Rekenen - Gynzy Kids · oelenboekje rekenen 7 Pagina 3 Getalbegrip Eiland Dorp Leerdoel Kennen van...

www.gynzy.com

RekenenWerelden - Eilanden - Dorpen

7

Naam: _________________

Mijn doelenboekje

Doelenboekje rekenen 7 Pagina 2

Inhoud & Legenda

In dit doelenboekje zijn de volgende Werelden te vinden:

● Getalbegrip ................................................................................................................................................3

● Optellen & Aftrekken ...............................................................................................................................7

● Vermenigvuldigen & Delen ..................................................................................................................12

● Geld ...........................................................................................................................................................21

● Tijd & Datum ............................................................................................................................................24

● Meetkunde ...............................................................................................................................................27

● Meten ........................................................................................................................................................29

● Procenten, Breuken & Verhoudingen ...............................................................................................37

● Tabellen, Grafieken & Getallenreeksen ............................................................................................43

De Gynzy doelenboekjes zijn ontwikkeld in samenwerking met meester Eric van der Veeken van ABS Comenius (Den Helder). Versie: 2 december 2019

Legenda Betekenis referentieniveaus

: Referentieniveau : Basisniveau (fundamenteel niveau)

: Startscore : Streefniveau

: Gesteld doel : Excellent niveau (extra uitdaging)

: Doel behaald

a : Leerdoel van dit jaar

a : Leerdoel waar je volgend jaar mee verder kunt

Ik kan ... : Vaardigheids-/oefendoel

Ik weet ... : Kennis/begripsdoel

Ik ken ... : Automatiseerdoel


Getalbegrip

Eiland Dorp Leerdoel

Kennen van de betekenis van getallen

o Ik kan een getal t/m 100.000 aan de juiste betekenis in een situatie koppelen.


Kennen van getallen

m Ik kan de getallen t/m 100.000 herkennen en noteren in uitgesproken en geschreven vorm.

n Ik kan de getallen t/m miljoen (1.000.000) herkennen en noteren in uitgesproken en geschreven vorm.

o Ik kan de getallen t/m miljard (1.000.000.000) herkennen en noteren in uitgesproken en geschreven vorm.


Kennen van andere telsystemen

g Ik kan rekenen met het Babylonisch telsysteem.

h Ik kan rekenen met het getalsysteem van de Maya’s.


Tellen t/m 100.000

a Ik kan heen- en terugtellen door de 10.000 vanaf een willekeurig getal.

b Ik kan heen- en terugtellen t/m 100.000 vanaf ronde en willekeurige getallen.

c Ik kan heen- en terugtellen t/m 100.000 met makkelijke sprongen vanaf ronde getallen.

d Ik kan heen- en terugtellen t/m 100.000 met moeilijke sprongen vanaf ronde getallen.

e Ik kan heen- en terugtellen t/m 100.000 met makkelijke sprongen vanaf willekeurige getallen.

f Ik kan heen- en terugtellen t/m 100.000 met moeilijke sprongen vanaf willekeurige getallen.


Getalbegrip


Splitsen en aanvullen

w Ik kan het getal 100.000 splitsen en aanvullen.


Kennismaken met getallen

c Ik kan miljoenen herkennen, vergelijken, ordenen en schrijven.

d Ik kan miljarden herkennen, vergelijken, ordenen en schrijven.


Structureren

nIk kan de getallen t/m 100.000 structureren in tienduizendtallen, duizendtallen, honderdtallen, tientallen en eenheden.


Buurgetallen

j Ik kan de buurgetallen van 10.000 t/m 100.000 bepalen.


Getallenlijn

q Ik kan getallen t/m 100.000 plaatsen op de getallenlijn.

r Ik kan getallen t/m 100.000 globaal plaatsen op de getallenlijn.


Getalbegrip


Getallen vergelijken

m Ik kan getallen t/m 100.000 vergelijken en op volgorde zetten.


Getallen afronden

e Ik kan getallen tot 100.000 afronden op tientallen of honderdtallen, duizendtallen of tienduizendtallen.


Kennismaken met kommagetallen

e Ik kan aangeven wat de waarde is van de nul in kommagetallen.

f Ik weet welke nullen overbodig zijn bij een kommagetal en dat je deze kunt weglaten.

g Ik kan overbodige nullen bij kommagetallen weglaten.


Taal van kommagetallen

e Ik kan heen- en terugtellen met kommagetallen met 3 decimalen.


Structureren van kommagetallen

bIk kan kommagetallen met 3 decimalen structureren in tientallen, eenheden, tienden, honderdsten en duizendsten.

c Ik kan kommagetallen aanvullen tot 1, 10 en 100.


Getalbegrip


Kommagetallen op de getallenlijn

b Ik kan kommagetallen met 3 decimalen plaatsen op de getallenlijn.


Vergelijken van kommagetallen

c Ik kan kommagetallen met 3 decimalen vergelijken en ordenen.


Afronden van kommagetallen

b Ik kan kommagetallen afronden op tienden.

c Ik kan kommagetallen afronden op honderdsten.



Extra


Optellen & Aftrekken


Plussommen t/m 100.000

a Ik kan optellen t/m 100.000 met eenvoudige getallen.

b Ik kan optellen t/m 100.000 met en zonder overschrijding van het tienduizend-, duizend-, honderd- of tiental.

c Ik kan meerdere getallen bij elkaar optellen t/m 100.000.


Schattend plus

d Ik kan schattend optellen t/m 100.000.


Optellen met kommagetallen

c Ik kan kommagetallen met 3 decimalen bij elkaar optellen.


Schattend plus met kommagetallen

e Ik kan schattend kommagetallen met 3 decimalen bij elkaar optellen.

f Ik kan schattend en precies kommagetallen met 3 decimalen bij elkaar optellen.


Optellen van bedragen

o Ik kan meerdere bedragen bij elkaar optellen met euro’s en centen t/m 1000 euro.




Schattend min

d Ik kan schattend aftrekken t/m 100.000.


Aftrekken met kommagetallen

e Ik kan kommagetallen met 3 decimalen van elkaar aftrekken.

f Ik kan het verschil bepalen tussen twee kommagetallen met 3 decimalen.


Schattend min met kommagetallen

e Ik kan schattend kommagetallen met 3 decimalen van elkaar aftrekken.

f Ik kan schattend en precies kommagetallen met 3 decimalen van elkaar aftrekken.


Aftrekken van bedragen

l Ik kan meerdere bedragen van elkaar aftrekken met euro’s en centen t/m 1000 euro.

m Ik kan meerdere bedragen van elkaar aftrekken met euro’s en centen boven 1000 euro.


Minsommen t/m 100.000

a Ik kan aftrekken t/m 100.000 met eenvoudige getallen.

b Ik kan aftrekken t/m 100.000 vanaf tienduizendvouden.

c Ik kan aftrekken t/m 100.000 met en zonder overschrijding van het tienduizend-, duizend-, honderd- of tiental.

d Ik kan meerdere getallen van een getal t/m 100.000 aftrekken.




Plus- en minsommen handig uitrekenen

d Ik kan handig optellen en aftrekken t/m 10.000 met verschillende strategieën.

e Ik kan handig optellen en aftrekken van kommagetallen t/m 20 met 1 of 2 decimalen.


Plus- en minsommen uit het hoofd

i Ik kan optellen en aftrekken t/m 10.000 via hoofdrekenen.


Combi-sommen plus en min

d Ik kan sommen met het antwoord boven 1000 uitrekenen met zowel plus als min in één som.


Vlekkensommen plus en min

e Ik kan optellen en aftrekken met het antwoord boven 1000 met vlekkensommen.


Verhaaltjessommen + -

e Ik kan optellen en aftrekken t/m 100.000 in verhaalsommen.

f Ik kan optellen en aftrekken met kommagetallen in verhaalsommen.




Plus- en minsommen kolomsgewijs

l Ik kan kolomsgewijs optellen t/m 10.000.

m Ik kan kolomsgewijs aftrekken t/m 10.000.

n Ik kan kolomsgewijs optellen en aftrekken t/m 10.000.

o Ik kan kolomsgewijs vlekkensommen uitrekenen t/m 10.000.

p Ik kan kolomsgewijs optellen en aftrekken t/m 100.000.

r Ik kan kolomsgewijs kommagetallen t/m 100 bij elkaar optellen.

s Ik kan kolomsgewijs kommagetallen t/m 100 van elkaar aftrekken.

t Ik kan kolomsgewijs kommagetallen t/m 1000 bij elkaar optellen.

u Ik kan kolomsgewijs kommagetallen t/m 1000 van elkaar aftrekken.


Plus- en minsommen cijferend

l Ik kan cijferend optellen t/m 10.000.

m Ik kan cijferend aftrekken t/m 10.000.

n Ik kan cijferend optellen en aftrekken t/m 10.000.

o Ik kan cijferend vlekkensommen uitrekenen t/m 10.000.

p Ik kan cijferend optellen en aftrekken t/m 100.000.

s Ik kan cijferend kommagetallen t/m 100 bij elkaar optellen.

t Ik kan cijferend kommagetallen t/m 100 van elkaar aftrekken.

u Ik kan cijferend kommagetallen t/m 1000 bij elkaar optellen.

v Ik kan cijferend kommagetallen t/m 1000 van elkaar aftrekken.




Plus- en minsommen met rekenmachine

c Ik kan de rekenmachine gebruiken om te rekenen met kommagetallen.





Extra



Dubbelen

f Ik kan dubbelen met getallen boven 2000.

Vermenigvuldigen & Delen


Keersommen met twee getallen tot 100

d Ik kan vermenigvuldigen met één tienvoud en een willekeurig getal tot 100.

e Ik kan vermenigvuldigen met twee getallen tot 100 via splitsen.

f Ik kan vermenigvuldigen met twee getallen tot 100 door eerst van één van de getallen een tienvoud te maken.

g Ik kan vermenigvuldigen met twee getallen tot 100 via steeds één meer of minder.

h Ik kan vermenigvuldigen met twee getallen tot 100.

i Ik kan vermenigvuldigen op Japanse wijze.


Keersommen met een honderdvoud

a Ik kan vermenigvuldigen met één honderdvoud, met de nulregel.

b Ik kan vermenigvuldigen met één honderdvoud en een 1-cijferig getal, een tien- of honderdvoud.

c Ik kan vermenigvuldigen met één honderdvoud en een willekeurig getal tot 1000.


Keersommen met een getal tot 1000

a Ik kan vermenigvuldigen met de getallen 10, 100 en 1000.

b Ik kan vermenigvuldigen met één getal tot 1000 via splitsen.

c Ik kan een getal tot 10 met een getal tot 1000 vermenigvuldigen.

d Ik kan vermenigvuldigen met getallen tot 1000 door eerst van één van de getallen een honderdvoud te maken.

e Ik kan vermenigvuldigen met getallen tot 1000 via steeds één keer meer of minder.

f Ik kan een getal tot 100 met een getal tot 1000 vermenigvuldigen.



Keersommen met twee getallen tot 1000

bIk kan vermenigvuldigen met twee getallen tot 1000 door eerst van één van de getallen een honderdvoud te maken.



Keersommen boven 1000

aIk kan vermenigvuldigen met honderd- en duizendvouden waarbij het antwoord boven de 1000 uitkomt via de nulregel.


Keersommen met drie getallen

c Ik kan vermenigvuldigen met drie getallen, waarvan één getal onder de 10 en twee tienvouden.

d Ik kan vermenigvuldigen met drie getallen, waarvan twee getallen onder de 10 en één getal onder de 100.

e Ik kan vermenigvuldigen met drie getallen, waarvan één tienvoud, één getal onder de 10 en één getal onder de 100.

f Ik kan vermenigvuldigen met drie tienvouden.


Schattend vermenigvuldigen

b Ik kan schattend vermenigvuldigen t/m 10.000.




Vermenigvuldigen van bedragen

d Ik kan een heel getal vermenigvuldigen met een kommabedrag t/m 100 euro.

e Ik kan een heel getal vermenigvuldigen met een kommabedrag t/m 1000 euro.

h Ik kan optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen met kommabedragen t/m 1000 euro.


Keersommen met kommagetallen

e Ik kan een kommagetal met 1 decimaal vermenigvuldigen met een ander getal.

f Ik kan een kommagetal met 2 decimalen vermenigvuldigen met een ander getal.

g Ik kan handig vermenigvuldigen met kommagetallen via verdubbelen en halveren.

i Ik kan twee kommagetallen onder 1 met 1 of 2 decimalen vermenigvuldigen met elkaar.


Handig vermenigvuldigen

b Ik kan handig vermenigvuldigen met één getal tot 1000.

c Ik kan handig vermenigvuldigen met twee getallen tot 100.

d Ik kan handig vermenigvuldigen met kommagetallen.


Schattend vermenigvuldigen met

kommagetallen

b Ik kan schattend en precies een kommagetal met een heel getal vermenigvuldigen.




Cijferend vermenigvuldigen

d Ik kan cijferend vermenigvuldigen met een getal onder de 10 en een getal tot 1000.

e Ik kan cijferend vermenigvuldigen met een tienvoud en een getal tot 1000.

f Ik weet hoe ik cijferend twee getallen boven 10 met elkaar kan vermenigvuldigen (kennismaking).

g Ik kan cijferend twee getallen tot 100 met elkaar vermenigvuldigen.


Halveren

f Ik kan getallen boven 2000 halveren.


Kolomsgewijs vermenigvuldigen

c Ik kan kolomsgewijs vermenigvuldigen met een getal onder de 10 en een getal tot 1000.

d Ik kan kolomsgewijs vermenigvuldigen met een tienvoud en een getal tot 1000.

e Ik weet hoe ik kolomsgewijs twee getallen boven 10 met elkaar kan vermenigvuldigen (kennismaking).

f Ik kan kolomsgewijs twee getallen tot 100 met elkaar vermenigvuldigen.


Delen van getallen tot 100

g Ik kan getallen t/m 100 delen zonder rest via dubbelen en halveren.




Delen van getallen boven 1000

a Ik kan een getal boven 1000 delen door een getal onder 10 zonder rest.

b Ik kan een getal boven 1000 delen door 10, 100 of 1000.

c Ik kan een getal boven 1000 delen met de nulregel.

d Ik kan een duizendvoud delen.

e Ik kan een honderd- en duizendvoud delen.

f Ik kan een tien-, honderd- en duizendvoud delen.


Schattend delen

b Ik kan schattend getallen tot 1000 delen door een getal onder 10.

c Ik kan schattend getallen tot 1000 delen.


Delen van getallen tot 1000

e Ik kan een getal tot 1000 delen door een getal onder de 10 zonder rest.

f Ik kan een getal tot 1000 delen door een getal onder de 10 met rest.

g Ik kan een getal tot 1000 delen via de splitsen zonder rest.


Handig delen

b Ik kan handig getallen t/m 1000 delen.




Bedragen delen

d Ik kan een heel bedrag delen door een kommabedrag.

e Ik kan een heel bedrag delen door een aantal met als uitkomst een kommabedrag.

f Ik kan een kommabedrag delen door een bedrag of door een aantal.


Delen met kommagetallen

b Ik kan kommagetallen delen, met de nulregel.

c Ik kan kommagetallen halveren of hele getallen halveren tot een kommagetal.

d Ik kan kommagetallen met 1 of 2 decimalen delen door een heel getal.


Hoofdrekenend delen

a Ik kan delen t/m 1000 via hoofdrekenen.


Schattend delen met kommagetallen

a Ik kan kommagetallen met 1 of 2 decimalen schattend delen door een heel getal of andersom.




Cijferend delen

b Ik kan cijferend een getal tot 100 delen met rest.

c Ik kan cijferend een getal tot 100 delen met en zonder rest.

d Ik kan cijferend een getal tot 1000 delen.

e Ik kan cijferend een getal tot 1000 delen met rest.

f Ik kan cijferend een getal tot 1000 delen met en zonder rest.

g Ik kan cijferend een getal boven 1000 delen door een getal onder 10.


Combisommen x en :

d Ik kan vermenigvuldigen en delen in 1 som t/m 1000.


Kolomsgewijs delen

b Ik kan kolomsgewijs een getal tot 100 delen met rest.

c Ik kan kolomsgewijs een getal tot 100 delen met en zonder rest.

d Ik kan kolomsgewijs een getal tot 1000 delen.

e Ik kan kolomsgewijs een getal tot 1000 delen met rest.

f Ik kan kolomsgewijs een getal tot 1000 delen met en zonder rest.

g Ik kan kolomsgewijs een getal boven 1000 delen door een getal onder 10.




Combisommen + - x :

e Ik kan getallen boven 1000 herkennen als knooppunt.

g Ik kan optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen in 1 som t/m 1000.

h Ik kan schattend optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen in 1 som t/m 1000.

i Ik kan optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen t/m 1000.

j Ik kan meerdere eenvoudige bewerkingen in 1 som uitrekenen.

k Ik kan optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen in 1 som t/m 1000 volgens de juiste volgorde.

l Ik kan rekenen met meerdere bewerkingen in een context.


Verhaalsommen x en :

d Ik kan verhaalsommen, waarin vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met getallen t/m 1000 uitrekenen.

e Ik kan verhaalsommen, waarin vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met kommagetallen uitrekenen.


Verhaalsommen + - x :

cIk kan verhaalsommen, waarin optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met getallen t/m 1000, uitrekenen.

dIk kan verhaalsommen, waarin optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met kommagetallen, uitrekenen.

e Ik kan verhaalsommen met de begrippen minimaal en maximaal uitrekenen.

f Ik kan verhaalsommen met de begrippen tot en tot en met uitrekenen.


Gemiddelde

e Ik kan bepalen welk getal er precies in het midden van twee getallen boven 1000 ligt.

f Ik kan het gemiddelde (heel getal) van een aantal kommagetallen uitrekenen.

g Ik kan rekenen met het gemiddelde dat gegeven is.




Kwadrateren en worteltrekken

c Ik kan de wortel berekenen van getallen.


Extra





Waarde van geld

g Ik kan rekenen met buitenlandse valuta en de bijbehorende wisselkoers.


Gepast betalen

k Ik kan aangeven welk bedrag makkelijk is om bij te leggen bij het handig betalen.


Geld tellen

l Ik kan geldbedragen met munten en biljetten tellen boven 1000 euro.

Geld


Geld tekort

e Ik kan het verschil bepalen tussen bedragen boven 1000 euro.

Eiland ‘Optellen van bedragen’ Zie: pagina 7 Wereld ‘Optellen & Aftrekken’Eiland ‘Aftrekken van bedragen’ Zie: pagina 8 Wereld ‘Optellen & Aftrekken’

Eiland ‘Vermenigvuldigen van bedragen’ Zie: pagina 14 Wereld ‘Vermenigvuldigen & Delen ’Eiland ‘Bedragen delen’ Zie: pagina 17 Wereld ‘Vermenigvuldigen & Delen ’


Geld


Schattend rekenen met bedragen

i Ik kan schattend kommabedragen vermenigvuldigen t/m 1000 euro.

j Ik kan schattend kommabedragen t/m 100 euro delen.


Rekenen met percentages en geld

a Ik kan berekenen hoeveel euro korting je krijgt aan de hand van een totaal en een eenvoudig percentage.

b Ik kan een eenvoudig percentage korting van een bedrag aftrekken.

c Ik kan de prijsverhoging of verlaging berekenen met een percentage.

d Ik kan het percentage berekenen bij een eenvoudig deel van het totaal bedrag.

e Ik kan het percentage berekenen bij een deel van het totaal bedrag.

f Ik kan de nieuwe prijs berekenen bij een prijsstijging of daling in percentages.

g Ik kan de oude prijs berekenen bij een prijsstijging of daling in percentages.


Toepassingen met bedragen

c Ik kan bedragen in verhouding vergelijken.

d Ik kan berekenen of er winst, verlies of quitte wordt gedraaid en hoeveel de winst of het verlies is.

e Ik kan rekenen met termijnen.


Geld




Extra


Rekenen met bedragen in meetcontext

a Ik kan rekenen met bedragen en lengte.

b Ik kan rekenen met bedragen en inhoud.

c Ik kan rekenen met bedragen en gewicht.

d Ik kan rekenen met bedragen en lengte, inhoud of gewicht.

e Ik kan een ton geld (100.000 euro) en een ton gewicht (1000 kg) omrekenen.



Kennismaken met tijd

n Ik kan dagen, uren, minuten en seconden naar elkaar omrekenen.

o Ik kan eeuwen, jaren, maanden, weken, dagen en uren naar elkaar omrekenen.

p Ik kan millennia, eeuwen, decennia, lustra en jaren naar elkaar omrekenen.


Rekenen met tijd

d Ik kan schatten hoe lang iets ongeveer duurt.

e Ik kan rekenen met tijd.

f Ik kan rekenen met eeuwen.

g Ik kan rekenen met breuken en tijd.

i Ik kan het verschil tussen jaartallen berekenen.

j Ik kan rekenen met tijd en geld.

k Ik kan rekenen met tijd en maten (lengte, gewicht en inhoud).


Datum & kalender

h Ik kan rekenen met verschillende kalenders en jaartellingen.

Tijd & Datum


Rekenen met snelheden

f Ik kan rekenen met km/u met kilometers en minuten.

g Ik kan de gemiddelde snelheid berekenen in km/u.

h Ik kan de gemiddelde snelheid berekenen in km/u met een rekenmachine.

i Ik kan rekenen met m/min met meters en minuten.

j Ik kan rekenen met m/sec met meters en seconden.


Tijd & Datum


Stopwatch

d Ik kan rekenen met de tijden op een stopwatch.


Klokkijken analoog

l Ik kan tijden met seconden aflezen op een analoge klok.


Klokkijken digitaal 12:00 t/m 24:00

h Ik weet wat a.m. en p.m. betekenen.


Klokkijken digitaal met dagdelen

g Ik kan digitale tijden met bijbehorende dagdelen aflezen met seconden.


Vroeger of later op de digitale klok

p Ik kan een nieuwe tijd bepalen op de digitale klok met overschrijding van het etmaal.


Tijd & Datum


Digitale tijden op dienstregelingen

a Ik kan dienstregelingen aflezen en hiermee rekenen.

b Ik kan tijden invullen op dienstregelingen door het tijdsverschil of een nieuwe tijd te bepalen.

Extra





Verschil tussen alle klokken

j Ik kan het tijdsverschil tussen twee klokken met seconden berekenen.



Kaartlezen

p Ik kan een trein-, tram- of metrokaart aflezen.

q Ik kan een route tekenen op een kaart met schaal.


Weten waar je kunt zijn

f Ik kan afbeeldingen met perspectief aflezen.

Meetkunde


Schaduw

b Ik kan doormiddel van de positie van de schaduw bepalen of het ochtend, middag of avond is.


Plattegronden

b Ik kan de kijklijnen in een plattegrond gebruiken.

c Ik kan de plattegrond van een gebouw aflezen.


Hoeken

f Ik weet wat overstaande hoeken in figuren zijn.

g Ik kan berekenen hoe groot een hoek is in eenvoudige figuren.

h Ik kan werken met koershoeken en windstreken.



Vlakke figuren

g Ik kan punten aflezen op een kaart met coördinaten.

h Ik kan figuren tekenen op basis van gegeven coördinaten.

Meetkunde


Ruimtelijke figuren

n Ik kan een 3D-figuur tekenen op een rooster.

o Ik kan bepalen hoeveel hoekpunten, ribben en/of zijvlakken (de eigenschappen) een figuur heeft.

p Ik kan de uitslag tekenen van een ruimtelijk figuur.


Extra





Kennismaken met lengtematen

q Ik kan aangeven wat het metriek stelsel van lengte is en weet hoe de relatie is tussen de verschillende eenheden.

Meten


Omrekenen van lengte

i Ik kan alle lengtematen naar elkaar omrekenen.


Structureren van lengtematen

eIk kan een lengtemaat (kommagetal) structureren in meters (m), decameters (dam), hectometers (hm) en kilometers (km).


Omrekenen van lengte met kommagetallen

d Ik kan hectometers (hm) omrekenen naar meters (m), kilometers (km) en andersom met kommagetallen.

eIk kan decameters (dam) omrekenen naar hectometers (hm), kilometers (km), meters (m) en andersom met kommagetallen.


Vergelijken van lengte

h Ik kan alle lengtematen vergelijken en ordenen.


Meten


Vergelijken van lengte met kommagetallen

bIk kan meters (m), decameters (dam), hectometers (hm) en kilometers (km) vergelijken en ordenen met kommagetallen.


Optellen en aftrekken met lengte

m Ik kan alle lengtematen bij elkaar optellen.

n Ik kan alle lengtematen van elkaar aftrekken.


Vermenigvuldigen en delen met lengte

e Ik kan alle lengtematen met elkaar vermenigvuldigen en delen.


Rekenen met lengte met kommagetallen

a Ik kan rekenen met centimeters (cm) en meters (m) met kommagetallen.

b Ik kan rekenen met millimeters (mm), centimeters (cm), decimeters (dm) en meters (m) met kommagetallen.

c Ik kan rekenen met meters (m) en kilometers (km) met kommagetallen.

d Ik kan rekenen met meters (m), decameters (dam), hectometers (hm) en kilometers (km) met kommagetallen.

eIk kan schattend rekenen met millimeters (mm), centimeters (cm), decimeters (dm) en meters (m) met kommagetallen.

fIk kan schattend rekenen met meters (m), decameters (dam), hectometers (hm) en kilometers (km) met kommagetallen.



Lengte met schaalverhouding

e Ik kan de schaal bepalen via opmeten.

f Ik kan de schaal, de werkelijke lengte en de getekende lengte berekenen.

g Ik kan een figuur of object op schaal tekenen.

h Ik kan berekenen hoe groot de schaduw is van een object of gebouw en andersom, met verhouding.

i Ik kan berekenen hoe groot het object is door te meten, met verhouding.

j Ik kan een lengte schatten op een kaart met schaal.


Verhoudingen met lengte

b Ik kan de nieuwe afmeting berekenen bij het vergroten of verkleinen van platte figuren.

c Zie: pagina 23 Wereld ‘Geld’, Eiland ‘Rekenen met bedragen in meetcontext’, doel ‘a. Ik kan rekenen met bedragen en lengte.’

d Ik kan rekenen met verhoudingen met lengtematen.

e Ik kan rekenen met breuken met lengtematen.

f Ik kan rekenen met percentages met lengtematen.

Meten


Berekenen van een omtrek

i Ik kan de omtrek van een figuur berekenen via omrekenen van de lengtemaat.


Rekenen met omtrek

c Ik kan rekenen met de omtrek.



Berekenen van een oppervlakte

l Ik kan de oppervlakte van een plattegrond of figuur op hokjes berekenen in hectare met schaal.

m Ik kan de oppervlakte van een plattegrond of figuur berekenen met kommagetallen.

n Ik kan de oppervlakte van een eenvoudig driehoekig figuur berekenen.

o Ik kan de oppervlakte van een plattegrond of figuur berekenen door de lengtematen om te rekenen.

p Ik kan de oppervlakte van een plattegrond of figuur met schaal berekenen door deze op te meten.

Meten


Rekenen met oppervlakte

f Ik kan rekenen met de oppervlakte van een figuur met hokjes.

g Ik kan verschillende oppervlaktematen naar elkaar omrekenen.

h Ik kan de hectare en are omrekenen naar andere oppervlaktematen en andersom.

i Ik kan rekenen met oppervlakte.


Kennismaken met gewichtsmaten

i Ik kan aangeven wat het metriek stelsel van gewicht is en weet hoe de relatie is tussen de verschillende eenheden.


Omrekenen van gewichten

d Ik kan alle gewichtsmaten naar elkaar omrekenen.

e Zie: pagina 23 Wereld ‘Geld’, Eiland ‘Rekenen met bedragen in meetcontext’, doel ‘e. Ik kan een ton geld (100.000 euro) en een ton gewicht (1000 kg) omrekenen.’


Meten


Samenstellen van gewicht

c Ik kan gewichten samenstellen met kommagetallen.


Omrekenen van gewichten met komma

c Ik kan milligrammen (mg) omrekenen naar grammen (g) en andersom met kommagetallen.


Vergelijken van gewicht

b Ik kan gewichten met kommagetallen vergelijken en ordenen.


Rekenen met gewicht

g Ik kan rekenen met gewichten met kommagetallen.

h Ik kan schattend rekenen met kilogrammen (kg), grammen (g) en milligrammen (mg) met kommagetallen.


Verhoudingen met gewicht

b Zie: pagina 23 Wereld ‘Geld’, Eiland ‘Rekenen met bedragen in meetcontext’, doel ‘c. Ik kan rekenen met bedragen en gewicht.’

c Ik kan rekenen met verhoudingen met gewicht (grammen (g) en kilogrammen (kg).

d Ik kan rekenen met breuken met gewicht (grammen (g) en kilogrammen (kg).

e Ik kan rekenen met percentages met gewicht (grammen (g) en kilogrammen (kg).


Meten


Kennismaken met inhoudsmaten

i Ik kan aangeven wat het metriek stelsel van inhoud is en weet hoe de relatie is tussen de verschillende eenheden.


Omrekenen van inhoud

f Ik kan alle inhoudsmaten omrekenen naar elkaar.

g Ik kan alle inhoudsmaten met kommagetallen naar elkaar omrekenen.

h Ik kan een inhoud (kommagetal) structureren in liters (l) en milliliters (ml).


Vergelijken van inhoud

e Ik kan alle inhoudsmaten vergelijken en ordenen.

f Ik kan alle inhoudsmaten met kommagetallen vergelijken en ordenen.


Rekenen met inhoud

m Ik kan alle inhoudsmaten bij elkaar optellen.

n Ik kan alle inhoudsmaten van elkaar aftrekken.

o Ik kan alle inhoudsmaten met elkaar vermenigvuldigen en delen.

p Ik kan rekenen met alle inhoudsmaten met kommagetallen.


Schattend rekenen met inhoud

b Ik kan schattend rekenen met milliliters (ml), centiliters (cl), deciliters (dl) en liters (l) met kommagetallen.



Kubieke maten

c Ik kan de inhoud van een ruimte berekenen door het op te meten.

d Ik kan de inhoud berekenen van een voorwerp waarvan de afmetingen zijn gegeven.

e Ik kan de lengte, breedte en hoogte berekenen van een voorwerp waarvan de inhoud is gegeven.

f Ik kan de oppervlakte en inhoud bepalen van een ruimte of figuur met schaal.

gIk kan de inhoud berekenen op een rekenmachine van een voorwerp waarvan de afmetingen, met kommagetallen, zijn gegeven.

h Ik kan de inhoud bepalen van verschillende ruimtelijke figuren.

Meten


Verhoudingen met inhoud

b Zie: pagina 23 Wereld ‘Geld’, Eiland ‘Rekenen met bedragen in meetcontext’, doel ‘b. Ik kan rekenen met bedragen en inhoud.’

c Ik kan rekenen met verhoudingen met inhoud.

d Ik kan rekenen met breuken met inhoud.

e Ik kan rekenen met percentages met inhoud.


Kubieke maten met omrekenen

a Ik kan kubieke maten naar elkaar omrekenen.

b Ik kan de inhoud berekenen van een voorwerp door om te rekenen.

c Ik kan de lengte, breedte en hoogte berekenen van een voorwerp door om te rekenen.


Kubieke maten met liters

a Ik kan de inhoud berekenen van een voorwerp in dm3 en liters.

b Ik kan de kubieke maten mm3, cm3, dm3 en m3 omrekenen naar liters en andersom.

c Ik kan de inhoud berekenen van een voorwerp in kubieke maten en liters.

d Ik kan de lengte, breedte en hoogte berekenen van een voorwerp met liters.


Meten


Rekenen met temperatuur

b Ik kan graden Celcius (oC) omrekenen naar graden Fahrenheit (oF) en andersom.


Verschillende maten

c Zie: pagina 23 Wereld ‘Geld’, Eiland ‘Rekenen met bedragen in meetcontext’, doel ‘d. Ik kan rekenen met bedragen en lengte, inhoud of gewicht.’

d Ik kan rekenen met verhoudingen via het omrekenen van maten.

e Ik kan rekenen met breuken via het omrekenen van maten.

f Ik kan rekenen met percentages via het omrekenen van maten.



Extra



Verhoudingstabellen

h Ik kan verhoudingstabellen met kommagetallen invullen.

i Ik kan complexe verhoudingstabellen met getallen t/m 100 invullen.

j Ik kan verhoudingstabellen met 4 rijen invullen.

k Ik kan verhoudingstabellen met breuken invullen.

Procenten, Breuken & Verhoudingen


Breuken op de getallenlijn

b Ik kan gemengde breuken plaatsen op de getallenlijn.


Vereenvoudigen van breuken

a Ik kan eenvoudige breuken vereenvoudigen.

b Ik kan helen omzetten in een gelijkwaardige breuk.

c Ik kan breuken gelijknamig maken.

d Ik kan vereenvoudigen tot een gemengde breuk.

e Ik kan gelijkwaardige breuken herkennen.

f Ik kan de waarde van breuken gelijk maken.


Vergelijken en schatten van breuken

b Ik kan eenvoudige ongelijknamige breuken vergelijken en op volgorde zetten.

c Ik kan ongelijknamige breuken vergelijken en op volgorde zetten.

d Ik kan schatten met breuken.



Rekenen met breuken en aantallen

c Ik kan een deel van een hoeveelheid uitrekenen met breuken.

d Ik kan bepalen welke breuk hoort bij de gegeven eenvoudige aantallen.

e Ik kan het totaal berekenen aan de hand van een gegeven aantal en een breuk.

f Ik kan het ontbrekende deel van een breuk berekenen.

g Ik kan bepalen welke breuk hoort bij de gegeven aantallen.

h Ik kan rekenen met eenvoudige breuken en hele bedragen.

i Ik kan een deel, het ontbrekende deel, de breuk en/of het totaal van een aantal berekenen.



Optellen en aftrekken met breuken

d Ik kan gelijknamige breuken bij elkaar optellen en van elkaar aftrekken.

e Ik kan breuken aanvullen tot hele getallen en vanaf hele getallen aftrekken tot de breuk.

f Ik kan gelijknamige breuken bij elkaar optellen met overschrijding van de hele.

g Ik kan gelijknamige breuken van elkaar aftrekken met overschrijding van de hele.

h Ik kan ongelijknamige breuken bij elkaar optellen.

i Ik kan ongelijknamige breuken van elkaar aftrekken.


Vermenigvuldigen en delen met breuken

a Ik kan eenvoudige breuken halveren en dubbelen.

b Ik kan een heel getal vermenigvuldigen met een stambreuk.

c Ik kan een heel getal vermenigvuldigen met een breuk.

d Ik kan een breuk vermenigvuldigen met een heel getal.

e Ik kan een heel getal delen door een heel getal met als uitkomst een breuk.

g Ik kan een getal onder 13 delen door een stambreuk.



Rekenen met breuken in meetcontext

b Zie: pagina 31 Wereld ‘Meten’, Eiland ‘Verhoudingen met lengte’, doel ‘e. Ik kan rekenen met breuken met lengtematen.’

c Zie: pagina 33 Wereld ‘Meten’, Eiland ‘Verhoudingen met gewicht’, doel ‘d. Ik kan rekenen met breuken met gewicht (grammen (g) en kilogrammen (kg).’

d Zie: pagina 35 Wereld ‘Meten’, Eiland ‘Verhoudingen met inhoud’, doel ‘d. Ik kan rekenen met breuken met inhoud.’

e Zie: pagina 36 Wereld ‘Meten’, Eiland ‘Verschillende maten’, doel ‘e. Ik kan rekenen met breuken via het omrekenen van maten.’

f Ik kan centen, grammen en centimeters omzetten in breuken en kommagetallen in verhouding tot 1.



Rekenen met verhoudingen en

aantallen

k Ik kan meervoudige verhoudingen bepalen van 3 of 4 groepen.

l Ik kan berekenen hoeveel keer groter of kleiner de afbeelding is (vergrotings- of verkleiningsfactor).

m Ik kan een deel, een ontbrekend deel of een totaal berekenen op de rekenmachine.


Rekenen met verhoudingen in

contexten

b Zie: pagina 43 Wereld ‘Tabellen, Grafieken & Getallenreeksen’, Eiland ‘Rekenen met tabellen’, doel ‘f. Ik kan rekenen met verhoudingen uit een beelddiagram.’

f Ik kan rekenen met verhoudingen in de context van benzineverbruik.

g Ik kan rekenen met verhoudingen, breuken en percentages.

h Zie: pagina 31 Wereld ‘Meten’, Eiland ‘Verhoudingen met lengte’, doel ‘d. Ik kan rekenen met verhoudingen met lengtematen.’

i Zie: pagina 33 Wereld ‘Meten’, Eiland ‘Verhoudingen met gewicht’, doel ‘c. Ik kan rekenen met verhoudingen met gewicht (grammen en kilogrammen.’

j Zie: pagina 35 Wereld ‘Meten’, Eiland ‘Verhoudingen met inhoud’, doel ‘c. Ik kan rekenen met verhoudingen met inhoud.’

k Zie: pagina 36 Wereld ‘Meten’, Eiland ‘Verschillende maten’, doel ‘d. Ik kan rekenen met verhoudingen via het omrekenen van maten.’



Kennismaken met percentages

d Ik kan percentages aflezen in een strook.

e Ik kan een percentage weergeven in een strook.

f Ik kan percentages aflezen in een cirkeldiagram.

g Ik kan een percentage weergeven in een cirkeldiagram.

h Ik kan percentages tekenen in een cirkeldiagram.

i Ik kan een precentage weergeven in een figuur.



Rekenen met percentages

a Ik kan percentages aanvullen tot 100%.

b Ik kan 1% berekenen van een aantal, via delen door 100.

c Ik kan een deel berekenen met eenvoudige percentages.

d Ik kan een eenvoudig percentage van een aantal aftrekken.

e Ik kan een deel berekenen met percentages.

f Ik kan een deel berekenen, via de 1%-regel.

g Ik kan rekenen met percentages in een verhoudingstabel.

h Ik kan het percentage berekenen van eenvoudige getallen.

i Ik kan het totaal berekenen van een gegeven aantal en percentage.


Vergelijken en schatten van

verhoudingen

a Ik kan schatten welke verhouding hoort bij een gegeven deel en een totaal.



Rekenen met percentages met

komma

a Ik kan een deel berekenen met percentages met komma.

b Ik kan het totaal berekenen van een gegeven aantal en percentage met komma.

c Ik kan het percentage met komma berekenen van getallen.

d Ik kan een aantal berekenen nadat er percentages met komma bij zijn gekomen of af zijn gegaan.

e Ik kan rekenen met percentages met komma.

f Ik kan rekenen met percentages op de rekenmachine.



Vergelijken en schatten van percentages

a Ik kan percentages met elkaar vergelijken.

b Ik kan percentages schatten aan de hand van getallen en stroken.

Eiland ‘Rekenen met percentages en geld’ Zie: pagina 22 Wereld ‘Geld’


Rekenen met percentages in meetcontext

a Zie: pagina 31 Wereld ‘Meten’, Eiland ‘Verhoudingen met lengte’, doel ‘f. Ik kan rekenen met percentages met lengtematen.’

b Zie: pagina 33 Wereld ‘Meten’, Eiland ‘Verhoudingen met gewicht’, doel ‘e. Ik kan rekenen met percentages met gewicht (grammen en kilogrammen.’

c Zie: pagina 35 Wereld ‘Meten’, Eiland ‘Verhoudingen met inhoud’, doel ‘e. Ik kan rekenen met percentages met inhoud.’

d Zie: pagina 36 Wereld ‘Meten’, Eiland ‘Verschillende maten’, doel ‘f. Ik kan rekenen met percentages via het omrekenen van maten.’


Rekenen met percentages (vervolg)

j Ik kan het percentage berekenen van gegeven aantallen.

k Ik kan een aantal berekenen nadat er percentages bij zijn gekomen of af zijn gegaan.

l Ik kan rekenen met percentages en hele getallen.




Omzetten van verhoudingsgetallen

d Ik kan gemengde breuken omzetten naar kommagetallen en andersom.

e Ik kan breuken omzetten naar een kommagetal op de rekenmachine.

f Ik kan verhoudingen omzetten naar kommagetallen en andersom.

g Ik kan verhoudingen omzetten naar (afgeronde) kommagetallen en andersom met de rekenmachine.

h Ik kan percentages omzetten naar kommagetallen en andersom.

i Ik kan breuken omzetten naar eenvoudige percentages en andersom.

j Ik kan percentages, breuken en kommagetallen naar elkaar omzetten.

k Ik kan verhoudingen omzetten naar eenvoudige percentages en andersom.


Vergelijken van verhoudingsgetallen

a Ik kan breuken en kommagetallen met elkaar vergelijken.

b Ik kan kommagetallen en percentages met elkaar vergelijken.

c Ik kan breuken en percentages met elkaar vergelijken.

d Ik kan verhoudingen en percentages met elkaar vergelijken.


Extra



Tabellen, Grafieken & Getallenreeksen


Rekenen met tabellen

e Ik kan rekenen met gegevens uit een meervoudige tabel.

f Ik kan rekenen met verhoudingen uit een beelddiagram.

h Ik kan afstanden aflezen uit enkelvoudige en meervoudige afstandstabellen en hiermee rekenen.

i Ik kan rekenen met grote getallen uit een tabel.


Rekenen met staafgrafieken

d Ik kan rekenen met de gegevens uit een staafgrafiek met dubbele staven.

e Ik kan rekenen met de geschatte gegevens uit een staafgrafiek met dubbele staven.

f Ik kan rekenen met de gegevens uit een staafgrafiek met grote getallen.


Lijngrafieken aflezen

c Ik kan een lijngrafiek met een enkele lijn schattend aflezen.

d Ik kan een lijngrafiek met meerdere lijnen aflezen.


Lijngrafieken tekenen

b Ik kan een lijngrafiek met meerdere lijnen tekenen met de gegevens uit een tabel.




Rekenen met lijngrafieken

b Ik kan rekenen met de temperaturen uit een lijngrafiek.

d Ik kan rekenen met de geschatte gegevens uit een lijngrafiek met een enkele lijn.

e Ik kan rekenen met de gegevens uit een lijngrafiek met meerdere lijnen.

f Ik kan het gemiddelde berekenen bij de gegevens uit een lijngrafiek.

h Ik kan rekenen met de gegevens uit een lijngrafiek met grote getallen.


Rekenen met cirkeldiagrammen

a Ik kan rekenen met de gegevens uit een cirkeldiagram.

b Ik kan rekenen met de gegevens uit een cirkeldiagram met grote getallen.


Tabellen maken bij grafieken

b Ik kan de gegevens van een staafgrafiek invullen in een tabel.

c Ik kan de gegevens van een lijngrafiek invullen in een tabel.


Vergelijken van tabellen en grafieken

b Ik kan tabellen en grafieken met elkaar vergelijken.



Percentages en breuken in tabellen en

grafieken

a Ik kan rekenen met percentages in tabellen en grafieken.

b Ik kan rekenen met percentages in cirkeldiagrammen.

c Ik kan rekenen met breuken en verhoudingen in tabellen en grafieken.



Getallenreeksen

e Ik kan getallenreeksen met kommagetallen aanvullen.

f Ik kan reeksen met breuken aanvullen.

gIk kan getallenreeksen aanvullen door zelf het verband (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen of delen) te ontdekken.


Extra





Notities

________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Rekenen - Gynzy Kids · oelenboekje rekenen 7 Pagina 3 Getalbegrip Eiland Dorp Leerdoel Kennen van...

Documents

Transcript of Rekenen - Gynzy Kids · oelenboekje rekenen 7 Pagina 3 Getalbegrip Eiland Dorp Leerdoel Kennen van...