Samenvatting IB deel 2

37
Samenvatting Internationale Betrekkingen Deel 2 Jackson & Sorensen H7 IPE: Classical Theories Internationale Politieke Economie is een theorie die ervan uitgaat dat in de in context een complexe interactie tussen politiek en economie is. In tegenstelling to theorieën ligt de focus op welvaart en armoede, op wie wat krijg in het internation In de jaren ’50 en ’60 werd politiek en economie geïsoleerd van elkaar g voornamelijk bekeken in termen van macht, conflict en samenwerking. Dit k Wereldoorlogen, de Koude Oorlog en het kapitalisme. In de jaren ’70 veranderd deze houding: Ten eerste omdat het Bretton Woods systeem tekenen van crises vertoonde door de oorlo Vietnam (heel duur) en er was de oliecrisis. Ten tweede had dekolonisatie voor nieuwe, zwakke staten gezorgd. Deze staten Nieuwe Internationale Economische Orde met nieuwe regels. Ten derde zorgde het einde van de Koude Oorlog voor extra nadruk op de connecties tu politiek en economie. Oud Sovjetunie landen wilden politieke en economische integra De drie belangrijke IPE-theorieën zijn: mercantilisme, economisch liberalisme en ma Mercantilisme is een theorie die ten grondslag aan het ontstaan van de mod staten in de 16 e en 17 e eeuw ligt. Economie is in deze theorie een middel van internationale economie wordt gezien als een zero-sum-game , als een arena van conflict tussen belangen. Dit is ook terug te zien in het neorealisme. Goedaardig mercanitilisme defensief, beleid om nationale veiligheid te garanderen geen negatieve effecten voor anderen. Kwaadaardig mercantilisme – offensief, exploitatie van de politieke economie via beleid. Volgens het mercantilisme is er sprake van een positieve feedback loop t sterkte en militaire-politieke macht. De liberale visie stelt juist dat e tussen een economisch sterke staat en een militaire sterke staat. De inhoud van het mercantilistisch beleid is veranderd: - 16 e eeuw (Spanje) opeenhoping van goud en zilver - Nederlandse Gouden Eeuw handelsbalans positief - Industriële Revolutie in Groot Brittannië industrialisatie Het mercantilisme is voornamelijk populair in landen die achterbleven op mercantilisten zijn: Alexander Hamilton (founding father) en Friedrich List (econoo Nu is het mercantilisme vooral te zien in ontwikkelende landen in Oost-A samen gezien met een sterke staat die een grote rol speelt bij de economische ontwi Economisch liberalisme is een reactie op het mercantilisme. Het wijst het idee dat eco ondergeschikt is aan de politiek af.

description

J&S: H7,10,11 - McCormick: H6,7,8,9 - Grevi - Nye&Keohane - Rist.

Transcript of Samenvatting IB deel 2

Samenvatting Internationale Betrekkingen Deel 2Jackson & Sorensen H7 IPE: Classical TheoriesInternationale Politieke Economie is een theorie die ervan uitgaat dat in de internationale context een complexe interactie tussen politiek en economie is. In tegenstelling tot andere IBtheorien ligt de focus op welvaart en armoede, op wie wat krijg in het internationale systeem. In de jaren 50 en 60 werd politiek en economie gesoleerd van elkaar gezien. De IB werd voornamelijk bekeken in termen van macht, conflict en samenwerking. Dit kwam door de Wereldoorlogen, de Koude Oorlog en het kapitalisme. In de jaren 70 veranderd deze houding: Ten eerste omdat het Bretton Woods systeem tekenen van crises vertoonde door de oorlog in Vietnam (heel duur) en er was de oliecrisis. Ten tweede had dekolonisatie voor nieuwe, zwakke staten gezorgd. Deze staten wilden een Nieuwe Internationale Economische Orde met nieuwe regels. Ten derde zorgde het einde van de Koude Oorlog voor extra nadruk op de connecties tussen politiek en economie. Oud Sovjetunie landen wilden politieke en economische integratie. De drie belangrijke IPE-theorien zijn: mercantilisme, economisch liberalisme en marxisme. Mercantilisme is een theorie die ten grondslag aan het ontstaan van de moderne soevereine staten in de 16e en 17e eeuw ligt. Economie is in deze theorie een middel van politiek. De internationale economie wordt gezien als een zero-sum-game, als een arena van conflict tussen belangen. Dit is ook terug te zien in het neorealisme. Goedaardig mercanitilisme defensief, beleid om nationale veiligheid te garanderen geen negatieve effecten voor anderen. Kwaadaardig mercantilisme offensief, exploitatie van de politieke economie via expansief beleid. Volgens het mercantilisme is er sprake van een positieve feedback loop tussen economische sterkte en militaire-politieke macht. De liberale visie stelt juist dat er gekozen moet worden tussen een economisch sterke staat en een militaire sterke staat. De inhoud van het mercantilistisch beleid is veranderd: 16e eeuw (Spanje) opeenhoping van goud en zilver Nederlandse Gouden Eeuw handelsbalans positief Industrile Revolutie in Groot Brittanni industrialisatie

Het mercantilisme is voornamelijk populair in landen die achterbleven op GB. Belangrijke mercantilisten zijn: Alexander Hamilton (founding father) en Friedrich List (econoom). Nu is het mercantilisme vooral te zien in ontwikkelende landen in Oost-Azi. Het wordt vaak samen gezien met een sterke staat die een grote rol speelt bij de economische ontwikkeling. Economisch liberalisme is een reactie op het mercantilisme. Het wijst het idee dat economie ondergeschikt is aan de politiek af.

De grondlegger van het economisch liberalisme is Adam Smith. Hij zei dat markten spontaan reageren op de benodigdheden van de mens, zolang de overheid zich er niet mee bemoeit. De aannames van het economisch liberalisme zijn: Rationale actoren Vooruitgang Wederzijdse winst door vrij wil

De liberale economie is gebaseerd op de notie dat als de markt met rust gelaten wordt het zal opereren volgens eigen wetten. Een wereldeconomie gebaseerd op vrije handel leidt tot voordeel voor alle landen, middels specialisatie. De globale welvaart neemt toe. De centrale actor is niet de staat maar het individu als consument en producent. De economie is een positive-sum-game door toenemende efficintie. In de liberale economie is een debat over in hoeverre de overheid een rol moet spelen. De verschillende standpunten zijn: Laissez faire (jaren 80) minimale interventie is nodig om de markt te laten functioneren. Dit is wel het klassiek conservatisme of neoliberalisme. Ronald Reagan en Margaret Thatcher waren hier voorstanders van. Market failure om marktfalen te voorkomen moet de overheid zich bemoeien met de economie, maar niet meer dan nodig. Een voorstanders was John Stuart Mill. Overheidsbemoeienis politieke management van de markt om risicos, onzekerheden en onwetenheid weg te nemen. Een voorbeeld is John Maynard Keynes.

-

Marxisme is de derde IPE-theorie. Het is een reactie en kritiek op het economisch liberalisme. De theorie is ontwikkeld door Karl Marx. Hij zei dat de economie geen positive-sum-game is maar een plaats voor exploitatie en klasse ongelijkheid. Zero-sum-game wordt toegepast op relaties tussen klassen in plaats van staten. Het marxisme ziet de economie op de eerste plaats en de politiek op de tweede. De kapitalistische economie is gebaseerd op twee klassen: Bourgeoisie: bezit de productie Proletariaat: bezit alleen haar arbeid die zij moet verkopen aan de bourgeoisie. Het kapitalisme wordt echter wel gezien als een vooruitgang. Het bracht een einde aan het feodalisme, dat voor nog meer exploitatie zorgde. Het maakt ook ruimte voor socialistische revolutie waarvan het doel is: sociale controle van de productie met het proletariaat in het voordeel. Het marxisme is zeer materialistisch economische productie vormt de basis voor alle menselijke activiteit. Marxistisch framework: 1. Staten zijn niet autonoom maar worden gedreven door de regerende klassen. Conflicten zijn tussen klassen. 2. Het kapitalisme is expansief, altijd op zoek naar nieuwe markten. De klassenstrijd expansioneerd mee. Lenin zij dat kapitalistisch expansie altijd oneerlijk en onevenredig is. Realisme versus marxisme: beide zijn het er over eens dat er permanente competitie tussen staten is maar realisten geven geen specifieke sociale kracht aan die achter het conflict zit.

Marxisten stellen dat dit de regerende klasse van kapitalisten is. Daarnaast stelt het realisme dat de geschiedenis zich herhaalt en het marxisme doet dit niet. Robert Cox is de grondlegger van het neomarxisme. Hij stelt dat er drie categorien van krachten zijn die interacteren: ideen, materile mogelijkheden en instituties. Deze historische structuren zijn te identificeren op drie niveaus: Immanuel Wallerstein is grondlegger van de social forces worldsystem analysis. Een wereldsysteem is een gebied dat gekarakteriseerd wordt door een specifieke economie en politieke structuur. Zijn theorie is gebaseerd op de hirarchie van kerngebieden, semi-periferie en periferie. In de kern wordt de complexe economische activiteit gecontroleerd door een bourgeoisie. forms of world In de periferie worden stapelgoederen state orders geproduceerd. Het beetje industrile activiteit is in handen van de kapitalistische kern. Van periferie naar kern is er een surplus. Deze twee theorien van Wallerstein en Cox brengen nuances aan de marxistische theorie. Mercantilisme Politiek is beslissend Staten Conflictueus, zero-sumgame State power Economisch liberalisme Economie is autonoom Individuen Coperatief, positivesum-game Maximale individuele en sociale welvaart Marxisme Economie is beslissend Klassen Conflictueus, zero-sumgame Klasse-blangen

Relatie tussen economie en politiek Belangrijkste actoren Natuur van de economische relaties Economische doelen

Jackson & Sorensen H8 IPE: Contemporary DebatesHegemonic stability theory hegemoniale staat is nodig voor de ontwikkeling van een liberale wereldeconomie. Die staat hanteert de liberale regels. De theorie is voornamelijk mercantilistisch maar heeft ook een liberaal element. De hegemoniale staat creert een open wereldmarkt voor voordeel voor alle staten, niet alleen uit eigen belang. De VS was in de jaren 30 hegemoniaal maar wilde niet de verantwoordelijkheid van het handhaven van een liberale markt. Na WOII wilde de VS dit wel, er was namelijk geen ander land om dit te doen. Naast het zijn van een hegemoniale staat moet er dus ook een wil zijn om een liberale orde te handhaven. De kwaliteiten van een staat om een hegemoniale positie te hebben zijn: militaire macht, ruwe materialen, kapitaal, markten en concurrentievoordeel. Waarom is er een hegemoon nodig? De liberale wereldeconomie is een collectief goed en creert daarom het probleem van freeriding. De hegemoon dient het publieke goed te leveren en met free-riders te handelen. De hegemonie in de VS volgens de hegemonic stability theory:1950 US hegemony Able and willing to set up world economy 1950s Consolidation via Bretton Woods 1950/60s Reconstruction of Japan and Western Europe US hegemony in decline US looks after own interests Crisis of liberal economy

Deze visie heeft veel debat veroorzaakt binnen de IPE: 1. VS heeft zn hegemoniale positie niet verloren en is nog steeds de grootste 2. Moet een hegemoon per se een liberale wereldeconomie leiden? Want na d crises van de VS en afname van de hegemonie is de samenwerking tussen langen niet afgenomen. De hegemoon is misschien nodig voor de opstart maar daarna niet meer. 3. Theorie is te eenzijdig. Het focust alleen op de hegemoon maar kleinere staten hebben ook een grote rol gespeeld. Bovendien was de VS niet altijd zo onegostisch als gezegd wordt. 4. Marxisten wijzen op het belang van hegemonie maar verbinden het met een cyclus van economische groei. De hegemonie van de VS was een fase van kapitalistische expansie. Ze wijzen ook op de ongelijkheid en hierarchie die inherent is aan de VS-hegemonie. De wereldeconomie was nooit helemaal globaal. De derde wereld had een marginale positie en de Sovjetunie deed helemaal niet mee. 5. Conclusie: politieke framework is nodig voor economische activiteit maar er is niet een one way relatie tussen politiek en economie. In feite reguleert politieke macht de economische activiteit die op haar beurt politieke macht creert en benvloed. Daarnaast heeft de relatieve afname van de hegemonie van de VS niet gezorgd voor een breakdown van de liberale economie. Beleid van de hegemoon is belangeloos in de zin van het accepteren van toezicht houden maar is altijd gekenmerkt door eigenbelang. Ontwikkeling en onderontwikkeling in de Derde Wereld is een debat aangehaald door het marxisme. Er zijn verschillende theorien over. Modernization theory is een liberale theorie: Derde Wereldlanden zullen hetzelfde pad bewandelen als ontwikkelde landen hebben gedaan om een moderne industrile staat te worden. Er wordt nadruk gelegd op het belang van een vrije markt hebben. WW Rostow zei dat voor de take-off minimaal 10% van het BNP moderne sector investeringen moeten zijn. Relaties tussen ontwikkelde landen en Derde Wereld landen zijn positief. Investering door transnationale corporaties is goed voor landen. Er ontstond kritiek op deze theorie in de jaren 60 en 70 toen de vooruitgang van derde wereldlanden minimaal bleek. Dependency theory is een neomarxistische theorie: Het is anders dan het marxisme omdat het niet stelt dat het kapitalisme zo zal uitwerken in Derde Wereld landen als in moderne landen. En omdat het geen voorkeur heeft voor het Sovietmodel maar voor een democratische socialistische gecentraliseerde staat. De theorie ziet niet de traditionele maatschappij als startpunt van elk land maar ziet onderontwikkeling als startpunt voor Derde Wereldlanden. Die onderontwikkeling is een bijproduct van het kapitalisme. Op de vraag hoe de Derde Wereld zich kan ontwikkelen is een radicaal en moderate antwoord. Radicaal zegt: zo weinig mogelijk banden met de kapitalistische markt hebben. De moderates zeggen dat sommige banden kunnen blijven bestaan. De kritiek op de theorie en de afname van aanhangers kwam nadat Zuid-Korea, Singapore, Taiwan en Hong Kong gepaard met marktintegratie een enorme economische groei doormaakte. Wallersteins theorie biedt wel oplossing voor sommige van de problemen. Mercantilistische traditie in de jaren 80 en 90: Deze theorie vormt een evenwicht tussen de dependency en modernization theorien. Voorstanders stellen een middenweg tussen de extremen van economische autonomie en volledige integratie als oplossing voor de onderontwikkeling. Ook wordt er een middenweg

tussen de markt en staat gevonden. Transnationale corporaties (TNCs) hebben volgens mercantilisten alleen positief effect op ontwikkeling van Derde Wereldlanden onder bepaalde omstandigheden. Er moet namelijk een tegenwicht van lokale industrie en een sterke regering zijn. Deze theorie biedt alleen oplossing voor landen die al een redelijke sterke en eerlijke staat hebben. Het debat is gecompliceerder geworden want: Bovenstaande theorien zijn te algemeen, er moet specifieker naar bepaalde gebieden gekeken worden. Bovendien zijn er meer verschillende stemmen die mee doen: NGOs, grassroots etc. Er is ook een debat ontstaan over het concept ontwikkeling zelf. Ontwikkeling is niet alleen modernisering en groei maar ook verspreiding van welvaart en democratie. Verschillende critici hebben verschillende visies op wat ontwikkeling moet zijn. Economic Globalization and a Changing Role for States Globalisering verspreiding en intensificatie van economische sociale en culturele relaties over de international grenzen gheen. Een aspect van economische globalisering is intensified interdependence, een groeiende verbinding tussen nationale economien (shallow integration). Een ander aspect is de verschuiving naar een wereldeconomie die niet langer gebaseerd is op nationale economien (deep integration) Het liberalisme, mercantilisme en marxisme zijn het eens dat globalisering plaatsvindt maar niet over de inhoud van het proces. Economisch liberalisme is optimistisch over globalisering. Het biedt kansen voor bedrijven, instituties en ook families en individuen. Mercantilisten ontkennen globalisering in de zin van deep integration maar zien meer van hetzelfde, namelijk intensificatie van de interdependence. Handel is vergeleken met voor WOI niet veel toegenomen. Corporaties hebben hun nationale identiteit niet verloren. Natiestaten staan dus niet onder druk, er is juist versterking van de autonomie aan het plaatsvinden. Neomarxisme heeft beide aspecten in de theorie. Er is een nieuwe globale economie aan het ontstaan naast de klassieke wereldeconomie maar de eerste vervangt incrementeel de ander. Natiestaten hebben de macht over de economie verloren maar het framework van natiestaten blijft nodig. Dit zijn de macro-regions. Verder leggen de neomarxisten nadruk op de oneven hirarchische structuur van economische globalisering. Er is eerder sprake van dependence in plaats van interdependence. Globalisering is een vorm van kapitalisme. Het economisch liberalisme focust alleen maar op n van de twee aspecten. Een recente ontwikkeling is het belang van de rational choice theory. Men moet kijken naar de staat maar ook naar de belangen en doelen van regeringsofficials. Neoklassieke economie en methodologisch individualisme nemen het over van de klassieke theorien.

Gilbert Rist H7 The Periphery and the Understanding of HistoryModerniseringstheorie wordt op twee manieren uitgelegd: Voor Noordelijke landen als rechtvaardiging van beleid gericht tegen het communisme. Voor Zuidelijke landen als een belofte op ene betere toekomst aan de nieuwe regerende klasse.

De kritiek op deze theorie kwam van twee kanten: Noord-Amerikaanse marxisten en LatijnsAmerikaanse intellectuelen. Neomarxisme in de VS Monopoly Capital (1966) was een essay door Baran en Sweezy waarin zij uitleg geven over de economische revolutie die de VS doormaakte tussen 1900 en 1960. De VS wordt hegemoniaal in plaats van de Europese koloniale rijken. Competitive capitalism maakt plaats voor monopoly capitalism waarin industrieel kapitaal vervlecht met financierskapitaal en enorme corporaties die de markt konden de markt reguleren. Deze corporaties konden enorme surplus vormen door het voorkomen van prijsdalingen bij toenemende productiviteit. Dit surplus was echter niet goed op te nemen, de vraag kan bij monopoly kapitalisme niet hoog genoeg worden. Om toch de vraag op peil te houden wordt gebruik gemaakt van sales effort en adverteren en van staat subsidies (bijvoorbeeld wegen bouwen om auto-industrie te ondersteunen). Dit alles is volgens Baran en Sweezy niet genoeg om te voorkomen dat het systeem ineen valt. En dus wordt de militair-industrile sector ontwikkeld om de enorme productiviteit kwijt te kunnen. Dit zal uiteindelijk leiden tot een world revolution. Voor Derde Wereld landen is de enige manier om echt ontwikkeling te bewerkstelligen door het systeem te verlaten in plaats van te integreren. The Latin American Dependentistas De origines van deze stroming liggen in de UN Economic Commission for Latin America (CEPAL) die als taak heeft ontwikkeling in de regio te bevorderen. De dominante doctrine zag ontwikkeling van niet industrile landen gebaseerd op drie punten: Grote transfers van kapitaal Export van ruwe materialen Voordeel dat alle markt handelaren zouden moeten hebben.

Echter ontdekte CEPAL dat vrije handel goed voor industrile economien is omdat het leid tot ongelijke ruil, ten koste van Zuidelijke landen. De conclusies die CEPAL trok werden zowel van rechts als van links bekritiseerd. Ze zouden alleen genteresseerd zijn in accumulatie van kapitaal en niet in klassenverhoudingen die de onderbouwing daarvan zijn (links). De dependentistas namen hierom afstand van CEPAL. Hun doel was het onderzoeken van historische fenomenen binnen Latijns-Amerika om de relatie met het kapitalistische systeem te verklaren. Analyse van de relatie tussen ontwikkeling en onderontwikkeling binnen een historischstructureel perspectief zou aantonen dat foreign domination passed on in internal domination en dat machthebbers klassen veranderden met de interne economische structuur. De staat is scheidsrechter tussen de klassen. De dependentistas toonden aan dat het accumulatie regime van de oude industrile landen niet gereproduceerd kon worden in de periferie. Er zijn hier echter wel een aantal kanttekeningen.

Jackson & Sorensen H11 Methodological DebatesIn de IB is er een debat over de methodologie, die vooral belangrijk was in de 2e helft van de 20e eeuw. Toen ontstond de behavioral revolution in de Amerikaanse politicologie.

Tijdens de Koude Oorlog was de realistische methodologie, positivisme, dominant. Na de Koude Oorlog ontstond een nieuw debat van positivisten versus post-positivisme. Behavioral Revolution Behavioralisten geloven dat de sociale wetenschappen niet veel anders is dan natuurwetenschappen. Hierom kunnen dezelfde methoden, ook kwantitatieve methoden, toegepast worden in de sociale wetenschappen. De focus van het behavioralisme is het menselijk gedrag dat te maken heeft met politieke activiteiten. De unit of analysis is het individu. Politiek is een deel van menselijk gedrag. Politiek gedrag moet bekeken worden op verschillende niveaus: persoonlijk, sociaal en cultureel niveau. De centrale sociale structuur is de politieke structuur, bij politiek gedrag moet men kijken naar de rollen van mensen in die structuur. Empirische verklaringen kunnen gegeven worden. Morton Kaplan gebruikte een behavioralistische benadering. Met system analysis probeerde hij verschillende statensystemen te onderscheiden: the tight bipolar system, the loose bipolar system, the universal international system, the hierarchical international system en de United Veto International System. Met zijn theorie probeert hij systemen te voorspellen, hij kreeg echter wel veel kritiek van voornamelijk Waltz, het zou te normatief zijn. Het behavioralisme is lange tijd dominant geweest. Er is in deze stroming de assumptie dat er een objectieve werkelijkheid bestaat en dat deze gekend kan worden. Klassieke benadering De klassieke benadering was de eerste reactie op de behavioralistische revolutie. Hedley Bull is de bekendste verdediger van deze benadering. De benadering heeft geen specifieke methodologie maar stelt dat omdat het internationale systeem zo ingewikkeld is, deze niet met n correcte benadering onderzocht kan worden. Het ziet verschillende beperkingen in het onderzoeken van het internationale systeem. Ervaring is belangrijk. Men moet observeren, lezen, reflecteren en schrijven en ook kritisch zijn. Denken is ook onderzoek. Er zijn drie belangrijke aspecten: Geschiedenis Politieke theorie Internationaal recht

Moraal is niet lost te zien van politieke of juridische vragen. Echter, de klassieke benadering is niet hetzelfde als het idealistisch liberalisme van het interbellum. Bull noemt dit een naeve ideologie, aanhangers wilden de wereld verbeteren niet begrijpen. De kritiek op deze benadering is dat het historicisme is in plaats van empiricisme. Er zijn wel een aantal punten waarop het behavioralisme met deze benadering overeenkomt maar ze gaan beide uit van een andere ontologische en epistemologische positie. Positivisme Er zijn verschillende vormen van positivisme. Het lijkt op het behavioralisme maar is meert sophisticated. De sociale en politieke wereld heeft regelmatigheden en patronen die verklaart kunnen worden als het op een goede methodologie wordt gebruikt. Alle wetenschappen zijn hetzelfde. Er bestaat objectieve kennis over de werkelijkheid, er is in ieder geval intersubjectiviteit. De stroming legt veel nadruk op voorspellen. Kernwoorden zijn: - accuraat en gelimiteerd

- non-relativistisch (universeel) - verificatie of falsificatie - krachtig in verklaringen - onderworpen aan verbetering - consistent met al vastgestelde kennis - spaarzaam Positivisme is breder dan realisme maar wordt wel vaak samen gezien. Volgens Nicholson zijn er twee vormen van het neorealisme: Kwantitatief onderzoek, vaak geassocieerd met vrede-onderzoek. Het gaat vooral om kwantitatieve en wiskundige berekeningen. Rational choice analysis, bijvoorbeeld game theory. Het gaat vooral om logica en economische berekeningen. Post-positivisme Het post-positivisme is een reactie op het positivisme en er zijn verschillende postpositivistische theorien: critical theory, postmodernisme, normative theory en constructivisme. De methodologie stelt dat mensen ontwerpen, construeren en de wereld waarin zij leven samenstellen. Dit geld ook voor de internationale wereld. Critical theory Deze is voornamelijk gebaseerd op marxistische gedachten en kan neomarxistisch worden genoemd. Het is ontwikkeld door een groep Duitser genaamd the Frankfurt School. Het is gerelateerd aan de marxistische IPE. Twee bekende critical theoretici zijn Cox en Linklater. Drie basale zaken van het positivisme worden afgewezen: Objectieve werkelijkheid Obect/subject onderscheid Waardenvrij sociale wetenschappen

Critical theory gaat ervan uit dat de sociale wereld een construct van tijd en plaats is, dat het internationale systeem een construct van de sterkste staten is en dat er geen onderscheid is tussen subject (analist) en object (focus of analysis). Kennis is niet moraal, politiek of ideologisch neutraal maar altijd biased. Het positivisme is gebaseerd op de status quo en kan daarom niet zorgen voor menselijke vooruitgang en emancipatie. De focus van critical theory is niet per se op staten maar grote machten en dominanten in het algemeen. Critical theory wil de mens bevrijden van onderdrukkende structuren en economie (vooral het kapitalisme). Postmodernisme Gevormd door een groep naoorlogse Franse filosofen die het existentialisme dat in de jaren 40 en 50 dominant was afwezen. Het werd echter pas een IB-theorie in de jaren 80. Belangrijk postmodernist is Richard Ashley. Hij probeert net als critical theory wetenschappers bewustheid te creren over de conceptuele gevangenis: het geloof dat modernisatie leidt tot vooruitgang en beter leven. Er bestaat geen objectieve kennis van de sociale werkelijkheid en er is geen geloof in de Verlichting. Het neorealisme wordt gezien als d conceptuele gevangenis. Het postmodernisme wijst het idee dat kennis zich kan uitbreiden en verbeteren af. Ook zet zij zich af tegen het idee dat de waarheid over de werkelijkheid gevonden kan worden, zoals het neorealisme en neoliberalisme dachten te doen.

Postmodernisten zijn deconstructivisten. Theorien zijn de narratives of metanarratives. Zij worden altijd geconstrueerd door de theoreticus en zo besmet met zijn standpunten. Omdat theorien geconstrueerd zijn kunnen ze ook uit elkaar gehaald worden en kunnen de bias en andere partijdige elementen onthuld worden. Het scepticisme van postmodernisme over een universele waarheid is positief voor de IB. Echter, als alles een construct is, waarom zou postmodernisme dan als ware theorie aangenomen moeten worden? De kritiek die het postmodernisme geeft kan dus net zo goed teruggegeven worden. Bovendien kan het postmodernisme overgaan tot nihilisme (afkeuring van het hebben van kennis). Er is ook een wat mildere vorm van het postmodernisme: moderate postmodernism. Deze vorm stelt dat theorien altijd zowel subjectieve als objectieve elementen bevatten. Deze objectieve kenmerken worden gedeeld door vele anderen, er is dus intersubjectiviteit. Deze stroming lijkt op het constructivisme. Normative theory Normative theory is een methodologische benadering die al terug te vinden is in de Griekse oudeheid. Moderne normative theoretici zijn Chris Brown, Mervyn Frost, Terry Nardin. Browns minimale definitie is: normative theory houdt zich bezig met de ethische natuur van relaties tussen staten/gemeenschappen. De IB bestaat uit de meest fundamentele normatieve issues: instabiliteit en orde, oorlog en vrede, mensenrechten en soevereiniteit. De theorie lijkt op de klassieke benadering maar duikt dieper in de morele filosofie en politieke theorie. Normative theory is eigenlijk de morele filosofie van de IB. Het besteed aandacht aan zowel feiten als waarden. Feiten zijn regels, instituties en praktijken, zij hebben alle een normatieve inhoud. Critical theory stelt dat nonnormatieve theorien niet waardenvrij zijn. Binnen de stroming wordt veel onderzoek gedaan naar contrasterende normatieve visies, zoals het kosmopolitisme versus communitarisme (Brown). Ook is er een tak die focust op de ethiek van internationaal recht. Er worden hierin morele keuzes van staatsmannen uiteen gezet en er wordt gekeken de rechtvaardiging en het framework. De theorie stelt dat positivisme is mislukt omdat het de belangrijkste problemen in de IB, morele keuzes en dilemmas, niet behandelt. Ook heeft het kritiek op het postmodernisme dat zou gebaseerd zijn op mythes, delusies en onwetendheid. De stroming heeft dezelfde manier van kijken naar intersubjectiviteit als het constructivisme maar dat laatste wil een echte sociale wetenschap vormen. Normative theory vindt het gebruiken van klassieke politieke theorie genoeg. De verschillende methodologische stromingen hebben allemaal een andere ontologische en epistemologische positie. Wetenschappers kiezen vaak een middenweg in plaats van een extreme positie. Het postmodernisme heeft ook een nihilistische tendens en hoort mogelijk niet in de grafiek thuis.

Nye en Keohane Transnational Relations and World PoliticsTraditioneel wordt de internationale politiek gezien in termen van interstatelijke interactie. Interactie door diplomaten en soldaten. Interactie vindt plaats in een omgeving, en wordt zo benvloed door geografie, technologie en binnenlandse politiek. Vaak wordt het toenemende belang van sociale interactie tussen transnationale actoren in de IB genegeerd. Dit artikel focust juist op deze transnationale relaties. Er wordt vooral gekeken naar effecten en implicaties van deze relaties op de macht van staten, op de study of world politics, op buitenlands beleid, op ongelijkheid tussen landen, naar wie er voordeel en nadeel van hebben en wie die relaties onder controle heeft. I Transnational Interactions and Organisations Globale interactie bestaat uit: communicatie (beweging van informatie), transportatie (beweging van materiaal), finance (beweging van geld) en travel (beweging van mensen). Globale interactie is soms geheel door staten (oorlog, handel), dit heet interstatelijke interactie. Soms is het door non-gouvernementele actoren, transnationale interactie. Hieronder worden de klassieke staat-gecentreerde paradigma en het transnationale interactie en interstatelijke paradigma weergeven:

Het nadeel van de definitie van een transnationale actor is dat het alleen focust op de positie van een actor. Terwijl soms bepaalde actoren van een regering hele andere coalities vormen en hun eigenbelangen proberen te behartigen: position vs. behavioral role. Actoren gedragen zich niet altijd naar hun positie. Transnationale relaties kunnen ook plaatsvinden als de individuen die ermee te maken hebben op hun plaats blijven: bankiers die grote bedragen geld over de wereld transferen. Transnationale organisaties hoeven niet personeel van veel landen te hebben, vaak komt het persoon uit het land waar de organisatie vandaan komt. TNOs zijn dus niet per se geocentric (organisatie heeft geen bepaalde band meer met een specifiek land). II Some Effects of Transnational Relations on Interstate Politics Transnationale relaties vergroten de gevoeligheid van maatschappijen naar anderen toe en veranderen zo de relaties tussen regeringen. De effecten van transnationale relaties zijn:

-

-

-

-

-

Attitude changes face tot face maar ook elektronische interactie kan de houding ten opzichte van andere landen veranderen (Toyota kopen heeft invloed op houding ten opzichte van Japan). Dit heeft invloed op het beleid van een staat en kan ook leiden tot langzame vervangen van door unies cybernetische model. Internationaal pluralisme linken van nationale belangengroepen in een transnationale structuur voor bijvoorbeeld betere cordinatie. Dit heeft ook invloed op beleid neofunctionalistische benadering. Dependence and interdependence vooral bij finance, maar men kan ook afhankelijk zijn van een transnationaal communicatie netwerk of van reizen. Staten kunnen ook afhankelijk worden van transnationale organisaties. Dit heeft invloed op beleid door bijvoorbeeld meer afhankelijk te zijn van technologie van buitenlandse bedrijven zal het economisch beleid niet heel nationalistisch zijn. Staten moeten veel meer rekening houden met transnationale organisaties bij het vormen van beleid. Nieuwe instrumenten om invloed uit te oefenen dit is vooral positief voor al machtige staten. Veelal voorkomend bij handel als het gaat om importtarieven. Bijvoorbeeld: VS probeert nucleaire ontwikkeling in FA te verminderen door IBM-France te verbieden bepaalde computers te verkopen aan de Franse regering. Autonomous actors bij aanwezigheid van transnationale organisaties al autonome actoren kan dit grote invloed op staten hebben. Vaak zijn zij directe tegenstanders van regeringen en hebben dan veel invloed in de politiek. Organisaties kunnen echter ook staten bij elkaar brengen, naast het versterken van conflict.

III Transnational Relations and loss of control by Governments Staten zijn nog steeds de belangrijkste actoren, hoewel het aantal en de grootte van transnationale organisaties enorm is toegenomen. Regeringen proberen vaak hun invloed te behouden maar ook te vergroten. Zo zijn bepaalde gebieden die eerder genegeerd werden binnen de regulatie van de staat verplaatst. Hoe meer taken de overheid heeft hoe gevoeliger zij wordt voor veranderingen elders. IV Transnational Relations and the State-centric Paradigm Transnationale relaties en de toenemende invloed wordt niet per se ontkent maar vaak wel genegeerd omdat hun invloed te klein is. Dit gebeurt vooral door state-centrists. Er zit een kern van waarheid in, staten zijn nog steeds de belangrijkste actoren en hebben nog steeds een monopolie op wapens en geweld. Maar transnationale relaties moeten niet genegeerd worden. Echter, bij het verlaten van het klassieke staat-centrische model worden de grenzen van waar dan naar gekeken moet worden vaag. Dit geld ook voor de definitie van politiek als gedrag van staten. Daarom is er een voorkeur voor een meer omvattende definitie van politiek: relationships in which at least one actor consciously employs resources, both material and symbolic, including the threat of exercise of punishment, to induce other actors to behave differently than they would otherwise behave. V Transnational Relations and Values Transnationale relaties kunnen ook normatief bekeken worden. De vraag van wie er van transnationale relaties baat komt dan direct op. Bijvoorbeeld dat het voor minder ontwikkelde negatief is.

VI Transnational Relations and United States Foreign Policy VS heeft de meest gemoderniseerde en grootste economie. De grootste en rijkste transnationale organisaties komen uit de VS. De EU gaat wel steeds meer investeren in de VS en wordt dus steeds belangrijker op het transnationale toneel. VS is ook niet dominant op alle gebieden zoals op het gebied van transnationale politieke partijen, revolutionaire bewegingen, katholieke kerken. Moet het buitenlands beleid van de VS hierop reageren? VII Transnational Relations and International Organisations Overheden moeten nadenken over hoe zijn zullen omgaan met de toenemende transnationale relaties. Er zullen nieuwe internationale wetten moeten komen die het meer onder controle houden. Er zijn al wel stappen ondergaan om dit te bewerkstelligen.

Jackson & Sorensen H10 Key Issues in Contemporary IREen kwestie binnen de IB is een onderwerp dat belangrijk wordt gevonden in termen van waarden en theorie. Nieuwe kwesties zorgen vaak voor nieuwe benaderingen van de IB. Terrorisme Wat is het? Terrorisme is het onwettig gebruik of dreigen met gebruik van geweld tegen burgers, vaak om politieke, religieuze of soortgelijke doelstellingen te behalen. Het heeft altijd al bestaan. Internationaal terrorisme heeft betrekking op het territorium of burgers van meerdere landen. Sinds de 9/11 attacks van 2001 staat de kwestie terrorisme hoog op de agenda. De definitie van terrorisme is omstreden. Is er ook politiek geweld dat legitiem is en dus niet onder terrorisme valt? Bijvoorbeeld revolutionair geweld? Moet door staten gesponsord terrorisme wel of niet gencludeerd worden? Civilians/burgers suggereert dat terrorisme jegens militairen die niet aan het werk zijn, geen terrorisme is. De term non-combatants is daarom beter. Het meeste terrorisme is nationaal in zwakke staten. Eind jaren 60 vond er een toename van internationaal terrorisme in de vorm van vliegtuigkapingen (door toenemend vliegverkeer) plaas. In de jaren 80 nam momslimextremisme jegens Amerikaanse doelwitten toe. Terrorisme wordt vaak uitgeoefend door moslimgroeperingen, bijvoorbeeld Al Qaida. Grootte van het probleem. Er is veel onenigheid over de grootte van de dreiging van moslimgroeperingen. Er zijn op 9/11 na geen grote aanslagen. De ambities liggen nationaal. Bovendien is de radicale vleugel van de islam niet representatief voor de islam. Het zijn voornamelijk mujahidin die vochten tegen de Russen. Maar een open complexe maatschappij, als tegenwoordig, is kwetsbaar. Er is maar gelimiteerde beveiliging. Ook worden gewone moslims gerekruteerd. Bovendien krijgen zij mogelijk hun handen aan massavernietigingswapens. Theorie. In de eerste instantie lijken de bestaande theorien goed aan te sluiten op het probleem. 1. Realisme security is at the heart of the approach. 2. Liberalisme niet statelijke actoren die steeds meer invloed krijgen op de internationale agenda. 3. IPE kan kijken naar de economische aspecten. Bij het realisme ligt echter de focus op veiligheidsdreigingen tussen staten. Niet-statelijke actoren worden genegeerd. Terroristische dreigingen worden vaak omgezet in dreigingen van andere staten: territorialize. Liberalisme: door de waardering van niet-statelijke actoren accepteren zij eerder het belang van een positie op de internationale agenda. Ze leggen nadruk op samenwerking om de dreiging tegen te gaan.

De belangrijkste punten uit benaderingen moeten worden gevalueerd worden door een IBanalyticus. Religie in de IB Wat is het? Er is een claim dat er een toenemend belang is van religieuze beliefs, practices en discoursen in persoonlijk en publiek leven en dit heeft belangrijke implicaties voor de IB. Modernisering wordt vaak samen gezien met secularisering maar dit wordt steeds meer in twijfel genomen. Grootte van het probleem. Samuel Huntington maakte hier een analyse van in Clash of Civilizations. Hij stelt dat cultuur steeds belangrijker gaat zijn in de internationale politiek. Religie is het vooraanstaande deel van de cultuur/beschavingen. Conflicten zullen steeds meer tussen beschavingen zijn. De kritiek hierop is dat zijn indeling van beschavingen niet klopt en dat de consistentie van beschavingen niet klopt, dit zou dynamischer zijn. Daarnaast wordt het toenemende belang van culturele identiteit wel erkend maar het conflict tussen de beschavingen wordt vaak ontkend. Er zijn eerder meer conflicten binnen beschavingen. Theorie. Heeft de IB genoeg theorie om om te gaan met dit probleem? Kubalkova denkt van niet, hij stelt dat er een nieuw paradigma nodig is: International Political Theology. Anderen vinden van wel: Realisme: geen ontkenning van rol van religie in IB. Echter veiligheid staat voorop. Wanneer overleving op het spel staat kan religie geen belangrijke zorg zijn. Dit is bijna nooit dus is er genoeg ruimte voor religie. Liberalisme en International Society: focus op internationale normen en instituties dus is er veel ruimte voor religieuze normen en instituties. Het gebeurt niet veel omdat religie geen dominante rol speelt. Constructivisme: heel toepasselijk op religie, wordt alleen vaak niet juist gedaan. The environment Wat is het? Millieuissues staan steeds vaker op de internationale agenda. Door de enorme bevolkingstoename met steeds hogere levenstandaard ontstaat er een steeds groter milieuprobleem. Bijvoorbeeld door ongelijke verdeling van voedsel is er deforestation en desertification. Het milieuprobleem wordt gezien als de derde grote issue van de wereld politiek, naast internationale veiligheid en de wereldeconomie. Grootte van het probleem. Modernisten versus ecoradicalen. De modernisten zeggen dat doorgaande verbetering in wetenschappelijke kennis en technologische bekwaamheid onze geschiktheid om het milieu te beschermen zal verbeteren. Geleidelijk aan wordt het dus beter. Ecoradicalen geloven dat het ecosysteem een grens heeft aan carrying capacity (hoe groot een soort kan worden voor het de grondstoffen heeft verbruikt). Ze denken dat de mensheid dicht in de buurt komt van dit limiet en geloven niet dat technologie het probleem kan oplossen. Ze pleiten voor populatiecontrole en lifestyle verandering. Milieu leidt ook tot oorlog tussen staten zoals de oorlog over water tussen Isral en de Arabische wereld. Sommigen zeggen echter dat het meer tot intra-statelijke conflicten leid. Kleine conflicten maar wel langdurige die overheden uitputten. Maar milieuproblemen kunnen ook leiden tot meer internationale samenwerking. Er zijn als verschillende regimes opgezet om specifieke problemen te behandelen. Theorie. Veel aspecten van het milieuprobleem kunnen met al bestaande IB-theorien behandelt worden. Sommige echter niet.

Binnenlands sociaal en politiek conflict kan niet worden behandelt met de traditionele focus op staten. Liberalisme en IPE kunnen hier wel beter mee omgaan. De ecoradicale positie daagt traditionele IB-benaderingen uit. Zij stelt de mensheid gelijk aan de natuur. Niet boven de natuur zoals gelovigen en modernisten. Het belang van het milieu hangt af van de positie in milieudebat. New Patterns of War and Peace: Changes in Statehood Gewapend conflict komt steeds meer voor in zwakke staten terwijl er in liberale democratien steeds meer vrede en samenwerking is. Verandering in statehood: typologie van Eerste, Tweede en Derde Wereldlanden wordt vervangen door onderscheid tussen geavanceerde kapitalistische staten en zwakke postkoloniale staten met daartussenin moderniserende landen. Om te kijken naar deze ontwikkeling moet men uitgaan van de baseline model voor een moderne staat in termen van regering, nationhood en economie. IB-theorien lijken zo in de eerste instantie voldoende maar staten zijn historische instituties en dus aan verandering onderhevig. De theorie die ervan uitgaat dat statehood belangrijke veranderingen aan het ondergaan is wordt hier beschreven. Ontstaan van zwakke staten: Economie is gebrekkig, geen nationale economie die kan zorgen voor basale welvaart of de grondstoffen kan leveren om een effectieve staat te zijn. Relatie tussen mensen in samenleving is zwak, er is geen nationale gemeenschap. Mensen gaan elders heen voor hun behoefte als de staat niet levert. Afwezigheid van effectieve staatsinstituties, veel clientelisme, patronage en nepotisme. Elites in zwakke staten zijn sterk, er is bijna geen binnenlandse of externe dreiging. Na vorming van de staten beloofde de VN hun soevereiniteit te respecteren, hoe slecht het ook zou gaan.

Er is veel repressie in zwakke staten, ook omdat de elite niet de middelen en de wil heeft om oppositionele groepen te geven wat ze willen. In zwakke staten is een insecurity dilemma (paradox) zwakke staten zijn relatief vrij van serieuze externe dreiging maar tegelijkertijd is de zwakke staat zelf een veiligheidsdreiging voor een deel van de populatie. In sterke staten vindt meer samenwerking plaats en dat leidt tot integratie. In de context van de EU vormt de ontwikkeling van supranationale autoriteit en vrije beweging tussen staten een nieuwe context waarin staten formeel onafhankelijk blijven maar tegelijkertijd diep gentegreerd zijn in een grensoverschrijdende gemeenschap. Er is sprake van multilevel governance. Nationhood veranderingen vinden ook plaats. Er zijn twee richtingen die de community of sentiment opgaat: een gemeenschappelijke identiteit en fragmentatie langs etnische, nationale en religieuze lijnen. Het is nog niet duidelijk waar als deze ontwikkelingen toe leiden en er wordt daarom gebruik gemaakt van de label postmoderne staat. Het security dilemma is weggevaagd voor geavanceerde staten. Security community is aanwezig op verschillende niveaus tussen verschillende landen. Wel is er postmodern insecurity: open gemeenschappen zijn kwetsbaar voor terrorisme. Krachten van politieke en economische integratie vindt ook elders plaats: democratisering en liberalisering, moderniserende landen volgen trading state-pad dat Duitsland en Japan na WOII ook hebben gevolgd.

Realisten en vooral neorealisten zijn sceptisch, zij vinden het niet nodig om naar het binnenland te kijken. Ontwikkeling vindt bovendien niet plaats bij grote machten dus is het niet relevant. Liberalen kunnen beter omgaan met de transformatie van de moderne naar postmoderne staat. Maar de theorie is niet duidelijk over onderontwikkeling van zwakke staten. Problemen waar het liberalisme meer naar moet kijken zijn: meer samenwerking heeft een negatief effect op democratie in een land en meer samenwerking heeft negatieve gevolgen als vervuiling.

Grevi

The Interpolar World: A New Scenario

De wereld is bezig met de transitie van een post-Koude Oorlog internationaal systeem naar een nieuwe ongekende IB. Van een westers culturele, politieke en economische dominantie naar een meer heterogeen en divers internationaal systeem waar naast individuele belangen ook wereldvisies worden gepromote. De vorming van een interpolair internationaal systeem waar de globale en regionale machten samenwerken om diepende interafhankelijkheid te handhaven. I The Drivers of Change Er zijn twee fundamentele trends in het internationale systeem. Ten eerste vindt er redistributie van macht plaats, op weg naar een multipolair systeem. Ten tweede vindt er toename van interafhankelijkheid plaats. Deze ontwikkelingen zijn niet per se nieuw maar wel sneller dan voorheen. Samen vormen zij een interpolair systeem. Interpolariteit is gebaseerd op belangen en is proces-georinteerd. Poles of Powers worden meestal gedefinieerd als losse staten maar in dit artikel valt de EU ook onder n power. Niet-statelijke actoren zijn ook belangrijk maar staten blijven de belangrijkste actoren in het vormen van samenwerking. II The Shifting Balance of World Views De invloed van de VS na 9/11 is steeds minder. De populariteit daalt. Dit komt door het unilateralisme van Bush en de verschuiving van het machtsevenwicht. De hegemoniale positie van de VS zal waarschijnlijk niet hersteld worden. Het internationale systeem wordt heterogeen, verschillende landen met verschillende visies worden groot. Door de complexiteit van het opkomende systeem is het onderscheid tussen democratien en autoritaire regimes niet altijd voldoende. In werkelijkheid loopt dit onderscheid niet zo strak. Op gebieden als humanitaire crises, nucleaire proliferatie, energie en klimaatverandering verschillen de posities van individuele landen veel. Zo zijn er landen die relatieve soevereiniteit accepteren en zich zo houden aan internationale normen en landen die een absolute soevereiniteit willen hebben en die externe bemoeienis met interne aangelegenheden afwijzen. De laatste zijn vaak autoritair. Maar ook opkomende democratien zoals India en Zuid-Afrika. EU en VS hebben ook verschillende visies op soevereiniteit. De VS is absoluter en heeft moeite met zichzelf binden aan internationale regels, hoewel Obama meer openheid belooft wat kan leiden tot meer multilaterale samenwerking. EU-leden binden zichzelf wel aan internationale regels. VS in de laatste jaren: status quo macht, behouden van de eigen positie en een revisionistische macht, democratie uitbreiden, soms met geweld. Rusland: agressief China: rustig maar vastberaden om strategische belangen te behalen. India: op zoek naar superpower status, in samenwerking met het westen.

Er heerst nog steeds veel spanning op het gebied van handel. Voornamelijk tussen Noord en Zuid. Kapitalisme neemt verschillende vormen aan in verschillende landen. Na de financile/economische crisis van 2008 wordt het Angelsaksische kapitalistische model in twijfel getrokken. Er wordt een debat gevoerd over andere modellen waarin vooral de rol van de staat, invloed van sociale partners, public spending en private saving centraal staan. Het westen wordt uitgedaagd door lande als Rusland en China maar ook door fundamentele ideologien. VS manier van exporteren van democratie en vrije markt wordt steeds minder gewaardeerd. Er is sowieso veel controverse over Westerse waarden en visies return of history. Andere visies krijgen meer visibility doordat de machten ze uitdragen groter worden. III Power Shift and the Rise of Negative Power De asymmetrische verdeling van macht maakt het dat landen steeds moeilijker onafhankelijk van anderen hun belangen kunnen nastreven. Militair blijft VS de grootste macht. De relatieve welvaart laat grootste verschuiving van macht zien. China en India maken bijvoorbeeld een enorme groei. Ook de bijdrage van de BRIC landen aan de globale welvaart is heel groot. 3 van de grootste economien zal op den duur Aziatisch zijn. De grootste en meest ontwikkelde landen worden steeds meer afhankelijk van energie van andere landen. De laatste is een klein aantal wier invloed zo toeneemt: Saoedi Arabi, Iran, Irak, Koeweit, UAE, Venezuela en Rusland. Van alle vormen van macht zijn kennis en innovatie cruciaal voor economische vooruitgang. Vooralsnog lopen de VS, EU en andere ontwikkelde landen voorop op dit gebied. Cijfers wijzen echter op snelle groei in andere landen. Deze verschuivingen zorgen allen voor een meer assymetrische verdeling van macht en dit wordt weer versterkt doordat niet alle vormen van macht ook invloed hebben op de politiek. Om de relatie tussen macht en invloed te bekijken moet worden gekeken naar drie dimensies: space, time en de level playing field. Space: vooral wereldsysteem als level of analysis Time: verschillende grondstoffen produceren politieke uitkomsten over verschillende timeframes innovatie R&D-investering. Level playing field: meeste invloed op medium termijn. De enorme vraag naar energie, voedsel en andere dingen hebben grote implicaties voor hoe machtsmiddelen worden omgezet in politieke invloed. Traditioneel speelt militaire macht een grote rol als het gaaat om politieke macht. Het is goed om te kijken naar de productiviteit van militaire middelen in het veranderende internationale systeem. De rol lijkt namelijk minder te worden. Het doel van militaire interventie kan ondermijnd worden op twee manieren: Political-strategic level: mismanagement van de politiek van de interventie, cultuur en wereldvisies worden steeds relevantere strategische factoren, ook door toenemende heterogeniteit. Taal en discourse worden ook steeds belangrijker. Operational level: asymmetrische oorlogsvoering technieken, comparative advantage wordt ondermijnd van conventionele krachten Westerse troepen in Irak en Afganistan.

-

Militaire macht wordt steeds meer een negatieve macht. VS is de enige die echt aan kan vallen. Bij andere landen maar ook militaire organisaties weerhoudt hun militaire macht anderen van aanvallen. Zo wordt militaire macht in het opzicht van het tegengaan van winst, stabiliteit of politieke invloed steeds productiever. Negatieve macht neemt asl belang toe. Niet alleen

militaire macht is negatieve macht. Het bezitten van energie en andere grondstoffen heeft toenemend effect op het machtsevenwicht. Negatieve macht leidt tot deadlock op verschillende beleidsterreinen, short term gains maar long term collective risks. IV Twin Tracks: Multipolarity and Interdependence Drie algemene kenmerken van ene klassiek multipolair system: Primacy (of the largest power) Balancing (by other powers) Collective action

Primacy: macht is verdeeld over drie of meer staten, geen kan de andere staten voorbij gaan. Echter kan het wel dat n van de staten groter/sterker is dan de anderen. Balancing: grote machten concurreren met elkaar, vormen coalities en allianties. Soms is er oorlog om meer macht te krijgen. Collective action: alle belangrijkste landen moeten samenwerken om systematische veranderingen teweeg te brengen. Dit reflecteerd het nieuwe internationale milieu alleen niet helemaal. Er wordt teveel gekeken naar relatieve macht, er moet ook focus liggen op macht ten opzichte van de veranderende level playing field (alle actoren spelen het spel volgens dezelfde regels). Internationale systeem wort gekenmerkt door interdependence: de mogelijkheid om samen te werken en collectieve actie ondernemen wordt een feature of power. Interdependence vindt plaats op het gebied van economie, energie en milieu. De financile crisis was vooral een klap voor het westen. De export van China en India naar het westen is wel minder geworden. Economische groei is minder in het westen en de economische macht verschuift zo naar het Oosten. Klimaatverandering zal werken als threat multiplier en de stabiliteit en veiligheid van kleine landen verder ondermijnen. Economische interdependence verandert in existentile interdependence wanneer wanbestuur van interdependence niet alleen de welvaart maar ook de politieke stabiliteit in gevaar brengt. V New Scenario: the Interpolar World Wordt de nieuwe interpolaire wereld ere en van samenwerking, confrontatie of concurrentie? Het is belangrijk dat het er een van samenwerking wordt. De uitdaging is hoe dit te bereiken is, hoe er een effectieve multilaterale orde kan vormen met een multipolair systeem. Er wordt gezegd dat grote machten de dienst uit blijven maken en de toekomst zullen vormen: Proliferatie van grote machten maakt dat zij hun onderlinge relaties moet herdefiniren. Dit zal invloed hebben op of dat er meer of minder samenwerking zal zijn. Sommige van deze machten articuleren sterke wereldvisies. Als de percepties ver uit elkaar blijven liggen heeft dit ook invloed op de samenwerking. Staten hebben meer invloed gekregen buiten het domein van traditionele high politics (interne en externe veiligheid en buitenlandse zaken). Er is bijvoorbeeld meer public intervention sinds de financile crisis. Er is meer concurrentie in de wereld. Nationale belangen blijven een belangrijke invloed hebben op de IB. Die belangen evolueren en zijn afhankelijk van interne en externe variabelen en ideologische en materile factoren. De waarden van het westen zullen van minder belang zijn. VI Multilateralism in an Interpolar World

Multilaterale samenwerking is inherent aan Interpolariteit. De vraag is hoe dit bewerkstelligd moet worden samengaand met de twee ontwikkeling (machtsverschuiving en interdependence). Summit diplomacy kan de nieuwe manier zijn om multilaterale samenwerking te vormen. Een voorbeeld hiervan is de G-20. Hoewel summit diplomacy niet voldoende is voor controle etc. De voordelen van summit diplomacy: Reflecteerd de doorlsaggevende rol van rote machten Flexibeler dan internationale instituties Kan verschillende beleidsterreinen Variren in landen samenbrengen op specifieke gebieden Goed voor het opbouwen van vertrouwen door informele uitwisseling

Tekortkomingen: Afspraken leiden niet altijd tot actie Controverse over wie er wel en niet mag komen Verzwakking van autoriteit van al gevormde multilaterale frameworks zoals de VN

Er zijn al veel bilaterale en minilaterale formats opgezet. Summits kunnen stabiliteit verzekeren en goede beslissingen die voortgekomen zijn uit kleinere samenwerkingsverbanden toepassen op grote schaal. G20 speelt een grote rol in het overleg na de economische crisis. De G20 zou uit verschillende samenstellingen moeten bestaan afhankelijk van het onderwerp. Ook relevante IOs moeten betrokken worden bij de summitsm en kleine secretariaten moeten worden opgezet om efficintie te verbeteren. Conclusie Grootste uitdaging is om interdependence via vredige en multilaterale samenwerking te managen. Er moeten gedeelde belangen worden gevormd om geen wereld van confrontatie krijgen. De EU moet daarin een grote rol kan spelen. Dij kan dit ook maar moet meer n blok vormen in de IB. Hoe het nu gaat is inefficint.

McCormick H1 What is the European UnionAl 300 jaar domineert het statensysteem de leer der IB. Nu zijn er door toenemende globalisering tekenen van verval. De EU is de uitkomst van het debat over hoe Europa in een permanente staat van vrede kan verkeren (na een eeuw van twee Wereldoorlogen en de KO). Er was echter geen eensgezindheid over de totstandkoming. De EU is meer dan een IO maar geen supranationale staat. Een staat is een legale eenheid met vier kenmerken: Opereert in een vast territorium Heeft soevereiniteit over dat territorium Legaal en politiek onafhankelijk Heeft legitimiteit door erkenning van inwoners en andere staten.

Men spreekt over het verval van staten. Dit verval kan door drie redenen komen:

-

Sterkte van staat identiteit wordt ondermijnd doordat staten vaak thuis zijn voor meerdere naties. Internationale grenzen verzwakken door economische en politieke banden en toenemende globalisering en mobiliteit van mensen. Staten kunnen vaak niet voldoen aan de behoefte van burgers op het gebied van veiligheid, rechtvaardigheid, welvaart en mensenrechten.

Verval gaat gepaard met vorming van vele belangen corporaties, voornamelijk in de vorm van IOs. Een voorbeeld is een intergouvernementele organisatie (IGO) zoals de VN. De EU lijkt in de eerste instantie op een IO maar kan bindende wetten en beleid maken, er vindt een verschuiving naar supranationalisme plaats. De instituties van de EU zijn: European Council (Europese Raad), Council of Ministers (Raad van Europa) die intergouvernementeel zijn, en de Europese Commissie en Europese Gerechtshof die supranationaal zijn. Post-war Europa federalisme als ideaal om nationalisme en verdere conflicten te voorkomen. In 1946 werd de European Union of Federalists opgericht die hun eerste Congres in 1948 hadden. Het idee van een federaal Europa was toen echter al afgezwakt. Opkomst van het realisme heeft geleid tot de gedachte dat de EU alleen bestaat omdat regeringen hebben besloten dat de EU voor hun eigen bestwil is (eigenbelang). Het functionalisme heeft hier een ander idee. Het focust zich meer op samenwerking dan op concurrentie zoals het realisme doet. De EU is ontstaan om het gat tussen staten te dichten door incrementeel functioneel specifieke organisaties op te richten. Door op bepaalde terreinen samen te werken zal met een invisible hand of integration op meerdere terreinen samengewerkt worden. David Mitrany, gezien als de bedenker van het functionalisme, stelt dat er verschillende autoriteiten zijn op verschillende terreinen. Hij heeft veel invloed gehad op de mannen die wel gezien worden als de oprichters van de EU: Jean Monnet en Robert Schuman. Integratie op het gebied van kolen en staal zou leiden tot integratie op meerdere gebieden. Het neofunctionalisme stelt dat er bepaalde voorwaarden nodig zijn voor integratie (van nationalisme naar samenwerking bijvoorbeeld). Nadat deze condities zijn bereikt zal integratie uitbreiding door het spillover mechanisme. Lindberg: een proces waarbij een bepaalde actie gerelateerd aan een specifiek doel, een situatie creert waarbij het oorspronkelijke doel alleen gerealiseerd kan worden door andere acties die dan weer zorgen voor de noodzaak tot andere acties. Functional spillover: als een sector van de economie wordt gentegreerd zal dit leidten tot integratie van andere sectoren IGOs, afname belang nationale instituties, economische en politieke unie. Technical spillover: ongelijkheden in standaarden tussen landen zullen ertoe leiden dat landen zullen stijgen (of zakken) naar het niveau van de staat met tightest (of loosest) regulations. Political spillover: als functionele sectoren zijn gentegreerd zullen belangenroepen in plaats van nationale overheden te benvloeden, regionale instituties proberen te benvloeden, er komt dus meer politiek op regionaal niveau. De EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal) is de voorloper van de EU en werd in 1951 opgericht. Monnet en Schuman zagen dit als de eerste stap in het integratieproces. In de jaren 70 was het neofunctionalisme minder populair door de stagnatie van het integratieproces.

Variaties op spillover: Spillaround: toename van functies (breadth) van IO maar geen toename van autoriteit of macht (depth). Buildup: toename van autoriteit (depth) van IO zonder toename van functies (breadth). Retrenchment: toename van bemiddeling tussen staten op kosten van de macht en autoriteit van een IO. Spillback: afname van breadth en depth van de autoriteit van een IO. Nye had het over een integrative potential bij experimenten van regionale integratie. Deze integrative potential is afhankelijk van voorwaarden zoals economische gelijkheid/verenigbaarheid, zelfde waarden, belangenorganisaties en binnenlandse stabiliteit. De EU heeft volgens hem een hoge integrative potential. Intergovernmentalism gebaseerd op het realisme en kritiek op het neofunctionalisme omdat het niet genoeg naar de globale context kijkt en de rol van belangenorganisatis overdrijft. Integratie wordt vooral door nationale overheden bepaald die uit zijn op nationale belangen. Liberal intergovernmentalisme: combineerd neofunctionalistisch idee van belang van binnenlandse politiek samen met de grote rol van staten. Momenteeel beweegt de EU zich van een IO naar een staat, waar het precies in het continum zit is een debat. In de eerste instantie waren er vooral IB-theorien over de EU waardoor de nadruk op EU als IO kwam te liggen. Nu wordt er meer gebruik gemaakt van comparitive politics en public policy. Hoewel er nog wel moeite is met gebruik van de term regering in de EU context. Vaker wordt gebruik gemaakt van de term governance: de uitoefening van autoriteit middels interactie met betrekking tot een complexe variatie aan actoren. Soevereiniteit van de EU wordt vaak bediscussieerd. Soevereiniteit ligt bij de mens, alleen de soevereine macht ligt bi de staat. De EU zorgt dus niet voor afname van de soevereiniteit maar voor herverdeling. Multi-level governance: een systeem waar macht wordt gedeeld onder supranationale, nationale, sub-nationale en lokale niveaus met interactie tussen hen. Aan dit concept wordt door EU-scholars echter weinig aandacht besteed. Zij richten zich meer op federalisme en confederalisme. Federalisme: een federaal systeem heeft minstens twee regeringsniveaus: nationaal en lokaal, die samen bestaan met gedeelde of afzonderlijke macht, eigen funcites hebben maar geen heeft autoriteit over de andere. Zon systeem is terug te vinden in de VS, Canada, Australi en Duitsland. EU-staten hebben veel meer macht en kunnen veel meer dan staten in de VS, en EUinstituties hebben veel minder bevoegdheden dan de federale regering van de VS. Er zijn wel een aantal overeenkomsten: Uniform toegepaste regels en wetten en een Gerechtshof die ze beschermt Door waar afgesproken geldt de Europese wet boven de nationale Direct gekozen wetgevende macht (Europees Parlement) EU instituties hebben een zekere finacile onafhankelijkheid Europese Commissie mag op sommige gebieden overleggen met derden namens lidstaten 15 landen hebben gemeenschappelijke munt.

Federalisme is niet statisch en heeft verschillende vormen aangenomen. Meest trouwe Europese integrationisten verwachten een United States of Europe. Confederalisme: los systeem waarbij twee of meer organisationele eenheden (staten) hun eigen identiteiten behouden maar bepaalde macht overdragen aan een centrale autoriteit voor bijvoorbeeld efficintie of veiligheid. De EU heeft ook hier een aantal kenmerken van: Burgers van lidstaten zijn niet direct gerelateerd aan de EU-instituties (behalve parlement). Instituties krijgen hun autoriteit van lidstaten Lidstaten hebben aparte identiteit en allerlei bevoegdheden als het ondertekenen van verdragen Geen Europees belastingsysteem Geen militaire macht op Europees niveau Meer verbintenis van eigen volkslief en vlag dan die van de EU, geen Europese identiteit

Confederalisme wordt zelden in debatten genoemd.

McCormick H3 The Evolution of the EUNa WOII ontstonden theorien over mogelijke voordelen van Europese integratie. Hier een kort overzicht over het ontstaan van de EU: 1950 aankondiging van Schuman dat kolen- en staalindustrie samen zouden worden georganiseerd. 1952 oprichting EGKS (FA, WDUI, Benelux) met als oorspronkelijke priotieiten: economische opbouw voorkomen van conflict door nationalisme (zorg over veiligheid tussen FA en DUI) en veiligheid in de KO. 1958 oprichting EEG (Europese Economische Gemeenschap) met een extern tarief voor binnenkomende goederen, creeren van een interne markt, gemeenschappelijk landbouwbeleid. 1973 GB, DEN, IRE. 1980 GR, POR, SPA. 1985 OOS, SWE, FIN. 1986 Europese Akte deadline voor verwijdering overige barrires. 1999 Euro als gemeenschappelijke munt. 2004-2007 12 nieuwe EU landen. Hier volgt een uitgebreid overzicht van de evolutie van de EU. 1944 44 landen komen samen in Bretton Woods waar de plannen voor de post-oorlog economie worden gemaakt: vrije handel, stabiele wisselkoers en non-discrimination. Het keynesianisme als basis voor naoorlogse economische wederopbouw. 1948 tot 1951 Marschallplan: een investering van de VS in Europa in ruil voor vrije toegang tot de markt voor VS-producten. 1949 NAVO-oprichting als balans tegen SU. Een aanval op n van de lidstaten wordt een aanval op allen. 1954 na mislukking van de European Defense ommunity wordt de WEU (West Europese Unie) opgericht voor militaire steun aan lidstaten en promotie van integratie. 1955 Warschaupact: een reactie van de SU op de oprichting van de NAVO en WEU. De lijnen van de KO worden hierin gedefinieerd en de Suez crisis vindt plaats. GB en FA komen tot de conlcusie dat zij geen grootmachten meer zijn door het verlies van Vietnam.

Eerste stappen naar integratie (1945-58) Het voorkomen van oorlog is na WOII de prioriteit. Duitsland moet worden ingedamd. Er zijn daarnaast twijfels over de bescherming van de VS tegen de SU. Om voor de eigen veiligheid te zorgen moet Europa meer eenheid krijgen. In 1942 suggereert Churchill een United States of Europe, wel zonder GB, opererend onder een Council of Europe. 1949 Raad van Europa wordt opgericht, het werd echter nooit meer dan een losse intergouvernementele organisatie. John Monnet en Robert Schuman wilden meer. Dit was het startpunt om de relatie tussen FA en DUI te verbeteren. Dit werd bewerkstelligd door de organisatie van kolen en staal. Dit zijn de bouwstenen van de industrie en organisatie diende om zeker te zijn dat DUI afhankelijk zou worden van handel met Europa. Om te voorkomen dat lidstaten te veel macht zouden hebben moesten er daarnaast supranationale instituties komen. 1950 Schuman Declaration: aankondiging van plan voor eenheid via kleine concrete stappen te beginnen met organiseren van kolen en staal. Allen ITA en de Benelux accepteren lidmaatschap. GB had te veel belangen buiten Europa. 1951 Verdrag van Parijs: oprichting van de EGKS in 1952. Dit is de eerste keer dat Europese landen macht overdragen aan een supranationale instelling. Het grondwerk hiervan was al gelegd door de Benelux douane unie van 1948. De EGKS is succesvolk in tegenstelling tot de European Defense Community en de European Political Community die beide niet van de grond komen. EEG (1958-86) 1957 Verdrag van Rome met oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en Euratom. Ook wordt de Parliamentary Assembly (in 62 Europese Parlement) ingesteld om te waken over de EEG, EGKS en Euratom. Het doel van de EEG is het creren van een gemeenschappelijke markt, een gemeenschappelijk extern tarief, European Social Fund en European Investment Bank. Uitbreiding werd vanzelfsprekend. GB wilde echter niet, zij wilde wel vrije handel maar geen integratie. 1960 European Free Trade Association (EFTA): een alternatief voor de EU. GB, POR, Scandinavi, OOS en SWI treden toe. Echter is de association niet succesvol. 1961 GB meldt zich aan voor lidmaatschap. Ook DEN, IRE doen dit en in 62 volgt NOR. Uiteindelijk melden ook andere EFTA landen en SPA en MALL zich ook. Maar De Gaulle vetod de toetreding van GB (wordt door FA gezien als rivaal) en ook Adenauer is kritisch. Monnet wil wel. GB meldt zich nogmaals aan maar De Gaulle roept weer een veto uit. Pas na het aftreden van De Gaulle wordt GB toegelaten. 1973 GB treedt toe tot EEG. DEN en IRE ook. 1981 GR. De aanmeldingen van SPA en POR worden pas serieus genomen na het verdwijnen van de dicaturen. 1986 SPA en POR. De EEG telt nu 12 lidstaten. De EEG wordt de EG met een eigen administratieve structuur, directe vertegenwoordiging in het parlement mar de gemeenschappelijke markt is nog niet voltooid, er is een gemeenschappelijke munt nodig. Economische en sociale integratie (1972-92) 1969 lancering van het idee voor economische en monetaire unie (EMU). Maar door afstappen van de VS van de gouden standaard en oliecrisis gaat het plan niet door.

1979 nieuw initiatief Europees Monetair Systeem (EMS) voor het creren van zone van monetaire stabiliteit en in bedwang houden van fluctuaties in wisselkoersen met behulp van ecu (European currency unit) om te wennen aan het idee van een centrale munt. 1989 Jacque Delors (president Commisie) ontwikkeld stappenplan om vaste wisselkoersen en centrale munt te creeren. Dit lukte in eerste instantie niet, in 1994 komt het plan wel terug. 1986 Europese Akte met als doelstelling: n markt in 1992. Uiteindelijk zijn niet alle wetten ingevoerd maar in 1993 werd de interne markt gestart. Effecten van de Europese Akte zijn: Grootste markt op de wereld komt tot stand. Interne paspoort en douane controle werd versoepeld of opgeheven. Meer vrije kapitaal en personen verkeer, monopolies werden opgeheven. EG krijgt meer verantwoordelijkheid over nieuwe beleidsterreinen. Nieuw machten aan het Gerechtshof en oprichting van Court of First Instance (hoort conflicten). Legde status aan regeringsleiders onder Europese Raad, nieuwe machten aan Raad van Europa en EP. European Political Cooperation voor gezamenlijk buitenlands beleid. Economische en monetaire unie werden doel van de EG.

-

1985 Schengen Verdrag: opheffen van alle grenzen. European Social Fund (ESF) en European Regional Development Fund (ERDF) geven ontwikkelingsgeld aan arme gebieden in Europa (cohesiebeleid). Van Gemeenschap naar Unie (1992-) 1985 intergovernmental conference (IGC) door initiatief van Franse president Mitterand. 1991 Verdrag van Maastricht, stichting EU. Alle landen moesten referendum houden. Denemarken stemde tegen maar na enkele concessies (niet per se n munt, Europees burgerschap, gemeenschappelijk defensie) accepteerd DEN toch. 1993 - EU veranderingen: EU met drie pillaren: Economie, kolen en staal, atoomenergie. Tweede en derde terreinen waarmee formele intergouvernmentele samenwerking moest zijn Common Foreign and Sexurity Policy en justice en home affairs. Planning n munt in 1999. Meer beleidsterreinen: consumentenbescherming, gezondheidszorg, transport en onderwijs en (behalve in GB) sociaal beleid. Meer samenwerking op immigratie, Europol. Nieuwe rechten voor Europese Burgers. Nieuwe rechten voor EP.

-

Expansie was ondertussen nog steeds op de agenda. 1993 Kopenhagen criteria: 2 voorwaarden voor EU lidmaatschap: democratie met respect voor mensrechten en rechtstaat, vrije markt en economie, mogelijkheid om Community Law toe te passen. 1994 European Economic Area (EEA). Ook van toepassing op EFTA.

1995 OOS, FIN en SWE treden toe. Alleen IJsland Zwitserland en Noorwegen zijn als WestEuropese staten niet lid van de EU. 1999 Verdrag van Amsterdam in voorbereiding op verdere uitbreiding. 2001 Verdrag van Nice voor verdere uitbreiding 2002 Euro in 12 landen. 2004 Uitbreiding Oost en Mediterreaanse landen. 2007 BUL en ROE.

McCormick H7 Economic PolicyEU wordt gedomineerd door economische kwesties. De prioriteiten van het Verdrag van Rome (1958) waren een douane unie met gemeenschappelijk extern tarief en een interne markt met gezamenlijk landbouwbeleid. De douane unie lukt in 1968 maar non-tarief barrires blijven bestaan. In 70 lijkt de interne markt niet haalbaar door de crisis. Deze had geleid tot protectionistische maatregelen. Het landbouwbeleid leidde tot overproductie. Er werd actie ondernomen: het Schengen Verdrag en de Europese Akte worden getekend, uiteindelijk komt er de Euro. Interne markt: vier vrijheden, verwijdering van grenzen voor vrije beweging van mensen, geld, goederen en diensten. De interne markt is nog steeds niet volbracht doordat lidstaten vaak hun eigen weg blijven gaan en zo hun nationale markt beschermen. 1985 Jacques Delors wordt president van de Europese Commissie. Boven aan zijn agenda staat de interne markt. Lord Cockfield moest White Paper schetsen met daaarop de veranderingen, dit wordt de basis voor de Europese Akte. Doel: verwijdering van alle overige non-tarief barrires aan het eind van 1992. Non-tarief barrires: Fysiek: douane en grenscontrole ter tegenhouden van illegale immigranten, heffen van belastingen op rookwaar en alcohol, verboden goederen, voorkomen van ziekten. Dit is allen interferentie met de vrije beweging van mensen, goederen en diensten. Fiscaal: verschillende BTW percentages 1990 werd het EU BTW systeem ontwikkeld maar er zijn nog steeds verschillende tarieven. Technisch: door verschillende technische regulering op bijvoorbeeld veiligheid, gezondheidszorg, milieu en consumentenberscherming.

-

Een belangrijke stap in de grensverwijdering was Schengen waarin werd vastgelegd wat er nog meer moest gebeuren voor grensverwijderingen. Uiteindelijk hebben alle West-Europese staten (op GB en IRE na) het verdrag getekend. SIS (Schengen Information System) is een database van onwenselijkheden die onder controle gehouden moeten worden. Effecten van de interne markt: Vrijheid van beweging. Inwoners van EU kunnen zich vrijelijk bewegen binnen de EU, werken waar zij willen, bankrekeningen openen. Zij mogen drie maanden blijven in een andere staat. Migratie is in de EU meestal niet van politieke of economische aard maar een vrije keuze. Trans-Europese netwerken (TENs) integreren van infrastructuur (transport, energie en telecommunicatie). In 1987 bleek dit mislukt te zijn. Er zijn twee veranderingen sindsdien:

-

-

-

grote toename van toerisme en spoorwegen is opnieuw een goedkoop en milieuvriendelijk alternatief (wordt ook veel in genvesteerd). EU is ook bezig met eigen satellietsysteem (GPS is van de VS) Liberalisering van luchtvervoer. Versoepeling van luchttransport. Het is nu minder duur en er is een open skies arrangement met de VS (in elke staat landen). Fusie en overname. Na WOII verloren Europese bedrijven markt aan de VS en Japan die dynamischer en meer investeerden in R&D. Door barrires van naburige staten waren de fusies en overnames zelden tussen bedrijven uit verschillende EU-landen. Daarom probeert de EU in 80 marktfragmentatie te voorkomen door het bevorderen van onderzoek in technologie, communicatie etc. Interne markt heeft ervoor gezorgd dat veel van de barrires voor bedrijven verdwenen. Nu zijn er veel meer joint-ventures wat voordelig is voor de concurrentie met Japan. Het aantal fusies en overnames is fors gestegen. Concurrentiebeleid. Overname zorgt voor minder concurrentie, minder keus voor de consument en monopolies. Daarom moet er een goed concurrentiebeleid gevoerd worden. Dit is ingebouwd in het Verdrag van Rome: (1) ontmoedigen van ontwikkeling kartels en monopolies, (2) fusie-beheersing, (3) staatshulp voor bedrijven om te voorkomen dat ze te maken krijgen met oneerlijke concurrentie en (4) promoten van concurrentie van Europese bedrijven. Gebieden waar nog weinig vooruitgang is zijn de energiemarkt en integratie van de financile diensten.

De interne markt zal met nieuwe uitdagingen in aanraking komen door de oostwaartse uitbreiding van de EU. Eurozone 2002 invoering van de Euro door twaalf lidstaten na jaren van controverse. Verschillende valutas met fluctuerende waarden is een van de meest fundamentele barrires van de interne markt. Er worden echter wel vragen over onafhankelijkheid en soevereiniteit gesteld. In 1950 was al duidelijk dat stabiele wisselkoersen belangrijk waren voor een interne markt. Voor stabiliteit werden er vaste wisselkoersen vastgesteld. In 1971 ziet de VS echter af van de gouden standaard en het systeem valt uiteen. Van 1969 tot 1970 is er een comit actief ter onderhandeling van een centrale munt. Het plan sneuvelt. 1979 een tweede poging wordt gewaagd met de EMS. Er wordt een artificieel vaulta ingesteld (ecu) gebaseerd op waarden van verschillende EU-valutas. Wisselkoersen worden vastgesteld in ecus en fluctuaties worden geminimaliseerd volgens het regelschema ERM. 1989 Delors wil een munt maken van de ecu. In het Verdrag van Maastrich worden de plannen van Delors vastgesteld en criteria voor nieuwe leden ook. En de stappen om uiteindelijk de Euro in te voeren worden gevormd (1995). 1998 Stap 1: vastgesteld wie klaar zijn voor nieuwe munt. Dit bleken er weinig te zijn dus werden de criteria bijgesteld. Uiteindelijk gingen alle landen behalve DEN, GB, GRI en SWE erin mee. 1999 Stap 2: introductie Euro met nieuwe Europese Centrale Bank. Wisselkoersen werden vastgezet en ECB deed alle transacties in Euros. 2001 Griekenland treedt toe tot Eurozone en 12 landen hebben de Euro. 2002 Stap 3: munten en briefgeld kwamen beschikbaar. 2007 Sloveni. 2008 Cyprus en Malta.

Voordelen van de Euro: Monetaire stabiliteit Gemak voor reizigers Prijstransparantie Minder bureaucratische barrires voor transfers van grote bedragen Europese beurs Invloed voor Europa, de Euro heeft aanzien en is vergelijkbaar met de $

Nadelen van de Euro: Geen flexibiliteit meer, landen hebben verschillende economische cycli Zwakte van sommige EU-economien kan zorgen voor een relatief zwakke euro Euro vereeuwigt de armoede en welvaart die al bestaat

Een al voorgedaan probleem: DUI hamerde erop dat Eurolanden hun economie aan bepaalde voorwaarden moesten laten voldoen (altijd) om te voorkomen dat zijn de munt zouden verzwakken door veel uitgaven en tekorten. In 2002/03 was er regressie waardoor veel landen bijna over de grens kwamen (staat grote boete op), ook Duitsland. Deze inflexibiliteit heeft veel kritiek gehad.

McCormick H6 The EU and its CitizensVerdrag van Maastricht EU dient om een unie tussen mensen van Europa te creren waarin beslissingen zo dicht mogelijk bij de burger worden gemaakt. Dit blijkt echter niet gelukt te zijn. Er wordt veel gesproken over een democratic deficit. Het publiek heeft maar weinig te zeggen in de EU. De enige direct gekozen institutie, het Europese Parlement, is maar een zwakke instituties. Daarbij begrijpen Europese burgers de EU vaak niet. Tegenargumenten: de belangen van de bevolking worden ook door hun regering vertegenwoordigd door de EU en het EP wordt steeds machtiger. De Europese Commissie is niet minder transparant dan nationale overheden. Het gebrek aan democratie is even groot als in gewone EU-landen. Europa en de publieke opinie Eurobarometer meet publieke opinie over allerlei kwesties die met Europese integratie te maken hebben. De publieke opinie over de EU was op een hoogtepunt in de jaren 80 maar viel weer na de Duitse eenheid en het Verdrag van Maastricht. Nu is hij weer aan het opkrabbelen. OostEuropese landen, Spanje, Ierland, Griekenland en Denemarken zijn over het algemeen positief. Frankrijk en Duitsland meer negatief en Groot-Brittanni is zeer negatief. Redenen voor deze grote verschillen zijn: Integratie is relatief nieuw voor gemiddelde Europeaan EU en nationale leiders voeren vaak beleid tegen de wil van het publiek in. Slechte informatievoorziening door nationale leiders, EU, media, experts. Democratic deficit, parlement heeft te weinig macht en er is een kloof tussen de macht van Europese instituties en de mogelijkheid van burgers om hier invloed op te hebben.

De vormen die het democratisch tekort aanneemt:

-

-

-

Leiders van lidstaten, de Europese Raad, komen vaak tot belangrijke beslissingen zonder terug te koppelen naar het electoraat. Commissie heeft weinig te maken met directe of indirecte verantwoording naar het publiek. Het parlement heeft dan wel enige inspraak in het vormen van de College of Commissioners. En het aanwijzen van de president gaat via nationale leiders en niet publiekelijk. De meeste vergaderingen van de Raad van de EU (Council of Ministers) zijn gesloten voor publiek. De enige democratisch gekozen institutie, EP, heeft niet alle wetgevende bevoegdheden, het kan geen wetsvoorstellen doen en kan maar gedeeltelijk de Commissie verantwoordelijk stellen. Europees Gerechtshof is waar burgers beklag kunnen doen over de EU, zij hebben echter geen stem in de benoemingen van rechters. De formele rechten van Europeanen zijn bescheiden.

White Paper (2001) was een rapport van de Commissie waarin wordt opgeroepen tot hervormingen om het probleem op te lossen. Echter zegt de commissie ook dat de EU op sommige terreinen niets kan doen of wel doet maar dat de burgers dan niet zien dat het van de EU komt. The Peoples Europe In 1975 werd voor het eerst aandacht besteed aan de relatie tussen Europeanen en integratie. 1984 EEG zet commissie in onder leiding van Adonnino om te kijken hoe de Eu dichterbij de burgers kan worden gebracht. De maatregelen die genomen worden zijn de invoering van: Europees paspoort, Europese dag, Europees volkslied, Europese vlag. SEA (Europese Akte) voerde nog een aantal van Adonnino;s aanbevelingen in: opheffen van restricties op vrije verkeer van mensen. Van onvrijwillige verplaatsing door economische redenen naar vrijwillige. Nu is er meer mobiliteit en massatoerisme waardoor andere EU-landen minder vreemd zijn voor de burgers. En wederzijdse erkenning van professionele kwalificaties. Ook besteed de EU veel tijd aan onderwijs en ook grensoverschrijdend onderwijs. Universiteiten hebben hetzelfde puntensysteem aangenomen (ECTS). Er is dus veel gedaan om de psychologische barrire tussen landen te verkleinen. Taal blijft een probleem en ook de routine van het dagelijks bestaan blijft verschillend. Het Maastricht Verdrag heeft het idee van Europees burgerschap gentroduceerd maar dit is minder als dat het lijkt. Gemaakte stappen zijn: in een niet EU-staat kan een Europees burger van wie het thuisland geen diplomatieke vertegenwoordiging heeft daar terecht bij de ambassade van een ander EU-land. Ook is er een Europese ombudsman ingesteld waar burgers terecht kunnen voor klachen over EU-instituties. Verder kunnen EU burgers stemmen in alle lidstaten voor het EP. Participatie en vertegenwoordiging Er zijn nu drie manieren waarop burgers invloed kunnen hebben op de EU en haar beleid: via Europese verkiezingen, referenda en belangengroepen. Europese verkiezingen: sinds 1979 worden om de 5 jaar verkiezingen gehouden. Lidstaten gebruikten varianten op proportional represntation of via n kiesdistrict of via meerdere. Zetels worden verdeeld over de partijen aan de hand van het aantal stemmen. PR leidt tot een beter beeld van hoe partijen zijn gekozen maar ook tot veel kleine partijen in het parlement. MEPs nemen geen zitting aan e hand van nationale blokken maar ze zitten in cross-nationale

groepen met dezelfde ideologie. Een groep moet 20 leden hebben die uit 1/5e van de lidstaten bestaan. Een meerderheid is nog nooit voorgekomen en dus moeten groepen in coalities werken. De opkomst van verkiezingen is heel laag. Het begon redelijk in 79 met 63% maar is verlaagt naar 46% in 2004. Redenen hiervoor zijn: (1) het verschil tussen first order en second order election, (2) geen psychologische band tussen en EP, (3) MEPs zijn geen bekende politieke figuren, (4) trend is ook te zien bij nationale verkiezingen en (5) opkomst is een referentie van hoe burgers hun eigen regering zien. Referenda: Nationale refernda dienen om burgers de mogelijkheid te geven om hun mening te geven over een bepaald onderwerp. Ze worden niet overal gebruikt maar wel steeds vaker, vooral over integratie. De meeste referenda over de EU vallen in twee categorien: wel of geen lidmaatschap EU, alleen gebruikt bij nieuwe lidstaten met startpunt in Noorwegen, Denemarken en Ierland in 1972. Noorwegen en Zwitserland hebben het lidmaatschap niet aangenomen. Wel of niet accepteren van een verdrag, dit is een recent fenomeen, alleen gebruikt in een paar landen. De SEA (aangenomen) en Maastricht (afgewezen) in Denemarken. Nice in Ierland (afgewezen). Deze hebben geleidt tot wijziging van de verdragen. De Grondwet is afgewezen in Nederland en Frankrijk. De Eruo was maar in twee landen als referendum en in beide afgewezen (DEN en SWE).

-

Belangengroepen: NGOs komen op voor de deelvelangen van groepen mensen uit verschillende lidstaten. De laatste 25 jaar is er een enorme stijging van NGOs. De groei van belangenorganisaties loopt parallel aan de groei van macht en invloed van Europese instituties. Bussiness en labourgroups zijn historisch het meest belangrijk. Lobbyfirmas maar ook crosssectorale federaties vertegenwoordigen corporaties in Brussel. Ook vakbonden worden door overkoepelende organisaties vertegenwoordigd. Milieu en andere publieke belangenorganisaties komen steeds meer voor.

McCormick H8 Improving the Quality of LifeDe EU heeft in haar bestaan voornamelijk gefocust op kwantitatieve kwesties (economien herbouwen, douane-unie, interne markt). Maar gauw bleek dat welvaart en efficintie nooit eerlijk verdeeld zouden worden als er verschillen zouden blijven bestaan in mogelijkheid, economische en sociale standaarden, persoonlijk inkomen en de algehele kwaliteit van leven. Er zou geen level playing field ontstaan. In de jaren 60 en 70 werd er meer aandacht besteed aan kwalitatieve kwesties. Het resultaat was gemeenschappelijk beleid op drie gebieden: Landbouwbeleid Common Agricultural Policy (CAP) in Verdrag van Rome. Cohesiebeleid beleid om regionale economische verschillen te verminderen. Milieubeleid

Het verbeteren van de kwaliteit van leven is vandaag een van de prioriteiten van de EU. Levelling the playing field Grote economische en sociale scheidslijnen binnen de EU: Economische productiviteit verschilt veel. BNP per capita verschilt van 251 (LUX) tot rond de 40 (HON) met 100 als gemiddelde van de EU. Werkloosheid verschilt van 4-5% in NED tot 13-14% in POL. Bijdrage van diensten aan BNP is veel hoger in de rijkste EU-landen.

Om cohesie (verminderen van verschillen) te bevorderen heeft de EU meerdere structurele fondsen opgericht: European Regional Development Fund (ERDF) vooral uitgaven in onderontwikkelde gebieden. European Social Fund (ESF) voor het promoten van werk en werkersmobiliteit, long-term werkloosheid tegengaan. Cohesion Fund compensatie van arme landen voor de kosten die gemaakt worden bij de strengere maatregelen op milieu. Guidance Section of the European Guidance and Guarantee Fund (EAGGF),, deel van de CAP ontwikkeling van landelijke gebieden.

Ook is er nog het Solidarity Fund (natuurgeweld) en Globalisation Adjustment Fund (compenseren van bedrijven die negatieve invloed hebben van globalisering. Landbouwbeleid Landbouw is eigenlijk maar een klein deel van de economische activiteit maar er is veruit het meeste tijd aan besteed. EU heeft ook het meest invloed op het landbouwbeleid. Barrires zijn verwijderd en markten zijn open gemaakt maar toch is de landbouw interventionistisch. De EU probeert de prijzen hoog te houden. Landbouwbeleid, in tegenstelling tot ander beleid, is ingebouwd in het verdrag van Rome. Waarom is landbouw zo prominent in de EU? Ten tijden van de onderhandelingen van Rome was landbouw economisch, sociaal en cultureel belangrijk. Trade-off tussen DUI en FA. FA had een grote landbouw en was bang dat het benadeelt zou worden door open markt dus protectionistische maatregelen. Landbouwprijzen zijn heel onderhevig aan fluctuaties, het is de belangrijkste uitgave van Europese burgers en dus is er veel baat bij stabiliteit. Boeren hebben in veel landen altijd sterke vakbonden gehad, grote lobbygroepen voor landbouw in de EU.

CAP is de kern van de EU activiteit. Het heeft drie principes: (1) promotie van interne markt voor landbouwproductie, (2) protectionistisch systeem dat voordelig is voor de EU en (3) gezamenlijke financiering. Kosten voor CAP komen uit EAGGF, het grootste deel van het EU budget gaat daar naartoe. CAP is een succes geworden als men kijkt naar de oorspronkelijke doelen (productiviteit, levenskwaliteit van boerengemeenschap, stabiele markt etc.) EU is de grootste exporteur van landbouwproducten. Maar de CAP heeft ook voor problemen gezorgd: EU15 produceert meer dan nodig surplus CAP funding corruptie en georganiseerde criminaliteit. Economische afhankelijkheid, prijsstijging landbouwgrond niet in staat geweest om kloof tussen arme en rijke landen te dichten. Aanmoediging van gebruik van chemische bemesting en herbiciden. CAP maakt voedsel duurder voor consumenten, ook al is er een surplus. Minder geld over voor andere beleidsterreinen. CAP heeft de landbouwprijzen in de wereld verstoord, de EU wordt gezien als protectionistisch.

Veel politieke en publieke druk voor verandering heeft gezorgd voor meerdere pogingen om EUbeleid te hervormen. 60 vergroten van landbouwbedrijven. 90 gegarandeerde prijzensysteem werd vervagen voor een systeem waarbij als prijzen dalen onder een bepaald niveau er directe betaling wordt gegeven. 02 verbreken van link tussen subsidie en productiegrootte. De oostwaartse vergroting van de EU heeft een nieuwe dimensie van landbouwproblemen met zich meegebracht. Cohesiebeleid Dit beleid is bedoelt om verschillen/scheidslijnen in inkomensniveau, welvaart en mogelijkheid te verkleinen om zo een gebalanceerde economische en sociale ontwikkeling te verkrijgen. De vrije markt zorgt voor ongelijkheden, in Europa is er echter veel politieke en publieke steun voor programmas voor inkomensverdeling en sociale vangnetten. Het cohesie beleid bestaat uit twee delen: (1) regionaal beleid focust op afname van ongelijkheden in regionale welvaart en inkomens middels investeringen in minder gendustrialiseerde en landelijke gebieden en (2) sociaal beleid gaat over porblemen van werkgelegenheid, de European Employment Strategy (EES) werkt aan de hoge welkloosheid in sommige landen en de Social Agenda doelt op het creren van vanen, armoedebestrijding, pensioenhervormingen, gezondheidszorg en discriminatie. In 1975 werd de ERDF opgericht. In 1988 kwam er meer aandacht voor regionaal beleid. Maastricht maakte meer veranderingen aan Cohesion Fund. Tegenwoordig word 1/3 van het EU-budget aan cohesie/regionaal beleid uitgegeven. Over de effectiviteit van het regionaal beleid is niet veel te zeggen. Sociaal beleid van de EU is controversieel. Labourparties willen het wel maar bedrijven en conservatieven niet. Het duurde lang voordat sociaal beleid op de agenda kwam. Pas in 1974 werd de Social Fund opgericht en een van de vier Social Action Programs gelanceerd. Het SEA bevat ook sociaal beleid. In de jaren 80 kwam er veel aandacht voor sociaal beleid onder Jacques Delors als president van de Commissie en andere regeringen met socialistische regeringsleiders (Mitterand in FA), ook Kohl (DUI) ging akkoord met social charter maar GBs Margaret Thatcher was tegen. 1989 Charter of Fundamental Social Rights of Workers wordt afgewezen door GB. Ook in Maastricht wordt het afgewezen. Pas bij het verdrag van Amsterdam accepteerde GB het in 1997. Toen was inmiddels Tony Blair aan de macht. Sinds 1990 is de meeste aandacht gegaan naar werkloosheid, ook veel gaat naar vrouwenemancipatie. Milieubeleid Pas in de jaren 60 werd milieu een onderwerp op de EU-agenda maar er werd maar heel beperkt beleid gevoerd en het ging meer om oneerlijke competitie tussen landen door verschillend nationaal milieubeleid dan om daadwerkelijke bezorgdheid over het milieu. In 1970 werd dit anders, er was toen veel meer wetenschappelijke onderbouwing voor milieuproblemen. 1973 eerste Environmental Action Programme 1986 SEA geef