SLO Context BO, april 2011

28
> context voor het beroepsonderwijs april 2011 In dit nummer o.a. Kansen zien, kansen benutten Leerplan in beeld Jeroen Rood Flex College: elke dag een nieuwe kans

description

Voor het beroepsonderwijs

Transcript of SLO Context BO, april 2011

Page 1: SLO Context BO, april 2011

> contextvoor het beroepsonderwijsapril 2011

In dit nummer o.a.

Kansen zien, kansen benutten

Leerplan in beeld

Jeroen Rood

Flex College: elke dag een nieuwe kans

Page 2: SLO Context BO, april 2011

INHOUD en DANK AAN

moeten nog

www.erk.nl is een website

boordevol informatie over het

Europees Referentiekader (ERK)

voor docenten, schoolleiders,

leerlingen, ouders en werkgevers.

Met het ERK voor de talen kunnen

taalniveaus met elkaar worden

vergeleken. Het ERK beschrijft wat

een leerling in een vreemde taal

precies moet kunnen om aan te

tonen dat hij/zij deze taal op een

bepaald niveau beheerst.

is ontworpen door SLO enbevat bijdragen van APS, CPS, Cito en ICLON.

www.erk.nl

Alles over ERK op www.erk.nl

Nieuw op de site:ERK-zelftestdigitaal ERK-spelprofiel leerling

Page 3: SLO Context BO, april 2011

33

4

Ondernemend onderwijs… een kreet die de laatste tijd regelmatig opduikt en waar verschillende instanties zich hard voor maken, zo ook SLO. In opdracht van verschillende ministeries heeft SLO een training ontwikkeld die het ondernemersvuur bij scholen en leraren zal aanjagen. ‘De kracht van ondernemend onderwijs ligt besloten in het omzetten van ideeën naar daden, kansen zien en kansen benutten’ lees ik in de folder over deze training en ‘samen met partners op zoek gaan naar realistische toepassingsmogelijkheden van onderwijs’.

Al lezende realiseer ik me dat dat uiteraard niet alleen voor scholen geldt, maar voor alle denkbare organisatievormen. Ook voor een organisatie als SLO is een ondernemende instelling essentieel om kwaliteit te kunnen leveren. Goede leerplankaders, handreikingen en voorbeeldlesmaterialen ontwik-kelen, kan onmogelijk vanachter het bureau. Het is een continu proces van samenwerking en afstem-ming met beleidsmakers, (pilot)scholen, leraren, vakverenigingen, lerarenopleiders, onderzoekers, toetsontwikkelaars e.d.

Vertrekpunt van die samenwerking is weten waar we naartoe willen, op landelijk niveau maar ook op het niveau van de school, klas of leerling. Dat vraagt om een gemeenschappelijk gedragen, samenhangend leerplankader. Maar ook om monitoring en analyse van de huidige situatie om te kunnen bepalen welke stappen moeten worden genomen om de gewenste situatie te bereiken. SLO onderneemt op beide vlakken activiteiten en zoekt - samen met partners - hierin de juiste weg. In deze SLO Context worden daar weer diverse voorbeelden van beschreven. Veel leesplezier!

Jessica van der VeenHoofdredacteur SLO [email protected]

Foto

grafi

e: E

bo F

rate

rman

SLO heeft een zestal speerpunten van beleid, programmalijnen genoemd. Ze komen in SLO Context wisselend aan bod.

p

Colofon Bestel- & informatieadres

4 Kansen zien, kansen benutten

8 De Stelling

10 Europese vergelijking helpt niveaus scherper krijgen

13 Link met buitenschoolse praktijk motiveert enorm

14 Kenniscentrum Leermiddelen

16 Leerplan in beeld

19 Hetgeheimvangoedestartersbegeleiding

20 Publicaties

22 Flexcollege: elke dag een nieuwe kans

25 Nieuw examenprogramma aardrijkskunde voor het vmbo

26 Agenda

27 Websites

Inhoud

SLOPostbus 20417500 CA Enschede

T 053 4840 840F 053 4307 693E [email protected]

www.slo.nl

SLO Context is een uitgave van SLO © 2011, EnschedeISSN 1878-7282

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze opgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

Redactie: Rob Abbenhuis, Danielle Frek, Jessica van der VeenOntwerp: Axis Media-ontwerpers bv, EnschedeDruk: Te Sligte, Enschede

Met dank aan: Simon Baars, Ilse van Eekelen, Hannie Gnodde, Wim Horsch, Leon Muilwijk, Guus Perry, Jeroen Rood, Karin van der Sanden, Cor van der Schaft, Ineke Schils, Suzanne Weusten.

16

10

Page 4: SLO Context BO, april 2011

444

De training wordt verzorgd door SLO, in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en valt binnen het kader van het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen. Een van de initiatiefnemers is Eric Welp, die namens SLO de projectleiding voert: “Het project is erop gericht om de buitenwereld meer te betrekken bij de school en de school meer te betrekken bij de buitenwereld: wat kunnen zij voor elkaar betekenen?”

Ondernemerschap en onderwijs, gaat dat samen? Zeker wel, vindt Welp: “Op een school met ondernemende docenten gaan de leerlingen vaker naar buiten en gaat het boek wat vaker dicht. Ze zien waar ze de aangeleer-de kennis voor kunnen gebruiken en voor nodig hebben. Nu, maar ook later op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld. Het is aan het schoolmanagement om deze onderne-mende houding in woord en daad te faciliteren en te zorgen voor een inspirerende leeromgeving voor docenten en leerlingen. Een omgeving waarin talenten worden gestimuleerd en ontwikkeld. Daarbij maken we geen onderscheid tussen basisonderwijs, voortgezet

Teks

t: Re

né Le

verin

k • F

otog

rafie

: Jan

Sch

artm

an

Kansen zien, kansen benutten

Het runnen van een school is een hele onderneming. Daarvoor zijn competenties nodig als creatief zijn, kansen benutten, initiatief tonen, zoeken naar vruchtbare samenwerking binnen en buiten de school. Iedere docent heeft wel eigenschappen van een ondernemer in zich. Vanuit die gedachte ontstond het project Ondernemend onderwijs, waarin docenten, schoolleiders en managers getraind worden in ondernemend denken en handelen.

Ondernemend onderwijs

4

“Er moet wel sprake zijn van duurzame leeropbrengsten.”

Page 5: SLO Context BO, april 2011

55

onderwijs of het beroepsonderwijs. Dat is het aardige van dit traject. We kijken over de muren van de eigen onderwijssector heen en stellen de vraag hoe we een bijdrage kunnen leveren aan het lerende kind, de lerende docent en de lerende school. Dat vraagt om een ondernemende houding.”

Aantrekkelijk werkgeverschapEr kunnen verschillende redenen zijn om te kiezen voor een positionering als ondernemende school. Bijvoor-beeld het streven naar aantrekkelijk werkgeverschap. Welp: “In een tijd van lerarentekorten en vergrijzing is het belangrijk als school boeiend te zijn. Leraren worden enthousiast van een vernieuwend, onderscheidend schoolplan. Daar willen ze graag een bijdrage aan leveren. Op die manier oefen je ook aantrekkingskracht uit op nieuwe docenten. Een andere overweging kan een teruglopend leerlingenaantal zijn. Een onderne-mend profiel heeft zijn uitwerking in de omgeving, vooral ook omdat ondernemend onderwijs zich vaak buiten de school afspeelt. Een school die midden in de samenleving staat en waar leerlingen opvallende dingen doen, heeft in de plaatselijke publieke opinie al gauw een streepje voor.”

Kosten en batenAnderzijds hoort bij zo’n school ook dat het manage-ment de pedagogisch-didactische opbrengsten afweegt tegen de financieel-economische lasten. Hoe kan die afweging gemaakt worden? Welp: “Er moet natuurlijk wel sprake zijn van een duurzame leerop-brengst: een zogenaamde win-winsituatie. Je moet geen dingen doen alleen maar omdat ze ‘leuk’ zijn. Leerlingen met een obligaat vragenlijstje door een museum sturen, is niet bepaald een rendabele leeracti-viteit. Het is de taak van de schoolleiding om te vragen wat er tijdens zo’n excursie precies gaat gebeuren en wat dit aan leeropbrengst oplevert en dat af te zetten tegen de investering in middelen en opgeofferde lestijd. Het gaat om het maken van verantwoorde keuzes. Je moet niet iets ad hoc doen. Je moet de cultuur van de school en van de mensen aanpakken. Je moet je als schoolleiding realiseren dat het voor iedereen in de organisatie consequenties heeft als je kiest voor dit concept. Er zijn nu al scholen waar we straks meer dan honderd docenten gaan trainen.”

Snel in praktijkMaar lang niet alle scholen kiezen voor het totaalcon-cept met trainingen voor schoolleiders en docenten.

Ondernemend onderwijs is iets wat zich in eerste instantie afspeelt op het niveau van de klas, de leerlingen, de docent. De training is dan ook primair bedoeld voor docenten en is gericht op het ontwikkelen van initiatieven die snel en zonder omhaal in praktijk gebracht kunnen worden. Welp: “Het gaat er vooral om dat je op een kleinschalige manier laat zien hoe je je lessen slimmer kunt inrichten en betekenisvoller kunt maken. Het is echt niet de bedoeling dat alles op de kop gaat. De training is zeer praktisch en praktijkgericht van aard. De cursisten gaan zo snel mogelijk zelf aan de slag, waarbij de trainers het ondernemende vuur bij de deelnemers aanwakkeren. Kansen zien, kansen benutten. De kracht van ondernemend onderwijs zit echt in het omzetten van ideeën in daden. Er zijn vaak ideeën genoeg op een school, maar het blijven ideeën. Uit behoudzucht, tijdgebrek, onzekerheid, bureaucratie of starheid in de organisatie. Een ondernemende docent laat het daar niet bij zitten, net zomin als echte ondernemers zich bij het uitvoeren van hun ideeën door de eerste de beste beperking of tegenslag uit het veld laten slaan.”

BruidsmodeMet het oog op een zo breed mogelijke verspreiding van het ondernemend onderwijs-concept heeft SLO ervoor gekozen een train-de-trainerprogramma te faciliteren, waarbij diverse partijen worden ingeschakeld, zoals De Argumentenfabriek/De Denkacademie (zie kader). De trainingen sluiten zoveel mogelijk aan bij de bekende, dagelijkse lessituatie, legt Welp uit: “Het startpunt kan een onderdeel uit het lesboek zijn. Deelnemers krijgen de opdracht na te gaan wie van buiten (of binnen) de school ze daarbij als partner zouden inschakelen. Stel dat in een willekeurige klas in het primair onderwijs het thema ‘trouwen’ aan de orde is. Dan kun je met de klas naar een bruidsmodezaak gaan, of naar een drukkerij voor trouwkaarten. Maar hoe pak je dat aan? Wie moet je hebben, en hoe krijg je diegene zover dat hij of zij medewerking verleent? Gaandeweg leren de deelne-mers waarom de ene manier wel werkt, en de andere niet. Of waarom het bij de ene ondernemer wel lukt, en bij de andere niet. Een onderdeel van de training is een competentietest die aangeeft hoe de mate van ‘ondernemendheid’ van een docent is.”

Teks

t: Re

né Le

verin

k • F

otog

rafie

: Jan

Sch

artm

an

Kansen zien, kansen benutten

Eric Welp >

> slo programmalijn> samenhang in het leerplan

De programmalijn ‘samenhang in het leerplan’ heeft als doel meer afstemming en samenhang in het leerplan van de school te realiseren.p

Page 6: SLO Context BO, april 2011

66

Ondernemerschap ‘live’Wim Horsch is beleidsadviseur van het College van Bestuur van SVO|PL (Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg, het bevoegd gezag over acht scholen voor voortgezet onderwijs in Parkstad Limburg): “Parkstad Limburg is een regio waar de krimp hard toeslaat. Daarnaast hebben we te maken met relatief hoge werkloosheid, een groter aandeel van lager opgeleiden in de beroepsbevolking en een lager inkomen per inwoner. SVO|PL neemt haar maatschap-pelijke verantwoordelijkheid als stichting voor voortge-zet onderwijs en wil een bijdrage leveren aan de regionale ontwikkeling. Dat doen we door onze leerlingen naast kwalitatief hoogstaand onderwijs wat

extra’s te bieden, te weten maximale talentontwikke-ling en ondernemendheid.”

Ondernemend onderwijs past volgens Horsch heel goed in de onderwijsfilosofie van SVO|PL: “Onderne-mendheid betekent voor ons dat we leerlingen in een contextrijke omgeving leren hun creatieve ideeën om te zetten in succesvolle acties en dat we – samen met regionale ondernemers – met name de houdingsaspec-ten hierin vormen. Daarnaast vinden we dat we hoogstaand onderwijs in de schoolse context kunnen leveren, maar dat dit lang niet alle leren van de leerlingen en daarmee ook hun talentontwikkeling omvat. Daarom organiseren wij contextrijke omgevin-gen waarin leerlingen geïnspireerd worden om hun talenten te ontdekken en maximaal te ontwikkelen. Wij erkennen dat leerlingen óók bijzonder waardevolle leerervaringen hebben die wij niet organiseren, die echter wel belangrijk zijn voor hun – schoolse – ontwik-keling. Begrippen als meervoudige intelligentie en informeel leren spelen een belangrijke rol, we leren leerlingen om in groepen met elkaars sterke kanten om te gaan en daar een optimaal groepsresultaat uit te halen.”

Ondernemend onderwijs vraagt van onderwijsmana-gers en docenten een andere manier van denken. Wat is in dit verband het belangrijkste wat u uw leidinggeven-den en docenten tracht mee te geven? “We merken dat er bij onze leidinggevenden en docenten al een bepaalde mate van ondernemendheid aanwezig is. Krimp leidt tot toenemende concurrentie en dat vraagt om slimme oplossingen vanuit een ondernemende houding. Om het ondernemerschap verder aan te

Helder leren denkenSLO heeft De Denkacademie gevraagd een training voor schoolleiders over ondernemend onderwijs te verzorgen. De Denkacademie is de trainingentak van De Argumentenfabriek, een onafhankelijk analysebe-drijf dat organisaties helpt bij complexe problemen door het visualiseren van informatie. Zij biedt haar klanten een training in helder denken, gebruikmakend van het visuele denkgereedschap van De Argumenten-fabriek.

In welke zin past ondernemend onderwijs in de bedrijfsfilosofie van De Denkacademie?Directeur Suzanne Weusten: “Onze missie is: mensen helder leren denken. In onze training leer je systema-tisch nadenken over vraagstukken uit je eigen praktijk. De training is bedoeld voor professionals, in dit geval onderwijsmanagers, die grip willen krijgen op complexe vraagstukken en die daar in hun dagelijkse jachtige praktijk te weinig tijd voor hebben. Professionals die zich realiseren dat het hebben van overzicht cruciaal is voor het nemen van een goede beslissing, kunnen in deze training hun vaardigheden ontwikkelen.

Ondernemend onderwijs vraagt van onderwijsmana-gers een andere manier van denken. Wat is in dit verband het belangrijkste wat u uw cursisten tracht mee te geven?“Wie ondernemend onderwijs wil faciliteren, moet goed weten wat hij wil bereiken, met welke visie, met welke organisatiecultuur en met welke mensen. Wij bie-den een gestructureerde aanpak om goed over ondernemend onderwijs na te denken. Ik wil dat de cursisten concreet kunnen formuleren wat onderne-mend onderwijs in hun praktijk betekent, dat ze weten hoe ze eraan moeten werken om dat te bereiken op hun school. Dat het een houding is en dat ze die houding zelf uitdragen en instrumenten hebben om hun docenten daarbij te ondersteunen. En uiteindelijk betekent dit dat ze anderen moeten kunnen overtuigen van de noodzaak om zelf in beweging te komen.”

Wim Horsch >

Page 7: SLO Context BO, april 2011

Leon Muilwijk, werkzaam voor EDU-ART, traint docenten in ondernemend onderwijs. EDU-ART is een van de partners waar SLO mee samenwerkt. De organisatie is specialist in cultuur en onderwijs en adviseert scholen, culturele aanbieders en gemeen-ten. Muilwijk: “Wij werken met gemeenteambtena-ren, culturele aanbieders, bovenschoolse managers, leerkrachten en docenten op verschillende manieren samen aan een omgeving waarin kinderen en jonge mensen leren de wereld om hen heen te begrijpen en betekenis te geven door middel van cultuureducatie.”

Ondernemend onderwijs past naadloos in onze onderwijsfilosofie, aldus Muilwijk: “Als adviesorganisa-tie op het gebied van cultuureducatie hechten wij veel belang aan het stimuleren van creativiteit: uitgaan van het talent en de passie van de docent, die dat vervolgens moet aanwakkeren in zijn leerlingen. Er is een sleutelrol voor de leerkracht, die vanuit de directie gefaciliteerd moet worden. Wij willen onderwijs verbinden met de (culturele) omgeving, en dat sluit dus perfect aan bij deze training.”

Ondernemend onderwijs vraagt van docenten een andere manier van denken. Wat is in dit verband het

belangrijkste wat Muilwijk de cursisten tracht mee te geven? Muilwijk: “Begin bij jezelf als leerkracht/docent, zoek naar ondernemend gedrag en wakker dat aan, doe dat vervolgens ook bij kinderen. Het tweede is: kom in beweging, doe elke dag iets wat over de muur van de school ligt, dat doen geeft energie en ver-trouwen. De training is gericht op vindingrijkheid, de kunst van het zien en aangrijpen van mogelijkheden. Dat is enorm stimulerend als groepsproces: geen bepekingen of problemen of ingewikkelde doelen die gehaald moeten worden. En ook: doe het niet alleen, in creatieve samenwerking met de buitenwereld ontstaat iets nieuws. Dat maakt het spannend. De inhoud van onze training is goed doordacht, ook dankzij de ontwerpmethodiek van SLO.”

Wanneer is een training ondernemend onderwijs geslaagd? “Op korte termijn als er een bruisende school is ontstaan, waar de kansen over elkaar heen buitelen, en ook praktisch zichtbaar zijn in de school. Op lange termijn als er spannende partnerschappen tussen scholen en bedrijven en instellingen zijn gekomen, zodat een leven lang leren een gedeeld project is geworden.”

Kansen die over elkaar heen buitelen

7

scherpen, zullen een groot deel van de leidinggevenden en een groot aantal docenten door SLO verder in aspecten van ondernemendheid getraind worden.”Ondernemend onderwijs is voor een deel al gemeen-goed op de SVO|PL scholen, aldus Horsch: “Op al onze vmbo-afdelingen draaien programma’s binnen het Onderwijsnetwerk Ondernemen Denk, Durf, Doe uit de eerste tranche. Daarin staat de ontwikkeling van een ondernemende houding in een Euregionale context centraal. Leerlingen stichten in groepjes minibedrijven, worden begeleid door de Kamer van Koophandel en ondernemers. Op het Sintermeertencollege is een heus leerlingenbedrijf gestart, dat betaalde diensten verricht aan de school.”

Welk advies heeft Horsch voor scholen die zich oriënteren op ondernemend onderwijs?“Ondernemerschap is leuk, maar als je het aanbiedt als een nieuwe module in het reguliere lesprogramma, mis je mijns inziens de essentie. Het gaat bij ondernemer-

schap natuurlijk om kennis en vaardigheden, maar ook – heel belangrijk – om de houding. Daarvoor moet je een gedeelte van je ondernemerschapsonderwijs “live” organiseren, liefst in een omgeving met ondernemers. Laat ook je docenten meegaan in de ondernemer-schapsontwikkeling, het biedt vaak een mooie aanvulling op de reguliere onderwijspraktijk en het is als docent altijd geweldig als je ziet dat je leerlingen boven zichzelf uitstijgen. Ondernemend onderwijs is geslaagd als door de hele schoolgemeenschap een dynamiek ontstaat, waarbij docenten en leerlingen hun creativiteit durven te delen en ontwikkelen. Met als basis een ijzersterk inhoudelijk verhaal, dat niet vanuit het aanbod en door de methode wordt bepaald, maar vanuit de leervragen die leerlingen ontwikkelen tijdens hun ondernemende activiteiten. Dat gaat vaak om dezelfde inhoud, alleen zal de vraaggerichte aanpak ervoor zorgen dat de inhoud beter beklijft bij de leerlingen.”

Page 8: SLO Context BO, april 2011

8

Ondernemend onderwijs staat volop in de belangstelling. Via het Agentschap NL kunnen scholen er extra geld voor krijgen.

Scholen die ondernemerschap prominent op de agenda zetten, kunnen zich daarmee onderscheiden. De meeste leerlingen

houden wel van de praktische aanpak en leren graag ‘buiten het boekje’. Misschien koesteren zij zelfs de droom om later

een eigen bedrijf te starten. De link met de beroepspraktijk is in het vmbo of mbo natuurlijk per definitie snel gemaakt.

Maar wat betekent die focus op ondernemerschap voor de leraren in die sectoren? Hoe ondernemend moeten zij zelf zijn

en als ze het niet zijn, kunnen ze het dan worden? Wat is er voor nodig dat te stimuleren? De hamvraag: zit er in iedere

leraar een ondernemer? Drie meningen uit de onderwijspraktijk.

De Stelling

De schooldirecteur:

“Haal het talent uit docent en student”

De coördinator:

“Laat docenten zelf ervaren wat ondernemen is”

De docent:

“Het enthousiasme werkt aanstekelijk”

In iedere leraar zit een ondernemer verscholen

Page 9: SLO Context BO, april 2011

9

“Het is niet zo effectief voor een school om bij alle docenten ondernemerschap te ontwikkelen. Je kunt beter een keuze maken voor specialisten: docenten die het onderne-men in de vingers hebben en zo de leerlingen kunnen enthousiasmeren. Ondernemerschap moet een bewuste keuze zijn en ook een eigen plek hebben binnen de school. Op onze opleiding is het een speerpunt. Ik heb zelf ervaring als ondernemer; mijn gedrevenheid werkt als een rolmodel voor de studenten. Ook voor collega’s werkt het enthousiasme aanstekelijk. Zo zal een gedreven student bij Nederlands beter zijn best doen omdat hij dan een goed ondernemersplan kan schrijven.

Alle eerstejaars van alle afdelingen krijgen modules over ondernemerschap. Dat is tegenwoordig erg belangrijk, want veel mensen willen bijvoorbeeld later als zzp’er werken. Ondernemerschap heeft te maken met een enthousiaste houding, met durven en doen. En dat moet je in de praktijk leren. Natuurlijk heb je er ook vakkennis voor nodig. Er komt nogal wat kijken bij een eigen bedrijf: van personeelszaken tot en met de PR. In de opleiding College Company leren onze studenten dat allemaal. Ze zetten dan met begeleiding een eigen bedrijf op.Maar het is niet alleen voor hen die een eigen zaak willen beginnen: een ondernemende houding is goed voor alle studenten. Leren samenwerken en elkaar aanspreken, dat is bijvoorbeeld een belangrijk onderdeel. Die competenties kun je later ook als werknemer goed gebruiken. Als je weet wat ondernemer-schap inhoudt, kun je zelf een betere werknemer worden, want dan begrijp je beter hoe het werkt.”

Jos van MeegenCoördinator Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen, Den Haag

Maurijn OdéDocent ondernemerschapROC Flevoland, Lelystad

“Nederland kan internationaal gezien nog meer innovatieve kennis omzetten naar economisch en maatschappelijk nut. Een ondernemende houding, ondernemendheid, is daarbij van groot belang. Het Actie-programma wil daarom ondernemendheid van onderwijsinstellingen stimuleren in hun beleid en lesprogramma. Een derde van de scholen die subsidie aanvraagt - dat waren er dit jaar 175 - kunnen we honoreren. Een van de eisen die we stellen is bijvoorbeeld dat scholen minimaal vier partners vinden om mee samen te werken. Niet iedere leerling hoeft een eigen bedrijf te starten, maar ze moeten wel ondernemender worden. Dat heeft te maken met houding en gedrag. Die competenties, zoals initiatief nemen, kansen zien en benutten, zijn zowel voor werkgevers als werknemers belangrijk. Er is wel behoefte aan scholing op dit gebied. Duw leraren maar eens uit hun ‘comfort-zone’, zodat ze ontdekken wat nodig is om ondernemend te zijn. Belangrijk is dat ze kansen leren zien in contacten met bedrijven en de maatschappij. Leraren vragen van leerlingen dat ze op een bedrijf afstappen als ze een stage zoeken of iets willen weten. Het is goed als ze zelf ook ervaren wat onderne-mendheid is.Het is deels wel iets persoonlijks, de een zal ondernemender zijn dan de ander. Dat is ook goed, want een onderwijsteam moet gevarieerd zijn. Als school is het positief om te laten zien dat je ondernemend bent. Als je een succesvol project presenteert aan de buurt, met bijvoorbeeld de burgemeester erbij, heeft dat grote uitstraling en motiveert het de leerlingen en de school. Je moet het zo praktisch mogelijk benaderen. Ik heb er hoge verwachtingen van.”

Anja HagenaarsDirecteurROC Rijn IJssel, Arnhem

“Docenten en leerlingen in het mbo hebben van nature affiniteit met ondernemendheid. Het is de kunst om dat wat onder het opper-vlak zit, naar boven te halen. Wij streven ernaar dat iedere leerling zelfbewust wordt in zijn vakmanschap. Dat houdt in marktgericht, creatief en flexibel zijn en doorzettingsvermo-gen hebben. Onze leerlingen kunnen dat op verschillende manieren oefenen, in alle secto-ren, maar ook in College Companies bijvoor-beeld, of door middel van clinics.

Deze aanpak vergt een andere rol van de docent. Hij moet de competenties hebben om de leerling te helpen zijn talent te ontwikkelen. Wij hebben ambassadeurs voor ondernemer-schap voor elke sector en afdeling aangesteld. Zij zijn heel enthousiast en dragen dat uit. Zo leren wij van elkaar. Het management moet het talent bij de docent ontdekken en faciliteren. De tijd van vroeger dat een docent voor de klas stond met de deur dicht, is voorbij. Onze docenten zitten ook op Hyves en ze twitteren, net als de leerlingen. Belangrijk is dat docenten goed kunnen samenwerken in netwerken, binnen en buiten de school. Met de focus op ondernemendheid heeft onze school eerst een netwerk opgebouwd met bedrijven en overheden. Nu richten we ons specifiek op de interne organisatie. In ons personeelsbeleid zijn bijvoorbeeld training van docenten, in bijeenkomsten en workshops over ondernemendheid opgenomen. Dromen, durven en doen is het motto.”

Idee voor een volgende stelling?Stuur uw tip naar [email protected]

Teks

t: Ca

rolie

n N

out •

Foto

grafi

e: Ja

nSch

artm

an

Page 10: SLO Context BO, april 2011

Aansluiting op Europees raamwerk vordert

“Iemand die in Nederland tot ICT-medewerker is opgeleid, weet straks precies wat die opleiding in Spanje of Duitsland waard is”, zegt Anne Beeker. Opleiding en werkervaring moeten internationaal beter vergelijkbaar worden, door aansluiting op het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (zie kader). Uitwisseling van studenten wordt ermee bevorderd en werkgevers kunnen het niveau van een buitenlandse werknemer meteen herkennen. Beeker: “Bovendien kunnen mensen meer krediet krijgen voor wat ze buiten de schoolbanken hebben geleerd en gedaan. Het wordt makkelijker te bepalen wat ze nog moeten doen om een kwalificatie op een bepaald niveau te halen.” Het European Qualifications Framework (EQF) is overigens bedoeld als ijkpunt, het vervangt niet de in- en doorstroomrechten voor Nederlandse opleidingen.

HelicopterviewSamen met SLO-collega Jan van Rooijen (vmbo) maakte Beeker (voor havo en vwo) deel uit van de expertgroep die een begrippenkader heeft ontwikkeld voor voortgezet en beroepsonderwijs. Deze expertgroep bestond verder uit vertegenwoordigers van beroeps- en hoger onderwijs, het ministerie van OCW, het bedrijfs-leven en particuliere opleidingen. Beeker: “Het voortge-zet onderwijs is op aandringen van SLO bij het proces betrokken, zoals ook in andere Europese landen is gebeurd. In het voortgezet onderwijs zitten immers duizenden leerlingen.” Alle experts zijn op zoek gegaan naar de kenmerken, waarmee ze de verschillende niveaus binnen ‘hun’ opleidingen konden omschrijven. Toen Van Rooijen en

Beeker de eindtermen van de examens erbij namen, riep dat al snel vragen op over de helderheid van het Nederlandse kwalificatiesysteem. Beeker: ”Door de helikopterview ga je scherper zien dat de onderlinge afstand tussen schoolsoorten in Nederland onduidelijk is. De eindtermen voor examens vmbo, havo en vwo zijn zo globaal beschreven, dat daar-uit het onderscheid tussen de schoolsoorten niet valt af te leiden. Neem de omschrijving ‘een presentatie kunnen houden’. Die tref je in alle eindtermen aan, maar het zegt dus niets, want op welk niveau en waarover? Het echte niveau zie je pas als je een examenopgave ziet.” Van Rooijen: “En dat is een interpretatie van de constructeur.” Anders gezegd, in de eindexamentermen ontbreekt een beschrijving van de ‘diepte’ van kennis, waardoor het onderscheid tussen opleidingen onduide-lijk wordt. Daarom namen Van Rooijen en Beeker de examenprogramma’s voor aardrijkskunde, biologie, wiskunde, Engels en Nederlands. SLO-collega John Hendriks maakte vervolgens een gedetailleerd overzicht van de gebruikte taxonomie met als doel de kenmer-kende elementen voor niveauverschillen zo exact mogelijk weer te geven.

Leeropbrengsten Omdat het EQF niveauverschillen vanuit leeropbreng-sten beschrijft, biedt dat een opening voor een heel andere benadering. “Ons systeem is geënt op doorstro-ming naar het vervolgonderwijs en dat geldt zeker voor het vmbo”, aldus Van Rooijen. “Ga je uit van leerop-brengsten, dan moet je helder maken wat leerlingen kunnen als ze van een bepaalde opleiding komen. Op welk niveau acteren ze en kunnen ze op dat niveau aan de slag als ze klaar zijn met de opleiding? Wat zijn de leeropbrengsten? Dat moet steeds weer de vraag zijn.” “Het gaat om aantoonbaar gedrag”, vult Beeker aan, “om wat iemand kan, die op een zeker niveau heeft leren functioneren, leren denken en kennis vergaren.” In het mbo zijn leeropbrengsten al beschreven op basis van competenties, kerntaken, werkprocessen en prestatie-indicatoren. Van Rooijen: “Daarin zijn aantoon-

Europese vergelijking helpt niveaus scherper krijgen

Stage lopen of aan het werk in het buitenland? Een alomvattend Europees raamwerk voor kwalificaties moet dat makkelijker maken. Na het hoger onderwijs worden nu ook het voortgezet en beroepsonderwijs afgestemd op de Europese niveau-indeling. SLO heeft bouwstenen aangeleverd voor de inpassing van vmbo, havo en vwo.

Teks

t: Tr

uus G

roen

eweg

en •

Foto

grafi

e: J

an S

char

tman

1010

> slo programmalijn> doorlopende leerlijnen

De programmalijn 'doorlopende leerlijnen' heeft als doel de continuïteit van de leerstof tussen opeenvolgende leerjaren en sectoren in het onderwijs te bevorderen.

p

Page 11: SLO Context BO, april 2011

1111

Europese vergelijking helpt niveaus scherper krijgen

Teks

t: Tr

uus G

roen

eweg

en •

Foto

grafi

e: J

an S

char

tman

“Wat zijn de leeropbrengsten? Dat moet steeds weer de vraag zijn.”

Page 12: SLO Context BO, april 2011

12

baar gedrag, kennis en vaardigheden samengebracht. Dat gaat over: wat zie ik als je bezig bent en wat is het resultaat van je activiteit? In het vmbo zie je trouwens al veel meer dat leerlingen in een beschermde omgeving werkzaamheden verrichten. Zo gebruiken ze hun kennis al." Terwijl mbo en vmbo gesimuleerde omgevingen creëren, gebeurt dat bij havo en vwo niet. Beeker: “Daadwerkelijk laten toepassen van kennis in een bepaalde context gebeurt te weinig. Het zit niet in de examenprogramma’s, leerlingen worden er niet op getoetst en dus doen we er in het onderwijs niet expliciet iets mee.” Van Rooijen en Beeker vinden de vraag gerechtvaardigd of er niet een ‘profielschets’ moet komen voor vmbo’ers van de gemengde en theoretische leerweg, voor havisten en vwo’ers. Beeker: “Je moet kennis in de examenpro-gramma’s wel beschrijven, omdat leraren anders niet weten wat ze in de lessen moeten doen. Maar om een opleiding op waarde te kunnen schatten, zou een profielschets op één A4-tje goed zijn, zoals de kwalifica-tiedossiers voor mbo en hbo die hebben.”

Logische opbouwDe expertgroep heeft een matrix ontwikkeld, waaruit een vergelijkingstabel met acht niveaus is ontstaan(net zoveel als het EQF), nog aangevuld met een instroomni-veau (educatie 1). Het achterliggende begrippenkader is getest in bijeenkomsten met onderwijsinstellingen en bedrijfsleven. De kenmerkende elementen (die ‘descrip-toren’ worden genoemd) zijn kennis, vaardigheden en verantwoordelijkheid. De kolommen ‘leidinggevende vaardigheden’ en ‘verantwoordelijkheid dragen’ kunnen voor het voortgezet onderwijs niet worden ingevuld. Beeker en Van Rooijen wijzen erop dat in de examenpro-gramma’s de samenhang tussen vakken ontbreekt en vakoverstijgende beschrijvingen van vaardigheden als zelfstandigheid en communicatie. Ze benadrukken daarom ‘de noodzaak tot eenduidige formulering van exameneisen en een logische opbouw, van lagere naar hogere denkvaardigheden, bij voorkeur gerelateerd aan een onafhankelijk kader’.

Die kaders worden al gehanteerd in de vorm van de referentieniveaus voor taal en rekenen (vastgesteld door de commissie Meijerink), die sinds augustus 2010 gelden. “Die verandering zou heel stevig doorgezet moeten worden”, vindt Beeker.”Voor de moderne vreemde talen ligt al het ERK (Europees Referentiekader) klaar. Op dat raamwerk hebben specialisten uit Europa tien jaar gepuzzeld.” De niveauomschrijvingen worden in deze kaders verhelderd door voorbeelden. Ze zijn overstijgend en gelden voor zowel de algemeen vormende opleidin-gen als de beroepsopleidingen. Misschien zou zo’n referentiekader er ook kunnen komen voor 'science' en 'zaakvakken'. Van Rooijen: “Maar dat zijn politieke vragen waar wij geen beslissing over nemen.”

De commissie Leijnse (zie kader) gaat met alle vragen aan de slag. Ook met de discussiepunten die de concept-matrix oproept. Projectleider Karin van der Sanden geeft een paar voorbeelden: voor vmbo zijn twee niveaus onderscheiden, terwijl er vier ‘uitstromen’ zijn. Duidelijk is ook dat niet alle mbo 4-kwalificaties hetzelfde EQF-niveau hebben en havo en vwo staan voorlopig nog op eenzelfde niveau in de matrix. “Als een kwalificatie op een bepaald niveau van het EQF terecht komt, betekent het niet dat het gelijk is aan bijvoorbeeld het hoger onderwijs dat op dat niveau is ingeschaald. Dat moet je heel goed scheiden”, zegt Van der Sanden. “We hebben geen eenduidig begrippenkader om opleidingstype en niveau te beschrijven. Daarom vallen we terug op doorstroomrechten en gevoelsmatige inschattingen. De ontwikkeling van het NLQF is misschien wel een mooie stimulans om dit in de toekomst anders te doen.”

Voor de conclusies van SLO, inclusief analyses van enkele examenprogramma’s, zie www.slo.nl/downloads/2010/Bouwstenen voor inpassing van het voortgezet onder-wijs in een Nederlands kwalificatiekader NLQF-LLL.

In 2008 is op Europees niveau het European Qualifi-cations Framework (EQF) vastgesteld. Deelnemende landen hebben afgesproken in eigen land een niveau-indeling te ontwikkelen en te implementeren die aansluit op het EQF (in Nederland het NLQF). Het EQF beschrijft acht niveaus van kennis, vaardigheden en competenties. De bedoeling is, dat het EQF internationale uitwisseling stimuleert en een leven lang leren aantrekkelijker maakt. Ieder land legt vanuit het eigen onderwijssysteem een relatie met het Europees raamwerk, dus van stelselherzieningen is geen sprake. Vanaf 2012 staat op elk Nederlands diploma een verwijzing naar het juiste EQF niveau. De vier bovenste niveaus zijn gekoppeld aan het kwalificatiekader Hoger Onderwijs, dat al Europees is ingevoerd, onder meer in de vorm van de bachelor- en masterstructuur.

Commissie LeijnseLanden als Ierland en Schotland zijn al veel verder met de implementatie van nationale kaders en daar

kan Nederland profijt van trekken, zegt projectleider Karin van der Sanden. “We hebben ervaringen van deze landen nauw betrokken in de ontwikkelstappen die we nemen en heel goed gekeken naar de kwalificatiekaders. Maar structuren en culturen verschillen dermate dat een aanpassing aan de eigen situatie altijd nodig is.” De voorstellen voor de niveau-indeling, de matrix en andere actuele notities en rapporten zijn voorgelegd aan een externe, onafhankelijke commissie onder voorzitterschap van professor Frans Leijnse. Een van de vier leden, die op persoonlijke titel zitting hebben in deze commissie, is SLO-directeur Jan van den Akker. De commissie brengt advies uit aan de minister, die het NLQF vaststelt. NLQF, en de koppeling aan het EQF, worden ook gepresenteerd aan een adviesgroep van de Europese Commissie. De commissie Leijnse buigt zich behalve over de niveau-indeling voor een NLQF ook over inschaling van non-formele kwalificaties en de inrichting en de positionering van een Nederlands Coördinatiepunt.

Kader voor een leven lang leren

Page 13: SLO Context BO, april 2011

1313

w

13

Link met buitenschoolse praktijk motiveert enorm

“Technologie riekt naar techniek. Maar het is veel breder.” Cor van der Schaft laat er geen misverstand over bestaan. De voorzitter van het Platform Technologie (een vereniging van scholen die technologie geven) stelt dat het bij het programma technologie draait om een brede oriëntatie op diverse werkvelden. “Zo krijgen vmbo-leerlingen goed zicht op de rol die technologie speelt in de samenleving.” Hannie Gnodde, ontwikkeldocent technologie bij CSG Het Streek, locatie Bennekom, geeft een voorbeeld: “Laatst zijn we met leerlingen uit de tweede naar het Heerenstraat Theater in Wageningen geweest. Ter voorbereiding op het bezoek aan dit filmtheater hadden de leerlingen zelf filmpjes gemaakt. Vervolgens verdiepten zij zich in analoge en digitale filmtechnieken, vertelde de theaterdirecteur iets over de financiële bedrijfsvoering en oefenden de leerlingen met klantvriendelijkheid achter de bar. Ook ontwierpen ze reclameposters.”

BasiskennisTechnologie in de onderbouw van het vmbo is tot stand gekomen op verzoek van scholen die sinds 2002 technologie geven in de bovenbouw van de gemengde en theoretische leerweg. “Zij hadden behoefte aan een doorlopende leerlijn”, vertelt Van der Schaft. “Ze constateerden dat leerlingen in het derde jaar onvol-doende ICT-vaardig waren om direct de diepte in te kunnen met technologie. Zo wisten sommigen niet hoe je een Word-bestand meestuurt met een e-mail.”Het onderbouwprogramma van technologie werd in 2009 in de steigers gezet door een enthousiaste groep ontwikkeldocenten (afkomstig van tien verschillende vmbo-scholen), SLO en het Platform Technologie, met een subsidie van het Platform Betà Techniek. De groep ontwikkelde 36 uitgebreide lesopdrachten en een leerplan, waarbij is uitgegaan van de kerndoelen van de onderbouw, het examenprogramma technologie GL en de opleidingsdomeinen van het mbo.

Virtuele stadAlle lesopdrachten zijn gekoppeld aan objecten in een virtuele stad: een school, ziekenhuis, fabriek, kantoor, winkel, dierentuin, boerderij, gemeentehuis. Leerplanont-wikkelaar Jan van Hilten (SLO): “Ieder object bevat een aantal opdrachten. Stel, een leerling kiest het ziekenhuis. Dan krijgt hij eerst informatie over beroepen in het

ziekenhuis, via tekst, animaties, een filmpje. Daarna komt hij op het niveau waar kennis wordt overgedragen. Vervolgens kan hij verder gaan met lesopdrachten, die zijn toegevoegd door de school. Tot slot komt hij op het buitenschoolse niveau en gaat hij een kijkje nemen in een echt ziekenhuis.” Gnodde: “Dankzij de verschillende objecten, vindt in de lessen technologie een oriëntatie plaats op diverse sectoren: zorg & welzijn, economie, techniek. Door deze context rijke en praktische manier van leren krijgt de leerling bovendien een beter beeld van wie hij is, wat hij wil en wat hij kan. Zeker als deze ervaringen gekoppeld worden aan reflectieve loopbaan-gesprekken. Dat helpt bij het bewuster kiezen van een vervolgopleiding. Verder blijkt de pedagogisch-didacti-sche aanpak van het gehele programma technologie een goede voorbereiding op het competentiegericht onderwijs van het mbo.”

Nieuwe methodesOp dit moment volgen zo'n 10.000 leerlingen van 115 vmbo-locaties het programma technologie in het derde en vierde leerjaar. Zij sluiten dit af met een landelijk examen. Sinds augustus 2009 geven tien vmbo-scholen daarnaast wekelijks twee uur technologie in de onder-bouw. “De ICT-vaardigheden van de onderbouwleerlin-gen zijn sindsdien zienderogen toegenomen. Maar ook algemene vaardigheden als samenwerken, zelfstandig werken, presenteren en communiceren verbeterden”, constateert Gnodde. “De leerlingen zijn enthousiast over het programma. De link die steeds gelegd wordt met verschillende beroepsperspectieven motiveert hen enorm. Alleen het reflecteren is voor veel leerlingen nog lastig.” Ook uitgevers hebben het technologieprogramma omarmd. “Inmiddels zijn drie uitgeverijen bezig met het ontwikkelen van methoden”, vertelt Van Hilten. “In augustus 2011 komen deze beschikbaar voor de markt. Scholen kunnen dan aan de slag met de implementatie van het programma: inrichten van lokalen, scholing, netwerkbijeenkomsten. We hopen en verwachten dat vanaf volgend schooljaar veel meer scholen starten met technologie in de onderbouw.”

Meer informatie: Jan van Hilten, [email protected].

Het intersectorale programma Technologie in de onderbouw van het vmbo maakt leerlingen ICT-vaardiger, zorgt voor een betere aansluiting op de bovenbouw en helpt bij hun loopbaanoriëntatie. “Leerlingen die technologie hebben gehad, kiezen bewuster voor een vervolgopleiding aan het roc.”

Teks

t: Fe

mke

van

den

Berg

Technologie in onderbouw vmbo

Page 14: SLO Context BO, april 2011

14

Kenniscentrum Leermiddelen

Kenniscentrum Leermiddelen (KCL) heeft als doel overzicht te bieden in het aanbod en kennis te vergaren over de ontwikkeling, de invoering en het gebruik van leermiddelen. Op deze plaats voorziet het KCL u van informatie over recente ontwikkelingen. Voor de meest actuele informatie hierover kunt u terecht op www.slo.nl of www.leermiddelenplein.nl.

Teks

t: Re

né Le

verin

k

Leermiddelen-monitor 10/11

Gebruik, ontwikkelen, kwaliteit en beleid

SLO • nationaal expertisecentrum leerplanontwikkelingSLO

Piet Heinstraat 127511 JE Enschede

Postbus 20417500 CA Enschede

T 053 484 08 40F 053 430 76 92E [email protected]

www.slo.nl

SLO is het nationaal expertisecentrum voor leerplan-ontwikkeling. Al 30 jaar geven wij inhoud aan leren en innovatie in de driehoek tussen overheid, wetenschap en onderwijspraktijk. Onze expertise bevindt zich op het ter-rein van doelen, inhouden en organisatie van leren. Zowel in Nederland als daarbuiten.

Door die jarenlange expertise weten wij wat er speelt en zijn wij als geen ander in staat trends, ontwikkelingen en maatschappelijke vraagstukken te duiden en in een breder onderwijskader te plaatsen. Dat doen we op een open, innovatieve en professionele wijze samen met beleidsmakers, scholen, universiteiten en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven.

Leermiddelenmonitor 10/11: Verwachtingen over digitalisering hoger dan werkelijkheid

Leraren in het primair en voortgezet onderwijs verwach-ten dat door de digitalisering veel nieuwe ontwikkelingen plaats zullen vinden op het gebied van leermiddelen. Maar de jaarlijkse Leermiddelenmonitor van SLO laat zien dat die ontwikkelingen zich in werkelijkheid nauwelijks voordoen.

Sinds 2007 doet SLO onderzoek naar de vraag: hoe gebruikt de leraar zijn gereedschap, de leermiddelen? Hierbij worden leraren in het primair, speciaal en voortgezet onderwijs bevraagd op gebruik, trends, kwaliteit, verwachtingen en ontwikkelingen rond (digitale) leermiddelen. De resultaten worden vastge-legd in de Leermiddelenmonitor. De Leermiddelenmoni-tor is bedoeld om zicht te krijgen op wat er in onderwijs gebeurt op het gebied van leermiddelen. Chantal Blockhuis, die namens SLO samen met Marieke ten Voorde het onderzoek coördineerde: “Leermiddelen zijn het belangrijkste gereedschap van de leraar. Er wordt veel over gesproken en gepubliceerd, maar niet altijd op basis van feiten. Die proberen wij vast te stellen, en dat elk jaar opnieuw, zodat je trends en ontwikkelingen kunt waarnemen. Daarnaast richten we ons elk jaar op een aantal specifieke zaken. Dit jaar waren dat onder andere de verwachtingen van leraren ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen, het al of niet aanwezig zijn van leermiddelenbeleid op scholen en de mogelijke effecten van de invoering van gratis schoolboeken.”

Beperkte stijgingDe verwachtingen van leraren ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen hebben vooral betrekking op digitale leermiddelen. Al een aantal jaren verwacht de gemid-delde leraar dat het aandeel van digitale leermiddelen in vijf jaar zal stijgen tot rond de vijftig procent. Maar het actuele gebruik is de laatste drie jaar slechts licht gestegen, van 19% naar 23% in het primair onderwijs en van 22% naar 26% in het voortgezet onderwijs. Ten Voorde: “Die stijging is dus minder groot dan leraren verwachten. En misschien wel hopen. Dat ze wel degelijk toe zijn aan veranderingen in het leermiddelen-aanbod, blijkt uit het feit dat ze op vrij grote schaal zelf (digitaal) lesmateriaal ontwerpen en dat graag delen met anderen, ook al zijn dat meestal de eigen collega’s. Ruim 80% van de respondenten in het voortgezet onderwijs en bijna 58% van de respondenten in het primair onderwijs ontwikkelt zelf lesmateriaal. In het voortgezet onderwijs ontwikkelt een derde hiervan zelfs 'heel vaak', in het primair onderwijs is dit ongeveer een zesde van de 58%. Ze doen dat onder meer om meer te kunnen differentiëren. De behoefte aan nieuw, (digitaal) lesmateriaal is er dus, maar belangrijke randvoorwaarden die deze behoefte ondersteunen, ontbreken vaak.

0

25

ja nee weet ik niet

50

75

100%

Is er een beleid t.a.v. de inzet van leermiddelen? (PO)

0

25

2008 / 2009

Over 5 jaarNu

2009 / 2010 2010 / 2011

50

75

100%

(Verwachte) aandeel digitale leermiddelen (PO)

0

25

2008 / 2009 2009 / 2010 2010 / 2011

50

75

100

Over 5 jaarNu

%

(Verwachte) aandeel digitale leermiddelen (VO)

Page 15: SLO Context BO, april 2011

15

15

> kijk ook op leermiddelenplein.nl

Aantrekkelijker“Jammer,” vindt Blockhuis, “want de inzet van open lesmateriaal, aanvullend op de methode, biedt scholen en leraren de kans onderwijs op maat te bieden en werk te maken van bijvoorbeeld talentontwikkeling. Ook is het zelf ontwikkelen en verspreiden van lesmateriaal met name in het voortgezet onderwijs een manier om het beroep aantrekkelijker te maken. Een belangrijke voorwaarde is echter wel een actief schoolbeleid dat het ontwikkelen en delen van leermiddelen onder-steunt en een impuls geeft. De vraag is dan ook: is er op scholen beleid ten aanzien van leermiddelen? Ja, zegt bijna 70% van de po-leraren en bijna 50% van de vo-leraren. Maar dat beleid beperkt zich in de meeste gevallen tot de vraag of er nieuwe leermiddelen aangeschaft worden. Het zijn vervolgens meestal het team of de vaksecties die bepalen wélke leermiddelen er gekocht worden. Ongeveer 75% van degenen die vinden dat hun schoolleiding leermiddelenbeleid ontwikkelt, is van mening dat dit beleid stuurt op de inzet van ict. En dan gaat het vooral om het gebruik van hulpmiddelen als een elektronische leeromgeving en digibord en in mindere mate om het gebruik van digitale leermiddelen. De ict-investeringen zijn kennelijk meer gericht op de infrastructuur dan op de content.”

Ict-beleidVolgens de SLO’ers zou het beter zijn als scholen een nóg gerichter en duidelijker omlijnd ict-beleid zouden ontwikkelen, waarin meer aandacht is voor de didactiek van ict: “Organiseer bijvoorbeeld regelmatig bijeenkom-sten op school waarop leraren het ict-lesmateriaal dat ze hebben ontwikkeld aan collega’s demonstreren.

RelevantEr is nog een mogelijke oorzaak van de discrepantie tussen enerzijds het enthousiasme waarmee leraren zelf digitaal lesmateriaal ontwikkelen en anderzijds het feit dat de daadwerkelijke beschikbaarheid van digitale leermiddelen daarbij achterblijft. Ten Voorde: “Leraren zijn nogal huiverig om hun eigengemaakte lesmateriaal voor iedereen beschikbaar te stellen. Ze weten niet zeker of hun materiaal voor andere leraren wel relevant en goed genoeg is. Wie weet helpt het als hun materi-

aal voor publicatie geredigeerd wordt, zoals op de Belgische portaalsite klascement.be. Ook vinden leraren moeilijk hun weg in het woud van digitale leermidde-lenwebsites. De leraar die zijn lesmateriaal met anderen wil delen, ziet door de bomen het bos niet meer.”

LeerlijnDe vraag is natuurlijk ook: hoe schuif je eigengemaakt of gevonden lesmateriaal in de leerlijn? Hoe zorg je ervoor dat de leermiddelen logisch passen bij andere leermiddelen die je inzet? Bijna driekwart van de po-respondenten en de helft van de vo-respondenten geeft aan daarin ondersteund te willen worden. Het liefst in de vorm van ict-hulpmiddelen, maar ook hulp van experts wordt op prijs gesteld. Op dit moment is het nog zo dat ruim 40% van de respondenten bij het inzetten van open, aanvullend lesmateriaal de leerlijn als uitgangspunt neemt.

Gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijsEven terug naar het leermiddelenbeleid op school. Vanaf het schooljaar 2009-2010 worden in het vo de schoolboeken niet meer door de ouders, maar door de school betaald. Heeft dat tot drastische veranderingen in het schoolbeleid geleid, met name wat betreft de inzet van open lesmateriaal? Maar liefst 67% van de respondenten is van mening dat dit niet het geval is: "Al voor de invoering van de gratis schoolboekenmaatregel werd ik gestimuleerd om vrij beschikbare leermiddelen te gebruiken. De invoering van die maatregel heeft daar niets aan veranderd.” Iets meer dan een derde van de respondenten geeft te kennen dat de maatregel wel een stimulans is geweest om vrij beschikbare leermid-delen te gebruiken.

Meer informatie: Chantal Blockhuis, [email protected] ten Voorde, [email protected]

0

25

ja nee weet ik niet

50

75

100%

Is er een beleid t.a.v. de inzet van leermiddelen? (VO)

0

25

50

75

100%

Al voor de invoering van deze maatregel werd ik gestimuleerd om vrij beschikbare leermiddelen te gebruiken.

Ik werd al gestimuleerd om vrij beschikbare leermiddelen te gebruiken maar deze maatregel heeft daar een extra impuls aan gegeven.

De invoering van deze maatregel is voor mij aanleiding geweest om vrij beschikbare leermiddelen te gebruiken.

Invloed gratis schoolboekenmaatregel (VO)

Page 16: SLO Context BO, april 2011

16

Teks

t: Re

né Le

verin

k • F

otog

rafie

: Jan

Sch

artm

an

Leerplan in beeld

Basisschool, onderbouw, bovenbouw, ze hebben allemaal hun eigen manier om de vakinhouden te ordenen. Wat betekent dit voor de continuïteit van de leerlijnen? Weten de betreffende docenten wat voor en na hen gebeurt? Zien de leerlingen de samenhang? En hoe zit het met de vaardigheden? Met het project Kerncurricula en doorlopende leerlijnen zorgt SLO voor zicht op aansluiting.

Op de basisschool krijgen de leerlingen bij Oriëntatie op jezelf ‘de hoofdzaken van de Nederlandse staatsinrich-ting’. In de onderbouw leren ze in het leergebied Mens en maatschappij ‘op hoofdlijnen hoe het Nederlandse bestel als democratie functioneert’. In de bovenbouw komt hier weer een vervolg op bij maatschappijleer en geschiedenis. Het lijkt een mooie opbouw van kennis, maar hoe zit het met de samenhang?

AansluitingHet ministerie van OCW gaf SLO opdracht de landelijke kaders van de voorgeschreven kennis en vaardigheden van primair onderwijs tot en met de bovenbouw van

Kerncurricula en doorlopende leerlijnen

16

Page 17: SLO Context BO, april 2011

1717

het voortgezet onderwijs in doorlopende leerlijnen samen te vatten. Projectleider Lieke Meijs: “Toen de globale kerndoelen voor de onderbouw werden ingevoerd, konden de scholen zelf bepalen hoe ze hun onderwijsvisie vorm wilden geven. Sommige scholen kozen voor leergebieden, andere voor projecten naast de vaklessen. In de bovenbouw bleef het vakmatig onderwijs overeind. Dit zorgt nog steeds voor aanslui-tingsproblemen. Niet alleen inhoudelijk, maar ook op het gebied van vaardigheden. Wij hebben gezocht naar een middel waarmee docenten snel kunnen zien wat leerlingen in eerdere jaren hebben gehad, en wat ze in latere jaren zullen krijgen.”

OverzichtenVoor alle leergebieden werden overzichten gemaakt van vakoverstijgende onderwerpen en vaardigheden en werd beschreven welke kerndoelen daarmee werden afgedekt. Meijs: “Ook hebben we uitgezocht wat je in de bovenbouw van zo’n onderwerp terugvindt. Inmiddels hebben we al deze overzichten niet alleen per leergebied, maar ook per vak gemaakt, voor zowel vmbo als havo en vwo. De behoefte aan deze verticale informatie wordt des te belangrijker naarmate de scheiding op scholen tussen onderbouw en bovenbouw strikter wordt. Dat komt door de teamvorming per afdeling en scheiding van locaties, die vaak een belemmering zijn voor het werken aan doorlopende leerlijnen. Een andere factor is het feit dat er ook in docententeams een steeds sterkere scheiding tussen onderbouw- en bovenbouwdocenten te zien is.”

Soepele aansluitingDe overzichten per vak en leergebied zijn terug te vinden op de website van SLO. Ze hebben als functie dat je in één oogopslag kunt zien wat er in de voorgeschre-ven programma’s staat over inhouden, onderwerpen, kernconcepten en vaardigheden. Meijs: “Vooral docen-ten in de onderbouw van het voortgezet onderwijs willen weten wat leerlingen aan het eind van de onder-bouw moeten kennen over een onderwerp om een soepele aansluiting met de bovenbouw te kunnen realiseren.”

VrijheidDe overzichten kunnen door docenten worden gebruikt als een kant-en-klare bron voor een onderwijsprogram-ma, al hadden ze oorspronkelijk een andere functie. “Eigenlijk waren ze bedoeld om docenten en secties te

> slo programmalijn> doorlopende leerlijnen

De programmalijn 'doorlopende leerlijnen' heeft als doel de continuïteit van de leerstof tussen opeenvolgende leerjaren en sectoren in het onderwijs te bevorderen.

p

Teks

t: Re

né Le

verin

k • F

otog

rafie

: Jan

Sch

artm

an

< Ilse van Eekelen

helpen bij het maken van een goede keuze bij het inrichten van hun onderwijs. Als scholen bijvoorbeeld in de onderbouw kiezen voor een projectmatige aanpak, dan kunnen ze in de gaten houden dat de kern van de bij de projecten betrokken vakken in elk geval aan de orde komt. Daarnaast hebben scholen sinds de invoering van de globale kerndoelen veel vrijheid om hun onderwijs zelf in te vullen. Punt is alleen dat van die vrijheid lang niet altijd gebruik wordt gemaakt. Vaak is de methode leidend, en die methode bevat gewoon dezelfde hoeveelheid stof als vroeger. Juist door die grote vrijheid ontstaat er behoefte aan een duidelijk onderscheid tussen wat moet en wat mag.”

Kern en keuzeMet deze informatiebehoefte in het achterhoofd besloot SLO de overzichten nog verder te concretiseren. Meijs: “Samen met vakexperts hebben we een onderscheid gemaakt tussen vakkernen, die elke leerling aan het eind van de onderbouw zou moeten beheersen, en keuzeonderdelen, zoals delen van de stof die geschikt zijn voor leerlingen die doorgaan met het vak of meer uitdaging nodig hebben. De vakkernen zijn gekozen op basis van een aantal criteria. Een bepaald onderwerp of vakonderdeel hoort tot de vakkernen als het inhoud betreft die exclusief voor dit vak is en die door specialisten tot de basiskennis van de onderbouw gerekend wordt. Op de tweede plaats gaat het om inhoud die in het primair onderwijs aan bod komt en later weer in de bovenbouw en daarom vanuit het oogpunt van doorlopende leerlijnen niet gemist kan worden in de onderbouw. En op de derde plaats betreft het inhoud die een noodzakelijke basis legt voor toepassingen bij andere vakken.”

Keuzeonderdelen kunnen van alles zijn. SLO heeft in elk geval een aantal onderwerpen als zodanig aangemerkt. Dat zijn onderdelen uit de vakkern die leerlingen die met het vak doorgaan in de bovenbouw verder uitdiepen, maar die niet essentieel zijn voor de hele groep leerlingen. Maar ook onderdelen die niet noodzakelijkerwijs bij het vak aan bod hoeven te komen en als vrije keuzeonderwerpen aan de leerlingen aangeboden kunnen worden.

“Er is behoefte aan een duidelijk onderscheid tussen wat moet en wat mag.”

Page 18: SLO Context BO, april 2011

1818

SamenhangEr zijn vakonderdelen die ook bij andere vakken in het programma voorkomen. Duurzame ontwikkeling komt niet alleen aan de orde in het programma van aardrijks-kunde, maar ook in de programma’s van biologie en verzorging. Energie is een thema bij natuurkunde, scheikunde en biologie. Voor docenten is het ingewik-keld hier zicht op te hebben. SLO heeft daarom per vak apart vermeld welke onderdelen van het vak ook elders voorkomen, zodat docenten kunnen kijken hoe hierin afstemming te realiseren is. Het onderwerp migratie komt bijvoorbeeld zowel bij het vak geschiedenis als bij aardrijkskunde en maatschappijleer voor. Een eerste

stap is dat docenten onderling van elkaar weten wat aan bod komt, en in welke periode van het schooljaar. Een tweede stap kan dan zijn het zodanig aan te bieden dat het - ondanks verschillende vakinvalshoeken - voor leerlingen toch één geheel wordt.

Website Leerplan in beeldMet de uitbreiding van beschikbare informatie over vak-ken en leergebieden, werd de vraag urgent op welke manier docenten hierin hun weg zouden kunnen vinden. Een speciale website (leerplaninbeeld.slo.nl) met daarin een uitgebreide database is hier vanaf april 2011 behulpzaam bij. Het voordeel van een website is dat docenten via een uitgebreid navigatiesysteem kunnen doorklikken naar de informatie die ze zoeken. Bijvoorbeeld: wat zouden leerlingen aan het einde van 3 havo bij aardrijkskunde moeten kennen over duurzaam-heid om door te kunnen stromen naar de bovenbouw? Meijs: “Sommige scholen maken eigen curriculumkeu-zes, bijvoorbeeld om cultuurprofielschool te zijn, met meer aandacht en lestijd voor kunst en cultuur. Docenten vragen zich af welke ruimte het officiële programma biedt en wat het eindniveau voor de onderbouw zou moeten zijn. Ook op een dergelijke uitgebreide vraag, biedt de website antwoord”.

< Lieke Meijs

Het Leonardo-leerplanOnderwijsadviseur Ilse van Eekelen (inmiddels rector van het Revius College in Doorn) is door het Rijswijks Lyceum ingeschakeld om de ontwikkeling van de Leonardo-afdeling te begeleiden. In deze afdeling, gestart in 2009, worden hoogbegaafde leerlingen bij elkaar in een klas gezet om beter tegemoet te komen aan hun manier van denken en leren. Naast de reguliere vakken krijgen ze Chinees, Latijn en Grieks, filosofie, science, sociale vaardigheid/drama, sport/cultuur, leren ondernemen en robotica. De school maakt dankbaar gebruik van de SLO-overzichten. Van Eekelen: “Deze staan duidelijk weergegeven op posters, met per vak de leerlijnen en kerndoelen van basisschool via onderbouw naar bovenbouw. We hebben deze posters aan alle betrokken vakdocenten gegeven. Juist omdat voor de Leonardo-leerlingen een heel nieuw curriculum ontworpen moet worden, omdat ze nu eenmaal anders denken en leren, is een helder overzicht van de vakkernen erg handig. Dat maakt het maken van keuzes veel gemakkelijker. Je ziet namelijk in één oogopslag wat absoluut aan de orde moet komen, omdat het tot de kerninhoud van het vak behoort. Andere delen van de stof kun je dan eventueel overslaan of sneller behandelen, zodat je tijd vrijmaakt voor de Leonardo-vakken en -onderwerpen die ervoor zorgen dat school

uitdagend blijft voor deze kinderen.” Mede met behulp van de overzichten hebben alle Leonardo-docenten onder begeleiding van Van Eekelen opgeschreven wat ze in de loop van het schooljaar allemaal behandelen. Dat riep aanvankelijk vragen op. Waarom opschrijven? Een docent wéét toch wel wat hij behandelt? Het zit toch in zijn hoofd? Van Eekelen: “Toen heb ik uitgelegd dat het voor collega’s, of zelfs eventuele vervangers, prettig is dat zij weten waar een docent mee bezig is. En dat het ook voor de docent zelf goed is, bijvoorbeeld om eens op een rij te zetten wat hij nou precies wel of niet met de methode doet. Verder kun je het beschouwen als een manier om verantwoording af te leggen. Ook dat is iets waarvan niet iedereen direct de noodzaak inziet. Na een aantal bijeenkom-sten zag men wel in dat een Leonardo-klas alleen werkt als er volstrekte duidelijkheid bestaat over waar iedereen mee bezig is. Toen konden er ook vakoverstijgende afspraken gemaakt worden. Bijvoorbeeld over het tijdstip waarop bepaalde onderwerpen behandeld worden die ook voor andere vakken van belang zijn, zoals onderdelen van de Nederlandse grammatica. De SLO-overzichten zijn een middel geweest om meer zicht te krijgen op het onderwijsaanbod voor deze specifieke doel-groep.”

Page 19: SLO Context BO, april 2011

19

bij het gesprek tussen begeleiders, management en starter. Hoe leer je zelf? Wanneer leer je het meest? Iedereen leert anders. Dat bewustzijn is belangrijk voor een goede begeleiding. Leraren die al lang in het vak zitten, kunnen in zo’n dialoog ook hun kennis en ervaring overdragen en dat is fijn voor hen. De dialoog bevordert ook dat het beeld van wat op déze school goed onderwijs is, behouden blijft en niet vervaagt.” Wat kenmerkt zo’n professionele dialoog? Samen met scholen, die veel starters hebben, gaat APS daar verder naar op zoek in het project Kennis leren delen.

HandelenOp het Merletcollege hebben ze de succesvolle ontwikkeling van de zij-instromer goed geëvalueerd. “Korte lijnen en snel handelen”, vat Perry de kracht van goede begeleiding samen. “Je moet er bovenop zitten, zo snel mogelijk na een les feedback geven, zodat iemand het in de volgende les meteen anders kan proberen. Ook bij andere lastige zaken: onmiddellijk steun bieden, niet de casus vier weken later in een intervisiegroep bespreken. Dan komt de starter in een negatieve spiraal terecht.” Hoog op de lijstjes van de twee begeleiders stonden ‘tips geven en opdrachten tot handelen’, ‘veel overleg tussen algemeen en vakbegelei-der’ en ‘veel observeren in de klas.’ En de starter schreef: “Ik durfde fouten te maken, omdat ik wist dat er een vangnet was.”“Succesvolle begeleidingstrajecten met elkaar systema-tisch onderzoeken, zoals op het Merletcollege, geeft diepgang en meer zicht op wat werkt en niet werkt”, zegt Bouwmeester. “Maar veel belangrijker nog, het maakt duidelijk waaróm iets werkt. Zo ontdek je het geheim van een goed inductieprogramma.”

Meer informatie: SLO, Marloes Bouwmeester, [email protected]. Voor het project Kennis leren delen kunnen scholen zich opgeven bij APS, Birgit Telkamp, [email protected].

‘Het was een survival toen ik begon, alles gebeurde als vanzelf. Nu ben ik degene die bepaalt hoe en wat er gebeurt.’ Dit citaat van een zij-instromer schetst de worsteling die ook startende leraren van reguliere opleidingen hebben, vertelt Guus Perry. Naast leraar Engels is Perry coördinator voor het opleiden in de school op het Merletcollege en betrokken geweest bij het project 360 graden leren. In dit project hebben SLO en APS, samen met scholen, lerarenopleidingen en het Ruud De Moor Centrum, onderzocht hoe beginnende leraren beter kunnen worden begeleid. Want cijfers wijzen uit dat een kwart van de starters het onderwijs binnen vijf jaar weer verlaat.

AbruptDe praktijk leert dat beginnende leraren hun handen vol hebben aan orde en structuur brengen in de klas. Daarom komen ze nauwelijks toe aan het aansturen van het leerproces van leerlingen. Perry: “In de opleiding worden ze in de watten gelegd en de overgang naar een baan is nogal abrupt. Dan krijgen ze ineens veel minder begeleiding.” Het Merletcollege (met vestigingen in Cuijk, Mill en Grave) heeft op elke locatie zeker acht stagiaires en leraren in opleiding (lio’s). De school heeft weinig beginnende leraren en veel leraren die binnen enkele jaren zullen stoppen met werken. Perry: “Dus als wij een goede lio hebben gespot, willen we die binden aan de school én behouden!” Elke vestiging heeft daarom tegenwoordig een opleidingsteam, met leraren die begeleiden vanuit hun vak en anderen die coachen op pedagogische aanpak.

BewustzijnResultaat van 360 graden leren zijn bouwstenen voor een ‘inductiearrangement’ (inductie = onderdompe-ling). SLO heeft houvast ontwikkeld in de vorm van een werkblad met activiteiten en voorzieningen, die belangrijk zijn om een goede leeromgeving te creëren. Tien principes helpen scholen om een goed onder-bouwd programma te maken. Essentieel is het ontwikkelen van een gedeelde visie op leren, aldus SLO-projectleider Marloes Bouwmeester. “Dat begint

Het geheim van goede startersbegeleidingStartende leraren goed begeleiden, is een kunst die scholen nog niet helemaal meester zijn. Het project 360 graden leren heeft kennis en instrumenten opgeleverd voor een effectief traject: van starter tot competente leraar.

Teks

t: Tr

uus G

roen

eweg

en

Page 20: SLO Context BO, april 2011

2020

De beroepsgerichte vakdocent als loopbaanbegeleiderDe veranderende rol van de beroepsgerichte vakdocent in het vmboDoor: J. van Hilten

In 2010 is er in het kader van een veldproject door SLO samen met enkele scholen gewerkt aan de rol van de beroepsgerichte vakdocent als loopbaanbegeleider. Aan welke eisen moet een loopbaanbegeleider voldoen? Wat zijn de belangrijkste taken en verantwoordelijkhe-den van de loopbaanbegeleider? Met deze publicatie worden twee portretten getoond, die inzicht geven in de veranderende rol van de beroepsgerichte vakdocent als loopbaanbegeleider. Daarnaast wordt aan de hand van de bekwaamheidseisen uit de wet BIO de beno-digde aanvullende gedragskenmerken gegeven.

Vademecum algemene vaardigheden Een handreiking voor docenten Door: E. van Kleunen, J. Sniekers

Onder algemene vaardigheden worden de vaardighe-den verstaan, die leerlingen bij allerlei vakken moeten kunnen toepassen in het kader van hun leerproces. SLO heeft zich, in samenwerking met de vmbo-onderwijs-praktijk, beziggehouden met de vraag of het aanleren, toepassen en oefenen van dergelijke vaardigheden mogelijk eenduidiger, en daarmee effectiever, kan dan nu vaak het geval is in de theoretische leerweg. Sommige van deze vaardigheden leveren een concreet product op, bijvoorbeeld een presentatie of een onderzoeksverslag. In dit vademecum zijn drie product-gerichte vaardigheden uitgewerkt: presenteren, interviewen en onderzoeken. Het vademecum bestaat uit een serie taakbladen voor leerlingen: per vaardig-heid een taakblad. Elk taakblad heeft een vast format dat de leerling via hulpvragen helpt de vaardigheid te oefenen en de eigen kwaliteit van uitvoering te beoordelen.

Verder met Rekenen Lespakket Rekenen-wiskunde voor de beroepsgerichte leerweg van het vmboDoor: C. Buijs en P. van der Zwaart

Het lespakket is ontwikkeld om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de rekenvaardigheid van leerlingen met rekenachterstand in klas 1 van de basisberoepsgerichte leerweg met leerwegondersteu-ning van het vmbo. Uit de leerstof is een selectie gemaakt, die voor deze doelgroep van essentieel belang is, rekening houdend met de referentieniveaus uit het Referentiekader Doorlopende Leerlijnen. Gekozen is voor drie domeinen die zowel voor de doorgaande lijn naar de bovenbouw van het vmbo als met het oog op maatschappelijke redzaamheid van belang zijn. Dit betreft: geld en ons geldsysteem, procenten en verhoudingen en meten en ons maatstelsel. In de wijze waarop deze leerstof aan de orde komt, is aansluiting gezocht bij didactiek en organisatie van het basisonder-wijs.

Criteria bij ERK-methodes Door: B. Trimbos

Checklist om onderwijsgevenden te helpen bij het kiezen van een ERK-gerelateerde methode. Aan de hand van zeven vragen kan nagegaan worden hoe een leergang omgaat met taken, ERK-niveaus, globale descriptoren, gedetailleerde descriptoren, toetsen, beoordeling en zelfreflectie. Deze checklist beoordeelt in hoeverre de methode kenmerken van het ERK zichtbaar hanteert..

wERK in het veld Ervaringen met ERK-implementatieDoor: D. Fasoglio, A. Beeker, J. Canton, D. Klein, B. Trimbos

Het MVT-team van SLO heeft in een tweejarig traject negen scholen begeleid bij het implementeren van het ERK in hun talenonderwijs. De ervaringen van deze scholen zijn gebundeld en kunnen als inspiratiebron dienen voor andere scholen. In de interviews met de kartrekkers op de deelnemende scholen worden telkens de speerpunten en de concreet bereikte resultaten gepresenteerd. Daarna volgen zeven struikelblokken waarover de scholen zich gezamenlijk gebogen hebben en waarbij zij mogelijkheden voor een aanpak hebben voorgesteld. Afgesloten wordt met een beknopte lijst van aandachtspunten voor een succesvolle implemen-tatie van ERK.

PublicatiesMet enige regelmaat verschijnen er publicaties die geschreven zijn door SLO-medewerkers of waaraan zij een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd. Deze publicaties worden uitgegeven door SLO en zijn - tenzij anders vermeld - gratis te downloaden op www.slo.nl of te bestellen tegen kostprijs. Onderstaand een overzicht van de meest recente publicaties:

Page 21: SLO Context BO, april 2011

2121

Leerplankundig analyse van PISA-trends Door: W. Kuipers, M. van der Hoeven, E. Folmer, M. van Graft, J. van den AkkerSLO heeft op verzoek van de minister van OCW een leerplankundige analyse uitgevoerd van PISA-trends. Centraal stond de vraag hoe de dalende trend in prestaties van Nederlandse leerlingen bij de PISA-me-tingen in 2003-2009 voor wiskunde, natuurweten-schappen en leesvaardigheid te duiden is vanuit leerplankundig perspectief. Om die duiding betekenis-vol te laten zijn, is niet alleen gekeken naar de onder-bouw van het voortgezet onderwijs, maar ook naar de hele fase van het funderend onderwijs (4-15) en naar de tweede fase. Het rapport bevat een aantal adviezen over een concretisering van curriculumlijnen en een aantal aandachtspunten voor onder andere de professionalisering van leraren en verbetering van methoden.

Zoeken en arrangeren met leerlijnen Verkennende studie in opdracht van het programma ‘Stimuleren gebruik digitaal leermateriaal’Door: A. Strijker en G. Corbalan

In deze verkennende studie is ingegaan op de vraag hoe docenten ondersteund kunnen worden in het zoeken, arrangeren en metadateren van leermiddelen met behulp van leerlijnen. Voor het onderzoek is een demo-omgeving ontwikkeld waarin als voorbeeld een drietal leerlijnen is uitgewerkt. Voor het primair onderwijs (po) is de leerlijn rekenen uit Tule uitgewerkt, voor het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is het referentiekader taal gebruikt en voor het voortgezet onderwijs (vo) is het vak Engels op basis van het Europees Referentiekader als voorbeeld genomen. Het onderzoek is uitgevoerd bij 26 docenten in po, mbo en vo. De resultaten zijn veelbelovend: de deelnemende docenten zien bijna allemaal een meerwaarde in het gebruik van leerlijnen voor zoeken, arrangeren en metadateren van leermiddelen op de wijze zoals dat in de demo-omgeving is uitgewerkt.

Bouwstenen voor inpassing van het voortgezet onderwijs in een Nederlands kwalificatiekader NLQF-LLL Door: A. Beeker, J. Hendriks en J. van Rooijen

In navolging van het European Qualification Framework for Life Long Learning (EQF-LLL) heeft het ministerie van OCW een project gestart met als opdracht een Nederlands kwalificatiekader (NLQF-LLL, Netherlands qualification Framework for Life Long Learning) te ontwikkelen en in te voeren. Het is de bedoeling dat het NLQF de transparantie verbetert van het Nederlandse kwalificatiesysteem, de toegang daartoe en de doorstroom in het systeem. Daarnaast kan het NLQF een waarde toekennen aan eerder opgedane leer- en werkervaringen en kan het bijdragen tot een betere afstemming tussen leren en werken. Om voeding te geven aan de discussie in de Expertgroep NLQF-LLL over niveau-omschrijvingen voor vmbo, havo en vwo heeft SLO de huidige examenprogramma’s geanalyseerd. De uitkomsten van de analyse kunnen worden gebruikt bij de meningsvorming over de inpassing van de drie schoolsoorten in een Nederlands kwalificatiekader.

Freerunning (dvd) In het voortgezet onderwijsDoor: G. van Mossel

De dvd is ontwikkeld door het netwerk Freesport van SLO. De dvd is bedoeld voor docenten lichamelijke opvoeding en kan tijdens de lessen als voorbeeldmateri-aal voor leerlingen gebruikt worden. De dvd bevat een nadere toelichting op freerunning, maar vooral ook allerlei freerunning beelden. Het gaat om drie parkour-sen: een enjoy, een cool en een extreme parkour. Ieder parkour bestaat uit vijf tricks. De drie parkoursen worden uitgevoerd door rookies (leerlingen met gele shirts), experts (groene shirts) en masters (blauwe shirts). De diverse tricks zijn methodisch opgebouwd. Bovendien biedt de dvd een doorkijkje van een freerunning ontwerpopdracht voor BSM-leerlingen.

Technologie in de onderbouw van het vmbo LeerplanDoor: J. van Hilten

Het leerplan technologie in de onderbouw heeft een drieledig doel: een betere aansluiting realiseren tussen de onderbouw en de bovenbouw van het vmbo, het bieden van een intersectorale loopbaanoriëntatie- en begeleiding en het aanleren van ICT-vaardigheden. Hierbij is uitgegaan van de kerndoelen onderbouw, het examenprogramma technologie GL en de opleidingsdo-meinen van het mbo.

Printing-on-demandMet ingang van 1 april 2011 is SLO overgegaan op printing-on-demand. Daardoor is het merendeel van onze publicaties eenvoudig te bestellen via de website. Via www.slo.nl/publicaties komt u in onze productcatalogus terecht, waarin u op auteur, titel of trefwoord kunt zoeken. Eenmaal de gewenste publicatie gevonden, kunt u kiezen voor de gratis download of een printexemplaar tegen kostprijs. Een printexemplaar bestelt u vervolgens in het bestelstysteem van Microweb Edu, onze printing-on-demand partner. Microweb zorgt er vervolgens voor dat uw bestelling binnen 5 werkdagen naar het door u ingevulde adres wordt verstuurd.

Page 22: SLO Context BO, april 2011

Flex College: elke dag een nieuwe kans

Ook in Nijmegen zijn er jongeren die uitvallen vanwege allerlei problemen: de overbelasten. Het Flex College is bedoeld om deze leerlingen een passende oplossing te bieden. SLO werkt mee aan de vormgeving van het onderwijs.

2222

“Je komt niet zo maar op het Flex College.”

> slo programmalijn> diversiteit in het leerplan

De programmalijn ‘diversiteit in het leerplan’ heeft als doel om - binnen gemeenschappelijke leerplankaders - recht te doen aan de diversiteit in de leerlingpopulatie.p

Het Flex College bestaat uit twee onderwijscentra: CAVO (Centrum voor Algemeen Vormend Onderwijs) en CBA (Centrum voor Beroeps- en Arbeidsmarktonder-wijs). In principe halen de leerlingen op het Flex College hun diploma, al is er ook een voorziening (Rebound) die gericht is op terugkeer naar de oorspronkelijke school. Het Flex College is een initiatief van de vo-scholen in Nijmegen en het ROC Nijmegen, om gezamenlijk het

probleem van voortijdig schoolverlaten aan te pakken en wordt ondersteund door de Gemeente Nijmegen.

Laatste vangnetIn de tweehoofdige directie van het Flex College heeft Jeroen Rood zitting namens de Nijmeegse vo-scholen, terwijl Ineke Schils het ROC Nijmegen vertegenwoordigt. Wat was de gedachte achter het oprichten van het Flex College? Schils: “Men wilde een laatste vangnet creëren voor jongeren met een meervoudige problematiek, die dreigen uit te vallen uit het reguliere onderwijs. In Nijmegen waren er traditioneel al veel kleinere voorzienin-gen voor deze jongeren, maar er ontstond steeds meer behoefte aan structurele opvang in één voorziening, in plaats van versnippering. Een school met een breed aanbod, van vmbo-basis tot mbo-niveau 2, havo en vwo.”

Page 23: SLO Context BO, april 2011

Flex College: elke dag een nieuwe kans

PreventieEen laatste vangnet dus. Betekent dit dat jongeren bij voorkeur niet op het Flex College terechtkomen? Rood: “Dat klopt. Je komt niet zo maar op het Flex College. Wij hebben een portaal en leerlingen worden via dat portaal aangemeld door de zorgcoördinatoren van de scholen. Niet door de ouders, niet door de jongere zelf. Preventie gaat boven het curatieve. Het samenwer-kingsverband vo-roc heeft twee ijzers in het vuur: preventie en, daar waar preventie niet lukt, het Flex College. In die volgorde. Pas als de toeleverende school kan aantonen dat ze alles wat in haar macht ligt, gedaan heeft om de leerlingen binnen te houden, komt het Flex College in beeld.”

Onderwijs en zorgWat zijn belangrijke kenmerken van het Flex College? Schils: “Dat onderwijs en zorg een integraal geheel vormen en dat er in de begeleiding van jongeren sprake is van maatwerk, dat wil zeggen dat we kijken naar de behoefte van de individuele jongere. In het begin zal dat vooral zorg zijn, waarna gaandeweg de onderwijs-component toeneemt, uiteindelijk resulterend in een diploma of uitstroom naar werk, op het hoogst haalbare niveau voor die specifieke jongere. Onderwijs is de kern. De begeleiding is erop gericht dat de jongere uiteinde-lijk in een programma gaat passen, als het kan terug op de oorspronkelijke school. Het Flex College is en blijft primair een onderwijsinstelling, al is er een doorlopende directe lijn met de hulpverlening buiten de school. Een derde kenmerk van het Flex College is: elke dag een nieuwe kans. Wij laten de jongere niet los. Onze leidraad daarbij is aandacht en structuur.

Aansluiten en verbindenHet Flex College heeft Fontys Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg ingeschakeld voor een verdere kwaliteitsverbetering van deze plusvoorziening. Project-leider Simon Baars: “Het gaat hierbij om een aantal deelprojecten, die alle te maken hebben met kwaliteits-verbetering: toelating, onderwijs, zorg en de ontwikke-ling van een expertisecentrum. De deelprojecten hangen nauw met elkaar samen. Wat de toelating betreft is het belangrijk om van de toeleverende school de juiste informatie te krijgen en vervolgens goed met die informatie om te gaan. Is de leerling op een locatie geplaatst, dan moeten onderwijs en zorg correct op elkaar aansluiten. Alle kennis die daarbij wordt ingezet of ontwikkeld, wordt gebundeld in het expertisecen-trum. Wij hanteren twee kernbegrippen: aansluiten en verbinden. Er gebeurt al heel veel goeds in het Flex College. Er is veel aan kennis en ervaring in huis. De bedoeling van het expertisecentrum is die kennis en ervaring vanuit de verschillende locaties met elkaar te verbinden. Daarnaast is het zaak de verbinding met de toeleverende moederscholen te optimaliseren. De vraag daarbij is dan wat de moederscholen zouden kunnen doen om te voorkomen dat leerlingen naar het Flex

“Een plusvoorziening met een geheel eigen karakter en een zeer gevarieerde doelgroep.”

23

College moeten, en wat er moet gebeuren als de leerling weer terugkomt op de moederschool.”

Bottom-upEen ander deelproject is implementatie van de BAG-systematiek (Brede Aanpak Gedrag) op de locatie K8. Baars: “Deze methodiek is gebaseerd op School Wide Positive Behavior Support, een model uit de VS. Een BAG-school werkt preventief aan gedrag op basis van gezamenlijke waarden, heldere verwachtingen en is datagestuurd Eerst data verzamelen, dan interventies uitvoeren. Vervolgens opnieuw dataonderzoek doen om te zien of de interventies succesvol zijn geweest en indien nodig aanpassingen plegen. Dat is ook de manier waarop wij gewend zijn samen met docenten en teams

veranderingen tot stand te brengen. Wij werken sterk bottom-up. Ideeën worden ontwikkeld in denktanks of BAG-teams, bemand vanuit de locatieteams. Als het eens voorkomt dat we iets inbrengen op basis van onze eigen expertise, wordt dit altijd via de bottom-up systematiek geëvalueerd.”

Eigen dynamiekAl doende leert ook Fontys OSO van de samenwerking met het Flex College. Baars: “De combinatie van meerdere deelprojecten is een complexe opdracht, die veel afstemming vraagt. In het Flex College zijn docenten van verschillende scholen bij elkaar gekomen, zowel vo als mbo, en dat brengt een eigen dynamiek met zich mee. Het Flex College is de eerste twee jaar dan ook vooral bezig geweest met allerlei organisatori-sche zaken. De organisatie staat nu. Nu is het zaak om een kwaliteitsslag te maken... Voor ons is het zeer interessant om onze expertise in te brengen en deze aan te vullen met nieuwe ervaringen.”

Teks

t: Re

né Le

verin

k • F

otog

rafie

: Jan

Sch

artm

an

< Jeroen Rood

Simon Baars

Page 24: SLO Context BO, april 2011

2424

Mooie productenWat staat er de komende tijd voor Fontys OSO op de agenda op het Flex College? “Wij zouden graag zien dat onze manier van werken gemeengoed gaat worden. Problemen analyseren door gegevens te verzamelen, maatregelen nemen, opnieuw analyseren en indien

nodig bijstellen. En dat allemaal vanaf de basis. Zo hopen we een aantal mooie producten achter te laten die in de praktijk zijn getoetst en blijken te werken. Een voorbeeld van zo’n geslaagd product zouden de nieuwe toelatingscriteria kunnen zijn. De komende tijd gaan we daar vanuit onze expertise en op basis van gesprekken

< Jan van Hilten

Teks

t: Al

y Br

eem

haar

Fontys en SLOWaarom heeft de directie van het Flex College Fontys OSO gekozen als hoofdaannemer voor de organisatori-sche en inhoudelijke ontwikkeling van de instelling? Jeroen Rood: “We hebben ons goed laten voorlichten en met verschillende partijen gesprekken gevoerd. De aanpak van Fontys, gebaseerd op het verzamelen en analyseren van data, het stap voor stap plegen van interventies, opnieuw analy-seren en eventueel bijstellen, sprak ons meteen aan. Wij denken dat dit BAG-concept (Brede Aanpak Gedrag/red.) voor onze leerlingen heel goed kan werken. Ook goed vinden we dat Fontys OSO en zijn partners, zoals SLO, uitgaan van de bestaande praktijk. Wat gaat goed, wat kan beter?”

De directie van het Flex College is tevreden over de samenwerking met SLO. Ineke Schils: “Ze hebben een naam hoog te houden. Als je aan leerplanont-wikkeling denkt, denk je aan SLO. Ook SLO is gewend om eerst onderzoek te doen, dan te analyseren, dan besluiten te nemen en voortdurend te kijken of ze daadwerkelijk doen wat ze zeggen dat ze doen. Dat spreekt ons zeer aan. Op dit moment zoeken we een manier om het techniekonderwijs efficiënter te organiseren. SLO gaat aan de slag met deze problematiek en komt ruim op tijd met een duidelijk advies.

met docenten, leerlingen, ouders een systematiek voor ontwikkelen en, als die blijkt te werken, implementeren. In het algemeen zou het mooi zijn als men na afloop van onze inspanning op het Flex College in staat en bereid is planmatig te werken, te leren van de eigen good practices, dat onderwijs aan en begeleiding van de leerlingen op elkaar zijn afgestemd, dat er meer aandacht is voor preventieve dan voor curatieve interventies en dat er op een gestructureerde manier wordt samengewerkt tussen het Flex College en de moederscholen.”

PartnersWaarom heeft Fontys OSO SLO ingeschakeld? Baars: “Omdat SLO specialist is op het gebied van leerplanont-wikkeling. Een van de vragen van het Flex College was op het gebied van onderwijs maatwerk te leveren op de verschillende locaties. Daar heeft SLO veel ervaring mee. Het is trouwens heel plezierig om deze gecompli-ceerde klus samen met verschillende partners uit te voeren en te bespreken.”

Onderwijs aanpassenSLO is gevraagd voor het deelproject onderwijs. SLO-projectleider Jan van Hilten: “Wij brengen in kaart welke onderwijsinhouden de scholen van het samen-werkingsverband nu gebruiken. Daarna kan worden bepaald welke inhouden het beste op het Flex College kunnen worden aangeboden en wat er eventueel aan het huidige aanbod kan worden verbeterd. Ook gaan we onderzoeken of de geadviseerde aanpassingen aansluiten op de wensen en behoeften van de docenten op het Flex College. Hoofdvraag is dus: hoe kan het onderwijsaanbod worden aangepast aan de individuele leerlingen met elk hun specifieke hulpvraag?”

InzichtDe aanpak bij het in kaart brengen van het onderwijs op het Flex College is gebaseerd op de driedeling beoogd curriculum - uitgevoerd curriculum - bereikt curriculum. Jan van Hilten: “Onderzoek wijst uit dat er vaak discrepantie is tussen deze verschijningsvormen van het curriculum. Dit zorgt voor onduidelijkheid en misver-standen in de organisatie. Inzicht in de verschillende niveaus is nodig en richtinggevend bij het ontwikkelen van het onderwijs en het plegen van interventies. Het is onze taak om dit op het Flex College in goede banen te leiden. Samen met de teams op weg naar meer activerend, stimulerend en motiverend onderwijs. Contextrijk, met een goede mix van binnen- en buitenschools leren. Maatwerk met de nadruk op begeleiding en motivering, maar ook gericht op het examen.”

“Maatwerk met de nadruk op begeleiding en motivering, maar ook gericht op het examen.”

Page 25: SLO Context BO, april 2011

2525

Nieuw examenprogramma aardrijkskunde voor het vmboGebieden, schaalniveaus en vaste thema’s vormen de kern van de vernieuwingen in het nieuwe examenprogramma aardrijkskunde vmbo. Een vaste verdeling van onderwerpen over het centraal schriftelijk examen en het schoolexamen maakt het voor docenten mogelijk een vaste volgorde te bepalen en een leerplan met een heldere leerlijn te ontwikkelen voor hun leerlingen.

Het nieuwe examenprogramma dat naar verwachting deze zomer (2011) officieel wordt vastgesteld, is gebaseerd op het rapport ‘Kijk op een veranderende wereld’ van de KNAG Commissie examen aardrijkskunde vmbo uit februari 2008. Het nieuwe examenprogramma behandelt belangrijke, eigentijdse thema’s: klimaat, energie, water, welvaart, grenzen en identiteit, bevolking. Deze worden behandeld aan de hand van gebieden. Henk Ankoné, vakdeskundige aardrijkskunde bij SLO, is nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het nieuwe programma. Ankoné: “De gebieden hebben we zó gekozen dat er heel sprekende verschillen zijn, echte ‘schoolvoorbeelden’ dus. Binnen een thema moeten de leerlingen de gebieden met elkaar vergelijken. Ze leren bijvoorbeeld kenmerken van het klimaat in Nederland en die zetten ze af tegen het klimaat in Spanje. Dat leidt tot een beter inzicht in beide klimaten.”

Van de eigen regio naar wereldniveauOok aan het werken met schaalniveaus ligt een didactisch principe ten grondslag. Ankoné: “We introduceren een vaste set vakbegrippen in de context van de eigen regio. Wat merk je zelf van het weer en het klimaat als je van huis naar school fietst? Hoe is dat door het jaar heen? Vervolgens neem je die begrippen mee naar een hoger schaalniveau, zoals Nederland en past ze daarna toe op een contrasterend gebied, bijvoorbeeld Spanje waarbij Spanje staat voor het hele Middellandse Zeegebied. Door een land als de VS erbij te betrekken ga je nog een niveau hoger: naar wereldniveau. Door de beperkte set van vakbegrippen steeds in voor het thema representatieve gebieden toe te passen, worden ze voor leerlingen beter beheersbaar en dus ook beter leerbaar.”

Vaste volgordeEen heel belangrijke vernieuwing is leerplankundig van aard. In het nieuwe programma staat de verdeling van de onderwerpen over het schoolexamen en het centraal

schriftelijk examen vast (zie schema). Dit biedt docenten de mogelijkheid te werken aan een goed afgewogen opbouw en verdeling van de leerstof over het derde en vierde leerjaar.

Venster op de wereldAnkoné is een warm voorstander van aardrijkskunde als algemeen vormend vak. “Aardrijkskunde leert leerlingen naar de wereld om hen heen te kijken, zowel dichtbij als veraf. Die inzichten helpen hen bij het nemen van verantwoorde beslissingen op velerlei terreinen. Door globalisering raken steeds meer delen van de wereld met elkaar verknoopt. We willen leerlingen zicht bieden op die verknooptheid en de consequenties daarvan.

Eerste examens verwacht in 2015Dit voorjaar (2011) vindt de afronding plaats van de ontwikkeling van het nieuwe examenprogramma. De ‘Handreiking Aardrijkskunde’ van SLO verschijnt dan eveneens. Na vaststelling door de minister en ontwikkeling van leermiddelen door de uitgevers, zal 2013-2014 het eerste schooljaar zijn waarin derdeklas vmbo-leerlingen met het programma aan de slag gaan. In mei 2015 volgen dan de eerste examens.

Centraal schriftelijk:

ThemaSchaalniveau

Nederland Europa WereldGebieden

Weer en klimaatFocus: klimaatverandering

Eigen regio Nederland en Spanje Verenigde Staten

WaterFocus: watermanagement

Eigen regio Nederland Midden-Oosten en China

Bevolking en ruimteFocus: vergroening, vergrijzing en verstedelijking

Eigen regio Nederland en Duitsland China

Schoolexamen:

ThemaSchaalniveau

Nederland Europa WereldGebieden

Bronnen van energieFocus: uitputting en alternatieven

Eigen regio Nederland en Spanje Verenigde Staten

Arm en rijkFocus: wereldvoedselvraagstuk

Eigen regio Nederland Midden-Oosten en China

Grenzen en identiteitFocus: grensconflicten Eigen regio Nederland en

Duitsland China

Teks

t: Al

y Br

eem

haar

Mei 2015 eerste nieuwe examens

Het nieuwe examen aardrijkskunde vmbo in schema

Page 26: SLO Context BO, april 2011

26

13 meiBijeenkomst Docentennetwerk Nederlands

Voor deze bijeenkomst van het mbo-docentennetwerk Nederlands staat het onderwerp Niveaubeoordeling en cijfers geven op de agenda. Daarnaast worden actuele ontwikkelingen besproken op het gebied van bijvoor-beeld regelgeving, examinering, methodes. Ook is er ruimte voor het uitwisselen van ervaringen. De bijeenkomst is bestemd voor netwerkleden, zij worden via de netwerkcoördinator geïnformeerd. Aspirant-leden kunnen eenmalig gratis een netwerkbijeenkomst bijwonen ter oriëntatie. Zij kunnen zich tot 6 mei aanmelden via [email protected]. Nadere informatie is te verkrijgen bij Nynke Jansma, [email protected].

Plaats: Ganzenmarkt 6, UtrechtTijd: 10.00 – 13.00 uur

Mei 2011Bijeenkomsten Talennetwerken in het beroepsonderwijs

De SLO-talennetwerken organiseren op 19 en 20 mei talenmiddagen rond actuele thema’s. De talenmidda-gen zijn kleinschalige inhoudelijke bijeenkomsten waar onder leiding van een expert praktisch gewerkt wordt aan een actueel onderwerp. Op 19 mei is het thema: Feedback geven voor meer leereffect, op 20 mei gaat de bijeenkomst over Puberbrein en vreemde talen. De bijeenkomsten zijn gratis voor netwerkleden en eenmalig toegankelijk voor niet-netwerkleden voor 75 euro.

Nadere informatie vindt u ophttp://talennetwerken.slo.nl

Agenda26 mei 2011 Conferentie G/TL: inspireren en motiveren

Waardoor word jij geïnspireerd? Hoe motiveer je jezelf, je leerlingen en je collega’s? Deze vragen staan centraal op de conferentie die SLO organiseert in samenwerking met het Platform TL en APS. Met inspirerende sprekers uit de wereld van de sport, de kunst en het onderwijs. De conferentie richt zich op schoolleiders, afdelings- en teamleiders en docenten uit g/tl, mbo en havo. Leden van het Platform TL en leden van het SLO Netwerk TL hebben gratis toegang.

Plaats: Postillion Hotel Utrecht-BunnikTijd: c 275,00

Kijk voor meer informatie over deze conferentie op: www.slo.nl/voortgezet/vmbo/agenda

Oktober 2011Training ondernemend onderwijs

In de training ‘Ondernemend onderwijs’ leren docenten, schoolleiders en managers om met een andere kijk op onderwijs, samen met ondernemers uit de directe omgeving, het curriculum op ondernemende wijze in te vullen. Essentieel daarbij zijn het verleggen van het leer-proces, aandacht voor initiatief, het streven naar wederzijds voordeel en het arrangeren van uitdagend onderwijs.

Ondernemend onderwijs kan zich uiten in kleinschalige projecten, een meer teamgerichte aanpak of zelfs een ‘totaalconcept’ als ondernemende school. In de training worden instrumenten aangereikt om ondernemend onderwijs tot een succes te maken.

Voor meer informatie: www.grijpdebuitenkans.nl.

26

Page 27: SLO Context BO, april 2011

Websiteswww.grijpdebuitenkans.nlGrijp de buitenkans beschrijft hoe het vuur van ondernemerschap omgezet kan worden naar onderne-mend onderwijs in het primair en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. De site informatie over de trainingen, inspirerende voorbeelden en materialen om ondernemend onderwijs toe te passen en te faciliteren.

www.europeestaalportfolio.nlEen instrument waarmee alle ervaringen met het leren van talen gedocumenteerd kan worden. Niet alleen kan er in aangegeven worden welke talen de leerling kent, maar ook hoe goed hij/zij die talen kent (op basis van ERK). De site wordt mede mogelijk gemaakt door Malmberg, Noordhoff Uitgevers, ThiemeMeulenhoff, Intertaal en SLO. De site is gelieerd aan www.erk.nl (zie pagina 2).

www.leerplaninbeeld.slo.nl (vanaf 1/4/11)Website die inzicht biedt in de leerlijnen en kerndoelen per vak zonder daarbij de doorlopende leerlijn van onderbouw naar bovenbouw uit het oog te verliezen. De site vergemakkelijkt het maken van keuzes, omdat snel duidelijk wordt welk deel van de leerstof absoluut aan de orde moet komen, omdat het tot de kerninhoud van het vak behoort.

www.schoolexamensvo.nlWebsite die u de mogelijkheid biedt om de kwaliteit van uw schoolexamens te monitoren en waar mogelijk te verbeteren. U vindt er informatie en hulpmiddelen, maar u komt er ook in contact met collega-docenten en -schoolleiders om ervaringen uit te wisselen. De site is een initiatief van de VO-raad, Platform-VVVO, Kennis-net en SLO.

27

Page 28: SLO Context BO, april 2011

Tijd voor een training ondernemend onderwijs

Buiten de muren van de school ligt een wereld aan mogelijkheden voor inspirerend en ondernemend onderwijs. Lessen waarover de leerlingen thuis met trots vertellen.Creëer een win-winsituatie voor onderwijs en samenleving, een buitenkans!

Ontdek de kracht van ondernemend onderwijs! Schrijf u in voor de training

op www.grijpdebuitenkans.nl

SLO-Advertentie.indd 1 2/16/11 10:25 AM