schemamuziek

1
Kerndoelen Kunstzinnige Oriëntatie 54. De leerlingen leren beel- den, taal, muziek, spel en beweging te gebruiken om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren. 55. De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren. 56. De leerlingen vewerven enige kennis over en krij- gen waardering voor aspecten van cultureel erf- goed. Kerndoelen Leergebied Kunst en cultuur 48. De leerling leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de zeggings- kracht van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te pas- sen om eigen gevoelens uit te drukken, ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en commu- nicatie te bewerkstelligen. 49. De leerling leert eigen kunstzinnig werk, alleen of als deelnemer in een groep, aan derden te pre- senteren. 50. De leerling leert, op grond van enige achtergrondken- nis, te kijken naar beelden- de kunst, te luisteren naar muziek en te kijken en luisteren naar theater-, dans- en filmvoorstellin- gen. 51. De leerling leert, met behulp van visuele of auditieve middelen, ver- slag te doen van deelname aan kunstzinnige activitei- ten (als toeschouwer en als deelnemer). 52. De leerling leert monde- ling of schriftelijk te reflecteren op eigen werk en werk van anderen, waaronder kunstenaars. Primair onderwijs Onderbouw VO Domein A: Culturele activiteiten 1. De kandidaat heeft actief deelgenomen aan tenminste 6 (havo), respectievelijk 8 (vwo) culturele activiteiten. De culturele activiteiten zijn gespreid naar de verschillende kunstdisciplines in beeldende vormgeving, dans, drama, literatuur en muziek. Domein B: Kennis van kunst en cultuur 2. De kandidaat kan vorm, inhoud, functie en historische achtergronden aangeven van kunstuitingen en daarbij ingaan op: - onderlinge relaties tussen deze aspecten; - relaties tussen kunstdisciplines; - invloeden die (sub)culturen op elkaar kun- nen hebben. Domein C: Praktische activiteiten 3. De kandidaat heeft actief deelgenomen aan praktische activiteiten gericht op het maken van een eigen werkstuk of productie binnen een of meer kunstdisciplines. Domein D: Reflectie 4. De kandidaat kan met betrekking tot de cul- turele activiteiten: - verslag doen van zijn ervaringen, interpre- taties en waarderingen; - deze toelichten onder verwijzing naar vorm, inhoud, functie en historische achtergron- den; - deze koppelen aan ervaringen met prakti- sche activiteiten; - aan de hand daarvan reflecteren op zijn keuzen en zijn ervaringen. Klas 3 CKV 1 De examenstof Domein A: Vaardigheden 1. De kandidaat kan: - de belangrijkste termen en begrippen han- teren uit de kunstdisciplines beeldende vormgeving, dans, drama en muziek die voorwaardelijk zijn voor adequate receptie en reflectie, en noodzakelijk voor begrip van verbanden tussen kunst en cultuur; - informatie over kunst en cultuur herken- nen, benoemen en toepassen om verban- den aan te geven; - bij het reflecteren bronnenmateriaal op een adequate wijze hanteren; - overeenkomsten en verschillen noemen en beargumenteren met betrekking tot het beschouwingsapparaat bij de vier kunstdis- ciplines (alleen vwo). Domein B: Invalshoeken voor reflectie Subdomein B1: Kunst en religie, levens- beschouwing 2. De kandidaat kan aangeven met welke visies, doelen, middelen en inhouden de kunsten religieuze en/of levensbeschouwe- lijke uitgangspunten vertolken. Subdomein B2: Kunst en esthetica 3. De kandidaat kan aangeven welke ideeën over schoonheid in kunst en kunstwaarde- ring een rol spelen. Subdomein B3: Kunstenaar en opdrachtge- ver; politieke en economische macht 4. De kandidaat kan aangeven welke invloed opdrachtgevers en politieke ideeën hebben op de rol en de inhoud van kunst en op de positie van de kunstenaar. Subdomein B4: Kunst en vermaak 5. De kandidaat kan aangeven hoe vorm en inhoud bepaald worden door de vermaaks- functies van kunst in relatie tot het daarbij betrokken publiek. Subdomein B5: Kunst, wetenschap en techniek 6. De kandidaat kan aangeven hoe kunst en wetenschap/techniek op elkaar inwerken. Subdomein B6: Kunst intercultureel 7. De kandidaat kan aangeven hoe Westerse en niet-Westerse kunst en cultuur elkaar wederzijds beïnvloeden. Domein C: Onderwerpen 8. De kandidaat kan de eindtermen van domein A en B toepassen op voorbeelden uit de volgende onderwerpen: - de cultuur van de kerk in de elfde tot en met veertiende eeuw; - de hofcultuur in de zestiende en zeventien- de eeuw; - de burgerlijke cultuur van Nederland in de zeventiende eeuw; - de cultuur van Romantiek en realisme in de negentiende eeuw; - de cultuur van het moderne in de eerste helft van de twintigste eeuw; - de massacultuur vanaf 1950. Domein A: Vaktheorie Subdomein A1: Waarnemen en weten 1. De kandidaat kan: - een muzieknotatie volgen; - klinkende eenvoudige ritmes en melodie- fragmenten noteren; - muzikale aspecten onderscheiden, herken- nen en benoemen naar aanleiding van klinkende voorbeelden. Subdomein A2: Analyseren en interpreteren 2. De kandidaat kan: - muzikale structuren analyseren naar aan- leiding van klinkende voorbeelden; - muzikale processen interpreteren; - zijn muzikale beleving in verband brengen met de muzikale aspecten, betekenissen en functies van muziek. Subdomein A3: Muziek en cultuur 3. De kandidaat kan: - historische ordening aanbrengen in de ont- wikkeling van muzikale vormen en genres; - hem bekende werken plaatsen in de ont- wikkelingslijn van muzieksoorten, in een geografische regio en een maatschappelijke context en kan daarbij verbanden leggen tussen cultuurhistorische perioden; - hem onbekende werken plaatsen op basis van culturele, stilistische, vormtechnische en muziekhistorische argumenten. Domein B: Praktijk Subdomein B1: Zingen en spelen 4. De kandidaat kan: - een gevarieerd repertoire uitvoeren van één- en meerstemmige vocale en/of instru- mentale muziek; - onvoorbereid een melodie/muziekstuk spe- len. Subdomein B2: Improviseren en componeren 5. De kandidaat kan muziek improviseren en componeren, vanuit een probleemstelling en met weloverwogen gebruik van muzika- le materialen en middelen. Domein C: Oriëntatie op studie en beroep 6. De kandidaat kan aangeven in welke ver- volgopleidingen muziek een rol speelt, en in hoeverre hij kan en wil deelnemen aan deze vervolgopleidingen. CKV 2 De examenstof CKV 3 muziek Havo CKV 3 muziek VWO Domein A: Vaktheorie Subdomein A1: Waarnemen en weten 1. De kandidaat kan: - een muzieknotatie en een partituur volgen; - klinkende eenvoudige ritmes en melodie- fragmenten noteren; - muzikale aspecten onderscheiden, herken- nen en benoemen naar aanleiding van klinkende voorbeelden. Subdomein A2: Analyseren en interpreteren 2. De kandidaat kan: - muzikale structuren analyseren naar aan- leiding van klinkende voorbeelden; - muzikale processen interpreteren; - zijn muzikale beleving in verband brengen met de muzikale aspecten, betekenissen en functies van muziek. Subdomein A3: Muziek en cultuur 3. De kandidaat kan: - historische ordening aanbrengen in de ontwikkeling van muzikale vormen en genres; - hem bekende werken plaatsen in de ont- wikkelingslijn van muzieksoorten, in een geografische regio en een maatschappe- lijke context en kan daarbij verbanden leggen tussen cultuurhistorische perioden; - hem onbekende werken plaatsen op basis van culturele, stilistische, vormtechnische en muziekhistorische argumenten. Domein B: Praktijk Subdomein B1: Zingen en spelen 4. De kandidaat kan: - een gevarieerd repertoire uitvoeren van één- en meerstemmige vocale en/of instrumentale muziek; - onvoorbereid een melodie/muziekstuk spelen. Subdomein B2: Improviseren en componeren 5. De kandidaat kan muziek improviseren en componeren, vanuit een probleemstelling en met weloverwogen gebruik van muzi- kale materialen en middelen. Domein C: Oriëntatie op studie en beroep 6. De kandidaat kan aangeven in welke ver- volgopleidingen muziek een rol speelt, en in hoeverre hij kan en wil deelnemen aan deze vervolgopleidingen.

description

schema

Transcript of schemamuziek

Page 1: schemamuziek

Kerndoelen KunstzinnigeOriëntatie

54.De leerlingen leren beel-den, taal, muziek, spel enbeweging te gebruiken omer gevoelens en ervaringenmee uit te drukken en omer mee te communiceren.

55.De leerlingen leren opeigen werk en dat vananderen te reflecteren.

56.De leerlingen vewervenenige kennis over en krij-gen waardering vooraspecten van cultureel erf-goed.

Kerndoelen Leergebied Kunsten cultuur

48. De leerling leert door hetgebruik van elementairevaardigheden de zeggings-kracht van verschillendekunstzinnige disciplines teonderzoeken en toe te pas-sen om eigen gevoelens uitte drukken, ervaringen vastte leggen, verbeeldingvorm te geven en commu-nicatie te bewerkstelligen.

49.De leerling leert eigenkunstzinnig werk, alleenof als deelnemer in eengroep, aan derden te pre-senteren.

50. De leerling leert, op grondvan enige achtergrondken-nis, te kijken naar beelden-de kunst, te luisteren naarmuziek en te kijken enluisteren naar theater-,dans- en filmvoorstellin-gen.

51. De leerling leert, metbehulp van visuele ofauditieve middelen, ver-slag te doen van deelnameaan kunstzinnige activitei-ten (als toeschouwer en alsdeelnemer).

52.De leerling leert monde-ling of schriftelijk tereflecteren op eigen werken werk van anderen,waaronder kunstenaars.

Primair onderwijs Onderbouw VO

Domein A: Culturele activiteiten1. De kandidaat heeft actief deelgenomen aan

tenminste 6 (havo), respectievelijk 8 (vwo)culturele activiteiten.

De culturele activiteiten zijn gespreid naar deverschillende kunstdisciplines in beeldendevormgeving, dans, drama, literatuur en muziek.

Domein B: Kennis van kunst en cultuur2. De kandidaat kan vorm, inhoud, functie en

historische achtergronden aangeven vankunstuitingen en daarbij ingaan op:

- onderlinge relaties tussen deze aspecten;- relaties tussen kunstdisciplines;- invloeden die (sub)culturen op elkaar kun-

nen hebben.

Domein C: Praktische activiteiten3. De kandidaat heeft actief deelgenomen aan

praktische activiteiten gericht op het makenvan een eigen werkstuk of productie binneneen of meer kunstdisciplines.

Domein D: Reflectie4. De kandidaat kan met betrekking tot de cul-

turele activiteiten:- verslag doen van zijn ervaringen, interpre-

taties en waarderingen;- deze toelichten onder verwijzing naar vorm,

inhoud, functie en historische achtergron-den;

- deze koppelen aan ervaringen met prakti-sche activiteiten;

- aan de hand daarvan reflecteren op zijnkeuzen en zijn ervaringen.

Klas 3 CKV 1 De examenstof

Domein A: Vaardigheden1. De kandidaat kan:- de belangrijkste termen en begrippen han-

teren uit de kunstdisciplines beeldendevormgeving, dans, drama en muziek dievoorwaardelijk zijn voor adequate receptieen reflectie, en noodzakelijk voor begripvan verbanden tussen kunst en cultuur;

- informatie over kunst en cultuur herken-nen, benoemen en toepassen om verban-den aan te geven;

- bij het reflecteren bronnenmateriaal op eenadequate wijze hanteren;

- overeenkomsten en verschillen noemen enbeargumenteren met betrekking tot hetbeschouwingsapparaat bij de vier kunstdis-ciplines (alleen vwo).

Domein B: Invalshoeken voor reflectieSubdomein B1: Kunst en religie, levens-beschouwing2. De kandidaat kan aangeven met welke

visies, doelen, middelen en inhouden dekunsten religieuze en/of levensbeschouwe-lijke uitgangspunten vertolken.

Subdomein B2: Kunst en esthetica3. De kandidaat kan aangeven welke ideeën

over schoonheid in kunst en kunstwaarde-ring een rol spelen.

Subdomein B3: Kunstenaar en opdrachtge-ver; politieke en economische macht4. De kandidaat kan aangeven welke invloed

opdrachtgevers en politieke ideeën hebbenop de rol en de inhoud van kunst en op depositie van de kunstenaar.

Subdomein B4: Kunst en vermaak5. De kandidaat kan aangeven hoe vorm en

inhoud bepaald worden door de vermaaks-functies van kunst in relatie tot het daarbijbetrokken publiek.

Subdomein B5: Kunst, wetenschap en techniek6. De kandidaat kan aangeven hoe kunst en

wetenschap/techniek op elkaar inwerken.Subdomein B6: Kunst intercultureel7. De kandidaat kan aangeven hoe Westerse

en niet-Westerse kunst en cultuur elkaarwederzijds beïnvloeden.

Domein C: Onderwerpen8. De kandidaat kan de eindtermen van

domein A en B toepassen op voorbeeldenuit de volgende onderwerpen:

- de cultuur van de kerk in de elfde tot enmet veertiende eeuw;

- de hofcultuur in de zestiende en zeventien-de eeuw;

- de burgerlijke cultuur van Nederland in dezeventiende eeuw;

- de cultuur van Romantiek en realisme inde negentiende eeuw;

- de cultuur van het moderne in de eerstehelft van de twintigste eeuw;

- de massacultuur vanaf 1950.

Domein A: VaktheorieSubdomein A1: Waarnemen en weten1. De kandidaat kan:- een muzieknotatie volgen;- klinkende eenvoudige ritmes en melodie-

fragmenten noteren;- muzikale aspecten onderscheiden, herken-

nen en benoemen naar aanleiding vanklinkende voorbeelden.

Subdomein A2: Analyseren en interpreteren2. De kandidaat kan:- muzikale structuren analyseren naar aan-

leiding van klinkende voorbeelden;- muzikale processen interpreteren;- zijn muzikale beleving in verband brengen

met de muzikale aspecten, betekenissen enfuncties van muziek.

Subdomein A3: Muziek en cultuur3. De kandidaat kan:- historische ordening aanbrengen in de ont-

wikkeling van muzikale vormen en genres;- hem bekende werken plaatsen in de ont-

wikkelingslijn van muzieksoorten, in eengeografische regio en een maatschappelijkecontext en kan daarbij verbanden leggentussen cultuurhistorische perioden;

- hem onbekende werken plaatsen op basisvan culturele, stilistische, vormtechnischeen muziekhistorische argumenten.

Domein B: PraktijkSubdomein B1: Zingen en spelen4. De kandidaat kan:- een gevarieerd repertoire uitvoeren van

één- en meerstemmige vocale en/of instru-mentale muziek;

- onvoorbereid een melodie/muziekstuk spe-len.

Subdomein B2: Improviseren en componeren5. De kandidaat kan muziek improviseren en

componeren, vanuit een probleemstellingen met weloverwogen gebruik van muzika-le materialen en middelen.

Domein C: Oriëntatie op studie en beroep6. De kandidaat kan aangeven in welke ver-

volgopleidingen muziek een rol speelt, enin hoeverre hij kan en wil deelnemen aandeze vervolgopleidingen.

CKV 2 De examenstof CKV 3 muziek Havo CKV 3 muziek VWO

Domein A: VaktheorieSubdomein A1: Waarnemen en weten1. De kandidaat kan:- een muzieknotatie en een partituur volgen;- klinkende eenvoudige ritmes en melodie-

fragmenten noteren;- muzikale aspecten onderscheiden, herken-

nen en benoemen naar aanleiding vanklinkende voorbeelden.

Subdomein A2: Analyseren en interpreteren2. De kandidaat kan:- muzikale structuren analyseren naar aan-

leiding van klinkende voorbeelden;- muzikale processen interpreteren;- zijn muzikale beleving in verband brengen

met de muzikale aspecten, betekenissen enfuncties van muziek.

Subdomein A3: Muziek en cultuur3. De kandidaat kan:- historische ordening aanbrengen in de

ontwikkeling van muzikale vormen engenres;

- hem bekende werken plaatsen in de ont-wikkelingslijn van muzieksoorten, in eengeografische regio en een maatschappe-lijke context en kan daarbij verbandenleggen tussen cultuurhistorische perioden;

- hem onbekende werken plaatsen op basisvan culturele, stilistische, vormtechnischeen muziekhistorische argumenten.

Domein B: PraktijkSubdomein B1: Zingen en spelen4. De kandidaat kan:- een gevarieerd repertoire uitvoeren van

één- en meerstemmige vocale en/ofinstrumentale muziek;

- onvoorbereid een melodie/muziekstukspelen.

Subdomein B2: Improviseren encomponeren5. De kandidaat kan muziek improviseren en

componeren, vanuit een probleemstellingen met weloverwogen gebruik van muzi-kale materialen en middelen.

Domein C: Oriëntatie op studie en beroep6. De kandidaat kan aangeven in welke ver-

volgopleidingen muziek een rol speelt, enin hoeverre hij kan en wil deelnemen aandeze vervolgopleidingen.