Rapport 'lijden aan het leven' een stap te ver

4

Click here to load reader

Transcript of Rapport 'lijden aan het leven' een stap te ver

Page 1: Rapport 'lijden aan het leven' een stap te ver

726 8 a p r i l 2 0 0 5 a f l . 1 4 NJb

Rapport ‘lijden aan hetleven’ een stap te ver?

Wie een recht op zelfbeschikking aanhangt, zal het rapport van de commissie-Dijkhuis over ‘lijden aan

het leven’ als een stap in de goede richting zien. Rechter en wetgever hebben zelfbeschikking echter

niet gekozen als het meest zwaarwegende beginsel bij euthanasie, maar hebben de begrenzing

gezocht in de verlichting van ondraaglijk en uitzichtloos lijden, ingedamd door medische classificatie.

Het classificatiecriterium van de Hoge Raad kan worden beschouwd als de weerslag van een

rechtspolitieke keuze: tot hier heeft de politiek besloten artsen een mandaat te geven en niet verder,

ongeacht de lijdensdruk.

Drie jaar lang heeft de multidisciplinaire commis-sie-Dijkhuis zich in alle stilte gebogen over de

opdracht van de beroepsorganisatie voor artsenKNMG om een rapport1 te schrijven over de lastigeproblematiek van ‘lijden aan het leven’, voorheenvaak aangeduid als ‘klaar met leven’. De twee kern-vragen die de commissie moest beantwoorden zijn:(1) waar liggen de grenzen aan de legitimatie van hetlevensbeëindigend handelen door artsen en (2) iseen aanpassing van het geldende juridisch kader no-dig? Ter beantwoording van deze fundamentele vra-gen is de commissie in het rapport grondig ingegaanop de visies van artsen op de grenzen aan het me-disch domein, de rol van de arts bij lijden, de aard enomvang van het fenomeen lijden aan het leven ende bruikbaarheid van het door de Hoge Raad gefor-muleerde criterium voor de toelaatbaarheid van hulpbij zelfdoding.Voor het eerst is goed in kaart gebracht om welkehulpvragen het gaat en hoe deze zich verhouden totde ‘gangbare’ euthanasieverzoeken. Op de weergavevan de rechtspraak en het euthanasiedebat valt hieren daar mijns inziens wel wat af te dingen. Zo wordtgesteld dat de gedachtevorming over euthanasie zouzijn geëntameerd door theorieën over zelfbeschik-king, terwijl de rechter een ander standpunt heeft in-genomen door het verlichten van ondraaglijk en uit-zichtloos lijden tot leidend beginsel te nemen. Dewetgever sloot zich hier nadrukkelijk bij aan, al ver-klaarde hij officieel dat geen rangorde bestaat tussende beginselen, dat zij alle even belangrijk zijn en dater dus niet één leidend beginsel is achter de Euthana-siewet. Tussen de regels door valt echter te lezen datook de wetgever het beginsel van ‘barmhartigheid’ –en niet het beginsel van zelfbeschikking – centraalstelde ter rechtvaardiging van de Euthanasiewet(hierna: WTL).2

Toch is deze studie als geheel een nuttige en verhel-

derende samenbundeling van de beschikbare infor-matie over dit onderwerp uit de medische praktijk ende wetenschappelijke literatuur. De conclusie die deopstellers van het rapport uiteindelijk trekken is datlijden aan het leven binnen de grenzen van het me-disch domein kan vallen en dat het aan de individu-ele arts is om te bepalen of hij geneigd is – en zichvoldoende bekwaam acht – om zich met deze hulp-vragen in te laten. Ondanks de genuanceerde en uit-gebreide onderbouwing van de conclusie van hetrapport is het echter de vraag of het huidige juridi-sche en politieke kader deze koers toelaat. In deze bij-drage zullen de belangrijkste bevindingen van hetrapport vanuit een juridisch (met name strafrechte-lijk) gezichtspunt kritisch worden besproken.

Wat is lijden aan het leven?

De eerste vraag die rijst is wat precies wordt verstaanonder lijden aan het leven. Sinds het arrest Bron-gersma3 denkt iedereen wel ongeveer te weten wathiermee wordt bedoeld. In deze zaak ging het om de86-jarige oud-senator Brongersma die zijn leven alszinloos, leeg en afschuwelijk beschouwde door eencombinatie van psychische en fysieke factoren alsniet-behandelbare ouderdomsverschijnselen en een-zaamheid. Het vatten van de kern van de materie ineen definitie blijkt echter lastig. De commissie bekri-tiseert de door de Hoge Raad gehanteerde definitie,die te veel de nadruk zou leggen op waar bij deze pa-tiënten geen sprake van is (een medisch geclassifi-ceerde ziekte of stoornis) in plaats van te trachten deaard van het verschijnsel te omschrijven.Ook de definitie die in het parlementaire debat overde WTL werd gebruikt, wijst de commissie af. De po-litici spraken over ‘de situatie van mensen die veelalop hoge leeftijd zijn en die, zonder dat zij overigens

Mr E . Pans

1. Op zoek naar normen voor

het handelen van artsen bij

vragen om levensbeëindiging

in geval van lijden aan het

leven. Verslag van de werk-

zaamheden van een commis-

sie onder voorzitterschap van

prof. J.H. Dijkhuis, Utrecht:

KNMG december 2004.

2. Wet Toetsing Levensbeëindi-

ging op verzoek en hulp bij

zelfdoding (WTL), Stb. 2001,

194, in werking getreden op

1 april 2002. Kamerstukken II

1998/99, 26691, nr 3, p. 2

(MvT II), Kamerstukken II

2000/01, 26691, nr 9, p. 6-

7 (NNV II), Kamerstukken I

2000/01, 26691, nr 137b,

p. 16 (MvA I) en Kamerstuk-

ken I, 26691, nr 137e, p. 2-3

(NMvA I).

3. HR 24 december 2002,

NJ 2003, 167 (Brongersma,

m.nt. Schalken).

Esther Pans is promovenda bijde afdeling strafrecht encriminologie van de VrijeUniversiteit Amsterdam.

Deze artikelen zijn ookte raadplegen op

internet: www.njb.nl

05 14 05 artikel 1 04-04-2005 16:32 Pagina 726

Page 2: Rapport 'lijden aan het leven' een stap te ver

in medisch opzicht lijden aan een onbehandelbareen met ernstig lijden gepaard gaande ziekte of aan-doening, voor zichzelf hebben vastgesteld dat voorhenzelf de waarde van het leven zodanig is afgeno-men dat zij de dood verkiezen boven verder leven’.Wat de commissie stoort aan deze omschrijving isdat lijden aan het leven te zeer wordt voorgesteld alseen situatie waarin een rationele belangenafwegingwordt gemaakt, waarbij de lijdensdruk en wanhoopvan deze patiënten onvoldoende tot uiting komt.De commissie-Dijkhuis doet een poging met een de-finitie te komen die de gesignaleerde bezwaren on-dervangt. De kern van de voorgestelde definitie is datde patiënt lijdt aan het vooruitzicht verder te moetenleven in een situatie waarbij hij geen of onvoldoendekwaliteit van leven ervaart, hetgeen leidt tot een persi-sterend doodsverlangen, zonder dat de hoofdoorzaakkan worden gevonden in een somatische of psychi-sche aandoening. Primair heeft de commissie hierbijhoogbejaarden op het oog, maar zij wijst het hante-ren van een leeftijdsindicatie principieel af omdat zijjongere patiënten niet categorisch wil uitsluiten. Hetrapport gaat ervan uit dat lijden aan het leven eencomplex samenstel is van verscheidene lijdensfacto-ren. Veelal betreft het een combinatie van niet-le-vensbedreigende aandoeningen, fysiologische ou-derdomsverschijnselen en het wegvallen van essen-tiële elementen in het sociale netwerk, zoals hetoverlijden van de partner, kinderen of vrienden.

Ziekte en lijden

Het tweede, belangrijke punt in het rapport is de rolvan medische classificaties. De commissie laat zichkritisch uit over het door de Hoge Raad in het arrestBrongersma geïntroduceerde classificatiecriterium –de eis dat het lijden van de patiënt moet voortkomenuit een (medisch geclassificeerde) ziekte of stoornis.Er bestaat ziekte zonder lijden en lijden zonderziekte, aldus het rapport. Lijden is in deze benade-ring altijd een complexe, individueel bepaalde optel-som van verschillende factoren van somatische, psy-chische, sociale en emotionele aard. Het kan zijn dateen aandoening de belangrijkste bron van het lijdenis, maar vaker zullen – ook in het geval van een ern-stige ziekte – aspecten als psychische of emotioneledraagkracht de doorslag geven bij een verzoek omhulp bij zelfdoding. In vele uiteenlopende situaties ishet dus niet goed mogelijk de lijdensfactoren uiteente rafelen – dat is niet alleen zo bij lijden aan het le-ven.Daarnaast blijkt dat vaak niet duidelijk van elkaar iste onderscheiden welk lijden ‘normaal’ is en welk lij-den ‘pathologisch’. Zo lijken classificaties soms vrijarbitrair tot stand te komen en kunnen zij bijvoor-beeld zijn ingegeven door financieringsoverwegin-gen. Een aansprekende illustratie hiervan is de grenstussen ouderdomsklachten, die tot de normale – fy-siologische – veroudering worden gerekend (zoals af-nemend gezichtsvermogen, gehoor en mobiliteit) enafnemende mobiliteit ten gevolge van reuma, het-geen wél tot de pathologie wordt gerekend. Voorts

wijst de commissie op de ongewenste neveneffectenvan een te grote nadruk op medische classificaties.Artsen kunnen het criterium strategisch gaan gebrui-ken en daarmee te gemakkelijk of juist te terughou-dend worden in hun houding ten aanzien van eutha-nasie.

Rol van hetclassificatiecriterium

De scherpe kritiek van de commissie op het grote ge-wicht dat de rechter toekent aan medische classifica-ties is echter niet geheel terecht. Anders dan het rap-port lijkt te veronderstellen, had het classificatiecri-terium in het arrest Brongersma niet de functie vanhet bepalen van de lijdensdruk. De Hoge Raad stelde deeis dat het lijden een medisch geclassificeerde oor-zaak heeft in relatie tot de vraag of een arts gelegiti-meerd is euthanasie of hulp bij zelfdoding te verle-nen. De medische classificatie was dus bedoeld als afbakeningscriterium voor het opzettelijk levens-beëindigend handelen van artsen en niet als een cri-terium dat het lijden van de patiënt bepaalt. De HogeRaad sluit niet uit dat lijden buiten dit grensgebiedondraaglijk en uitzichtloos kan zijn, alleen oordeeldehij dat dit type lijden buiten de wettelijke strafuit-sluitingsgrond voor artsen valt.Dit oordeel werd gebaseerd op het parlementaire de-bat van de WTL, waarin door de verantwoordelijkeministers – door minister Korthals volmondiger dandoor minister Borst – een grens werd getrokken bij‘lijden ten gevolge van een ziekte of stoornis’ c.q. ‘lij-den in een medische context’. Terecht wijst de com-missie-Dijkhuis erop dat deze grensstelling pas in delaatste fase van het debat plaatsvond en bovendieneen direct gevolg leek te zijn van de zaak Bron-gersma, die in die tijd onder de rechter was. Eerder inhet parlementaire debat werd juist getracht de termlijden zo open mogelijk te houden teneinde ruimtete laten voor toekomstige (medische en maatschap-pelijke) ontwikkelingen en voor voldoende interpre-tatievrijheid voor elk individueel geval.Pas toen politieke druk ontstond om zich uit te spre-ken over de zaak Brongersma werd lijden aan het le-ven door de verantwoordelijke politici buiten dereikwijdte van de WTL geplaatst. In hoeverre ditdoor inhoudelijke argumenten of door overwegin-gen van politieke haalbaarheid werd ingegeven, iseen kwestie waarover verschillend kan worden ge-dacht. Mijn indruk na lezing van de parlementairebehandeling van de WTL is dat bij dit punt de na-druk heeft gelegen op het aspect van de politiekehaalbaarheid.4 Hoe het ook zij, duidelijk is dat hetclassificatiecriterium van de Hoge Raad kan wordenbeschouwd als de weerslag van een rechtspolitiekekeuze: tot hier heeft de politiek (nu) besloten artseneen mandaat te geven tot hulp bij zelfdoding en nietverder, ongeacht de lijdensdruk in dit soort gevallen.Overigens bleek na verschijning van het rapport datbinnen de commissie-Dijkhuis verdeeldheid bestaatover de vraag of het rapport ingaat tegen het arrestBrongersma of niet.5

NJb a f l . 1 4 8 a p r i l 2 0 0 5 727

4. Zie hierover ook: E.Ph.R.

Sutorius, ‘De zoektocht naar

normen voor hulp bij levens-

beëindiging door artsen op

verzoek van mensen, die

ondraaglijk en uitzichtloos

‘lijden aan het leven’ ‘, Tijd-

schrift voor Gezondheidsrecht

2005/2, p. 135-141.

5. J.H. Hubben, ‘Arrest Bron-

gersma: recht overeind ook

na advies commissie Dijk-

huis’, NJB 2005, p. 94; J.

Dijkhuis, ‘Lijden aan het

leven’, NJB 2005, p. 534;

J.H. Hubben, ‘Naschrift’,

NJB 2005, p. 534.

De commissie bekritiseert de door de Hoge Raad in het arrestBrongersma gehanteerde definitie, die te veel de nadruk zou

leggen op waar bij deze patiënten geen sprake van is (een medischgeclassificeerde ziekte of stoornis) in plaats van te trachten de

aard van het verschijnsel te omschrijven.

05 14 05 artikel 1 04-04-2005 16:32 Pagina 727

Page 3: Rapport 'lijden aan het leven' een stap te ver

Ouderdom als ziekte

De commissie noemt de grens van medische classifi-catie niet gerechtvaardigd en niet werkbaar en meentook dat deze tot onbarmhartigheid kan leiden. Hoe-wel voor deze opvatting op zichzelf goede onderbou-wingen worden gegeven, kan toch de vraag wordengesteld waarom de commissie tornt aan de (zo re-cent) tot stand gekomen politiek-juridische grens. Zijhad er ook voor kunnen kiezen te zoeken naar oplos-singen voor lijden aan het leven die passen binnenhet huidige kader. Dat geldt temeer als hierbij wordtbetrokken dat euthanasie geen puur medische aange-legenheid is, maar algemeen wordt gerekend tot hetmaatschappelijk genormeerd medisch handelen. Voorlijden aan het leven geldt dit wellicht in nog sterkeremate dan voor ‘gewone’ gevallen van euthanasie.In het licht van deze overwegingen zou het logischer,en mogelijk ook strategischer, zijn geweest om dezegrens tot uitgangspunt te nemen en binnen het clas-sificatiecriterium naar juridische openingen te zoe-

ken. Zo had de commissie kunnen onderzoeken of eraanleiding bestaat het fenomeen lijden aan het leven– de mix van ouderdomsverschijnselen, functionelebeperkingen en de daarmee samenhangende psycho-sociale en zingevingsgerelateerde problematiek – alsziekte of stoornis aan te merken. Met name had danook onderzocht kunnen worden of er momenteeltendensen in de geneeskunde te ontwaren zijn omlijden aan het leven als een samenstel van patholo-gisch relevante verschijnselen te kwalificeren en alsgevolg daarvan van een medische classificatie tevoorzien. Indien inderdaad grond wordt gevondenvoor een dergelijke ontwikkeling zou geen strijd be-staan met de grens die rechter en wetgever – al danniet terecht – hebben getrokken.

Dynamisch medisch domein

Een belangrijke vraag die hierop voortborduurt enook in het rapport aan de orde komt is of binnen demedische beroepsgroep consensus bestaat over degrenzen van het medisch domein, en met name overde rol van de arts bij patiënten die lijden aan het le-ven. Hierover blijkt – niet zo verrassend – geen con-sensus te bestaan. Er blijkt zelfs geen sprake te zijnvan in min of meer brede kring gedragen visies. Decommissie vindt dit niet per se problematisch. Hetontwikkelen van ‘geheel objectieve maatstaven’ terbeoordeling van een verzoek om levensbeëindigingacht zij illusoir. Hooguit kan een onderbouwd procesvan weging worden nagestreefd. De commissie steltvoor een dynamische, per arts variërende begrenzingvan het medisch domein te hanteren. Iedere artsmoet als professional, op grond van de eigen kennisen ervaring, zelf bepalen of hij beschikt over vol-doende affiniteit en deskundigheid omtrent dezeproblematiek en naar gelang daarvan handelen.Tegelijkertijd signaleert de commissie een tekort aanwetenschappelijke kennis over lijden aan het leven,met name wat betreft de potentiële behandelwijzen.Hier zit duidelijk een spanning: hoe kan een arts ‘vol-doende bekwaam’ zijn om dit type hulpvragen te be-handelen als daarover überhaupt nog te weinig ken-

nis bestaat? De commissie stelt dat er, vergeleken metsomatische en psychiatrische aandoeningen, sprakeis van een achterstand in wetenschappelijk onder-bouwde methoden voor de exploratie van hulpvra-gen en de behandeling van zingevingsproblemen.Vooral het vaststellen van de uitzichtloosheid kanmoeilijkheden opleveren. In het rapport wordt on-derkend dat artsen niet alleen zelf onvoldoende des-kundig zijn op dit terrein, maar dat zij ook te weinigzicht hebben op wat andere deskundigen kunnenuitrichten. De commissie meent dat dit tekort aankennis kan worden weggewerkt door bijscholing endat het mechanisme van zelfselectie de rest zal doen.Daar hangt dan wel veel van af.

Multidisciplinaire benadering

Het is voor artsen dus lastig vast te stellen welke des-kundigen een bijdrage kunnen leveren aan de beoor-deling van de hulpvraag bij lijden aan het leven. Inhet rapport worden vele disciplines genoemd die bijde beoordeling van de mogelijke alternatieven voorhulp bij zelfdoding een rol kunnen spelen: psycho-therapeuten, psychiaters, pastores, geestelijk raadge-vers, gedragsdeskundigen, ethici, zingevingdeskun-digen en experts op het gebied van rouwverwerkingen het omgaan met handicaps en beperkingen.Vreemd genoeg worden geriaters en gerontologenhier niet genoemd. De commissie stelt voor dat dearts met de patiënt een uitgebreid traject ingaat,waarin in de eerste fase het onderzoeken van de mo-gelijkheden tot verbetering van de (beleefde) kwali-teit van leven centraal staat. In de tweede fase dientdan de lijdensdruk te worden vastgesteld, dus: of –indien alle redelijke alternatieven uitgeput zijn – vol-doende reden bestaat tot honorering van het verzoekom levensbeëindiging.In die tweede fase moet de in de eerste fase verza-melde informatie vanuit de nieuwe vraagstelling opnieuw worden bezien en moeten mogelijk nog an-dere deskundigen worden ingeschakeld. Deze aan-pak oogt onmiskenbaar zeer uitgebreid en zorgvul-dig. Maar schuilt in die uitgebreidheid niet ook eengevaar? Hoe reëel is het te veronderstellen dat de artsgelegenheid heeft zo’n tijdrovend en ingewikkeldproces in te gaan? Ook een ander risico bestaat: hoecontroleerbaar is de afweging die de arts heeft ge-maakt achteraf? Kan de toetsingscommissie euthana-sie (en eventueel de strafrechter) een zo veelomvat-tende, complexe afweging nog natrekken aan dehand van de verslaglegging door de arts? Hoe uitge-breid moet deze weergave dan wel niet zijn? Uit hetrapport blijkt dat artsen het nu al vaak moeilijk vin-den om het ‘hele verhaal met alle dimensies’ van eenindividuele levensgeschiedenis van een patiënt dielijdt aan het leven aan buitenstaanders naar voren tebrengen. De zeer omvangrijke, rijk geschakeerde pro-cedure die de commissie voorstelt lijkt de positie vande arts nog kwetsbaarder te maken. Uiteraard moetde kwaliteit van het beslissingsproces voorop staan,maar de toetsbaarheid en controleerbaarheid van hethandelen van artsen zijn ook essentieel.In die zin is het rapport onpraktisch te noemen: hetstelt een koers voor die niet overeenkomt met de hui-dige grens en legt de beslissing om in een moeilijkgrensgeval al dan niet levensbeëindigend te hande-len in de handen van de individuele arts. Als de artseen omstreden beslissing neemt, kan dat het OMaanzetten tot het voeren van ‘proefprocessen’. Bijdeze processen bestaat bij uitstek de kans dat door derechter normen worden gesteld die voor artsenvooraf niet kenbaar waren. Vanzelfsprekend zal ditdoor artsen als onrechtvaardig worden ervaren. Ookop de meldingsbereidheid van artsen zal dat zeker

728 8 a p r i l 2 0 0 5 a f l . 1 4 NJb

De scherpe kritiek van de commissie op het grotegewicht dat de rechter toekent aan medische

classificaties is niet geheel terecht.

05 14 05 artikel 1 04-04-2005 16:32 Pagina 728

Page 4: Rapport 'lijden aan het leven' een stap te ver

een negatief effect hebben. Aan de andere kant is hetzo dat de normstelling bij euthanasie in het verledenaltijd heeft plaatsgevonden via (strafrechtelijke) pro-cessen en dat deze ons denken over euthanasie ver-diept en verfijnd hebben. Wij hebben dus veel tedanken aan de ‘tastende’ en vaststellende functievan het strafrecht, maar dat neemt niet weg dat debelasting voor de individuele arts die terechtstaatzwaar kan zijn.

Verwachtingen van patiënten

Verwacht wordt dat in de toekomst de vraag naar le-vensbeëindiging vanwege lijden aan het leven alleenmaar zal toenemen. Houden ouderen van nu het uitbescheidenheid of religieuze motieven veelal nog bijhet uiten van een vage doodswens (in de trant van‘van mij hoeft het niet meer’), van de ouderen van detoekomst wordt verwacht dat zij hun hulpvraag con-creter en krachtiger zullen uiten. Nu al constateert decommissie een verandering in het verwachtingspa-troon van patiënten: zij stellen zich mondiger op,zijn vertrouwd met het concept van patiëntrechtenen verwachten ‘maatwerk’ van hun arts. Uit leden-bijeenkomsten van de Nederlandse Vereniging vooreen Vrijwillig Levenseinde (NNVE) rijst het beeld opvan zeer assertieve ouderen die bijna eisen dat er een‘laatstewilpil’, voorheen meestal aangeduid met Pilvan Drion, beschikbaar komt.6 Hiertegenover staatde – in vergelijking hiermee – zeer terughoudendehouding van artsen. Slechts 26% van alle artsen achthulp bij zelfdoding in het geval van lijden aan het le-ven ‘denkbaar’.7 Deze grote discrepantie in opinietussen artsen en patiënten kan tot problemen gaanleiden. Juist om het debat hierover aan te zwengelen,te ordenen en te verdiepen is dit rapport zeer zinvol.Wel dringt zich de vraag op hoe groot het draagvlakvan het rapport is onder artsen. Gegeven het feit dat74% van de artsen hulp bij zelfdoding bij lijden aanhet leven ondenkbaar acht, zal de gemiddelde artswaarschijnlijk moeite hebben met de visie van de‘voorhoedegroep’ die zitting had in de commissie.Tekenend is de reactie van de KNMG – de opdracht-gever tot het rapport – die zich beperkte tot een plei-dooi voor een behoedzame benadering, interne de-batten en nader onderzoek naar deze complexe pro-blematiek.8

Conclusie

De commissie spreekt uiteindelijk haar voorkeur uitvoor het model waarbij iedere arts zelf kan bepalenof hij hulp bij zelfdoding verleent aan een patiënt dielijdt aan het leven met als belangrijke randvoor-waarde dat deze arts over voldoende, specifieke des-kundigheid beschikt.De commissie grondt haar betoog op de volgendevijf pijlers:

1. De bron van het lijden is niet bepalend voor deernst van de lijdensdruk;

2. Het classificatiecriterium van de Hoge Raad is nietlegitiem en niet werkbaar;

3. Een arts kan wél deskundig zijn met betrekkingtot lijden aan het leven;

4 Artsen hebben professionele ruimte deze proble-matiek verschillend te benaderen;

5. Het aantal hulpvragen van deze aard zal sterk toe-nemen in de toekomst.

Samenvattend kan over deze stappen het volgendeworden opgemerkt. Inderdaad kan de lijdensdrukvan mensen die lijden aan het leven zeer groot zijnen ligt hier een reëel en ernstig probleem voor artsen.Zij zullen hier bovendien in toenemende mate meeworden geconfronteerd. Wie een ‘recht op zelfbe-schikking’ aanhangt, zal dit rapport wellicht als eenstap in de goede richting zien. Rechter en wetgeverhebben zelfbeschikking echter niet gekozen als hetmeest zwaarwegende beginsel bij euthanasie, maarhebben het zwaartepunt gelegd bij de verlichtingvan ondraaglijk en uitzichtloos lijden, begrensd dooreen medische classificatie.Op dat – omstreden – criterium van een ‘medisch ge-classificeerde ziekte of stoornis’ kan veel worden af-gedongen, zowel op de totstandkoming als op de in-houdelijke bruikbaarheid ervan. Toch is deze grenswel recentelijk door politiek en rechtspraak vastge-steld en geldt het terrein van euthanasie en hulp bijzelfdoding als medisch handelen dat maatschappe-lijk genormeerd dient te zijn. Bovendien bestaan erwellicht enkele openingen om lijden aan het levenin het bestaande rechtspolitieke kader in te passen.Zo kan worden onderzocht of er grond bestaat (be-paalde vormen van) lijden aan het leven medisch teclassificeren. Eerst moet hoe dan ook – in het belangen ter bescherming van patiënt én arts – de weten-schappelijk kennis over aard, omvang en behandel-wijzen van lijden aan het leven worden uitgebreid.Pas dan is ruimte voor dynamische grenzen aan hetmedisch domein.

De eindconclusie van het rapport – dat het, na eenlang en zorgvuldig hulpverleningstraject en met in-schakeling van verschillende deskundigen, aan dearts zelf is om te bepalen of hij hulp bij zelfdodingverleent op grond van lijden aan het leven – lijkt mijin het huidige rechtspolitieke kader vooralsnog eenstap te ver. Door de grote verdeeldheid binnen demedische beroepsgroep over dit type verzoeken enhet geconstateerde gebrek aan kennis bij artsen overeventuele behandelwijzen zou dit een grote rechts-onzekerheid voor artsen in het leven roepen. Ook decontroleerbaarheid (achteraf) van het handelen vande arts door de toetsingscommissie en eventueel derechter is in deze benadering mijns inziens proble-matisch. �

6. M. Oostveen, ‘Oudere wil

laatstewilpil – en wel nu’,

NRC Handelsblad 15 decem-

ber 2004; E. Rosenberg,

‘Patiënten dienen meer

claims in’, NRC Handelsblad

26 maart 2005.

7. G. van der Wal (red), Medi-

sche besluitvorming aan het

einde van het leven. De prak-

tijk en de toetsingsprocedure

euthanasie, Utrecht: Uitge-

verij De Tijdstroom 2003,

p. 103-104.

8. Reactie KNMG op rapport

commissie-Dijkhuis,

www.knmg.artsennet.nl; M.

Oostveen, ‘Nog geen medi-

sche hulp voor ‘lijders aan

het leven’ ‘, NRC Handels-

blad 16 december 2004.

NJb a f l . 1 4 8 a p r i l 2 0 0 5 729

Duidelijk is dat het classificatiecriterium van de Hoge Raad kanworden beschouwd als de weerslag van een rechtspolitieke keuze:

tot hier heeft de politiek (nu) besloten artsen een mandaat tegeven tot hulp bij zelfdoding en niet verder, ongeacht de

lijdensdruk in dit soort gevallen.

05 14 05 artikel 1 04-04-2005 16:32 Pagina 729