Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en...

84
www.rooilijn.nl P. 229 Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 Rooilijn Themanummer Experimenteren in de ruimtelijke ontwikkeling Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 Themanummer Experimenteren in de ruimtelijke ontwikkeling Tijdschrift voor wetenschap en beleid in de ruimtelijke ordening Voorbeeldplannen: overheidsstimulering van particuliere innovatiekracht Stelling Shared Space is geschikt voor hoogstedelijk gebied Experimenten in de binnenstad: sturen of loslaten? Interview Je kunt niet langer beweren dat onderzoek niet in het hoger beroepsonderwijs thuis hoort Experimenteren voor de transitie naar duurzame steden Het Cyprusmodel InBeeld Blademade China, Urban Lab: nut en noodzaak van experimenten Achtergrond Ruimtelijke experimenten: leren van Fieldlabs

Transcript of Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en...

Page 1: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

www.rooilijn.nl P. 229Jg. 49 / Nr. 4 / 2016P. 312Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made RooilijnRooilijn

ThemanummerExperimenteren in de ruimtelijke ontwikkeling

Rooilijn

Jg.49/Nr.4/2016

Them

anumm

erExperim

entereninderuim

telijkeontw

ikkeling

Tijdschrift voor wetenschap en beleid in de ruimtelijke ordening

Voorbeeldplannen: overheidsstimulering van particuliere innovatiekracht

StellingShared Space is geschikt voor hoogstedelijk gebied

Experimenten in de binnenstad: sturen of loslaten?

InterviewJe kunt niet langer beweren dat onderzoek niet in het hoger beroepsonderwijs thuis hoort

Experimenteren voor de transitie naar duurzame steden

Het CyprusmodelInBeeldBlademade

China, Urban Lab: nut en noodzaak van experimenten

AchtergrondRuimtelijke experimenten: leren van Fieldlabs

Dit

num

mer

is m

ede

tot s

tand

gek

omen

met

fin

anci

ële

steu

n va

n

Foto: Césare Peeren

Page 2: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 311AdvertentieP. 230Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 Colofon

ColofonRooilijnRooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016

UitgeverRooilijn is een uitgave van de Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen, Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam.

RooilijnJg. 49 / Nr. 4 / 2016Oplage: 1.500ISSN 13802860

Bureauredactie en administratieRooilijnPostbus 156901001 ND AmsterdamEmail: [email protected]: www.rooilijn.nl

KopijDe redactie stelt spontane toezending van voorstellen voor artikelen op prijs. Auteursrichtlijnen treft u aan op www.rooilijn.nl of kunnen worden opgevraagd bij de bureauredactie.

AdvertentiesTarieven kunnen worden opgevraagd bij de bureauredactie.

Prijzen jaarabonnement 201643,00 euro voor particulieren68,00 euro voor instellingen28,00 euro voor studentenVoor abonnementen geldt eenopzegtermijn van 3 maanden.Abonnementen kunnen schriftelijkworden opgezegd.

Prijs los nummer7,50 euro inclusief verzendkosten4,49 euro (digitaal) via inplanning.eu

RedactieAndrew Switzer (hoofdredacteur), Carla Huisman (eindredacteur), Arend Jonkman (penningmeester), Jelke Bosma (bureauredacteur), Jelle Adamse, Merel Akerboom, Wilma Bakker, Like Bijlsma, Kim Carlotta von Schönfeld, Eveline Cortvriendt, Jan Duffhues, Martine Enthoven, Mirjam van Es, Jolien Groot, Christa Hubers, Diederik de Koe, Marije Koudstaal, Marie Krop, Dolly Loomans, Nick van Luit, Stan Majoor, Maarten Markus, Rick Meijer, Stefan Metaal, Nadine Nonnekes, Wouter-Jan Oosten, Koen Raats, Ori Rubin, Federico Savini, Jasper Schaap, Michiel Stapper, Lex Veldboer, Rick Vermeulen, Stefan Verweij, Rik Voorter, Thierry van der Weide, Hilde van Wijk, Alexander Woestenburg

NummerredactieLike Bijlsma, Dolly Loomans, Nick van Luit, Koen Raats, Frank Suurenbroek, Rick Vermeulen

Rechten© Auteurs en Universiteit van Amsterdam, Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies.

Deze uitgave heeft geen commercieel oogmerk. Getracht is alle recht-hebbenden te achterhalen. Diegenen die menen alsnog aanspraak te kunnen doen op gelden worden verzocht contact op te nemen met de redactie. Artikelen uit Rooilijn mogen niet worden verveelvoudigd, opgeslagen of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

FotografieAlle foto’s zijn gemaakt door Marcel Heemskerk tenzij anders is vermeld.

Ontwerp en productieLandofPlenty (Antoin Buissink)

DrukwerkMarcelisDékavé, Alkmaar

Rooilijn wordt mede mogelijk gemaakt door Stadgenoot en Balance.

Themanummer experimenteren in de ruimtelijke ontwikkelingDit themanummer is tot stand gekomen met financiële steun vanhet Lectoraat Bouwtransformatieen het Speerpunt Urban management van de Hogeschool van Amsterdam

URBAN MANAGEMENT

KENNIS IN ACTIE

START FEBRUARI 2017

MASTER URBAN MANAGEMENT

Hoe maak je het verschil in de stad samen met bewoners, bedrijven, de overheid en kennisinstellingen? Hoe realiseer je innovatie in de praktijk? Misschien is deze master iets voor jou.

Bezoek voor meer informatie onze website www.hva.nl/mum

Voorlichtingsbijeenkomstdonderdag 27 oktober 2016

25 oktober 2016CityasaLab#|CreatingMeaningful

EncountersinCitiesofDiversityExperiencesfroma‘mobileurbanlab

experiment’

Cities are increasingly diverse, not only in ethnic, cultural or socio-economic terms, but also with regards to activities, attitudes and lifestyles. These changes are fre-quently met with (policy) concerns about social cohesion at the neighbourhood scale. While in many urban settings encounters with differences are inevitable, incidental contact is generally not deemed sufficient to enhance interaction between diverse individuals. When do encounters become meaningful? When do they bring diverse people together and provide new ways of relating beyond presumptions and stereotypes? And can we plan for those encounters?

During this evening in Pakhuis de Zwijger, the participants Jasper Boesveldt on behalf of himself and Marije Koudstaal (both Municipality of Amsterdam), Brieuc-Yves (Mellouki) Cadat (Movisie), Anna Dekker (Placemakers), Nanke Verloo (University of Amsterdam) and Ron van Wonderen (Verwey-Jonker Instituut) will share their experiences of the urban walk and perspectives on the topic, after which the discussion will be open to the audience.

Location:PakhuisdeZwijgerPietHeinkade179Programmestartsat19:30

Page 3: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Rooilijn P. 231RedactioneelJg. 49 / Nr. 4 / 2016

Redactioneel

Vernieuwing door experimenten

Experimenten in de ruimtelijke sector hebben de wind mee. In beleidsdocumenten tref je de beeldspraak van de stad als laboratorium aan, kennisinstellingen zijn bezig met het opzetten van allerhande field- of living labs en voor sommige Europese onderzoeksfondsen is het opzetten van een living lab een voorwaarde voor financiering. De verwachtingen zijn groot. In stadslaboratoria worden de grote vraagstukken van onze tijd, bijvoorbeeld armoede, klimaatissues en het gebrek aan sociale cohesie, te lijf gegaan; sommigen zouden zelfs beweren opgelost. Hier wordt ook de democratie nieuw leven ingeblazen, de rolverhouding overheid-burger veranderd en de disciplinaire scheidslijnen in de wetenschap doorbroken. Hoe idealistisch dit ook klinkt, in de praktijk is het des te moeilijker om deze ambities waar te maken.

Uit dit nummer blijkt dat experimenten in de ruimtelijke sector niets nieuws is, al stelt De Klerk in zijn artikel terecht de vraag wat het ruimtelijke experiment precies is. Ook het vakgebied van transitiestudies kent een rijke geschiedenis van sociaaltechnische experimenten waaruit wij in de ruimtelijke sector lering kunnen trekken. In hun artikel doen Sengers en Raven een poging om dit te doen. In transitie-experimenten evenals de experimenten in dit nummer is de omgang met bestaande sociale structuren en machtsverhoudingen een uitdaging. Omdat experimenten in het sociaal domein zich in de echte wereld afspelen is het geen verrassing dat bestaande instituties en machtsverhoudingen daarin worden gereproduceerd. Het terugvallen in traditionele rolverhoudingen, of vooraf verantwoording eisen terwijl dit niet mogelijk is als je de experimentele werkwijze serieus neemt, zijn hier voorbeelden van. Deze en andere spanningen of conflicten lijken inherent te zijn aan experimenten, waar deelnemers uitgedaagd worden om anders te denken en handelen en waar bij echte verandering er winnaars en verliezers zullen zijn. Willen experimenten hun belofte van maatschappelijke vernieuwing waarmaken, dan lijken het aangaan van en leren omgaan met conflict evenals strategisch handelen in de politieke arena de grote opgaven te zijn.

Rooilijn wil het lectoraat Bouwtransformatie en het Speerpunt Urban Management van de Hogeschool van Amsterdam hartelijk bedanken voor hun bijdrage aan de totstandkoming van dit nummer.

Andrew SwitzerHoofdredacteur Rooilijn ([email protected])

Page 4: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 232Rooilijn November 2016KennisKRING

Rooilijnennis RING

Hoe reageren we op de toenemende vraag naar woningen in Amsterdam?

De afgelopen decennia is Amsterdam uitgegroeid tot een van de meest populaire steden om te wonen. In het beleidsrapport Koers 2020 wordt duidelijk dat de gemeente flink wil bijbouwen om aan de toegenomen vraag naar woningen te voldoen. De tijden van voor de crisis lijken terug in de bouw. In de Kenniskring wordt eerst teruggeblikt, en dan vooruit gekeken. Op basis van het achtergrondartikel van Rooilijn nr 3-2016 wordt gereconstrueerd hoe de gemeente zich intern reorganiseerde en hoe dit doorwerkte in de projectontwikkeling. Daarnaast wordt op basis van het achtergrondartikel uit dit themanummer uiteengezet hoe een praktijk van experimenten tot stand kwam. Vervolgens wordt vooruit geblikt naar toekomst en de wijze waarop de lessen uit het recente verleden opgenomen kunnen worden in de realisatie en vormgeving van het ambitieuze woningbouwprogramma.

Locatie Pakhuis de Zwijger, Piet Heinkade 179 te AmsterdamDatum en tijd Medio november 2016, wordt nog nader bekend gemaakt. Na afloop zal er een borrel zijn. Deelname is kosteloos

Aanmelden kan via [email protected]

Rooilijn presenteert Rooilijn Kenniskring: een reeks halfjaarlijkse bijeenkomsten waarin aandacht wordt gegeven aan interessante en actuele onderwerpen aangaande ruimtelijke ontwikkeling.

In November vindt een nieuwe Kenniskringbijeenkomst plaats in samenwerking met Lectoraat Bouwtransformatie van de HvA, Lectoraat Grootstedelijke Coordinatievraagstukken en het Project Management Bureau Amsterdam (PMB). Voor deze Kenniskring worden twee Rooilijn-achtergrondartikelen gebundeld: die uit dit themanummer en die uit het vorige nummer. Rooilijn nodigt jonge en ervaren professionals en studenten uit mee te praten over de werkwijze waarmee de gemeente Amsterdam moet reageren op het tekort aan woningaanbod.

ennisR

ING

Novem

ber 2016

P. 232

Page 5: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 233Rooilijn

234 Voorwoord Experimenteren in de ruimtelijke ontwikkelingLike Bijlsma, Dolly Lomans, Nick van Luit, Koen Raats, Frank Suurenbroek, Rick Vermeulen

236 StellingShared Space is geschikt voor hoogstedelijk gebiedRuwan Aluvihare verdedigtSjoerd Nota reageert

238 Achtergrond Ruimtelijke experimenten: leren van FieldlabsKoen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek

248 Experimenten in de binnenstad: sturen of loslaten?Spontaniteit tegen winkelleegstandTheo de Bruijn en Carola Hoogland

256 Voorbeeldplannen: overheidsstimulering van particuliere innovatiekrachtReflectie op experimenten uit de Vierde Nota ExtraBas Schilder, Arnout Zaal en Ramon Elsevier

262 Experimenteren voor de transitie naar duurzame stedenOp zoek naar een definitie van experimenteren Frans Sengers en Rob Raven

266 InBeeld Blademade Superuse Studios

282 China, Urban Lab: nut en noodzaak van experimentenHoe China experimenteertHarry den Hartog

Inhoud

InhoudJg. 49 / Nr. 4 / 2016

292 Het CyprusmodelEen historische rondgang langs diverse experimentenLen de Klerk

300 Interview"Je kunt niet langer beweren dat onderzoek niet in het hoger beroepsonderwijs thuis hoort"Interview met Anne Marieke SchwenckeAlexander Woestenburg

304 Recensies> The experimental city, van Evans e.a.(red.)De experimentele stad, de stad als experiment Jurgen Hoogendoorn

> Conflict, improvisation, governance, van Laws & Forester (red.)Spanning tussen praktijk en theorie? Ingmar van Meerkerk

308 Signalementen > Blind spot> De nevengeul van Kampvoort> De polders mee-maken> De nieuwe generatie stadskinderen> Adaptive mobility

310 ColumnReplicatie O. Naphta

Page 6: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn P. 234

VoorwoordExperimenteren in de ruimtelijke ontwikkeling

Voorwoord

In diverse steden in Nederland wordt geëxperimenteerd in de ruimtelijke

ontwikkeling. In vaste organisatorische vormen zoals Living Labs, Fab Labs,

Urban Labs of Fieldlabs staan maatschappelijke vraagstukken centraal maar

ook worden ‘proeven’ gedaan met bijvoorbeeld regelvrije zones om in havens

gemakkelijker functiemenging mogelijk te maken of circulaire economische

initiatieven faciliterend aan te jagen.

Het experiment lijkt haar definitieve entree gemaakt te hebben als planfiguur in

de hedendaagse ruimtelijke ontwikkeling. De aandacht voor het experiment gaat

veelal gepaard met hoopvolle verwachtingen over meer creatieve uitkomsten,

onverwachte inzichten, en het radicaal ‘omdenken’ hoe in de systeemwereld wordt

omgegaan met lokale problemen. Wat voegt het experiment toe als planningsstap

in de ruimtelijke ontwikkeling?

In 1985 gaf Karen Christensen al aan dat experimente-ren een geschikte methodologie is wanneer planners te maken hebben met onzekerheid over de werking van (ruimtelijke) interventies. Deze onzekerheid kan nog eens worden vergroot doordat stakeholders uiteenlo-pende interpretaties kunnen hebben over wat de kern van het probleem is en welke oplossing hier het best bij past. Is de aandacht voor het experiment te herleiden tot een verhoogd onzekerheidsgevoel in de wereld van de ruimtelijke planning? Of is het omgekeerde waarheid: leidt het experiment alleen maar tot meer onzekerheid in de wereld van de planning?

In deze Rooilijn wordt het ruimtelijk experiment gedefi-nieerd, geduid, gerelativeerd en van diverse voorbeelden voorzien. Daarbij worden in de artikelen een aantal prominente vragen beantwoord: hoe kan de aandacht voor het experiment verklaard worden? Welke definities bestaan er? Hoe wordt in het buitenland geëxperimen-teerd? Onder welke condities heeft een ruimtelijke experiment de meeste kans van slagen, welke valkuilen bestaan er en is de keuze voor het experiment nieuw?

In het achtergrondartikel duiden Koen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek de aandacht voor het

Page 7: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 235Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn De nummerredactie

experiment in de ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij wordt een definiëring en een typologie gepresenteerd welke vormen van experimenten bestaan. Enerzijds wordt het potentieel van het ruimtelijk experiment besproken en anderzijds worden een aantal fundamen-tele kritiekpunten naar voren gebracht. Het artikel sluit af met drie dilemma’s waar men in Fieldlabs vaak mee te maken krijgt.

Theo de Bruijn en Carola Hoogland laten in hun artikel over de veerkracht van binnensteden zien hoe in Twente het experiment wordt geoperationaliseerd om binnensteden te revitaliseren. Op basis van literatuur over netwerksturing wordt geanalyseerd hoe met expe-rimenteren wordt gewerkt aan de totstandkoming van meer spontane binnensteden. De Bruijn en Hoogland stellen dat in de eerste tranche van het programma de faciliterende rol van de gemeente karakteristieken vertoonde van een klassieke subsidieregeling waarbij de overheid zich passief opstelt en wacht op de creativiteit uit de markt en van burgers. Dit werd sterk verbeterd in de tweede fase van het programma waar ondernemers en burgers in ateliers hun plannen uitwerkten.

In het artikel van Bas Schilder, Arnout Zaal en Ramon Elsevier wordt teruggegaan naar de tijd van de Vierde Nota Extra, toen in het stimuleringsprogramma Voorbeeldplannen vanuit de rijksoverheid middelen beschikbaar werden gesteld voor het uitvoeren van ruimtelijke experimenten. In het artikel wordt bespro-ken wat de succes- en faalfactoren van dit programma zijn gebleken en hoe deze inzichten gebruikt kunnen worden in de hedendaagse planningspraktijk. In het artikel pleiten de auteurs voor een nieuw breed stimuleringsprogramma dat vanuit de rijksoverheid wordt gecoördineerd.

In het artikel van Frans Sengers en Rob Raven wordt op zoek gegaan naar een definitie van het ruimtelijk experiment. Door literatuur uit de transitieweten-schappen centraal te stellen komen zij tot een scherpe definiëring op basis van zes kernpunten en stellen zij

dat experimenten gezien moeten worden als kiemen van verandering die uiteindelijk bijdragen aan de transitie naar duurzame steden.

Harry dan Hartog bespreekt in zijn artikel hoe in China wordt geëxperimenteerd. De schaal en het tempo waarmee China experimenteert plaatst de aandacht in de Nederlandse planningspraktijk in een grootschaliger hedendaags perspectief. Experimenten in de stedenbouw, architectuur en governance worden toegelicht met sprekende voorbeelden. Den Hartog motiveert dat in China experimenten noodzakelijk zijn en stelt dat de innovatiekracht van de experimen-ten in het verleden vooral werd aangewend om de economische groei te faciliteren, terwijl hedendaagse maatschappelijke en culturele transities de experimen-tele innovatiekracht de komende jaren zullen verleggen naar de ontwikkeling van duurzame steden.

In het artikel Het Cyprusmodel neemt Len de Klerk de lezer mee op een historische rondgang langs diverse experimenten. De recente aandacht voor het experiment wordt daarmee gerelativeerd door deze op een lange tijdshorizon in de ontwikkeling van de ruimtelijke ordening te plaatsen. Met het Cyprusmodel illustreert De Klerk aan het eind van het artikel dat planningsconcepten meer dan eens worden gepre-senteerd als innovatief of experimenteel terwijl ze dat helemaal niet zijn: vaak zijn ze al op andere plekken of op eerdere momenten getest.

We hopen dat deze verschillende invalshoeken het hedendaags experiment in een breder perspectief plaatst en de benodigde kunstmatige problematisering en afstand creëert om het experimenteren in de hande-lingspraktijk daadwerkelijk te laden met de betekenis die zo essentieel is om onze samenleving nu en straks krachtig en inclusief te maken.

Veel leesplezier,

De nummerredactie

Like Bijlsma, Dolly Loomans, Nick van Luit, Koen Raats, Frank Suurenbroek, Rick Vermeulen

Page 8: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 236Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn

Stelling

Shared Space is geschikt voor hoogstedelijk gebied

Stelling

Shared Space is een concept van de wijlen Friese verkeersontwerper Hans Monderman. Het inrichtings-principe, vooral bedoeld om de voetganger prioriteit te geven over de auto, is in Friesland en Groningen veelvuldig toegepast, maar meestal in redelijk rustige urbane en sub-urbane situaties. In het buitenland, bijvoorbeeld in Engeland en Zweden, is het concept ook vaak toegepast. Onze Zuid-Europese buren gebruiken soortgelijke principes het vaakst maar zonder eraan een naam te geven. Belangrijke stedelijke pleinen, waar de voetganger primaat heeft, worden doorgaans zo onverdeeld mogelijk ingericht. Hun motivatie is eerder het maken van een mooi, zo eenduidig moge-lijk van gevel tot gevel ontworpen plein. Het is een eeuwenoud principe. Oude stadspleinen waren van de voetganger maar zijn gaandeweg overgenomen door gemotoriseerd verkeer en alles wat erbij hoort. Nu wint de voetganger weer terrein. De andere gebruikers dienen zich als goede gasten te gedragen.

De principes van Shared Space zijn tot nu toe nooit gebruikt in drukke binnenstedelijke gebieden met veel voetgangers en fietsers. Dat is jammer, want juist in dit soort gebieden werken de standaard inrich-tingsprincipes van Duurzaam-veilig van het CROW, het Nederlandse kennisplatform voor infrastructuur, openbare ruimte en verkeer en vervoer, niet. In elk van de in mootjes verdeelde ruimte die Duurzaam-veilig voorschrijft, voelt iedere type gebruiker zich een koning die geen rekening hoeft te houden met anderen; de blinkers op en doordenderen. Dit levert hoge snelheden op en dus een grotere kans op ernstige ongelukken. Wanneer de verschillende typen gebrui-kers gelijkwaardig worden verklaard in een gedeelde ruimte, ofwel Shared Space, moeten mensen opletten, met elkaar oogcontact hebben, de snelheid verlagen en er rustig doorheen manoeuvreren. De fysiek ruimte om te kunnen manoeuvreren wordt ook aanzienlijk groter. Er zijn geen lijnen waarbinnen men moet blijven. De hele ruimte kan flexibel worden gebruikt. De streng gemonitorde proef met Shared Space op een bijzonder drukke locatie achter het Amsterdamse Centraal

station levert een ultiem bewijs dat het principe werkt. De ruimte krioelt met elkaar kruisende voetgangers en fietsers die met geduld en finesse elkaar vermijden. Met een glimlach en met verontschuldigingen worden de meeste near misses vergeven. Men blijkt in de kern toch sociaal te zijn. Gedurende de monitoringsperiode zijn twee kleine ongelukken geweest, zonder letsel; niets bijzonders voor Amsterdam, wel bijzonder weinig voor zo’n drukke plek.

Amsterdam gebruikt de term gedeelde ruimte in plaats van Shared Space. Terecht, het gaat namelijk niet over een specifieke theorie maar een rationele stap richting een andere, creatievere en intelligentere inrichting van moeilijke ruimtes. Dit is hard nodig omdat het verkeersbeeld en -beleid in grote steden drastisch aan het veranderen is. Het succes van de rekolonisatie van de stedelijke ruimte door het langzaam verkeer vraagt erom. Starre principes leveren overgereguleerde en daarom lelijk ingerichte ruimten op die bovendien niet veiliger zijn dan ongereguleerde ruimten. Op specifieke locaties moet dus locatiegerichte maatwerk worden verricht, met een gezonde dosis psychologie. Het gaat bijvoorbeeld om pleinen, winkelstraten en bijzondere kruisingen waar veel voetgangers zijn. De alom opko-mende fietsstraat is feitelijk ook een gedeelde ruimte, maar dan tussen de fiets en de auto. Gedeelde ruimte werkt bij wijze van de uitzondering. Als het de regel wordt, gaat het wennen, en dan gaat de psychologische werking van het principe verloren. Te gebruiken, maar met mate.

Ruwan Aluvihare ([email protected]) is hoofdontwerper Openbare

ruimte bij de afdeling Ruimte en Duurzaamheid van de gemeente

Amsterdam.

Ruwan Aluvihare verdedigt

Page 9: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 237Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn Stelling: Ruwan Aluvihare en Sjoerd Nota

Stelling

In de afgelopen decennia zijn in Nederland enorme investeringen in de infrastructuur en verkeersveilig-heid gedaan. Nederland is mede daardoor wereldwijd een van de koplopers op dit gebied. In reactie op de sterk sectorale aanpak, waarmee deze investeringen gepaard gingen, wordt de afgelopen jaren gezocht naar een meer integrale aanpak van de openbare ruimte. In vele Nederlandse dorpen en steden is daarmee de ruimtelijke kwaliteit enorm toegenomen. Gedeeld ruim-tegebruik (ook wel aangeduid als Shared Space) is in deze ontwikkeling een concept dat multifunctionaliteit, en daarmee de relatie tussen omgeving en gedrag, van de openbare ruimte expliciet als centraal uitgangspunt hanteert. De openbare ruimte is hierbij in de eerste plaats een ruimte voor mensen en verblijf.

Shared Space kan dus als inrichtingsconcept worden gezien, waarmee niet zozeer verkeersknelpunten worden oplost, maar waarmee in beginsel van een krui-sing met verkeerslichten of een weg met gescheiden ruimtes voor elke gebruikersgroep, een aantrekkelijk en veilige openbare verblijfsruimte voor iedereen kan worden gecreëerd. Met een multifunctionele inrichting van de openbare ruimte wordt socialer, verantwoor-delijker en voorzichtiger gedrag gestimuleerd. Door traditionele regulerende verkeersmaatregelen, zoals bebording, markering en verkeerslichten weg te nemen en weggebruikers samen te brengen treedt een zekere mate van onzekerheid op onder weggebruikers. Hierdoor treedt harmonisatie van snelheden op en wordt onderlinge interactie door oogcontact mogelijk. Beide vormen belangrijke voorwaarden voor veilige en sociale stedelijke openbare ruimtes. Het wegnemen van verkeersmaatregelen alléén is echter onvoldoende om de beoogde verblijfscontext te creëren. Door gebruik te maken van culturele, stedenbouwkundige of land-schappelijke elementen worden ruimtes vormgegeven, waarin mensen zich prettig voelen en willen verblijven en de weggebruiker het idee krijgt te gast te zijn.

Hans Monderman, grondlegger van Shared Space, ging bij de ontwikkeling van het concept uit van een

strikt onderscheid tussen wegen met een verkeers-functie en gebieden met een verblijfsfunctie. Het economische, sociale, culturele en recreatieve leven speelt zich af op plekken en plaatsen die samen het verblijfsnetwerk vormen. Het trage netwerk van wegen met een verblijfsfunctie heeft echter wel een snel bovenliggend netwerk nodig om goed te kunnen functioneren. Het maakt snelle en veilige ver-plaatsingen tussen verblijfsnetwerken mogelijk en voorkomt gebiedsvreemd (sluip-)verkeer, wat minder genegen is rekening te houden met de context van de plek. Openbare verblijfsruimtes kunnen dus alleen goed functioneren met een bovenliggend, relatief grofmazig netwerk van hoogwaardige, sectoraal-verkeerskundig ontworpen verkeerswegen.

Deze tweedeling is voor autoverkeer vastgelegd in wegencategoriseringsplannen. Met een toenemende toepassing van de uitgangspunten van Shared Space in drukke binnenstedelijke gebieden, doet de vraag zich voor of een dergelijke tweedeling ook niet gemaakt zou moeten worden voor het fijnmazigere netwerk van fietsroutes. In de afgelopen jaren zien we een grote groei van het fietsverkeer in stedelijke gebieden. Het mengen van fietsers en voetgangers gaat lange tijd goed, zo blijkt uit onderzoek. Nadere inzichten tot welke intensiteiten en verhoudingen dit prettig en veilig blijft, zal de evaluatie van de Shared Space achter Amsterdam Centraal ons leren. De vraag doet zich echter wel voor in hoeverre het logisch en verstandig is om drukke stedelijke hoofdfietsroutes te onderbreken door ruimtes waar het verblijven centraal staat, temeer, daar die ruimtes, naast het wegnemen van reguleerde verkeersmaatregelen, nog weinig uniciteit of verblijfskwaliteiten en -mogelijk-heden kennen. Immers, ook in Noord-Nederland – de geboortegrond van Shared Space – worden autosnel-wegen niet onderbroken door dorpspleinen.

Sjoerd Nota ([email protected]) is docent en onderzoeker Verkeer & openbare

ruimte aan het kenniscentrum Shared Space van de NHL Hogeschool.

Sjoerd Nota reageert

Page 10: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 238Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn Ruimtelijke experimenten: leren van Fieldlabs

Ruimtelijke experimenten: leren van Fieldlabs

Boven: Het makers-lab op de Hogeschool van Amsterdam (bron: Amsterdam Creative Industries, 2016)

Onder: Het dak-lab op de Hogeschool van Amsterdam (bron: Amsterdam Creative Industries, 2016)

Page 11: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 239Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn

Koen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek

Experimentele benaderingen hebben het retorische tij mee in de

ruimtelijke planning. Stadslaboratoria staan in de belangstelling als veilige

experimenteerruimten waar nieuwe constellaties van partijen aan de slag gaan.

Technologische innovatie, activerend praktijkonderzoek en interventieprocessen

zouden een vernieuwing van beleid, uitvoering en de toepassing van innovatieve

oplossingen kunnen bewerkstelligen. De verwachtingen zijn dikwijls

hooggespannen maar navenante resultaten zijn niet vanzelfsprekend.

Rondom een grote variëteit aan grootstedelijke vraag-stukken is een verandering in aanpakken nodig om bij te dragen aan meer sociaal rechtvaardige, leefbare en duurzame steden (Hambleton, 2015). Kenmerkend voor hedendaags stedelijk beleid is de belangstelling voor compacte situationele experimenten om aan meer omvattende ruimtelijke, sociale en economische transities bij te dragen of hierop te anticiperen; van kli-maatverandering en energieopgaven tot het creëren van “age friendly” woonbuurten. Wanneer de zoektermen “experiment” en “urban planning” worden ingetoetst in de academische zoekmachine Web of Science, dan verschijnt een lange lijst. Opvallend is de groei van arti-kelen met beide begrippen in de titel: in 2012 waren het er 33, in 2013 56, in 2014 70 en in 2015 al 82. De recente aandacht voor experimenten in de wetenschap is een reflectie op de ontwikkelingen in de praktijk alsmede een tendens om binnen kennisinstellingen onderzoek en mogelijk ook interventies in een directere afstem-ming met de praktijk te ontwikkelen. De toenemende populariteit van Fieldlabs, Urban Labs en Living Labs

is hiervan een illustratie. Alleen al in Nederland zijn onder andere in Eindhoven, Amsterdam, Rotterdam, Deventer, Maastricht en Groningen gemeenten samen met kennisinstellingen en andere partners in stad-slaboratoria innovatieve oplossingen voor complexe stedelijke vraagstukken aan het ontwikkelen en testen.

In dit artikel analyseren we het fenomeen ‘expe-rimenteren in de stad’ en verklaren we de recente aandacht ervoor in stedelijk beleid. De veelzijdigheid van het begrip experimenteren wordt hanteerbaar gemaakt door verschillende typen te onderscheiden. Het is daarbij belangrijk dilemma’s te analyseren waar in de praktijk van de stedelijke laboratoria vaak tegenaan wordt gelopen. Deze analyse is enerzijds gebaseerd op de ervaringen van de afgelopen jaren in zogenaamde Fieldlabs die de Hogeschool van Amsterdam in samenwerking is gestart met een aantal stadsdelen en andere organisaties. Anderzijds is geput uit de snel groeiende hoeveelheid literatuur over dergelijke stadslaboratoria.

Achtergrond: Koen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek

Achtergrond

Page 12: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 240Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn

Experiment, stad en kennisinstellingenHoewel de term experimenteren aan een opmars bezig is in beleid en wetenschap, worden aan het begrip uiteenlopende definities gegeven als nieuw handelings-perspectief voor stedelijke ontwikkeling (Karvonen & Van Heur, 2014). De meest oorspronkelijke definitie van experimenteren is direct afgeleid uit de natuurweten-schappen en houdt in dat sprake is van een specifieke, gecontroleerde setting van mensen en/of instrumenten die worden beïnvloed door interventies en waarvan de effecten worden gemeten en geëvalueerd. Uiteraard valt op dat de Fieldlabs of Living Labs die in verschillende steden zijn opgericht niet voldoen aan deze definitie. Er is geen sprake van een gecontroleerde omgeving, de repliceerbaarheid is daardoor moeilijk en de problemen waaraan gewerkt wordt zijn veelal meerledig en context- specifiek. De Labs die in de praktijk gevormd worden voldoen wel aan de bredere definitie die sociologen als Latour (2004) en Beck (1995) hanteren. Zij spreken over ‘sociale experimenten’ als hedendaagse maatschappe-lijke veranderingen: dit zijn grootschalige economische, culturele, politieke en technologische veranderingen die lastig voorspelbare maatschappelijke dynamieken teweegbrengen en die hun neerslag hebben in het gebruik en de configuratie van de ruimte. Volgens deze definitie kunnen bijna alle interventies én veranderende ruimtelijk-sociale patronen als zodanig worden gekwa-lificeerd als ‘experimenteel’ (Gross, 2010). Zoals Davies (2010) opmerkt is de sociologische interpretatie van het experimenteren ver afgeraakt van de oorspronkelijke betekenis. De definitie is derhalve lastig te operatio-naliseren naar empirisch onderzoek. In zekere zin is het hedendaags experimentele onderzoek gericht op het stimuleren van de productie van sociale actie: door middel van de handeling van onderzoek.

Een vroeg geïnstitutionaliseerde vorm van ruimtelijk experimenteren is geïnitieerd door de sociologen van de Chicago School (Park, 1929). Ze definieerden de stad als één grote experimenteerruimte. Het discours waarin de stad als laboratorium wordt gezien om in te experimenteren is daarbij in zichzelf een driver of change omdat het de stadsmakers, burgers en bedrij-

ven anders laat nadenken over stadsplanning en hun concrete handelingen (Karvonen & Van Heur 2014, 384). De Chicago School vertaalde het academische discours van het experimenteren naar een vast geïnstitutionaliseerd programma waarin interventies van tevoren werden ontworpen en vervolgens werden getest en geëvalueerd. Een aantal elementen uit het Amerikaanse stedelijk beleid raakte op deze manier versmolten in de praktijk van het ruimtelijk experi-menteren: de, voor Europese begrippen, sterk pragma-tische aanpak, de aandacht voor de inbreng van lokale kennis en de toepassing van allerlei participatie- en inspraakmethoden om diverse bevolkingsgroepen bij experimentele projecten te betrekken.

Hoewel veel uiteenlopende definities van stedelijke experimenten bestaan, hebben zij een aantal belang-rijke gemeenschappelijk kenmerken. Ten eerste is dit het belang van een relatie tussen een specifieke interventie en de observatie van de gevolgen (Gooding & Pinch, 1989). Ten tweede wordt ruimte geboden aan het onverwachte of het onbekende, in de plan-ningsliteratuur ook wel contingency genoemd. Ten derde moeten de experimenten of de manier waarop experimenten tot stand komen een vernieuwend of innovatief karakter hebben.

Hier definiëren we experimenteren in de praktijk van de ruimtelijke ontwikkeling daarom als: ‘een vernieuwende manier van organiseren of realiseren van ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij methoden, uitkom-sten en effecten niet vast staan’. De totstandkoming van de ruimtelijke interventies en de methoden of (techno-logische) interventies die worden gebruikt om daartoe te komen zijn innovatief, de (ruimtelijke) resultaten kunnen dat ook zijn maar dat is niet strikt noodzakelijk. En er is nadrukkelijk aandacht voor (gemeenschap-pelijk) leren. Enerzijds vanwege de onzekerheden die binnen experimenten bestaan en anderzijds vanwege de dikwijls gewenste repliceerbaarheid en toepasbaarheid elders. Door te leren is het mogelijk om het experiment aan te passen om zo langzaam maar zeker tot oplos-singsrichtingen te komen voor specifieke complexe

Ruimtelijke experimenten: leren van Fieldlabs

Page 13: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 241Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn

problemen. In de bovenstaande definitie is bewust geen aandacht besteed aan de schaal waarbinnen het experiment moet plaatsvinden: (lokale) stakeholders kunnen actief betrokken zijn bij de ontwikkeling of de uitvoering van experimenten maar dit is zeker geen noodzakelijke voorwaarde om als experiment bestem-peld te worden.

Experimenten en ruimtelijke uitkomsten In het onoverzichtelijke en door trendgevoelige retoriek gedomineerde veld van stedelijke experimenten is het nuttig om een analytisch overzicht te krijgen. De relatie tussen experimenten en ruimtelijke uitkomsten kan op twee verschillende manieren gestalte krijgen. Ten eerste kunnen ruimtelijke experimenten gericht zijn op vernieuwende oplossingsmethoden waarbij de focus ligt op het subject: het gaat hier om vernieuwende metho-den, samenwerkingsvormen of aanpassingen van regels waardoor actoren op een nieuwe manier tot ruimtelijke planvorming kunnen komen. Ten tweede kan een experiment gericht zijn op het object: de toe te passen vorm, technologie of andere ruimtelijke configuratie. De ruimte functioneert op een bepaalde manier maar het is nog onduidelijk hoe het object wordt beïnvloed door nieuwe technologie, materiaalgebruik of specifieke interventies. Een experiment richt zich in dit geval nadrukkelijk op het testen van dergelijke interventies op het onderzoeksobject. Langs deze tweedeling kunnen op hoofdlijnen ook twee typen experimenten worden onderscheiden: (1) governance experimenten (subject) en (2) technologisch ruimtelijk experimenten (object). Overigens sluiten beide type experimenten elkaar niet uit, waardoor ook experimenten bestaan waarin ze met elkaar worden gecombineerd.

Subject: governance experimentenHierin staat het uitproberen en testen van nieuwe regels, samenwerkingsvormen en processen centraal (subject georiënteerd). Deze experimenten passen bij een bestuurskundig-planologisch perspectief. Governance experimenten zijn bijvoorbeeld experimenten met regelgeving, financieel-juridische arrangementen, pro-

cesmatige of qua samenstelling experimentele settings in complexe besluitvormingstrajecten. Voorbeelden hiervan zijn experimenten met regelarme zones, besluitvormende participatieve gebiedsontwikkeling (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap), tijdelijke zonering (pauzelandschappen) en de recente proefpro-jecten met de Omgevingswet.

Object: technologisch-ruimtelijke experimentenHierin staat de toepassing en beproeving van ruimte-lijke en technische vernieuwing centraal (object georiën-teerd). Vanuit ruimtelijk-ontwerpend perspectief ligt de nadruk op nieuwe ruimtelijke vormen, concepten en de toepassing van nieuwe technologieën en materialen. Zo zijn er ruimtelijke experimenten met de menging van functies, gebruikers en typologieën op blokniveau. En vanuit een gebiedsgericht of thematisch perspectief tegenwoordig ook de experimenten met de verduurza-ming van de bestaande woningbouwvoorraad en het circulair maken van gebieden. Kenmerkend voor het ontwerptraject is dat in de ontwerpcyclus experimente-ren een inherent onderdeel van de scheppende praktijk is (Pressman, 2012).

Een tijd van experimenteren Zoals we aangaven zijn experimenten in de stad zeker geen nieuw fenomeen. De hedendaagse nadruk op ruimtelijke experimenten en de expliciete vorming van stedelijke laboratoria, zijn te positioneren in drie samenhangende maatschappelijke transities die tevens de context van veel hedendaagse ruimtelijke interven-ties bepalen.

Ten eerste is de verhouding tussen burgers en de staat aan het veranderen. Werd de overheid in grote delen van de vorige eeuw nog als overkoepelende probleem-oplosser (en -eigenaar) gezien, recentelijk staat het zelforganiserende karakter van de markt en maatschap-pij vaker centraal. Daarin ligt de verwachting besloten dat het oplossende en creatieve vermogen daar groter is dan bij de overheid alleen. Tegelijkertijd is de burger mondiger geworden en kennis (semi-)gedemocratiseerd. De expertise van (ambtelijke) professionals wordt sneller

Achtergrond: Koen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek

Page 14: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 242Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn

ter discussie gesteld. Voorts faciliteert de digitalisering het ontstaan van nieuwe netwerken en nieuwe vormen van coproductie, zoals bijvoorbeeld stadsdorpen (zorg) of energiecoöperaties. Sinds de jaren negentig zijn veel voormalige overheidsdiensten geprivatiseerd, die mogelijk ook via “stedelijke laboratoria” opnieuw met elkaar moeten leren acteren.

Ten tweede, en specifiek voor ruimtelijk beleid, stagneerde kort na de financiële crisis de dominante planfiguur van de gebiedsontwikkeling en de bijbe-horende publiek-private samenwerkingen. Een meer kleinschalige, vraaggerichte en flexibele vorm van ruimtelijke ontwikkeling kwam hiervoor in de plaats met ruimte voor innovatie en experiment. Inmiddels tekent zich in de Randstad, en in de metropoolregio Amsterdam in het bijzonder, een hernieuwde kanteling van de ruimtelijke praktijk af. Met name de druk op de woningmarkt leidt ertoe dat de gemeente lijkt te ten-deren naar meer regie, inzet op snelle ontwikkeling en grotere gebiedstransformaties (Gemeente Amsterdam, 2016). Ook in deze tijd vraagt de ruimtelijke ontwikke-ling de inclusie van andere actoren – of het hernemen van een samenwerking en de ontwikkeling van nieuwe financieel-ruimtelijke arrangementen. In dit verband vormt de nieuwe Omgevingswet mogelijk ook een nieuw institutioneel kader.

Ten derde is de krachtige impact van recente technologische innovaties fijnmazig en ingrijpend (Suurenbroek, 2015). Deze innovaties zorgen voor een mogelijk ander en deels nog onbekend ruimte-gebruik. Denk aan de gevolgen van zelfrijdende en zelf-inparkerende auto’s, Airbnb, de opkomst van de circulaire economie, lokale 3D productiemethoden en de ruimtelijke impact van het online shoppen. Townsend (2013) maakt hierbij een onderscheid tussen de toepassing van technologie van onderop (hacking) en de top down variant waarin een techno-logische push door enkele mondiale technologiebe-drijven wordt vermarkt. Voor beide varianten is het experiment de gangbare praktijk om de entree en slag naar de situationele toepassing te maken.

Deze drie samenhangende ontwikkelingen blijken een vruchtbare voedingsbodem voor allerlei ruimtelijke experimenten. Bovendien lijkt het concept experiment goed te resoneren bij vakprofessionals die zoeken naar andere manieren van werken in een situatie van toenemende onzekerheid over de (kenbaarheid van de) toekomst. Grootschalige en contextonafhankelijke oplossingen zijn daarbij (vooralsnog) uit de mode, in ruil voor lokale, situationele zoektochten naar oplossin-gen. Een benadering die overeenkomt met de heersende politieke cultuur waarin geen ideologische panklare oplossing domineert. In deze context is experimenteren een geschikte methodologie voor het oplossen van com-plexe problemen (Christensen, 1985). Door stapsgewijs via trial-and-error, pragmatisch en vooral instrumenteel te plannen wordt kennis verzameld over wat wel en niet werkt. De stad als ruimtelijke configuratie waarin zowel veel problemen spelen als ook een samenklontering van kennis en initiatieven aanwezig is, vormt een interes-sant schaalniveau om innovaties te testen of door te ontwikkelen (Karré e.a., 2015). Uiteraard past dit tevens bij de tendens van gemeentebesturen om hun stad zich te positioneren als ‘innovatief’ en ‘creatief’. In een context van decentralisatie van beleid worden steden bovendien steeds meer gedwongen zelf problemen op te lossen. De stad wordt daarbij door velen gezien als de perfecte plaats waar het handelingsvermogen (agency) en specifieker, het zelforganiserend vermogen van de samenleving, het passende schaalniveau is voor complexe vraagstukken (Barber, 2013). Onderstaand wordt betoogd dat het pragmatisch, via kleine stapjes, aanpakken van lokale problemen waar burgers of bedrijven tegenaan lopen alles behalve apolitiek is.

Hype of hoop? In dit artikel wordt de term Fieldlabs gebruikt naar voorbeelden van de Chicago School, als een verzamel-naam voor organisatievormen waarbinnen partijen met elkaar afspraken maken hoe zij aan de hand van ruim-telijke of sociale experimenten stedelijke problemen op een vernieuwende manier aanpakken. De herontdek-king van stedelijke laboratoria sinds de Chicago School komt uit de hoek van het testen van technologische

Ruimtelijke experimenten: leren van Fieldlabs

Page 15: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 243Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn Achtergrond: Koen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek

FIELDLAB

Nieuw West

Zuid Oost

Oost

PROJECT

"Mijn huis, mijn straat,

mijn wijk"

Kijk! Een gezonde wijk!

"Amsterdam Zuidoost:

een aantrekkelijke plek voor

bezoekers"

Bewonersparticipatie in

Bijlmer Centrum

De klimaatbestendige wijk

"Collaborative learning

en wijkontwikkeling"

EXPERIMENTEN

"Activerend ontwerptraject en co-creatie

tussen investeerders, onderzoekers, overheden

en bewoners in de planningscyclus. Bewoners

worden actief betrokken bij het ontwerpen van

hun wijk. "

Actiegericht onderzoek waarin een

participatieve wijk-app voor de smartphone

wordt ontworpen met professionals en bewoners.

"Door middel van de Human Centered

Design methode ontstaat er een iteratief proces

tussen ontwerpen en onderzoeken. Alternatieve

imago-strategieën worden ontworpen waarna

door verschillende groepen stakeholders wordt

geanalyseerd of dit imago overeenkomt met hun

realiteit. "

Het ontwikkelen van interventies gericht op

de individuele ondersteuning van burgers en

ondernemers op beleidsmatig en

organisatorisch niveau.

Ontwerpgericht onderzoek; in verschillende

casestudies in Amsterdam wordt een ontwerp

gemaakt voor een klimaatbestendige wijk,

waarna wordt geanalyseerd hoe de voorgestelde

aanpak verbeterd kan worden.

Het onderzoek wordt gekenmerkt door een

collaboratief leerproces, waarin kennis kan

ontstaan tussen mensen die samenwerken

als zij actief reflecteren op het proces van

samenwerking. Per bewonersinitiatief wordt

een concrete activiteit bepaald door de betrokken

of worden de betrokken geactiveerd om een

dergelijke activiteit te starten, bijvoorbeeld

een markt, bijeenkomst, filmvertoning of

opruimactie.

DOEL

"Het vergroten van buurtparticipatie

door toe-eigening van publieke ruimten

door bewoners. "

Versterken van de zelfredzaamheid van

bewoners door hen te activeren bij het

gezonder maken van hun wijk.

Het vergroten van de aantrekkelijkheid van

Zuidoost voor bezoekers door het verbeteren

van het huidige imago, hetgeen ook effect dient

te hebben op de leefbaarheid van de wijk voor

bewoners alsmede de druk op de binnenstad.

Het stimuleren van een inclusieve wijkeconomie

die naast economische welvaart ook sociale

inclusiviteit bevordert.

"Het ontwikkelen van een aanpak waarmee

klimaatbestendigheid wordt behandeld als een

belangrijke voorwaarde in de (her-)inrichting

van de openbare ruimte."

Het bevorderen van gedeeld eigenaarschap

van de fysieke en sociale omgeving door nieuwe

vormen van samenwerken, waarbij de overheid

een steeds meer terughoudende rol heeft.

Tabel 1 Een greep uit de Fieldlab projecten van de HvA en Gemeente Amsterdam

Page 16: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 244Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn

toepassingen. In de Verenigde Staten wilde William J. Mitchell, hoogleraar aan het Massachussets Institute of Technology, technologische innovaties testen in nauwe samenwerking met de eindgebruiker (co-creatie), het liefst in een stedelijke omgeving (Dutilleul e.a., 2014, Karré e.a., 2015). Mitchell gaf de naam Medialab aan dit initiatief. Dit lab werd gekenmerkt door een sterk geloof in technologische toepassingen voor het oplossen van sociaal-maatschappelijke problemen. Ook de positivisti-sche verwachting dat oplossingen kunnen worden getest en herhaald in een gecontroleerde (stedelijke) omgeving paste bij deze werkwijze. De methodiek die gevolgd werd door Mitchell is sindsdien breder toegepast in andere stedelijke omgevingen en op uiteenlopende complexe problemen. De technologische component komt vaak terug in de hedendaagse Fieldlabs: in de ver-wachting dat technologische vernieuwingen (bijvoor-beeld sensoren, sociale media en allerlei ‘intelligente’ applicaties) een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan stedelijke vraagstukken. Dit wordt in onder andere het Amsterdamse Smart City programma verwacht.

Enkele fundamentele aannames die ten grondslag liggen aan het instrumentele gebruik van deze experi-mentele settings moeten kritisch worden belicht. Ten eerste is vaak sprake van selectieve participatie van burgers en bedrijven aan deze constellaties (Karré e.a., 2015). Uit onderzoek blijkt dat vrijwillige participatie betekent dat specifieke doelgroepen, zoals ouderen, jongeren, laagopgeleiden en allochtonen, minder vaak meedoen. De aanname dat participatiekansen voor burgers automatisch leiden tot meer democratische uitkomsten is daarmee onjuist (Uitermark, 2014). Ten tweede worden Fieldlabs vaak gestart met hoopvolle verwachtingen over technologische of sociale innovatie. Echter, inherent aan experimenteren is juist dat de uitkomsten onzeker zijn. Tot nu toe valt de opbrengst van stadslaboratoria nog vaak tegen (Karré e.a., 2015). De vraag is daarmee of de uitkomsten opwegen tegen de vaak hoge transactiekosten om deze settings op te zetten en in stand te houden. Ten derde moet worden vastge-steld dat het voor politici en beleidsmakers aantrekkelijk is om via stadslaboratoria complexe stedelijke proble-

men pragmatisch, kleinschalig aan te pakken, maar dat het opschalen of mainstreamen van succesvolle innovaties lastig lijkt omdat de ontwikkelde oplossingen vaak erg context-specifiek zijn.

Leren uit de praktijk De gemeente Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam (HvA) zijn vanaf 2014 drie Fieldlabs gestart waarin beide partijen samen met burgers, publieke instellingen en bedrijven meerjarig praktijkgericht onderzoek uitvoeren in drie stadsdelen: Oost, Zuidoost en Nieuw-West. De Fieldlabs vormen geografisch afgebakende gebieden waar coalities van onderzoekers en praktijkpartners binnen een bepaald thema experimen-teren op wijkniveau. De thema’s zijn zeer uiteenlopend en behandelen tal van actuele grootstedelijke vraagstukken: van watermanagement, tot aan (ouderen)zorg en finan-ciële zelfredzaamheid van bewoners. Het startpunt voor de projecten vormde de lokale agenda van het stadsdeel, aangevuld met de problemenperceptie zoals die lokaal gearticuleerd wordt door mkb-ers, bewoners of publieke instellingen. Onderzoek, innovatie en interventie worden gecombineerd en experimentele aanpakken spelen een centrale rol (zie tabel 1, op de vorige bladzijde). Het Fieldlab-concept kwam tot stand omdat de betrokken stadsdelen meer wilden doen in de buurt, minder beleid wilden schrijven en omdat de Hogeschool met onderzoek directer wilde bijdragen aan de praktijk.

Omdat de meeste Amsterdamse Fieldlab-projecten relatief kort lopen is een volledige evaluatie nog niet mogelijk. Wel is het interessant om te kijken hoe deze Fieldlabs omgaan met enkele dilemma’s waar de literatuur vanuit andere steden melding van maakt (o.a. Karvonen & van Heur, 2014; Karré e.a., 2015; CPB, 2004). We nemen drie centrale dilemma’s waar de projecten in deze labs mee om moeten gaan.

Vraaggestuurd versus een propositie doen?In meerdere Fieldlabs is men begonnen met een zeer vraaggerichte werkwijze. Dit heeft mede te maken met de (politiek-beleidsmatige) wens van Amsterdam

Ruimtelijke experimenten: leren van Fieldlabs

Page 17: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 245Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn

om met experimenten complexe problemen op zeer lokaal niveau, samen met burgers en lokale bedrijven, op te lossen. Wat deze complexe problemen typeert is dat er noch overeenstemming is tussen betrokkenen over de aard van het probleem (de probleemdefinitie is ambivalent), noch over de oplossing(en) die het probleem vermoedelijk oplossen. De uiteenlopende belangen en soms gespannen verhoudingen tussen de actoren vereisen een procesaanpak om in een dergelijke situatie verder te komen. Het ‘ophalen’ van concrete, scherp gedefinieerde problemen inclusief voorgestelde oplossingsrichtingen waarmee geëxperimenteerd kan worden, is hiervoor de geëigende weg. Het starten van een dergelijk proces kost echter veel tijd, energie en middelen terwijl de uitkomsten zeer onzeker zijn.

In de Amsterdamse Fieldlabs is gebleken dat het rechtstreekse vraaggericht werken niet altijd leidt tot een breed gedragen en scherp gedefinieerde vraag. Vanuit de Hogeschool een concrete propositie doen in de vorm van een project waarin de geïdentificeerde partijen zich kunnen herkennen, is in de Amsterdamse praktijk van de Fieldlabs een vruchtbaarder startpunt gebleken voor een experimenteel project. In deze voorstellen moet vooral duidelijk zijn wat van de betrokken concreet wordt verwacht. Dat klinkt logisch maar dat is vrij lastig omdat de startfase met veel onzekerheden en verande-ringen gepaard gaat. Misschien wel de belangrijkste taak van de projectleiders en onderzoekers is het bieden van een structuur. Deze structuur wordt vaak gevonden in onderzoeksmethoden, het opstellen van een scherpe (op theorie gebaseerde) onderzoeksvraag en een gearti-culeerde hypothese. Hoewel het vasthouden aan deze structuur voor het uitvoeren van onderzoek soms wordt ervaren als het doen van traditioneel academisch (niet experimenteel) onderzoek, kan het worden beschouwd als een belangrijke succesfactor voor het opstarten van een Fieldlab.

Kleine stapjes versus grote veranderingen Kenmerkend voor de Amsterdamse Fieldlabs is de lokale schaal waarin problemen worden onderzocht en

eerste experimenten plaatsvinden. Hoewel dit schaalni-veau diverse voordelen met zich meebrengt (aansluiting op lokale expertise en participatie, concreetheid, en resultaatgerichtheid), heeft deze werkwijze ook nadelen. Het opschalen van innovatieve succesmomenten, in de literatuur ook wel de losse ‘episodes of innovation’ (Coaffee & Healey, 2003) genoemd, is een terugkerend vraagstuk in de praktijk van de ruimtelijke experimen-ten (Karvonen & Van Heur, 2014).

Enkele voorbeelden in de praktijk van Fieldlabs zijn de problemen rond de werkgelegenheid onder spe-cifieke doelgroepen of de toenemende segregatie op wijkniveau. Hoewel met betrekking tot deze thema’s focusgroepen worden georganiseerd en het doel is gesteld om met experimenten allerlei creatieve initiatieven te ont-plooien, worden de meer structurele maatschappelijke, culturele en economische dynamieken die deze pro-blemen veroorzaken, niet aangepakt. Op deze manier kunnen lokale experimenten ook kritisch worden beschouwd als mogelijke (retorische) dekmantels om de aandacht af te leiden van diepere stedelijke vraagstuk-ken waar geen eenvoudige oplossingen voor zijn.Volgens Coaffee & Healey (2003) ligt hier juist de sleutel om de voorwaarden voor het opschalen van sociale innovaties te verbeteren. Wanneer het stedelijk experi-ment echter uitsluitend de handelingspraktijk wordt van gemeentelijke instellingen en de usual suspects betrekt dan is de cruciale vraag of op de langere termijn meer complexe doelstellingen wel gehaald kunnen worden, zoals het sterk reduceren van de CO2-uitstoot in steden.

Doelmatigheid versus onverwachte resultatenVan Winden (2014) reflecteert vanuit zijn Fieldlab-ervaringen op het aspect dat gemeenten en onderzoeks-instellingen vaak de neiging hebben terug te vallen op de traditionele rolverdeling tussen opdrachtnemer (kennisinstelling) en opdrachtgever (gemeente en cofinanciers). De besteding van overheidsgeld – ook eigen bijdragen van door de overheid gefinancierde kennisinstellingen – moet verantwoord worden en dus

Achtergrond: Koen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek

Page 18: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 246Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn

en eventueel groepen burgers zich verhouden tot de niet deelnemende groepen. Daarnaast introduceren experimenten ook oplossingen waarbij de normatieve consequenties ook geadresseerd moeten worden. Bijvoorbeeld bij de inzet van Big Data of technolo-gieën om maatschappelijke opgaven op te lossen. Interessant is dat stadslaboratoria het concept expe-rimenteren expliciteren en proberen de condities te scheppen om hier bewust mee om te gaan. Daarmee richten ze feitelijk de aandacht op iets dat eigenlijk alledaags is: de vaak onbewuste interactie tussen bestaande kaders en de creatieve manier waarop indi-viduen en partijen zich daarbinnen redden en zouden kunnen acteren. Leren van dit proces is de sleutel tot maatschappelijke innovatie.

Koen Raats ([email protected]), Stan Majoor ([email protected]) en Frank

Suurenbroek ([email protected]) zijn allen werkzaam bij de Hogeschool

van Amsterdam, respectievelijk als onderzoeker, lector coördinatie

grootstedelijke vraagstukken en lector bouwtransformatie.

Ruimtelijke experimenten: leren van Fieldlabs

worden eisen gesteld aan het proces én de uitkomsten. Dit klassieke sturen op output en verantwoording via bijvoorbeeld het formuleren van deel- en eindproducten kan het creatieve proces negatief beïnvloeden. Kenmerkend voor de huidige tijd is de (politieke) wens om een ruimtelijk experiment zodanig in te richten dat dit snel herhaalbaar en opschaalbaar is. Het risico is dat het ruimtelijk experiment hiermee verengt tot een “eerste product”. Deze verenging kan ten koste gaan van de innovatieve dimensie, het daadwerkelijke leerver-mogen, het betrekken van nieuwe actoren en de mate waarin het experiment de noodzakelijke ruimte voor faalbaarheid, wendbaarheid en adaptiviteit behoudt.

De stad als labHet creëren van experimenteerruimten in steden sluit aan bij de wens en maatschappelijke noodzaak om de praktijk te innoveren. Experimenteerruimtes bieden ook de mogelijkheid om nieuwe arrangemen-ten en cross-overs tussen overheden, marktpartijen, burgers en kennisinstellingen te bewerkstelligen. In dit achtergrondartikel is aangegeven dat het past bij een tijd van een energieke samenleving, een groei-ende voorliefde voor snellere interventies en een besef dat technologische vooruitgang alleen niet het hele antwoord is voor het oplossen van complexe stede-lijke opgaven. Daarbij is het echter goed te beseffen dat het experimenteer-concept niet nieuw is en geen panacee vormt om ingesleten structuren te doorbre-ken. Bestaande belangen, machtsverhoudingen en institutionele patronen verdwijnen niet in stadsla-boratoria maar worden daar ook gereproduceerd. Wel kan onder de retorische vlag van experimenteer-ruimte soms wat meer risico worden genomen. Ook een nauwere en wellicht wat andersoortige interactie tussen burgers, overheden, bedrijven en kennisinstel-lingen kan positief en lerend werken. Maar dit komt niet automatisch van de grond en vraagt enerzijds goed procesmanagement en anderzijds een expliciete vorm van leren om episodes van innovatie te reali-seren. Daarnaast zijn er essentiële ethische vragen die aan de orde gesteld moeten worden. Nu blijft nog veelal onbeantwoord hoe de deelnemende actoren

Page 19: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 247Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn

LiteratuurAmsterdam Creative Industries (2016) Faciliteiten, http://www.

amsterdamcreativeindustries.com/content/faciliteiten, [15-06-2016]

Barber, B. (2013) If mayors ruled the world. Dysfunctional nations, rising

cities, University Press, New Haven/ Londen

Beck, U. (1995) Ecological politics in an age of risk, Polity Press, Cambridge

Christensen, K. S. (1985) ‘Coping with uncertainty in planning’, Journal of

the American Planning Association, jg. 51 nr. 1, p. 63-73

Coaffee, J., & Healey, P. (2003) ‘'My voice: My place': Tracking

transformations in urban governance’, Urban Studies, jg. 40 nr. 10, p.

1979-1999

CPB (2004) Lerend beleid: het versterken van beleid door experimenteren

en evalueren Januari 2004, CPB, Den Haag

Davies, G. (2010) ‘Where do experiments end?’, Geoforum, jg. 41, nr. 5, p.

667–70

Dutilleul, B., Birrer, F., & Mensink, W. (2014) ‘Unpacking european living

labs: analysing innovation’s social dimensions’ K. Müller, S. Roth, & M. Zak

(red.): Social Dimension of Innovation, Linde, Praag

Gemeente Amsterdam (2016) Koers 2025. Ruimte voor de stad, januari

2016, Gemeente Amsterdam, Amsterdam

Gooding, D., & Pinch, T. (1989) The uses of experiment: Studies in the

natural sciences, Cambridge University Press, Cambridge

Gross, M. (2010) ‘The public proceduralization of contingency: Bruno Latour

and the formation of collective experiments’, Social Epistemology, jg. 24

nr. 1, p. 63-74

Hambleton, R. (2015) Leading the inclusive City. Placed-based innovation

for a bounded planet, Policy Press, Bristol

Karré, P. M., I. Vanhommerig, & E. van Bueren (2015) ‘De stad als lab voor

sociale verandering’, Bestuurskunde, jg. 24, nr. 1, p. 3-11

Karvonen, A., & B. Van Heur (2014) ‘Urban laboratories: experiments in

reworking cities’, International Journal of Urban and Regional Research, jg.

38, nr. 2, p. 379-392

Latour, B. (2004) Politics of nature: how to bring the sciences into

democracy. Harvard University Press, Cambridge, MA

Park, R. E. (1929) ‘The City as a Social Laboratory’, T. V. Smith & L. D. White

(red.) Chicago: An Experiment in Social Science Research, University of

Chicago Press, Chicago, IL, p. 1-19

Pressman, A. (2012) Designing architecture: the elements of process,

Routledge, London/New York

Suurenbroek, F. (2015) ‘Catalyzing Change. Hoe het ruimtelijk ontwerp

kan bijdragen aan de doorontwikkeling naar een sterke, duurzame en

veerkrachtige stad’, Amsterdam University Press, Amsterdam

Townsend, A.M. (2013) Smart cities. Big data, civic hackers, and the quest

for a new utopia, W.W. Norton, New York

Uitermark, J. (2014) Verlangen naar Wikitopia, Erasmus Universiteit

Rotterdam, Rotterdam

Winden, W. van (2014) 'Intermezzo II: Persoonlijke reflecties uit de

praktijk rondom steden als living/urban labs en de samenwerking

tussen kennisinstellingen, bedrijfsleven, stedelijk en nationaal bestuur',

Bestuurskunde, jg. 2015 nr. 1, p. 63-64

Achtergrond: Koen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek

In Fieldlab Amsterdam Oost staat onder andere watermanagement centraal

(bron: Madeleine Lodewijks, 2016)

Gezamenlijke moestuin in Bos en Lommer (bron: Madeleine Lodewijks, 2016)

Page 20: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 248Rooilijn

Theo de Bruijn en Carola Hoogland

Experimenten in de binnenstad: sturen of loslaten?

Experimenten in de binnenstad: sturen of loslaten?

Profielbeeld Binnenstad Enschede, grootstedelijke voorzieningen en studentenstad (bron: Regio Twente, 2014)

Page 21: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 249Rooilijn

Er klinkt een luide roep in de samenleving om een faciliterende rol voor de

overheid, maar wat betekent dat eigenlijk in de praktijk? In Twente denken ze

hierop een antwoord te hebben gevonden door andere partijen uit te nodigen

een antwoord te geven op de vraag hoe een vitale binnenstad wordt gecreëerd.

Met dit experiment willen de gemeenten in de regio Twente in samenwerking

met elkaar invulling geven aan hun nieuwe rol als faciliterende overheid. Sterk

als één regio met één samenhangende visie. Is het experiment in het licht van de

netwerksturing-theorieën echter geslaagd?

de ruimtelijke ontwikkeling. Echter, wat levert varen op spotaniteit op en hoe stuurt een overheid hier effectief op aan?

De spontane stadDe uitdagingen in de binnenstad zijn zo omvangrijk dat gemeenten in toenemende mate steun zoeken bij andere partijen (Buitelaar e.a., 2012). Bovendien wordt een beroep gedaan op het eigen initiatief en creativiteit van die partijen. De spontane stad is een marktplaats waar vraag en aanbod vorm geven aan het stedelijke karakter. Deze hangt samen met concepten als bottom-up, zelfsturing, community-building, en organische gebiedsontwik-keling (Urhahn, 2010). Het doel is om meer verantwoordelijkheid te geven aan niet-overheidspartijen waarbij de gemeente zelf een meer faciliterende rol heeft.

In tegenstelling tot gebiedsontwikkeling oude stijl wordt bij de spontane stad niet gewerkt met masterplannen en eindbeel-den. Veeleer wordt een raamwerk gecreëerd waarbinnen er veel vrijheid van handelen is zodat er flexibel op kansen en veranderende omstandigheden kan worden ingespeeld. De schaal waarop wordt gewerkt is klein. In plaats van een eenmalige, grootschalige, projectmatige ingreep, wordt gefocust op een langduriger proces waarin stapsgewijs

Theo de Bruijn en Carola Hoogland

De winkelleegstand is in binnensteden sterk toegenomen in de afgelopen tien jaar. Verrassenderwijs is de leegstand in 2015 licht gedaald, maar het is aannemelijk om uit te gaan van blijvende en toenemende druk op binnensteden. Dit blijkt ook uit de recente golf van faillissementen. Het is realistisch om te veronderstellen dat er te veel winkeloppervlak is in binnensteden. Vitale binnensteden vragen daarmee om een nieuw perspectief, waarin op een andere manier naar kwaliteiten wordt gekeken en ruimte wordt gecreëerd voor andere functies dan alleen winkelen. Dat vraagt ook om nieuwe huurregimes, transformatie van bestaand vastgoed en een andere inrichting van de openbare ruimte. Nu gemeenten minder financiële ruimte hebben, wordt daarbij nadrukkelijk de samenwerking gezocht met andere partijen, met name private. Een begrip dat daarbij vaak gehoord wordt is spontane stad: organische stedelijke ontwikkeling waarbij initiatieven vanuit de samenleving voorop staan en waarbij de overheid veel meer een faciliterende rol speelt. We zien op tal van plekken overheden en andere partijen experimenteren met nieuwe initiatieven en nieuwe samenwerkingsvor-men. Binnensteden vormen in het licht van bovenstaande een interessant domein om zicht te krijgen op actuele experimenten in

Page 22: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 250Rooilijn

een gebied wordt getransformeerd. Een experiment als de spontane stad vraagt om een nauwe samenwerking met andere par-tijen binnen de stad: burgers, ondernemers, woningcorporaties, vastgoedeigenaren. Dat betekent een andere rol en wijze van werken met als doel het lostrekken van initiatieven, het realiseren van onderaf en het ondersteunen van ideeën. De overheid komt daarbij meer naast de initiatiefnemer te staan. Deze rol wordt omschreven als faciliterend, maar wat betekent dat eigenlijk?

Sturen in netwerkenVeel overheidsbeleid wordt uitgevoerd in een krachtenveld van wederzijds afhan-kelijke, maar relatief autonome overheden en private organisaties (De Bruijn, 2014). Samenwerking kan de effectiviteit van beleid bevorderen, draagvlak geven, extra financiële mogelijkheden bieden en extra kennis inbrengen. De spontane stad vraagt om meer: het plaatst de overheid in een netwerk van partijen die gezamenlijk vorm en inhoud geven aan het sturingsarrange-ment, en daarmee tevens aan de spontane stad. Nieuwe samenwerkingsvormen op

basis van gelijkwaardigheid zijn hierbij in opkomst (Franke e.a., 2015). Opereren in een netwerk vraagt van overheden een bezinning op de vraag welke actoren een rol kunnen en willen spelen in haar beleid. De overheid speelt zelf een beperkte inhoudelijke rol. Zij concentreert zich op het samenbrengen van de relevante maatschappelijke groepen en het interveniëren in bestaande netwer-ken. De overheid moet daarbij openstaan voor de visies van de andere partijen in het netwerk. De aandacht verschuift geleidelijk van de inhoud van het te voeren beleid, het beleidsontwerp, naar het beleidsproces waarin gezamenlijk naar een oplossing wordt toegewerkt. De verschuiving in de rol voor overheden wordt beschreven in tabel 1.

Sturen in netwerken gaat ervan uit dat het beleid tot stand komt in interactie tussen een groot aantal wederzijds afhankelijke partijen. Samenwerken is niet eenvoudig en komt niet spontaan tot stand (Klijn & Koppenjan, 1997). Het vraagt om net-werkmanagement dat niet gericht is op het bereiken van bepaalde beleidsuitkomsten,

Experimenten in de binnenstad: sturen of loslaten?

Tabel 1: Verschillen tussen een inhoudelijk beleidsontwerp en een procesontwerp

KERNELEMENT IN ANALYSE

Focus van ontwerp

Kern van beleidsprobleem

Kernelement van

het ontwerp

INHOUDELIJK BELEIDSONTWERP

inhoudelijke analyse van beleidsprobleem

beïnvloeden van factoren die probleem

veroorzaken wordt vooraf zo concreet

mogelijk aangegeven

inhoudelijke oplossing voor het

beleidsprobleem

PROCESONTWERP

analyse van welke groepen betrokken zijn

beïnvloeden van actoren die betrokken zijn

wordt omschreven, maar kan gedurende

het proces veranderen

proces dat tot een gedeelde oplossing leidt

Page 23: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 251Rooilijn Theo de Bruijn en Carola Hoogland

Profielbeeld Binnenstad Hengelo, businessdistrict en huiskamer (bron: Regio Twente 2014)

Profielbeeld Binnenstad Almelo, groen en water tot in de binnenstad (bron: Regio Twente, 2014)

Page 24: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 252Rooilijn

maar op collectieve probleemoplossing, aandacht voor een effectief interactiever-loop en aandacht voor de relaties tussen actoren (Koppenjan e.a., 1993). Vertaald naar spontane stad betekent dat een belangrijke rol voor gemeenten: het actief bevorderen dat netwerken worden gevormd waarin partijen elkaar kunnen ontmoeten, ideeën kunnen delen en geza-menlijk tot nieuwe initiatieven komen. Zo nodig kan financiële stimulering ook een rol spelen. Naast de aandacht voor initia-tiefnemers en hun activiteiten is er nog een belangrijke rol voor gemeenten in het rea-liseren van externe integratie. Initiatieven vanuit de samenleving kunnen namelijk op gespannen voet staan met bestaande beleidskaders. Het actief meewerken met initiatiefnemers en waar nodig en mogelijk ruimte bieden buiten deze kaders is van belang om initiatieven van onderop niet bij voorbaat te laten stranden. Minder sturen en meer loslaten betekent dus zeker niet niets doen. Integendeel, het vraagt om actief te verkennen wie waar bij betrokken is, hoe deze partijen betrokken kunnen worden bij de gemeentelijke aanpak, wat de motieven zijn van deze partijen en hoe de achterliggende belangen bediend kunnen worden zodat gezamenlijk een effectieve aanpak kan worden ontwikkeld. Het proces, gericht op het betrekken van andere partijen, wordt gezien als de kern van het beleid. Het beleidsproces verloopt daarmee op een andere manier en met een andere focus dan bij een inhoudelijk beleidsont-werp (De Bruijn, 2014).

De pilot spontane binnenstadDe binnensteden in Twente staan net als op veel andere plekken in Nederland onder druk, de ene nog meer dan de andere. Er bestaan zorgen over leegstand

en het weglekken van koopstromen naar grootschalige winkelgebieden aan de randen van de stad. Met name Plein Westermaat bij Hengelo is hiervan een sprekend voorbeeld. In de slipstream van IKEA hebben ook witgoedwinkels, bouwmarkten en sportwinkels hier grote vestigingen geopend, wat extra druk zet op de naburige binnensteden.

Met de pilot Spontane Binnenstad van Netwerkstad Twente beogen de gemeen-ten Almelo, Borne, Enschede, Hengelo en Oldenzaal een impuls te geven aan initiatieven van ondernemende bewoners en maatschappelijke ondernemers, die positief bijdragen aan de kwaliteit van de binnensteden. Iedere binnenstad kent daarbij een eigen profiel. Initiatieven die dit profiel versterken en een structureel positief effect hebben op zowel de leef-baarheid als aantrekkelijkheid van de binnenstad komen in aanmerking voor een stimuleringsbijdrage. De pilot wordt financieel en inhoudelijk ondersteund door de provincie Overijssel.

Het leidende principe in de pilot is het concept van de spontane stad. De betrok-ken overheden hebben dit aangegrepen om op experimentele wijze hun eigen rol te ontdekken bij het vitaliseren van hun eigen binnenstad. Bij de presentatie van de regeling sprak de toenmalige gedeputeerde daarom ook over “leren om op handen te zitten”. Op deze wijze wordt beoogd de betrokkenheid van belangrijke niet-governmentele partners bij het versterken van de kwaliteit en beleving van de stad te stimuleren. Het doel hierbij vormde de realisatie van complementaire binnenste-den in de regio Twente gebaseerd op het lokale karakter van iedere gemeente en er

Experimenten in de binnenstad: sturen of loslaten?

Page 25: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 253Rooilijn Theo de Bruijn en Carola Hoogland

invulling aan gegeven door lokale initiatie-ven, gevisualiseerd in figuur 1.

De stimuleringsregeling van de pilot Spontane Binnenstad is bij aanvang opgedeeld in verschillende tranches. De eerste tranche heeft vijftien initiatieven opgeleverd verdeeld over de gemeenten van Netwerkstad Twente. Een vijftal initiatieven is gestart rond ingrepen voor fysieke kwali-teitsimpulsen in de openbare ruimte, onder meer de herinrichting van het Marktplein in Borne en de Noorderhagenstraat in Enschede. Vier andere initiatieven zijn gericht op vernieuwende activiteiten en evenementen in de binnenstad, zoals de schommelinstallatie Wannaplay op de Oude Markt in Enschede of de wekelijkse Boeskoolmarkt in Oldenzaal. Tevens is een aantal initiatieven gericht op het bredere transformatieproces in binnensteden inge-diend, zoals de GameChangeKaravaan uit Hengelo en de Stadsmakers uit Enschede.

Deze initiatieven bieden vooral handvatten voor nieuwe manieren van samenwerken.Na evaluatie van de resultaten van de eerste trance is in 2015 besloten de vaste tranche-structuur los te laten in voorkeur voor een doorlopende procesmatige tenderregeling. Deze heeft tot het voorjaar van 2016 nog acht nieuwe initatieven opgeleverd. De praktische uitvoering van de regeling vindt sindsdien plaats vanuit het daartoe ingerichte werkatelier. Dit atelier biedt niet alleen het podium voor initiatiefnemers om hun ideeën voor de binnenstad te pitchen, maar vormt ook het platform van waaruit kenniscafés worden georganiseerd en waarbinnen samengewerkt wordt met kennispartners om het leertraject vorm te geven. Vanuit het werkatelier wordt toege-werkt naar een Community of Practice: een omgeving waar partijen elkaar ontmoeten, ideeën delen en gezamenlijk tot initiatieven komen die vervolgens ondersteund kunnen worden vanuit de gemeenten.

Figuur 1: De pilot Spontane Binnenstad als middel om doelstellingen te bereiken (bron: Saxion, 2015)

Page 26: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 254Rooilijn P. 254Rooilijn Experimenten in de binnenstad: sturen of loslaten?

Facilitator van het proces Binnen de pilot Spontane Binnenstad willen lokale overheden experimenteren vanuit een andere overheidsrol, die van aanjager en facilitator van het proces. Van belang daarbij is de manier waarop gecommuniceerd wordt, de wijze waarop het proces wordt vormgegeven, waar men in de praktijk tegenaan loopt en op welke wijze daarop geanticipeerd wordt.

De beoogde organische gebiedsontwikke-ling binnen het principe van de spontane stad vraagt ten eerste om een andere procesorganisatie. Veel gemeenten zijn eraan gewend geraakt om ruimtelijke ontwikkelingen als project te structureren. Ook de stimuleringsregeling van deze pilot is in de eerste tranche qua uitvoering tradi-tioneel ingezet met een duidelijk begin- en eindpunt, een eindbeeld, een inhoudelijke profilering van de vijf betrokken steden, een projectleider en een budget waaruit de initiatieven financiële ondersteuning krijgen. Echter, in het geval van organi-sche gebiedsontwikkeling is er veel meer sprake van een proces. Er is geen duidelijk eindpunt en eindbeeld. Het is onduidelijk of en wanneer de initiatieven plaats zullen vinden evenals welke vormen die gaan aannemen. Bij de evaluatie van de pilot is geconstateerd dat de initiële uitvoerings-praktijk onvoldoende paste bij de gewenste sturingsfilosofie van spontane stad en vindt daarom sindsdien plaats vanuit het daartoe ingerichte werkatelier. De ambitie in Twente is om het proces centraler te stellen en een minder inhoudelijke, projectgeori-enteerde rol te spelen.

Ten tweede is de pilot Spontane Binnenstad bedoeld om initiatieven van buiten verder te helpen en te ontdekken wat er in een dynamische samenleving nodig is om een intiatief tot realisatie te laten komen. Dit betekent dat de regeling gericht is op initiatiefnemers vanuit de samenleving en op de lokale overheid. Qua aanpak en inrichting vraagt dat om een

andere werkwijze, door procesmatiger te organiseren en een openstaande visie naar deze samenleving. De gemeentelijke orga-nisatie is echter nog niet altijd volledig ingericht op het managen van dergelijke ruimtelijke processen, waar ze niet zelf primair aan zet is. Innitiatiefnemers lopen soms alsnog aan tegen een toetsende rol vanuit de gemeente, bijvoorbeeld vanuit het bestemmingsplan. Het omvormen van het gehele gemeentelijke apparaat blijkt een lastige opgave.

Ten derde heeft de pilot Spontane Binnenstad het doel als gemeenten te leren gedurende de uitvoering van projecten binnen een constructief netwerk. Het onderhouden van contacten blijkt van belang om wederzijds vertrouwen tussen initiatiefnemer en gemeente op te bouwen, om mogelijke initiatiefnemers aan elkaar te koppelen en daarmee bestaande initiatieven te stimuleren of onverwachte samenwerkingen te genereren. Gemeenten hebben binnen de pilot geleerd dat het onderhouden van een netwerk en verster-ken van de vertrouwensrelaties tussen partijen elementen zijn die niet onderschat moeten worden. Deze blijken namelijk essentieel om zowel initiatiefnemers vanuit de samenlevering als bestaande samenwerkingspartners te blijven enthau-siasmeren en uitdagen in de verschillende ontwikkelingsprocessen.

Potentie van de spontane stadAls we de bevindingen afzetten tegen de principes van netwerksturing vinden we verschillende lessen, ook voor gemeenten buiten Twente. Hier passen echter genuan-ceerde oordelen gezien het experiment in de pilot is nog gaande is en het leerproces nog niet is voltooid. Het opstellen van een profiel voor de vijf betrokken binnenste-den blijkt een element te zijn wat minder goed past in de rol van een faciliterende overheid. De profielen van de binnenste-den zijn niet de uitkomst van verkennin-gen in samenwerking met andere partijen,

Page 27: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 255Rooilijn Theo de Bruijn en Carola Hoogland

maar zijn aan de voorkant meegegeven en verwoord als wenselijke eindbeelden. Hier had een meer terughoudende rol gepast. Het projectgerichte karakter is tevens een element wat minder aansluit bij de the-orie. Bij het zoeken naar samenwerking valt op dat een redelijk passieve houding wordt aangenomen door de gemeente. Het initiatief ligt geheel bij de ander: een initiatiefnemer is welkom om een verzoek tot ondersteuning in te dienen. Daarmee lijkt de pilot, zeker in de eerste tranche, meer op een subsidieregeling dan op netwerksturing. De uitvoeringspraktijk tijdens de tweede tranche is interactiever. Ook elementen als de stadscafés waar initiatiefnemers en overheden elkaar kunnen ontmoeten zijn interessante ingrediënten. De verbinding tussen die netwerkbijeenkomsten en de uitvoerings-praktijk van de pilot lijkt echter nog los van elkaar te staan. Het nadrukkelijker op elkaar betrekken daarvan biedt kansen op het daadwerkelijk creëren van een Community of Practice.

Binnensteden, met name die buiten de Randstad, verkeren in zwaar weer. Traditionele, op inhoudelijke sturing volstaat niet. Immers, een vitale bin-nenstad kan je niet voorschrijven. Nodig is het aansluiten op creatieve ideeën van burgers en ondernemers. Dit betekent niet dat gemeenten niets hoeven doen. Integendeel, het losweken en faciliteren van initiatieven vraagt de nodige inspan-ning op communicatief, organisatorisch, financieel-economisch en juridisch-planologisch vlak. De spontane stad betekent dus niet ‘op je handen zitten’. De kunst is om meer los te laten door anders te sturen en het proces van samenwerking centraal te zetten. Loslaten én sturen dus. Aanzetten daartoe vinden we daarmee terug in de pilot Spontane Binnenstad. Dat er nog een weg te gaan is, is ook duidelijk. Het experiment biedt in ieder geval kansen om te leren hoe die rol van gemeenten er concreet uit kan zien.

Theo de Bruijn ([email protected]) en Carola

Hoogland ([email protected]) zijn beiden verbonden aan

het lectoraat Duurzame Leefomgeving. Theo de Bruijn is

daarnaast directeur afdeling Stedenbouw en Landschap bij

IAA Architecten.

LiteratuurBruijn, J.A. de, E. ten Heuvelhof en R. in ’t Veld (2002)

Procesmanagement, Academic Service, Amsterdam

Bruijn, T. de (2014) ‘Beleid voorbereiden in netwerken’,

A. Hoogerwerf & M. Herweijer (red.), Overheidsbeleid,

Kluwer, Alphen aan den Rijn, p. 83-99

Buitelaar, E., S. Feenstra, M. Galle, J. Lekkerkerker, N.

Sorel & J. Tennekes (2012) Vormgeven aan de spontane

stad: belemmeringen en kansen voor organische

stedelijke herontwikkeling, Uitgeverij PBL, Den Haag

Franke, S., J. Niemans & F. Soeterbroek (2015) Het nieuwe

stadmaken; Van gedreven pionieren naar gelijk speelveld,

Trancity, Haarlem

Klijn, E. & J. Koppenjan (1997) ‘Beleidsnetwerken als

theoretische benadering’, Beleidswetenschap, jg. 11, nr.

2, p. 143-167

Koppenjan J., J.A. de Bruijn & W. Kickert (1993)

Netwerkmanagement in het openbaar bestuur, VUGA,

Den Haag

Saxion (2015) Werkprogramma Lerend netwerk voor

Pilot Spontane Binnenstad, 3 februari 2015, Lectoraat

Leefomgeving, Saxion, Deventer/Enschede

Urhahn, G. (2010) De Spontane Stad, BIS Publishers,

Amsterdam

Page 28: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 256Rooilijn

Bas Schilder, Arnout Zaal en Ramon Elsevier

Voorbeeldplannen:

overheidsstimulering van

particuliere innovatiekracht

Voorbeeldplannen: overheidsstimulering van particuliere innovatiekracht

Innoveren en experimenteren. Deze twee begrippen staan nooit los van elkaar.

Innoveren betekent ruimte scheppen voor experimenten. In een tijd waarin de

innovaties vooral vanuit de particuliere sector dienen te komen kan de overheid

een belangrijke rol spelen. Zijn er ervaringen uit het verleden waarop men

kan terugvallen en hoe kan binnen de ruimtelijke ordening het stimuleren van

innovatieve experimenten vormgegeven worden? Hiervoor gaan we vijfentwintig

jaar terug in de tijd, naar de tijd van de Voorbeeldplannen.

Voor tal van ruimtelijke kwesties van formaat zijn geen panklare oplossingen. Vraagstukken zijn in toenemende mate complex en lokaal gebonden: duurzaam-heid, klimaatverandering, smart cities, gebiedsontwikkeling, transformatie van kantoren en bedrijventerreinen, nieuwe actornetwerken in de ruimtelijke ordening. Dit vraagt een lokale en creatieve aanpak. Steeds vaker klinkt de roep om het ruimte-lijk experiment.

Lokaal experimenteren past bij de veran-derende rol van de overheid. Na jarenlange decentralisatie en de opkomst van de participatiesamenleving neemt de overheid steeds minder de verantwoordelijkheid van ruimtelijke ontwikkelingen op zich. De nieuwe rol is stimulerend van aard waarbij

de inzet van particuliere actoren op tal van terreinen zwaarder weegt dan in het verleden. Laat vooral burgers en bedrijven innoveren, mét gerichte impulsen vanuit de publieke sector: stimuleren, faciliteren, bege-leiden, ondersteunen. De tijd lijkt rijp voor een hernieuwde focus op het stimuleren van innovatie en experimenten. Verrassend genoeg is er juist in deze tijd waarin over-heden willen stimuleren en faciliteren geen groot nationaal stimuleringingsprogramma van ruimtelijke experimenten. Hier liggen dus kansen.

Stimuleringsprogramma’sIn het verleden kende men met stimulerings-programma’s als Stimulering Intensief Voor tal van ruimtelijke kwesties van formaat zijn geen panklare oplossingen. Vraagstukken

Page 29: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 257Rooilijn

zijn in toenemende mate complex en lokaal gebonden: duurzaamheid, klimaatveran-dering, smart cities, gebiedsontwikkeling, transformatie van kantoren en bedrijven-terreinen, nieuwe actornetwerken in de ruimtelijke ordening. Dit vraagt een lokale en creatieve aanpak. Steeds vaker klinkt de roep om het ruimtelijk experiment.

Lokaal experimenteren past bij de veran-derende rol van de overheid. Na jarenlange decentralisatie en de opkomst van de participatiesamenleving neemt de overheid steeds minder de verantwoordelijkheid van ruimtelijke ontwikkelingen op zich. De nieuwe rol is stimulerend van aard waarbij de inzet van particuliere actoren op tal van terreinen zwaarder weegt dan in het verleden. Laat vooral burgers en bedrijven innoveren, mét gerichte impulsen vanuit de publieke sector: stimuleren, faciliteren, bege-leiden, ondersteunen. De tijd lijkt rijp voor een hernieuwde focus op het stimuleren van innovatie en experimenten. Verrassend genoeg is er juist in deze tijd waarin over-heden willen stimuleren en faciliteren geen groot nationaal stimuleringingsprogramma van ruimtelijke experimenten. Hier liggen dus kansen.

Stimuleringsprogramma’sIn het verleden kende men met stimule-ringsprogramma’s als Stimulering Intensief Ruimtegebruik (StIR) en Mooi Nederland een aantal brede stimuleringsprogramma’s vanuit de Rijksoverheid om innovatie op bepaalde thema’s aan te jagen en een slag te maken in het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (Iedema, 2007). Juist nu blijkt het stimuleren van innovatieve ideeën die een bijdrage kunnen leveren aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit een stuk frag-mentarischer georganiseerd te zijn. Terwijl onder creatieve initiatiefnemers de roep om het ruimtelijke experiment breed klinkt, is er geen nationaal overheidsprogramma dat dit aanwakkert. Is het vanuit de overheid stimuleren van ruimtelijke innovatie achterhaald? Is de maatschappij voldoende

in staat zelf experimentele en innovatieve initiatieven te ontplooien?

Om deze vragen te beantwoorden is het goed om stimuleringsprogramma’s uit het verleden te analyseren. Welke lessen kunnen we meenemen uit die tijd? Centraal staat een analyse van wat wellicht de moeder van de stimuleringsprogramma’s genoemd kan worden: de Voorbeeldplannen Vierde Nota. Voor dit onderzoek zijn tientallen betrokkenen geïnterviewd en zijn in het kader van het Jaar van de Ruimte onder de naam ProeftuinNL bijeenkomsten georganiseerd rond deze Voorbeeldplannen (Elsevier e.a., 2015).

Voorbeeldplannen: kent u ze nog?Met de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening zagen in 1989 ook de Voorbeeldplannen Vierde Nota het licht. Minder bekend dan de nationale structuurveranderingen uit de Vierde Nota en Vierde Nota Extra (Betuwelijn, Mainportontwikkeling, Vinexwijken) hadden deze plannen betrekking op de al bebouwde leefomge-ving. Ze werden beschouwd als kansrijke experimenten die een bepaalde innovatie ten toon spreidden waarvan geïnteresseerden kennis konden nemen. De koppeling tussen verschillende schaalniveaus, mogelijk dankzij de regie vanuit de nationale overheid en de focus op lokale ruimtelijke ordening, was een kernpunt van het programma. Plannen hadden vaak een specifieke aanpak ingebed in de lokale context (dagelijkse leefomgeving), maar tegelijk waren het ook plannen waarvan de innovatie algemeen overgenomen kon worden ter toepassing in gelijksoortige opgaven verspreid in het land. Daardoor ware ze tevens relevant op natio-naal niveau. De Voorbeeldplannen Vierde Nota waren daarmee onderdeel van een visie waarin lokale innovaties naar een hoger planniveau getild konden worden om ze vervolgens op nationaal niveau uit te rollen. Deze synergetische wisselwerking tussen schaalniveaus en de doorwerking daarvan

Bas Schilder, Arnout Zaal en Ramon Elsevier

Page 30: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 258Rooilijn

is onder andere beschreven in Iedema e.a. (2007) en Van Doren e.a. (2016).

Iedereen kon aanvankelijk een plan indienen bij de Rijksplanologische Dienst, bij wijze van een soort ideeënwedstrijd. Uiteindelijk zouden er circa vijftig de status van Voorbeeldplan toebedeeld krijgen. De Voorbeeldplannen begaven zich op het terrein van vijf vooraf gecommuniceerde thema’s: landelijk gebied, openbare ruimte, kringlopen vormgeven, werklocaties & mobiliteit en naoorlogse woonwijken. Hoewel in de wereld van de ruimtelijke ordening overwegend positief wordt terug-gekeken op het Stimuleringsprogramma van de Voorbeeldplannen, is sinds het traject afliep in 1994 wellicht minder dan gewenst op de behaalde resultaten uit die periode voortgeborduurd. Dit is deels te wijten aan het gebrek aan terugkoppeling ten aanzien van nieuw te vormen beleid. Het begrip Voorbeeldplannen is daarmee enigszins in de vergetelheid geraakt. Dit in schril contrast met enkele andere onderdelen en concepten uit de Vierde nota ruimtelijke ordening, zoals de bekende Vinex-wijken.

De waarde van VoorbeeldplannenKijkend naar het resultaat van de als idee ingediende Voorbeeldplannen levert dit een wisselend beeld op. Sommige plannen werden met behulp van de middelen die ter beschikking werden gesteld vanuit de Rijksplanologische Dienst volledig gereali-seerd, andere plannen strandden uiteindelijk alsnog op de tekentafel. Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen die invloed hadden op het al dan niet slagen van een plan. Meertens en Drontmann (1993) hebben in hun onderzoek naar de Voorbeeldplannen aangegeven dat de desbetreffende plannen voornamelijk belemmerd werden door juri-dische en bestuurlijke knelpunten. Volgens Kolpron (1995) hebben de Voorbeeldplannen een succesvolle impact gehad op de praktijk van de ruimtelijke ordening, maar is het programma er onvoldoende in geslaagd om deze successen terug te koppelen naar landelijk beleid en is daarmee dus niet de gewenste mate van synergie bereikt. Daarvoor is kruisbestuiving tussen de verschillende schaalniveaus nodig (Iedema e.a., 2007) zowel ruimtelijk als institutioneel (Van Doren e.a., 2016).

Voorbeeldplannen: overheidsstimulering van particuliere innovatiekracht

Van alle Voorbeeldplannen werden brochures uitgegeven (bron: RPD, 1993a)

Page 31: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 259Rooilijn Bas Schilder, Arnout Zaal en Ramon Elsevier

Een bijzondere categorie vormen de plan-nen die destijds duidelijk een pioniersrol vervulden. Deze plannen werden tijdens de looptijd van het Voorbeeldplannenproject niet altijd gerealiseerd, maar werden jaren later toch nog afgestoft en (deels) uitgevoerd. Sommige plannen waren hun tijd ver vooruit en de, wellicht essentiële, eerste kiem van deze innovatieve plannen was met behulp van het overheidspro-gramma gezaaid. Niet zelden is met de kennis van nu op te merken dat een aantal Voorbeeldplannen, mede geholpen door de specifieke thema’s die werden aangesneden, een sterke agenderende functie hebben vervuld. Hierdoor konden in navolging op deze plannen vaak vele andere plannen en initiatieven tot wasdom komen. Met name op het gebied van water(beheer) en duurzaamheid waren een deel van de Voorbeeldplannen op zowel regionale als nationale schaal agenda-bepalend. Bij het Voorbeeldplan Milieu als ambitie is bijvoorbeeld een compleet duurzame wijk aangelegd met een eigen circulair watersysteem (de wijk Morrapark in Drachten).

Hierin schuilt misschien de ware kracht van een effectief stimuleringsprogramma. Het opwekken van innovatieve ideeën en welgemeende plannen is slechts de eerste fase. De werkelijke uitvoering of (brede) toepassing van de innovatie moet men in veel gevallen op een langere termijn bezien. Het is niet altijd een verhaal van quick wins en directe resultaten. Als men innovatie wil stimuleren moet men zich hier bewust van zijn: zelfs experimenten die aanvankelijk ‘mislukt’ lijken te zijn in de zin van niet uit-gevoerde plannen, kunnen namelijk jaren na dato aanleiding geven tot resultaten waarop men aanvankelijk hoopte. De waarde van Voorbeeldplannen moet dus voornamelijk gezocht worden in innovatie op de langere termijn. Zo heeft casco-planning, mede dankzij enkele Voorbeeldplannen die deze destijds nieuwe vorm van planning hanteer-den, stevig voet gekregen op onder andere het Drentse platteland. De voorgestelde ver-binding van de Stedelijke fiets-as Utrecht, een Voorbeeldplan dat als doel had de bereik-baarheid te verbeteren tussen twee Utrechtse wijken, werd niet gerealiseerd omdat de brug over het daar gelegen kanaal en de snelweg

De Fiets-as Utrecht is recentelijk toch nog gerealiseerd (RPD, 1993b)

Page 32: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 260Rooilijn

A2 te duur was. Met de onlangs ondertun-nelde A2 in het desbetreffende gebied kan het plan alsnog gerealiseerd worden. Zo zijn er meer voorbeelden van Voorbeeldplannen die decennia na dato nog uit de kast gehaald zijn, aangezien er toch wel erg prikkelende ideeën achter de plannen zaten die nu nog steeds kunnen inspireren.

Leren van het verledenWanneer overheden bereid zijn tot het opzetten van een innovatief stimulerings-programma, heeft het nut om op basis van onder meer de interviews met betrokkenen van destijds, enkele aanbevelingen te doen (Elsevier e.a., 2015). Bepaalde aspecten van het Voorbeeldplannenproject, zowel de aspecten die het programma tot een succes maakten, als de aspecten die destijds als minder effectief werden ervaren, kunnen worden vertaald naar belangrijke lessen uit het verleden.

De lessen die kunnen worden gebruikt bij het vormgeven van een nieuw stimule-ringsprogramma raken meerdere factoren. Ten eerste is het duidelijk dat een dergelijk programma gelegitimeerd moet worden door een krachtig keurmerk en het een effectief communicatieplatform nodig heeft. De Rijksplanologische Dienst was destijds de aangewezen partij voor het stimuleren van en bijdragen aan experimenten op het ruimtelijke terrein. Deze instantie had de nationale naamsbekendheid en de capa-citeit om een dergelijk programma uit te voeren. Daarnaast heeft een dienst met een landelijk bereik ook een sterk communica-tief voordeel om plannen nationaal kenbaar te maken.

De kracht van een stimuleringsprogramma op het gebied van innovatie ligt ook in de gekozen focus; er moet een inkadering zijn waardoor er gerichte resultaten kunnen worden bereikt op thema’s die innovatie en creativiteit verlangen zonder dat de creatieve energie van participanten al te veel wordt beperkt. Wanneer de

publieke sector bepaalde projecten gaat ondersteunen vanwege hun innovatieve karakter is het ook belangrijk dat men middelen ter beschikking stelt om niet alleen het project te helpen starten, maar ook te blijven monitoren gedurende de uitvoerende fase. Uiteindelijk zal de winst voor de overheid moeten komen, naast het verwerven van kennis op het gebied van innovatie, uit de terugkoppeling naar beleid. Op dit punt heeft men nu de kans daadwerkelijk te voortuitgang te boeken, aangezien de terugkoppeling naar het beleid één van de niet-bereikte doelen was van het Voorbeeldplannenprogramma. Dit terwijl hierin misschien wel de belangrijkste meerwaarde ligt: een overheid die beter is ingespeeld op de laatste ontwikkelingen op meerdere thema’s waarbij zij met recht aan-gemerkt kan worden als een stimulerende in plaats van een belemmerende partij. Om dit te bereiken is het belangrijk dat de experimenten tijdens en na het experiment adequaat gemonitord worden en genoeg financiële ondersteuning krijgen om realisa-tie mogelijk te maken en op die manier ook optimaal als voorbeeld te kunnen dienen. Daarnaast dient regelgeving gestroomlijnd te worden rondom het experiment; een bekend knelpunt (Meertens, 1993) waar-door destijds meerdere Voorbeeldplannen strandden op onvoldoende afstemming en samenwerking tussen overheden en de bijbehorende planologische procedures.

Hoe nu verder stimuleren?De Voorbeeldplannen, destijds uit de koker van de Rijksplanologische Dienst, zijn een aansprekend voorbeeld van een stimule-ringsprogramma voor ruimtelijke plannen vanuit de publieke sector. Destijds was het programma in zekere zin al een eerste breuk met de tot dan toe nog altijd heersende top-down planning. De traditionele plano-logische handelingswijze werd niet geheel overboord gegooid, maar de aandacht voor de lokale praktijk en de samenwerking met het particuliere domein was in zekere zin een aanzet tot ontwikkelingen in de

Voorbeeldplannen: overheidsstimulering van particuliere innovatiekracht

Page 33: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 261Rooilijn Bas Schilder, Arnout Zaal en Ramon Elsevier

ruimtelijke ordening die we vandaag de dag in toenemende mate om ons heen zien. Door het verzamelen van ideeën over de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving, werd een onge-kend potentieel aan innovatief vermogen aangeboord bij burgers, bedrijven en lagere overheden. Het potentieel is destijds zonder meer benut om tot enkele succesvolle, innovatieve projecten te komen.

Door het onlangs gehouden Jaar van de Ruimte en het onderzoek naar de Voorbeeldplannen is het nu nog meer duidelijk wat de roep vanuit het vakgebied is: een nieuwe gecoördineerde stimulering vanuit de publieke sector. Het stimuleren van innovatieve initiatieven en projecten met maatschappelijk uitdagende thema’s is wat momenteel gevraagd wordt. Dit is een signaal waar gehoor aan gegeven kan worden door nu te onderzoeken wat de vorm van een nieuw stimuleringspro-gramma zou moeten zijn. Het één op één kopiëren van de opzet en werkwijze van de Voorbeeldplannen zal niet meer werken in deze tijd, maar dat moet niet beletten opnieuw na te denken over hoe de over-heid innovatieve plannen kan stimuleren, helpen succesvol te implementeren en een platform kan bieden om het leren van elkaar mogelijk te maken. Met de hiervoor aangereikte lessen zou het stimuleren van overheidswege, zoals de Voorbeeldplannen Vierde Nota Ruimtelijke Ordening, nieuw leven kunnen worden inblazen. Daarbij zal in deze tijd ook des te meer het betrekken van bijvoorbeeld burgers goed aansluiten bij de huidige tijdsgeest.

Ook zal een nieuw stimuleringsprogramma zich moeten richten op hedendaagse kwesties. Zo was één van de thema’s van de Voorbeeldplannen de naoorlogse wijken uit de wederopbouwperiode. Nu zijn het vooral de wijken uit de periode daarna (grofweg 1975-1990) die aandacht verdienen en een kwaliteitsimpuls nodig hebben. Wijken die op nationale schaal

te vinden zijn, maar geen one-size-fits-all approach verlangen; een goede kans voor nieuwe Voorbeeldplannen (Reijndorp, 2014). De noodzaak van experimenteren om te innoveren is bekend, het zou nu een goed moment zijn om ruimte te maken voor het stimuleren van experimenten in het ruimtelijke domein.

Bas Schilder ([email protected]) en Arnout

Zaal ([email protected]) studeerden Planologie

aan de Universiteit van Amsterdam. Ramon Elsevier

([email protected]) is student Planologie aan de

Universiteit van Amsterdam. Gezamenlijk deden zij in het

kader van het Jaar van de Ruimte onder de noemer Proeftuin

NL onderzoek naar de Voorbeeldplannen Vierde Nota.

LiteratuurDoren, van D., P.P.J. Driessen, H. Runhaar & M. Giezen

(2016) ‘Scaling-up low-carbon urban initiatives: Towards

a better understanding’, Urban Studies, jg. 2016, p. 1-19

Elsevier, R., B. Schilder& A. Zaal (2015) Voorbeeldplannen

Vierde nota: Een terugblik met het oog op morgen [interne

studie voor het Jaar van de Ruimte, opvraagbaar bij

auteurs].

Iedema, R., G. Naeff, & A. Pas (2007) Doping in de

ruimtelijke ordening: witboek over stimulerende

middelen in de strijd om ruimtelijke kwaliteit. Æneas,

Boxtel

Kolpron Consultants (1995) Evaluatie van het instrument

Voorbeeldplannen, Kolpron, Rotterdam

Meertens, M., & I. Drontmann (1993) Tussen idee

en werkelijkheid: Knelpunten bij de realisering van

Voorbeeldplannen Vierde nota, Delftse Universitaire

Pers, Delft

Reijndorp, A. (2014) ‘Binnenlandse zaken en publieke

werken’. M.J.W. van Twist, N.M.H, Chin-A-Fat, J.

Scherpenisse & M.A. van der Steen (red.),‘Ja, maar…’

Reflecties op de participatiesamenleving, Boom Lemma,

Den Haag, p. 51-62

RPD (Rijksplanologische Dienst) (1989) Casco-planning

voor het landelijk gebied van Rhoden en Norg, RPD, Den

Haag

RPD (Rijksplanologische Dienst) (1993a) Koersen tussen

stad en Landschap, RPD, Den Haag

RPD (Rijksplanologische Dienst) (1993b) Stedelijke

Fietsas Leidsche Rijn – Utrecht, RPD, Den Haag

Page 34: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 262Rooilijn

Frans Sengers en Rob Raven

Experimenteren voor de transitie naar duurzame steden

Beddington Zero Energy Development in Londen (bron: Chance, 2016)

Experimenterenvoor de transitienaar duurzame steden

Page 35: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 263Rooilijn

Iedere zichzelf-respecterende stad heeft tegenwoordig wel

een proeftuin, maker space, living lab of andere experimentele

ruimte waar innovatieve concepten worden getest in de praktijk.

Volgens de transitiewetenschap kunnen dit soort experimenten

gezien worden als kiemen van verandering en bijdragen aan de

transitie naar duurzame steden. Maar wat betekent het begrip

experimenteren in deze context en hoe kunnen we de relevantie

ervan duiden? Als antwoord biedt dit essay een heldere definitie

van het begrip experimenteren op basis van zes kernpunten uit

de transitiewetenschap.

De transitie naar een duurzame samen-leving lijkt in volle gang. Denk hierbij aan de Energiewende in Duitsland waar grote hoeveelheden elektriciteit uit fossiele brandstoffen vervangen worden door wind- en zonne-energie. Of aan de Transition Towns – een maatschappelijke beweging begonnen in Britse wijken en dorpen – waar burgers duurzame manieren van leven uitproberen in reactie op klimaatver-andering. Ook in Nederland wordt de term transitie steeds vaker gebruikt door beleids-makers en bedrijfsleven om hun ambities voor een groene toekomst – compleet met nieuwe producten, samenwerkingsvormen en verdienmodellen – te verwoorden. Toch staan we pas aan de vooravond van veel grotere maatschappelijke veranderingen die niet zonder slag of stoot zullen verlopen. De manier waarop deze transities verlopen en welke manieren van sturing daarbij horen is de kern van een relatief jong vakgebied genaamd transitiewetenschap (Markard e.a., 2012).

TransitiewetenschapIn de transitiewetenschap is experimen-teren een centraal concept. Denk bij een

experiment aan een pilot-project waar zelfrijdende elektrische auto’s de snelweg opgaan of aan een initiatief van bewoners van een appartementencomplex die een nieuw business model ontwikkelen om groene stroom te verkopen aan het net. Het experiment is als een hoopvolle maar nog-niet-ontkiemde bloem: de kleinscha-lige praktijk-geworden belichaming van een toekomstige duurzame samenleving met mogelijk verstrekkende gevolgen voor de manier waarop huidige systemen van productie en consumptie georganiseerd zijn. Binnen dit vakgebied zijn er inmid-dels veel onderzoeken verricht naar de manier waarop experimenten kunnen bijdragen aan systeemverandering in onder andere de energiesector, mobiliteit en de voedselvoorziening.

In toenemende mate is er specifiek aandacht voor experimenteren in stedelijke gebieden (Evans e.a., 2016). De transitie naar een duurzame samenleving zal immers vooral een stedelijke transitie zijn. Voor het eerst in de geschiedenis woont meer dan de helft van de wereldbevolking in steden en dit zal verder toenemen tot

Frans Sengers en Rob Raven

Experimenterenvoor de transitienaar duurzame steden

Page 36: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 264Rooilijn

meer dan zeventig procent in 2050. In deze context zijn steden zowel uitdaging als mogelijke oplossing. Aan de ene kant zijn huidige steden niet duurzaam: hun metabolisme is grotendeels gebaseerd op onduurzame energiebronnen en materiaal-stromen. Bovendien zijn in steden binnen een beperkte fysieke ruimte tal van sociale functies en infrastructurele netwerken nauw met elkaar verknoopt, wat zorgt voor een halsstarrig stedelijk systeem dat weinig vatbaar is voor radicale verandering (Hommels, 2005). Aan de andere kant is de stad bij uitstek een geschikte omgeving om te experimenteren vanwege de hoge concentratie aan creatief menselijk kapitaal gegenereerd door burgers en bedrijven die de benodigde kennis, visionaire ideeën en financiële middelen bundelen.

In de rest van dit essay worden de ideeën uit de transitiewetenschap over experimenten verder uitgewerkt. De volgende vraag staat centraal: wat leert de transitiewetenschap ons over het begrip experimenteren voor een duurzame stad? Naast een aantal voorbeelden van stedelijke experimenten wordt een heldere definitie geboden van het begrip experimenteren. Deze definitie biedt niet alleen analytische focus, maar ook een handelingsperspectief voor het opzetten van experimenten in de praktijk. Het essay eindigt met een reflectie op het belang van experimenteren, en welke additionele processen een rol kunnen spelen.

Wat is een experiment?Op basis van veelvuldig empirisch onderzoek en conceptuele analyses hebben transitiewetenschappers verschillende soorten experimenten benoemd. In een systematische literatuurstudie zijn 170 wetenschappelijke publicaties uit de

transitiewetenschap geïdentificeerd die het idee van experimenteren als uitgangs-punt nemen (Sengers e.a., 2014). Een duidelijke trend die hieruit naar voren komt is dat wereldwijd experimenten steeds belangrijker zijn geworden in stedelijke vernieuwing. Daarbij worden nieuwe concepten geïntroduceerd, zoals urban climate change experiment en urban living lab. Hoewel de verschillende typen deels andere karakteristieken hebben (zoals doel of initiator), blijkt uit een meer gedetailleerde analyse van de 170 publicaties dat experimenten de volgende zes kernpunten delen.

SysteeminnovatieEen transitie kan gedefinieerd worden als een fundamentele verandering in een socio-technisch systeem dat voorziet in een maatschappelijke functie zoals de voorziening van energie, voedsel of mobiliteit (Geels, 2004). Zulke fundamen-tele veranderingen zijn niet gemakkelijk te realiseren en duren vaak tientallen jaren. Neem het huidige mobiliteits-systeem waarin de auto centraal staat. Het automobiliteitssysteem is zo moeilijk te veranderen doordat het diep verankerd zit in de samenleving en de manier waarop steden de laatste eeuw gepland zijn; in de dagelijkse mobiliteitspatronen en routines van gebruikers; in de betekenis die mensen geven aan het hebben van een mooie auto; in de belangen en productienetwerken autobedrijven en gerelateerde industrie; en in de benodigde infrastructuur van wegen en tankstations. Om tot een duurzaam mobiliteitssysteem te komen moeten expe-rimenten dus ontworpen zijn vanuit het perspectief van deze benodigde systeem-vernieuwing: enkelvoudige product- of procesinnovatie is niet voldoende.

Experimenteren voor de transitie naar duurzame steden

Page 37: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 265Rooilijn

Als voorbeeld van experimenten die de kiemen van een systeeminnovatie in zich dragen kun je denken aan de pilot-projecten met elektrische auto’s of aan de initiatieven van steden en burgers om car sharing te bevorderen. Beide typen kunnen op hun eigen manier verstrekkende veranderingen van het huidige systeem initiëren. De elektrificatie van de auto verandert immers niet alleen de aandrijf-technologie en de auto zelf, maar leidt ook tot nieuwe rijgewoontes, oplaadinfrastruc-tuur, regelgeving, industriële competenties en bedrijfsnetwerken. De experimenten die de weg vrij maken voor de opschaling van car sharing dragen een radicalere belofte tot systeeminnovatie met zich mee. Door het faciliteren van toegang tot een auto zonder zelf eigenaar te zijn, worden tal van transitiepaden zoals creatieve vormen van de integratie van openbaar vervoer en automobiliteit mogelijk.

PraktijkgerichtheidExperimenten die bestudeerd worden in de transitiewetenschap onderscheiden zich van experimenten uit de natuurweten-schap. In de klassieke experimenten uit de natuurwetenschap gaat het om protocol-gedreven praktijken die plaatsvinden in een laboratorium of anderszins strikt gecontro-leerde omgeving met als doel het isoleren en onderzoeken van enkele variabelen. Echter, de socio-technische experimenten die in de transitiewetenschap centraal staan, vinden plaats in de ongecontroleerde en weerbarstige sociale realiteit: de maat-schappij zelf is hier verworden tot meta-forisch laboratorium (Latour, 2004). Deze experimenten zijn er op gericht om real-life te leren van de weerbarstige technische, economische, sociale en politieke aspecten van transities.

Denk hier bijvoorbeeld aan stadsland-bouwprojecten zoals de Prinzessinnen-garten in Berlijn. In deze experimentele omgeving staan mensen letterlijk met de handen in de klei om uitdrukking te geven aan nieuwe vormen van voedsel-voorziening en stadsontwikkeling. In tegenstelling tot het vooropgezette idee en strikte protocol dat een leidraad biedt voor de opzet van het klassieke experiment, is de Prinzesinnengarten niet het gevolg van een duidelijk sturend plan of vooropgezet design. Het project heeft na verloop van tijd zijn experimentele karakter gekregen en biedt een meer open leerervaring (Wendler, 2016).

Maatschappelijke uitdaging Experimenteren in de context van transi-tieprocessen betekent ook dat de experi-menten een breed, normatief doel dienen. Innovatie en verandering is niet een doel op zich, maar een middel om te leren over en bij te dragen aan bredere, maatschap-pelijke uitdagingen. Daarbij gaat het niet zozeer om economische groei, maar om bijvoorbeeld het verduurzamen van steden, het sluiten van kringlopen of het reduceren van sociale ongelijkheid. Experimenten zijn daarmee breder van opzet dan de klassieke innovatieprojecten binnen een gevestigd techno-economisch paradigma waarbij overeenstemming is wat de problemen zijn en hoe die moeten worden opgelost. De experimenten uit de transitiewetenschap worden meestal georganiseerd door een collectief van actoren die zich gezamenlijk tot doel hebben gesteld dat zij bijdragen aan het adresseren van een maatschappelijke uitdaging, waarbij de oplossingsrichting

Frans Sengers en Rob Raven

Lees verder op pagina 276

Page 38: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 266Rooilijn InBeeld: Blade Made

InBeeldJg. 49 / Nr. 4 / 2016

Superuse Studios en Denis Guzzo

Blade MadeAfvalprobleem als ontwerpkansHet Rotterdamse ontwerpbureau Superuse Studios maakt als volgende stap in de Nederlandse

windmolentraditie een steeds groter repertoire stedelijk meubilair van windmolens. Het

uitgangspunt is dat de ongeveer twintigduizend wieken die jaarlijks wereldwijd worden

weggegooid ideale onderdelen zijn voor betaalbaar en onverwoestbaar stedelijk meubilair.

Jaarlijks kunnen zo ruim vijfduizend speeltuinen, bushokjes, zitmeubilair, geluidschermen,

voetgangersbruggen en nog vele andere objecten gebouwd worden zonder nieuwe grondstoffen

te gebruiken: Blade Made!

De twee getoonde projecten laten zien hoe dit tot de verbeelding sprekende objecten

oplevert. Het REwind zitmeubel markeert een verblijfsplek op het wat desolate plein naast de

Willemsbrug en is daarbij een comfortabel zittende uitzichtplek voor passanten. In de Wikado

speeltuin achtervolgen kinderen elkaar nu al tien jaar met veel plezier in een omgeving die in hun

fantasie zowel een ruimteschip, rots of fort kan zijn.

Met wat slim ontwerpwerk krijgen afgeschreven wieken een lang tweede leven en verbeteren ze

de openbare ruimte!

Omslagfoto: Césare Peeren

Binnenwerkfoto's: ©Denis Guzzo

Page 39: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn P. 267Superuse Studios en Denis Guzzo

Foto: ©Denis Guzzo

Page 40: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn P. 268InBeeld: Blade Made

Foto: ©Denis Guzzo

Page 41: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn P. 269Superuse Studios en Denis Guzzo

Page 42: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 270RooilijnRooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made

Foto: ©Denis Guzzo

Page 43: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 271RooilijnRooilijn Superuse Studios en Denis Guzzo

Page 44: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 272InBeeld: Blade Made

Foto: ©Denis Guzzo

Page 45: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn P. 273Superuse Studios en Denis Guzzo

Page 46: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 274InBeeld: Blade Made

Foto: ©Denis Guzzo

Page 47: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 275Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 Superuse Studios en Denis Guzzo

Superuse Studios (www.superuse-studios.com) ontwerpt

en bouwt al 20 jaar met afvalmaterialen. Sinds 2006

maken zij internationaal spraakmakende objecten van

afgeschreven windmolenwieken, die al verscheidene

prijzen hebben gewonnen. De Wikado speeltuin en het

REwind zitobject (beiden Rotterdam), bushaltes in Almere

en de reclamemast van Kringloop Zuid in Maastricht

zijn uitgevoerd. Een speeltuin in Terneuzen en een

voetgangersbrug in Aalborg (DK) zijn nu in voorbereiding.

Césare Peeren ([email protected]) is architect

en een van de twee oprichters van Superuse Studios. Hij is

tevens promotor van de Blade Made projecten.

Denis Guzzo (www.denisguzzo.com) is fotograaf en

werkzaam aan projecten in heel Europa. Hij werkt aan

lange-termijn projecten gebaseerd op onderzoek. Zijn focus

ligt op flows in landschap en stedenbouw. Hij volgt daarbij

al jaren het werk van Superuse Studios. Zijn werk wordt

internationaal gepubliceerd en geëxposeerd.

Voor meer informatie over de Blade Made projecten: http://

www.superuse.org/story/blade-made-brochure/

Page 48: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 276Rooilijn

buiten de kaders van het gevestigde techno-economische paradigma gevonden dient te worden. Denk hier bijvoorbeeld aan de Transition Towns-beweging en de uitwerking hiervan in het Engelse stadje Totnes. Deze beweging biedt een lokaal-gecentreerd alternatief voor de mondiale systemen van productie

en consumptie als oplossingsrichting voor de maatschappelijke duurzaamheidsuitda-ging van vandaag, specifiek genoemd hier zijn klimaatverandering en peak oil. In dit verband slaan mensen lokaal de handen ineen om duurzame energie-coöperatieven op te richten en gezamenlijke moestuinen te planten.

Experimenteren voor de transitie naar duurzame steden

Vervolg van pagina 265

Energiecollectief in Brighton, Verenigd Koninkrijk (bron: Brighton Energy Cooperative, 2016)

Page 49: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 277Rooilijn Frans Sengers en Rob Raven

Sociaal leren Experimenten zijn gericht op het bevorde-ren van sociaal leren. Dit is een interactieve vorm van leren tussen bijvoorbeeld bedrijven, overheid, burgers en gebruikers, die verder reikt dan het nauwe technisch-georiënteerde leergedrag gericht op het optimaliseren van technologische specificaties en prestaties. Vaak wordt bij transitie-experimenten naast de werking van gebruikte technologieën, vooral geleerd over de nieuwe situatie en het bredere sociale proces dat plaatsvindt tussen actoren. Dit leidt namelijk tot nieuwe insti-tuties, andere vormen van organisatie en innovatieve business modellen en gebrui-kersroutines. Dit vergt een ander, meer iteratief, proces dan bij een puur technisch of wetenschappelijk experiment.Als voorbeeld kun je denken aan een experiment met een digitale taximeter voor brommertaxi’s in Bangkok. Het testen van de fysieke meter zelf was maar een klein onderdeel van de leerervaring tijdens de public trials waarbij een aantal groepen taxirijders de meter gebruikten. Het belangrijkste dat de makers van de meter leerden was het navigeren in de institutio-nele omgeving van deze semi-formele taxi-industrie en hoe om te gaan met politie, bureaucraten, politici, taxi-coöperatieven en maffiafiguren om de noodzakelijke samenwerking voor de implementatie en opschaling van deze technologische innovatie mogelijk te maken (Sengers & Raven, 2014).

Inclusiviteit Om de noodzakelijke middelen en legitimiteit voor duurzaamheidstransities te mobiliseren moeten experimenten gedragen worden door tal van direct en indirect betrokkenen – van overheidsin-

stanties, bedrijven en onderzoeksinstituten tot burgers en de potentiële gebruikers van de innovatieve producten en diensten die worden getest in een experiment. Gegeven dat er altijd een vrij brede verzameling van stakeholders noodzakelijk is om een idee in de praktijk te testen, zijn de real-life experi-menten uit de transitiewetenschap altijd tot op zekere hoogte inclusief. Een terugke-rende observatie in de literatuur is dat meer participatie en meer diversiteit binnen de actorcoalities leidt tot experimenten met groter potentieel voor transformatie. Door een zo breed mogelijk scala aan actoren in een vroeg stadium mee te nemen in de opzet en uitvoering van experimenten, ontstaan nieuwe dwarsverbanden en wordt het leerproces gestimuleerd over potentiële kosten, baten, risico’s en beloften gekop-peld aan een bepaalde technologische en sociale verandering. Door het in een vroeg stadium signaleren van mogelijke cultu-rele, ethische en ongelijkheidsbezwaren wordt de kans vergroot dat de opgezette experimenten een democratischer, eerlijker en sociaal robuust innovatietraject zullen faciliteren waarbij ook outsiders en gemar-ginaliseerde actoren een stem krijgen.

Als voorbeeld van een experiment waarbij sociale inclusiviteit zowel in proces als in uitkomst een belangrijke rol speelde, geldt de discussie rondom het verbieden van de handkar en fietsrickshaw-taxi in Indiase steden. In een situatie waarin de groeiende hoeveelheid gemotoriseerd vervoer de stadslucht vervuilt en het taxi-rijden in deze ongemotoriseerde voertuigen door steeds meer Indiërs beschouwd wordt als een mensonterend zwaar beroep, ontstond de vraag naar een alternatief dat bijdraagt aan zowel een schonere stad als aan de verbete-ring van de arbeidsomstandigheden voor

Page 50: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 278Rooilijn

deze gemarginaliseerde rickshaw-rijders. De elektrificatie van de fietsrickshaw bood een oplossing die door een breed scala aan actoren als wenselijk werd beschouwd en zodoende volgde een aantal jaar geleden de eerste grootschalige experimenten met deze machines in steden als New Delhi, waarbij de rickshaw-gemeenschap actief betrokken werd in het ontwerp (Ghosh e.a., 2016).

Onzekerheid en ambiguïteit Experimenten die bijdragen aan een transitie impliceren verstrekkende gevolgen en conflicterende betekenissen en belangen. Gegeven dat de toekomst inherent onvoorspelbaar is, zijn elementen van onzekerheid altijd aanwezig in het experimenteerproces. Maar er zijn ook diepere verschillen aanwezig, die worden geduid met de term ambiguïteit. Er wordt namelijk aangenomen dat experimenten bijdragen aan een duurzame samenleving, maar de vraag wat duurzaam is (milieu-technisch of sociaal?) en voor wie (de burger hier of de sloppenwijk-bewoner in een ontwikkelingsland?) moet ook gesteld worden. Een systeemverandering heeft verschillende effecten op de belangen van verschillende partijen en vaak zijn er fun-damentele verschillen in opvatting over wat goed of slecht is om te doen. Ideaal gezien is de opzet van een experiment flexibel genoeg om bepaalde belangen in een later stadium mee te nemen – of om juist om het experiment af te breken en opschaling te vermijden als de kosten voor een partij de baten voor een andere partij lijken te overstijgen.

Een voorbeeld hier is het Bus Rapid Transit-project in de Indiase stad Ahmedabad. Dit innovatieve openbaar

Experimenteren voor de transitie naar duurzame steden

Stadsbouwproject de Prinzessinnengarten in Berlijn (bron: Clausen 2016)

Page 51: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 279Rooilijn Frans Sengers en Rob Raven

Stadsbouwproject de Prinzessinnengarten in Berlijn (bron: Clausen 2016)

Page 52: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 280Rooilijn

vervoersproject werd eerst gezien als een sociaal-inclusieve oplossing. Dit was immers een goedkopere en inclusievere oplossing dan een duur railsysteem voor de elite en zou dus moeten worden opgeschaald naar andere Indiase steden. Echter, sommige actoren trokken deze sociale voordelen in twijfel, en benadrukten juist hoe door dit systeem de belangen van gemarginaliseerde sloppenwijk-bewoners en informele verkopers in het gedrang kwamen (Mahadevia e.a., 2013). Als ant-woord werd gezocht naar manieren om de belangen van gemarginaliseerde groepen mee te nemen in het ontwerp. Zo zijn veel Bus Rapid Transit-systemen ontworpen met fietspaden langs de busbanen voor degenen die zich geen gemotoriseerd ver-voer kunnen veroorloven en wordt er naar creatieve oplossingen gezocht om degenen die in eerste instantie nadeel ondervinden te integreren in de werking van het nieuwe systeem.Aan de hand van bovenstaande zes kernpunten formuleren wij de volgende alomvattende definitie. Een experiment is een inclusief en praktijkgericht initiatief, gedreven door maatschappelijke uitda-gingen, met als doel systeeminnovatie te bevorderen via sociaal leren, onder condities van onzekerheid en ambiguïteit.

Handelingsperspectief? De toekomst van steden bevindt zich op een kantelpunt: steden groeien wereldwijd en staan aan de vooravond van een revolutie naar duurzaamheid en klimaatbestendigheid. Dit biedt veel kansen, maar schept ook grote onzeker-heid over de richting en invulling van het veranderingsproces. De zes kernpunten uit de definitie kunnen daarmee een handelingsperspectief bieden voor de

praktijk. Immers, actoren die verstrek-kende duurzame verandering (systeemin-novatie gedreven door maatschappelijke uitdaging) willen realiseren, kunnen door te experimenteren concreet vorm geven aan hun ambities (praktijkgerichtheid). Bij het opzetten en uitvoeren van expe-rimenten dient een interactief leerproces gewaarborgd te worden (niet alleen het nauwe technische leren, maar breed en sociaal leren over de samenhang tussen verschillende aspecten), waarbij een scala aan actoren mee kan denken en doen (inclusiviteit) en waarbij men flexibel en reflexief dient te handelen omdat expe-rimenten onbedoelde en onwenselijke gevolgen kunnen hebben (onzekerheid en ambiguïteit).

Naast de belofte tot duurzame verandering, die besloten ligt in het experiment, is er ook een kritische kanttekening te maken. De praktijk leert namelijk dat veel experi-menten eindigen met een sisser: er wordt meestal niet op systematische manier van geleerd en de effecten op het veranderen van gevestigde socio-technische systemen zijn beperkt. Denk bijvoorbeeld aan de Nederlandse energietransitie: ondanks de creatieve explosie aan innovatieve business modellen voor kleinschalige duurzame energie-initiatieven in stedelijke gemeen-schappen, is het aandeel groene stroom in Nederland veel lager dan in omliggende landen, mede doordat daar op een meer consistente manier beleidssteun is geboden voor een duurzame elektriciteitsvoor-ziening. Om daadwerkelijk een transitie tot stand te brengen, dienen niet alleen duurzame innovaties te worden opge-schaald (meer experimenten met deelfiets-systemen bijvoorbeeld) maar moeten ook onduurzame gevestigde systemen worden

Experimenteren voor de transitie naar duurzame steden

Page 53: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 281Rooilijn

ondermijnd en afgebroken (minder auto’s in de stad door strengere belastingmaat-regelen). Hierdoor bestaat het risico dat experimenteren op een politieke manier wordt ingezet om juist te vermijden dat de moeilijkere structurele maatregelen niet worden genomen.

Frans Sengers ([email protected]) is post-doctoraal

onderzoeker aan het Copernicus Institute binnen de

Universiteit Utrecht. Rob Raven ([email protected]) is

professor Institutions and Societal Transitions binnen

hetzelfde instituut. Beiden doen onderzoek naar sociale

en technologische verandering in steden.

LiteratuurChance, T. (2016) BedZed Londen, https://www.flickr.

com/photos/tomchance/1008213420/, 7-3-2007, [14-

6-2016]

Clausen, M. (2016) Prinzessinnengarten Berlin, https://

www.flickr.com/photos/39367406@N04/11545739774/

in/album-72157639004217645/, 12-09-2010, [14-6-

2016]

Evans, J., A. Karvonen & R. Raven (red.) (2016) The

Experimental City, Routledge, Londen

Geels, F. (2004) ‘From sectoral systems of innovation

to socio-technical systems. Insights about dynamics

and change from sociology and institutional theory’,

Research Policy, nr. 33, p. 897–920

Ghosh, D., F. Sengers, A. Wieczorek, B. Ghosh, J. Roy &

R. Raven (2016) ‘Urban Mobility Experiments in India

and Thailand’, J. Evans, A. Karvonen & R. Raven (2016)

The Experimental City, Routledge, New York, p. 122–136

Hommels, A. (2005) ‘Studying Obduracy in the City:

Towards a productive fusion between technology

studies and urban studies’, Science, Technology, and

Human Values, jg. 3, nr. 30, p. 323–351

Latour, B. (2004) ‘Which protocol for the new collective

experiments?’ H. Schmindgen, P. Geimerand & S. Dierig

(red.), Kultur im Experiment, Kadmos Verlag, Berlijn,

p. 17–36

Mahadevia, D., R. Joshi & A. Datey (2013) Low-Carbon

Mobility in India and the Challenges of Social Inclusion:

Bus Rapid Transit (BRT) Case Studies in India, UNEP Risø

Centre on Energy, Climate and Sustainable Development,

Kopenhagen

Markard, J., R. Raven & B. Truffer (2012) ‘Sustainability

transitions: an emerging field of research and its

prospects’, Research Policy, jg. 6, nr. 41, p. 955–967

Sengers, F. & R. Raven (2014) ‘Metering motorbike

mobility: informal transport in transition?’, Technology

Analysis & Strategic Management, jg. 4, nr. 6, p. 453–468

Sengers, F., A. Wieczorek & R. Raven (2014) ‘The role of

experiments in sustainability transitions: a systematic

literature review’, Studying Sustainability Transitions in

Welfare States Workshop (10–12 September), Rotterdam

Wendler, J. (2016) ‘Grassroots experimentation:

alternative learning and innovation in the

Prinzessinnengarten, Berlin’, J. Evans, A. Karvonen & R.

Raven (red), The Experimental City, Routledge, New York,

p. 150–162

Frans Sengers en Rob Raven

Page 54: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 282Rooilijn

Harry den Hartog

Nut en noodzaak van experimenteren in China

Nut en noodzaak van experimenteren in China

De dorpsgemeenschap van Huaxi investeert collectief in torens voor de toeristenindustrie (bron: Harry den Hartog, 2016)

Page 55: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 283Rooilijn

De traditionele Chinese top-down planningsdoctrine lijkt haaks te staan op de

experimentele bottom-up benadering die in de Nederlandse planningspraktijk

recentelijk veel aandacht krijgt. De afgelopen decennia van economische voorspoed

hebben op het eerste oog vooral geleid tot nieuwe, centraal geplande steden en

stadsuitbreidingen. Echter, in China wordt wel degelijk geëxperimenteerd. Dit

artikel bespreekt in een brede verkenning enkele recente sociaal-economische

en ruimtelijke experimenten: experimenten op het gebied van de ruimtelijke

ordening, architectuur, bouwregelgeving en governance. De breedte van deze

verkenning illustreert het veelzijdige en soms extreme karakter van de Chinese

plannings-experimenten.

VIn China hebben tientallen, zo niet hon-derden kleinschalige en grootschalige expe-rimenten navolging gevonden in nieuwe projecten. Tegelijkertijd is ook een deel van de experimenten minder geslaagd of zelfs compleet mislukt. In China is experimente-ren in de ruimtelijke ordening onontkoom-baar. De enorme bouwopgave waarmee het land zichzelf opgezadeld heeft, enerzijds als instrument om de economie te stimuleren en anderzijds om de levensstandaard te verhogen, zou onmogelijk te realiseren zijn zonder het doen van proeven. Hierbij wordt dankbaar gebruik gemaakt van wat de rest van de wereld te bieden heeft. Maar China heeft wel degelijk een eigen experimentele planningstraditie ontwikkeld.

Grootschalige experimentenPeriodes van snelle groei en verstedelijking gaan doorgaans samen met nieuwe vin-dingen en ontwikkelingen. China beschikt over gunstige eigenschappen voor vernieu-wing binnen de stedenbouw en planning: het heeft nog altijd economische groei, er is

een continue verstedelijkingsdruk en mas-sale migratie en er is een sterk groeiende en steeds beter opgeleide middenklasse. Bovendien is er een zeer daadkrachtige en kapitaalkrachtige overheid die totaaleige-naar is van alle gronden.

Het economische wonder van China is onlosmakelijk verbonden met ruimtelijke planvorming met een sterke overheids-sturing. Er is geen ander land waar afgelopen decennia op vergelijkbare schaal economische en sociale maatregelen zijn uitgevoerd met als doel de samenleving en economie een bepaalde kant op te sturen. Een groot deel van deze maatregelen heeft of had een experimenteel karakter door hun tot op zekere hoogte onvoorspelbare uitwerking die proefondervindelijk bewezen moest worden. Voorbeelden hiervan zijn de Speciale Economische Zones. Dit is een Chinese vinding waar met vrijemarktprincipes geëxperimenteerd wordt zodat gemakkelijker buitenlandse investeringen gedaan worden (bijvoorbeeld

Harry den Hartog

Page 56: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 284Rooilijn

in Shenzhen vanaf 1979). Naast een enorme economische stimulans hebben deze zones ook een ongekende ruimtelijke spin-off als resultaat. Zo groeide Shenzhen nadat ze door China’s leider Deng Xiaoping was aangewezen als Speciale Economische Zone van een derderangs provinciestadje tot een enorme metropool. Naast dergelijke zones hebben ook experimenten met aanpassingen van het migratiebeleid grote ruimtelijke effecten welke zich waarschijn-lijk nog zullen versterken in de komende jaren (Den Hartog, 2015).

De schaal en rigoureusheid van Chinese experimenten is ongekend. De Chinese traditie van grootschalige sociale en

economische experimenten gaat terug tot de tijd van Mao (Wang, 2011) en daarvoor. Na de Opiumoorlogen werd via ruimtelijke concessies internationale vrije handel afgedwongen. Dit gebeurde in enkele tientallen steden en stadsdelen, vooral langs de kust, maar ook dieper in het binnenland. De recente Speciale Economische Zones hebben ook als doel de internationale handel te stimuleren, maar ditmaal niet onder dwang van vreemde mogendheden. De effecten van de concessies uit begin vorige eeuw vallen in het niet bij de economische en ruimtelijke spin-off van de hedendaagse economische zones, zoals de enorme ontwikkelingen in het stadsdeel Pudong te Shanghai die Manhattan doen

Nut en noodzaak van experimenteren in China

Suzhou Industrial Park als economisch-ruimtelijk experiment (bron: Harry den Hartog, 2016)

Page 57: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 285Rooilijn

verbleken. Meer recente experimenten met Free Trade Zones (vanaf 1991 in Shenzhen en sinds 2013 ook in Shanghai) beloven daar komende jaren nog een ‘schepje’ bovenop te doen afgaande op de huidige plannen en ambities.

Gedateerde en starre bouwreguleringen, gemakzucht en winstbejag resulteerden in steeds meer van hetzelfde: elke middel-grote stad ambieert en bouwt een Central Business District (CBD) volgens dezelfde formule, rondom een brede centrale as en minstens één zeer hoge wolkenkrabber. Toch zijn er binnen de Chinese ruimtelijke ordening en architectuur tal van experi-menten, variërend van een los bouwblok

tot een complete new town. De context van grootschalige en razendsnelle ontwikke-ling rechtvaardigen het experiment maar maken het ook riskant. Experimenteren betekent dat iets ook kan mislukken en in het geval van grootschalig experimenteren kan het soms ook flink misgaan.

Experimenten met nieuwe stedenTot de vooralsnog minder geslaagde experi-menten behoren de te snel bedachte nieuwe steden rond Shanghai zoals Lingang New Harbor City en het One City, Nine Towns Development Plan die bedoeld waren als inhaalslag om internationale ideeën en praktijken op het gebied van stedenbouw

Harry den Hartog

Hergebruik van industrieel erfgoed in het Long Museum van atelier Deshaus (bron: Harry den Hartog, 2016)

Page 58: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 286Rooilijn

te importeren en te verbeteren (Den Hartog, 2010). Los van de thematische branding en speculatiepraktijken zijn er tegelijkertijd ook hoopgevende vernieu-wingen die in vergelijking met de meeste westerse nieuw steden alsnog voor een verrassende levendigheid hebben gezorgd. Soms zijn dit onbedoelde infor-mele transformaties, soms ook geplande experimenten zoals het Shangduliproject in Qingpu New City. Bij dit project is een historisch kanaalstadje gespaard van tabula rasa-planning en op een slimme wijze geïntegreerd binnen de groot-schalige nieuwbouw met winkelcentra en een metro. Het doet tot op zekere hoogte recht aan de lokale tradities door gebruikmaking van aangepaste traditi-onele bouwmethoden, kleinschaligheid en beloopbaarheid.

Een aparte categorie binnen de nieuwe steden zijn de nieuwe ecosteden. Het is vaak niet meer dan een marketingtruc waar met mooie slogans en greenwashing een groen image is verkocht, terwijl in werkelijkheid de betreffende stad en samenleving (indien bewoond) niet veel anders is dan bij conventionele steden of stadsuitbreidingen. In sommige geval-len, zoals de nieuwe ecostad Caofeidian, is de druk op het milieu en leefmilieu zelfs groter, door ruimteverspilling en onzorgvuldige uitvoering (weinig duur-zame bodemafdekking van vervuilde grond) en nabij gelegen vervuilende industrieën. Hier woont momenteel vrijwel niemand, als gevolg van de afgelegen onaantrekkelijke locatie en speculatiepraktijken, in combinatie met het ontbreken van voorzieningen en pas-sende werkgelegenheid voor de beoogde doelgroep (de rijkere middenklasse).

Het China–Singapore Suzhou Industrial Park (SIP) te Suzhou is een interessante en tot op zekere hoogde geslaagde nieuwe stad. Geïnspireerd door de successen in Singapore nodigde Deng Xiaoping in 1992 investeerders en planners vanuit Singapore uit om hier een experiment te doen. Het gaat om een inmiddels ruim 1,2 miljoen inwoners tellende stadsuitbreiding rondom het Dushu Lake, ten oosten van de histori-sche stad Suzhou. Een essentieel onderdeel van deze nieuwe stad is Dushu Lake Higher Education Town met universiteiten en bijbehorende onderzoeksinstellingen. Hier studeren momenteel ruim 100.000 studenten. Veel van de bedrijven en nieuwe bewoners in SIP komen uit omringende Aziatische landen, maar ook uit Europa en Noord-Amerika. Net als bij veel andere nieuwe steden en stadsuitbreidingen waren de ambities ongekend hoog. De uitvoering is door overmaats brede wegen en functie-scheiding niet bepaald vergelijkbaar met Singapore. Een compleet nieuw CBD vol wolkenkrabbers is onlangs uit de grond gestampt. In het momenteel nog lege hart van deze nieuwe stad (al zal dit snel veran-deren want de toestroom van nieuwkomers is enorm), wordt één van China's allerhoog-ste kantoortorens gebouwd, bedoeld als prestigeobject om SIP internationaal op de kaart te plaatsen. Met een combinatie van onderwijs, onderzoek en innovatie en stadsontwikkeling is hier een specifiek stedelijk programma ontwikkeld, gehuld in een geheel nieuwe jas.

Architectonische experimentenLos van bovengenoemde grootschalige en in westerse ogen wellicht dubieuze experimenten met nieuwe steden lijkt er op het eerste gezicht weinig experiment en innovatie uit te gaan aangaande de archi-

Nut en noodzaak van experimenteren in China

Page 59: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 287Rooilijn

tectuur en stedebouwkundig ontwerp op buurtniveau. Dit heeft deels te maken met beperkende bouwreguleringen, gemak-zucht en gebrek aan onderscheidingsdrang onder ontwerpers, maar vooral ook door een beperkt referentiekader. Maar dit is snel aan het veranderen (Ding, 2014). Steeds meer jonge ontwerpers kiezen ervoor om internationale ervaring op te doen. Ook binnen China zelf tonen steeds meer jonge ontwerpbureaus verrassende projecten.

Het architectonische experiment van internationale architecten betreft vooral iconische en grootschalige projecten waarin met vormentaal, interne routing en

functionele compositie geëxperimenteerd is. Spraakmakende voorbeelden zijn de Linked Hybrid van Steven Holl en het nieuwe CCTV-complex, ontworpen door het Office for Metropolitan Architecture van Rem Koolhaas. Deze gebouwen staan beiden nog steeds voor een groot deel leeg en zijn, in tegenstelling tot de intenties en beloftes van de ontwerpers, niet publiek toegankelijk. De uitkomsten zijn anders dan gepland of beloofd.

De huidige generatie Chinese architecten slaan een iets subtielere en kritischer weg in, die inmiddels ook in de internationale vakwereld wordt opgemerkt.

Harbin Culture Island is ontworpen volgens de shan sui filosofie (bron: Harry den Hartog, 2016)

Harry den Hartog

Page 60: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 288Rooilijn

Bekende namen zijn MAD Architects in Peking, Atelier Deshaus in Shanghai en Urbanus in Shenzhen. Er wordt niet alleen met vormentaal geëxperimenteerd maar ook met context, programma en nieuwe materialen. Zo heeft het bureau Amateur Architecture Studio in 2012 de interna-

tionaal toonaangevende Pritzkerprijs binnengehaald vanwege hun kritische houding naar de Chinese bouwpraktijk. Met het hergebruik van sloopmaterialen, vooral dakpannen en gebakken stenen, en het herintroduceren van ambachtelijke bouwtechnieken, neemt dit bureau stelling

Dorpsplein van het modeldorp Huaxi met hoogovens op de achtergrond (bron: Harry den Hartog, 2016)

Nut en noodzaak van experimenteren in China

Page 61: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 289Rooilijn

tegen de grootschalige sloopdrift en mas-sawoningbouw. Op subtiele wijze laat het bureau zien hoe een Chinese identiteit in een modern jasje grote meerwaarde heeft ten opzichte van gangbare bouwpraktijken en methoden. De kritische houding van deze Chinese bureaus staat in tegenstelling tot de meeste westerse bureaus die in China

vaak al te makkelijk wanprestaties leveren. Een zeer groot deel van de stedebouwkun-dige en architectonische mislukkingen is te wijten aan gemakzucht en onnadenkend-heid van westerse bureaus die graag in China snel geld willen verdienen (Den Hartog, 2010). Gelukkig is deze tendens aan het veranderen en worden Chinese opdrachtgevers steeds kritischer. MAD Architects, geleid door Ma Yansong, heeft met gebruikmaking van de door het bureau bedachte ontwerpfilosofie Shan-shui (letterlijk berg en water) traditionele waarden opnieuw toegevoegd aan moderne architectuur (Ma, 2015). Het bureau pleit ervoor om in zeer hoge stedelijke dichtheden te bouwen met als belangrijkste uitgangs-punt het samensmelten van architectuur en landschap. Door MAD ontworpen gebou-wen zien eruit als microlandschappen en via subtiele vormverwijzingen naar de traditio-nele landschapschilderkunst wordt gespeeld met emotie en identiteit. MAD's Shan-shui zet zich af tegen het heersende moderne ontwerpidioom, waarin logica, ratio en efficiëntie de boventoon voeren. MAD tim-mert inmiddels ook in het buitenland flink aan de weg met projecten in Los Angeles, Tokyo en Rome.

Het is nog altijd wachten op nieuwe para-digma’s binnen de Chinese architectuur-praktijk. De momenteel snel veranderende economische condities, hogere eisen en verwachtingen bij opdrachtgevers en publiek en internationale uitwisseling zullen de komende tijd hopelijk voor nieuwe veras-singen zorgen.

Experimenten met regelgevingEen opmerkelijk experiment is het ‘dorp’ Huaxi in de provincie Jiangsu, een zoge-

Harry den Hartog

Page 62: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 290Rooilijn

naamd socialistisch modeldorp waar geëxperimenteerd is met kapitalisme op Chinese leest. Het experiment maakt onderdeel uit van de imagocampagne voor een ‘nieuw socialistisch platteland’, bedoeld om migratie naar grote steden tegen te gaan. Het ‘succesverhaal’ begon aan het eind van de Culturele Revolutie toen de lokale partijsecretaris Wu Renbao samen met alle 1.500 oorspronkelijke dor-pelingen investeerde in een textielfabriek. Iedereen werd verplicht aandeelhouder. Alle winst wordt geïnvesteerd in nieuwe projecten, waaronder een 328-meter hoge Babylonische wolkenkrabber om het vijftig jarig bestaan van dit dorp te vieren, vol luxeappartementen en het grootste roterende restaurant ter wereld. Momenteel drijft het dorp handel met meer dan veertig landen. De voormalige boeren zijn managers geworden en wonen in villa’s terwijl het zware fabriekswerk, in hoogovens, verricht wordt door een leger migrantarbeiders. Het dorp is inmiddels een attractie voor toeristen, maar ook een model waar nog dagelijks lokale partij-leiders vanuit heel China naartoe reizen voor inspiratie.

Naast deze lokale experimenten blijft ook de centrale overheid gespitst op het sti-muleren van ruimtelijke vernieuwing. De centrale overheid in Peking presenteerde begin dit jaar enkele nieuwe richtlijnen voor het ruimtelijke beleid. Lokale overhe-den moeten meer letten op leefbaarheid, bouwkwaliteit, architectonische kwaliteit, energiezuinigheid en historische conti-nuïteit. Een opmerkelijk voorstel is om de in grote hoeveelheden aanwezige fysieke afscheidingen, muren en hekken rondom bestaande woonwijken zoveel mogelijk te verwijderen om zo meer open steden

te creëren. Het zijn echter richtlijnen en aanbevelingen, dus niet bindend. In de praktijk zal dit op korte termijn geen grote veranderingen teweegbrengen, al is er op kleine schaal al wel mee geëx-perimenteerd. Een voorbeeld hiervan is de Donghu Road in het centrum van Shanghai waar door het weghalen van een hek een bestaande groene ruimte publiek toegankelijk is gemaakt. Door het intensieve gebruik blijkt het een aanwinst voor de stad te zijn.

Een ander experiment dat inmiddels een standaard onderdeel geworden is van Chinese stadsuitbreidingen is het Sponge City-concept. Dit in het vorige nationale vijfjarenplan geïntroduceerde concept is ook gebaseerd op voorbeelden vanuit het Westen. De capaciteit om regenwater te laten infiltreren in de bodem, of deels op te vangen in reservoirs is een structureel onderdeel van nieuwe plannen geworden. Nieuwe bestratingsmaterialen, gebouwen met groene daken en ondergrondse waterreservoirs moeten ervoor zorgen dat wateroverlast beperkt wordt.

Anticiperen op onzekerhedenHet Chinese experiment wordt geken-merkt door improvisatie. Verschillende ingrediënten zijn voor handen en worden zonder diepgravende analyse of evaluatie bij elkaar gevoegd. Afgelopen twee decennia is veel veranderd binnen het Chinese experiment. Dit kon niet zonder trial-and-error. De schaal en snelheid waarmee dit gebeurde heeft geleid tot revolutionaire ontwikkelingen met wereldwijde impact. De schaal en impact verschillen van Europa door de veel daadkrachtiger en kapitaalkrach-tiger Chinese overheid. Bovendien

Nut en noodzaak van experimenteren in China

Page 63: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 291Rooilijn

wordt doorgaans op en andere manier omgegaan met (lokale) maatschap-pelijke weerstand. In tegenstelling tot de kleinschalige living labs en stadslabs in het westerse discours en kleinscha-lige bouwpraktijk, is de impact bij de grootschalige en daadkrachtige Chinese aanpak veel meer uitgesproken, maar gaat dit ook vaak gepaard gaat met ongewenste neveneffecten, met name op het gebied van leefmilieu, voedselveilig-heid, leefbaarheid en gezondheid. Dit zijn essentiële waarden die dringend om een andere aanpak vragen.

Tendensen binnen de Chinese samen-leving en ook veranderende houdingen en opvattingen binnen de overheid zijn hoopgevend, maar nog niet doeltreffend genoeg. Komende tijd zullen opnieuw ingrijpende beslissingen en stappen genomen worden om de steden leefbaar te houden. Toenemende onzekerheid in zaken als klimaatverandering, de veran-derende economische situatie, vergrij-zing en de kwaliteit van het leefmilieu vragen om aandacht. Een langetermijn-visie, een anticiperende flexibele houding en een meer doordachte benaderingen gesteund door onderzoek en inspraak uit de samenleving zijn gewenst. De rijkdom aan middelen en nieuwe ervaringen die China inmiddels heeft vergaard zouden het mogelijk moeten maken om het experimentele stadium te ontstijgen en meer toonaangevende voorbeelden voor de rest van de wereld te produceren. China’s experimenten zijn indrukwek-kend en baanbrekend en de komende jaren zullen we meer van China horen op het gebied van innovatie. Want experi-menteren met louter economische groei als doel is onhoudbaar.

Harry den Hartog ([email protected])

is onafhankelijk onderzoeker en stedebouwkundige en is

tevens als docent verbonden aan de Tongji University te

Shanghai.

LiteratuurHartog, H. den (2015) ‘China’s Hukou System: Attempts

to Control Urbanization by Strictly Separating Urban and

Rural’, Volume Magazine, jg. 39, p. 102-108

Hartog, H. den (red.) (2010) Shanghai New Towns,

Searching for community and identity in a sprawling

metropolis, 010 Publishers, Rotterdam

Ding, G. (2014) ‘Experimental Architecture in China’,

Journal of the Society of Architectural Historians, jg. 73,

nr. 1, p. 28-37

Ma, Y. (2015) Shanshui City, Lars Muller Publisher, Zurich

Shepard, W. (2015) Ghost Cities of China: The Story of

Cities without People in the World's Most Populated

Country, Zed Books, Londen

Wang, F.L. (2011) China’s Grand Experiments, The

Diplomat, http://thediplomat.com/2011/12/chinas-

grand-experiments, 21-3-2016

Harry den Hartog

Page 64: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 292Rooilijn

Len de Klerk

Het Cyprusmodel

Het Cyprusmodel

Familistere te Guise door de kachelfabrikant Jean-Baptiste Godin (bron: Le Chevalier, 1871)

Page 65: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 293Rooilijn

In dit artikel wordt de praktijk van het experimenteren in historisch

perspectief geplaatst. Er wordt een beknopte historische rondgang

gemaakt langs experimenten op buurtniveau. Vanuit dit perspectief

kan gesteld worden dat veel van deze ‘experimenten’ als prototypes

of gidsplannen zijn gebruikt in de ruimtelijke ordening. In de

historische rondgang wordt onder andere aandacht besteed aan

risicomijdend gedrag in de ruimtelijke ordening, de (her)ordening

van taken tussen de publieke en private sector en vernieuwende

exploitatieregimes. De onderwerpen worden voorzien van

voorbeelden uit het verleden en reflecties uit het heden.

Tenzij men met een postmoderne blik alle menselijk streven als een serie projecten opvat en alle vernieuwingen in dat streven als experiment, is het niet eenvoudig om in de praktijk van de stedenbouw en de ruimtelijke ordening originele experi-menten te onderscheiden van prototypes of van (noodzakelijke) aanpassingen aan gewijzigde omstandigheden. Een wezenlijk kenmerk van experimenteren is de bewuste uitnodiging tot mislukking en aan misluk-kingen heeft de praktijk een grondige hekel, omdat dat erg duur is. Worden experimenten naar omvang gedefinieerd als tenminste ‘het buurtniveau’, zoals de redactie voorschrijft, dan betreft dat naar investeringsniveau equivalenten van 500 tot 2.000 woningen: dus al gauw een investering van minimaal € 125 miljoen tot bijkans € 1 miljard. Investeerders willen daarvoor rendement zien, terwijl niemand bereid is voor zulke bedragen een misluk-king te riskeren. Daarom wordt gezworen bij het succes van het bestaande.

Maar laat de geschiedenis dan geen expe-rimenten van buurtomvang zien? Was de

eerste neighborhood unit van Clarence Perry (De Klerk, 1998) een experiment? Hij leidde deze basisbuurt voor stedelijke ontwikke-ling af van de middenklasse-suburb Forest Hills (1910) die op initiatief van de Russell Sage Foundation was ontwikkeld als een tuinstad voor New Yorkers (De Klerk, 1998). De ontwerpers van Forest Hills kenden Letchworth (GB, 1904) als hun broekzak, de eerste tuinwijk die naar het model Ebenezer Howard was gebouwd. De Familistère (1852-1877) van de sociaal bewogen fabrikant Jean-Baptiste Godin te Guise (Noord-Frankrijk) was op de keper beschouwd een praktisch uitvoerbare toepassing van ontwerp van de Phalanstère van Charles Fourier (1822), een tekentafelutopie met de allure van Versailles. Godin liep wel risico’s met zijn sociaal paleis; lees zijn vuistdikke Solutions Sociales (Godin, 1871).

Over kleine ingrepen zoals de eerste wis-selstrook in Nederlandse snelwegen (kosten tientallen miljoenen euro’s), de eerste ver-keersdrempel, het eerste woonerf, hebben we het niet. Het woonerf is een variant op de cul-de-sac van Welwyn Garden City met

Len de Klerk

Het Cyprusmodel

Page 66: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 294Rooilijn Het Cyprusmodel

Social City van Ebenezer Howard met plaats voor 25.000 inwoners (bron: Howard, 1898)

Page 67: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 295Rooilijn Len de Klerk

een stedenbouwkundige inrichting van het openbaar gebied die in niets afwijkt van de gebruikelijke grondexploitatie. Het wezen van een experiment is dit: een bewust opgezette proef (pilot, trial, experiment) die als testobject wordt getoetst aan vooraf geformuleerde eisen (in maatstaven uitgeschreven doeleinden) met een eveneens vooraf bepaalde en beproefde evaluatiemethode. Een experiment is dus zoveel als een hypothese die bewezen of verworpen moet kunnen worden. Is dat denkbaar in ons vak? Is het ook doenlijk in de praktijk? Een beknopte historische rondgang – op buurtniveau of wat daarmee naar investe-ringsniveau verwant is – levert nauwelijks of geen uitgevoerde experimenten in de ware zin des woords op, wel wat prototypes en vooral gidsplannen die driftig zijn nagevolgd vanwege hun succes in binnen- en buitenland. Graag een bekende uitkomstenIn To-morrow, a Peaceful Path of Real Reform (1898) ontvouwt Ebenezer Howard zijn ingenieuze regionale verstedelijkings-model Social City. Hij construeerde het als een mecanicien die van bestaande onderdelen een nieuwe motor maakt: stan-daardnederzettingen voor kolonisering, in industriedorpen beproefde stedenbouw, ideeën over bestuurshervorming en oudere voorstellen voor grondpolitiek (erfpacht). Niets nieuws, al in de negentiende eeuw is Londen grotendeels gebouwd op erfpacht, de nieuwe inkomstenbron van de grootgrondbezitters. Howard schiep een even haalbare als uitvoerbare constructie. Uitvoerbaar door particulier initiatief, want van de staat moest hij niet veel hebben (Howard, 1898). In abstracto is zijn Social City als verstedelijkingsmodel in tal van

landen (Engeland, Duitsland, Frankrijk, Nederland, enz.) door de centrale staat toegepast om de suburbanisatie in gewenste banen te leiden. De eerste complete tuinstad Welwyn Garden City (1920) is een zuivere toepassing van het model: een nieuwe stad op woeste grond met spoor-wegverbinding op gepaste afstand van Londen met een groene gordel eromheen en gemeenschappelijk gefinancierde voorzieningen in bezit van de vennoot-schap. De stedenbouwkundige inrichting van Welwyn is een feest van navolging van geslaagde particuliere industriekolonies en tuinsteden zoals Port Sunlight, Bourneville en Hampstead.

Voor geslaagd of mislukt en alles daar tus-senin is de uitvoeringskwaliteit bepalend. En kwaliteit is afhankelijk van tal van uitvoeringsomstandigheden, van geld, tempodwang, (gebrek aan) samenwerking, personele kwaliteiten, massaliteit. Het gelei-delijk ontwikkelde Welwyn GC, gebouwd door de Second Garden City Ltd, ligt er na 100 jaar heel wat rianter bij dan Stevenage even verderop naar het noorden. Stevenage werd in 1946 als eerste nieuwe stad volgens de New Towns Act aangewezen en is snel opgetrokken om in de woningnood te voorzien. Na vijftig jaar was de stad een monument van verloedering. Trouwens, een paar naoorlogse buurten van Welwyn GC die ik in 2009 bezocht, lagen er ook verwaarloosd bij.

Pragmatisme, prototype, gidsplannenHoudt de praktijk niet zo van experimen-teren, al wordt onmiddellijk lippendienst bewezen aan subsidievoorwaarden, ze is soms nog wel te porren voor de fabricage van een prototype, een kleinschalige

Page 68: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 296Rooilijn Het Cyprusmodel

uitvoering van een beoogde grootschalige praktijk. Voor de enkele woning, kantoor-gebouw, school of fabrieksgebouw (Van Nelle te Rotterdam) ligt dat eenvoudig. Nooit zo bedoeld, zijn ze door de geschie-denis tot prototype verheven. Rietvelds moderne Schröderhuis in Utrecht (1924) was meteen zo volmaakt dat erna geen ontwikkeling meer volgde. Het was geen experiment, noch een prototype, maar domweg de droom van de bouwheer, mevrouw Schröder in dit geval. De Weissenhofsiedlung (1927, 67 woningen door 17 architecten) in Stuttgart, het Hansaviertel (1957, 1160 woningen door 53 architecten) in Berlijn, drie gekantelde kubus- of paalwoningen door Piet Blom in Helmond in 1975 kunnen wel als prototypes worden beschouwd. Alleen het Hansaviertel heeft de omvang van een stadsbuurt. De Helmondse kubussen wezen de weg naar 38 stuks in Rotterdam in 1984, een overzichtelijke investering met overzichtelijke risico’s. Destijds werkend in Rotterdam zagen veel collega’s in het kubusbos een gewaagd experiment, terwijl mijn standpunt simpelweg dit was: in de grote woningmarkt van Rijnmond (ca. 400.000 woningen) dienen zich op die plek (stadscentrum) altijd 38 liefhebbers aan. Dat ging inderdaad vlot. De voornaamste klacht bleek nog de worsteling met schilde-rijen in woningen waar alle wanden onder een hoek van 45º staan.Een zuiver prototype in de stedenbouw is de door de gemeente ontwikkelde Molenwijk in Amsterdam-Noord, een Nederlandse versie van le Corbusiers ville verte verticale, hoogbouw in het groen met gescheiden verkeerssoorten en parkeer-garages, bedoeld als prototype voor de Bijlmer. Ik fiets dikwijls door de Molenwijk op weg naar werk en huis v.v. en waan me

dan in Tapiola (1952), de bejubelde tuin-stad bij Helsinki die ik in 1970 bezocht. De Molenwijk ligt er prachtig bij, de parkeer-garages zijn onlangs gerenoveerd. De lezer is ermee bekend dat de Bijlmer om allerlei redenen van niet-stedenbouwkundige is ontmanteld en heringericht. Een ander geslaagd prototype, oorspronkelijk niet als zodanig bedoeld, is de Lijnbaan, ’s werelds eerste geplande verkeersvrije winkelge-bied, destijds een praktische oplossing om onenigheid over een voorgaand klassiek plan met bouwblokken langs straten te bezweren (Van der Cammen & De Klerk, 2003). Net zoals het Rotterdamse basisplan voor de wederopbouw en de Emmense tuinwijken van Niek de Boer werd ook de Lijnbaan een gidsplan dat veel is nagevolgd. Menige navolging was dikwijls armoediger van kwaliteit en lag op een plek waar duurzaam omzetsuc-ces moeilijk behaald wordt, buiten de binnensteden. Met zijn overheersende pragmatische cultuur importeert Nederland het liefst in het buitenland bewezen vernieuwingen. Anders gezegd: het buitenland maakt voor ons de prototypes, wij passen die aan onze omstandigheden aan: import van Duitse bouwregels rond 1900, Engelse tuinstadstoffering, Duits en Frans monu-mentalisme (De Klerk, 2008), procesplan-ning en regionale winkel malls uit de VS, de aanpak van verlaten haventerreinen uit Londen en Liverpool.

De sociaal vooruitstrevende fabrikant Jacques van Marken, oprichter van de NV Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek, had Engelse en Franse voorbeelden voor het oprapen toen hij voor zijn werknemers het Agnetapark (Delft, 1883) stichtte. Voor ’t Lansink in Hengelo (1911) en de

Page 69: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 297Rooilijn Len de Klerk

grote Rotterdamse tuinwijk Vreewijk (1913) bezochten de stichters Engeland: Bourneville, Port Sunlight, New Earswick. Het Agnetapark fungeerde als prototype, zelfs naar de rijkdom aan voorzieningen en als integraal onderdeel van een uitgebreid sociaal stelsel van de onderneming (arbeidsreglement, winst-aandeel, gezinsondersteuning, ongeval-lenverzekering e.d.). Een experimenteel onderdeel betrof het plan tot bijschrijving van de zuivere winsten op de exploitatie van woningen en de winkel op spaaraan-deelboekjes van de huurders. Zij zouden daarmee aandeelhouder van de N.V. Gemeenschappelijk Eigendom worden, de eigenaar-verhuurder van hun woningen. Het experiment trok veel aandacht, maar de Delftse arbeidersklasse was er nog niet aan toe, waardoor het totaal mislukte.

De industrie- en tuindorpen waren letterlijk ondernemingen, naamloze vennootschappen in een vrije markt. De aandelen waren doorgaans geplaatst bij de fabriek en/of onder als een soort crowdfun-ding onder stedelijke notabelen waarvan het sociaal-cultureel vooruitstrevende deel zijn financiële en sociale (organisatiecapa-citeit) kapitaal beschikbaar stelde voor de verbetering van de woonomstandigheden van de arbeidende klasse.

Draagvlak gevraagdStrakke toetsing aan oorspronkelijke doelen in maatstaven is geen fort van ons vak. Een nooit goed op te lossen probleem is de tijd. Wanneer moet een woonbuurt, een industriewijk, een verkeersmachine, een nieuw centrum getoetst worden? En waartegen? Van oorspronkelijke doelen

Molenwijk in Amsterdam-Noord met een (gerenoveerde) parkeergarage, zoals deze ook in de Bijlmermeer zijn gebouwd (bron: Len de Klerk, 2016)

Page 70: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 298Rooilijn Het Cyprusmodel

afgeleide criteria? Eisen en wensen van de eerste doelgroep? Het gebleken vermogen ook na een halve eeuw redelijkerwijze aan intussen veranderde functionele en psy-chische gebruikswensen te voldoen? Neem de Amsterdamse grachtengordel of de Ensanche in Barcelona (1859) ontworpen door Ildefonso Cerdá y Suñer. Het geheim van deze stadsdelen schuilt in de ruime, grote, diepe bouwblokken die door de eeuwen heen veranderend gebruik toelaten zonder aantasting van de totaalopzet. Lange termijn is hét wezenskenmerk van ons vak. De als vernieuwend gepropageerde idee van een levensbestendige (zogenaamd) woning of levensbestendige buurt is daaraan wezensvreemd, om niet te zeggen wereldvreemd aan de sociaal en fysiek mobiele stadsmens. In afstemming van grote investeringsobjecten (woonbuurten) op de eerste groep van gebruikers heb ik nooit veel fiducie gehad. Mensen verhuizen gemiddeld eenmaal per zeven jaar. Dat is nu eenmaal de soepelste vorm van aanpassing van ruimtegebruik, doorgaans verbonden met stijging op de sociale ladder, wat ook zo zijn voordelen heeft. Was rond 1970 de omslag naar procesplan-ning experimenteel? Zeker vernieuwend in die zin dat via politieke omwenteling een nieuwe aanpak van de stadsvernieuwing werd afgedwongen. Procesplanning, planning als leerproces werd algauw een welkom instrument voor het opkomende streven naar inspraak als vorm van basis-democratie. Bottom-up in plaats van top down: plannen maken doe je met de buurt-bewoners. In het Burgemeesterskwartier en het Rode Dorp in Deventer werden bewo-ners in 1972 aangevoerd door de gestaalde kaders van de toenmalige Communistische Partij van Nederland. Het gebruikelijke gelamenteer over gebrek aan representati-viteit van de bewonersvertegenwoordigers werd even later afdoende verworpen door de legendarische wethouder van stadsver-nieuwing van Rotterdam Jan van der Ploeg: ‘ze zijn misschien niet representatief voor de wijk, maar wel voor de problemen van

de wijk.’ Voor hem was het democratisch experiment wezenlijk: beroepspolitici maken fouten, bewoners mogen ook fouten maken. De Rotterdamse bewonersorganisaties waren veel krachtiger dan die in Deventer. Zij kregen van de gemeenteraad een doorslag-gevende rol in de besluitvorming over stadsvernieuwingsplannen in hun wijken. Het fameuze Rotterdamse model bouwen-voor-de-buurt trok rond 1980 belangstelling van Birmingham tot Berlijn (IBA-Berlin: Behutsame Stadterneuerung) en Stuttgart.

Het Rotterdamse bouwen-voor-de-buurt was politiek zwaar bevochten en een doorbraak op minstens drie terreinen: politiek, organisatorisch en technologisch. Politiek door de sleutelrol die bewonersorganisaties in de besluitvorming hebben veroverd, waarbij de gemeenteraad zijn eigen tegenspel subsidieerde. Uitleg van deze emancipatoire daad aan buitenlandse collega’s gleed naar mijn ervaring in Engeland af op de teflon-laag van politieke scepsis en onder Duitse collega’s op het aangehangen leerstuk van repressieve tolerantie (Herbert Marcuse), dat inspraak en medezeggenschap als listige kapitalistische trucs beschouwt om de arbeidende klasse eronder te houden. De organisatorische vernieuwing betrof de reorganisatie van grote gemeentelijke dien-sten om decentraal in de wijken te werken en de technologie bracht het wonder van de hoogniveaurenovatie in oude bouwblokken. Maar op voorwaarde van een door de stad afgedwongen regeringsgarantie van een huur van ƒ100 beneden die van een vervangende nieuwbouwwoning. Voor vernieuwing van de stedenbouwkundige structuur ontbra-ken geld en fantasie. De historische les is duidelijk: echte vernieuwing op grote schaal kan niet zonder vernieuwing van een brede, meewerkende omgeving die er toe doet, politiek, wetgeving, financiële instrumenten, allemaal in dienst van hetzelfde vergezicht.

Het Cyprusmodel Dat is ook af te lezen aan de omslag naar particuliere gebiedsontwikkeling na 1985.

Page 71: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 299Rooilijn Len de Klerk

De bodem van de schatkist was in zicht, particulieren moesten het maar gaan doen. De Vierde Nota (1988), Vierde Nota Extra (1991) en de Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig (1990) vormden het voorspel tot de Vinexakkoorden (1994) en de balansverkorting (brutering, 1995) in de volkshuisvesting. Beide mijlpalen markeren een herordening van taken, verantwoor-delijkheden en bevoegdheden tussen de publieke en de particuliere sector. Helemaal niet slecht, in maar nauwelijks vijf jaar. De politiek voorzag in de ideologische brandstof: krachtige bedrijven en welva-rende, goed opgeleide burgers moesten maar eens afkicken van staatsleiding en subsidieverslaving. Na enige jaren brak in Maastricht het licht door onder leiding van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP), dat met behulp van de gemeente Maastricht en een flinke sloot ontwikkelingssubsidie (altijd welkom) van de rijksoverheid en de provincie Limburg (samen 30% van de koopsom) in 1988 het 23 ha tellende Céramiqueterrein kocht. De daarop gevolgde aanpak werd een prototype van particuliere gebiedsontwikkeling, een gidsplan dat navolging kreeg met op onder-delen tal van varianten. Het was alleen al vernieuwend dat de gemeente Maastricht afstapte van haar klassieke positie als aan- en verkoper van (bouwrijpe) grond. De grondexploitatie werd overgedragen aan het ABP dat de deelcontracten afhandelde met bouwgegadigden en Jo Coenen als stedenbouwkundig ontwerper en super-visor aantrok. Hij ontwierp in de Franse traditie een monumentaal plan rond een centrale boulevard en zichtassen, betaald door 1.600 woningen en 115.000 m² bvo en afgesloten met winst. En zo hoort het voor een belegger. Een experiment?

Twintig jaar later sloeg de omslag in Almere toe, voordien bekend van zeer kleinschalige experimenten zoals de Realiteit (1985) met 15 woningen voor zelfbouwers en de Filmwijk (1992) met 11

woningen. Minder staatsbemoeienis? Lees de website en huiver. Almere Poort (o.a. het Homeruskwartier) is opgezet en verkaveld voor individuele particuliere woningbouw. De betrokken gemeente-bestuurders dragen het nieuws op luide wijze uit. In wezen hing Almere met de intredende kredietcrisis tijdig de huik naar de financiële wind. Experimenteel? Vernieuwend? Drenten, Limburgers, Peeldorpers en ingevoerde vakgenoten vallen hooguit om van verbazing over de kleine kavels. Hele dorpen en steden zijn sinds mensenheugenis opgetrokken uit zelfbouw, weekendzelfbouw in de Peel. Lees over deze eeuwenoude traditie ook De grote uitleg van Amsterdam; stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw van Abrahams (2010). ‘We call it the Cyprus model’ hield een bevriende Zuid-Europese collega me jaren geleden voor, met nauw verholen ironie.

Len de Klerk ([email protected]) is emeritus hoogleraar

Algemene Planologie aan de Universiteit van Amsterdam.

LiteratuurHoward, E. (1898) To-morrow: a Peaceful Path to Real

Reform, Swan Sonnenschein & Co Ltd., Londen

Cammen, H. van der & L.A. de Klerk (2003) Ruimtelijke

ordening. Van grachtengordel tot Vinexwijk, Het

Spectrum, Utrecht/Antwerpen

Chevalier, A. Le (1871) Solutions Sociales, Toinon, Parijs

Considérant, V. (1848/1979) Description du Phalanstère

& Considérations sociales sur l‘architecture, Guy

Durier, Parijs

Godin, J-B. (1871) Solutions sociales, La Digitale, Parijs

Klerk, de L.A. (1998) Particuliere Plannen, NAi,

Rotterdam

Klerk, de L.A. (1981) Op zoek naar de ideale stad, Van

Loghum Slaterus, Deventer

Klerk, de L.A. (2008) De modernisering van de stad

1850-1914, NAi, Rotterdam

Liedorp, A. (1982) ‘Stadsvernieuwing en

democratisering’, L.A. de Klerk (red.),

Stadsvernieuwing in Rotterdam, VUGA-Uitgeverij,

’s-Gravenhage, p. 43-67

Page 72: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 300Rooilijn Interview met Anne Marieke Schwencke

Anne Marieke Schwencke Grootschalige toepassing van wind- en zonne-energie is ruimtelijk én maatschappelijk experiment

“De energiemarkt verandert. Ik zie steeds vaker een decentrale, gebiedsgerichte focus en de wens om gezamenlijk te investeren in duurzame energie. De initiatieven zijn lokaal, volgens coöperatief model waarbij de deelnemers de energieproductie en –verbruik in eigen handen houden. Die verandering gaat heel snel. Het aantal energiecoöperaties is gestegen van 15 in 2005 tot 220 in 2015. Het gaat vooral om sociale, financiële en proces innovaties en juist minder om technische vernieuwingen. Lokale coöperaties passen bestaande technologie – zon en wind – juist toe in de praktijk. Ze experimenteren met bestaande technologieën in een complexe sociale omgeving, die voor grote partijen vaak nog niet voldoende beproefd is. Vanaf 2012 ben ik me gaan richten op deze ontwikkelingen. Er werd toen wel gesproken over nieuwe energiemodellen, maar ik miste een diepgaand overzicht en een duiding van de ontwikkelingen.

Het aantal energiecoöperaties neemt een hoge vlucht. Ruim tweehonderd lokale

samenwerkingsinitiatieven voorzien nu in 3% van de windenergie en 1% van de

zonne-energie. Door hun lokale karakter vormen ze een uitdaging voor ruimtelijke

ontwikkeling en bestaande systemen. Wetten en regels zijn immers afgestemd op

een energiesysteem met grote spelers. Natuur- en milieukundige Anne Marieke

Schwencke, werkzaam bij AS I-Search onderzoekt de lokale energietransitie. Ze

bekijkt de maatschappelijke vraagstukken vanuit het perspectief van actoren en hun

krachtverhoudingen en werkt hierin samen met Planbureau voor de Leefomgeving

en Netbeheer Nederland. Daarnaast is ze trekker van de lokale energiemonitor van

HIER Opgewekt en ODE decentraal.

Het bleek dat energiecoöperaties bestaan in alle soorten en maten. De eerste stammen uit de jaren ’80, die zich vooral richtten op het stimuleren van windenergie. Een tweede golf coöperaties, die sinds 2007 opkomt, houdt zich daarnaast ook bezig met in eerste instantie zonne-energie en wijkgerichte energiebesparingsmaatregelen en nu soms ook met waterkracht of lokale warmte. Sommige coöperaties zijn heel klein, met ongeveer tien leden, anderen zijn groot en zetten via de Rijkscoördinatieregeling grootschalige windprojecten neer. Het is goed om in gedachten te houden dat een ‘coöperatie’ een ondernemingsvorm is. De diversiteit in ‘volwassenheid’ is groot.

Het gaat om mensen zoals jij en ik, die vaak een achtergrond hebben in het energiedomein en gezamenlijk investeren in duurzame energie. De leden hebben zeggenschap en de winsten worden

Page 73: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 P. 301Rooilijn Alexander Woestenburg

geïnvesteerd in nieuwe projecten of gebruikt om de leefbaarheid in het gebied te vergroten. Dat gaat meestal via gebiedsfondsen die door de coöperatie beheerd worden. Stichting Waterland heeft bijvoorbeeld twee windmolens in gemeente Waterland en omstreken, die inmiddels afbetaald zijn. Met de winsten subsidiëren zij openbare voorzieningen, zoals scholen en bibliotheken. In Limburg is de aanleg van een glasvezelnet meegefinancierd tegelijkertijd met de aanbouw van een nieuwe molen. Er bestaan ook voorbeelden van coöperaties die hun eigen gemeente financiële middelen geven om het gemeentelijke vastgoed te verduurzamen. Coöperaties springen daarmee vaak in het gat dat de overheid en markt laten vallen”

Hoe zou je de opkomst van het coöperatieve model in het energiedomein duiden? “Belangrijkste externe invloeden zijn de terugtredende overheid en de liberalisering van de energiemarkt. Daar zitten twee interessante kanten aan: enerzijds reageren de coöperaties op de schaalvergroting, privatisering en verlies aan zeggenschap. Ze zetten daar kleinschaligheid en eigen initiatief tegenover. Anderzijds heeft die liberale markt de coöperaties een handelingsperspectief geboden, waardoor zij nu kunnen acteren op de energiemarkt. De spectaculaire kostendaling van zonnepanelen brengt relatief betaalbare en schaalbare technologie binnen bereik . Daarnaast vinden coöperaties vaak hun motivatie in de bijdrage die ze kunnen leveren aan verduurzaming en de lokale gemeenschap. Ze voelen de urgentie en willen de energietransitie versnellen. Tegelijkertijd beseffen ze dat je met de winsten die de energieopwekking oplevert maatschappelijke waarde kunt creëren. We hebben het niet over een liefdadigheidsbeweging, veel coöperaties willen ook gewoon geld verdienen.”

In hoeverre concurreren de lokale energiecoöperaties met grote energiebedrijven? “Je ziet in de energiemarkt twee belangrijke bewegingen: de grote, internationale partijen

Alexander Woestenburg

investeren in omvangrijke kapitaalintensieve projecten, zoals windparken op zee, warmtenetten en grote zonneweides. Dat ligt ver buiten bereik van de burgercoöperaties. Tegelijkertijd investeren energiecoöperaties in lokale opwekking van hoofdzakelijk wind- en zonne-energie. Ze werken daarbij samen met de kleinere energiebedrijven. In dit verband wordt vaak gesproken over een top-down tegenover een bottom-up benadering van de energietransitie. Om echt naar een duurzame energiemarkt te gaan, zijn beide benaderingen nodig. De energiecoöperaties voorzien vooral in de verduurzaming van gebouwen. Voor grote industriële complexen is deze vorm van energieopwekking niet afdoende.

Natuurlijk zijn er allerlei spanningen. De SDE+-regeling, die gebaseerd is op kosteneffectiviteit, is daar

Anne Marieke Schwencke (foto: privé-archief geïnterviewde)

Page 74: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Rooilijn P. 302Interview met Anne Marieke SchwenckeJg. 49 / Nr. 4 / 2016

een voorbeeld van. Bij de top-down benadering ligt het primaire belang over het algemeen bij snel meters maken. Door het schaalniveau van projecten die top-down gerealiseerd worden, is energieopwekking relatief goedkoper en komt daarom eerder in aanmerking voor subsidiëring dan de lokale projecten die niet per se goedkoper zijn en vaak langer duren. Tegelijkertijd zie je dat grote projecten, via de Rijkscoördinatieregeling, qua draagvlak veel spanningen kunnen opleveren.

Hoewel het in de beeldvorming meestal of/of is, zie je nu wel dat top-down en bottom-up-initiatieven steeds meer met elkaar gaan samenwerken. Je ziet nu ook grote windmolenparken waarvan een paar molens door coöperaties worden geëxploiteerd. Andersom zie je ook dat de kleinere energieleveranciers samenwerken met coöperaties en investeren in de gebouwde omgeving. Partijen zoeken elkaar op en bouwen samen aan projecten. Een deel van de financiering wordt dan coöperatief opgepakt of door middel van een crowdfunding-platform geregeld. Dit leidt tot allerlei innovatieve financiële constructies. Er ontstaan joint ventures waarin ontwikkelexpertise en draagvlak worden uitgewisseld. Ontwikkeling en exploitatie van bijvoorbeeld windenergie is vaak enorm complex. Dat vraagt diepgaande kennis en expertise. De nieuwe samenwerkingsverbanden, financieringsvormen en verschillende manieren waarop de zeggenschap georganiseerd is, zijn een manier om met de nieuwe praktijk om te gaan.”

Je zegt dat we in de energietransitie ook, en vooral, ruimtelijke expertise missen? “De grootschalige toepassing van wind- en zonne-energie is een ruimtelijk én maatschappelijk experiment. De opwekking van duurzame energie heeft een groot ruimtebeslag en dat staat nog onvoldoende op het netvlies bij de verschillende partijen. De energietransitie gebeurt lokaal. Gemeenten en provincies stellen ronkende doelstellingen over energieneutraliteit. Het ontbreekt echter nog aan planologen en creatieve ontwerpers die daadwerkelijk kunnen intekenen wat de ruimtelijke gevolgen zijn en visie hebben op hoe dit op een esthetische manier zou kunnen. Langzamerhand vinden er steeds meer experimenten met mooie ruimtelijke inpassing plaats. Zonne-technologie bijvoorbeeld, begint nu pas echt serieus geïntegreerd

te worden in de architectuurontwerpen en landschapsontwikkeling.

Op strategisch niveau wordt er steeds meer nagedacht over de toekomst van de energiesector, maar de grootste uitdaging zit in de koppeling van de strategische denkkracht met het operationele niveau. Op dat laatste niveau komen, bijvoorbeeld voor warmte, steeds complexere kennisvragen op. Decentrale overheden zullen per wijk randvoorwaarden moeten opstellen voor de manier waarop in warmte wordt voorzien door middel van warmteplannen. De grote vraag is wie de keuze maakt voor bepaalde randvoorwaarden en op basis van welke kennis. En wat doe je met ‘boze’ burgers die meer keuzevrijheid willen? En hoe stem je warmteplannen af met ruimtelijke ordening en reguliere vervangingsmomenten? Hoe neem je de energievraag en –aanbod mee in de stedenbouwkundige praktijk? Een aantal gemeenten zet nu voorzichtige eerste stappen om verschillende plannen in elkaar te schuiven, maar lopen er tegenaan dat de verschillende stakeholders iets anders willen dan de overheid. Dit is een harde oproep aan decentrale overheden. De lokale energietransitie is jullie domein. Bemoei je met de reacties uit de samenleving en nodig uit tot innovatieve ruimtelijke oplossingen. Neem zelf meer de leiding!

De rol van de gemeente wordt overigens bemoeilijkt omdat het handelingsperspectief steeds verschillend is. Verantwoordelijkheden, rechten en plichten verschillen voor warmte, wind, zon, bestaande bouw, nieuwbouw en utiliteit. Vaak zie je bovendien dat verschillende afdelingen binnen een gemeentelijke organisatie moeizaam samenwerken. De afdeling vastgoed en grondzaken hebben een belangrijke rol, maar de afstemming met de afdeling duurzaamheid verloopt moeizaam.

Een ander aspect met ruimtelijke relevantie is het gevecht om grondposities. Windenergie is heel lucratief. De grote energieleveranciers hebben afdelingen die helemaal zijn ingericht op het ontwikkelen van windenergie en het handelen op de grondmarkt. Voor de gronden die in de structuurvisie worden aangewezen voor windenergie staan initiatiefnemers in de rij. Coöperaties ontberen vaak de kennis en expertise om grondaankopen te doen.

Page 75: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

Rooilijn P. 303Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 Alexander Woestenburg

Ze zijn te laat, of ze zijn onvoldoende geëquipeerd. Daarnaast zie je dat door de energietransitie veel nieuwe partijen onderdeel worden van het debat, bijvoorbeeld omdat ze de grond in handen hebben waar windmolens of een zonneweide op ontwikkeld zou kunnen worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om agrariërs, Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, waterschappen en niet te vergeten: de gemeente zelf. Anderzijds kiezen partijen er soms voor om een windturbine of zonnepark te ontwikkelen en eigenaar van de grond te blijven.

Die nieuwe partijen krijgen ook opeens interessante nieuwe rollen in het energiesysteem. Zo zouden waterschappen kunnen helpen het energiesysteem te balanceren. Een gemaal is elektrisch gestuurd, waardoor overtollige energie gebruikt kan worden om het waterpeil te variëren. Het grondwaterpeil wordt daarmee een ‘buffer’ voor energie. Bepaalde ruimtelijke functies kunnen dus vanuit cross-overs opeens interessant worden.

Wat zijn toekomstige uitdagingen?“Ik zie momenteel drie belangrijke uitdagingen: gebiedsregie, publiek- private verhoudingen en de stabiliteit van het energiesysteem. Tot nu toe is er weinig regie op de energietransitie en werken gemeenten nog nauwelijks samen. Een voorbeeld is het Programmabureau warmte in Zuid-Holland, die een tool heeft laten ontwikkelen waarmee per wijk in kaart gebracht kan worden wat de energievraag is en wat de vervangingsmomenten van de infrastructuur zijn. Hiermee wordt snel inzichtelijk wat er mogelijk is. Vervolgens is de vraag wie de beslissingen neemt om het wijksysteem te veranderen. Ook moet een investering in de ene wijk of regio die van de ander niet in de weg zitten. Er moet een alwetende verteller zijn die initiatieven afstemt, zodat er geen desinvesteringen plaatsvinden. Als er bijvoorbeeld al veel regionaal energieaanbod is, dan moet kleinschalig lokaal niet verder worden gestimuleerd. Het schaalniveau is erg belangrijk. Het vinden van de optimale geografische schaal voor een ‘lokaal’ energiesysteem is een uitdaging. In deze discussie is het cruciaal hoe verschillende kosten voor energietransport en -infrastructuur worden toegerekend. Het is de vraag of wijken die in de toekomst ‘off-grid’ zijn nog mee zouden moeten betalen aan de energie-infrastructuur van andere

wijken. Als dat niet zo is, wordt de kapitaalintensiteit minder, wat interessant is voor coöperatieve modellen. De gemeente lijkt een logisch partij voor de rol als gebiedsregisseur, maar deze zou ook uitbesteed kunnen worden.

Ten tweede zie je dat er een heroriëntering ontstaat op de rol van de gemeente als energieproducent. Van oudsher waren energiebedrijven gemeentelijke nutsbedrijven. Tegenwoordig is de energiemarkt grotendeels geprivatiseerd en hebben gemeenten en provincies hun aandelen in deze nutsbedrijven verkocht. De huidige ontwikkeling is dat sommige gemeenten weer mede-eigenaar worden van een energiebedrijven. Hoewel onderzoek uitwijst dat veel gemeenten deze hernieuwde rol als energiebedrijf nog niet zien zitten, is het niet ondenkbaar dat gemeenten in de toekomst wellicht weer investeren in warmtenetten. Warmtenetten zijn geschikt om als nutsvoorziening ontwikkeld te worden; het gaat om complexe grote investeringen en lange terugverdientijden, met alle risico’s van dien.Ten slotte is er het punt van de leveringszekerheid: de basis van ons energiesysteem. Cruciaal want energie is een basisbehoefte in onze samenleving. We hebben nu een systeem dat 99,9% betrouwbaar is, tried and tested over lange periode. Dit verklaart de inherent conservatieve aard van de energiesector: dat conservatisme is functioneel. Als iets goed werkt moet je er niet teveel aan sleutelen, is het idee. Daar staat tegenover dat het systeem ook risico's loopt als je niets doet. De wereld verandert, er wordt meer decentraal opgewekt en daar zal het systeem op ingericht moeten worden.

De productie uit hernieuwbare energiebronnen is minder constant en minder stuurbaar dan fossiele productie. Om overbelasting van het netwerk en onbalans op specifieke locaties te voorkomen, moet het systeem anders ingericht worden. Netbeheerders zitten daar bovenop. Het is een technologische en organisatorische uitdaging, maar daarnaast een ongekende kans tot technologische innovatie. Energie en ICT weten elkaar hierin steeds beter te vinden.”

Alexander Woestenburg ([email protected]) is strategisch

adviseur ruimtelijke ontwikkeling bij TNO en redacteur van Rooilijn.

Page 76: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 304Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn

Ingmar van Meerkerk

Spanning tussen praktijk en theorie?

Laws, D. & Forester, J. (2015) Conflict, improvisation, governance. Street Level Practices for Urban Democracy, Routledge, New York, 384 p., ISBN 978-11380-25677, € 58,48

Wie een boek zoekt rijk aan verha-len, ervaringen, lessen en reflecties op ervaringen van mensen die zich bezighouden met de praktijk van stedelijke gebieds- en/of gemeen-schapsontwikkeling moet dit boek lezen. Wie een gestructureerd boek zoekt waarin theorie wordt uitgelegd en toegepast op de praktijk van stedelijke gebiedsontwikkeling zou ik het boek niet aanraden. Vanuit het referentiekader van wetenschap-pelijke literatuur gezien is het een

wat ongewoon boek. Dit erkennen de auteurs overigens zelf ook. Zo stel-len ze in het inleidende hoofdstuk dat het boek verschilt van bestaande literatuur, omdat het gedetailleerde praktijkverhalen presenteert en beoogt te laten zien wat anderen op abstract niveau geclaimd hebben (p. 2). Zoals hieronder nader uiteen-gezet wordt, heeft deze radicale oriëntatie op de praktijk en hiermee een zekere veronachtzaming van theorie zowel voor- als nadelen.

Deze bias for practice, zoals de auteurs het zelf noemen, wordt in de eerste drie hoofdstukken – waarin de aanpak, aanleiding en de bredere context beschreven worden – uit de doeken gedaan. Het boek neemt je mee op een ‘prak-tische reis’ met als doel dat we, als lezers, meer begrip krijgen in ons hart, meer weten in ons hoofd en het gevoel krijgen dat we meer en beter kunnen handelen (p. 26). Dit wordt gedaan aan de hand van dertien verhalen van professionals uit de eerste hand. Deze mensen zijn verbonden aan overheids- of non-profit organisaties en houden zich op verschillende manieren bezig met stedelijke gebieds- en/of gemeenschapsontwikkeling. Ze zijn geselecteerd op basis van hun rijke ervaring, reputatie en diversiteit aan achtergronden. Het hoofdmateriaal waar het boek op is gebouwd bestaat uit langdurige interviews met professionals waarbij de auteurs op zoek gaan naar hoe impliciete theories-in-use gedrag sturen. Centraal staan de vragen hoe deze professionals

hebben gehandeld en hoe ze hebben gereageerd op bepaalde situaties en uitdagingen in hun werk.

De daaropvolgende dertien hoofd-stukken richten zich steeds op één professional. Zoals beloofd, blijven de auteurs heel dicht bij de ervaringen en reflecties van de professionals, die ze samen met hen naar boven hebben gehaald. Deze hoofdstukken lezen als geredigeerde diepte-interviews: de professionals zijn zelf aan het woord. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een korte reflectie van de auteurs op het profiel van de professional en de lessen die uit het verhaal getrokken kunnen worden. Het zijn exemplary practitioners, vergelijkbaar met de practitioners die centraal staan in het werk van collega’s Van Hulst, De Graaf en Van den Brink (2012), dat overigens niet wordt aangehaald of besproken. Het zijn geen gemid-delde practitioners, wat blijkt uit hun innovatieve aanpak en reflexiviteit op het eigen handelen.

Zoals literatuur over governance-netwerken laat zien, vinden veel belangrijke afwegingen, keuzes en acties in het kader van beleidsvor-ming en -uitvoering niet enkel plaats op de momenten van verkiezingen en binnen de muren van onze formele democratische instituties (Warren, 2009). De auteurs bouwen hierop voort en duiden de profes-sionals aan met de term street level democrats, een mooie kwinkslag op de street level bureaucrats van Lipsky (1980). Het werk van publieke professionals, de keuzes die zij

RecensiesRecensies

Page 77: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 305Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn Recensie: Ingmar van Meerkerk en Jurgen Hoogendoorn

maken hebben en hun acties hebben specifieke gevolgen voor hoe ideeën en dilemma’s omtrent democra-tie werkelijk in praktijk worden gebracht respectievelijk afgewogen. Vaak zijn hierbij de momenten van conflict en beslissingen over de omgang daarmee bepalend voor hoe democratie uitpakt in de praktijk. Op het moment dat belangen op het spel staan, of dat er keuzes gemaakt moeten worden over hoe om te gaan met probleemgezinnen, met het specifiek vormgeven van een gebied, het platgooien van een wijk, span-ningen tussen etnische groepen en zo verder, zijn specifieke keuzes en acties heel bepalend voor de levens van burgers en het vertrouwen van deze burgers in onze democratische instituties. Volgens de auteurs bestaat er geen goede theorie die beschrijft wat street level democrats doen. Hierover valt te discussiëren zoals hieronder verder besproken.

Wat betreft praktische lessen en reflecties op ervaringen is het boek rijk te noemen. De profielen laten exemplary practitioners zien die onder andere goed zijn in het opbou-wen van relaties, die gevoel hebben voor verschillende perspectieven en verschillende sociale, culturele of professionele identiteiten kennen, die goed op situaties weten in te spelen en er niet voor terugdeinzen om een nieuw, onzeker pad te kiezen. Hoewel de lessen en profielen goed beeldend kunnen maken hoe exem-plary practitioners met spannende situaties omgaan, ben ik het oneens met de auteurs dat hier nog weinig over bekend is in de literatuur. In dit

opzicht is er een kans gemist om de discussie en dialoog met de litera-tuur over vergelijkbare cases en per-sonen aan te gaan in plaats van zich radicaal af te zetten tegen theorie in het algemeen, zoals in het slothoofd-stuk sterk is gedaan. Dit kan zowel de reflecties en de praktische lessen als de theorieontwikkeling verrijken. Zo biedt literatuur over boundary spanning en verbindende personen in dezelfde context (Williams, 2002; Van Meerkerk, 2014), literatuur over management in complexe stedelijke gebiedsontwikkelingsprocessen (Rooilijn nr. 3, 2015), literatuur over participatie en community leader-ship (Purdue e.a., 2000) en die over sociale ondernemers (Van Hulst e.a., 2012) wel degelijk veel vergelijkbare inzichten. Bovendien literatuur dat niet enkel abstract blijft, zoals de auteurs menen, maar ook geken-merkt wordt door diepgaande casestudies.

In het slothoofdstuk trekken de auteurs een aantal algemene lessen op basis van de verschillende profielen ten behoeve van street level democratization. Ze komen tot een interessante triple helix van wat ze ‘praktische bewegingen’ noemen die behulpzaam kunnen zijn bij het improviseren en reageren op de uitdagingen die het werk in stede-lijke gebieds- en gemeenschaps-ontwikkeling met zich mee brengt. De eerste les betreft het waarderen van de capaciteit, kennis en kansen die in bepaalde situaties besloten liggen. Dit houdt onder andere in dat een open, pragmatische houding vereist is, bijvoorbeeld ten aanzien

van onverwachte gebeurtenissen. De tweede heeft betrekking op de omgang met verschillende typen kennis, het durven bevragen van veronderstellingen van betrokken partijen en het passend gebruik maken van professionele kennis. De derde component van improvi-satie betreft actie die ontstaat uit dialoog, interactie en onderhande-ling met verschillende stakeholders en experts. Hierbij is het tonen van voor de emoties die in street level actie besloten ligt en de bereidheid van professionals om de intensiteit van deze emoties te durven ‘matchen’ een interessante les. Wederom zijn deze lessen op zichzelf genomen echter niet vol-ledig nieuw. Wel brengen de auteurs een aantal nieuwe elementen in en brengen ze deze lessen en daaraan gekoppelde uitdagingen op een andere manier met elkaar in ver-binding. Door voorbij de dichotomie tussen theorie en praktijk te gaan, had hier echter meer mee gedaan kunnen worden.

Ingmar van Meerkerk (vanmeerkerk@fsw.

eur.nl) is postdoctoraal onderzoeker bij het

departement Bestuurskunde van de Erasmus

Universiteit Rotterdam.

LiteratuurHulst, M. van, L. de Graaf, & G. van den Brink

(2012) ‘The work of exemplary practitioners

in neighborhood governance’, Critical Policy

Studies, jg. 6, nr. 4, p. 434-451

Meerkerk, I. van (2014) Boundary-spanning in

governance networks. Proefschrift, Erasmus

Universiteit, Rotterdam

Page 78: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 306Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn Recensies

Purdue, D., K. Razzaque, R. Hambleton,

M. Stewart, C. Huxham & S. Vangen (2000)

Community leadership in area regeneration,

Policy Press, Bristol.

Williams, P. (2002) ‘The competent boundary

spanner’, Public Administration, jg. 80, p.

103-124

Jurgen Hoogendoorn

De experimentele stad, de stad als experiment

Evans, J., A. Karvonen & R. Raven (red.) (2016) The experimental city, Routledge, 260p., ISBN 978-113885-6202, € 115,-

Tamelijk sneu zijn de hypes in de ruimtelijke ordening mijns inziens altijd al geweest. Zo noemde bijvoor-beeld iedere zichzelf respecterende gemeente zich in de laatste decen-nia van de vorige eeuw gateway to

Europe. Sinds het broedplaatsbeleid in Amsterdam begin deze eeuw, mede door ondergetekende, werd ingericht, wil iedere gemeente een broedplaats, het liefst in een oud gebouw zoals een fabriek. Er zijn zelfs mensen die menen dat de aanstaande groot-schalige leegstand in het agrarisch vastgoed gevuld moet worden met creatieven. Ook daarvoor moet weer een blik kunstenaars, krakers en andere creatievelingen worden open-getrokken om… tja om wat eigenlijk? Wat is de bedoeling?

Heden ten dage mogen ook stede-lijke labs zich in de warme belang-stelling verheugen. En ook deze hype gaat gepaard met veel juichtaal. Het onlangs verschenen boek The expe-rimental city is daar echter een fijne uitzondering op. Het is geschreven door meer dan dertig internationale onderzoekers en geeft kritische, uit-puttende, analytische en diepgaande beschouwingen over experimenten in en met de stad.

Na een inspirerend voorwoord van Maarten Hajer, die de experimentele stad ziet als “...a profound move towards a new way of thinking about social change in which cities are places of hope”, leiden Evan e.a. het boek in. Het doel van het boek is “… to make sense of urban experimen-tation as a rapidly emerging field of practice and theory by bringing different approaches and cases into dialogue with one another”. De belangrijkste gemene deler van al die benaderingen is dat er geleerd wordt uit interventies in de echte wereld. Door die interventies

ontstaat de potentie “to reconnect the traditional political institutions of modernity – characterised by Beck as 'zombie institutions' that are dead but still alive – with the experiences and needs of everyday urban life”. De inleiders bedienen zich meteen al van een kritische noot: “Clearly, urban experimentation is neither entirely subversive nor entirely reinforcing the status quo...There is a clear need here to understand how different modes of experimentation coexist and interrelate at larger urban and regional scales”.

De zes daaropvolgende hoofdstuk-ken vormen het eerste theoretische gedeelte onder de noemer de logica van experimenteren. Op basis van wetenschappelijke kennis over transities komen Sengers e.a. tot een definitie van een experiment in de context van duurzame transities. Deze luidt: “an inclusive, practice based and challenge-led initia-tive designed to promote system innovation through social learning under conditions of uncertainty and ambiguity”. Uitdagingen en kansen voor de overheid liggen bij het coör-dineren van de betrokken actoren, het realiseren van structurele com-mitment aan radicale innovatie en slim omspringen met onzekerheden en belangen.In hoofdstuk 3 wordt door May en Perry de relatie tussen experimen-teren de kenniseconomie kritisch beschouwd. “The promise of the knowledge economy is reflected in rhetorical flourishes accompanied by geological imagery: corridors, clusters, capitals and valleys to

Recensies

Page 79: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 307Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn

alleys, glens and fens”. Waarbij vaak de lokale context van de lokale geschiedenis en place based dynamics genegeerd worden. Eigenlijk stellen May en Perry dat E= G+€ of wel experiment leidt tot groei en daarmee tot meer inkom-sten. Marvin en Silver onderzoeken vooral de opkomst van Urban Labs in Engeland en de rest van de wereld. Ook zij komen tot de conclusie dat een lab of experiment meer dan eens als (neoliberale) economische aanjager heeft gediend.

Hoofdstuk 5 gaat over virtual city experimentation. Virtual betekent hier “evoking the critical human ability to conceptualise alternative realities, to imagine and to explore in the mind other sets of relationships (social, physical, technological) than those currently evident in the lived-in world”.

In een volgende bijdrage stelt Elizabeth Rapoport dat grootschalige duurzame stedelijke ontwikkeling vooral vastgoedontwikkeling is, met alle beperkingen van dien, zoals risi-comijding en het vereiste rendement. Duurzaamheid heeft dan slechts een commerciële waarde en kan binnen afzienbare tijd worden ingeruild voor andere commercieel aantrekkelijke concepten. Het laatste theoretische hoofdstuk gaat over cabin ecology; een van de omgeving afgesloten ruimte waarbinnen een eigen eco-logie wordt gecreëerd. Dit concept komt oorspronkelijk voort uit de militaire (duikboten) en de ruim-tevaart (ruimtecapsule) industrie. Met betrokkenheid van NASA zijn

deze concepten doorontwikkeld en deden ze hun intrede in het stedelijk denken, bijvoorbeeld Buckminster Fuller's dome over New York. Ook nu nog wordt er gebruik gemaakt van de kennis van cabin ecology. Een mooi recent Amsterdams voorbeeld is de Ceuvel.

In het tweede deel worden een aantal experimenten in de stad tegen het licht gehouden, bijvoorbeeld een experimentele groene wijk in Santiago de Chile, mobiliteitsex-perimenten in Thailand en India en grassroots bewegingen in Berlijn. In het laatste hoofdstuk van dit deel worden urban living labs geëvalu-eerd en onderscheiden in user-centric (bijvoorbeeld Smart City waarbij het gaat om product-service systeem innovaties) en citizen-cen-tric (bijvoorbeeld duurzaamheids-vraagstukken). De laatste vorm leidt volgens de auteurs tot transforma-tieprocessen, de eerste vorm niet.

Het derde deel van het boek gaat over experimentele steden zoals Songdo in Korea en Masdar in de Verenigde Arabische Emiraten. Deze vaak from scratch ontworpen futuristische steden zijn voor vele architecten, planologen en steden-bouwkundigen de ultieme droom. In werkelijkheid zijn het echter Frankenstein-steden: een uit diverse lijken samengestelde perfecte metgezel die in werkelijkheid een monster blijkt. Alle bijdragen over experimentele steden tonen stuk voor stuk aan dat deze steden vaak zijn gedreven door economische en commerciële belangen (van multina-

tionals als Siemens, Cisco en ambi-tieuze stadsbesturen) en als steden niet duurzaam en daarmee feitelijk mislukt zijn. Het laatste hoofdstuk van het derde deel, “Post carbon cities; distributed and decentralized and demodernized?”, biedt wel per-spectief. Hierin wordt betoogd dat er een grote noodzaak tot transitie is en dat onderzocht moet worden hoe een post-carbon city er uitziet. Culturele experimenten in neergaande steden als Detroit, Bologna en zelfs delen van Tokyo wijzen op dit gebied nu al de weg.

Resumerend geeft “The Experimen-tal City” een vrij compleet analy-tisch overzicht van experimenten met en in de stad. Het geeft ook de nodige handvatten voor nadere analyse en onderzoek.

In Amsterdam, bijvoorbeeld, zijn in de recente crisisjaren veel ruimte-lijke en sociale experimenten gestart (Buiksloterham, Heesterveld, Amstel II, tijdelijkheid op braaklig-gende terreinen, transformatie van gebouwen, zelfbouw etc.). Interessant en uitdagend is – nu de Amsterdamse regio uit het econo-misch dal is gesprongen – om aan de hand van dit boek te onderzoeken wat nu de (verdere) bedoeling is.

Jurgen Hoogendoorn (j.hoogendoorn@

amsterdam.nl) werkt bij de gemeente

Amsterdam en is als adviseur betrokken bij de

Hogeschool van Amsterdam

Recensie: Ingmar van Meerkerk en Jurgen Hoogendoorn

Page 80: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 308Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn Signalementen

Blind spot

Vereniging Deltametropool e.a. (2016) Blind spot – metropolitan landscape in the global battle for talent, 130 p., te bestellen en down-loaden via www.deltametropool.nl, ISBN 978-90766-30182

“de kwaliteit van landschap en leefomgeving is een blinde vlek in veel strategieën voor het vesti-gingsklimaat” van stedelijke regio’s. Deze premisse is de basis voor de publicatie Blind Spot, die tot stand is gekomen op basis van onderzoek door Vereniging Deltametropool, Wageningen UR en West8, samen met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, het ministe-rie van Economische Zaken en Staatsbosbeheer. In de wereldwijde strijd om talent is een goed metro-politaan landschap nodig, bepleiten de auteurs. Dit wordt onderbouwd door een systematische verge-lijking van tien regio’s met tien miljoen inwoners, door middel van analytische kaarten. Ook worden

empirische studies en citaten van belangrijke beslissers aangehaald. Voor elke landschapsontwerper die argumenten wil hebben waarom landschap belangrijk is, en voor iedereen die houdt van mooi vorm-gegeven kaartmateriaal.

De nevengeul van Kampvoort

Van der Arend, Sonja (2016) De nevengeul van Kampvoort, 138 p., Landwerk, ISBN 978-90-77824-13-9, € 11,50

Ruimtelijke projecten kunnen een grote impact hebben op het leven van mensen. Door middel van parti-cipatie proberen overheden ervoor te zorgen dat burgers iets te vertel-len hebben over die impact op hun leven. De nevengeul van Kampoort is een participatieroman die vertelt hoe zo’n participatieproces verloopt, hoe betrokkenen het ervaren en wat

ze er later van vinden. Het boek is een hybride tussen een gespreks-verslag, serieuze fictie en anek-dotes. Daarmee is het een unieke vorm van reflectie op een klassiek planologisch dilemma: het alge-meen belang versus het individu. Prachtig materiaal voor ambtenaren en projectmanagers die aan het begin staan van een participatiepro-ces en hun empathisch vermogen willen testen.

De polders mee-maken

Van Damme, Sylvie & Pieter Foré (2016) De polders mee-maken, 192 p., Garant, ISBN 978-90-441-3401-8, € 29,90

De Westhoek van Vlaanderen is “opvallend weinig versnipperd door lintbebouwing” aldus de schrijvers van ‘De polders mee-maken’. Dat is voldoende aanleiding voor een boek vol ideeën voor een betere

Signalementen

Page 81: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 309Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn

beeldkwaliteit van dat niet-versnipperde landschap. Het boek wil laten zien dat ruimte niet een neutraal en technisch voorwerp is, maar ook een subjectieve en emotionele plek om te beleven. Dat begint met een aantal basis-principes en wordt naarmate het boek vordert steeds concreter, eerst in de vorm van bouwste-nen, zoals “leesbare wegen” en “waterlopen als dragers”, en later in met concrete ingrediënten voor beeldkwaliteit, met lijstjes van boomsoorten en hun hoogte. Een met liefde gemaakt boek met veel mooie foto’s. Prachtig voor ieder-een met interesse in de Westhoek en een nuttige casestudy voor iedereen die zich bezig houdt met landschapsinrichting.

De nieuwe generatie stadskinderen

Karsten, L. & Felder, N. (2016) De nieuwe generatie stadskinderen, 222 p., nai010, ISBN 978-94-6208-289-2, € 29,95

Steeds meer kinderen groeien op in de stad. Tegelijkertijd wordt de stad ook steeds populairder voor allerlei andere groepen gebrui-kers. In ‘De nieuwe generatie stadskinderen’ laten Karsten & Felder zien wat dat betekent voor het stedelijke gezinsleven. Dit doen ze op basis van een onderzoek naar de leefpatronen van 42 gezinnen in Amsterdam en Rotterdam. Met vragenlijsten, kaarten,

weekdagboeken en interviews wordt een rijk beeld geschetst van de ruimtelijke patronen van het stedelijke gezinsleven en hoe deze door de gezinnen worden beleefd. Aan het eind van het boek worden concrete aanbevelingen gedaan voor professionals, zowel ontwerpers als beleidsmakers. Het boek is bovendien aantrekkelijk vormgegeven. Voor elke ruimtelijk professional met interesse in het leven in de stad.

Adaptive mobility

Boelens, L., D. Lauwers, F. Witlox (red.) (2015) Adaptive mobility – a new policy and research agenda on mobility in horizontal metro-polises, 218 p., te downloaden via www.inplanning.eu, ISBN 978-94-91937-18-7

In ‘Adaptive Mobility komen Vlaamse experts over Vlaamse

mobiliteitsissues aan het woord. Het blijkt al in de eerste pagina’s dat die issues sterk vergelijkbaar zijn met de Nederlandse wat de publi-catie dus ook voor Nederlandse (vervoers-)planologen en verkeers-kundigen erg nuttig maakt. In de inleiding wordt uiteengezet waarom nieuwe perspectieven op mobiliteit nodig zijn en waar die perspectieven uit bestaan. De redacteurs pleiten in die inleiding voor meer aandacht voor persoonlijke voorkeuren en attitudes in mobiliteitsbeleid, voor een breder maatschappelijk begrip van technologische vernieuwingen en tegen generieke oplossingen voor specifieke, situationele pro-blemen. In verschillende artikelen wordt door andere auteurs hier invulling aan gegeven. De publicatie als geheel is relevant en agende-rend voor elke planoloog, terwijl de afzonderlijke artikelen veel meer op een specifiek wetenschappelijk publiek zijn gericht.

Signalementen

Page 82: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 310Jg. 49 / Nr. 4 / 2016Rooilijn

Het rommelt al een tijdje bij de psychologen en de medici en de aandoening heet replicatie. Een groep psychologen heeft onder de noemer Open Science Collaboration de afgelopen tijd 100 psychologische experimenten over gedaan – gerepliceerd – en vast-gesteld dat maar 2 op de 5 dezelfde uitkomst hebben als de oorspronkelijk experimenten. Een blamage voor de psychologie? De reactie lijkt voorspelbaarder dan menige replicatie: het replicatie-experiment is heel slecht uitgevoerd, schrijven gerenommeerde, althans, tot nu toe gerenommeerde psychogeleerden. Dat alles berichtte mijn krant in het voorjaar. Een overwegende conclusie: het is bijna onmogelijk om een experiment even precies en onder eveneens precies dezelfde omstandigheden te herhalen.

In ons vak kennen we dat maar al te goed. Ik herin-ner me nog de wethouder die in 1990 riep: ‘ik wil een Barcelonaplein.’ Wethouders en hun staven gingen op bedevaart naar de Catalaanse hoofdstad en waren direct gewonnen voor zullen prachtpleinen. Maar thuis gekomen bleek Gouda Barcelona niet, Groningen evenmin en Tilburg al helemaal niet, terwijl dat toch de mooiste stad van het land was. Tijd, plaats en omstan-digheden (waar geef je je geld aan uit) zaten in de weg. Een psycholoog had dat zelfs zonder onderzoek kunnen voorspellen. De klinische vakman zag het aankomen.Barcelonapleinen zijn er niet gekomen in onze steden en ik heb er niemand over horen malen. Zelf heb ik de zeer vervelende eigenschap om pas twintig jaar later naar zulke hypes te gaan kijken. Dan blijkt vaak dat zo’n prachtplein al evenveel stinkende pisnissen, kapot speeltuig, stuitend lelijke graffiti en vernielde zitban-ken telt als het plein in Hengelo, Groningen, Gouda of Tilburg. De tijd, ik bedoel de mens, doet zijn werk. De mens is alleen bij zijn geboorte rein en onschuldig. De opvoeding stampt er andere prioriteiten in, anders de school en de straat wel.

Zo’n hele wetenschapsbijlage over replicatie doorle-zend stuit je op veel kinnesinne, angst voor repu-

tatieverlies en akelige vragen bij het soort fanta-siestatistiek dat wordt gebruikt om significantie te bewijzen. Niet degelijk genoeg, niet Bayesiaans genoeg. Toevallig, of niet (Freud is niet dood) lees ik deze dagen het Vergeetboek (2010) van de Groningse psycholoog Douwe Draaisma die onder het grote publiek bekend werd met Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt (2001). In het Vergeetboek staat een prachtig hoofdstuk over verdringing. Waarom wordt een traumatische gebeurtenis ver-drongen? Waarom heeft de wethouder van Hengelo haar bezoek aan Barcelona verdrongen? Verdringen is niet erg, behalve als de herinnering zich er onder-uit worstelt en zich weer opdringt, je er niet meer door kunt slapen of zoveel gaat eten dat boulimia optreedt en er hulp aan te pas moet komen.

Onder psychologen is strijd om de vraag of ver-dringing wel bestaat. ‘Er is nooit bewijs voor geleverd’, zeggen de experimentelen. ‘Ik kom het elke dag tegen in mijn praktijk’, zegt de clinicus. ‘Meningsverschillen over feiten, veranderen in meningverschillen over wat telt als feiten’, conclu-deert Draaisma snedig, ‘de controverse verplaatst zich naar het niveau van criteria, definities en metho-den.’ Alleen na een ramp komt de wetenschap echte trauma’s tegen. Stadsbuurten kunnen in rampge-bieden eindigen, zoals Franse banlieus. Maar je kunt ook rampen voorkomen door niet te repliceren, geen Barcelonaplein in Gouda aan te leggen, of in Tilburg. Verdringing gaat over de tijd achteraf. En achteraf heeft puur onvermogen de wethouders voor ernstige verdringingsverschijnselen behoed. Ze gaan door het leven zonder slapeloze nachten, zonder boulimia van de begroting van Gemeentewerken, zonder twintig jaar later op het gênante af bij de buurt te moeten bedelen of die tegen het door politici als participa-tiesamenleving versleten 0-tarief het plein asjeblieft wil adopteren. Voor hen alleen de herinnering aan een reisje naar de stad met de mooie pleinen. Daar kan je wat van leren.

Column O. Naphta

Replicatie

Column: Replicatie

Page 83: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

P. 311AdvertentieP. 230Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 Colofon

ColofonRooilijnRooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016

UitgeverRooilijn is een uitgave van de Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen, Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam.

RooilijnJg. 49 / Nr. 4 / 2016Oplage: 1.500ISSN 13802860

Bureauredactie en administratieRooilijnPostbus 156901001 ND AmsterdamEmail: [email protected]: www.rooilijn.nl

KopijDe redactie stelt spontane toezending van voorstellen voor artikelen op prijs. Auteursrichtlijnen treft u aan op www.rooilijn.nl of kunnen worden opgevraagd bij de bureauredactie.

AdvertentiesTarieven kunnen worden opgevraagd bij de bureauredactie.

Prijzen jaarabonnement 201643,00 euro voor particulieren68,00 euro voor instellingen28,00 euro voor studentenVoor abonnementen geldt eenopzegtermijn van 3 maanden.Abonnementen kunnen schriftelijkworden opgezegd.

Prijs los nummer7,50 euro inclusief verzendkosten4,49 euro (digitaal) via inplanning.eu

RedactieAndrew Switzer (hoofdredacteur), Carla Huisman (eindredacteur), Arend Jonkman (penningmeester), Jelke Bosma (bureauredacteur), Jelle Adamse, Merel Akerboom, Wilma Bakker, Like Bijlsma, Kim Carlotta von Schönfeld, Eveline Cortvriendt, Jan Duffhues, Martine Enthoven, Mirjam van Es, Jolien Groot, Christa Hubers, Diederik de Koe, Marije Koudstaal, Marie Krop, Dolly Loomans, Nick van Luit, Stan Majoor, Maarten Markus, Rick Meijer, Stefan Metaal, Nadine Nonnekes, Wouter-Jan Oosten, Koen Raats, Ori Rubin, Federico Savini, Jasper Schaap, Michiel Stapper, Lex Veldboer, Rick Vermeulen, Stefan Verweij, Rik Voorter, Thierry van der Weide, Hilde van Wijk, Alexander Woestenburg

NummerredactieLike Bijlsma, Dolly Loomans, Nick van Luit, Koen Raats, Frank Suurenbroek, Rick Vermeulen

Rechten© Auteurs en Universiteit van Amsterdam, Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies.

Deze uitgave heeft geen commercieel oogmerk. Getracht is alle recht-hebbenden te achterhalen. Diegenen die menen alsnog aanspraak te kunnen doen op gelden worden verzocht contact op te nemen met de redactie. Artikelen uit Rooilijn mogen niet worden verveelvoudigd, opgeslagen of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

FotografieAlle foto’s zijn gemaakt door Marcel Heemskerk tenzij anders is vermeld.

Ontwerp en productieLandofPlenty (Antoin Buissink)

DrukwerkMarcelisDékavé, Alkmaar

Rooilijn wordt mede mogelijk gemaakt door Stadgenoot en Balance.

Themanummer experimenteren in de ruimtelijke ontwikkelingDit themanummer is tot stand gekomen met financiële steun vanhet Lectoraat Bouwtransformatieen het Speerpunt Urban management van de Hogeschool van Amsterdam

URBAN MANAGEMENT

KENNIS IN ACTIE

START FEBRUARI 2017

MASTER URBAN MANAGEMENT

Hoe maak je het verschil in de stad samen met bewoners, bedrijven, de overheid en kennisinstellingen? Hoe realiseer je innovatie in de praktijk? Misschien is deze master iets voor jou.

Bezoek voor meer informatie onze website www.hva.nl/mum

Voorlichtingsbijeenkomstdonderdag 27 oktober 2016

25 oktober 2016CityasaLab#|CreatingMeaningful

EncountersinCitiesofDiversityExperiencesfroma‘mobileurbanlab

experiment’

Cities are increasingly diverse, not only in ethnic, cultural or socio-economic terms, but also with regards to activities, attitudes and lifestyles. These changes are fre-quently met with (policy) concerns about social cohesion at the neighbourhood scale. While in many urban settings encounters with differences are inevitable, incidental contact is generally not deemed sufficient to enhance interaction between diverse individuals. When do encounters become meaningful? When do they bring diverse people together and provide new ways of relating beyond presumptions and stereotypes? And can we plan for those encounters?

During this evening in Pakhuis de Zwijger, the participants Jasper Boesveldt on behalf of himself and Marije Koudstaal (both Municipality of Amsterdam), Brieuc-Yves (Mellouki) Cadat (Movisie), Anna Dekker (Placemakers), Nanke Verloo (University of Amsterdam) and Ron van Wonderen (Verwey-Jonker Instituut) will share their experiences of the urban walk and perspectives on the topic, after which the discussion will be open to the audience.

Location:PakhuisdeZwijgerPietHeinkade179Programmestartsat19:30

Page 84: Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made P. 312 ... · Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. ... dan lijken

www.rooilijn.nl P. 229Jg. 49 / Nr. 4 / 2016P. 312Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 InBeeld: Blade Made RooilijnRooilijn

ThemanummerExperimenteren in de ruimtelijke ontwikkeling

Rooilijn

Jg.49/Nr.4/2016

Them

anumm

erExperim

entereninderuim

telijkeontw

ikkeling

Tijdschrift voor wetenschap en beleid in de ruimtelijke ordening

Voorbeeldplannen: overheidsstimulering van particuliere innovatiekracht

StellingShared Space is geschikt voor hoogstedelijk gebied

Experimenten in de binnenstad: sturen of loslaten?

InterviewJe kunt niet langer beweren dat onderzoek niet in het hoger beroepsonderwijs thuis hoort

Experimenteren voor de transitie naar duurzame steden

Het CyprusmodelInBeeldBlademade

China, Urban Lab: nut en noodzaak van experimenten

AchtergrondRuimtelijke experimenten: leren van Fieldlabs

Dit

num

mer

is m

ede

tot s

tand

gek

omen

met

fin

anci

ële

steu

n va

n

Foto: Césare Peeren