Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek...

59
Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal woorden: 18.814 Ruth De Lombaert Studentennummer: 01204723 Promotor: Dr. Katrijn Brenning Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Klinische Psychologie Academiejaar: 2016 - 2017

Transcript of Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek...

Page 1: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie

Aantal woorden: 18.814

Ruth De Lombaert Studentennummer: 01204723

Promotor: Dr. Katrijn Brenning

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Klinische

Psychologie

Academiejaar: 2016 - 2017

Page 2: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal
Page 3: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

WOORD VOORAF

Deze scriptie vormt het eindwerk van mijn master in de klinische psychologie. Na een

tweejarig proces van lezen, schrijven en schrappen is er dan uiteindelijk het eindresultaat.

Doorheen dit proces kon ik rekenen op de hulp van een aantal mensen, welke ik via deze weg

graag wil bedanken.

Te beginnen met mijn promotor Dr. Katrijn Brenning die tevens de begeleiding op

zich nam. Een welgemeende dank voor de uitstekende begeleiding. Ik kon bij haar steeds

terecht voor goede tips en constructieve feedback. Ze was zeer betrokken en wist me steeds te

motiveren. Verder wil ik ook graag de toenmalige tweede bachelor studenten bedanken voor

de vragenlijstafnames en het beeldmateriaal dat nodig was voor deze studie. Last but not

least, richt ik graag een woord van dank aan mijn familie. In de eerste plaats aan mijn ouders

voor het financieren van de studie die ik zo graag wou doen. In het bijzonder vernoem ik mijn

broer en zus. Bedankt Rob, voor je eindeloze enthousiasme en vertrouwen. Bedankt Lien, om

me steeds bij te staan met raad en daad, voor de fijne blokperiodes, voor het herlezen van

deze scriptie en zoveel meer.

Page 4: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

ABSTRACT

Op basis van voorgaand onderzoek blijkt dat motivatie voor zwangerschap een

belangrijke factor is voor zowel het prenataal als postnataal welbevinden van jonge moeders

(Brenning, Soenens & Vansteenkiste, 2015; Gauthier, Guay, Senécal & Pierce, 2010; Gauthier,

Sénecal & Guay, 2007). Het huidige onderzoek bouwt verder op deze onderzoeksbevindingen

door, gesteund op de Zelf-Determinatie Theorie, de link te onderzoeken tussen opvoeding en

motivatie voor zwangerschap. Enerzijds wordt er gekeken naar het verband tussen de eigen

opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder (prenatale antecedent) en de

zwangerschapsmotivatie die ze voorop stelt, anderzijds gaat de studie het verband na tussen

de zwangerschapsmotivatie van de moeder met de huidige opvoedingsgedragingen die ze als

ouder op heden stelt (postnatale consequent). De huidige studie laat 214 zwangere vrouwen

rapporteren over hun eigen opvoedingsvoorgeschiedenis alsook over hun motivatie voor

zwangerschap. Twee jaar later worden deze ouders opnieuw bevraagd met betrekking tot de

eigen opvoedingsgedragingen die ze stellen in interactie met hun eigen kind. De resultaten

tonen een verband tussen de eigen opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder en de

kwaliteit van haar zwangerschapsmotivatie. Meer specifiek zien we een verband tussen een

psychologisch controleerde opvoedingsvoorgeschiedenis en een gecontroleerde

zwangerschapsmotivatie (vb. ik wil moeder worden om niet tekort te schieten tegenover mijn

partner, ouders en vrienden). Verder wordt er ook een verband gevonden tussen de

gerapporteerde kwaliteit van zwangerschapsmotivatie en de huidige opvoedingsgedragingen.

In interactie met het eigen kind zien we bijvoorbeeld dat een meer gecontroleerde motivatie

voor zwangerschap verband houdt met meer psychologisch controlerende gedragingen in de

opvoeding van het eigen kind. De discussie gaat dieper in op mogelijke verklarende processen

die een rol kunnen spelen in deze verbanden.

Page 5: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING ......................................................................................................................... 1

Motivatie ...................................................................................................................... 2

Motivatie volgens de Zelf-Determinatie Theorie ..................................................... 2

Opvoeding .................................................................................................................. 11

Opvoeding volgens de Zelf-Determinatie Theorie ................................................. 11

Het verband tussen opvoedingsvoorgeschiedenis en zwangerschapsmotivatie ... 14

Zwangerschapsmotivatie en de eigen opvoedingsgedragingen ............................ 18

Intergenerationele transmissie van opvoeding.......................................................... 20

Hoe komt intergenerationele transmissie tot stand? ............................................ 22

De huidige studie ........................................................................................................ 23

METHODE ....................................................................................................................... 24

Steekproef en procedure ........................................................................................... 24

Meetinstrumenten ..................................................................................................... 25

opvoedingsvoorgeschiedenis ................................................................................. 25

Motivatie voor zwangerschap ................................................................................ 26

Huidige opvoedingsgedragingen ............................................................................ 27

Statistische analyses ................................................................................................... 28

Multivariate covariantieanalyse ............................................................................. 28

Correlationele analyse ............................................................................................ 28

Regressieanalyse .................................................................................................... 28

Mediatieanalyse ..................................................................................................... 28

RESULTATEN ................................................................................................................... 29

Preliminaire analyses .................................................................................................. 29

Correlationele analyse ................................................................................................ 30

Regressieanalyses ....................................................................................................... 32

Page 6: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

Mediatieanalyse ......................................................................................................... 34

DISCUSSIE ....................................................................................................................... 35

Overzicht onderzoeksresultaten ................................................................................ 35

De rol van de eigen opvoedingsvoorgeschiedenis in de kwaliteit van motivatie .. 36

De invloed van kwaliteit van motivatie op eigen opvoedingsgedragingen............ 38

Intergenerationele transmissie van opvoeding...................................................... 39

Kwantiteit van motivatie ........................................................................................ 40

De psychologische basisnoden ............................................................................... 41

Limitaties .................................................................................................................... 43

Referenties ................................................................................................................. 45

Page 7: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

1

INLEIDING

Recentelijk is er een grote interesse naar wetenschappelijk onderzoek omtrent de

persoonlijke motivatie voor dagdagelijkse gedragingen. Zo werd er vanuit de Zelf-Determinatie

Theorie (ZDT) al heel wat onderzoek verricht naar motivatie om te sporten (vb. Vansteenkiste,

Simons, Soenens & Lens, 2004), motivatie op het werk (vb. Gagné & Deci, 2005), motivatie om

te studeren (vb. Vansteenkiste, Lens & Deci, 2006) en motivatie om gewicht te verliezen (vb.

Silva et al., 2011). De studies naar de motivatie voor ‘key life decisions’ bleven binnen de ZDT

eerder beperkt (Soenens & Vansteenkiste, 2011). De beslissing om een kind te krijgen is

mogelijks een van de meest invloedrijke beslissingen in de levensloop van de mens. Het

onderzoek naar de motivatie voor zwangerschap is op heden echter beperkt (als

uitzonderingen zie: Brenning et al., 2015; Gauthier et al., 2007; Gauthier et al.,2010). Als we de

populaire media mogen geloven wordt een zwangerschap omschreven als iets dat elke vrouw

wil: “Welke moeder kijkt nu niet uit naar de dag dat ze haar kindje kan vasthouden?” en “Wie

droomt er nu niet van een gezin met kinderen”. Mede door het feit dat hier weinig

wetenschappelijke literatuur rond te vinden is kunnen we stellen dat de motivatie voor een

zwangerschap als iets vanzelfsprekend wordt beschouwd. Toch vonden Brenning et al. (2015)

binnen hun studie verschillen in de kwaliteit van zwangerschapsmotivatie. De kwaliteit toont

ons waarom moeders een kind willen. Is dit omdat jonge vrouwen uitkijken naar het plezier

dat een kind met zich meebrengt (autonome motivatie) of spelen er ook andere redenen een

rol zoals bijvoorbeeld druk vanuit de omgeving (gecontroleerde motivatie)?

In de huidige studie gaan we na waarom vrouwen mogelijks verschillen in hun

zwangerschapsmotivatie. Meer specifiek bestudeert deze studie het verband tussen de eigen

opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder en de zwangerschapsmotivatie die ze vooropstelt.

De keuze voor de eigen opvoedingsvoorgeschiedenis als mogelijke belangrijke factor bij

zwangerschapsmotivatie is gebaseerd op onderzoeksevidentie uit de ZDT en voorgaande

studies in het algemeen wetenschappelijk onderzoeksdomein van motivatie (Soenens &

Vansteenkiste, 2010; Vansteenkiste et al., 2005). Deze studies tonen namelijk reeds de link

tussen de eigen opvoedingsvoorgeschiedenis en de persoonlijke motivatie op vlak van sport,

studeren en zelfstandig wonen (Frederick & Ryan, 1995; Kins, Beyers, Soenens &

Vansteenkiste, 2009; Vansteenkiste et al., 2005). Theoretisch gezien wordt verwacht dat een

autonome opvoeding een algemene autonome motivatiestijl in de hand werkt, die mensen

stimuleert om op basis van autonome motieven keuzes te maken. Een gecontroleerde vorm

van opvoeding daarentegen, houdt verband met een meer gecontroleerde motivatiestijl

Page 8: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

2

waardoor men sneller geneigd is om beslissingen te nemen op basis van gecontroleerde

motieven (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Binnen de ZDT, werd de rol van

opvoedingsvoorgeschiedenis echter nog niet bestudeerd in het kader van

zwangerschapsmotivatie.

Naast de eigen opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder, zullen we binnen deze

scriptie ook de nadruk leggen op de huidige opvoedingsgedragingen van de jonge moeders,

twee jaar na de bevalling. We stellen ons de vraag of een meer autonome versus

gecontroleerde zwangerschapsmotivatie andere opvoedingsgedragingen met zich zal

meebrengen.

We starten deze scriptie met een literatuuroverzicht waarin we de motivatietheorie

zoals vooropgesteld door de Zelf-Determinatie Theorie zullen beschouwen. Daarna volgt een

uiteenzetting van wat we in de literatuur vinden aan onderzoek omtrent

zwangerschapsmotivatie. Vervolgens bespreken we de opvoedingsgedragingen zoals

omschreven door de ZDT, waarbij we kort de link leggen met de klassieke

opvoedingsliteratuur. Daaropvolgend leggen we de link tussen de moederlijke

opvoedingsvoorgeschiedenis, haar zwangerschapsmotivatie en de gevolgen van deze motivatie

voor het eigen opvoedingsgedrag. Gegeven de twee onderzoeksvragen in deze scriptie,

opvoeding als antecedent en consequent van motivatie, zullen we tot slot exploratief nagaan

of motivatie voor zwangerschap een mogelijke verklarende rol speelt binnen de

intergenerationele transmissie van opvoeding. Tot slot gaan we in de discussie dieper in op

mogelijke verklarende processen die een rol kunnen spelen in deze verbanden.

Motivatie

Motivatie volgens de Zelf-Determinatie Theorie

De Zelf-Determinatie Theorie (Ryan & Deci, 2000) vertrekt vanuit de assumptie dat de

mens van nature uit actief, geïnteresseerd, curieus, levendig en autonoom gemotiveerd is. De

omgeving kan deze positieve ontwikkeling steunen door een kwalitatieve opvoeding aan te

bieden die voorziet in de basisnoden (een gevoel van competentie, autonomie en

verbondenheid) van de mens (Deci & Ryan, 2008). De vervulling van deze drie basisnoden

maakt volgens de ZDT, dat mensen alsnog een autonome motivatie blijven vooropstellen (Deci

& Ryan, 2008). Daarnaast stelt de ZDT de positieve consequent van een autonome motivatie

voorop. Bij wijze van voorbeeld tonen Deci, Vallerand, Pelletier en Ryan (1991) dat een

intrinsieke motivatie vaker gepaard gaat met positieve uitkomsten zoals bijvoorbeeld betere

Page 9: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

3

schoolprestaties bij kinderen en jongeren. Ook de onderzoeksbevindingen van Roth, Assor,

Kanat-Maymon en Kaplan (2007), nl dat autonoom gemotiveerde leerkrachten meer overtuigd

zullen zijn van hun persoonlijke competenties en minder snel emotioneel uitgeput zullen

geraken, sluiten hierbij aan. Op basis van een meta-analyse (Deci & Ryan, 2000) kunnen we

stellen dat een autonome motivatie vaker verband houdt met een positievere

gedragsontwikkeling en een beter welzijn.

Daarnaast houdt de theorie ook rekening met het feit dat mensen zich soms

vervreemd, gevoelloos en passief opstellen. De ZDT verklaart dit door te stellen dat de

motivatie achter het gedrag van een individu kan veranderen door de interacties met de

omgeving (Deci & Ryan, 2008). Zo kunnen omgevingsfactoren, als bijvoorbeeld een meer

gecontroleerde opvoeding, grenzen opleggen aan onze natuurlijke motivatie waardoor we een

stukje vervreemden en passiever worden (Deci & Ryan, 2000). Er wordt niet langer voorzien in

de noodzakelijke basisnoden wat maakt dat de natuurlijke, autonome vorm van motivatie niet

langer houdbaar is en we een meer gecontroleerde vorm van motivatie gaan vooropstellen

(Vansteenkiste & Soenens, 2013). Een gecontroleerde vorm van motivatie houdt vaker

verband met negatieve consequenten. Zo toont de studie van Fernet, Austin en Vallerand

(2012) dat werknemers die werken op basis van gecontroleerde motieven, sneller uitgeput

raken. Weber, Gabriele, Tate en Dignan (2010) stellen dan weer dat een gecontroleerde

motivatie nefast is voor de gedragsverandering die nodig is om gewicht te verliezen. Algemeen

kunnen we stellen dat een meer gecontroleerde vorm van motivatie vaker gepaard gaat met

een moeilijke psychosociale aanpassing en een kwetsbaarheidsfactor vormt voor

psychopathologie (Deci & Ryan, 2000).

Zoals in Figuur 1 schematisch wordt voorgesteld, verwachten we dat een autonome

opvoedingsvoorgeschiedenis voorziet in de basisnoden van het kind waardoor het kind op

termijn een meer autonome motivatiestijl ontwikkelt (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Deze

studie gaat na of deze algemene motivatiestijl ook de motivatie voor zwangerschap kan

beïnvloeden.

Figuur 1. Schematisch overzicht van de rol van de behoeftebevrediging in de voorspelling van

motivatie volgens de Zelf-Determinatie Theorie (aanpassing van Vansteenkiste & Soenens,

2013)

Behoefteondersteuning Bevrediging van de Basisnoden

Algemeen autonome motivatiestijl

Page 10: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

4

Figuur 2 schetst de verschillen in de kwaliteit van motivatie op een continuüm. De

kwaliteit geeft weer in welke mate men de activiteit vrijwillig (autonoom) versus niet vrijwillig

(gecontroleerd) zal uitvoeren (Deci et al., 1991). Binnen de ZDT wordt de kwaliteit van

motivatie veelal onderverdeeld in subtypes, welke hiernavolgend worden besproken.

Vrijwillig

Intrinsieke motivatie

Geïdentificeerde motivatie

Geïntrojecteerde motivatie

Externe motivatie

Amotivatie

Onder druk

Figuur 2: Schematisch overzicht van de verschillende types motivatie en regulatie volgens de

Zelf-Determinatie Theorie (aanpassing van Brenning et al., 2015)

Intrinsieke motivatie. Dit wordt binnen de ZDT gezien als het prototype van vrijwillig

functioneren, de kwaliteit van de motivatie is optimaal (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Men

stelt een bepaald gedrag omdat men de activiteit als inherent boeiend beschouwt. Zo zal

bijvoorbeeld een zwangere vrouw met een intrinsieke zwangerschapsmotivatie haar grote

wens in vervulling zien gaan omdat ze het zorgen voor een kind heel fijn vindt. Het te stellen

gedrag wordt hier niet gezien als een opdracht maar als een deel van het moeder zijn. Men

staat volledig achter de activiteit zonder dat hier een overtuigingsproces/beloningssysteem

voor nodig is (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Een opdracht uitvoeren onder een intrinsieke

motivatie doet men bovenal voor het bevredigend gevoel dat de activiteit zelf met zich mee

brengt (Deci & Ryan, 2008). De activiteit maakt deel uit van wie men is als persoon en wat men

graag doet. Net zoals ieders identiteit verschilt, zullen ook de activiteiten verschillen waarvoor

men intrinsiek gemotiveerd is (Vansteenkiste & Soenens, 2013).

Geïdentificeerde motivatie. Onder een geïdentificeerde motivatie ervaart men alsnog

een gevoel van vrijheid omdat men het te stellen gedrag als persoonlijk relevant ervaart

(Vansteenkiste & Soenens, 2013). Als voorbeeld geven we een moeder die kiest voor een kind

omdat het hebben van een gezin behoort tot een van de vooropgestelde doelen in haar leven.

Doordat men in het licht van de eigen doelen (vb. het hebben van een gezin), het belang van

Kwaliteit van motivatie

Autonoom

Gecontroleerd

Kwantiteit van motivatie

Page 11: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

5

het gewenste gedrag begrijpt (vb. Een baby verzorgen), slaagt men er alsnog in zich hiertoe

autonoom te engageren (Deci & Ryan, 2008). Bijgevolg wordt ook hier de kwaliteit van de

motivatie goed bevonden. Men toont motivatie voor een bepaalde gedragsuitvoering omdat

men op die manier indirect de eigen doelen kan bereiken.

Aangezien zowel een intrinsieke als een geïdentificeerde motivatie autonome

motieven vooropstellen gaan deze vaak hand in hand. Wat verschilt, is dat men bij een

geïdentificeerde motivatie vaker actie zal ondernemen omwille van het achterliggende doel

eerder dan om de activiteit zelf.

Geïntrojecteerde motivatie. De gedragsuitvoering wordt hier niet langer als volledig

vrijwillig ervaren, wat maakt dat de kwaliteit van de motivatie een stuk lager zal zijn (Ryan &

Deci, 2000). Men voert een activiteit uit om te ontsnappen aan gevoelens van schuld,

schaamte en angst of om zich te verzekeren van gevoelens die het ego sterken zoals

bijvoorbeeld trots (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Bij wijze van voorbeeld zal een vrouw een

geïntrojecteerde motivatie tonen voor haar zwangerschap uit schrik dat ze later anders spijt

zou krijgen van het kinderloos blijven. Een andere reden zou kunnen zijn dat ze deze vorm van

motivatie vooropstelt om zich op die manier te kunnen bewijzen als zijnde een ‘goede vrouw’,

wat gevoelens van trots met zich meebrengt. Algemeen kunnen we stellen dat een

geïntrojecteerde motivatie twee richtingen kan uitgaan: Of men voert de activiteit uit om

negatieve gevoelens te vermijden, of men voert de activiteit om op die manier positieve

gevoelens (vb. meer zelfvertrouwen, trots) te ervaren (Assor, Vansteenkiste & Kaplan, 2009).

Deze vorm van motivatie wordt vaak gehanteerd door personen die zeer kritisch zijn voor

zichzelf (DiBartolo, Li & Frost, 2008). Het lijkt of zij continu een soort van externe criticus voor

ogen houden die bepaalt welk gedrag ze moeten stellen om op die manier te voldoen aan een

ideaal beeld dat ze zichzelf voorhouden (Vansteenkiste & Soenens, 2013).

Externe motivatie. De gedragsuitvoering vindt hier plaats door middel van externe

druk. Er is niet langer sprake van een vrijwillig functioneren. De kwaliteit van de motivatie is

minimaal, men kan zich als persoon moeilijk identificeren met het te stellen gedrag (Deci &

Ryan, 2008). Bij wijze van voorbeeld, zal een moeder kiezen voor een kind omdat ze haar

partner er op die manier een plezier mee doet. De motor achter het gedrag heeft dus niets te

maken met de persoon zelf maar eerder met een beloning, deadline of verwachting van een

externe persoon (Soenens & Vansteenkiste, 2010).

Page 12: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

6

Amotivatie. Helemaal onderaan het continuüm vinden we de term ‘amotivatie’ terug,

welke behoort tot de kwantiteit van de motivatie. De kwantiteit vertelt ons iets meer over de

intensiteit van het te stellen gedrag (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Zo toont de ene moeder

veel motivatie tot het krijgen van een kind, terwijl er bij een andere moeder geen enkele vorm

van motivatie te bespeuren is. Bij wijze van voorbeeld stel ik een moeder die eigenlijk zelf niet

goed weet waarom ze de keuze voor een kind maakte of wat haar hiertoe gedreven heeft. In

dat geval spreken we van een amotivatie voor zwangerschap. De kwantiteit van de motivatie is

minimaal.

Gezien voorgaande studies uit zowel de ZDT als de klassieke literatuur de kwaliteit van

zwangerschapsmotivatie naar voor schuiven als de meest significante onderzoeksvariabele,

zullen we dat ook binnen de huidige studie doen (Barber & East, 2009; Brenning et al., 2015;

Gauthier et al., 2007; Gauthier et al., 2010; Rabin & Greene, 1968). Een tweede reden waarom

we de kwantiteit van zwangerschapsmotivatie niet zullen bestuderen, heeft te maken met het

feit dat amotivatie (vb. “Ik vraag me soms af waarom ik aan deze zwangerschap begonnen

ben”) zo goed als afwezig is bij de huidige steekproef. Om de kwantiteit van

zwangerschapsmotivatie op een goede manier te bestuderen, zullen we met andere woorden

op zoek moeten gaan naar meer specifieke doelgroepen (vb. tienermoeders). In de discussie

wordt de rol van de kwantiteit van de zwangerschapsmotivatie verder behandeld.

Om de kwaliteit van de zwangerschapsmotivatie binnen deze scriptie in kaart te

brengen, zal gebruik gemaakt worden van de ‘Relative Autonomy Index’, welke hiernavolgend

benoemd zal worden als de RAI score. Deze index komt tot stand door een weging van de

verschillende motivatie subtypes en wordt vervolgens samengevat tot één cijfer. De RAI kan

dus worden beschouwd als een indicator voor de kwaliteit van de motivatie, dewelke wordt

samengevat tot één cijfer (RAI; Ryan & Connell, 1989): (Intrinsieke motivatie x 2) +

(geïdentificeerde motivatie x 1) - (geïntrojecteerde motivatie x 1) - (externe motivatie x 2). Dit

cijfer geeft ons meer bepaald de verhouding weer van de autonome versus gecontroleerde

motivatie (Brenning et al., 2015). Binnen de context van zwangerschapsmotivatie geeft de RAI

score dus weer in welke mate de vrouw zichzelf als persoon kan vinden in de beslissing om een

kind op de wereld te brengen.

Motivatie voor zwangerschap

Hoewel binnen de ZDT reeds actief onderzoek werd verricht naar de rol van motivatie

op verschillende domeinen (vb. sport, werk, studie; Gagné & Deci, 2005; Vansteenkiste et al.,

2004; Vansteenkiste et al., 2006) bleven de studies naar de motivatie voor een zwangerschap

Page 13: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

7

tot nog toe erg beperkt. Niettemin zijn er wel drie uitzonderingen in de literatuur te vinden

waarbij men vanuit de ZDT onderzoek voert naar de motivatie voor zwangerschap.

Hiernavolgend zullen we de drie bestaande studies kort bespreken (Brenning et al., 2015;

Gauthier et al., 2007; Gauthier et al., 2010).

De eerste studie van Gauthier et al. (2007) merkt op dat er tussen ouders inderdaad

verschillen bestaan in de kwaliteit van zwangerschapsmotivatie. Om deze verschillen vast te

leggen, ontwikkelden de onderzoekers de ‘Motivation to have a Child Scale’ (MCS). Met deze

vragenlijst konden ze voor het eerst een onderscheid maken tussen een autonome versus

meer gecontroleerde zwangerschapsmotivatie, de items peilden zowel naar een intrinsieke,

geïdentificeerde, geïntrojecteerde als externe motivatie. De resultaten toonden een

opmerkelijk verschil tussen mannen en vrouwen. Zo bleken vrouwen vaker voor een kind te

kiezen op basis van een intrinsieke en geïdentificeerde motivatie, terwijl de beslissing bij

mannen daarentegen vaker gegrond is op een geïntrojecteerde motivatie en amotivatie. De

onderzoekers concludeerden dat de kwaliteit van zwangerschapsmotivatie (autonoom versus

gecontroleerd) gerelateerd was aan het relationeel functioneren en het algemeen welzijn van

de ouders.

De tweede studie van Gauthier et al. (2010) gaat na in welke mate de

zwangerschapsmotivatie verband houdt met depressieve symptomen bij de moeder na de

geboorte (SDT; Ryan & Deci, 2000). De resultaten tonen ook hier dat een meer autonome

motivatie de kans op postpartum depressieve symptomen na de zwangerschap verkleint.

Verder concluderen de onderzoekers dat de kwaliteit van zwangerschapsmotivatie verband

houdt met het sneller kunnen opnemen van de ouderrol.

De derde studie, uitgevoerd door Brenning et al. (2015), verricht onderzoek naar het

prenataal psychisch functioneren van de moeder gedurende de zwangerschap. Meer bepaald

gingen de onderzoekers na in welke mate de zwangerschapsmotivatie hier een invloed op had.

Hiervoor ging men verschillen in zwangerschapsmotivatie na in een steekproef van Vlaamse

zwangere vrouwen gedurende het tweede of derde zwangerschapstrimester. Uit de resultaten

bleek dat moeders, wiens motivatie berust op meer autonome motieven, het beter stellen op

het vlak van relatietevredenheid en welzijn gedurende de zwangerschap (prenataal

functioneren). Het onderzoek binnen deze scriptie kadert binnen dezelfde steekproef. Wat

verschillend is met de studie van Brenning et al. (2015) is dat we ons binnen de huidige studie

zullen focussen op het verband tussen zwangerschapsmotivatie en opvoeding als prenatale

antecedent en consequent van motivatie.

Page 14: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

8

Aangezien de empirische evidentie rond zwangerschapsmotivatie vanuit de ZDT eerder

beperkt is, gingen we voor de literatuurstudie van deze scriptie ook ruimer op zoek. Tijdens de

zoektocht vonden we een viertal bottom-up studies (Bagozzi & Van Loo, 1978; Hoffman &

Manis, 1979; Langdridge, Sheeran & Conolly, 2005; Rabin & Greene, 1968) die ons enerzijds

iets meer vertellen over de verschillende zwangerschapsmotieven die ouders vooropstellen

maar ook hoe deze motieven mogelijks tot stand zijn gekomen. Opmerkelijk is dat we ondanks

het gebrek aan een theoretisch kader bij deze studies toch vaak de link kunnen leggen met de

motieven zoals geconceptualiseerd door de ZDT. Hiernavolgend zullen we de belangrijkste

onderzoeksresultaten beschrijven.

Eén van de eerste onderzoekers die op zoek gingen naar de psychologische

determinanten voor ouderschap waren Rabin en Greene (1968). Door middel van een

onvolledige zinaanvultest trachtten zij bij studenten, op een indirecte manier, zicht te krijgen

op de redenen waarom zij ooit graag ouder zouden willen worden. Deze test bestond uit

allerlei vragen rond ouderschap, verwachtingen rond de ouder-kind relatie en motivatie voor

ouderschap. Wanneer ze een analyse uitvoerden op de resultaten kwamen de onderzoekers

tot de volgende vier categorieën van motivatie voor ouderschap:

altruïstisch. “An unselfish motivation for parenthood - simply, affection for children,

concern for them, and the need to express nurturance in relation to them” (Rabin & Greene,

1968, pp. 39). Als concreet voorbeeld wordt aangegeven dat vrouwen kinderen willen omdat

ze graag voor hen willen zorgen (Rabin & Greene, 1968). Op basis van deze beschrijving

kunnen we hier de link leggen met de intrinsieke motivatie van de ZDT.

Fatalistisch of voorbestemd. “The notion that man or woman was brought into the

world to procreate and perpetuate the species; it is part of fate and human destiny”(Rabin &

Greene, 1968 pp. 39-40). Als concreet voorbeeld geven we hierbij vrouwen die kinderen willen

omdat dit aanvoelt als een noodgedwongen levenstaak (Rabin & Greene, 1968).Wanneer we

deze beschrijving nader bestuderen, kunnen we deze zowel onderbrengen in de

geïdentificeerde, geïntrojecteerde als externe motivatie categorie binnen de ZDT.

Respectievelijk kunnen we de levenstaak zien als een persoonlijk doel (geïdentificeerde

motivatie), of als een taak waar het eigen eergevoel aan gekoppeld is (geïntrojecteerde

motivatie). Men kan de taak ook opnemen om aan de familiale/maatschappelijke

verwachtingen te voldoen en op die manier een traditie, gewoonte verder te zetten (externe

motivatie).

Page 15: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

9

Narcistisch. “Motivation refers to the expectation that the child will reflect glory upon

the parent, prove his masculinity (or her feminity) and, generally, ‘prove’ his physical,

biological and psychological adequacy” (Rabin & Greene, 1968, pp. 40). Als concreet voorbeeld

kunnen we stellen dat vrouwen kinderen willen om op die manier hun evenbeeld te mogen

zien opgroeien (Rabin & Greene, 1968). Hier kunnen we duidelijker de link leggen met de

geïntrojecteerde motivatie zoals vooropgesteld door de ZDT. Vrouwen kiezen voor een kind

om op die manier hun zelfvertrouwen te vergroten.

Instrumenteel. “The child is ‘instrumental’ in the sense that he is expected to be

employed as a vehicle in the achievement of specific parental goals not listed under the

narcisstic category” (Rabin & Greene, 1968, pp. 40). In het artikel wordt hierbij het voorbeeld

gegeven dat ouders kiezen voor een kind om op die manier hun huwelijk te redden. We leggen

hierbij de link met een externe vorm van motivatie. Mogelijks kiest een moeder voor een kind

om zich op die manier van de aanwezigheid van haar partner te verzekeren. Samengevat toont

de voorgaande studie dat er reeds in de klassieke literatuur aandacht werd besteed aan de

verschillende subtypes van motivatie. Aangezien het gaat om een bottom-up studie, kunnen

we stellen dat de concepten uit de klassieke literatuur, in vergelijking met deze uit de ZDT,

minder sterk theoretisch onderbouwd zijn. Niettemin kunnen er sterke linken worden gelegd.

De ZDT biedt een meerwaarde, in die zin dat er een betere differentiatie kan worden gemaakt

tussen de subtypes van motivatie. .

Bagozzi en Van Loo (1978) zijn twee andere belangrijke namen binnen het vroege

klassieke onderzoek naar zwangerschapsmotivatie. Op basis van een model dat wordt

weergegeven in Figuur 3, leggen zij uit hoe de keuze voor een kind bij ouders tot stand komt.

Deze onderzoekers stellen sociale factoren, zoals bijvoorbeeld normen uit het gezin van

herkomst, centraal en gaan er vanuit dat deze de toekomstige moeder haar visie zullen kleuren

omtrent de gezinsgrootte, opvoedingsvaardigheden en specifiek rolgedrag dat ze graag zou

verwezenlijkt zien in het eigen gezin. Concreet stellen Bagozzi en Van Loo (1978) dat de

ouderlijke normen slechts indirect via sociaal psychologische processen, zoals attitudes en

sociale interacties binnen het gezin, invloed uitoefenen op de keuze van een zwangerschap. In

een eerste stap beïnvloeden de ouderlijke normen de attitude die de moeder inneemt inzake

de keuze voor een zwangerschap. Zo kan een toekomstige moeder die veel heeft aan de relatie

met haar eigen broer en zus, haar twijfels hebben bij het grootbrengen van een enig kind.

Bijgevolg zal zij een positieve attitude aannemen ten aanzien van een tweede zwangerschap.

Page 16: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

10

De studie stelt dat een attitude bestaat uit zowel affectieve, gedragsmatige als cognitieve

componenten. Deze moeder zal bij wijze van voorbeeld uitkijken naar de komst van de baby

(affectieve component), alvast de babykamer inrichten (gedragsmatige component) en zich

niet al te veel zorgen maken over wat fout kan gaan (cognitieve component). In een tweede

stap zullen de ouders elkaars attitudes omtrent een zwangerschap proberen beïnvloeden.

Mama zal naar papa toe argumenteren waarom ze graag een tweede kind wil. Papa

daarentegen zal ook stellen waarom hij dit bijvoorbeeld niet wil. Volgens Bagozzi en Van Loo

(1978) maakt deze ouderlijke gedachtewisseling dat men uiteindelijk komt tot een

gezamenlijke beslissing inzake de zwangerschap. Uit het onderzoek van Bagozzi en Van Loo

(1978) komt het belang van de eigen ontwikkelingsgeschiedenis (vb.

opvoedingsvoorgeschiedenis) reeds indirect naar voor als mogelijke antecedent in de keuze

voor een zwangerschap.

Figuur 3: Schematisch overzicht van het causale model naar vruchtbaarheid (aanpassing van

Bagozzi & Van Loo, 1978)

Ten derde bespreken we de studie van Hoffman en Manis (1979). Zij gingen na

waarom Amerikaanse ouders voldoening ervaren in het hebben van kinderen. Wanneer men

de redenen moest beschrijven kwamen hier voornamelijk psychologische waarden naar voor

zoals affectie (intrinsieke motivatie) en familiebanden (geïdentificeerde/ geïntrojecteerde/

externe motivatie), het gevoel iets te betekenen voor iemand (geïdentificeerde

/geïntrojecteerde motivatie), jezelf voortplanten (geïntrojecteerde /externe motivatie) en

plezier (intrinsieke motivatie). Ook binnen deze studie lijkt het dus mogelijk om de redenen

voor zwangerschap te koppelen aan de verschillende kwalitatieve vormen van

zwangerschapsmotivatie zoals vooropgesteld door de ZDT. Weliswaar gaat het hier niet steeds

om een één op één link.

Een laatste, meer recente, studie die we hier zullen bespreken is deze van Langdridge,

Sheeran en Conolly (2005). Zij voerden een bottom-up onderzoek uit naar de onderliggende

redenen waarom getrouwde koppels zonder kinderen, al dan niet een kinderwens

Sociale factor:

normen

Sociaal psychologische processen in het gezin

Attitudes

UItwisseling ouderlijke attitudes

Keuze voor een zwangerschap

Page 17: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

11

vooropstellen. Door vragenlijsten te sturen naar zo’n drieduizend gezinnen werd een globaal

beeld verkregen van de belangrijkste redenen voor en tegen. Ook hier kunnen we telkens het

verband leggen met de kwaliteit van motivatie zoals vooropgesteld door de ZDT. Redenen als:

“het lijkt me plezierig om een kind in huis te hebben” kunnen we linken aan een intrinsieke

motivatie. “Ik wil investeren in de toekomst” sluit aan bij een geïdentificeerde motivatie. “Om

onze familienaam en tradities in ere te houden” is eerder een introjectieve motivatie. “Mijn

partner zou graag een kind willen” omvat een externe motivatie.

Uit bovenstaand overzicht blijkt dat het onderzoeksveld naar motivatie voor

zwangerschap eerder gering is. We dienden reeds ver in de tijd terug te keren om een handvol

studies omtrent motivatie voor zwangerschap terug te vinden. De studies die wijzen op

mogelijke antecedenten en consequenten voor zwangerschapsmotivatie zijn des te meer

beperkt. De huidige scriptie beoogt hierin vernieuwing te brengen, in die zin dat we zullen

nagaan of de opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder als prenatale antecedent en de

opvoedingsgedragingen van de moeder als postnatale consequent verband houden met

zwangerschapsmotivatie.

Opvoeding

Opvoeding volgens de Zelf-Determinatie Theorie

Binnen de opvoedingsliteratuur vinden we een overvloed aan opvoedkundige

begrippen, termen en definities welke veelal overlap tonen. Binnen deze scriptie zullen we ons

baseren op de opvoedingsvisie van de ZDT welke ervan uit gaat dat dé universele ingrediënten

voor een goede opvoeding, nl responsiviteit, autonomie ondersteuning en structuur, bestaan

(Ryan & Deci, 2008). Waar nodig zal ook de visie vanuit de klassieke opvoedingsliteratuur

worden toegelicht om de gelijkenissen en verschillen met de ZDT te duiden. Aansluitend volgt

een korte conceptualisatie van de drie belangrijkste opvoedingsgedragingen uit de ZDT.

Responsiviteit. Onder responsiviteit verstaan we de mate van ondersteuning, warmte

en liefde (Barber, 1997). Het gaat hier om ouders die op een vriendelijke en liefdevolle manier

met hun kind interageren. Ze geven hen veel affectie, genegenheid en steun omdat ze geloven

dat dit belangrijk is voor hun ontwikkeling. Het zijn die ouders die hun zoon/dochter troosten

bij een tegenval. Het kind krijgt positieve aandacht en er worden samen leuke dingen gedaan

(Vansteenkiste & Soenens, 2013). Het begrip responsiviteit zoals geconceptualiseerd binnen de

ZDT is vergelijkbaar met het begrip uit de klassieke opvoedingsliteratuur.

Page 18: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

12

In de literatuur vinden we terug dat responsieve opvoedingsgedragingen gepaard gaan

met positieve uitkomsten over verschillende leeftijdsgroepen. Zo voorspelt een responsieve

opvoeding de cognitieve en sociale ontwikkeling bij kleuters (Landry, Smith, Swank, Assel &

Vellet, 2001). Een responsieve opvoeding zou daarnaast ook gepaard gaan met minder pest-

en agressief gedrag bij lagere school kinderen (Georgiou, 2008). Bij adolescenten vinden we

terug dat responsiviteit samenhangt met een betere sociale competentie, probleemoplossing

en minder vermijdende hechtingsrepresentaties (Barber, Stolz, Olsen, Collins & Burchinal,

2005; Brenning, Soenens, Braet & Bal, 2012). Baumrind (1991) vindt daarenboven dat een

responsieve opvoeding een protectieve factor vormt voor druggebruik bij adolescenten.

Algemeen wordt gevonden dat ouderlijke steun negatief verband houdt met zowel

internaliserende als externaliserende problemen (Anderson & Henry, 1994; Greenberger,

Chen, Tally & Dong, 2000; Laible, Carlo & Raffaelli, 2000).

Autonomie ondersteunend opvoeden. Autonomie ondersteunende ouders moedigen

hun kind aan om actief te handelen naar de eigen waarden en belangen (Vansteenkiste &

Soenens, 2013). Deze ouders zijn empathisch, bieden hun kind keuzes aan waar mogelijk en

geven hen een zinvolle verklaring indien keuze niet mogelijk is (Brenning et al., 2015). Op die

manier krijgt het kind ruimte tot een vrijwillig functioneren en leert het dat het op zichzelf kan

en mag rekenen (Ryan, Deci & Grolnick, 1995). Indien gewenst, is er steeds de mogelijkheid om

op de ouder terug te vallen. (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Dit laatste kenmerk verschilt

met het begrip ‘autonomie’ uit de klassieke opvoedingsliteratuur. Daar ziet men een

autonomie ondersteunende ouder immers meer als iemand die de onafhankelijkheid van zijn

of haar kind aanmoedigt. De nadruk ligt er meer op het loskomen van thuis (Soenens &

Vansteenkiste, 2010). De ZDT daarentegen, legt minder de nadruk op het feit dat men al dan

niet nog met het thuisfront in contact staat. Het vrijwillig functioneren van het kind komt, in

tegenstelling tot de definiëring in de klassieke literatuur, centraal te staan.

De literatuur toont voor verschillende leeftijdsgroepen dat een autonomie

ondersteunende opvoeding gepaard gaat met positieve uitkomsten. Zo toont de studie van

Cicchetti en Toth (1998) dat een autonomie ondersteunende opvoeding kleuters aanmoedigt

om in zichzelf te geloven en zichzelf waardevol te vinden. Verder wordt ook gevonden dat een

autonomie ondersteunde opstelling door ouders en leerkrachten positieve gevolgen met zich

mee brengt voor middelbare schoolstudenten, wat betreft hun motivatie voor school en

welzijn (Chirkov & Ryan, 2001). Brenning, Soenens, Van Petegem en Vansteenkiste (2015)

nemen bij universiteitsstudenten waar dat ze meer adaptieve emotieregulatie strategieën

Page 19: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

13

hanteren wanneer ze het gevoel hebben dat hun moeder hen autonomie ondersteunend

benadert. Een laatste studie van Muraven, Gagné & Rosman (2008) concludeert dat

autonomie ondersteunende opvoedingsgedragingen verband houden met een betere

zelfcontrole bij jongvolwassenen.

Controle. De ZDT stelt het belang van structuur voorop in de opvoedingsgedragingen

die de ouders stellen. Ouders die hierin voorzien stellen duidelijke regels, bieden gepaste hulp

aan bij het maken van een taak of het nemen van een beslissing, stellen duidelijke

communicatie voorop en geven hun kind feedback (Reeve, 2002). Op deze manier wordt de

omgeving voor het kind voorspelbaar en bouwt het vertrouwen op om zelf actie te

ondernemen (Soenens & Vansteenkiste, 2010). Ouders kunnen deze structuur aanbrengen op

een autonomie-ondersteunende (vb. voorzien in structuur) versus controlerende (vb. opleggen

structuur) manier (Soenens & Vansteenkiste, 2010). Bij deze laatste vorm staan we in deze

paragraaf nog even stil. Binnen de ZDT vinden we twee te onderscheiden controlerende

ouderlijke opvoedingsconcepten terug namelijk externe en interne controle. Binnen de

klassieke literatuur worden deze respectievelijk benoemd als gedragsmatige en psychologische

controle (Ryan, 1982; Soenens & Vansteenkiste, 2010). Ouders die extern controlerend

optreden leggen regels op aan hun kind en verwachten dat deze zonder enige discussie

worden nageleefd. Zo niet, voorziet de ouder in sancties (Vansteenkiste & Soenens, 2013).

Extern controlerende opvoedingsgedragingen worden binnen de huidige studie niet

opgenomen. Dit omwille van praktische, methodologische maar ook theoretische redenen.

Voorgaand onderzoek duidt immers het belang van interne controle in de voorspeling van

motivatie (Soenens & Vansteenkiste, 2010). Bij interne controle ligt de nadruk meer op het

dwingende, verplichtende en manipulatieve karakter van de opvoedingsgedragingen (Grolnick

& Pomerantz, 2009; Soenens & Vansteenkiste, 2010). Ouders die hun kind psychologisch

controlerend grootbrengen, zetten hun kind onder druk om op die manier zaken van hen

gedaan te krijgen. Bij wijze van voorbeeld zal een moeder die haar kind psychologisch

controlerend grootbrengt, haar tienjarige dochter zeggen dat ze zich moet gedragen omdat

mama anders teleurgesteld en verdrietig zou zijn en papa boos. Op basis van dit voorbeeld

zien we dat de moeder onderhuidse manipulatieve technieken als schuldinductie en inductie

van angst en voorwaardelijke aandacht en/of liefde hanteert om op die manier de gedachten

en gevoelens van haar kind te controleren (Vansteenkiste & Soenens, 2013).

Page 20: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

14

Heel wat empirische studies, over verschillende leeftijdsgroepen heen, bieden

evidentie voor de negatieve gevolgen die met psychologisch controlerende

opvoedingsgedragingen gepaard gaan (Soenens & Vansteenkiste, 2010). Zo toont de studie

van Nelson en Crick (2002) dat lagere school kinderen, welke psychologisch controlerend

werden grootgebracht, zich vaker agressief opstellen ten aanzien van hun peers. Barber et al.

(1994) stellen dat psychologische controle een positieve samenhang kent met internaliserende

problemen bij adolescenten. Meer bepaald wordt er een verband gevonden met depressie

(Barber et al., 1994; Eccles, Early, Fraser, Belansky & McCarthy, 1997; Herman, Dornbusch,

Herron & Herting, 1997). Daarnaast wordt er bij adolescenten ook een verband gevonden met

een verminderd zelfvertrouwen en verminderde schoolprestaties (Bean, Bush, McKenry &

Wilson, 2003; Soenens, Park, Vansteenkiste & Mouratidis, 2012). Luyckx, Vansteenkiste,

Goossens en Berzondky (2007) vonden dat jongvolwassen die psychologisch controlerend

werden grootgebracht vaker een bemoeilijkte identiteitsvorming doormaken.

Psychologische controle en autonomieondersteuning werden al zeer vroeg als twee

uiteindes op een continuüm beschouwd (Schaefer, 1965). Zo stelde Barber (1996) dat

psychologisch controlerende ouders meer kans hebben om een verstoorde

autonomieontwikkeling bij hun kind te bewerkstelligen. (Barber, 1996). Ondanks het feit dat er

onderzoekers zijn die deze visie van Barber beamen, zien we de dag van vandaag meer en

meer studies die autonomie ondersteuning en psychologische controle als twee aparte

dimensies beschouwen (Barber, Bean & Erickson, 2002; Silk, Morris, Kanaya & Steinberg,

2005). Dit onderscheid zal ook gemaakt worden binnen de huidige studie.

Het verband tussen opvoedingsvoorgeschiedenis en zwangerschapsmotivatie

Binnen het onderzoek van deze scriptie gaan we na of de ouderlijke

opvoedingsvoorgeschiedenis (nl. responsiviteit, autonomie ondersteuning en psychologische

controle) van de moeder invloed uitoefent op haar zwangerschapsmotivatie. In de literatuur

vonden we één studie, nl deze van Rabin en Greene (1968), die betrekking heeft op onze

onderzoeksvraag. De studie van Bagozzi en Van Loo (1978) biedt daarenboven enige indirecte

evidentie.

In het onderzoek van Rabin en Greene (1968) werd aan 66 bachelor studenten met

behulp van de PCR (The Parent-Child Relations Questionnaire) gevraagd om hun ouders te

categoriseren als zijnde warm, verwerpend, veeleisend of casual. Naast de PCR, namen de

onderzoekers ook de CSI (Child Study Inventory) af, welke de ouderschapsmotivatie

(altruïstisch, fatalistisch, narcistisch en instrumenteel) van de studenten in kaart bracht. Het is

Page 21: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

15

belangrijk om op te merken dat deze studie dateert uit 1968. In die tijd werd uitsluitend

onderzoek verricht naar opvoedingscategorieën. Er was toen nog geen sprake van continue

opvoedingsvariabelen (psychologische controle, autonomie ondersteuning en responsiviteit),

zoals vooropgesteld door de ZDT. Hetzelfde geldt voor de motivatiecategorieën welke, in

tegenstelling tot de ZDT, niet theoretisch werden onderbouwd. Hoewel we conceptueel, zowel

voor opvoeding als motivatie, verschillen opmerken zijn de globale resultaten wel van belang

voor onze studie. Hiernavolgend een overzicht.

De resultaten van de studie van Rabin en Greene (1968) tonen aan dat studenten die

hun ouders als verwerpend en veeleisend beschouwden, minder vaak een altruïstische

motivatie rapporteerden. Wanneer hun moeders gepercipieerd werden als verwerpend,

gingen de studenten vaker een narcistische motivatie rapporteren (vb. Kiezen voor een kind

om zichzelf op die manier als succesvol individu aan de wereld te presenteren). Het

omgekeerde verband werd gevonden wanneer ze warm werden opgevoed. De studenten

vertoonden dan eerder een altruïstische motivatie (vb. Genoegen halen uit het zorgen voor

een kind). Wat opvalt is dat zij dan ook vaker een instrumentele motivatie voor ogen hadden

(vb. Een kind kan mijn huwelijk redden) (Rabin & Greene, 1968). Samengevat toont de studie

van Rabin en Greene (1968) dat er wel degelijk een verband gevonden wordt tussen opvoeding

en ouderschapsmotivatie, waarbij adaptieve opvoedingsgedragingen gerelateerd zijn aan meer

autonome motieven en maladaptieve opvoedingsgedragingen vaker aan gecontroleerde

motieven zijn gerelateerd. Bagozzi & Van Loo (1978) bieden verder eerder indirecte evidentie

voor onze onderzoekshypothese. Binnen hun studie stellen zij immers het belang van

ouderlijke normen voorop in de keuze voor een zwangerschap. Aangezien we weten dat

normen vorm krijgen binnen het gezin van herkomst, vinden we op deze manier bijkomend

indirecte evidentie voor onze onderzoekshypothese (Hoffman, 1983).

Zowel binnen de klassieke literatuur als de ZDT werd de huidige hypothese nog niet

onderzocht. Hoewel de onderzoekshypothese veelal niet behoorde tot het hoofdopzet van de

studies, werd het verband tussen opvoeding en motivatie binnen de ZDT wel gevonden voor

tal van andere levensdomeinen zoals bijvoorbeeld sport, studeren en zelfstandig wonen

(Frederick & Ryan, 1995; Kins et al., 2009; Vansteenkiste et al., 2005). Hiernavolgend een kort

overzicht van deze onderzoeksbevindingen.

Page 22: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

16

De invloed van een responsieve opvoeding op motivatie. Zoals eerder beschreven

kunnen we stellen dat responsieve opvoedingsgedragingen vaker verband houden met

positieve uitkomsten (Barber et al., 2005; Landry, Smith, Swank & Guttentag, 2008). Het

verband tussen een responsieve opvoeding en motivatie werd echter nog niet expliciet

onderzocht. Niettemin verwachten we op basis van de ZDT, die stelt dat een responsieve

opvoeding voorziet in de basisbehoeftes van de ander en op die manier een autonome

motivatie bewerkstelligt, een positief verband (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Concreet

gaan we binnen deze scriptie na of de responsieve opvoedingsgedragingen die moeder heeft

gekend in haar gezin van herkomst, een rol spelen in de kwaliteit van haar

zwangerschapsmotivatie. Op basis van indirecte evidentie vinden we dat een responsieve

opvoeding vaker gepaard gaat met explorerend gedrag en het sneller internaliseren van

gewenst gedrag (Grolnick, Frodi & Bridges, 1984; Williams & Deci, 1996). Hoewel we geen

directe evidentie vinden voor onze onderzoekshypothese verwachten we niettemin dat

moeders, welke een responsieve opvoeding hebben genoten, een algemeen meer autonome

motivatiestijl zullen ontwikkelen die tevens hun motivatie voor de zwangerschap zal

beïnvloeden (Vansteenkiste & Soenens, 2013).

De invloed van een autonomie ondersteunende opvoeding op motivatie. Wat de

autonomie ondersteunende opvoedingsvoorgeschiedenis betreft, stellen we ons ook hier de

vraag in welke mate deze verband houdt met (zwangerschaps)motivatie. Meer specifiek

vinden Frederick en Ryan (1995) dat autonomie ondersteunende ouders vaker een intrinsieke

motivatie bij hun kinderen opwekken om zich te engageren tot sport of het spelen van muziek.

Verder stelt Gagné (2003) dat een autonomie ondersteunende opvoedingscontext studenten

sneller aanzet om zich te engageren voor prosociale taken zoals bijvoorbeeld vrijwilligerswerk.

De empirische studie van Vansteenkiste, Zhou, Lens en Soenens (2005) concludeert eveneens

dat Chinese studenten die autonomie ondersteunend worden grootgebracht, vaker studeren

op basis van een autonome motivatie. Een vierde studie van Kins et al. (2009) toont dat

jongvolwassenen, welke autonoom de beslissing namen om alleen te gaan wonen, vaker een

autonomie ondersteunende opvoedingsgeschiedenis hadden genoten in tegenstelling tot zij

die dit deden vanuit een gecontroleerde motivatie. Op basis van deze onderzoeksresultaten

kunnen we stellen dat we zowel over cultuur als leeftijd heen directe evidentie is te vinden

voor het feit dat een autonomie ondersteunende opvoedingsvoorgeschiedenis verband houdt

met een autonome motivatie. Een studie naar dit verband, specifiek in het domein van

zwangerschapsmotivatie, is echter nog onbestaand.

Page 23: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

17

De invloed van een psychologisch controlerende opvoeding op motivatie. Tot slot

gaan we in de literatuur op zoek naar studies die het verband tussen een psychologisch

controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis en (zwangerschaps)motivatie duiden. hieromtrent

vinden we binnen de ZDT heel wat evidentie; weliswaar binnen andere studiedomeinen.

Allereerst bespreken we de theoretische rationale achter dit verband.

Zoals eerder vermeld zullen psychologisch controlerende ouders hun kind via

dwingende, manipulatieve opvoedingsgedragingen schaamte- en schuldgevoelens aanpraten

(Vansteenkiste & Soenens, 2013). Op die manier wordt er onvoldoende voorzien in de

basisnoden van het kind waardoor het niet langer komt tot een vrijwillig functioneren (Deci &

Ryan, 2008). Met behulp van een gecontroleerde motivatie, slaagt het kind er alsnog in te

voldoen aan de verwachtingen van de ouders waardoor het negatief affect daalt. Het feit dat

het kind gesteld is op het reduceren van schuld- en schaamtegevoelens maakt dat het meer

belang zal hechten aan het verlangen van de moeder, eerder dan aan het eigen verlangen

(Barber, 1996). Op basis van deze rationale kunnen we begrijpen waarom psychologisch

controlerende opvoedingsgedragingen verband houden met een algemeen meer

gecontroleerde motivatiestijl. Hiernavolgend bespreken we kort de onderzoeksevidentie

binnen de ZDT.

Verschillende studies binnen de ZDT bieden reeds evidentie voor het positieve verband

tussen een psychologisch controlerende opvoeding en een gecontroleerde gedragsregulatie op

vlak van studeren, academische competentie en schoolprestaties (Assor, Roth & Deci, 2004;

Barber, 2002; Grolnick, 2003). Aangezien ook Chinese adolescenten met een psychologisch

controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis meer gecontroleerde motieven toonden bij het

studeren, stelden Vansteenkiste et al. (2005) dat voorgaand verband cross-cultureel wordt

bevonden. Het lijkt alsof kinderen met een psychologisch controlerende

opvoedingsvoorgeschiedenis het gewoon zijn om zichzelf weg te cijferen, om activiteiten niet

met de volle goesting te doen. Op basis van voorgaande onderzoeksevidentie postuleren

Soenens en Vansteenkiste (2010) binnen hun review de hypothese dat psychologisch

controlerende ouders vaker geïntrojecteerde gedragsregulaties bij hun kind zullen activeren.

Voor het kind biedt deze vorm van gedragsregulatie immers een uitweg voor de schuld- en

schaamtegevoelens waarmee het te maken krijgt. Enige steun voor deze hypothese vinden we

in de studie van Deci, Eghrari, Patrick en Leone (1994) die stelt dat proefpersonen, welke een

oninteressant gedrag uitvoeren binnen een controlerende setting, dit gedrag minder snel

zullen internaliseren. Zij die echter volharden, zullen vaker handelen op basis van

Page 24: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

18

geïntrojecteerde motieven. Ook de studie omtrent maladaptief perfectionisme biedt evidentie

voor deze hypothese (Soenens, Vansteenkiste, Luyten, Duriez & Goossens, 2005). De

resultaten tonen aan dat psychologische controle de interveniërende variabele vormt tussen

de maladaptief perfectionistische persoonlijkheidstrek van de ouders en hun dochter.

Aangezien maladaptief perfectionistische personen, zichzelf sneller kritisch en denigrerend

benaderen stellen we voorop dat ook zij vaker zullen handelen op basis van geïntrojecteerde

motieven (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Binnen het onderzoek van de huidige studie gaan

we na of het verband tussen psychologische controle en motivatie ook gevonden wordt bij

‘life-changing decisions’ als de keuze voor een zwangerschap.

Zwangerschapsmotivatie en de eigen opvoedingsgedragingen

Vervolgens gaan we binnen de huidige studie ook na of de specifieke opvattingen van

de moeder omtrent de zwangerschap, haar opvoedingsgedragingen in interactie met haar

eigen kind zullen beïnvloeden. Vooraleer we de evidentie uit de literatuur bespreken, leggen

we uit hoe we deze hypothese vanuit de ZDT kunnen begrijpen. Daarna volgt een overzicht van

zowel directe als indirecte evidentie voor onze onderzoeksvraag.

Onze theoretische hypothese is gebaseerd op een theorie van Grolnick (2003) binnen

de ZDT waarin zij beschrijft waarom ouders hun kind psychologisch controlerend opvoeden.

Deze theorie helpt ons ook te begrijpen waarom motivatie voor zwangerschap, verband houdt

met specifieke opvoedingsgedragingen. Grolnick (2003) stelt dat ouders die hun kind

psychologisch controlerend opvoeden, veelal kampen met gefrustreerde basisbehoeftes

(verbondenheid, autonomie en competentie) (Deci & Ryan, 2008).Gefrustreerde

basisbehoeftes maken ons extra kwetsbaar voor de druk van anderen (vb. beoordeling van

anderen) en de druk vanuit onszelf (vb. ten alle tijden flinke kinderen willen hebben). Dit

gevoel van druk werkt psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen in de hand. In het

geval van een gecontroleerde motivatie (vb. een kind krijgen omdat de partner dit wil) zullen

de basisnoden ook vaak ondermijnd worden (Vansteenkiste & Soenens, 2013) waardoor men

wederom kwetsbaar is voor druk waarop moeder wederom psychologisch controlerende

opvoedingsgedragingen zal stellen in de interactie met haar kind. Uit deze redenering stellen

we de hypothese voorop dat een specifieke vorm van zwangerschapsmotivatie (autonoom vs

gecontroleerd), specifiek opvoedingsgedrag ( responsiviteit, autonomie ondersteuning vs

psychologische controle) in de hand werkt. Binnen de ZDT biedt slecht één studie indirecte

evidentie voor deze hypothese (Jungert et al., 2015). Daarentegen, vinden we binnen de

klassieke literatuur zo’n zestal studies die ons zowel directe als indirecte evidentie bieden.

Page 25: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

19

Jungert et al. (2015) voerden binnen de ZDT reeds onderzoek uit naar de kwaliteit van

ouderschapsmotivatie (motivatie voor ouder zijn, wat gerelateerd is aan motivatie voor ouder

worden). De studie ging zowel bij peuters, lagere schoolkinderen en middelbare

schoolstudenten na in welke mate zij autonoom gemotiveerd zijn om de rol van ouder op zich

te nemen. Er werd zowel gepolst naar de kwaliteit van de ouderschapsmotivatie als naar de

permissieve, democratische en autoritaire opvoedingsgedragingen in de interactie met het

eigen kind. Wat de ouderschapsmotivatie betreft, zien we ouders die het belangrijk vinden om

te investeren in hun rol als ouder. Enerzijds omdat ze het interessant vinden, anderzijds omdat

ze dit belangrijk achten (sluit aan bij een intrinsieke en geïdentificeerde motivatie).

Daarentegen, zijn er ook ouders welke de ouderrol opnemen onder meer gecontroleerde

motieven. Ze nemen de zorg voor hun kind op omdat ze zich anders schuldig zouden voelen

(sluit aan bij een geïntrojecteerde motivatie) of omdat ze zich naar de omgeving toe willen

bewijzen als ‘goede’ ouder (sluit aan bij een externe motivatie). De resultaten van dit

onderzoek stellen dat een autonome ouderschapsmotivatie vaker geassocieerd is met

democratische en autonomie ondersteunende opvoedingsgedragingen. Studenten van wie de

ouders een gecontroleerde ouderschapsmotivatie tonen, stellen dat hun ouders minder

autonomie ondersteunend optreden. Algemeen nemen we waar dat de kwaliteit van de

ouderschapsmotivatie positief verband houdt met positieve opvoedingsstijlen.

De klassieke studie van Baydar (1995) biedt daarenboven verdere directe evidentie

voor onze onderzoekshypothese. Uit de resultaten begrijpen we dat de planningsstatus voor

kinderen een significante predictor vormt voor het al dan niet toepassen van een autoritaire

opvoedingsstijl. Zo zouden ongewenste en slecht geplande zwangerschappen vaker een

autoritaire opvoedingsstijl in de hand werken in vergelijking met geplande kinderen. Een

tweede studie van Ispa, Sable, Porter en Csizmadia (2007) duidt het negatieve verband tussen

zwangerschapsacceptatie en ouderlijke stress bij de moeder. Zo zal een moeder die er moeilijk

in slaagt haar zwangerschap te aanvaarden, de opvoeding van haar kind vaker als zwaar en

benauwend ervaren. Wanneer de moeder hier wel in slaagt, toont het kind vaker een veilige

gehechtheid in de kleutertijd. Uit de literatuur weten we dat er aan een veilige gehechtheid

veelal autonomie ondersteunend en sensitief ouderlijk gedrag vooraf gaat (Whipple, Bernier &

Mageau, 2009).

Enige indirecte evidentie binnen de klassieke studies werd beschreven door Axinn,

Barber en Thornton (1998). Zij concludeerden dat de zwangerschapsintenties van ouders bij de

geboorte, een significante invloed hebben op het zelfvertrouwen van hun kind op lange

Page 26: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

20

termijn. Zo zal een ongewenst kind volgens deze studie minder zelfvertrouwen vertonen dan

een kind dat wel gewenst was. Een mogelijke verklaring die de onderzoekers naar voren

schoven was dat deze ouders minder steun en betrokkenheid toonden. Helaas werd deze

hypothese niet empirisch getoetst in deze studie. Niettemin blijkt uit voorgaand onderzoek wel

dat een psychologisch controlerende opvoeding in verband staat met een verminderd

zelfvertrouwen, dus lijkt ook deze studie indirecte steun te bieden voor onze hypothese (Bean

et al., 2003). Een tweede studie van Barber, Axinn en Thornton (1999) geeft weer dat moeders

bij wie iedere vorm van zwangerschapsmotivatie ontbreekt, vaker aangeven dat ze ongelukkig

zijn en depressieve gevoelens ervaren. Ze maken minder tijd voor hun kinderen en slaan hen

vaker. Gedurende de tijd dat hun kinderen volwassen werden, was er vaker sprake van een

gebrek aan affectie en steun. Onderzoek toonde ook reeds voor deze variabelen het verband

aan met psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen (Barber et al., 1994; Eccles et al.,

1997; Vansteenkiste & Soenens, 2013). Een laatste studie van Barber en East (2009) toont

eveneens dat ongewenste kinderen minder cognitieve en emotionele steun krijgen in

vergelijking met de kinderen die wel gewenst waren.

Belangrijk is dat we voorgaande studies uit de klassieke opvoedingsliteratuur kritisch

interpreteren. In tegenstellig tot de studies binnen de ZDT, wordt er immers geredeneerd

vanuit opvoedingscategorieën, eerder dan vanuit opvoedingsdimensies. Er wordt bovendien

gesproken in termen van een ‘ongewenste zwangerschap’, wat niet eenduidig te kaderen is

binnen de motivatietheorie van de ZDT. Een initieel ongewenste zwangerschap kan namelijk

alsnog leiden tot intrinsieke motivatie tijdens de zwangerschap zelf. Bijgevolg dienen we bij

deze literatuurstudie op te merken dat we niet altijd exact kunnen definiëren tot welke

kwaliteit van motivatie en opvoedingsgedragingen we de resultaten van de klassieke studies

kunnen toebedelen. Hoewel we voorzichtig moeten zijn in het formuleren van uitspraken

omtrent onze onderzoekshypothese, verwachten we, op basis van de ZDT en bovenstaande

onderzoeksresultaten, niettemin dat een autonome zwangerschapsmotivatie verband houdt

met meer autonome en responsieve opvoedingsgedragingen.

Intergenerationele transmissie van opvoeding

Van Ijzendoorn (1992) is een belangrijke naam in het onderzoek naar de

intergenerationele transmissie van opvoeding. Hij omschreef het begrip als: “The process

through which purposively or unintendedly an earlier generation psychologically influences

parenting attitudes and behavior of the next generation”(p. 76). Door middel van zijn review

Page 27: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

21

stelde hij dat er reeds een aanzienlijke evidentie bestaat voor de transmissie van opvoeding.

De wetenschap verwijst naar een transmissie van zowel context als genen. We mogen dus

spreken van een genetisch gedetermineerde continuïteit en een intergenerationele

transmissie waarbij we beïnvloed worden door onze ouderlijke attitudes (Van Ijzendoorn,

1992). Binnen deze scriptie leggen we de nadruk op de laatste vorm. Meer specifiek gaan we

de intergenerationele transmissie na van zowel responsieve, autonomie ondersteunende als

psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen. Bijkomend gaan we binnen deze

transmissies de verklarende waarde van de variabele zwangerschapsmotivatie na.

Binnen de ZDT werd deze hypothese nog niet onderzocht. We vinden echter wel

indirecte evidentie voor de intergenerationele transmissie van psychologische controle op

basis van de studie van Soenens et al. (2005) omtrent de persoonlijkheidstrek maladaptief

perfectionisme. Zij stellen dat de opvoedingsdimensie psychologische controle een

interveniërende rol vervult in de transmissie van de persoonlijkheidstrek maladaptief

perfectionisme. Hieruit mogen we begrijpen dat een maladaptief perfectionistische vader, zijn

dochter vaker psychologisch controlerend zal opvoeden wat op zijn beurt de maladaptief

perfectionistische persoonlijkheidstrek bij zijn dochter zal sterken. Aangezien maladaptief

perfectionisme verband houdt met psychologische controle, kunnen we stellen dat de kans

groot zal zijn dat zijn dochter op haar beurt psychologisch controlerend zal optreden in de

interactie met haar eigen kinderen.

De klassieke literatuur biedt eveneens evidentie voor de intergenerationele

transmissie van opvoeding. Een eerste studie van Tinsley en Parke (1987) voert observationeel

onderzoek uit bij baby’s. Zowel ouders als grootouders speelden ieder vijf minuten met het

kind waarna men concludeerde dat het vooral de grootvaders en ouders waren die significante

gelijkenissen toonden in de interactie met het kind. Simons, Wu, Johnson en Conger (1995)

gaven aan dat een verleden met lichamelijke straffen gepaard gaat met een verhoogde kans

om als ouder zelf fysiek agressief gedrag te stellen tegenover de eigen kinderen. Pears en

Capaldi (2001) daarentegen, assumeren dat de intergenerationele transmissie van misbruik

aan de orde kan zijn wanneer een ouder destijds zelf misbruikt werd. Ouders kunnen echter

ook positieve zaken aan hun kinderen meegeven. Zo kwamen Belsky, Jaffee, Sligo, Woodward

en Silva (2005) tot het besluit dat moeders hun kind vaker warm zullen opvoeden wanneer ze

indertijd zelf veel steun en zorg kregen. Een laatste longitudinale en tevens observationele

studie van Neppl, Conger, Scaramella en Ontai (2009) biedt eveneens evidentie voor de

intergenerationele transmissie van zowel een gewelddadige als responsieve opvoeding.

Page 28: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

22

Op basis van voorgaande onderzoeksresultaten maken we op dat de

opvoedingsvoorgeschiedenis wel degelijk een rol speelt in de opvoedingsgedragingen die een

individu zelf zal stellen in interactie met het eigen kind. Gebruik makend van de pre- en

postnatale metingen van zowel de opvoedingsvoorgeschiedenis als opvoedingsgedragingen

van de moeder in de interactie met haar eigen kind, gaat ook de huidige studie de

intergenerationele transmissie van opvoeding na.

Hoe komt intergenerationele transmissie tot stand?

Aangezien we binnen onze studie de intergenerationele transmissie van opvoeding

bestuderen gaan we bijkomend na of de variabele ‘zwangerschapsmotivatie’ hierin een

verklarende rol zou kunnen spelen. Aangezien deze hypothese binnen de literatuur nog niet

werd onderzocht, staan we vooreerst stil bij de huidige verklaringshypothesen. In de klassiek

literatuur vinden we drie verklaringshypotheses terug welke hiernavolgend worden besproken.

Binnen de klassieke literatuur stelt Simonton (1983) de rolmodelhypothese voorop. De

onderzoeker stelt dat kinderen het ouderlijk opvoedingsgedrag aanleren via een

identificatieproces. Zij zullen zich spiegelen aan hun ouders en op die manier de

opvoedingsstijl overnemen. De evidentie die Simonton voor deze hypothese vond bleek

sterker te zijn dan deze voor een genetische overdracht. Een tweede hypothese van Crittenden

(1984) stelt het belang van coaching voorop. De onderzoeker stelt dat er verschillende vormen

van coaching zijn die maken dat het kind al dan niet het ouderlijk opvoedingsgedrag zal

overnemen. Zo zal een moeder die haar kind op een sensitieve manier coacht, haar kind op

een zachtaardige, betrokken manier gewenst gedrag aanleren (vb. delen). Crittenden (1984)

neemt waar dat een kind dat sensitief wordt benaderd, sneller prosociaal zal handelen in

andere contexten. Daartegenover stelt Crittenden (1984) dat een verwerpende moeder, welke

haar kind toesnauwt dat het gewenst gedrag moet stellen (vb. delen), er veelal niet in slaagt

haar kind wenselijk gedrag spontaan in andere contexten te laten stellen. Algemeen kunnen

we stellen dat de ouderlijke manier van coachen, invloed uitoefent op de

opvoedingsgedragingen die het kind later zelf zal hanteren in de interactie met het eigen kind.

Een derde hypothese stelt de gehechtheidstheorie voorop. Hier gaat men ervan uit dat

kinderen al vroeg een intern werkmodel opbouwen rond sociale relaties. Dit patroon is

gebaseerd op de interacties met vroege hechtingsfiguren, een soort van bril die bepaalt hoe je

naar relaties kijkt. De theorie stelt voorop dat de interne representaties die ouders hebben

opgebouwd gedurende hun eigen kindertijd (vb. de ander is niet te vertrouwen), hen zullen

beïnvloeden in de mate waarin ze zelf verwerpend en/of responsief zullen anticiperen op het

Page 29: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

23

gedrag van hun eigen kind (Bowlby, 1988; Main, Kaplan & Cassidy, 1985). We hebben ervoor

gekozen deze korte bespreking van de processen in de intergenerationele transmissie van

opvoeding op te nemen in de literatuurstudie om het belang hiervan te onderkennen.

Niettemin zijn we van oordeel dat naast het belang van bovenstaande processen mogelijks ook

een rol kan toebedeeld worden voor motivationele processen.

De huidige studie

In het onderzoek van deze scriptie zullen we drie hypotheses voorop stellen. De eerste

gaat na in welke mate de moederlijke opvoedingsvoorgeschiedenis (responsiviteit, autonomie

ondersteuning en psychologische controle) haar zwangerschapsmotivatie zal beïnvloeden. In

de literatuur vonden we slechts één studie die hier betrekking op heeft, nl deze van Rabin en

Greene (1968). Zij gingen na in welke mate de opvoeding van studenten een rol speelt in hun

huidige prospectieve ouderschapsmotivatie. Hoewel het hier om een bottom-up studie gaat,

vonden de onderzoekers een verband. Adaptieve opvoedingsgedragingen bleken vaker

gerelateerd aan een autonome motivatie. Maladaptieve opvoedingsgedragingen daarentegen,

werden vaker gelinkt aan een meer gecontroleerde ouderschapsmotivatie. Verschillend met

de studie van Rabin en Greene (1968), is dat we binnen deze scriptie het verband nagaan

tussen zwangerschapsmotivatie en opvoedingsvoorgeschiedenis bij jonge vrouwen die op het

moment van afname in verwachting zijn. Bovendien vormt de huidige studie een theoretisch

onderbouwd top-down onderzoek. Meer bepaald zullen we op basis van de ZDT de kwaliteit

van de zwangerschapsmotivatie meten en zullen we drie opvoedingsgedragingen (nl.

responsiviteit, autonomie ondersteuning en psychologische controle) onderscheiden (Ryan &

Deci, 2000).

Onze tweede hypothese betreft de vraag of een autonome versus gecontroleerde

zwangerschapsmotivatie specifiek opvoedingsgedrag in de hand werkt. Meer bepaald stellen

we ons de vraag of motivatie voor zwangerschap gelinkt kan worden aan responsieve,

autonomie ondersteunende en/of psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen die de

moeder stelt in de interactie met haar kind. Binnen de ZDT werd deze onderzoeksvraag nog

niet beantwoord. De studie van Jungert et al. (2015) biedt indirecte evidentie door een positief

verband tussen ouderschapsmotivatie en democratische en autonomie ondersteunende

opvoedingsgedragingen voorop te stellen. Vervolgens gingen we ook op zoek naar evidentie

binnen de klassieke opvoedingsliteratuur. Wat de responsieve opvoedingsgedragingen betreft,

vonden we geen directe evidentie. Aangezien Barber et al. (1999) een verband stelden tussen

Page 30: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

24

amotivatie voor zwangerschap en een gebrek aan affectie en steun in de opvoeding, stellen we

niettemin de hypothese voorop dat een autonome zwangerschapsmotivatie vaker gepaard

gaat met responsieve opvoedingsgedragingen. Op basis van zowel directe als indirecte

evidentie uit gerelateerde studies vonden we empirische steun om duidelijk hypotheses rond

autonomie ondersteuning en psychologische controle voorop te stellen. Zo verwachten we een

verband te zien tussen een autonome motivatie met autonomie ondersteunende

opvoedingsgedragingen en een gecontroleerde motivatie en psychologisch controlerende

opvoedingsgedragingen (Axinn et al.,1998,1999; Barber & East, 2009; Baydar,1995; Ispa et

al.,2007).

Vervolgens willen we onderzoeken of ouderlijke opvoedingsgedragingen worden

overgedragen naar de volgende generatie. Hoewel de review van Van Ijzendoorn (1992) ons

hiervoor evidentie biedt, stelt de onderzoeker zich alsnog kritisch op tegenover de cross-

sectionele onderzoekdesigns die veelal gebruikt worden om deze onderzoeksvraag te

bestuderen. Daarom zullen we binnen deze studie gebruik maken van een longitudinaal

onderzoeksdesign. Dit heeft als voordeel dat we de moeder kunnen bevragen over haar eigen

opvoedingsvoorgeschiedenis tijdens haar zwangerschap zonder dat de eigen interactie met

haar kind invloed kan hebben. Verder gaf Van Ijzendoorn (1992) aan dat de meeste

onderzoeken naar intergenerationele transmissie van opvoeding voornamelijk bestudeerd

werden bij kinderen, jongvolwassenen en adolescenten. Binnen deze scriptie zullen we de

transmissie bestuderen bij moeders en hun peuter van 2 jaar. Aangezien zulke studies zelden

bij peuters worden bestudeerd, kunnen we stellen dat ook dit onderzoeksdoel vrij

vernieuwend is.

Met onze laatste, eerder exploratieve, onderzoekshypothese gaan we na of de

zwangerschapsmotivatie van de moeder al dan niet een verklarende rol speelt in de

transmissie van opvoeding. Zowel binnen de klassieke literatuur en de ZDT werd de

verklarende rol van zwangerschapsmotivatie binnen de transmissie van opvoeding tot op

heden nog niet onderzocht.

METHODE

Steekproef en procedure

Het onderzoek dat we uitvoeren binnen deze scriptie maakt deel uit van een groter

onderzoeksproject onder leiding van Dr. Katrijn Brenning. Hiervoor werden op drie

meetmomenten vragenlijsten afgenomen bij (zwangere) vrouwen. Het eerste meetmoment

(T1) vond plaats tijdens het 2e of 3e trimester van de zwangerschap. Het tweede meetmoment

Page 31: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

25

(T2), gemiddeld vier maand na de geboorte. Het derde meetmoment (T3) vond plaats toen het

kind gemiddeld 2 jaar oud was. Het onderzoeksopzet van deze scriptie heeft betrekking op de

metingen afgenomen op het eerste en derde meetoment. Op het eerste meetmoment

bestond onze steekproef uit 214 vrouwen die zich in hun tweede of derde

zwangerschapstrimester bevonden. Deze vrouwen werden gecontacteerd via de gynaecologie

afdelingen van verschillende algemene ziekenhuizen in Vlaanderen. Daarnaast werden ook

privé gynaecologen en kinesitherapeuten ingeschakeld via dewelke een aantal zwangere

vrouwen konden worden bereikt. Op het derde meetmoment bestond onze steekproef uit 157

vrouwen. Op tijdsmoment 1 hadden de participanten een gemiddelde leeftijd van 28.31 jaar

(SD = 3.75; bereik: 18-41). Wat betreft het opleidingsniveau, behaalden 52 vrouwen (24.6%)

een universitaire graad, 110 vrouwen (52.1%) een diploma hoger onderwijs en 46 vrouwen

(21.8%) een diploma secundaire onderwijs. Slechts 3 vrouwen (1,4 %) behaalden enkel een

diploma lager onderwijs. Wat betreft burgerlijke staat, hadden slechts 2 van de 214 vrouwen

geen relatie (0.9%) gedurende de tijd dat de studie werd afgenomen (T1 T3). 203 vrouwen

(96,2%) waren gehuwd, getrouwd, of leefden samen met hun partner. Slechts 1 vrouw (0.5%)

was aanvankelijk gescheiden van de biologische vader maar had op T3 een nieuwe relatie. De

laatste 5 zwangere vrouwen (2.4%) hadden er initieel bewust voor gekozen om een

alleenstaande moeder te worden maar hadden alsnog een nieuwe relatie op het moment dat

ze de vragenlijsten invulden. Wat betreft het aantal kinderen, is dit voor 150 vrouwen (70,1%)

hun eerste zwangerschap. Voor 45 moeders (21%) is dit hun tweede zwangerschap terwijl 13

andere moeders (6.1%) al twee kindjes hadden. Er waren ook 5 participanten (2.3%) voor wie

dit de vierde zwangerschap was. Slechts 1 vrouw (0.5%) had al vier kinderen.

Concreet werd op het eerste meetmoment met behulp van vragenlijsten de

opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder en haar zwangerschapsmotivatie in kaart

gebracht. Om de intergenerationele transmissie van opvoeding na te gaan, werd op het derde

meetmoment dezelfde opvoedingsvragenlijst opnieuw afgenomen. Deze keer hadden de items

betrekking op de opvoedingsgedragingen die de moeder zelf stelt in de interactie met haar

kind.

Meetinstrumenten

opvoedingsvoorgeschiedenis

Responsiviteit. Op tijdsmoment 1 rapporteert moeder over haar eigen

opvoedingsvoorgeschiedenis. Hiervoor maakten we gebruik van de 7-item

‘acceptatie/verwerping subschaal’ die overigens deel uitmaakt van de ‘Child Report on

Page 32: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

26

Parenting Behavior Inventory’ (CRPBI; Schaefer, 1965). Deze subschaal werd door verschillende

onderzoekers valide en betrouwbaar bevonden (Barber et al., 2005; Soenens, Vansteenkiste,

Luyckx & Goossens, 2006). We vinden er items als: “Mijn moeder glimlachte vaak naar mij” en

“Mijn moeder kon ervoor zorgen dat ik me beter voelde als ik van streek was”. Deze items

worden vervolgens gescoord op een Likert schaal gaande van 1 (helemaal niet akkoord) tot 5

(volledig akkoord). In de huidige studie bedraagt de Chronbach’s alfa voor deze schaal .91.

Autonomie ondersteuning. Deze tweede dimensie van de

opvoedingsvoorgeschiedenis gaan we na met behulp van de 7-item ‘autonomie ondersteuning

schaal’ die deel uitmaakt van de ‘Perceptions of Parents Scale’ (POPS; Grolnick, Ryan & Deci,

1991). Deze schaal schetst de affectieve schema’s die kinderen over hun ouders hebben

(McKinney, Donnelly & Renk, 2008). We vinden er items als: “Mijn moeder liet me mijn eigen

plannen maken voor de dingen die ik deed” en “Mijn moeder was meestal bereid om te

luisteren hoe ik over dingen dacht”. Vervolgens worden deze items gescoord met behulp van

de Likert schaal waar men kan aangeven of men 1 (helemaal niet akkoord) tot 5 (helemaal

akkoord) gaat met de voorgaande stellingen. Eerder onderzoek toont zowel de

psychometrische kwaliteit als validiteit van de schaal aan (Barber et al., 2005; Grolnick et al.,

1991; Soenens et al., 2007a,b). De Chronbach’s alfa voor deze schaal bedraagt .83 in de huidige

studie.

Psychologische controle. Op tijdsmoment 1 rapporteert moeder eveneens over de

mogelijks psychologisch controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis. Hiervoor werd gebruik

gemaakt van de ‘Psychological Control Scale -Youth Self-Report’ (PCS-YSR; Barber 1996). Deze

kent een 8-item ‘psychologische controle schaal’ welke bestaat uit vragen die peilen naar

schuldinductie, voorwaardelijke liefde en druk om te veranderen zoals: “Mijn moeder

probeerde steeds de manier waarop ik dacht of voelde te veranderen” en “Mijn moeder

onderbrak me vaak”. Deze stellingen krijgen vervolgens een score van 1 (helemaal niet

akkoord) t.e.m. 5 (helemaal akkoord). Meerdere onderzoekers gingen de psychometrische

kwaliteit en validiteit van deze vragenlijst na (Barber et al., 2005; Grolnick et al., 1991; Soenens

et al., 2007a, b). Ook deze schaal werd positief bevonden. De Chronbach’s alfa bedraagt .82 in

de huidige studie.

Motivatie voor zwangerschap

Om de kwaliteit van de zwangerschapsmotivatie te meten maken we gebruik van de

‘Motivation to have a Child Scale’ welke werd ontwikkeld door Gauthier et al. (2007) en later

werd herwerkt en naar het Nederlands vertaald door Brenning et al. (2015). Deze

Page 33: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

27

laatstgenoemde vragenlijst zullen we gebruiken binnen het onderzoek van deze scriptie. In

totaal worden er aan de steekproef van zwangere dames 20 vragen voorgelegd omtrent de

motivatie voor hun zwangerschap. Hierbij peilen 16 vragen naar de kwaliteit van motivatie. Er

worden vier vragen gesteld naar een intrinsieke zwangerschapsmotivatie (bv. “Omwille van

het bevredigend gevoel dat goede momenten met mijn kind met zich zal meebrengen”), vier

naar een geïdentificeerde motivatie (bv. “Omdat het hebben van een kind een van de

manieren is om belangrijke doelen in mijn leven te verwezenlijken”), vier items peilen naar een

geïntrojecteerde motivatie ( bv. “Omdat ik me dan pas ten volle vrouw kan voelen”) en vier

vragen peilen naar een externe zwangerschapsmotivatie (bv. “Om mijn omgeving een plezier

te doen”). Ook hier geven de participanten een score van 1 (helemaal niet akkoord) tot 5

(helemaal akkoord). Zoals eerder vermeld, zullen we binnen deze scriptie gebruik maken van

een RAI-score. Deze score vormt, via de reeds vermeldde formule, het gewogen gemiddelde

van de kwaliteit voor de zwangerschapsmotivatie. De cronbach’s alfa, berekend door het

gemiddelde te nemen van de chronbach alfa’s per kwaliteit, bedraagt .78.

Huidige opvoedingsgedragingen

Op tijdstip 3 wordt aan de moeders gevraagd welke opvoedingsgedragingen ze zelf

hanteren in interactie met hun tweejarig kind. De vragenlijst die hiervoor werd gebruikt, is

dezelfde als deze voor de opvoedingsvoorgeschiedenis (welke reeds eerder werd beschreven).

Hoewel de vraagstelling werd aangepast, zien we dezelfde items terugkomen. Deze peilen naar

de huidige responsieve, autonomie ondersteunende en psychologisch controlerende

opvoedingsgedragingen. Wat de responsieve opvoedingsgedragingen betreft, zien we items

als: “Ik probeer vaak naar mijn kind te glimlachen” (i.p.v. “Mijn moeder glimlachte vaak naar

mij”). Wat de autonomie ondersteunende opvoedingsgedragingen betreft, zien we “Ik

onderbreek mijn kind vaak” (i.p.v. “Mijn moeder onderbrak me vaak”). Hetzelfde zien we voor

de psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen: “Ik kijk mijn kind niet aan wanneer

hij/zij me heeft teleurgesteld” (i.p.v. “Mijn moeder keek me niet meer aan wanneer ik haar

had teleurgesteld”). De Chronbach’s alfa’s voor deze schalen bedragen respectievelijk .91, .83

en .82 in de huidige studie.

Page 34: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

28

Statistische analyses

Hiernavolgend wordt een overzicht gegeven van alle analyses die in de

resultatensectie zullen worden uitgewerkt.

Multivariate covariantieanalyse

Met behulp van een MANCOVA, welke wordt uitgevoerd in SPSS 23 (Field, 2013), gaan

we na of leeftijd van moeder, diploma van moeder, aantal zwangerschappen en burgerlijke

staat een impact hebben op de relevante onderzoeksvariabelen binnen ons onderzoek (nl

kwaliteit van motivatie, voorgeschiedenis en huidige responsieve, autonomie ondersteunende

en psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen). Deze voorgaande variabelen

beschouwen we binnen deze analyse als afhankelijke variabelen. Leeftijd, diploma, aantal

zwangerschappen en burgerlijke staat daarentegen, zijn de onafhankelijke variabelen waarbij

we leeftijd en aantal zwangerschappen opnemen als continue variabelen en diploma en

burgerlijke status als categorische variabelen. Op basis van de resultaten van de

covariantieanalyse wordt bepaald of de variabelen leeftijd van moeder, diploma van moeder,

aantal zwangerschappen en burgerlijke staat al dan niet worden opgenomen als

controlevariabelen.

Correlationele analyse

De correlatiecoëfficiënten tussen de relevante variabelen binnen de huidige studie

worden, met behulp van SPSS 23 (Field, 2013), geanalyseerd. Op deze manier vormen we ons

een eerste beeld van de samenhang tussen de opvoedingsvoorgeschiedenis, motivatie voor

zwangerschap en de huidige opvoedingsgedragingen.

Regressieanalyse

Vervolgens worden bovengenoemde verbanden verder onderzocht met controle voor

de relevante achtergrondvariabelen en met uitzuivering voor de verwante

onderzoeksvariabelen zoals blijkt uit de correlationele analyse.

Mediatieanalyse

In een volgende stap gaan we aan de hand van mediatieanalyses na of de variabele

‘zwangerschapsmotivatie’ al dan niet een rol speelt in de intergenerationele transmissie van

opvoeding. Ook deze analyse wordt uitgevoerd met behulp van SPSS 23 (Field, 2013). Het doel

is om de verbanden uit voorgaande regressieanalyses meer in detail te gaan bestuderen.

Page 35: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

29

Hiervoor zullen we vier deelanalyses uitvoeren, op basis van de stappen van de methode van

Baron en Kenny (1986). Deze stappen worden schematisch weergegeven in Figuur 4. Binnen

stap 1 gaan we na wat het effect is van de onafhankelijke variabele

‘opvoedingsvoorgeschiedenis’ op de afhankelijke variabele ‘huidige opvoedingsgedragingen’.

In de volgende stap gaan we na of er een significant pad bestaat tussen de onafhankelijke

variabele ‘opvoedingsvoorgeschiedenis’ en de mediator ‘zwangerschapsmotivatie’, om dan in

stap 3 de grootte van het pad tussen de mediator en afhankelijke variabele te bepalen,

controlerend voor de onafhankelijke variabele ‘opvoedingsvoorgeschiedenis’. In de laatste

stap gaan we na of het pad uit stap 1 verkleint, na controle voor de mediator. De significantie

van deze reductie wordt tenslotte getoetst met behulp van de Sobel test (Sobel, 1982), welke

ons een antwoord biedt op de vraag of het indirect effect van zwangerschapsmotivatie

significant is.

Figuur 4: Het mediatieproces

RESULTATEN

Preliminaire analyses

Als mogelijke relevante achtergrondvariabelen in deze studie onderzoeken we de

invloed van leeftijd van moeder, diploma van moeder, aantal kinderen alsook burgerlijke staat

(zie ook Brenning et al., 2015 voor deze selectie van achtergrondvariabelen). Uit de resultaten

blijkt dat de variabele diploma een significante multivariate invloed uitoefent op onze

onderzoeksvariabelen (Wilk’s = .79, F (14,282) = 2.52, p < .01), dit in tegenstelling tot de

variabelen ‘aantal kinderen’ (Wilk’s = .93, F (7,141) = 1.43, p > .05), ‘burgerlijke staat’ (Wilk’s

= .86, F (24, 405) = .1.02, p > .05) en de variabele ‘leeftijd van moeder’ (Wilk’s = .93, F

(7,141) = 1.56, p > .05), welke niet significant worden bevonden.

In een volgende stap gaan we met behulp van univariate analyses de invloed van de

controlevariabele ‘diploma’ na op elk van onze onderzoeksvariabelen. We zien een effect van

Stap 1

Stap 4

Onafhankelijke variabele Afhankelijke variabele

De mediator

Page 36: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

30

de variabele ‘diploma’ op zowel de afhankelijke variabele ‘psychologisch controlerende

opvoedingsvoorgeschiedenis’ (F ( 2, 147) = 6.96, p ≤ .001), als op de variabele ‘huidige

responsieve opvoedingsgedragingen’ (F ( 2, 147) = 3.45, p < .05) en de variabele ‘huidige

psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen’ (F ( 2, 147) = 3.69, p < .05). In Tabel 1

worden de gemiddelden voor deze variabelen weergegeven naargelang het hoogste behaalde

diploma. Hoe lager het onderwijsniveau, hoe vaker een psychologisch controlerende

opvoedingsvoorgeschiedenis gerapporteerd wordt en hoe meer moeders zelf psychologisch

controlerende opvoedingsgedragingen hanteren binnen de opvoeding van hun eigen kind. Wat

betreft de dimensie responsiviteit, zijn de resultaten minder eenduidig. Responsieve

opvoedingsgedragingen in relatie met het eigen kind worden vaakst gerapporteerd door

moeders met enkel een diploma middelbaar onderwijs, gevolgd door moeders met een

universitair diploma. De laagste scores met betrekking tot responsiviteit worden gevonden bij

moeders met een hogeschool diploma. In alle hiernavolgende analyses zullen we telkens

standaard controleren voor de variabele ‘diploma’.

Tabel 1

De significant verschillende gemiddelden naargelang het hoogst behaalde diploma

Middelbaar (n = 29)

Hogeschool (n = 84)

Universiteit (n = 42)

F (2,147) M (SD) M (SD) M (SD)

Psychologisch controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis (T1) Huidige responsieve opvoedingsgedragingen (T3) Huidige psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen (T3)

6.96***

3.45*

3.69*

2.24 (.78) 4.78 (.21)

1.84 (.50)

1.86 (.61)

4.63 (.37)

1.75 (.49)

1.71 (.56)

4.74 (.29)

1.58 (.35)

Noot: M: Gemiddelde; SD: Standaard deviatie; *p ≤.05, **p ≤ .01, ***p ≤ .001

Correlationele analyse

Tabel 2 toont ons de gemiddeldes, standaarddeviaties en correlaties van de relevante

variabelen in ons onderzoek. Onze eerste onderzoekshypothese gaat na of de

opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder verband houdt met de kwaliteit van haar

zwangerschapsmotivatie.

De resultaten tonen significante verbanden tussen de responsieve, autonomie

ondersteunende en psychologisch controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder

Page 37: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

31

met de kwaliteit van haar zwangerschapsmotivatie. Hoe meer responsieve

opvoedingsgedragingen de moeders hebben genoten in hun gezin van herkomst, hoe meer

hun zwangerschapsmotivatie berust op autonome motieven. Hetzelfde geldt voor de

autonomie ondersteunende opvoedingsvoorgeschiedenis. Hoe meer men deze

opvoedingsvoorgeschiedenis rapporteert, hoe meer autonoom de zwangerschapsmotivatie

van deze moeders wordt bevonden. Bij een psychologisch controlerende opvoeding zien we

het omgekeerde. Meer psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen in het gezin van

herkomst, houden verband met een minder autonome zwangerschapsmotivatie. De

zwangerschapsmotivatie voor een moeder die werd grootgebracht in een meer psychologisch

controlerende opvoedingscontext, zal bijgevolg meer gecontroleerd zijn. Algemeen kunnen we

uit deze resultaten stellen dat een betere kwaliteit van de opvoeding in het gezin van herkomst

gepaard gaat met een betere kwaliteit van de zwangerschapsmotivatie. Het omgekeerde geldt

ook; hoe minder de kwaliteit van de opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder, hoe groter

de kans dat haar zwangerschapsmotivatie berust op gecontroleerde motieven.

De tweede onderzoeksvraag bestudeert het verband tussen de kwaliteit van de

zwangerschapsmotivatie van de moeder en de opvoedingsgedragingen die de moeder stelt

binnen de opvoeding van haar eigen kind. De resultaten tonen dat een meer autonome

zwangerschapsmotivatie samengaat met meer responsieve opvoedingsgedragingen en minder

psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen. Er wordt echter geen verband gevonden

met autonomie ondersteunende opvoedingsgedragingen. Algemeen stellen we hoe beter de

kwaliteit van de zwangerschapsmotivatie, hoe beter de kwaliteit van de

opvoedingsgedragingen die de moeder stelt in de interactie met haar kind.

De laatste onderzoekshypothese gaat na of we in de huidige onderzoeksgroep

evidentie vinden voor de intergenerationele transmissie van opvoeding. Bijkomend

bestuderen we de verklarende rol van zwangerschapsmotivatie binnen de intergenerationele

transmissie van opvoeding. Tabel 2 toont reeds significante correlaties tussen de

opvoedingsvoorgeschiedenis en de huidige opvoedingsgedragingen van de moeders in de

interactie met hun tweejarig kind, wat een indicatie vormt voor onze hypothese. Een moeder

die veel responsieve, autonomie ondersteunende en psychologisch controlerende

opvoedingsgedragingen heeft gekend binnen haar gezin van oorsprong zal zelf respectievelijk

meer responsieve, autonomie ondersteunende en psychologisch contolerende gedragingen

stellen binnen de opvoeding van haar eigen kind.

Gezien er sterke correlaties zijn tussen de opvoedingsvariabelen onderling (zie Tabel 2:

Page 38: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

32

vb. correlatie .61 tussen responsiviteit en autonomie ondersteuning op T1), gaan we aan de

hand van regressieanalyses verder op zoek naar de unieke effecten van elk van de

opvoedingsconstructen. We zullen in alle hiernavolgende analyses daarom telkens controleren

voor de alternatieve opvoedingsconstructen bij het onderzoeken van het verband tussen

opvoeding en motivatie en het onderzoeken van de intergenerationele transmissie van

opvoeding.

Tabel 2

Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van de variabelen binnen het onderzoek

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

1. Responsiviteit (T1)

--

2. Autonomie ondersteuning (T1)

.61** --

3. Psychologische controle (T1)

-.57** -.62** --

4. Kwaliteit motivatie

.15* .16* -.22** --

5. Responsiviteit (T3)

.24** .21** -.04 .16* --

6. Autonomie ondersteuning (T3)

.12 .22** .01 .09 .46** --

7. Psychologische controle (T3)

-.26** -.17* .35** -.27** -.38** -.43** --

M 4.13 4.02 1.89 7.57 4.69 4.10 1.72

SD .70 .63 .66 2.32 .33 .46 .46

Noot: M: gemiddelde; SD: Standaard deviatie; *p ≤ .05, **p ≤ .01, ***p ≤ .001

Regressieanalyses

Zoals reeds vermeld, dienen we bij het bestuderen van de onderzoeksvragen rekening

te houden met de cross-correlaties tussen de opvoedingsconstructen. Om de unieke

verbanden tussen de opvoedingsvariabelen op T1 en de kwaliteit van zwangerschapsmotivatie

en de opvoedingsgedragingen op T3 te achterhalen, zullen we hiernavolgend de resultaten van

de bijhorende regressieanalyses bespreken. Hierbij wordt ook telkens gecontroleerd voor de

achtergrondvariabele ‘diploma’.

Page 39: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

33

Binnen de eerste onderzoeksvraag bestuderen we de unieke verbanden tussen de

verschillende variabelen binnen de opvoedingsvoorgeschiedenis en de kwaliteit van de

zwangerschapsmotivatie. Uit de resultaten van de regressieanalyse blijkt enkel een

verklarende waarde weggelegd voor de variabele ‘psychologisch controlerende

opvoedingsvoorgeschiedenis’ (β = -.22, p < .05). Bijgevolg concluderen we dat de psychologisch

controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder een significant negatief verband

vertoont met de kwaliteit van haar zwangerschapsmotivatie.

Vervolgens gaan we in het kader van onze tweede onderzoeksvraag de unieke

verbanden na tussen de kwaliteit van de zwangerschapsmotivatie en de responsieve en

psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen die de moeder zelf stelt in de interactie

met haar kind. Wanneer we de regressieanalyses uitvoeren zien we dat er niet langer een

significant verband gevonden wordt met de responsieve opvoedingsgedragingen maar wel met

de psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen (β = -.26, p ≤ .001). De kwaliteit van

de zwangerschapsmotivatie houdt met andere woorden verband met de psychologisch

controlerende opvoedingsgedragingen die de moeder zal stellen in de interactie met haar kind.

We bestuderen ook de unieke verbanden tussen de eigen opvoedingsvoorgeschiedenis

en de huidige opvoedingsgedragingen van de moeder. Op die manier beogen we een gericht

overzicht te krijgen op de intergenerationele transmissie van de specifieke

opvoedingsconstructen. Binnen de eerste regressieanalyse nemen we zowel de responsieve,

autonomie ondersteunende als psychologisch controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis op

in de voorspelling van de uitkomstvariabele ‘responsieve opvoedingsgedragingen’. Uit de

resultaten leiden we af dat zowel de variabele ‘responsieve opvoedingsvoorgeschiedenis’ als

‘psychologisch controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis’ significante voorspellers vormen

van de uitkomstvariabele ‘responsieve opvoedingsgedragingen’ (β = .28, p < .01; β = .261, p <

.05; respectievelijk). Vervolgens bestuderen we het effect van de drie opvoedingsvariabelen op

T1 op de uitkomstvariabele ‘autonomie ondersteunde opvoedingsgedragingen’ op T3. Ook hier

blijkt zowel een voorspellende waarde weggelegd voor de variabele ‘autonomie

1 Er blijkt sprake te zijn van multicollineariteit. Het teken van de regressie coëfficiënt is positief

terwijl dit in de correlatie negatief was. Tussen de predictoren onderling bestaat er een sterke lineaire relatie. Om dit probleem op te lossen laten we de predictor autonomie ondersteunende opvoedingsvoorgeschiedenis achterwege. Wanneer we vervolgens zowel de responsieve- als psychologisch controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis opnemen in de voorspelling van de variabele responsieve opvoedingsgedragingen, tonen de resultaten niet langer een significant verband met psychologisch controlerende opvoeding. Enkel het verband met de responsieve opvoedingsvoorgeschiedenis wordt significant bevonden (β = .36, p ≤ .001)

Page 40: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

34

ondersteunende opvoedingsvoorgeschiedenis’ (β = .34, p < .01) als voor de variabele

‘psychologisch controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis’ (β = -.31, p < .01). Als laatste gaan

we de unieke verbanden na tussen de opvoedingsvariabelen op T1 met de uitkomstvariabele

‘psychologisch controlerende opvoedingsvariabelen’. Hier blijkt enkel een significant verband

weggelegd voor de variabele ‘psychologisch controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis’ in de

voorspelling van de psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen (β = .32, p < .01).

Algemeen kunnen we stellen dat er belangrijke verbanden tussen

opvoedingsvoorgeschiedenis, motivatie en de eigen opvoedingsgedragingen worden

gevonden. Opmerkelijk is dat de variabele ‘psychologisch controlerende

opvoedingsvoorgeschiedenis’ niet enkele de sterkste voorspeller vormt van de kwaliteit van de

zwangerschapsmotivatie van de moeder maar ook unieke verbanden toont met zowel

autonomie ondersteunende als psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen in

interactie met haar eigen kind. In de hiernavolgende mediatieanalyse gaan we na of motivatie

een verklarende rol speelt in de intergenerationele transmissie van opvoeding.

Mediatieanalyse

Bijkomend gaan we met behulp van mediatieanalyses na of de variabele

‘zwangerschapsmotivatie’ een verklarende rol speelt binnen de transmissie van opvoeding. Op

basis van de resultaten uit de regressieanalyses beslissen we om enkel te focussen op de

intergenerationele transmissie van psychologische controle. De psychologisch controlerende

opvoedingsvoorgeschiedenis vormt immers de sterkste voorspeller voor de kwaliteit van

zwangerschapsmotivatie en vormt tevens de enige unieke voorspeller voor de psychologisch

controlerende opvoedingsgedragingen op T3. Daarnaast tonen de regressieanalyses een

significant verband tussen de kwaliteit van de zwangerschapsmotivatie en de psychologisch

controlerende opvoedingsgedragingen op T3. De resultaten van de mediatieanalyse worden

schematisch weergegeven in Figuur 5.

Wat de intergenerationele transmissie van psychologische controle betreft, zien we

een significant pad (β = .32, p < .001) tussen de onafhankelijke variabele ‘psychologisch

controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis’ en de afhankelijke variabele ‘psychologisch

controlerende opvoedingsgedragingen’. Ook het verband tussen de psychologisch

controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis en de mediator ‘kwaliteit van

zwangerschapsmotivatie’, wordt significant bevonden (β = -.24, p ≤ .001). De resultaten tonen

eveneens een significant pad tussen de mediator ‘zwangerschapsmotivatie’ en de afhankelijke

Page 41: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

35

variabele ‘psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen’ dat gecontroleerd wordt voor

de variabele ‘psychologisch controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis’ (β = -.20, p < 0 .05).

Aangezien we ook in stap 4 een significant resultaat bekomen (β = .27, p ≤ .001), kunnen we

spreken van een partiële mediatie. De variabele ‘zwangerschapsmotivatie’ biedt m.a.w. een

gedeeltelijke verklaring voor de transmissie van psychologisch controlerende

opvoedingsgedragingen. Deze laatste bevinding wordt eveneens bevestigd door de Sobel test

(t = 2.1, p < .05).

*p ≤.05, **p≤.01 en ***p≤.001

Figuur 5: Resultaten van de mediatieanalyse

DISCUSSIE

Overzicht onderzoeksresultaten

Heel wat wetenschappelijk onderzoek richt zicht recentelijk op het belang van

motivatie in tal van levensdomeinen (vb. sport, werk, studeren, gewicht verliezen; Gagné &

Deci, 2005; Lens & Deci, 2006; Silva et al., 2011;Vansteenkiste et al., 2004). Studies naar de rol

van motivatie bij ‘life-changing decisions’ zoals de motivatie voor zwangerschap bleef

niettemin beperkt. Binnen de Zelf-Determinatie Theorie werden wel enkele eerste studies

verricht naar mogelijke psychosociale consequenten (vb. depressieve symptomen,

relatiesatisfactie) van zwangerschapsmotivatie (Zie Brenning et al., 2015; Gauthier et al., 2007;

Gauthier et al., 2010). Binnen de huidige studie bouwen we verder op deze

onderzoeksresultaten en gaan we, gesteund op de Zelf-Determinatie Theorie, kijken naar de

rol van opvoeding als prenatale antecedent en postnatale consequent van

zwangerschapsmotivatie. Het belang van opvoeding in de voorspelling van motivatie werd in

Stap 1: β = .32***

Stap 4: β = .27***

Psychologisch controlerende Opvoedings-

voorgeschiedenis

Psychologisch contolerende

opvoedingsgedragingen in interactie met het

eigen kind

Kwaliteit van zwangerschaps-

motivatie

Page 42: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

36

het verleden reeds door tal van studies in verschillende domeinen (vb. sport, studeren,

zelfstandig wonen) aangetoond (Frederick & Ryan, 1995; Kins et al., 2009; Vansteenkiste et al.,

2005). Binnen de huidige studie gaan we na of opvoeding ook een rol speelt in de life-changing

decision namelijk de keuze voor een zwangerschap. De eerste onderzoeksvraag gaat na in

welke mate de opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder invloed uitoefent op de kwaliteit

van haar zwangerschapsmotivatie. De tweede onderzoeksvraag gaat na of de kwaliteit van

moeders’ zwangerschapsmotivatie verband houdt met de opvoedingsgedragingen die ze stelt

in de interactie met haar kind. Hoewel binnen de klassieke literatuur reeds de link werd gelegd

tussen zwangerschapsacceptatie van de moeder en psychosociale uitkomsten, zoals

bijvoorbeeld hechting en zelfvertrouwen, is onderzoek naar het verband tussen motivatie voor

zwangerschap en opvoeding in de interactie met het eigen kind nagenoeg afwezig (Axinn et al.,

1998; Ispa et al., 2007). De derde onderzoeksvraag bestudeert de intergenerationele

transmissie van de opvoedingsgedragingen zoals vooropgesteld door de ZDT bij moeders en

hun kind van twee jaar. Hoewel binnen de klassieke literatuur reeds heel wat evidentie te

vinden is voor de intergenerationele transmissie van verschillende opvoedingsgedragingen (vb.

lichamelijk straffen, ouderlijk misbruik, responsiviteit; Belsky et al., 2005; Neppl, 2009; Pears &

Capaldi, 2001; Simons et al.,1995), werd deze onderzoeksvraag binnen de ZDT nog niet

expliciet onderzocht (Soenens et al., 2005). Hiernavolgend zullen we elk van de

onderzoeksvragen bespreken. Vervolgens wordt stilgestaan bij ‘kwantiteit’ (naast kwaliteit)

van motivatie en bij de ‘psychologische basisnoden’, als mogelijke onderliggende factoren in

dit proces. We beëindigen deze discussie met een bespreking van de limieten en richtlijnen

voor verder onderzoek.

De rol van de eigen opvoedingsvoorgeschiedenis in de kwaliteit van motivatie

De resultaten van de regressieanalyses tonen een verband tussen psychologische

controle en de kwaliteit van de zwangerschapsmotivatie van de moeder. Een psychologisch

controlerende opvoedingsvoorgeschiedenis houdt vaker verband met een meer

gecontroleerde motivatie voor de zwangerschap. Deze resultaten zijn in lijn met Rabin en

Greene (1968) die bij een steekproef van studenten van wie de ouders verwerpend en

veeleisend optraden (opvoedingscategorieën die dimensioneel overeenstemmen met

psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen; Soenens & Vansteenkiste, 2010), minder

vaak een altruïstische ouderschapsmotivatie vooropstelden maar eerder een narcistische (wat

aansluit bij een geïntrojecteerde, meer gecontroleerde vorm van motivatie; Deci & Ryan, 2000;

Vansteenkiste & Soenens, 2013). Psychologische controle als significante voorspeller van

Page 43: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

37

motivatie is iets wat in het onderzoeksveld van de ZDT vaker terugkomt (Soenens &

Vansteenkiste, 2010; Vansteenkiste et al., 2005;). Psychologische controle gaat via

onderhuidse, manipulatieve technieken het gedrag en de gedachten van de ander proberen

sturen en controleren (Vansteenkiste & Soenens, 2013). De persoon die psychologisch

controlerend wordt grootgebracht, leert dusdanig dat de eigen belangen niet prioritair zijn en

zal de voorwaardelijke aandacht en liefde van de ander voor zich willen winnen door zich op

basis van een gecontroleerde motivatiestijl aan te passen aan de wil van de ander

(Vansteenkiste & Soenens, 2013). Op deze manier slaagt deze persoon er namelijk alsnog in tot

een gedragsactivatie te komen dat enig voordeel treft; het reduceren van de schaamte- en

schuldgevoelens die door de psychologisch controlerende ander werden geïnstalleerd.

(Vansteenkiste & Soenens, 2013). Deze gecontroleerde motivatiestijl, die zijn wortels dus in de

psychologisch controlerende opvoeding zou vinden, zou doorheen de tijd gehanteerd worden

op verschillende levensdomeinen. Uit de resultaten van de huidige studie, blijkt deze

motivatiestijl dus ook een invloed te hebben op volwassen life-changing decisions zoals de

motivatie voor een zwangerschap.

In het huidige onderzoek hanteren we een algemene maat voor de kwaliteit van

zwangerschapsmotivatie, nl de RAI index, die zich situeert op een continuüm (meer autonoom

versus meer gecontroleerd). Naar aanleiding van een onderzoekshypothese van Soenens en

Vansteenkiste (2010) die stelt dat psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen

hoofdzakelijk verband houden met een geïntrojecteerde motivatie, zou toekomstig onderzoek

zich tevens kunnen toeleggen op het onderzoeken van de specifieke link tussen de

opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder en elk van de afzonderlijke

(zwangerschaps)motieven (nl. intrinsieke, geïdentificeerde, geïntrojecteerde en externe

motivatie). Moeders die psychologisch controlerend werden grootgebracht zouden op basis

van de resultaten van Soenens en Vansteenkiste (2010) vaker handelen op basis van

geïntrojecteerde motieven, eerder dan bijvoorbeeld externe motieven. Een geïntrojecteerde

gedragsregulatie is er immers expliciet op gericht schaamte- en schuldgevoelens te reduceren

(Vansteenkiste & Soenens, 2013). Hierbij is het belangrijk op te merken dat opvoeding

natuurlijk niet de enige voorspeller vormt in de kwaliteit van zwangerschapsmotivatie. We

dienen in toekomstig onderzoek ook andere antecedenten zoals bijvoorbeeld de kwaliteit van

de partnerrelatie en de kwaliteit van de familierelatie in rekening te brengen (Gauthier et al.,

2007). Zo zou een verminderde kwaliteit van de partnerrelatie bijvoorbeeld in belangrijke mate

Page 44: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

38

voorspellend kunnen zijn voor externe motivatie. Deze limitaties van de huidige studie komen

nog meer uitgebreid aan bod aan het einde van de discussie.

De invloed van kwaliteit van motivatie op eigen opvoedingsgedragingen

Hoewel de regressieanalyses niet langer een verband tonen tussen de kwaliteit van

zwangerschapsmotivatie en responsieve opvoedingsgedragingen, vinden we alsnog een

verband met de psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen die de moeder stelt in

de interactie met haar kind. Een gecontroleerde zwangerschapsmotivatie houdt met andere

woorden verband met meer psychologisch controlerende opvoedingsgedragingen in de

interactie met het eigen kind.

Deze resultaten stemmen overeen met voorgaande onderzoeksbevindingen uit de

literatuur. Zo toont Baydar (1995) dat moeders die spreken van een ongewenste en slecht

geplande zwangerschap, vaker een autoritaire opvoedingsstijl hanteren (opvoedingscategorie

die conceptueel aansluit bij weinig responsieve en veel controlerende opvoedingsgedragingen

binnen de ZDT; Lamborn, Mounts, Steinberg & Dornbusch, 1991). Jungert et al. (2015) vinden

dat studenten, van wie de ouders een gecontroleerde ouderschapsmotivatie vooropstellen, de

opvoeding van hun ouders als minder autonomie ondersteunend zullen ervaren. Aangezien

autonomie ondersteuning en psychologische controle vaak als op een continuüm beschouwd

worden, biedt ook deze studie evidentie voor de huidige onderzoeksresultaten (Schaefer,

1965). Moeders van een ongewenste zwangerschap zouden daarnaast ook een minder hechte

band met hun kind hebben en hen minder sociale steun bieden wat aansluit bij weinig

responsieve opvoedingsgedragingen (Barber et al., 1999; Barber & East; 2009; Vansteenkiste &

Soenens, 2013). De reden waarom we in de klassieke onderzoeksstudies alsnog evidentie

vinden voor het verband tussen zwangerschapsmotivatie en responsieve

opvoedingsgedragingen, heeft mogelijks te maken met het feit dat er in deze studie niet wordt

uitgezuiverd voor het effect van psychologische controle. Een laatste studie rapporteert dat

moeders van een ongewild kind, hun zoon en/of dochter vaker zullen slaan en minder tijd met

hen zullen doorbrengen (Barber et al., 1999). Hierbij dienen we op te merken dat binnen de

huidige studie geen maat werd opgenomen voor hard straffen. Verder onderzoek zou zich dan

ook kunnen toeleggen op het verband tussen de kwaliteit van een zwangerschapsmotivatie en

hard straffende opvoedingsgedragingen de interactie met het eigen kind.

Page 45: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

39

Intergenerationele transmissie van opvoeding

De resultaten van de huidige studie bieden ook evidentie voor de intergenerationele

transmissie van zowel responsiviteit, autonomie ondersteuning als psychologisch controle.

Deze resultaten sluiten aan bij de empirische evidentie die reeds werd gevonden binnen de

klassieke literatuur (Belsky et al., 2005; Neppl,2009; Pears & Capaldi, 2001; Simons et al.,1995).

Aangezien de intergenerationele transmissie van opvoeding binnen ZDT minder uitvoerig

onderzocht is, kunnen we stellen dat de uitkomstresultaten van de huidige studie een

meerwaarde bieden voor de theorie. Zo bevestigt de huidige studie de indirecte evidentie die

binnen de ZDT reeds werd gevonden voor de intergenerationele transmissie van

psychologische controle op basis van een studie omtrent maladaptief perfectionisme (Soenens

et al., 2005).

De uitkomstresultaten van de regressieanalyses geven weer dat psychologische

controle zowel een significante antecedent als consequent vormt van de motivatie voor

zwangerschap. Bijkomend gaan we daarom ook de mediërende rol van de kwaliteit van de

zwangerschapsmotivatie na binnen de intergenerationele transmissie van psychologische

controle. De resultaten van de huidige studie stellen dat de kwaliteit van de

zwangerschapsmotivatie als mediërende variabele, slechts een gedeeltelijke verklaring kan

bieden. In de literatuur werd deze hypothese nog niet onderzocht. Tot op heden werd wel

evidentie gevonden voor de mediërende rol van identificatieprocessen, modeling en hechting

(Bowlby, 1988; Crittenden, 1984; Simonton, 1983). Mede door het feit dat de huidige

onderzoekshypothese omtrent de rol van motivatie nog niet eerder werd onderzocht, lijkt het

ons aangewezen de onderzoeksresultaten met voorzichtigheid te behandelen. Het lijkt ons nog

niet gerechtvaardigd om de huidige onderzoeksresultaten te generaliseren gezien de

mediërende variabele ‘zwangerschapsmotivatie’ zijn verklarende waarde mogelijks nog kan

verliezen wanneer andere variabelen in rekening worden gebracht. Bovendien zouden andere

motivationele variabelen meer van belang kunnen zijn op andere leeftijden. Hoewel de

motivatie voor zwangerschap in de vroege kinderjaren een invloed kan hebben op de

ouderlijke opvoedingsgedragingen, is dit misschien niet meer het geval wanneer het kind

ouder wordt. Mogelijks komt de rol van ouderschapsmotivatie dan bijvoorbeeld meer op de

voorgrond te staan. Theoretisch verwachten we althans een significant verband te zien tussen

zwangerschapsmotivatie en ouderschapsmotivatie. Jungert et al. (2015) voerden binnen de

ZDT reeds recent onderzoek uit naar de rol van ouderschapsmotivatie. Aangezien de

onderzoekers, in vergelijking met de onderzoeksresultaten van de huidige studie, een

Page 46: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

40

gelijkaardig verband waarnemen tussen de kwaliteit van de ouderschapsmotivatie en de

opvoedingsgedragingen die de moeder stelt in de interactie met haar kind, kunnen we stellen

dat het een meerwaarde zou bieden indien verder onderzoek zich zou toeleggen op de

mediërende rol van ouderschapsmotivatie binnen de intergenerationele transmissie van

opvoeding.

Kwantiteit van motivatie

Voor het huidige onderzoek verbonden aan deze scriptie werd beslist te focussen op

de kwaliteit van motivatie eerder dan op de kwantiteit. In tegenstelling tot de kwaliteit, welke

zich toelegt op de vraag waarom moeders motivatie tonen voor hun zwangerschap, focust de

kwantiteit op de intensiteit van de zwangerschapsmotivatie (Deci & Ryan, 2000; Ryan & Deci,

2000). Zowel binnen de huidige studies binnen de ZDT als in de klassieke onderzoeksliteratuur

werd evidentie gevonden voor de kwaliteit van zwangerschapsmotivatie in de voorspelling van

psychosociale consequenten (vb. depressieve kenmerken, relatietevredenheid; Brenning et al.,

2015; Gauthier et al., 2007; Gauthier et al., 2010). Hoewel het belang van kwantiteit van

motivatie niet onderzocht werd in de huidige studie, lijkt het onderscheid tussen kwaliteit en

kwantiteit van motivatie een belangrijke suggestie voor toekomstig onderzoek. Het

onderscheid tussen kwantiteit en kwaliteit van motivatie is binnen de klassieke literatuur

immers nog niet aanwezig. Klassieke studies naar zwangerschapsmotivatie worden vaak

onderverdeeld in groepen van moeders die gewenst, gewenst maar slecht gepland, en

ongewenst zwanger zijn geworden (Barber & East, 2009). In dergelijk onderzoek wordt

verondersteld dat de kwantiteit van motivatie steeds lager zal zijn bij het vergelijken van

moeders met een gewenste, slecht geplande en ongewenst zwangerschap. Echter zijn hier

verschillende interpretaties mogelijk in termen van de kwaliteit van zwangerschapsmotivatie.

Zo kunnen we niet uitsluiten dat moeders, welke een gewenste maar slecht geplande

zwangerschap rapporteren, alsnog een intrinsieke motivatie vooropstellen (vb. hoewel de

moeder op dit moment in haar leven geen kinderen wou, verandert ze haar mening spontaan

op het moment dat ze te horen krijgt dat ze zwanger is). Of een geïdentificeerde motivatie (vb.

aangezien moeder op termijn graag een groot gezin wilt, komt de zwangerschap alsnog

gelegen). Het is ook mogelijk dat de moeder een geïntrojecteerde motivatie vooropstelt (vb.

aen moeder die alsnog motivatie toont voor de zwangerschap omdat ze moeilijk om kan met

de negatieve reacties die een abortus met zich zouden meebrengen). Ook een externe

motivatie vormt een optie (vb. aen moeder toont alsnog motivatie omdat haar omgeving

enthousiast reageert op de komst van het ongeplande kind). Verder hoeft een ongewenste

Page 47: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

41

zwangerschap ook niet automatisch een ‘amotivatie’ voor zwangerschap te betekenen.

Wil verder onderzoek expliciet uitspraken doen omtrent de kwantiteit en kwaliteit van

zwangerschapsmotivatie dan zal het belangrijk zijn om de zwangerschapsmotie van de

moeders verder te onderzoeken in specifieke populaties. Gezien de huidige mogelijkheden tot

abortus in de vroege stadia van de zwangerschap is amotivatie mogelijks zo goed als afwezig in

de algemene populatie. Toekomstig onderzoek dat zich wil focussen op de kwantiteit van

motivatie zal zich bijgevolg moeten toeleggen op specifieke groepen vrouwen, welke ondanks

de amotivatie voor de (on)verwachte zwangerschap, alsnog besluiten het kindje te houden.

Specifiek denken we hierbij aan moeders met een conservatieve geloofsovertuiging (vb.

orthodox-protestanten, rechts katholieken), die stelt dat een abortus de natuurlijke levensloop

doorbreekt (Yen & Zampelli, 2017). Een tweede studiegroep vormen de (tiener)moeders die

niet langer in aanmerking komen voor een abortus. Ten slotte zouden we ook moeders met

prenatale depressieve klachten, die aanvankelijk wel gemotiveerd waren voor de

zwangerschap maar mogelijks gedurende de zwangerschap deze motivatie verliezen, in

rekening kunnen brengen.

De psychologische basisnoden

Onderzoek binnen de ZDT toont ons het belang van de bevrediging van de

psychologische basisnoden (competentie, autonomie ondersteuning en verbondenheid) in de

voorspelling van de motivatie voor dagdagelijkse gedragingen (vb. sport, werk, studie; Gagné &

Deci, 2005; Vansteenkiste et al., 2004; Vansteenkiste et al., 2006). Concreet verwacht de

theorie een meer autonome gedragsuitvoering te zien wanneer er wordt voorzien in de

psychologische basisnoden (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Naar aanleiding van de

resultaten van de huidige studie, stellen we ons de vraag welke rol de basisnoden zouden

spelen in de relatie tussen de opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder en haar

zwangerschapsmotivatie die ze vooropstelt. We gaan tevens op zoek naar

onderzoeksevidentie omtrent de basisnoden, die het verband tussen zwangerschapsmotivatie

en de huidige opvoedingsgedragingen van de moeder kan duiden (zie Figuur 6).

Op basis van de onderzoeksbevindingen van Vansteenkiste en Soenens (2013)

verwachten we dat de opvoedingsvoorgeschiedenis van de moeder al dan niet zal voorzien in

haar psychologische basisbehoeftes waardoor ze een motivatiestijl zal ontwikkelen die op zijn

beurt invloed uitoefent op haar motivatie voor zwangerschap. De literatuur biedt reeds enige

evidentie voor elk van de basisnoden in de voorspelling van zwangerschapsmotivatie. Om te

beginnen tonen Qu en Weston (2001) in hun studie het belang aan van ouderlijke

Page 48: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

42

competentie. Een van de redenen waarom ouders volgens hen geen kinderen willen heeft de

maken met het feit dat ze zichzelf onvoldoende competent achten (vb. te weinig matuur).

Meer recente studies tonen nog meer effectief het positieve verband tussen

zwangerschapsmotivatie en ouderlijk competentie (Gauthier et al., 2007; Jungert et al., 2015).

Wat de nood aan autonomie betreft, zien we dat koppels niet kiezen om kinderen te krijgen

wanneer ze denken dat dit hun autonomie zal beperken. In de literatuur zijn bijvoorbeeld

argumenten te vinden als: “Ik ben te druk bezig met andere zaken” en “Een kind zou mijn

carrière in de weg staan”, die deze hypothese steunen (Langdridge et al., 2005; Qu & Weston,

2001). We vinden eveneens rechtvaardiging voor de nood aan verbondenheid. Zo vinden

Gauthier et al. (2007) dat een gecontroleerde motivatie voor zwangerschap vaker verband

houdt met een verminderde relatiesatisfactie.

Daarnaast vinden we ook evidentie voor de rol van de basisnoden in de voorspelling

van het verband tussen zwangerschapsmotivatie en de opvoedingsgedragingen die de moeder

stelt in de interactie met haar eigen kind. Aangezien een meer gecontroleerde

zwangerschapsmotivatie verband houdt met een moeilijker opnemen van de ouderrol en

verhoogde scores op depressie en ouderlijke stress bij de moeder, kunnen we stellen dat

gecontroleerde zwangerschapsmotivatie de behoefte aan ouderlijke competentie frustreert

(Barber et. al.,1991; Gauthier et al., 2007; Ipsa et al.,2007). Wat betreft de nood aan

autonomie, weten we dat moeders van een ongewenst kind minder aandacht en tijd aan hun

kind zullen besteden (Barber et al., 1991). Een gecontroleerde zwangerschapsmotivatie zal

daarnaast ook de nood aan verbondenheid frustreren. Zo gaat een meer gecontroleerde

zwangerschapsmotivatie vaker gepaard met een verminderd relationeel functioneren

(Gauthier et al., 2007). Doordat er niet langer wordt voorzien in de psychologische basisnoden

van de moeder, is ze extra kwetsbaar voor druk waardoor ze mogelijks meer psychologisch

controlerend zal optreden (Grolnick, 2003). Toekomstig onderzoek omtrent de rol van de

psychologische basisnoden als onderliggende verklarende mechanismes zou onze huidige

onderzoekslijn verder kunnen versterken.

Page 49: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

43

Figuur 6. Model voor toekomstig onderzoek.

Limitaties

Hoewel dit onderzoek verschillende sterktes omvat, zijn er ook enkele beperkingen

welke we hiernavolgend zullen bespreken.

Een eerste limiet betreft de exclusieve focus van de huidige studie op opvoeding als

antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie. Zoals in de discussie reeds vermeld,

dient verder onderzoek ook andere onderzoeksvariabelen in rekening te brengen zoals de

kwantiteit van motivatie, ouderschapsmotivatie, de psychologische basisnoden, hechting,

familiaal netwerk en relatiesatisfactie.

Een tweede limiet betreft het beperkt aantal meetmomenten binnen deze studie tot

nog toe. Aangezien de moeder haar zwangerschapsmotivatie slechts één keer rapporteert

tijdens het 2e of 3e semester van haar zwangerschap, kunnen we niet uitsluiten dat de kwaliteit

van haar zwangerschapsmotivatie op tijdsmoment 1 reeds veranderd is of nog verandering zal

doormaken. Beter zou zijn moesten de moeders op meerdere momenten (idealiter te

beginnen voor de aanvang van de zwangerschap) bevraagd worden. We weten immers dat dat

de motivatie voor een zwangerschap op zich al kan veranderen wanneer men te horen krijgt

dat men effectief zwanger is (Sabble & Libbus, 2000). Een bevraging na de bevalling is

eveneens aangewezen omdat men dan pas voeling krijgt met nieuwe (on)aangename aspecten

zoals bijvoorbeeld de zorg voor het kind (LIoyd & Montgomery, 1986). Aangezien Joyce,

Kaestner en Korenman (2000b, 2002) stellen dat een prospectieve bevraging van

zwangerschapsmotivatie evenwaardig is aan een retrospectieve bevraging in de voorspelling

van de gezondheidsuitkomsten van het kind, zouden we de zwangerschapsmotivatie ook op

een later moment kunnen nagaan.

Opvoedings- voorgeschiedenis

Psychologische basisnoden

Motivatie

Psychologische basisnoden

Huidige opvoedings-gedragingen

Page 50: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

44

Een derde limiet van de huidige studie omvat de selectiviteit van de steekproef op drie

vlakken. Het feit dat de huidige steekproef bestaat uit 214 bereidwillige Vlaamse moeders

maakt dat we de resultaten van de studie niet mogen generaliseren. Verder vinden we in de

literatuur terug dat het tevens interessant is om naast de moeder en haar kind ook de vader en

eventuele broers en/of zussen in de studie te betrekken. Op die manier zouden we

bijvoorbeeld kunnen nagaan of een autonome vaderschapsmotivatie al dan niet kan

compenseren in de averieve uitkomsten (vb. psychologisch controlerende

opvoedingsgedragingen) die gepaard gaan met een gecontroleerde zwangerschapsmotivatie

(Joyce, Kaestner & Korenman, 2000a). Door broers en zussen te betrekken zouden we

eveneens het verband tussen zwangerschapsmotivatie en de opvoedingsgedragingen van de

moeder in de interactie met de andere kinderen kunnen bestuderen. Barber en East (2009)

stellen immers dat de emotionele hulpbronnen bij een slecht geplande zwangerschap afnemen

voor de oudere kinderen. Een laatste beperking vormt de niet-klinische steekproef. Zoals in de

discussie reeds vermeld, zou het een meerwaarde bieden om de huidige studie ook in

specifieke groepen zoals bijvoorbeeld tienermoeders te herhalen.

Page 51: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

45

Referenties

Anderson, A. R., & Henry, C. S. (1994). Family system characteristics and parental behaviors as

predictors of adolescent substance use. Adolescence,29(114), 405. doi:10.2307/585377

Assor, A., Roth, G., & Deci, E. L. (2004). The emotional costs of parents' conditional regard: A

Self‐Determination Theory analysis. Journal of personality, 72(1), 47-88. doi:

10.1111/j.0022-3506.2004.00256.x

Assor, A., Vansteenkiste, M., & Kaplan, A. (2009). Identified versus introjected approach and

introjected avoidance motivations in school and in sports: The limited benefits of self-

worth strivings. Journal of Educational Psychology,101(2), 482. doi: 10.1037/a0014236

Axinn, W. G., Barber, J. S., & Thornton, A. (1998). The long-term impact of parents'

childbearing decisions on children's self-esteem. Demography, 35(4), 435-443. doi:

10.2307/3004012

Bagozzi, R. P., & Van Loo, M. F. (1978). Toward a general theory of fertility: A causal modeling

approach. Demography, 15(3), 301-320. doi: 10.2307/2060652

Barber, B. K. (1996). Parental psychological control: Revisiting a neglected construct. Child

development, 67(6), 3296-3319. doi: 10.2307/1131780

Barber, B. K. (1997). Introduction Adolescent Socialization in Context-Connection, Regulation,

and Autonomy in Multiple Contexts. Journal of Adolescent Research, 12(2), 173-177.

https://doi.org/10.1177/0743554897122002

Barber, B. K. (2002). Intrusive parenting: How psychological control affects children and

adolescents. Washington: American Psychological Association.

Barber, J. S., Axinn, W. G., & Thornton, A. (1999). Unwanted childbearing, health, and mother-

child relationships. Journal of health and social behavior, 40(3) 231-257.

https://doi.org/10.2307/2676350

Barber, B. K., Bean, R. L., & Erickson, L. D. (2002). Expanding the study and understanding of

psychological control. http://dx.doi.org/10.1037/10422-009

Barber, J. S., & East, P. L. (2009). Home and parenting resources available to siblings depending

on their birth intention status. Child development, 80(3), 921-939. doi: 10.1111/j.1467-

8624.2009.01306.x

Barber, B. K., Olsen, J. E., & Shagle, S. C. (1994). Associations between parental psychological

and behavioral control and youth internalized and externalized behaviors. Child

development, 65(4), 1120-1136. doi: 10.2307/1131309

Page 52: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

46

Barber, B. K., Stolz, H. E., Olsen, J. A., Collins, W. A., & Burchinal, M. (2005). Parental support,

psychological control, and behavioral control: Assessing relevance across time, culture,

and method. Monographs of the society for research in child development,70(4), 1-147.

https://doi.org/10.1111/j.1540-5834.2005.00369.x

Baumrind, D. (1991). The influence of parenting style on adolescent competence and

substance use. The Journal of Early Adolescence, 11(1), 56-95.

https://doi.org/10.1177/0272431691111004

Baydar, N. (1995). Consequences for children of their birth planning status. Family planning

perspectives, 27(6), 228-245. https://doi.org/10.2307/2136174

Bean, R. A., Bush, K. R., McKenry, P. C., & Wilson, S. M. (2003). The impact of parental support,

behavioral control, and psychological control on the academic achievement and self-

esteem of African American and European American adolescents. Journal of Adolescent

Research, 18(5), 523-541. doi: 10.1177/0743558403255070

Becker, G. S. (1960). An economic analysis of fertility. In Demographic and economic change in

developed countries (pp. 209-240). Columbia: University Press.

Belsky, J., Jaffee, S. R., Sligo, J., Woodward, L., & Silva, P. A. (2005). Intergenerational

transmission of warm‐sensitive‐stimulating parenting: A prospective study of mothers

and fathers of 3‐year‐olds. Child development,76(2), 384-396. doi: 10.1111/j.1467-

8624.2005.00852.x

Bowlby, J. (1988). A secure base. Clinical applications of attachment theory. London:

Routledge.

Brenning, K., Soenens, B., Braet, C., & Bal, S. (2012). The role of parenting and mother-

adolescent attachment in the intergenerational similarity of internalizing

symptoms. Journal of youth and adolescence, 41(6), 802-816. doi:10.1007/s10964-011-

9740-9

Brenning, K., Soenens, B., Van Petegem, S., & Vansteenkiste, M. (2015). Perceived Maternal

Autonomy Support and Early Adolescent Emotion Regulation: A Longitudinal

Study. Social Development, 24(3), 561-578. doi: 10.1111/sode.12107

Brenning, K., Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2015). What’s your motivation to be pregnant?

Relations between motives for parenthood and women’s prenatal functioning. Journal

of Family Psychology, 29(5), 755. doi: 10.1037/fam0000110

Page 53: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

47

Chirkov, V. I., & Ryan, R. M. (2001). Parent and teacher autonomy-support in Russian and US

adolescents common effects on well-being and academic motivation. Journal of cross-

cultural psychology, 32(5), 618-635. doi: 10.1177/0022022101032005006

Cicchetti, D., & Toth, S. L. (1998). The development of depression in children and

adolescents. American psychologist, 53(2), 221. doi: 10.1037/0003-066x.53.2.221

Crittenden, P. M. (1984). Sibling interaction: Evidence of a generational effect in maltreating

infants. Child abuse & neglect, 8(4), 433-438. doi: 10.1016/0145-2134(84)90024-3

Deci, E. L., Eghrari, H., Patrick, B. C., & Leone, D. R. (1994). Facilitating internalization: The self‐

determination theory perspective. Journal of personality, 62(1), 119-142. doi:

10.1111/j.1467-6494.1994.tb00797.x

Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The" what" and" why" of goal pursuits: Human needs and the

self-determination of behavior. Psychological inquiry,11(4), 227-268. doi:

10.1207/s15327965pli1104_01

Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2008). Facilitating optimal motivation and psychological well-being

across life's domains. Canadian Psychology/Psychologie canadienne, 49(1), 14. doi:

10.1037/0708-5591.49.1.14

Deci, E. L., Vallerand, R. J., Pelletier, L. G., & Ryan, R. M. (1991). Motivation and education:

Theself-determination perspective. Educational psychologist,26(3-4), 325-346.

http://dx.doi.org/10.1080/00461520.1991.9653137

DiBartolo, P. M., Li, C. Y., & Frost, R. O. (2008). How do the dimensions of perfectionism relate

to mental health?. Cognitive Therapy and Research, 32(3), 401-417. doi:

10.1007/s10608-007-9157-7

Eccles, J. S., Early, D., Fraser, K., Belansky, E., & McCarthy, K. (1997). The relation of

connection, regulation, and support for autonomy to adolescents' functioning. Journal

of Adolescent Research, 12(2), 263-286. https://doi.org/10.1177/0743554897122007

Fernet, C., Austin, S., & Vallerand, R. J. (2012). The effects of work motivation on employee

exhaution and commitment: An extension of the JD-R model. Work & Stress, 26(3), 213-

229. doi: 10.1080/02678373.2012.713202

Frederick, C. M., & Ryan, R. M. (1995). Self-determination in sport: A review using cognitive

evaluation theory. International Journal of Sport Psychology, 26(1), 5–23.

http://dx.doi.org/10.1080/17509840701827437

Page 54: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

48

Gagné, M. (2003). The role of autonomy support and autonomy orientation in prosocial

behavior engagement. Motivation and emotion, 27(3), 199-223.

doi:10.1023/A:1025007614869

Gagné, M., & Deci, E. L. (2005). Self‐determination theory and work motivation. Journal of

Organizational behavior, 26(4), 331-362. doi: 10.1002/job.322

Gauthier, L., Guay, F., Senécal, C., & Pierce, T. (2010). Women’s Depressive Symptoms during

the Transition to Motherhood The Role of Competence, Relatedness, and

Autonomy. Journal of Health Psychology, 15(8), 1145-1156. doi:

10.1177/1359105310364170

Gauthier, L., Senécal, C., & Guay, F. (2007). Construction et validation de l'Échelle de

motivation à avoir un enfant (EMAE). Revue Européenne de Psychologie

Appliquée/European Review of Applied Psychology, 57(2), 77-89. doi:

10.1016/j.erap.2006.09.001

Georgiou, S. N. (2008). Bullying and victimization at school: The role of mothers. British Journal

of Educational Psychology, 78(1), 109-125. doi:10.1348/000709907X204363

Greenberger, E., Chen, C., Tally, S. R., & Dong, Q. (2000). Family, peer, and individual correlates

of depressive symptomatology among US and Chinese adolescents. Journal of consulting

and clinical psychology, 68(2), 209. doi: 10.1037/0022-006x.68.2.209

Grolnick, W. S. (2003). The psychology of parental control: How well-meant parenting

backfires. New York: Psychology Press.

Grolnick, W., Frodi, A., & Bridges, L. (1984). Maternal control style and the mastery motivation

of one‐year‐olds. Infant Mental Health Journal, 5(2), 72-82. doi: 10.1002/1097-

0355(198422)5:2<72::AID-IMHJ2280050203>3.0.CO;2-O

Grolnick, W. S., & Pomerantz, E. M. (2009). Issues and challenges in studying parental control:

Toward a new conceptualization. Child Development Perspectives, 3(3), 165-170. doi:

10.1111/j.1750-8606.2009.00099.x

Grolnick, W. S., Ryan, R. M., & Deci, E. L. (1991). Inner resources for school achievement:

Motivational mediators of children's perceptions of their parents. Journal of educational

psychology, 83(4), 508. doi: 10.1037/0022-0663.83.4.508

Herman, M. R., Dornbusch, S. M., Herron, M. C., & Herting, J. R. (1997). The influence of family

regulation, connection, and psychological autonomy on six measures of adolescent

functioning. Journal of Adolescent Research, 12(1), 34-67.

https://doi.org/10.1177/0743554897121004

Page 55: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

49

Hoffman, M. L. (1983). Affective and cognitive processes in moral internalization. Social

cognition and social development: A sociocultural perspective, 236-274.

Hoffman, L. W., & Manis, J. D. (1979). The value of children in the United States: A new

approach to the study of fertility. Journal of Marriage and the Family,41(3), 583-596.

doi: 10.2307/351628

Ispa, J. M., Sable, M. R., Porter, N., & Csizmadia, A. (2007). Pregnancy Acceptance, Parenting

Stress, and Toddler Attachment in Low‐Income Black Families. Journal of Marriage and

Family, 69(1), 1-13. doi: 10.1111/j.1741-3737.2006.00339.x

Joyce, T. J., Kaestner, R., & Korenman, S. (2000a). The effect of pregnancy intention on child

development. Demography, 37(1), 83-94. doi: 10.2307/2648098

Joyce, T., Kaestner, R., & Korenman, S. (2000b). The stability of pregnancy intentions and

pregnancy-related maternal behaviors. Maternal and Child Health Journal, 4(3), 171-

178. doi:10.1023/A:1009571313297

Jungert, T., Landry, R., Joussemet, M., Mageau, G., Gingras, I., & Koestner, R. (2015).

Autonomous and controlled motivation for parenting: Associations with parent and child

outcomes. Journal of Child and Family Studies, 24(7), 1932-1942. doi: 10.1007/s10826-

014-9993-5

Kins, E., Beyers, W., Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2009). Patterns of home leaving and

subjective well-being in emerging adulthood: the role of motivational processes and

parental autonomy support. Developmental psychology, 45(5), 1416. doi:

10.1037/a0015580

Korenman, S., Kaestner, R., & Joyce, T. (2002). Consequences for infants of parental

disagreement in pregnancy intention. Perspectives on sexual and reproductive health,

34(4), 198-205. doi: 10.2307/3097730

Laible, D. J., Carlo, G., & Raffaelli, M. (2000). The differential relations of parent and peer

attachment to adolescent adjustment. Journal of Youth and Adolescence, 29(1), 45-59.

doi: 10.1023/A:1005169004882

Lamborn, S. D., Mounts, N. S., Steinberg, L., & Dornbusch, S. M. (1991). Patterns of

competence and adjustment among adolescents from authoritative, authoritarian,

indulgent, and neglectful families. Child Development, 62, 1049-1065. doi:

10.1111/j.1532-7795.2006.00119.x

Page 56: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

50

Landry, S. H., Smith, K. E., Swank, P. R., Assel, M. A., & Vellet, S. (2001). Does early responsive

parenting have a special importance for children's development or is consistency across

early childhood necessary?. Developmental psychology, 37(3), 387. doi: 10.1037//0012-

1649.37.3.387

Langdridge, D., Sheeran, P., & Connolly, K. (2005). Understanding the reasons for

parenthood. Journal of Reproductive and Infant Psychology, 23(2), 121-133.

doi:10.1080/02646830500129438

Luyckx, K., Soenens, B., Vansteenkiste, M., Goossens, L., & Berzonsky, M. D. (2007). Parental

psychological control and dimensions of identity formation in emerging

adulthood. Journal of Family Psychology, 21(3), 546. doi: 10.1037/0893-3200.21.3.546

Main, M., Kaplan, N., & Cassidy, J. (1985). Security in infancy, childhood, and adulthood: A

move to the level of representation. Monographs of the society for research in child

development, 50(1), 66-104. doi: 10.2307/3333827

McKinney, C., Donnelly, R., & Renk, K. (2008). Perceived parenting, positive and negative

perceptions of parents, and late adolescent emotional adjustment. Child and Adolescent

Mental Health, 13(2), 66-73. doi: 10.1111/j.1475-3588.2007.00452.x

Muraven, M., Gagné, M., & Rosman, H. (2008). Helpful self-control: Autonomy support,

vitality, and depletion. Journal of experimental social psychology,44(3), 573-585.

doi:10.1016/j.jesp.2007.10.008

Nelson, D. A., & Crick, N. R. (2002). Parental psychological control: Implications for childhood

physical and relational aggression. Intrusive parenting: How psychological control affects

children and adolescents, 16(1), 161-189. http://dx.doi.org/10.1037/10422-006

Neppl, T. K., Conger, R. D., Scaramella, L. V., & Ontai, L. L. (2009). Intergenerational continuity

in parenting behavior: mediating pathways and child effects. Developmental

psychology, 45(5), 1241. doi: 10.1037/a0014850

Pears, K. C., & Capaldi, D. M. (2001). Intergenerational transmission of abuse: a two-

generational prospective study of an at-risk sample. Child abuse & neglect, 25(11), 1439-

1461. doi: 10.1016/s0145-2134(01)00286-1

Rabin, A. I., & Greene, R. J. (1968). Assessing motivation for parenthood. The Journal of

psychology, 69(1), 39-46. doi: 10.1080/00223980.1968.10543447

Reeve, J. (2002). Handbook of self-determination research. Self-determination theory applied

to educational settings. Rochester, NY, US: University of Rochester Press.

Page 57: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

51

Roth, G., Assor, A., Kanat-Maymon, Y., & Kaplan, H. (2007). Autonomous motivation for

teaching: How self-determined teaching may lead to self-determined learning. Journal of

Educational Psychology, 99(4), 761. doi: 10.1037/0022-0663.99.4.761

Ryan, R. M. (1982). Control and information in the intrapersonal sphere: An extension of

cognitive evaluation theory. Journal of personality and social psychology, 43(3), 450. doi:

10.1037/0022-3514.43.3.450

Ryan, R. M., & Connell, J. P. (1989). Perceived locus of causality and internalization: examining

reasons for acting in two domains. Journal of personality and social psychology, 57(5),

749.doi: 10.1037/0022-3514.57.5.749

Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic

motivation, social development, and well-being. American psychologist, 55(1), 68. doi:

10.1037/0003-066x.55.1.68

Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2008). Self-determination theory and the role of basic psychological

needs in personality and the organization of behavior. New York: Guilford Press

Ryan, R. M., Deci, E. L., & Grolnick, W. S. (1995). Autonomy, relatedness, and the self: Their

relation to development and psychopathology. New York: Wiley

Sable, M. R., & Libbus, M. K. (2000). Pregnancy intention and pregnancy happiness: are they

different?. Maternal and child health journal, 4(3), 191-196. doi:

10.1023/a:1009527631043

Schaefer, E. S. (1965). A configurational analysis of children's reports of parent

behavior. Journal of consulting psychology, 29(6), 552. doi: 10.1037/h0022702

Silva, M. N., Markland, D., Carraça, E. V., Vieira, P. N., Coutinho, S. R., Minderico, C. S., ... &

Teixeira, P. J. (2011). Exercise autonomous motivation predicts 3-yr weight loss in

women. Med Sci Sports Exerc, 43(4), 728-737. doi: 10.1249/MSS.0b013e3181f3818f

Simons, R.L., Wu, C.I., Johnson, C., & Conger, R. D. (1995). A test if various perspectives on the

intergenerational transmission of domestic violence. Criminology, 33(1), 141-172. doi:

10.1111/j.1745-9125.1995.tb01174.x

Simonton, D. K. (1983). Intergenerational transfer of individual differences in hereditary

monarchs: Genetic, role-modeling, cohort, or sociocultural effects?. Journal of

personality and social psychology, 44(2), 354. doi: 10.1037/0022-3514.44.2.354

Sobel, M. E. (1982). Asymptotic confidence intervals for indirect effects in structural equation

models. Sociological methodology, 13(1982), 290-312. doi: 10.2307/270723

Page 58: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

52

Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2005). Antecedents and outcomes of self-determination in 3

life domains: The role of parents' and teachers' autonomy support. Journal of Youth and

Adolescence, 34(6), 589-604. doi: 10.1007/s10964-005-8948-y

Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2010). A theoretical upgrade of the concept of parental

psychological control: Proposing new insights on the basis of self-determination

theory. Developmental Review, 30(1), 74-99. doi: 10.1016/j.dr.2009.11.001

Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2011). When is identity congruent with the self? A self-

determination theory perspective. In Handbook of identity theory and research (pp. 381-

402). New York: Springer.

Soenens, B., Vansteenkiste, M., Lens, W., Luyckx, K., Goossens, L., Beyers, W., & Ryan, R. M.

(2007). Conceptualizing parental autonomy support: adolescent perceptions of

promotion of independence versus promotion of volitional functioning. Developmental

psychology, 43(3), 633. doi: 10.1037/0012-1649.43.3.633

Soenens, B., Vansteenkiste, M., Luyckx, K., & Goossens, L. (2006). Parenting and adolescent

problem behavior: an integrated model with adolescent self-disclosure and perceived

parental knowledge as intervening variables. Developmental psychology, 42(2), 305. doi:

10.1037/0012-1649.42.2.305

Soenens, B., Vansteenkiste, M., Luyten, P., Duriez, B., & Goossens, L. (2005). Maladaptive

perfectionistic self-representations: The mediational link between psychological control

and adjustment. Personality and Individual Differences, 38(2), 487-498.

doi:10.1016/j.paid.2004.05.008

Soenens, B., Park, S. Y., Vansteenkiste, M., & Mouratidis, A. (2012). Perceived parental

psychological control and adolescent depressive experiences: A cross-cultural study with

Belgian and South-Korean adolescents. Journal of adolescence, 35(2), 261-272.

doi:10.1016/j.adolescence.2011.05.001

Tinsley, B. J., & Parke, R. D. (1987). Grandparents as interactive and social support agents for

families with young infants. The International Journal of Aging & Human Development.

https://doi.org/10.2190/91M7-1JMA-UQV6-0VH3

Vansteenkiste, M., Lens, W., & Deci, E. L. (2006). Intrinsic versus extrinsic goal contents in self-

determination theory: Another look at the quality of academic motivation. Educational

psychologist, 41(1), 19-31. http://dx.doi.org/10.1037/0003-066X.55.1.68

Page 59: Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar …...Redenen om moeder te worden: Een onderzoek naar de rol van opvoeding als antecedent en consequent van zwangerschapsmotivatie Aantal

53

Vansteenkiste, M., Simons, J., Soenens, B., & Lens, W. (2004). How to become a persevering

exerciser? Providing a clear, future intrinsic goal in an autonomy-supportive way. Journal

of Sport and exercise Psychology, 26(2), 232-249. doi: 10.1123/jsep.26.2.232

Vansteenkiste, M., & Soenens, B. (2013). Vitamines van groei. Gent, België: Academia Press.

Vansteenkiste, M., Zhou, M., Lens, W., & Soenens, B. (2005). Experiences of autonomy and

control among Chinese learners: Vitalizing or immobilizing?.Journal of educational

psychology, 97(3), 468. doi: 10.1037/0022-0663.97.3.468

Van Ijzendoorn, M. H. (1992). Intergenerational transmission of parenting: A review of studies

in nonclinical populations. Developmental review, 12(1), 76-99. doi: 10.1016/0273-

2297(92)90004-l

Whipple, N., Bernier, A., & Mageau, G. A. (2009). Attending to the exploration side of infant

attachment: Contributions from self-determination theory. Canadian

Psychology/Psychologie canadienne, 50(4), 219. doi: 10.1037/a0016322

Williams, G. C., & Deci, E. L. (1996). Internalization of biopsychosocial values by medical

students: a test of self-determination theory. Journal of personality and social

psychology, 70(4), 767. doi: 10.1037/0022-3514.70.4.767

Yen, S. T., & Zampelli, E. M. (2017). Religiosity, political conservatism, and support for legalized

abortion: A bivariate ordered probit model with endogenous regressors. The Social

Science Journal. doi: 10.1016/j.soscij.2016.12.002