Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire...

108
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen bij het werken met kinderen en jongeren in een verontrustende situatie. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (01204613) (Vandenbulcke Julie) Academiejaar 2014-2015 Promotor: Commissarissen: Prof. dr. Peršak Nina Dr. De Bondt Wendy

Transcript of Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire...

Page 1: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

FACULTEIT

RECHTSGELEERDHEID

Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing.

Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen bij het werken met kinderen en jongeren in een verontrustende

situatie.

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de criminologische wetenschappen

door (01204613) (Vandenbulcke Julie)

Academiejaar 2014-2015

Promotor: Commissarissen: Prof. dr. Peršak Nina Dr. De Bondt Wendy

Page 2: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

2

Page 3: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

3

Woord vooraf

Als slotstuk van de opleiding master in de criminologische wetenschappen, vergde deze

masterproef heel wat tijd, moed, zweet, tranen en doorzettingsvermogen. Ik werd hierbij

begeleid en gesteund door heel wat mensen die ik graag persoonlijk wil danken voor hun

bijdrage aan mijn masterproef.

Vooreerst wil ik mijn promotor, Prof. dr. Peršak bedanken voor haar geloof en vertrouwen in

mij. Zij stond mij met woord en mail bij in het proces die ik doormaakte tijdens het schrijven

van mijn thesis. Zo kon ik steeds bij haar terecht met mijn vragen en stuurde ze mij opnieuw

de juiste richting uit wanneer ik door de bomen het bos niet meer zag. Hvala profesor Peršak.

Daarnaast wil ik ook elke respondent bedanken die tijd vrij maakte voor hun bijdrage aan

mijn onderzoek. Elk van hen bood mij niet enkel hun tijd, enthousiasme en kennis maar gaf

me ook inzichten en invalshoeken die mij in staat stelden deze masterproef te verwezenlijken.

Een oprechte dankjewel voor jullie onmiskenbare bijdrage aan mijn masterproef.

Verder wil ik ook mijn vrienden en familie bedanken voor hun steun en geduld die ze me de

afgelopen maanden boden. De ontelbare momenten waar ik rust en nieuwe energie zocht,

stonden zij klaar om mij nieuwe inzichten te bieden en mij te verplichten een pauze te nemen.

Alsook een dankjewel aan mijn vriend voor het begrip, de steun en de duwtjes in de rug. Een

speciaal woord wil ik richten tot twee bijzondere personen, namelijk mijn ouders. Zij boden

me de kans om na mijn opleiding bachelor in de orthopedagogie ook van deze opleiding te

genieten. Het koste mij heel wat tranen, paniekmomenten en grijze haren maar zij waren de

enige die te allen tijde in mij geloofden. Dankjewel voor alle steun gedurende de afgelopen 6

jaar, zonder jullie was ik nooit zo ver gekomen.

Ten slotte een oprechte dankjewel aan iedereen die op welke manier dan ook heeft

bijgedragen aan deze masterproef.

Dank u,

Julie

Page 4: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

4

Inhoudsopgave

Woord vooraf .......................................................................................................................................... 3

Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 4

Inleidend hoofdstuk ................................................................................................................................ 7

1. Situering ...................................................................................................................................... 7

2. Criminologische relevantie ........................................................................................................ 10

3. Probleemstelling en onderzoeksvragen .................................................................................... 11

4. Structuur van deze masterproef ............................................................................................... 13

5. Lijst van gebruikte afkortingen .................................................................................................. 14

I. Literatuurstudie ............................................................................................................................. 15

Inleiding ................................................................................................................................................. 15

Hoofdstuk 1: De Integrale Jeugdhulp .................................................................................................... 15

1.1. Inleiding ................................................................................................................................. 15

1.1.1. Verontrustende situatie ................................................................................................ 16

1.1.2. Gemandateerde voorzieningen ..................................................................................... 17

1.2. Decreet betreffende de integrale jeugdhulp ........................................................................ 17

1.2.1. Inleiding ......................................................................................................................... 17

1.2.2. Toegankelijkheid ............................................................................................................ 19

1.2.3. Rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp of RTJ ................................................................ 20

1.2.4. Vraaggerichte hulpverlening en vraagverheldering ...................................................... 22

1.2.5. Netwerkvorming en intersectorale samenwerking ....................................................... 24

1.2.6. Modulering binnen de IJH ............................................................................................. 24

1.2.7. De relatie tussen professionelen en het gezin .............................................................. 25

1.2.8. Maatschappelijke noodzaak .......................................................................................... 26

1.3. Ondersteuningscentrum jeugdzorg of OCJ ........................................................................... 27

1.3.1. Wat is de taak van een Ondersteuningscentrum Jeugdzorg? ....................................... 27

1.3.2. Het OCJ en verontrustende situaties ............................................................................. 27

1.4. Het (jeugd)parket .................................................................................................................. 30

1.4.1. Wat is de taak van het jeugdparket? ............................................................................. 30

1.4.2. Het jeugdparket en verontrustende situaties ............................................................... 32

Hoofdstuk 2: Secundaire victimisatie .................................................................................................... 34

2.1. Inleiding ................................................................................................................................. 34

2.2. Theoretisch kader inzake secundaire victimisatie ................................................................. 34

Page 5: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

5

2.2.1. Van primaire naar secundaire victimisatie .................................................................... 34

2.2.2 Het begrip secundaire victimisatie ................................................................................ 37

2.3. Oorzaken van secundaire victimisatie ................................................................................... 39

2.3.1. Reacties uit de omgeving van de jongere...................................................................... 39

2.3.2. Het contact met professionelen .................................................................................... 41

2.3.3. Het jeugdbeleid ............................................................................................................. 44

2.4. Gevolgen van secundaire victimisatie ................................................................................... 46

2.4.1. Intrinsieke gevolgen ...................................................................................................... 46

2.4.2. Extrinsieke gevolgen ...................................................................................................... 47

II. Onderzoek ..................................................................................................................................... 48

Inleiding ................................................................................................................................................. 48

Hoofdstuk 1: Methodologisch kader ..................................................................................................... 49

1.1. Inleiding ................................................................................................................................. 49

1.3.1. Semi-gestructureerde interviews .................................................................................. 50

1.3.2. Vignetten ....................................................................................................................... 51

1.3.3. Data-analyse .................................................................................................................. 52

1.4. Ethische principes .................................................................................................................. 52

1.4.1. Informed consent .......................................................................................................... 53

1.4.2. Anonimiteit en vertrouwelijkheid ................................................................................. 53

1.4.3. Betrouwbaarheid en validiteit ....................................................................................... 54

Hoofdstuk 2: Resultaten van het onderzoek ......................................................................................... 56

2.1. Inleiding ................................................................................................................................. 56

2.2. Mogelijke risico’s op secundaire victimisatie in de praktijk .................................................. 57

2.2.1. Reacties uit de omgeving .............................................................................................. 57

2.2.2. Contact met professionelen .......................................................................................... 58

2.2.3. Gevolgen van secundaire victimisatie ........................................................................... 74

2.3. Uitdagingen betreffende secundaire victimisatie ................................................................. 76

2.4. Persoonlijke ervaring omtrent het onderzoek ...................................................................... 84

Hoofdstuk 3: Actualiteit ........................................................................................................................ 87

3.1. Inleiding ................................................................................................................................. 87

3.2. Crisis overal, ook binnen de jeugdzorg.................................................................................. 87

3.3. Een evaluatie door de meerderheidspartijen ....................................................................... 87

3.4. Het CLB heeft tijd tekort ........................................................................................................ 88

3.5. Vandeurzen en het Decreet Integrale jeugdhulp .................................................................. 88

Algemene conclusie en kritische bedenkingen ..................................................................................... 91

Bibliografie ............................................................................................................................................ 94

Page 6: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

6

Bijlagen ................................................................................................................................................ 104

1. Introductiemail ........................................................................................................................ 104

2. Vignette ................................................................................................................................... 105

2.1. Casus Jeugdparket ........................................................................................................... 105

2.2. Casus Ondersteuningscentrum jeugdzorg ...................................................................... 106

3. Informatiebrief ........................................................................................................................ 107

Page 7: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

7

Inleidend hoofdstuk

1. Situering

“Mijn ouders hadden nooit kinderen moeten krijgen, maar helaas fokten ze maar raak.

Er zijn in totaal acht kinderen geboren, waarvan er twee voor het eerste levensjaar

overleden. Mijn jongste broer heeft zich opgehangen toen hij tien jaar was. Alles wat

in een gezin niet moet gebeuren, gebeurde bij ons. Mijn vader dronk enorm en sloeg

ons en mijn moeder. Mijn moeder werd door hem gedwongen om zich te prostitueren

in ons eigen huis. Ik heb gezien hoe mijn eigen moeder met allerlei mannen naar bed

moest, soms met meerdere tegelijk. Ze dronk zelf ook stevig en er waren drank-en-

seksorgies tot diep in de nacht. Mijn zussen moesten soms ook op komen draven, wat

ze overigens niet altijd deden. Wanneer het echt foute boel was, sloten wij kinderen

ons met ons allen op in de kelder. We deden dan de deur op slot, probeerden wat te

slapen, wat niet lukte natuurlijk, en durfden pas naar buiten te komen als het helemaal

stil was. Dan troffen we mijn vader en moeder laveloos ergens aan, op bed, op de

bank of op de grond, tussen een enorme puinhoop. We ruimden dan de boel wat op of

slopen het huis uit, zwierven over straat en soms gingen we naar school.”

(Roodvoets, 2006, p.35-36)

“Ik was op zoek naar een hulpverlener vanwege mijn traumatische verleden. Ik liep op

alle fronten vast in het leven, maar hulp vragen was toch een grote stap voor mij. Ik

zag het als een zwaktebod, ik kon dus blijkbaar mijn eigen boontjes niet doppen. Via

via kwam ik bij iemand terecht en ik geloofde eerst alles wat die man zei. Ik zag zo

mijn eigen herinneringen aan vroeger en die waren niet plezierig, maar ze hadden

niets met seksueel misbruik te maken. Maar wat die man mij vertelde, sloeg alles. Ik

zou als baby misbruikt zijn door meerdere mensen tegelijk, hij kon dat zien aan mijn

houding en mijn manier van doen. Hij vertelde vreselijke details, omdat hij

helderziende was. Ik was heel erg in de war van zijn verhalen. Ik kon me niets

herinneren, maar ja…ik kan me wel meer niet herinneren. Ik moest onder hypnose de

trauma’s doorwerken. Vervolgens moest ik weer leren om seks leuk te vinden en je

voelt hem al aankomen…hij had daar wel een methode voor. Toen ik dat hoorde, wist

ik zeker dat ik niet goed zat bij die man. Ik weet dat sommigen al jaren bij hem in

therapie zijn en voor hen vrees ik het ergste.”

(Roodvoets, 2006, p.129)

Bovenstaande getuigenissen zijn niet mals voor de hulpverlening. Al bespreken deze

elk op hun manier een extreem voorbeeld doch zijn dit geen alleenstaande fenomenen. Het

zijn echter die extreme situaties die de media halen en waardoor met andere woorden het

maatschappelijk beeld omtrent de hulpverlening en de hulpvragers gevormd wordt. Is dit

beeld echter representatief en correct? We kunnen zeker en vast een aantal punten van kritiek

en opmerkingen formuleren omtrent onze hulpverlening. Doch dient men ook het

Page 8: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

8

verwachtingspatroon van de samenleving in overweging te nemen tijdens de beoordeling van

bovenstaande getuigenissen. De stijgende onvrede en het in vraag stellen van de

jeugdhulpverlening is mede te verklaren vanuit het groeiende verwachtingspatroon van de

samenleving. Daarnaast heeft ook de afname van tolerantie ten aanzien van fouten in de

jeugdzorg hierop een invloed. Daarbij aansluitend kan worden gesteld dat onze huidige

samenleving een risicosamenleving is, waarbij men risico’s op de voorgrond plaatst en tot

onderwerp van het beleid maakt. Doch kan er ook van een veiligheidssamenleving worden

gesproken daar we wantoestanden willen voorkomen alsook in toenemende mate intolerant

ten aanzien van deze wantoestanden zijn geworden (van Lieshout, van der Meij & de Pree,

2007).

Dit blijkt ook uit de mediaberichtgeving. Zo schrijft De Morgen dat in 2014, de drie

voorafgaande jaren het aantal MOF-dossiers op het jeugdparket gedaald zijn maar er een

(lichte) stijging te bekennen is voor het aantal VOS-dossiers (Belga, 27 maart 2014). De

invloed van de media op de beeldvorming omtrent de jeugdzorg wordt ook vanuit de sector in

vraag gesteld door onder meer de heer Cuyt, algemeen directeur van het Vlaams

Welzijnsverbond. Het beeld dat jongeren die in een voorziening verblijven allemaal

criminelen zijn, dient volgens hem ten stelligste te worden gecounterd. Het is namelijk zo dat

slechts een klein aantal van deze jongeren een MOF hebben gepleegd daar het merendeel in

een verontrustende situatie (VOS) verkeert. Ze dienen dan ook niet verstoten te worden want

in tegenstelling tot wat vaak verondersteld wordt, kan dit in de beste gezinnen voorkomen. Er

is vaak sprake van een ongelukkig gebeuren binnen een ontwricht gezin waarbij hét gezin

binnen de integrale jeugdhulp niet bestaat. Zo worden bijvoorbeeld kinderen van gescheiden

ouders emotioneel belast, hun schoolprestaties leiden eronder, deze kinderen hebben meer

kans om een criminele carrière te ontwikkelen wanneer ze slechts met één ouder samenleven,

meisjes hebben meer kans om alleenstaande moeder te worden en dit alles naast de financiële

en emotionele gevolgen van een scheiding (Brinck, 1998). Wanneer men weet dat bij twee

van de drie scheidingen in België kinderen betrokken zijn waardoor één op vijf Vlaamse

kinderen gescheiden ouders heeft, dient er niet verder te worden geduid dat veel jongeren het

gevaar lopen in een verontrustende situatie terecht te komen (Beckers, Van de Perre &

Gallasz, 3 december 2013).

Daarbij is het belangrijk in het achterhoofd te houden dat de integrale jeugdhulp een

doelgroep behandelt die zeer heterogeen, moeilijk af te bakenen is, alsook snel evolueert. Dit

Page 9: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

9

alles door de actuele maatschappelijke ontwikkelingen, de probleemdefiniëring en de grenzen

aan het aantal voorzieningen. Men dient ook rekening te houden met de nieuwe vormen van

kwetsbaarheid, vormen waar mensen vaak naast kijken daar men gefocust blijft op ‘de

marginale gezinnen’. Zo blijken verwenning en rationele kwetsbaarheid te behoren tot de

problemen van vandaag (Verschelden & Vanthuyne, 2006). Daarnaast haalt de heer Cuyt ook

het probleem aan dat jongeren binnen jeugdhulp vaak in een instelling worden ondergebracht

daar zij eigenlijk nood hebben aan hulp en begeleiding. Daarbij is de problematiek van het

plaatsgebrek binnen de zorgsector een extra pijnpunt (Belga, 27 maart 2014).

De aanleiding tot het schrijven van deze masterproef is niet toe te wijzen aan één

specifieke gebeurtenis. Doch is deze geïnspireerd door de praktijkervaringen die ik opdeed

binnen de opleiding master in de criminologische wetenschappen alsook vanuit mijn vorige

opleiding bachelor in de orthopedagogie. Na deze eerste opleiding had ik het gevoel dat ik als

gespecialiseerde opvoeder/begeleider veel kon betekenen in het leven van jongeren in een

POS/VOS, maar dit ontoereikend was. Dit tekort ambieerde mij om jongeren reeds in een

vroeger stadium te helpen. Meer bepaald door op beleids-, maatschappelijk of organisatorisch

niveau iets voor hen te betekenen. De opleiding criminologische wetenschappen bleek

hiervoor de geschikte handvaten te bieden. Tijdens gesprekken met opvoeders,

praktijkmensen tijdens mijn stage alsook mensen die zelf (ooit) in de bijzondere, integrale

jeugdzorg een plaats kregen, bespeurde ik frustraties omtrent het beleid, de praktijk en het

uiteindelijke resultaat van de hulpverlening. Deze masterproef bood mij de kans om na te

gaan of deze frustraties terecht zijn en wat de oorzaken en gevolgen van deze tekortkomingen

zijn. Maar het bood mij vooral de kans om via een schrijven de kwetsbare jongeren een stem

te geven. Deze stem kan ik niet rechtstreeks laten gelden daar dit ethisch alsook praktisch

onhaalbaar is in het kader van een masterproef om jongeren en hun gezin te interviewen.

Doch probeerde ik via de interviews, door te vragen naar concrete casussen aan de

respondenten, zo veel mogelijk praktijkvoorbeelden te verzamelen waardoor ik met concrete

casussen aan de slag kon om deze te verwerken in mijn masterproef.

“Het resultaat van integrale jeugdhulp is een lappendeken met steeds nieuwe

doelgroepen, specialisten en voorzieningen, als maar grotere ingewikkeldere systemen

van screening, doorverwijzing, wachten en opnieuw doorverwezen worden.”

(Dirk Deboutte, in Vlaams Parlement, 2011, p.56)

Page 10: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

10

2. Criminologische relevantie

Sinds 1 maart 2014 is het Decreet betreffende de Integrale Jeugdhulp van 13 juli 2013

in werking getreden (Heps, 2013). Na deze korte periode is het nog niet mogelijk een

uitgebreide evaluatie na te streven. Daarnaast werd er op basis van de werking in de

pilootregio’s, de toenmalige gerechtelijke arrondissementen Antwerpen, Gent en

Tongeren/Hasselt reeds een eindevaluatie uitgevoerd die uiteindelijk leidde tot het

kaderdecreet betreffende de Integrale Jeugdhulp (De Koster, 2007). Doch dient er stil gestaan

te worden bij de concrete werking van het decreet en kan er reeds een eerste vergelijking

tussen theorie en praktijk gemaakt worden. In het decreet IJH stelt men de jongere met zijn

hulpvraag centraal maar de vraag die hierbij poneert is of dit ook werkelijk gebeurt in de

praktijk. Lukt het met andere woorden om steeds de hulpvraag centraal te zetten en wordt dit

principe niet achteruit geschoven door de nadruk te leggen op de vermaatschappelijking van

de zorg of de modulering (Vlaamse overheid, 2012)?

Er zal in deze masterproef niet enkel stil gestaan worden bij de haalbaarheid van het

decreet, ook vanuit praktijkervaringen wordt de vraag gesteld of de jeugdzorg hun

doelstellingen kan waarmaken. Daarnaast zullen er ook voorbeelden uit de literatuur worden

aangehaald omtrent de minpunten van de werking van de jeugdzorg. Zo schreef Marsha

(2008) een waargebeurd verhaal over een meisje en haar vader die ondanks bewijzen geen

gehoor kregen bij de instanties van de jeugdzorg omtrent hun situatie. Om die reden is het niet

enkel theoretisch relevant om stil te staan bij de mogelijke oorzaken en risico’s van

secundaire victimisering. Ook vanuit het standpunt van de jongeren is het relevant dat men in

de praktijk getriggerd wordt om stil te staan bij het beleid, hoe ze dit implementeren, hun

werking en de invloed hiervan op de jongeren en hun gezin.

De integrale jeugdhulp blijkt tot op de dag van vandaag een zeer actueel thema te zijn

waarbij men vanuit overheidswege inziet dat het decreet betreffende de integrale jeugdhulp

toe is aan bijsturing op bepaalde vlakken. Minister Vandeurzen (Vanhecke & Beel, 16 juni

2015) is namelijk te rade gegaan binnen de praktijk naar oplossingen voor de tekortkomingen

die tijdens het afgelopen jaar binnen de toepassing van het decreet, naar boven zijn gekomen.

Dit toont niet enkel de actuele relevantie van deze masterproef aan, ook de praktische

relevantie is hierbij aangeduid. Als laatste wil ik ook duiden op het feit dat de kinderen en

jongeren van vandaag, de volwassenen zijn van de toekomst. Om die reden is het dan ook

Page 11: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

11

belangrijk om hen alle tools en krachten te geven om uit de vicieuze cirkel te raken van de

jeugdzorg voor het te laat is.

3. Probleemstelling en onderzoeksvragen

De probleemstelling die in deze masterproef centraal staat is tweeledig. Er zal

namelijk worden nagegaan welke factoren de secundaire victimisatie in de hand kunnen

werken bij kinderen en jongeren in een verontrustende situatie. En meer specifiek hoe dit

versterkt kan worden door het beleid dat gehanteerd wordt op niveau van het jeugdparket en

het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ) door de toepassing van het jeugdbeleid. Hierbij

wordt een onderscheid gemaakt tussen problemen op het niveau van het beleid en de praktijk.

Meer specifiek kunnen er moeilijkheden ontstaan door een niet goed uitgewerkt beleid dan

wel een beleid uitgewerkt vanuit een voorgeprogrammeerd denken. De problemen op

praktijkniveau, kunnen gelegen zijn bij de uitvoering van het beleid waarbij de regels te rigide

worden toegepast en dergelijke meer.

Vanuit deze probleemstelling worden een aantal onderzoeks- en deelvragen

geformuleerd. In het eerste deel van deze masterproef worden de meer technische

onderzoeksvragen behandeld die beantwoord zullen worden door middel van een

literatuurstudie. De vragen die hier aan bod zullen komen zijn beschrijvend van aard (De

Corte, Tieberghien & Petintseva, 2014) en luiden als volgt:

Welke factoren kunnen secundaire victimisatie bij kinderen en jongeren in een verontrustende

situatie bewerkstelligen?

Deze onderzoeksvraag wordt onderverdeeld in drie deelvragen met name:

a) Wat wordt verstaan onder secundaire victimisatie in een verontrustende situatie?

b) Hoe kan men het begrip secundaire victimisatie kaderen binnen het huidige

jeugdbeleid?

c) Welke risico’s, gevolgen en uitdagingen in het kader van secundaire victimisatie,

kunnen worden geformuleerd?

In het tweede deel van dit werk zullen de bevindingen uit de literatuurstudie in een kort

empirisch onderzoek getoetst worden aan de hand van interviews met respondenten uit het

Page 12: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

12

Ondersteuningscentrum Jeugdzorg en het Jeugdparket. De onderzoeksvraag bij dit onderdeel

is verkennend van aard (De Corte, Tieberghien & Petintseva, 2014) en luidt als volgt:

Op welke manier wordt secundaire victimisatie in de uitoefening van het huidige jeugdbeleid

ervaren?

Deze onderzoeksvraag wordt op zijn beurt opgesplitst in drie deelvragen met name:

a) Op welke niveaus kunnen er zich risico’s stellen omtrent secundaire victimisatie?

b) Wordt de kans op secundaire victimisatie erkent en ondervangen in de praktijk?

c) Welke gevolgen kunnen zich stellen bij kinderen en jongeren in een VOS ten gevolge

van secundaire victimisatie?

Page 13: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

13

4. Structuur van deze masterproef

In deze masterproef wordt een combinatie van een literatuurstudie en een empirisch

onderzoek beoogd. De literatuurstudie geeft een zicht op de kennis die er omtrent de integrale

jeugdhulp en het begrip secundaire victmisatie bestaat. Deze studie staat in het teken van het

onderzoek daar ik vanuit deze inzichten op zoek ga in de praktijk naar voorbeelden of

tegenkantingen ten aanzien van de bevindingen uit de theorie. Hierbij wordt gebruik gemaakt

van beleidsdocumenten, wetgeving, wetenschappelijke literatuur, enz. Gezien het doel van het

onderzoek inzicht krijgen in de uitdagingen omtrent secundaire victimisatie bij de toepassing

van ons jeugdbeleid in de praktijk is, lijkt een kwalitatief onderzoekstechniek hierbij het

meeste aangewezen. Om die reden zal er via het gebruik van vignetten, korte zorgvuldig

opgebouwde beschrijvingen van situaties, en open interviews nagegaan worden wat het

oordeel is van de respondenten omtrent de beschreven situaties (Atzmüller & Steiner, 2010).

Het empirisch onderzoek zal bestaan uit een aantal interviews met belangrijke actoren

binnen de uitvoering van het jeugdbeleid betreffende de verontrustende situatie (VOS)

namelijk de consulenten van het OCJ en de parketcriminologen. Er werd ervoor gekozen om

geen gezinnen en/of jongeren te interviewen gezien de korte tijdsspanne alsook vanuit

ethische overwegingen. Toch wordt geprobeerd om een zo duidelijk mogelijk beeld te

scheppen rond de problematiek van de secundaire victimisatie door verscheidene

ondersteuningscentra jeugdzorg op te nemen in deze masterproef alsook door binnen het

jeugdparket van Gent verscheidene parketcriminologen te bevragen. Via interviews zal er

door het gebruik van vragen met open einde en vignetten getracht worden zicht te krijgen op

het individuele standpunt van de actoren en zo ook op het standpunt van de

onderzoekspopulatie omtrent secundaire victimisatie. Hierbij worden de beperkingen van het

beleid en de implementatie van dit beleid van naderbij bekeken en wordt getracht hiervoor

haalbare voorstellen te formuleren ter bestrijding van het herhaald slachtofferschap (Denzin &

Lincoln, 2000).

Page 14: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

14

5. Lijst van gebruikte afkortingen

BC

BinC

CAW

CBJ

CGG

CKG

CLB

GGZ

GV

JAC

MDT/MDO

NCVS

OCJ

POS

RTJ

SES

VK

VOS

Bemiddelingscommissie

Begeleiding in cijfers

Centra voor Algemeen Welzijnswerk

Comité bijzondere jeugdzorg

Centra Geestelijke Gezondheidszorg

Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning

Centrum voor Leerlingenbegeleiding

Geestelijke gezondheidszorg

Gemandateerde voorziening(en)

Jongeren adviescentra

Multidisciplinair team/Multidisciplinair overleg

National Crime Victimization Survey

Ondersteuningscentrum Jeugdzorg

Problematische opvoedingssituatie

Rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp

Sociaal-economische status

Vertrouwenscentrum Kindermishandeling

Verontrustende situatie

Page 15: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

15

I. Literatuurstudie Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht geboden van de relevante literatuur betreffende

het onderwerp van deze masterproef. Om die reden is er dan ook een onderscheid gemaakt

tussen literatuur betreffende de Integrale Jeugdhulp en secundaire victimisatie. Binnen het

hoofdstuk Integrale Jeugdhulp wordt er na een korte inleiding dieper in gegaan op het decreet

IJH alsook de taken van het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg en het jeugdparket binnen dit

decreet. Met als doel een bondig overzicht te bieden van de relevante actoren en hun bijdrage

in verontrustende situaties (VOS). Daarna wordt er stil gestaan bij het theoretisch kader

betreffende secundaire victimisatie. Nadien worden de mogelijke oorzaken en gevolgen van

dit secundair slachtofferschap opgesomd ter voorbereiding van de terugkoppeling die wordt

uitgevoerd in het onderzoek.

Hoofdstuk 1: De Integrale Jeugdhulp

1.1. Inleiding

De Commissie ad hoc Bijzondere Jeugdzorg werd in 1998 opgericht in het Vlaams

Parlement. Deze commissie had als opdracht een themadebat en een maatschappelijke

beleidsnota over de bijzondere jeugdzorg op te stellen. De beleidsnota resulteerde in het

Strategisch Plan Integrale Jeugdhulpverlening waarbij men een antwoord wou bieden op de

problemen omtrent de jeugdhulpverlening waarmee Vlaanderen op dat moment werd

geconfronteerd. De integrale jeugdhulp groeide uit tot een intersectoraal georganiseerde en

behoeftegestuurde jeugdzorg waarbij de jongere en zijn leefomgeving centraal staan (De

Koster, De Vos, Kerger, Roets & Roose, 2013).

De integrale jeugdhulp wordt gezien als een bottom-up proces waarbij men zich realiseert

dat de praktijk van de integrale jeugdhulp een moeilijk proces is van zoeken naar het ideale

Page 16: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

16

model, met kansen en drempels, met voordelen en risico’s (De Koster, De Vos, Kerger, Roets

& Roose, 2013). Met deze thesis hoop ik hieraan te kunnen bijdragen door als buitenstaander

bij dit proces, na te gaan wat de mogelijke tekortkomingen in het beleid zijn. Dit niet enkel

door theoretische voorbeelden aan te halen maar ook bij praktijkmensen het bewustzijn

omtrent deze drempels en moeilijkheden (verder) aan te wakkeren zodat dit bottom-up proces

ten volle kan worden nagestreefd. Hierna worden enkele begrippen die essentieel zijn in het

hoofdstuk omtrent de IJH opgesomd en besproken.

1.1.1. Verontrustende situatie

Het Agentschap Jongerenwelzijn (2014) definieert een verontrustende situatie als “een

situatie waarbij de ontwikkelingskansen van een minderjarige bedreigt zijn en/of de

(psychische, fysieke of seksuele) integriteit van de minderjarige is aangetast.“ Het decreet

betreffende de Integrale Jeugdhulp van 12 juli 2013 formuleert volgende definitie voor een

verontrustende situatie: “een situatie die de ontwikkeling van een minderjarige bedreigt

doordat zijn psychische, fysieke of seksuele integriteit of die van een of meer leden van zijn

gezin wordt aangetast of doordat zijn affectieve, morele, intellectuele of sociale

ontplooiingskansen in het gedrang komen, waardoor het aanbieden van jeugdhulpverlening

maatschappelijk noodzakelijk kan zijn.” (BS, 13 september 2013).

Algemeen kan men stellen dat een VOS een situatie is waarbij in hoofde van

hulpverleners, cliënten of andere betrokkenen er ongerustheid bestaat omtrent de

ontwikkeling van een minderjarige. Daar de fysieke, psychische of seksuele integriteit van de

minderjarige wordt bedreigt. Alsook omdat de leer- en onderwijskansen van deze

minderjarigen in het gedrang komen door een zware spijbelproblematiek, verwaarlozing,

(dreiging tot) zelfdoding, druggebruik, prostitutie, grensoverschrijdend gedrag tussen

jongeren, misbruik, geweld of jongeren in extreme armoede (Dufromont, 2014). Niet enkel

kan de eigen fysieke, psychische of seksuele integriteit bedreigt zijn, maar even goed kan de

jongere ook een gevaar betekenen voor de integriteit van iemand in zijn context (OCJ B). Het

omgaan met een VOS valt onder de gedeelde verantwoordelijkheid van alle

jeugdhulpverleners en betekent dat er met de hulpvragers en niet over hun hoofd heen, dient

gepraat te worden over de verontrusting (Dufromont, 2014).

Page 17: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

17

1.1.2. Gemandateerde voorzieningen

Een gemandateerde voorziening is een overheidsdienst die werkt vanuit de principes

‘recht op interventie’ en ‘recht op hulp’. Dit laatste principe slaat op het recht van de

hulpvrager op gepaste hulp waarbij de verontrusting hem zit in het feit dat die hulp in het

gedrang komt. Het recht op interventie bepaald het recht van de overheid om tussen te komen

omdat er sprake is van verontrusting (Dufromont, 2014). De gemandateerde voorzieningen

het OCJ en het VK, krijgen het mandaat om te bepalen of er al dan niet sprake is van een

maatschappelijke noodzaak en of met andere woorden de overheid al dan niet moet

tussenkomen in de jeugdhulpverlening (Vlaamse overheid, 2012; Dufromont, 2014).

1.2. Decreet betreffende de integrale jeugdhulp

1.2.1. Inleiding

Op 7 mei 2004 werd een eerste decreet integrale jeugdhulp in het leven geroepen, doch

werden niet alle bepalingen hieruit uitgevoerd en bleken er een aantal tekortkomingen in het

decreet te zijn geslopen. Na evaluatie van dit decreet door het Instituut voor de Overheid in

2010, besliste men om dit decreet niet te herwerken maar een nieuw kaderdecreet uit te

werken (Dufromont, 2014). Dit gebeurde waarna op 16 september 2013 in de provincie Oost-

Vlaanderen een voorstartfase van start ging (Poppe, 2014). Deze voorstartfase werd gezien als

een onderdeel van een leerproces voor de effectieve start van het decreet in de rest van

Vlaanderen (Dufromont, 2014). Op 1 maart 2014, na definitieve goedkeuring van het

uitvoeringsbesluit van het decreet Integrale jeugdhulp door de Vlaamse Regering op 21

februari 2014, ging de IJH definitief van start in gans Vlaanderen (Agentschap

Jongerenwelzijn, 2014d).

Het uitgangspunt van een jeugdbeleid is jongeren de meest gepaste zorg bieden, zo stelt

Berben (2000). De keuze voor de zorg dient daarbij gebaseerd te zijn op de problematiek van

de jongere en niet afhankelijk gesteld te worden van het zorgaanbod. Meer specifiek moet

men erop toezien dat de zorgen die de jongeren nodig hebben, hen bereiken. Daarmee

samenhangend moet het aanbod bijdragen tot de vermindering of stabilisering van de

problematiek (Mesman Schultz, Van Gageldonk & Messing, 1993, in Berben, 2000). De

integrale jeugdhulp respecteert het recht op een menswaardig bestaan van elk kind, dat

gekaderd kan worden in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het

Page 18: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

18

Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, het decreet van 7 mei 2004 betreffende

de rechtspositie van de minderjarigen in de integrale jeugdhulp (BS, 13 september 2013) en in

artikel 23 van de Grondwet (Piessens, Lauwers & Roose, 2008). Met de integrale jeugdhulp

doelt men op een integrale benadering die alle aspecten op individueel niveau van het leven

van de minderjarige behelst. Dit vereist een intersectorale benadering (Kennes, 2009) die men

probeert te bereiken via de toepassing van het decreet IJH.

De initiatieven tot uitbreiding van het hulpverleningsaanbod hebben geleid tot versnippering,

blinde vlekken en overlapping binnen het zorgaanbod. Daarnaast is er een versmalling tot

stand gekomen op het niveau van de hulpverlening, daar men hulpverlening ziet als een

afstemmingsvraagstuk. De aandacht blijkt bij de toegang tot de hulpverlening te liggen en niet

langer bij de vraag of de hulpverlening bijdraagt aan de realisatie van een menswaardig

bestaan (Piessens, Lauwers & Roose, 2008). Kennes (2009) beschrijft het afstemmingsbeleid

als het afstemmen van de beleidsmaatregelen vanuit de verscheidene domeinen met als doel

de eigen finaliteit binnen de andere beleidsdomeinen beter te kunnen realiseren. Daarnaast

worden er vanuit een organisatorische rationaliteit als gevolg van de focus op afstemming,

instapprocedures opgemaakt die vanuit de zorgorganisatie zeer logisch kunnen lijken maar

niet op die manier ervaren worden door de zorgvragers. Zo komt door de ontkoppeling van

zorgtoewijzing en hulpaanbod, ook de relatie zorgvrager-hulpverlener in gedrang (Piessens,

Lauwers & Roose, 2008).

In het decreet IJH werden zes doelstellingen geformuleerd waarbij er in het kader van deze

masterproef drie van belang zijn. Namelijk het tijdig toegang krijgen tot de jeugdhulp, het

waarborgen van continuïteit in de jeugdhulp en als laatste het gepast omgaan met

verontrusting. Het tijdig toegang krijgen tot de jeugdhulp wordt ingevuld als het zo snel

mogelijk de minst ingrijpende en meest passende beschikbare hulp aanbieden aan de jongere

en zijn/haar gezin. Dit via de rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke hulp. Het

waarborgen van de continuïteit verwijst naar verwijsafspraken, overleg,

samenwerkingsafspraken en bemiddeling. Het gepast omgaan met verontrusting begint bij de

individuele hulpverlener die met behulp van zijn team en de voorziening waar hij/zij

tewerkgesteld is, een gepast antwoord dient te formuleren op deze verontrusting. Wanneer zij

niet in de mogelijk zijn, kunnen zij een mandaat verlenen aan de gemandateerde

voorzieningen (GV), het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ) en het

Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK), die binnen de vrijwilligheid een antwoord op

Page 19: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

19

de hulpvraag dienen te formuleren. Wanneer dit echter niet binnen de vrijwilligheid kan

worden gerealiseerd, kunnen de GV het dossier doorverwijzen naar de jeugdrechter (Vlaamse

Overheid, 2012).

Binnen de integrale jeugdhulp staan zes thema’s centraal. Zoals besproken in artikel 7 van het

Kaderdecreet Integrale Jeugdhulp zijn deze: toegankelijkheid, vraaggerichtheid –

vraagverheldering, participatie en Decreet Rechtspositie, samenwerking en de

maatschappelijke noodzaak (De Koster et al., 2013; Gevaert, 2008a). In dit hoofdstuk zal er

dieper ingegaan worden op enkele prominente begrippen en organen binnen het decreet

integrale jeugdhulp waarbij waar mogelijk de link wordt gemaakt met de centrale thema’s.

1.2.2. Toegankelijkheid

Er wordt dieper ingegaan op het thema toegankelijkheid daar dit kan gezien worden als de

basis van de IJH. De focus op toegankelijkheid ontstond vanuit de vaststelling dat er sprake

was van een verbrokkeling van het hulpverleningslandschap waarbij de hulp nog al te vaak in

hokjes wordt opgedeeld (Gevaert, 2008a). De toegankelijkheid van de hulpverlening is dan

ook een begrip die te kaderen is binnen de praktijk. Dit in de keuzes van de hulpverleners in

het handelen ten opzichte van de hulpvragers, in keuzes binnen het beleid van organisaties en

in keuzes van organisaties ten opzichte van elkaar (Piessens, Lauwers & Roose, 2008). In het

Decreet betreffende de integrale jeugdhulp (BS, 13 september 2013; Gevaert, 2008a)

omschrijft men toegankelijkheid als ‘de jeugdhulp dient bruikbaar, bereikbaar, beschikbaar,

begrijpbaar en betaalbaar te zijn’. Dit beperkt zich niet tot de fysieke bereikbaarheid maar

benoemt ook de figuurlijke drempels betreffende de beeldvorming omtrent de problematiek.

De beschikbaarheid van de hulp wordt gevormd door de capaciteitsgrenzen, wachtlijsten en

de attitudes van de hulpverlener. Daar een probleem begrijpbaar dient te zijn moet het

uitgelegd worden op een begrijpbare manier naar leeftijd, cultuur, enz. Als laatste is er de

notie betaalbaarheid die binnen het decreet IJH geïnterpreteerd wordt in de ruime betekenis

van het woord en niet beperkt mag worden tot de financiële kost van de hulpverlening. Hieruit

kan men afleiden dat men met toegankelijkheid niet enkel over informatieoverdracht spreekt,

maar streeft naar een totaalbenadering van de toegankelijke hulp (Gevaert, 2008a). Daarnaast

wil men komen tot een ‘two steps-model’ of ‘tweestappenmodel’ waarbij er na de aanmelding

van de hulpvrager maximaal één doorverwijzing plaats vindt om tot de meest gepaste hulp te

komen (Kennes, 2009; Gevaert 2010). Zo wil men het fenomeen ‘van het kastje naar de muur

gestuurd worden’, vermijden.

Page 20: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

20

Hubeau (1995, in Piessens, Lauwers & Roose, 2008) verwijst naar de verschillende

invullingen van het recht op hulpverlening. Zo beslaat de minimalistische invulling van het

recht op hulpverlening het recht op toegang tot de hulpverlening. Daartegenover staat de

maximalistische invulling die de toegankelijkheid uitbreidt tot de hulpverlening zelf waarbij

deze vorm van toegankelijkheid op zijn beurt moet bijdragen tot een menswaardig bestaan.

Op niveau van de samenleving betekent dit dat hulpbehoevenden niet als profiteurs maar als

rechthebbenden worden aanzien. Op microniveau beperkt dit recht op hulpverlening zich tot

de middelen die voorhanden zijn. Dit aanbod is echter gering waardoor niet elke hulpvraag in

aanmerking komt om een gepast antwoord op te bieden binnen het bestaande hulpaanbod. Er

moeten dan ook strategieën ontwikkeld worden om de hulpverlening op een rechtvaardige

manier toe te wijzen.

Binnen het decreet integrale jeugdhulp (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014c) opteerde

men voor een aantal beleidsinstrumenten die kunnen bijdragen aan de toegankelijkheid en

kwaliteit van het hulpaanbod. Met deze instrumenten wil men er ook voor zorgen dat

zorgvragers een ruime keuze hebben aan hulpverleningsvormen en –plaatsen alsook niet

langer afhankelijk zijn van de caseload van een dienst ter beantwoording van hun hulpvraag

(Piessens, Lauwers & Roose, 2008). Zoals daar zijn; de vraaggerichte hulpverlening en

vraagverheldering, de intersectorale samenwerking, de modulering van het hulpaanbod en het

onderscheid tussen rechtstreekse en niet-rechtstreekse toegankelijke jeugdhulp. Deze komen

hierna dan ook aan bod.

1.2.3. Rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp of RTJ

De integrale jeugdhulp wil via de intersectorale samenwerking de toegankelijkheid van de

jeugdhulp bewerkstelligen. De missie van de IJH vindt men terug in artikel 3 van het

Kaderdecreet Integrale Jeugdhulp en luidt als volgt: “vraaggerichte hulp realiseren door

middel van intersectorale samenwerking en afstemming”. (Gevaert, 2008a). Om dit te

realiseren heeft men binnen de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp een onderscheid gemaakt

tussen de brede instap en de ‘probleemgebonden’ diensten (Dufromont, 2014). Het

onderscheid tussen beide soort jeugdhulp ligt in hoe ingrijpend en langdurig de benodigde

hulp dient te zijn. De hulp die het minst ingrijpend is op het dagelijkse leven van de

hulpvragers, dient rechtstreeks toegankelijk te zijn (Stas, 2008). Er zijn geen specifieke

‘toelatingsvoorwaarden’ gesteld aan deze jeugdhulp (Dufromont, 2014). De brede instap zijn

diensten die zich het breedst open stellen en het minste afbakenen naar probleemgebieden

Page 21: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

21

waardoor de deuren voor alle hulpvragers open staan en zij er terecht kunnen met al hun

vragen omtrent de jeugdhulp. De diensten die hieronder vallen zijn het CLB, JAC en de

Consultatiebureaus van Kind en Gezin. Het uitstippelen van de brede instap zorgde voor een

vlottere instapprocedure in het hulpaanbod waarbij kwaliteitseisen aan hun werking zijn

gesteld (Gevaert, 2010).

Het verschil met de ‘probleemgebonden’ diensten ligt in de finaliteit van deze laatste. Zij

bieden namelijk antwoorden op vragen waarbij specifieke probleemkenmerken de doorslag

geven bij de toewijzing van hulp (Gevaert, 2010). Deze meer ingrijpendere hulp is via de

intersectorale toegangspoort niet rechtstreeks toegankelijk gemaakt evenwel heeft de

zorgvrager een soort ‘toegangsticket’ nodig (Dufromont, 2014). Binnen deze categorie kan

men diensten zoals het CGG en Diensten Ondersteuningsplan (DOP) terug vinden

(Dufromont, 2014). Uit het Vlaams beleidsplan integrale jeugdhulp 2008-2012 blijkt dat in

het kader van de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp vooral de intersectorale toegangspoort

mogelijkheden tot problemen met toegankelijkheid biedt (Stas, 2008). Daar waar men vroeger

via twee sectorale poorten kon aan melden, het comité bijzondere jeugdzorg en de

bemiddelingscommissie, verloopt alles nu via één intersectorale toegangspoort (Dufromont,

2014).

De toegangspoort die provinciaal georganiseerd is, beslist over de toegang tot de niet-

rechtstreekse jeugdhulp (Agentschap Jongerenwelzijn professionelen, 2015). Op deze manier

wil men zorgen dat de meest ingrijpende hulp toegeschreven wordt aan de jongeren die deze

het hardst nodig hebben. Het biedt de mogelijkheid aan de overheid om in te grijpen waar

nodig alsook om hulp uit verschillende sectoren te combineren, wat vroeger onmogelijk was

(Dufromont, 2014). Onder de intersectorale toegangspoort zijn twee teams tewerkgesteld

waarbij als eerste het team indicatiestelling de hulpvraag en situatie van de jongere

onderzoekt en beslist welke hulpvorm het meeste aangewezen is. Daartegenover bepaalt het

team jeugdhulpregie wie de hulpverlening effectief zal uitvoeren. De aanmelding gebeurt

door middel van een aanmeldingsdocument opgesteld door de hupverlener in samenspraak

met de jongere en zijn ouders (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014a).

Minister Vandeurzen (2015) stelt dat men via het beleid omtrent de IJH een toegankelijke

jeugdhulp heeft verwezenlijkt door middel van de benoeming van de actoren binnen de brede

instap te benoemen en daarnaast het niet-residentiële hulpaanbod van Jongerenwelzijn

Page 22: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

22

rechtstreeks toegankelijk te maken. Kennes (2009) stelt zich terecht de vraag of de

rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp wel zo toegankelijk is voor iedereen als wordt gepleit en

veronderstelt. Zo is hij niet overtuigd dat iedereen voldoende weet waar men kan aankloppen

wanneer een jongere of zijn/haar gezin een (concreet) probleem hebben. Wanneer men de

weg naar de brede instap dan al vindt, is het nog de vraag of de rechtstreeks toegankelijke

hulp een gepast traject kan bewerkstelligen.

Vanuit het standpunt van de hulpvrager blijft de stap naar hulpverlening en hierbij een

concrete hulpvraag stellen, een moeilijke stap die niet voor iedereen vanzelfsprekend is.

Daarnaast is men vaak ook niet op de hoogte van waar men terecht kan met hun probleem.

Door de toepassing van de integrale jeugdhulp probeert men hieraan tegemoet te komen door

meer in te zetten op de rechtstreeks toegankelijke hulp. Alle kinderen, jongeren en hun ouders

komen op een gegeven moment in contact met deze diensten. Ik denk hierbij aan het CLB

voor de schoolgaande jeugd en Kind & Gezin voor ouders van (jonge) kinderen. Zo ook stelt

Willems (2005, in Piessens, Lauwers & Roose, 2008) dat de sociaaleconomische status

bepalend is voor de toegang tot hulpverlening. Dit kan leiden tot een ondergebruik van de

voorzieningen dan wel tot een te snelle en dwingende interventie door de voorzieningen

afhankelijk van hoe de hulpverleners kijken naar hun cliënten. Door het benadrukken van de

maatschappelijke noodzaak probeert men binnen de IJH hieraan tegemoet te komen. Doch is

het vaak het buikgevoel van de consulenten in combinatie met wat de kinderen, jongeren en

hun gezinnen aangeven, die doorslaggevend is voor de beoordeling van de maatschappelijke

noodzaak. Daarnaast verliezen de consulenten hun taak als trajectbegeleiders daar de

hulpcoördinatie werd toegekend aan de netwerken RTJ (Piessens, Lauwers & Roose, 2008).

1.2.4. Vraaggerichte hulpverlening en vraagverheldering

De omschakeling van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte hulpverlening zorgt

ervoor dat men via objectieve procedures mensen op basis van hun hulpvraag probeert te

koppelen aan de juiste hulpverleningsvorm en niet op basis van toevallige of niet relevante

factoren. Vlaeminck (2009) probeert een definitie voor vraagsturing binnen de IJH te

formuleren. Ze refereert hierbij naar Beukema (2007) die vraagsturing omschrijft als de

omzetting van een aanbodgerichte naar vraaggestuurde zorg die tot stand kwam door de

individualisering en reflexieve modernisering (Geldof, 2002; Giddens, 1990, in Vlaeminck,

2009). Deze reflexieve modernisering kan worden omschreven als een snoeiproces waar men

via confrontatie met zichzelf een verdere ontwikkeling mogelijk maakt (Geldof, 2002). De

Page 23: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

23

hulpvrager wordt centraal gesteld in het hulpverleningsproces als regisseur van zijn eigen

hulp. Doch blijkt het niet steeds gemakkelijk te zijn voor de jongere om de rol als regisseur op

te nemen alsook voor de hulpverleners mondt dit uit in een leerproces om de regie uit handen

te leren geven.

Goudriaan en Vaalburg (1998, in Vanden Boer, 1999, in Derluyn & Van Hove, 2008)

beschrijven ‘vraaggerichte zorgverlening’ met de begrippen zelfbeschikking, de gebruiker als

burger, individuele diversiteit en een rechtvaardige verdeling. Hieruit kan men afleiden dat de

zorgvrager in samenspraak met de hulpverlener doch zelf de uiteindelijke beslissing neemt.

Om dit te kunnen bereiken dient het aanbod van de hulpverlening zo goed mogelijk aan te

sluiten bij de hulpvraag. Daarbij dienen de vragen, wensen, noden en behoeften van de

zorgvragers het uitgangspunt te vormen van alle hulp- en dienstverlening (Derluyn & Van

Hove, 2008). Rijkmans e.a. (2007, in Vlaeminck, 2009) stellen dat er in de praktijk een

afweging dient te worden gemaakt tussen ‘demand-oriented’ vraagsturing waarbij de

beslissingsbevoegdheid bij de hulpverlener blijft en ‘demand-driven’ vraagsturing waarbij de

verantwoordelijkheid bij de hulpvrager komt te liggen.

De tweede omkering binnen de jeugdzorg was deze van een deficitmodel naar een

activeringsmodel waarbij men vertrekt vanuit de mogelijkheden en sterktes van de

hulpvragers (Vlaeminck, 2009). Zo ook stelt men binnen het ondersteuningsparadigma van

Derluyn & Van Hove (2008) de hulpvrager centraal waarbij men niet langer vertrekt vanuit de

beperkingen of problemen van de persoon (Vlaeminck, 2009) maar ziet men de hulpvrager als

emanciperende burger (Derluyn & Van Hove, 2008; Vlaeminck, 2009). Tevens is het begrip

inclusie belangrijk in dit opzicht daar iedereen recht heeft op een actief participeren en erbij te

horen ondanks de diversiteit en het anders-zijn. Doch moet men oppassen dat men de

jongeren niet gaat over-responsabiliseren of dat de jongeren zelf mee verantwoordelijk wordt

gesteld voor de eigen problemen en beperkingen. Daarnaast mag men zich niet verliezen in de

veronderstelling dat de jongere goed zicht heeft op zijn eigen verwachtingen en behoeften,

daar dit niet steeds het geval is. Hieruit volgend dienen we op te passen dat we de jongeren en

hun gezin niet minder inspraak geven door hun inbreng te beperken tot het formuleren van

een behoefte aan hulp (Van Haaster en van de Graaf, 1991, in Derluyn & Van Hove, 2008).

Page 24: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

24

1.2.5. Netwerkvorming en intersectorale samenwerking

De netwerken binnen de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp hebben als doel de toegang

tot de hulpverlening te optimaliseren door middel van samenwerking en afstemming tussen de

verscheidene actoren en voorzieningen (Stas, 2008). Om dit te kunnen realiseren is er overleg

nodig wat mogelijk gemaakt wordt binnen het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp

(IROJ) (Vlaamse overheid, 2012). Vandeurzen (2015) pleit voor een vertrouwen in elkaars

expertise tussen de verschillende voorzieningen. Door een basisvertrouwen over de sectoren

heen te bewerkstelligen hoopt men dat dit zal leiden tot een vereenvoudiging van de IJH. Er

dienen niet enkel netwerken gevormd te worden binnen de rechtstreeks toegankelijke

jeugdhulp, ook de aandacht voor de eigen krachten in het netwerk van de hulpvragers, familie

en maatschappij moet aangesterkt worden. Deze vermaatschappelijking van de jeugdhulp

verbindt de formele en informele hulp zodat het sociale netwerk, het familie netwerk, de

context, enz. een rol kan spelen bij de ondersteuning van de hulpvrager om op die manier

meer ingrijpende hulp te vermijden (Dufromont, 2014).

1.2.6. Modulering binnen de IJH

De modulering van het hulpaanbod, een beleidsinstrument overgewaaid uit Nederland, is

een voorbeeld van de inspanningen die men levert om mensen een rechtvaardige toegang tot

hulpverlening te bieden. De modulering start vanuit het idee dat wanneer het aanbod

transparanter is en men duidelijker weet welke keuzemogelijkheden er zijn, dit ervoor zorgt

dat de jongere een meer gepast antwoord zal krijgen op zijn of haar hulpvraag. De beoogde

transparantie vormt dan ook de basisvoorwaarde tot een intersectorale samenwerking en

vraaggerichte zorg (Serrien, 2011). De modulering kan eveneens bijdragen tot de

toegankelijkheid van de jeugdhulp dankzij het onderbrengen van de modules in een databank

die samen met de website www.jeugdwijzer.be ervoor zorgen dat hulpverleners snel en

gemakkelijk de nodige informatie tot hun beschikking hebben Gevaert (2008a).

Het moduleren betekent concreet dat men het hulpaanbod gaat beschrijven in afgelijnde

eenheden van hulp waardoor de mogelijkheid ontstaat om verbindingen te creëren tussen het

hulpaanbod in en tussen de verschillende sectoren alsook overlappingen en tekortkomingen in

kaart te brengen. Alle voorzieningen binnen de jeugdhulp dienen hun dienst te beschrijven

aan de hand van modules waarbij een module gedefinieerd wordt als een afzonderlijk

Page 25: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

25

inzetbaar hulppakket dat bestaat uit één of meer hulpfuncties (Serrien, 2011). Wanneer het

aanbod goed gekend is kan men via Begeleiding in Cijfers (BinC) komen tot een éénduidige

registratie en een zicht op het centraal wachtbeheer (Vandeurzen, 2015). BinC is een uniform

sectoraal registratiesysteem voor private organisaties binnen de IJH. Reeds in januari 2011

werd het instrument gehanteerd maar vanaf 1 januari 2015 werd de nieuwste versie in gebruik

genomen. Op die manier kan men vanuit het rechtstreekse en niet-rechtstreekse toegankelijke

hulpaanbod informatie krijgen over de jongeren die ze bereiken alsook de effectief ingezette

hulp registreren (vzw Steunpunt Jeugdhulp, 2015).

Echter niet iedereen is het erover eens dat modulering van de hulp een goede zaak is.

Driessens & Van Regenmortel (2006, in Serrien, 2011) vrezen dat de modulering voor een

fragmentering van de zorg zal zorgen. Zo kunnen de modules gebruikt worden als vertrekpunt

voor een flexibele invulling van de hulpverlening daarnaast kunnen de modules ook gezien

worden als vaststaande eindformules door de organisatie of de regelgeving waardoor dit kan

leiden tot verstarring in de praktijk (Serrien, 2011). Kennes (2009) poneert de opmerking of

de modulering effectief bijdraagt aan een meer gepaste hulp. Hij verruimt met andere

woorden de toegankelijkheidsproblematiek van de louter fysieke toegankelijkheid naar de

hulpverleningsomgeving in zijn geheel. Zo dient toegankelijkheid in de praktijk gerealiseerd

te worden binnen de netwerken van hulpverlening. Echter deze manier van werken houdt ook

een selectie in, daar men keuzes dient te maken binnen de modules. Hierdoor rijst het gevoel

op dat elke voorziening toewerkt naar een toegankelijke hulpverlening maar telkens

gefrustreerd terug komt van hun reis door de grenzen aan hun verantwoordelijkheden zoals

beschreven in de modules (Gevaert, 2010).

1.2.7. De relatie tussen professionelen en het gezin

De relatie tussen hulpverleners en hun gezin kan ook als bron van problemen fungeren. Zo

kunnen er zich problemen voordoen in de omgang met elkaar alsook in de gehanteerde

procedures daar de hulpverlening niet altijd even doorzichtig is voor hulpvragers. Uit het

LUCAS-onderzoek (Piessens, Lauwers & Roose, 2008) blijkt dat hulpverleners het soort hulp

afstellen op het ‘type’ cliënt. Het proces ter constructie van deze ‘types’, is een proces dat

plaats vindt tussen hulpverleners en hulpvragers waardoor dit geen neutraal fenomeen is. Ter

hanteren van en werken met deze procedures ontwikkelen hulpverleners copingstrategiëen

binnen de omgang met hulpvragen, zeker wanneer er beperkte middelen voor handen zijn. Op

Page 26: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

26

deze manier probeert men de vraag te beperken, de opvatting met betrekking tot de

cliënt(groep) aan te passen, enz. (Piessens, Lauwers & Roose, 2008). Doch wordt de

participatie van de minderjarige en zijn ouders als een fundamenteel recht gezien binnen de

IJH. Dit blijkt uit het ‘Decreet Rechtspositie van de Minderjarige in de Jeugdhulp’ van 7 mei

2004. Dit recht veruiterlijkt zich op drie niveaus zoals daar zijn het individuele casusniveau,

het niveau van de voorziening en het structurele beleidsniveau (Dufromont, 2014).

1.2.8. Maatschappelijke noodzaak

Binnen de situatie van de jongere en zijn gezin is het belangrijk stil te staan bij de vraag of

zij zelf dan wel de hulpverlening of een andere actor de inzet van hulp noodzakelijk acht

(Bouverne-De Bie, 2008). Het gaat met andere woorden om de maatschappelijke noodzaak tot

hulpverlening aan de minderjarigen (Gevaert, 2008b). Hierbij vindt de samenleving het nodig

dat er wordt tussengekomen waarbij de overheid dient hulp op te starten of verder te zetten

(Agentschap Jongerenwelzijn, 2014b). De kwalificatie maatschappelijke noodzaak wordt na

onderzoek door een GV aan een VOS gegeven waarbij de noodzaak om jeugdhulpverlening in

te schakelen benadrukt wordt (Vlaamse overheid, 2014). De signaallijst verontrustende

opvoedingssituaties kan bijdragen tot een goede inschatting van deze opvoedingssituaties

(Gevaert, 2008b). Hieruit blijkt dat het initiatief tot jeugdhulpverlening niet langer bij de

jongere ligt maar bij de GV. Doordat deze gemandateerde voorzieningen de maatschappelijke

noodzaak inschatten via de analyse van de informatie die men heeft ontvangen, de balans

tussen de krachten en lasten van de jongere/het gezin, de probleemerkenning en

probleeminzicht alsook polst men naar de medewerking. Op basis van de verzamelde

informatie gaat men hun verwachtingen ten aanzien van deze jongere en zijn gezin formuleren

(Vlaamse overheid, 2014).

De grondgedachte binnen de hulpverlening ligt bij de hulpvraag die door het gezin dient te

worden geformuleerd. Echter bleek dat hierdoor vaak een afwachtende houding wordt

aangenomen waardoor jongeren in de kou blijven staan met hun noden en vragen. Om die

reden koos men er dan ook voor om binnen de IJH de vertrekken vanuit een aanklampende

zorg waarbij men verplicht is in te grijpen in elke verontrustende situatie. In het debat

betreffende maatschappelijke noodzakelijke hulp klinkt de vraag naar de verantwoording van

tussenkomst in het kader van de IJH (Bouverne-De Bie, 2008). De beslissing omtrent de

maatschappelijke noodzaak is dan ook steeds een teambeslissing (Vlaamse overheid, 2014).

Daarnaast beperkt de maatschappelijk noodzakelijke hulp zich niet tot één sector maar dienen

Page 27: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

27

alle gerechtelijke en buitengerechtelijke actoren hiertoe bijdragen elk volgens hun eigen

verantwoordelijkheid (Gevaert, 2008b).

1.3. Ondersteuningscentrum jeugdzorg of OCJ

Binnen de integrale jeugdhulp dient men gepast om te gaan met verontrusting waarbij men

vanaf 1 januari 2014 een getrapte aanpak hanteert met de gemandateerde voorzieningen als

sluitstuk (Vlaamse overheid, 2012). Een verontrustende situatie wordt in deze masterproef,

zoals eerder in dit hoofdstuk reeds aangegeven, gedefinieerd als een opvoedingssituatie

waarin de ontwikkelingskansen van de minderjarige bedreigt zijn dan wel zijn psychische,

fysieke of seksuele integriteit is aangetast (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014b).

1.3.1. Wat is de taak van een Ondersteuningscentrum Jeugdzorg?

Het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg is één van de gemandateerde voorzieningen die

opereert binnen het agentschap Jongerenwelzijn op niveau van de buitengerechtelijke

jeugdhulp (Vlaamse overheid, 2014). De jongere, zijn ouders of vertrouwenspersoon kunnen

zich rechtstreeks aanmelden bij de gemandateerde voorziening. Jeugdhulpverleners dienen

daarentegen de jongeren aan te melden via het m-document of motivatiedocument

(Agentschap Jongerenwelzijn, 2014b). Dit standaard in te vullen elektronisch

aanmeldingsdocument, beperkt zich tot relevante en noodzakelijke gegevens tot de motivering

van de vraag naar niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (Dufromont, 2014). De

hulpverleners dienen de inschatting te maken omtrent de verontrustende situatie in

samenspraak met hun team en voorziening omtrent de vraag of ze het dossier al dan niet

zullen doorverwijzen naar een gemandateerde voorziening (Vlaamse overheid, 2012).

Wanneer er onduidelijkheid bestaat omtrent de problematiek of in te zetten hulp, kan er

beroep gedaan worden op een multidisciplinair team (MDT) die vraagverhelderende en

diagnostische informatie verzamelt (Dufromont, 2014).

1.3.2. Het OCJ en verontrustende situaties

Wanneer een dossier aangemeld wordt bij het OCJ door een jeugdhulpaanbieder via een

m-document, dan wordt een consulent aangeduid en start men meteen met het case-onderzoek

waarbij men na gaat of er sprake is van maatschappelijke noodzaak. Hiervoor heeft men 2

maanden de tijd (OCJ F). Dit in tegenstelling tot wanneer de aanmelder het jeugdparket is,

dan wordt er eerst een vooronderzoek uitgevoerd ter screening of het dossier wel thuishoort in

Page 28: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

28

het OCJ. Hierna volgt het case-onderzoek dat een maand tijd inneemt (OCJ E). Na het case-

onderzoek heeft men in beide aanmeldingsprocedures nog een maand de tijd om een

indicatiestelling uit te voeren. De afweging die men hier maakt met betrekking tot een VOS is

of er opvolging nodig is (OCJ E) alsook welke hulpverlening er nodig en mogelijk is om de

ontplooiingskansen van de jongere te waarborgen (Vlaamse overheid, 2012). De vraag of er

sprake is van een VOS, wordt losgekoppeld van de vraag of de hulpvrager hulp nodig heeft

binnen één bepaalde sector dan wel een combinatie van sectoren nodig heeft (Dufromont,

2014). De kerntaken van de consulenten van het OCJ zijn adviesverlening aan hulpverleners,

de maatschappelijke noodzaak onderzoeken en inschatten, hulpverlening opstarten of mee

opvolgen en doorverwijzen naar de jeugdrechter wanneer gerechtelijke jeugdhulp

noodzakelijk blijkt (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014b; Vlaamse overheid, 2014).

Elke beslissing die in een dossier wordt genomen, is een teambeslissing en wordt dan ook

soms meerdere malen besproken in het team (OCJ D). Tijdens deze teamvergaderingen is er

steeds een lid van het Multidisciplinair Overleg (MDO) aanwezig die de consulenten helpt

een goede indicatiestelling te stellen en hulpverleningsvorm te kiezen (OCJ E; OCJ G).

Wanneer een eindbeslissing wordt genomen in een dossier dient de visie van de jongere,

ouders en andere betrokkenen naar voor te worden gebracht door de consulent (OCJ F). De

opvolging van een jongere door een consulent kan zowel observerend als interveniërend van

aard zijn (Vlaamse overheid, 2012) (zie infra). Op niveau van het OCJ is er sprake van

gedeelde besluitvorming waardoor de hulpverlening die de jongere uiteindelijk krijgt niet

afhankelijk is van de mening van één persoon. Daarnaast kan de jongeren of zijn ouders niet

individueel beslissen om de hulp te veranderen dan wel stop te zetten maar gebeurt dit in

samenspraak met de consulent. Het OCJ biedt zelf geen hulpverlening aan maar gaat na of er

sprake is van maatschappelijke noodzaak. Wanneer er niet langer binnen de vrijwilligheid kan

worden geopereerd, kan het OCJ beslissen om het dossier doorverwijzen naar het jeugdparket.

(Agentschap Jongerenwelzijn, 2014b; Vlaamse overheid, 2012).

Om een dossier te kunnen doorsturen naar het jeugdparket dient men er na het case-

onderzoek van overtuigd te zijn dat er sprake is van maatschappelijke noodzaak, dienen er

risico’s te zijn voor de veiligheid of ontwikkeling van het kind. Alsook is men er vanuit het

OCJ van overtuigd dat er een bepaalde hulpverleningsvorm dan wel verder onderzoek nodig

is om deze hulpverlening te specificeren (OCJ F). Als laatste voorwaarde om te kunnen

doorverwijzen naar het jeugdparket is er sprake van geen medewerking of akkoord van de

Page 29: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

29

betrokkenen bij het onderzoek of bij het volbrengen van de hulpverlening ondanks men in het

team beslist heeft dat een tussenkomst essentieel is (OCJ E). Deze doorverwijzing gebeurt

echter niet zomaar, er gaat een heel proces aan vooraf waarbij de laatste stap een

tegensprekelijk debat of kennisgevingsgesprek is (OCJ A). Hierbij worden de ouders en de

minderjarigen vanaf 12 jaar schriftelijk op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot

doorverwijzing naar het parket. Het debat gaat enkel door wanneer de cliënten zelf binnen de

vijf dagen reageren op de toegestuurde brief ( OCJ D).

Concreet houdt dit tegensprekelijk debat of een kennisgevingsgesprek een gesprek met de

teamverantwoordelijke en consulent in om het dossier op OCJ-niveau te kunnen houden.

Hierbij worden de zorgen vanuit het OCJ nog een laatste maal duidelijk gecommuniceerd en

benadrukt men nogmaals welke hulpverlening men nodig acht om aan deze maatschappelijke

noodzaak te werken. Wanneer een akkoord wordt bereikt worden afspraken op papier worden

gezet in de vorm van een engagementsverklaring en ondertekent door alle partijen (OCJ F).

Indien dit niet het geval is wordt dit dossier doorgestuurd naar het jeugdparket (OCJ E). De

onderhandelingen binnen dit tegensprekelijk debat beperken zich echter tot de vraag of er nog

medewerking mogelijk is en niet over welke hulp er wordt aangeboden. Wanneer men zich

niet aan de afspraken uit de engagementsverklaring houdt, wordt het dossier meteen naar het

jeugdparket doorverwezen (OCJ C). Op deze manier probeert men tegemoet te komen aan het

tekort die de BC.

Daar men op het niveau van de buitengerechtelijke hulpverlening spreekt van een

vrijwillige hulpverlening, is dit toch te nuanceren en kan men ook spreken van gedwongen

hulpverlening (OCJ B). De mate van aanklampendheid wordt bepaald door verscheidene

factoren zoals daar zijn: mate van veiligheid, balans draagkracht en –last, motivatie, relatie

met hulpverlener, enz. Daarnaast kan het onderscheid gemaakt worden tussen interveniërend

en observerend case management binnen de opvolging van het VOS-dossier door de

consulenten. Het observerend casemanagement slaat op het feit dat de consulenten de

jongeren op afstand opvolgen nadat men een observatie-overeenkomst tussen de GV, cliënt en

aanmelder hebben opgesteld. In deze overeenkomst staan de maatschappelijke noodzaak, de

verwachtingen en afspraken opgesomd die dienen te worden nageleefd, nagestreefd. Wanneer

men echter kiest voor interveniërend casemanagement, neemt de GV de organisatie van de

hulpverlening op zich en is er sprake van een hulpverleningsprogramma (Vlaamse overheid,

2014). Zo bepaald het OCJ wat de zorgen binnen het gezin zijn en wat er nodig is om deze

Page 30: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

30

zorgen, deze verontrusting te verminderen. Concreet stelt men in het

hulpverleningsprogramma welke middelen en stappen nodig zijn om dit te behalen en hoe

men dit concreet zal verwezenlijken (OCJ B).

1.4. Het (jeugd)parket

Tijdens de hervorming van het gerechtelijk landschap van België in 2014, opteerde men

om het aantal gerechtelijke arrondissementen te herleiden tot 12 provinciale rechtbanken

(Federale Overheidsdienst Justitie, 2013). Aan het hoofd van het provinciaal parket staat

vanaf nu een provinciaal Procureur des Konings waarbij binnen elke afdeling een

afdelingsprocureur een mandaat kreeg toebedeeld (Openbaar ministerie, 2011). Deze

procureur des Konings worden bijgestaan door aantal eerste substituten, (toegevoegd)

substituten, gerechtelijke stagiairs, parketcriminologen en eventueel parketjuristen. De

magistraten werken in secties die op hun beurt administratief worden ondersteund door units

(Parket bij de rechtbank van eerste aanleg, 2012). Hun opdracht is opgedeeld in drie grote

taken als daar zijn het voeren van een onderzoek omtrent het gepleegde feit, het uitoefenen

van de strafvordering en de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf nastreven (V. Remy,

persoonlijke communicatie, 19 februari 2014). Daarbij dient men bij iedere P.V. en bij elk

delict stil te staan omtrent de aard van het feit, de omvang, de zwaarwichtigheid en de

maatschappelijke invloed (Ruys, 2004). Als bijkomstige opdracht dient het parket ook te

vorderen of adviseren in burgerlijke rechtsplegingen (V. Remy, persoonlijke communicatie,

19 februari 2014). Naast deze taken zijn er ook enkele magistraten die aangeduid worden als

referentiemagistraat vanuit hun specialisatie ten aanzien van een bepaald vakgebied. Men

staat hierbij niet enkel in voor dit vakgebied maar men fungeert ook als aanspreekpunt voor

de verschillende interne en externe partners van de rechtbank omtrent dit vakgebied (Sénat de

Belgique, 2010).

1.4.1. Wat is de taak van het jeugdparket?

Na de korte uiteenzetting omtrent het gerechtelijk landschap in België, gaan we dieper in

op de plaats en taak van het jeugdparket binnen dit geheel. De bevoegdheid van het

jeugdparket is tweeledig daar men taken opneemt ten aanzien van MOF- en VOS-dossiers.

Het parket wordt steeds op de hoogte gebracht van de feiten op basis van een P.V. die men

verkrijgt via de sociale dienst van de politie (Parket Kortrijk, z.d.). De sociale dienst biedt niet

enkel psychologische ondersteuning aan slachtoffers maar biedt ook informatie, advies en

Page 31: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

31

oriëntering bij verscheidene problematieken en verontrustende situaties, staat men in voor de

opvolging van sociale problemen die werden aangemeld bij de politie, en zo meer

(Politiezone Vlas, 2012). Wanneer een VOS via een proces-verbaal wordt aangemeld op het

jeugdparket zal er afhankelijk van het feit of de jongere reeds gekend is op het jeugdparket,

een jeugdmagistraat worden aangesteld. Om de reden dat elke jongere één magistraat

aangesteld krijgt zodat deze zicht heeft op de gehele situatie. Bij een nieuw dossier wordt de

magistraat van dienst aangewezen om deze jongere op te volgen ( Jeugdparket B).

Het is belangrijk te benadrukken dat het jeugdparket zich situeert op niveau van de

vrijwilligheid. De maatregelen die kunnen worden gevorderd door de parketmagistraten

kunnen nooit opgelegd worden noch aan de minderjarige noch aan zijn burgerlijk

verantwoordelijke ouders dit doordat het parket de rol van ‘beschermer van het belang van het

kind’ kreeg toebedeeld (Tulkens & Moreau, 2000; Jeugdparket A). De taak van het

jeugdparket is met andere woorden van preventieve en educatieve aard (Bouverne – De Bie &

Roose, 2012 - 2013). Dit maakt dat onze jeugdbescherming in de visie van Fargion (2007) een

duidelijk welzijnsmodel is. Naast de belangen van het kind, worden ook de belangen van het

gezin gehandhaafd. Vanuit de visie van het jeugdparket worden de ouders steeds uitgenodigd

op gesprekken met de jongeren alsook worden zij op de hoogte gehouden van de

briefwisseling naar hun minderjarig kind.

Op het niveau van het jeugdparket is er steeds sprake van een geïndividualiseerde aanpak

met als resultaat dat eenzelfde situatie op verscheidene manieren kan worden afgehandeld.

Wanneer er een maatregel wordt opgelegd, probeert men hier steeds het volledige netwerk

van de minderjarige in te betrekken (Fargion, 2007). Bij de behandeling van een VOS-dossier

hebben ze op parketniveau beperkte afhandelingsmogelijkheden. Daar men enkel kan

beslissen het dossier zonder gevolg te klasseren, een onderzoek van de actuele situatie te

vorderen, een oriënterend gesprek te voeren met de jongere, het dossier aan te melden bij de

GV of desgevallend door te verwijzen naar de hulpverlening. Voor de invoering van het

Decreet Integrale Jeugdzorg, was er nog een mogelijkheid namelijk het bijeen laten roepen

van een Bemiddelingscommissie om een dossier aan de jeugdrechter over te maken (Parket

Kortrijk, z.d.).

Page 32: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

32

1.4.2. Het jeugdparket en verontrustende situaties

Wanneer men het jeugdparket wil kaderen binnen het jeugdlandschap kunnen wij deze

dienst positioneren tussen de gemandateerde voorzieningen en de gerechtelijke jeugdhulp

(Vlaamse overheid, 2014). Het OCJ kan na afweging beslissen om een VOS-dossier door te

verwijzen naar het jeugdparket wanneer blijkt dat de hulpverlening niet langer binnen de

vrijwilligheid kan verlopen (Vlaamse overheid, 2012). Het jeugdparket gaat hierbij op basis

van de informatie die men haalt uit het gemotiveerd verslag, een VOS-dossier opstellen op

naam van de jongere. Men gaat zich eerst verder verdiepen in de situatie al dan niet na

bijkomend onderzoek door de sociale politie, vooraleer men een beslissing maakt in het

dossier. Echter bij hoogdringendheid is de gehele sociale situatie secundair daar de feiten

vaak ernstig zijn en de beveiliging van het kind prioritair wordt gesteld. De taak van de

parketcriminoloog in het dossier is afhankelijk van het soort VOS, problematiek. Soms wordt

de criminoloog niet geconsulteerd maar in andere gevallen kan het voorkomen dat het dossier

wordt opgenomen door de criminoloog (Jeugdparket A). In tegenstelling tot het niveau van de

GV is er in het jeugdparket geen multidisciplinair team aanwezig. Daar men toch

multidisciplinair is elk op zich maar er geen specifiek team aanwezig is (Jeugdparket B).

Zoals hierboven aangegeven kan het jeugdparket een dossier eveneens aanmelden bij de

gemandateerde voorziening dit is echter afwijkend van het M-document die gebruikt wordt

door de voorzieningen binnen de RTJ (Jeugdparket B). Vroeger had men met de

bemiddelingscommissie nog een stok achter de deur waardoor men een druk kon uit oefenen

op de jongere om de hulpverlening zo lang mogelijk binnen de vrijwilligheid te laten

doorgaan. Een positieve verandering op til gezet door de IJH is dat de jeugdmagistraten nu

een belangrijke rol spelen als aanmelder binnen de crisisjeugdhulp (Jeugdparket A). Heel wat

actoren kunnen een melding doen op het niveau van het jeugdparket. Zo is er de mogelijkheid

dat de hulpvragers, de rechtstreeks toegankelijke hulp met inbegrip van de brede instap, de

jeugdhulp buiten het toepassingsgebied van de IJH en de politie een aangifte doen bij het

jeugdparket. Hulpverleners kunnen zich beroepen op het spreekrecht wanneer zij ervan

overtuigd zijn dat er sprake is van een ernstig en reëel gevaar (Vlaamse overheid, 2014). Zij

kunnen echter een jongere en zijn gezin niet rechtstreeks aanmelden bij de intersectorale

toegangspoort dit mede door het wegvallen van een orgaan als de bemiddelingscommissie

(Jeugdparket B).

Page 33: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

33

Vanuit het uitgangspunt dat ieder dossier op zich wordt beoordeeld en afgehandeld, kan

men beslissen om zelfs wanneer men weet dat een dossier aangemeld is bij het OCJ, het

dossier alsnog via het jeugdparket aan te melden zodat zij de bevestiging krijgen dat alles

goed verloopt. Dit kan voorvallen wanneer men totaal geen zicht heeft op de hulpverlening of

wanneer deze hulpverlening niet voldoende blijkt daar men bijvoorbeeld nog nieuwe

processen-verbaal krijgen. Een dossier wordt afgesloten wanneer men de bevestiging krijgt

dat er hulpverlening wordt aangeboden of dat men verwacht dat de hulpverlening die voorzien

is, voldoende is alsook wanneer de situatie is geregulariseerd (Jeugdparket B). Belangrijk is te

benadrukken dat men in het jeugdparket t.a.v. VOS-dossiers geen uiteindelijke beslissingen

nemen. Doch voert men niet enkel onderzoek maar men kan ook oplossingen formuleren door

de jongere door te verwijzen naar de brede instap of bijvoorbeeld een

samenwerkingsovereenkomst op te stellen bij druggebruik. Concreet behoort het onderzoek

voeren, juiste richting geven en opvolgen van een VOS-dossier tot het takenpakket van het

jeugdparket (Jeugdparket A).

Tijdens mijn stage op het jeugdparket leerde ik dat wanneer een misdrijf op het parket

wordt gemeld waarbij er kinderen betrokken zijn of gepleegd is door of ten aanzien van

iemand die samenwoont dan wel verantwoordelijk is voor minderjarigen, er dan meteen ook

een VOS-dossier wordt aangelegd bij het jeugdparket. Hieruit kan worden afgeleid dat men

de jongeren erkend als indirect slachtoffer van de feiten. Uit een studie van Pynoos en Nader

(Morgan & Zedner, 2003) blijkt dat kinderen die getuige waren van seksueel geweld ten

aanzien van hun moeder een verstoorde seksualiteit, laag gevoel van veiligheid en laag

zelfbeeld alsook stress in familiale- en vriendschapsrelaties ervaarden op lange termijn. Om

die reden is het wel belangrijk dat ze vanuit het jeugdparket meteen ingrijpen in deze situaties

zodat men de effecten van deze ervaring kan minimaliseren.

Page 34: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

34

Hoofdstuk 2: Secundaire victimisatie

2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk zal er eerst stil gestaan worden bij het begrip secundaire victimisatie

binnen de theorie. Daarna wordt er gekeken naar de oorzaken van de secundaire victimisering

waarbij er reeds gezocht wordt naar (mogelijke) toepassingen hiervan binnen de IJH om te

eindigen bij de gevolgen van de secundaire victimisatie. In het onderdeel omtrent het

onderzoek dat gevoerd werd in het kader van deze masterproef zullen de bevindingen uit dit

hoofdstuk getoetst worden aan de praktijk.

2.2. Theoretisch kader inzake secundaire victimisatie

2.2.1. Van primaire naar secundaire victimisatie

A. Inleiding

In de beginjaren van de victimologie, de jaren 40 en 50 van vorige eeuw (Karmen,

2014) sprak men reeds over het onderscheid in niveaus binnen de victimisering doch hadden

deze begrippen een andere invulling dan wat we zullen bespreken in deze masterproef. Zo

werd primaire victimisatie toebedeeld aan een individueel, rechtstreeks slachtoffer. Daarnaast

sprak men over secundaire victimisatie wanneer bedrijven of instellingen slachtoffer werden.

Als laatste werd er gesproken over tertiaire victimisatie wanneer de gehele gemeenschap als

slachtoffer werd aan zien (Fattah, 1992).

B. Primaire victimisatie

Binnen de huidige victimologie wordt primaire victimisatie gezien als het feit dat

iemand lichamelijk, psychisch en/of materieel wordt benadeeld. Bij gevolg is de secundaire

victimisatie de toestand waarbij het slachtoffer voor de tweede maal gevictimiseerd wordt, nu

door zijn omgeving of de strafrechtsbedeling (Cuyvers, 1986). Sinds de jaren 1980 ontstond

de bewustwording binnen het justitieel systeem van de mogelijkheid tot verder lijden van

slachtoffers door de manier waarop ze worden behandeld. Zoals daar zijn ongevoelige

ondervragingen, onverklaarde beslissing om de zaak te laten vallen door het openbaar

ministerie, enz. Maar ook vooroordelen en stigma’s gebaseerd op ras, geslacht en seksualiteit

kunnen ongepaste antwoorden genereren (Wolhuter, Olley & Denham, 2009). Waar de

Page 35: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

35

primaire victimisering het gevolg is van het eigenlijke gebeuren zijn de bijkomende ervaren

betreffende de behandeling van het slachtoffer dit in de contacten met de sociale omgeving en

allerlei diensten en instelling, wat leidt tot secundaire victimisering (Aertsen, 2004).

C. Etiketten en labellen

De sociale intuïtionistische theorie van Haidt (2001, in Pemberton, 2012) plaatst het

kijken naar het morele oordelingsvermogen van mensen, in een ander daglicht. De gangbare

visie omtrent morele oordelen vertrekt vanuit de rede waarmee degene die het oordeel vellen,

kijken naar de feiten en zich afvragen wat ze daarvan vinden door dit te toetsen aan een

algemene waarde of norm. Hierbij komen de emoties pas aan de orde na het beoordelen van

de situatie (van Dijk, 1989). Echter al te vaak merkt men dat dit affectieve proces vooraf gaat

aan het rationele oordelen. Zo gaat men op zoek naar verantwoording en rechtvaardiging voor

hun initiële gevoelens. Haidt (2001, in Pemberton, 2012) toont hiermee aan dat de emotie de

rede vooraf gaat en meer specifiek de basis vormt voor de rede. Deze stelling wil ik graag

naar voren schuiven samen met de stelling van van Dijk (1989) die stelt dat het sociaal gedrag

van mensen gekoppeld is aan het maatschappelijk contract. Dit vanuit de opmerking dat

slachtoffers al te vaak worden verweten dat zij het zelf zouden gezocht hebben wat laat

blijken dat Haidt (2001, in Pemberton, 2012) poneert wel degelijk gebeurt in onze

samenleving.

We disciplineren en maken offers ten voordele van de maatschappij vanuit het

gedachtegoed dat onze verwachtingen ten aanzien van de samenleving, zullen worden

ingevuld. Slachtoffer worden zorgt voor een verlies van dit vertrouwen in de maatschappij.

Vanuit de theorie van het maatschappelijk contract zou men denken dat de samenleving er

alles aan zou doen om dit vertrouwen terug te winnen. Echter blijkt dat het slachtofferschap

net aanleiding geeft tot afwijzing van slachtoffers doordat wanneer blijkt dat iemand

slachtoffer is geworden buiten zijn of haar schuld, de samenleving niet zo rechtvaardig is als

men dacht (van Dijk, 1989). Op die manier loopt men mogelijks ook de kans slachtoffer te

worden. Om deze gedachte te vermijden, hanteert men de redenering dat het voorval toe te

rekenen is aan het slachtoffer. Dit resulteert in het fenomeen ‘Blaming the victim’ waarbij

men het sociaal contract niet in vraag hoeft te stellen wanneer blijkt dat het voorval de schuld

is van het slachtoffer en hiermee zijn verdiende loon krijgt (van Dijk, 1989). ‘Victim-

blaming’ zijn attitudes, reacties, gedrag en praktijk die resulteren in verdere schending van het

slachtoffer of zijn rechten en/of een extra trauma (Wolhuter, Olley & Denham, 2009). De

Page 36: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

36

persoon die contact heeft met het slachtoffer gaat op zoek naar een punt waar men verschilt

van het slachtoffer zodat men (onbewust) verklaren waarom net deze persoon slachtoffer is

geworden. Er is met andere woorden sprake van een psychologisch afweersysteem die men

hanteert vanuit zelfbescherming (Groenhuijsen, 2011).

Dit fenomeen kan terug gevonden worden binnen de jeugdhulp daar men vanuit de

samenleving vaak stelling hoort als; ‘ze hebben het zelf gezocht’, ‘enkel marginale gezinnen

komen er terecht’, ‘het zijn mensen die nooit waarden en normen hebben meegekregen’, enz.

Door op die manier te redenen worden jongeren maar ook hun ouders niet geholpen doch

dieper in een put geduwd waar ze op zichzelf moeilijk uit raken. Naast ‘blaming the victim’ is

etikettering of labelling een gelijkaardig fenomeen. Zo gaat men delinquentie toeschrijven aan

een klein deel van de bevolking waardoor men uitmaakt voor wie men op z’n hoede moet zijn

en zichzelf buiten deze groep stelt. Op niveau van het slachtofferschap is men ook op zoek

naar mechanismen om het kwaad dat is geschied toe te schrijven aan mensen die het zelf

hebben gezocht. Men gaat met andere woorden slachtoffers victimiseren vanuit de behoefte

aan gemoedsrust van de samenleving. Op den duur gaat het slachtoffer dit geloven waardoor

hij vatbaar wordt voor verdere victimisatie (van Dijk, 1989).

D. Minderjarigen en slachtofferschap

Finkelhor (2008) stelt dat kinderen en jongeren het vaakst slachtoffer worden alsook hoog

scoren binnen de slachtoffercijfers voor intra-familiaal geweld van de NCVS. De kritiek die

deze survey dient te slikken is dat ze minderjarigen interviewen in het bijzijn van hun ouders

waardoor gevallen van verwaarlozing en misbruik vaak niet ter ore komen van officiële

instanties wat extra slachtofferlast op de schouders legt van deze kinderen. Dit kan leiden tot

secundaire victimisatie wanneer er vanuit de dichte omgeving, hulpverlening of officiële

instantie geen correct antwoord op deze problematiek wordt geformuleerd. Jongeren zijn in

verontrustende situaties niet enkel een direct slachtoffer maar ook vaak een indirect

slachtoffer van de problemen die spelen binnen het gezin. Indirecte slachtoffers ervaren de

feiten meestal nog sterker daar er niet zo vaak stil gestaan wordt bij hun lijden maar zij ook

een schrik ontwikkelen. De schrik om zelf slachtoffer te worden of een gelijkaardige toekomst

tegemoet te gaan zorgt ervoor dat jongeren worden beperkt in hun doen en laten. Daarnaast

blijkt ook dat jongeren uit de bijzondere jeugdzorg vaak in een vicieuze cirkel terecht komen

waar men moeilijk uit raakt daar men in hun opvoeding niet de juiste basis meekreeg. Door de

stress die men als indirect slachtoffer ervaart, kan men ook psychologische en

Page 37: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

37

gedragsproblemen ontwikkelen. Het sociaal netwerk van de jongere kan dit helpen

voorkomen of beperken echter blijft de vraag of deze jongeren open staan voor hulp van

buiten af en kunnen praten over hun thuissituatie (Riggs & Kilpatrick, 1990).

2.2.2 Het begrip secundaire victimisatie

Het ontstaan van de victimologie is slechts terug te brengen naar de jaren 40 en 50 van

de 20e eeuw (Karmen, 2014). Victimologen als Mendelsohn, Von Hentig, Schafer, Nagel en

Fattah, grondleggers van de academische studie van het slachtoffer van criminaliteit, hadden

niet de bedoeling een aparte discipline te creëren maar zagen de victimologie als een begrip

binnen de criminologie (van Dijk, 1989). De traditionele victimologie legde de focus op de

dader (Cuyvers, 1986) alsook op het psychologisch onderbouwen van de schuld van het

slachtoffer aan het misdrijf waardoor men de schuld van de daders naar de slachtoffers

verschoof en ze zich schuldig maakten aan victim blaming (van Dijk, 1989). De

interactionistische benadering van de victimologie, gestaafd door Becker stelt dat het

slachtofferschap niet enkel een zaak is van benadeeld worden door een misdrijf, maar ook een

kwestie van het tot slachtoffer benoemd worden. Het slachtofferschap dient in al haar facetten

benaderd te worden zowel als kenmerk van een bepaalde vorm van benadeling alsook als een

eigenschap opgelegd door anderen (Cuyvers, 1986).

Vanaf de jaren 70 van vorige eeuw ontstond er een tweede golf binnen de victimologie

aangespoord door feministische stellingen. Zo waren er in de jaren 80 de Yuppies in Amerika

(van Dijk, 1989). Zij stelden namelijk de psychische problemen, zoals daar zijn het omgaan

met de gevolgen van de victimisering, van de slachtoffers op de voorgrond (van Dijk, 2008).

Meer specifiek ging men op zoek naar manier om victimisatie te voorkomen en verreikten om

die reden de victimologie met andere disciplines zoals psychologie, sociaal werk, sociologie,

enz. De victimologen beperkten hun studiegebied niet langer maar spitsten zich toe op

verschillende deeldomeinen van het slachtofferschap (Karmen, 2014). Ondanks het feit dat

het slachtoffer de laatste jaren een prominentere plaats inneemt in criminaliteitsdiscussies,

blijft de victimisering van bepaalde groepen verborgen (Pain et al., 2002, in Davies, Francis &

Jupp, 2003)

De ervaring van het slachtofferschap eindigt niet met het feit en de impact daarvan. In

tegendeel het verergert vaak door de secundaire victimisatie door hun betrokkenheid met

(strafrechtelijke) instanties (Wolhuter, Olley & Denham, 2009). Het begrip secundaire

Page 38: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

38

victimisatie vindt zijn ontstaan in de sociale wetenschappen waarbij men aangeeft dat geen

enkel orgaan er doelbewust op uit is een slachtoffer het gevoel te geven nogmaals slachtoffer

te worden. Net om die reden is het niet zo gemakkelijk om dit fenomeen de wereld uit te

krijgen. Daarnaast ontstaat secundaire victimisatie niet uit onwil maar vaak uit onkunde of

onwetendheid. Dit werd duidelijk gemaakt door van Dijk (1989) met het gegeven ‘blaming

the victim’. Daarnaast beperkt secundaire victimisatie niet tot de factoren verbonden met het

beleid, het decreet IJH. Ook de (ervaren) ernst, de aard van de situatie en factoren eigen aan

de persoon hebben een invloed op het secundair slachtofferschap (Wijers & de Boer, 2010).

Secundaire victimisatie wordt door Wemmers (1996) omschreven als de

onsympathieke reacties van politie en justitie die het lijden van slachtoffers kunnen verhogen.

Of zoals Groenhuijsen (2011) poneert gaat het om het verschijnsel dat slachtoffers zich door

de reacties van organen van politie en justitie voor een tweede maal slachtoffer voelen. De

tevredenheid van slachtoffers omtrent de werking van de politie is groter dan die van de

vervolging, de rechters. Met verloop van het proces, daalt de tevredenheid van de slachtoffers

zowel ten aanzien van de politie als justitie. Deze daling wordt vooral toegeschreven aan de

uitkomst van het proces en de behandeling door de autoriteiten. De behandeling van de politie

en juridische instanties kan het lijden van de slachtoffers verhogen. De opinie van

slachtofferorganisaties is het er unaniem over eens dat het welbehagen en de noden van de

slachtoffers primeren boven het belang van justitie (Wemmers, 1996). Elias (1986) benoemt

secundaire victimisatie als een effect van de rechtshandhaving vanuit de overtuiging dat deze

meer te maken heeft met politieke en sociale controle dan met criminaliteitscontrole. Daarmee

samenhangend hebben de slachtoffers het gevoel dat hun victimisatie nooit officieel erkend

werd door de selectiviteit van de criminaliteitsdefinities.

Daems (2005) spreekt op zijn beurt over het feit dat slachtoffers opnieuw slachtoffer

worden bovenop de ellende die men ervaart voortvloeiend uit het misdrijf door het gebrekkige

inlevingvermogen van een bot en wereldvreemd strafrechtsapparaat. Daar men zich gekwetst

voelt door de onpersoonlijke omgang met hun leed. Echter het gebrekkige inlevingsvermogen

en inaccuraat antwoord dient niet beperkt te worden tot het rechtssysteem. Het blijkt dat

steeds meer slachtoffers hulp wordt ontkent door juridische, medische en geestelijke

gezondheidszorg, het informele netwerk, advocatuur, enz. (Daems, 2005, Aertsen, 2004). De

hulp die men al dan niet ontvangt, is bepalend voor het gevoel van revictimisatie van de

slachtoffers waarbij de negatieve ervaringen de problemen van deze personen kunnen

Page 39: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

39

verhogen. Of zoals Aertsen (2004) het stelt gaat het om de handelwijzen en reacties of het

gebrek eraan van zowel de formele als informele omgeving. Die kunnen leiden tot een gevoel

van onvoldoende erkenning of niet begrepen worden, van een incorrecte behandeling te

ondergaan, onvoldoende informatie krijgen, enz. Hierdoor voelt het slachtoffer zich een

tweede maal gevictimiseerd waardoor de impact van het gebeuren wordt vergroot. Deze

negatieve benadering sluit namelijk aan bij de maatschappelijke stigmatisering van het

slachtoffer (Aertsen, 2004). Uit een studie van Campell en Raja (1999) blijkt dat men vanuit

het werkveld wel degelijk beseft dat er door de interacties met het sociale systeem kans is op

een secundaire victimisatie.

Vanuit voorgaande definities en begripsomschrijvingen poneer ik volgende definitie

van secundaire victimisatie die doorheen deze masterproef zal gebruikt worden. Secundaire

victimisatie wordt gezien als de onsympathieke reacties en de niet adequate behandeling of

ongeloof over de situatie van het jeugdparket en de Ondersteuningscentra Jeugdzorg omtrent

de verontrustende situatie waarin de jongere en/of zijn gezin in verkeren waardoor er een

verhoging van het lijden teweeggebracht wordt. Daarbij dient er stilgestaan te worden bij het

feit dat sommige doelgroepen, bijvoorbeeld mensen met een lage SES, meer secundaire

victimisatie ervaren dan anderen (Wolhuter, Olley & Denham, 2009).

2.3. Oorzaken van secundaire victimisatie

Binnen deze masterproef werd er gekozen om betreffende de oorzaken van secundaire

victimisatie te focussen op de reacties uit de omgeving van de jongere, het contact met

professionelen en het jeugdbeleid. Daar dit de meest relevante oorzaken zijn het kader van de

beantwoording van de onderzoeksvraag die centraal staat in deze masterproef.

2.3.1. Reacties uit de omgeving van de jongere

De primaire victimisatie heeft vaak op maatschappelijk vlak slechts weinig gevolgen,

pas wanneer er een reactie komt uit de onmiddellijke omgeving of de strafrechtsbedeling,

wordt er ingespeeld op het leven van het slachtoffer en stijgt de kans op nieuwe schade. Zo

kan er bijvoorbeeld secundaire victimisatie optreden op niveau van het OCJ of het

jeugdparket wanneer een VOS wordt aangemeld via een PV. Daar er vaak reeds heel wat tijd

verstreken is sinds de feiten waardoor de situatie ondertussen reeds opgelost kan zijn of is er

reeds hulpverlening binnen het gezin aanwezig. Een andere voorbeeld is wanneer voor de

Page 40: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

40

buitenwereld een gezinssituatie als verontrustend wordt ervaren, daar het gezin zichzelf als

een ‘normaal’ gezin ervaart. Hier kan miskenning van wat een ‘normale’ thuissituatie is plaats

vinden wanneer men vanuit hun kerngezin deze waarden heeft mee gekregen. Het blijkt

namelijk niet zo eenvoudig te zijn, uit deze ‘marginaliteit’ te treden (Cuyvers, 1986).

Bij de reacties uit de omgeving en meer ruimer de samenleving kunnen we

toeschrijven aan het labellingperspectief zoals reeds eerder werd aangegeven. Het labellen

hoeft niet steeds uit te gaan van de betrokkenen die erkenning zoeken bij de anderen. De

sociale omgeving gaat namelijk meestal spontaan deze slachtofferstatus toekennen. Daarnaast

gebeurt de toekenning van het slachtofferstatus even vaak binnen een formele als informele

setting. Als laatste kunnen er aan de etikettering zowel positieve als negatieve gevolgen

verboden zijn. Zo kan dit leiden tot subtiele signalen over de verwachtingen van de omgeving

naar het slachtoffer en omgekeerd (van Dijk, 2008).

Stereotypering komt voort uit een patroon van kenmerken die aan een persoon worden

gekoppeld vanuit zijn of haar overeenkomsten met een bepaalde groep en ontdaan wordt van

zijn individuele kenmerken. Dit kan en gebeurt vaak wanneer mensen te weten komen dat een

jongere of gezin beroep doet op jeugdzorg. Zo gaat men de jongere en zijn gezin reduceren tot

het kenmerk jeugdzorg en hun mening klaar hebben over deze personen alsook hen

behandelen volgens deze stereotypering. Mensen die geen ervaring hebben met de integrale

jeugdhulp en er weinig over weten, zullen sneller geneigd zijn in deze stereotypering te

vallen. Dit hangt samen met de neutralisatietechnieken die worden gehanteerd door mensen

die over victimisatie lezen in de media en omstaanders. Zij gaan zich voorafgaand aan de

verwerking van de slachtoffers zichzelf in het reine stellen met hun waarden door het gebruik

van neutralisatietechnieken (Cuyvers, 1986).

In het decreet betreffende de integrale jeugdhulp (BS, 13 september 2013) stelt men de

vermaatschappelijking van de hulp voorop in de hoop hiermee de kracht van de jongere en

zijn context centraal te stellen. Zo gaat men het formele en informele net rond de jongere

verbinden met elkaar zodat familie, buren, vrijwilligers, sociale netwerk, enz. een sterkere rol

gaan spelen in de ondersteuning van de hulpvrager (Van den Bussche, 2014). De vraag is

echter of dit principe effectief bijdraagt aan een betere hulpverlening en niet overschaduwd

wordt door principes als labelling, stereotypering en neutralisatietechnieken. Daar men door

Page 41: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

41

het vaker steunen op de informele hulp in de omgeving van de jongere en zijn gezin, men de

instroom van de minderjarige in de jeugdzorg wil vermijden (BS, 13 september 2013).

2.3.2. Het contact met professionelen

Professionelen zijn, zoals reeds eerder aangegeven, er nooit op uit de jongeren en/of

zijn gezin doelbewust opnieuw te victimiseren. Professionelen kijken naar jongeren als een

kwetsbare doelgroep waarbij hun gedrag dient te worden gecontroleerd om hen te beschermen

(Davies, Francis & Jupp, 2003). Deze bescherming, deze interventies worden aangezien als

een essentieel en bijna natuurlijk proces binnen de IJH. Al gaat men door maatregelen als de

vermaatschappelijking van de zorg meer inzetten op informele hulp, is er nog steeds sprake

van het opleggen van hulp op basis van het mandaat die men krijgt. Men maakt de

overweging over de maatschappelijke noodzaak en de verontrusting op basis van wat men,

buitenstaanders, aanziet als een normale situatie. Hierna wordt er een onderscheid gemaakt

binnen de groep van professionelen naar de brede instap en de rechtstreeks toegankelijke

hulp, de gemandateerde voorziening het OCJ en het jeugdparket.

A. De Brede instap en rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp

De brede instap die onder het groter geheel van de rechtstreeks toegankelijke hulp valt,

waar Kind & Gezin, CLB, JAC, CAW, enz. (Vlaamse overheid, 2014) onder te plaatsen zijn,

hadden tot voor de IJH niet zo’n grote beslissingsbevoegdheid en administratieve

bevoegdheid. Dit op zich zorgt niet enkel voor een grotere druk bij de diensten zelf maar ook

op het systeem daar men hier niet op voorzien is. Naast deze minpunten is er ook de

onthaalfunctie van Kind & Gezin aan mintwaalfjarigen waar het jongerenonthaal van het

CAW naadloos dient op aan te sluiten, die de verwachtingen niet in lost. Uit de praktijk blijkt

namelijk dat het jongeren onthaal van het CAW moeilijk jongeren kan bereiken die jongeren

zijn dan 15 jaar. Hierdoor is er een kloof tussen de leeftijd van 12 en 15 jaar waarbij de

jongeren op vlak van onthaal tussen de mazen van het net vallen en met andere woorden zo

vatbaar zijn voor secundaire victimisatie (Stas, 2008). Wanneer we de leeftijd van deze

jongeren in achting nemen, merken we dat ze vaak extra kwetsbaar zijn door het begin van

hun puberteit, de overgang naar het middelbaar onderwijs, enz. Om die reden is het belangrijk

om naar oplossingen te zoeken om die kloof te dichten.

Page 42: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

42

Vanuit het rapport van de steurgroep Integrale Jeugdhulp Oost-Vlaanderen (Poppe, 2014)

kunnen een aantal prominente tekorten van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp (BS,

13 september 2013) worden opgesomd. Zo is er nood aan een wijdverspreidere bekendheid

van de brede instap in de samenleving waarbij de kennismakingsfolders dienen te worden up

gedatet. Zo blijkt ook dat de CLB’s en CAW’s nog zoekende zijn naar wat hun taak precies

zal inhouden alsook wat hun positie is naar de cliënt. Daar men vroeger enkel hoefde door te

verwijzen in verontrustende situaties dient men nu ook hulp en begeleiding te bieden aan de

jongeren en hun gezin. Men opteert daarbij voor een interne intervisie en overleg met de

gemandateerde voorzieningen. Naast deze zoekende houding ten aanzien van de cliënt is er

ook nood aan onderlinge afstemming alsook afstemming met de RTJ van andere sectoren. Als

laatste is er door het wegvallen van het comité bijzondere jeugdzorg een tekort aan hulp

binnen de RTJ. Waar vroeger de consulenten van het CBJ een aantal begeleidende taken

opnamen ten aanzien van de gezinnen, is dit weg gevallen en kunnen deze niet allen door de

CAW’s worden overgenomen (Poppe, 2014).

Deze punten zorgen er elk op hun beurt voor dat de kans op secundaire victimisatie stijgt

daar bijvoorbeeld jongeren die geen weet en kennis hebben omtrent de diensten in de brede

instap, zullen de stap naar deze diensten niet zetten en op die manier niet de nodige hulp

krijgen. Het is te begrijpen dat er na zo’n drastische ommezwaai binnen de jeugdhulp nood is

aan inwerken van de betrokken actoren en het zoeken is naar wat de beste manier van werken

is. Maar het zijn de hulpvragers die hiervan de dupe worden zoals aangegeven in het kader

van het wegvallen van het CBJ.

B. Het ondersteuningscentrum Jeugdzorg

De consulenten van het OCJ hebben als indicatiestellers de moeilijke taak in te schatten in

hoeverre er sprake is van verontrusting en een maatschappelijke noodzaak alsook of de

voorgestelde zorg ook de gepaste zorg is. De praktijk leert ons namelijk dat de meeste

indicatiestellingen afhankelijk worden gesteld van de mogelijkheden in de praktijk en niet op

basis van de hulpvraag zoals het hoort (Berben, 2000). Een ander probleem binnen de

jeugdzorg zijn de complexe, ‘multiproblem’ dossiers waarbij de jongeren vaak tussen de

mazen van het net vallen. Dankzij de IJH is het nu mogelijk voor die jongeren om

verschillende zorgvormen te combineren en krijgen ze hierbij de steun van een

vertrouwenspersoon naar keuze die een statuut met daarbij horende rechten krijgt toebedeeld

(Dufromont, 2014, Van den Bussche, 2014). Tevens is deze persoon het vaste

Page 43: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

43

aansprekingspunt voor (andere) hulpverleners en de gemandateerde voorzieningen door wie

deze vertrouwenspersoon op zijn beurt dient te worden geïnformeerd en betrokken. Wanneer

er verschillende hulpverleners betrokken zijn, is er sprake van gedeelde verantwoordelijkheid

(Vlaamse overheid, 2012).

In complexe dossiers wordt een jeugdhulpaanbieder als hulpcoördinator aangesteld (BS,

13 september 2013). De opmerking dat er heel wat actoren werkzaam zijn binnen één VOS-

dossier stelt zich hier aan. De goed bedoelde intentie van dit beleidsinstrument is bijdragen tot

de continuïteit en kwaliteit van de zorg. De vraag die echter bij mij op komt is of de jongere

op den duur nog weet wie allemaal betrokken is bij zijn hulpverlening en of dit met andere

woorden niet in een verkaveling van de zorg resulteert (Gevaert, 2008a).

C. Het jeugdparket

Binnen het jeugdbeleid is er op het niveau van het parket, die worden voorgesteld als de

vertegenwoordigers van de maatschappij, niet meer beweegruimte te krijgen dan de

organisaties uit de brede instap sinds de invoering van de IJH. Met het wegvallen van de

bemiddelingscommissie is hun rechtstreeks toegangsticket naar de jeugdrechtbank en hun

stok achter de deur verdwenen. De focus op niveau van het jeugdparket blijft bij de MOF’en.

Is de verklaring hiervoor te vinden in de typologie van Moffit (1993, in Slot & van Aken,

2013)? Hij onderscheidt de childhood onset van de adolescent onset jongeren. Het eerste type

jongeren vertonen reeds op jonge leeftijd ernstig probleemgedrag waarbij jongeren van

adolescent onset-type, jongeren zijn die pas tijdens de adolescentie problemen beginnen te

vertonen. Het eerste type jongeren blijkt op langere termijn ernstiger criminaliteit te plegen.

Daartegenover heb je het tweede type waarbij de delinquentie vaak beperkt blijft tot de

adolescentie. Moffit maakte dan ook het onderscheid tussen childhood limited en life-course

persistent delinquentie. Wil men met andere woorden life-course persistent delinquentie de

mond snoeren door de focus te leggen op als misdrijf omschreven feiten binnen het beleid op

het jeugdparket?

Doch wil ik hierbij opmerken dat men hierbij tekort kan doen aan de jongeren in een

verontrustende situatie. Jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd,

blijken vaak reeds al een heel grillige route te hebben afgelegd in de hulpverlening (Vlaams

Parlement, 2011). In sommige problematieken is een signaal van bovenaf nodig om de situatie

Page 44: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

44

terug onder controle te krijgen. Maar wanneer men door het beleid eerst dient door te

verwijzen en de rechtstreekse hulpverlening eerst dient uitgeput te worden vooraleer de

jeugdrechter kan worden aangesteld, is er dan geen kans op secundaire victimisatie? Daarmee

samenhangend verliest men de consequenties van de secundaire victimisatie uit het oog. Zo

kan het van de kast naar de muur gezonden worden op niveau van het parket leiden tot verlies

van vertrouwen in de overheid en overheidsinstellingen. Dit op zijn beurt kan zware

consequenties hebben in het verdere leven van deze jongeren met in extremis criminaliteit als

uiteindelijk gevolg.

Op niveau van justitie blijft de focus nog liggen op de finaliteit van het strafrecht in

tegenstelling tot de verwachtingen van het slachtoffer die liggen bij de maatschappelijke steun

en behandeling van zijn probleem (Aertsen, 2004). Dit hangt samen met de druk om een

snelle afhandeling van de zaken te genereren daar men meer aandacht spendeert aan de

uiterlijke aandoeningen dan aan de innerlijke strijd die het slachtoffer voert (Cuyvers, 1986).

2.3.3. Het jeugdbeleid

Kritische criminologen Hoefnagels en Bianchi (1977 & 1985) delen de opvatting dat

het strafrechtelijk systeem een onderdrukkende en discrimineren machtsuitoefening van de

staat is. Doch streeft men in onze samenleving naar empowerment door het slachtoffer aan te

spreken op hun eigen kracht en probeert men aangeleerde hulpeloosheid te voorkomen. Dit

impliceert dat jeugdhulpverlening geen eenrichtingverkeer mag zijn van hulpaanbieder naar

hulpvrager (van Dijk, 2009).

Vanuit het rapport van de regionale stuurgroep Integrale Jeugdhulp Oost-Vlaanderen

kan men algemeen stellen dat er geen vraag is naar meer vormingen of infomomenten omtrent

het decreet IJH. Wel pleit men, gesteund door mensen uit het werkveld, voor een stimulatie

van de diensten om aan de slag te gaan met de verkregen informatie zodat zij zich intern

kunnen (her)organiseren. Daarna komt de samenwerking aan bod waarbij er nood is aan een

doorstroom van informatie. Er is over het algemeen sprake van onduidelijkheid en

onbekendheid zowel over de aangeboden hulp (Poppe, 2014). Door de versnippering van het

hulpaanbod is het niet enkel onvoldoende bekend maar weten hulpvragers ook vaak niet waar

ze met hun vraag terecht kunnen. Wanneer dit samen wordt gezien met de lange wachtlijsten

om toegang te krijgen tot hulpverlening, is het duidelijk dat op tijd de toegang verschaffen tot

Page 45: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

45

adequate hulp, een werkpunt is binnen de IJH (Vlaams Parlement, 2011). Ook over het

akkoord van de cliënten is er vaak onduidelijkheid. Zo gebeurt het dat er aanvragen tot niet-

rechtstreeks toegankelijke hulp worden ingediend bij de intersectorale toegangspoort zonder

dat er een akkoord is van de cliënt. En waar ook geen tussenkomst is van een gemandateerde

voorziening of de sociale dienst van de jeugdrechtbank waardoor de intersectorale

toegangspoort in de onmogelijkheid is om hulp aan te beiden (Poppe, 2014).

Uit de praktijk blijken er toch een aantal pijnpunten terug te vinden in ons huidig

jeugdbeleid. Zo zouden kinderen voor of in de eerstelijnshulp geen plaats vinden waardoor ze

in een hoger, te hoog, echelon binnen de hulpverlening terecht komen. Dit kan ondermeer

verklaard worden door het feit dat veel VOSSEN hun ontstaan of hoogtepunt bereiken tijdens

het weekend of vakantie waarbij er weinig permanentiediensten voorzien zijn binnen de

jeugdzorg. Daarnaast streeft men in de hulpverlening naar specialisatie ondanks dit zorgt voor

een (negatieve) etikettering. Reeds tijdens het intakegesprek krijgt de jongere vaak reeds een

label opgespeld of bepaald men dat de problematiek geen plaats kent binnen de voorziening.

In dit geval beslissen hulpverleners vaak om jongeren door te verwijzen om op die manier

plaatsen vrij te maken maar op die manier wordt een VOS een knelpuntdossier. Op vlak van

personeel binnen de jeugdhulpverlening blijkt er niet enkel sprake te zijn van een hoog

personeelsverloop maar ook de vergrijzing steekt de kop op (Vlaams Parlement, 2011).

Zoals eerder aangegeven (zie Deel I punt 1.2.6. Modulering binnen de IJH) is niet

iedereen even positief over de modulering van de zorg (Voets & Nijs, 2009; Driessens & Van

Regenmortel, 2006, in Serrien, 2011). Zeker wanneer men strikt vasthoudt aan de modules

waarbij men de jongeren en hun gezin in hokjes plaatst, kan dit een risico voor secundaire

victimisatie inhouden. Echter wijzen Voets & Nijs (2009) er wel op dat niet de modulering

heeft gefaald maar wel de personen in de handhaving van deze modules.

Page 46: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

46

2.4. Gevolgen van secundaire victimisatie

De gevolgen van de secundaire victimisatie zijn zeer uiteenlopend daar deze op

persoonlijk, intrinsiek vlak tot uiting kunnen komen alsook naar de omgeving van het

slachtoffer. Deze gevolgen zijn te vergelijken met deze van de primaire victimisering daar dit

een tweede victimisering inhoudt aangaande hetzelfde feit doch worden deze gevolgen zoals

hierboven reeds aangegeven vaak versterkt door deze secundaire victimisering.

2.4.1. Intrinsieke gevolgen

Vander Laenen (Vlaams Parlement, 2011) geeft aan dat ongelijkheid onwelzijn in de

hand werkt. Zij merkt op dat veel jongeren die in aanraking komen met het jeugdparket, een

gezinsachtergrond hebben van werkloosheid en achterstelling. De ongelijkheid in

behandeling, maar ook het gevoel ongelijk, oneigenlijk behandeld te worden kan volgens mij

onwelzijn en dus ook secundaire victimisatie, veroorzaken. Dit wordt de equity theory

genoemd waarbij er niet enkel ten aanzien van de dader maar ook ten aanzien van het

rechtssysteem een gevoel van onrechtvaardigheid zijn daar er een bevestiging van het recht

wordt verwacht (Aertsen, 2004).

Niet enkel rechtstreekse slachtoffers ervaren de gevolgen van de victimisering ook

indirecte slachtoffers zoals eerder aangegeven, kunnen hiervan nadelen ondervinden. Ze zijn

bijvoorbeeld bang om zelf slachtoffer te worden. Toegepast op jongeren in een VOS kan dit

betekenen dat zij bang zijn om hun ouders achterna te gaan. Ze proberen dit te vermijden

maar doordat zij niet de juiste handvaten kregen aangereikt, kennen ze maar deze manier van

leven. Dit hangt samen met het gevoel van kwetsbaar zijn ten gevolge van het

slachtofferschap. Dit kan zorgen voor een grotere kans op psychologische problemen zoals

daar zijn angst, depressie en verminderde zelfwaardering. Een ander intrinsiek gevolg hangt

samen met de labellingstheorie namelijk de learned helplessness theory. Door het idee dat de

samenleving heeft op basis van het label ‘jeugdhulp’ hebben de mensen een aantal

verwachtingen wat kan zorgen voor een aangeleerde hulpeloosheid aan de zijde van de

jongeren (Aertsen, 2004; Riggs & Kilpatrick, 1990).

Page 47: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

47

Wanneer beslissingen omtrent hun verontrustende situatie eenzijdig worden genomen

kan dit lijden tot wantrouwen, demotivatie en non-acceptatie. Vooral op niveau van het

jeugdparket worden cliënten niet betrokken in de beslissingsneming. Daarnaast kunnen

langdurige plaatsingen en hulpverleningstrajecten ervoor zorgen dat het zelfbeeld en stabiliteit

van de jongere wordt aangetast (Voets & Nijs, 2009). Wijers & de Boer (2010) voerden

onderzoek naar secundaire victimisatie bij slachtoffers als getuigen in het strafproces. Mijn

inziens is dit te vergelijken met jongeren in een VOS daar men ook (mogelijks) opnieuw

getraumatiseerd wordt binnen of door de IJH naast het trauma van de VOS op zich. De

onderzoekers beamen dat secundaire victimisatie negatieve effecten kan hebben op het

vertrouwen niet enkel in zichzelf maar ook in de toekomst en de wereld. Echter ook het

plaatsgebrek binnen het hulpverleningslandschap en de daarmee samenhangende wachtlijsten

kunnen niet enkel zorgen voor secundaire victimisatie naar analogie van Daems (2005) en

Groenhuijsen (2011). Daarnaast word ook de geloofwaardigheid van de jeugdhulpverlening

erdoor aangepast waardoor het vertrouwen in de hulpverlening, de consulenten en de

hulpverleners in het gedrang komt (Vlaams Parlement, 2011).

2.4.2. Extrinsieke gevolgen

Wanneer men het ‘etiket’, de status slachtoffer krijgt toebedeeld, gaat dit de sociale

interacties van deze persoon bepalen. Het kan ook tot een isolement leiden zodat normale

gedragingen in gedrang kunnen komen. In extreme gevallen gaat het slachtoffer zich

identificeren en zich niet meer verweren ten aanzien van het label. De samenleving gaat op

zijn beurt ten aanzien van deze nieuwe status andere kenmerken die men op grond van de

status verwacht gaan hanteren waardoor men de negatieve status verder gaat bevestigen

(Cuyver, 1986). Zo gaan slachtoffers door het onbegrip of onkunde van de samenleving,

professionelen en het beleid vaak geagiteerd reageren waardoor ze een verkeerde indruk

kunnen nalaten wat op zijn beurt zorgt voor een bevestiging van het label. Deze indruk roept

tegenreacties op omdat ze op die manier de sociale onvrede in het gedrang brengen. Daarnaast

worden slachtoffers tegenwoordig benoemd als profiteurs en aanstellers. De gevolgen van het

slachtofferetiket zijn even goed als ‘crimineel’ een stigma. Men gaat met andere woorden

steeds vaker hun vrijheid van handelen proberen te behouden, af te wijzen of naar eigen

gevoel te moduleren. Het etiket lijdt met andere woorden tot gevoelens van vermijden, afkeer,

agressie en wantrouwen (van Dijk, 2008).

Page 48: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

48

II. Onderzoek

Inleiding

Het onderzoek die ik heb gevoerd in het kader van deze masterproef had als doel na te

gaan of er door het jeugdbeleid en meer specifiek het decreet Integrale Jeugdhulp kans is op

secundaire victimisatie bij kinderen en jongeren in een VOS. Alsook wil ik stil staan bij de

mogelijke ingrepen ter beperking van de risico’s op en gevolgen van secundaire victimisatie.

Waarbij ik het bewustzijn van dit risico wil aanwakkeren bij de consulenten van de

Ondersteuningscentra jeugdzorg, de parketmagistraten en de parketcriminologen. Ik ben me

ervan bewust dat mijn vooropleiding, bachelor in de orthopedagogie, een grote invloed heeft

gehad op de keuze van het thema en de invulling van deze masterproef. Dit heeft als

consequentie dat het onderzoek en de representatie van de resultaten niet neutraal zijn maar

gekleurd door mijn visie op de problematiek (Piessens, Lauwers & Roose, 2013).

Vooreerst wordt het methodologisch kader geschetst waarin de onderzoekspopulatie,

de onderzoekstechnieken alsook de ethische principes worden beschreven. Daarna worden de

resultaten komen de resultaten van het onderzoek aan bod. Hierbij wordt een onderscheid

gemaakt tussen de risico’s op secundaire victimisatie op niveau van het OCJ en het

jeugdparket. Daarna worden een aantal voorstellen ter tegemoetkoming aan secundaire

victimisatie bij kinderen en jongeren in een VOS opgesomd. Hierbij wordt de koppeling

gemaakt tussen theoretische standpunten en de date verkregen uit de interviews. Als laatste

sta ik stil bij mijn persoonlijke ervaringen omtrent het onderzoek.

Page 49: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

49

Hoofdstuk 1: Methodologisch kader

1.1. Inleiding

Vanuit praktische en ethische overwegingen worden in het kader van het onderzoek

geen jongeren en hun gezin geïnterviewd omtrent de mogelijkheid tot en gevolgen van

secundaire victimisatie. De onderzoekspopulatie bestaat om die reden uit de consulenten van

het OCJ Kortrijk, Roeselare en Gent alsook een magistraat en parketcriminoloog van het

Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. De praktijk zal

onderzocht worden op basis van wat de respondenten vertellen wiens gedrag als objectief

wordt geïnterpreteerd (Denzin & Lincoln, 2000). De complexiteit van de werkelijkheid zal

niet uit het oog verloren worden maar ik zal trachten inzicht te verwerven in de ‘hier en nu

context’ door middel van wat Tacq (2006) de persoon-handeling-taal noemt.

1.2. De onderzoekspopulatie

De samenstelling van de onderzoekspopulatie gebeurde op niet-toevalsbasis daar

vanuit praktische overwegingen gekozen werd om onderzoekseenheden uit een afgebakende

populatie te selecteren (Baarda, De Goede & Teunissen, 1997). Zo werd ervoor gekozen enkel

een aanvraag in te dienen bij de Procureur-Generaal van Gent en het onderzoek op deze

manier te beperken tot gerechtelijk gebied Gent. De keuze voor het jeugdparket van Gent was

zeer bewust daar er verschillende parketcriminologen aanwezig zijn. Op die manier tracht

men na te gaan of er sprake is van individuele verschillen in het nemen van een besluit

omtrent de afhandeling van VOS-dossiers om de interne validiteit van het onderzoek na te

streven. Daarnaast zal getracht worden niet enkel uit spraken te doen over de steekproef maar

zal men door middel van verschillende invalshoeken van de verscheidene actoren uitspraken

pogen te doen die terug te brengen zijn naar de onderzoekspopulatie in zijn geheel. Ondanks

deze assumptie is de doelstelling van deze masterproef niet om te komen tot een theorie of

beleidsvoorstellen. Wel beoogd men het bewustzijn van de praktijkmensen, beleidsmakers en

andere relevante actoren aan te wakkeren (Maesschalck, 2010).

Via purposive sampling (Hak, 2007) van de verschillende Ondersteuningscentra

Jeugdzorg werd anekdotisme vanuit één OCJ alsook individuele en arrondissementele

verschillen ondervangen. Daar deze OCJ’s beroep doen op (gedeeltelijk) verschillende

Page 50: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

50

voorzieningen waardoor er ook rekening dient te worden gehouden met verschillen in vraag,

aanbod en wachtlijsten. De geselecteerde OCJ-diensten werden op eerste niveau benaderd via

email (zie bijlage 1) waarna er ook bijkomend telefonische contact was met de

teamverantwoordelijke van de OCJ’s van Gent, Kortrijk en Roeselare. Zo werden de

contactgegevens van de individuele consulenten verkregen die via mail dan wel telefonisch

werden gecontacteerd. Op niveau van het jeugdparket te Gent, werd telefonisch contact

opgenomen met het onthaal van het jeugdparket waarna men de gegevens van een

parketmagistraat en parketcriminoloog doorspeelde die nadien eveneens via mail werden

gecontacteerd. Uiteindelijk bestond de onderzoekspopulatie ui 7 consulenten verspreid over

drie OCJ’s alsook één parketmagistraat en één parketcriminoloog binnen het jeugdparket van

Gent.

1.3. Onderzoekstechnieken

1.3.1. Semi-gestructureerde interviews

Het doel van het onderzoek die centraal staat in deze masterproef is de beleving en de

mogelijkheid tot secundaire victimisatie te achterhalen. Om die reden werd er gekozen om

semi-gestructureerde interviews af te nemen bij de respondenten daar men op deze manier

flexibel kan inspelen op de omstandigheden. Alsook kan er dieper in worden gegaan op

bepaalde aspecten, ervaringen, cases, enz. die worden aangehaald (Maso & Smaling, 1998).

Concreet verlopen de interviews semigestructureerd waarbij eerst enkele vragen omtrent

persoonlijke gegevens worden gesteld, nadien worden enkele vragen met open einde

voorgelegd waarbij tussendoor een vignette wordt besproken met de respondent (Baarda, De

Goede & Teunissen, 1997). Hierdoor zal de gecreëerde situatie niet neutraal zijn aangezien er

op verzonnen situatie op een geforceerd moment een antwoord dient te worden geformuleerd

(Denzin & Lincoln, 2000). Echter bieden deze vignetten alsook de vragen met open einde de

interviewer de mogelijkheid tot doorvragen of probing (Beyens & Tournel, 2010).

Het semi-gestructureerde karakter van de interviews slaat op het feit dat de vragen en

antwoorden niet exact op voorhand vast liggen. Meer specifiek laat men het verloop van de

interviews afhangen van de respondenten en de concrete situaties om zo een zo breed

mogelijk beeld te scheppen omtrent het fenomeen secundaire victimisatie (Mcneill &

Chapman, 2005). Doch werd ervoor gekozen een aantal richtvragen, onderwerpen en cases op

voorhand op te maken zodat er een logische opbouw kon worden gecreëerd tijdens het

Page 51: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

51

afnemen van de interviews (Baarda, De Goede & Teunissen, 2001). Alsook werd op voorhand

stil gestaan bij de introductie van de verschillende soorten vragen en omschrijvingen van

begrippen (Beyens & Tournel, 2010). De volgorde van de vragen kan variëren alsook kan de

vignette werden overgeslagen in geval van tijdsnood of voldoende informatie (Baarda, De

Goede & Teunissen, 1997).

1.3.2. Vignetten

Daar binnen kwalitatief onderzoek de nadruk ligt op menselijke handelingen, doelen,

regels, contexten, enz. werd ervoor gekozen gebruik te maken van de vignetten-methode.

Hierbij zullen verscheidene handelingen, regels en contexten geïmplementeerd worden in de

vignetten om zo een zicht te krijgen binnen de praktijkervaringen van de respondenten in deze

concrete situaties. Vignetten of hypothetische situaties worden gebruikt om vragen te stellen

over moraliteiten en generalisaties omdat de respondenten via deze methode kunnen

discussiëren over hun eigen morele redenering zonder in detail te treden daar dit wat moeilijk

ligt soms (Finch, 1987 in May, 2003). De logica is dat de geïnterviewde op het moment zelf

moreel kan redeneren waarbij de vignetten de contextuele omgeving bieden. Het gebruik van

vignetten laat mij als interviewer ook toe om op een meer contextuele en gevoeligere manier

verdere verduidelijking te vragen en zo de informatie te weten komen die nodig is voor het

interpretatie proces (May, 2003). Om sociaal wenselijke antwoorden te vermijden zullen de

vignetten zo geformuleerd worden zodat de respondenten hun eigen mening over de

afhandeling van de situatie dienen te geven. Doch blijft de interviewsituatie een artificieel

gecreëerde situatie die invloed kan hebben op de sociaalwenselijkheid van de antwoorden van

de respondenten (Mcneill & Chapman, 2005).

Er werd geopteerd om een korte casus uit te typen voor zowel het jeugdparket als het

ondersteuningscentrum jeugdzorg. Deze situaties zijn verzonnen situaties doch werden deze

beïnvloed door de ervaringen van de interviewer binnen de bijzondere jeugdzorg en de reeds

gevoerde gesprekken omtrent het thema. De vignetten bieden niet enkel een wenselijke

afwisseling bij de vragen met open einde maar reiken ook de mogelijkheid aan de

respondenten en interviewer om meer concrete voorbeelden aan te halen alsook dieper in te

gaan op bepaalde thema’s. De vignetten zijn terug te vinden in bijlage 2.

Page 52: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

52

1.3.3. Data-analyse

Vanuit praktische overwegingen werden de interviews opgenomen via een

audiorecorder zodat er tijdens de interviews kon worden gefocust op de gesprekken en niet op

het neerpennen van wat er werd gezegd. De interviews worden na afloop zo snel mogelijk

woordelijk uitgeschreven (Vander Laenen, 2010). Waarna na afloop van alle interviews er

codes worden uitgezocht om de relevante data uit de transcripties te kunnen extraheren. De

transcripties van de interviews worden geïnterpreteerd waarbij ze niet zullen gezien worden

als ‘de’ waarheid aangezien de respondenten slechts de onderzoekseenheden

vertegenwoordigen maar als een kijk vanuit een aantal invalshoeken op die waarheid (Denzin

& Lincoln, 2000).

Om tot beantwoording van de onderzoeksvraag te komen, wordt een koppeling

gemaakt tussen verworven data uit het onderzoek en de data die verkregen werd uit de

literatuurstudie. Om die reden werd ervoor gekozen om na de codering o.b.v. het

codeerschema een tweede codering uit te voeren. Dit gebeurde op basis van de onderverdeling

die werd gemaakt in het onderdeel literatuurstudie en meer specifiek het hoofdstuk omtrent

secundaire victimisatie. Om deze deductieve analyse te kunnen voltooien worden de elke

transcripties afzonderlijk gecodeerd en wordt nagegaan of dit strookt met de theorie (Decorte,

2010; Maesschalck, 2010). Daarnaast werd er tijdens de eerste codering een onderscheid

gemaakt in de data verkregen uit het jeugdparket en de OCJ’s. Echter in de uiteindelijke

verwerking van de data werd ervoor gekozen om dit te integreren tot één geheel. Er werd

ondanks de kleine steekproef van drie OCJ’s en één jeugdparket getracht om door middel van

datatriangulatie (Maesschalck, 2010) een beeld te schetsen omtrent het fenomeen secundaire

victimisatie die de werkelijkheid weerspiegeld zonder daarbij te stellen dat de resultaten van

het onderzoek ‘de’ waarheid omvatten (Silverman, 2000).

1.4. Ethische principes

Tijdens het voorbereiden en uitvoeren van een onderzoek is het steeds belangrijk stil te

staan bij een aantal ethische principes. Hieronder staat beschreven hoe er geprobeerd werd

een ethisch verantwoorde thesis te schrijven met behulp van de principes informed consent,

anonimiteit en vertrouwelijkheid. Alsook wordt er stil gestaan bij de betrouwbaarheid en

validiteit van het gevoerde onderzoek.

Page 53: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

53

1.4.1. Informed consent

Daar er interviews werden af gelegd op niveau van het jeugdparket, diende er hiervoor

toestemming te worden gevraagd aan de Procureur-generaal van het hof van Beroep te Gent.

Het verkrijgen van een informed consent werd reeds zeer bewerkstelligd daar er in de

introductie mail (zie bijlage 1) reeds een korte uitleg en duiding omtrent het onderzoek werd

gegeven. Tijdens alle interviews zal er een informed consent worden nagestreefd bij de

respondenten door voor aanvang kort de doelstelling van de masterproef toe te lichten en hoe

de interviews en meer bepaald de inbreng van de respondenten hiertoe kan bijdragen (Denzin

& Lincoln, 2000). Om dit te kunnen bereiken, werd een informatiebrief opgesteld (zie bijlage

3) waarin alle nodige informatie staat om op een geïnformeerde manier toestemming te geven

tot medewerking aan deze masterproef. Zo werd het doel, de methoden en de wijze waarop de

data zal worden benut alsook hun rol en de risico’s die verbonden zijn aan het onderzoek

beschreven (O’Gorman & Vander Laenen, 2010).

Aan het begin van het interview wordt de informatiebrief samen met de respondenten

overlopen en daarbij de vraag gesteld of het interview mag worden opgenomen met een

audiorecorder. Er werd met andere woorden gestreefd naar een verbale toestemming

(O’Gorman & Vander Laenen, 2010). Hierna volgde de uitleg dat de audio-opnames nadien in

transcripties worden omgezet die kunnen helpen om wat de respondenten vertellen, grondiger

te kunnen analyseren (Silverman, 2000). Na afloop van het interview werd de informatiebrief

aan de respondent gegeven. Daarnaast werd reeds in de inleiding benadrukt dat er niet

verwacht wordt dat de respondenten (bewust) bijdragen tot secundaire victimisatie om op die

manier geen aanvallende houding te bekomen bij de respondenten.

1.4.2. Anonimiteit en vertrouwelijkheid

De anonimiteit en vertrouwelijkheid van respondenten dient steeds nagestreefd te

worden door onderzoekers. Tijdens de interviews en verwerking van de data werd dit hoog in

het vaandel gedragen. Dit niet enkel vanuit ethische principes daar de respondenten niet enkel

hun eigen privacy maar ook die van de jongeren en hun gezin hierbij op de helling zetten. Om

die reden wordt ervoor zorgen dat de inhoud van de interviews nooit zullen kunnen worden

toegeschreven aan één van de respondenten. Doch dient er rekening te worden gehouden met

het feit de anonimiteit ten aanzien van de andere respondenten moeilijker te garanderen is

(Miles, Huberman & Saldana, 2014). Er werd gekozen om de interviews op te lijsten in

Page 54: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

54

volgorde van afname waarbij het onderscheid werd gemaakt tussen het OCJ en het

jeugdparket. Elke respondent kreeg op zijn beurt een letter van het alfabet toegekend op basis

van de plaats die hij of zij innam in de lijst. Het codeerschema alsook de audio-opnames zijn

enkel toegankelijk voor de onderzoeker (O’Gorman & Vander Laenen, 2010). Doch kunnen

en zullen hun uitspraken gebruikt worden ter beantwoording van de onderzoeksvraag of ter

illustratie van of als tegenkanting van de aangehaald literatuur wanneer deze nuttig blijken na

het transcriberen en coderen van de interviews (Denzin & Lincoln, 2000). Na het voltooien

van deze masterproef zullen alle audio-opnames alsook andere schriftelijke gegevens van de

respondenten worden verwijdert (O’Gorman & Vander Laenen, 2010).

1.4.3. Betrouwbaarheid en validiteit

De betrouwbaarheid van het onderzoek zal dankzij de triangulatie van de empirische

gegevens nagestreefd worden door het gebruik van kwaliteitsvolle literatuur en data

(Silverman, 2000). Zoals reeds aangegeven in het inleidend hoofdstuk rees de

onderzoeksvraag die het voorwerp uitmaakt van deze masterproef uit mijn ervaringen met de

praktijk met als gevolg dat mijn waardenbetrokkenheid niet uit het oog verloren mag worden.

Doch wil ik geen positivistische, causale wetmatigheden nastreven maar het proces van

secundaire victimisatie begrijpen, interpreteren en duiden in de uitoefening van het

jeugdbeleid (Tacq, 2006). Zo wordt de betrouwbaarheid en validiteit binnen deze masterproef

benadert vanuit zijn effecten eerder dan op basis van de capaciteit om de werkelijkheid te

beschrijven (Maesschalck, 2010). Het doel van deze masterproef is namelijk een zicht te

krijgen alsook het bewustzijn aanwakkeren omtrent het risico en de gevolgen van secundaire

victimisatie in VOS’en. De interne validiteit werd nagestreefd door verschillende

Ondersteuningscentra Jeugdzorg te benaderen alsook door stil te staan bij het effect dat

leeftijd en opleiding kan hebben op de antwoorden van de respondenten. De theoretische

generalisering wordt nagestreefd binnen de terugkoppeling van de uitspraken van de

respondenten naar de theorie binnen het onderzoek (Maesschalck, 2010).

Er werd geopteerd om een extra hoofdstuk te implementeren in het onderdeel

betreffende het onderzoek van deze masterproef. Daar worden de persoonlijke ervaringen van

de onderzoeker in de aanloop naar, tijdens en na afloop van het onderzoek beschreven.

Alsook worden de verschillende stappen die werden ondernomen in het kader van het

onderzoek worden doorheen dit onderdeel uitgeschreven (Baarda, De Goede & Theunissen,

1997). Daarnaast wordt er in dit hoofdstuk omtrent het methodologische kader ook een

Page 55: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

55

voldoende zicht te bieden op de verschillende keuzes die werden gemaakt om zo de

transparantie en reproduceerbaarheid van het onderzoek te bewerkstelligen (Maesschalck,

2010). Daarnaast mag rol van de interviewer niet uit het oog worden verloren daar het

karakter en interviewtechniek het interview kan beïnvloeden (Denzin & Lincoln, 2000).

Daarnaast is de interpretatie van wat gezegd wordt door de respondenten alsook de

interpretatie van de transcripties niet vrij van de mening als onderzoeker. Alsook het

statusverschil tussen de student en respondenten heeft een invloed hebben op de verkregen

antwoorden en dient met andere woorden in overweging te worden genomen. Zo wordt er op

een respectvolle manier omgaan met de respondenten en erkenning gegeven voor de tijd die

zij vrij willen maken om mee te werken aan deze masterproef (Miles, Huberman & Saldana,

2014). Om die reden wordt de keuze bij de respondenten gelegd waar en wanneer de

interviews plaats vinden. Bovenvermelde factoren kunnen een invloed uitoefenen op de

validiteit van het onderzoek om die reden wordt het eerste interview als testinterview

beschouwd (Mcneill & Chapman, 2005).

Page 56: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

56

Hoofdstuk 2: Resultaten van het onderzoek

2.1. Inleiding

Bij aanvang van het schrijven van deze masterproef, ging ik ervanuit dat er op

beleidsniveau weinig stil werd gestaan bij het fenomeen secundaire victimisatie. Alsook er

weinig onderzoek werd gevoerd omtrent de mogelijkheid tot het fenomeen. Doch stond men

reeds voor het inwerkingtreden van het decreet integrale jeugdhulp stil bij de knelpunten

vanuit de bijzondere jeugdzorg die men wilde en diende weg te werken. Zo uit de

Maatschappelijke Beleidsnota Jeugdzorg dat de Vlaamse regering secundaire victimisatie niet

specifiek benoemt. Doch levert men inspanning om het fenomeen tegen te gaan dan wel uit te

roeien om zo tot de ‘ideale’ jeugdzorg te komen. Een aantal knelpunten die in deze

beleidsnota worden uitgelicht die in het kader van deze masterproef inzichten kunnen bieden

zijn de wachtlijsten die zorgen voor ‘oneigenlijke’ maatregelen, beperkingen in de

regelgeving, te weinig ondersteuning voor het personeel en een gebrekkige inbreng van de

cliënt (Vlaams Parlement, 2011).

Op basis van de informatie die ik uit de interviews kon halen, ging ik op zoek naar

bevestigingen of tegenkantingen ten aanzien van de risico’s op secundaire victimisatie die ik

haalde uit de literatuur omtrent de IJH en secundaire victimisatie. Dit deed ik aan de hand van

het coderen van de transcripties van de interviews. De codes haalde ik uit de gevonden

literatuur maar hield de optie tijdens het coderen open om codes toe te voegen. De initiële

codes die ik gebruikte werden op hun beurt opgedeeld naar interviews op niveau van het OCJ

en het Jeugdparket.

Op niveau van het OCJ waren deze:

- De wachtlijsten en plaatsgebrek

- Criteria om dossiers door te sturen

naar het jeugdparket

- Inbreng van de cliënt + gezin centraal

stellen

- Instrumenten om informatie over de

VOS te vergaren

- Vrijwillig tegenover gedwongen hulp

- De beoordeling van een VOS-dossier

- Beperkingen van de regelgeving:

modulering en netwerkvorming +

invullen A-document

- Begeleiding van hulpverleners en

consulenten gekoppeld aan de

caseload: super- en intervisie +

jongeren die telkens opnieuw hun

verhaal moeten doen

- Onaangekondigde huisbezoeken

Page 57: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

57

- Wanneer sluit men een dossier af?

- Hoe kijkt men naar secundaire

victimisatie

- Wat zou men veranderen aan het

decreet IJH?

Op niveau van het jeugdparket waren deze:

- Hoe komt een VOS-dossier binnen op

het jeugdparket

- De beoordeling van een VOS-dossier

- De vraag of de focus blijft liggen op

de MOF-dossiers

- Wordt een dossier anders behandelt

naar de verschillende wijzen dat een

dossier binnen komt in het

jeugdparket

- Inbreng van de cliënt

- Persoonlijk contact met de cliënt en

overbrengen van de beslissing

- Criteria om dossier aan te melden bij

het OCJ

- Wat zou men veranderen aan het

decreet IJH?

- Hoe kijkt men naar secundaire

victimisatie

Het codeerschema die wordt gebruikt om de onderzoeksresultaten te presenteren is opgesteld

vanuit het hoofdstuk secundaire victimisatie in het onderdeel literatuurstudie. Zo wordt er

nagegaan welke reacties uit de omgeving kunnen bijdragen tot secundaire victimisatie.

Alsook wordt er stil gestaan bij de ervaringen met contact dat jongeren en hun gezin met

professionelen hebben. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de brede instap, het

OCJ, het jeugdparket en het jeugdbeleid. Als laatste wordt er geprobeerd een zicht te krijgen

op de intrinsieke en extrinsieke gevolgen van secundaire victimisatie. Doorheen de interviews

kreeg ik inzicht in andere mogelijke risico’s op secundaire victimisatie buiten deze die in de

literatuur werden gevonden. Deze worden dan ook opgenomen in de resultaten die hieronder

worden beschreven.

2.2. Mogelijke risico’s op secundaire victimisatie in de praktijk

2.2.1. Reacties uit de omgeving

In de praktijk bleek het niet mogelijk te zijn een zicht te krijgen op de reacties uit de

omgeving van de jongeren en hun gezin daar mijn onderzoek niet zo ver reikte. Wel werd de

opmerking tijdens de interviews gemaakt dat sommige mensen schrik hadden voor de reacties

van hun omgeving betreffende hun aanmelding bij het OCJ of de brede instap. Deze manier

van denken kan de mensen beperken in hun vrijwilligheid en bereidheid in het werken met

hulpverleners en zo onbewust meewerken tot een secundair slachtofferschap. Doch benadrukt

men in het decreet IJH en in de praktijk dat men vanuit de vermaatschappelijking van de hulp

Page 58: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

58

de context steeds meer betrekt in de hulpverlening zodat de formele hulpverlening zo min

mogelijk hoeft tussen te komen. Door mensen te betrekken hierbij kan dit de

vooringenomenheid betreffende de jeugdzorg positief beïnvloeden. Daartegenover brengt de

vermaatschappelijking met zich mee dat meer mensen weet hebben van de betrokkenheid van

hulpverlening waardoor de kans op stigmatisering en labeling vergroot.

2.2.2. Contact met professionelen

A. De brede instap en de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp

Algemeen kan gesteld worden dat de brede instap te weinig geïnformeerd en opgeleid is

alsook er te weinig personeel is om aan hun uitgebreide takenpakket te voldoen. Zo blijkt dat

hulpverleners uit de brede instap twee maanden voor de start van de IJH ervan overtuigd

waren dat het decreet nooit tot uitvoering zou komen. Daarnaast ontstaan er ook discussies

over wie nu wel dan niet verantwoordelijke is in een bepaald dossier en hoe ver de taken van

de voorzieningen reiken (OCJ D). Daarnaast was de job als consulente in het CBJ een zeer

specifieke job. Echter binnen de IJH dient iedereen die in contact komt met jongeren deze job

te kunnen (OCJ C). Hierbij kan de vraag naar expertise gesteld worden wat speelt in het

nadeel van de jongeren en hun ouders. Daarnaast dient de jongere reeds een heel parcours te

hebben afgelegd binnen het hulpverleningslandschap vooraleer men op het niveau van het

OCJ terecht kan. Anders gesteld betekent dit dat jongeren reeds in een benarde situatie dienen

te verkeren vooraleer men in contact komt de expertise van de consulente. Daarnaast aanvaard

de RTJ net als het OCJ moeilijkheden bij het opnemen van hun nieuwe rol wat kan leiden tot

interne conflicten. Zo wordt het CLB beperkt in het aantal gesprekken die ze mogen voeren

met de jongere alsook mag men enkel ingrijpen wanneer er zich ook problemen voordien op

school (OCJ C).

Een ander struikelblok binnen de brede instap is het kennen van hun taken en

verantwoordelijkheid opnemen (OCJ C; OCJ D). Zo moet men strijden en zalven

tegelijkertijd wat niet gemakkelijk is maar ook een aanpassing daar vroeger de consulenten

veelal de vinger wees op de punten die minder goed liepen en men dit vanuit de hulpverlening

nu zelf dient te doen (OCJ E). Nu moeten de hulpverleners zelf keuzes maken en hebben zij

het gevoel dat dit niet strookt met de vertrouwensband die men wil opbouwen (OCJ C). Zo

dienen diensten als het CGG hun vertrouwensband met de jongere op het spel zetten om een

onderzoek te voeren naar de VOS en maatschappelijke noodzaak. Alsook heeft men het nog

Page 59: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

59

steeds moeilijk met ernstige situaties, verontrusting en maatschappelijke noodzaak waardoor

men nog zeer snel doorverwijst naar het OCJ (OCJ D). Dit vanuit het idee dat men vanuit het

OCJ voorrang krijgt binnen de hulpverleningsvoorzieningen. Dit vertekend beeld dient weg

gewerkt te worden anders zal men de jongeren te vergeefs blijven doorsturen naar het OCJ

waarna zij op hun beurt de jongeren terug verwijzen naar het voorveld (OCJ A). Dit kan in het

nadeel spelen van de jongere en het gezin wanneer men vanuit de brede instap onvoldoende

op hun strepen staat en er bijgevolg geen medewerking kan worden verkregen en men op deze

manier ofwel de jongere los laat dan wel aanmeldt bij het OCJ (OCJ F).

Er is een daling van de instroom binnen de jeugdzorg te zien wat kan gezien worden als

een positieve evolutie van de IJH. Vermits nu slechts de ernstige dossiers doorstromen naar

het OCJ, worden minder jongeren en gezinnen geconfronteerd met de stempel bijzondere

jeugdzorg. Daarnaast is het ook een positief gegeven dat mensen niet langer de drempel van

het OCJ dienen te overbruggen om hulp te krijgen daar er heel wat hulp rechtstreeks

toegankelijk is. Dit echter ten koste van de werkdruk van het voorveld (OCJ F). Ondanks er

heel wat inspanningen zijn geleverd vanuit hogere echelons om een decreet te formuleren die

zo gunstig mogelijk is voor kinderen en jongeren in een VOS, doch heeft men vanuit het

werkveld het gevoel dat men de praktijkmensen zijn vergeten. Het gevolg hiervan is dat het

decreet niet werkt zoals men had verwacht en gehoopt (OCJ D)

B. Het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg

De beslissing betreffende het soort hulpverlening ligt bij de consulenten van het OCJ

echter ouders en kinderen vanaf 12 kunnen hun inbreng geven omtrent de inhoud van de

hulpverlening rekening houdend met de krachten van het gezin (OCJ A; OCJ B). Dit maakt

dat er sprake is van vrijwillige maar geen vrijblijvende of aanklampende hulpverlening (OCJ

A) door het mandaat dat de consulenten kregen van het Vlaams Parlement (OCJ B) alsook de

aanwezige onderhandelingsruimte (OCJ G). Doch wordt reeds tijdens het case-onderzoek bij

het gezin gepolst wat men vindt van de voorgestelde hulpverleningsvorm. Ofschoon wanneer

de consulent nog geen idee heeft, wordt dit gecommuniceerd naar het gezin (OCJ A). Zo gaat

men op zoek naar een consensus tussen de verwachtingen van het OCJ en de krachten en

bereidheid van het gezin (OCJ D). De korte termijn om het voor- en case-onderzoek uit te

voeren blijkt niet steeds voldoende om de hulpvraag, verontrusting en maatschappelijke

noodzaak te benoemen in een dossier (OCJ A; OCJ G). Hierbij is de rol van het team niet te

onderschatten daar men helpt zicht te krijgen of een andere kijk uit te bouwen op de VOS.

Page 60: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

60

Uiteindelijk is zoals aangegeven in het decreet IJH, elke beslissing binnen een VOS-dossier

een teambeslissing (OCJ E).

In het kader van de IJH tracht men een wetenschappelijk beeld te krijgen op wat nodig is

om de verontrusting te doen afnemen (OCJ C). Hiervoor wordt er gebruik gemaakt van

specifieke metingsinstrumenten om de protectieve en risicofactoren van de jongere en het

gezin op een continuüm te plaatsen op niveau van het risico, hulpverleningsvorm, enz.

Voorbeelden hiervan zijn het Australische ‘signs of safety’ waarbij men inspeelt op het nu

door de krachten en zorgen van de betrokkenen te bevragen van waaruit men veel concreter

alles kan benoemen en doelstellingen kan opmaken (OCJ C). Daarnaast maakt men gebruik

van risico-taxaties en verifieert men de nodige zorgintensiteit na het gebruikt van

zorgzwaarte-instrumenten. Alsook maakt men gebruik van SOS-gesprekstechnieken in de

communicatie met kinderen (OCJ B; OCJ D; OCJ F). Dit is een positieve evolutie binnen de

IJH daar men veel meer vertrekt vanuit de krachten van de mensen en de

verantwoordelijkheid over hun leven terug bij hen wordt gelegd. Alsook is het een positief

gegeven dat men minder vanuit een buikgevoel een gezin bestudeerd maar dit meer

gestructureerd en wetenschappelijk onderbouwd wordt (OCJ D). Door de kinderen en ouders

aan het woord te laten, krijgt men een beter zicht op de hulpvraag wat bijdraagt tot de

beperking van secundaire victimisatie. Alsook kan dit een goed aanknopingspunt vormen om

de communicatie met de ouders te open te trekken wanneer je de woorden van hun kinderen

naar hen koppelt. Danger-statement kan hierbij ook helpen waarbij men de zorgen vanuit het

OCJ en de hulpverlening benoemt naar de ouders (OCJ F).

De betrokkenheid van de consulenten blijkt dwingender dan voordien in het CBJ (OCJ A).

Daar men vroeger voor elke vorm van hulpverlening dient aan te melden bij het CBJ waren er

heel wat dossier waar de consulent weinig inbreng in had. Echter deze dossier blijven nu in de

RTJ enkel wanneer de VOS te ver is geëscaleerd of er geen medewerking is, wordt het dossier

aangemeld bij het OCJ. Op deze manier is er sprake van een strikter optreden van OCJ wat

een positieve impact kan hebben op sommige dossiers. Doch wanneer dit in het geheel van de

veranderingen binnen de IJH wordt gezien, zorgt dit er net voor dat nog meer jongeren dan

voordien door de mazen van het net vallen (OCJ C). Zo ook blijkt er niet steeds sprake te zijn

van medewerking bij de gezinnen die worden aangemeld bij het OCJ door de brede instap. Zij

moeten de cliënten wel op de hoogte brengen doch dient er net zoals op het niveau van het

jeugdparket geen akkoord te zijn omtrent de aanmelding (OCJ G).

Page 61: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

61

Door het snel invoeren van het decreet IJH, stond het bij de inwerkingtreding nog niet

helemaal op punt. Zo integreerde men de notie rechtstreekse aanmelding bij het OCJ om in

orde te zijn met het kinderrechtenverdrag inzake recht op hulpverlening. Echter in de praktijk

kan men enkel maar luisteren naar de aanmelding en hen dan doorsturen naar het de brede

instap daar men deze ten volle dient uit te putten (OCJ A). Dit vanuit de sterk benadrukte

gedeelde verantwoordelijkheid (OCJ G). Doch gebeurt het heel weinig dat er rechtstreeks

wordt aangemeld bij het OCJ. De enkele gevallen zijn bijvoorbeeld ex-cliënten van het CBJ

die de drempel om de stap te zetten naar het OCJ minder hoog inschatten (OCJ D). In deze

situaties is er geen sprake van maatschappelijke noodzaak daar deze mensen reeds een

hulpvraag hebben waarbij men na doorverwijzing naar de brede instap door deze mensen vaak

niet meer opnieuw wordt gecontacteerd (OCJ F).

Onaangekondigde huisbezoeken kunnen volgens mij een beter inzicht geven op de VOS

daar ouders de neiging kunnen hebben de thuissituatie beter te laten voorkomen. Zo kan het

huis snel nog gepoetst worden, kinderen worden in bad gestopt, enz. Ik vroeg me dan ook af

of men vanuit het OCJ bij deze mogelijkheid stil stond en daarop anticipeerden door

onaangekondigde huisbezoeken te doen. Algemeen kan ik concluderen dat men zo weinig

mogelijk onaangekondigd op bezoek gaat al wordt deze mogelijkheid wel aangeboden binnen

het decreet IJH (OCJ B). Veelal vinden deze onaangekondigde bezoeken niet plaats vanuit

een controlerende gedachte maar eerder vanuit een bezorgdheid van de consulent (OCJ G). Zo

wordt de eerste afspraak steeds aangekondigd daar mensen het recht hebben te weten dat er

een aanmelding is gebeurt alsook het niet prettig is wanneer de consulent zomaar voor hun

deur staat. Voorbeelden van situaties waar een onaangekondigd bezoek kan plaats vinden zijn

wanneer er foto’s in het dossier van de politie te vinden zijn waar het huis er heel vuil bij ligt

maar wanneer de consulent op huisbezoek gaat, alles er net bij ligt. Alsook wanneer een ouder

plots niet meer bereikbaar is of wanneer de consulent na afspraak bij het eerste bezoek voor

een gesloten deur staat (OCJ C). Wanneer men echter te maken heeft met een dringend

dossier kan het gebeuren dat wanneer men het gezin niet kan treffen op afgesproken

tijdstippen, men opteert om het dossier naar het jeugdparket door te sturen (OCJ G).

Er zijn echter ook consulenten die helemaal niet te vinden zijn voor onaangekondigde

huisbezoeken en zich de vraag stellen of dit wel wenselijk is. Ze stoppen echter hun kop niet

in het zand maar beseffen dat de ouders zich beter voordoen dan werkelijk het geval is. Ze

zien zo’n situaties echter als een aangrijpingspunt, als een kracht daar mensen beseffen dat het

niet zo hoort en weten hoe het anders kan. Men spreekt de mensen hierover aan en benoemt

Page 62: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

62

dit op een positieve doch concrete manier (OCJ B; OCJ E; OCJ F). Hierdoor botst men op

heel wat minder weerstand om hieraan te werken (OCJ B; OCJ E). Een andere consulent

beaamt het werken via dit aangrijpingspunt, maar ziet een onaangekondigd huisbezoek wel als

een mogelijkheid bij gezinnen waar er geen aansluiting wordt gevonden (OCJ A). In één OCJ

gaf men aan dat een onaangekondigd huisbezoek in het team naar voor wordt geschoven

wanneer men aangeeft dat een dossier moeilijk verloopt. Het blijft echter nog steeds de keuze

van ieder consulent of hij/zij zelf de overweging maakt een onaangekondigd bezoek te doen

alsook in welke situaties men dit opportuun acht (OCJ D). Zo kan de overtuiging ook

aanwezig zijn dat onaangekondigde huisbezoeken niet bijdragen tot een open communicatie

met het gezin (OCJ F).

De modulering van de hulpverlening zorgt voor duidelijkheid omtrent wat er wordt

aangeboden alsook is het gemakkelijker geworden over te stappen van de ene maatregel naar

de ander binnen het modulair kader (OCJ C). Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een

combinatie te maken van de verschillende hulpverleningsvormen daar waar men vroeger

diende te kiezen (OCJ E). Dit kan echter ook negatief dan wel controlerend worden ervaren in

een groot gezin of een gezin waar er sprake is van een multi-problem. Daar er vanuit

verschillende voorzieningen ten aanzien van verschillende kinderen hulpverlening kan

worden geboden, waardoor er een verstikkend gevoel kan optreden. Men zoekt hiervoor in de

praktijk wel oplossingen op vlak van bezoeken en dergelijke meer. Doch kan dit leiden tot een

overdaad binnen één gezin waardoor er een kans bestaat dat men de hulpverlening opblaast.

Alsook roept dit vragen op met betrekking tot de reeds beperkte plaatsen binnen het

hulpverleningsaanbod die men binnen één zelfde gezin beschikbaar stelt (OCJ G).

Ik was aangenaam verrast te horen dat het decreet IJH de caseload gevoelens heeft

vermindert. Dit dankzij een leidraad betreffende de triade van dossiers naar maatschappelijke

noodzaak door het hoofdbestuur. Hierdoor heeft men meer tijd om de ouders en minderjarigen

alsook externe diensten te contacteren. Dit is echter het standpunt van twee consulenten

waarnaast ik vaak andere klokken heb horen luiden over werklast (OCJ D; OCJ F). Zo gaan er

negatieve stemmen op over de administratieve rompslomp en verscheidene stappen die dienen

te worden doorlopen vooraleer men hulpverlening kan aanbieden. Zo diende men vroeger

enkel de gewenste hulp aan te kruisen en werd dit in onderling overleg met het team,

teamverantwoordelijke en iemand van het MDT goedgekeurd waardoor er meer duidelijkheid

was voor de consulenten (OCJ A). Nu blijken er minder aanvragen binnen te komen daar

hulpverleners niet altijd weten hoe ze de hulp moeten aanvragen of geen tijd hebben voor

Page 63: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

63

deze administratieve taken waardoor de jongere en zijn gezin het slachtoffer worden (OCJ C).

Vermits ik slechts 7 consulenten heb geïnterviewd is het moeilijk uit te maken wat werkelijk

de invloed van het decreet IJH is op de werklast en caseload van de consulenten.

Consulenten hebben het gevoel nu meer bezig te zijn met de kwantiteit i.p.v. de kwaliteit

van hun job (OCJ G). Daarnaast leeft ook de frustratie bij de consulenten die vroeger in het

CBJ tewerk gesteld waren omtrent het feit dat mensen geen hulp meer vinden en hierdoor nog

meer mensen door de mazen van het net dreigen te vallen. Zo haalde een consulent het

voorbeeld aan van een gezin dat ze onder haar goede heeft genomen waar (nog) geen sprake

was van maatschappelijke noodzaak. Maar vanuit de schrik dat de cliënten geen hulpvraag

zouden durven stellen bij de brede instap, leek het haar veiliger voor het kind om hen alsnog

aan te melden (OCJ A). Dit kan echter niet de bedoeling zijn daar men ten eerste erin

vertrouwen dient te zijn vanuit het OCJ dat de brede instap hun verantwoordelijkheid zullen

opnemen. Alsook gaat men door zo te werk te gaan, terug naar het systeem van het CBJ en

vervaagt het idee van subsidiariteit waardoor bepaalde kinderen misschien onterecht in de

(vicieuze) cirkel van de integrale jeugdzorg terecht komen.

Wanneer er niet langer sprake is van een verontrusting, bestaat de kans op secundaire

victimisatie alsnog wanneer er bijvoorbeeld heel wat tijd gaat over het moment van de feiten

en het moment dat de jongere en zijn ouders worden uitgenodigd op het OCJ. Het opnieuw

ophalen van deze feiten zorgt voor een risico op secundair slachtofferschap ongetwijfeld

wanneer er geen gevolg aan wordt gegeven (OCJ F).

Een ander risico op secundaire victimisatie ligt bij het feit dat men binnen het OCJ niet

streeft naar de meest wenselijke opvoedingssituatie maar naar het minimaal noodzakelijke

(OCJ B). Waarbij het bereiken van een minimale grens voldoende is om een dossier te kunnen

afsluiten op niveau van het OCJ. Vanuit het OCJ wil men zo minimaal mogelijk ingrijpen

doch zo lang helpen als nodig maar niet tot in het oneindige (OCJ B). Zo hanteert men de

spreuk ‘gewoon goed is goed genoeg, het hoeft niet perfect te zijn’ (OCJ E). Wanneer de

veiligheid van de kinderen gegarandeerd is, is dit voldoende zonder dat men verwacht dat

alles vlekkeloos verloopt. Zolang de zorgen voor de kinderen er zijn en de basisbehoeften zijn

vervuld kan men reeds tevreden zijn. De band die behouden wordt met de ouders is namelijk

het belangrijkste voor de kinderen, dit is wat zij zullen onthouden van hun weekend thuis

(OCJ E). In het kader van het decreet alsook de beperkte middelen en mandaat van de

consulenten is dit te volgen. Echter voor de jongeren en hun gezin is dit niet zo

vanzelfsprekend te aanvaarden. Zo kan de minimale grens onvoldoende ver reikend zijn voor

Page 64: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

64

de kinderen en jongeren waardoor ze het gevoel hebben geen gepast antwoord te krijgen op

hun hulpvraag. Maar ook de aanmelders kunnen op die manier teleurgesteld zijn in de

werking van het OCJ. Zo stelt men zijn doelstellingen zo laag dat men bijvoorbeeld blij is

wanneer de kinderen één maal per week in bad gaan. De school verwacht echter dat de

kinderen elke dag worden gewassen. Op die manier kan men teleurgesteld zijn in het OCJ

wanneer zij merken dat het dossier wordt afgesloten wanneer de consulenten merken dat de

kinderen consequent wekelijks een bad krijgen (OCJ B).

C. Het jeugdparket

Algemeen geldt de regel dat men vanuit het jeugdparket eerst dient aan te melden bij

het OCJ vanuit de overtuiging dat hulpverlening en vrijwilligheid voorrang dient te krijgen

(Jeugdparket A; Jeugdparket B; OCJ E). Wanneer er reeds diensten betrokken zijn in het

gezin, kan men deze contacteren om na te gaan of er effectief hulpverlening aanwezig is

(Jeugdparket B). Indien dit het geval is, gaat men er vanuit dat de hulpverlener de

verantwoordelijkheid zal opnemen om indien nodig, het dossier aan te melden bij de GV.

Wanneer er reeds hulpverlening aanwezig is in het gezin, blijkt het voor de magistraten niet

zo gemakkelijk om hieromtrent informatie te verkrijgen door de beperkingen verbonden aan

het beroepsgeheim. Zo worden er heel wat richtlijnen opgelegd aan de

hulpverleningsorganisaties waardoor zij steeds minder geneigd zijn informatie te delen met

sociale politie (Jeugdparket A). Dit maakt het dan ook moeilijk voor de verantwoordelijke

magistraat om in te schatten of de geboden hulpverlening voldoende is. Daar men afhankelijk

is van de goodwill van de consulenten van het OCJ en de hulpverleners (Jeugdparket B). Men

geeft wel aan dat er een goede communicatie is met de brede instap via de sociale politie

(Jeugdparket A). Daarnaast kan het ook voorkomen dat een dossier wordt aangemeld buiten

de kantooruren waarbij de sociale politie en het parket het raden hebben naar de

voorgeschiedenis, hulpverleningsverleden en de noden van de jongere. Om die redenen

baseren de magistraten en parketcriminologen zich meestal op de feiten en meldingen die ze

ontvangen van de sociale politie om hun advies te formuleren. Helaas, laat een PV soms lang

op zich wachten waardoor de VOS reeds een andere dimensie kan aangenomen hebben. Doch

bestaat er de mogelijkheid om een P.V. persoonlijk te laten overmaken of telefonisch te

communiceren wanneer er sprake is van hoogdringendheid (Jeugdparket B).

Page 65: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

65

Al werd er tijdens de interviews vanuit gegaan dat ondanks men weinig zicht heeft op

het feit of de jongere zelf vindt dat de aangeboden hulpverlening onvoldoende is, gaat men

ervan uit dat de jongere dit zelf wel zou aangegeven (Jeugdparket B). Ik denk dat er hier een

risico op secundaire victimisatie schuil gaat daar men er hierbij vanuit gaat dat niet enkel de

jongere in staat is om zijn eigen mening te uiten naar een dienst zoals het jeugdparket maar

ook leggen ze hier zeer sterk de verantwoordelijkheid van inschatting van de situatie bij de

brede instap. Daarnaast kan de procureur de jongeren enkel via de procedure van

hoogdringendheid rechtstreeks doorverwijzen naar de jeugdrechter (Jeugdparket A;

Jeugdparket B).

Ik vind het positief dat men de jongere zo lang mogelijk binnen de vrijwilligheid wil

houden en men het subsidiariteitsprincipe hierbij volledig uitput. Echter op die manier stuurt

men de jongere en zijn ouders telkens van het kastje naar de muur. Zo geeft men aan dat het

kan gebeuren dat men een dossier doorverwijst naar het OCJ omdat men het gevoel heeft dat

de vrijwillige hulpverlening nog niet ten volle tot haar recht is gekomen. Nadien kan het

dossier op zijn beurt terug gestuurd worden naar het jeugdparket door het OCJ en waarbij

alsnog moet doorsturen naar de jeugdrechter (Jeugdparket A). Daarnaast kan het ook

voorkomen dat men een dossier die reeds aangemeld is bij het OCJ op hun beurt nog eens

aanmelden zodat zij de bevestiging krijgen dat alles goed verloopt. Alsook kan men zelfs na

een negatieve beslissing van het OCJ beslissen het dossier alsnog niet af te sluiten maar na

een korte periode de actuele toestand opnieuw te laten onderzoeken door de sociale politie.

Afhankelijk van dit resultaat, kan men het dossier nog eens aanmelden bij de GV. Men wacht

na doorverwijzing het antwoord van de GV af enkel wanneer men de bevestiging krijgen dat

de GV de VOS verder opvolgt, sluit men op parketniveau het dossier af (Jeugdparket B).

Een groot risico op secundaire victimisatie blijkt het tijdverloop tussen de feiten en de

aanmelding van het dossier op jeugdparket te zijn. Zo kan een P.V. dateren van enkele

maanden tot een jaar geleden. Hierdoor kan het voorvallen dat de VOS reeds opgelost is dan

wel uit de hand gelopen is waardoor de jongere verder onnodig slachtoffer is geworden (OCJ

F). Dit probleem stelt zich reeds op niveau van het jeugdparket maar wanneer we het

voorgaande in overweging nemen kan dit tot nog grotere victimisering zorgen wanneer de

jongere door het jeugdparket naar het OCJ wordt verwezen. Zelf wanneer blijkt dat er in

tussentijd niet langer sprake is van maatschappelijke noodzaak of een VOS, toch kan het

ophalen van de feiten en het verhoord door de sociale politie voor secundaire victimisering

zorgen bij de jongeren.

Page 66: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

66

Een ander struikelblok die net als bij het OCJ naar boven kwam, is de administratieve

last. De jongere kan hiervan slachtoffer worden doordat deze administratie heel wat tijd

inneemt daar alles in het dossier dient te staan. Tijd hebben deze jongeren veelal niet, daar dit

betekent dat men langer (dan nodig) in een VOS blijft zitten of dat de crisis ondertussen reeds

is overgewaaid (Jeugdparket B). Men geeft echter wel aan dat er heel wat overleg plaats vindt

met de vrijwillige hulpverlening, mensen van crisisnetwerk, de sociale politie, enz.

(Jeugdparket A).

Veelal is er geen rechtstreeks contact tussen het jeugdparket en de jongere en zijn

ouders maar baseert men zich op de gegevens die men verkrijgt via de sociale politie.

Wanneer men beslist om het dossier door te verwijzen naar een GV worden de ouders hier

wel schriftelijk van op de hoogte gesteld (Jeugdparket A). De jongere wordt hier in principe

niet van op de hoogte gesteld tenzij men weet dat de jongere in het kader van crisisnetwerk bij

een ander persoon dan zijn ouders verblijft (Jeugdparket B). Wanneer de jeugdrechter bij

hoogdringendheid wordt gevorderd worden jongeren vanaf 12 jaar steeds gehoord.

Er is één situatie waarbij de mogelijkheid bestaat tot rechtstreeks contact met de

jongere en zijn ouders wanneer er twijfel bestaat omtrent de VOS. Zo zal men eventueel na

het voeren van een oriënterend gesprek de ouders vragen hen te overtuigen dat hun

ongerustheid ongegrond is. Daarbij vraagt men hen hoe ze denken de minimale doelstellingen

te halen zodat er niet langer sprake is van maatschappelijke noodzaak. Hierop volgend

worden de doelstellingen zeer concreet gemaakt zodat ouders en jongeren weten wat van hen

verwacht wordt (Jeugdparket B). Na afloop van het oriënterend gesprek hoopt de

parketcriminoloog voldoende zicht heeft op de VOS om een juiste beslissing in dit dossier te

nemen alsook kan men de jongere en zijn ouders op deze manier door verwijzen naar de

hulpverlening (Jeugdparket A). Ook via een opdracht aan de sociale dienst van de politie kan

het parket de betrokkenen door verwijzen naar de gepaste hulp en zo een doorverwijzing naar

het OCJ vermijden. Hierbij is het de taak van de sociale politie om na te gaan of men dan ook

effectief de stap zet naar de hulpverlening (Jeugdparket B).

Wanneer men op niveau van het jeugdparket beslist een dossier te seponeren, worden

de betrokkenen hiervan in principe niet van op de hoogte gesteld. Over het algemeen kan ik

hieruit opmaken dat de jongere en zijn ouders of andere belanghebbenden op niveau van het

jeugdparket weinig inbreng hebben alsook slechts in geringe mate op de hoogte worden

gesteld over hun dossier en de beslissingen die erin worde genomen. Men biedt wel de

mogelijkheid aan de ouders om info op te vragen omtrent de stand van zaken (Jeugdparket B)

Page 67: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

67

maar wanneer we denken aan de doelgroep binnen het jeugdparket, zal slechts een klein

percentage van de ouders dit effectief doen. De vraag kan gesteld worden of de mensen

kennis hebben over deze mogelijkheid maar zeker ook of men zichzelf in staat ziet om contact

op te nemen met deze dienst.

Daarnaast kan ook de uithuisplaatsing van jongeren een risico vormen tot secundaire

victimisatie daar men reeds in een verontrustende situatie dient te (over)leven. Dusdanig zou

het logisch zijn dat de dader in bijvoorbeeld het geval van huiselijk geweld, uit huis zou

worden geplaatst, wordt er veelal geopteerd om het kind uit de situatie weg te halen. Met het

decreet IJH wordt het subsidiariteitsprincipe volledig uit geput wat een positieve invloed heeft

op het aantal uithuisplaatsingen. Daarnaast wordt er steeds de afweging gemaakt naar de

situatie, de veiligheid en de leeftijd van het kind. Zo kan een 8-jarig kind niet in een huis

verblijven waar er constant slagen worden uitgedeeld of er sprake is van middelengebruik.

Doch ziet men in dat een plaatsing voor de jongere veelal lijdt tot secundaire victimisatie,

daar dat de jongere reeds heel wat doormaakt door de thuissituatie waarin het vertoeft en

daarbij het gevoel hebben gestraft te worden doordat ze uit het huis worden gehaald. Dit is

echter ook geen nieuw probleem maar door het nieuwe decreet dient men de vrijwilligheid

volledig uit te putten waardoor het kind telkens in een andere dienst terecht komt, zijn verhaal

opnieuw moet doen en een vertrouwensband moet opbouwen (Jeugdparket B).

De mogelijkheid werd gecreëerd voor jongeren en hun ouders alsook voor hulpverleners,

dokters, enz. om rechtstreeks contact op te nemen met het jeugdparket. Het gaat hierbij veelal

om mensen die ook gebonden zijn aan het beroepsgeheim. Zo kan bijvoorbeeld iemand van de

sociale dienst van het ziekenhuis melding doen bij het parket wanneer men denkt dat er sprake

is van het fenomenen ‘shaken baby’ (Jeugdparket A). Doch wordt er niet veel gebruik

gemaakt van deze mogelijkheid net zoals op het niveau van het OCJ (Jeugdparket B).

Mijn bezorgdheid over het feit dat men binnen het jeugdparket de focus legt op MOF-

dossiers blijkt niet terecht. Er wordt effectief meer tijd gespendeerd aan de MOF-dossiers

vermits men minder kan doen in VOS-dossiers daar men dezelfde weg dient te volgen als

hulpverleningsorganisaties (Jeugdparket A). De vraag of het parket door de inwerkingtreding

van het decreet IJH een overbodige stap is geworden rijst op na de interviews. Dit doordat de

sociale politie in opdracht van het jeugdparket een onderzoek voert. Echter wanneer men

beslist het dossier door te verwijzen naar het OCJ zij hun beurt opnieuw een onderzoek

voeren waardoor men inderdaad dubbel werk kan bespeuren. Toch benadrukt men dat deze

Page 68: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

68

diensten elk volgens hun eigen finaliteit te werk gaan al snapt men dat dit voor de

betrokkenen niet zo aanvoelt (Jeugdparket A).

Tijdens de interviews bespeurde ik begrip en erkenning voor het fenomeen secundaire

victimisatie. Zo merkte men zelf op dat de manier van werken t.a.v. de doorverwijzing naar

het OCJ soms voor een omweg zorgt. Maar benadrukten hierbij aan dat men bepaalde dingen

in beweging kon zetten door het in schakelen van het OCJ daar zij van dichterbij onderzoek

kunnen voeren en meer aanklampend te werk gaan waardoor er meer kans is op

hulpverlening. Daarnaast erkent men ook dat er hierdoor meer kans bestaat dat de jongere en

zijn ouders van het kastje naar de muur worden gestuurd wanneer het dossier dan opnieuw

naar het parket wordt doorgestuurd en uiteindelijk toch bij de jeugdrechter terecht komt.

Waardoor de jongeren niet enkel van het kastje naar de muur worden gestuurd maar

uiteindelijk ook niet meer weten bij welke dienst hun dossier is aangemeld, wat ze mogen

verwachten, enz. Het jeugdparket is zijn stok achter de deur kwijt door het wegvallen van de

BC (Jeugdparket A). Doch was de erkenning van de mogelijkheid tot secundaire victimisatie

niet altijd even overtuigend. Zo greep men naar de verantwoording dat men erin kan komen

dat jongeren en hun ouders zich zo voelen maar dat iedereen zijn eigen werking heeft en het

decreet IJH hun beleid zo voorschrijft.

D. Het jeugdbeleid

Het probleem van de wachtlijsten is zoals eerder reeds aangegeven geen nieuw probleem

echter met het decreet IJH wordt hier ook geen antwoord op gegeven. Wel blijken er minder

aanmeldingen te zijn doordat men minder geneigd is een dossier aan te melden omwille van

de administratieve rompslomp. Er worden wel inspanningen geleverd om het hulpaanbod uit

te breiden echter focust men hier op de ambulante hulp en krimpen de middelen voor

residentiële hulp in. Op deze manier dienen jongeren in hun thuissituatie te blijven waarbij de

consulenten vrezen voor de veiligheid van de jongere (OCJ C). Opvallend is wel wanneer de

jongere reeds in het systeem van de integrale jeugdhulp is opgenomen men vrij gemakkelijk

kan overschakelen naar hulpverlening met een lagere zorgzwaarte. Echter de omgekeerde

beweging blijft moeilijk en net die jongeren hebben de hulpverlening het meeste nodig (OCJ

C). De vraag naar eerlijkheid dient zich hier aan. Is het eerlijk alsook werkbaar dat iemand die

reeds binnen de hulpverlening aangemeld is, sneller een gepast antwoord krijgt op zijn

hulvraag dan een andere jongere en zijn gezin? Naast deze opmerkingen dient zich een nieuw

Page 69: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

69

probleem aan daar sinds kort de diensten voor thuisbegeleiding zich voor de toegangspoort

situeren waardoor iedereen een gezin hier kan aanmelden. Op zich is dit een positief gegeven

voor de jongeren en hun gezin daar ze niet langer via de toegangspoort en dus het OCJ dienen

te passeren om aanspraak te maken op deze hulpverleningsvorm. Echter hierdoor zullen de

wachtlijsten enkel maar langer worden wat minder positief is.

De consulenten proberen deze wachtlijsten te omzeilen door andere oplossingen te zoeken

wat op zijn beurt ervoor kan zorgen ouders en jongeren hun vertrouwen verliezen in de

hulpverlening verliezen. Alsook is het probleem vaak al veel verder gevorderd waardoor de

hulp die initieel werd gekozen niet voldoende meer blijkt (OCJ G). Zoals eerder aangegeven

zijn de wachtlijsten geen nieuw probleem dat ontstaan is door het decreet IJH. Echter heeft

men met de IJH dit probleem niet kunnen oplossen dan wel erger gemaakt doordat het

aanmelden op zich veel ingewikkelder is geworden. Daarnaast dient men in de praktijk de

minimumgrens van hun verwachtingen soms te verlagen daar de wachtlijsten voor de

wenselijke hulp te lang zijn waardoor men kiest voor een hulpverleningsvorm die wel

beschikbaar is. Doch probeert men de veiligheid van de jongere steeds te garanderen.

Algemeen kan gesteld worden dat de modulering een mooi gegeven is in theorie doch de

overgang van de ene module naar de andere niet realiseerbaar is in de praktijk. Zo startte de

modulering vanuit de visie dat dit tot meer gepaste antwoorden op de hulpvragen van de

cliënten zou leiden. In de praktijk leidt dit echter tot ondoorzichtigheid voor de hulpverleners

en consulenten. Alsook dient men de keuze van de ouders omtrent een voorziening in geval

van een residentiële opname te respecteren. Positief is wel dat men de modules kan

combineren (OCJ F). De problematiek van de wachtlijsten is jammerlijk geen nieuw

fenomeen maar ten gevolge van de inwerkingtreding van het decreet IJH is het nog complexer

geworden (Jeugdparket A). De oorzaak van dit probleem is toe te schrijven aan het tekort aan

plaatsen en mogelijkheden binnen de hulpverlening (Jeugdparket B). Voor het kind, de

jongere is het belangrijk dat het antwoord van het parket en/of hulpverlening duidelijk,

rechtlijnig en snel is, dit in tegenstelling tot wat het decreet genereert (Jeugdparket A). De

vraag en interessante opmerking die vanuit het jeugdparket naar voor kwam omtrent het plaats

tekort luidt als volgt: wanneer er meer plaatsen beschikbaar zijn, zullen die altijd beschikbaar

zijn of zullen die gewoon sneller ingevuld raken?. Hierbij maakte men de vergelijking met de

discussie rond het plaatsgebrek in de gevangenissen (Jeugdparket B).

Page 70: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

70

Daarnaast heeft men de prioritering bij de intersectorale toegangspoort geïnstalleerd om

de veiligheid van de jongere optimaal te kunnen garanderen echter in de praktijk wordt een

prioritering slechts aanvaard wanneer de jongere in een zeer benarde situatie verkeer. Wat

uiteindelijk reeds een heel verregaande beslissing is en de jongere op die manier slechts

geholpen wordt wanneer de situatie reeds zeer schrijnend is (OCJ D). Alsook wordt een prior

niet snel toegekend en dienen de jongeren ondanks de prioritering toch te wachten op hulp

daar er geen extra plaatsen worden voorzien. Wanneer ouders dit beseffen gaat men soms

crisissen uitlokken om zo sneller toegang te kunnen krijgen tot hulpverlening via de

jeugdrechter (OCJ F). Dit kan en mag niet de bedoeling zijn van de prioritering bij de

intersectorale toegangspoort. Daar het systeem op deze manier niet enkel verkeerd wordt

uitgebuit. De kinderen en jongeren worden hiervan opnieuw het slachtoffer. De intersectorale

toegangspoort werd dan ook door één consulent benoemt als het orgaan waar het fout loopt

binnen de IJH (OCJ B).

Er is heel wat rechtstreeks contact tussen de jongeren en zijn ouders en het OCJ. Zo

worden de ouders steeds op de hoogte gebracht alsook wordt er toestemming gevraagd

omtrent het contact met verscheidene diensten en actoren in het kader van het onderzoek

(OCJ C). Binnen het vooronderzoek wordt er gefocust op de jongere en zijn ouders echter

binnen het case-onderzoek wordt de context ook gecontacteerd om mee vorm te geven aan het

beeld betreffende de verontrusting en maatschappelijke noodzaak. Waarbij men vroeger

focuste op de voorgeschiedenis, gaat men nu veel meer inspelen op de huidige situatie. Dit

vind ik een positief gegeven daar de toekomst en meer specifiek uit de VOS raken, de focus

verdient (OCJ F). Er wordt dan ook veel meer dan vroeger gewerkt vanuit de krachten van de

mensen in het zoeken naar oplossingen en ligt de focus niet langer op de zorgen en het

gewenste resultaat van de hulpverlening (OCJ G). Alsook wordt de context zoveel mogelijk

betrokken binnen de hulpverlening vanuit het idee zo minimaal mogelijk in te grijpen (OCJ

C). De vraag die hierbij dient te worden gesteld is of de jongere en hun gezin dit ook zo

ervaren en aanvoelen. Krijgen zij net niet het gevoel dat hun dossier te snel wordt afgesloten

Evenwel zij een vooruitgang in hun situatie merken maar dit nog onvoldoende bijdraagt aan

wat zij zien als een ‘gelukkige’ thuissituatie?

Daarnaast krijgen de jongeren en hun ouders gedurende het onderzoek ook de kans om

hun verhaal te brengen en hun bezorgdheden te uiten stellen (OCJ D). Tijdens het

maatschappelijk onderzoek gaat men steeds in gesprek met de jongeren en kinderen ongeacht

Page 71: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

71

hun leeftijd dit in tegenstelling tot de leeftijd van 12 jaar die het decreet voorschrijft (OCJ F).

Er wordt daarbij tijd vrij gemaakt om met jongeren en zelfs kleine kinderen gesprekken aan te

gaan en te polsen naar hun beleving en welke oplossing zij willen of mogelijk achten (OCJ E).

Algemeen kan gesteld worden dat iedereen gehoord wordt die volgens de consulent dient

gehoord te worden alsook de mensen die willen gehoord worden (OCJ G). Doch wordt er

soms voor de cliënten een beslissing genomen. Wanneer een (tijdelijke) uithuisplaatsing

nodig wordt geacht, wordt dit altijd met de kinderen en jongeren gecommuniceerd, hoe klein

ze ook zijn. Daarnaast wordt er met hen ook overlopen wat er nodig is om van een veilige

thuissituatie te spreken waarbij ze terug naar huis kunnen (OCJ E).

Wanneer na aanmelding via een P.V. uit het vooronderzoek blijkt dat er reeds

hulpverlening aanwezig is binnen het gezin en dit goed loopt, dan sluit men het dossier op

OCJ-niveau af. Dit vanuit het idee dat men de mensen niet onnodig vanuit verschillende

instanties dient te bestoken. Echter hier legt men de verantwoordelijkheid voor het bieden van

een aangepast antwoord op de hulpvraag bij de hulpverleningsvoorzieningen (OCJ C). Een

consulent kon een casus aanhalen waar dit negatief uitdraaide voor het gezin daar men besloot

binnen de hulpverlening op hun beurt besloot het dossier af te sluiten doordat men geen

zorgen meer had. Echter niet veel later werd het gezin opnieuw aangemeld bij het OCJ door

een nieuwe P.V. omtrent dezelfde feiten (OCJ A). Echter zelfs wanneer een dossier is

afgesloten op OCJ-niveau is er nog een mogelijkheid voor de hulpverlener om in gesprek te

treden met het OCJ. Zo heeft men het orgaan het consultteam in het leven geroepen dat

bestaat uit een groep consulenten en leden van het MDO die telefonisch bereikbaar is. Hier

gaat men samen met de hulpverlener op zoek gaan naar een ingang voor hulp binnen het gezin

alsook biedt men hen handvaten aan ter bestrijding van de verontrusting zodat er geen nieuwe

aanmelding nodig is bij het OCJ (OCJ F).

Het communiceren van de uiteindelijke beslissing naar het gezin kan op verschillende

manieren gebeuren waarbij een onderscheid terug te vinden is in de verschillende teams. Zo

kan dit telefonisch gebeuren wanneer er sprake is van een bevestiging van de voorgedragen

hulpverlening (OCJA). Daarnaast kan er ook een kort gesprek (OCJ E) of kan een

triadegesprek plaatsvinden met de cliënten, consulent, teamverantwoordelijke alsook de

hulpverlener wanneer die aanwezig is (OCJ F). Hierbij dient opgemerkt te worden dat de

cliënt niet akkoord hoeft te gaan met de genomen beslissing ondanks de communicatie en

inbreng die hieromtrent plaatsgevonden heeft. Hier begint de discussie omtrent de

Page 72: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

72

vrijwilligheid of die er wel dan niet is op niveau van het OCJ. De Vlaamse overheid (2014)

stelt dat de gemandateerde voorzieningen kunnen beslissen om een VOS-dossier door te

sturen naar het jeugdparket wanneer men merkt dat de hulpverlening binnen de vrijwilligheid

niet langer lukt. Dit staat recht tegenover de vrijwilligheid op niveau van he jeugdparket die

door Tulkens & Moreau (2000) hoog in het vaandel wordt gedragen daar men niets kan

opleggen aan de jongere of zijn ouders. Dit werd ook beaamt tijdens de interviews op het

jeugdparket. Zo stelt men dat men dossiers waarin er geen hulpverlening aanwezig is en men

aanvoelt dat er geen mogelijkheid is tot medewerking, doorstuurt naar het OCJ (Jeugdparket

A: Jeugdparket B). Hier kan de vraag gesteld worden of er geen tegenstrijdigheden plaats

vinden in de praktijk. Binnen de werking van het jeugdparket dient men net zoals de GV eerst

de brede instap volledig benutten. Om die reden kan men stellen dat de GV en het jeugdparket

tussen de vrijwilligheid en gedwongen hulpverlening, tussen de brede instap en de

jeugdrechter vertoeven. Zij werken meer aanklampend dan binnen het voorveld doch kan men

zoals eerder al aangegeven geen cliënten dwingen tot bepaalde hulpverlening (Jeugdparket

A).

Daarbij aansluitend stellen enkele consulenten dat het dossier wordt doorverwezen naar

het jeugdparket wanneer er geen medewerking is (OCJ C; OCJ D). Een andere consulent stelt

dat er geen sprake kan zijn van vrijwilligheid eens het dossier is aangemeld bij het OCJ (OCJ

B). Hoe dan ook, de cliënt mag nooit verrast zijn wanneer de uiteindelijke beslissing wordt

genomen daar zij op de hoogte worden gesteld van de zorgen die men heeft. Tijdens het case-

onderzoek worden de zorgen en krachten duidelijk in beeld gebracht (OCJ B). Sinds het

decreet IJH zet men nog meer in op de krachten van de jongere en het gezin (OCJ E). Zo

wordt een dossier doorgestuurd naar de brede instap wanneer de risico’s op onveiligheid zeer

klein of niet bestaand zijn, er medewerking is of er geen maatschappelijke noodzaak is maar

hulpverlening aanwezig is die loopt en men de garantie heeft dat wanneer het niet goed zou

lopen, de hulpverleners weten welke stappen ze dienen te zetten (OCJ F).

Daarenboven is er onduidelijkheid betreffende het bespreken van dossiers in het MDT

waardoor een filtering door de consulenten plaats vindt. Dit is duidelijk in het nadeel van de

jongere en zijn gezin daar men neemt dossiers die zeker dienen te worden besproken voor

verlenging worden voorgenomen en andere dossiers worden niet besproken (OCJ A). Doch

vormen de procedures en administratieve rompslomp geen rechtstreeks risico op secundaire

victimisatie bij de jongere en zijn gezin. Wel denk ik dat dit een invloed heeft op alle

Page 73: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

73

personen die er rechtstreeks mee te maken krijgen daar dit echt als een last wordt ervaren en

men op die manier minder tijd en energie heeft voor hun andere taken. Alsook maakt dit het

onoverzichtelijk voor de cliënten (OCJ F).

Zoals eerder aangegeven blijkt men op niveau van de brede instap moeite te hebben om

zich te aarden in hun nieuw takenpakket wat ervoor kan zorgen dat men onvoldoende tijd

neemt te luisteren naar de cliënten. Op die manier kunnen er moeilijkheden ontstaan ter

verkrijgen van de medewerking waardoor de hulpverlening spaak loopt (OCJ F). Wanneer

men echter in het OCJ wel de medewerking en een duidelijke hulpvraag kan bekomen, zal

men opnieuw doorverwijzen naar de brede instap en op die manier blijft de jongere met zijn

hulpvraag zitten. Om dit te voorkomen gaat het OCJ op hun beurt het dossier aanmelden maar

opnieuw kan de jongere hierdoor slachtoffer worden daar hij op die manier misschien een

hogere zorgzwaarte krijgt toebedeeld dan nodig (OCJ A). Een andere negatieve evolutie die

de IJH met zich mee bracht is het feit dat voorzieningen cliënten kunnen weigeren en dit ook

doen daar men inzage heeft in het dossier op basis van het A-document waardoor multi-

problem gezinnen nog meer in de kou blijven staan (OCJ F).

De IJH startte met de visie om alle zeven sectoren die betrokken zijn bij

jeugdhulpverlening te bundelen zodat mensen niet meer oneindig veel aanvragen moeten in te

dienen bij verschillende voorzieningen alsook vlugger kunnen overstappen van de ene sector

naar de andere. In de praktijk werden slechts twee sectoren opgenomen waardoor het

hulpverleningslandschap helemaal niet zo breed is als gepland. Op OCJ niveau betekent het

decreet IJH dat men heel wat jongeren moet afblokken omdat ze slechts in laatste instantie

betrokken mogen worden wat lijdt tot heel wat van het kastje naar de muur sturen en

verantwoordelijkheden doorschuiven (OCJ C).

Wanneer een dossier bij het OCJ wordt aangemeld door het jeugdparket, worden de

gezinnen hiervan op de hoogte gesteld d.m.v. een standaardbrief. Dit doen ze vanuit de

overtuiging dat zij het recht hebben te weten dat deze aanmelding heeft plaats gevonden en

door wie. Echter blijkt deze standaardbrief niet altijd even verstaanbaar voor de betrokkenen.

Daarnaast wordt er wanneer een dossier verder wordt opgevolgd, doorverwezen naar de brede

instap dan wel afgesloten wordt er hiervan melding gedaan aan het jeugdparket via een

standaardbrief (OCJ E).

Page 74: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

74

De vraag die ik na afloop van de interviews wil voorleggen is: ‘Voor wie zorgde het

decreet IJH voor verbetering?’. de gemandateerde voorzieningen en het jeugdparket

bezwijken onder de administratieve last, de BC als de stok achter de deur voor het

jeugdparket en het OCJ is weg gevallen. Alsook heeft de brede instap heeft heel wat

bijkomende verantwoordelijkheden bovenop hun takenpakket gekregen zonder dat dit

vertaald werd in meer middelen en personeel (Jeugdparket B).

2.2.3. Gevolgen van secundaire victimisatie

Dienovereenkomstig is gebleken uit de literatuurstudie was het niet zo eenvoudig om

duidelijke en evidence-based data te vinden omtrent de gevolgen van secundaire victimisatie

daar er voornamelijk data te vinden is omtrent slachtofferschap in het strafprocesrecht.

Ondanks vele bronnen geconsulteerd te hebben, ontbrak het mij aan degelijke data

hieromtrent. Doch probeerde ik in de literatuur en tijdens de interviews alsook de verwerking

van de data kritisch op zoek te gaan naar relevante gevolgen van secundaire victimisatie.

Helaas, werd ik hierin beperkt omwille van de beperkte reikwijdte van mijn onderzoek en

meer specifiek de beperkende keuze die ik maakte ten aanzien van mijn onderzoekspopulatie.

Om die reden probeerde ik ten aanzien van de respondenten in het OCJ en het jeugdparket te

polsen naar de mogelijke gevolgen van secundaire victimisatie maar bleek dat het niet zo

eenvoudig is voor hen zich daarin in te leven.

Doch kon ik een aantal gevolgen situeren zo gaf men aan dat er ‘learned helplessness’ kan

optreden vanuit goede bedoelingen. Zo dient men op te passen dat men niet te vaak en te veel

wil helpen maar moet men de jongere en het gezin ook durven loslaten (OCJ D). Daar hoe

meer mensen men wil helpen, hoe meer mensen in de integrale jeugdhulp terecht komen en

dit label opgeplakt krijgen. Vanuit het vertrouwen op de krachten van het gezin kunnen zij

veel meer problemen oplossen dan men zelf denkt (OCJ F) en kan men op die manier beletten

dat er onnodig veel hulp wordt aangeboden. Daarnaast kunnen éénzijdige beslissingen

uitmonden in wantrouwen en demotivatie in hoofde van de jongere en zijn ouders. Uit de

interviews bleek dat men er op OCJ-niveau alles aan te doen om de cliënten te betrekken in

hun beslissingen. Het is echter niet te vermijden dat er soms beslissingen worden genomen

buiten de wil van de cliënten zeker ook op niveau van het jeugdparket. Men merkt hier echter

verzet tegen door de ouders. Zo dient de consulent rekening te houden met de voorkeur van de

ouders in de keuze van een voorziening. Hierbij merkt men da ouders net die voorziening

kiezen die zij afraden (OCJ F). Dit is niet enkel negatief voor de samenwerkingsband maar zo

kan er ook sprake zijn van secundaire victimisatie daar men geconfronteerd wordt met niet de

Page 75: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

75

juiste hulpverlening of ellelange wachtlijsten. Deze vormen op hun beurt de kans op

wantrouwen ten aanzien van de hulpverlening, de hulpverleners en de consulenten. Als

antwoord hierop gaan ouders zelf crisissen creëren om zo toch toegang te krijgen tot de

hulpverlening.

Afsluitend kan ik stellen dat het onderzoek naar de gevolgen van secundaire victimisatie

in het kader van deze masterproef te ambitieus bleken te zijn. Interviews dan wel

focusgroepen met (jong)volwassenen die zelf een hulpverleningsverleden dan wel iemand uit

hun context binnen de IJH hebben, zou een betere kijk kunnen hebben gegeven op deze

gevolgen. Momenteel kan ik bijgevolg enkel de mogelijke gevolgen die ik vond in de

literatuur bevestigen. Alsook benadrukken dat eens een jongere in de IJH wordt opgenomen

het zeer moeilijk is om uit die vicieuze cirkel te raken ten gevolge van de stigmatisering,

marginalisering en het gebrek aan handvaten die men van thuis uit meekreeg om een andere

toekomst voor hun eigen kinderen te genereren. Zo kan een verkeerde inschatting van een

situatie op niveau van het OCJ leiden tot secundaire victimisatie met als mogelijk gevolg dat

de jongere wanneer die zelf kinderen heeft onopzettelijk dezelfde verkeerde keuzes gaat

maken (OCJ B).

Alsook kan een volwassene die ooit zelf in een VOS opgroeide zich verzetten tegen de

hulp die aan zijn kinderen wordt geboden. Dit vanuit het verwijt dat hij als jongere zelf nooit

werd geloofd, er nooit naar hem werd geluisterd noch hulp werd geboden. M.a.w. wanneer

een persoon zich tekort voelt gedaan kan dit represailles inhouden voor hun verdere toekomst

(OCJ F). Dit kan gekoppeld worden aan de verstoorde mentale gezondheid van de jongeren

ten gevolge van de secundaire victimisatie. Daar men zich slecht kan voelen over zichzelf, in

een depressie kan terecht komen, een terughoudende positie kan innemen om verdere hulp te

zoeken en hun wantrouwen t.a.v. anderen geschonden kan zijn. Dit alles kan ervoor zorgen

dat men geen goede vriendschaps- en liefdesrelaties kan uitbouwen en men op die manier in

een gevoel van wantrouwen t.a.v. zichzelf en anderen vertoefd wat hun leven kan tekenen

(Campbell, 2008).

Page 76: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

76

2.3. Uitdagingen betreffende secundaire victimisatie

Het doel van deze masterproef was niet om tot kant en klare antwoorden te komen ter

bestrijding van het risico op secundaire victimisatie. Wel wou ik via het bevragen van

praktijkmensen de jongeren een stem proberen geven. Daar de respondenten naar aanloop van

en tijdens de interviews de kans werd geboden om stil te staan bij de mogelijkheid tot en hun

aandeel in de (mogelijke) bestrijding van het risico op en de gevolgen van secundaire

victimisatie. Hieronder volgen de uitdagingen betreffende het werken met kinderen in

jongeren in een VOS waarbij getracht wordt de literatuur aan de praktijk te koppelen.

De regionale steurgroep Integrale Jeugdhulp Oost-Vlaanderen bepaalde een aantal

aanbevelingen naar de toekomst. Zo stelde men dat er nood is aan anoniem casusoverleg naast

de reeds bestaande overlegvormen en samenwerkingsafspraken die ontstaan zijn tussen

bijvoorbeeld het MDT en diensten van de RTJ om aanvragen te doen voor NRTJ alsook

tussen de gemandateerde voorzieningen en jeugdhulpverlenende diensten, enz. (Poppe, 2014).

Deze initiatieven zijn volgens mij zeer nuttig in de voorkoming en beperking van secundaire

victimisatie daar men met verschillende actoren en diensten samen op zoek gaat naar een zo

goed mogelijk antwoord op de hulpvraag van de cliënt.

Uit de interviews van zowel het jeugdparket als het OCJ, werd duidelijk dat de

mogelijkheid tot rechtstreekse aanmelding slechts weinig benut wordt. Volgende vragen

kunnen hierbij gesteld worden: ‘Kennen de jongeren en hun ouders deze mogelijkheid?’,

‘Worden ze hiertoe gestimuleerd?’, ‘Heeft men voldoende zicht op de werking van deze

diensten om te weten wat ze in hun situatie kunnen betekenen?’. Dit zijn vragen die

jammerlijk onbeantwoord bleven tijdens de interviews daar ik besloot geen cliënten te

interviewen. Is het aan het beleid of eerder alledaagse voorzieningen zoals school of de brede

instap om deze mogelijkheid aan te kaarten bij de jongeren en hun gezin? Of is dit niet nuttig

daar het een grote drempel vormt om niet enkel toe te geven dat het fout loopt binnen je gezin

maar ook effectief die stap te zetten. Daarnaast dient men zich ook af te vragen of het wel

wenselijk is mensen meer te stimuleren en informeren omtrent de rechtstreekse aanmelding

daar men hen op niveau van het OCJ en het jeugdparket mensen toch eerst dient door te

verwijzen naar de brede instap. Bestaat de kans hier niet dat men door deze aanmaning het

risico op secundaire victimisatie niet verhogen?

Page 77: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

77

De prioriteringstelling is een gelijkaardig orgaan die werd ingevoerd door het decreet IJH

echter waar in de praktijk weinig werk van kan gemaakt worden. Vermits dit zorgt voor een

wachtlijst op de wachtlijsten daar blijkt dat wanneer men een prior aanvraagt er nog heel wat

priors voor hen op de lijst staan. Daartegenover verwoorde een consulent haar mening

hierover als: ‘Ik weiger een prior aan te ragen omdat voor mij elk dossier een prior is’ (OCJ

F). Op beleidsniveau niet men stil te staan bij het doel en de effecten van deze

prioriteringstelling en of men dit het gewenste resultaat genereert.

Naar aanleiding van het plaats tekort in de hulpverlening werd tijdens een interview de

discussie opengetrokken omtrent de vraag of extra plaatsen creëren wel degelijk een oplossing

zou kunnen bieden (Jeugdparket B). De vraag die hierbij rijst is of meer plaatsen ook

systematisch zal zorgen voor meer beschikbare plaatsen of zullen die gewoon sneller ingevuld

raken? Deze vraag kan vergeleken worden met de discussie rond het bijbouwen van

gevangenissen. Moeten er meer gevangenisplaatsen gecreëerd worden of moeten we anders

kijken naar misdrijven. Zo haalt men nu jongeren uit huis om hun veiligheid te garanderen.

Maar zorgt men er op die manier niet voor dat zij in de hulpverlening terecht komen waar het

misschien niet nodig is of men er onterecht blijft in hangen. Daar men vanuit het OCJ

aangeeft dat er zeer lange wachtlijsten zijn voor residentiële plaatsen (OCJ C). Op die manier

zou een uitbreiding van het aantal plaatsen een negatief effect kunnen hebben op de aantal

plaatsingen van jongeren. Daarbij dient opgemerkt te worden dat langdurige hulpverlening

niet altijd de beste oplossing blijkt te zijn. Daarom is het belangrijk dat er op het juiste

moment, de juiste hulp wordt geboden aan de jongere en het gezin tot het moment dat het

gezin op eigen krachten kan functioneren (Voets & Nijs, 2009). Doch dient men op de passen

dat men de jongeren en hun ouders niet gaat over-responsabiliseren. Zo dient men op te letten

met de veronderstelling dat cliënten goed zicht hebben op hun eigen verwachtingen en

behoeften daar dit niet steeds het geval is. Waarbij de kans bestaat dat de jongeren en hun

ouders net minder inspraak krijgen door hun inbreng te beperken tot het formuleren van de

behoefte aan hulp ( Van Haaster & van de Graaf, 1991, in Derluyn & Van Hove, 2008).

Door middel van de netwerkvorming en modulering van de hulp probeert men niet enkel

tegemoet te komen aan de beperkingen in de samenwerking tussen de verschillende sectoren

in de IJH maar probeert men ook een antwoord te formuleren op de wachtlijsten (Vlaams

Parlement, 2011). Doch blijkt dit in de praktijk onvoldoende. Zo kan het voorkomen dat de

jongere en zijn ouders eerst een hele weg dienen af te leggen vooraleer een gepast antwoord

Page 78: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

78

kan gevonden worden op hun hulpvraag. Het beleid ziet echter een uitbreiding van het

jeugdhulpaanbod niet als een haalbare oplossing doordat dit slechts een tijdelijke oplossing

alsook op termijn onbetaalbaar is (Jeugdparket B). Alsook hebben er reeds uitbreidingen van

het hulpverleningslandschap plaats gevonden maar slippen deze plaatsen na verloop van tijd

toch terug toe (OCJ D).

Daarenboven vrezen Driessens & Van Regenmortel (2006, in Serrien, 2011) dat de

modulering voor een fragmentering van de zorg zal zorgen. Zo kunnen de modules positief

gehanteerd worden als vertrekpunt voor een flexibele invulling van de hulpverlening.

Daartegenover kunnen de modules ook gezien worden als vaststaande eindformules waardoor

dit kan leiden tot verstarring in de praktijk (Serrien, 2011). Als oplossing voor de

problematiek van de wachtlijsten wordt een verhoging van de rendabiliteit van de modules en

de mogelijkheid tot combineren van de verschillende hulpverleningsvormen naar voren

geschoven (Voets & Nijs, 2009). Daarnaast wordt de modulering van de hulpverlening ook

ingezet als tegemoetkoming aan een meer gepast antwoord op de hulpvragen. In de praktijk

blijkt men slechts deels geslaagd in zijn opzet. Zo is het voordeel van het modulair kader dat

de begeleider de jongere kan blijven opvolgen wanneer deze de overstap maakt naar een

andere module. Echter nog niet in alle voorzieningen zijn de begeleiders verbonden aan een

jongeren in plaats van aan een leefgroep. In de toekomst is dit iets waar zeker naar gestreefd

dient te worden daar dit een positief effect heeft op de vertrouwensband met de jongere en

zijn ouders (OCJ C).

Zoals eerder aangegeven blijken de jongeren en hun ouders niet steeds op de hoogte te

zijn van welke diensten betrokken zijn in hun gezin (Jeugdparket B). Daarnaast merkt het

Kinderrechtencommissariaat op dat er sprake is van gebrekkigen niet begrijpbare informatie

naar de jongere en zijn gezin omtrent de genomen maatregel. Het commissariaat ontvangt dan

ook vaak klachten van jongeren die zich niet gehoord voelen (Vlaams Parlement, 2011). Het

is dan ook naar de toekomst belangrijk dat men de mensen beter informeert, nagaat of de

mensen het wel degelijk snappen. Alsook dient men op elk niveau van de IJH en justitie de

tijd nemen om te luisteren naar kinderen, jongeren en hun ouders. Dientengevolge kan men

beter uitmaken of de dienst in kwestie hen kan helpen en hun verwachtingen t.a.v. de diensten

bijstellen of reëel maken. Op die manier bestaat er minder kans dat men het gevoel krijgt dat

er geen of geen gepast antwoord geboden wordt op hun hulpvraag. Alsook pleit ik voor meer

rechtstreeks contact op elk niveau waarbij er geluisterd wordt naar de jongeren en hun ouders.

Page 79: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

79

Daarnaast bestaat er ook een kans op secundaire victimisatie binnen het jeugdparket

doordat de jongere weet dat er contact is geweest met de politie, er een PV is opgesteld maar

nadien hoort men niets meer van deze instantie. Zo wordt veelal beslist een dossier te

seponeren wanneer blijkt dat er reeds contact is geweest met de brede instap. Het gezin wordt

hier echter niet van op de hoogte gesteld. Alsook kan er nog voor er sprake is van een

beslissing reeds sprake zijn van secundaire victimisatie daar het vrij lang duurt vooraleer een

PV of klacht van de politie doorsijpelt naar het openbaar ministerie. In die tijd kan de

maatschappelijke noodzaak verdwenen zijn maar op het moment dat de nood het hoogst was,

bleef de jongere wel in de koud staan. Om die reden zou een melding van het sepot of de

beslissing van het jeugdparket aan het adres van de ouders een goede oplossing zijn.

Daartegenover dient het jeugdparket op hun beurt eveneens op de hoogte worden gesteld van

het verdere verloop van de VOS binnen de hulpverlening.

Op niveau van het jeugdparket blijkt men te weinig zicht te hebben op de verontrusting en

maatschappelijke noodzaak eens een dossier bij de hulpverlening is aangemeld. Hierdoor kan

men moeilijk inschatten of de aangeboden hulpverlening voldoende is. De

informatieoverdracht van het OCJ naar het jeugdparket verloopt via drie standaardbrieven. Zo

wordt men op de hoogte gesteld wanneer de aanvraag op OCJ-niveau goed werd ontvangen,

wanneer men begint met de vraagverheldering alsook indien er sprake is van een

maatschappelijke noodzaak of men het dossier wel dan niet verder opvolgt. Er kan echter

geen verdere informatieoverdracht zijn omtrent welke hulp er wordt aangeboden. In de

praktijk wordt dit omzeilt via telefonisch contact daar een uitbreiding van de standaardbrief

niet mogelijk is. In het decreet IJH is er namelijk een verbod op de uitbreiding van de

standaardbrieven opgenomen. De vraag reikt zich aan of men op dit vlak het decreet niet dient

aan te passen daar deze informatieoverdracht in het belang van het kind gebeurt. Zo kan men

op niveau van het jeugdparket het dossier afsluiten wanneer men gerust gesteld wordt omtrent

de veiligheid van de jongere.

Wanneer we daarnaast ten aanzien van de hulpverlening stil staan bij de

informatieoverdracht botsen we op artikel 32 van het kaderdecreet IJH. Hier zien we dat heel

wat diensten zijn opgenomen binnen het gedeelde beroepsgeheim maar het jeugdparket,

alsook het OCJ behoort niet tot deze groep. Enkel de intersectorale toegangspoort,

jeugdhulpaanbieders en voorzieningen die hulpverlening aanbieden kunnen zich beroepen op

het gedeeld beroepsgeheim (Berghmans, 2015). De vraag kan gesteld worden of de definitie

Page 80: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

80

van gedeeld beroepsgeheim in het decreet moet worden aangepast dan wel dat er een richtlijn

dient te worden vervaardigd om aan dit tekort tegemoet te komen. Zo werd de vraag naar een

officieel standaard minimumverslag gesteld vanuit het jeugdparket. Op die manier worden het

jeugdparket en het OCJ gerust gesteld omtrent de verontrusting waardoor men de

maatschappelijke noodzaak en verontrusting beter kan inschatten. Nu hangt deze feedback

vooral af van de goodwill van de cliënten of hulpverleners. Zo kan men om een attest vragen

aan de ouders of jongere of kan men telefonisch contact opnemen met de hulpverlening maar

men mist nog een officiële bevestiging hiervan. Wanneer men geen goede inschatting kan

maken van de situatie kan dit lijden tot een (onnodige) aanmelding bij de GV daar men vanuit

het jeugdparket toch een zekerheid wil hebben over de veiligheid van de minderjarige

(Jeugdparket B).

De verwarring omtrent de vrijwilligheid op niveau van het OCJ en jeugdparket doet mij

vragen stellen omtrent de duidelijkheid van het decreet alsook over de invloed hiervan op de

jongeren en hun gezin (zie ook pp. 74-75). Door deze verwarring worden er bepaalde dossiers

misschien onterecht doorverwezen naar het jeugdparket of terug naar de brede instap. Of ze

van kastje naar de muur worden gestuurd. Daarnaast vind ik het ook jammer dat de

consulenten door de IJH niet enkel het gevoel hebben dat ze minder kunnen betekenen voor

de jongeren maar ook de essentie van hun taak niet meer inzien (OCJ A). De rol van het

voorveld is inderdaad heel wat prominenter geworden toch denk ik dat de expertise en de

kracht om hulpverlening door te duwen van het OCJ, een belangrijk aspect is die niet verloren

mag gaan.

De gehanteerde instrumenten binnen het case-onderzoek worden niet steeds positief

onthaald daar men het gevoel heeft deze enkel informatie generen die men al wist (OCJ C).

Doch denk ik dat deze instrumenten een belangrijk hulpmiddel zijn bij de inschatting van de

VOS en maatschappelijke noodzaak waardoor deze kunnen bijdragen aan een gepast en tijdig

antwoord op de hulpvraag van de jongere. Alsook dient elke beschuldiging serieus te worden

genomen en onderzocht. Al blijkt deze onterecht, een jongere zal hiermee steeds een bepaald

signaal willen uitzenden die men via deze manier kan ontdekken (OCJ F). Het is dan ook aan

het beleid om hier ruimte en tijd voor te creëren daar hier nu te weinig tijd voor is.

Page 81: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

81

Een terechte opmerking die mij bijgebleven is, was de vraag of er geen sprake is van een

luxeprobleem waarbij men de gezinnen te vaak of te snel hulpverlening willen aanbieden.

Waarbij men sommige gezinnen dient te leren loslaten dan wel tijd te geven om zelf een

antwoord te formuleren op hun verontrustende situatie (OCJ D). Zo hoort men de krachten

van de gezinnen en hun mogelijkheid om zelf hun problemen op te lossen te benadrukken

door de juiste begeleiding hierin te bieden. Het is dan ook de taak van de consulent om de

cliënten minder afhankelijk te maken van de hulpverlening daar men op die manier dient te

wachten op hulp en zo slachtoffer blijft (OCJ F). Dit roept bij mij een dubbele reactie op. Dit

kan positief zijn in gevallen dat de ouders en jongere gesterkt worden in hun vertrouwen naar

zichzelf en de maatschappij wanneer dit een positieve afloopt kent. Echter wat als blijkt dat

dit niet de juiste inschatting van de situatie was en de jongere hierdoor verder of ernstiger

gevictimiseerd wordt? Daarnaast dient de vraag zich ook aan of elke ouder en jongere met een

minimum aan begeleiding wel degelijk in staat zijn om hun problemen zelf op te lossen. Dit

vanuit de idee dat sommige mensen reeds zelf een voorgeschiedenis in de bijzondere

jeugdzorg hebben. Uit de praktijk is gebleken dat zij moeite hebben om een adequaat

antwoord te formuleren op opvoedingsproblemen daar men deze handvaten niet heeft mee

gekregen. Daarnaast vraagt deze manier van werken ook heel veel tijd en dit ontbreekt binnen

de IJH.

Het wegvallen van de trajectbegeleiding door de consulenten is een risicovolle beslissing

daar men geen zicht meer heeft op het verdere verloop van de hulpverlening. Om hieraan

tegemoet te komen heeft men het consultteam in het leven geroepen waar hulpverleners

terecht kunnen. Echter de vraag kan gesteld worden bij wie de jongeren en hun gezin terecht

kunnen indien de hulpverlening niet goed loopt. Uit de interviews blijkt dat de hulpverlening

nog niet voldoende thuis is in de trajectbegeleiding dewijl men moeite heeft met confronteren,

benoemen en op lossen van problemen. Het voornaamste blijft echter dat de jongere

gedurende zijn ganse loopbaan binnen de jeugdzorg wordt ondersteunt (OCJ F). Zo valt

ondermeer het aspect dat men telkens opnieuw hun verhaal moet vertellen reeds weg.

Algemeen kan gesteld worden dat er meer middelen dienen te worden vrijgemaakt binnen de

IJH dit om verschillende redenen.

De combinatie van de uitbreiding van het hulpverleningsaanbod en de verhoging van hun

rendabiliteit, de opleiding en ondersteuning van hulpverleners, uitbreiding van het personeel

op elk niveau van de IJH, enz. kan slechts plaats vinden indien meer middelen worden

Page 82: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

82

geïnvesteerd in de jeugdzorg. Samenhangend hiermee werd door Stas (2008) pleit voor een

aansprekingspunt op school voor jongeren tussen 12 en 15 jaar. Ook vanuit het OCJ werd de

vraag gesteld naar een vertrouwensleerkracht of ander persoon die reeds in een vroeg stadium

kan werken aan de verontrusting daar kinderen vijf dagen op zeven op school vertoeven (OCJ

C). In de praktijk is één aanspreekpunt niet werkbaar om die reden dient een proactieve

onthaalfunctie te worden geïnstalleerd. Voorbeelden hiervan zijn het vertrekken vanuit

ontmoeting, vindplaatsgericht werken en straathoekwerk, jeugdadviseurs en het internet (Stas,

2008).

Dienovereenkomstig zou de terugkeer van de bemiddelingscommissie of een gelijkaardig

orgaan een vooruitgang betekenen. Daar in elk van de interviews de afschaffing van de BC

werd aangehaald en betreurd. Dit orgaan fungeerde als een stok achter de deur zowel bij het

jeugdparket als het OCJ. Daarbij werd de inbreng van de cliënt en de hulpverlening optimaal

benut, daar men op korte termijn alle partijen samenbracht om na te gaan of er nog toekomst

was binnen de vrijwilligheid of men meteen diende door te verwijzen naar de jeugdrechtbank.

Dit kan de inspraak en emancipatie van de cliënt verhogen. Daarbij is het positief dat er niet

langer meer gewicht wordt toebedeeld aan het jeugdparket maar verliest men zo de

mogelijkheid om snel de jeugdrechter te vorderen (Jeugdparket B). Binnen de IJH moet men

het dossier evenwel verwijzen naar de GV niettegenstaande er op dat moment reeds geen

medewerking meer mogelijk is. Dit doordat er strikte voorwaarden zijn gesteld aan het

vorderen van de jeugdrechter vanuit het subsidiariteitsprincipe. Op zich is dit een positieve

evolutie echter dient men de vraag te stellen of dit niet zorgt dat jongeren veel langer dan

nodig dienen te wachten op de gepaste en daarbij met heel wat verschillende diensten worden

geconfronteerd (Jeugdparket A).

De formele en onpersoonlijke communicatie naar de jongeren en hun ouders vormt een

probleem. Zo dient de briefwisseling binnen de IJH en het jeugdparket maar ook binnen

jongerenwelzijn, op een meer begrijpbare manier te gebeuren. Alsook vormen de

verschillende begrippen als OCM, ICM en dergelijke meer een struikelblok. Aangezien de

betrokkenen op deze manier niet weten wat er nu werkelijk gebeurt en hebben ze geen zicht

op hun eigen situatie. De bureaucratisering binnen de IJH dient weg gewerkt dan wel

versoepelt te worden (OCJ G). Vanuit het beleid kan men hieraan werken door ondermeer de

standaardbrieven opnieuw te bekijken en aan te passen. Daarnaast kan men vanuit het

werkveld mee helpen door jongeren en hun gezin heel duidelijk uit te leggen wat de formele

Page 83: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

83

begrippen inhouden en wat dit voor hen betekent zodat men niet voor verrassingen komt te

staan. Belangrijk hierbij is hen de kans te geven hun stem te laten gelden, hen hierin te

steunen en ruimte te bieden om zonder schaamte of schrik hun mening te formuleren.

Voets & Nijs (2009) stellen dat er binnen het middenveld heel wat problemen de kop op

steken m.b.t. de afstemming tussen de verschillende sectoren. Hierbij investeren directies en

consulenten heel wat energie in de afstemming van complexe hulpvragen. Dit wordt door het

decreet IJH nog versterkt daar het niet zo gemakkelijk is om verschillende soorten hulp te

generen binnen multiproblem dossier. Dit probleem wordt versterkt doordat hulpverleners bij

de aanmelding via een A-document toegang krijgt tot het dossier van de jongere.

Rijkmans e.a. (2007, in Vlaeminck, 2009) stellen dat er een onderscheid dient te worden

gemaakt tussen ‘demand-oriented’ vraagsturing waarbij de beslissingsbevoegdheid bij de

hulpverlener blijft. Daartegenover staat ‘demand-driven’ vraagsturing waarbij de

verantwoordelijkheid bij de hulpvrager komt te liggen. Het is belangrijk niet één van de twee

voorop te stellen maar in de praktijk af te wegen, afhankelijk van welk gezin de hulpverlener

voor zich heeft, welke vraagsturing de voorkeur geniet. Al pleit men hier voor een

afstemming van de keuze naar de concrete situaties, kon ik opmaken uit de interviews dat in

de praktijk de beslissingsbevoegdheid bij de consulenten blijft liggen doch de hulpvrager de

regie over zijn leven blijft houden.

De omschakeling van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte hulpverlening draagt zijn

steen bij aan een hogere toegankelijkheid. Dit is volgens Gevaert (2008a) enkel mogelijk

wanneer het hulpaanbod beschreven wordt in de vorm van modules die onder gebracht

worden in een databank die samen met de website www.jeugdwijzer.be ervoor zorgen dat

hulpverleners snel en gemakkelijk de nodige informatie tot hun beschikking hebben. Hiermee

hangt de verschuiving in ambitie van hulpverleners samen (Vlaeminck 2009). Men streeft

namelijk niet langer naar het oplossen van de problemen maar men formuleert meer haalbare

waarbij men werkt naar probleemverlichting en de situatie leefbaar maken. Het is echter

belangrijk dat dit duidelijk naar het gezin wordt gecommuniceerd zodat men niet het gevoel

krijgt dat men de hulpverlening zomaar stop zet. Meer specifiek dient men er te blijven op

toezien dat de zorgen de jongeren bereiken die ze nodig hebben. Alsook moet het

hulpverleningsaanbod bijdragen tot de verminderen of stabilisering van de problematiek

(Mesman Schultz, Van Gageldonk & Messing, 1993, in Berben, 2000).

Page 84: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

84

Vanuit de stelling van Cuyvers (1986) omtrent de stereotypering en het gebruik van

neutralisatietechnieken, lijkt het mij nuttig en aangewezen ter voorkoming van de secundaire

victimisatie om de samenleving en professionelen meer bewust en warm te maken voor de

IJH. Dit kan door de stereotypering om te buigen via scholing en voorlichting (van Dijk,

1989). Daar slachtoffers niet steeds voldoende steun en hulp krijgen uit hun omgeving is het

belangrijk ook specifieke beroepsgroepen extra te benaderen alsook hen bij te scholen omtrent

het fenomeen secundaire victimisatie (van Dijk, 1989; Groenhuijsen, 2011).

Afsluitend wil ik pleiten voor de inbreng van ouders en jongeren bij het (her)vormen van

de integrale jeugdhulp. Hoe kan het risico op secundaire victimisatie beter beteugeld worden

dan de jongeren en hun gezinnen zelf aan het woord te laten. Dit kan door het investeren in

contact, participatie in verschillende vormen, themabijeenkomsten voor doelgroepen,

duidelijke terugkoppeling, oog hebben voor langere termijn, enz. (Movisie, 2015). Hierbij

hoeft men zich niet te beperken tot cliënten- of jongerenraden, maar kan men ook te rade gaan

bij de ondersteuners van de jongeren en gezinnen alsook bij belangengroepen. De participatie

kan verschillende vormen aannemen zoals daar zijn conferenties, panelbijeenkomsten,

werkgroepen, enz. zijn. Doch is het niet zo dat wat de jongeren en de andere betrokken

actoren voorstellen, blind dient te worden gevolgd. Het kunnen wel aanknopingspunten of

stof tot nadenken zijn.

2.4. Persoonlijke ervaring omtrent het onderzoek

Gezien dit mijn eerste ervaring is met het voeren van een onderzoek ging dit gepaard met

heel wat zoeken en aanpassingen doorvoeren. Om die reden wil ik graag stil staan bij mijn

ervaringen in aanloop naar, tijdens en na afloop van het onderzoek. Doordat ik lastminute de

keuze van het onderwerk van mijn masterproef veranderde, moest ik op zoek naar een nieuw

onderzoeksontwerp en hoe ik dit onderzoek zou realiseren. Ik besloot om geen jongeren en

gezinnen te benaderen vanuit de overtuiging dat dit ethisch en praktisch onhaalbaar zou zijn.

Doch verliep ook het vinden van respondenten niet zoals ik gehoopt had. Zo bleek het niet zo

eenvoudig contact te leggen met de teamverantwoordelijken en de parketmagistraat. Alsook

had gehoopt op meer interviews zeker op niveau van het jeugdparket daar ik specifiek het

parket van Gent uitgekozen had vermits er hier verschillende parketcriminologen te werk

gesteld zijn. Maar ik denk dat ik als beginnend onderzoeker nog te onmondig ben om te

blijven aandringen bij mogelijke respondenten.

Page 85: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

85

In het begin van het schrijven van deze masterproef ging ik ervan uit dat ik eerst de

literatuurstudie zou uitvoeren en op basis van deze bevindingen de vragenlijsten en vignetten

voor de interviews opstellen. De antwoorden van de respondenten zouden op deze manier

dienen om de data die ik in de literatuur vond te bevestigen of tegen te spreken. Gaandeweg

merkte ik echter dat ik de interviews ook kon gebruiken binnen de literatuurstudie. Ik ging

namelijk wel te rade bij auteurs, decreten, beleidsnota’s, enz. Echter enkel vanuit de

organisaties kan men mij vertellen hoe de taken worden ingevuld en het beleid wordt

uitgevoerd. Daar ik geen toegang kon verkrijgen tot interne data en documenten van de

betrokken organisaties, leek het mij aangewezen om in de interviews ook stil te staan bij de

vertaling van het decreet IJH in de praktijk. Deze interne communicatie heb ik dan ook

ondergebracht in het hoofdstuk Integrale jeugdhulp, meer specifiek onder de punten het OCJ

en verontrustende situaties en het Jeugdparket en verontrustende situaties. Doch wil ik hierbij

benadrukken dat er hier geen sprake is van veralgemeende data daar ik slechts 3 OCJ’s en 1

jeugdparket heb opgenomen in mijn steekproef. Daarnaast maakte ik in mijn

onderzoeksontwerp een strikt onderscheid tussen de literatuurstudie en het empirisch

onderzoek. Doch tijdens het schrijven van deze thesis en het voeren van het onderzoek bleek

dat er sprake was van een overlapping. Via een combinatie van de literaire en mondelinge

data zorgde dit voor een beter en meer totaalgebruik van de data. Echter op deze manier vloeit

de beantwoording van de onderzoeks- en deelvragen door elkaar.

Initieel stelde ik de vraag naar leeftijdsklasse en opleiding vanuit de veronderstelling dat

de mogelijkheid bestond dat dit kon leiden tot verschillen in antwoorden. Dit bleek echter niet

het geval te zijn mede doordat er heel vaak dezelfde opleiding terug kwamen. Alsook vertrekt

men vanuit één kader met als gemeenschappelijk doel de veiligheid van de jongere

garanderen. Doch merkte ik een verschil niet specifiek naar leeftijdsklasse maar wel naar de

anciënniteit van de consulenten. Zo bleek dat mensen die reeds enkele jaren tewerkgesteld

waren geweest in het vroegere systeem en met andere woorden nog deel uit gemaakt hebben

van het CBJ, het moeilijker hadden met het nieuwe systeem. Echter de verschillen die werden

terug gevonden bleken beperkt tot de uitoefening van hun taak en niet naar inhoud. Daarom

lijkt het mij na afloop van het onderzoek meer relevant om te vragen naar hoelang men de job

als consulent(e) reeds uitoefent om zo na te gaan of wanneer men de job reeds enkele jaren

uitoefent, er sprake is van een vanzelfsprekendheid en (te) veel afgaan op het buikgevoel.

Page 86: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

86

Na afloop maar ook reeds tijdens de interviews merkte ik dat de casussen niet ideaal

waren. In de casus voor het OCJ ging ik er reeds vanuit dat men een onderzoek zou starten in

dit dossier. Uit de interviews kon ik opmaken dat dit in de praktijk zeker niet steeds het geval

zou zijn. Daarnaast resulteerde de casus niet altijd in het gewenste resultaat en diende ik uit te

leggen vanuit welke gedachtegang ik de casus had opgesteld. De casus voor het jeugdparket,

was jammerlijk niet zo geslaagd. Daar men slechts spijbelproblematieken krijgt aangemeld

nadat de school en het CLB alle mogelijkheden hebben uitgeput. Daarnaast draait het in de

casus voornamelijk om het gedrag van de jongere na de uitspraak omtrent de co-ouderschap

en dit is een burgerlijke materie waar het jeugdparket geen inspraak in hebben. De beide

casussen vormden wel een goede afwisseling tussen de twee groepen vragen. Alsook bracht

het de mogelijkheid met zich mee voor de respondenten om meer concrete voorbeelden aan te

halen en dieper in te gaan op bepaalde thema’s.

Hetgeen mij opviel was de gedrevenheid en geloof van de respondenten. Zelf al is niet

iedereen overtuigd van de werking van het decreet IJH, toch werkt men elk op hun manier toe

naar de beste manier van werken ten gunste van de jongeren. Dit was voor mij een mooi

bewijs van het feit dat men niet met opzet zorgt voor secundaire victimisatie maar dit net

probeert te beperken. Echter wordt men hierin geremd door het beleid die nog niet op punt

staat. Ik hoop dan ook ten stelligste dat er rondetafelgesprekken zullen worden georganiseerd

met praktijkmensen, beleidsmakers en idealiter jongeren en ouders. Om op die manier het

beleid aan te passen en zo de weg open te leggen naar ‘het ideaal’ jeugdbeleid.

Page 87: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

87

Hoofdstuk 3: Actualiteit

3.1. Inleiding

Naar aanleiding van het schrijven van deze masterproef volgde ik de

mediaberichtgeving omtrent het thema integrale jeugdhulp nauwgezet op. Aangezien de

inwerkingtreding van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp, nu reeds een jaar geleden

is, worden de eerste evaluaties gemaakt. De media speelt hier gretig op in en plaatst de

pijnpunten en de positieve punten in de kijker. In dit hoofdstuk ga ik dan ook dieper in op de

crisis binnen de jeugdzorg, de evaluatie van de IJH door de meerderheidspartijen, de

vaststelling dat het CLB tijd tekort blijkt te hebben en als laatste ga ik dieper in op de

geplande aanpassingen door minister Vandeurzen.

3.2. Crisis overal, ook binnen de jeugdzorg

Een hulpverlener schreef een open brief naar de beleidsmakers omtrent haar

ongenoegen betreffende de jeugdzorg. Ze maakt gewag van de moeite die de gezinnen willen

doen om uit hun benarde situatie te komen maar hierin tegen worden gehouden door het

beleid. Dit ondermeer door de wachtlijsten, problemen m.b.t. de afstemming tussen

voorzieningen alsook de hoge caseload. Theunynck haalde ook specifiek uit naar de IJH

waarbij ze spreekt over hulpverlenersmoeheid met als gevolg een gebrek aan vertrouwen,

over het gebrek aan regie voor de toegangspoort, over de vraag wie nu eigenlijk de ouders en

jongeren begeleidt en stuurt in de goede richting, enz. Algemeen concludeert ze dat er sprake

is van schuldig verzuim van de beleidsmaker naar de jongere met als resultaat een verloren

generatie. Om hieraan tegemoet te komen pleit ze voor een prioritering van de kwetsbaren in

de maatschappij, voor een investering van middelen, voor extra plaatsen in de jeugdzorg, voor

een samenwerkingsverband tussen jongerenwelzijn en de jeugdpsychiatrie, voor meer

hulpverleners die op hun beurt meer tijd krijgen om aan de slag te gaan met de jongeren en

hun gezin (Theunynck, 27 maart 2015).

3.3. Een evaluatie door de meerderheidspartijen

Een jaar na de inwerkingtreding van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp (BS,

13 september 2013) staan de meerderheidspartijen in het Vlaams parlement stil bij de

effectiviteit van de IJH. Het onderscheid tussen de rechtstreeks en niet-rechtstreeks

Page 88: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

88

toegankelijke hulp, lijkt een nachtmerrie te zijn voor mensen die dagelijks functioneren in de

IJH. Zo wordt de opmerking gemaakt dat men binnen de intersectorale toegangspoort te

weinig zicht heeft op het traject en de termijn die de jongere dient af te leggen. Daarnaast

blijkt de vertrouwenspersoon van de ouders en kinderen plaats gemaakt te hebben voor de

administratieve rompslomp. Crisishulp en de crisismeldpunten voldoen ook niet aan de

verwachtingen en vraag. Daar er vaak geen crisisopvang beschikbaar is en beperkt blijft tot

gesprekken door de lange wachtlijsten bij de voorzieningen alsook dit slechts tijdelijke

oplossingen zijn. Kinderpsychiater Jacobs opteert voor extra middelen voor de preventieve

hulp vanuit de vaststelling dat er steeds meer jongeren zwaardere problematieken hebben

(Verstraeten, 27 mei 2015).

3.4. Het CLB heeft tijd tekort

Met de start van de IJH kreeg de brede instap ondermeer het CLB er heel wat extra taken

en administratieve last bij. Hierdoor ervaren ze een tijdsnood om hun dagelijkse

studiebelgeleiding en preventietaken tot een goed einde te brengen en de scholen te helpen

wanneer deze problemen ervaren. Waar men vroeger een individu vlot kon doorverwijzen,

botsen ze nu op de lange wachtlijsten in de jeugdzorg wat in combinatie met de besparingen

en bevriezing van middelen, het onmogelijk maakt voor de CLB-medewerkers. Zij pleiten dan

ook voor een evaluatie en vereenvoudiging van de begeleiding door de minister van onderwijs

Hilde Crevits. (Belga, 4 juni 2015)

3.5. Vandeurzen en het Decreet Integrale jeugdhulp

Op 16 juni van dit jaar (Vanhecke & Beel) maakte minister Vandeurzen bekend dat hij

een jaar na de inwerkingtreding van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp, een eerste

evaluatie had gevraagd aan de Commissie Welzijn van het Vlaams Parlement (Agentschap

Jongerenwelzijn, 2015). Een elementair pijnpunt binnen de praktijk van de IJH bleken de

bureaucratisering van de toegang tot hulpverlening door het installeren van één intersectorale

toegangspoort (Vandeurzen, 2015) alsook de administratieve belemmeringen en het daarbij

horende wantrouwen die praktijkwerkers ervaren, te zijn. Meer specifiek blijkt de aanvraag

tot niet-rechtstreeks toegankelijke hulpverlening door middel van het A-document voor heel

wat extra werkdruk te zorgen. Minister Vandeurzen stelt dat hij niet enkel de administratieve

druk van de A-documenten maar ook het aantal opgesteld A-documenten op korte termijn wil

Page 89: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

89

doen dalen. De minister van Welzijn wil namelijk vermijden dat jongeren en/of hun gezin

telkens opnieuw hun verhaal moeten vertellen (Vanhecke & Beel, 16 juni 2015, Vlaamse

Regering, 2015). Een mooi voorbeeld van het vermijden of beperken van secundaire

victimisatie lijkt me. Vooral bij jongeren en gezinnen die veel hulp behoeven, wil Vandeurzen

(2015) het gedeelde systeem van diagnostiek en inschatting niet opgeven. Verder

vereenvoudigen, intensiever te werk gaan en dubbel werk vermijden staan hoog op de agenda.

Een ander punt van kritiek die niet, dan wel minder aan bod kwam tijdens de

interviews die ik afgenomen heb tijdens mijn onderzoek, is dat de jeugdhulpregie te ambtelijk

te werk gaat en niet open staat voor flexibiliteit. Vandeurzen wil de jeugdhulpregie vooral

gaan inzetten bij complexe hulpvragen waardoor de hulpverleners meer bewegingsvrijheid

krijgen. De vraag is of dit ook tot minder secundaire victimisatie zal leiden. De mensen die in

deze regie zetelen kunnen dankzij hun kennis en specialisatie een gepast antwoord geven op

de hulpvraag van de jongeren en hun gezin. Hulpverleners hebben dan wel meer zicht op de

eigenlijke situatie, doch dient men op te passen dat men zich niet verliest in de situatie en de

gecreëerde band met het gezin. Daarnaast dient er voor de gezinnen ook zekerheid te bestaan

over wat men kan en mag verwachten van de hulpverlening. De kritiek die ten aanzien van de

regie wordt geuit is dat men te ambtelijk te werk gaat. Ik ben ervan overtuigd dat te strikt

vasthouden aan regels en richtlijnen niet (altijd) effectief is voor een degelijke hulpverlening,

doch dienen we deze ook niet volledig over boord te gooien. Minister Vandeurzen heeft niet

tot doel gesteld om extra plaatsen binnen de jeugdzorg te creëren met deze aanpassingen, wel

wil hij de samenwerking tussen het werkveld en de administratie optimaliseren (Vanhecke &

Beel, 16 juni 2015).

Naast de kritiekpunten, behandelde minister Vandeurzen (2015) ook een aantal punten

naar de toekomst buiten degene die hierboven reeds besproken werden. Zo wil de minister

nog meer inzetten op preventie naast de instroom en het continuüm onder controle te houden.

Daarnaast werden ook intersectorale afspraken gemaakt om tot een uitbreiding van het

hulpaanbod te komen. Daarnaast wordt er met BinC gestreefd naar een eenduidige registratie

en wordt er verder ingezet op communicatie en vorming. Men dient vanaf het begin van het

hulpverleningstraject duidelijkheid te scheppen naar de gezinnen en de hulpverleners wie de

verantwoordelijkheid draagt. De hulpverlening dient opgevat te worden als een continuüm

van actieve bemoeizorg waarbij men aanklampend werkt en tussen komt indien nodig. Deze

Page 90: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

90

ketenzorg moet echter wel nog uitgezuiverd worden zodat er geen overlap meer is tussen de

gemandateerde voorzieningen.

Alsook is er een expert aangesteld ter analyse van de VOS en het formuleren van

aanbevelingen. Zo hoopt men tot een hertekening te komen van hoe om te gaan met

verontrusting binnen de hulpverlening. Men blijkt momenteel ook juridische

tegemoetkomingen te willen invoeren daar men beseft dat de actoren binnen de hulpverlening

ook buiten de hulpverlening dienen te functioneren met actoren zoals daar zijn politie en

justitie. Deze wijzigingen op vlak van casus-overleg en risico-inschatting zullen er komen ten

behoeve van de integriteit van het kind. Op niveau va de crisishulpverlening merkt men nu

reeds een stijging van aanmeldingen als gevolg van de invoering van het decreet. Toch zijn er

ook op dit niveau nog een aantal werkpunten zoals daar zijn een duidelijke taakverdeling

tussen het centraal aanmeldingspunt van de gemeenschapsinstellingen, de crisismeldpunten en

het team regie van de toegangspoort (Vandeurzen, 2015). Als antwoord op de kritiek omtrent

het A-document heeft de minister het Kwaliteitscentrum Diagnostiek aangesteld om een

onderzoek naar de mogelijkheid tot vereenvoudiging te voeren (Vlaamse Regering, 2015).

Om de doorstroom te garanderen zal in de toekomst ook de werking van de toegangspoort

veranderen daar het verslag van een MDT gezien zal worden als een indicatiestelling waarbij

er enkel nog een ex-postcontrole dient te worden geïnstalleerd om de kwaliteit te bewaken.

Ook de processen in de jeugdhulpregie zullen worden vereenvoudigd waarbij men zal streven

naar een betere afstemming tussen vraag en aanbod van hulp (Vandeurzen, 2015).

Samenvattend kan men stellen dat het Actieplan Jeugdzorg het beleid en de praktijk zal

toelaten om meer samen te werken en zo te komen tot een solide

jeugdhulpverleningslandschap. Het Actieplan stelt dertig actiepunten voorop die men hoopt te

behalen tegen 2020 (Vlaamse Regering, 2015).

Page 91: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

91

Algemene conclusie en kritische bedenkingen

Algemeen kan ik stellen dat ik tijdens het schrijven van deze masterproef een goed

beeld heb kunnen genereren omtrent secundaire victimisatie in verontrustende situaties. In het

onderdeel betreffende de literatuurstudie kwam het begrip secundaire victimisatie zeer

uitgebreid aan bod. Zo formuleerde ik secundaire victimisatie binnen een verontrustende

situatie als de onsympathieke reacties en de niet adequate behandeling of ongeloof over de

situatie van het jeugdparket en de Ondersteuningscentra Jeugdzorg omtrent de verontrustende

situatie waarin de jongere en/of zijn gezin in verkeren waardoor er een verhoging van het

lijden teweeggebracht wordt.

Deze definitie trok ik open naar het decreet IJH door de cruciale begrippen te

benaderen met een kritische kijk. De bestudeerde begrippen waren de toegankelijkheid, de

RTJ, de vraaggerichte hulpverlening, de modulering van de hulp en de relatie tussen

professionelen en het gezin. Reeds vanuit de literatuur alsook vanuit de praktijkinterviews

werd het duidelijk dat deze begrippen ontstonden vanuit de visie een ‘ideaal’ jeugdbeleid te

ontwikkelen. Echter bleek dat secundaire victimisatie hierbij geen opzettelijke doch

onvermijdelijk gegeven is daar men met mensen werkt waarbij mensen niet te kneden zijn in

procedures en regels maar meer nog zijn mensen gevoelswezens met hun eigen noden en

verwachtingen. Zo kan men de toegankelijkheid van de jeugdhulp beschrijven aan de hand

van de begrippen bruikbaar, bereikbaar, beschikbaar, begrijpbaar en betaalbaar. Doch schuilt

hier ook de kans op secundaire victimisatie. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de praktijk dat de hulp

niet steeds begrijpbaar is door de onduidelijke procedures en de moeilijk verwoordde

standaardbrieven op niveau van het OCJ en het jeugdparket.

Zo is ook de vraaggestuurde hulpverlening waarbij men inzet op de emancipatie en

krachten van de jongeren en hun gezin een na te streven doel doch kan het op zijn beurt ook

zorgen tot secundaire victimisatie. Daar niet elke ouder en jongere in staat is om een

hulpvraag te formuleren wanneer men al de stap durft te zetten naar de hulpverlening. Men

probeert via de RTJ tegemoet te komen aan de drempels die ouders en minderjarigen kunnen

ervaren. Zo bestaat de brede instap uit diensten waar iedereen gedurende zijn leven mee in

contact komt. Alsook dient men zich niet langer aan te melden bij het OCJ wanneer men in de

hulpverlening wil binnen raken. Tegenover deze positieve punten staat het feit dat de brede

Page 92: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

92

instap expertise en ervaring in hun uitgebreid takenpakket mist. Alsook bestaat het risico dat

men op die manier te lang wacht om meer ingrijpende hulp te vragen. De modulering van de

hulp is een zeer mooi begrip op papier. Echter in de praktijk is men hier minder lovend over.

Zo is het positief dat men verschillende modules kan combineren om zo de meest gepaste

hulp aan te bieden. Maar dit betekent niet dat het via deze modules gemakkelijker is

geworden om toegang te krijgen tot deze hulp. In tegendeel is het nog moeilijker geworden

dan voorheen. In combinatie met de prioritering van de hulp zorgt dat voor ellenlange

wachtlijsten alsook wachtlijsten bovenop de wachtlijsten.

Omtrent de relatie tussen professionelen en de jongere en zijn gezin is het moeilijk een

sluitend antwoord te bieden. Zo is het duidelijk positief dat men meer vertrekt vanuit de

krachten en verwachtingen van de cliënten en hen hierbij aan het woord laat. Doch is de rol

van de consulenten van het OCJ veel minder prominent geworden waardoor zij minder in

gesprek kunnen treden met de cliënten. Daarnaast is het vanuit het jeugdparket niet de traditie

om de jongeren en hun gezin te bevragen omtrent hun situatie maar haalt men de informatie

uit het P.V. Ten slotte is men binnen de brede instap dan wel gewoon om in gesprek te treden

met hun cliënten, men mist de kracht en expertise om de rol van trajectbegeleider en

beslissingsnemer op zich te nemen.

Door voorgaande te lezen wordt duidelijk dat de uitdagingen betreffende secundaire

victimisatie zich niet beperkten tot één niveau binnen de IJH. Elk niveau heeft zijn eigen

problematieken zoals daar zijn communicatie, de trajectbegeleiding, het zoeken naar de

invulling van hun taken, enz. Maar er zijn ook pijnpunten te onderkennen doorheen alle

niveaus zoals de problematiek betreffende de wachtlijsten, het gebrek aan vertrouwen in

elkaars expertise met als resultaat dat jongeren in de kou blijven staan.

Zoals reeds eerder aangegeven bleek het onderzoek naar de gevolgen van secundaire

victimisatie te ambitieus in het kader van deze masterproef. Doch kan ik stellen dat éénzijdige

beslissingen kunnen leiden tot wantrouwen van de jongere ten aanzien van de hulpverlening

alsook ten aanzien van de maatschappij. Dit wantrouwen kan in combinatie met de

stigmatisering en marginalisering vanuit de samenleving lijden tot een laag zelfbeeld en het

verzeild raken in een negatieve vicieuze cirkel waardoor hun toekomst kan worden

gehypothekeerd. Zo kan men onopzettelijk dezelfde verkeerde keuzes maken als hun ouders

wanneer zij zelf kinderen hebben daar men nooit de juiste handvaten aangereikt kregen.

Page 93: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

93

Daarnaast kan het ook voorkomen dat ze zich verzetten tegen hulp ten aanzien van hun

kinderen wanneer zij het gevoel hebben zelf nooit op een goede manier te zijn geholpen. Dit

alles naast het risico om nooit goede vriendschaps- en liefdesrelaties te kunnen uitbouwen.

Een positief gegeven is dat ik merkte dat ik zoals bedoeld de actoren binnen de IJH niet

alleen heb laten stilstaan bij het fenomeen maar hen ook laten erkennen en beseffen dat het

risico van secundaire victimisatie bestaat. Zo gaf men op niveau van het OCJ aan dat men

beseft dat door hun nieuwe taak hun impact op de VOS-dossiers en de jongeren verminderd

is. Op niveau van het jeugdparket kon men zich vinden in de voorbeelden die ik aanhaalde

met betrekking tot secundaire victimisatie. Alsook erkende men dat er sprake kan zijn van

dubbel onderzoek, ‘van het kastje naar de muur sturen’. Daarnaast gaf men zelf aan dat een

uithuisplaatsing als een straf kan worden ervaren door de jongere. Doch merk ik dat men zich

verstopte achter het jeugdbeleid. Ik kan hier inkomen daar men vanuit het decreet IJH zeer

duidelijke richtlijnen meekreeg. Niettemin kan men in elke organisatie een eigen invulling en

interpretatie geven aan de richtlijnen alsook dient men niet steeds halsstarrig vast te houden

aan regels en richtlijnen. Daarnaast denk ik dat de mogelijkheid zeker bestaat om hun stem te

laten gelden binnen het overleg omtrent het decreet IJH. Tot slot hoop ik dat ik de

respondenten heb kunnen aansporen tot een bewuster omgaan met het risico op secundaire

victimisatie.

Afsluiten wil ik doen met enkele quotes die een mooi beeld geven van hoe men vanuit het

werkveld zelf kijkt naar de uitdagingen betreffende secundaire victimisatie.

“Het zal zijn tot er een dooie valt, ik wacht er nog op. Mensen die het zelf het best

kunnen uitleggen en zelf op tafel durven kloppen. Of ouders die problemen hebben met

kinderen maar zelf wel intelligent zijn, hunne weg kennen, die mensen gaan nog aan

hulp geraken. Maar de anderen… “

(OCJ C)

“Als wij vroeger comité waren, hadden wij rapper de mensen hier aan de deur voor te

komen vragen: ‘zit ik hier op de goede dienst?’, ‘Kan ik hiermee terecht?’. En nu stel

ik mij eigenlijk een beetje de vraag van ja waar kunnen mensen terecht om direct de

juiste hulp te krijgen.”

(OCJ D)

Page 94: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

94

Bibliografie

Literatuur

Aertsen, I. (2004). Slachtoffer-daderbemiddeling. Een onderzoek naar de ontwikkeling

van een herstelgerichte strafrechtsbedeling. Leuven: Universitaire Pers Leuven.

Baarda, D. Benjamin, De Goede, M. P. M, & Teunissen, J. (1997). Kwalitatief

onderzoek: praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief

onderzoek. Leiden: Stenfert Kroese.

Baarda, D. B., De Goede, M.P.M. & Teunissen, J. (2001). Basisboek kwalitatief

onderzoek: praktische handeling voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek.

Groningen: Stenfert Kroese.

Berben, E.G.M.J. (2000). Als iedereen hetzelfde was… indicatiestelling in de

jeugdzorg [doctoraatproefschrift]. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam.

Beyens, K. & Tournel, H. (2010). Mijnwerkers of ontdekkingsreizigers? Het

kwalitatieve interview. In T. Decorte & D. Zaitch (red.), Kwalitatieve methoden en technieken

in de criminologie (pp.200-232). Leuven: Acco.

Bouverne-De Bie (2008). Integrale jeugdhulp: maatschappelijke noodzaak of

maatschappelijk engagement?. In K. De Koster, K. De vos, D. Kerger, G. Roets & R. Roose

(Eds.), Handboek integrale jeugdhulp (Maatschappelijke noodzaak – Visies en concepten, pp.

1/1-1/19).

Bouverne – De Bie, M. & Roose, R., Cursus jeugdbescherming en bijzondere

jeugdbijstand, UGent, onuitgegeven, 2012 – 2013.

Brinck, C. (1998). Die Zukunft unserer Kinder beginnt jetzt: neue Erkenntnisse über

Wohlbefinden und soziale Herausforderungen. Luxemburg: Pro vita sana.

Cuisinier, E., Ipermans, M., Lodewyck, S. & Van Cauwenberge, S. (Eds.) (2007).

Lokaal jeugdbeleid. Brussel: Politeia.

Cuyvers, G. (1986). De maatschappelijke marginalisering van het slachtoffer van

misdrijven. Een inhoudsanalyse van de berichtgeving over slachtoffers van levensdelicten.

Kluwer rechtswetenschappen: Antwerpen.

Page 95: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

95

Davies, P., Francis, P. & Jupp, V. (Eds.) (2003). Victimisation: Theory, Research and

Policy. Houndmills: Palgrave Macmillan.

Decorte T. (2010). Kwalitatieve data-analyse in het criminologisch onderzoek. In T.

Decorte & D. Zaitch (red.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp.441-

472). Leven/Den Haag: Acco.

Decorte, T., Tieberghien, J. & Petintseva, O. (2014). Methoden van onderzoek:

ontwerp en dataverzameling [cursus]. Gent: Academiapress.

Decorte, T. & Zaitch, D. (red.) (2010). Kwalitatieve methoden en technieken in de

criminologie. Leuven: Acco.

Decreet betreffende de integrale jeugdhulp van 12 juli 2013, Belgisch Staatsblad, 13

september 2013.

De Koster, K. (2007). De jeugdzorg van tegenwoordig. Het hervormingsproces naar

een Integrale jeugdhulpverlening in Vlaanderen. Gent: Academia Press.

De Koster, K., De Vos, K., Kerger, D., Roets, G. & Roose, R. (Eds.) (2013).

Handboek integrale jeugdhulp. Brussel: Politeia.

Denzin, N.K. & Lincoln, Y.S. (Eds) (2000). Handbook of qualitative research.

Tweede uitgave. London, Thousand Oaks & New Delhi: SAGE Publications.

Derluyn, I. & Van Hove, G. (2008). Vraaggestuurde ondersteuning. In K. De Koster,

K. De vos, D. Kerger, G. Roets & R. Roose (Eds.), Handboek integrale jeugdhulp

(Vraaggerichtheid – Visies en concepten, pp. 1/1-1/17).

Elias, R. (1986). The politics of Victimization. Victims, Victimology and Human

Rights. Oxford: Oxford University Press.

Fattah, E.A. (1992). Understanding Criminal Victimization. An Introduction to

Theoretical Victimology. Canada: Prentice-Hall.

Finkelhor, D. (Ed.) (2008). Childhood Victimization. Violence, Crime, and Abuse in

the Lives of Young People. New York: Oxford University Press.

Geldof, D. (2002). Niet meer maar beter. Over zelf-beperking in de

risicomaatschappij. Leuven: Acco.

Page 96: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

96

Gevaert, K (2008a). Het beleid over ‘toegankelijkheid’ als thema in integrale

jeugdhulp. In K. De Koster, K. De Vos, D. Kerger, G. Roets & R. Roose (Eds.), Handboek

integrale jeugdhulp (Toegankelijkheid - Beleidsopties, pp. 1/1-1/8).

Gevaert, K (2008b). Het beleid over ‘maatschappelijke noodzaak’ als thema in de

integrale jeugdhulp. In K. De Koster, K. De Vos, D. Kerger, G. Roets & R. Roose (Eds.),

Handboek integrale jeugdhulp (Maatschappelijke noodzaak - Beleidsopties, pp. 1/1-1/7).

Gevaert, K (2010). Toegankelijkheid als permanente netwerkopdracht. Over het spel

en de noodzaak om het te spelen. In K. De Koster, K. De Vos, D. Kerger, G. Roets & R.

Roose (Eds.), Handboek integrale jeugdhulp (Toegankelijkheid - Beleidsopties, pp. 2/1-2/18).

Groenhuijsen, M.S. (2011). Verleden en heden van de geïntegreerde

strafrechtswetenschap. In A.C.M. Spapens, M.S. Groenhuijsen & T. Kooijmans (Eds.),

Universalis: Liber Amicorum Cyrille Fijnaut (pp. 125-139). Antwerpen: Intersentia.

Hak, T. (2007). Waarnemingsmethoden in kwalitatief onderzoek. In P.L.B.J. Lucassen

& T.C.O. Hartman (red.), Kwalitatief onderzoek. Praktische methoden voor de medische

praktijk (pp. 13-26). Antwerpen: Standaard Uitgeverij.

Hutjes, J.M. & Van Buuren, J.A. (1992). De gevalsstudie: strategie van kwalitatief

onderzoek. Meppel: Boom.

Kennes, R. (2009). Over de drempel – Over barrières, hellende vlakken en

drempelloze toegang tot de Vlaamse jeugdhulpverlening van minderjarige personen met een

handicap. In K. De Koster, K. De Vos, D. Kerger, G. Roets & R. Roose (Eds.), Handboek

integrale jeugdhulp (Toegankelijkheid – Visies en concepten, pp. 2/1-2/9).

Lünnemans, K.D. & Mein, A.G. (2014). Maatregelen ter voorkoming van secundair

en herhaald slachtofferschap. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Maesschalck, J. (2010). Methodologische kwaliteit in het kwalitatief criminologisch

onderzoek. In T. Decorte & D. Zaitch (red.), Kwalitatieve methoden en technieken in de

criminologie (pp. 120-145). Leuven: Acco.

Marscha (2008). Een Jeugd Vol Zorg. Of hoe een onfeilbare instantie faalt.

Zoetermeer: Free Musketeers.

Maso, I & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam:

Boom.

Page 97: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

97

May, T. (Ed.) (2003). Qualitative Research in action. Tweede druk. Londen,

Thousand Oaks & New Delhi: SAGE Publications.

Mcneill, P. & Chapman, S. (2005). Research methods. Derde uitgave. London & New

York: Routledge.

Miles, M.B., Huberman, A.M. & Saldana, J. (2014). Qualitative Data Analysis: A

Methods Sourcebook. Third Edition. Thousand Oaks, California: Sage Publications, Inc.

Morgan, J. & Zedner, L. (2003) Child Victims: Crime, Impact and Criminal Justice.

Oxford: Oxford University Press.

O’Gorman, A. & Vander Laenen, F. (2010). Ethische aspecten van het kwalitatief

onderzoek. In T. Decorte & D. Zaitch (red.), Kwalitatieve methoden en technieken in de

criminologie (pp.531-557). Leuven/Den Haag: Acco.

Parket bij de rechtbank van eerste aanleg (2012). Activiteitenverslag

[werkingsverslag]. Kortrijk: ongepubliceerd.

Piessens, A., Lauwers, A. & Roose, R. (2008). Toegankelijkheid in de integrale

jeugdhulp – Never-ending stories. In K. De Koster, K. De Vos, D. Kerger, G. Roets & R.

Roose (Eds.), Handboek integrale jeugdhulp (Toegankelijkheid – Visies en concepten, pp.

1/1-1/26).

Riggs, D.S. & Kilpatrick, D.G. (1990). Families and Friends. Indirect Victimization by

Crime. In A.J. Lurigio, W.G. Skogan & R.C. Davis (eds.), Victims of Crime. Problems,

Policies, and Programs (pp. 120-138). London: Sage.

Roodvoets, C. (2006). Niemandskinderen. De gevolgen en verwerking van een

onveilige jeugd. Haarlem: Aramith.

Serrien, L (2011). Modulering is meer dan een wegwijzer. In K. De Koster, K. De

Vos, D. Kerger, G. Roets & R. Roose (Eds.), Handboek integrale jeugdhulp

(Vraaggerichtheid – Praktijk pp. 2/1-1/10).

Silverman, D. (2000). Doing Qualitative Research. A Practical Handbook. Londen:

SAGE Publications.

Slot, W. & van Aken, M. (eds.) (2013). Psychologie van de adolescentie. Amersfoort:

ThiemeMeulenhoff.

Page 98: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

98

Stas, K (2008). Laagdrempelig onthaal voor jongeren als autonome hulpvragers. In K.

De Koster, K. De Vos, D. Kerger, G. Roets & R. Roose (Eds.), Handboek integrale jeugdhulp

(Toegankelijkheid – Praktijk pp. 1/1-1/19).

Tulkens, F. & Moreau, T. (2000). Droit de la jeunesse. Aide. Assistance. Protection.

Bruxelles, Larcier.

Vander Laenen, F. (2010). Focusgroepen. In T. Decorte & D. Zaitch (red.),

Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp.233-260). Leuven/Den Haag :

Acco.

van Dijk, J.J.M. (1989). Eigen schuld, dikke bult? Over de neiging om het slachtoffer

verantwoordelijk te stellen voor zijn/haar lot. In J. Soetenhorst-de Savornin Lohman (Ed.),

Slachtoffers van misdrijven: Ontwikkelingen in hulpverlening, Recht en Beleid (pp.11-24).

Arnhem: Gouda Quint.

van Dijk, J.J.M. (2008). Slachtoffers als zondebokken. Apeldoorn-Antwerpen: Maklu.

van Dorsten, T. (2005). Zorg als bedrijf. Planning en Control in de zorgsector.

Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Vanhee, J.-P. (2008). Het beleid over ‘vraaggerichtheid’ als thema in de integrale

jeugdhulp. In K. De Koster, K. De Vos, D., Kerger, G., Roets & R., Roose (Eds.), Handboek

integrale jeugdhulp (Vraaggerichtheid – beleidsopties, pp. 1/1-1/8).

van Lieshout, P.A.H., van der Meij, M.S.S. & de Pree, J.C.I. (Eds.) (2007).

Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Verschelden, G. & Vanthuyne, T. (2006). Sporen voor ondersteuning van

opvoedingssituaties, met bijzondere aandacht voor het perspectief van kinderen en ouders. In

J. Decoene, F. Muny & T. Vanthuyne, G. Verschelden (red.), Samen op een hobbelpaard.

Over preventie en ondersteuning van opvoedingssituaties (pp. 53-90). Antwerpen –

Apeldoorn: Garant.

Vlaamse overheid (2014). Infomoment ‘Met vereende kracht naar een nieuwe

jeugdhulp in Vlaanderen [Studiedag]. Brussel: Departement Welzijn, Volksgezondheid en

Gezin Afdeling Beleidsontwikkeling.

Page 99: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

99

Vlaeminck, H. (2009). U vraagt, wij (ver)draaien. Een kritische casusanalyse over

vraagsturing en vraagverheldering. In K. De Koster, K. De Vos, D. Kerger, G. Roets & R.

Roose (Eds.), Handboek integrale jeugdhulp (Vraaggerichtheid – praktijk, pp. 1/1-1/18).

Voets, J. & Nijs, J. (2009). Over de mazen en het net(werk). De (on)mogelijkheden

om intersectoraal te handelen. In K. De Koster, K. De Vos, D. Kerger, G. Roets & R. Roose

(Eds.), Handboek integrale jeugdhulp (Vraaggerichtheid – Visies en concepten, pp. 2/1-2/20).

Wemmers, J-A. M. (1996). Victims in the criminal justice system. Amsterdam: Kugler

Publications.

Wijers, M. & de Boer, M. (2010). Een keer is genoeg. Verkennend onderzoek naar

secundaire victimisatie van slachtoffers als getuigen in het strafproces. Den Haag: WODC.

Wolhuter, L, Olley, N. & Denham, D. (2009). Victimology: Victimisation and Victim’s

Rights. London, Routledge Cavendish.

Tijdschriftartikelen

Atzmüller, C & Steiner, P.M. (2010). Experimental Vignette Studies in Survey

Research. Methodology, 6 (3), 128-138. Doi: 10.1027/1614 – 2241/a000014

Campbell, R. & Raja, S. (1999). Secondary Victimization of Rape Victims: Insights

From Mental Health Professionals Who Treat Survivors of Violence. Violence and Victims,

14 (3), 261-275.

Campbell, R. (2008). The Psychological Impact of Rape Victims’ Experiences With

the Legal, Medical, and Mental Health Systems. Americal Psychologist, 63(8), 702-717.

Geraadpleegd op 11 juli 2015, op

http://responsesystemspanel.whs.mil/public/docs/meetings/20131107/Background_Materials/

Rebecca_Campbell/Psychological_Impct_Rape_Vctms_Lgl_Med_Ment_2008.pdf

Daems, T. (2005). Slachtoffers, bestraffing en responsiviteit. Recht der werkelijkheid.

Tijdschrift voor de Sociaal Wetenschappelijke Bestudering van het Recht, 26 (2), 65-75.

Leblanc, N (2015). Secundaire traumatisering. Lijden doet lijden. Weliswaar.be, 124,

4-8.

Page 100: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

100

Pemberton, A. (2012). De emotionele hond en zijn rationele staart in recent onderzoek

naar slachtoffers van een misdrijf. Tijdschrift voor Herstelrecht, 11(4), 17-27.

Tacq, J. (2006). Causaliteit in kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Tijdschrift voor

Sociologie, 27, 405-439.

van Dijk, J. (2009). De komende emancipatie van het slachtoffer: naar een verbeterde

rechtspositie voor gedupeerden van misdrijven. Tijdschrift voor Herstelrecht, 9(1), 20-39.

Krantenartikelen

Beckers, L., Van de Perre, K. & Gallasz, P. (3 december 2013). Bijna een op de vijf

Vlaamse kinderen heeft gescheiden ouders. De Morgen. Geraadpleegd via

http://www.demorgen.be

Belga ( 27 maart 2014). Minder criminele jongeren maar meer problematische

opvoedingssituaties. De Morgen. Geraadpleegd via http://www.demorgen.be

Belga (4 juni 2015). CLB heeft geen tijd meer om leerlingen te begeleiden. Knack.

Geraadpleegd via http://www.knack.be

Delepeleire, Y. (15 januari 2008). Instellingskinderen zijn niet allemaal criminelen.

‘De bijzondere jeugdzorg is niet gebaat bij spektakelverhalen. Niet al onze jongeren zijn

criminelen of moordenaars. Dat is een minderheid’. De Standaard. Geraadpleegd via

http://www.vlaamswelzijnsverbond.be

Theunynck, T. (27 maart 2015). Deze kinderen zijn de toekomst: open brief aan de

beleidsmakers. De wereldmorgen. Geraadpleegd via http://www.dewereldmorgen.be

Vanhecke, N & Beel, V. (16 juni 2015). Vandeurzen stuurt jeugdhulp grondig bij. De

Standaard. Geraadpleegd via http://www.standaard.be

Verstraeten, E. (27 mei 2015). Integrale Jeugdhulp is regelrechte nachtmerrie. De

wereldmorgen. Geraadpleegd via http://www.dewereldmorgen.be

Page 101: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

101

Internetbronnen

Agentschap Jongerenwelzijn (2014a). Intersectorale toegangspoort. Geraadpleegd op

7 juli 2015, op http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/jeugdhulp/intersectorale-

toegangspoort/

Agentschap Jongerenwelzijn (2014b). Ondersteuningscentrum Jeugdzorg.

Geraadpleegd op 8 december 2014, op

http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/jeugdhulp/ondersteuningscentrum-jeugdzorg/

Agentschap Jongerenwelzijn (2014c). Regelgeving. Geraadpleegd op 8 december

2014, op http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/over-ons/regelgeving/

Agentschap Jongerenwelzijn (2014d). Start integrale jeugdhulp. Geraadpleegd op 11

maart 2015, op https://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/nieuws/2014/2/28/start-integrale-

jeugdhulp/

Agentschap Jongerenwelzijn (2015). Minister Vandeurzen kiest voor integrale

jeugdhulp. Geraadpleegd op 20 juni 2015, op

http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/nieuws/2015/6/16/integrale-jeugdhulp/

Agentschap Jongerenwelzijn professionelen (2015). Intersectorale toegangspoort.

Geraadpleegd op 7 juli 2015, op

http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/professionelen/jeugdhulpaanbieders/intersectorale-

toegangspoort/

Belgische Federale Overheidsdiensten (2012). Portaal belgium.be. Informatie en

diensten van de overheid. De Gemeenten. Geraadpleegd op 27 juni 2015, op

http://www.belgium.be/nl/over_belgie/overheid/gemeenten/

Berghmans, M. (2015). Het gedeeld beroepsgeheim in de integrale jeugdhulp.

Geraadpleegd op 4 augustus 2015, op

http://www.jeugdrecht.be/?action=artikel_detail&artikel=86

CAW Groep vzw (2013). CAW versterkt welzijn. Geraadpleegd op 27 juni 2015, op

http://www.caw.be/organisatie

Dufromont, R. (2014). Vernieuwde jeugdhulp: betekenis voor het onderwijsveld?

[Powerpoint Presentatie]. Geraadpleegd op 8 juli 2015, op

Page 102: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

102

http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/ijh/vlaanderen/infomomenten_vorming/Paginas/Docume

nten.aspx

Fargion, S. (2007). Synergies and tensions in child protection and parent support:

Insights from the Italian case. Geraadpleegd op 4 maart 2014

http://www.asu.edu/distinguishedprofessor/haskell/images/haskell07.pdf

Federale Overheidsdienst Justitie (2013). Arrondissementen. Geraadpleegd op 14

maart 2015, op

http://justitie.belgium.be/nl/rechterlijke_orde/hervorming_justitie/arrondissementen/

Heps, R. (2013). Decreet Integrale Jeugdhulp in Staatsblad [Nieuwsbrief].

Geraadpleegd op 15 november 2014, op http://www.ordeexpress.be/artikel/47/347/decreet-

integrale-jeugdhulp-in-staatsblad

Karmen, A. (2014). Victimology. Geraadpleegd op 9 juli 2015, op

http://www.britannica.com/science/victimology

Movisie (2015). 7 tips om ouders en jongeren te betrekken bij jeugdhulpbeleid.

Ervaringen uit de regio Holland Rijnland. Geraadpleegd op 2 juli 2015, op

https://www.movisie.nl/artikel/7-tips-om-ouders-jongeren-te-betrekken-jeugdhulpbeleid

Openbaar Ministerie (2011). Parketten, auditoren en COIV. Geraadpleegd op 17

februari 2014 http://www.om-mp.be/page/168/1/parketten_auditoraten_en_coiv.html

Parket Kortrijk (z.d.). Het parket te Kortrijk. Geraadpleegd op 16 februari 2014

http://www.parketkortrijk.be/index.php?id=353

Politiezone Vlas (2012). Politiezorg. Geraadpleegd op 1 juli 2015, op

http://www.pzvlas.be/index.php?id=46

Poppe, L. (2014). Cijfergegevens van de voorstartfase (16/09/2013 – 28/02/2014) en

toekomstgerichte aanbevelingen met betrekking tot de implementatie van het nieuwe

jeugdhulplandschap. Rapport van de regionale steurgroep Integrale Jeugdhulp Oost-

Vlaanderen. Geraadpleegd op 14 juli 2015, op

http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/ijh/vlaanderen/voorstartregio/Documents/20140320_Ein

drapportage_VoorstartfaseIJHOvl%20_Cijfergegevens%20en%20toekomstgerichte%20aanbe

velingen.pdf

Page 103: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

103

Sénat de Belgique (2010). Annales n° 4-108 : Demande d'explications de Mme Els

Van Hoof au ministre de la Justice sur «les magistrats de référence en matière de moeurs» (nº

4-1339). Geraadpleegd op 24 maart 2014

http://www.senate.be/www/?MIval=/consulteren/publicatie2&BLOKNR=48&COLL=H&LE

G=4&NR=108&SUF=&VOLGNR=&LANG=fr

Van den Bussche, H. (2014). Een nieuw decreet…Nieuwe uitdagingen in de

jeugdhulpverlening. Geraadpleegd op 7 juli 2015, op

http://www.bwr.be/upload/BWN204_Integrale.pdf

Vandeurzen, J. (2015). De keuze voor integrale jeugdhulp. Geraadpleegd op 20 juni

2015, op

http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/assets/docs/nieuws/2015/6/16/jeugdhulp_16062015

.pdf

Vlaamse overheid (2012). Integrale Jeugdhulp. De krachtlijnen van het nieuwe

decreet [brochure]. Geraadpleegd op 16 november 2014, op

http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/assets/docs/publicaties/integrale-

jeugdhulp/brochure_met-vereende-krachten.pdf

Vlaams Parlement (2011). Maatschappelijke beleidsnota Jeugdzorg. Geraadpleegd op

12 maart 2015, op https://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2010-2011/g1190-1.pdf

Vlaamse Regering (2015). Vertrouwen in gedeelde zorg versterkt hervorming

Integrale Jeugdhulp. Geraadpleegd op 20 juni 2015, op

http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/assets/docs/nieuws/2015/6/16/150615_IJH_PB.pdf

Vzw Steunpunt Jeugdhulp (2015). BINC. Geraadpleegd op 7 juli 2015, op

http://www.steunpuntjeugdhulp.be/?action=onderdeel&onderdeel=148

Page 104: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

104

Bijlagen

1. Introductiemail

Geachte, Ik, Julie Vandenbulcke, ben masterstudente criminologie aan de Universiteit Gent. Na mijn stage vorig academiejaar bij het jeugdparket te Kortrijk, bleef mijn interesse groeien voor de bijzondere jeugdzorg, de integrale jeugdhulp. Daarom koos ik er dan ook voor om rond dit thema mijn masterproef (thesis) te schrijven. Meer specifiek zou ik graag zicht krijgen op de afhandeling en begeleiding van jongeren in een VOS op het niveau van het ondersteuningscentrum jeugdzorg. Hierbij had ik graag enkele consulenten geïnterviewd waarbij ik gebruik zal maken van een aantal fictieve casussen. De titel van mijn masterproef luidt als volgt: ‘Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de gevolgen en uitdagingen bij het werken met kinderen in een verontrustende situatie.’ Graag had ik u willen vragen of u en uw collega's hieraan zouden willen mee werken. Ik zou deze interviews eind februari, begin maart 2015 plannen. Ik probeerde uw dienst te bereiken op het nummer 056 26 58 60 zoals aangegeven op de website van jullie dienst. Maar kreeg hierbij geen gehoor omdat dit nummer niet in gebruik zou zijn. Alvast bedankt voor uw tijd. Hoogachtend, Julie Vandenbulcke

Page 105: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

105

2. Vignette

2.1. Casus Jeugdparket

FACULTEIT

RECHTSGELEERDHEID

Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen bij het werken met kinderen en jongeren in een

verontrustende situatie.

Parketcriminoloog

Een 17-jarige jongen is herhaaldelijk betrokken bij gevechten op school daarbij is er de laatste

weken ook sprake van een spijbelproblematiek. De jongere en zijn burgerlijk aansprakelijke

ouders worden uitgenodigd op het parket voor een gesprek met de parketcriminoloog. Een

half uur voor aanvang is de moeder reeds aanwezig en vertelt dat ze niets afwist van deze

feiten en ze al enkele maanden haar zoon niet meer gezien heeft. De jongen zou niet langer

naar zijn moeder willen gaan ondanks de uitspraak van de jeugdrechter mbt. het co-

ouderschap. De criminoloog beslist om het verhaal van vader en zoon af te wachten voor er

voorbarige conclusies worden getrokken. Tijdens dit gesprek blijkt dat de zoon erg

afhankelijk is van de vader en zelf geen eigen mening heeft. Sinds een aantal maanden, sinds

het co-ouderschap werd uitgesproken, houdt de vader zijn zoon systematisch thuis van school,

weg van zijn moeder en maakt haar ook zwart bij haar eigen kinderen.

Page 106: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

106

2.2. Casus Ondersteuningscentrum jeugdzorg

FACULTEIT

RECHTSGELEERDHEID

Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen bij het werken met kinderen en jongeren in een

verontrustende situatie.

Melding door oudste kind van het gezin bij Ocj

De middelste dochter (14 jaar) van een gezin met vijf kinderen komt in het Ocj zelf klacht

indienen tegen haar ouders na advies van de moeder van een vriendin. Ze vertelt het volgende

over haar thuissituatie: mijn ouders maken constant ruzie, papa slaapt op de zetel ondanks dat

hij elke dag vroeg op moet om te gaan werken, mama werkt niet maar laat toch het

huishouden en de verzorging van haar andere kinderen (één van de kinderen heeft ADD) over

aan haar dochter, dit volgens de dochter doordat haar moeder reeds vroeg in de morgen

alcohol drinkt. Naast het feit dat haar ouders het huishouden en de verzorging van haar

jongere broer en zus aan haar over laten, heeft ze het gevoel dat ze achteruit wordt geschoven

ten aanzien van de anderen. Ze zegt vaak bij haar oudere broer en zus tijd door te brengen om

zo te ontkomen aan de ruzies en het huishoudelijk werk thuis. Maar wanneer ze dit doet, voelt

ze zich schuldig ten aan zien van haar jongere broer en zus omdat ze het gevoel heeft dat ze

hen hierdoor in de steek laat. Men beslist om dit te onderzoeken en neemt contact op met de

ouders en plannen een huisbezoek.

Wanneer deze dag is aangebroken, wordt de consulent vriendelijk onthaald door de jongste

zoon (met ADD). De kinderen, ouders en het huis zien er verzorgd en gelukkig uit. Bij het

binnentreden in de woning merkt de consulent op dat moeder net de afwas aan het doen is.

Het ziet ernaar uit dat vader samen met de kinderen een gezelschapsspel aan het spelen is, de

oudste dochter bevestigd dit en verteld erbij dat ze dit spel heeft gekregen als dank voor al

haar hulp in het huishouden. De ouders beamen dat ze een moeilijke periode achter de rug

hebben, maar nu dat moeder een nieuwe job heeft gevonden zien ze het terug zitten en zijn de

gemoederen bedaart. Daarbij vertellen de ouders dat het niet de eerste keer is dat de dochter

verhaaltjes ‘verzint’ om de aandacht op haar te richten.

Wat als hier een show wordt opgevoerd? Wat als blijkt dat de kinderen (vooral de oudste

dochter) werden omgekocht met het nieuwe speelgoed zodat zij zouden laten blijken dat alles

toch goed gaat? Wat als blijkt dat de oudste dochter wel degelijk de situatie zo ervaart omdat

ze niet om kan met de extra aandacht die haar broer met ADD krijgt? Is het een goed om de

kinderen/ dochter bij hun oudere broer/zus te laten verblijven? Zorgt dit niet voor

loyaliteitsproblemen? Zij dienen niet enkel de rol van hun ouders over te nemen, ze dienen

ook de broer/zus rol te bekleden, enz. Is een pleeggezin een optie?

Page 107: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

107

3. Informatiebrief

FACULTEIT

RECHTSGELEERDHEID

Informatiebrief

Titel van het onderzoek

Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en

gevolgen bij het werken met kinderen en jongeren in een verontrustende situatie.

Inleiding

Ter voltooiing van mijn opleiding master in de criminologische wetenschappen, heb ik ervoor

gekozen om min masterproef te wijden aan het thema secundaire victimisatie bij kinderen en

jongeren in een verontrustende situatie. De titel van mijn masterproef luidt als volgt:

‘Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en

gevolgen bij het werken met kinderen en jongeren in een verontrustende situatie.’ Om het

empirische onderdeel van dit onderzoek kracht bij te zetten, koos ik ervoor om een aantal

consulenten van het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg van Kortrijk, Roeselare en Gent

alsook de parketcriminologen van het Openbaar Ministerie van Oost-Vlaanderen afdeling

Gent te interviewen. Er is voor deze beide groepen respondenten gekozen omdat zij

criminologische het meest relevant lijken in het onderzoek naar het werken met kinderen en

jongeren in een VOS. Alsook hoopt men op deze manier de dynamiek en de uitdagingen

tussen deze beide instanties bloot te kunnen leggen. De tijdsinschatting van het interview

bedraagt één uur en zal plaats vinden binnen de organisaties.

Het doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is nagaan of er in de fase van de opsporing, meer bepaald op

niveau van het jeugdparket en het Ondersteuningscentrum Jeugdhulp sprake is van secundaire

victimisatie bij de kinderen, jongeren en hun gezin. Uit praktische en ethische overwegingen

werd er voor gekozen om niet de kinderen en jongeren zelf te benaderen maar te werken met

casussen. Aan de hand van deze casussen die voorgelegd worden aan de respondenten wordt

gepoogd om de uitdagingen en problemen in het kader van secundaire victimisatie in een

VOS bloot te leggen. Hierbij wordt zowel het beleidsniveau als de uitvoering van de

richtlijnen in de praktijk verwerkt in de casussen en de open vragen die ter inleiding zullen

worden gesteld in het interview. Gezien het decreet IJH slechts een korte tijd in gebruik is

genomen, is het niet mogelijk om reeds van een evaluatie te spreken noch om de

onderzoeksresultaten te koppelen aan eerder verschenen literatuur. Het uitgangspunt van dit

Page 108: Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. · FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Secundaire victimisatie in de fase van de opsporing. Onderzoek naar de uitdagingen en gevolgen

108

onderzoek is dan ook niet om pasklare antwoorden te geven op de uitdagingen die

voortvloeien uit de interviews, maar wel om het bewustzijn van de mogelijkheid van

secundaire victimisatie bij de betrokken actoren aan te wakkeren.

Als respondent, zult u evenwel geen uitgesproken voordeel ervaren door uw deelname aan dit

onderzoek. Doch kan u het aanzien als een manier om stil te staan bij de mogelijkheid tot

secundaire victimisatie en uw rol hierbij als consulent dan wel als parketcriminoloog.

Daarnaast wordt er de mogelijkheid geboden om uw mening te formuleren omtrent het thema.

Tijdens de verwerking van het interview en de onderzoeksresultaten wordt uw privacy

gegarandeerd. Wat in de masterproef geschreven wordt, zal op geen enkele manier

toegeschreven kunnen worden aan u als persoon. De transcriptie van het interview kunnen

enkel worden ingekeken door de student en zullen na voltooiing van de masterproef

verwijdert worden. De tijdsinschatting voor het interview bedraagt één uur waarbij verwacht

wordt dat dit interview zal volstaan om de benodigde informatie te verzamelen. Doch wordt er

gevraagd naar de mogelijkheid om telefonisch dan wel digitaal contact op te nemen indien er

nadien nog vragen rijzen bij de onderzoeker. Indien de respondent dit wenst, is het mogelijk

om een exemplaar van de masterproef ter goedkeuring, dan wel na afronding, te bezorgen. De

deelname aan dit onderzoek is geheel vrijwillig waardoor u zonder opgave van reden steeds

kan stoppen met het interview.