publieke en wetenschap-

pelijke instemming te definiëren. Om praktische redenen wordt

armoede doorgaans beperkt tot financiële armoede en daarbij

gedefinieerd als onvoldoende geld hebben voor een bepaald

minimaal consumptieniveau. Door vast te stellen of het huis-

houdensinkomen onder een gegeven inkomensgrens ligt, wordt

echter voornamelijk bepaald of het huishouden een zeker risico

op armoede loopt. Het kan immers zijn, dat het huishouden

spaargeld achter de hand heeft. Naast het al dan niet beschik-

ken over een financiële reserve is ook de duur een belangrijke

indicator van armoede. Het maakt veel uit of er slechts tijdelijk

sprake is van een laag inkomen of dat deze weinig rooskleurige

inkomenssituatie lange tijd achtereen bestaat.

In dit artikel is gebruik gemaakt van diverse varianten van

de beleidsmatige inkomensgrens als armoedegrens.1 Deze

grens is gebaseerd op het beleidsmatig of sociaal minimum:

dit is het wettelijk bestaansminimum zoals dat in de poli-

tieke besluitvorming is vastgesteld. De norm voor een paar

met uitsluitend minderjarige kinderen is bijvoorbeeld gelijk

aan de bijstandsuitkering van een paar, aangevuld met de

kinderbijslag. De beleidsmatige inkomensgrens is doorgaans

boven deze wettelijke bedragen gekozen. Zo gebruiken veel

gemeenten voor het bepalen van de doelgroep voor hun

armoedebeleid een beleidsmatige inkomensgrens gelijk aan

110 of 120 procent van het sociaal minimum, maar ook ande-

re percentages komen voor.2

Beleidsmatige minima Van de ruim 6,8 miljoen

huishoudens in 2008 hadden er 460 duizend een inkomen

tot 101 procent van het sociaal minimum. Wordt de beleids-

matige grens gesteld op successievelijk 110, 120 en 130 pro-

cent van het sociaal minimum, dan komen daar telkens zo’n

240 duizend huishoudens bij. Zo had bijna 1,2 miljoen van

de huishoudens een inkomen tot 130 procent van het sociaal

minimum. Van de 460 duizend huishoudens die in 2008 een

inkomen tot 101 procent van het sociaal minimum hadden,

moest een kwart al ten minste vier jaar achtereen van een

dergelijk laag inkomen rondkomen. Hoe hoger de grens, hoe

meer huishoudens hier met hun inkomen langdurig onder

blijven. Zo had het lage inkomen van de groep met een in-

komen tot 130 procent van het sociaal minimum in ruim de

helft van de gevallen een langdurig karakter.

Het percentage huishoudens dat (langdurig3) tot de beleids-

matige minima behoorde, is in de periode tussen 2000 en

2008 gedaald. Dit gaat op voor alle hier onderscheiden vari-

anten van de beleidsmatige inkomensgrens. In deze periode

Wim Bos

Bestrijding van armoede vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke

beleid. De doelgroep voor het armoedebeleid wordt meestal vastgesteld ten

opzichte van het sociaal minimum. Maar wat is de omvang en samenstelling van

de doelgroep voor verschillende operationaliseringen van deze beleidsmatige

armoedegrens?

Waar zit het risico op armoede?

De beleidsmatige minima

TSB_04_10.indd 10TSB_04_10.indd 10 3/24/2010 5:35:00 PM3/24/2010 5:35:00 PM

11 sociaalbestek 4/2010

Armoedebeleid

was de armoede het hoogst in 2003, als gevolg van de toen

ongunstige economische situatie. Tussen 2003 en 2008 is het

aandeel huishoudens dat onder de (diverse varianten van)

beleidsmatige inkomensgrens verkeerde, gedaald. Dit kwam

mede door de bloei van de economie in de jaren 2006-2008,

dus voordat de gevolgen van de kredietcrisis zichtbaar zijn

geworden.

De absolute aantallen huishoudens met kans op armoede

geven een meer divers beeld. Terwijl de 101-procentsgrens

tussen 2000 en 2008 een lichte stijging van 452 naar 460 dui-

zend huishoudens laat zien, is er bij de andere varianten spra-

ke van een daling. Opmerkelijk is, dat tussen 2000 en 2008

een tegengestelde ontwikkeling plaatsvond met betrekking

tot het aantal huishoudens dat langdurig onder de beleidsma-

tige inkomensgrens verbleef. Zo steeg het aantal huishoudens

dat langdurig onder de 130-procentsgrens bleef tussen 2000

en 2008 van 634 naar 650 duizend, terwijl het totaal aantal

huishoudens dat jaarlijks onder deze grens zat, daalde van

1.256 duizend naar 1.176 duizend. Deze ontwikkelingen wij-

zen erop dat de samenstelling van de groep beleidsmatige

minima in de loop van de tijd wijzigt. Hierbij spelen niet

alleen conjuncturele invloeden een rol (die zich bijvoorbeeld

uiten in schommelingen in het aantal bijstandsontvangers),

maar ook structurele trends, zoals de vergrijzing en de groei

van het aantal alleenstaanden.

Risicogroepen Het risico op armoede loopt sterk uit-

een voor verschillende groepen van huishoudens. Samenstel-

ling van het huishouden, voornaamste inkomensbron en

herkomst spelen een rol. En welke invloed heeft de hoogte

Hoogte van het sociaal minimum van enkele huishoudenstypen

Tot 65 jaar (bijstand) 65 jaar en ouder (AOW)

AlleenstaandePaar Eenoudergezin

Alleenstaande Paarzonder kind 1 kind 2 kinderen 1 kind 2 kinderen

netto maandbedrag in euro (lopende prijzen)

2000 680 960 1 020 1 100 940 1 020 710 1 000

2005 770 1 090 1 230 1 300 1 140 1 220 840 1 170

2007 820 1 170 1 340 1 410 1 220 1 300 900 1 250

2008 830 1 190 1 360 1 430 1 250 1 330 930 1 280

Bron: CBS

Huishoudens met (langdurig) een inkomen onder de beleidsmatige armoedegrens

Huis-“houdens,”totaal

waaronder met inkomen tot (in % van het sociaal minimum)

101 procent 110 procent 120 procent 130 procent

totaalw.o.langdurig

totaalw.o.langdurig

totaalw.o.langdurig

totaalw.o.langdurig

x 1000

2000 6 399 452 130 727 303 1 005 479 1 256 634

2005 6 615 427 113 721 318 978 501 1 222 679

2007 6 768 447 111 712 312 956 492 1 186 663

2008 6 821 460 113 706 308 942 485 1 176 650

%

2000 100 7.1 2.3 11.4 5.3 15.7 8.4 19.6 11.1

2005 100 6.5 1.9 10.9 5.3 14.8 8.4 18.5 11.4

2007 100 6.6 1.8 10.5 5.1 14.1 8.1 17.5 10.9

2008 100 6.7 1.8 10.4 5.0 13.8 7.9 17.2 10.6

Bron: CBS (Inkomensstatistiek)

TSB_04_10.indd 11TSB_04_10.indd 11 3/24/2010 5:35:00 PM3/24/2010 5:35:00 PM

12 sociaalbestek 4/2010

huishoudens (dat wil zeggen, dat de hoofdkostwinner zelf

in Nederland geboren is, terwijl ten minste één van beide

ouders in het buitenland geboren is), komt een dergelijk

gering inkomen nog maar twee keer zo vaak voor als gemid-

deld. Een vergelijkbaar beeld doet zich ook voor bij huishou-

dens van westers allochtone herkomst. Ook bij hen loopt

de tweede generatie minder kans op armoede dan de eerste

generatie.

Niet-westerse huishoudens zijn relatief sterk vertegenwoor-

digd in de groep met een inkomen tot net boven het mini-

mum. Terwijl niet-westerse huishoudens iets meer dan

8 procent uitmaken van alle huishoudens, vormen zij bijna

een kwart van de huishoudens met een inkomen tot 101 pro-

cent van het sociaal minimum. Bij de 130-procentsgrens is

dit relatieve aandeel met 18 procent een stuk kleiner. Zoals

gezegd zijn er relatief veel 65-plussers met een inkomen tus-

sen deze grenzen en gaat het hierbij voornamelijk om autoch-

tone huishoudens.

Tot slot komt als invalshoek de voornaamste inkomens-

bron van het huishouden aan de orde. Een inkomen onder

de beleidsmatige inkomensgrens komt relatief het meest

voor bij huishoudens die vooral van een uitkering of pensi-

oen moeten rondkomen. Dit geldt uiteraard het sterkst als

het om een bijstandsuitkering gaat, waarvan de hoogte per

definitie gelijk staat aan het sociaal minimum.4 Ofschoon

huishoudens die vooral zijn aangewezen op een bijstands-

uitkering, onder alle huishoudens nog geen 4 procent uit-

maken, is dit onder de huishoudens met een inkomen tot

101 procent van het sociaal minimum 30 procent. Voor bij-

standsontvangers heeft het lage inkomen vaak een langdurig

van de inkomensgrens op de samenstelling van de groep met

kans op armoede?

Onderscheiden naar samenstelling van het huishouden, komt

een inkomen tot net boven het sociaal minimum relatief het

meest voor bij eenoudergezinnen. Terwijl eenoudergezinnen

ruim 6 procent van alle huishoudens uitmaken, is deze groep

met 18 procent sterk vertegenwoordigd onder de huishoudens

met een inkomen tot 101 procent van het sociaal minimum. Er

is ook sprake van een oververtegenwoordiging van alleenstaan-

den, zowel onder als boven de 65 jaar. Alleenstaanden vorm-

den met bijna 60 procent een duidelijke meerderheid onder de

groep met een inkomen tot net boven het sociaal minimum.

Daarentegen lopen huishoudens bestaande uit een paar, al dan

niet met kinderen, relatief weinig kans op armoede.

Als de beleidsmatige inkomensgrens hoger wordt gesteld, ver-

andert de samenstelling van de groep met kans op armoede.

Zo neemt het aandeel van 65-plussers toe van 23 procent

(101-procentsgrens) naar 38 procent (130-procentsgrens). Dit

komt, doordat veel 65-plussers slechts geringe aanvullende

inkomsten boven hun AOW hebben, zodat zij verhoudings-

gewijs vaak een inkomen hebben tussen 101 en 130 procent

van het sociaal minimum.

Als huishoudens onderscheiden worden naar de herkomst

van de hoofdkostwinner van het huishouden, dan valt op,

dat niet-westerse huishoudens een duidelijk hoger risico

op armoede lopen dan gemiddeld. Zo had een op de vijf

niet-westerse huishoudens van de eerste generatie een inko-

men tot 101 procent van het sociaal minimum. Dat is ruim

drie maal zoveel als gemiddeld. Onder de nog kleine, maar

sterk groeiende groep van de tweede generatie niet-westerse

Armoedebeleid

TSB_04_10.indd 12TSB_04_10.indd 12 3/24/2010 5:35:00 PM3/24/2010 5:35:00 PM

13 sociaalbestek 4/2010

karakter. Van de 113 duizend huishoudens die al ten minste

vier jaar achtereen van een inkomen tot net boven het soci-

aal minimum moesten rondkomen, vormden bijstandshuis-

houdens 44 procent.

Een beleidsmatige grens tot 130 procent van het sociaal mini-

mum leidt tot een groter aandeel van de groep huishoudens

die vooral op pensioen is aangewezen. Terwijl pensioenhuis-

houdens in 2008 een kwart van alle huishoudens vormden,

is hun aandeel onder huishoudens met een inkomen tot

130 procent van het sociaal minimum 40 procent. Onder de

groep die langdurig een dergelijk laag inkomen had, maakten

pensioenontvangers zelfs iets meer dan de helft uit.

Grote verschillen Het percentage huishoudens met

een inkomen tot 105 procent van het sociaal minimum va-

rieert sterk tussen Nederlandse gemeenten. In 20065 was dit

percentage het laagst (3,1 procent) in de gemeenten Graaf-

stroom, Meijel en Rozendaal, terwijl dit in Amsterdam en

Rotterdam met 16,2 procent het hoogste was.

Relatief veel huishoudens met een inkomen tot 105 procent

van het sociaal minimum zijn te vinden in grote gemeenten.

Dit kent verscheidene oorzaken. Zo zijn er in de grote steden

relatief veel mensen met een bijstands- of werkloosheidsuit-

kering. Verder hebben arbeidsongeschikten en pensioenont-

vangers er, meer dan elders in het land, een laag inkomen.

Daarbij komt nog, dat niet-westerse allochtonen, die relatief

vaak een lager inkomen hebben, oververtegenwoordigd zijn

in de grote steden. Maar ook in de noordelijke provincies zijn

er veel gemeenten met betrekkelijk veel huishoudens met een

inkomen tot 105 procent van het sociaal minimum. In deze

gemeenten gaat het voor een deel ook om zelfstandigen van

wie het inkomen door een gering of zelfs negatief bedrijfsre-

sultaat onder het sociaal minimum ligt.

Pensioenhuishoudens De omvang en samenstelling

van de groep met kans op armoede is sterk afhankelijk van de

gekozen operationalisering. Zo leidt een ruimere variant van

de beleidsmatige inkomensgrens (130 procent van het sociaal

minimum) tot een duidelijk groter aandeel van 65-plussers.

Bij een aanscherping van deze afbakening met een langdu-

righeidscriterium vormen pensioenhuishoudens zelfs nipt

de meerderheid. Deze conclusies gelden voor Nederland als

geheel. Op gemeentelijk niveau zullen de uitkomsten afhan-

kelijk van de samenstelling van de bevolking afwijken van het

landelijke patroon.

Wim Bos is statistisch onderzoeker bij het Centraal Bureau voor de

Statistiek.

Noten:

1. Het Centraal Bureau voor de Statistiek gebruikt naast de beleidsmatige

inkomensgrens in zijn publicaties ook de zogenaamde lage-inkomensgrens.

Deze grens wordt jaarlijks alleen aangepast voor de prijsontwikkeling en

vertegenwoordigt dus in tegenstelling tot de beleidsmatige inkomensgrens

een vast koopkrachtbedrag. Daardoor is de lage-inkomensgrens beter

geschikt voor vergelijkingen in de tijd.

2. Staat 1 (pag.1) toont voor enkele huishoudenstypen de hoogte van het

sociaal minimum. Het betreft hier de netto bijstand dan wel AOW, inclu-

sief vakantiegeld en eventuele kinderbijslag voor kinderen van 6-11 jaar

en (vanaf 2008) kindgebonden budget. Premies ziektekostenverzekering

(waaronder de nominale premie) zijn in mindering gebracht. De hier

besproken varianten van de beleidsmatige inkomensgrens zijn vastgesteld

als een percentage (101, 110, 120 of 130 procent) van deze bedragen.

3. Ten minste vier jaar achtereen. Het percentage huishoudens dat langdurig

onder een bepaalde grens verbleef, is gerelateerd aan het totaal van de huis-

houdens dat ten minste vier jaar achtereen tot de doelpopulatie behoorde.

4. Doordat de voornaamste inkomensbron als zwaartepunt is bepaald op

basis van diverse inkomensbestanddelen, geldt dit natuurlijk alleen voor

de groep die het hele jaar door uitsluitend bijstand ontving. Indien een

deel van het jaar loon ontvangen is, of van geringe aanvullende inkomsten

sprake is, zal het inkomen boven het sociaal minimum liggen, ook al vormt

bijstand de voornaamste inkomensbron.

5. Deze cijfers zijn gebaseerd op de Regionale inkomensstatistiek. Bij het

samenstellen van dit artikel vormden voorlopige cijfers van 2006 de meest

recente gegevens. Wel is de gemeentelijke indeling per 1 januari 2009

gebruikt.

Literatuur

Lage inkomens, kans op armoede en uitsluiting 2009, Centraal Bureau voor de

Statistiek, Den Haag / Heerlen, 2009.

Armoedebeleid

TSB_04_10.indd 13TSB_04_10.indd 13 3/24/2010 5:35:00 PM3/24/2010 5:35:00 PM

14 sociaalbestek 4/2010

Ook in deelgemeente Delfshaven komt een gemeenschaps-

tuin. In beide Rotterdamse tuinen gaan uitkeringsgerech-

tigden aan de slag om werkervaring op te doen. De dienst

Sociale Zaken & Werkgelegenheid draagt graag bij aan soci-

ale cohesie. Directeur Mart Toet: ‘De sociale dienst moet het

kantoor uit en meedoen in de wijken!’

De Brabantse gemeente Rucphen doet al sinds 2007 ervaring

op met gemeenschapstuinen. Eén van de twee tuinen ligt

naast een woon/zorgcomplex voor ouderen. In het verzor-

gingsgedeelte kookt men eens per week met verse producten

uit de moestuin. De kas dient onder andere als dagbeste-

dingsruimte voor ouderen. Er staat een tafel waar bijvoor-

beeld bloemstukken worden gemaakt.

De tuin is een publieke voorziening en trekt veel ‘gewone’

bezoekers uit het dorp. Er zijn dieren, fruitbomen, een

kruidentuin en een jeu de boules-baan. In het voorjaar

komen kinderen van het kinderdagverblijf er paaseie-

ren zoeken, in de zomer picknicken zij er. Bij mooi weer

maken groepen voor activiteiten gebruik van een grote tafel

buiten.

De gemeenschapstuin is ook een miniwerkgelegenheidspro-

ject. Medewerkers van de sociale werkvoorziening hebben

de tuin aangelegd, uitkeringsgerechtigden met een indicatie

voor de sociale werkvoorziening onderhouden het groen nu.

De verzorging van de dieren – zeven dagen per week – is in

handen van re-integratiekandidaten van de afdeling Werk

en Inkomen. Annelies Goossens is een van hen. Het werk is

haar lust en leven. ‘Ik doe het heel graag,’ zegt Annelies. ‘Ik

zorg voor de konijnen, kippen en geiten. Als ze ziek zijn, ga

ik met ze naar de dierenarts. Inenten kan ik zelf, dat heb ik

geleerd tijdens de cursus die we moesten volgen voordat we

hier begonnen. Ik maak met veel bezoekers een praatje. Ze

kennen me en waarderen mijn werk, dat vind ik heel fijn.’

De Rucphense tuin is een project van de gemeente, woning-

corporatie en de aanpalende verzorgingsinstelling. Ook

de provincie Noord-Brabant levert een financiële bijdrage.

1+1=3 Het idee voor de gemeenschapstuinen ontstond

vanuit een 1+1=3 gedachte. Jacqueline van der Lubbe, adviseur

bij RadarAdvies, landelijk bureau voor sociale vraagstukken,

Annemiek Onstenk

Een kaal grasveld waar niets gebeurde, wordt in de Rotterdamse deelgemeente

Hoogvliet omgetoverd tot een mooie gemeenschapstuin. Buurtbewoners en ande-

re gebruikers hebben van tevoren kunnen aangeven hoe ze de tuin graag ingericht

willen zien. Wat vermag een gemeenschapstuin? De vele mogelijkheden van soci-

aal groen in de wijk.

Werken en leren in de

gemeenschapstuin

Welzijn

Sociaal groen in de wijk

TSB_04_10.indd 14TSB_04_10.indd 14 3/24/2010 5:35:00 PM3/24/2010 5:35:00 PM

15 sociaalbestek 4/2010

Het zwaartepunt van de organisatie wordt verlegd van ste-

delijk naar deelgemeentelijk niveau. De projectleider van

SoZaWe blijft wel bij de tuinen betrokken, onder meer omdat

cliënten van de sociale dienst op participatiebanen er leer/

werkervaring op zullen doen.

Hoogvliet en Delfshaven zoeken naar geschikte plekken voor

de gemeenschapstuin. Als de locaties zijn aangewezen en

goedgekeurd, betrekt men Woonbron erbij, de verhuurder

van de omliggende woningen en grootste woningcorporatie

in de wijken. Ook die is enthousiast. ‘Zo’n tuin stimuleert

de bewonersbetrokkenheid bij de buurt en ontmoetingen,’

zegt adviseur Ronald Luiten van Woonbron. ‘De naastgele-

gen basisschool, Villa De Notenkraker, moet het kloppende

hart van de wijk worden. De gemeenschapstuin is een mooie,

aanvullende voorziening. Woonbron betaalt graag mee aan

de aanleg en het onderhoud, ook als investering in de kwali-

teit van de woonomgeving.’

én tuinontwerper zag mogelijkheden om ‘saai’ openbaar

groen te veranderen in letterlijk en figuurlijk bloeiende ont-

moetings-, participatie-, leer- en werkplekken. ‘Openbare

ruimte wordt uit kostenoverwegingen vaak weinig uitnodi-

gend of helemaal niet ingericht. De opzet is om die ruimte

om te bouwen tot iets van meer maatschappelijke waarde,

dat dient als sociaal bindmiddel van mensen aan de zijlijn en

minder kwetsbare burgers, jong en oud. De gemeenschaps-

tuin moet laagdrempelig en verleidelijk zijn.’ Het innovatieve

concept is ondergebracht bij en verder ontwikkeld door Ra-

darAdvies. In Rucphen werden de eerste gemeenschapstui-

nen aangelegd.

Min of meer bij toeval krijgt de dienst Sociale Zaken &

Werkgelegenheid (SoZaWe) van Rotterdam in 2008 lucht van

de gemeenschapstuinen. De dienst toont direct interesse om

de mogelijkheden van het concept te verkennen voor wijken

en werklozen in de grote stad. ‘Wat ons het meeste aanspreekt

is het bevorderen van sociale cohesie in de wijk en de samen-

werking die nodig is om een gemeenschapstuin te realiseren,’

zegt Mart Toet, directeur SoZaWe in Rotterdam. ‘Zo’n tuin

past naadloos in de wijkaanpak van grote gemeenten en sluit

goed aan bij ons streven burgers te activeren en te betrekken

bij de samenleving.’

Toet noemt de gemeenschapstuin ‘een uniek concept’, dat

veel kansen biedt voor burgerparticipatie, integratie en

ontmoeting.

Betrokken SoZaWe van de gemeente trekt Jacqueline

van der Lubbe aan ter ondersteuning van het project. Zij ad-

viseert de projectleider tijdens de opzet en fasering van het

project, denkt mee tijdens de uitvoering en levert ook hier het

tuinontwerp. Van der Lubbe: ‘We werken met de zogenoemde

Voor-en-door methodiek. Gemeenschapstuinen moeten van

onderop gestalte krijgen, niet van boven naar beneden in

wijken worden gedropt. Niet alleen het eindproduct, de uit-

eindelijke tuin, brengt organisaties en mensen bij elkaar en

bindt hen aan de wijk, maar vooral ook het wordingsproces.’

Een gemeenschapstuin kent dan ook geen standaardformule.

De inrichting wordt afgestemd op de situatie, wensen en pro-

blematiek in de betreffende wijk.

De Rotterdamse initiatiefnemers polsen de belangstelling

voor een gemeenschapstuin bij enkele deelgemeenten. De tuin

komt immers op hun grondgebied. Deelgemeenten Hoogvliet

en Delfshaven reageren snel en enthousiast. Daar komen dan

ook de eerste gemeenschapstuinen in de Maasstad.

Welzijn

Gemeenschapstuin met kas en moestuin bij De Vlegter, Rucphen

TSB_04_10.indd 15TSB_04_10.indd 15 3/24/2010 5:35:01 PM3/24/2010 5:35:01 PM

16 sociaalbestek 4/2010

als kinderen, jongeren, buurtvaders, allochtone vrouwen en

ouderen is apart naar hun mening gevraagd.

In de ateliers is vooral met foto’s en beeldmateriaal gewerkt.

Mensen kunnen met plakkertjes aangeven wat ze waar willen

hebben. In Hoogvliet geven jongeren bijvoorbeeld te kennen

dat ze graag een (muziek)podium in de tuin willen.

Op basis van alle inbreng wordt een schetsontwerp gemaakt.

Toekomstige gebruikers kunnen daar hun mening over geven.

Waar nodig volgen aanpassingen.

Voorjaar 2010 worden de twee Rotterdamse gemeenschaps-

tuinen opgeleverd en feestelijk geopend. Een stuurgroep, met

wederom de deelgemeente, woningcorporatie en SoZaWe,

neemt dan de taak van het projectteam over. De samenwer-

kingspartners hebben de financiering van de tuin voor vier

jaar vastgelegd.

De tuinen gaan leer/werkgelegenheid bieden aan tien tot twin-

tig mensen per jaar per tuin. De participatiebanen worden

bekostigd met reguliere re-integratiegelden. De re-integratie-

kandidaten volgen een korte opleiding in groenonderhoud

De bepalende en betalende partijen (de deelgemeenten,

SoZaWe, enkele stedelijke diensten en Woonbron) vor-

men samen een projectteam in beide wijken. Dat bepaalt

op welke doelgroepen de gemeenschapstuin zich primair

gaat richten en legt contact met het opbouw-, jongeren- en

sociaal-cultureel werk, bewoners- en ouderenorganisaties,

de kinderopvang en scholen. In zogeheten projectateliers

worden de mogelijke contouren van de tuin besproken.

Het sociaal-cultureel werk neemt de bewonersparticipatie

op zich. Om bewoners en specifieke doelgroepen vanaf de

ontwerpfase te betrekken bij het maken van de tuin, wor-

den ontwerpateliers georganiseerd. In plaatselijke krantjes

en nieuwsbrieven, op scholen en in multifunctionele accom-

modaties verschijnen oproepen om mee te denken. Sociaal-

cultureel werkers en vrijwilligers uit de buurt gaan huis-

aan-huis bij buurtbewoners langs om te vragen of ze naar

het atelier willen komen en hun zegje willen doen. Bij direct

omwonenden nemen ze een enquête af en wordt persoon-

lijk een uitnodiging overhandigd. Specifieke doelgroepen

Welzijn

Leerlingen van een praktijkschool vervaardigen de dierenhokken in Rucphen

TSB_04_10.indd 16TSB_04_10.indd 16 3/24/2010 5:35:02 PM3/24/2010 5:35:02 PM

17 sociaalbestek 4/2010

Welzijn

en zullen ook worden ingezet voor onderhoudswerkzaamhe-

den in de wijk.

Beheer ‘De gemeenschapstuin is van en voor de gebrui-

kers, het is hun pronkstuk,’ zegt Jacqueline van der Lubbe.

‘Uitgangspunt is dat de gemeenschapstuin multifunctioneel

wordt gebruikt.’ In de praktijk kunnen de activiteiten in de

tuin van uiteenlopende groepen tot botsingen leiden. Een

bekend voorbeeld van tegenstrijdige belangen is geluid pro-

duceren door de ene en de behoefte aan rust en stilte van de

andere groep. ‘Daarom is het zo belangrijk om mensen vanaf

het begin bij de tuin te betrekken, zeggenschap te geven en

de wensen van verschillende gebruikersgroepen tijdens het

ontwerpen mee te nemen. Bovendien kun je toekomstige

gebruikers inzetten bij de aanleg.’ In Rucphen hebben leer-

lingen van een praktijkschool bijvoorbeeld de banken en de

dierenhokken in de gemeenschapstuin gemaakt.

Maar dan nog vallen de vruchten van een gemeenschapstuin

niet vanzelf van de geplante bomen. Daarom zijn er heldere

afspraken gemaakt over het onderhoud, het beheer en de

programmering.

In Rucphen zorgen bewoners en professionals in zogenoem-

de tuincommissies voor de public relations en program-

mering van activiteiten in de tuinen. Zij doen dat in over-

leg met de gebruikers. De sociale werkvoorziening doet het

groenonderhoud.

In Rotterdam sluit men contracten af over het beheer, de vei-

ligheid, de programmering en het onderhoud van de gemeen-

schapstuinen. Het sociaal-cultureel werk zal er in samenspraak

met de bezoekers op toezien dat er voldoende activiteiten zijn.

Een beheerbedrijf zal dagelijks een ronde maken om troep op

te ruimen en eventuele kleine reparaties te verrichten. Omdat

de twee tuinen middenin de wijk liggen, zorgen omwonenden

en bijvoorbeeld wijkbewoners die ’s avonds de hond uitlaten

voor sociale controle buiten kantoortijd. Het is bovendien de

bedoeling dat SoZaWe re-integratiekandidaten inzet die uit

dezelfde wijk afkomstig zijn. Ook dat werkt mogelijk preven-

tief. Mochten vandalen vernielingen aanrichten of voor over-

last zorgen, dan zullen de werkers in het geweer komen: blijf

met je handen van onze tuin af! Iets dat van jezelf is, wil je heel

houden, zo is de verwachting.

Dagelijks bestuurder Jacqueline Cornelissen (deelgemeente

Hoogvliet): ‘Jongeren zijn er vanaf het begin bij betrokken.

Ze weten dat ze kunnen chillen in de tuin zonder overlast te

veroorzaken.’

Winst De gemeente Rucphen hoopte met de gemeen-

schapstuinen nieuwe, duurzame leer-, werk- en ontmoetings-

plaatsen voor verschillende bevolkingsgroepen te creëren. Is

dat gelukt? Volgens Annelies Goossens wel. ‘Het aantal be-

zoekers neemt toe, zowel van omwonende ouderen als van

mensen uit het dorp.’ Ook Jacqueline Cornelissen verwacht

dat het gaat lukken. ‘Dit is een ontzettend leuk project. De

gemeenschapstuin wordt een plek in de buurt waar jongeren

wat kunnen leren en waar mensen trots op zijn. Ze hebben

het zelf mee helpen ontwikkelen. Zo geef je de wijk terug aan

de bewoners.’

Jacqueline van der Lubbe vindt dat er met gemeenschaps-

tuinen winst op verschillende terreinen valt te behalen.

‘Vanuit het perspectief van deelgemeenten brengt het ont-

werp, de aanleg, het onderhoud en het gebruik van de tuin

In het ontwerpatelier in Delfshaven plakken ouderen aanwijzingen op de

tekeningen

TSB_04_10.indd 17TSB_04_10.indd 17 3/24/2010 5:35:03 PM3/24/2010 5:35:03 PM

Welzijn

mensen en de wijk, niet de sociale zekerheidswetten, beleids-

regels en ambtelijke kokers van de gemeentelijke organisatie.’

SoZaWe wil, samen met deelgemeenten, woningcorporaties

en anderen bijdragen aan wijkontwikkeling en sociale cohesie.

Daarbij moeten verschillende gemeentelijke budgetten kunnen

worden ingezet, waaronder participatiebudget en Wmo-gelden.

Toet: ‘Geen enkele dienst, afdeling of organisatie kan wijkvraag-

stukken oplossen zonder verder te kijken dan de eigen taak. De

sociale dienst moet het kantoor uit en meedoen in de wijken!

Daar hebben we mogelijkheden voor en die willen we benutten.

Samen zetten we ons in voor de sociale kwaliteiten van de stad.

En daar lenen gemeenschapstuinen zich goed voor.’

Annemiek Onstenk is journalist.

veel partners samen, zoals bewonersorganisaties, woningcor-

poraties, welzijnsstichtingen, scholen en toezichthouders.

Bovendien komen meerdere lokale, sociale doelstellingen aan

bod, vooral wat betreft activering van vrijwilligers en mensen

met een uitkering: educatie, arbeidsre-integratie en burger-

participatie. Ten slotte verbindt een gemeenschapstuin spe-

cifieke doelgroepen als ouderen, jongeren, mensen met een

beperking en mensen zonder werk met elkaar en met de wijk.

Dat met zo’n mooie tuin tegelijkertijd ook de kwaliteit van de

openbare ruimte verbetert, is alleen maar meegenomen.’

Meedoen Het betrekken van organisaties en bewoners in

de ontwerp- en later uitvoeringsfase en alle partijen op een

lijn krijgen kost veel tijd. Maar al tijdens het realisatieproces

wordt sociale winst geboekt en dat rechtvaardigt de tijdsin-

vestering, vindt Mart Toet van SoZaWe.

‘Sociale Zaken & Werkgelegenheid van Rotterdam wil verder

kijken dan haar eigenlijke taak van activering, arbeidsre-inte-

gratie en inkomensvoorziening. Uitgangspunt van beleid zijn

De gemeenschapstuin in Rucphen geeft kleur aan de omgeving van de naastgelegen zorginstelling

18 sociaalbestek 4/2010

TSB_04_10.indd 18TSB_04_10.indd 18 3/24/2010 5:35:06 PM3/24/2010 5:35:06 PM

19 sociaalbestek 4/2010

Gemeentebegroting

Welzijn

Jan-Jaap Harkema en Jan Korterink

De demissionair staatssecretaris van Binnenlandse Zaken heeft onlangs in de

Kamer verklaard dat in 2011 de korting op het Gemeentefonds tot drie miljard

euro kan bedragen. Dit betekent een afname van ongeveer 18 procent ten opzich-

te van 2010. Daarnaast worden diverse specifieke uitkeringen opnieuw gewogen.

Gemeenten kunnen ervan uitgaan dat de komende jaren

op de gehele begroting aanzienlijk bespaard gaat worden.

Dit vooruitzicht leidt tot de roep om de gemeentelijke over-

heid op alle niveaus kleiner en slagvaardiger te maken; een

hernieuwde kerntakendiscussie ligt voor de hand met als

resultaat ‘minder werk en minder ambtenaren’. Minder met

minder dus. Het afstoten van overheidstaken is in eerdere

takendiscussies op alle overheidsniveaus een uiterst stroperi-

ge weg gebleken die meestal tot weinig daadwerkelijke uitga-

venverminderingen leidt. En in het huidige politieke klimaat

ligt eerder een grotere dan een kleinere rol voor de overheid

voor de hand.

In plaats van ‘minder met minder’, pleiten wij daarom voor

‘beter en slanker’. Wij beschrijven hieronder vier maatregelen

op het terrein van de bedrijfsvoering die kunnen leiden tot

een overheid die burgers en bedrijven beter van dienst is en

tegelijkertijd tot forse besparingen leidt.

Zelfbediening Zelfbediening of self-service is voor be-

drijven en burgers op veel terreinen een vertrouwd concept.

Veel mensen regelen hun bankzaken of vliegtickets zelf via

internet in plaats van zich, binnen kantoortijden, te melden

aan een fysiek loket. Ook Albert Heijn is succesvol met het

concept van self-service waarbij de boodschappen door de

klant zelf gescand en afgerekend worden.

De overheid blijft op het terrein van zelfbediening echter

nog achter. De Belastingdienst de Sociale Verzekeringsbank

(SVB) hebben goede stappen in de juiste richting gezet.

Zo kan een ieder op de website van de SVB zijn aanvraag

voor onder andere AOW en kinderbijslag regelen en is de

Belastingdienst begonnen met vooringevulde formulieren

van burgers. Er is echter veel meer mogelijk. Vele burgerza-

ken lenen zich uit stekend voor (gedeeltelijke of gehele) self-

servicetransacties via internet. Met het delegeren van taken

naar burgers en bedrijven worden deze in staat gesteld op een

tijdstip naar keuze en op een klantvriendelijke manier zaken

af te handelen. Niet alleen besparen burgers en bedrijven

hiermee veel tijd, ook de betreffende gemeente bespaart fors.

Onze ervaring bij overheidsorganisaties toont aan dat door

burgers en bedrijven meer zelf te laten doen besparingen

De gestroomlijnde gemeente

Met minder toch beter en slanker

TSB_04_10.indd 19TSB_04_10.indd 19 3/24/2010 5:35:07 PM3/24/2010 5:35:07 PM

20 sociaalbestek 3/2010

20 sociaalbestek 4/2010

van 20 tot 30 procent mogelijk zijn. Tegelijkertijd is ook

aangetoond dat de tevredenheid over de dienstverlening toe-

neemt: de burger of het bedrijf heeft immers controle over

het proces.1

Wij stellen voor op deze lijn door te pakken: geef het gebruik

van het digitale kanaal voor zowel overheidsinstanties als

voor burgers en bedrijven een veel meer verplichtend karak-

ter. Veel sterker moet worden uitgedragen dat de overheid in

haar transacties met burgers en bedrijven anno 2010 op een

andere manier werkt en het liefst zo veel mogelijk van haar

transacties wil afhandelen via internet.2

Werk samen De overheid kent bij de uitvoering van

haar taken een onderscheid tussen verantwoordelijkheid,

bevoegdheid en taakuitvoering. In plaats van de discussie

te voeren over verantwoordelijkheid en bevoegdheid (‘van

wie is het?’ en ‘waar hoort het?’) is het veel nuttiger om naar

de taakuitvoering te kijken (‘hoe, door wie en waar kunnen

we deze specifieke taak het beste uitvoeren?’). Hier is winst

te behalen. Gemeenten kunnen door het combineren en in-

tegreren van hun ondersteunings- en uitvoeringstaken snel

en veel besparen. Bij de uitvoering van de Wwb werken een

aantal gemeenten al verregaand samen. Dat kan ook op an-

dere terreinen, zoals op het gebied van vergunningverlening,

subsidieverstrekking, inkoop en ICT. Dat levert enorme be-

sparingen op.

Wij pleiten voor vergaande samenwerkingsverbanden op alle

niveaus van de overheid op het gebied van de uitvoerende

en ondersteunende taken. De verantwoordelijkheid en de

bevoegdheid voor een bepaalde taak blijft bij de publieke

organisatie waar het oorspronkelijk belegd was, maar voor

de uitvoering wordt praktisch gekeken hoe, met wie en waar dit

het beste en tegen de laagste kosten kan worden uitgevoerd.

E-overheid Op het gebied van e-overheid zien we dat in de

afgelopen jaren veel ‘in de steigers’ is gezet. Dit werk begint nu,

zij het langzaam, baten te genereren, zowel in verbetering van

de dienstverlening aan burgers en bedrijven als in kostenbespa-

ringen. Ons advies is: stel aanvullend daaraan harde doelstel-

lingen die nadrukkelijk betrekking hebben op het te behalen

resultaat (lagere kosten en verhoogde dienstverlening). En kies

er vervolgens voor om de uitvoeringspartijen actief te stimule-

ren, aan te jagen en te ondersteunen door het faciliteren van

kennisdeling tussen de partijen en door strak te monitoren.

E-overheid is de sleutel tot een beter presterende overheid

tegen lagere kosten. Boek de te behalen besparingen door

middel van expliciet gemaakte doelstellingen op voorhand

in. Een besparing van 20 tot 30 procent is mogelijk.3

Thuiswerken Het vreemde idee dat iedere ambtenaar

dagelijks op zijn werkplek moet zijn, kost ontzettend veel

geld. Dankzij de ondersteuning van ICT is het mogelijk om

te werken op een plaats en tijd naar keuze. Hoewel er eerste

stappen gezet zijn (bijvoorbeeld inspecties op afstand) is hier

nog veel meer winst te behalen. Dit vraagt enerzijds investe-

ringen in – vereenvoudigde - ICT, maar levert bewezen facili-

taire besparingen op. Denk hierbij aan verminderde kosten

voor gebouwen, parkeerplekken of beveiliging. Uit concrete

projecten waar Capgemini als bedrijf bij betrokken is, weten

wij dat ook in de publieke sector het nieuwe werken aanzien-

lijke besparingen kan opleveren (en oplevert, indien de regie

strak en de monitoring direct is).4

Maak het nieuwe werken daarom de norm. Geef iedere ambte-

naar (binnen de gehele overheid) de mogelijkheid om thuis te

werken. Hier is in de komende cao voor gemeenteambtenaren

terecht aandacht voor. Het nieuwe werken leidt niet alleen tot

een aanzienlijke vergroting van de efficiëntie en productivi-

teit, maar ook tot andere positieve neveneffecten. Zo betekent

het nieuwe werken ook een verminderde druk op de infra-

structuur, geeft het een betere balans tussen werk en privé en

een positiever imago van de overheid op de arbeidsmarkt.

Samenvattend stellen wij dat op basis van deze vier oplos-

singsrichtingen gemeentelijke besparingen van 20 à 30

Vele burgerzaken lenen zich uitstekend voor self-servicetransacties via internet

Gemeentebegroting

TSB_04_10.indd 20TSB_04_10.indd 20 3/24/2010 5:35:07 PM3/24/2010 5:35:07 PM

21 sociaalbestek 3/201021 sociaalbestek 4/2010

procent mogelijk zijn. Wij zien deze aanpak als een effectie-

vere wijze om te komen tot een betere en slankere gemeente-

lijke overheid dan de politiek beladen discussies over kern-

taken. Deze aanpak vergt een behoorlijke transformatie van

de organisatie van overheden en de wijze van uitvoering van

beleid5, maar, mits voorzien van een goede veranderstrategie

en de juiste regie ( en leiderschap), is die transformatie zeker

te realiseren. Het perspectief ervan is aantrekkelijk: niet min-

der doen als overheid, maar meer doen met minder!

Jan-Jaap Harkema is Senior Consultant en Jan Korterink Principal

Consultant bij Capgemini Consulting.

Noten:

1. Zie voor de (kosten)voordelen van het zelf online aanvragen van in dit

geval bouwvergunningen het rapport Meijer, F., 2006, On-line aanvraag

van bouwvergunningen. Gouda: Habiforum.

2. ‘… nog niet de helft van de gemeenten (heeft) inzet getoond om de formu-

lieren begrijpelijker te maken voor de burger. Ook is het in maar weinig

gemeenten mogelijk om elektronisch een afspraak te maken voor het opha-

len van een rijbewijs of identiteitsbewijs.

De gemeenten hebben iets minder dan een jaar de tijd om de dienstverle-

ning op orde te brengen. Daarna volgen er sancties. Staassecretaris Ank

Bijleveld: ‘Dit jaar willen we het nog proberen met stimuleren, maar als dat

niets oplevert, dan wil ik toch kijken of we ook niet met een vorm van straf

moeten werken.’ Nieuwsbrief InOverheid.nl, 11 januari 2010.

3. Zie voor een internationale e-overheid vergelijking het rapport: http://www.

capgemini.com/insights-and-resources/by-publication/2009-egovern-

ment-benchmark/

4. Zie hiervoor ook http://www.overhetnieuwewerken.nl/nieuws/new-way-of-

working-bij-capgemini-nederland

5. Zie hiervoor ‘Navigerend Transformeren’ (september 2009) waarin

Capgemini de transities en wijze van transformeren beschrijft die nodig

zijn indien in de publieke sector wordt ingezet op kosten, klanten en ketens

(K3). Deze publicatie is te downloaden en (kostenloos) te bestellen via cap-

gemini.com.

Gemeentebegroting

Geef iedere ambtenaar de mogelijkheid om thuis te werken

TSB_04_10.indd 21TSB_04_10.indd 21 3/24/2010 5:35:08 PM3/24/2010 5:35:08 PM

de tien deeltijd-WW-uitkeringen naar werknemers die wonen

in Noord-Brabant en Limburg. In Zeeland wordt het minst

gebruikgemaakt van de regeling.

Dat de vraag naar deeltijd-WW zich vooral in het zuid- en

oost-Nederland concentreert, wordt duidelijk als het aan-

tal uitkeringen voor de deeltijd-WW wordt afgezet tegen

de werkzame beroepsbevolking. Naar verhouding ontvan-

gen werknemers in Limburg de meeste uitkeringen: 13

per duizend werkenden. Daarna volgen Noord-Brabant en

Overijssel met respectievelijk 8,5 en 7 deeltijd-WW-ers per

duizend werkenden. In het westen wordt de regeling het

minst gebruikt.

22 sociaalbestek 4/2010

Signalement van het CBS

Deeltijd-WW is onderdeel van een pakket maatregelen dat

het demissionair kabinet in maart 2009 presenteerde. In april

2009 gaat de regeling voor deeltijd-WW van start en eind juni

worden al bijna 19 duizend uitkeringen verstrekt. In dezelf-

de maand wordt de regeling gesloten omdat het maximum

bedrag is bereikt, waarna in juli een nieuwe, aangescherpte

regeling van kracht wordt. Eind 2009 is het aantal uitkerin-

gen deeltijd-WW toegenomen tot bijna 40 duizend. Bijna de

helft hiervan gaat naar werknemers in de metaalsector. Nog

eens 10 duizend komen terecht bij de groot- en detailhandel

en de zakelijke dienstverlening.

Niet in alle delen van het land wordt in gelijke mate gebruik-

gemaakt van de deeltijd-WW. Eind 2009 gaan ruim vier op

Ton van Maanen

De kredietcrisis maakte in Nederland een abrupt einde aan een periode van conjunc-

turele voorspoed. De werkloosheid nam in rap tempo toe: eind 2009 telde de werk-

loze beroepsbevolking ruim 130 duizend personen meer dan een jaar eerder. De

deeltijd-WW was een van de maatregelen om deze snelle groei tot staan te brengen.

Bijna 40 duizend mensen met deeltijd-WW

TSB_04_10.indd 22TSB_04_10.indd 22 3/24/2010 5:35:08 PM3/24/2010 5:35:08 PM

23 sociaalbestek 4/2010

Met het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening

geeft de Rijksoverheid aan gemeenten het signaal dat kwali-

tatief goede en effectieve schuldhulpverlening een belangrijk

onderdeel is van de dienstverlening in het sociaal domein.

Bij onder meer de parlementaire behandeling van de Wmo is

eerder gesproken over wettelijke verankering van schuldhulp-

verlening in het lokale sociale domein. Met name de discussie

over de financiering weerhield Den Haag tot voor kort een

wettelijk kader uit te werken.

De aanleiding om er in 2008 toch voor te kiezen een wet-

telijk kader in te voeren, was onder meer dat uit onder-

zoek1 bleek dat in te veel gemeenten de schuldhulpverle-

ning niet toegankelijk was voor een ieder die daar behoefte

aan had, het slagingspercentage te laag was, de uitval

te hoog en wachttijden te lang. Alleen al de aankondi-

ging door de staatssecretaris van een wettelijk kader2, de

daarop volgende brieven over de uitwerking en de brede

Kamermeerderheid die er vanaf de eerste brief bleek,

heeft diverse gemeenten tot beweging gebracht. Zo zijn er

gemeenten die in de afgelopen anderhalf jaar flink heb-

ben geïnvesteerd in het wegwerken van wachtlijsten3 of het

opzetten van preventie of nazorg.4 Andere gemeenten zoals

de Drechtsteden5 grijpen het wettelijk kader aan om juist

in de komende periode verder te gaan met het innoveren

van hun uitvoeringspraktijk.

Het vooruitzicht van een wettelijk kader was en is voor deze

gemeenten reden om de effectiviteit van de schuldhulpver-

lening te vergroten. Alleen al vanwege de positieve bewegin-

gen die ontstaan door de aankondiging en indiening van het

wetsvoorstel zijn wij enthousiast.

Zorgen De positieve insteek van hierboven betekent niet

dat wij onbezorgd zijn over de toekomst van de schuldhulp-

verlening. Integendeel. Het wettelijk kader is een belangrijke,

maar naar ons idee onvoldoende stap om de komende jaren

de grote opgaven op het terrein van de schuldhulpverlening

aan te kunnen. In onder meer de notitie ‘Met minder geld

beter en meer schuldhulpverlening’6 hebben wij onze zorgen

over de toekomst uitgewerkt. Wij voorzien dat in de komende

jaren een aantal ontwikkelingen gaan samenkomen die tot

serieuze uitvoeringsproblemen gaan leiden:

gemeenten staan de komende jaren voor een Ÿ

bezuinigingsopgave van naar verwachting 20 procent;

het aantal mensen dat een beroep doet op de schuld-Ÿ

hulpverlening neemt de komende jaren flink toe (zie

kader 1);

Het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening

Nadja Jungmann en Erica Schruer

Voor de val van het kabinet heeft staatssecretaris Klijnsma op 21 januari het wets-

voorstel gemeentelijke schuldhulpverlening bij de Tweede Kamer ingediend. Het

wetsvoorstel kan voor gemeenten een inspiratie zijn in de verdere professionali-

sering van de schuldhulpverlening. Maar is het voldoende om de grote opgave te

realiseren waar gemeenten de komende periode voor staan?

Schuldhulpverlening

Wenkend perspectief in spannende context

TSB_04_10.indd 23TSB_04_10.indd 23 3/24/2010 5:35:08 PM3/24/2010 5:35:08 PM

24 sociaalbestek 4/2010

steeds meer crediteuren krijgen een afwijkend invor-Ÿ

deringsregime of een uitzonderingspositie bij

schuldregelingen(zie kader 2);

er is sprake van een vertrouwenscrisis tussen schuld-Ÿ

hulpverlening en crediteuren, waarbij crediteuren niet

zelden twijfelen aan de kwaliteit en effectiviteit van de

schuldhulpverlening.

Het duurt nog even voordat de nieuwe werkelijkheid van

meer schuldenaren en minder middelen zich aandient. In

onder meer de eerder aangehaalde notitie hebben wij er daar-

om voor gepleit om op de korte termijn een aantal acties te

ondernemen en ondertussen na te gaan denken over het toe-

komstige stelsel waarbij een fundamenteel andere inrichting

daarvan een van de opties is.

Schuldhulpverlening

Beroep op schuldhulpverlening gaat verder toenemen

In 2009 nam het beroep op de schuldhulpverlening toe

met ongeveer 20 procent (opgave NVVK ongeveer

60.000 nieuwe dossiers). Algemeen wordt verwacht,

dat die stijging de komende jaren doorzet door een aan-

tal verschillende factoren. Belangrijke aanleidingen voor

de toename zijn:

• lang niet alle gezinnen die met werkloosheid te maken

krijgen, zijn in staat de inkomensdaling (tijdig) op te

vangen8;

• het normbesef dat het belangrijk is om onvoorziene

uitgaven te kunnen opvangen verandert, waardoor

steeds meer huishoudens bij een (geringe) onvoor-

ziene uitgave al in de problemen komen9;

• een groeiende groep jongeren maakt al voor ze aan

het werk gaat, flinke schulden die een deel van hen

niet zonder problemen kan aflossen als zij eenmaal

werken10;

• er is een groep mensen die door de invoering van de

AWBZ-pakketmaatregel (die inhoudt dat begeleiding

gericht op participatie niet langer uit de AWBZ wordt

gefinancierd) de begeleiding verliest die er tot voor

kort aan bijdroeg dat zij geen (problematische) schul-

den maakten.

Gemeenten aan zet In de afgelopen jaren is de effec-

tiviteit van de schuldhulpverlening in veel gemeenten (flink)

toegenomen. Tegelijkertijd constateren wij ook dat het in een

aantal gemeenten nog altijd slecht gesteld is met de uitvoe-

ring: lange wachtlijsten, lage slagingspercentages en grote

uitval. En helaas speelt dit niet alleen in kleine maar zeker

ook in een aantal (middel)grote gemeenten. Gemeenten zijn

nu als eerste aan zet om op de korte en middellange termijn

de nodige acties te ondernemen opdat we tijd hebben om na

te denken over de inrichting op de langere termijn. Gesteld

dat gemeenten de opgave met beide handen aangrijpen en de

komende periode resultaten boeken, dan zijn daarna ook cre-

diteuren en het Rijk aan zet door vaker mee te gaan werken

(crediteuren) en kritisch te kijken naar het woud van uitzon-

deringsposities en invorderingsbevoegdheden dat ontstaat

(Rijk). Het wetsvoorstel alleen is niet genoeg om effectievere

schuldhulpverlening te realiseren.

Op korte termijn hebben we nog geen nieuwe visie ontwik-

keld op welke manier de schuldhulpverlening ‘toekomst-

proof ’ kan worden gemaakt. Om gemeenten die ook de

komende tijd al te maken hebben met bezuinigingen en meer

aanvragen op weg te helpen, werken wij hieronder een aantal

acties uit waar wij aan denken om snel betere resultaten te

kunnen boeken voor de vele schuldenaren wiens financiële

problemen allesoverheersend zijn geworden.

bied een hulpaanbod dat aansluit op de concrete mogelijk-Ÿ

heden en wensen van de schuldenaar zonder de crediteu-

ren tekort te doen. Dit betekent bijvoorbeeld een verschui-

ving van het doel ‘iedereen schuldenvrij’ naar ‘hanteerbare

schulden voor iedereen’ met een daarop aansluitende set

aan producten waar bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam

nu over nadenkt. Hiermee wordt de uitval teruggedrongen

en het slagingspercentage verhoogd;

het voormalige landelijk platform integrale schuld-Ÿ

hulpverlening heeft vele bruikbare katernen uitgege-

ven, die nauwelijks aan actualiteit hebben ingeboet. Ga

niet denken en beleid maken, maar doen: organiseer de

samenwerking in de keten en niet sec rondom de schuld-

hulpverlening. Zorg er daarbij voor dat je transparant

en betrouwbaar bent in je uitvoering: leg uit wat je doet

en kom je afspraken na, zowel met crediteuren als met

schuldenaren;

samenwerking wordt ook gestuurd door geld. Neem in Ÿ

de subsidieverordeningen van ketenpartners, zoals het

TSB_04_10.indd 24TSB_04_10.indd 24 3/24/2010 5:35:09 PM3/24/2010 5:35:09 PM

25 sociaalbestek 4/2010

maatschappelijk werk of de verslavingszorg, op wat er

van hen verwacht wordt als bijdrage aan de uitvoering

van onder meer de schuldhulpverlening;

integrale schuldhulpverlening gaat niet alleen over gedrags-Ÿ

veranderingen bij schuldenaren, maar ook over participatie

en het gebruik van voorzieningen zoals armoedebeleid of

landelijke inkomensondersteunende voorzieningen zoals

huur- en zorgtoeslag. Leg daarom ook expliciete verbindin-

gen met het Wmo-veld en manieren om niet-gebruik tegen

te gaan zoals formulierenbrigades en vrijwilligers (‘budget-

buddies’) die naast de schuldenaar staan en voor hem of

haar een bondgenoot kunnen zijn om de orde in de dage-

lijkse huishoudfinanciën te bewaren7;

werk de bovenstaande elementen op een samenhangende Ÿ

en meetbare wijze uit in een gemeentelijk plan zodat de

gemeenteraad en het college medeverantwoordelijk wor-

den voor de sturing en resultaten.

De nieuwe wetgeving biedt kansen en mogelijkheden

aan gemeenten om te komen tot goede integrale schuld-

hulpverlening. Het is aan de gemeenten om die kansen en

mogelijkheden te benutten, want een kaderwet biedt gemeen-

ten nu eenmaal de ruimte voor eigen invulling. De proble-

men in individuele huishoudens zijn te groot om te gaan

twisten over de vraag hoe dwingend de nieuwe wet wordt.

Iedere gemeente die oog heeft voor haar inwoners realiseert

zich dat ineffectieve schuldhulpverlening leidt tot groot ver-

driet bij schuldenaren, kosten bij crediteuren en grote neven-

kosten voor het publiek domein aan huisuitzettingen, andere

hulpverlening en sociale uitsluiting. Wij verkeren in gespan-

nen afwachting hoe de situatie zich in de komende jaren

zal ontwikkelen en zullen daaraan waar mogelijk het onze

bijdragen.

Nadja Jungmann is senior adviseur sociaal domein; Erica Schruer is

advocaat bij Schruer Advocaten.

Noten:

1. Jungmann e.a., Schulden? De Gemeente Helpt, Utrecht, 2008.

2. Kamerstukken II, (2008/2009) 24515 nummer 140.

3. Emmen is een voorbeeld van een gemeente die mede onder verwijzing naar

het voornemen van het ministerie om te komen tot een wettelijk kader al

Schuldhulpverlening

Het aantal mensen dat een beroep doet op de schuldhulpverlening neemt de komende jaren flink toe

Foto

: H

erm

an K

ep

py

TSB_04_10.indd 25TSB_04_10.indd 25 3/24/2010 5:35:09 PM3/24/2010 5:35:09 PM

direct in 2008 actie heeft ondernomen. De wachttijden zijn daar in de afge-

lopen periode teruggebracht van 16 naar 5 weken.

4. Gemeenten zoals Arnhem, Enschede en Groningen hebben de afgelo-

pen jaren met succes flink geïnvesteerd in het opzetten van preventie en

nazorg.

5. De gemeenten Alblasserdam, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht,

Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht vormen samen de Drechtsteden.

Op het gebied van de schuldhulpverlening werken zij samen in de Sociale

Dienst Drechtsteden.

6. Zie http://observatrix.blogspot.com/2010/01/met-minder-geld-beter-en-

meer.html.

7. We zien op dit moment een vlucht naar de inschakeling van vrijwilli-

gers uit verschillende hoeken. Voorbeelden van landelijke initiatieven

zijn Humanitas en het recent opgericht Landelijk Platform Christelijke

Schuldpreventie -hulp en -nazorg (LPCS).

8. In de afgelopen maanden nam het aantal werklozen toe met ongeveer

10.000 per maand. (CBS). Uit onderzoek van onder meer het Nibud blijkt

dat degenen die hun baan verliezen in het eerste jaar twee keer zo vaak beta-

lingsproblemen hebben als mensen met een baan. (Nibud, Rondkomen in

economische onzekerheid, Utrecht, 2009) Een deel van hen komt in een

problematische schuldsituatie die zonder professionele hulp niet is op te

lossen.

9. Uit recent onderzoek van onder meer het Nibud en CentiQ blijkt dat

de helft van de Nederlanders onvoldoende geld achter de hand heeft

om tegenvallers te kunnen opvangen (Nibud, Geldzaken in de praktijk,

Utrecht, 2009).

10. Uit recent onderzoek van onder meer het Nibud blijkt dat steeds meer

jongeren al flinke schulden hebben voordat ze aan het werk gaan. De toe-

nemende schuldenproblematiek speelt zowel bij lager als bij hoger opge-

leide jongeren. (Nibud, Leengedrag van studenten, een vooronderzoek

naar studieleningen, schulden en overige geldzaken, Utrecht, 2010; Nibud,

Nationaal scholierenonderzoek 2008/2009, Utrecht, 2009).

26 sociaalbestek 4/2010

Schuldhulpverlening

Steeds meer afwijkende invorderingsregimes of uitzonderingspositie bij schuldregelingen

Bij de inwerkingtreding van de Wsnp in 1998 is geregeld

dat toekomstige termijnen van studieschulden aan de

Dienst Uitvoering Onderwijs (voorheen IBG) niet voor

een wettelijke schuldsanering in aanmerking kwamen.

Het gevolg daarvan was dat dit vervolgens ook gebruik

werd in het minnelijk traject. In de jaren die volgden,

kregen steeds meer crediteuren een afwijkend invorde-

ringsregime of een uitzonderingspositie bij schuldrege-

lingen. Vanuit de verschillende ministeries die de invor-

deringsregimes of uitzonderingsposities creëren is de

redenering helder: ‘iedereen moet in principe zijn ver-

plichtingen nakomen’. Dat geldt echter in beginsel voor

alle schulden, ook in een problematische schuldsituatie.

Het gevolg van de toename van bijzondere posities is

dat er in individuele dossiers steeds meer wringende

situaties ontstaan die vertragend of belemmerend wer-

ken op de uitvoering van schuldhulpverlening, omdat

een bepaalde schuldeiser wordt bevoordeeld.

Voorbeelden van andere bijzondere posities zijn:

• het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIb) hoeft sinds

1 januari 2008 niet meer te werken aan een regeling

als er sprake is van onder meer een Strabis-boete;

• sinds 2009 mogen zorgverzekeraars de zogenaamde

bronheffing toepassen. Bij schuldenaren die minimaal

zes maanden geen premie betaald hebben, mogen de

zorgverzekeraars de premie plus een boete van

30 procent direct van de rekening laten afschrijven;

• per respectievelijk 1 januari en midden 2010 mogen

de rijksbelastingdienst en de afdelingen belastingen

van gemeenten, provincies en waterschappen na

schriftelijke waarschuwingen driemaal duizend euro

laten afschrijven van de betaalrekening van een wan-

betaler en beslag laten leggen tot 81 procent van de

beslagvrije voet (dit laatste is 9 procent lager dan de

norm die voor alle andere crediteuren geldt!);

• daarnaast hanteren sommige crediteuren het middel

van de looncessie om een voorstandspositie voor zich-

zelf te scheppen.

TSB_04_10.indd 26TSB_04_10.indd 26 3/24/2010 5:35:10 PM3/24/2010 5:35:10 PM

27 sociaalbestek 3/201027 sociaalbestek 4/2010

Daar waar andere wetten doordat ze duidelijke rechten/aan-

spraken creëren of een compensatieplicht bij de gemeente

neerleggen, richting geven aan een verdere ontwikkeling, zien

we niets van dit alles terug bij het huidige wetsvoorstel. Het

voorstel ontbeert dan ook een duidelijke visie en de terechte

vraag die gesteld kan worden is, wat de wetgever nu eigenlijk

met dit voorstel wil.

Uitgangspunt van het wetsvoorstel is het eerdere onderzoek

‘Schulden? De gemeente helpt!’. Uit dit onderzoek kwam

onder meer naar voren dat er grote verschillen zijn in effecti-

viteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Met het hui-

dige wetsvoorstel wil de regering daarom vooral een ‘bodem’

leggen, met andere woorden: randvoorwaarden scheppen,

waaraan de gemeentelijke schuldhulpverlening zonder meer

dient te voldoen. Meer specifiek gaat het dan om:

het realiseren van brede toegankelijkheid;Ÿ

het beperken van de wacht- en doorlooptijden enŸ

het tot stand brengen van een integrale schuldhulpver-Ÿ

lening.1

Dat is duidelijke taal, zij het dat we die taal alleen in de

Memorie van Toelichting terugvinden. Want, zoals de Raad

van State in haar advies ook reeds constateert,2 Memorie en

wettekst lopen hier niet een-op-een. De Memorie gaat name-

lijk beduidend verder in de te verwachten effecten dan kan

worden afgeleid uit de wettekst zelf. Het nipt 12 artikelen

tellende wetsvoorstel rept namelijk alleen in zeer beperkte

bewoordingen over de brede toegankelijkheid en het integrale

karakter en laat ook het aspect van de doorlooptijden vrijwel

onaangeroerd. Waar komen dan toch deze duidelijke ver-

wachtingen vandaan? Tijd voor een nadere beschouwing.

Integraal Een van de doelen van het wetsvoorstel is om te

komen tot integrale schuldhulpverlening. Op basis van het

voorstel is het aan de gemeente om die integrale schuldhulp-

verlening zo veel mogelijk te regisseren. Daartoe is in het wets-

voorstel bepaald dat de gemeenteraad een plan vaststelt dat

richting moet geven aan de (ontwikkeling van de) integrale

schuldhulpverlening. De inhoudelijke eisen aan dit plan zijn

Schuldhulpverlening

Vraag naar kritische gemeenteraad en mondige burger

Erik Rutten

Het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening geeft aan de schuldhulpver-

lening het lang verwachte wettelijke kader. Maar op de vraag hoe dat er dan uit-

ziet, blijft de wetgever echter het antwoord schuldig.

Wetsvoorstel schuldhulpverlening

is bodemloos

TSB_04_10.indd 27TSB_04_10.indd 27 3/24/2010 5:35:10 PM3/24/2010 5:35:10 PM

28 sociaalbestek 3/201028 sociaalbestek 4/2010

in hoge mate gelijk aan de wettelijke eisen aan het Wmo-plan,

zoals vastgelegd in artikel 3 van de Wmo. Dat laatste houdt

in dat het plan concrete ideeën dient te bevatten rond doel-

stellingen, acties, maatregelen en resultaten.

Vraag is of de stand van zaken binnen de schuldhulpverle-

ning, juist bij de gemeenten waarvan de wetgever verwacht

dat zij een inhaalslag gaan maken, van dien aard is dat zij

dusdanige concrete stappen kunnen benoemen. De gevraag-

de regietaak verlangt immers managementinformatie en die

informatie is juist bij deze gemeenten zeer beperkt tot hele-

maal niet aanwezig. Dat herbergt het zeer grote risico dat

niet zo zeer objectieve cijfers als wel subjectieve waarnemin-

gen leidend worden bij het opstellen van het plan. Zo kan het

gebeuren dat niet de daadwerkelijke caseload-cijfers, maar de

beleving van de schuldhulpverlener bepalend wordt voor de

te maken keuzes.

Het laatstgenoemde risico speelt trouwens breder, omdat ook

verschillende begrippen binnen de schuldhulpverlening niet

nader zijn gedefinieerd. Begrippen als preventie en nazorg

missen elke wettelijke invulling en datzelfde geldt ook voor

het begrip ‘integrale schuldhulpverlening’.3 Dat heeft al

snel tot gevolg dat deze zaken verworden tot wat de desbe-

treffende beleidsmedewerker er onder verstaat. De medede-

ling dat nazorg voldoende is geborgd, vraagt in wezen dus

steeds de uitleg wat in dat verband dan onder nazorg wordt

verstaan. Vervolgvraag is dan of aldus deze taak voldoende

effectief is weggezet en zo nee, welke extra acties noodzakelijk

zijn. Alleen zo kan binnen een gemeente ook daadwerkelijk

een ontwikkeling naar integrale schuldhulpverlening wor-

den vormgegeven. Een kritische houding van met name de

gemeenteraadsleden is daarbij meer dan een vereiste.

Wachtlijsten Een ander aspect dat het voorstel beoogt te

verbeteren, is de snelheid waarmee hulp wordt geboden. Dit

heeft een vrij concrete regeling gevonden in het toekomstige

artikel 4. Op basis van dit artikel krijgen gemeenten immers

na een verzoek tot schuldhulpverlening nog maximaal vier

weken de tijd om tot actie over te gaan. Deze termijn is be-

duidend korter (maximaal drie dagen) als er sprake is van be-

dreigende schulden.4 Dat lijkt een behoorlijk stringent voor-

schrift, vraag is echter of het dat ook is. De hier genoemde

termijnen zijn immers enkel termijnen van orde. Ze geven

de burger dus geen afdwingbaar recht. Daarbij komt nog

dat het begrip wachttijd dusdanig is omschreven dat van de

gemeente binnen de genoemde termijn ook geen zware actie

wordt verlangd. Wachttijd is namelijk enkel de tijd die ver-

strijkt tussen het verzoek van de burger en het eerste gesprek

waarin de hulpvraag wordt vastgesteld. Een (kort) gesprek

met de verzoeker binnen de eerste vier weken is dus reeds vol-

doende om een wachtlijstprobleem in de zin van de wet te

voorkomen.

Waar de wettekst zelf, noch de Memorie van Toelichting,

echter duidelijk in is, is de vraag of een (schriftelijk) verzoek

om in aanmerking te komen voor schuldhulpverlening niet

moet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van arti-

kel 4:1 Algemene wet bestuursrecht. Het gaat immers – zo

zullen we later nog zien – om een aanvraag tot het afgeven

van een beschikking en daarop is de Wet dwangsom van toe-

passing. Dat zou wederom inhouden dat de gemeente niet

alleen binnen vier weken een eerste gesprek met de verzoeker

dient te hebben, maar dat zij ook binnen een redelijke termijn

van maximaal acht weken tot een besluit dient te komen.

Die termijn is voor de burger af te dwingen en verlangt van

de gemeente meestal beduidend meer actie dan een simpel

gesprek. Zonder het met zo veel woorden te zeggen komt op

die manier snellere hulp bij de aanpak van schulden toch

dichterbij. Vereist lijkt daarbij – zeker in eerste instantie – wel

dat de burger zich mondig opstelt en aldus gebruik maakt

van zijn mogelijkheden om de afhandelingtermijnen in acht

te laten nemen.

Niet duidelijk Tenslotte wenst de wetgever ook een

brede toegankelijkheid te realiseren. De Memorie van Toe-

lichting vermeldt in dit verband dat het een ieder vrij staat

om schuldhulpverlening aan te vragen – zodra hij in de posi-

tie verkeert dat hij niet langer kan voortgaan met het betalen

van zijn schulden of hij reeds is opgehouden te betalen. Geen

groepen worden (indien zij in deze situatie verkeren) op voor-

hand van schuldhulpverlening uitgesloten.5 Dat alles staat

niet expliciet in de wettekst, maar moet erin gelezen worden,

nu de gemeente geen bevoegdheid is gegeven om bepaalde

groepen (denk aan daklozen of verslaafden) categoriaal uit te

sluiten. Wel kan het college in beleidsregels individuele om-

standigheden omschrijven op basis waarvan iemand de toe-

gang tot de schuldhulpverlening kan worden ontzegd.6

Blijft vervolgens de vraag hoe breed het ondersteuningsaan-

bod dient te zijn? Moet de gemeente iemand – individuele

gevallen daargelaten – altijd ondersteuning bieden, indien een

problematische schuldensituatie speelt? Of mag zij ook van

ondersteuning afzien, indien in de situatie van de verzoeker

Schuldhulpverlening

TSB_04_10.indd 28TSB_04_10.indd 28 3/24/2010 5:35:10 PM3/24/2010 5:35:10 PM

29 sociaalbestek 3/201029 sociaalbestek 4/2010

zelfs op de langere termijn geen zicht bestaat op een succes-

volle sanering?7 De wetgever is hier niet duidelijk en spreekt

slechts in termen van mogelijkheden.8 Vraag is echter niet wat

de mogelijkheden zijn, maar waar schuldhulpverlening begint

en waar schuldhulpverlening eindigt. Dient de gemeente met

andere woorden ook in weinig hoopvolle situaties een poging

tot stabilisatie op te starten of mag ze zich op het standpunt

stellen dat dit buiten haar ondersteuningstaak in het kader

van de schuldhulpverlening valt? Mede door de zeer beperkt

ingekaderde definitie van schuldhulpverlening in artikel 1

van het wetsvoorstel, lijkt dit een item dat vooral via recht-

spraak verder ingekleurd moet worden.

Rechtsbescherming In dat verband verdient het ver-

melding dat de rechterlijke inkleuring – in tegenstelling tot

de huidige praktijk – na invoering van het wetsvoorstel niet

langer in alle gevallen een civielrechtelijke rechtsgang ver-

langt. Dat staat niet in het wetsvoorstel als zodanig, maar is

wel een duidelijk gevolg ervan. Indien immers het wetsvoor-

stel tot wet wordt verheven, krijgt de schuldhulpverlening

een publiekrechtelijke basis. Die nieuwe basis zorgt ervoor

dat besluiten in dat kader ook publiekrechtelijke rechtsge-

volgen hebben. Dat houdt in dat tegen deze besluiten ook

bezwaar en beroep openstaat. Maar let op, niet alle besluiten

in het kader van schuldhulpverlening krijgen door het wets-

voorstel een publiekrechtelijke basis. Het gaat enkel om het

besluit of de gemeente als regisseur de verzoeker wil onder-

steunen bij het vinden van een adequate oplossing.9 Alleen

voor dat deel wordt een publiekrechtelijke basis gecreëerd

en alleen voor dat deel staat dan ook bezwaar en beroep

open.

Hoe beperkt ook, dit houdt desalniettemin in dat de ver-

zoeker het besluit van de gemeente tot toekenning van een

bepaalde vorm van ondersteuning of tot weigering van die

ondersteuning rechterlijk kan laten toetsen. Van die rechter-

lijke toetsing mag worden verwacht dat zij een kwaliteitsim-

puls tot gevolg heeft voor de desbetreffende onderdelen van

het schuldhulpverleningproces. Rechterlijke toetsing houdt

immers in dat zorgvuldigheidseisen in onderzoek en dos-

siervorming, maar ook motiveringsvereisten een belangrij-

kere rol gaan spelen. Echter, ook op een ander vlak kan deze

rechterlijke toetsing een ontwikkeling creëren, wanneer zij

de breedte van het ondersteuningsaanbod tot onderdeel van

haar toetsing maakt. De rechter kan met andere woorden een

oordeel gaan vellen over de vraag waar schuldhulpverlening

begint en waar die eindigt. En met dit oordeel kan hij in hoge

mate aan de integraliteit van de schuldhulpverlening een ver-

dere invulling geven.

Schuldhulpverlening

Snellere hulp bij de aanpak van schulden komt dichterbij als de burger zich mondig opstelt

TSB_04_10.indd 29TSB_04_10.indd 29 3/24/2010 5:35:10 PM3/24/2010 5:35:10 PM

Zwak punt Hoewel het wetsvoorstel geen duidelijke bo-

dem in de schuldhulpverlening legt, creëert het wel mecha-

nismen, die eventueel die bodem kunnen concretiseren. Zwak

punt is dat die mechanismen enkel onder voorwaarden op-

treden. Die voorwaarden zijn enerzijds een kritische gemeen-

teraad en anderzijds een mondige burger. De gemeenteraad

kan door een kritische houding zelf een duidelijke bodem

leggen in de lokale schuldhulpverlening. Daarbij krijgt zij

met het vast te stellen plan ook handvatten om de ontwikke-

ling van de lokale schuldhulpverlening te sturen. Anderzijds

heeft ook de burger de mogelijkheid om via een gang naar de

rechter jurisprudentiële kaders te scheppen en kan hij of zij

sec via een beroep op de Wet dwangsom in ieder geval snel

voor hemzelf enige duidelijkheid bewerkstelligen.

Toch is het zeer de vraag of deze mechanismen daadwerkelijk

zullen optreden. Het eerste plan in het kader van schuldhulp-

verlening zal de gemeenteraad zeer waarschijnlijk passeren wan-

neer deze na de verkiezingen in maart net vorm heeft gekregen.

Een zwaar kritische houding met inzicht in sturingsmechanis-

men binnen het duale stelsel is van een juist gekozen raad niet

te verwachten. En ook bij de mondigheid van de burger heb ik

mijn twijfels. In een eerder stadium hebben we immers gezien

dat van andere vormen van laagdrempelige rechtsbescherming10

weinig tot geen gebruik werd gemaakt en dat anderzijds de

rechter zijn toetsing maar al te vaak beperkte tot de compleet-

heid van het dossier en de juistheid van de uitgevoerde bereke-

ningen. Of een en ander op de korte termijn dus een verdere

kaderstelling tot gevolg zal hebben, is maar zeer de vraag.

Erik Rutten is adviseur bij Stichting Stimulansz.

Noten:

1. Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpver-

lening, p. 5.

2. Advies Raad van State bij het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverle-

ning, p. 3.

3. In de Memorie van Toelichting wordt wel op verschillende plaatsen een

invulling aan dit begrip gegeven, maar zoals de Raad van State in haar

advies ook constateert (p. 4), die invulling is niet altijd dezelfde.

4. Bedreigende schulden zijn schulden op basis waarvan afsluiting van gas,

water of licht, ontruiming dan wel opzegging/ontbinding van de zorgver-

zekering dreigt.

5. Een uitzondering wordt enkel gemaakt voor personen met een nog func-

tionerende onderneming. Zolang de zelfstandige zijn bedrijf wenst voort

te zetten, zal hij een oplossing voor een eventuele schuldenproblematiek

moeten zoeken in een extra krediet bij een bank of een beroep op het

Bbz2004.

6. Het voorstel zelf noemt de situatie dat iemand reeds meerdere malen een

beroep heeft gedaan op schuldhulpverlening, waarbij evenzo vele malen

door zijn eigen toedoen de hulpverlening is beëindigd. Zie ook Memorie van

Toelichting bij het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening, p. 9.

7. Bij dit laatste kan onder meer worden gedacht aan de situatie waarin een

verslaving nog niet onder controle is.

8. Zie bijvoorbeeld de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel gemeen-

telijke schuldhulpverlening, p. 9.

9. In gelijke zin Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel gemeentelijke

schuldhulpverlening p. 10.

10. Ik doel hierbij met name op het binnen de Faillissementwet vormgegeven

moratorium.

30 sociaalbestek 4/2010

Schuldhulpverlening

sociaalbestekSociaal Bestek verschijnt 11 x per jaar en biedt informatie en opinies over beleid en uitvoeringspraktijk op het terrein van sociale zekerheid, arbeids-voorziening en welzijn ten behoeve van beleidsvernieuwing en management-ontwikkeling bij het lokaal bestuur.

Jaargang 72, april 2010, nr. 4

Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor infor-matie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden de auteur(s), redactie en uitgever geen aansprakelijk-heid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen.Uw opgegeven gegevens kunnen worden gebruikt voor het toezenden van informatie en/of speciale aan-biedingen door Reed Business bv en speciaal geselecteerde bedrijven. Indien u hiertegen bezwaar heeft, stuurt u een briefje naar Reed Business bv,

t.a.v. Adresregistratie, Postbus 808, 7000 AV Doetinchem.

Redactiedrs. W.P.J. Bertels, mevr. drs. Y. Bommeljé (voorzitter), R. Geerling, G. van Tiggelen.

Uitgave Reed Business bvUitgeefgroep OverheidPostbus 1521000 AD Amsterdam

UitgeverLouise Bos, tel.nr. 020-5159179e-mail: [email protected]

EindredactieHedwig Neggers, tel.020 - 515 9309e-mail: [email protected]

BureauredactieHerman Keppy,e-mail: [email protected]

Advertentie-exploitatieMarc Nuhn, tel. 020 - 515 9172e-mail: [email protected]

AbonnementenReed Business bv Afdeling klantenadministratiePostbus 808, 7000 AV Doetinchemtel. 0314 - 358 358fax 0314 - 349 048e-mail: [email protected]

Jaarabonnement € 177,45 (ex BTW), losse nummers € 23,25 (ex BTW).

Abonnementen lopen automatisch door, tenzij uiterlijk 30 dagen voor de vervaldatum bij onze klantenservice wordt opgezegd via telefoonnummer 0314-358358. Kies de optie ‘vraag over het abonnement’ en vervolgens de optie ‘abonnement opzeggen’. Ook voor informatie over uw lopende abonnement kunt u contact opnemen met onze klantenservice.

© Auteursrecht voorbehouden.

Alle advertentiecontracten worden afgesloten conform de Regelen voor het Advertentiewezen gedeponeerd bij de Rechtbanken in Nederland. Een exemplaar van de Regelen voor het Advertentiewezen is op aanvraag kosteloos verkrijgbaar.

ISSN 0921-5344

TSB_04_10.indd 30TSB_04_10.indd 30 3/24/2010 5:35:12 PM3/24/2010 5:35:12 PM

1 sociaalbestek 3/20101 sociaalbestek 3/20101 sociaalbestek 2/20101 sociaalbestek 12/20091 sociaalbestek 4/2010

Volgens het hof ontbrak een redelijke grond voor het huisbe-

zoek en vormde het daardoor een ernstige inbreuk op de pri-

vacy. In eerste instantie was de eis van betrokkenen afgewezen

door de kantonrechter. De kantonrechter oordeelde dat het

huisbezoek in principe niet onrechtmatig was en legde eisers

een bewijslast op: zij dienden te bewijzen dat medewerkers

van de gemeente zijn binnengetreden:

zonder het vragen van toestemming en/of Ÿ

zonder het tonen van legitimatie en/of Ÿ

zonder het doen van een mededeling over het doel van Ÿ

binnentreden en/of het doorzoeken en/of

persoonlijke eigendommen hebben doorzocht en Ÿ

dat zij daardoor schade hebben geleden.Ÿ

Bij het bestreden vonnis van 29 oktober 2008 heeft de

kantonrechter geoordeeld dat eisers niet in het leveren

van voornoemd bewijs zijn geslaagd en de vorderingen

Henk Knol

In een civiele procedure eisten drie mensen uit Heerhugowaard een schadever-

goeding wegens immateriële schade. Zij waren geconfronteerd met een huisbe-

zoek in het kader van de Wet werk en bijstand. Het Gerechtshof Amsterdam oor-

deelde dat de huisbezoeken in strijd zijn met de Europese regelgeving.

Huisbezoek onrechtmatig

afgewezen met veroordeling van eisers in de kosten van de

procedure.

In hoger beroep bestreden eisers, kort samengevat, het oor-

deel van de kantonrechter dat de gemeente met het (doen)

verrichten van de huisbezoeken niet onrechtmatig jegens hen

heeft gehandeld onder verwijzing naar een uitspraak van de

Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 april 2007 (LJN:

BA2410), vooreerst aangevoerd dat de huisbezoeken zonder

redelijke grond zijn afgelegd en daarmee een inbreuk vormen

op het recht op privacy als omschreven in artikel 8 van het

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de

mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Oordeel Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt als volgt.

Als uitgangspunt geldt dat een inbreuk op een subjectief Ÿ

(persoonlijkheids)recht, waaronder het recht op privacy

C T U E E L

10 PAGINA’S EXTRA

OVER ARBEID EN

SOCIALE ZEKERHEID

TSB_04_10.indd Sec1:1TSB_04_10.indd Sec1:1 3/24/2010 5:35:12 PM3/24/2010 5:35:12 PM

2 sociaalbestek 4/2010

zoals omschreven in artikel 8 EVRM, in beginsel onrecht-

matig is.

Over de vraag hoe het afleggen van een huisbezoek, met Ÿ

als doel het controleren van de rechtmatigheid van te

verlenen en verleende bijstand (zoals hier aan de orde),

zich verhoudt tot het recht op privacy als bedoeld in arti-

kel 8 EVRM, heeft de CRvB zich gebogen in genoemde

uitspraak van 11 april 2007. Het hof kan zich verenigen

met het in deze uitspraak hierover gegeven oordeel, zoals

hierna weergegeven, en zal in het hierna volgende hiervan

uitgaan.

Het verweer van de gemeente, dat genoemde uitspraak Ÿ

van de CRvB hier niet van toepassing is omdat de uit-

spraak dateert uit 2007 en de onderhavige huisbezoeken

uit 2004/2005, wordt gepasseerd. Immers ook al in 2004

golden de door artikel 8 EVRM gewaarborgde rechten.

Bovendien betreffen genoemde en latere vergelijkbare uit-

spraken van de CRvB ook huisbezoeken uit deze periode.

Informed consent Het Hof onderschrijft de visie van

de CRvB met betrekking tot het begrip informed consent.

Van een inbreuk op het huisrecht is pas sprake wanneer

wordt binnengetreden tegen de wil van degene die zich op dat

recht beroept. Van een inbreuk op het huisrecht is dus geen

sprake wanneer de rechthebbende toestemming heeft gege-

ven voor het binnentreden. De toestemming moet op basis

van vrijwilligheid zijn verleend, waarbij heeft te gelden dat

er sprake moet zijn van informed consent. Dit houdt in dat de

toestemming van de belanghebbende gebaseerd moet zijn op

volledige en juiste informatie over reden en doel van het huis-

bezoek. Voor een geval waar voorafgaand aan het huisbezoek

geen aanleiding bestond om redelijkerwijs te twijfelen aan

de juistheid of de volledigheid van de door betrokkene voor

het vaststellen van het recht op bijstand verstrekte gegevens,

moet hem duidelijk zijn gemaakt dat het niet geven van toe-

stemming zonder (directe) consequenties zal blijven voor de

verlening van de bijstand. Bestaat daarentegen voorafgaande

aan het huisbezoek wel aanleiding redelijkerwijs te twijfelen

aan de juistheid of de volledigheid van de voor het vaststellen

van het recht op bijstand verstrekte gegevens en wordt om

die reden tot het afleggen van een huisbezoek besloten, dan

is het bestuursorgaan bij het vragen om medewerking aan

dat huisbezoek niet gehouden betrokkene mee te delen dat

het weigeren van de toestemming tot binnentreden zonder

(directe) gevolgen voor de uitkering zal blijven.

De CRvB is van oordeel dat de bewijslast ten aanzien van

informed consent bij binnentreden berust op het bestuursor-

gaan. “Bij de beoordeling of een inbreuk op het huisrecht

heeft plaatsgevonden, is niet van belang of het huisbezoek

van tevoren al dan niet is aangekondigd.”

Van een redelijke grond (tot het huisbezoek) is volgens de

CRvB eerst sprake, indien bij het college objectieve feiten

en omstandigheden bekend zijn op grond waarvan redelij-

kerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volle-

digheid van de door de betrokkene verstrekte inlichtingen

omtrent zijn woon- en leefsituatie. Voor zover deze gegevens

onmiskenbaar van belang zijn voor het vaststellen van (de

omvang van) het recht op bijstand en deze gegevens niet op

een voor betrokkene minder belastende wijze kunnen wor-

den geverifieerd.

Anonieme tip Vervolgens oordeelt het Hof dat in

alle gevallen geen sprake was van een redelijke grond.

Voor de huisbezoeken aan betrokkenen 1 en 3 heeft de

gemeente als enige reden aangevoerd dat er bij beiden

sprake was van een anonieme tip dat zij zouden samen-

wonen met een partner. Een enkele anonieme tip is (ook

volgens vaste rechtspraak van de CRvB, uitspraak 2 okto-

ber 2007, LJN: BB5534) evenwel onvoldoende om te kun-

nen spreken van een redelijke grond voor een huisbezoek.

Ten aanzien van betrokkene 2 heeft de gemeente gesteld

dat een huisbezoek noodzakelijk was om na te gaan of hij

werkelijk in Heerhugowaard verbleef. Uit het verslag van

5 januari 2005 blijkt dat deze bij zijn ouders in Heerhugo-

waard verblijft. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt

in de stellingen van de gemeente geen redelijke grond te on-

derkennen voor een huisbezoek. Daarbij geeft een enkel ver-

moeden, dat iemand onjuiste inlichtingen verstrekt omtrent

zijn woon- en leefsituatie, nog geen redelijke grond voor een

huisbezoek. Een vermoeden kan wel aanleiding zijn tot het

doen van nader onderzoek. Daarbij dient de gemeente zich

eerst te bedienen van minder ingrijpende onderzoeksmidde-

len dan een huisbezoek.

Schade Betrokkenen eisten een vergoeding van € 2000,-

per huisbezoek. Ter zake overweegt het Hof als volgt: het gaat

hier om partijen die voor hun primaire levensonderhoud af-

hankelijk zijn van bijstand van overheidswege en daardoor in

een afhankelijke positie verkeren. Door de huiszoeking zijn

betrokkenen ernstig getroffen. Gezien deze omstandigheden

TSB_04_10.indd Sec1:2TSB_04_10.indd Sec1:2 3/24/2010 5:35:12 PM3/24/2010 5:35:12 PM

3 sociaalbestek 3/20103 sociaalbestek 2/20103 sociaalbestek 4/2010

is het aannemelijk dat betrokkenen door deze inbreuk onge-

rustheid, spanning, frustratie en ongemak hebben geleden.

Deze inbreuk op dit fundamentele recht heeft evenwel (rela-

tief) kort geduurd en vond plaats naar aanleiding van door

betrokkenen gevraagde bijstand van overheidswege en de in

dit kader aan de overheid gegeven bevoegdheid om de recht-

matigheid van deze aanvraag te controleren.

Rekening houdend met alle genoemde omstandigheden

bepaalt het Hof dat betrokkenen ieder in aanmerking komen

voor een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van

€ 200,00 voor ieder onrechtmatig huisbezoek. Dit betekent

dat betrokkene 1, bij wie twee keer een onrechtmatig huis-

bezoek heeft plaatsgevonden, recht heeft op € 400,00 aan

immateriële schadevergoeding en betrokkenen 2 en 3 ieder

op € 200,00.

Commentaar De civiele rechter laat er geen misverstand

over bestaan: het afleggen van een huisbezoek in het kader

van een controle op naleving van de Wwb (zonder toestem-

ming van betrokkene) is alleen toegestaan indien er sprake

is van een redelijke grond (tot verdenking van fraude). Als er

‘slechts’ signalen zijn tot misbruik, zal de gemeente eerst an-

dere maatregelen moeten treffen.

Een andere conclusie is dat die toestemming niet zomaar

aanwezig wordt geacht, ook niet als betrokkene de medewer-

kers van de gemeente binnenlaat. Er moet sprake zijn van

informed consent: betrokkene moet zijn toestemming hebben

gegeven na te zijn geïnformeerd over doel en reden van het

huisbezoek. Ook de civiele rechter oordeelt nu dat, als twijfel

bestaat over die toestemming, de bewijslast daarvoor berust

bij de gemeente. Dat is alleen te realiseren als volgens een

strak protocol wordt gewerkt en betrokkene ook metterdaad

volledig wordt geïnformeerd over reden en doel van het huis-

bezoek. Maar ook dan moet er sprake zijn van een redelijke

grond. Is die er niet, dan helpt een toestemming van betrok-

kene ook niet.

Over de hoogte van de vergoeding van immateriële schade

valt wellicht te twisten. Dat die, zoals uit het arrest van het

Hof blijkt, lager zou moeten zijn omdat de gemeente een

wettelijke taak uitvoert, is voor discussie vatbaar. Maar dat

er dan aanspraak bestaat op een vergoeding lijkt niet meer

dan terecht.

De vraag rijst voorts welke waarde dit arrest voor de toekomst

heeft. Zoals bekend mag worden verondersteld, ligt er een

wetsontwerp waarin het huisbezoek in het kader van de uit-

keringen een wettelijke grondslag krijgt. Artikel 8, lid 2 van

het EVRM luidt namelijk als volgt: ‘Geen inmenging van enig

openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht,

dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische

samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale

vrijheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn

van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en straf-

bare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede

zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden

van anderen.’

Als het huisbezoek een wettelijke grondslag krijgt, wordt

weliswaar voldaan aan de eis dat daarin bij wet is voorzien,

maar of dan ook een de overige bepalingen van artikel 8, lid

2 wordt voldaan, is dan nog maar de vraag. Wat in ieder geval

niet verandert, is de eis dat er sprake moet zijn van een rede-

lijke grond.

Henk Knol is directeur van Partnerconsult Adviesgroep.

C T U E E L

TSB_04_10.indd Sec1:3TSB_04_10.indd Sec1:3 3/24/2010 5:35:12 PM3/24/2010 5:35:12 PM

4 sociaalbestek 4/2010

Kern van het door de Nationale ombudsman geschetste pro-

bleem is het volgende. Wie vanuit de WW aan de slag gaat

als zelfstandige, kan, naast het inkomen dat hij als zelfstan-

dige verdient, aanspraak maken op een aanvullende uitkering

krachtens de WW. Het probleem dat daarbij kan ontstaan is

dat daarbij (in de betreffende periode) niet het inkomen uit

onderneming bepalend was, maar het aantal uren dat iemand

werkte. Nu is het algemeen bekend dat iemand die een onder-

neming start relatief veel uren werkt en (nog) weinig inkom-

sten heeft. Het gevolg voor de WW is dan dat het aantal

uren bepalend is voor de hoogte van de uitkering en niet het

inkomen dat uit de onderneming komt. Daar zit, zeker in de

startfase, een aardige discrepantie tussen. Op papier is dat vrij

makkelijk te ondervangen door minder uren, gerelateerd aan

het inkomen, op te geven. Dat heeft een flink aantal zelfstan-

digen dan ook gedaan. Echter, om voor de zelfstandigenaf-

trek in aanmerking te komen, moet de norm van 1225 uur

worden gehaald. Bij de routinematige controle achteraf, heeft

het UWV (tegenwoordig UWV WERKbedrijf) geconstateerd

dat een aantal starters minder dan 1225 uur aangaven voor

het recht op WW, maar vervolgens wel de volledige zelfstan-

digenaftrek claimden. Het is bij het UWV staand beleid dat

de fiscale aangifte wordt gevolgd. Gevolg van deze controle

was dat een flink aantal starters te maken kregen met een

terugvordering en een boete wegens fraude.

Henk Knol

Minister Donner van SZW, inmiddels demissionair, heeft in een brief aan de

Tweede Kamer gereageerd op het rapport ‘ZZP’ers met een valse start’. De

Nationale ombudsman uit hierin kritiek op de voorlichting van het UWV in 2004

en 2005 aan mensen die vanuit de WW als zelfstandige aan de slag zijn gegaan.

Maatregelen na ombudsmanrapport over zelfstandigen

Fraude De Nationale ombudsman vond dat, waar geen

sprake was van bewuste fraude, een te zware sanctie werd op-

gelegd. De systematiek voor de bepaling van de hoogte van de

aanvulling is, naar de opvatting van de ombudsman, onvol-

doende aan de starters uitgelegd. Velen verkeerden in de ver-

onderstelling dat zij bij onvoldoende inkomen zonder meer

recht zouden hebben op een aanvullende WW-uitkering. De

ombudsman verbindt daar de conclusie aan dat mensen door

het UWV daardoor op het verkeerde been zijn gezet en geen

weloverwogen keus hebben kunnen maken.

Vervolgens zet de ombudsman een naar mijn mening wat

vreemde redenatie op. Die gaat ongeveer als volgt: omdat er

zoveel fraude is geconstateerd, zou de beoordeling genuan-

ceerder moeten. Die nuance zou kunnen worden aangebracht

door niet strikt vast te houden aan het wettelijk kader.

Bij die redenering zijn wel enkele kanttekeningen te

plaatsen.

In de eerste plaats ging het om een gerichte controle. Dat er

de nodige gevallen van fraude werden geconstateerd, lag dus

voor de hand. Het aantal geconstateerde gevallen kan dan

geen aanleiding vormen om dan maar de wet niet strikt toe te

passen, zoals minister Donner dan ook terecht opmerkt.

Ten tweede: de gehanteerde systematiek is misschien op

sommige punten onlogisch, maar niet echt ingewikkeld. Dat

het UWV wellicht een wat mooier beeld heeft geschetst dan

TSB_04_10.indd Sec1:4TSB_04_10.indd Sec1:4 3/24/2010 5:35:15 PM3/24/2010 5:35:15 PM

C T U E E L

5 sociaalbestek 4/2010

de werkelijkheid, is wel weer aannemelijk. Het was en is een

speerpunt in het beleid om vooral minder kansrijke groepen

werklozen te laten re-integreren als zelfstandige en vanuit het

ministerie werd dan ook een bepaalde druk uitgeoefend. In

dat kader mag van een uitvoeringsorganisatie worden ver-

wacht zeer zorgvuldige voorlichting te geven. Anderzijds: wie

als zelfstandig ondernemer aan de slag wil, doet er goed aan

ook zelf voor de nodige informatie te zorgen. Daarbij mag

ook niet uit het oog verloren worden dat de groep die nu

roept het ‘slachtoffer’ te zijn, allemaal te veel uitkering heb-

ben ontvangen. Het systeem werd dus wel voldoende begre-

pen om niet te weinig te ontvangen.

Maatregelen De minister kondigt in zijn brief wel een

aantal acties aan:

Het UWV WERKbedrijf gaat de zelfstandigen die in Ÿ

2004 en 2005 van de regeling gebruik hebben gemaakt

schriftelijk wijzen op de mogelijkheid dat nog eens naar

hun zaak gekeken kan worden. Dat kan alleen als zij, mede

in het licht van het rapport, feiten en omstandigheden

kunnen aanvoeren die ten tijde van de besluitvorming, of

hun bezwaar daartegen, niet bekend waren bij het UWV.

De minister zal het UWV WERKbedrijf verzoeken om Ÿ

zijn standpunt in alle in bezwaar en beroep nog lopende

zaken over de jaren 2004 en 2005 nog eens te herbezien in

het licht van de recente uitspraken van de Centrale Raad

van Beroep over de opgelegde boetes.

Het kan zijn dat mensen door de handhavingsactie in Ÿ

financiële problemen zijn gekomen. De minister vraagt

tegen de achtergrond van de huidige economische cri-

sis en de gevolgen daarvan voor zelfstandigen, het UWV

WERKbedrijf om de bestaande betalingsregelingen voor

de terugbetaling van de onverschuldigd ontvangen uitke-

ring en de boetes, zonodig te verlengen.

De startende ZZP’er (zelfstandige zonder personeel) zou zich in 2004 en 2005 in een flink aantal gevallen schuldig hebben gemaakt aan fraude

Foto

: st

ock

TSB_04_10.indd Sec1:5TSB_04_10.indd Sec1:5 3/24/2010 5:35:15 PM3/24/2010 5:35:15 PM

6 sociaalbestek 4/2010

Uit het rapport blijkt dat het aantal meldingen de laatste

jaren stabiel rond de zesduizend meldingen per jaar bedraagt.

In 2008 (cijfers uit de rapportage 2009) is het aantal meldin-

gen van beroepsziekten gestegen naar 6.952. Opvallend is dat

de meldingsdiscipline in de bouwnijverheid het best ontwik-

keld is. Dit hangt samen met de administratieve infrastruc-

tuur en de collectieve regeling van arbozorg in deze sector.

De aandoeningen aan het houdings- en bewegingsapparaat

zijn de meest gemelde categorie van beroepsziekten: 2.920

(42 procent). Dit aantal is sterk gestegen in de laatste twee

jaren, namelijk 30 procent meer dan in 2006 (2.244 meldin-

gen). Dit komt vooral door meer beroepsziektemeldingen van

lage rugklachten en aandoeningen aan de onderste ledema-

ten. Het lijkt zo te zijn dat bedrijfsartsen meer aandacht heb-

ben voor het melden van deze beroepsziekten vanwege het

verschijnen van nieuwe registratierichtlijnen voor deze aan-

doeningen en de aandacht daarvoor in vaktijdschriften en in

scholing. Het is zodoende niet aannemelijk dat een en ander

wordt veroorzaakt door verslechterde arbeidsomstandighe-

den. Opvallend is voorts dat het aantal meldingen van RSI/

KANS is gedaald van 3.000 in 2000 tot 1.061 in 2008. Een

eenduidige verklaring voor de gevonden afname van aandoe-

ningen aan de bovenste ledematen kan niet worden gegeven.

RSI/KANS blijft echter in absolute zin een belangrijke reden

voor ziekteverzuim in ons land.

Slechthorend Met 2.290 (33 procent) meldingen is

slechthorendheid in 2008 de meest gemelde beroepsziekte.

Werken in lawaai levert gehoorschade op, maar kan ook de

kans op het maken van fouten en ongelukken vergroten. Bo-

vendien kunnen stressgerelateerde aandoeningen het gevolg

zijn. Sectoren waar hoge lawaainiveaus worden gemeten zijn

Beroepsziekten in 2009Mark Geers

Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) heeft onlangs het jaarrap-

port 2009 uitgebracht. Het doel van het rapport is een overzicht te geven van het

voorkomen van beroepsziekten en de verspreiding binnen sectoren en beroepen

in Nederland.

de bouwnijverheid, vervoer, overheid (defensie, politie), indu-

strie en agrarische sectoren.

Kanker door werk is de grootste bron van arbeidsgebonden

sterfte. Circa 8 procent van alle kankersoorten bij mannen en

1,5 procent van de kanker bij vrouwen wordt door factoren in

het werk veroorzaakt. Vroegere blootstelling aan asbest is de

belangrijkste oorzaak van beroepskanker. Naast blootstelling

aan asbest kan ook blootstelling aan chroom, nikkel, straling,

silica en dieseluitlaatgassen een oorzaak zijn van werkgebon-

den longkanker. Werk in de nacht kan borstkanker veroor-

zaken. Het toonaangevende International Agency for Cancer

Research (IARC) in Lyon heeft in 2007 een langdurige ver-

storing van het bioritme op de lijst van kankerverwekkende

stoffen en processen geplaatst. Er bestaat nog geen duidelijk-

heid over het werkingsmechanisme dat ten grondslag ligt aan

het mogelijke verband tussen nachtwerk, ploegendiensten en

kanker.

Opvallend is dat het aantal gevallen van OPS door oplos-

middelen fors is gedaald van een vijftigtal in 2000 tot vijf in

2008. Deze daling kan worden toegeschreven aan de vermin-

derde blootstelling aan oplosmiddelen in verschillende bran-

ches en het wettelijk verbod op het gebruik van organische

oplosmiddelen.

Kamerstukken:

‘Beroepsziekten in Cijfers 2009’, Nederlands Centrum Ÿ

voor Beroepsziekten (NCvB), www.beroepsziekten.nl en

www.arboportaal.nl.

Het binnenhof van binnenuit

TSB_04_10.indd Sec1:6TSB_04_10.indd Sec1:6 3/24/2010 5:35:16 PM3/24/2010 5:35:16 PM

7 sociaalbestek 3/2010

KORTE BERICHTEN

C T U E E L

7 sociaalbestek 4/2010

GEVOLGEN VAL KABINET

De val van het kabinet Balkenende IV heeft gevolgen voor de

sociale zekerheid. Zoals bekend, mag een demissionair geen

besluiten nemen die ter discussie staan en kan dus in feite

alleen de lopende zaken afhandelen. Het gevolg hiervan zal

zijn dat onder meer de plannen met betrekking tot de AOW

voorlopig in de ijskast belanden.

Dat de AOW-leeftijd omhoog gaat, staat niet eens zo ter dis-

cussie, maar wel de manier waarop dat wordt geregeld. In de

plannen van het kabinet Balkenende IV werd een moeizaam en

vooral ingewikkeld compromis bedacht. Weliswaar gaat in die

plannen de pensioengerechtigde leeftijd omhoog naar 67, maar

golden er voor verschillende groepen uitzonderingen. Vooral

de regeling die bedacht was voor mensen met zware beroepen

werd nogal ingewikkeld gevonden en stond ter discussie.

Op de agenda staan nog twee wetsontwerpen waarover de

nodige scepsis bestaat: de maximering van de ontslagvergoe-

ding en de mogelijkheid tot huisbezoek bij het vaststellen

vaan het recht op uitkering.

Bij de maximering van de ontslagvergoeding gaat het daarbij

vooral om de willekeur die voortvloeit uit de gekozen loon-

grens van € 75.000,- en de volgens velen onredelijke uitkom-

sten daarvan. Het verplicht toestaan van het huisbezoek staat

op nogal gespannen voet met het Europees verdrag voor de

rechten van de mens (EVRM).

Voorts had het kabinet toegezegd dit voorjaar met een stand-

punt te zullen komen omtrent de herziening van de verzeke-

ringsplicht. Vooruitlopend daarop werd als crisismaatregel al

een vrijstelling voor de premieheffing gegeven voor jongeren

met een beperkt inkomen. Het ligt niet in de lijn der ver-

wachtingen dat een demissionair kabinet met een dergelijke

notitie zal komen, aangezien het gaat om een fundamentele

herziening van de systematiek.

TE WEINIG CLIËNTENPARTICIPATIE

Werkpleinen investeren te weinig in de opzet van cliën-

tenparticipatie. Bovendien heeft cliëntenparticipatie een

lage prioriteit bij de ketenpartners (UWV WERKbedrijf en

gemeenten), terwijl ze wel een wettelijke taak op dit gebied

hebben. De nulmeting van de Landelijke Cliëntenraad

wijst uit dat het afgelopen jaar nauwelijks vooruitgang is

geboekt.

De Landelijke Cliëntenraad heeft zich vanaf het begin van

de vorming van de werkpleinen ingezet om de inspraak

van burgers goed te regelen. Vooral omdat het credo achter

de werkpleinen is ‘Klant centraal’. Eind 2008 bleken

er nauwelijks initiatieven te zijn voor de vorming van

cliëntenparticipatie. Bij de nulmeting die Regioplan

voor de LCR eind 2009 uitvoerde, was de situatie

weinig tot niets veranderd. Er blijkt weinig tijd en aan-

dacht te zijn voor cliëntenparticipatie en er heerst veel

onduidelijkheid.

Dat de AOW-leeftijd omhooggaat, staat niet ter discussie

Foto

: st

ock

TSB_04_10.indd Sec1:7TSB_04_10.indd Sec1:7 3/24/2010 5:35:16 PM3/24/2010 5:35:16 PM

KORTE BERICHTEN

8 sociaalbestek 4/2010

Voorzitter Jan Laurier: ‘De klant daadwerkelijk centraal zet-

ten, lijkt ons lastig als er geen structurele vorm van inspraak

geregeld is. De politieke discussies rondom wie verantwoor-

delijk is en wie de faciliteiten regelt voor goede cliëntenparti-

cipatie, moeten nu maar eens afgelopen zijn. Er is werk aan de

winkel! Er is geen enkele reden tot uitstel. De Raad voor Werk

en Inkomen (RWI) heeft in haar handreiking een basisvari-

ant beschreven die kan gelden als een goed uitgangspunt om

cliëntenparticipatie vorm te geven.’

Uit het rapport van Regioplan blijkt dat er in een jaar tijd

nauwelijks iets is verbeterd: nog steeds is bijna 70 procent niet

gestart met cliëntenparticipatie en dat is nauwelijks minder

dan een jaar geleden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat

zo’n 40 procent aangeeft niet tevreden te zijn over de stand

van zaken.

Als belangrijke oorzaak voor het niet opstarten van

cliëntenraden geldt dat er veel onduidelijkheid bestaat over

vorm en inhoud. Ook het gebrek aan kennis bij deelnemers

vanuit de Wwb-cliënten speelt een rol.

ECONOMISCHE CRISIS EN ZZP’ER

De gevolgen van de economische crisis verschillen sterk per

regio bij Zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers). Dit blijkt

uit de ZZP-Crisisindex van FNV Zelfstandigen. De crisisin-

dex is eind juni 2009 gelanceerd en meet iedere maand hoe

hard ZZP’ers getroffen worden door de economische crisis.

Hoewel het optimisme iets is aangetrokken in vergelijking

met december vorig jaar, daalde de omzet van ZZP’ers in

januari naar een nieuw dieptepunt. Om meer inzicht te krij-

gen waar deze daling vandaan komt, heeft FNV Zelfstandigen

deze maand gekeken naar de verschillen per regio.

De onderzochte regio’s zijn Noordoost-, Noordwest-, Midden-,

Zuidoost- en Zuidwest-Nederland. Uit de ZZP-Crisisindex blijkt

dat ZZP’ers uit Noordoost-Nederland in de afgelopen 7 maan-

den het minst hard getroffen zijn door de economische crisis.

Deze ZZP’ers zijn niet alleen erg positief gestemd over de betaal-

trouw van hun klanten maar ook over de prijs-tariefverhouding.

Midden-Nederland is de minst positieve regio op het moment.

Dit heeft niet alleen te maken met een daling in de omzet, maar

ook in hun vertrouwen in het eigen bedrijf. Mogelijk komt dit

doordat Midden-Nederland een dichter bevolkt gebied is in

vergelijking met andere regio’s, waardoor er hevige onderlinge

concurrentie is.

Over het algemeen genomen zijn de ZZP’ers uit de onder-

zochte regio’s erg te spreken over de betaaltrouw van hun

klanten. Minder te spreken zijn de ZZP’ers over de behaalde

omzet, al sinds de zomer is hier een sterke krimp te zien. FNV

Zelfstandigen vermoedt dat veel ZZP’ers daarom het gevoel

hebben dat de kansen binnen hun sector sterk afnemen.

Volgens de ZZP crisisindex is dit vooral goed te merken in de

regio Zuidwest-Nederland.

WERKLOOSHEID VERDER TOEGENOMEN

In de periode november 2009 – januari 2010 waren gemid-

deld 430 duizend personen werkloos. Dit komt overeen met

5,6 procent van de beroepsbevolking. Een jaar eerder was dit nog

3,9 procent. Dit meldt het CBS. Uit cijfers van UWV WERKbedrijf

blijkt dat het aantal niet-werkende werkzoekenden in januari

2010 vergeleken met een jaar eerder het sterkst is toegenomen bij

technische beroepen op lager en middelbaar niveau en bij hogere

administratieve beroepen. Het aantal lopende WW-uitkeringen

komt ruim driekwart hoger uit dan een jaar geleden.

Bijna tweederde van de toename deed zich voor bij mannen.

Het aantal niet-werkende werkzoekenden (nww) bij UWV

WERKbedrijf nam in januari 2010 toe met 14 duizend tot

522 duizend. Vergeleken met een jaar geleden nam het aan-tal

nww toe met 78 duizend. Dat is een stijging van 18 procent.

Het aantal jonge werk-zoekenden nam in een jaar tijd toe met

bijna 60 procent.

TSB_04_10.indd Sec1:8TSB_04_10.indd Sec1:8 3/24/2010 5:35:17 PM3/24/2010 5:35:17 PM

KORTE BERICHTEN

C T U E E L

9 sociaalbestek 4/2010

AOW’ERS MET JONGE PARTNER

Staatssecretar is Kl i jnsma van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid heeft een streep gezet door de vervroegde

afschaffing van de AOW-partnertoeslag in 2011 voor de

groep nieuwe AOW’ers met partners jonger dan 55 jaar.

De maatregel stuitte zowel in de Tweede Kamer als in het land

op veel verzet vanwege de korte termijn waarop deze van kracht

zou moeten worden, namelijk op 1 januari 2011. Klijnsma:

‘Mede op verzoek van de Tweede Kamer heb ik gekeken of het

mogelijk is de scherpe kanten van deze maatregel af te halen. Als

je dat doet blijft er weinig over van het beoogde (bezuinigings)

effect en moet je je afvragen of het verstandig is om aan deze

ingreep vast te houden. Zeker ook gelet op de ingrijpende gevol-

gen die het in individuele gevallen kan hebben. Daarom heb ik

besloten de vervroegde afschaffing niet door te laten gaan.’

Het financiële gat dat hierdoor ontstaat, wordt deels gedicht

door de al aangekondigde algemene korting op de AOW-

partnertoeslag te verhogen naar 8 procent. Overigens geldt

deze korting op de AOW-partnertoeslag niet voor mensen

met een huishoudinkomen van minder dan 20.000 euro.

De AOW-partnertoeslag wordt in 2015 helemaal afgeschaft

voor alle nieuwe AOW’ers. Het kabinet heeft dit in 1995

besloten vanwege de verdergaande individualisering en de

emancipatie van vrouwen.

RIJK EN GROTE STEDEN BESTRIJDEN DAKLOOSHEID

Een zorgvuldige, individuele aanpak en goede samenwerking

van overheidsinstellingen en zorgaanbieders moeten in de

toekomst voorkomen dat mensen met problemen als versla-

ving, schulden en werkloosheid dakloos worden.

Het Rijk en de G4 (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en

Utrecht) tekenden op 9 februari de Intentieverklaring inzake de

tweede fase van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang.

Kwetsbare mensen die door problemen op straat terecht dreigen

te komen, moeten gesteund en geholpen worden.

De eerste fase van het Plan van Aanpak Maatschappelijke

Opvang was succesvol, omdat sinds 2006 9.800 dak- en thuis-

lozen van straat zijn gehaald. Rijk en G4 stellen dat hierdoor de

hardnekkige dakloosheid in de grote steden grotendeels is opge-

lost. In de tweede fase willen ze voorkomen dat mensen nog op

straat belanden. Naast dreigende dakloosheid richt deze fase

zich op de mensen die nog op straat leven en mensen die nu in

de opvang en detentie verblijven.

NIEUW NATIONAAL PENSIOENREGISTER

Vanaf 2011 biedt een nieuw nationaal pensioenregister aan

iedereen die dat wil een overzicht van de opbouw van zijn AOW

en aanvullend pensioen. Zo hebben mensen, ook als ze bij ver-

schillende werkgevers hebben gewerkt, een compleet overzicht

van hun oudedagsvoorziening. De ministerraad heeft op voor-

stel van minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

ingestemd met een wetswijziging in de pensioenwet om het

Foto

: st

ock

TSB_04_10.indd Sec1:9TSB_04_10.indd Sec1:9 3/24/2010 5:35:17 PM3/24/2010 5:35:17 PM

KORTE BERICHTEN

10 sociaalbestek 3/201010 sociaalbestek 4/2010

pensioenregister mogelijk te maken. Het wetsvoorstel is in lijn

met de adviezen van de commissies Goudswaard en Frijns over

de communicatie over de pensioenen.

Het wetsvoorstel regelt dat pensioenfondsen en de Sociale

Verzekeringsbank de benodigde gegevens aan het register

leveren. Iedereen kan zijn eigen gegevens vervolgens elektro-

nisch opvragen in het register met behulp van het burgerser-

vicenummer en digID. Om de privacy te waarborgen zijn de

gegevens alleen beschikbaar voor mensen zelf. Een publieks-

campagne gaat het register te zijner tijd breed onder de aan-

dacht te brengen.

GEMOEDSBEZWAARDEN

De regeling voor gemoedsbezwaarden is voor 2010 gewij-

zigd. Kort samengevat ziet de regeling er nu als volgt uit.

Voor mensen die uit levensovertuiging bezwaren heb-

ben tegen elke vorm van verzekeren bestaat er de rege-

ling Gemoedsbezwaarden. Zij kunnen bij de Sociale

Verzekeringsbank een ‘ontheffing van de premieplicht’

wegens gemoedsbezwaren aanvragen. In plaats van de ver-

plichte premies voor volks- en werknemersverzekeringen

betaalt men dan een bijdrage over het inkomen dat gelijk is

aan de anders verschuldigde premies.

De bijdrage over dat inkomen stort de

Belastingdienst op spaarrekeningen bij

het College voor de Zorgverzekeringen

(CVZ) en de SVB. Dit geld wordt op de

volgende manier gebruikt:

Uit de spaarrekening bij het CVZ Ÿ

krijgt men een vergoeding voor

zorgkosten;

Wordt men 65 jaar, dan krijgt Ÿ

men een uitkering Spaarregeling

Gemoedsbezwaarden uit de spaarre-

kening bij de SVB.

Deze vergoedingen worden slechts verstrekt voor zover het

saldo op de spaarrekeningen toereikend is. Als gemoedsbe-

zwaarde bestaat geen recht op:

AOW-pensioen;Ÿ

een uitkering krachtens de werknemersverzekeringen Ÿ

(WW, ZW, WIA);

vergoeding van een zorgverzekeraarŸ

EHIC VOOR GEPENSIONEERDEN

Per 1 mei 2010 treedt een nieuwe Europese Verordening in

werking, waardoor er een aantal zaken verandert voor ver-

dragsgerechtigden die in een ander EU-land wonen. Een van

die wijzigingen betreft de afgifte van de Europese verzeke-

ringskaart (EHIC).

Volgens de bestaande regelgeving verstrekken de verzeke-

ringsinstellingen in het woonland de EHIC aan gepensioneer-

den en uitkeringsgerechtigden die daar zijn geregistreerd als

verdragsgerechtigden. Vanaf 1 mei 2010 wordt het land dat

het pensioen of de uitkering verstrekt, daarvoor verantwoor-

delijk. Voor Nederlands gepensioneerden en uitkeringsge-

rechtigden die in een ander EU-land wonen betekent dat, dat

het CVZ voortaan de EHIC zal verstrekken.

SZ-Actueel biedt actuele

informatie over de stand van

zaken, de toekomst, de samen-

werking, het veranderingsproces,

de wetgeving en de samenhang

in het stelsel van sociale zeker-

heid en arbeidsvoorziening door

middel van bondige, zakelijke

berichten, interviews en vaste

rubrieken.

REDACTIE

H.K. Knol, Drs. M.M. Geers

EINDREDACTIE

Herman Keppy

Hedwig Neggers

e-mail: Hedwig.Neggers@

reedbusiness.nl

EEN UITGAVE VAN

Reed Business bv

Postbus 152 1000 AD AmsterdamTelefoon : 020-5159222

UITGEVER

E-mail:

[email protected]

N I E U W S B R I E F S O C I A L E Z E K E R H E I D E N A R B E I D

C T U E E L

TSB_04_10.indd Sec1:10TSB_04_10.indd Sec1:10 3/24/2010 5:35:19 PM3/24/2010 5:35:19 PM

Sociaal Info Editie 1, 2010 nu verkrijgbaar! Het standaardwerk voor de sociale sector

Sociaal Info bevat de voornaamste ‘comptabele’ gegevens

(bedragen, forfaits, percentages, premies, regelingen en

voorschriften) die regelmatig nodig zijn bij de dagelijkse

praktijk van de deskundige op het gebied van onder

andere sociale zekerheid, maatschappelijke dienstverlening,

gezondheid, belastingen, studiefi nanciering, huursubsidie en

arbeidsmarktmaatregelen.

Met ingang van 1 januari 2010 is een groot aantal bedragen

in de sociale zekerheid gewijzigd. In deze nieuwste editie

van Sociaal Info treft u de geactualiseerde bedragen aan.

U bestelt een abonnement (tot wederopzegging) van het

boek ‘Sociaal Info’ al voor € 36,- (incl. BTW) of een los

exemplaar voor € 40,- (incl. BTW).

De opzet van Sociaal Info is als volgt:

• het wettelijke minimumloon;

• sociale voorzieningen (o.a. WWB, Bbz, IOAW, WWIK);

• sociale verzekeringen (o.a. WW, WAO, AOW);

• overige verstrekkingen (o.a. AWBZ, Wmo, ZVW);

• (eigen) bijdragen en alimentatie;

• arbeidsmarktmaatregelen (o.a. REA, WSW);

• premieheffi ngen en belastingen.

TSB_04_10.indd Sec1:11TSB_04_10.indd Sec1:11 3/24/2010 5:35:19 PM3/24/2010 5:35:19 PM

www.kennisbankschuldhulpverlening.nl

Met de kennisbank Schuldhulpverlening kunt u aan de hand van

een stappenplan het gehele minnelijke traject schuldhulpverlening

doorlopen gebaseerd op de NEN-norm. Van aanmelding en

intake tot de schuldregeling en de nazorg. Tevens vindt u er alle

relevante informatie over de herzieningen binnen de Wsnp. Ter

verdieping is er allerlei achtergrond informatie zoals parlementaire

ontwikkelingen, onderzoeken en praktijkvoorbeelden.

Neem snel een kijkje op www.kennisbankschuldhulpverlening.nl en vraag een vrijblijvende productdemonstratie aan.

Kent u de kennisbank Schuldhulpverlening al?

TSB_04_10.indd Sec1:12TSB_04_10.indd Sec1:12 3/24/2010 5:35:19 PM3/24/2010 5:35:19 PM