Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F....

126
PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER DERDE, HERZIENE DRUK TEULINGS' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ 'S-HERTOGENBOSCH

Transcript of Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F....

Page 1: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

PRIJS 75 Cent

Roomsch-Katholieke

~ odsdienstleer door

M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb

DERDE DEEL

DE KATHOLIEKE GENADELEER

DERDE, HERZIENE DRUK

TEULINGS' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ 'S-HERTOGENBOSCH

Page 2: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

TEULINGS' UITGEVERS-MIJ - 'S-HERTOGENBOSCH

M. F. DEKKERS. R. K. Godsdienstleer. Ie deeltje, Geloofsleer, 4e drulc. . 2e deeltje, Zedenleer, 3e druk. . 3e deeltje, Genadeleer, 3e druk. . Apologetiek of Grondwaarheden der R. K.

Godsdienstleer. . . . . . .

Prof. L. VAN AKEN. Tien sociale Studien, 10 deeltjes te zamen. . . . . . .

Prof. J. D. j. AENGENENT. Wat is het Bedrijfs-radenstelsel? 2e druk ...... .

R. H. BENSON. Christus in de Kerk. Eene reeks godsdienstige verhandelingen. Vertaling van CH. HANCKX, S. j., ingenaaid f 4.25; gebonden

Fr. BENVENUTUS VAN VENRAAI, O. C. Handleiding der Patrologie. . . . . . . . . . .

W. F. BECX. Fundamenteele Sociologie of Grond­beginselen der Maatschappijleer. . . . .

De Heilige EvangeW!n en de Handelingen der Aposiclen, (Canisius-Bijbeltje) 4e druk, gebonden in half linnen. . . . . . . . gebonden in heel linnen. . . . . . . .

Getijden der H. Maagd Maria, goedgekeurd en aanbevolen door het Doorluchtig Episcopaat, gebonden in linnen band . . . . . gebonden in lederen band. . . . . . .

Dr. JAC. VAN GINNEKEN, S. j., OSCAR HUF, S. j., Dr. CAECILIANUS HUlGENS, O. F. M., A. DE K., Dr. W. G. J. VAN KOEVERDEN, Mgr. J. A. S. VAN SCHAlK, DOM PAUL SEJOURNE, O. S. B., en W. de W. Brieven van Kritiek en Anti­Kritiek op de Liturgische Beweging . . .

f 0.90 - 0.95 - 0.75

- 0.75

- 2.50

- 0.50

- 5.50

··2.00

- 0.50

- 1.10 - 1.25

- 2.50 - 4.25

- 1.50

Page 3: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

ROOMSCH KATHOLIEKE

GODSDIENSTLEER DOOR

M. F. DEKKERS RECTOR nMARii!NBURO", 'S·HI!RTOOI!NBOSCH

DERDE DEEL

DE KATHOLIEKE OENADELEER

DERDE, HERZIENE DRUK

TEULINOS' UITOEVERS-MAATSCHAPPIJ 'S·HfRTOOENBOSCH

Page 4: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

NIHIL OBSTAT:

A. A. VAN LAARHOVEN, Libr. Cens.

HAAREN, die 10 Febr, 1922.

EVULGETUR:

J. POMPEN, Vic.-Oen. Busc.

Buscoouci, die 16 Febr. 1922.

Page 5: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

DERDE DEEL D E K AT H 0 L I E K E 0 E N A D E L E E R.

EERSTE AFDEELING. De Goddelijke Genade.

HOOFDSTUK I.

De Genade in het algemeen.

I. Om God te dienen, zooals Christus het geleerd heeft, en ~76. Samen-ct d 'd h ltk t .. til ancvance-aar oor m en eme e omen, moe en WIJ vooreers a es loofs-, zeden-gelooven, wat God geopenbaard heeft en door de H. Kerk te en cenadeleer.

gelooven voorhoudt. Hierover werd in het Eerste Deel gesproken. Wij moeten daartoe vervolgens alles onderhouden, wat God

ons bevolen heeft. Hierover werd in het Tweede Deel gehandeld. Wij moeten daartoe eindelijk ook de genade en de genade­

middelen gebruiken, die God ons geeft. Immers, door onze na­tuurlijke krachten kunnen wij niet gelooven en ook niet de ge­boden onderhouden, zooals dit ter zaligheid noodig is. De boven­natuurlijke hulp der goddelijke genade is ons daartoe volstrekt noodzakelijk. Over de genade en de genademiddelen nu, wordt verder in dit Derde Deel gesproken.

11. Het woord genade wordt in zeer verschillende beteekenissen gE'- 676. De betee-bruikt kenlssen van het

1°. Het kan vooreerst de welwillendheid of goedgunstigheid aan- woord cenade. duiden, waaruit ons iets wordt geschonken. In dezen zin noemen de vorsten zich : koning bij de gratie Gods. In dezen zin zeide ook de Engel Gabriël tot de H. Maagd : "Vrees niet, Maria, want gij hebt genade gevonden bij God." (Lc. 1, 30.) Het woord genade kan ver-volgens ook de onverdiende gave zelf aanduiden, die ons uit welwillend-heid of goedgunstigheid wordt geschonken.

2". Deze onverdiende gave kan ons door de menselzen worden ge­schonken. In dien zin spreken wij van : genade schenken, om genade smeeken, enz. Wij zouden deze gaven menschelijkt genaden kunnen noemen. In tegenstelling hiermede worden de onverdiende gaven, welke ons door God worden geschonken, goddelijke genaden geheeten.

JO. Deze goddelijke gaven zijn Ofwel natuurlijk, zooals de ziel met hare vermogens, het lichaam met zijne zintuigen en krachten, de tij-

Page 6: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

4

delijke goederen, enz. ; ofwel bovennatuurlijk, zooals al datgene, wat ons helpt, om ons bovennatuurlijk einddoel te bereiken.

4°. De bovennatuurlijke gaven Gods zijn wederom Ofwel uitwendig, zooals de openbaring, de wonderen, de prediking, de voorbeelden van Christus, de stichting der Kerk, enz. ; ofwel inwendig, zooals de boven­natuurlijke verlichting des verstands, de opwekking van den wil, enz.

5°. De inwendige, bovennatuurlijke gaven eindelijk worden door God Ofwel onmiddellijk tot heiliging van den naaste, Ofwel onmiddellijk tot eigen heiliging gegeven. De eerste, waartoe bijv. de gave der talen, .der wonderen en der voorzegging, de onfeilbaarheid, de macht om de zonden te vergeven, enz. behooren, worden charismata genoemd. (1. Cor. xn, 8-11.) De laatste worden, in eigenlijken zin, genaden ge­heeten.·

~77ÎI De1ft:nade 111. Zooals uit het voorafgaande blijkt, wordt door goddelijke z7n. aen en genade, in eigenlijken zin, verstaan : ~ene bovennatuurlijke

g!Ve_. welke God ons tot onze zaligheid geeft, zonder onze ver­diensten. Over ~eze genade wordt hier verder alleen gesproken.

878. Christus verdiende ons de genade.

I 0 • Deze genade is niet slechts betrekkelijk, maar ook volstrekt bovennatuurlijk. D.w.z. zij is niet alleen boven de eischen, de krachten en de verdiensten der menschelijke natuur, maar ook boven die van alle bestaande en mogelijke schepselen ge­legen. (G. I, 266.)

2°. Tot onze zaligheid. Hierdoor wordt de genade in eigen­lijken zin, van de charismata onderscheiden.

3°. Zonder onze verdiensten. Wij kunnen de genade door onze natuurlijk-goede werken noch verdienen, noch verwerven. Wij kunnen ons zelfs niet tot het ontvangen daarvan, op eenige stellige wijze voorbereiden, d. i. ons daartoe eenigszins waardig maken. Zij wordt ons door God geheel en alleen uit welwillend­heid geschonken. De H. Paulus leert ons dit uitdrukkelijk. Hij schrijft aan de Romeinen : "Het (ontvangen der genade) hangt niet af van hem, die wil, noch van hem, die loopt ; maar van God, die zich ontfermt." (Rom. IX, 16.) "Is het door genade, dan niet meer om werken; anders is de genade geen genade meer." (Rom. XI, 6.) En de H. Augustinus leert : ,.Waarom genade ? Omdat zij om niet gegeven wordt. Waarom wordt zij om niet gegeven ? Omdat niet uwe verdiensten voorafgingen, maar Gods weldaden u voorkwamen. Hem derhalve eere, die ons bevrijdt." (Enarr. in Ps. xxx, n. 6.)

IV. jezus Christus heeft voor ons de goddelijke genade ver­diend door zijn lijden en dood. Zij wordt ons ook alleen, om wille van Christus' verdiensten, geschonken. "In Christus hebben wij

Page 7: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

5

de verlossing door zijn Bloed, de vergiffenis der zonden, naar den rijkdom zijner genade, welke zeer overvloedig jegens ons is ge­weest." (Ephes. I, 7, 8.)

V. De goddelijke genade is tweeërlei : de genade van bijstand 679. Verdeel .... en de heiligTTUlkende genade. De genade van bijstand wordt ook dadelijke of voorbijgaande genade ; de heiligmakende genade ook blijvende genade of staat van genade genoemd.

Vl. De voornaamste middelen om de genade te verkrijgen, te be- :1~:s~1~f'nade-waren en te vermeerderen zijn : ·

1°. De H. Sacramenten. (G. 111, 696, volgg.) 'J1'. Het H. Misoffer. (G. 111, 799-815.) 3°. Het gebed (G. 111, 945-964.) en de goede werken. Over

. de verdienstelijkheid der goede werken werd reeds in het Tweede Deel uitvoerig gesproken. (N. 41 0-424.)

HOOFDSTUK 11.

De Genade van Bijstand.

I. De genade van bijstflnd is eene bovennatuurl!jl)e hulp, waar- 68t. b~.Jl'..:llde door de Heilige Geest1~ns verstand verlicht erijpnzen wil be-van · weegt en versterkt, om het kwade te laten ett het goede te doen. Zij wordt genade van bijstand, dadelijke en voorbijgaande genade genoemd, omdat zij ons in staat stelt en helpt bovennatuurlijk-goede daden te verrichten en, uit haren aard, eene voorbijgaande hulp en niet eene blijvende hoedanigheid is.

11. De genade van bijstand wordt verdeeld : 682. Verdeellllc. 1& In voorkomende en medewerkende genade. De eerste gaat, zooals

de naam zelf aanduidt, aan 's mensellen vrijwillige medewerking voor-af. De tweede helpt den mensch, terwijl deze zelf met haar vrijwillig medewerkt. Een voorbeeld : God geeft aan iemand een bovennatuur-lijke gedachte in, om eenig goed werk te verrichten, en wekt tegelijker-tijd In diens wil een bovennatuurlijke neiging op, om het voorgestelde goede werk te volbrengen. Tot zoover noemen wij deze bovennatuur-lijke inwerking Gods : voorkomende genade. Nu kan de mensch echter aan deze verlichting des verstands en opwekking van den wil weêrstand bieden, en het goede werk nalaten. Hij kan echter ook, zooals hij be-hoort te doen, met de hem geschonken genade medewerken, en het voorgestelde goede werk willen en volbrengen. Kiest hij dit laatste, dan wordt hij, zoowel bij deze keuze als bij de verrichting van het goede

Page 8: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

6

werk, wede.rom door de goddelijke genade gesteund en geholpen. Deze laatste goddelijke hulp nu noemen wij: medewerkende genade.

2°. In onmiddellijk en middellijk genoegzame genade. Zij is onmiddel­lijk genoegzaam, ind~e!l ziJ. ons !?nmiddettijk in ~ta~t st~!t een.ig goed werk te verricltten. ZiJ ts mtddelhJk genoegzaam, mdten ZIJ ons m staat stelt de onmiddellijk genoegzame genade voor de verrichting van eenig goed werk te verkrijgen. Een voorbeeld ter verduidel~jking. God schenkt bijv. aan iemand de genoegzame genade om te btdden, en om door dit gebed de noodige kracht te verkrijgen, om eene be­koring te bestrijden en te overwinnen. De genoemde genade nu is onmiddellijk genoegzaam om te bidden, en middellijk genoegzaam om de bekoring te overwinnen.

aas. De nood- 111. )0 , De genade van bijstand is niet slechts voor alle ter zakeHikheld der I h 'd . l"k k 11 t I' h 'd d' genacfe van biJ- za ig et verdienste IJ e, maar oo voor a e er za tg et ten-stand. stige werken volstrekt noodzakelijk. Zonder deze genade kan men

zich noch op eenige stellige wijze tot het geloof en de bekeering voorbereiden, noch zelfs een heilzaam verlangen daarnaar op­wekken. "Zonder Mij, zegt Christus, kunt gij niets doen." (Jo. xv, 5.) "Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij ge­zonden heeft, hem trekke." (Jo. VI, 44.) En de H. Paulus leert : "Niet dat wij uit ons zelf bekwaam zijn, iets te bedenken, als uit ons zelf; neen. maar onze bekwaamheid is uit God." (11, Cor. m, 5.) "Het is God, die in u werkt èn het willen èn het volbren­gen." (Philipp. 11, 13.)

2°. De genade van bijstand is voor allen zonder onderscheid noodzakelijk, om op den duur groote zonden te vermijden. Ofschoon de mensch iedere groote zonde op zich zelf, ook zonder de hulp der genade, kan vermijden, zal hij dit toch, de hevigheid der­bekoringen en de natuurlijke zwakheid van zijn verstand en zijnen wil in aanmerking genomen, niet gedurende langen tijd vermogen, zonder de hulp der genade.

3°. Zonder een buitengewoon voorrecht, zooals aan de H. Maagd Maria werd geschonken, (G. I, 325.) kan niemand, ge­durende langen tijd, alle dagelijksche zonden vermijden. Christus leerde ons bidden : "Vergeef ons onze schulden." (Mt. VI, 12.) En de H. Jacobus verklaart : "In vele dingen struikelen wij allen." (Jac. 111, 2; zie ook: I, jo. 1, 8, 9.)

4°. Zonder een bijzondere genade kunnen ook de rechtvaardigen niet tot het einde toe volharden. Zij kunnen deze genade der eind­volharding echter, door het gebed, met onfeilbare zekerheid v~r~rijgen. "Ik vertrouw, zoo schrijft de H. Paulus, dat Hij, die m u het goed werk begonnen heeft, het ook voleindigen zal tot op den dag van Christus jezus." (Philipp. I, 6.)

Page 9: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

7

W. God geeft aan alle menschen minstens zooveel genade, dat &84. De ultdee­llna der 1enlllle

zij zalig kunnen worden. van bljetand. 1°. Aan de rechtvaardigen. "God is getrouw en zal niet toelaten,

dat gij bekoord wordt boven uwe krachten." (1, Cor. x, 13.) 2°, Aan de geloovigen, die in staat van doodzonde verkeeren.

"Zoo waar Ik leef, zegt de Heere God : Ik wil den dood des godde­loozen niet ; maar dat de goddelooze zich bekeere van zijn weg, en leve." (Ezech. xxxm, 11.) ,,De Heer is om uwentwil lankmoe­dig, niet willende, dat eenigen verloren gaan, maar dat allen zich bekeeren." (11, Petr. m, 9.)

3°. Aan allen zonder uitzondering, hetzij hun het Evangelie werd verkondigd of niet. "God, onze Zaligmaker, wil, dat alle menschen zalig worden en tot de kennis der waarheid komen." (1, Tim. 11, 4.) Maar de zaligheid kan zonder de hulp der genade niet worden verworven. God moet dus aan allen de ter zaligheid noodige genade schenken .

. V. Om zalig te worden is de genade alleen niet voldoende, :.~,De m~~d:; maar moeten wij met de genade medewerken. "God heeft u welcenad~ geschapen zonder u, zegt de H. Augustinus, want gij hebt daarin niet toegestemd. . . . Maar God, die u schiep zonder u, recht-vaardigt u niet zonder u." (Sermo 163, XI, 13.) De H. Paulus schrijft in dienzelfden zin: "Wij vermanen u, dat gij de genade Gods niet te vergeefs ontvangt .... Zie, nu is het de aangename tijd, nu is het de dag des heils." (11, Cor. v1, 1, 2.)

Vl. De mensch blijft, ook onder den invloed der goddelijke eseci ~~r;:t• genade, zijne vrijheid ten volle bewaren. Hij kan met de genade en • v • · medewerken, en hij moet dit doen, om zijne zaligheid te bereiken. Hij kan daaraan echter ook weerstand bieden. De genade dwingt hem niet. Neen, zij laat hem vrij, zóó of anders te handelen. "Gelukkig de rijke, die onbevlekt werd bevonden. • . . die kon zondigen, en niet zondigde, die kwaad kon doen, en het niet deed." (Eccli. xxx1, 8, 10.) En de H. Paulus schrijft: "Door de genade Gods ben ik, wat ik ben ; en zijne genade is in mij niet ijdel ge-weest ; maar overvloediger dan zij allen heb ik gearbeid ; niet ik echter, maar de genade Gods met mij." (1, Cor. xv, 10; zie ook Hand. v11, 51.)

VII. Wat omtrent de noodzakelijkheid en de uitdeeling der =:i:! k;: ~ genade van bijstand gezegd werd, is alleen van toepassing op de ontvanc.: '

Page 10: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

8

hen, die het gebruik der rede bezitten. De genade van bijstand is immers eene verlichting des verstands en eene opwekking van den wil. Zij kan bijgevolg, door wie het gebruik dezer beide ver­moge~s missen, niet worden ontyangen; Zij is dus ook voor dezen niet noodzakelijk ter zaligheid.

HOOFDSTUK 111.

De Heiligmakende Genade.

I. De heiligmakende genade is eene bovennatuurlijke gave, =~e~d~ ~!~twaardoor God den mensch van de zonde zuivert, aan zijne ziel de. een bovennatuurlijk leven schenkt, hem aanneemt tot zijn kind

en erfgenaam des hemels maakt. 1°. De heiligmakende genade is, uit haren aard, niet een voor­

bijgaande, maar een blijvende bovennatuurlijke gave ; een staat der ziel, die den mensch heilig, d. i. Gode welgevallig maakt. Vandaar hare benamingen : blijvende genade, staat van genade en heiligmakende genade. (G. m, 679).

2". Zij zuivert den mensch van de zonde. Door de instorting der heiligmakende genade wordt de zonde werkelijk vergeven en uitge­wischt. Door haar wordt de mensch geestelijk herboren en in waarheid gerechtvaardigd in de oogen van God. Duidelijk wordt dit alles geleeraard door den· H. Paulus: "Gij zijt afgewasschèn, gij zijt geheiligd, gij zijt gerechtvaardigd door den Naam onzes Heeren jezus Christus en door den Geest van onzen God." (I, Cor. VI, 11.)

3°. Zij schenkt aan de ziel een bovennatuurlijk leven. Zij maakt den mensch aan het goddelijk leven en de goddelijke natuur deelachtig. "Door (Christus) heeft Hij (God) ons zeer groote en kostbare beloften geschonken, opdat gij door deze aan de goddelijke natuur zoudt deelachtig worden." (n, Petr. 1, 4.)

4°. Zij maakt den mensch niet alleen tot bijzonderen vriend, maar ook tot aangenomen kind van God. "Ziet, hoedanig eene liefde de Vader ons gegeven heeft, dat wij kinderen Gods genoemd worden en zijn." (I, jo. m, I.) "De Geest zelf betuigt aan onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn." (Rom. vm, 16.)

5°. Zij maakt den mensch tot erfgenaam des hemels. "Indien kinderen, dan ook erfgenamen, en wel medeërfgenamen van Christus." (Rom. vm, 17.)

Page 11: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

t

11. Omtrent het bestaan der heiligmakende genade leert het s:e. ~et ~iu Concilie van Trente : "Indien iemand zegt, dat de menschen :n:~n:! :en:: worden gerechtvaardigd, Ofwel alleen door de toerekening van de. Christus' rechtvaardigheid, Ofwel alleen door de vergeving der zonde, met uitsluiting van de genade en de liefde, die door den Heiligen Geest in hunne zielen wordt uitgestort, en uiteraard blijvend is.... hij zij veroordeeld." (Sess. VI, can. 11.)

111. De mensch ontvangt de heiligmakende genade voor het ~:~a~Jn!:::! eerst in het Doopsel. Tegelijk met de heiligmakende genade wor-de helilcmaken­den hem ook de bovennatuurlijke, goddelijke en zedelijke deug- de genade 1

den, en de gaven des Heiligen Geestes ingestort. Degenen, die tot de jaren van verstand zijn gekomen, moeten

zich tot het ontvangen der heiligmakende genade voorbereiden, voor­al door akten van geloof, hoop en liefde, en van berouw over de zon­den, die zij mochten bedreven hebben. (Conc. Trid. De justif. c. 6.)

IV. Wij verliezen de heiligmakende genade door de doodzonde. 69tdt ':rS::::O~ Christus zelf verklaart ons : "Zoo iemand niet in Mij blijft, zal :;~end: 1en!­hij buitengeworpen worden gelijk de rank ; en zij zullen haar ver- de verloren 1

gaderen en in het vuur werpen." (Jo. xv, 6.) En de H. Paulus vermaant: "Wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle." (I, Cor. x, 12.) Bovendien weten wij uit de H. Schriftuur, dat de gevallen engelen, dat Adam en Eva, dat judas, enz. de heilig-makende genade, die zij eenmaal bezaten, door de doodzonde hebben verloren. - Het Concilie van Trente veroordeelt dan ook degenen, die zeggen, dat de heiligmakende genade niet door iedere doodzonde wordt verloren. (De justif. c. 15.)

V. De eenmaal verworven heiligmakende genade wordt niet 692. oe helllem. verloren door de dagelijksche zonde. Zij wordt daardoor ook niet ~:m~s~~~ d~::. verminderd. Ware dit wèl het geval, dan zou de heiligmakende de. genade, door de dageHjksche zonde, langzamerhand geheel en al kunnen weggenomen worden. En aldus zou ook de dagelijk-sche zonde voor den mensch den hemel kunnen sluiten ! Maar dit is volstrekt in strijd met de geopenbaarde waarheid.

De dagelijksene zonde verzwakt echter wel in ons de werking der heiligmakende genade. ZiJ doet ons eveneens in de liefde Gods verflauwen. Zij verijdelt, geheel of gedeeltelijk, de werking van vele ons door God geschonken dadelijke genaden. Zij maakt ons meer onwaardig deze te ontvangen. Zij verhindert, dat wij grootere verdiensten voor den hemel verwerven, enz. (G. 11, 433.)

Page 12: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

10

:,~, w:ear~e~~ Vl. De verloren heiligmakende genade kunnen wij terugbe­llcm. genade komen: a. door een volmaakt berouw ; en b. door het H. Sacra­herwonnen? ment der Biecht. Dit terugschenken der heiligmakende genade

894. Waardoor wordt de hel­llcm. renade vermeerderd ?

aan den berouwhebbenden zondaar, is een verheven daad van Gods almacht en oneindige, ontfermende liefde. "De rechtvaar­diging van een zondaar, zegt de H. Augustinus en met hem de H. Thomas, is iets veel grooters, dan de schepping van den zicht­baren hemel en de zichtbare aarde. Deze immers zullen voorbij­gaan, maar het heil en de rechtvaardiging der uitverkorenen zat blijven." (1, 11, q, 113. a. 9.)

VIl. De heiligmakende genade wordt vermeerderd: a. door de Sacramenten, welke wij in staat van genade ont­

vangen ; b. door ieder goed werk, dat wij in staat van genade, ter eere Gods verrichten. "Die rechtvaardig is, worde nog meer ge­rechtvaardigd; die heilig is, worde nog meer geheiligd." (Openb. XXII, 11.)

8915. De verhe- VIII. "De heiligmakende genade schenkt ons vooreerst een hooger h:~=~d~er leven, een bovennatuurlijk leven, een geheel-goddelijk leven. Daar­genade. om heet de mededeellog der heiligmakende genade in de H. Schrift

een nieuwe en tweede geboorte, een wedergeboorte uit God. (Jo. 1, 13; 111, 3; jac. 1, 18; 1 Petr. 1, 23.) Door onze eerste, natuurlijke geboorte zijn wij menschen, en hebben wij een natuurlijk leven ; door onze twee­de, geestelijke geboorte echter, zijn wij Christenen of bovennatuurlijke menschen, en hebben wij een bovennatuurlijk, goddelijk leven. Wie dus deze heiligmakende genade niet bezit, is, met betrekking tot het bovennatuurlijke, dood. Hij heeft slechts den naam of den schijn dat hij leeft. (Openb. 111, 1.)

Hieruit volgt, als tweede uitwerksel der heiligmakende genade, het kindschap Gods. Juist dewijl de mededeeling der heiligmakende genade een geboorte ts uit God, worden wij daardoor ook kinderen Gods . . . . Dit kindschap steunt niet enkel op eene uitwendige aan­neming, maar op iets wezenlijks en werkelljks, dat ons gegeven wordt en in ons is. En dat is de heiligmakende genade .... Daarom zegt de H. joannes : "Ziet, hoedanig eene liefde de Vader ons gegeven heeft, dat wij kinderen Gods genoemd worden en zijn." (1. jo. m, 1.) "Hij heeft hun de macht gegeven, kinderen Gods te worden." (Jo. 1, 12.) . • . . De H. Paulus noemt den Heiland "den Eerstgeborene onder vele broeders." (Rom. vm, 29.) Het krachtigst drukt zich de H. Petrus uit. Hij schrijft : "Groote en kostbare gaven heeft God ons gegeven ; Hij heeft ons aan de goddelijke natuur deelachtig gemaakt," nl. door de heiligmakende genade. (n, Petr. 1, 4.)

Uit dit kindschap volgt weer het erfrecht. . . . En waarin bestaat deze erfenis ? Zij is dezelfde, die den Zoon Gods is ten deel geworden, nl. de heerlijkheid van hethemelscheen aardsche Rijk Gods .... Hier­beneden het bezit en het genot aller goederen en schatten der Kerk,

Page 13: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

11

om het goddelijke leven in ons op te wekken, te bewaren en te ver­meerderen ; daarboven het Rijk des hemels. Zooals wij met den Zoon Gods de goddelijke natuur deelen, zóó zullen wij ook medebezitters zijn zijner glorie, medeheerschers met Christus in den hemel. Zóó heeft Hij ons zelf beloofd : "Zooals de Vader Mij het Rijk beschikt heeft, zóó beschik Ik het u." (Lc. xxn, 29.) En onnavolgbaar schoon zegt de H. joannes : "Nu reeds zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet openbaar geworden, wat wij zijn zullen . . . Wij zullen gelijk worden aan Hem, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is." (1. jo, 111, 2.) "Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk wij één zijn. Vader, Ik wil, dat degenen, die Gij Mij ge­geven hebt, dààr met Mij zijn, waar Ik ben, opdat zij mijne heerlijkheid aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, omdat Gij Mij hebt liefgehad vóór de grondlegging der wereld." (Jo. xvu, 22, 24.) Waarlijk een erfdeel, waarmede geen ander kan vergeleken worden ; een erfdeel zooals God alleen in zijn goedheid en wijsheid kan uitdenken ; een erf­deel zóó groot als God zelf !

Dat is de heiligmakende genade, slechts oppervlakkig beschouwd. Waarlijk de H. Petrus mocht wel schrijven : "God heeft ons groote en kostbare gaven gegeven." Ligt hierin niet alles, wat het menschen­hart maar kan uitdenken of wenschen ? Want wat verlangt het men­schenhart ? Wat anders, dan leven, schoonheid, rijkdom en eere, en daarbij vreugde en zaligheid ? Maar ligt dit alles niet in het bezit der heiligmakende genade opgesloten ?

Zij schenkt ons vooreerst leven ; een goddelijk leven ; een leven, dat God zelf leeft. In Hem is dit krachtens zijn wezen ; in ons door de heiligmakende genade.

Vervolgens : schoonheid. Oeene uiterlijke en vergankelijke schoon­heid, maar eene innerlijke, geestelijke, eene afstraling der goddelijke schoonheid : eene schoonheid waarin God zich weêrspiegelt en zijn welbehagen vindt.

Dan : rijkdom. Wie bevroedt, welke rijkdommen de heiligmakende genade in zich bevat ? Op zich zelf overtreft één graad van heiligma­kende genade reeds alle goederen der natuur en der Engelenwereld in waarde. De Engelen immers kunnen met al hunne macht uit zich niet den schat der heiligmakende genade verwerven. Zij is een goed van hoogere orde. Daarbij omvat de heiligmakende genade onuitspreke­lijke rijkdommen van deugden, krachten en vermogens, die immer kunnen vermeerderd en uitgebreid worden, en die ons in staat stellen, eindelooze verdiensten te verwerven door onze goede werken. Zoo is de heiligmakende genade zoo veel waard als het Rijk des hemels. ja, de graad der heiligmakende genade hierbeneden zal juist den graad onzer glorie in den hemel bepalen ....

Eindelijk : eere .... Door de heiligmakende genade worden wij waar­lijk heilig, niet slechts krachtens ons willen, streven en werken, maar in het innerste wezen onzer natuur, en wel door eene mededeellog der heiligheid Gods. Door de heiligmakende genade worden wij burgers van Christus' Rijk op aarde, ledematen van zijn mystiek Lichaam, vrienden, huisgenooten, kinderen Gods el) vorsten in het hemelsch Rijk. . . . Door de heiligmakende genade breidt God de liefde, waar-

Page 14: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

12

mede Hij zijn Zoon bemint, tot ons uit. Wij verwerven daardoor dus een ware verwantschap en zekere gelijkheid met God.

Zie, al deze rijkdommen liggen in de heiligmakende genade beslo­ten. Zij is het wezen, de kroon, het doel en de voltooiing des Christen­doms. Iets kostbaarders is daarin niet te vinden. Hare waarde is zóó groot, dat wij die hier beneden niet kunnen begrijpen. Eerst in den hemel zullen wij die eenigermate weten te schatten, als wij Gods schoon­heid en goedheid van aanschijn tot aanschijn zullen zien. God alleen kan hare verhevenheid volkomen doorgronden. De H. Katharina van Siëna beschouwde eens de liefde des Goddelijken Heilands voor ons, en kon niet begrijpen, hoe Hij voor zoo ellendige schepselen, zooveel kon doen en lijden. Toen verscheen haar de Heiland. Hij toonde haar de schoonheid en heerlijkheid van eene ziel in staat van heiligmakende genade, en sprak : "Zie, was het niet de moeite waard, voor iets zóó schoons te leven, te lijden en te sterven ?" (Meschler S. J. Gabe. d. H. Pfingstf. bi. 177-182.)

Page 15: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

13

TWEEDE AFDEELING.

De Sacramenten in het algemeen.

HOOFDSTUK I.

Begrip en Aantal der Sacramenten.

I. Een Sacrament ( = iets wat heiligt) is een uitwendig teeken, ~6. wat:~ een door Christus ingesteld, waardoor genade wordt aangeduid en acramen

gegeven. Tot het wezen van een Sacrament worden dus drie dingen ver­

eischt. a. Het moet een uitwendig teeken zijn. b. Het moet ge­nade aanduiden en geven. c. Het moet ingesteld zijn door Chris­tus.

n. Het uitwendig teeken bestaat uit de zoogenaamde stof en 697. Stof en , vorm.

vorm. Door de stof duiden wij èn de stof èn de handeling aan, waarmede

de Sacramenten worden toegediend. Bijv. de afwassching met water in het H. Doopsel.

Door den vorm duiden wij de woorden aan, welke bij het toe­dienen der Sacramenten worden uitgesproken. Bijv. : Ik doop u in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.

De vorm dient om de beteekenis der stof nader te bepalen. De atwassching bijv. waarmede het Doopsel wordt toegediend, zou, uit haren aard, ook tot reiniging of verfrissehing van het voorhoofd kunnen aangewend worden. Zij wordt echter door de sacramenteele woorden, welke daarbij worden uitgesproken, tot eene inwendige reiniging en heiliging der ziel, en tot eene toewijding van den doopeling aan de Allerheiligste Drieëenheid gestempeld.

Dewijl de vorm, in het algemeen, de bestemming en beteeke­nis eener zekere stof nader bepaalt (bijv. eene zekere hoeveelheid goud of zilver tot een medalje, ring, kruis, kelk, enz. maakt), en dezelfde verhouding ongeveer tusschen de woorden en de handeling der Sacramenten bestaat, worden ook hieraan de benamingen van vorm en stof gegeven.

Page 16: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

14

&liB. Waarom 111. De redenen, waarom Christus wilde, dat de inwendige uitwendige tee- . . d ld ·· kenen? genade door wtwendzge teekenen zou worden medege ee , ZIJD

vooral de volgende : a. De mensch bestaat uit lichaam en ziel. 't Is derhalve geheel

in overeenstemming met zijne stoffelijk-geestelijke natuur, dat aan hem de onzichtbare genade daor zichtbare teekenen wordt medegedeeld.

b. De uitwendige teekenen strekken den mensch ·ten bewijze, dat hem de inwendige genade werd geschonken. Zij duiden hem tevens aan, op welk oogenblik dit geschiedde.

c. De uitwendige teekenen maken het toedienen en ont­vangen der Sacramenten tot eene uitwendige vereering van God, tot eene openbare belijdenis des geloofs. enz.

d. De uitwendige teeken en- bewijzen en bevestigen onze gemeen­schap met de zichtbare Kerk van Christus.

&1111. De werk- IV. De Sacramenten duiden de genade niet enkel aan ; zij dadlgheld der Sacramenten. deelen die ook mede. Zij doen dit, niet krachtens de verdiensten

van wie ze toedienen of ontvangen maar krachtens een eigen w.~r_!<dadjgl_teid, die ze uit en door de instelling van Christus ont· vingen. Deze werkdadigbeid nu bestaat hierin, dat de Sacra­menten, door hunne toediening ·alleen, de genade uitstorten in de ziel van wie ze ontvangen en aan hunne uitwerking geen beletse­len stellen. De Sacramenten zijn dus geen louter symbolen of zinnebeelden, maar ook werktuiglijke oorzaken der genade.

a. De H. Schrift leert dit duidelijk. Zij schrijft de mededeeling der genade immer aan de werkdadigheid van het uitwendig teeken toe. Zoo zegt Christus : "Zoo iemand niet herboren wordt uït water en den Heiligen Geest, kan hij het Rijk Gods niet ingaan.'\Uo. 111, 5.) De H. Petrus vermaant: "Een ieder uwer late zich doopen in den Naam van Jezus Christus, tot vergi/fenis uwer zonden." (Hand. 11. 38.) De Apostelen deelen door de oplegging der handen den H~iligen Geest mede. (Hand. vm, 18. Zie ook Jo. v1, 55 ; xx, 23; 11, Tim. 1, 6.)

b. Ook de Overlevering brengt deze waarheid immer zoo beslist mogelijk naar voren. Tertulliaan schrijft : "Het lichaam wordt gewasschen, opdat de ziel worde gereinigd ; het lichaam wordt gezalfd, opdat de ziel worde geheiligd ; het lichaam wordt ge­teekend, opdat de ziel worde gesterkt ; het lichaam wordt door de handoplegging overschaduw~, opdat de ziel door den Heiligen Geest worde verlicht ; het lichaam ontvangt het Lichaam en

Page 17: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

15

Bloed van Christus, opdat ook de ziel met God worde gespijsd." De Resurr. Carn. c. 8.)

c. Het Concilie van Trente verklaart : "Indien iemand zegt, dat de Sacramenten der Nieuwe Wet niet uit eigen werkdadigbeid genade mededeelen, hij zij veroordeeld." (Sess. VII, can. 8.)

V. De Sacramenten, de goede werken en het gebed deelen, 100. De Sacra-h l h 'll d .. d d d menten, de goe-OJl_ge ee verse 1 en e WlJze, e gena e aan ons me e. de werken en

De Sacramenten werken die uit, deelen die mede door eigen het gebed.

werkdadigheid. De goede werken verdienen die als een loon. (G. II, 414.) Het gebed verkrijgt die krachtens Gods belofte. (G. 11, 422 ;

lil, 950.)

Vl. Christus heeft de Sacramenten ingesteld. ~~~s.:~~e~~~~ a. De H. Schrift getuigt dit uitdrukkelijk van het Doopsel, Ingesteld?

van het H. Sacrament des Altaars, van de Biecht en het Pries-terschap. Van de overige vermeldt zij, dat zij genade mededeelen. Maar inwendige genade kan alleen Christus aan uitwendige teekenen verbinden. De Apostelen noemen zich dan ook slechts "dienaren van Christus en uitdeelers van Gods verborgenhe· den." (I. Cor. IV, 1.)

b. De Overlevering leert dit nadrukkelijk. Zoo vraagt de H. Ambrosius: "Wie is de insteller der Sacramenten, tenzij de Heer jezus?" (De Sacram. L. 4. c. 4.)

c. Christus is de stichter en het hoofd der Kerk. Hij heeft tevens alle genade voor de menschheid door zijn lijden en dood verdiend. Hij behoorde dus ook de middelen te bepalen, waardoor de genade, die Hij verdiende, aan de leden zijner Kerk zoude mede­gedeeld worden.

d. Het Concilie van Trente verklaart : "Indien iemand zegt, dat de Sacramenten der Nieuwe Wet niet alle zijn ingesteld door Christus, ..... hij zij veroordeeld." (Sess. vu, can. 1.)

VIl. Christus heeft zeven Sacramenten ingesteld : het Doopsel, ~~~;.:::t~~~ het Vormsel, het H. Sacrament des Altaars, de Biecht, het H. ziJn er? Oliesel, het Priesterschap en het Huwelijk.

Het Concilie van Trente verklaart : "Indien iemand zegt. dat er meer of minder Sacramenten zijn dan zeven, hij zij ver­oordeeld." (Sess. VII, can. 1.) De Overlevering leert dit nadrukke­lijk. Zelfs de Oostersche sekten, die zich in de vierde en vüfde eeuw van de Kerk afscheidden, stemmen hierin met haar overeen.

Page 18: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

16

HOOFDSTUK I I.

Uitwerking en Verdeellog der Sacramenten.

?::~t!e 1S:,~r:- I. Alle Sacramenten geven de heiligmakende genade of de ver­helllgm. genade. meerdering daarvan.

Het Concilie van Trente leert: ·.,dat door de Sacramenten alle ware gerechtigheid àf wordt begonnen; àf, eenmaal begonnen, wordt vermeerderd; àf, eenmaal verloren, wordt hersteld." (Sess. vn, Proöem.) Door de gerechtigheid wordt hier echter de heiligmakende genade aangeduid.

Vervolgens, de Sacramenten zijn door Christus ingesteld, om de menschen te heiligen. De heiligheid echter bestaat in het bezit der heiligmakende genade en is juist evenredig aan den graad van heiligmakende genade, die werd verworven. Hieruit volgt, dat de Sacramenten zeker op de eerste plaats bestemd moeten zijn, om de heiligmakende genade te verteenen of te ver­meerderen.

De Sacramenten geven de vermeerdering van de heiligmakende genade, indien zij in staat van genade worden ontvangen.

"?:~t!e s:e;.r:~ 11. Elk Sacrament geeft l)ovendien bijzondere genaden van bij­dadeliJke gena-sland, overeenkomstig het doel, waartoe het werd ingesteld. de. Gaven de Sacramenten alleen de heiligmakende genade, dan zou

het niet te verklaren zijn, waarom Christus zooveel verschillende Sacramenten had ingesteld.

Deze bijzondere genaden van bijstand worden sacramenteele genaden genoemd. Zij zijn verschillend voor ieder Sacrament. De Sacramenten geven immers de genade, die zij aanduiden. De verschillende Sacramenten duiden echter verschillende ge­naden van bijstand aan. Zij moeten dus ook verschillende ge­naden schenken.- Bovendien, als alle Sacramenten juist dezelfde genade van bijstand gaven, dan zou het wederom niet te ver­klaren zijn, waarom Christus zooveel verschillende Sacramenten had ingesteld.

Het recht op de bijzondere genaden van bijstand wordt ons gegeven op het oogenblik, dat wij de Sacramenten ontvangen. De genaden zelf worden ons echter geschonken op het oogen­blik, dat wij die behoeven.

Page 19: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

17

111. 1°. Niet alle menschen, die de Sacramenten ontvangen, 7d05.WiekJIJP7n k ' d h 'I' k d d l''k d · eze gena en rijgen eze e1 tgma ende en a e IJ e gena en, maar alleen Zij, die ze geldig en waardig ontvangen.

Immers, door het ongeldig ontvangen der Sacramenten, ver­hindert men, dat deze (de H. Communie alleen uitgezonderd) werkelijk tot stand komen. Men maakt daardoor dus van zelf alle genade-mededeeling onmogelijk.

En door het onwaardig ontvangen stelt men vervolgens aan de uitwerking der Sacramenten, die wel tot stand komen. een zoodanig beletsel, dat deze de genade niet in de aldus gestelde ziel kunnen uitstorten.

2". Ofschoon de Sacramenten de genade uit eigen werk­dadigbeid mededeelen, en deze dus immer, indien ze geldig en waardig worden ontvangen, in zekere mate geven, schenken zij die echter in rijkere mate, naargelang zij waardiger, d. i. met betere gesteltenissen, worden ontvangen. 't Is dus van het aller­hoogste gewicht, zich tot het ontvangen der Sacramenten zoo heilig mogelijk voor te bereiden. Hierbij dient men tevens te bedenken, dat ook de voorbereiding en dankzegging zelf, als gebed en goed werk, des te meer genaden van God zullen ver­krijgen, naarmate zij met meer ijver en godsvrucht worden ver­richt. (G. 11, 415.)

3°. De Sacramenten verliezen hunne kracht niet door de onwaardigheid van den bedienaar ; want door de instelling van Christus ligt de kracht in het Sacrament zelf.

De ongeldig toegediende Sacramenten zijn in werkelijkheid geen Sacramenten. Zij kunnen dus ook onmogelijk eenige 'genade schenken.

IV. Drie Sacramenten, n. I. het Doopsel, het Vormsel en ~et :~:~!::~~e =~ Priesterschap, drukken een eeuwigdurend merkteeken in de Ziel. ven een merk-

Dit merkteeken is: a. niet een stoffelijk of met de zintuigen teeken? waarneembaar, maar een geestelijk teeken. Het wordt immers ingedrukt in de geestelijke ziel. Het moet bijgevolg ook zelf onstoffelijk wezen.

b. Het is een eeuwigdurend teeken. Het kan door niets, ook niet door de zonde, worden uitgewlscht. Het blijft immer, èn in dit èn in het andere leven, voortbestaan. Het zal in de eeuwig­heid voor de zaligen een eereteeken, voor de verdoemden een schandmerk zijn.

c. Het is een teeken van bijzondere toewijding aan Christus.

2

Page 20: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

18

Door het merkteeken des Doopsels wordt de mensch tot lid van Christus' Kerk ; door het merkteeken des Vormsels tot strijder van Christus ; door het merkteeken des Priesterschaps tot be­dienaar der H. Geheimen van Christus gestempeld.

707. Wanneer? V. Het Doopsel, Vormsel en Priesterschap drukken het eeuwig­durend merkteeken immer in de ziel, als zij geldig worden toe­gediend en ontvangen. Het onwaardig toedienen en ontvangen dezer Sacramenten verhindert het indrukken van het merk­teeken niet.

701. WIIIU'Uit bi~ dit? Vl. Dat de drie genoemde Sacramenten een eeuwigdurend

merkteeken in de ziel prenten, blijkt duidelijk uit de Overlevering. a. De H. Vaders leeren dit eenparig. Zij vergelijken het merk­

teeken der Sacramenten met den afdruk van een zegelring in was, met den indruk van een muntstempel, met een ingebrand sol­datenmerk, enz.

b. Het Concilie van Trente verktaart : "Indien iemand zegt, dat in de drie Sacramenten van Doopsel, Vormsel en Priester­schap geen merkteeken, d.w.z. geen ge.estelljk en onuitwischbaar teeken wordt in de ziel gedrukt,. . . . hij zij veroordeeld.'' (Sess. vn, can. 9.)

:::·d~; VII. De Sacramenten worden onderscheiden in Sacramenten en levenden. der dooden en Sacramenten der levenden.

710. Verdere verdeellq.

1°. De Sacramenten der dooden zijn : het Doopsel en de Biecht. Deze worden Sacramenten der dooden genoemd, omdat zij zijn ingesteld vooral voor hen, die het bovennatuurlijk leven der ziel niet bezitten, d. w. z. voor hen, die niet in staat van heiligmaken­de genade verkeeren.

2°. De Sacramenten der levenden zijn: het Vormsel, het H. Sacrament des Altaars, het H. Oliesel, het Priesterschap en het Huwelijk. Deze worden Sacramenten der levenden genoemd, omdat zij ingesteld zijn voor hen, die het bovennatuurlijk leven der ziel reeds bezitten, d. w. z. voor hen, die reeds in den staat der heiligmakende genade zijn.

VIII. De Sacramenten worden' nog onderscheiden in Sacra­menten, die wij maar eens, en Sacramenten, die wij meermalen ontvangen kunnen. Het Doopsel, het Vormsel en het Priester­schap kunnen maar eens ontvangen worden, omdat zij een

Page 21: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

19

eeuwigdurend merkteeken in de ziel drukken. De andere Sacra­menten daarentegen kunnen meermalen in het leven ontvangen worden.

HOOFDSTUK III.

Het Toedienen en Ontvangen der Sacramenten.

I. Om de Sacramenten geldig toe te dienen moet men a. de 111. Geldig toe·

daartoe vereischte macht bezitten , - h. de meehing hebben dienen.

om te doen, wat de Kerk van Christus doet ; - c. de stof en den vorm gebruiken, die Christus heeft ingesteld.

IJ. Om de Sacramenten waardig toe te dienen moet men, 112. Waardig

minstens indien dit ambtelijk of buiten noodzakelijkheid geschiedt, toedienen.

in staat van genade zijn.

liJ. Om de Sacramenten geldig te ontvangen moeten zij, die het 713. Geldig oot­

gebruik der rede hebben verkregen, ook de meening hebben de vangen.

Sacramenten te ontvangen. 't Is echter niet noodig, aan deze meening uitdrukkelijk te denken op het oogenblik, dat men de Sacramenten ontvangt. Neen, 't is voldoende, dat men die mee-ning hebbe gevormd en niet hebbe herroepen, vóór men tot de Sacramenten nadert. Alleen de H. Communie zou, ook zonder deze meening, geldig worden ontvangen. Nochtans zou dit vol-strekt ongeoorloofd wezen.

Het Doopsel moet bovendien, om de andere Sacramenten gel­dig te kunnen ontvangen, noodzakelijk voorafgaan.

IV. Om de Sacramenten waardig te ontvangen wordt het vol- 714. waardig gende vereischt. on1vangen.

1°. De Sacramenten der levenden moeten wij ontvangen in staat van genade. Deze Sacramenten zijn immers ingesteld, om de heiligmakende genade in ons te vermeerderen. Zij ver­onderstellen dus reeds de aanwezigheid dezer genade in onze zielen.

Page 22: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

20

2°. De Sacramenten der dooden, nl. het Doopsel en de Biecht, mogen wij ontvangen in staat van doodzonde. Deze Sacramenten zijn immers ingesteld om de heiligmakende genade mede te deelen aan degenen, die deze nog nimmer bezaten of die ze verloren. Men moet zich echter tot het Sacrament der Biecht immer voor­bereiden minstens door een onvolmaakt berouw over zijne zonden te verwekken. Dit berouw is eveneens noodzakelijk voor degenen, die het Doopsel ontvangen en aan eenige persoonlijke doodzonde schuldig zijn. Het onvolmaakt berouw veronderstelt en vordert echter ook akten van geloof, van hoop en van eene beginnende liefde voor God.

~!~· ::"r'::a'e~- V. Sommige Sacramenten kunnen, zooals men zegt : herleven. ten. Dit beteekent : sommige Sacramenten kunnen, indien zij geldig,

maar onwaardig, en dus zonder vrucht, werden ontvangen, hunne genade later nog mededeelen aan dengene, die ze aldus ontving, indien bij hem het beletsel der genade, de onwaardig­heid nl., wordt weggenomen.

'!::m.V:fkehs-: Vl. Welke Sacramenten kunnen aldus herleven? leven? en er Vooreerst: zeker het Doopsel ; allerwaarschijnlijkst het Vorm­

sel en het Priesterschap. Deze kunnen maar eens in het leven ontvangen worden. Herleefden deze Sacramenten dus niet, dan zouden degenen, die ze onwaardig hadden ontvangen, in 't vervolg immer de genaden dezer Sacramenten moeten derven. Maar die genaden zijn den mensch juist noodig, om den staat, waarin deze Sacramenten hem plaatsen, waardig te beleven.

Waarschijnlijk herleven vervolgens ook het Huwelijk, omdat dit maar eens tijdens het leven der beide echtgenooten ; en het H. Oliesel, omdat dit maar eens tijdens dezelfde ziekte kan ont­vangen worden.

Zeker herleeft niet het H. Sacrament des Altaars. Dit kan im­mers zeer gemakkelijk opnieuw worden ontvangen.

Wat eindelijk het H. Sacrament der Biecht betreft, dit kan niet herleven, omdat een onwaardige Biecht ook altijd een on­geldige Biecht is. De reden hiervan is. dat de rouwmoedige be­lijdenis der zonden tot de noodzakelijke stof, tot het wezen van dit Sacrament behoort. Wie dus biecht zonder berouw of vrij­willig eene doodzonde verzwijgt, maakt dat er iets aan het wezen der Biecht ontbreekt. en ontvangt dus ook geen Sacrament.

Page 23: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

21

VIl. Hij, die een Sacrament, wetens en willens, ongeldig toe- 717d1Wanneebedrl d. 'f I ld' f d' d zon gen e­Ient, o we ongc 1g o onwaar tg ontvangt, oet eene groote naar en oot-zonde van heiligschennis. Aan dezelfde zonde maken zich ook ~~:~:~t::r? sa­schuldig degenen, die, ambtelijk en buiten noodzakelijkheid, de Sacramenten onwaardig toedienen.

VIII. De Sacramenten worden met ceremoniën of plechtigheden 11:· Ceremo­

toegediend, om onzen eerbied op te wekken en om ons de uit- " "· werking der Sacramenten duidelijk voor oogen te stellen. (G. 111, 929-944.)

Page 24: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

22

DERDE AFDEELINO.

De Sacramenten in het bijzonder.

HOOFDSTUK I.

Het Doopsel.

§ I. Instelling en Uitwendig Teeken van het Doopsel.

719. Drievoud!& I Men moet een drievoudig Doopsel onderscheiden nl het Doopsel. • ' •

Doopsel des waters of het Sacrament des Doopsels, het Doopsel des bloeds en het Doopsel van begeerte. De beide laatste Doop­sels zijn geen Sacramenten. Zij kunnen echter het Sacrament des Doopsels, wanneer dit niet kan worden toegediend, met betrekking tot eenige uitwerkselen daarvan, vervangen.

Over het Sacrament des Doopsels wordt in § 1-5 ; over het Doopset van begeerte en het Doopsel des bloeds in § 6 gesproken.

7f~;..'i!trl~ua _ 11. Christus heeft het Sacrament des Doopsets ingesteld. Hij :.~In. e oop immers gebood aan zijne Apostelen alle volkeren der wereld te

doopen. (Mt. xxviii, 19.) En Hij alleen kon aan het uitwendig teeken der afwassching de inwendige genade verbinden, welke Hij zelf daaraan toekent. (jo. lil, 3, 5.) Ook uit de Overlevering blijkt dit duidelijk.

Wanneer Christus echter dit Sacrament instelde, is ons niet met zekerheid bekend. Volgens velen (en dezer gevoelen is wel het meest waarschijnlijk) deed Hij dit bij zijn doop in den Jor­daan. (Mt. lil, 13-17.) Volgens anderen deed Hij zulks, toen Hij zijne Apostelen uitzond, om het Evangelie aan de joden te ver­kondigen. (Mt. x.) Volgens anderen wederom, toen Hij, na zijne verrijzenis, tot zijne Apostelen zeide: "Gaat, onderwijst alle volken, hen doopend in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes." (Mt. XXVIII, 19.) Zeker is, dat de Aposte­len onmiddellijk na de nederdaling van den Heiligen Geest, het Sacrament des Doopsels hebben toegediend. (Hand. Il, 37-41.)

~21. Wat •• het lil. Het Doopsel is het Sacrament, dat door de afwassching oopael? • I h ·1· D · h · d met water en de aanroepmg der Al er et tgste neëen etd en

mensch tot kind Gods en tot Christen maakt.

Page 25: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

23

IV. De afwassching met water is de stof van dit Sacrament. 72~i De atwu­a. Wij moeten doopen met natuurlijk water. Dit wordt voor se nc.

de geldigheid van het Sacrament vereischt. "Indien iemand niet herboren wordt uit water en den Heiligen Geest, kan hij het Rijk Gods niet ingaan", zegt Christus. (Jo. 111, 5; zie ook Hand. vm, 36; x, 47.) De Priester gebruikt immer, als hij kan, doop-water, d. w. z. water, dat, op Zaterdag vóór Paschen en Pinkste-ren, voor het toedienen van dit Sacrament wordt gewijd.

b. De afwassching met water kan op drie wijzen geschieden : door indompeling, door besprenkeling en door begieting. De eerste wijze van doopen, door indompeling nl., werd oudtijds in geheel de Kerk, en wordt thans nog in de Oosters,he Kerk toegepast. Zij is ook nu nog in de Westersche Kerk geoorloofd. De tweede wijze van doopen, nl. door besprenkeling, wordt niet meer in de Kerk gebruikt. (Codex Can. 758.) De laatste wijze van doopen, nl. door begieting, is, sinds de 12e eeuw, algemeen geworden in de Westersche Kerk.

Elk dezer drie wijzen van doopen is goed en geldig, mits zij slechts een wezenlijke afwassching zij, d. w. z. mits het doopwater werkelijk vloeie over het hoofd van den doopeling.

V. Bij het doopen moeten wij zeggen: "Ik doop u in den Naam 723.Devorm.

des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes." In deze woorden, die door Christus zelf werden vastgesteld, bestaat de vorm van dit Sacrament. (Mt. xxvm, 1 9.)

VI. Hoe moeten wij doopen ? Eén en dezelfde persoon moet 724. :oe m;et het water uitstorten over het hoofd van den doopeling, of, zoo dit men oopen

onmogelijk is, over een ander deel van het lichaam, en terwijl het water vloeit, moet hij zeggen: "Ik doop u in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes."

Dewijl een Doopsel, dat niet op het hoofd, maar op een ander lichaamsdeel is toegediend, niet zeker geldig is, moet dit later, indien zulks mogelijk is, nog voorwaardelijk op het hoofd worden herhaald. Men zegt alsdan : "Indien gij niet gedoopt zijt, doop ik u in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes."

VII. De afwassching beteekent, dat, evenals het lichaam van 725. Beteekenl• d h d h t t dt . . d , , . van stof en en mensc oor e wa er wor gere1mg , zoo ook zijne z1el vorm. door de kracht van het Sacrament wordt gezuiverd van alle smetten der zoode.

Page 26: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

24

De sacramenteele woorden beduiden, dat de mensch door die reiniging onherroepelijk aan de H. Drieëenheid wordt toegewijd.

§ 2. Bedienaar en Ontvanger van het Doopsel.

72~1 ':! ka~ I. ledereen kan geldig doopen. Daartoe wordt alleen vereischt, 1' 1 pen dat men de afwassching met water behoorlijk verrichte, tegelijker­

tijd de sacramenteele woorden volledig uitspreke en daarbij de meening hebbe, om te doen wat de Kerk van Christus doet.

727. Wie mag doopen? 11. De gewone bedienaar van het Doopsel is de Priester. Hij al-

leen mag, in gewone omstandigheden, dit Sacrament toedienen. De buitengewone bedienaar daarvan is de Diaken. Ook deze mag in gewone omstandigheden, met machtiging der Kerkelijke Overheid, het Doopsel toedienen.

In tijd van nood echter, - d. w. z. indien de doopeling, vóór de aanwezigheid van een Priester, dreigt te zullen sterven - mag en moet een ieder doopen. Eenieder is daartoe uit naastenliefde, zelfs gestreng, verplicht.

728it Hoe o:t; lil. Om het Doopsel geldig te ontvangen moeten degenen, die r;:.,..r•;etdT1tot de jaren van verstand gekomen zijn, den wil hebben gedoopt en waardil? te worden. (G. m, 713.)

Om het Doopsel waardig te ontvangen, moeten dezen : a. In God gelooven, en genoegzaam in den godsdienst zijn onderwezen. "Zonder geloof is het onmogelijk aan God te behagen," zegt de H. Paulus. (Hebr. XI, 6; zie ook Me. XVI, 16; Hand. vm, 36, 37.) - b. Op God hopen, en Hem, als de bron van alle rechtvaardiging, met een onvolmaakte of beginnende liefde beminnen. - c. De erfzonde, waarover zij geen eigenlijk berouw kunnen hebben, tenminste verfoeien, en de doodzonden, die zij mochten bedreven hebben, met een onvolmaakt berouw betreuren. "Doet boete, zóó vermaant de H. Petrus de joden, en eenieder ·uwer late zich doopen." (Hand. 11, 38.) Zonder een onvolmaakt berouw worden ook de dagelijksche zonden niet door het Doopsel vergeven.

Kinderen, die het gebruik der rede nog niet bezitten, kunnen geldig en waardig gedoopt worden, zonder dat daartoe iets van hun kant wordt gevorderd. God wil immers de zaligheid van alle menschen. Maar voor deze kinderen is het Sacrament des Doopsels, behoudens het Doopsel des bloeds, het eenige ftlliddel om in den

Page 27: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

25

hemel te komen. Zij moeten dit Sacrament dus ook geldig en waardig kunnen ontvangen.

§ 3. Noodzakelijkheid van het Doopsel.

I Het Doopsel is het eerste Sacrament omdat Wij" vóór het 729. Het eerste • ' '. Sacrament.

Doopsel, geen ander Sacrament kunnen ontvangen. Chnstus heeft de Sacramenten immers ingesteld voor de leden zijner zichtbare Kerk. Maar lid van Christus' zichtbare Kerk wordt men juist en ook alleen door het Sacrament des Doopsels. 't Is dus duidelijk, dat men, vóór het Doopsel, geen enkel ander Sacrament geldig kan ontvangen.

Het Doopsel wordt ook het eerste Sacrament genoemd, omdat het bestemd is, de heiligmakende genade mede te deelen, aan wie ze nog nimmer ontvingen, terwijl de andere Sacramenten be­stemd zijn, om deze genade te vermeerderen bij wie ze reeds ontvingen, of te herstellen bij wie ze verloren.

11. Het Doopsel is het noodzakelijkste Sacrament, omdat, ~=~~~~~en~ in 't algemeen, niemand zonder het Doopsel kan zalig worden. crament.

Alle menschen worden immers, besmet met de erfzonde, ge-boren. (G. 1, 272.) Maar de erfzonde wordt, in 't algemeen, alleen door het Doopsel vergeven. En, besmeurd met de erfzonde, kan niemand den hemel binnengaan.

Er werd boven gezegd: in 't algemeen. Waarom? Omdat het Sacrament des Doopsels, in sommige gevallen, gedeeltelijk door het Doopsel des bloeds of van begeerte kan worden vervangen.

Onder het gemaakte voorbehoud is het Sacrament des Doopsels volstrekt noodzakelijk ter zaligheid.

a. Christus leert dit duidelijk. Hij zegt : "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, zoo iemand niet herboren wordt uit het water en den Heiligen Geest, hij kan het Rijk Gods niet ingaan.'' (Jo. 111, 5.) Deze woorden zijn algemeen. Zij gelden zoowel voor kinderen als voor volwassenen. Zij sluiten echter het Doopsel des bloeds en van begeerte niet uit.

'b. De Overlevering getuigt hetzelfde. Tertullianus zegt : "Niemand mag zonder Doopsel de zaligheid verwachten." (De Bapt. c. 12.)

c. Het Conc. van Trente verklaart : ,, Indien iemand zegt, dat het Doopsel. . . . niet noodzakelijk is ter zaligheid, hij zij veroordeeld." (Sess. vu, De Bapt. can. 5.)

Page 28: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

26

f!:·h'!:1~ m~ 111. Christus heeft ook geboden, dat alle menschen het Sacra­ontvangen~pse ment des Doopsels zullen ontvangen. Hij beval immers aan zijne

Apostelen en hunne opvolgers: "Gaat en onderwijst alle volken, hen doopend in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geest es." (Mt. xxvm, 19.) Maar in dit bevel ligt van zelf en noodzakelijk voor alle menschen de verplichting opgesloten, zich te laten doopen. Anders hadden de Apostelen en hunne opvolgers immers dit bevel van Christus onmogelijk kunnen volbrengen !

78Z. De kinder­doop.

Vervolgens: alle menschen zijn gestreng verplicht, alles te doen wat noodzakelijk is, om in den hemel te komen. Maar het Sacrament des Doopsels is een noodzakelijk middel, om den Hemel te kunnen ingaan. Alle menschen moeten bijgevolg ook dit Sacrament, als zij daartoe in de gelegenheid zijn, ontvangen.

IV. Het Sacrament des Doopsels is ook voor de kinderen· volstrekt noodzakelijk ter zaligheid. 't Is voor hen, buiten het martelaarschap, het eenige middel om in den hemel te komen. Hieruit volgt, dat al degenen die hieromtrent eenige verantwoor­delijkheid dragen, verplicht zijn, zooveel mogelijk te zorgen, dat aan de kinderen het Doopsel tijdig en geldig worde toegediend.

Hierdoor wordt geen inbreuk gemaakt op de rechten van het kind. In geenen deele ! 't l(ind heeft immers geen recht om niet gedoopt te worden I 't Zal eenmaal, als het Christus' leer en wet genoegzaam kent, zelfdegestrengeverplichtingdragen, om het Doopsel, indien het daartoe in de gelegenheid is, te ontvangen. En eindelijk: mogen en moeten de­genen, die met de zorg voor kinderen zijn belast, niet alle noodige en nuttige maatregelen nemen voor hun tijdelijk geluk, ook zonder eerst dezer toestemming af te wachten ? Voorzeker I Maar zou dit dan niet mogen : of liever, zou dit dan niet veel meer moeten geschieden voor der kinderen eeuwig heil ?

Uit Christus' woord : "Predikt het Evangelie aan alle schepsel. Die gelooft zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden" (Me. XVI, 15, 16.) volgt geenszins, dat de kinderen niet gedoopt mogen worden, omdat zij nog niet kunnen gelooven. Het Evangelie wordt immers niet aan dergelijke kinderen, maar aan volwassenen gepredikt. Voor dezen en niet voor de kinderen geldt dus ook het gebod, dat zij moeten gelooven alvorens zij het Doopsel ontvangen. (0. m, 728.)

De kinderen, die zonder Doopsel komen te sterven, kunnen, zooals reeds gezegd werd, den hemel niet binnengaan. Zij zullen echter, volgens 't gevoelen der godgeleerden, in 't andere leven een natuurlijk geluk genieten. (G. 1, 275.)

Page 29: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

27

§ 4. Uitwerkselen van het Doopsel.

I. Door het Doopsel verkrijgen wij vergitfeni~. van de erfzonde!!!· ~~ff~~~~ en van de zonden, die vóór het Doopsel bedreven ZlJn. De H. Petrus den.

leerde dit duidelijk op het eerste Pinksterfeest: "Eenieder uwer late zich doopen in den Naam van jezus Christus tot vergiffenis uwer zonden." (Hand. 11, 38; zie ook xxn, 16; Rom. VI, 1-11.)

De Kerkvergaderingen van Florence en van Trente hebben deze leer als eene geloofswaarheid bekrachtigd.

11. Door het Doopsel verkrijgen wij kwijtschelding van alle 7S:·1d~wUt-11

straffen der zonden, niet enkel van de eeuwige, maar ook van de ~~tee at:.:fr_: tijdelijke. Het Concilie van Florence verklaart: "De uitwerking van dit Sacrament is de vergiffenis van alle zondenschuld van erfzonde en dadelijke zonqe, en ook van alle straf, welke om de zonde verschuldigd is. Om deze reden moet aan de gedoopten geen voldoening voor hunne vorige zonden worden opgelegd. Sterven zij alvorens eenige zonde te bedrijven, dan gaan zij aan-stonds naar den hemel en worden onmiddellijk tot de aanschou-wing Gods toegelaten.'' (Denz. n. 696.)

111. Het Doopsel schenkt de heiligmakende genade, de boven- ~!~de ":~'~r;:·­natuurlijke deugden, en genaden van bijstand om een christelijk enz. 1 a '

leven te leiden. Tegelijk met de heiligmakende genade worden ons ook de gaven des Heiligen Oeestes ingestort. "Hij heeft ons zalig gemaakt door het bad der wedergeboorte en de vernieu-wing des Heiligen Geestes, dien Hij rijkelijk over ons heeft uit-gestort door jezus Christus, onzen Zaligmaker, opdat wij door zijne genade gerechtvaardigd, in hope erfgenaam zouden zijn van het eeuwig leven.'' (Tit. m, 5-7.)

IV. Het eeuwigdurend merktee ken, dat het Sacrament des ~ss. Merktee­

Doopsels in de ziel drukt, maakt den mensch tot Christen en en.

tot lid van de Kerk van Christus. (G. 1, 125.) Het stelt hem bovendien in staat, de andere Sacramenten geldig te ontvangen.

§ 5. Ceremoniën van het Doopsel.

1. De plechtige kinderdoop wordt op de volgende wijze toegediend. 737. Toediening De Priester zegt : Wat vraagt gij van de Kerk Gods ? des Doopsels. De peter antwoordt : Het geloof.

Page 30: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

28

t. Wat geeft u het geloof ? R{. Het eeuwig leven. t. Wilt gij dan ingaan tot het leven, onderhoud de geboden: Gij zult

den Heer uwen God liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uwe ziel, en uit geheel uw verstand, en uwen naaste als u zelven. (Mt. XIX, 17, xxll, 37, 39.)

De Priester ademt driemaal zacht in het aangezicht van het kind en zegt : Ga van hem (haar) uit, onreine geest, en maak plaats voor den Heiligen Geest, den Vertrooster. (Me. v, 8.)

De Priester maakt vervolgens met den duim een kruisteeken op het voorhoofd en de borst van het kind en zegt : Ontvang het teekm des kruises, zoowel op het hoofd als op de borst, aanvaard het geloof aan de hemelsche voorschriften en wees zoodanig van levenswandel, dat gij voor­taan Gods tempel kunt zijn.

Laat ons bidden. Wij smeeken U, Heer, verhoor goedertieren onze ge­beden en bewaar door uwen voortdurenden bijstand dezen uwen uitver­koren N., met het merk van het Kruis des Heeren geteekend, opdat hij, de eerste kennis van uwe groote heerlijkheid bewarend, door het onder­houden uwer geboden tot de glorie der wedergeboorte verdiene te geraken. Door Christus, onzen Heer. R{. Amen.

De Priester legt de hand op het hoofd van het kind en zegt : Laat ons bidden. Almachtige, eeuwige God, Vader van Onzen Heer jezus Christus, gewaardig U neder te zien op dezen uwen dienaar N., dien Gij U gewaardigd hebt tot de grondbeginselen des geloofs te roepen ; verdrijf van hem alle verblindheid des harten ; verbreek al de banden des duivels, waarmede hij gebonden was; open hem, Heer, de deur uwer liefde, opdat hij, met het teeken uwer wijsheid geteekend, vrij blijve van de onreinheid aller hartstochten en in den zoeten geur van uwe geboden blijmoedig U diene in uwe Kerk, en voortgang make van dag tot dag. Door denzelfden Christus, onzen Heer. RI· Amen.

Hierna zegent de Priester het zout, dat, eenmaal gezegend, later weer kan gebruikt worden. Ik bezweer U, zout, schepsel (Gods), in den naam van God, den almachtigen Vader, en in de liefde van Onzen Heer jezus Christus, en in de kracht van den Heiligen Geest. Ik bezweer u bij den levenden God, bij den waarachtigen God, bij den heiligen God, bij den God, die u tot behoud van het menschelijk geslacht geschapen heeft, en be­volen heeft, dat gij voor het volk, dat tot het geloof komt, door zijne dienaars zult gewijd worden, opdat gij in den naam der H. Drieëenheid een heil­zaam teeken zoudt worden, om den vijand te verdrijven. Daarom vragen wij U, Heer, onze God, dit zout, uw schepsel, door uwe heiliging te heiligen en door uwe zegening te zegenen, opdat het, voor wie het ontvangen, een volmaakt geneesmiddel worde, dat blijft doorwerken in hun binnenste, in den naam van denzelfden onzen Heer jezus Christus, die de levenden en de dooden, en de wereld door het vuur zal komen oordeelen. R{. Amm.

Vervolgens legt de Priester een weinig gezegend zout in den mond van het kind en zegt : Ontvang het zout der wijsheid : het strekke u tot verzoening ten eeuwisen leven.R{. Amen.

y. Vrede zij met u. R{. En met uwen geest. Laat ons bidden. God onzer Vaderen, grondlegger van alle waarheid,

wij smeeken U ootmoedig, dat Gij U gewaardigt op dezen uwen dienaar N., goedgunstig neder te zien; laat hem, die voor de eerste maal van dit zout proeft, niet langer hongeren, maar geef, dat hij met hemelsche spijze

Page 31: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

29

verzadigd worde, opdat hij altijd ijverig zij van geest, blijmoedig in hoop, en altijd uwen Naam diene. Voer hem, Heer, wij smeeken het U, naar het bad der wedergeboorte, opdat hij, met uwe geloovigen, de eeuwige be­looningen uwer beloften verdiene te verwerven. Door Christus onzen Heer. ~-Amen.

Ik bezweer u, onreine geest, in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, dat gij uitgaat en wijkt van dezen dienaar Gods N. ; want, gevloekte verworpeling, Hij zelf gebiedt u, die met zijn voeten op de zee wandelde, en die aan Petrus, toen deze begon te zinken, de rechter­hand toereikte.

Daarom, gevloekte duivel, erken uw vonnis en geef eer aan den levenden en waarachtigen God, geef eer aan zijn Zoon, jezus Christus, en aan den Heiligen Geest, en ga weg van dezen dienaar Gods N. ; want onze God en Heer jezus Christus heeft zich gewaardigd, hem tot zijne heilige genade en zegeningen, en tot de wateren des Doopsels te roepen.

Hier maakt de Priester mei den duim een kruisteeken op het voor­hoofd van het kind en zegt : En waag het niet, gevloekte duivel, dit teeken van her heilig kruis, dat wij op zijn voorhoofd drukken, ooit te schenden. Door denzelfden Christus onzen Heer. Rf. Amen.

De Priester legt de hand op het hoofd van het kind en zegt : Laar ons bidden. 0 heilige Heer, almachtige Vader, eeuwige God, bron van licht en waarheid, ik smeek uwe eeuwige en allerrechtvaardigste goeder­tierenheid af over dezen uwen dienaar N., opdat Gij U gewaardig! hem te verlichten met het licht uwer kennis ; reinig en heilig hem ; geef hem de ware wijsheid, opdat hij, de genade van uw Doopsel waardig geworden, de vaste hoop, het rechte inzicht en de heilige leer beware. Door Christus onzen Heer.~- Amen.

De Priester legt het uiteinde van de stool op het kind, leidt het de kerk binnen en zegt : Treed binnen in den tempel Gods, opdat gij met Christus deel moogt hebben in het eeuwige leven ~- Amen.

Na de kerk te zijn binnengegaan, bidt de Priester met peter en meter samen de Twaalf Artikelen des Geloojs en het Onze Vader.

De Priester zegt, alvorens de doopvont te naderen : Ik bezweer u, alle onreine geest, in den naam van God, den almachtigen Vader, en in den naam van jezus Christus, zijnen Zoon, onzen Heer en Rechter, en in de kracht van den Heiligen Geest, dat Gij u verwijdert van dit schepsel Gods N., dat onze Heer zich gewaardigt heeft naar zijn heiligen tempel te roepen, opdat het een tempel worde van den levenden God, en de Heilige Geest daarin wone. Door denzelfden Christus onzen Heer, die zal komen om de levenden en de dooden, en de wereld door het vuur te oordeelen. '9· Amen.

De Priester bevochtigt den duim met een weinig speeksel, raakt daar­mee de ooren van het kind aan en zegt : Ephpheta, dat wil zeggen : wordt geopend. Dan raakt hij den neus aan zeggende : Tot 2oeten geur. En gij, satan, vlucht, want Gods oordeel nadert. (Me. vn, 32.)

De Priester vraagt den doopeling uitdrukkelijk, terwijl de peter antwoordt:

-;. N. verzaakt gij den duivel?~. Ik verzaak. t. En al zijne werken?~. Ik verzaak. f. En al zijn ijdelheden ? 19. Ik verzaak. De Priester doopt nu den duim in de Olie der Catechumenen en

Page 32: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

30

zalft het kind op borst en rug, terwijl hij zegt: Ik zalf u met de Olie des heils in Christus jezus, onzen Heer, opdat gij het eeuwig leven moogt bezitten.~· Amen.

De Priester verwisselt de paarse stool met de witte en vraagt den doopeling, terwijl de peter antwoordt : N. gelooft gij in God den al­machtigen Vader, Schepper van hemel en aarde?~. Ik geloof.

f. Gelooft gij in jezus Christus, zijn eenigen Zoon, onzen Heer, die geboren is en geleden heeft?~. Ik geloof.

f. Gelooft gij ook in den Heiligen Geest, de heilige katholieke Kerk, de gemeenschap der Heiligen, de vergiffenis der zonden. de verrijzenis des vleesches en het eeuwig leven?~. Ik geloof.

f. N. Wilt gij gedoopt worden?~. Ik wil. Terwijl de peter, de meter, of beiden het kind boven de doopvont

houden, neemt de Priester doopwater, giet daarvan driemaal kruis­gewijze over het hoofd van het kind, en spreekt daarbij eenmaal de volgende woorden uit: N. ik doop u in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.

Daarna zalft hij de kruin van het kind met H. Chrisma, terwijl hij zegt: De almachtige God, Vader van Onzen Het'r jezus Christus, die u heeft doen herboren worden uit het water en den Heiligen Geest, en die u de vergiffenis van alle zonden geschonken heeft, zalve zelf u met het Chrisma des heils, in denzelfden Christus jezus, onzen Heer, ten eeuwigen leven. ~.Amen.

1. Vrede zij met u.~. En met uwen geest. Hierna legt de Priester het kind een witten doek op, ter herinnering

aan het witte kleed, dat de nieuwgedoopten eertijds ontvingen en zegt : Ontvang het witte kleed, en draag het onbesmet tot voor àen rech­terstoel van onzen Heer jezus Christus, opdat gij het eeuwig leven moogt hebben.~. Amen.

Ten slotte geeft de Priester aan den peter een brandende kaars en zegt: Ontvang de brandende kaars en bewaar uw Doopsel onberispelijk: onderhoud de geboden Gods, opdat gij, als de Heer ter bruiloft komt, in vereeniging met alle Heiligen Hem in het hemelsch hof tegemoet moogt gaan, en !let eeuwig leven moogt bezitten, en leven in de eeuwen der eeuwen. ~. Amen.

f. Ga in vrede en de Heer zij met u.~. Amen. Het plechtige Doopsel der volwassenen wordt meteenige meerdere cere

moniën en gebeden toegediend, dan het plechtige Doopsel der kinderen. 738. Toelichting. 11. De voorafgaande ceremoniën vinden meestal haar voldoende

verklaring in de woorden, die daarbij worden uitgesproken. Voor enkele echter volge hier nog eenige nadere toelichting. Het exorcis­me of de duivelbezwering wordt dikwerf over den doopeling herhaald, om hem geheel aan den rampzaligen invloed van den boozen geest te onttrekken. Borst en rug van den doopeling worden met H. Olie ge­zalfd, om hem te sterken voor den strijd des levens. De zalving met Chrisma beteekent, dat de doopeling wordt ingelijfd bij de H. Kerk, waarvan Christus het hoofd is. Het witte kleed beteekent de reinheid der ziel, die door het Doopsel wordt uitgewerkt. De brandende kaars beduidt, dat de doopeling, naar het voorbeeld der wijze maagden, zich ook door ijver en waakzaamheid in het goede, op de komst van Christus moet voorbereiden.

Page 33: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

31

111. Bij het Doopsel worden ons namen van Heiligen gegeven, om 73~-ramen van onb "nder hunne bescherming te stellen, en om ons op te wekken nunne He 1 gen. deugden na te volgen.

IV. Bij het Doopsel beloven wij, de Katholieke leer te gelooven en 740. Doopbe­te belijden, en den duivel te verzaken met al zijn werken en ijdelheden. tofte. "Aiwie uit God geboren is, doet geen zonde." (1, jo. m, 9.) Wij hebben de doopbeloften afgelegd door peter en meter. 't Is een zeer aanbeve­lenswaardig christelijk gebruik, jaarlijks, op zijn geboortedag, zijn doop-beloften te hernieuwen, te communiceeren en Ood bijzonder voor het ontvangen Doopsel te bedanken.

V. Bij het plechtige Doopsel moet; bij den nooddoop behoort, 741. Peter en indien 't gevoeglijk kan geschieden, Un doopborg of doopheffer, één meter. peter of meter, op te treden. Meer dan één peter en één meter mag men echter bij het Doopsel niet toelaten.

VI. Om doopborg te zijn, moet men wettig voor dit ambt zijn aan- 742. Wie mac gewezen, den wil hebben dit te aanvaarden, en den doopeling bij het ~ij~~ en meter Doopsel, zelf of door een plaatsvervanger, aanbieden. Van het peter-en meterschap zijn o.a. uitgesloten : de ouders, omdat dezen toch reeds verplicht zijn voor hunne kinderen te zorgen ; degenen die nog niet gedoopt zijn of die het gebruik der rede missen ; de ketters, scheur-makers en die in den kerkelijken ban zijn ; zij die nog geen 13 jaar oud zijn ; die de waarheden des geloofs niet kennen ; openbare misdadigers, enz.

VII. Peter en meter zijn verplicht te zorgen, dat hun petekind in 7143. Verpileh­den katholieken godsdienst wordt opgevoed en zich christelijk gedraagt. !~':n~~e~.peter Zij zijn hiertoe bijzonder verplicht, indien de Ouders zelf aan deze verplichting jegens hunne kinderen niet zouden kunnen of willen voldoen.

VIII. Het Doopsel wordt zinnebeeldig aangeduid door de vier para- 744. Symboliek. dijsstroomen, die hunne levenbrengende wateren naar de vier wind-streken uitzenden ; door den zondvloed ; den doortocht door de Roode Zee en den Jordaan ; de wassching van Naäman in den Jordaan, waar-door hij van de melaatschheid werd gereinigd ; door den Doop van Christus, van den hoofdman Cornelius, enz.

§ 6. Het Doopsel van Begeerte en het Doopsel des Bloeds.

I. Het Sacrament des Doopsels kan gedeeltelijk worden 745. Drievoudig Doopsel.

vervangen door het Doopsel van begeerte of door het Doopsel des bloeds, - doch alleen dan, als men niet in de gelegenheid is, het Doopsel des waters of het Sacrament des Doopsels te ont­vangen.

Page 34: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

746. Wat Is het Doopsel Yan be1eerte?

32

11. Het Doopsel van begeerte is een akte van volmaakte liefde tot God, (of van volmaakt berouw, indien men aan doodzonde schuldig is), met het verlangen om gedoopt te worden. Dit ver­langen behoeft echter niet uitdrukkelijk te wezen. 't Is dus niet nood­zakelijk, dat men het Sacrament des Doopsels kenne of daaraan uitdrukkelijk denke. Neen, 't is voldoende, dat men alles verlangt te doen, wat volgens Gods wil noodig is, urn in den hemel te komen.

l:Jö De :qeer- lil. Het Doopsel van begeerte kan het Doopsel des waters som~~en :.ter- gedeeltelijk vervangen. doopvervan1en. a. Christus zegt : "Die Mij bemint, zal van mijn Vader be­

mind worden ; ook Ik zal hem beminnen. . . . en Wij zullen tot hem komen en (ons) verblijf bij hem nemen." (Jo. XIV, 21, 23.) Wie dus een akte van volmaakte liefde, of, zoo hij in doodzonde is, een akte van volmaakt berouw verwekt, wordt door God be­mind. Maar wie door God bemind wordt, is zuiver of gereinigd van de zonde, en bezit de heiligmakende genade met het erfrecht op den hemel. (Zie ook Ezech. xvm, 21 ; Rom. x, 11, 13.)

b. Ook de Overlevering leert dit uitdrukkelijk. Zóó zeide de H. Ambrosius van Keizer Valentiniaan, die als catechumeen was vermoord : ,.Dien ik tot het Evangelie voorbereidde, heb ik verloren ; maar hij heeft niet de genade verloren, die hij vroeg .... Zooals de martelaars worden gereinigd door hun bloed, zóó is deze gereinigd door zijn liefde en zijn verlangen." (Orat. funebr.)

c. Het Concilie van Trente verklaart, dat het Sacrament des Doopsels door de begeerte daarnaar kan vervangen worden. Deze begeerte naar het Sacrament des Doopsels ligt echter vanzelf in een akte van volmaakte liefde of van volmaakt berouw opge­sloten.

~!:·O:•t rett IV. Het Doopsel van begeerte schenkt aan den mensch de heilig­be&eertep;e van makende genade met de vergiffenis van alle zonden, waarover

hij berouw heeft. Het Doopsel van begeerte is echter geen Sacra­ment. Het geeft dus ook geen sacramenteele genaden. Het drukt geen merkteeken in de ziel. Het lijft niet in bij het lichaam van Christus' Kerk. Het stelt den mensch niet in staat, de andere Sacramenten geldig te ontvangen. Het delgt ook niet immer alle tijdelijke straffen. Degenen. die door het Doopsel van begeerte worden gerechtvaardigd, moeten later, als zij kunnen, nog het Sacrament des Doopsels ontvangen.

Page 35: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

33

V. Het Doopsel des bloeds bestaat hierin, dat men, om wille 'b49. wr~ Is hef

van het geloof of van eene christelijke deugd, den marteldood bt:S:e? es sterft, of dat men daarvoor zóódanige martelingen ondergaat, die uiteraard en natuurlijkerwijze den dood moeten ten gevolge hebben. Voor de kinderen wordt hier geen enkele gesteltenis vereischt. Degenen echter, die tot de jaren van verstand gekomen zijn, moeten den dood ondergaan uit liefde voor God. Zij mogen dus niet zóó gesteld zijn, dat zij bereid zouden wezen, door het overtreden van Gods geboden, zoo mogelijk, den dood te ont-vluchten. Zij moeten bovendien minstens een onvolmaakt berouw hebben over hunne persoonlijke zonden met den wil, om, zoo mogelijk, het Sacrament des Doopsels te ontvangen.

Vervolgens, de Kerk canoniseert niet als heilige Martelaars degenen, die zich met geweld tegen den vervolger hebben ver:zet.

Vl. Het martelaarschap kan het Doopsel des waters gedeeltelijk r::.:.~~Pm~e-vervangen. den waterdoop

a. Christus verklaart: "Wie zijn leven om mijnentwil zal somsvervaneen,

verloren hebben, zal het vinden." (Mt. x, 39.) Wie dus zijn aardsche leven om Christus verliest, zal daarom het eeuwige leven verkrijgen.

b. De Overlevering getuigt hetzelfde. Zoo zegt de H. Augus­tinus : "'t Is een beleediging te bidden voor een martelaar, door wiens gebeden wij moeten geholpen worden." (Serm. 159.)

c. De Kerk heeft ook immer degenen, die, hoewel ongedoopt, den marteldood ondergingen, als Heiligen vereerd.

VII. Het Doopsel des blüeds schenkt vergiffenis van de erf- ~~:·o:;~efe:!! zonde, en van alle overige zondenschulden en zondenstraffen, bloeds? mits men een onvolmaakt berouw over al zijne persoonlijke of dadelijke zonden hebbe. Het Doopsel des bloeds is echter geen Sac. ament. Het drukt dus ook geen eeuwigdurend merkteeken in de ziel, enz.

Het martelaarschap wordt zinnebeeldig door den martelpalm of de aangewende marteltuigen aangeduid.

3

Page 36: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

7112. Wat Is het Vormsel?

753. De stof.

754. De vorm.

34

HOOFDSTUK I I.

Het Vormsel.

§ 1. Instelling en Uitwendig Teeken van het Vormsel.

I. Het Vormsel is het Sacrament, dat door de handoplegging, de zalving met Chrisma en het gebed van den Bisschop, de genade geeft, om het geloof standvastig te belijden.

Het woord: Vormsel (vroeger: Vroomsel, van vromen), beteekent : versterking, bevestiging.

11. De stof van het Sacrament des Vormsels bestaat in de hand­oplegging en de zalving met Chrisma. Het Chrisma is samen­gesteld uit olijfolie en welriekenden balsem. Het wordt jaarlijks door den Bisschop, op Witten Donderdag, gewijd.

111. De vorm van dit Sacrament bestaat in de woorden : " Ik teeken u met het teeken des kruises en sterk u met het Chrisma des heils, in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen."

755. Hoe wordt IV Het Vormsel wordt op de volgende WÏJ·ze toegediend. De het Vormseltoe- • • . • •• cedlend? B1sschop smeekt over alle vormelingen den He1llgen Geest af ;

legt daarna aan ieder hunner de hand op ; zalft hun het voor­hoofd met Chrisma, en zegt tegelijkertijd : "Ik teeken u met het teeken des kruises, enz.

756. Beteekenls V. De handoplegging was immer een teeken van zegening. van stof en z·· b d •ct d h 1 d d vorm. IJ e UI t, at door et Vormse de gena en en gaven es

Heiligen Geestes aan den vormeling worden medegedeeld. De zalving met olijfolie werd oudtijds aangewend, om het lichaam

sterk en lenig te maken. Zij wijst hier op de inwendige, boven­natuurlijke sterkte, die door het Vormsel aan de ziel wordt ge­schonken.

De balsem bewaart de lichamen der gestorvenen voor bederf. Zóó bewaart ook de genade des Vormsels de zielen voor het bederf der zonde. De balsem is tevens een kostbaar reukwerk. Zóó geeft ook het Vormsel de genade, om, door heiligheid van leven, den goeden geur van Christus te verspreiden. "Heer, uwe heiligen zullen bloeien als leliën, en zij zullen geuren voor U als balsem." (Off. Mart. T. P.)

Page 37: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

35

De zalving geschiedt op het voorhoofd. Dit beduidt, dat de ge­vormde immer, openlijk en manmoedig, het geloof moet belijden.

De zalving geschiedt in den vorm van een kruis. Dit beteekent, dat de vormeling, door Christus' zegelmerk, bij diens strijders wordt ingelijfd.

De woorden : "Ik teeken u met het teeken des kruises," wijzen op het merkteeken, dat den vormeling tot strijder maakt van Christus.- De woorden: "en sterk u met het Chrisma des heils," enz. duiden op de bovennatuurlijke sterkte, die door het Vormsel aan de ziel wordt verleend.

VI Het Vormsel is een Sacrament Dit blij"kt zoowel uit de H 757. Het Vorrn-• . • · set la een Sa-Schrift als uit de Overlevermg. crarnent.

1°. Christus beloofde, in 't Laatste Avondmaal, den Heiligen Geest te zullen zenden. Hij vervulde deze belofte op Pinksterdag aan de Apostelen, de H. Maagd en eenige andere leerlingen. De Heilige Geest daalde over hen neder in de gedaante van vurige tongen. Christus heeft echter ook aan alle geloovigen, door een blijvend en uitwendig teeken, den beloofden Heiligen Geest willen mededeelen, woals duidelijk blijkt uit de Handelingen der Aposte· Jen. Deze verhalen : "Toen nu de Apostelen, die te jerusalem waren, gehoord hadden, dat Samarië het woord Gods had aan­genomen, zonden zij tot hen Petrus en joannes. En dezen, (daar) gekomen zijnde, baden voor hen, dat zij den Heiligen Geest moch­ten ontvangen ; want Hij was nog op niemand hunner neêr­gekomen, maar zij waren alleen gedoopt in den Naam van den Heere jezus. Toen legden zij hun de handen op, en zij ontvingen den Heiligen Geest." (Hand. vm, 14-17; zie ook XIX, 1-6.) Hier is een uitwendig teeken (nl. het gebed en de handoplegging), dat inwen­dige genade aanduidt en geeft (nl. de genade des Heiligen Gees­tes). en dat, als zoodanig, dus ook door Christus moet ingesteld zijn. Hier is dus een Sacrament. En wel een Sacrament, dat geheel verschillend is van het Doopsel. Het werd immers toege­diend aan degenen, die het Doopsel reeds hadden ontvangen.

2°. De Overlevering leert ons hetzelfde. De H. Cyprianus (t 258) schrijft omtrent de Samaritanen, die door Petrus en joannes werden gevormd : "Dewijl zij op wettige wijze het kerke­lijk Doopsel hadden ontvangen, behoorden zij niet opnieuw gedoopt te worden. Wat hun echter ontbrak werd door Petrus en joannes aangevuld, toen door het gebed en de handoplegging over hen de Heilige Geest werd afgesmeekt en uitgestort. Het-

Page 38: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

36

zelfde geschiedt nog bij ons, wanneer de nieuw-gedoopten bij de Bisschoppen worden gebracht, en door ons gebed en onze hand­oplegging den Heiligen Geest ontvangen, en door het zegel des Heeren bevestigd worden." (Ep. 73, n. 9.)

3°. Het Concilie van Trente verklaart : "Indien iemand zegt, dat het Vormsel geen waar en eigenlijk Sacrament is, .... hij zij veroordeeld." (Sess. vu, can. 1.)

!:e~tie c!trt~:m- VIl. Christus heeft het Vormsel ingesteld. Hij alleen immers aelln. kon aan het uitwendige teeken de mededeeling van den Heiligen

Geest verbinden.

759. Wie Is de bedienaar va11 he. Vormsel?

Wanneer Christus echter dit Sacrament instelde, valt niet met zekerheid te zeggen. Waarschijnlijk deed Hij dit in de dagen, die tusschen zijne Verrijzenis en Hemelvaart verliepen.

§ 2. Bedienaar en Ontvanger van het Vormsel.

I. Het Vormsel wordt toegediend door den Bisschop. Deze is de gewone bedienaar van dit Sacrament. Het kan echter ook door een Priester, als buitengewoon bedienaar, worden toege­diem!. Deze moet daartoe echter een bijzondere machtiging van den Paus bezitten, en zich bedienen van het Chrisma, dat door een Bisschop is gewijd. In de Grieksche Kerk bezitten alle Priesters, krachtens eene oude gewoonte, deze machtiging. In de Latijnsche Kerk wordt deze alleen door den Paus gegeven in buitengewone omstandigheden, bijv. als in eene missie nog geen Bisschop is aangesteld, of als deze, tengevolge van ziekte of om andere reden, dit Sacrament zelf niet kan toedienen, enz.

=~ H.!:n o~!i 11. 0~ het Vorms~} geldig t~ ontvangen, ~oet men gedoopt vormsel geldig en nog met gevormd ZIJn, en indten men tot de Jaren van verstand en waardig 1 gekomen is, bovendien den wil hebben om dit Sacrament te

ontvangen. Om het Vormsel waardig te ontvangen, moet men in staat van

genade zijn, en, indien rr.en tot de jaren van verstand gekomen is, ook genoegzaam in de waarheden des geloofs zijn onderwezen. Wie dit Sacrament in staat van doodzonde ontvangt, maakt zich, indien hij zijne onwaardigheid bewust is aan een groote zonde van heiligschennis schuldig. Hij verkrijgt bijgevolg geene vermeerde­ring van heiligmakende genade en geene sacramenteele genaden.

Page 39: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

37

Wèl echter wordt hem het merkteeken in de ziel gedrukt. Het Vormsel herleeft, zoodra hij door een goede Biecht of een vol­maakt berouw, den staat van genade heeft herwonnen. (0. 111,

716.)

111 Kinderen die het gebruik der rede nog niet hebben ver- 761 • 't Vormsel • ' der kinderen. kregen, kunnen, zonder dat daartoe iets van hun kant wordt ge-vorderd, geldig en waardig worden gevormd. In de eerste tijden van het Christendom werd dit Sacrament gewoonlijk onmiddellijk na het Doopsel, ook aan de kinderen, toegediend. Dit geschiedt nog heden in de Grieksche Kerk. In de Westersche of Latijnsche Kerk wordt dit Sacrament gewoonlijk verschoven tot den zeven-jarigen leeftijd. 't Mag echter, in gevaar van sterven, of om andere gewichtige redenen, ook vóór dien tijd worden toege-diend.

§ 3. Noodzakelijkheid van het Vormsel.

I Het Vormsel is niet noodzakelij"k ter zaligheid Ook zonder 762 • Niet nood-. . ~~~~

dit Sacrament ontvangen te hebben, kan men de heiligmakende llgheld. genade bezitten, en aldus de eeuwige zaligheid verwerven.

11. Wi~ dit Sacrament echter uit nala~igheid niet ontvan~t, ~~n3g 'tvv~~~c.'!i berooft zich van groote genaden en maakt Zich aan zonde schuldig. te ontvan1en. Diensvolgens zijn ook de Ouders verplicht te zorgen, dat hunne kinderen, genoegzaam voorbereid, dit Sacrament ten bekwamen tijde ontvangen.

§ 4. Uitwerkselen van het Vormsel.

I. Door het Vormsel verkriJ'gen WiJ. vermeerdering van heilig- 764. Wat11 dont-vangenw oor makende genade, ontvangen wij den Heiligen Geest, die op eeh het vormsel? bijzondere wijze met zijne zeven gaven tot ons komt en ons met zijn genade sterkt, om het geloof standvastig te belijden. Tevens ontvangen wij eene vermeerdering van de goddelijke en zedelijke deugden, en vooral van de deugden van geloof en van sterkte. Het Concilie van Florence zegt : "Het uitwerksel van dit Sacrament is, dat daarin de Heilige Geest gegeven wordt tot kracht, gelijk Hij gegeven werd aan de Apostelen op Pinkster-

Page 40: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

7115. Het merk­teeken.

38

dag, opdat namelijk ae Christen den Naam van Christus onver­schrokken belijde." (Denz. 697.)

"Het Vormsel drukt ons de wapenen in de handen en rust ons uit ten strijd tegen de vijanden onzer zaligheid." (H. Melch. Ep. ad Episc. Hisp.)

11. Het Vormsel drukt een eeuwigdurend merkteeken in de ziel. Hierdoor wordt de gevormde gewijd tot strijder voor Christus.

§ 5. Ceremoniën van het Vormsel.

7811. Toediening I. Het Vormsel wordt met de volgende plechtigheden toegediend. ;~~ het Vorm- De Bisschop bekleedt zich, vóór het altaar, met de kerkelijke ge­

waden. Daarna houdt hij gewoonlijk een korte toespraak tot de vor­melingen. Als deze geëindigd is, knielen de vormelingen neêr, en vou­wen de handen. De Bisschop wascht de handen, legt den mijter af en bidt, staande, zonder staf, en met het gelaat naar de vormelingen gekeerd : De Heilige Geest kome over u, en de kracht des Allerhoogsten beware u voor zonden.~. Amen.

jl. Onze hulp is in den naam des Heeren. ~. Die hemel en aarde gemaakt heeft. jl. Heer verhoor mijn gebed.~· En mijn geroep kome tot U. jl. De Heer zij met u.~· En met uwen geest. Hierna strekt de Bisschop de handen uit over de vormelingen en

zegt: Laat ons bidden. Almachtige eeuwige God, die U gewaardigd hebt,

deze uwe dienaren uit het water en den Heiligen Geest te doen herboren worden, en die hun vergeving van alle zonden geschonken hebt, zend over hen neêr uwen Heiligen Geest met zijne zeven gaven, den Vertrooster uit den hemel.~. Amen.

Den Geest van wijsheid en verstand.~. Amen. Den Geest van raad en sterkte.~. Amen. Den geest van wetenschap en godsvrucht.~. Amen. Vervul hen met den Geest uwer vreeze, en teeken hen met het teeken

van het kruis t van Christus en wees hun genadig ten eeuwigen leven. Door denzelfden jezus Christus, onzen Heer, uwen Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid van denzelfden Heiligen Geest, God in alle eeuwen der eeuwen. ~. Amen.

De Bisschop zet zich op zijn zetel, neemt den mijter en zalft de . vormelingen, die één voor één vóór hem nederknielen, met Chrisma op het voorhoofd, terwijl hij zegt :

N . ... ik teeken u met het teeken des kruises, en ster-k u met het Chrisma des heils, in den Naam des t Vaders en des t Zoons en des t Heiligen Geestes. ~. Amen.

Hierna geeft de Bisschop aan den vormeling een zachten kaak­slag zeggende : Vrede zij u. (De kaakslag beteekent, dat men bereid moet zijn voor het geloof allen smaad en vervolging te verduren.)

Page 41: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

39

Zijn er zeer veel vormelingen dan worden dezen dikwerf in rijen ge­plaatst en gaat de Bisschop hen vormende langs.

Als allen gevormd zijn, reinigt en wasebt de Bisschop de handen. lntusschen zingt of bidt men : Bevestig, o God, wat Gij in ons hebt uit­gewerkt, van uit uweu heiligen tempel, die is in Jeruzalem.

1. Glorie zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. ~. Gelijk het was in den beginne, en nu, en altijd, en in alle eeuwen

der eeuwen. Amen. De antiphoon wordt herhaald. De Bisschop legt den mijter af, staat op, keert zich naar het altaar,

vouwt de handen, en zingt : 1. Toon ons, Heer, uwe barmhartigheid. ~. En geef ons uw heil. 1. Heer, verhoor mijn gebed.~. En mijn geroep kome tot U. 'f. De Heer zij met u.~· En met uwen geest. Laat ons bidden. God, die aan uwe Apostelen den Heiligen Geest hebt

geschonken, en gewild hebt, dat Hij door hen en door hunne opvolgers. ook aan de overige geloovigen zou medegedeeld worden, zie genadig op onze nederige bediening neer, en geef, dat diezelfde Heilige Geest, nederdalende in de harten van hen, wier voorhoofden wij met het H. Chrisma gezalfd, en met het teeken van het H. Kruis geleekend hebben, ze tot volmaakte tem­pels zijner heerlijkheid moge maken. Die met den Vader en denzelfden Heiligen Geest leeft en heerscht, God, in alle eeuwen der eeuwen.~. Amen.

Zie, zóó zal ieder mensch, die den Heer vreest, gezegend worden. De Bisschop keert zich naar de vormelingen, maakt het kruisteeken

over hen en zegt : De Heer zegene u uit Sion, opdat gij de goederen van Jeruzalem moogt

zien alle dagen uws levens, en het eeuwig leven moogt hebben. ~. Amen. De Bisschop ontdoet zich van de kerkelijke gewaden en verlaat de

kerk. De vormelingen moeten bij de eerste handoplegging tegenwoordig

zijn en mogen de kerk niet vóór het einde der plechtigheid verlaten.

11. Bij het Vormsel worden ons namen van Heiligen gegeven, om 767. Namen van ons onder hunne bescherming te stellen, en om ons op te wekken hunne Heiligen. deugden na te volgen.

In. Ook bij het Vormsel moeten, indien het mogelijk is, borgen 768. Peter en optreden. Voor lederen vormeling mag echter slechts één peter, vóór meter. iedere vormelinge slechts één meter worden aangesteld.

Om peter of meter te zijn, moet men wettig voor dit ambt zijn aan­gewezen, den wil hebben dit te aanvaarden, en den vormeling, bij het Vormsel zelf, of door een plaatsvervanger, aanbieden. Hunne verplich­tingen zijn dezelfde als die der doopborgen.

Van het peter- en meterschap zijn o.a. uitgesloten : de ouders ; degenen die nog niet gevormd zijn of die het gebruik der rede missen ; de ketters, scheurmakers en die in den kerkelijken ban zijn; die nog geen 13 jaar oud zijn; die de waarheden des geloofs niet kennen, open­bare misdadigers, enz.

Page 42: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

788. Het waar­dipte Sacra­ment.

770. Wat is het H. Sacrament des Altaars ?

40

HOOFDSTUK 111.

Het H. Sacrament des Altaars.

§ I. Instelling en Uitwendig teeken van het H. Sacrament des Altaars.

I. Het H. Sacrament des Altaars is het waardigste Sacrament, omdat Christus zelf daarin tegenwoordig is. In de andere Sacra­menten is alleen zijne heiligmakende kracht aanwez1g.

Dit Sacrament wordt genoemd : a. Het H. Sacrament des Altaars, omdat het op 't altaar voltrokken,

geofferd, bewaard en uitgesteld worc)t ; b. H. Eucharistie (= goede gave, dankzegging), orndat Christus,

die daarin tegenwoordig is, de gever van alle goed, ja, het oneindig goed zelf is ; en omdat Hij, vóór de instelling, een dankgebed tot den Vader richtte, (0 m, 772.);

c. H. Communie(= vereeniging), omdat het de geloovigen èn met Christus, èn onderling vereenigt ;

d. Sacrament van liefde, omdat Christus in dit Sacrament de volheid zijner goddelijke liefde heeft uitgestort ;

e. Brood des levens, om zijn uitwendige gedaante, en inwendige, levenvoedende kracht ;

f. Brood des Hemels, Brood der Engelen, om zijne verheven waar­digheid en uitwerking ;

g. H. Hostie, omdat Christus zich hierin, als slachtoffer, aan den Hemelsehen Vader aanbiedt ;

h. Toegediend aan degenen, die in gevaar van sterven verkeeren, wordt het Teerspijze of Viaticum genoemd, omdat het dezen voorbe­reidt en sterkt voor de reis naar de eeuwigheid.

11. Het. H. Sacrament des Altaars is het Sacrament, waarin, onder de gedaante van brood en wijn, Christus zelf tegenwoordig is. Door de gedaanten van brood en wijn verstaan wij de kleur, den reuk, den' smaak, en alles, wat onze zintuigen waarnemen aan brood en wijn Deze gedaanten zijn werkelijk van de zelf­standigheid van brood en wijn onderscheiden. De zelfstandigheid bestaat, uiteraard, in en op zieh zelf. De gedaanten daarentegen kunnen, van nature, niet in en op zich zelf bestaan ; zij moeten door eene zelfstandigheid worden gedragen. De gedaanten kunnen echter door Gods almacht, zooals in dit Sacrament ge­schiedt, van de zelfstandigheid gescheiden blijven voortbe­staan.

Christus heeft het H. Sacrament des Altaars ingesteld op den avond vóór zijn lijden, bij het Laatste Avondmaal.

Page 43: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

41

111. 1°. De stof, welke de Priester bij de Consecratie moet ge- 7!:mstor en bruiken, is tarwebrood en wijn van den wijnstok. v •

Het tarwebrood mag gedeesemd of ongedeesemd zijn. De Westersche Kerk gebrUikt, in navolging van Christus in het Laatste Avondmaal, ongedeesemd brood. De Grieksche Kerk daarentegen bedient zich van gedeesemd brood. De hosties worden, gewoonlijk door kloostervrouwen, met de meest nauw­lettende zorg bereid.

Door wijn van den wijnstok verstaat men zuiveren, natuur­lijken wijn. Kunstmatig vervaardigde wijn is geen geldige stof voor dit Sacrament. Voor de echtheid en zuiverheid van den miswijn worden daarom behoorlijke waarborgen geëischt. Dikwerf wordt deze door kloosterlingen bereid.

De wijn wordt met een weinig water vermengd. Dit geschiedt, omdat Christus, naar joodsch gebruik, zulks eveneens deed in het Laatste Avondmaal. Het beteekent de innige vereeniging van de goddelijke en menschelijke natuur in Christus, en tevens onze innige geestelijke vereeniging met Hem. Deze vermenging is niet noodzakelijk voor de geldigheid van het Sacrament. Zij geschiedt alleen krachtens een voorschrift der Kerk.

2°. De vorm van dit Sacrament bestaat in de woorden, waar­mede Christus zelf het brood en den wijn in zijn Lichaam en Bloed veranderde, nl.: "Dit is mijn lichaam, Dit is mijn Bloed." De overige woorden der Consecratie zijn voor de geldigheid van het Sacrament niet noodzakelijk.

3°. Is Christus eenmaal, door de woorden der Consecratie, werkelijk onder de gedaanten van brood en wijn tegenwoordig gekomen, dan bestaat de stof van dit Sacrament in de gedaanten van brood en wijn, en in het Lichaam en Bloed van Christus, die onder deze gedaanten tegenwoordig zijn.

De vorm bestaat alsdan in de uitgesproken woorden der Conse­cratie, krachtens welke dit Sacrament bestaat en voortbestaaL

IV Christus is in het H Sacrament des Altaars onder de ge- 772• Christus' • · ' tegenwoordlg-daanten van brood en wijn, waarlijk, werkelijk en zelfstandig held In de tegenwoordig. Eucharistie.

1°. Christus had in de woestijn omtrent 5000 mannen, behalve De belofte. de vrouwen en kinderen, wonderbaar gespijsd met vijf brooden en twee visschen. Daags daarna spraken de joden over het manna, waarmede God hunne vaderen in de woestijn had gevoed. Naar aanleiding nu hiervan zeide Christus : "Ik ben het levend brood,

Page 44: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

42

die uit den hemel ben nedergedaald ; zoo iemand van dit brood eet, hij zal leven in eeuwigheid. En het brood, dat Ik u geven zal, is mijn vleesch voor het leven der wereld. De joden dan streden onder elkander, zeggende: Hoe kan deze ons zijn vleesch te eten geven? jezus zeide echter tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : tenzij gij het vleesch van den Zoon des menschen eet, en zijn bloed drinkt, zult gij het leven in u niet hebben. Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. Want mijn vleesch is waarlijk spijs, en mijn bloed is waarlijk drank. Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij, en Ik in hem .... Velen dan uit zijne leer­lingen, die dit hoorden zeiden: Dat woord is hard, en wie kan het aanhooren ? jezus nu, bij zich zeiven wetende, dat zijne leerlingen hierover mompelden, zeide : Ergert u dit ? Indien gij dan den Zoon des menschen zult zien opvaren, waar Hij tevoren was ? ! .... Van toen af gingen velen zijner leerlingen heen en wandelden niet meer met Hem. jezus zeide dan tot de twaalf : Wilt ook gij niet heengaan ? Sirnon Petrus antwoordde echter : Heer, tot wien zullen wij gaan ? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij, wij hebben geloofd en erkend, dat Gij de Christus, de Zone Gods zijt." (Jo. VI. 51-70.)

Christus beloofde hier herhaaldelijk, en zoo duidelijk en krach­tig mogelijk, zijn Vleesch en Bloed tot spijs en drank te zullen geven. Al de toehoorders namen zijne woorden in hun natuurlijken en letterlijken zin op.

De Joden beweerden, dat, wat Christus zeide, onmogelijk was. En wat antwoordde Christus ? Zeide Hij hun : Gij hebt mijne woorden verkeerd begrepen ? Dit toch, zou Hij, indien zijne woorden werkelijk waren misverstaan, als de God der eeuwige waarheid, die kwam om de wereld te onderrichten en den weg naar den hemel te wijzen, hebben moeten verklaren. Doch neen, Hij herhaalt en bevestigt opnieuw, en met nog grooter klem, wat Hij zeide

Ook vele leerlingen morden, en gingen heen, omdat zij Christus' woorden niet wilden gelooven. En Christus liet hen gaan. Hij vroeg zelfs aan de Apostelen : Wilt ook gij niet heengaan ? I Zóó volstrekt en onvoorwaardelijk vorderde Hij geloof aan zijne woorden.

De woorden van Christus kunnen zelfs niet in figuurlijken zin worden opgevat. Immers, volgens het spraakgebruik der Joden, beteekenen de woorden : "iemands vleesch eten en bloed drin-

Page 45: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

43

ken", in overdrachtelijken zin gebruikt: iemand vervolgen, be­lasteren, enz. (PS. XXVI, 2 ; Job XIX, 22 ; Eccl. IV, 5 ; Is. XLIX, 26.)

2°. De instelling van het H. Sacrament des Altaars in het De Instelling.

Laatste Avondmaal, wordt door de H. Schrift aldus verhaald: "Terwijl zij nu aten, nam Jezus het brood, zegende, brak en gaf het aan zijne leerlingen, en zeide: Neemt en eet, dit is mijn Lichaam. En den kelk nemend, dankte Hij en gaf hun dien, en zeide : Drinkt allen hieruit; want dit is mijn Bloed, van het Nieuw Ver­bond, dat voor velen zal vergoten worden tot vergiffenis der zonden." (Mt. xxvi, 26-28.)

Deze woorden zijn volstrekt duidelijk. Zij kunnen, volgens hunne natuurlijke beteekenis, alleen in letterlijken zin worden opgevat. Zij moeten bijgevolg ook aldus worden verstaan. Zoo niet, dan zou Christus, door zoo onduidelijk te spreken, zelf oor­zaak zijn geweest, dat zijne Apostelen en alle opvolgende geslach­ten, zich in zijne woorden hadden vergist ; dat zijne Kerk, die de onfeilbare leerares moest zijn der volken, immer in dit aller­gewichtigste punt had gedwaald, en dat zij nu reeds gedurende 19 eeuwen brood en wijn had aanbeden en doen aanbidden I

3°. De H. Paulus schrijft: "Want ik, ik heb van den Heer oe H. Paulus.

ontvangen, hetgeen ik ook u heb overgegeven, dat de Heer .Jezus in den nacht, waarin Hij geleverd werd, brood nam, en na gedankt te hebben, het bràk en zeide: Neemt en eet, dit is mijn Lichaam, dat voor u zal geleverd worden ; doet dit tot mijne gedachtenis ! Desgelijks ook den kelk, nadat Hij den maal-tijd genomen had, zeggende : Deze kelk is het nieuwe Testament in mijn Bloed ; doet dit, zoo dikwijls gij (dien) drinken zult, tot mijne gedachtenis. Want zoo dikwijls gij dit brood zult eten en den kelk drinken, zult gij den dood des Heeren verkondigen, totdat Hij komt. Derhalve, wie onwaardig dit brood zal gegeten of den kelk des Heeren zal gedronken hebben, zal schuldig zijn aan het Lichaam en Bloed des Heeren. De mensch onderzoeke zich zelven, en zóó ete hij van dat brood, en drinke hij den kelk; want wie onwaardig eet en drinkt, eet en drinkt zich een oordeel, omdat hij het Lichaam des Heeren niet onderscheidt." (I. Cor. XI, 23-29.)

Uit deze woorden volgt noodzakelijk, dat Christus, niet in zinnebeeld, maar in werkelijkheid en waarheid, in het H. Sacra­ment des Altaars tegenwoordig is. Immers, waren brood en wijn slechts zinnebeelden, dan zou men, door onwaardig te eten en te drinken, wel zondigen maar niet schuldig zijn aan het Lichaam en Bloed van Christus.

Page 46: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

44

DeOverteverlng. 4°. De geheele Overlevering_ predikt luide en eenstemmig Christus' werkelijke tegenwoordigheid in het H. Sacrament des Altaars. De H. Justinus (t 166) zegt: "Gelijk Jezus Christus, onze Zaligmaker, vleesch en bloed heeft aangenomen, zóó hebben wij ook geleerd, dat de spijze, die door het gebed met zijn woord gezegend wordt,. . . . het Vleesch en Bloed van dien menseh­geworden jezus is." (Ad Smyrn. n. 7.) De H. Cyrillus van Je­rusalem (t 386) vraagt : "Dewijl Christus het zelf heeft uitge­sproken en gezegd : Dit is mijn lichaam ; wie zal het dan durven betwijfelen ? En dewijl Hij heeft bevestigd en gezegd : Dit is mijn Bloed ; wie zal er dan ooit aan twijfelen en zeggen, dat het niet zijn Bloed is?" (Catech. Myst. IV., 3.) De H. Augustinus schrijft: "Wat gij ziet, is het brood en de kelk, .... maar uw geloof moet u Jeeren, dat dit brood het Lichaam, deze kelk het Bloed van Christus is." (Enarr. in Ps. 33, Serm. 1.)

De oude Liturgieën, zoowel van het Oosten als hei Westen, getuigen eenstemmig, dat de geheele Kerk immer en altijd in Christus' werkelijke tegenwoordigheid heeft geloofd.

De Cone~llles. 5°. De Kerkvergaderingen hebben dikwerf Christus' werkelijke tegenwoordigheid in het H. Sacrament des Altaars geleeraard. Het Concilie van Trente verklaart : "Indien iemand ontkent, dat in het Sacrament der Allerh. Eucharistie, het Lichaam en Bloed van onzen Heer Jezus Christus, tegelijk met zijne ziel en zijne godheid, waarlijk, werkelijk en zelfstandig tegenwoordig is, .•.. hij zij veroordeeld." (Sess. xm, can. 1.)

Luther verklaarde no~ in 1532 : "Dit artikel (nl. van Christus' we-. zenlijke tegenwoordigheid in het Sacrament des Altaars) is niet eene

leer door de menschen uit de Schriftuur verdicht, maar duidelijk door de klare en onbetwijfelbare woorden van Christus in het Evangelie bevestigd en vastgelegd, en, van den beginne der Christelijke Kerk tot op dit oogenblik, eendrachtig geloofd en gehouden, zooals wordt uit­gewezen door der lieven Vaderen boeken en geschriften, van de Griek­sehe en Latijnsche Kerk beide. . . . Het is echter gevaarlijk en ver­schrikkelijk, iets te aanhooren en te gelooven, dat in strijd is met het eenparig getuigenis, het geloof en de leer der gansche Heilige, Christe­lijke Kerk, zoo van den beginne af, gedurende vijftien eeuwen, over geheel de wereld gehouden." (Wilmers. Lehrb. d. Rel. tv, p. 442.)

773. Nadere ver- V. Door de woorden die Christus sprak: "Dit is mijn Lichaam, ~~~~~: •• '::or-Dit is mijn Bloed", werden brood en wijn veranderd in het den. Lichaam en Bloed van Christus. Van brood en wijn bleven alleen

de gedaanten over. Door de woorden: "Doet dit te mijner gedachtenis", (Lc. xx11,

19.) gaf Christus aan zijne Apostelen en aan alle Priesters de

Page 47: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

45

macht en den plicht, hetzelfde te doen, wat Hij gedaan had, nl. brood en wijn te veranderen in zijn H. Lichaam en Bloed. De Priesters oefenen deze macht uit in de H. Mis, wanneer zij over brood en wijn de woorden van Christus uitspreken : "Dit is mijn Lichaam. Dit is mijn Bloed." (G. 111, 770, 803.)

Vl. Christus heeft het H. Sacrament des Altaars ingesteld : ;:~~m~~~· der a. om altijd onder ons tegenwoordig te zijn, en ons te herinneren aan zijn H. Lijden ; b. om in de H. Communie het voedsel onzer ziel te zijn ; c. om In de H. Mis zich voortdurend voor ons op te offeren.

§ 2. Hoe Christus in het H. Sacrament tegenwoordig is.

I Christus komt in het H Sacrament tegenwoordig door de 775. waardoor • · komt Christus woorden van de Consecratie, die de Priester, in de H. Mis, over in •t H. sa-brood en wijn uitspreekt. Door deze woorden wordt de zelfstan- ~:~:~?tegen­digheid van brood en wijn veranderd in het Lichaam en Bloed van Christus. Men noemt deze verandering : transsubstantiatie, d.w.z. zelfstandigheidsverandering. Vóór de Consecratie is er dus op het altaar brood en wijn. Na de Consecratie blijft er geen brood of wijn over, maar blijven alleen de gedaanten van brood en wijn, èn het Lichaam en Bloed van Christus, Christus zelf, die onder deze gedaanten van brood en wijn tegenwoordig is.

De gedaanten van brood en wijn worden, na de zelfstandigheids­verandering, door Gods almacht op wonderbare wijze in stand gehouden.

Dat er in dit Sacrament werkelijk eene zelfstandigheidsver­andering moet plaats hebben blijkt duidelijk uit de instelling. Deze geschiedde immers op de volgende wijze. Christus nam brood en wijn in zijne handen en zeide : "Dit is mijn Lichaam, Dit is mijn Bloed." Het brood en de wijn (d.w.z. de zelfstandigheid van brood en wijn) moet dus door dit goddelijk machtwoord van Christus in zijn Lichaam en Bloed zijn veranderd. Zoo niet, d;m zouoen Christus' woorden : "Dit is mijn Lichaam", enz. eene onwaarheid zijn geweest. Immers Christus zou alsdan, èn naar de zelfstandigheid èn ook naar de gedaanten, (want ook deze waren door Christus' woord niet gewijzigd), brood en wijn in zijne handen hebben gehouden ! Maar van deze had Hij toch zeker niet, in waarheid, kunnen zeggen : "Dit is mijn Lichaam, Dit is mijn Bloed."

Page 48: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

46

~~oj 1 H<!e .;sH 11. Christus is in het H. Sacrament tegenwoordig onder de sa~r~~!~~? ·gedaanten van brood en wijn, met zijne Godheid en geheel zijne

Menschheid, dezelfde, die verheerlijkt in den hemel is. En zoowel onder de gedaante van brood als onder de gedaante van wijn, zijn het Lichaam en Bloed van Christus beide, geheel tegenwoordig. De H. Paulus zegt immers: "Wie onwaardig dit brood zal ge­geten of den kelk des Heeren zal gedronken hebben, zal schuldig zijn aan het Lichaam en Bloed des Heeren." (1. Cor. XI, 27.)

Krachtens de woorden der Consecratie is onder de gedaante van brood, alleen het Lichaam ; onder de gedaante van wijn, alleen het Bloed van Christus tegenwoordig. Maar krachtens de natuurlijke ver­eeniging van de verschillende deelen van Christus' H. Menschheid, en krachtens de bovennatuurlijke vereeniging van zijne menschelijke natuur met den goddelijken Persoon des Woords, is Christus, onder iedere gedaante, geheel, met Vleesch en Bloed, met Ziel en Lichaam, met Godheid en Menschheid tegenwoordig.

777. Verdeellog 111. Als de Priester de H. Hostie breekt, wordt niet Christus der Hostie. zelf, maar alleen de gedaante van brood verdeeld, en blijft Christus

geheel, onder ieder deel, tegenwoordig. Christus is immers geheel onder de geheele gedaante, en ook geheel onder ieder deel daarvan tegenwoordig, zóó ongeveer, als de menschelijke ziel geheel in het geheele lichaam en ook geheel in ieder deel daarvan is.

"Al breekt men 't merk, noch breekt het Lichaam niet. Een eenig nut zoo veel als duizend monden : Want Christus wordt in drup en kruim gevonden Geheel en al .... Zoo komt de gansche zon Zich spiegelen in iedre beek en bron : Die zelve weet haar aanschijn gansch te drukken In 't heele glas, en gansch in alle stukken Van 't zelfde glas, indien 't gebroken wordt. Zóó gaat een ziel door al het lichaam waren, Door merg en bloed, door zenuwen en ären, Van top tot teen, en vult het al, en zit Geheel in 't kleenste en allergrootste lid."

(Vondel. Altaargeh. 1, 1271-88.)

~~Tit ~~elatg IV. Christus blijft in het H. Sacrament tegenwoordig, zoolang tegenwoo'r~i~8? de gedaante van brood of wijn blijft bestaan. Het Concilie van

Trente verklaart : "Indien iemand zegt, dat... . in de gecon­sacreerde Hostiën of Partikelen, die na de Communie bewaard worden of overblijven, niet het ware Lichaam des Heeren tegen­woordig blijft, hij zij veroordeeld." (Sess xm, can. 4).

Dit blijkt ook duidelijk uit de Overlevering en de gebruiken der Kerk, die immer aan de overgebleven H. Hostiën de eere der

Page 49: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

47

aanbidding bood. In de eeuwen der vervolging namen de geloo­vigen zelfs dikwerf de H. Hostiën mede naar huis, om zich daar­mede, wanneer zij ten marteldood werden gevoerd, te spijzen en te sterken.

V. Wij moeten Christus in het H. Sacrament vereeren, door rg· 'tre .:n~­Hem : a. dikwerf te bezoeken en met diepen eerbied te aanbidden ; s:ra!ent ver~ b. voor zijne liefde en H. Lijden te danken ; c. vol vertrouwen eeren? om zijne genade te bidden.

Aan de vereering van het H. Sacrament zijn bijzonder toege­wijd : de H. Sacramentsdag, Het Feest van gedurige aanbidding, het Veertigurengebed, de Witte Donderdag en het Feest van het Goddelijk Hart.

§ 3. De H. Communie.

I. In de H. Communie ontvangen wij het Lichaam en Bloed 780. Wat ont-ch . t d I . I Ch . t "d . vangen wij In van rts us tot voe se onzer z1e . ns us ze1 e Immers : de H. commu-

"Mijn Vleesch is waarlijk spijs en mijn Bloed is waarlijk drank." nte? (jo. VI, 56.)

Het Lichaam en Bloed van Christus blijft in ons tegenwoordig, zoolang de gedaanten van brood en wijn blijven. Zoodra deze verdwijnen houdt ook het Lichaam en Bloed van Christus op, in ons binnenste aanwezig te zijn.

De H. Communie is wel het grootste èn onbegrijpelijkste van alle Gods liefdewonderen. Treffend zegt de H. Augustinus : "Ofschoon God oneindig machtig is, kon Hij niet meer geven; ofschoon Hij oneindig wijs is, wist Hij niet meer te geven; ofschoon Hij oneindig rijk is, had Hij niet meer te geven." (Tr. 84, in jo.) En kernachtig schrijft de H. Thomas: "God heeft ons in de H. Communie, wat Hij is en heeft, ten volste geschon­ken." (De Beat. C. 2.)

11. Om waardig te communiceeren moeten WiJ" · 781. Wie tom-. . . . . .' munlteert waar-

10. Zuzver ZIJn van dolldzonde. De H. Euchanstte IS een Sacra- dtg?

ment der levenden. Christus . is daarin bovendien zelf tegen­woordig. 't Is dus zonneklaar, dat wij dit Sacrament alleen in staat van genade mogen ontvangen. Wie in staat van doodzonde mocht zijn, moet, alvorens te mogen communiceeren, eerst zijn geweten door een goede Biecht zuiveren. 't Verwekken van een volmaakt berouw is hier niet voldoende. (Codex, Can. 856.)

Page 50: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

48

2°. Nuchter zijn van 's nachts twaalf uur. Wie na dezen tijd nog iets verteerbaars, dat van buiten in den mond werd gebracht, bij wijze van spijs, drank, medicijn, enz. doorhaalt, ontnuchtert zich. Hij mag dus dien dag niet meer communiceeren. Hierbij bedenke men, dat het reeds bij den eersten der twaalf klokslagen, twaalf uur is. Bij deze tijdberekening mag men zoowel den open­baren als den waren of zonnetijd volgen. Wie twijfelt, of hij zich ontnuchterd heeft, mag nog communiceeren.

't Voorschrift van nuchter te zijn, is geen goddelijk maar een kerkelijk gebod. 't Werd door de Kerk uit eerbied voor het H. Sacrament gegeven.

Wij mogen somtijds ook de H. Communie ontvangen zonder nuchter te zijn, en wel vooreerst, in gevaar van sterven. Vervol­gens mogen zieken, die reeds een maand bedlegerig zijn en geen zekere hoop hebben van spoedig te zullen herstellen, naar de beoordeeling van den biechtvader, een- of tweemaal in de week communiceeren, ook al zouden zij eenige medicijn of iets, bij wijze van drank, hebben genuttigd. (Codex, Can. 858.)

De geloovigen mogen, tenzij somtijds bij de bediening, de H. Communie slechts éénmaal daags ontvangen.

782. 1Wtet com- 111. Wie in staat van doodzonde te Communie gaat, ontvangt mun ceer on- . h L" h BI d Ch . k waardig? waarachtig et tc aam en oe van nstus, maar maa t

783. De voor­bereiding.

zich daardoor schuldig aan een vreeselijke doodzonde van heilig­schennis. "Wie onwaardig dit Brood zal gegeten, of den Kelk des Heeren zal gedronken hebben, zal schuldig zijn aan het Lichaam en Bloed des He eren .... Wie onwaardig eet en drinkt, eet en drinkt zich een oordeel." (1. Cor. xt, 27, 29.)

IV. Wij behooren ons tot de H. Communie voor te bereiden door oefeningen van geloof en aanbidding, van nederigheid en berouw, van hoop en liefde, en bijzonder van vurig verlangen. "Wij moeten hongeren naar dit Hemelbrood. Wie het met grooter verlangen nuttigt, ontvangt ook grootere genaden. De H. Fran­ciscus van Sales zeide, dat men vooral uit liefde Dengene moet ontvangen, die zich uit liefde aan ons geeft. De Heer zeide op zekeren dag tot de H. Mechtildis: "Wensch bij uwe Communies de grootste liefde te bezitten, die de Heiligen Mij ooit hebben toegedragen, en Ik zal, uit kracht van dat verlangen, uwe liefde aanvaarden, niet zooals zij is, maar zooals gij haar verlangt." (H. Alf. Vérit. Ep. eh. 18.)

Page 51: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

49

V. Na de H. Communie behooren wij, minstens een kwartier, 784. 1 De

door te brengen met jezus te aanbidden en te danken, en zijne zegg ng.

genaden af te smeeken. De H. Maria Magdalena de Pazzi zeide : "De tijd na de H. Communie is de kostbaarste van ons leven. 't Is de uitgelezen tijd, om ons met God te onderhouden en ons in zijne heilige liefde te ontvlammen. Alsdan hebben wij geen leeraars of boeken noodig, want jezus zelf leert ons, hoe Wij Hem moeten beminnen." (Cepari. c. 43.)

Hoe volmaakter wij ons tot de H. Communie voorbereiden en onze dankzegging verrichten, des te overvloediger genaden en zegeningen zullen wij van God ontvangen.

§ 4. Noodzakelijkheid der H. Communie.

dank~

I. De H Communie is niet volstrekt noodzakelij"k ter zaligheid 785. Niet noocl-. • . . . • • zakelijk ter za-

De kmderen 1mmers en de levenslang-krankzmmgen, d1e wel het ligheld.

Doopsel maar niet de H. Communie ontvingen, en die zóó komen te sterven, zullen volstrekt zeker den hemel beërven. En degenen, die tot de jaren van verstand gekomen zijn, en noch het Sacra-ment des Doopsels, noch dus ook de H. Communie konden ont-vangen, kunnen, door het Doopsel van Begeerte of des Bloeds, de heiligmakende genade gewinnen, of door een volmaakt be-rouw herwinnen, en zóó den hemel binnengaan.

11. Het ontvangen der H Communie is noodzakelij"k krachtens 786. Door Chrl•-• tus en de Kerk

goddelijk en kerkelijk gebod. voorgeschreven.

1°. Christus zeide: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij gij het Vleesch van den Zoon des menschen eet, en zijn Bloed drinkt, zult gij het leven in u niet hebben." (jo. v1, 54.) Christus gebiedt ons dus, en wel op straffe van het leven der genade te verliezen, de H. Communie te ontvangen. Hoe dikwerf ? Dit werd door Christus niet uitdrukkelijk bepaald. Zeker echter moeten wij dit, krachtens zijn gebod, doen in gevaar van sterven.

'1:'. De H. Kerk gebiedt, dat degenen, die tot de jaren van ver­stand zijn gekomen, minstens eens in 't jaar, en wel in den Paasch­tijd, de H. Communie moeten ontvangen. 't Is duidelijk, dat men aan dit gebod niet door een onwaardige Communie voldoet. Wie dus in den Paaschtijd, Of niet, of onwaardig communiceerde, moet, krachtens het gebod der Kerk, nog zoo spoedig mogelijk daarna de H. Communie waardig ontvangen.

4

Page 52: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

787. Chrlatus' verlan1en.

50

Wij zijn dus verplicht de H. Communie te ontvangen : a. eens in 't jaar, gedurende den Paaschtijd ; b. als men in gevaar is van sterven.

111. Wij voldoen niet aan het verlangen van Christus door slechts eens in 't jaar de H. Communie te ontvangen. Neen, Christus verlangt, dat wij zeer dikwijls, ja zelfs dagelijks communiceeren. Christus heeft de H. Communie immers als een spijs onzer zielen ingesteld. Zij is bestemd om in ons het bovennatuurlijk leven te onderhouden en te versterken. Zij is daartoe zelfs zedelijk­noodzakelijk.

Christus gaf ons vervolgens de H. Communie onder de gedaante van brood, dus van eene spijze, die dagelijks wordt genuttigd. Hij vergeleek haar bij het manna, dat dagelijks van den hemel nederregende, enz. Wij behooren deze goddelijke zielespijs dus ook zeer dikwijls, ja zelfs dagelijks, in onze welvoorbereide harten te ontvangen. Zóó deden de eerste Christenen. Zóó ver­langt ook de H. Kerk.

Om nu dikwerf en dagelijks te communiceeren is noodig, dat men in staat van genade zij, dat men hierbij den raad des Biechtvaders inwinne, en bezield zij met een goede, vrome meening.

"Deze goede meening bestaat hierin, dat hij, die tot de H. Tafel nadert, dit niet doe uit sleur, uit ijdelheid of uit menschelijke beweeg­redenen, maar om te voldoen aan Gods verlangen, om zich door de liefde nauwer met Hem te vereenigen, en om door deze goddelijke artse­nij eigen zwakheden en gebreken te genezen. Bijzonder nuttig is het, dat zij .... ook van dagelijksche zonden, althans van geheel vrijwilli­ge, en van de gehechtheid daaraan vrij zijn .... Bij dit oprecht be­sluit des harten kan het niet uitblijven, dat zij, die dagelijks commu­niceeren, zich ook van de dagelijksche zonden en van de gehechtheid daaraan, langzamerhand zullen ontdoen. Dewijl echter de Sacramenten der nieuwe Wet, hoewel werkend krachtens eigen werkdadigheid, toch grooter uitwerking hebben, naarmate men bij h"et ontvangen daarvan eene vromere gesteltenis medebrengt, zorge men, dat aan de H. Com­munie eene naarstige voorbereiding voorafga, en eene behoorlijke dankzegging er op volge, naargelang ieders krachten, levensstaat en beroepsplichten." (S. Congr. Conc. 10 Dec. 1905.)

788.DeH.Com- IV. Het is voldoende de H. Communie onder ééne l{edaante te ont­Ü~n~~d:a':t~:S: vangen. Christus is immers onder iedere gedaante geheel tegenwoor­

dig. Wie de H. Communie alleen onder de gedaante van brood ont­vangt, voldoet daardoor dus volledig aan het gebod van Christus, die voorschrijft zijn Vleesch te eten en zijn Bloed te drinken.

789. Waarom V. In de eerste christeneeuwen ontvingen ook de leeken de H. Com­odnder Un 1e- munie onder beide gedaanten. Dit geschiedt nog in de Grieksche uerk. aante? '' Deze gewoonte raakte echter in de Westersche Kerk, sinds de twaalfde

Page 53: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

51

eeuw, in onbruik. Zij werd geheel afgeschaft door het Concilie van Trente in 1562. De voornaamste redenen daarvoor waren : het gevaar voor uitstorting van het H. Bloed ; de schaarschte aan wijn in vele streken ; de weerzin van velen om uit één gemeenschappelijken kelk te drinken ; het bestrijden der dwaling, dat Christus niet geheel onder iedere gedaante tegenwoordig is, enz.

§ 5. Uitwerkselen der H. Communie.

I. ~e H. Communie vermeerdert in ons de hei/igmake~de genade ~:~de~=~~~~.·­en de mgestorte deugden, vooral echter de deugd van liefde voor enz.

God en den naaste. (Jo. VI. 57 ; I. Cor. x, 17.) Zij vermeerdert ook de zaligheid, die wij eenmaal in den hemel zullen genieten.

11. Zij verzwakt onze booze neigingen en geeft ons lust en kracht ~~t. l'~ak­tot het goede. Zeer zinrijk wordt de H. Communie : "Het Brood ne~:ln:e~. ,,;_•

der Engelen" en "De Wijn die maagden kweekt" genoemd. Dikwerf, niet altijd, stort de H. Communie ook een gevoelige, geestelijke vreugde in de ziel.

111. Zij zuivert ons van de dagelijksche zonde en behoedt ons 792.lu~:!n~ voor de doodzonde. Hierbij bedenke men echter, dat er zonder :~de~g:nz. c •

berouw nooit zonden vergeven worden. De H. Communie bewaart ons voor de doodzonde vooreerst

door de overvloedige en krachtige genaden van bijstand, die zij schenkt ; vervolgens door het verzwakken van onze booze hartstochten en van onze aardschgezindheid ; en eindelijk door het bedwingen en verdrijven van den duivel, die sidderend vlucht van eene ziel, waarin Christus zijn intrek heeft genomen.

IV. Zij' is het onderpand onzer glorievolle verri;'zenis en eeuwige 793. Ond1Jerpa1nd . . • .. van verr zen 1

zaligheid. "W1e m1jn Vleeseli eet, zegt Chnstus, en miJn Bloed en zaligheid. drinkt, heeft het eeuwig leven, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage." (Jo. VI, 55.)

V De H Communie werkt zoo buitengewone genaden in ons 794. Innige ver-• · . . . . . . . eenlglng met

uit, omdat ziJ ons op de mnzgste wzpe vereemgt met Chrzstus, Christus.

die de bron van alle genaden is. "0 Christen hart ! wat traagheid Iet u dan Des morgens vroeg te rennen, daar dit Man, Die zuivre dauw des Offers, zoo gezegend U in den mond en op de lippen regent,

Page 54: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

52

Zoo blank als sneeuw, van 't heilrijk Paradijs ? .... Hier bloeit de boom des levens dag aan dag. Hier rust de ziel van 't ijdele bejag. Hier toomt de geest het vleesch zijn dartelheden. Hier antwoordt God op zuchten en gebeden. Hier wischt Hij af de tranen in der nood. Hier leeft het hart in troost, hier sterft de dood. Hier geeft u God den voorsmaak van 't onsterflijk, Ook van zich zelf, door 't offeren verwerflijk.'-

(Vondel. Altaargeh. m, 1677-96.)

§ 6. Ceremoniën der H. Communie.

796. Uitdeellng I. De H. Communie kan ofwel onder, ofwel buiten de H. Mis worden der H. Commu- uitgereikt. nie. 1°. Buiten de H. Mis.

De Priester wascht de handen, bekleedt zich met superplie en stool, begeeft zich met een dienaar naar het altaar, bestijgt dit, opent het tabernakel, knielt, neemt en plaatst het H. Sacrament op een corporale op het altaar, en knielt weder. De dienaar bidt, geknield aan de epistel­zijde, namens de geloovigen, het Confiteor of de schuldbelijdenis. Ik belijd voor den almachtigen God, de H. Maria, altijd Maagd, den H. Aartsengel Michaël, den H. }oannes den Dooper, de H.H. Apostelen Petrus en Paulus, alle Heiligen, en u, Vader, dat ik zeer gezondigd heb door gedachten, woorden en werken: door mijne schuld, door mijne schuld, door mijne allergrootste schuld. Daarom bid ik de H. Maria, altijd Maagd, den H. Aartsengel Michaël, den H. }oannes den Dooper, de H.H. Aposte­len Petrus en Paulus, alle Heiligen, en u, Vader, tot den Heer, onzen God, voor mij te bidden

De Priester knielt, vouwt de handen, keert zich naar het volk en zegt : De almachtige God ontferme zich over u, vergeve u uwe zonden en geleide u tot het eeuwig leven. Ri. Amen.

t. Kwijtschelding, vrijspraak en vergiffenis uwer zonden schenke u de almachtige en barmhartige Heer. Ri· Amen.

De Priester keert zich naar het altaar, knielt, neemt de H. Hostie in de vingeren, heft die op, keert zich naar het volk en zegt : Zie het Lam Gods, zie Dengene, die de zonden der wereld wegneemt. Daarna zegt de Priester driemaal : Heer, ik ben niet waardig, dat gij komt onder mijn dak, maar spreek slechts één woord, en mijne ziel zal gezond worden.

De Priester gaat naar de communiebank, maakt met de H. Hos­tie een kruis boven de ciborie, geeft de H. Hostie aan de geloovigen en zegt: Het Lichaam onzes Heeren jezus Christus, beware uwe ziel ten eeuwigen leven. Amen.

Nadat allen gecommuniceerd hebben, keert de Priester terug naar het altaar, en bidt: 0, Heilig Gastmaal, waarin Christus genuttigd, de herinnering aan zijn Lijden vernieuwd, de ziel met genade vervuld, en ons het onderpand der toekomstige heerlijkheid geschonken wordt I (In den Paaschtijd en onder het Sacramentsoctaaf voegt hij hierbij: Allelui a).

Page 55: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

53

jr. Brood uit den !zemel hebt Gij hun gegeven. (Alleluia). ~. Dat alle zoetheid in zich bevat. (Alleluia). jr. Heer, verhoor mijn gebed.~. En mijn geroep kome tot U. jr. De Heer zij met u.~. En met uwen Geest. Laat ons bidden. God, die ons in dit wonderbaar Sacrament een ge­

dachtenis van uw Lijden hebt nagelaten, geef, bidden wij U, dat wij de heilige geheimen van uw Lichaam en Bloed zóó vereeren, dat wij de vrucht uwer verlossing voortdurend in ons gevoelen. Die leeft en heerscht met God den Vader in de eenheid van den Heiligen Geest, God door alle eeuwen der eeuwen. Rf. Amen.

(In den Paaschtijd bidt de Priester het volgende gebed : Laat ons bidden. Stort den Geest uwer liefde in ons uit, o Heer, opdat Gij hun allen, die Gij met uw Paaseh-Sacrament hebt gevoed, door uwe genade eensgezind­heid verleent. Door Christus, onzen Heer.~. Amen.)

De Priester zegent de geloovigen met de rechterhand en zegt : De zegen van den almachtigen God, den Vadert en den Zoon en den Heiligen Geest, dale over u neder en blijve met u altijd.~· Amen.

2°. Onder de H. Mis. Terwijl de Priester het H. Bloed nuttigt, bidt de misdienaar, namens

de geloovigen, het Confiteor, enz. als onder 1°. Nadat allen gecommuniceerd hebben, keert de Priester terug naar

het altaar en beëindigt het Misoffer.

11. De gewone bedienaar der H. Communie is de Priester. Om ge- 796. Wie is de

wichtige reden en me.t verlof van. den Bisschop ?f van den Pastoor ~.d~~~':;u~f~? mag echter ook de D1aken, als bmtengewoon bedienaar, de H. Com-munie uitdeelen.

111. De geestelijke Communie bestaat in een geloovig en liefdevol797. De a-te­verlangen, om zich innig met Christus in de H. Communie te vereen i- IIJke Communie. gen. Deze oefening werd door het Concilie van Trente krachtig aan-bevolen, (Sess. xm, c. 8.) en ijverig door de Heiligen beoefend. Zij is zeer rijk aan zegeningen en genaden. De H. Alphonsus toont ons in het volgende voorbeeld, hoe wij deze kunnen verrichten. "0 jezus, ik geloof, dat Gij wezenlijk en waarachtig in het H. Sacrament tegen-woordig zijt. Ik bemin U uit geheel mijn hart, en omdat ik U bemin, is het mij leed, U ooit beleedigd te hebben. Kom in mijn hart, ik ver-lang naar U. Ik geef mij geheel en al aan U. Laat niet toe, dat ik nog ooit van U gescheiden worde." (Verit Ep. Ch. 18.)

IV. Het H. Sacrament wordt zinnebeeldig voorgesteld door den boom 798. Symboliek. des levens, de toonbrooden, het manna, het Paaschlam, het Lam God~ ; door druiven, korenaren, een kelk met Hostie, een pelikaan, een visch met broodkorf, enz.

Page 56: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

54

HOOFDSTUK IV.

Het H. Misoffer.

§ I. Het Offer in het algemeen.

!::· h~ftN?~:~- I. Christus heeft het H. Sacrament des Altaars ingesteld, bond. niet alleen als voedsel onzer zielen, maar ook als Offer van het

Nieuw Verbond.

800. 't Offer ln onelgenlljken zip.

11. Men kan een offer in eigenlijken zin en een offer in oneigen­lijken zin onderscheiden. Offer in oneigenlijken zin is ieder goed werk, dat ter eere Gods wordt verricht. 't Wordt aldus genoemd, omdat het ter eere van God geschiedt, gewoonlijk met eenige zelfopoffering gepaard gaat, en aldus eenige gelijkenis met het eigenlijke offer vertoont.

810t. 1'lJtkotrer .in . 111. Een offer in eigenlijken zin is een zichtbare gave, die door e gen en zm. .

een Pnester aan God wordt opgedragen, om Hem als onzen oppersten Heer te erkennen en te aanbidden.

1°. De offergave moet op eenigerlei wijze, in eigen of aange­nomen gedaante, zichtbaar, d.w.z. met de zintuigen waarneembaar zijn. Het opdragen des offers is immers de voornaamste daad van den openbaren eeredienst. De offergave moet dus noodzake-lijk zichtbaar zijn. .

2°. De offergave moet worden opgedragen. Dit wil zeggen : zij moet niet enkel aan God worden toegewijd, maar ook op eeni­gerlei wijze worden vernietigd, of tenminste zoodanig worden veranderd, dat zij daardoor aan hare gewone bestemming wordt onttrokken. Deze vernietiging of verandering kan op verschillen­de wijzen plaats hebben. Zoo werden bijv. in het Oud Verbond de offerdieren gedood en geheel of gedeeltelijk verbrand, de offer­wijn uitgestort, de zondebok de woestijn ingejaagd, enz.

3°. Het offer moet door een priester, d.w.z. door een wettig bedienaar worden opgedragen. Het wordt immers, uiteraard, namens een gemeenschap aan God aangeboden. Maar niemand kan eigenmachtig namens eene gemeenschap optreden. Hij moet daartoe, door een bevoegd gezag, wettig worden gemachtigd.

4°. Het offer wordt opgedragen aan God. 't Is ini.mers uiteraard een akte van godsvereering, van aanbidding. 't Mag dus ook alleen aan God, den Schepper en Opperheer van alles, worden opgedragen.

Page 57: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

55

5°. Het offer wordt opgedragen, om God, als onzen oppersten Heer, te erkennen en te aanbidden. Dit is het voorname doel van het offer. Door de offergave te vernietigen betuigen wij, dat God de Opperheer is van al het geschapene, dat Hij de Meester is van leven en dood, en dat wij, evenals de geofferde gave, geheel en al aan 1-{em toebehaoren en aan Hem volstrekt zijn onderworpen.

Met deze voorname bestemming van het offer kunnen ook andere doeleinden worden verbonden. Zóó wordt het offer tevens opge­dragen, om God voor zijne weldaden te bedanken, om de zonde uit te boeten en Gods gramschap te verzoenen, en om van God geeste­lijke en tijdelijke gunsten af te smeeken.

IV. Van het begin der wereld af heeft men offers aan God opgedra- 802. Droeg men gen, en in het Oud Verbond had God dit zelfs uitdrukkelijk voorge- ~~~er offers schreven. Zóó offerde Kaïn van zijne veldvruchten ; Abel van zijne kudden ; Noë van de reine dieren en vogelen uit de ark. Abraham slachtofferde, op Gods bevel, een ram in plaats van zijn zoon. Deze, lsaäc, bouwde een altaar te Bersabeë, jacob te Salem. Melchisedech offerde brood en wijn, enz.

Ook bij de heidenen treft men overal een min of meer volmaakten offerdienst aan. Deze vindt zijn oorsprong in de natuurlijke zedenwet, die door God in de harten aller menschen is gedrukt, en In de oorspron­kelijke openbaring, waarvan de herinnering nimmer geheel bij de vol­keren werd uitgewischt.

In de Mozaïsche Wet heeft God zelf den offerdienst uitdrukkelijk voorgeschreven, en dien, met betrekking tot de priesters, de offergave, de offerplaats en de offerwijze, tot in de kleinste bijzonderheden ge­regeld.

§ 2. Het Offer der Nieuwe Wet of het H. Misoffer.

I. De H. Mis is het onbloedig Offer van het Nieuw Verbond, ~os.M~:t Is de

waarin Christus zich zelf, onder de gedaanten van brood en wijn, · 5

aan zijn Hemelsehen Vader opoffert door den Priester. !'". De benaming Mis, Missa is waarschijnlijk afgeleid van

het woord Missio (wegzending.) In de eerste Christeneeuwen werden nl. de doopleerlingen of catechumenen en de openbare boetelingen vóór de offerande; de geloovigen. bij het einde der Mis, door den diaken weggezonden. ~. De H. Mis is vooreerst een waar offer. (G. m, 804.) Zij

is vervolgens een onbloedig offer. Zij wordt immers zonder bloed­vergieten voltrokken. Zij is eindelijk het eenige eigenlijke offer van het Nieuw Verbond. Alle offers van het Oud Verbond werden door de H. Mis afgeschaft en vervangen

Page 58: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

804. De H. Mis la een waar offer.

56

3°. Christus is, schoon onzichtbaar, de voornaamste offeraar. Hij immers offert zich zelf, in de H. Mis, daadwerkelijk op aan den Hemelsehen Vader. Bovendien, Hij heeft het Misoffer ingesteld. Hij heeft bevolen dit Misoffer op te dragen. En Hij ook past door dit Misoffer de verdiensten van zijn Kruisdood toe op de mensch­heid.

De Priester is de dienaar van Christus in het offeren. Hij spreekt uit naam van Christus de woorden uit der consecratie, waardoor het Misoffer wordt voltrokken.

4°. Christus offert zich zelf in de H. Mis. Hij is offergave en offeraar tevens.

5°. Christus Offert zich zelf. Vooreerst, de woorden der conse­cratie werken, uit zich zelf, datgene uit, wat zij beteekenen. Zij stellen dus, krachtens hunne beteekenis, Christus' Lichaam en Bloed gescheiden, onder de gescheiden gedaanten van brood en wijn, tegenwoordig. Zij zouden dus ook, uit zich zelf, door de scheiding van Christus' Lichaam en Bloed, werkelijk Christus' dood veroorzaken, indien dit niet door zijn verheerlijkten en onlijdelijken toestand werd verhinderd.

Vervolgens, Christus stelt zich, döor de woorden der conse­cratie, onder de gedaanten van brood en wijn, dat is dus, in de gedaante van een levenloos spijsoffer, en in den uitwendigen toe­stand van de diepste vernedering, tegenwoordig.

In deze dubbele vernietiging nu van de offergave, die Chris­tus zelf is, is een werkelijke slachtoffering gelegen.

6° De gedaanten van brood en wijn zijn wèl een bestanddeel van het H. Sacrament des Altaars, niet echter van het H. Sacri­ficie der Mis. Zij zijn echter ook voor het H. Misoffer noodzakelijk. Zij moeten nl. de offergave, die in zich zelf onzichtbaar is, zicht­baar maken.

7°. De H. Mis mag alleen aan God worden opgedragen. Zij is immers een waar offer en biedt, als dusdanig, ook de eer der aanbidding. Maar de aanbi-ddingseer mag, duidelijk genoeg, alleen aan den on eindigen God, niet aan een schepsel, welkdanig ook, worden geboden. De H. Mis mag echter wel worden opge­dragen ter eere of ter gedachtenis der Heiligen, om nl. God te be­danken voor de genade en glorie aan de Heiligen verleend, en om dezer voorbede voor ons of anderen af te smeeken.

11. De H. Mis is een werkelijk offer. 1°. David voorspelde, dat Christus Priester zou zijn volgens

Page 59: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

57

de orde van Melchisedech. "Gezworen heeft de Heer, en het zal Hem niet berouwen : Gij zijt Priester in eeuwigheid naar de wijze van Melchisedech." (Ps. cix, 4.) Christus zelf getuigde, dat deze woorden van Hem waren geschreven. (Mt. XXII, 41-45.) En ook de H. Paulus bewijst uit deze woorden, dat Christus door God tot Hoogepriester is aangesteld. (Hebr. v, 1-6.) Melchisedech nu was Priester des Allerhoogsten. Hjj droeg aan God een offer op van brood en wijn. Christus moet dus ook, als Priester naar de wijze van Melchisedeeh, een dergelijk offer aan God hebben opgedragen. Hij deed dit echter slechts éénmaal, nl. in het Laatste Avondmaal, toen Hij brood en wijn veranderde in zijn Lichaam en Bloed. Christus moet op dat oogenblik dus noodzakelijk een werkelijk offer aan God hebben opgedragen. Hetzelfde echter wat Christus in het Laatste Avondmaal deed, wordt, naar Chris­tus' voorschrift: "Doet dit te mijner gedachtenis", herhaald in iedere H. Mis. De H. Mis moet bijgevolg ook een waar offer van het Nieuw Verbond zijn.

2°. Malachias voorspelde : "Geen welgevallen heb Ik aan u (Joodsche priesters), zegt de Heer der Heerscharen ; eneene offer­gave zal Ik niet aanvaarden uit uwe hand. Want van den op­gang der zon tot aan den ondergang is mijn Naam groot onder de volken, en op alle plaats wordt geofferd en opgedragen aan mijnen Naam een reine offerande." (Malach. I, 10, 11.) Deze voor­spelling kan geen betrekking hebben op de offers van het Oud Verbond. Deze zouden immers, volgens de voorspelling zelf, afgeschaft worden. Zij kan evenmin op het Kruisoffer duiden. Dit werd immers slechts éénmaal en slechts op ééne plaats opge­dragen. Zij moet dus noodzakelijk slaan op de H. Mis, het eenige offer van het Nieuw Verbond, dat in de H. Kerk overal ter wereld wordt opgedragen. Zoo nièt, dan zou Malachias' profetie onver­vuld zijn gebleven. De H. Mis is dus een werkelijk offer.

3°. Dat de H. Mis een waar offer is, blijkt ook duidelijk uit de instelling. Christus, de Hoogepriester, stelde, krachtens de woorden, die Hij sprak, zijn Lichaam en Bloed gescheiden onder de zichtbare gedaanten van brood en wijn tegenwoordig. Hij duidde hierbij zelf op zijn waren offerdood. Hij zeide nl. : "Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven wordt." (Lc. XXII, 19 ; zie ook 1.

Cor. XI. 24.) "Drinkt allen hieruit, want dit is mijn Bloed des Nieuwen Testaments, dat voor velen zal vergoten worden tot ver­giffenis der zonden." (Mt. xxvi, 28.) Hier is dus een zekere ver­nietiging der offergave. Hier is dus ook een waar offer. Maar in

Page 60: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

58

de H. Mis doet de Priester namens Christus juist hetzelfde, wat Christus deed in het Laatste A vondmaaL De H. Mis is dus ook een waar offer.

4°. Een godsdienst zonder offer is zeer onvolmaakt. Hij mist de voornaamste daad der openbare godsvereering. De Christe­lijke godsdienst nu is volmaakter dan de Israëlietische. Deze was immers slechts een voorafbeelding van, en eene voorbereiding tot den Christelijken godsdienst. De Israëlietische godsdienst had echter zijne offers. De Christelijke godsdienst moet bijgevolg ook zijn offer bezitten. Maar onder al de godsdienstoefeningen des Christendoms kan alleen de H. Mis een eigenlijk offer wezen. De H. Mis moet bijgevolg ook een waar offer zijn.

5°. De geheele Overlevering bevestigt deze waarheid zoo krach­tig mogelijk. De Didache (90-100.) bijv. schrijft: "Wanneer gij des Zondags bijeenkomt, breekt dan het brood en dankt, na eerst uwe zonden beleden te hebben, opdat uw Offer zuiver zij .... Dit immers is door den Heer gezegd : Op alle plaats en allen tijd worde Mij een rein Offer opgedragen, omdat Ik de groote Koning ben, zegt de Heer, en mijn Naam groot is onder de volken.'" (Ix, 1.) De Kerkvaders en kerkelijke schrijvers aller eeuwen verkondigen allen met nadruk dezelfde leer. En het Concilie van Trente ver­klaart : "Indien iemand zegt, dat in de H Mis niet een waar en eigenlijk offer aan God wordt opgedragen,. . . . hij zij veroor­deeld." (Se ss. xx11, can, 1.)

~~~- ~~ g~re~~ 111. De lsraëlietische godsdienst bezat verschillende soorten afgeschaft. van offers, nl. lof-, dank-, smeek- en zoenoffers. AI deze offers

nu werden door Christus afgeschaft en door het eenige Offer des Nieuwen Verbonds, het H. Misoffer nl., vervangen.

~:\~e ~o·f_Mis IV. Het H. Misoffer wordt, tot een viervoudig doel, aan God dank-, sme~k- opgedragen. Het is : en zoenoffer. 1°. Een aanbiddings- of lofoffer. Het wordt aan God opge-

dragen, om Hem als den Opperheer van alles te erkennen en te aanbidden.

2°. Een dankoffer. Het wordt aan God opgedragen, om Hem te danken voor al zijne weldaden ; bijzonder echter voor de wel­daden, die Christus ons door zijn Lijden en Dood heeft verworven.

3°. Een smeekofjer. Het wordt aan God opgedragen, om allerlei gunsten, zoowel tijdelijke als geestelijke, van Hem te verkrijgen.

4°. Een zoenoffer. Het wordt aan God opgedragen, om Hem

Page 61: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

59

voldoening te geven en vergiffenis te vragen voor de zonden. De H. Mis bewerkt echter de vergiffenis der zonden niet on­

middellijk, zooals de Biecht of het volmaakt berouw. Zij bewerkt die echter wèl middellijk, door nl. voor de zondaars de genade eener oprechte bekeering te verkrijgen. Bovendien schenkt zij onmiddellijk geheele of gedeeltelijke kwijtschelding van de over­gebleven tijdelijke straffen der reeds vergeven zonden. En zulks niet enkel voor de levenden, maar ook voor de zielen in het vagevuur.

"Hier wordt de tol van eere God betaald; Gezoend de straf op 's misdaads hals gehaald ; Gedankt voor 't goed door 't Kruis ons aangestorven ; En al de Kerk genade en heil verworven."

(Vondel. Altaargeh. m, 1665-68.)

V. De H. Mis wordt verdeeld in: ) 0 • De algemeene voorbereiding. Hiertoe bellooren de gebeden van 807. Verdeellnc

het begin der Mis tot aan het Introïtus. der H. Mis. 2°. De Voormis of de Mis der Cateclzumenen. Hiertoe behooren de

gebeden van het Introïtus tot en met het Credo. Zij wordt Voormis ge­·noemd, omdat zij aan de eigenlijke Mis voorafgaat; Mis der Catechu­menen, omdat dezen alleen dit gedeelte der Mis mochten bijwonen.

3'. De eigenlijke Mis of Mis der geloovigen. Deze wordt weder on­derverdeeld in drie deelen, nl. :

a. De offerande. Zij omvat de gebeden en plechtigheden van het offertorium tot aan de praefatie.

b. De consecratie. Deze omvat de gebeden en plechtigheden van de praefalie tot het Pater noster.

c. De communie of nuttiging. Deze omvat de gebeden en plechtig­heden van het Pater noster tot en met de Post-communio.

4°. De sluitgebeden. Hiertoe behooren de gebeden van de Post­communio tot het einde der Mis.

Vl. De drie voorname deelen der H. Mis zijn : de offerande e~:~na:;.~ :;!: van brood en wijn, de consecratie en de communie of nuttiging. ten der H. Mis.

1°. De offerande van brood en wijn geschiedt na het evangelie, zoodra de Priester den kelk ontdekt heeft. Zij behoort niet tot het wezen der H. Mis.

2°. De consecratie geschiedt in het. midden der H. Mis, onmid­dellijk voordat de Priester de H. Hostie en den kelk ter aan­bidding opheft.

De consecratie is het voornaamste deel der H. Mis, omdat door de consecratie brood en wijn veranderd worden in het Lichaam en Bloed van Christus. De consecratie is de eigenlijke offerdaad. In de consecratie is het wezen der H. Mis gelegen.

Page 62: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

60

"Der wonderheden wonderheid : een mensch heeft Gods zelfstandigheid in schijnbaar stof gesproken ! Op zijn gebod heeft het begin en 't einde van 't heelal hem in den schijn van brood verdoken !

Die Godheid, die een maagd ontving, de zelfste, die aan 't kruishout hing, Gods eigen uitverkoren, is, op één enkel priesterwoord, verlatend 't hemelzalig oord, in deze hand herboren I"

(G. Gezelle. 1, 60.)

3°. De communie of nuttiging geschiedt op het einde der H. Mis, wanneer de Priester· het Lichaam en Bloed van Christus nuttigt.

De communie behoort niet tot het wezen der H. Mis. Zij is echter wel noodzakelijk ter voltooiing van het H. Misoffer. Christus immers offert zich, in de H. Mis, onder de gedaanten van brood en wijn, onder de gedaanten dus van spijs en drank. Maar spijs en drank zijn uiteraard bestemd, om genuttigd te worden.

:9·K~u~~o,re~s- VII. Na zich eenmaal voor ons op bloedige. wijze geofferd. te 't zelfde offer? hebben aan het kruis, offert Christus zich dagehjks op onbloedige

wijze in de H. Mis. Het H. Misoffer is dus helzelfde als het Kruis­offer ; alleen de wijze van offeren verschilt. "In dit goddelijk Sacrificie wordt dezelfde Christus op onbloedige wijze geslacht­offerd, die op het altaar des kruises zich zeiven eenmaal op bloedige wijze heeft geofferd. . . . Eén en hetzelfde is het slachtoffer, één en dezelfde Degene, die nu zich zeiven opoffert door de bedie­ning des Priesters, en die zich zeiven eertijds heeft geofferd aan het Kruis." (Conc. Trid. Sess. XXII, c. 2.)

:~~lile~o~~:~r- VIII. Tusschen het Offer des Kruises en het Offer der H. Mis en Kruisoffer? is dit onderscheid ;

1°. Aan het kruis heeft Christus zich op bloedigewijze geofferd; in de H. Mis offert Hij zich op onbloedige wijze ·door den Priester.

2°. Aan het Kruis heeft Christus voor ons alle genaden ver­diend; in de H. Mis worden de verdiensten van het Kruisoffer op ons toegepast.

Page 63: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

61

§ 3. Doel der Instelling en Vruchten der H. Mis.

I. Christus heeft de H. Mis ingesteld: :!!i :::dewelk 1°. Om het Kruisoffer op onbloedige wijze onder ons te her- Christus de H.

. Mis in? meuwen. Z'. Om de gedachtenis aan het Kruisoffer onder ons levendig

te houden. 3°. Om de vruchten van het Kruisoffer op ons toe te passen.

"De vruchten van het bloedig Offer worden door het onbloedig Offer der H. Mis in den rijksten overvloed genoten." (Conc. Trid. Sess. xx11, c. 2.)

11. Door vruchten aer H. Mis verstaan wij de uitwerkselen :~~·d!!.eH'~~~~ der H. Mis, in zooverre deze op ons worden toegepast. Het Offer nu der H. Mis brengt, als dusdanig, de rijkste en overvloedigste vruchten W>Ort. Deze vruchten worden verdeeld in : algemeene, bijzondere en persoonlijke.

1°. De algemeene vruchten komen rechtstreeks ten goede aan alle leden der H. Kerk op aarde en in het vagevuur ; en zijdelings aan alle menschen, in zooverre nl. alle menschen tot de H. Kerk zijn geroepen. (G. I, 134, 135.) In dezen zin· bidt de H. Kerk bij de offerande der H. Mis: "Aanvaard, Heilige Vader, almach­tige, eeuwige God, deze onbevlekte offerande. . . . voor alle aanwezigen, en tevens voor alle Christen getoovigen, levenden en dooden. . . . opdat zij hun tot heil st rekke ten eeuwigen leven." En: "Wij offeren U, Heer, den kelk des heils, en smeeken uwe goedertierenheid, dat deze voor het aanschijn uwer goddelijke majesteit, tot ons heil en dat der geheele wereld, in geur van zoet­heid moge opstijgen."

Z'. De bijzondere vruchten kan de Priester, naar verkiezing, voor zich zelf behouden ofwel aan een ander afstaan. Dit laat­ste doet hij, wanneer hij de H. Mis voor anderen opdraagt.

3°. De persoonlijke vruchten zijn den Priester zóó volstrekt eigen, dat hij die onmogelijk aan anderen kan afstaan.

Geheel bijzondere vruchten genieten ook degenen, die de H. Mis godvruchtig bijwonen, die door de H. Communie deelnemen aan het H. Offermaal der Mis, die den Priester bij het H. Misoffer behulpzaam zijn, zooals de diaken en subdiaken, de misdienaars, de zangers, . enz.

lil. De H. Mis bezit, als Sacrificie, waarin Christus de offeraar sta. dKradcht eHn . . . waar e er .

en het Offer tevens IS, een onemdige kracht en waarde. Dtt betee- Mis.

Page 64: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

62

kent echter niet, dat ook alle uitwerkselen der H. Mis oneindig zijn. Neen. Wel is de lof en dank, die door iedere H. Mis aan God wordt gebracht, oneindig in waarde. Maar op ons worden de uit­werkselen, of de vruchten der H. Mis, slechts in beperkte mate toegepast.

De H. Mis bezit, als tlpgedragen door de Kerk, een zeer groote kracht en waarde. De Kerk is immers de vlekkelooze en heilige Bruid van Christus ; zijne Vertegenwoordigster, die zijn werk moet voortzetten tot aan het einde der tijden.

De H. Mis bezit eindelijk, als opgedragen door den Priester als privaat persoon, en door de geloovigen als medeofferaars, een kracht en waarde, die overeenkomstig is met ieders gestelte­nis. Hoe heiliger de Priester en de geloovigen zijn, hoe vuriger hun godsvrucht is, des te overvloediger zullen zij ook in de vruch­ten van het H. Misoffer deelen.

:!~~o:: d~- IV. Het is voordeelig, dagelijks de H. Mis bij te wonen, omdat Mis biJ. ·wij, door de H. Mis God als onzen Heer erkennen en aanbidden;

God danken voor zijne weldaden ; aan God voldoening geven en vergiffenis vragen voor de zonden : en vele weldaden van God verkrijgen. Door de H. Mis kunnen wij nl. verkrijgen veelvuldige genaden en gunsten voor ons zeiven en voor anderen, en ook voor de zielen in het vagevuur.

Over de wijze en de verplichting van Mis te hooren werd reeds vroeger (G. 11, 492, 493, 585.) gesproken.

815. Symboliek. V. Het H. Misoffer wordt zinnebeeldig voorgesteld door het offer van Abraham en Melchisedech, door het joodsche Paaschlam, het Laatste Avondmaal, door een kelk met Hostie, enz.

HOOFDSTUK V.

Het H. Sacrament der Biecht.

§ I. Instelling en Uitwendig teeken der Biecht.

SI& Wat Is de I. Het Sacrament der Biecht is het Sacrament, waarin de Biecht? zonden, die na het Doopsel gedaan zijn, door de priesterlijke

macht vergeven worden. De zonden, die vóór het Doopsel werden bedreven, worden ook door het Doopsel vergeven.

Page 65: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

63

11. De Biecht is een Sacrament. Het Concilie van Trente 817. De Biecht . . d b t d . d h I' k K kis een Sacra-verklaart: "Jndten 1eman eweer , at m e Kat o te e er ment.

de Biecht niet in waren en eigenlijken zin een Sacrament is, voor de geloovigen door Christus onzen Heer ingesteld, om hen met God te verzoenen, zoo dikwijls zij na het Doopsel in zonde vallen ; hij zij veroordeeld." (Sess. XIV, can. 1.)

De Overlevering heeft eveneens immer en onveranderlijk deze zelfde waarheid geleeraard.

De Biecht bezit ook, zooals in 't vervolg wordt aangetoond, alle vereischten voor een Sacrament. Ze werd door Christus inge­steld. Ze is een uitwendig teeken. Ze beteekent en geeft tevens een bijzondere genade.

111. Christus heeft de Biecht ingesteld op den dag zijner ver- sti~d ~~~n:er rijzenis, toen Hij tot zijne Apostelen zeide: "Ontvangt den ~ee srecht in8?us Heiligen Geest ; wier zonden gij zult vergeven, hun zijn zij ver-geven : en wier zonden gtj zult houden, hun zijn zij gehouden." (jo. XX, 22, 23.)

IV. Christus gaf aan zijne Kerk de macht om de zonden te ver- ~!:it ~e' m~~: geven. om de zonden te

1°. Hij beloofde aan Petrus : "Aan u zal Ik de sleutelen van vergeven. het Rijk der hemelen geven. En ·aJ wat gij gebonden zult hebben op aarde, zal ook gebonden zijn in den hemel ; en al wat gij ont-bonden zult hebben op aarde, zal ook ontbonden zijn in den hemel." (Mt. XVI, 19.) Christus strekte deze belofte later uit tot alle Apostelen. Hij zeide nl. tot hen : "Voorwaar, Ik zeg u : AI wat gij gebonden zult hebben op aarde, zal ook gebonden zijn in den hemel ; en al wat gij ontbonden zult hebben op aarde, zal ook ontbonden zijn in den hemel.';· (Mt. xvm, 18.)

Hier wordt volstrekt niet gesproken van een gebonden of ontbonden verklaren, maar van een werkelijk binden en ontbinden. Ja zelfs, wat op aarde werd gebonden of ontbonden, zal dienten­gevolge ook in den hemel als gebonden of ontbonden worden erkend!

Vervolgens, een sleutel dient toch niet, om aan te toonen, dat eene deur geopend of gesloten is, maar om die werkelijk te openen of te sluiten !

De beteekenis der woorden : binden en ontbinden is : eene zedelijke verplichting opleggen of opheffen. Door ontbinden wordt hier dus verstaan : alle zedelijke boeien, die de ziel be-

Page 66: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

64

letten den hemel binnen te gaan, verbreken, m. a. w. alle zonden en zondenstraffen vergeven.

2°. Wat Christus beloofde, vervulde Hij op den dag zijner verrijzenis. Hij zeide alstoen tot zijne Apostelen : "Vrede zij u ! Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zóó zend ik u .... Ontvangt den Heiligen Geest ; wier zonden gij zult vergeven, hun zijn zij vergeven; wier zonden gij zult houden, hun zijn zij gehouden." (Jo. xx, 22, 23.) Christus schenkt hier aan zijne Apostelen, in woorden die zoo klaar zijn als de dag, de macht om de zonden te vergeven. Eene andere beteekenis valt met geen mogelijkheid aan deze woorden op te dringen !

Bovendien, Christus zond zijne Apostelen, zooals Hij zelf was gezonden door den Hemelsehen Vader. Maar Christus zelf zal toch ongetwijfeld wel de macht hebben bezeten, om de zonden te vergeven ! Hij deed zelfs een mirakel, om dit aan de twijfelende schriftgeleerden te hewijzen. (Mt. Ix, t-8.) Hij schonk dus ook die macht aan de Apostelen.

Dat deze macht van de Apostelen noodzakelijk op hunne opvolgers in het priesterschap moest overgaan, is duidelijk. Christus immers stichtte zijne Kerk tot hetzelfde doel, waartoe Hij zelf op aarde was gekomen, had geleden en was gestorven, nl. om de menschen zalig te maken. Maar zonder de rnaent om de zonden te vergeven, zou de Kerk deze zending onmogelijk kunnen vervullen. Zij moet die macht dus ook immer, tot het einde der tijden, blijven bezitten.

3°. De Overlevering en de leer der Kerk bevestigen deze waarheid. De H. Cyprianus schrijft: "Dat ieder, die misdeed, zijne zonden belijde, terwijl hij nog op aarde is, zoolang zijne belijdenis nog wordt aangenomen, zoolang zijne boete en de priesterlijke ver­giffenis door den Heer nog welgevallig wordt aanvaard." (De Lapsis. c. 28) Naar aanleiding van Cyprianus' getuigenis, zegt de Protestant Chr. Pfaff : "'t Valt niet te loochenen, dat de pri­vaatbiecht in de eerste eeuwen bestond ; duidelijker dan Cyprianus het doet, kan zij niet geschilderd worden." (Origin. Eccles. 134.)

Het Concilie van Trente verklaart : "Indien iemand zegt, dat de woorden des Zaligmakers : Ontvangt den Heiligen Geest, enz. niet moeten verstaan worden van de macht, om de zonden te vergeven en te houden in het Sacrament der Biecht, zooals de Katholieke Kerk van den beginne af verstaan heeft,. . . . hij zij veroordeeld." (Sess. XIV, can. 3.)

Page 67: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

65

V. Christus schonk aan zijne Kerk de macht, om, in de .~iecht, ~=~· aiPeezo~:!: alle zonden te vergeven, die na het Doopsel gedaan ZIJn. vergeven.

1°. Christus zeide immers, zonder eenig voorbehoud : "Al wat gij zult ontbonden hebben op aarde, zal ook ontbonden zijn in den hemel" en "Wier zonden gij zult vergeven, hun zijn zij vergeven." Geen enkele zonde wordt hier door Christus van de macht der Kerk uitgesloten. Integendeel! Door deze woorden worden juist alle zonden aan hare sleutelmacht onderworpen.

Wel spreekt Christus op andere plaatsen, van zonden, die niet vergeven worden. (Mt. XII, 31 ; vergeL 1. jo. v. 6; Hebr. VI,

4-6.) Maar dit moet verstaan worden van zonden, die ofwel de bekeer in( zeer ·moeilijk maken, omdat zij rechtstreeks strijden met de genade des Heiligen Geestes, Ofwel niet kunnen vergeven worden, omdat zij niet worden verfoeid en betreurd.

2°. Deze waarheid blijkt eveneens duidelijk uit de Overlevering en de leer der Kerk. De H. Ambrosius bijv. schrijft : "'t Is duidelijk door 's Heeren prediking geboden, zelfs aan de grootste zondaars de genade van het hemelsch Sacrament te schenken, indien zij van ganseher harte boetvaardigheid doen." (De Poen. I. 2. c. 3.) En de Kerk veroordeelde als ketters, de­genen, die leerden, dat door de Biecht niet alle zonden, die na het Doopsel gedaan zijn, kunnen vergeven worden.

VI. De zonden worden in de Biecht vergeven door de absolutie B21 •

van den Priester : "Ik ontbind u van uwe zonden, in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen." In deze woorden, die een werkelijke, rechterlijke vrijspraak zijn, is de vorm van dit Sacrament gelegen.

De vorm.

VII. Van den biechteling wordt vereischt . berouw, belijdenis 822· De stof.

en voldoening. Deze vormen, in zoover zij uitwendig waarneem-baar zijn, de stof van het Sacrament der Biecht.

§ 2. Het Berouw.

I. Het berouw is het noodzakelijkste vereischte in den biechte- ~!!~ ~etno~:: ling, omdat men zonder berouw nooit vergiffenis van zonden zakeliJk.

5

Page 68: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

66

verkrijgen kan. De H. Schrift leert dit duidelijk. "Bekeert u tot Mij, zegt de Heer der heerscharen, en Ik zal Mij tot u keeren." (Zach. 1, 2.) En Christus verklaart : "Indien gij u niet bekeert, zult gij allen gelijkelijk omkomen." (Lc. xm, 3.)

Bovendien, de zonde is een beleediging Gods. Maar nu zegt toch het gezond verstand, dat de oneindige God de beleediging niet kan vergeven; aan wie deze niet betreurt en niet bereid is deze voortaan te vermijden.

rr· 'twa:e~:~w 11. Wij hebben een goed berouw, als wij onze zonden betreuren aoed? en verfoeien, omdat wij God beleedigd hebben, en het vaste voor­

nemen maken van niet meer te zondigen.

:CZ:ä,,~·~:~ 111. Het berouw moet de volgende eigenschappen hebben. 't berouw. . 1°. Het moet inwendig zijn. Een akte van berouw opzeggen

is voor een waar berouw niet voldoende. Het berouw moet van harte gemeend zijn.

Z'. Het moet algemeen zijn. Wij moeten in de Biecht berouw hebben, tenminste over alle doodzonden, waaraan wij schuldig zijn. Wie aan meerdere zonden schuldig is, kan de eene doodzonde niet zonder de andere, wèl echter de doodzonde zonder de dage­lijksche zonde oprecht betreuren en verfoeien. Hieruit volgt, dat ook de eene doodzonde niet zonder de andere, maar wel de doodzonde zonder de dagelijksche zonde kan worden vergeven.

3°. Het moet bovennatuurlijk zijn. Wij moeten de zonde, met de hulp der genade, en om eene beweegreden, die door de Openbaring gekend wordt, betreuren en verfoeien.

4°. De droefheid over onze zonden moet zóó groot zijn, dat wij ze als het grootste kwaad betreuren en verfoeien. Deze droefheid behoeft echter niet gevoelig of gevoeliger te wezen, dan het leed, dat wij over eenig ander kwaad ondervinden.

828. Het voor- IV. 1°. Het voornemen van niet meer te zondigen, moet voor­nemen. eerst inwendig, algemeen en bovennatuurlijk zijn, zooals van het berouw wèrd gezegd.

2°. Het voornemen van niet meer te zondigen, moet vervolgens zóó vast en sterk zijn, dat wij bereid zijn de middelen te gebruiken, die noodig zijn om de zonden te vermijden.

827. De mldde- V. De middelen om de zonde u vermiiden zijn: de waakzaam. heid, len om de zon- • ." den te vermiJ-het gebed, het veelvuldig ontvangen der H. Sacramenten, de den. versterving, enz. Daartoe is echter vooral noodzakelijk : de naaste

gelegenheid te vluchten.

Page 69: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

67

Door de naaste gelegenheid tot zonde verstaan wij personen, plaatsen of zaken, waardoor wij groot gevaar loopen in zonde te vallen. Wij moeten deze naaste gelegenheid noodzakelijk ver­mijden of verwijderen ; of, indien wij dit niet kunnen, haar verder­felijken invloed, door het aanwenden der noodige middelen, tenminste voor ons onschadelijk maken. Als wij de naaste ge­legenheid tot doodzonde niet willen vermijden, is de Biecht niet goed, en is de absolutie van den Priester ongeldig.

Vl. Het berouw is tweeërlei: het onvolmaakt en het volmaakt ~28. Hoevelerlei b IS het berouw ?

erouw. Het berouw is onvolmaakt, als het hoofdzakelijk voortkomt

uit vrees voor God, die ons om de zonden straffen zal. Het berouw is volmaakt, als het voorkomt uit liefde tot God,

omdat wij door de zonden God hebben beleedigd, die oneindig volmaakt en beminnelijk in zich zeiven is. (G. 11, 634.)

VIl. Voor een goede Biecht is het onvolmaakt berouw voldoende. 8!9. ~elk b~­Het Concilie van Trente leert dit uitdrukkelijk. (Sess. XIV, c. 4.) ~o~:'de ?8 vo­

Bovendien, was het onvolmaakt berouw niet voldoende voor de Biecht, maar werd daartoe een volmaakt berouw gevorderd, dan zou de vergeving der zonden ook nimmer door dit Sacrament worden bewerkt. Zij zou alsdan immers reeds door het volmaakt berouw zijn geschied, vóór het Sacrament werd voltrokken.

VIII. Door het volmaakt berouw krijgen wij vergiffenis van de ~.H~t vol-

doodzonden ook buiten de Biecht. Christus immers zegt : "Die erouw.

Mij bemint, zal van mijn Vader bemind worden; ook Ik zal hem beminnen .... Indien iemand Mij bemint .... zal mijn Vader hem beminnen, en Wij zullen tot hem komen en ons verblijf bij hem nemen." (Jo. XIV, 21, 23.) Maar met de vriendschap Gods is de vergiffenis der zonden onafscheidelijk verbonden.

Wie dus in doodzonde mocht gevallen zijn, beijvere zich, zoo spoedig mogelijk een akte van volmaakt berouw te verwekken, om vergiffenis van zijn zonden te verkrijgen. Eveneens zorge men, vooral bij het plotseling intreden van doodsgevaar, den stervende een akte van volmaakt berouw te doen bidden of voor te zeggen.

Na het volmaakt berouw moeten wij de doodzonde nog biech­ten ; want God wil, dat alle doodzonden, die na het Doopsel gedaan zijn, gebiecht worden.

Page 70: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

68

Het volmaakt berouw sluit het onvolmaakt berouw niet uit. Neen, het voert geleidelijk daartoe, zooals duidelijk wordt aangegeven in de gebruikelijke akte van berouw. Deze luidt :

Mijn Heer en mijn God, het is mij van harte leed gezondigd te heb­ben, omdat ik daardoor uwe rechtvaardige straffen verdiend heb, en U heb beleedigd, die vol goedheid zijt jegens mij en oneindig volmaakt en beminnelijk in U zelven. Uit liefde tot U, betreuren verfoei ik mijne zonden, en maak het vaste voornemen, met de hulp uwer genade mijn leven te beteren en U nooit ineer te beleedigen.

§ 3. De Belijdenis.

::,•ud!'!~t ?Ja d.e I. De belijdenis is de rouwmoedige bekentenis van onze zonden aan den Biechtvader, om daarvan vergiffenis te bekomen. Zij moet dus met berouw gepaard gaan. Zij moet vervolgens de eigen zonden betreffen. Anderen mag men niet beschuldigen in de Biecht. Zij moet eindelijk worden afgelegd, om vergiffenis van zijne zonden te bekomen ; niet enkel om den raad van den Biechtvader in te winnen, zijn hart eens uit te storten, enz.

:r:i,0.!!3~:: 11. De belijdenis is, krachtens Gods verordening, noodzakelijk, liJk. om het H. Sacrament der Biecht te ontvangen.

1°. Christus heeft de Biecht ingesteld als een rechtspraak. Hij zeide immers : "Wier zonden gij zult vergeven, hun zijn zij vergeven; en wier zonden gij zult houden hun zijn zij gehouden." (Jo. xx, 23.) Hij gaf aan zijne Kerk dus de macht, om de zonden te vergeven of niet te vergeven, naargelang de zondaar de ver­eischte gesteltenissen, om de vergiffenis van zijne zonden te verkrijgen, wèl of niet zou bezitten. Om echter te kunnen beoor­deelen, of de zonden al dan niet moeten vergeven worden, en welke voldoening daarvoor moet opgelegd worden, moet de Biecht­vader de zonden noodzakelijk kennen. Zij moeten hem dus worden beleden.

2°. De Overlevering getuigt, dat de belijdenis noodzakelijk is. Zóó zegt de H. Basilius (t 379) : "Men moet de zonden be­lijden aan hen, aan wie de uitdeeling der geheimen Gods is toe­vertrouwd." (Reg. brev. 288.) En de H. Augustinus schrijft: "Niemand zegge bij zich zelf: "Ik doe in 't geheim boete voor God. God weet dit en zal mij vergiffenis schenken, omdat ik in het harte treur." Maar werd dan tevergeefs gezegd : Al wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook ontbonden zijn in den hemel ?

Page 71: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

69

Werden de sleutelen des hemels dan tevergeefs aan de Kerk Gods toevertrouwd ?" (Sermo. 392. n. 3.}

3°. Het Concilie van Trente verklaart : ., Indien iemand zegt, ... dat de belijdenis van den boeteling niet noodzakelijk is, om door den Priester ontslagen te worden; hij zij veroordeeld." (Sess. XIV, can. 9.}

111. Wij moeten alle doodzonden biechten, waaraan wij ons ~;;· ~at br.:~~: schuldig kennen, en die wij nog niet in een goede Biecht beleden ten ?

hebben. Het is echter niet voldoende alleen te biechten, welke dood­

zonden wij gedaan hebben. Wij moeten er ook bijvoegen : ! 0 Hoe dikwijls wij die doodzonden gedaan hebben, of

meeoen gedaan te hebben. '!'. Die omstandigheden, welke de zonden van soort veranderen,

of die noodig zijn, om den Biechtvader in staat te stellen, over de gesteltenis \'an den biechteling en over de op te leggen vol­doening een juist oordeel te vormen.

IV. Als wij vrijwillig, bijv. uit vrees of schaamte, eene dood- s:~·e~tn~:'J'o~: zonde in de Biecht verzwijgen, doen wij een groote zonde van :onde. heiligschennis, en krijgen wij ook geen vergifenis van de andere zonden, die wij wél gebiecht hebben.

V. Wij zullen in de Biecht gemakkelijk alle vrees of schaamte~:~ areo~re::• overwinnen, als wij bedenken : en schaamte

1°. Dat de Biechtvader tot eeuwige geheimhouding verplicht overwinnen?

is. In geen enkel geval, en op geen enkele wijze, mag hij de zonden en gebreken van den biechteling, die hem door de Biecht zijn bekend geworden, openbaren. Zelfs ten koste van zijn leven moet hij het biechtgeheim bewaren.

'!'. Dat de Biechtvader de plaats bekleedt van Christus, die vol liefde is jegens de zondaars.

3°. Dat het beter is onze zonden in het geheim te belijden, dan er eeuwig beschaamd over te moeten zijn.

VI. Als men vrijwillig eene doodzonde verzwegen !zeeft, moet:~~~ ~:~~~~~; men : een doodzonde

1°. Die verzwegen doodzonde biechten, en ook alle dood- verzwee,.

zonden, welke men, na de laatste goede Biecht, bedreven heeft. '!'. Zeggen, hoe dikwijls men intusschen onwaardig heeft

Page 72: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

70

gebiecht, gecommuniceerd, of andere Sacramenten heeft ont­vangen.

837. 'tdvergeten VII. Als men , na een ernstig onderzoek des gewetens, eene dood-eener oodzon- . . de. zonde vergeten heeft, IS de B1echt goed, en wordt ook de vergeten

doodzonde vergeven. Men moet de vergeten doodzonde echter, als men ze later indachtig wordt, in de eerstvolgende Biecht be­lijden.

:S:· dZr Bieebi VUl. De dagelijksche zonden biechten is niet noodzakelijk, ;,ndenlsn~re:maar wel nuttig. Het is niet noodzakelijk de dagelijksche zonden

te biechten, omdat ze ook zonder de Biecht kunnen vergeven worden. (G. 1, 345.)

831. ~oe ~l;ht IX. Wij kunnen de absolutie ontvangen, als wij alleen dagelijk­=~~ :ao~n ?- sche zonden biechten, doch niet zonder een oprecht berouw daar­

over te hebben. De dagelijksche zonden, en ook de reeds vroeger beleden en vergeven zonden, vormen een voldoende stof voor het Sacrament der Biecht.

't Is niet noodzakelijk de dagelijksche zonden met getal en omstandigheden te biechten. Dit is echter wel nuttig, om ons zelf te verootmoedigen en om onzen zielstoestand beter aan den Biechtvader bloot te leggen. Ook bij de reeds beleden en vergeven zonden behoeven wij geen getal en omstandigheden te voegen.

Als wij alleen dagelijksche zonden te biechten hebben, is het raadzaam, een berouw te verwekken over eene zonde van ons vroeger leven, en deze opnieuw te biechten.

§ 4. De Penitentie of Voldoening.

840. De penlten- I. Na de Biecht moeten wij de penitentie of voldoening vol­tie. brengen, welke de Biechtvader heeft opgelegd. Deze bestaat in

1141. Waartoe dient de peni­tentie?

een gebed of eenig ander goed werk. De Biechtvader moet eene penitentie opleggen, tenzij de biechteling, bijv. een stervende, deze onmogelijk zou kunnen volbrengen. Zij moet ook in den regel eenigszins geëvenredigd zijn aan de zwaarte der bedreven zonden.

11. De penitentie dient : 1°. Tot uitboeting van de tijdelijke straffen der zonde. Of-

Page 73: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

71

schoon de zondenschuld en de eeuwige straf immer door een goede Biecht worden kwijtgescholden, blijven er toch dikwijls tijdelijke straffen van de reeds vergeven zonden over. (G. 1,

346.) De gebeden en goede werken, die, als penitentie, d.w.z. als

voltooiend deel der Biecht, worden opgelegd, verkrijgen daar­door ook een grootere kracht, om voor de tijdelijke straffen der · zonden te voldoen.

2°. Tot een hulpmiddel, om niet meer in zonde te vallen.

111. De biechteling moet, bij het ontvangen van het Sacra- :!~-e~~~\1!"en ment der Biecht, het voornemen hebben de hem opgelegde peni- volbrengen? tentie te volbrengen. Heeft hij dit voornemen niet, dan is de Biecht heiligscheimend en ongeldig. Heeft hij dit voornemen wèl, dan is de Biecht in zooverre goed en geldig. Hij doet echter zonde, als hij later, vrijwillig, de opgelegde penitentie niet zoude vol-brengen.

De penitentie behoort op den bepaalden tijd, en, als er door den Biechtvader geen tijd bepaald is, zoodra mogelijk volbracht te worden.

§ 5. Bedienaar, Ontvanger en Ceremonien der Biecht.

I. De bedienaar van het Sacrament der Biecht is de Priester. 8b4d31. Wie lds de eh · t h ft · d h e enaar er ns us ee 1mmers e mac t, om de zonden te vergeven, Biecht ?

alleen aan de Apostelen en aan hunne opvolgers in het Priester-schap geschonl<en. (G. 111, 819.)

Met den H. Joannes Chrysostomus getuigt de gansche Over­Jevering: "De Priesters hebben een macht ontvangen, welke God noch aan de Engelen, noch aan de Aartsengelen heeft ge­geven. Tot dezen immers werd niet gezegd : AI wat gij zult binden op aarde, zal ook gebonden zijn in den hemel ; en al wat gij zult ontbinden .op aarde, zal ook ontbonden zijn in den Hemel." (De Sac. I. 3. n. 5.)

11. De Priester ontvangt de macht, om de zonden te vergeven 844. ~e dmac~ en het Sacrament der Biecht toe te. dienen, in de H. Priesterwij- j~~lsdlcrle~ e ding ; en wel onmiddellijk van Christus. Niemand kan hem deze macht, welke ordesmacht genoemd wordt, ontnemen.

Krachtens deze ordesmacht alleen echter, kan de Priester het

Page 74: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

72

Sacrament der Biecht noch geoorloofd, noch geldig toedienen. De Biecht is immers door Christus ingesteld als een rechtspraak. Maar geen rechter kan een wettig vonnis vellen, zonder door de bevoegde macht over een bepaald rechtsgebied te zijn aange­steld. Welnu, zóó moet de Priester ook, om zijne ordesmacht geoorloofd en geldig te kunnen uitoefenen, door de bevoegde Kerkelijke Overheid, over een bepaald rechtsgebied wettig worden aangesteld; m.a.w. hij moet een bepaalde rechtsmacht of jurisdictie van de Kerkelijke Overheid ontvangen. Hieruit blijkt tevens, dat de Kerkelijke Overheid bevoegd is, deze juris­dictie tot bepaalde plaatsen of personen te beperken, of daar­van bepaalde zonden uit te sluiten.

In gevaar echter van sterven verleent de Kerk aan alle Pries­ters de noodige rechtsmacht, om overal en aan alle geloovigen, alle zonden te vergeven.

B4li. wd at moe1t 111. Als wij te biechten gaan, moeten wij : J0 • den Heiligen men oen, a 1 . • men te blech- Geest vung btdden, om onze zonden te kennen, er een waar berouw ten gaat 1 over te hebben en ze goed te belijden ; 2°. ons geweten onderzoeken;

3°. een goed berouw verwekken ; 4°. onze zonden belijden ; 5°. de opgelegde penitentie volbrengen.

!!:k: ·~e~nd;~: IV. Wij onderzoeken ons geweten, door na te denken, of wij door wetens. gedachten of begeerten, door woorden of werken, of door verzuim

gezondigd hebben tegen de geboden van God en van de H. Kerk, of tegen de plichten ·van onzen staat.

Bij het gewetensonderzoek moeten wij er vooral op letten, op welke plaatsen wij geweest zijn, en met welke personen wij hebben omgegaan.

::~· t~: :!~:~~: V. Wij zullen ons het best tot berouw opwekken, door ernstig te overdenken : J0 • dat wij door de zonde Gods rechtvaardige straffen verdiend hebben ; ~. dat jezus, om voor de zonde te boeten, vreeselijk geleden en den kruisdood ondergaan heeft ; 3°. dat wij door' de zonde God hebben beleedigd, die onze grootste weldoener, en oneindig volmaakt en beminnelijk in zich zeiven is.

=~~· De beliJde- Vl. Wij beginnen onze belijdenis met den zegen te vragen en te zeggen : "Ik belijd mijne schuld voor den almachtigen God en voor u, Vader; mijn laatste Biecht is geweest" ....

Page 75: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

73

Wij eindigen onze belijdenis met de woorden : "Deze en al mijne zonden zijn mij van harte leed ; ik beschuldig mij daarvan en vraag ootmoedig de H. Absolutie."

Terwijl de Biechtvader de Absolutie geeft, behooren wij een akte van berouw te bidden.

VII. Het H. Sacrament der Biecht wordt met de volgende cere- 849. Ceremoni-moniën toegediend. en der Biecht.

De Priester draagt een paarse stool, en, waar 't gebruikelijk is, ook een superplie. De stool is het zinnebeeld der priesterlijke macht ; het paars is het zinnebeeld van rouw en boete. Zoodra de biechteling in den biechtstoel neerknielt, bidt de Priester : De Heer zij in uw hart en op uwe lippen, opdat gij al uwe zonden waardig moogt belijden, in den Naam des Vadersten des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen.

Nadat de biechteling zijne belijdenis heeft geëindigd, spreekt de Priester een kort woord van opwekking en vermaning, legt de peni­tentie op, en zegt : De almachtige God ontjerme zich over u, en vergeve u al uwe zonden, en geleide u fot het eeuwig leven. Amen.

Hierna heft de Priester de rechterhand op, en zegt : Kwijtschelding, ontbinding en vergeving uwer zonden, verteene u de almachtige en barm­hartige Heer. Amen.

Alsdan spreekt hij de woorden der absolutie uit : Onze Heer jezus Christus ontsla u : en ik, krachtens zijn volmacht, ontsla u van eiken band van excommunicatie en interdict, voorzoover ik zulks vermag en gij het noodig hebt. Vervolgens: ik ontsla u van uwe zonden in den Naam des Vaders t en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen. Hierbij voegt hij nog : Het Lijden van onzen Heer jezus Christus; de verdiensten van de H. Maagd Maria en van alle Heiligen ; al het goede, dat gij doen zult, en al het kwade, dat gij lijden zult, strekke u tot vergiffenis der zonden, tot vermeerdering der genade en tot vergelding ten eeuwigen leven. Amen.

§ 6. Noodzakelijkheid der Biecht.

I. Biechten moeten allen, die na het Doopsel eene doodzonde sso. oe Biecht gedaan hebben. Deze doodzonde kan immers alleen door een is noodzakeliJk.

goede Biecht of door een volmaakt berouw met den wil van te biechten, worden vergeven. Allen, die na het Qoopsel in doodzonde gevallen zijn, moeten dus, indien zij daartoe in de gelegenheid zijn, het Sacrament der Biecht ontvangen.

1°. Christus gaf aan de Apostelen en hunne opvolgers in het Priesterschap de macht, om de zonde te vergeven of te houden. Maar hoe zouden de Apostelen en hunne opvolgerg de zonde kunnen houden, indien deze, ook geheel buiten hunne macht om, volkomen kon vergeven worden ? En wat zou de sleutel­macht beteekenen indien de zondaars, ook evengoed zonder deze, den hemel konden binnengaan ?

Page 76: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

74

2°. Het Concilie van Trente verklaart : "Dit Sacrament der Biecht is voor hen, die na het Doopsel (in doodzonde) gevallen zijn, ter zaligheid noodzakelijk." (Sess. XIV, c. 2.)

rs5 ~"o.?rea:r~~ 11. Uit het voorafgaande volgt, dat de Biecht ook, krachtens boden. 1 goddelijk gebod, noodzakelijk is. God immers beveelt ons, alle

middelen te gebruiken, die ter zaligheid noodzakelijk zijn. De Biecht is echter voor degenen, die na het Doopsel in doodzonde gevallen zijn, een dergelijk middel. Zij is dus ook voor hen ge­boden.

852. Wanneer moetmenBiecft.. ten?

111. Wij zijn verplicht te biechten : 1° Volgens het gebod der H. Kerk, tenminste eens in 't jaar.

Dit kerkelijk gebod verplicht allen, die eene zware zonde hebben bedreven. Door een onwaardige Biecht wordt niet aan dit kerke­lijk gebod voldaan.

2°. Als wij in gevaar zijn van sterven. Wie in staat van doodzonde is, moet, als hij kan, het Sacrament der Biecht ontvangen. Weiger­de hij dit, dan zou hij ook geen volmaakt berouw kunnen hebben. Hij zou bijgevolg geen: vergiffenis van zijne zonde kunnen er­langen en zóó dus ook den hemel niet kunnen binnengaan.

Het is raadzaam dikwijls te biechten, en vooral zijne Biecht niet te lang uit te stellen, als men in doodzonde gevallen is.

§ 7. Uitwerkselen der Biecht.

853. vergiffenis I. Door het Sacrament der Biecht verkrijgen wij vergiffenis derzonden,enz. d d d' h D I b d .. k "t h ld' van e zon en, te na et oopse e reven ZIJD, WIJ se e mg

van de eeuwige straf der zonden, en geheele of gedeeltelijke kwijt­schelding van de tijdelijke strajjen.

854. Dehelllgm. 11. Door de Biecht verkrijgen wij de heiligmakende genade cenade, enz. . . . .. . of de vermeerdermg daarvan, mdten WIJ reeds m staat van genade zijn, en ook de herleving van de verdiensten, welke wij door de doodzonde verloren hadden.

~:~·b~~:ade 111. Door de Biecht verkrijgen wij de genade van bijstand, · om niet meer te zondigen. Deze genade wordt ons gegeven, wanneer

wij die behoeven.

Page 77: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

75

IV. De Biecht schenkt een groote rust des gewetens. Zij stelt ~~~~de~f:~er:er ons in staat den raad des Biechtvaders in te winnen en diens er- Biecht.

varen en voorzichtige leiding te volgen. Zij schrikt af van het kwaad, door de gedachte, dit eenmaal te moeten belijden.

Luther predikte nog in 1521 : "De geheime Biecht wilde ik niet voor al de schatten der heele wereld prijsgeven ; want ik weet, wat troost en sterkte zij mij heeft gegeven ! Wat ze vermag, weet alleen hij, die dikwijls en veel met den duivel heeft gestreden." (Grisar. Luther, 11, bi. 584.)

De Protestant E. Naville <t 1909) getuigt: "'t Lijkt mij voldoende, In zich zelf te keeren, om te begrijpen, hoezeer de Roomsche Kerk met haar genademiddelen en haar goddelijk gezag, steun vindt in de innig­ste behoefte der ziel. . . . Wie heeft geen afgunstige blikken geworpen naar den biechtstoel ! Wie wenschte niet, in de bitterheid der wroe­ging, in de onzekerheid der goddelijke vergiffenis, eene stem te verne­men, die hem met Christus' macht kon zeggen : Ga in vrede, uwe zon­den zijn u vergeven!" (Laforet. Dogm. Cath. 111, 174.)

En de Protestant Leibnitz schreef over de Biecht : "Het kan niet ontkend worden, dat geheel deze instelling der goddelijke Wijsheid waardig is. Wordt er iets heerlijks, ietslofwaardigsin den christelijken godsdienst aangetroffen, dan is het zeker deze instelling, die zelfs door de Chineezen en japanneezen met bewondering wordt aanschouwd. De biechtplicht immers weerhoudt velen van zonden, vooral hen, die nog niet verstokt zijn, en zij schenkt den gevallenen veel vertroosting. Om deze reden beschouw ik een vroom, ernstig en voorzichtig biecht­vader als een machtig werktuig Gods voor de zaligheid der zielen. Zijn raad immers strekt, om de neigingen te regelen, om de deugden te onderwijzen, om de gevaren der zonde te doen vermijden, om het onrechtvaardig goed terug te geven, om de twijfels op te lossen, om het bedrukt gemoed te verlichten, in één woord : om alle zielekwalen te genezen of te verzachten. Wordt er op aarde nauwelijks een grooter schat gevonden, dan een trouw vriend; welk een schat is dan een vriend, die door de onschendbare heiligheid van een goddelijk Sacrament, tot geheimhouding en hulpbetoon is gehouden ?" (Syst. Theol. n. 55.)

V. De Biecht wordt zinnebeeldig aangeduid door den H. Petrus 857. Symboliek. met de sleutelen ; door den berouwhebbenden verloren zoon ; door den goeden Herder, het verloren schaap zoekend of dragend ; door den schuldbewusten Koning David ; door de boetvaardige zondaresse Maria Magdalena; door den barmhartigen Samaritaan ; door den oot-moedigen tollenaar, enz.

HOOFDSTUK VI.

De Aflaten.

I. De aflaten behooren niet tot de Sacramenten. Toch worden ~58. samen­zij hier gevoeglijk na het H. Sacrament der Biecht behandeld. ang. Waarom ? Omdat zij een zeer voornaam middel zijn, om kwijt-

Page 78: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

859. Wat Is een aflaat?

76

schelding van de tijdelijke straffen der reeds vergeven zonden te verkrijgen.

11. Een aflaat is eene kwijtschelding van tijdelijke straffen, die ons door de H. Kerk verleend wordt.

Door den aflaat wordt dus niet de zonde zelf of de zondeschuld vergeven. Ook niet de eeuwige straf der zonde. En evenmin de tijdelijke straf der nog niet vergeven zonden. Wat dan wel ? Alleen de overgeblevene straffen der reeds vergeven zonden. (G. 1, 346.)

Deze kwijtsch~lding van tijdelijke straffen wordt verleend door de H. Kerk, d.w.z. door de daartoe bevoegde Kerkelijke Overheid. De Paus bezit deze macht in hare geheele volheid en voor de geheele Kerk. De Kardinalen, Aartsbisschoppen en Bisschoppen kunnen, volgens het kerkelijk recht, alleen gedeelte­lijke aflaten verleenen voor de personen en plaatsen, over welke hunne jurisdictie of protectoraat ~ich uitstrekt.

::o~tt!':t /oS:! 111. Als de H. Kerk ons aflaten verleent, past zij op ons toe toe? 0 de oneindige voldoeningen van Christus en de overvloedige vol­

doeningen der Heiligen. leder goed werk, dat in staat van genade wordt verricht,

bezit eene meervoudige kracht. Het verdient eene vermeerdering van heiligmakende genade en van glorie in den hemel. Het ver­krijgt verschillende gunsten en genaden. Het voldoet tevens ook voor de tijdelijke straffen der zonden. (G. 11, 413-424.)

De voldoeningen nu van Christus, den Godmensch, zijn on­eindig. Hij had echter voor zich zelf geen enkele voldoening noodig. Hij kon die zelfs niet voor zich zelf gebruiken.

De voldoeningen, welke de Heiligen door hunne goede werken verdienden, zijn slechts eindig. Vele Heiligen echter verwierven veel meer voldoeningen, dan zij zelf behoefden. De H. Maagd bijv. bedreef nimmer eenige, ook niet de geringste zonde. Zij had dus ook voor zich niets te voldoen. Toch hadden hare werken, als voldoening, een zeer hooge waarde. Al deze overvloedige voldoeningen nu gaan, naar de ordeningen van Gods liefdevolle Voorzienigheid, niet nutteloos verloren, Neen, zij komen, krachtens de gemeenschap der heiligen, dè noodlijdende leden dier gemeen­schap ten goede.

De oneindige voldoeningen nu van Christus en de overvloedige voldoeningen der Heiligen noemen wij den Schat der Kerk.

Page 79: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

77

De Kerk kan deze gebruiken en toepassen op hare leden. En zij doet dit door de aflaten.

IV. Christus schonk aan de Kerk de macht, om, ook buiten het ~:~·.,Pa~en~~~ Sacrament der Biecht, tijdelijke straffen kwijt te schelden, d.w.z. Jeenen. de macht om aflaten te verleenen.

1°. Christus zeide immers tot Petrus : "Ik zal u de sleutelen geven van het Rijk der hemelen .... En al wat gij zult ontbonden hebben op aarde, zal ook ontbonden zijn in den hemel." (Mt. xv1, 19.) Deze woorden zijn volstrekt algemeen. De Kerk bezit dus de macht, om alle beletselen, die het binnengaan des hemels kunnen verhinderen, weg te nemen. Tot die beletselen behoort echter niet alleen de zonde of de zondeschuld, maar ook de zonde­straf. De Kerk bezit bijgevolg ook de macht, om de overgebleven tijdelijke straffen der reeds vergeven zonden kwijt te schelden. Met andere woorden : zij bezit de macht, om aflaten te verleenen.

2°. De Kerk heeft deze macht ook immer uitgeoefend. Reeds de H. Paulus verleende een aflaat. Hij had nl. een zondaar van Corinthe uit de kerkelijke gemeenschap gebannen, opdat deze boete zou doen en zich oprecht zou bekeeren. Toen hij later diens oprechte boetvaardigheid vernam, schold hij hem de straf kwijt. Hij deed dit, zooals hij zegt : "in den persoon van Christus" d.w.z. in naam en op gezag van Christus. De straf was dus ook bij God vergeven. (11. Cor. 11, 5-11.)

Ook werden in de eerste eeuwen aflaten verleend in den vorm van verzachting der kerkelijke boete. Dit geschiedde vooral op verzoek van hen, die den marteldood gingen sterven. Deze boden dan hun lijden en dood aan, als plaatsvervangende voldoening voor de tijdelijke straffen van bekeerde afvalligen.

Het Concilie van Trente veroordeelde degenen, die zeggen, dat de Kerk de macht niet heeft om aflaten te verleenen. (Sess. XXV, De lndulg.)

V. De aflaten zijn tweeërlei : volle aflaten en gedeeltelijke aflaten. ~:~-.~::::~lln& De volle aflaat schenkt, indien hij ten volle wordt verdiend,

kwijtschelding van alle tijdelijke straffen, waaraan iemand schuldig is. Hij kan echter ook gedeeltelijk worden verdiend. Hij scheldt dan ook slechts een gedeelte der tijdelijke straf kwijt.

De gedeeltelijke aflaten schelden slechts een bepaalde hoeveel­heid van tijdelijke straffen kwijt. Een aflaat bijv. van 100 dagen verleent zooveel kwijtschelding van tijdelijke straf, als vroeger, door eene kerkelijke boete van gelijken tijdduur, werd verworven.

Page 80: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

78

ssa. Verelsch- VI. Om een aflaat te verdienen wordt vereischt : ten om een af-laat te verdie- 1°. Dat men in staat van genade zij, tenminste op het oogenblik, nen. dat men het laatste voorgeschreven werk verricht, d. i. op het

oogenblik, dat men den aflaat gewint. Om echter een vollen aflaat ten volle te verdienen, moet men bovendien ook geheel zuiver zijn van alle zondenschuld. De tijdelijke straf immers, die ook zelfs aan de kleinste zonde is verbonden, kan niet worden kwijtgescholden, vóór dat die zonde zelf is vergeven.

2°. Dat men de voorgeschreven werken nauwkeurig volbrenge. Indien de aflaat aan een bepaalden dag is verbonden, mag

het Sacrament der Biecht reeds acht dagen te voren, de H. Communie reeds daags te voren, en beide ook in het navolgend octaaf worden ontvangen.

De geloovigen, die, buiten wettige verhindering, gewoon zijn, tweemaal in de maand te biechten, en degenen, die dagelijks waardig plegen te communiceeren, ook al zouden zij eens of twee­maal per week de Communie niet ontvangen, kunnen alle voor­komende aflaten verdienen, waarvoor de Biecht en de Communie worden gevorderd. Hiervan is alleen de aflaat van het gewone en buitengewone jubilee uitgezonderd. Eenzelfde Biecht en Communie is voldoende om meerdere aflaten tegelijk te ver­dienen.

Het kerkbezoek, dat somtijds wordt gevorderd, moet voor iedéren aflaat afzonderlijk worden verricht.

Het gebed, dat wordt voorgeschreven, of waaraan een aflaat is verbonden, moet, tenzij anders wordt bepaald, mondgebed wezen. Men zorge dus de woorden, ofschoon zacht, toch werkelijk uit te spreken.

Indien in 't algemeen een gebed tot intentie van Z. H. den Paus is voorgeschreven, kan men een mondgebed naar eigen keuze, tot deze intentie verrichten. Zeker voldoet men door vijf Onzevaders en Weesgegroeten of gebeden van gelijken duur te bidden. Wil men meerdere aflaten verdienen, dan moet men het voor ieder.en aflaat voorgeschreven gebed bidden of herhalen.

Men mag de aflaatgebeden afwisselend met anderen bidden. 't Is zelfs voldoende, die, terwijl een ander voorbidt, alleen met de gedachten te volgen.

De volle aflaten kunnen slechts eenmaal daags ; de gedeeltelijke meermalen daags door herhaling van hetzelfde werk worden ver­diend, tenzij voor beide uitdrukkelijk anders is bepaald.

De aflat_en aan rozenkransen of andere voorwerpen verbonden

Page 81: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

79

gaan dan alleen verloren, als deze rozenkransen of andere voor­werpen, als dusdanig, geheel ophouden te bestaan of verkocht worden.

3°. Dat men de meening hebbe, om een aflaat te verdienen. Men behoeft deze meening echter niet voor iederen aflaat te

hernieuwen. 't Is voldoende, dat men die eens hebbe gevormd, en nimmer hebbe herroepen. 't Is echter wel nuttig telken morgen, bij het morgengebed, de meening te maken, alle aflaten te ver­dienen, die men, op dien dag en in 't vervolg, zat kunnen gewin­nen.

Om de aflaten te verdienen wordt niet vereischt, dat men deze ook uitdrukkelijk kenne.

VII. Wij kunnen de aflaten, die door den Paus worden verleend, ::4·.~::tw~~;~ toevoegen aan de zielen in het vagevuur, tenzij uitdrukkelijk anders voegliJk?

wordt bepaald. Wij kunnen echter geen aflaten verdienen voor de levenden op aarde.

De aflaten worden aan de levenden op aarde verleend bij wijze van vrijspraak of afbetaling. Zij worden echter op de geloovige zieten toegepast bij wijze van voorbede. De reden hiervan is de volgende. De H. Kerk bezit wel eigenlijke rechtsmacht over hare leden op aarde ; niet echter over de zielen in het vagevuur. Zij biedt daarom voor de geloovige zielen hare schatten aan God aan, met de bede, dat Hij, om wille van de voldoeningen van Christus en de Heiligen, die zielen geheel of gedeeltelijk van hare tijdelijke straffen moge ontslaan.

HOOFDSTUK VII.

Het H. Oliesel.

§ I. Instelling en Uitwendig Teeken van het H. Oliesel.

I Het H Oliesel is het Sacrament dat door de zatving met 865• Wat ts het • • ' H. Oliesel ?

H. Olie en het gebed des Priesters aan de zieken genade en sterkte geeft.

11. De stof van dit Sacrament bestaat in de zalving met olijfolie, ::~~~~.stof en die door den Bisschop, of door een daartoe gemachtigd Priester, is gewijd. Deze machtiging kan alleen door den Paus worden verleend.

Page 82: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

867, Het H.OIIe­sel is een S1lcra­meat.

80

De olie heelt de wonden, stilt de pijnen en sterkt het lichaam. Zoo bewerkt ook dit Sacrament de gezondheid der ziel, somtijds ook die des lichaams ; vertroost het in 't lijden ; en versterkt het den zieke tegen de bekoring.

De vorm van dit Sacrament bestaat in de woorden: "Door deze heilige zalving en zijne goedertierenste barmhartigheid vergeve u de Heer al hetgeen gij misdaan hebt door het gezicht. (het gehoor, enz.). Amen."

Gezalfd moeten worden de vijf zintuigen, nL de oogen, de ooren, de neus, de mond en de handen. Eveneens moeten, indien het gevoeglijk kan geschieden, ook de voeten worden gezalfd.

In tijd van nood wordt het H. Oliesel toegediend door ééne zalving op één der zintuigen, of liever nog op het voorhoofd De Priester zegt daarbij éénmaal deze woorden: "Door deze heilige zalving vergeve u de Heer al wat gij misdaan hebt. Amen." De overige zalvingen en plechtigheden moeten echter, indien zulks mogelijk is, daarna nog aangevuld worden.

111. Het H. Oliesel is een waar Sacrament. 1°. De H. Jacobus schrijft : "Is iemand onder u ziek, hij roepe

de Priesters der Kerk, en dat zij over hem bidden, hem met olie zalvende in den Naam des Heeren ; en het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heer zal hem opbeuren ; en indien hij in zonden is, zullen zij hem vergeven worden." (]ac. v. 14, 15.) Hier is een uitwendig teeken, (nl. de zalving en het gebed) dat genade aanduidt en mededeelt, en dat dus door Christus moet ingesteld zijn. Hier is dus een Sacrament.

2°. De Overlevering bevestigt, door woord en daad, deze waar­heid. Paus Innocentius I (t 417.) schrijft met betrekking tot de woorden van den H. Jacobus (v, 14, 15.): "De (openbare) boetelingen mogen niet met H. Olie gezalfd worden, omdat het een Sacrament is. Immers, hoe kan het eene Sacrament worden toegediend aan hen, aan wie de andere Sacramenten worden geweigerd ?" (Ep. 25.)

Het Concilie van Trente verklaart : "Indien iemand zegt, dat het H. Oliesel niet een waar en eigenlijk Sacrament is, door Christus onzen Heer ingesteld, en door den H. Apostel Jacobus verkondigd .... hij zij veroordeeld." (Sess. XIV, can. 1.)

De Prot. Leibnitz getuigt : "Over de zalving der zieken valt niet veel te redetwisten. Zij steunt op de woorden der H. Schrift en op de verklaring der Kerk, waarop de vrome Katholieken veilig kunnen vertrouwen .... Deze zalving bewaart tot op heden de voortdurende

Page 83: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

81

en nooit falende uitwerking van de genezing der zielen, die in goede gesteltenis verkeeren en die, volgens de beschrijving van dit Sacrament door den Apostel Jacobus, bestaat in de vergiffenis der zonden en de versterking des geloofs en der zielskracht, waaraan wij nooit meer be­hoefte hebben, dan in gevaar van sterven en temidden van de ver­schrikkingen des doods, om de vurige pijlen van den satan, die ons als­dan het vreeselijkst bedreigen, van ons af te weren." (Syst. Theol. n. 58.)

IV. Christus heeft het H. Oliesel ingesteld. Hij alleen kan im- ::.~~~~!!.·cg~\:: mers aldus inwendige genade aan een uitwendig teeken ver- tus ingesteld.

binden. Wanneer Christus dit Sacrament instelde, is ons niet met zeker­

heid bekend. Waarschijnlijk deed Hij dit op den dag zijner verrijzenis, toen Hij ook het Sacrament der Biecht instelde, waarvan dit Sacrament de voltooiing is. Misschien echter op een der veertig dagen, gedurende welke Hij daarna nog op aarde verbleef.

§ 2. Bedienaar, Ontvanger en Noodzakelijkheid van het H. Oliesel.

I. De bedienaar van het H Sacrament des Oliesels is alleen 869. oe bedie-. naar van 't H.

de Priester. De H. Jacobus zegt immers: "Is iemand onder u Oliesel.

ziek, hij roepe de Priesters der Kerk." Aldus getuigt eveneens de Overlevering en leert ook het Concilie van Trente. (Sess. XIV, c. 3.}

11. Het H. Oliesel moet toegediend worden aan de geloovigen, :?2~t .f:.~ on!~ die tot het gebruik van het verstand zijn gekomen, en, wegens sel toegediend . kt f d d . . . t w· I d d worden ? z1e e o ou er om, m gevaar ZIJn van s erven. te a s an zou e

weigeren dit Sacrament te ontvangen, zou zondigen, en zich van vele en groote genaden berooven, die voorzeker, in het verschikke-lijke en allesheslissende doodsuur, van het allerhoogste gewicht zijn. Bovendien zou men hierdoor lichtelijk groote ergernis kunnen geven.

De Priester moet dus hij den zieke geroepen worden, zoodra de ziekte gevaarlijk wordt, en nooit mag men het uiterste gevaar afwachten.

Het H. Oliesel is echter niet volstrekt noodzakelijk ter zaligheid.

11~. Om het H. Oliesel geldig te ontvangen wordt het volgende e~~Ïlt w~~t onJ~ veretscht. Oliesel geldig ?

1°. Men moet gedoopt zijn.

6

Page 84: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

82

2°. Men moet tot de jaren van verstand zijn gekomen. Kinderen beneden dien leeftijd en levenslang-krankzinnigen

kunnen nog niet gezondigd hebben. Zij behoeven ook niet tegen de bekoring gesterkt te worden. Zij kunnen dit Sacrament dus ook niet ontvangen.

't Is echter niet noodzakelijk, op 't oogenblik dat men dit Sacrament ontvangt, ook werkelijk het gebruik der rede te be­zitten. Neen, ook aan bewusteloozen, en eveneens aan krank­zinnigen, die ooit heldere oogenblikken gehad hebben, kan het H. Oliesel geldig worden toegediend.

3°. Men moet, tengevolge van ziekte of ouderdom, in gevaar van sterven verkeeren. Wie alleen tengevolge van een andere oorzaak in doodsgevaar zou verkeeren, kan dit Sacrament niet ontvangen. Zóó kan een soldaat, die ten strijde trekt, een zieke, die een gevaarlijke operatie moet ondergaan, maar nog niet in doodsgevaar verkeert, op dat oogenblik ook nog niet bediend worden. Wanneer de soldaat echter levensgevaarlijk zou worden gewond of de patiënt tijdens of na de operatie in doodsgevaar zou verkeeren, dan zouden zij beiden het H. Oliesel kunnen en moeten ontvangen.

4°. Men moet de meening hebben, dit Sacrament te ontvangen.

~!~it w~~t o~- IV. Om het H. Oliesel waardig te ontvangen, moet men zijn oueae1 waar- ·in staat van genade. Zou iemand echter in staat van doodzonde dlr ? verkeeren, en, tengevolge van bewusteloosheid of krankzinnig-

heid, noch kunnen biechten, noch een volmaakt berouw kunnen verwekken, dan zou hij dit Sacrament toch waardig kunnen ont­vangen, indien hij van te voren een onvolmaakt berouw over zijne zonde had verwekt en dit later niet had herroepen. Tengevolge van deze rouwmoedige stemming zouden dan zijne zonden door dit Sacrament worden vergeven.

De zieke behoort zich intusschen voor dit Sacrament zoo goed mogelijk voor te bereiden. Hij moet het H. Oliesel ontvangen met gevoelens van geloof, hoop en liefde, doch bijzonder van be­rouw over zijne zonden en met geheele onderwerping aan Gods H. Wil.

087113. ~ag 't "· V. Het H. Oliesel mogen wij maar eens fn hetzelfde stervens­ese meer- • d' d't k . t k rt

malen ont- gevaar ontvangen ; doch 1D lCD I gewe en IS en erug ee 1

vangen worden? dan mogen en moeten wij het H. Oliesel opnieuw ontvangen. Het H. Oliesel blijft, zoolang hetzelfde doodsgevaar voortduurt, zijne uitwerking behouden.

Page 85: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

83

§ 3. Uitwerkselen van het H. Oliesel.

I. Het H. Oliesel vermeerdert de heiligmakende aenade, en 874. 'tVermcer-~> dert de hdllgm.

dientengevolge ook de zaligheid der hemels. genade.

11. Het ve~geeft de. dagelijk~che z~nden, en oo~ de doodzo~den, =~~d:~ ~~rs~~!i~ als de zieke ntet meer m staat ts te btechten. De zteke moet htertoe ren.

echter, zoowel over de dagelijksche als over de doodzonden, een onvolmaakt berouw hebben. Zonder berouw worden immers nooit zonden vergeven.

Het H. Oliesel verleent bovendien ook geheele of gedeeltelijke kwijtschelding van de tijdelijke straffen der reeds vergeven zonden. "Indien hij in zonde is, zullen zij hem vergeven worden." (jac. v, 15.)

lil. Het versterktden zieke; om het lijden geduldig te verdragen, :!~·:~~~=~terkt en de bekoringen te overwinnen. "En de Heer zal hem opbeuren." (Jac. v, 15.) "Het H. Oliesel vertroost en versterkt de ziel van den zieke, door een groot vertrouwen op Gods barmhartigheid in hem op te wekken. Hierdoor opgebeurd, draagt hij gemakkelijker den last en het lijden der ziekte, en weerstaat hij ook gemakke-lijker aan de bekoringen des duivels." (Conc. Trid. Sess. XIV, c. 2.)

IV. Het helpt den zieke tot de gezondheid, als het hem zalig is. :!\;z::Jh~~~ "Het gebed des geloofs zal den zieke behouden." (Jac. V, 15.) Deze woorden hebben niet enkel betrekking op de ziel, maar ook op het lichaam. Het Concilie van Florená zegt : "Het uit-werksel van dit Sacrament is de genezing der ziel, en, in zooverre het heilzaam is, ook die des lichaams."

Het H. Oliesel bewerkt de gezondheid wel op bovennatuur­lijke, maar niet op wonderdadige wijze: Laten wij daarom niet uitstellen, dit Sacrament te ontvangen, totdat de gezondheid nog slechts door een wonder zou kunnen verkregen worden.

§ 4. De Bediening.

I. De bediening omvat gewoonlijk· de Biecht en de H. Communie, 878. De bedie-en altijd het H. Oliesel en den Pauselijken Zegen. ntng.

Page 86: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

84

Als .aan een zieke de laatste H. Sacramenten worden toegediend, dan behooren de huisgenooten te zorgen, dat nabij het ziekbed een tafel staat, bedekt met een witten doek, en daarop een kruisbeeld, een brandende waskaars, wijwater, eenige watten en een weinig drink­water.

879. De H. Teer- 11. Bij het binnentreden van het vertrek, waar de zieke zich be-spijze. vindt, zegt de Priester :

• 'fr. Vrede zij dit huis. P:;. En aan allen, die het bewonen. De Priester plaatst het Allerheiligste op tafel, knielt, besproeit den

zieke en de neergeknielde geloovigen met wijwater en zegt : Besproei mij, o Heer, met hysop, en ik zal gereinigd worden ; wasch mij, en ik zal witter worden dan sneeuw. Ps. Ontferm U mijner, o God, naar uwe groote barmhartigheid. Glorie zij den Vader, enz. Besproei mij, o Heer, enz.

'fr. Onze hulp is in den Naam des Heeren. P:;. Die hemel en aarde ge-maakt heeft.

'fr, Heer, verfzoor mijn gebed. P:;. En mijn geroep kome tot U. 'fr. De Heer zij met u. F{. En met uwen geest. Laat ons bidden. Verhoor ons, heilige Heer, almachtige Vader, eeuwige

God, en gelief uwen heiligen Engel van· den hemel te zenden, om allen, die dit huis bewonen, te bewaren, op te beuren, te beschermen, te bezoeken en te verdedigen. Door Christus onzen Heer. F{. Amen.

De Priester vraagt aan den zieke, of hij nog wenscht te biechten. Dit Sacrament behoort echter, als 't kan, reeds tevoren te zijn ont­vangen. Vervolgens bidt de zieke, of een ander in diens plaats, de schuld­belijdenis of het Confiteor. De Priester zegt : De almachtige God ont­ferme zich over u, vergeve uwe zonden, en geleide u ten eeuwigen leven. F/. Amen.

'fr. Kwijtschelding, vrijspraak en vergiflenis uwer zonden, schenke u de almachtige en barmhartige Heer. Fl· Amen.

De Priester knielt, toont de H. Hostie aan den zieke en zegt: Zie het Lam Gods, zie Dengene, die de zonden der wereld wegneemt. Daarna zegt hij driemaal : Heer, ik ben niet waardig, dat Gij komt onder mijn dak, maar spreek slechts één woord, en mijne ziel zal gezond worden. De Priester geeft de H. Hostie aan den zieke en zegt : Ontvang broeder (zuster), de Teerspijze van het Lichaam Ónzes Heeren jezus Christus, opdat Hij u beware voor den boazen vijand en u geleide ten eeuwigen leven. Amen. Ont­vangt de zieke de H. Communie niet als Teerspijze, maar uit devotie, dan gebruikt de Priester de gewone woorden :Het Lichaam onzes Heeren jezus Christus beware uwe ziel ten eeuwigen leven. Amen. De Priester wascht de vingers en zegt: 'f/'. De Heer zij met u. F{. En met uwen Geest.

Laat ons bidden. Heilige Heer, almachtige Vader, eeuwige God, wij bidden U vol vertrouwen, dat het hoogheilig Lichaam van onzen Heer jezus Christus, uwen Zoon, aan onzen broeder (zuster), die het ontving, tot een 'Onvergankelijk geneesmiddel moge strekken, zoowel voor het lichaam als voor de ziel. Die met U leeft en heerscht in de eenheid des Heiligen Geestes, God door alle eeuwen der eeuwen. Amen. Wordt het H. Oliesel niet toegediend, dan zegent de Priester den zieke, ofwel met Ons-Heer, indien hij nog eene H. Hostie over heeft, ofwel met de rechterhand. In dit laatste geval zegt hij: De zegen van den almachtigen God den V ader, den Zoon en den Heiligen Geestdaleen blijve immer op u. Fl. Amen.

Page 87: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

85

111. Dient de Priester ook het H. Oliesel toe, dan neemt hij een paarse ~s?. ~et H. stool, laat den zieke het kruisbeeld kussen en zegt : Onze hulp is in den 1 ese · Naam des Heeren.l\'. Die hemel en aarde gemaakt heeft.

t. De Heer zij met u.~- En met uwen geest. Laat ons bidden. Moge, Heer jezus Christus, met het binnentreden

onzer geringheid, in dit huis ook ingaan eeuwig geluk, goddelijke zegen, reine vreugde, vruchtbare liefde en voortdurende gezondheid : dat de booze geesten van deze plaats vluchten ; dat de Engelen des vredes hier verblij­ven, en alle booze tweedracht dit huis verlate. Verheerlijk, Heer, onder ons uw heiligen Naam, en zegen t onzen omgang ; heilig de intrede onzer geringheid, Gij, die heilig en goedertieren zijt, en met den Vader en den Heiligen Geest blijft in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Laten wij onzen Heer jezus Christus bidden en smeeken, dat Hij met zijn zegent zegene dit huis en allen, die het bewonen, en dat Hij hun zijn goeden Engel tot beschermer geve en hen sterke, om Hem te dienen en de wonderen zijner Wet te overwegen ; Hij wende van hen af alle vijandige machten, bevrijde hen van alle vrees en angst, en gewaardige zich hen in deze woning in gezondheid te bewaren. Die met den Vader en den Heiligen Geest leeft en heerscht, God in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Laat ons bidden. Verhoor ons, heilige Heer, almachtige Vader, eeuwige God, en geliel uwen heiligen Engel van den hemel te zenden, om allen, die dit lzuis bewonen, te bewaren, op te beuren, te beschermen, te bezoeken en te verdedigen. Door Christus onzen Heer.~- Amen.

Hierna wordt door den zieke, of een ander in zijn plaats, het Con­fiteor gebeden. De Priester zegt : De almachtige God ontferme zich over u, vergeve uwe zonden en geleide u ten eeuwigen leven.

I\'· Amen. t. Kwijtschelding, vrijspraak en vergiflenis uwer zonden schenke u

de almachtige en barmhartige Heer.!\'. Amen. In den Naam des Vadersten des Zoonsten des Heiligent Geestes

worde in u alle macht des duivels vernietigd door de oplegging onzer /zanden en door de aanroeping aller heilige Engelen, Aartsengelen, Aartsvaders, Profeten, Apostelen, Martelaren, Belijders, Maagden en van alle Heiligen tezamen. I\' Amen.

Hierna zalft de Priester, in den vorm van een kruis, de vroeger (G. m, 866.) aangegeven lichaamsdeelen, terwijl hij telkens zegt : Door deze heilige zalving en zijne goedertierenste barmhartigheid vergeve u de Heer al hetgeen gij misdaan hebt door het· gezicht. (het gehoor; den reuk ; den smaak en de spraak ; het gevoel ; den gang). Amen.

Heer ontferm U onzer. Christus ontferm U onzer. Heer ontferm U onzer. Onze Vader. (in stilte) t. En leid ons niet in bekoring. I\'. Maar verlos ons van den kwade. 'fl. Maak zalig uwen dienaar (dienares).~· Mijn God, die op U hoopt. 'f/. Zend hem (haar) hulp, Heer, uit de heilige plaats. I\'. En uit Sion

bescherm hem (haar.) 'f/. Wees hem (haar), Heer, een toren van sterkte.!\'. Voor het aanschijn

van den vijand. 'fl. Laat de vijand niets tegen hem (haar) vermogen. I\'. En dat de zoon

der boosheid niet wage hem (haar) te schaden. f. Heer verhoor mijn gebed.!\'. En mijn geroep kome tot U. 1. De Heer zij met u.~- En met uwen geest.

Page 88: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

86

Laat ons bidden. Heer God, die door uwen Apostel Jacobus gezegd hebt: /s er iemand onder u ziek: hijroepede Priesters der Kerk, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in den Naam des Heeren : en het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heer zal hem opbeuren ; en als h(i in zonden is, zullen ze hem vergeven worden ; genees, bidden wij U, onzen Verlosser, door de genade des Heiligen Geestes de krankheden van dezen zieke, heel zijn wonden, vergeef zijn zonden, verdrijf van hem alle smarten van ziel en lichaam, en schenk hem barmhartig, zoowel in­wendif! als uitwendig, de volkomen gezondheid terug, opdat hij door de hulp uwer barmhartigheid hersteld, zijn vorige plichten wederom moge waarnemen. Die met den Vader en den Heiligen Geest leeft en heerscht, God in de eeuwen der eeuwen.

RI· Amen. Laat ons bidden. Zie, bidden wij U, o Heer, neder op uwen dienaar

(dienares) N., die door de ziekte van zijn lichaam verzwakt is, en verkwik de ziel, die Gij geschapen hebt, opdat hij, door deze kastijding gezuiverd, zich door uw geneesmiddel behouden gevoele. RI· Amen.

Laat ons bidden. Heilige Heer, almachtige Vader, eeuwige God, die door de genade uwer zegening over de zieke lichamen uit te storten, uw schepsel door een veelvuldige goedertierenheid bewaart; wees hier, op de aanroeping van uwen Naam goedgunstig tegenwoordig, om uwen dienaar, na hem van de ziekte bevrijd en de gezondheid weergegeven te hebben, met uwe rechterhand op te heffen, met uwe kracht te versterken, met uwe macht te beschermen, en aan uwe H. Kerk met allen gewenschten zegen terug te schenken. Door Christus onzen Heer. RI· Amen.

811 De Pause- IV. De Pauselijke zegen, welken de Priester na het H. Oliesel geeft, liJk~ zegen. verleent aan den zieke een vollen aflaat op het oogenblik van sterven.

Om den vollen aflaat van den Pauselijken zegen te verdienen, moet de zieke:

1°. Een akte van berouw en liefde verwekken. 2°. Het lijden en den dood, met onderwerpung aan Gods H. Wil,

tot uiboeting zijner zonden aannemen. Den zoeten Naam jezus met den mond, of ten minste met het

hart, godvruchtig aanroepen. Hierna zegt de Priester : Onze hulp is in den Naam des Heeren. RI· Die

hemel en aarde gemaakt heeft. Ant. Gedenk niet, o Heer, de misstagen van uw dienaar (dienares)

en neem geen wraak over zijne (hare) zonden. Heer ontferm U onzer, Christus ontferm U onzer. Heer ontferm U onzer. Onze Vader (in stilte).

jr. En leid ons niet in bekoring. RI· Maar verlos ons van den kwade. jr. Maak zalig uw dienaar (dienares). RI· Mijn God, die op U hoopt. jr. Heer, verhoor mijn gebed. RI· En mijn geroep kome tot U. jr. De Heer zij met u. RI· En met uwen geest. Laat ons bidden. Allergoedertierenste God, Vader der barmhartigheden

en God van alle vertroosting, die niet wilt, dat iemand, die in U gelooft en op U hoopt, verloren ga; zie, naar de menigte uwer ontfermingen ge­n_~dig neder ~p uwen dienaar (dienares) N., dien (die) waar geloof en christe­liJke hoop btJ U aanbevelen. Bezoek hem (haar) met uwe heilzame hulp en schenk hem (haar) goedertieren door het Lijden en den Dood van uwen Eeniggeborene, kwijtschelding en vergeving van al zijne (hare) zonden,

Page 89: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

87

opdat zijne (hare) ziel, in het uur van verscheiden, in U een genadigen Rechter vinde, en, in het Bloed van uwen Zoon van alle vlek gereinigd, verdiene tot het eeuwig leven in te gaan. Door denzelfden Christus, onzen Heer. 11/· Amen.

Hierna wordt het Confiteor gebeden. De Priester zegt : De almachtige God ontferme zich over u, vergeve uwe zonden, en geleide u ten eeuwigen leven. 11{. Amen.

t. Kwijtschelding, vrijspraak en vergiffenis uwer zonden schenke u de almachtige en barmhartige Heer. 11{. Amen.

Onze Heer jezus Christus, de Zoon van den levenden God, die aan zijn heiligen Apostel Petrus de macht heeft gegeven van te binden en te ont­binden, neme door zijn allergenadigste barmhartighfid uwe schuldbekente­nis aan, en geve u weder het eerste kleed, dat gij in het Doopsel hebt ont­vangen, en ik verleen u, krachtens de macht mij door den Apostolischen Stoel geschonken, een vollen aflaat en de kwijtschelding voor al uwe zon­den. In den Naam des Vaders t en des Zoons en des Heiligen Geestes. 11{. Amen.

Door de allerheiligste geheimen van het verlossingswerk vergeve de almachtige God u alle straffen van het tegenwoordige en toekomstige leven, opene u de poorten van het Paradijs, en geleide u naar de eeuwige vreugden. 11/. Amen. .

Zegene u de almachtige God, de Vadert de Zoon en de Heilige Geest. 11{. Amen.

Indien de Priester Ons-Heer bij zich heeft, geeft hij hiermede den zegen.

HOOFDSTUK VIII.

Het Priesterschap.

§ I. Voorbereiding voor het Priesterschap.

I. Ieder Bisdom moet, zoo mogelijk, zijn eigen seminarie 882. De semi­

of opleidingsschool voor het Priesterschap hebben. Grootere narien.

Bisdommen behooren een klein seminarie voor de studie der letteren, en een groot seminarie voor de studie der wijsgeerige en godgeleerde wetenschappen te bezitten. (G, 1, 112.)

In de seminariën mogen slechts die jongelingen worden toege­laten, wier inborst en neiging hoop geven, dat zij zich later met vrucht en voor immer aan den dienst der Kerk zullen wijden. Zij moeten bovendien, alvorens te worden aangenomen, een geboorte-akte, een doop- en vormbewijs en een bewijs omtrent zeden en gedrag overleggen. Gewoonlijk wordt ook een toelatings­examen gevorderd.

Vele Orden en Congregaties bezitten eveneens eigen seminariën of colleges tot opleiding van Priesters-Kloosterlingen.

Page 90: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

88

ssa. De studie. 11. In het klein-seminarie worden, gedurende zes jaren, onder­wezen : godsdienst, doode en levende talen en letteren, gewijde en ongewijde geschiedenis, aardrijkskunde, wiskunde, in één woord, alles, wat voor een degelijke, en op de hoogte van haar tijd staande ontwikkeling en vorming, noodig is.

In het groot-seminarie worden minstens twee jaren vooral aan studie der wijsbegeerte of philosophie, en daarna minstens vier jaren geheel aan de studie der theologische of godgeleerde wetenschappen gewijd. Tot deze theologische wetenschappen behooren niet enkel de leerstellige en zedenkundige godgeleerd­heid (dogmatiek en moraal), maar ook de kennis der H. Schriftuur, der kerkelijke geschiedenis, van het kerkelijk recht, van de li­turgie, van de welsprekendheid, van den kerkelijken zang, enz.

884. De ver­Ichiliende or­den.

lil. De Kerk verdeelt hare bedienaren, naar de wijdingen, die zij ontvingen, in rangen of orden. Naar waardigheid opklim­mend zijn deze orden : het Ostiariaat of Deurbewaarderschap, het Lectoraat of Voorlezerschap, het Exorcistaal of Duivelbe­zweerderschap, het Acolytaat of Lichtdragerschap, het Subdiaco­naat, het Diaconaat, het Presbyteraat of Priesterschap en het Episcopaat, Bisschopsschap of Hoogepriesterschap.

8811. De suur.

De eerste vijf orden zijn van kerkelijke ; de drie laatste van goddelijke instelling. De vier eerste noemt men kleinere of lagere; de vier laatste : grootere, haogere of heilige orden.

Aan al deze orden gaat de Tonsuur of Kruinschering vooraf.

Ton- IV. De Tonsuur is een kerkelijke plechtigheid, waardoor de leek in den geestelijken stand wordt opgenomen, en waar­door hij aan de voorrechten en verplichtingen daarvan wordt deelachtig gemaakt. De Tonsuur mag alleen worden toegediend aan degenen, die den wil hebben Priester te worden, en van wie men met grond kan verwachten, dat zij ook eenmaal waardige Priesters zullen zijn. Nimmer mag zij worden toegediend, vóórdat de theologische studie is begonnen.

886. De kleinere V· Het Ostiariaat geeft de bevoegdheid om het Huis Gods orden. • te openen en te sluiten, de onwaardigen daaruit te weren en de heilige vaten te bewaren.

Het Lectoraat geeft de bevoegdheid om het Woord Gods, enz. in de Kerk voor te lezen, en om in de eerste waarheden des geloofs te onderrichten.

Page 91: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

89

Het Exorcistaal geeft de macht om den duivel uit te drijven. Het plechtig exorcisme mag echter tegenwoordig alleen door den Priester, en wel met toestemming des Bisschops, worden verricht.

Het Acolytaat geeft de bevoegdheid om het licht te ontsteken en te dragen, en om wijn en water bij de H. Mis aan te bieden.

Vl. Het Subdiaconaat geeft de bevoegdheid, om den Diaken 887.HetSubdla­bij het H. Misoffer behulpzaam te zijn, het Epistel te zingen, het conaat.

altaarlinnen en de corporalen te wasschen, enz. Het mag niet worden toegediend vóór het een-en-twintigste

levensjaar is voleindigd. Het verplicht tot het kerkelijk brevier­gebed en tot het eeuwigdurend celibaat. Dit bestaat in de gelofte en in de kerkelijke verplichting van volmaakte en eeuwigdurende zuiverheid.

VIl. Het celibaat der Subdiakens, Diakens, Priesters en Bis- gsst Het schoppen dagteekent reeds uit de eerste eeuwen der Christen- aa ·

heid. Het werd door de Kerk ingesteld, opdat hare dienaren hierin Christus zouden navolgen, de verheven voordeelen der maagdelijkheid zouden genieten, en zich geheel en onverdeeld aan God en hunne roeping zouden kunnen wijden. (G. 11, 666.)

De psychiater Krafft-Ebing schrijft : "Het is een trek van fijne zielkundige menschenkennis, dat de Kerk hare Priesters verplicht tot het celibaat." (Psychop. Sex. bi. 15.) En zelfs Schopenhauer getuigt : "Het Protestantisme heeft, door de ascese en dezer centraalpunt, het celibaat, uit te schakelen, eigenlijk reeds de innerlijkste kern van het Christendom weggeworpen, en is, in zooverre, als een afval daarvan te beschouwen." (Die Welt als Wille. 11, bi. 705).

Celi-

VIII. De Bisschop is de gewone bedienaar van de Tonsuur, ~~:~ ~:r b;~~: de kleinere orden en het Subdiaconaat Toch kunnen deze, suur, enz.

met machtiging des Pausen, ook door een gewoon Priester worden toegediend.

§ 2. Het Priesterschap.

I. Het Priesterschap is het Sacrament, dat door de oplegging sPolo. twathis h?et • • r es ersc ap der handen en het gebed van den Bisschop aan de bedJenaren der H. Kerk macht en genade verleent, om hun ambt naar be­hooren uit te oefenen.

Page 92: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

90

!!~het~-J.~:: 11. Het Sacrament des Priesterschaps omvat de drie wijdingen schap ? van Diaken, Priester en Bisschop. Deze drie sacramenteele

wijdingen vormen slechts één Sacrament. De Bisschop ontvangt dit Sacrament in .zijn geheele volheid ; de Priester in mindere, en de Diaken weer in mindere mate.

892. De stof en de vorm. lil. De stof van dit Sacrament bestaat èn bij de Diaken- èn

bij de Priester- èn bij de Bisschopswijding in de handoplegging des Bisschops.

De vorm daarvan bestaat in de woorden, welke de Bisschop bij de handoplegging uitspreekt en waarin hij aan God voor den wijdeling de genade vraagt, dat deze zijn ambt naar behooren kunne vervullen.

Door de stof en den vorm worden deze genaden niet enkel aangeduid, maar ook werkelijk gegeven.

:le~;.e ~~~~~,~=•- IV. Christus heeft het Priesterschap ingesteld, en wel in het terschap In. Laatste A vondmaaL

1°. Hij gaf aan zijne Apostelen de macht, om brood en wijn In zijn Lichaam en Bloed te veranderen, en aldus het onbloedige Offer van het Nieuw Verbond op te dragen. Hij gaf hun de macht de zonden te vergeven. Hij gelastte hun het Doopsel toe te dienen, enz. Het opdragen nu van het Offer, en het heiligen van de leden der Kerk door het toedienen der genademiddelen, zijn priester­lijke bedieningen. Christus heeft dus het Priesterschap ingesteld.

Z'. De Apostelen stelden overal Priesters aan. (Hand. XIV, 22.) Paulus benoemde TimotheUs tot Bisschop van Ephese, Titus tot Bisschop van Creta en gelastte dezen van stad tot stad Pries­ters aan te stellen. (Tit. I, 5.) Hij vermaande Timotheüs, niemand onbedachtzaam de handen op te leggen. (I, Tim. v, 22.) Hij lt:erde, dat door de handoplegging genade wordt gegeven. (11, Tim. I, 6.) De Apostelen echter waren de getrouwe uitvoerders van Christus' wil. En niemand dan Christus kan aan een uitwendig teeken een inwendige genade verbinden. Christus moet dus het Priesterschap ingesteld hebben.

3°. De geheele Overlevering getuigt eenparig, dat Christus het Priesterschap heeft ingesteld. En het Concilie van Trente ver­klaart : "Indien iemand zegt, dat Christus door de woorden : Doet dit te mijner gedachtenis, de Apostelen niet tot Priesters heeft aangesteld, of niet heeft gewijd, opdat zij en de opvolgende Priesters zijn Lichaam en Bloed zouden opdragen ; hij zij veroor­deeld." (Sess. xx11, can. 2.)

Page 93: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

91

V. Christus heeft niet alle geloovigen, maar alleen de Apostelen st94. hls 't Pr1Ies-d 11 "d H"" ersc ap a ge-tot Priesters aangesteld. Tot e Apostelen a een zet e IJ : meen ?

"Doet dit te Mijner gedachtenis." Alleen tot de Apostelen sprak Hij : "Wier zonden gij zult vergeven, hun zijn zij vergeven ; wier zonden gij zult houden, hun zijn zij gehouden.·· En de H. Paulus vermaant : "Niemand neme zich deze eer (het Priester­schap), maar wie van God geroepen is,. evenals Aäron." (Hebr. v, 4.) Ook de Apostelen stelden bepaalde personen, niet alle ge­loovigen, tot Priesters aan, enz. Deze waarheid wordt eveneens door de Overlevering en door de leer der Kerk vastgelegd.

VI Het door Christus ingestelde Priesterschap gaat tot het 89"· •t Priester-• ' schap moet blij-einde der eeuwen, van de Apostelen op hunne opvolgers over. ven voortbe-Het Offer der Nieuwe Wet, het H. Misoffer nl., moet immers staan.

blijven voortbestaan tot het einde der tijden. Maar waar een Offer is, moet ook een Priesterschap zijn. De overige Sacramenten moeten eveneens toegediend worden, zoolang er menschen te heiligen zijn, d. i. tot het einde der wereld. Daarom stelden ook de Apostelen overal opvolgers aan, en gelastten zij dezen overal wederom opvolgers te benoemen.

VII Het Priesterschap is een waar Sacrament 89&. 't Priester-• • schap Is een 1°. De Apostelen stelden door de oplegging der handen en het sacrament.

gebed Diakenen en Priesters aan. (Hand. VI, 6 ; XIV, 22 ; 1. Tim. v, 22.) Door dit uitwendig teeken werd genade aangeduid en gegeven. De H. Paulus schrijft immers aan TimotheUs : "Verwaarloos de genade niet, die in u is, welke u door profetie bij oplegging der handen van de Priesterschap is gegeven." (I. Tim. IV, 14; zie ook 11. Tim. I, 6.) Hier is dus een uitwendig teeken, dat genade aanduidt en geeft, en dat door Christus is ingesteld. Hier is dus een Sacrament.

'1:'. De Overlevering leert dit duidelijk. De H. Augustirtus verge­lijkt het Priesterschap met het Doopsel en zegt : "Zijn beide een Sacrament, wat niemand betwijfelt, waarom zou dan het Doopsel niet en de H. Wijding wel verloren gaan ?"

3°. Het Concilie van Trente verklaart : "Dewijl uit het getuige­nis der H. Schrift, de apostolische Overlevering en de algeroeene overeenstemming der Vaderen duidelijk blijkt, dat door de H. Wijding, welke door woorden en uitwendige teekenen wordt voltrokken, genade wordt medegedeeld, mag niemand twijfelen, dat de H. Wijding werkelijk en eigenlijk één der zeven Sacramenten der H. Kerk is." (Sess. xxm, c. 3.)

Page 94: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

92

§ 3. Bedienaar eri Ontvanger van het Priesterschap.

~:!~ D:anbed~:; I. Alleen de Bisschop kan het Priesterschap toedienen. Het Priesterschap. Concilie van Trente verklaart : "Indien iemand zegt, dat de Bis­

schoppen .... geen wijdingsmacht bezitten, of dat de wijdings­macht, welke zij bezitten, hun met de Priesters gemeen is ; hij zij veroordeeld." (Sess. xxm, can. 7.) Nimmer werd ook iemand als Priester erkend, die niet door een Bisschop was gewijd.

:~:.;a~t enGel:!~ 11. Het Priesterschap kan alleen geldig worden ontvangen Prieste~chaps. door mannen, die gedoopt zijn, en die, als zij het gebruik der

rede bezitten, de meening hebben dit Sacrament te ontvangen. Voor de Bisschopswijding wordt bovendien vereischt, dat de wijdeling reeds het Priesterschap hebbe ontvangen.

:~~~;~;naar:!~ .111. Om het Priesterschap waardig te ontvangen moet men in Priesterschaps. staat van genade zijn, roeping hebben (G. 11, 670.) en voldoen

aan de voorschriften, welke de Kerk hieromtrent heeft gegeven. De Diaken moet 22, de Priester 24 jaar oud zijn. De Bisschop moet zijn 30ste levensjaar hebben voleind en minstens 5 jaar Priester zijn. De Bisschopswijding mag niet zonder machtiging van den Pa u& worden toegediend, enz.

§ 4. Uitwerkselen van het Priesterschap.

900. Vermeerde- I Het Priesterschap verleent niet alleen genaden maar ook ring van helllgm, • • . genade. verschillende machten. Het schenkt vooreerst de vermeerdermg

901. Dadelijke genade.

902. Merktee­ken.

903. Machten.

van de heiligmakende genade en daarmede van de hemelsche glorie.

11. Het geeft de bijzondere dadelijke genade, om het verheven en heilig Priesterambt naar behoorert te vervullen.

111. Het drukt een eeuwigdurend merkteeken in de ziel. Hierdoor wordt de Priester geheel bijzonder aan Christus toegewijd en aan Diens Priesterschap deelachtig gemaakt. Hierdoor wordt hij tevens, voor eeuwig, van alle anderen onderscheiden.

IV. De machten, welke het Priesterschap verleent, worden onmiddellijk van Christus verkregen, en wortelen in het eeuwig­durend merkteeken. Zij zijn bijgevolg onverliesbaar. Niemand

Page 95: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

93

kan ze den Priester ontnemen. Wèl kan de Kerk de uitoefening dezer ordesmachten verbieden. Zij doet dit echter slechts om zeer gewichtige redenen. (Suspensie.)

1°. De Diaken ontvangt de macht, om den Priester bij het op­dragen der H. Mis behulpzaam te zijn :. met verlof van den Bis­schop of den Pastoor, het Doopsel plechtig toe te dienen ; en met verlof van den Bisschop ook het Woord Gods te verkondigen.

2°. De Priester ontvangt de macht, om het H. Misoffer op te dragen ; de Sacramenten, (uitgezonderd het Priesterschap en het Vormsel) toe te dienen ; en te prediken. Met machtiging des Pausen kan hij ook het Vormsel toedienen.

3°, Dt: Bisschop ontvangt bovendien de macht, om het Priester­schap en het Vormsel toe te dienen.

V. De geloovigen zijn aan hunne Priesters, als dienaren gezanten van God, eerbied en gehoorzaamheid verschuldigd, moeten in hun levensonderhoud voorzien.

en 904. Wat zijn de geloovigen

en den Priesters verschuldigd ?

Wij behooren God vurig om waardige PriesterE te bidden ; want waardige Priesters dragen zeer veel bij tot eer van God en tot heil der zielen. De Priesterwijding geschiedt gewoonlijk op de Quatertemperdagen. (G. 11, 588.)

De H. Paulus vermaant : "Wij bidden u, broeders, dat gij hen er­kent, die onder u arbeiden en uwe oversten zijn in den Heer en u ver­manen, en dat gij hen uitnemend liefhebt om wille van hun werk." (1. Thess. v, 12, 13.)

"De Priester is de voortlevende Christus, een ander Christus. Hij, de Meester, wijlt niet langer onder ons. Hij is heengegaan tot den Vader. Maar Hij heeft de schapen zijner kudde niet geheel verlaten. "Zie, zoo verzekerde Hij bij zijn heengaan, Ik ben met u alle dagen tot het einde der wereld." Hij blijft, en wel op tweevoudige wijze: persoonlijk, maar onzichtbaar in het Tabernakel; onpersoonlijk, maar zichtbaar in de door Hem gestelde plaatsvervangers, in zijne Apostelen en hunne op­volgers, de Bisschoppen en de Priesters. In het katholiel<e Priesterdom leeft en werkt onze Heer voort, al de eeuwen door. Evenals weleer, ver­zamelt Hij immer weder de volksscharen om zich heen, leert Hij in den tempel, op de groene heuvelklingen, aan den meeroever, aan de jacobsbron, in huis en langs de wegen. Hij roept de lieve kleinen, en zij komen heden als voorheen, en blikken met schitteroogen tot Hem op, vol vertrouwen en liefde. Hij troost de weduwe, die haren zoon, de zusters, die haren broeder beweenen; Hij staat aan de legerstede der kranken met dezelfde zalvende bemoediging: "Mijn zoon, mijne dochter, wees getroost !" Hij gaat voort, immer voort om het afge­doolde schaap te zoeken en het op zijn trouwe herderschouders weder­om terug te dragen naar den stal ; Hij sluit met jubelende blijheid den terugkeerenden verloren zoon in zijne vaderarmen ; Hij steekt der wegzinkende zondares de reddende hand toe, en heft haar omhoog uit

Page 96: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

906. Wat Is het Huwelijk?

94

den afgrond der schande ; Hij gaat om door de landen, weldaden sprei­dend als voorheen. ledere trek van zijn leven herhaalt zich volkomen en getrouw, immer en overal, waar de katholieke Priesterschap, in plichtgetrouw ijveren, de zending des Meesters voortdraagt aoor de eeuwen. Zóó is het en zóó moet het ook zijn. Want aldus is de wil en de verordening onzes Heeren. Hij stelde werkelijk zichtbare plaats­vervangers aan, om aldus zijn werk voort te zetten in de wereld. Daar­om vereenzelvigt Hij zich geheel en al met zijne leerlingen en mede­arbeiders. Zij zijn zijne "Vrienden", zijne "Broeders", zijne "Gezellen", met wie Hij alles gemeen heeft. Hij deelt met hen zijne zending : "Zoo­als de vader Mij gezonden heeft, zóó zend ik u" ; zijne machten : "Doet dit te mijner gedachtenis." "Ontvangt den Heiligen Geest, wier zonden gij zult vergeven, hun worden zij vergeven" ; zijn gezag: "Wie u hoort, hoort Mij, wie u versmaadt, versmaadt Mij" ; zijn lijden en vervolging : "De knecht is niet beter dan zijn Heer. Indien ze Mij vervolgd hebben, zoo zullen zij ook u vervolgen." "De leerling is niet boven den Meester .... Indien zij den vader des huisgezins als Beëlzebub hebben geschol­den, hoeveel te meer zijne huisgenooten"; zijne successen: "Indien zij mijn woord onderhouden hebben, zullen zij ook uw woord onder­houden" ; eindelijk ooi< zijne titels. Zij moeten verlossers zijn. "Wat gij op aarde ontbonden zult hebben, zal ook in den hemel ontbonden zijn." Zij moeten goede herders zijn. "Weidt mijne lammeren, weidt mijne schapen." Zij moeten het licht zijn der wereld. "Gij zijt het licht der wereld." Zij moeten leeraars zijn. "Gaat en leert." Zijn voorbeeld is hun groote levenswet: "Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat, zooals Ik gedaan heb, ook gij zoudt doen." Zijne tegenwoordigheid is hun troost: "Ik zal bij u blijven." Zijne heerlijkheid is hun loon : "Ik ga u eene woning bereiden." In alles geldt: "Al het mijne is het uwe." (Huonder S.j. Zu Füszen des Meisters. bi. 1-4.)

HOOFDSTUK IX.

Het Huwelijk.

§ 1. lnsteiUng en Uitwendig Teeken van het Huwelijk.

I. Het Huwelijk is eene overeenkomst, waardoor man en vrouw zich wederzijds tot echtgenouten verbinden.

God zelf heeft het Huwelijk ingesteld in het aardsch paradijs. Vóór de komst van Christus was het Huwelijk echter geen Sacra­ment. Christus heeft het tot een Sacrament verheven. Wanneer? Dit valt niet met zekerheid te zeggen. Volgens sommigen deed Hij dit op de bruiloft van Kana; volgens anderen, toen Hij het Huwelijk in zijn oorspronkelijke onverbreekbaarheid herstelde (Mt. XIX.), of in de dagen na zijne verrijzenis.

Wij spreken in 't vervolg alleen over het Sacrament des Huwelijks.

Page 97: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

95

11. Het Huwelijk is het Sacrament, waardoor man en vrouw :::S::~t~~~:t zich tot echtgenooten verbinden, en genade ontvangen, om de HuweliJks ?

plichten van den huwelijken staat naar behooren te vervullen. Het uitwendig teeken van het Sacrament des Huwelijks bestaat in de woorden of in de andere waarneembare teekenen, waardoor de huwenden zich tot echtgenooten verbinden.

lil. Het christelijk Huwelijk is een Sacrament. Dit blijkt uit r3~· :ete!!.'7!: den brief van den Apostel Paulus aan de Ephesiërs (v, 22-33.), uit crament. de Overlevering en de leer der Kerk, Tertulliaan, Paus Leo de Groote, de H. Ambrosius, de H. Augustinus, enz. noemen het Huwelijk een Sacrament. Paus Leo XIII schrijft: "Tot de leer der Apostelen behoort, ~at de H. Vaders, de Concilies en de Overlevering der gansche Kerk altijd hebben verkondigd, dat nl. Onze Heer Christus het Huwelijk tot de waardigheid van een Sacrament beeft ve11heven." (Arcanum. § Verurn quae.) En het Concilie van Trente verklaart : "Indien iemand zegt, dat het Huwelijk niet waarlijk en eigenlijk een der zeven Sacramenten is van de Evangelische Wet, die door Christus zijn ingesteld .... ; hij zij veroordeeld." (Sess. xx1v, can. 1.)

IV. Het Huwelijk der Chrislenen is altijd een Sacrament. ~f:·1!1~t:i'u!':~ Christus heeft immers de huwelijksverbintenis zelf tot een Sacra- sacrament? ment verheven. D. w. z. Hij heeft de huwelijksverbintenis zelf gesteld tot het uitwendige teeken, waardoor de genade wordt aangeduid en gegeven. De huwelijksverbintenis der gedoopten valt dus, naar Christus' instelling, niet van het Sacrament te scheiden. Hieruit volgt, dat een geldige of ongeldige huwelijks-verbintenis, onder gedoopten, ook immer een geldig of ongeldig Sacrament is ; en dat omgekeerd, een geldig of ongeldig Sacra-ment ook immer een geldig of ongeldig huwelijk is.

V. Het christelijk Huwelijk is, als iets heiligs in zich zelf, r3t v::lt Ho':t~:; maar vooral als Sacrament geheel en uitsluitend aan de rechts- de rechtsmacht macht der Kerk onderworpen. De Kerk alleen heeft de macht, der Kerk.

om beletselen, die het Huwelijk ongeldig of ongeoorloofd maken, in te stellen. De staat bezit alleen de bevoegdheid, om de burger-lijke gevolgen des Huwelijks door zijne wetgeving te regelen en te bepalen. (G. 1, 139-147.)

"Christus, die het Huwelijk tot zoo hooge voortreffelijkheid heeft vernieuwd, heeft de tucht daarvan geheel aan de l(erk toevertrouwd en aanbevolen. ·oe l(erk nu heeft deze macht altijd en overal uitge-

Page 98: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

910. Oe bedJe-naren.

96

oefend, als eene haar eigene macht, als eene macht, die zij niet door de bewilliging der menschen, maar door den wil van haar goddelijken Stichter heeft verkregen ....

"Dewijl het Huwelijk, reeds uit eigen aard en natuur, iets heiligs is, behoort het bestuurd en geregeld te worden, niet door de macht der vorsten, maar door het goddelijk gezag der Kerk, die alleen het leerambt der heilige dingen bezit. Wij moeten echter vervolgens vooral letten op de waardigheid van het Sacrament, waardoor de Huwelijken der Christenen veruit het verhevenst zijn geworden. Krachtens den wil van Christus, kan en moet alleen de Kerk bepalingen en regelingen omtrent de Sacramenten vaststellen. 't Zou zelfs volstrekt ongerijmd zijn, ook slechts een gedeelte dezer macht op de wereldlijke bestuurders te willen overdragen. Van groot gewicht en gezag is hier ook de ge­schiedenis. Zij leert ons allerduidelijkst, dat de Kerk de wetgevende en rechterlijke macht, waarover wij spreken, immer vrij en bestendig heeft uitgeoefend, ook in die tijden, waarvan het onzinnig en dwaas wu zijn te beweren, dat zij dit met toestemming of met oogluikende toe­lating van de staatsoversten zoude hebben gedaan. Wat zou het im­mers ongelooflijk en onzinnig zijn, te beweren, dat Christus, de Heer, de ingewortelde gewoonte der polygamie en der verstooting zou heb­ben veroordeeld, krachtens eene machtiging, welke Hij van den land­voogd van het wingewest of van den vorst der Joden zou hebben ont­vangen, en dat insgelijks de Apostel Paulus de echtscheidingen en de bloedschendige huwelijken zou hebben veroordeeld met toelating of stilzwijgende machtiging van een Tiberius, een Caligula of een Nero I" (Leo XIII, Arcanum§ Christus igitur, etc.)

§ 2. Bedienaar, Ontvanger en Ceremoniën des Huwelijks.

I. De bedienaren van het Sacrament des Huwelijks zijn de huwenden zelf. Christus heeft immers, zooals reeds gezegd werd, de huwelijksverbintenis zelf tot Sacrament verheven. Maar deze huwelijksverbintenis wordt door de huwenden gesloten. Door hen wordt dus ook het Sacrament des Huwelijks voltrokken. De Priester is de bedienaar der huwelijksplechtigheden en de getuige van het aangaan des Huwelijks.

911. 't Geldig II. Om het Sacrament des Huwelijks geldig te ontvangen, ontvangen.

moet men : a. gedoopt zijn. Ongedoopten kunnen wel een geldige echtverbintenis sluiten, maar hun Huwelijk is geen Sacrament. Het kan dit ook niet zijn. Immers vóór het Doopsel is het on­mogelijk eenig Sacrament te ontvangen.

b. Men moet de meening hebben, om dit Sacrament te vol­trekken en te ontvangen. Door deze meening uit te sluiten, zou men, zoowel de huwelijksverbintenis als het Sacrament, ongeldig maken.

Page 99: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

97

c. Men moet het gebruik der rede bezitten. Zonder deze kan men immers geen verbintenis, dus ook geen Huwelijk sluiten.

d. Er moeten geen beletselen bestaan, welke krachtens de goddelijke of kerkelijke wetten, het Huwelijk ongeldig maken.

111. Om het Huwelijk waardig te ontvangen moet men : 91~. 't Waardie

a. in staat zijn van genade. Wie dit Sacrament in doodzonde on vaneen.

ontvangt, maakt zich aan heiligschennis schuldig. b. Er moet geen beletsel bestaan, dat het Huwelijk ongeoor­

loofd maakt.

IV. Het Huwelij"k kan niet geldig worden aangegaan : 913. Welke be­letselen maken

1°. Met niet-gedoopten. 't HuweliJk on-

20. Met gehuwden. Door de burgerlijke echtscheiding wordt geldig 1

het Huwelijk niet ontbonden. 3°. Met bloedverwanten en aangehuwden in de verboden

graden. Men onderscheidt bloedverwantschap en aanverwantschap in de

rechte lijn en in de zijlijn. Bloedverwantschap in de rechte lijn bestaat tusschen grootouders,

ouders, kinderen, kleinkinderen en zoo opklimmend en afdalend verder. Alle andere bloedverwantschap is bloedverwantschap in de zijlijn. Deze bestaat dus tusschen broeders, zusters, neven, nichten, enz. De graden der bloedverwantschap worden, volgens het kerkelijk recht, berekend naar het aantal geboorten, waardoor in de rechte lijn twee personen van elkander, en waardoor in de zijlijn de verste van twee bloedverwanten van den gemeenschappelijken stam is gescheiden. Zóó zijn ouders en kinderen bloedverwanten in den eersten graad der rechte lijn ; broeders en zusters in den eersten graad der zijlijn ; neven en nichten in den tweeden graad der zijlijn ; achter­nev~.;n en achternichten in den derden graad der zijlijn ; ooms en nichten in den tweeden graad der zijlijn, enz.

Het huwelijk nu is tusschen bloedverwanten ongeldig in alle graden van de rechte lijn. en in den eersten, tweeden en derden graad der zijlijn.

Aanverwantschap ontstaat door ieder geldig Huwelijk. Zij bestaat tusschen den echtgenoot en de bloedverwanten zijner echtgenoote, en wel in denzelfden graad en dezelfde lijn, waarin dezen, bloed­verwanten van zijne echtgenoote zijn. Zij bestaat op gelijke wijze tusschen de echtgenoote en de bloedverwanten van den echtgenoot. Zij bestaat echter niet tusschen de wederzijdsche bloedverwanten der echtgenooten. Aanverwanten van den echtgenoot zijn dus : in den eersten graad der rechte lijn, de ouders en voorkinderen ; in den eersten graad der zijlijn, de broeders en zusters ; in den tweeden graad der zijlijn, de neven en nichten zijner echtgenoote, enz.

Het Huwelijk nu is tusschen aanverwanten ongeldig in alle graden der rechte lijn, en in den eersten en tweeden graad der zijlijn.

7

Page 100: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

98

4°. Met degenen, aan wie men door het Doopsel geestelijk ver­want geworden is. Hierdoor wordt het Huwelijk tusschen den doopeling eenerzijds, en den dooper, peter en meter anderzijds ongeldig.

:!:;.:e~ouu!!~ V. Om geldig te zijn, _moet het Huwelij_k gesloten worden voor liJk gesloten den Pastoor der parochie of voor een Pnester door dien Pastoor worden 1 gemachtigd, en voor twee getuigen.

Het moet, om geoorloofd te zijn, worden aangegaan in de pa­rochie, waar één der huwenden metterwoon is gevestigd of minstens dertig dagen heeft gewoond, enz. Het behoort, indien het goedschiks kan, te worden aangegaan in de parochie der bruid. Het mag echter, met toestemming van den Pastoor van een der huwenden, ook in een andere parochie worden aangegaan.

Geldige getuigen zijn alleen degenen, die het gebruik der rede bezitten. Zij moeten ook werkelijk getuigen zijn, d.w.z. zij moeten de sluiting des Huwelijks op eenige wijze waarnemen. 't Is niet geoorloofd andersdenkenden als getuigen toe te laten.

~t6.'t1g:mengd Vl. Het voornaamste beletsel, dat het Huwelijk ongeoorloofd uwe · maakt, is het verschil van godsdienst tusschen een katholiek

en een gedoopt protestant of schismatiek. Men noemt dit : een gemengd Huwelijk. Voor de geldigheid, zie vorig N. 914.

916. waarom Is VII. Het gemengd Huweli ik wordt zoo streng door de H Kerk 't gemengd Hu- " · wel~ ongeoor- afgekeurd en verboden : lood 1 1°. Omdat het verschil van godsdienst tusschen de gehuwden

meestal een beletsel is voor het huiselijk geluk. 2°. Omdat door zulk Huwelijk de katholieke man of vrouw

in gevaar komt het geloof te verliezen of daarin onverschillig te worden.

3°. Omdat het 'zeer moeilijk is in zulk Huwelijk de kinderen katholiek op te voeden.

Leo xm waarschuwt zoo ernstig mogelijk tegen de gemeng~e Huwelijken. Hij schriift : "Zij leiden tot ongeoorloofde gemeenschap in godsdienstzaken ; zij scheppen een gevaar voor den godsdienst van den katholieken echtgenoot ; zij zijn een beletsel voor de goede op­voeding der kinderen, en voeren er dikwijt, toe, dat men, met voor­bijzien van wat waar en valsch is, alle godsdiensten voor even goed gaat houden. . . . 't Is bovendien bezwaarlijk te verwachten, dat de gemoederen, die in den godsdienst verschillen, iu het overige eensgezind zullen wezen." (Arcanum, § Illud enim.)

Zelfs de Prot. Hase schrijft : "Het is gewetenszaak, dat beide

Page 101: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

99

Kerken voor gemengde Huwelijken waarschuwen, want immer zal de verschillende kerkelijkheid, en des te meer naar gelang zij levendiger is, daarover een donkere schaduw werpen." (Pol. bi. 448.) En de Prot. Tschackert zegt : "Ook wij Evangelischen waarschuwen voor het aangaan van gemengde Huwelijken, want het geloof der Evan­gelische partij loopt gevaar ; het echtelijk geluk zelf staat op het spel, als de echtgenooten in den godsdienst niet geheel één zijn, en voor de opvoeding der kinderen ontbreekt het juiste doel." (Pol. bi. 341.)

VIII. Het Huwelij"k mag ook niet buiten weten of tegen den 91_7. De toestem-. . . mmg derOud en,

redelijken Wil der Ouders worden aangegaan. De Ouders zijn echter enz.

verplicht, in deze het waar geluk hunner kinderen te behartigen. (G. 11, 499, 502.)

De huwenden moeten bovendien genoegzaam in den gods­dienst en in de plichten van den huwelijken staat zijn onderwezen en den nooddoop kunnen toedienen.

IX. Om ongeldige en ongeoorloofde Huwelijken te voorkomen, 91S.De Roepen.

heeft de Kerk voorgeschreven, dat het Huwelijk, op drie achter-eenvolgende Zondagen of verplichte Feestdagen, onder de H. Mis of een andere druk bezochte godsdienstoefening, door den Pastoor der huwenden moet afgekondigd worden. Het Huwelijk mag, tenzij men een billijke reden hebbe om dit eerder te doen, eerst drie dagen na de laatste afkondiging worden voltrokken.

De geloovigen zijn verplicht de hun bekende huwelijksbelet­selen bijtijds aan den Pastoor kenbaar te maken.

X. De beste voorbereiding tot een gelukkig Huwelijk is : 1°. Een kuisch en deugdzaam leven. 1°. Eene eerbare, niet te langdurige verkeering, begonnen

toestemming der Ouders.

919. De voorbe­reiding tot een

t Huwelijk. me

3°. Het gebed en het dikwijls ontvangen der H. Sacramenten.

XI. De sluiting des Huwelijks geschiedt op de volgende wijze. 920. De sluiting De Pastoor besproeit Bruidegom en Bruid, die op eenigen afstand des HuweliJks.

van het altaar of vóór het priesterkoor zijn nedergeknield, en naast welken de getuigen hebben plaats genomen, met wijwater en zegt : God besproeie u met den dauw zijner genade ten eeuwigen leven. Daar­na zegt hij tot den Bruidegom : N. wilt gijN. hier tegenwoordig, nemen tot uwe wettige huisvrouw, volgens net gebruik van onze Moeder de H. Kerk? Oe Bruidegom antwoordt : ja, ik wil. Daarna vraagt de Pastoor aan de Bruid : N. wil gijN. hier tegenwoordig, nemen tot uwen wettigen man, volgens het gebruik van onze Moeder de H. Kerk ? Oe Bruid antwoordt: ja, ik wil. Dan gelast de Pastoor, dat zij elkander di rechterhand geven, en zegt : Ik verbind u in het Huwelijk, in den Naam des Vaders t en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen.

Page 102: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

100

De Pastoor keert zich naar het altaar en zegent den ring. y. Onze hulp is i!. den Naam des Heeren. ~· Die hemel en aarde ge-

maakt /leeft. y. Heer, verhoor mijn gebed. ~. En mijn geroep kome tot U. y. De Heer zij met u.~. En met uwen geest. Laat ons bidden. Zegen t Heer dezen ring, dien wij in uwen Naam

zegenen t opdat zij, die hem draagt, ongerepte trouw voor haar Bruide­gom beware, in den vrede èn in uwen wil volharde, en altijd in onder­linge liefde leve. Door Christus onzen Heer.~. Amen.

De Pastoor besprenkelt den ring met wijwater, keert zich tot het bruidspaar en geeft den ring aan den Bruidegom. Deze steekt dien aan de linkerhand der Bruid, terwijl de Pastoor zegt: In den naam des Vaders t en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen.

y. Bevestig dit, o God, wat Gij in ons hebt uitgewerkt. ~. Van uit uwen heiligen tempel, die in Jeruzalem is. Heer, ontferm U onzer. Christus ontferm U onzer. Heer, ontferm U

onzer. Onze Vader, (in stilte) y. En leid ons niet in bekoring. ~. Maar verlos ons van den kwade. y. Maak uwe dienaars zalig.~· Mijn God, die op U hopen. y. Wees hun, Heer, een sterke toren.~. Tegen den vijand. y, Heer, verhoor mijn gebed.~. En mijn geroep kome tot U. y. De Heer zij met u.~. En met uwen geest. Laat ons bidden. Zie neder, bidden wij Heer, op deze uwe dienaren,

en sta de inzetting welwillend bij, waardoor gij het voortleven van het menschelijk geslacht hebt geordend, opdat zij, die door U vereenigd zijn, door uwe hulp zalig. worden. Door Christus onzen Heer. ~. Amen.

921. Het Bur- XII. Het Burgerlijk Huwelijk is het Huwelijk, dat wordt aange­gertiJk Huwe- gaan voor den ambtenaar van den Burgerlijken stand. Het Rurger­IIJk. lijk Huwelijk tusschen Katholieken is geen geldig Huwelijk. Ook

t22. De plich­ten du gehuw­den.

het gemengd Huwelijk, dat alleen Burgerlijk wordt aangegaan, is een ongeldig Huwelijk. De Katholieke gehuwden zijn echter verplicht ook het Burgerlijk Huwelijk te sluiten.

§ 3. Verplichtingen en Uitwerkselen des Huwelijks.

I. De plichten der gehuwden zijn : 1°. In liefde en huwelijkstrouw samen te leven. 2°. Elkander te helpen, om heilig te leven. 3°. Hunne kinderen christelijk op te voeden.

:!.!no:e~l~e': 11. Het Sacrament des Huwelijks geeft vermeerdering van de t!Jks. w heiligmakende genade, van de goddelijke en zedelijke deugden,

vooral van liefde, godsvrucht, trouw en geduld ; van de gaven des Heiligen Geestes en van de eeuwige glorie.

Het schenkt de ·bijzondere dadelijke genade, om de plichten van den huwelijken staat naar behooren te vervullen.

Page 103: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

101

111. Het Huwelijk wordt alleen door den dood ontbonden. ~f:cib~:rh~~;nt­Christus leerde dit duidelijk. De Pharizeërs kwamen tot Hem, des HuweliJks.

om Hem te beproeven. Zij vroegen : "Mag iemand zijne vrouw verstooten om iedere reden ?" Hij antwoordde : Hebt gij niet gelezen, dat Hij, die den mensch maakte van den beginne, hen man en vrouw maakte, en gezegd heeft : Daarom zal een mensch vader en moeder verlaten en zijne vrouw aanhangen, en zij zullen twee tot één vleesch zijn ? Zoo zijn zij dan niet meer twee, maar één vleesch. Wat God dan verbonden heeft, dat scheide de mensch niet." (Mt. XIX, 3-6.) Christus zeide vervolgens : "Al wie zijne vrouw verstoot, en eene andere huwt, doet overspel tegen haar. En indien eene vrouw haar man verstoot, en een anderen huwt, doet zij overspel." (Me. x, 11, 12.) En de H. Paulus leert: "Aan hen, die gehuwd zijn, gebied niet ik, maar de Heer, dat de vrouw niet scheide van den man ; en in geval zij mocht gescheiden zijn, dat zij ongehuwd blijve of zich met haar man verzoene. Ook de man verlate de vrouw niet." (1. Cor. VII, 10, lt.)

De echtscheiding voor de Burgerlijke wet ontbindt dus het Huwelijk niet.

Leo xm wijst op de verderfelijke gevolgen der door God ver­boden echtscheiding : "Zij maakt de echtverbintenis onstandvastig, verzwakt de wederkeerige liefde, leidt tot ontrouw, benadeelt de ver­zorging en de opvoeding der kinderen, voert tot ontbinding der huis­gezinnen, strooit zaden van tweedracht tusschen de families, en vernedert en verlaagt de waardigheid der vrouw". . . . . . (Arcanum. S At vero.)

HOOFDSTUK X.

De Sacramentaliën.

I. De Sacramentaliën zijn uitwendige teekenen die door de :!~;a~~;ai~~? Kerk zijn ingesteld, om van God geestelijke en tijdelijke gunsten te verkrijgen. Zij worden Sacramentaliën genoemd, omdat zij, als uitwendige teekenen, die zegeningen van God vermogen te verwerven, eenige gelijkheid met de Sacramenten vertoonen.

Zij verschillen echter van de Sacramenten in zeer vele op­zichten.

a. De Sacramenten zijn door Chrhtus ingesteld ; de Sacra­mentaliën door de Kerk

b. De Sacramenten schenken heiligmakende genade. bijzondere

Page 104: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

102

dadelijke genaden, en in sommige gevallen ook een merkteeken, en wel door de eigen werkdadigheid, die zij van Christus ont­vingen. De sacramentaliën ontleenen daarentegen haar kracht aan het gebed der Kerk. En zij kunnen alleen dadelijke genaden en tijdelijke gunsten verkrijgen.

c. De. Sacramenten hebben onfeilbaar zeker hunne uitwerking, indien zij met de vereischte gesteltenissen worden ontvangen. De uitwerking echter der Sacramentaliën is niet onfeilbaar, enz.

920. Vercleellng. 11. De voornaamste Sacramentaliën zijn : 1°. De exorcismen of duivelbezweringen, waardoor personer

en zaken aan den invloed van den boazen geest worden ont­trokken Christus deelde deze macht mede aan zijne Apostelen. Hij gelastte hun : "Drijft de booze geesten uit." (Mt. x, 8.) En de Apostelen gehoorzaamden aan zijn woord, en "dreven veel booze geesten uit." (Me. VI, 13.)

2°. De zegeningen en wijdingen. Deze worden in toeheiligende en zegen-afsmeekende onderscheiden.

A. Door de toeheiligende zegeningen en wijdingen worden personen en zaken zóó aan God toegewijd, dat zij daardoor werkelijk godgewijde personen en heilige zaken worden. Zóó wijdt de Kerk abten, subdiakens, kloosterzusters, enz. Zóó wijdt zij ook zaken, die tot een godsdienstig gebruik bestemd zijn, als kerken, altaren, liturgische vaten en gewaden, enz.

Door deze toeheiligende zegeningen wijdt de Kerk ook voor­werpen, als middelen, om Gods zegen te verkrijgen. Zóó wijdt zij bijv. kaarsen op Maria-Lichtmis, asch op Asschewoensdag, palmen op Palmzondag, water op Paasch- en Pinksterzaterdag en op de Zondagen, enz. Zó6 wijdt zij ook beelden, medaljes, rozenkransen, enz. Zij smeekt daarbij Gods zegen af over allen, die deze voorwerpen godvruchtig zullen gebruiken.

B. De Kerk zegent ook personen en zaken, om daarover Gods zegening af te smeeken, zonder deze personen of zaken tevens aan God toe te heiligen. Zóó verleent de Paus zelf of door anderen zijn pauselijken zegen ; zóó zegent de Priester de geloovigen in de H. Mis, enz. Zóó zegent de Kerk ook huizen, scholen, vruchten, enz. (Vergelijk Mt. XIV, 19 ; x, 12 ; Me. x, 16; Lc. XXIV, 50.)

t27.Voorcleelen. 111. De voordeeten der Sacramentaliën zijn veelvuldig. Zij ver-krijgen, om het gebed der Kerk en om de goede gesteltenissen van wie ze ontvangen, vele genaden van bijstand ; vergiffenis

Page 105: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

103

van dagelijksche zonden, waarover men berouw heeft ; kwijtschel­ding van tijdelijke straffen van reeds vergeven zonden ; zij ver­drijven den Satan met al zijn boozen toeleg ; zij behoeden voor tijdelijke rampen, als ziekte, enz.

Niet elke Sacramentalie geeft echter al deze voordeelen, maar slechts die, waartoe zij door de Kerk bestemd werd.

IV. Men behoort de Sacramentaliën met oprechte godsvrucht 928. Gebruik.

en groot vertrouwen te gebruiken. Men zorge echter ook hierin alle bijgeloovigheid te vermijden ! Men kenne dus aan de Sacra-mentaliën geen andere of grootere kracht toe, dan zij werkelijk uit de instelling der Kerk bezitten.

HOOFDSTUK XI.

De Liturgie.

I De liturgie is de openbare eeredienst der Kerk (G II 447) 929. Wat •• de ' · · · ' · liturgie ?

Zij werd gedeelt~lijk door Christus en gedeeltelijk door de H. Kerk ingesteld. 't Middenpunt der liturgie is het H. Misoffer. Zij omvat echter ook de H. Sacramenten, de Sacramentaliën, de kerkelijke oefeningen en gebeden, en alles wat door de Kerk, met betrekking tot haar eeredienst, werd voorgeschreven en verordend.

11. De liturgie wordt, naar het Kerkdeel, waarin zij wordt of werd 930. De Ooster-gebruikt, in Oostersche en Westersche liturgie onderscheiden. !~~= t~t::1!er·

Tot den Oostersehen Ritus behooren : de liturgie van den H. Jacobus · of van Jeruzalem ; de liturgie van den H. Marcus of van Alexandrië; de liturgie van den H. Joannes Chrysostomus of van Constantinopel ; de liturgie van den H. Basilius ; de liturgie der Armeniërs ; de liturgie der Nestorlanen ; en de liturgie der Maronieten.

Tot den Westersehen Ritus behooren: de Romeinsche liturgie (deze wordt algemeen in de Westersche Kerk gevolgd); de Ambrosiaansche liturgie (deze is nog slechts te Milaan in gebruik); de Gallicaansche liturgie (deze wordt nog gedeeltelijk gevolgd door de Carmelieten, de Dominicanen en de Carthuizers) ; de Gothische of Mozarabische liturgie (deze wordt nog alleen in zeven kerken van Toledo, in Spanje, onderhouden.)

In 't vervolg wordt alleen over de Romeinsche liturgie gesproken.

111. De openbare eeredienst der Kerk wordt bepaald en geregeld 931. De lltur­door hare officieele liturgische boeken. Deze zijn : het Pontificaal, glsche boeken. het Caeremoniaal der Bisschoppen, het Rituaal, het Missaal of Misboek, het Brevier of Getijdenboek en het MartyrologiUm.

Page 106: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

104

nz. Waartoe IV. Men onderscheidt in de liturgie : liturgische vormen (het woord, dienen de Cere- de muziek en de handeling), zaken, plaatsen en tijden. monll!n, enz. 1 Deze alle dienen a. om God een waardige hulde te bieden ; b. om de

godsvrucht der geloovigen op te wekken, te leiden en te voeden ; c. om de beteekenis en de uitwerking van het H. Misoffer, van de H. Sacramenten, enz. duidelijker voor oogen te stellen.

Het Concilie van Trente zegt omtrent de plechtigheden der H. Mis : "Dewijl de menschelijke natuur zoodanig is, dat zij zich, zonder uitwendige hulpmiddelen, moeilijk tot de beschouwing der goddelijke dingen kan verheffen, heeft onze Moeder de H. Kerk.. . . . . . uit de apostolische overlevering vele gebruiken en ceremoniën overge-nomen ...... opdat de luister van dit zoo groote Sacrificie daardoor zou worden verhoogd, en opdat de geloovigen, door deze zichtbare teekenen van godsdienst en vroomheid, zouden opgewekt worden tot de beschouwing van de allerverhevenste dingen, die in dit Sacrificie zijn verborgen" ...... "De H. Mis bevat een groote onder-richting voor het geloovige volk." (Sess. xxn, c. 8. De Sacrif. Missae.)

na. Lltufllache V. De Kerk bedient zich bij haar eeredienst van doode talen. Hier­taal. door verstaat men talen, die niet meer door een l~end volk worden

gesproken.

884. Waarom doode talen?

De liturgische taal der Westersche Kerk is het Latijn. De liturgische talen der Oostersche Kerk zijn het Grieksch, het Koptisch, het Syrisch, het Armenisch, het Arabisch, enz.

Vl •. De Kerk gebruikt doode talen bij haar eeredienst : 1°. Omdat de levende talen aan voortdurende verandering onder­

hevig zijn. Dit zou dus ook een voortdurende wijziging der liturgische gebeden noodzakelijk maken.

2°. Om de eenheid van den eeredienst te bevorderen en de eenheid des geloofs duidelijker naar buiten te doen blijken.

3". Om haar eerbied te toonen voor de christelijke oudheid, die ook in deze talen haar heilige geheimen vierde en de leer van Christus verkondigde.

886. Nadeellg VJI. Er is aan 't gebruik van doode talen geen werkelijk nadeel voor de geloo- voor de geloovigen verbonden. Immers, vooreerst kunnen de ge­vlaen' loovigen de liturgische gebeden gemakkelijk in vertalingen volgen

Vervolgens worden deze gebeden voortdurend in onderricht en preek verklaard. (Conc. Trid. Sess. xx11, c. 8 De Sacrif. Missae.) Ten derde zou, ook bij gebruik van levende talen, de Priester toch slechts door zeer weinigen in de meeste onzer kerken kunnen worden verstaan. En eindelijk, de geloovigen kunnen gedurende de godsdienstoefeningen ook op andere wijze bidden en hun hart tot God verheffen.

986. Lltufllache VIII. De liturgische, kerkelijke of gewijde muziek dient vooreerst, muziek. om de plechtigheid van den eeredienst te verhoogen en daardoor

aan God een waardige hulde te bieden ; en vervolgens, om de geloo­vigen te stichten en tot heiliger gevoelens op te wekken, door aan den liturgischen tekst grooter uitdrukking te geven.

De eigen, meest liturgische zang der Kerk is het Gregoriaansch.

Page 107: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

105

Deze zang wordt aldus genoemd naar Paus Gregorîus den Grooten, (590-604) die de invoering daarvan zoo krachtig mogelijk bevorderde. Ook het gebruik van meerstemmige muziek is,. voorzoover deze aan de liturgische eischen · voldoet, uitdrukkelijk door de Kerk goed­gekeurd.

IX. Alle liturgische handelingen hebben haar eigen, zinnebeeldige 937. Liturgische beteekenis. Zóó is bijv. het staan, bij de geloovigen een teeken van handelingen. eerbied ; bij den Priester een teeken van gezag en van middelaar-schap tusschen God en de menschen. Het zitten is een teeken van rechtsmacht en waardigheid. Het knielen en buigen is een teeken van aanbidding of eerbied, van schuldbewustheid of dringend smeeken. Het opslaan der oogen beteekent, dat wij bidden tot God, die in den hemel is, en dat wij ons gebed met eerbied en aandacht moeten ver-richten. Het opheffen en uitstrekken der handen beteekent een drin-gend smeeken en een richten der aandacht op God. Het openvouwen der handen is eene uitnoodiging tot medebidden of een afsmeeken van Gods zegen. Het opleggen der handen beteekent een heiligen en toewijden aan God van personen en zaken ; een overdragen van machten, zooals bij de H. Wijdingen ; een mededeelen van den Hei-ligen Geest, zooals bij het H. Vormsel; of een verleenen van bijzondere zegeningen, zooals bij de gebeden voor de zieken. Het kloppen op de borst is eene betuiging van schuldbewustheid en van werkdadig berouw. Het wasschen der handen is een vermaning tot, en een bede om zielereinheid. Het maken van het kruisteeken herinnert ons aan Christus' verlossenden kruisdood, beduidt eene zegening van per-sonen of zaken, of eene bezwering des duivels. (G. 11, 620.)

X. Tot de liturgische voorwerpen behooren de kaars, de wierook, het 938. Litureiache water, het zout en de olie. voorwerpen.

De kaars is een zinnebeeld van Christus, die .,het licht is der wereld" (Jo. vm, 12); van de Apostelen en de Evangelische arbeiders, die door Christus het licht der wereld genoemd worden (Mt. v, 14.) · van de geloovigen, wier licht schijnen moet voor de menschen (Mt. v, 16.); van het rijk der genade, waartoe wij door God uit de duisternis zijn geroepen. (1. Petr. 11, 9.)

Het branden van wierook is een daad van aanbidding, b.v. bif de bewierooking van het H. Sacrament, ofwel een betuiging van eerbied, zooals bij het bewierooken van personen en zaken. De wierook is tevens een beeld van het gebed, dat ook als een zoete geurten hemel stijgt.

Het wijwater wordt gebruikt, om personen en zaken te zegenen ; om den boozen geest te verdrijven ; om ziekten of andere rampen af te weren, enz.

Het zout is een zinnebeeld van de bovennatuurlijke wijsheid, die de ziel voor bederf, d. i. voor dwaling en zonde, moet bewaren.

De olie wordt gebruikt tot zalving van personen en zaken.

XI. Liturgische, gewijde of heilige vaten zijn : 939. Liturgische De monstrans, een meestal gouden of zilveren, rijk versierd vaat- vaten,

werk, dat dient om de H. Hostie zichtbaar uit te stellen. De ciborie, een meestal gouden of zilveren, kunstig bewerkte, groote

Page 108: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

940. Liturgische 1ewaden.

106

kelk, waarin de H. Hosties voor de Communie, der geloovigen worden bewaard.

De kelk, een gewoonlijk gouden of verguld zilveren drinkbeker, die in de H. Mis wordt gebruikt. Bij den kelk behooren : de pateen, een gouden of verguld-zilveren schaaltje, dat voor de Hostie wordt gebruikt ; het lepeltje, waarmede een weinig water in den wijn wordt gemengd ; het kelkdoekje, een lange, saamgevouwen strook linnen, waarmede de Priester den kelk reinigt en de vingers en lippen af­droogt ; de palla, een vierkant, stijf stukje linnen, dat dient om onder de H. Mis den kelk te bedekken ; het kelkkleedje of velum, een vier­kante zijden doek, die in kleur met het misgewaad overeenkomt, en die den kelk geheel bedekt; het corporale, een wit linnen doek, die onder de H. Mis op het altaar wordt uitgespreid, en waarop de kelk en de Hostie onmiddellijk rusten ; de bursa, een vierkante beurs, die in stof en vorm met het misgewaad overeenkomt, en dient om het opgevouwen corporale te bewaren.

XII. Tot de liturgische gewaden behooren : De amict, een vierkante linnen doek, waarmede de Priester, bij

de H. Diensten, hals en schouder bedekt. Hij is een symbool van stille ingekeerdheld en vertrouwen op God.

De albe, een wit linnen kleed, dat tot op de voeten afhangt. Zij is een zinnebeeld van de zielereinheid, waarmede de Priester de H. Mis moet opdragen.

De cingel, een wit-linnen koord, waarmede de albe wordt opgeschort. Hij is een zinnebeeld van zelfbeheersching en reinheid.

De manipel, een smalle zijden strook, die aan den linkerarm ge­dragen wordt, en in kleur met het kazuifel overeenkomt. Hij is een zinnebeeld van ingespannen ijver in den dienst des Heeren.

De stool, een lange, smalle zijden strook, die om den hals gedragen wordt, tot aan de knieën afhangt, en in kleur met het kazuifel over­eenkomt. Zij is een zinnebeeld van macht en waardigheid, en van de heiligmakende genade.

Het kazuifel, het priesterlijk, zijden opperkleed, dat tot aan de knieën reikt, aan de voorzijde met een kolom en aan de achterzijde met een kruis is gesierd. Het is een zinnebeeld der liefde. die het .iuk des 1-teeren zoet en zijn last licht maakt.

De superplie, een kort, wit linnen koorhemd met wijde mouwen, voor priesters en dienaren.

Het rochet, een kort, wit linnen koorhemd met enge mouwen voor kanunikken, abten en Bisschoppen.

De koorkap of het pluviale, een ruime, liturgische overmantel, die tot de voeten afhangt en op den rug van een schild is voorzien.

Het humerale of schoudervelum, een lange, zijden doek, die om de schouders geslagen wordt, waarmede de Priester bekleed is, als hij den zegen geeft met het Allerheiligste, enz.

:•· Lltufllsche XIII. Er zijn zes liturgische kleuren: wit, rood, groen, rose, paars en zwart. euren. Wit is de kleur van vreugde en reinheid. Het wordt gebruikt op

alle blijde feestdagen des Heeren, der H. Maagd Maria, der heilige Engelen, Belijders en Maagden.

Page 109: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

107

Rood is de kleur van liefde en lijden. Het wordt gebruikt op de feesten van het lijden des Heeren, op de feesten der Martelaren en op het feest van Pinksteren.

Groen is de kleur der hoop. Het wordt gebruikt op de dagen, dat er geen bijzonder feest wordt gevierd.

Rose is de kleur van eene getemperde blijheid. Het mag gebruikt worden op den derden Zondag van den Advent en op deft vierden Zondag van de Vasten.

Paars is de kleur van boeh. en droefheid. Het wordt gebruikt in den Advent en de Vasten, op de Quatertemper- en de Vigiliedagen, enz.

Zwart is de kleur van diepen rouw. Het wordt gebruikt op Goeden Vrijdag, Allerzielen en in de Missen voor de Overledenen.

Goudlaken mag ter vervanging van wit, groen en rood worden gebezigd.

XIV. Tot de liturgische plaatsen behaoren het kerkgebouw en het 942. Llturclsche kerkhof. Deze beiden worden tot den liturgischen dienst gezegend plaatsen. of gewijd.

De kerken worden onderscheiden in basilieken, dat zijn kerken, die dezen titel met eenige bijzondere voorrechten van den Paus ont­vingen ; kathedralen, waar zich de cathedra of zetel van een bisschop bevindt; parochiekerken, waarover een pastoor (= parochus) is aan­gesteld; en rectorale kerken, d. w. z. bijkerken eener parochiekerk, waarover een rector is aangesteld. Bedehuizen, die vooral of uit­sluitend voor bepaalde personen of groepen van personen bestemd zijn, noemt men bidplaatsen of kapellen.

Inwendig wordt de kerk verdeeld in het priesterkoor, waar de Priester het heilig dienstwerk verricht; en het schip, waar de geloovigen zich bevinden. Het schip wordt wederom onderscheiden in het midden­schip of de middenbeuk, de zijschepen of zijbeuken en het dwarsschip, dwarspand, transept of de dwarsbeuk.

Eene kerk is georiënteerd, als het hoofdaltaar aan hare Oostzijde is geplaatst.

Onze kerken zijn heilig, omdat zij gewijd of tenminste gezegend zijn ; omdat zij bestemd zijn voor den H. Eeredienst, het gebed en de prediking ; en omdat Christus zelf daarin woont.

XV. Het altaar heeft den vorm van eene tafel of van eene graf- 943. Het altaar. tombe. De eerste vorm herinnert aan de Tafel des Laatsten A vond-maals, waarop Christus de eerste H. Mis opdroeg. De tweede vorm wijst op het oude gebruik de H. Geheimen op de graven der Martelaren op te dragen.

Het door den Bisschop gezalfde Altaarblad (altaarsteen) beteekent Christus, den Gezalfde, den Levenden Steen, den Hoeksteen der Kerk. (1 Petr. u, 4; Ephes. u, 20.) Vandaar dat de Priester dit onder de H. Mis zoo dikwerf vereert.

In het altaarblad, dat met drie linnen altaardwalllrJ (= grafdoe­ken des Heeren) is bedekt, zijn vijf kruisjes(= vijf wonden des Heeren) en een zoogenaamd H. Graf uitgehouwen. In dit H. Graf bevinden zich, onder het zegel des Bisschops, relikwieën van H. Martelaren,

Page 110: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

108

wederom ter herinnering aan de tijden, toen de H. Geheimen op de graven der Bloedgetuigen werden gevierd.

De treden des altaars wijzen op den berg van Calvarië. Het kruis herinnert aan het Kruisoffer, waarvan het Misoffer een

onbloedige hernieuwing is. De woorden : Altare privilegiatum quotidia{lum perpetuum be­

teekenen : een voor lederen dag en voor altijd bevoorrecht altaar. Zij duiden aan, dat aan de ziel, voor welke op een dergelijk altaar eene H. Mi$ wordt opgedragen, een volle aflaat, bij wijze van voorbede, wordt toegevoegd.

844. Liturgische XVI. Over de liturgische tijden werd reeds vroeger gesproken. tijden. (G. 11, 5S6.)

Page 111: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

VIERDE AFDEELINO.

Het Gebed.

HOOFDSTUK I.

Het Gebed in het algemeen.

I. Bidden is zijn hart verheffen tot God, om Hem te loven, :f:cien ~at la

te danken of genaden en gunsten van Hem te vragen. Het gebed is dus eene daad van het verstand en van den wil.

Niet iedere gedachte echter, die wij vrijwillig op God richten, is een gebed. Neen. Men kan bijv. aan God denken, enkel en alleen om zijne kennis te vermeerderen. Men leert of studeert dan. Men kan echter ook aan God denken, om Hem op eenige wijze te vereeren. Men bidt dan. De godsdienstige beweegreden of be­doeling stempelt dus ons denken en willen tot een gebed.

Het gevoel is geen wezensbestanddeel des gebeds. Ook zonder gevoelig te wezen, kan een gebed goed en volmaakt zijn. Wij moeten echter wèl trachten te gevoelen, wat wij tot God zeggen in het gebed. Wij moeten immers God niet enkel met ons verstand en onzen wil, maar ook met ons gevoel verheerlijken. Wij zullen daardoor tevens ons gebed inniger en krachtiger maken. Het ge­bed echter, dat, geheel buiten onze schuld, dor zoude blijven, verliest daardoor niets van zijn verheven waarde. Integendeel, het zal dikwerf, om de meerdere inspanning en de mindere zelf­voldoening, aan God nog welgevalliger zijn.

11. Wij kunnen met verschillende bedoelingen tot God bid- 946. Lof-, dank-. . . en smeekgebed.

den. Hiermede overeenkomstig wordt het gebed onderscheiden m: 1°. Lofgebed, waardoor wij God in zijne oneindige volmaakt­

heden liefdevol aanbidden en vereeren. Wij moeten Gods opper­heerschappij over alles, en onze volstrekte afhankelijkheid van Hem in alles, erkennen. (G. 1, 213; 11, 443. 448.) De Psalmen bestaan voor een groot gedeelte uit lofgebeden. De H. Paulus vermaant: "Laat ons dan door Hem (Christus) Gode ten allen tijde een lofoffer opdragen, dat is de vrucht van lippen, die zijnen Naam belijden." (Hebr. XIII, 15.) En de Kerk jubelt dagelijks jo de H. Mis : "Heilig, heilig, heilig, de Heer, de God der heer-

Page 112: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

847. In- en uit­wendig gebed.

110

scharen. Hemel en aarde zijn vol van uwe heerlijkheid. Hozanna in den hooge. Gezegend zij Hij, die komt in den Naam des Heeren. Hozanna in den hooge."

2°. Dankgebed, waardoor wij God voor al zijne geestelijke en tijdelijke weldaden danken. "Dankt in alles, zegt de H. Paulus, want dit is Gods wil in Christus jezus over u allen." (1. Thess. v, 18.) En de Kerk vermaant ons dagelijks in de Praefatie: "In waarheid, passend en plichtmatig, billijk en heil­zaam is het, dat wij U altijd en overal dankzeggen, heilige Heer, almachtige Vader, eeuwige God."

3°. Smeekgebed, waardoor wij God om vergeving en om geeste­lijke en tijdelijke gunsten vragen. "De verhevenste en voor­treffelijkste gebedswijzen zijn voorzeker: de aanbidding, de lof­prijzing en de dankzegging. Deze zullen daarom ook, na de vol­einding der tijden, in den hemel voor eeuwig tot verheerlijking Gods blijven voortbestaan. Maar voor den zwakken en hulp­behoevenden mensch op aarde is, temidden van den zwaren strijd en van de vele bekoringen en gevaren, het smeekgebed toch het gewichtigste, noodzakelijkste, en daarom ook het veelvuldigste." (Gihr. Gedanken u. Kath. Gebetsleben. p 11.)

't Volmaakste is, deze drie gebedswijzen, naar het voorbeeld der Kerk, zooveel mogelijk te vereenigen.

111. Het gebed kan of alleen inwendig, of tegelijk in- en uit­wendig zijn. Het is alleen inwendig, als wij ons alleen in onzen geest met God bezig houden. 't Is in- en uitwendig tegelijk, als wij onze gedachten en gevoelens ook door woorden of andere uitwendige teekenen uitdrukken. Men noemt dit laatste dikwerf mondgebed, om het van het zuiver inwendige gebed te onder­scheiden.

Tot het inwendig gebed behoort de overweging of de meditatie. Deze bestaat in de ernstige overdenking van godsdienstige waar­heden of feiten, om daardoor God te verheerlijken en de eigen heiliging te bevorderen. Zij wordt met hartelijke smeekbeden doorweven, en met een practisch goed voornemen en een warme dankzegging besloten. De meditatie vereenigt ons inniger met God, verkrijgt ons yele en groote genaden, en helpt ons krachtig om Gods wil te kennen en te volbrengen.

r548~0~:~:~~Jt~ IV. Het gebed is noodzakelijk voor allen, die tot de jaren van verstand gekomen zijn. Waarom ?

Page 113: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

111

1°. Omdat God het bevolen heeft. Christus vermaande ons : "Waakt en bidt, opdat gij niet valt in de bekoring." (Mt. XXVI, 41.) "Vraagt en gij zult verkrijgen." (Jo. xvi, 24.) "Men moet altijd bidden en niet moede worden." (Lc. xvm, 1.) Dit beteekent echter niet, dat men zich ieder oogenblik met God moet bezig houden. Dat zou op aarde onmogelijk zijn. 't Zou eveneens overeenigbaar zijn met de vervulling onzer plichten. Christus' woord beteekent echter wèl, dat men veel moet bidden, en dat men zijne werken ter eere Gods moet verrichten. Aldus bidt men ook door zijne werken. - Christus vermaande ons ook zoo krach­tig mogelijk door zijn voorbeeld, om veel en vurig te bidden. -De H. Petrus zegt: "Weest waakzaam in het gebed." {I. Petr. IV, 7.) De H. Paulus schrijft: "Volhardt in het gebed." (Col. IV, 2.) "Bidt zonder ophouden." (1. Thess. v, 17.) "'k Wil van stonden aan, van Werken, rusten, lezen, leeren

heden, zal ik, in den naam des Heeren : U bestormen met gebeden, bidden is 't, dat leven doet, jesu, weest getuige er van, bidden maakt het sterven zoet." helpt, dat ik U bidden kan. (G. Gezelle 111, 41.)

2°. Omdat het gebed het gewone middel is, om de genaden te verkrijgen, die noodig zijn om zalig te worden. God schenkt ons zeer vele genaden, die noodig of dienstig zijn ter zaligheid, ook zonder dat wij daarom bidden. Andere genaden echter, en vooral de genaden der eindvolharding, schenkt Hij in de gewone orde zijner voorzienigheid, alleen aan degenen, die er om bidden. In dezen zin zegt de H. Alpbonsus: "Wie bidt wordt zalig, wie niet bidt gaat verloren."

V. Wij bidden niet, om God te leeren, wat wij noodig hebben. :t:ae~aartoe In geenen deele ! De alwijze God weet dit oneindig beter, dan wij het ooit zullen beseffen. Zeide Christus niet : "Uw Vader weet wat gij noodig hebt, vóór dat gij Hem bidt" ? Wij bidden echter wèl om aan God onze hulpbehoevendheid te betuigen, en om Hem, als den Gever van alle Goed, te erkennen en te vereeren.

VI. Door het gebed verkrijgen wij onfeilbaar zeker wat wij 9~g~~~acht des

vragen, indien wij bidden, zooals het behoort en dingen vragen, g

die ter zaligheid nuttig zijn. Christus zeide immers: "Vraagt en gij zult verkrijgen ; zoekt en gij zult vinden ; klopt en u zal worden opengedaan. Want al wie vraagt, verkrijgt; en wie zoekt, vindt; en wie klopt, dien zal worden opengedaan."

Page 114: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

112

(Lc. XI, 9, 10.) "Zoo gij Mij iets zult vragen in mijnen Naam, Ik zal het doen." (Jo. XIV, 14.) "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:

151. Waarom verkrljcen velen niet?

Indien gij den Vader om iets in mijnen Naam zult vragen, Hij zal het U geven." (Jo. XVI, 23.)

Ook voor anderen kan fllen, door het goed verrichte gebed, met onfeilbare zekerheid verkrijgen, wat hun ter zaligheid dien­stig is, mits dezen daaraan geen beletsel stellen.

VII. Velen bidden en verkrijgen niet: 1°. Omdat zij niet bidden, gelijk het behoort. De H. Jacobus

zegt: "Gij bidt, en gij verkrijgt niet, omdat gij slecht bidt." (Jac. IV, 3.)

2°. Omdat zij iets vragen, wat hun niet dienstig is ter zaliglzeid. juist omdat God oneindig goed is, weigert Hij ons te geven, wat ons ter zaligheid nadeelig is.

152. Hoe moe- VIII w·· t b'dd t b. d ten wiJ bidden ? • Ij moe en 1 en me eer te en aandacht, met ver-trouwen en volharding.

1°. Met eerbied. De H. Schrift vermaant ons : "Eer gij bidden gaat, bereid uwe ziel, en wees niet als iemand, die God op de proef stelt." (Eccl. xvm, 23.) Wij spreken in 't gebed tot den oneindigen God 1 En wie zijn wij ? Nietige, zondige menschen ! Wij moeten dus met diepen eerbied en ootmoed voor God verschijnen. "God weer­staat den hoovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade." (Jac. 1v, 6.) De' ootmoedige tollenaar ging gerechtvaardigd naar huis; niet de hoovaardige Pharizeër. Deze ootmoed en eerbied moet zich in de houding des lichaams toonen.

2°. Met aandacht. Anders zou van ons gelden : "Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij." (Mt. xv, 8.) Terecht vraagt de H. Cyprianus : "Hoe kunt gij verwachten, dat God u zal hooren, als gij u zeiven niet eens hoort, en zelfs niet eens weet, wat gij tot Hem zegt of wat gij Hem vraagt ?" (De Orat. Dom.)

Wij moeten dus de verstrooiingen, zooveel wij kunnen, voorkomen, en die verwijderen, zoodra wij die bewust worden. De geheel onvrij­willige verstrooiingen doen aan de waarde van ons gebed echter geen afbreuk. "Bidden en gebeden lezen, Mochte 't altijd bidden wezen, dat is twee, na mijnen zin ; als ik mijn gebeden doe : 't een heeft God genietend nooit en ware ik moe gelezen,

wezen, nooit en wierde ik biddensmoe." 't ander niet als arbeid in. (G. Gezelle, 111, 53.)

3°. Met vertrouwen. Christus verklaart : "Ik zeg u : Alles wat gij biddende zult vragen, gelooft, dat gij het zult verkrijgen, en het zal u geworden." (Me. x1, 24.) Hij zeide tot Maria Magdalena: "Uwe zonden worden u vergeven. . . . Uw geloof heeft u behouden ; ga in vrede." (Lc. vu, 48, 50.) En tot den lamme : "Vertrouw, mijn zoon,

Page 115: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

113

uwe zonden worden u vergeven." (Mt. IX, 2.) De H. Paulus vermaant : "Laten wij dan met vertrouwen gaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen en genade mogen vinden in hulp te bekwamer tijde." (Hebr. Iv, 16.)

Het gebed ontleent aan de liefde zijn verdienstelijkheid, maar aan het geloof en vertrouwen zijn onfeilbare kracht. Bidden zonder ver­trouwen zou voor den oneindig machtigen, oneindig rijken en oneindig goeden God geene vereering, maar eene beleediging wezen.

4°. Met volharding. God schenkt ons, tot ons eigen heil, niet altijd oogenbllkkelijk, wat wij vragen. Wij moeten daarom niet ophouden met bidden, als God ons gebed niet aanstonds schijnt te verhooren. Vooral om de eindvolharding, om een zaligen dood, moeten wij geheel ons leven met vurigheid bidden.

Christus maant ons zoo krachtig mogelijk tot volharding in het gebed door de volgende parabel : "Zoo iemand uwer een vriend had en te middernacht tot hem ging, en hem zeide : Vriend, leen mij drie brooden, daar een mijner vrienden van de reis bij mij is aangekomen en ik niets heb om hem voor te zetten ; en zoo deze van binnen 's huis antwoordde en sprak : Doe mij geen last aan ; de deur is reeds gesloten, en mijne kinderen zijn met mij te bed ; ik kan niet opstaan en ze u geven ; en zoo gene bleef kloppen : Ik zeg u, al zal hij ook niet opstaan en ze hem geven, omdat hij zijn vriend is, nochtans om zijn onbescheiden aanhouden, zal hij opstaan en hem geven, zooveel hij noodig heeft. Ook ik zeg u : Vraagt en u zal gegeven worden." enz. (Lc. XI, 5-9; zie ook XVIII, 2-5; Mt. XV, 21-28.)

IX. Wij behooren vooral om geestelijke goederen te bidden. ~!~te:~j0bfd­God verlangt niets zoo zeer als ons deze in den mildsten over- den ?

vloed te schenken. "Zoekt eerst het Rijk Gods en zijne gerech-tigheid, zegt Christus, en al het andere (het tijdelijke) zal u toege-worpen worden." (Mt. VI, 33.)

Wij mogen echter ook om tijdelijke zaken bidden, maar met onderwerping aan den H. Wil van God, die het best weet, wat ons nuttig of schadelijk is

X Wij' behooren te bidden bij' het opstaan en slapen gaan · 954. Wanneer ' ' ' moeten wij bid-

VÓÓr en na het eten ; als wij in de Kerk zijn ; en in bekoringen den?

en gevaren. "Bidt, opdat gij niet valt in de bekoring." (Mt. XXVI, 41.)

Wij kunnen den geheelen dag, door het dikwerf herhalen van korte gebeden, schietgebeden genoemd, in hooge mate heiligen.

Vooral ook het gezamenlijk gebed is aan God zeer welgevallig. "Waar twee of drie in mijnen Naam vergaderd zijn, daar ben Ik in hun midden." (Mt. VIII, 20.)

XI Het gebed vereenigt ons innig met God onthecht ons 955. Voordeelen • ' des gebeds.

aan het aardsche, maakt ons hemelschgezind, sterkt ons tegen

8

Page 116: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

t 14

het kwade, geeft ons lust en kracht tot het goede, troost ons in de beproevingen, en verkrijgt ons tallooze geestelijke en tijdelijke gunsten.

Als goed werk verdient het bovendien vermeerdering van heiligmakende genade en van zaligheid in den hemel, voldoet het voor de tijdelijke straffen der reeds vergeven zonden, enz. (G. 11, 422-424.} "jesu, waar 't den mensch gegeven Maar Gij wilt ons alle dagen eenen keer maar in zijn leven doen om hulp en bijstand vragen, U te bidden, eene keer, en Gij luistert altiJd voort Och hoe zoud' hij bidden, Heer ! Of Gij ons niet bidden hoort.

Stond er eens een enk'le Kerke heel alleen en van den werke weg, waar één mensch binnen kon, och, hoe zoud' hij bidden ton !

Gij gebiedt ons en wij moeten met gebeden voor uw voeten komen, zegt Gij, ied'ren stond, dat· Gij ons het leven jont.''

(G. Gezelle 111, 39.)

HOOFDSTUK 11.

Het Gebed des Heeren.

956. Welke is I. Het voornaamste gebed is het Gebed des Heeren of het Onze hetvoornaamste Vader. Het luidt : gebed? Onze Vader, die in de hemelen zijt;

Geheiligd worde Uw Naam. Laat toekomen Uw Rijk. Uw Wil geschiede op aarde zooals in den hemel. Geef ons heden ons dagelijksch brood. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven aan onze

schuldenaren. En leid ons niet in bekoring. Maar verlos ons van den kwade. Amen.

~57. waarom 11. Het Onze Vader is het voornaamste gebed, omdat het door Christus, ~ d hethJnze onzen Heer, gemaakt is, en alles bevat, wat wij van God moeten n!a:!"ste 1::e"J? vragen. Christus leerde zijne Apostelen dit gebed in de Bergrede.

(Mt. v1, 5-13.) De H. Thomas schrijft: "Het Gebed des Heeren is het volmaakste gebed. . . . Dewijl het gebed de tolk is onzer verlangens bij God, kunnen wij die dingen alleen behoorlijk vragen in het gebed, die wij behoorlijk kunnen verlangen. In het Gebed des Heeren vragen wij echter niet alleen, wat wij behoorlijk kunnen verlangen, maar ook in die orde, waarin wij dit moeten verlangen. Aldus leert dit gebed ons niet alleen, wat wij moeten vragen, maar ordent het tevens al onze be­geerten." (n,u, q. 83. a. 9.)

1158. Verklarlq. 111. Wij spreken God aan met den naam van Vader, omdat wij zijne kinderen zijn, en daarom met kinderlijk vertrduwen tot Hem moeten bidden. Wij zijn kinderen van God, omdat wij door God zijn geschapen ;

Page 117: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

115

van den eeuwigen dood zijn verlost ; en bij het Doopst>l, op eene boven­natuurlijke wijze, tot zijne kinderen zijn aangenomen.

De woorden : die in de hemelen zijt, herinneren ons, dat wij bij het gebed moeten denken aan den hemel, waar God zich in zijne heerlijk­heid aan de Zaligen te aanschouwen geeft.

1°. Door de woorden: geheiligd worde uw Naam, vragen wij, dat God door alle menschen moge geëerd en verheerlijkt worden.

Z'. Door de woorden : laat toekomen uw Rijk, vragen wij, dat God zegeviere over al zijne vijanden, en dat Hij alle menschen moge deel­achtig maken aan het drievoudig Rijk van God: het Rijk der H. Kerk, het Rijk der genade en het Rijk der hemelen.

3°. Door de woorden : Uw wil geschiede op aarde zooals in den hemel, vraçen wij, dat op aarde alle menschen Gods H. Wil mogen volbrengen, geliJk de_ Engelen dit doen in den hemel.

4°. Door de woorden :geef ons heden ons dagelijksch broo.d, vragen wij alles, wat wij lederen dag naar ziel en lichaam noodig hebben, maar vooral de H. Communie.

5°. Door de woorden ; vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij ver­geven aan onze schuldenaren, vragen wij, dat God ons onze zonden en straffen vergeve, zooals wij vergeven aan allen, die iets tegen ons mis­daan hebben.

6°. Door de woorden : leid ons niet in bekoring, vragen wij, dat God de bekoringen van ons afwere, of ons helpe de bekoringen te over­winnen.

7°. Door de woorden: verlos ons van den kwade, vragen wij, dat God ons bevrijde van alle ellenden en lijden van dit leven, maar vooral van den duivel, de zonde en de eeuwige straffen der hel. Door het woordje : Amen geven wij den wensch te kennen, dat alles moge vervuld worden, waarom wij gebeden hebben.

HOOFDSTUK 111.

Het Weesgegroet en de Engel des Heeren.

I. Wij vo~:gen gewoonlijk het Wees gegroet bij het Onze Vader, om 959. Het Wee• door de H. Maagd onze gebeden aan God op te dragen. gegroet. Het Wees gegroet luidt :

Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u ; gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de Vrucht uws lichaams, jezus. Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons, zondaars, nu en in het uur van onzen dood. Amen.

IJ. De Engel Gabriël, die door God tot Maria gezonden was, heeft 960. Wie heeft het eerste deel van het Wee~ gegroet uitgesproken ; Elisabeth, de nicht :~!et ~!:aJ~? van Maria, het tweede ; en de H. Kerk heeft er het derde deel bijge-voegd. (Lc. 1, 28, 42.)

111. 1°. De Engel Gabriël groette de H. Maagd met de woorden : 961. Verklaring. Wees gegroet, vol van genade, omdat Maria de volheid der genade van

Page 118: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

116

God den Heer had ontvangen en op eene geheel bijzondere wijze met God verbonden was. Maria was vol van genade, omdat zij meer genade van God had ontvangen, dan eenig ander schepsel ontvangen kan.

De Engel Gabriël zeide tot Maria: de Heer is met u, omdat God de Heer, op een geheel bijzondere wijze, aan Maria zijne liefde en gun­sten betoonde.

Maria is gezegend onder de vrouwen, omdat zij onder alle vrouwen is uitgekozen tot de maagdelijke en onbevlekte Moeder van God.

2°. Wij zeggen met Elisabeth tot Maria : en gezegend is de vrucht uws lichaams, om haar onze vreugde te kennen te geven, en om God te bedanken, dat jezus, de Zaligmaker, ons door haar is geschonken.

3". In het derde deel van het Wees gegroet vragen wij de voorspraak en bescherming van de Moeder Gods in all:! omstandigheden des levens, maar bijzonder in het uur van onzen dood.

:ez.H De Engel IV. De Engel des Heeren wordt driemaal daags, des morgens, des es eeren. middags en des avonds, bij het kleppen der klok gebeden. Hij luidt :

De Engel des Heeren heeft aan Maria geboodschapt, En zij heeft ontvangen van den Heiligen Geest.

Wees gegroet. Zie de dienstmaagd des Heeren, Mij geschiede naar uw woord.

Wees gegroet. En het Woord is vleesch geworden, En Het heeft onder ons gewoond.

Wees gegroet. Bid voor ons H. Moeder Gods, Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.

Laat ons bidden.

Wij bidden U, Heer, stort uwe genade in onze harten, opdat wij, die door de boodschap des engels, de menschwording van Christus, uwen Zoon, hebben leeren kennen, door zijn lijden en kruis tot de heerlijkheid der verrijzenis gebracht worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen.

In den Paaschtijd bidt men, in plaats van De Engel des Heeren het : Regina Coeli. Dit luidt ;

Koningin des hemels, verheug u, Alleluja ! Omdat Hij, dien gij waardig geweest zijt te dragen, Alleluja I Verrezen is, zooals Hij gezegd heeft. Alleluja I Bid God voor ons. Alleluia I Verheug en verblijd u, Maagd Maria; Alleluja! Want de Heer is waarlijk verrezen. Allel11ja !

Laat ons bidden.

God, die U gewaardigd hebt, door de verrijzenis van uwen Zoon, onzen Heer jezus Christus, de wereld te verblijden, geef, smeeken wij

Page 119: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

117

U, dat wij door zijne Moeder, de Maagd Maria, de vreugde van het eeu­wig leven verwerven. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen.

"Gelukkig die, van kindsbeen af, Maria gansch zijn herte gaf,

en, tot zijn laatste stonden, bij haar en haren Zoon alleen

den troost in 's werelds droef geween gezocht heeft en gevonden."

(G. Gezelle. 11, 50.)

HOOFDSTUK IV.

Morgen- en Avondgebeden.

I. Het gebruikelijke Morgengebed luidt : 9113. Het Mor-In den Naam des Vaders en des Zoons en de~ Heiligen Geestes. gengebed.

Amen. Mijn Heer en mijn God, ik kniel voor U neer en aanbid uwe opperste

Majesteit. Ik bedank U voor alle weldaden, bijzonder dat Gij mij dezen nacht

bewaard hebt. Ik wijd U toe mijne ziel en mijn lichaam en alles, wat ik bezit. Ik

vereenig mij met het Goddelijk Hart van Jezus en draag U al de werker op, welke ik dezen dag zal verrichten. Ik wil die doen tot uwe eer en tot zaligheid mijner ziel, en ik wil de aflaten verdienen, welke daaraan verbonden zijn.

Ik maak het vaste voornemen, dezen dag christelijk door te brengen, U, mijn liefderijken Vader en grootsten Weldoener, niet te beleedigen, en al mijne plichten goed te vervullen. - Barmhartige God, geef mij de genade om dit voornemen getrouw te volrengen.

Zoet Hart van Jezus, ontferm U over ons en over onze dwalende broeders.

Heilige Martelaren van Gorkum, bidt voor ons en voor de bekeering van ons vaderland.

Wees gegroet (driemaal, ter eerP van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria).

Heilige Jozef, bia voor ons. Engel Gods, die mijn bewaarder zijt, aan wien ik door de goddelijke

goedheid ben toevertrouwd, verlicht, bewaar, geleid en bestuur mij. Amen.

Mijn heilige Patroon (of Patrones) en gij allen, Gods lieve Heiligen, bidt voor mij.

Onze Vader. Wees gegroet. Ik geloof in God, den almachtigen Vader. Akten van Geloof, Hoop en Liefde. Dat de Heer ons zegene, tegen alle kwaad bescherme en tot het eeuwig

Page 120: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

964. Het Avond­&ebed.

118

leven geleide : en dat de zielen der overleden geloovigen door Gods barmhartigheid in vrede rusten. Amen.

In den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen.

11. Het gebruikelijke Avondgebed luidt : In den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen. Mijn Heer en mijn God, ik kniel voor U neer en aanbid uwe Opperste

Majesteit. Ik bedank U voor alle weldaden, bijzonder dat Gij mij dezen dag

bewaard hebt. , Kom, Heilige Geest, verlicht mij om mijne zonden te kennen, en

geef mij de genade van een oprecht berouw. Overdenk nu, hoe gij dezen dag hebt doorgebracht, om te weten, welke

zonden gij bedreven hebt door gedachten, begeerten, woorden, werken of verzuim ; en bid daarna :

Akte van berouw. Wees gegroet. (driemaal ter eere vaTI de Onbevlekte Ontvangenis van

Maria.) jezus, Maria, jozef, verlicht ons, komt ons te hulp, maakt ons zalig.

Amen. Engel Gods, die mijn bewaarder zijt, aan wien ik door de goddelijke

goedheid ben toevertrouwd, verlicht, bewaar, geleid en bestuur mij. Amen.

Mijn heilige Patroon (of Patrones) en gij allen, Gods lieve Heiligen, bidt voor mij. ·

Dat de Heer ons zegene, tegen alle kwaad bescherme, en tot het eeuwig leven geleide ; en dat de zielen der overleden geloovigen door Gods qarmhartigheid in vrede rusten. Amen.

In den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen. ('t Is zeer heilzaam, 's morgens en 's avonds, bij het maken van het kruis-

teeken, wijwater te gebruiken.) "De zonne alreede is opgestaan, den Heere Iaat ons bidden gaan, opdat wij, tot den avondzang, volherden vrij van zonde, en vrank.

Wanneer het licht omnedergaat, en weer de nacht vol sterren staat, zoo zullen 's Heeren lof wij toen, van zonden vrij, weer galmen doen.

Zij God den Vader lof en eer, Zij God den Zoon, lof, immermeer ; Zij God den Heil'gen Geest gezeid, lof, eere en dank, in de eeuwigheid!"

(G. Gezelle. v, 13.)

Page 121: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

INHOUD

VAN HET DERDE DEEL

Hfdst. Blz.

EERSTE AFDEELING. De Goddelijke Genade. . . . . . . . . . 3 I. De Genade In het algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 11. De Genade van Bijstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 111. De Heiligmakende Genade . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8

TWEEDE AFDEELING. De Sacramenten in het algemeen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13

I. Begrip en Aantal der Sacramenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 11. Uitwerking en Verdeeling der Sacramenten. . . . . . . . . . . . 16 I I I. Het Toedienen en Ontvangen der Sacramenten. . . . . . . . I 9

DERDE AFDEELING. De Sacramenten in het bijzonder. 22 I. Het Doopsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22

§ 1 Instelling en Uitwendig Teeken van het Doopsel . . 22 § 2. Bedienaar en Ontvanger van het Doopsel . . . . . . . . 24 § 3. Noodzakelijkheid van het Doopsel . . . . . . . . . . . . . . . 25 § 4. Uitwerkselen van het Doopsel . . . . . . . . . . 27 § 5. Ceremoniën van het Doopsel . . . . . . . . . . . . . 27 § 6. Het Doopsel van Begeerte en het Doopsel des Bloeds 31

11. Het Vormsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34 § I. Instelling en Uitwendig Teeken van het Vormsel 34 § 2. Bedienaar en Ontvanger van het Vormsel . . . . . . . . 36 § 3. Noodzakelijkheid van net Vormsel . . . . . . . . . . . . . . . 37 § 4. Uitwerkselen van het Vormsel . . ... . . . . . . . . . . . . . . 37 § 5. Ceremoniën van het Vormsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38

111. Het H. Sacrament des Altaars . .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. . 40 § I. Instelling en Uitwendig Teeken van het H. Sacrament

des Altaars . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40 § 2. Hoe Christus in het H. Sacrament tegenwoordig is. 45 § 3. De H. Communie .............. , . . . . . . . . . . . . . . . 47 § 4. Noodzakelijkheid der H. Communie.............. 49 § 5. Uitwerkselen der H. Communie. . . . . . . . . . . . . . . . . 51 § 6. Ceremoniën der H. Communie .. . . . . . . . . . . . . . . . . . 52

Page 122: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

Hfdst. IV.

V.

Vl. VII.

VIII.

IX.

X. XI.

I. 11. 111. IV.

Het H. Misoffer ... § I. Het offer in het algemeen ..................... . § 2. Het Misoffer .................................. .

Blz. 54 54 55

§ 3. Doel der Instelling en Vruchten der H. Mis . . . . . . 61 Het H. Sacrament der Biecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62 § I. Instelling en Uitwendig Teeken der Biecht. . . . . . . . 62 § 2. Het Berouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65 § 3. De Belijdenis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68 § 4 .. De Penitentie of Voldoening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70 § 5. Bedienaar, Ontvanger en Ceremoniën der Biecht . . 71 § 6. Noodzakelijkheid der Biecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73 § 7. Uitwerkselen der Biecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74 De Aflaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75 Het H. Oliesel .................................... . 79 § I. Instelling en Uitwendig Teeken van het H. Olie.sel 79 § 2. Bedienaar, ·Ontvanger en Noodzakelijkheid van het

H. Oliesel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81· § 3. Uitwerkselen van het H. Oliesel . . . . . . . . . . . . . . . . . 83 § 4. De Bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83 Het Priesterschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87 § I. Voorbereiding voor het Priesterscnap . . . . . . . . . . . . 87 § 2. Het Priesterschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89

_§ 3. Bedienaar en Ontvanger van het Priesterschap. . . . 92 § 4. Uitwerkselen van het Priesterschap . . . . . . . . . . . . . . 92 Het Huwelijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94 § I. Instelling en Uitwendig Teeken van het Huwelijk . 94 § 2. Bedienaar, Ontvanger en Ceremoniën des Huwelijks. 96 § 3. Verplichtingen en Uitwerkselen des Huwelijks . . . . 100 De Sacramentaliën ................................ 101 De Liturgie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103

VIERDE AFDEELING. Het Gebed. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109 Het Gebed in het algemeen ......................... 109 Het Gebed des Heeren...... .. .................... 114 Het Wees gegroet en de Engel des Heeren . . . . . . . . . . . I I 5 Morgen- en Avondgebeden .......................... I 17

Page 123: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER
Page 124: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER
Page 125: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

TEULINGS' UITGEVERS-MIJ - 'S-HERTOGENBOSCH

Dr. H. F. M. HUYBERS, Dr. H. H. KNIPPENBERG, Mr. L. G. KORTENHoRST, J. J. M. H. NIJST, Mr. L. F. A. M. OGTROP, Mr. Dr. CH. RAAY­MAKERS, S. j., Prof. Dr. ALPH. STEGER, J. VER­BlEST en Mr. T. J. VERSCHUUR. Sociaal-Econo-mische Geschriften . . . . . . . . . f 2.90

SEB. VAN OER, O. S. B. De ware Geest in het Roomsch Gezin, ingenaaid f 2. -; gebonden. - 2.90

P. POTI'ERS. Verklaring van den Katechismus der Nederlandsche Bisdommen, 2e vermeer­derde druk. Per deel ingenaaid f 3.90, gebonden . . . - 5.25 Compleet in 7 deelen. Losse deelen zijn niet afzonderlijk verkrijgbaar.

Mr. Dr. J. W. SCHNEIDER. Het Probleem van den Paus in het volkenrecht. . . . . .. - 3.-

Mr. j. A. VERAART. ArbeidsJ')()n, ingenaaid. . - 2.40 gebonden. . . . . . . . . . . . . - 2.90

Fr.L. VERWILST, O. P. De kIeine Getijdenvan Onze Lieve Vrouw, volgens den Ritus der Predik-heeren, 2 deelen, ingenaaid f 1.25; gebonden - 1.90

De Maria-Harp. Verklaring der kleine Ge-tijden van de H. Maagd Maria, volgens den Romeinschen Ritus, ingenaaid f 1.65; geb. - 2.60

V cedingsleer voor onze R.K. Volkshuishoudscholen - 0.60

Dr. j. H. J. M. WITLOX. De Katholieke Staats-parlij. Eerste deel, gebonden. . . .. - 7.00 Het tweede deel is in bewerking. Het eerste deel is afzonderlijk verkrijgbaar.

Page 126: Roomsch-Katholieke odsdienstleer · PRIJS 75 Cent Roomsch-Katholieke ~ odsdienstleer door M. F. DEKKERS R.c:tor uMari&1bur2", 's-Herto~enboBcb DERDE DEEL DE KATHOLIEKE GENADELEER

TEULINGS' UITGEVERS-MIJ - 'S-HERTOGENBOSCH

Uitgaven der Apologetische Vereeniging "Petrus Canisius". N'O. 10. Waarom ben ik Katholiek, door D. HUUR-

DEMAN, R. K. Pr., 2e druk. . . . . . . f 0.45 No. 53. Van Utrecht naar Rome. Inlichtingen aan

de Oud-Katholieken van Nederland, aangeboden door D. HUURDEMAN, Kapelaan te Arnhem en W. L. S. KNUIF, Hoogleeraar aan het Seminarie te Drieb~rgen .. ..... - 0.25

No. 54. Het nieuwe? Huis, doorANDR.NIC.METZ,Pr. - 1.90 No. 55. Roomsch Nederland en Tooneel. Een

Beschouwing van FRANK LUNS, met inleiding van B. H. MOLKENBOER, O. P. en slotwoord van C. R. D£ KLERK. . . . . . . . . - 0.20

No. 56. Bijbellessen voor iedereen. De brief van den Apostel Judas uit het Grieksch vertaald en verklaard door J. P. VAN KASTEREN, S. J. - 1.-

No. 57. De Vrijdom der Geestelijken van den Krijgsdienst als Kerkelijke en Staatkundige Instelling, uiteengezet en verdedigd door Dr. C. A. DAMEN, C. ss. R. . . . . . . . - 0.50

No. 58. '8 Pausen Diplomatie en de Nederlanden, door P. j. L. M. GOULMY, kapelaan te Druten - 0.50

No. 59. De tweede Brief van denZaligen Apostel Petros, uit het Grieksch vertaald en verklaard door j. P. VAN KASTEREN, S. j. . .. - 2.25

No. 60. Theosophie en Christendom, door ERNEST R. HULL, S. j., vertaald door G. RIDDER DE VAN DER SCHUEREN - 1.75

201717_013

dekk057room09

Roomsch-katholieke godsdienstleer. De katholieke geloofsleer. Deel 3

- 0.90

- 0.80