Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van...

79
MBA MBA MBA MBA Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 Eindthesis Eindthesis Eindthesis Eindthesis

Transcript of Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van...

Page 1: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Page 2: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

ColofonColofonColofonColofon

Titel rapport: De inzet van geDe inzet van geDe inzet van geDe inzet van gebouwbouwbouwbouwinformatiemodelleninformatiemodelleninformatiemodelleninformatiemodellen voor managementinformatie bij voor managementinformatie bij voor managementinformatie bij voor managementinformatie bij

woningcorporatieswoningcorporatieswoningcorporatieswoningcorporaties

Auteur: W.J. Eschbach

Wiechert Eschbach heeft een bouwkundig adviesbureau en is daarnaast

docentonderzoeker bij de opleiding Bouwkunde van Hogeschool Windes-

heim te Zwolle op het gebied van Bouwinformatiemanagement.

Contact: [email protected]

Afstudeerbedrijf: Stadsruim

ir. Birgit Hopff

van der Helmstraat 4

2613 EB Delft

[email protected]

Page 3: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

VoorwoordVoorwoordVoorwoordVoorwoord

Voor u ligt een rapport dat door mij als de eindscriptie voor mijn masterstudie MBA is opgesteld. Ik

heb ervoor gekozen om deze eindscriptie als rapport, ontdaan van de voor publicatie minder rele-

vante hoofdstukken, in de publiciteit te brengen omdat ik denk dat het onderwerp interessant is

voor veel managers en bedrijven, die gebouwinformatiemodellen als bron van informatie in hun be-

drijfsprocessen gebruiken.

Ik heb mij met erg veel plezier verdiept in het onderwerp. Ik heb ontdekt dat het verkrijgen van ma-

nagementinformatie uit gebouwinformatiemodellen gedurende mijn studie nog niet werd toegepast

in Nederland. Toch is het een logische stap, zeker voor beheerorganisaties zoals woningcorpora-

ties. Ik hoop dat dit onderzoek aan de toepassing hiervan mag bijdragen.

Ik wil iedereen bedanken die mij hebben geholpen met dit onderzoek. In de eerste plaats zijn dat

Birgit Hopff en Tom Smeulders van Stadsruim, die als opdrachtgever hebben gefungeerd. We heb-

ben goede discussies gehad en ik mocht scherpe feedback ontvangen, waardoor het resultaat is

verbeterd.

Daarnaast wil ik iedereen bedanken die mij een interview hebben toegestaan. Ik ben erg blij met

de open benadering die door de deelnemers is gehanteerd. Ook dat leverde nieuwe invalshoeken

op en het is leerzaam om te horen hoe het in andere bedrijven toegaat.

De enquête onder corporaties heeft een mager resultaat opgeleverd. Een oorzaak kan zijn dat het

onderwerp nog niet een plaats heeft gevonden in deze branche. Daarom wil ik iedereen bedanken

die deze enquête wel heeft ingevuld.

Page 4: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

ManagementsamenvattingManagementsamenvattingManagementsamenvattingManagementsamenvatting

In deze studie is een onderzoek uitgevoerd naar de toepassing van gebouwinformatiemodellen

voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-

len bestaan uit virtuele driedimensionale gebouwmodellen, waaraan informatie is toegevoegd. Het

werken met digitale informatie uit driedimensionale gebouwmodellen wordt bouwinformatiemana-

gement (BIM) genoemd.

Informatie is binnen gebouwinformatiemodellen gekoppeld aan de aanwezige gebouwonderdelen,

zoals wanden, vloeren, balken of aan virtuele objecten, zoals ruimten. Wanneer aan ruimten bij-

voorbeeld verhuurbare oppervlakten worden toegekend, kan door deze informatie uit meerdere ge-

bouwmodellen te verzamelen een overzicht ontstaan over de hoeveelheid verhuurbaar oppervlak,

maar bijvoorbeeld ook over het percentage leegstand van het in bezit zijnde vastgoed.

Gebouwinformatiemodellen dragen daarmee bij aan adequaat gegevensbeheer. Als gevolg daarvan

is het mogelijk om informatie over al het in beheer zijnde vastgoed samen te stellen. Gebouwinfor-

matiemodellen dragen bij aan het overzicht over de staat van het vastgoed, de jaarlijkse kosten

van verschillend vastgoed en het gebruik van het vastgoed. De vastgoedportefeuille kan daardoor

beter worden beheerd, waardoor betere analyses en betere besluiten kunnen worden genomen.

Gebouwinformatiemodellen leveren een positieve bijdrage aan realtime Business Intelligence.

De onderzoeksvraag luidt als volgt: ‘Op welke manier kan een woningcorporatie informatie uit ge-Op welke manier kan een woningcorporatie informatie uit ge-Op welke manier kan een woningcorporatie informatie uit ge-Op welke manier kan een woningcorporatie informatie uit ge-

bouwinformatiemodellen bouwinformatiemodellen bouwinformatiemodellen bouwinformatiemodellen gebruiken bij het samenstellen van managementinformatie?gebruiken bij het samenstellen van managementinformatie?gebruiken bij het samenstellen van managementinformatie?gebruiken bij het samenstellen van managementinformatie?’

Als onderzoeksinstrumenten om antwoord te geven op de hoofdvraag zijn literatuuronderzoek, in-

terviews en een enquête onder woningcorporaties ingezet.

In het literatuuronderzoek zijn de structuur en het type organisatie, processen, informatiestromen,

managementinformatie, het werken met gebouwinformatiemodellen en management van kennis

onderzocht. De bevindingen zijn dat het type organisatie en de informatiestromen zelf niet wezen-

lijk zullen veranderen. Wel zullen datastromen moeten worden beheerd en geanalyseerd. Er zullen

andere taken ontstaan op het gebied van informatieverwerking en informatie-beheer als er met ge-

bouwinformatiemodellen wordt gewerkt. Deze zullen in de organisatie moeten worden ingebed.

Ook zullen er eisen moeten worden geformuleerd voor digitale bronproducten, zoals gebouwinfor-

matiemodellen. Er wordt door alle afdelingen gebruik gemaakt van alle gegevens. Er moet daarom

een door iedereen toegankelijke centrale databank in de organisatie aanwezig zijn.

In de interviews zijn de thema’s ‘huidige werkwijze’, ‘managementinformatie’, ‘informatiestromen’,

‘invoering van BIM’, ‘ondersteuning’ en ‘implementatie’ onderzocht. De interviews zijn gehouden

met woningcorporaties, adviseurs, onderzoekers, maar ook met bedrijven, die met gebouwinforma-

tiemodellen werken. Om een beeld te krijgen van het beheer van gebouwen met behulp van ge-

bouwinformatiemodellen is een interview gehouden met een commercieel bedrijf dat gebouwen op

deze wijze bouwt en beheert. De bevindingen zijn dat er veel kansen voor woningcorporaties liggen

om het bedrijfsproces te professionaliseren. Woningcorporaties stellen op dit moment echter nog

geen eisen aan de gebouwinformatiemodellen als het gaat om gegevens voor de eigen processen.

De koppeling tussen gebouwinformatiemodellen en Business Intelligence is nog niet gelegd.

Ten slotte is een enquête gehouden onder woningcorporaties om te zien hoe de informatiestromen

binnen een woningcorporatie verlopen en wat de stand van zaken is met betrekking tot het werken

met gebouwinformatiemodellen. De enquête heeft verkregen inzichten ondersteund, hoewel er he-

laas onvoldoende respons was om een wetenschappelijk verantwoord resultaat te verkrijgen.

Page 5: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Een belangrijke conclusie is dat nog weinig woningcorporaties zich actief bezig blijken te houden

met BIM. Bij woningcorporaties waar dit wel wordt ingezet, blijkt de realisatie van nieuw vastgoed

het doel. Realisatie van vastgoed is echter geen kernactiviteit van corporaties. Het doel van het ge-

bruik van BIM zou het verkrijgen van gegevens voor de eigen beheersactiviteiten moeten zijn.

Daarnaast is gebleken dat vanuit de woningcorporatie niet structureel eisen worden gesteld aan de

gebouwinformatiemodellen. De branche stelt zich hiermee als ‘volgers’ op.

Dit onderzoek geeft concrete aanbevelingen voor de implementatie van BIM binnen woningcorpo-

raties. Het werken met gebouwinformatiemodellen op zich is niet heel ingrijpend voor woningcorpo-

raties. Het gebouwinformatiemodel is voor een woningcorporatie een inputproduct. De gegevens

die op deze wijze beschikbaar kunnen komen, zijn voor de organisatie gebruikelijke gegevens. De

manier waarop de gegevens beschikbaar komen, de controle en het beheer zijn wel anders dan tot

nu toe gebruikelijk is. Men moet nu data kunnen koppelen, analyseren en beheren. Dat vraagt an-

dere competenties dan nu in de organisatie aanwezig is, zoals analytisch vermogen en overzicht in

digitale omgevingen.

Gegevens verschijnen niet vanzelfsprekend in een gebouwinformatiemodel. Men moet vooraf dui-

delijk eisen stellen om bruikbare data te verkrijgen. Hier ligt een wezenlijke taak voor de woningcor-

poraties. Vrijwel alle geraadpleegde personen, zowel vanuit interview als vanuit enquête, geven

aan dat het gezamenlijk opstellen van een eisenpakket voor een gebouwinformatiemodel (een

BIM-Protocol genoemd) een goed initiatief zou zijn. In dit Protocol moeten ook gegevens worden

benoemd, die voor Business Intelligence waarde toevoegen.

Een belangrijke voorwaarde voor een goede werking is de ICT-structuur binnen de organisatie. Om

met Business Intelligence te kunnen werken, moeten gegevens kunnen worden gekoppeld. Hoewel

een groot deel van de corporaties al met één gezamenlijke database blijkt te werken, werkt een

substantieel gedeelte van de corporaties nog met meerdere subdatabases per afdeling.

Als uitkomst van dit onderzoek is het datastroomschema in onderstaande figuur opgesteld. Aan de

fasen in dit stroomschema zijn taken gekoppeld, die door de woningcorporatie moeten worden uit-

gevoerd om de informatie uit gebouwinformatiemodellen succesvol te kunnen gebruiken.

Het volledig benutten van deze mogelijkheden is pas mogelijk onder de hierna genoemde voor-

waarden. De belangrijkste daarvan is het maken van een goede visie en een goed beleid door het

management. Gebouwinformatiemodellen zijn niet meer dan goede hulpmiddelen als drager van

Page 6: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

informatie. Het werken met digitale data moet mogelijk worden gemaakt door het inrichten van een

passende ICT-structuur, het optimaliseren van processen, personeel met de juiste competenties in

de organisatie te positioneren, juiste eisen te stellen aan de gebouwinformatiemodellen en een

goede implementatie. Op die manier kan een woningcorporatie de informatie uit gebouwinformatie-

modellen gebruiken bij het samenstellen van managementinformatie.

Page 7: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

InhoudInhoudInhoudInhoud

1. Inleiding .......................................................................................................................................................... 10

2. Begrippen ....................................................................................................................................................... 12

3. Probleemstelling ............................................................................................................................................ 14

3.1. Achtergrondinformatie ....................................................................................................................... 14

3.2. Aanleiding onderzoek ......................................................................................................................... 16

3.3. Vraagstelling ....................................................................................................................................... 16

3.4. Doelstelling ......................................................................................................................................... 17

3.5. Afbakening onderzoek ........................................................................................................................ 17

3.6. Validiteit .............................................................................................................................................. 17

4. Literatuuronderzoek ...................................................................................................................................... 19

4.1. Aanleiding, probleemstelling en doelstelling .................................................................................... 19

4.2. Organisatievorm en activiteiten woningcorporaties ......................................................................... 20

4.3. Bedrijfsprocessen ............................................................................................................................... 24

4.4. Betekenis van informatie ................................................................................................................... 26

4.5. Kennismanagement ........................................................................................................................... 28

4.6. Databeheer en -toegankelijkheid ...................................................................................................... 29

4.7. Informatiemanagement met behulp van ICT .................................................................................... 31

4.8. Werken met gebouwinformatiemodellen .......................................................................................... 33

4.9. Procesdata .......................................................................................................................................... 35

4.10. Managementinformatie...................................................................................................................... 37

4.11. Nieuwe taken en rollen ...................................................................................................................... 40

4.12. Verwerking literatuuronderzoek......................................................................................................... 41

5. Masters project .............................................................................................................................................. 44

5.1. Aanleiding, probleemstelling en doelstelling .................................................................................... 44

5.2. Onderzoeksmethode .......................................................................................................................... 45

5.3. Interviews ............................................................................................................................................ 46

5.4. Enquête woningcorporaties ............................................................................................................... 52

6. Analyse Masters Project ................................................................................................................................ 57

6.1. Interviews ............................................................................................................................................ 57

Page 8: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

6.2. Enquêtes ............................................................................................................................................. 61

7. Conclusies ...................................................................................................................................................... 63

7.1. gebouwinformatiemodellen bij woningcorporaties ........................................................................... 63

7.2. Business Intelligence ......................................................................................................................... 67

7.3. Organisatie .......................................................................................................................................... 69

7.4. Eindconclusie ...................................................................................................................................... 72

8. Alternatieven .................................................................................................................................................. 75

9. Aanbevelingen ................................................................................................................................................ 76

9.1. Gezamenlijk Protocol .......................................................................................................................... 76

9.2. Onderzoek naar niveau van informatie in een gebouwinformatiemodel ........................................ 76

9.3. Controle vastgoedgegevens ............................................................................................................... 76

10. Geraadpleegde literatuur .............................................................................................................................. 77

Page 9: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

BijlagenBijlagenBijlagenBijlagen

I. Stappenplan onderzoek

II. Overzicht processen woningcorporaties

III. Interview met Birgit Hopff, Stadsruim

IV. Interview met Ronald van Lith, Openbaar Belang Zwolle

V. Interview met Linda Peters, De Havensteder Rotterdam

VI. Interview met Willem Pel, Balance & Result

VII. Interview met Arjan van Dijk, Cegeka-dsa (tot feb 2015: Stadgenoot Amsterdam)

VIII. Interview met Gijs Derks, Hendriks Bouw & Ontwikkeling

IX. Interview met John Loendersloot, BAM Gebouwbeheer BV

X. Enquêtevragen woningcorporaties

XI. Antwoorden enquête woningcorporaties

XII. overzicht parameters voor Business Intelligence

XIII. Artikel ‘BIM voor corporatiemanagers’

Page 10: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 10

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

1.1.1.1. InleidingInleidingInleidingInleiding

De ontwikkeling binnen de bouwwereld voor wat betreft de informatievoorziening en informatie-

overdracht voor bouwprojecten verloopt stormachtig. Deze ontwikkeling behelst het koppelen van

gegevens aan een 3D gebouwmodel. De term voor deze werkwijze heet BIM – Bouw Informatie Ma-

nagement. Met het koppelen van gegevens aan een gebouwinformatiemodel ontstaat een project-

specifieke databank, die door alle partijen in het bouwproces kan worden gebruikt. Niet alleen het

technische aspect (het koppelen van informatie aan gebouwcomponenten), maar ook het manage-

mentaspect (welke gevolgen heeft dat voor de werkwijzen en de contractvorming), zijn nog in ont-

wikkeling.

Uit contacten met Birgit Hopff en Tom Smeulders van Stadsruim, een adviesbureau op het gebied

van de ruimtelijke sector te Delft, bleek dat er bij woningbouwcorporaties essentiële vragen be-

staan over het gebruik van gebouwinformatiemodellen en de gevolgen daarvan voor de organisatie

op strategisch en organisatorisch niveau.

Het onderwerp van dit onderzoek is het mogelijke gebruik van informatie afkomstig uit gebouwin-

formatiemodellen voor managementinformatie. Hoewel Stadsruim als klankbord en afstudeerbe-

drijf fungeert, zijn het de woningcorporaties die uiteindelijk gebruik kunnen maken van de resulta-

ten van dit onderzoek. Stadsruim is echter lid van de Werkgroep BIM Woningcorporaties, die vanuit

Aedes, de branche-organisatie van woningcorporaties, is gestart. De Werkgroep houdt zich bezig

met de invoering van BIM binnen woningcorporaties.

De werkgroep BIM heeft een visiedocument gepubliceerd over BIM. De werkgroep werkt aan het

opzetten van instrumenten en open standaarden voor de sector (Regie over informatie, 2015). Het

bestuur van Aedes heeft het visiedocument vastgesteld als de officiële visie van Aedes op BIM.

Figuur 1 Speerpunten 2015 BIM voor de werkgroep woningcorporaties

Onlangs is de eerste publicatie uitgebracht: ‘Regie over informatie’ (Breukink, et al, 2015). In figuur

1 is een sheet weergegeven, zoals deze is gepresenteerd op een symposium d.d. 3 maart 2015

voor leden van Aedes, waarin de speerpunten van deze werkgroep voor 2015 zijn aangegeven. Ge-

durende 2015 spant de werkgroep zich in om de overige woningcorporaties te interesseren.

In deze sheet is nog geen relatie gelegd tussen de technisch-operationele aspecten van het werken

met gebouwinformatiemodellen en de strategische aspecten. In de sheets is voor het strategische

Page 11: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 11

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

aspect de nadruk gelegd op de bewustwording van het instrument ‘BIM’. Dit onderzoek echter wil

een verdieping aanbrengen door het gebruik van gebouwinformatiemodellen op operationeel ni-

veau te gebruiken voor het verkrijgen van managementinformatie voor het strategisch niveau.

Page 12: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 12

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

2.2.2.2. BegrippenBegrippenBegrippenBegrippen

Managementinformatie Informatie uit de organisatie, bestemd voor de leiding van de organisa-

tie, waarmee kan worden gezien hoe de organisatie presteert en op ba-

sis waarvan juiste beslissingen voor het functioneren van de organisa-

tie kunnen worden genomen.

BIM Bouw Informatie Management. Het begrip is een containerbegrip, waar-

mee een manier van werken met gebouwinformatiemodellen en digi-

tale informatieoverdracht wordt bedoeld.

BIM-protocol Een startdocument dat enerzijds de afspraken bevat tussen partijen om

te kunnen werken met gebouwinformatiemodellen en anderzijds de in-

formatie omschrijft die in dan wel aan het gebouwinformatiemodel door

partijen moet worden aangebracht.

Gebouwinformatiemodel Een digitaal gebouwmodel, opgebouwd uit objecten en componenten,

waaraan naar behoefte informatie is toegevoegd. Een gebouwinforma-

tiemodel bevat ten minste geometrische en geografische informatie en

coderingen van de componenten en objecten om deze te kunnen her-

kennen.

Een gebouwinformatiemodel kan bestaan uit één of meerdere aspect-

modellen. Als in dit rapport gesproken wordt over een gebouwinforma-

tiemodel dan wordt het geheel van modellen van een gebouw bedoeld.

Aspectmodel: Een afzonderlijk deel van een gebouwinformatiemodel, uitgesplitst op

basis van verschillende disciplines, bijvoorbeeld een bouwkundig mo-

del, een installatietechnisch model of een leveranciersmodel (prefab

trappen, kozijnen, vloeren, e.d.).

3D-model Een digitaal gebouwmodel, waarvan geen eisen worden gesteld betref-

fende uitwisseling van de daarin aanwezige informatie. Hoewel deze

modellen ook geometrische informatie bevatten is deze niet per defini-

tie geschikt voor uitwisseling

Object Een bewerkbaar gebouwonderdeel, bijvoorbeeld een gevel of een raam-

kozijn, dat in een modelleerprogramma wordt bewerkt.

Component Een vooraf gedefinieerd element met bijbehorende informatie dat aan

een gebouwinformatiemodel kan worden toegevoegd, bijvoorbeeld een

centrale verwarmingsketel.

Modelleerprogramma Softwareprogramma waarmee een gebouwinformatiemodel kan worden

samengesteld, zoals Revit, ArchiCad, Allplan, et cetera.

Viewer Software waarmee het gebouwinformatiemodel kan worden bekeken.

Het programma doet geen bewerkingen en kan geen data doorgeven.

Analyse software Software waarmee meerdere aspectmodellen met elkaar kunnen wor-

den vergeleken, waarmee fouten kunnen ontdekt en gerapporteerd. Dit

wordt ook wel ‘clashen’ genoemd.

Page 13: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 13

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

CORA Corporatie Referentie Architectuur. CORA biedt een referentie voor de

inrichting van de bedrijfsvoering en de informatievoorziening van wo-

ningcorporaties.

VERA Volkshuisvesting Enterprise Referentie Architectuur. VERA zorgt voor de

uniforme gegevensuitwisseling tussen ICT systemen door implemen-

teerbare gegevensdefinities en koppelmechanismen beschikbaar te

stellen. VERA is de technische vertaalslag van CORA.

Page 14: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 14

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

3.3.3.3. ProbleemstellingProbleemstellingProbleemstellingProbleemstelling

3.1.3.1.3.1.3.1. AchtergrondinformatieAchtergrondinformatieAchtergrondinformatieAchtergrondinformatie

Gebouwinformatiemodellen zijn ontstaan uit de behoefte om gebouwen met behulp van een com-

puter efficiënter te tekenen. Het bleek mogelijk om getekende lijnen betekenis te geven. In eerste

instantie was dat geometrische betekenis, in een latere ontwikkeling werden aan lijnen digitale ob-

jecten toegekend. Door het koppelen van een gevelsysteem aan een lijn, kon men door het teke-

nen van een lijnlengte een complete gevel met een bepaalde hoogte weergeven. Op deze wijze kan

men snel een gebouw modelleren en visualiseren. Een volgende stap was het toevoegen van infor-

matie aan die objecten. Aan een wand kunnen bijvoorbeeld materiaal, gewicht, brandbaarheid, et

cetera worden gekoppeld. Dit is extra informatie, die door andere partijen kan worden gebruikt.

Toen duidelijk werd dat die informatie ook door andere partijen digitaal zou kunnen worden ver-

werkt, ontstond de gedachte dat niet de gebruikelijke output van een gebouwinformatiemodel, de

fysieke 2D-tekeningen, maar het gebouwmodel zelf zou kunnen worden overgedragen aan een vol-

gende partij in het bouwproces. Om dit mogelijk te maken is het maken van afspraken over de aard

van de informatie en het proces van overdracht noodzakelijk (Schokkin, 2009).

De wijze van werken met gebouwmodellen kan niet alleen worden toegepast op de ontwerp- en re-

alisatiefasen, maar ook op de gebruiksfase van het fysieke gebouw. Bouwkundig onderhoud, maar

ook werktuigbouwkundig onderhoud en schoonmaak van gebouwen kan met behulp van gebouw-

modellen worden gecommuniceerd en vereenvoudigd. Nog verder uitgebreid kan in een gebouwin-

formatiemodel zelfs het gebruik van een gebouw worden toegevoegd en bijvoorbeeld een koppe-

ling worden gelegd met een roosterprogramma als het gaat om de vastlegging van gebruikstijden

van ruimten.

Figuur 2 Levenscyclus van een gebouw

Binnen het traject van ontwerp via realisatie tot beheer van gebouwen (zie figuur 2) is er sprake

van grote informatiestromen. Er zijn verschillende bedrijfstypen bij betrokken. Een adequate infor-

matievoorziening schept mogelijkheden voor innovatie en strategische vernieuwing (Straatman,

Pel, Hendriks, 2012).

De uitwisseling van informatie tussen partijen in het bouw- en beheersproces is bij de huidige vor-

men van samenwerking lastig. In het bouwproces is van oudsher sprake van een opeenvolgend

proces, waarbij delen van het proces door verschillende partijen vaak na elkaar worden uitgevoerd.

Het komt voor dat een partij nog niet is gecontracteerd als een voorgaande partij het werk al heeft

beëindigd. Dit frustreert een goede en efficiënte overdracht van gegevens. Voor het optimaal functi-

oneren van BIM is er een verandering van organisatiestructuur en –cultuur nodig (Blauwhof, Spie-

ring, & Verbaan, 2013).

In de ontwerp- en realisatiefase wordt steeds vaker gekozen voor geïntegreerde contracten om de

ontwerpende en realiserende partijen tegelijkertijd in het proces te betrekken. Een groot voordeel

hiervan is dat de informatie-uitwisseling kan worden verbeterd en de foutkans kan worden ver-

kleind (Straatman, Pel, Hendriks, 2012). Het werken met gebouwinformatiemodellen (in figuur 3

Page 15: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 15

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

‘BIM’ genoemd) wordt dan veel effectiever. In figuur 3 zijn redenen aangegeven waarom het wer-

ken met gebouwinformatiemodellen steeds meer ingang vindt.

Figuur 3 Strategische redenen om voor BIM te kiezen (bron: Straatman, Pel & Hendriks, 2012)

Sinds 2012 zijn er ook ontwikkelingen waarbij gebouwen worden ontwikkeld op basis van DBMO-

en DBFMO-contracten. Deze afkortingen staan voor Design, Build, Finance, Maintain en Operate.

Bij een DBFMO-contract wordt één partij exploitant van design tot sloop. In deze werkwijze wordt

het gebruik van gebouwinformatiemodellen zeer efficiënt, omdat één partij in alle fasen ook alle

informatie beheert en gebruikt.

Op dit moment is er in de bouwwereld een ontwikkeling gaande die twee krachten kent. Enerzijds

zijn er, zoals reeds aangegeven, goede redenen om te kiezen voor het werken met gebouwmodel-

len. Het werken met BIM heeft echter invloed op manieren van samenwerking, bijvoorbeeld het feit

dat er afspraken moeten worden gemaakt over het moment van beschikbaarheid van informatie in

een gebouwmodel om het voor partijen mogelijk te maken die informatie te gebruiken. Er moet

veel energie worden gestoken in de nieuwe manier van werken.

Anderzijds worden bedrijven, die nog niet met gebouwinformatiemodellen werken, gedwongen na

te denken of zij in deze ontwikkelingen mee willen of kunnen gaan. Het Rijksvastgoedbedrijf schrijft

voor de overheidsgebouwen voor dat deze met behulp van gebouwinformatiemodellen worden ge-

maakt en kunnen worden beheerd (RVBBIMnorm 1.1, 2013). Dit toont aan dat er strategische keu-

zen door bedrijven moeten worden gemaakt. Het is te verwachten dat een bepaald marktgedeelte

voor, op dit gebied, achterblijvende ondernemingen gesloten zullen gaan worden.

Het werken met gebouwinformatiemodellen kent echter ook nadelen. Tekenen is veranderd in mo-

delleren. Het toevoegen van informatie in een gebouwmodel kost veel tijd. De modelleur heeft ken-

nis van digitale informatie-uitwisseling nodig, zowel inhoudelijk als procedureel. Er ontstaat een in-

tensievere samenwerking omdat men voor bepaalde gegevens van elkaar afhankelijk is. Er ont-

staat ook een andere contractvorming (van der Koot, 2012). Dit alles heeft veel impact in tijd, orga-

nisatie en geld voor bedrijven. Daar moeten dan wel de voordelen tegenover staan.

Een reden om niet met gebouwinformatiemodellen te gaan werken is gelegen in de markt waarin

men opereert. In de kleine woningbouw en de kleine verbouw vraagt een opdrachtgever niet om

een gebouwinformatiemodel. Voor een bedrijf is bij dit type projecten het tijdsbeslag om eerst alles

in een gebouwinformatiemodel te verwerken eenvoudigweg niet rendabel. Veel kleine aannemings-

bedrijven, architecten en eenmansbedrijven zullen daarom niet overgaan tot het werken met ge-

bouwinformatiemodellen.

Page 16: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 16

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

3.2.3.2.3.2.3.2. Aanleiding onderzoekAanleiding onderzoekAanleiding onderzoekAanleiding onderzoek

Stadsruim is betrokken bij een werkgroep BIM van Aedes, de overkoepelende organisatie voor wo-

ningcorporaties, die zich bezighoudt met de toepassing van BIM binnen woningcorporaties. Eén

van de conclusies van de werkgroep is dat er eisen aan het gebouwinformatiemodel moeten wor-

den gesteld voorafgaande aan de vervaardiging van dit model.

Wat nog niet is onderzocht is het gebruiken van informatie uit gebouwinformatiemodellen als input

voor managementinformatie. Voor een gebouweigenaar als een woningcorporatie is het door het

gebruik van gebouwinformatiemodellen mogelijk een interne databank op te bouwen van alle in

eigendom zijnde gebouwen. Hieruit zijn gegevens te gebruiken om de bedrijfsvoering van de eigen

organisatie te verbeteren en het beleid te onderbouwen en te verbeteren. Op die wijze heeft het

werken met gebouwinformatiemodellen invloed op managementinformatie. Een opdrachtgever

moet daarom achterhalen welke eisen er aan het gebouwinformatiemodel moeten worden gesteld

om het beleid te kunnen ondersteunen.

Er wordt binnen de belangenvereniging Aedes op dit moment veel moeite gedaan om woningcorpo-

raties op een goede manier te laten aansluiten bij de bouwwereld als het gaat om gegevensover-

dracht via gebouwinformatiemodellen. Er is een brochure ‘Regie over informatie’ geschreven,

waarin wordt gesteld dat een gebouwinformatiemodel een bron van gegevens kan zijn voor de be-

drijfsvoering (Breukink, et al, 2015). Dit onderzoek wil hierop aansluiten door te onderzoeken hoe

gebouwmodellen kunnen bijdragen aan managementinformatie. Dit onderzoek wil komen tot een

handreiking door een stroomschema op te stellen om de eisen aan gebouwmodellen te kunnen

formuleren.

3.3.3.3.3.3.3.3. VraagstellingVraagstellingVraagstellingVraagstelling

De hoofdvraag is als volgt geformuleerd:

Op welke manier kan een woningcorporatie informatie uit gebouwinformatiemodellen gebruiken Op welke manier kan een woningcorporatie informatie uit gebouwinformatiemodellen gebruiken Op welke manier kan een woningcorporatie informatie uit gebouwinformatiemodellen gebruiken Op welke manier kan een woningcorporatie informatie uit gebouwinformatiemodellen gebruiken bij bij bij bij

het samenstellen vanhet samenstellen vanhet samenstellen vanhet samenstellen van managementinformatiemanagementinformatiemanagementinformatiemanagementinformatie? ? ? ?

De deelvragen hierbij zijn:

a) Welke processen binnen de organisatie maken gebruik van beheerinformatie van gebou-

wen?

b) Welke informatie kan vanuit een gebouwinformatiemodel worden betrokken?

c) Hoe wordt de beheerinformatie in de huidige situatie in strategische afwegingen ge-

bruikt?

d) Welke strategische doelen van een woningcorporatie kunnen met informatie uit ge-

bouwinformatiemodel worden ondersteund?

e) Wat heeft een woningcorporatie nodig om het gebouwinformatiemodel te gebruiken tij-

dens de gebruiksfase van het fysieke gebouw?

f) Welke aanpassingen in strategie en organisatie moet een gebouwbeheerder aanbrengen

om effectief met de informatie uit de gebouwinformatiemodellen binnen de organisatie

om te gaan?

In bijlage I is de onderzoeksopzet weergegeven. Per deelvraag zijn de onderzoeksmethoden aange-

geven. Er wordt gebruik gemaakt van literatuuronderzoek, interviews en een enquête onder de wo-

ningcorporaties. Per deelvraag zijn de te interviewen personen weergegeven, waarvan wordt ver-

wacht dat deze een bijdrage leveren aan de beantwoording van die deelvraag.

Page 17: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 17

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

3.4.3.4.3.4.3.4. DoelstellingDoelstellingDoelstellingDoelstelling

Het doel van het onderzoek is te komen tot aanbevelingen voor het omgaan met informatie uit ge-

bouwinformatiemodellen in een woningcorporatie op strategisch en organisatorisch niveau.

3.5.3.5.3.5.3.5. AfbakeningAfbakeningAfbakeningAfbakening onderzoekonderzoekonderzoekonderzoek

Het onderzoek wordt uitgevoerd onder woningcorporaties. Dit is een afgebakende groep gebouwbe-

heerders. Er is toegang tot vertegenwoordigers van deze groep en tot bedrijven er omheen. Doordat

het een groep gebouwbeheerders betreft met eenzelfde taak, ontstaat er mogelijkheid tot vergelij-

kend onderzoek door middel van een enquête.

Er is een interview met een commerciële gebouwbeheerder gehouden. Er zijn twee doelen voor dit

interview. Enerzijds om te kijken of de woningcorporaties kunnen leren van een bedrijf buiten de

corporatiewereld, anderzijds om te controleren of de resultaten van dit onderzoek breder kunnen

worden toegepast.

Strategische afwegingen en de gevolgen van het werken met gebouwinformatiemodellen voor wo-

ningcorporaties worden zichtbaar gemaakt, maar niet verder uitgediept. Het onderzoek is gericht

op overwegingen die voor de gehele sector gelden en gaat niet in op detailleringen die per corpora-

tie kunnen verschillen.

Er zullen geen systeem- of werkomschrijvingen worden vastgelegd. Er wordt niet ingegaan op ge-

specificeerde softwarekeuze en/of het kiezen van hulpmiddelen om managementinformatie te ver-

werken.

3.6.3.6.3.6.3.6. ValiditeitValiditeitValiditeitValiditeit

Het onderzoek wordt uitgevoerd met behulp van ten minste drie bronnen, te weten literatuuronder-

zoek, interviews en een enquête. Door toepassing van deze triangulatie ontstaat een voldoende

betrouwbaarheid voor de verkrijging van gegevens. Helaas is door een te lage respons op de en-

quête vanuit de woningcorporaties deze triangulatie niet maatgevend.

In de keuze van de te interviewen bedrijven en het aantal van de interviews is ook gestreefd een

goede validatie te bereiken door:

• Vooraf de vragen in te delen in onderwerpen;

• alle onderwerpen in tenminste drie interviews aan de orde te stellen.

De onderwerpen en vragen zijn opgesteld op basis van de resultaten van het literatuuronderzoek

en op basis van gegevens van de werkgroep BIM. Er is een vergadering van de werkgroep bezocht

en het concept van de vragenlijst is besproken met de bedrijfsbegeleider.

Er is een eerste interview is gehouden als pilot met als doel te kunnen beoordelen of de vragen de

juiste relevantie hebben en het gesprekonderwerp voldoende wordt besproken. Het interview is ge-

houden met een woningcorporatie (Openbaar Belang te Zwolle). De woningcorporaties zijn de doel-

groep. Een eerste interview met de woningcorporatie geeft dus inzicht in de relevantie van de on-

derwerpen en vragen. Het eerste interview bleek de gekozen onderwerpen en vragen te bevesti-

gen.

Page 18: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 18

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

In enkele gevallen is in de interviews gekozen om dezelfde vragen te stellen aan vertegenwoordi-

gers van het zelfde type bedrijf, bijvoorbeeld de twee interviews met medewerkers van de woning-

corporaties. In andere gevallen is juist opinie gevraagd door een onderwerp bij verschillende bedrij-

ven aan de orde te stellen. Op deze wijze zijn meningen vergeleken en konden de extremen worden

gefilterd.

Page 19: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 19

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

4.4.4.4. LiteratuurLiteratuurLiteratuurLiteratuuronderzoekonderzoekonderzoekonderzoek

4.1.4.1.4.1.4.1. Aanleiding, probleemstelling en doelstellingAanleiding, probleemstelling en doelstellingAanleiding, probleemstelling en doelstellingAanleiding, probleemstelling en doelstelling

Aanleiding

Er is al veel bekend over het functioneren van woningcorporaties, kenmerken van organisaties,

data en informatiemanagement, et cetera. Dit onderzoek gaat in op een klein facet van manage-

ment, namelijk het efficiënt gebruik maken van een relatief nieuw hulpmiddel. Het literatuuronder-

zoek helpt het onderzoek in breder verband te plaatsen en verder te bouwen op bestaande feiten.

Probleemstelling

De hoofdvraag van het onderzoek werpt direct een aantal onderliggende vragen op. Als gevraagd

wordt op welke manier het management gebruik kan maken van bepaalde informatie, dan moeten

huidige en nieuwe manieren worden onderzocht. Ook breder moet worden bezien of de organisatie

geschikt is, of de processen in de organisatie een gewenste manier toelaten, of het personeel ge-

schikt is en welke randvoorwaarden een rol spelen bij veranderingen.

In het onderzoek naar het toepassen van gebouwinformatiemodellen in de bedrijfsvoering en stra-

tegie van woningcorporaties moet duidelijk zijn wat er onder gebouwbeheer wordt verstaan en hoe

het gebouwbeheer invloed heeft op de strategische keuzen van het management van woningcorpo-

raties.

Voor het werken met gebouwinformatiemodellen is het nodig te weten wat precies wordt gedefini-

eerd als een gebouwinformatiemodel en wat met de inzet van een gebouwinformatiemodel wordt

beoogd.

Doelstelling

In bijlage I is een overzicht gegeven van de activiteiten, die nodig zijn om de deelvragen te beant-

woorden. Daar is ook de relatie gelegd tussen literatuuronderzoek en veldonderzoek. Bevindingen

uit het literatuuronderzoek kunnen aanleiding geven voor uitwerking in het veldonderzoek. In het

literatuuronderzoek worden een aantal gerelateerde onderwerpen uitgediept om vanuit de litera-

tuur antwoord te verkrijgen op de deelvragen a t/m d.

De onderwerpen uit het literatuuronderzoek zijn:

1. de organisatievorm en activiteiten van woningcorporaties;

2. de bedrijfsprocessen van woningcorporaties;

3. de betekenis van informatie;

4. kennismanagement;

5. databeheer en toegankelijkheid;

6. informatiemanagement met behulp van ICT;

7. gebouwinformatiemodellen;

8. procesdata;

9. managementinformatie;

10. nieuwe taken en rollen binnen de woningcorporaties.

In de laatste paragraaf worden de bevindingen uit het literatuuronderzoek verwerkt en worden ver-

banden gelegd.

Page 20: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 20

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

4.2.4.2.4.2.4.2. Organisatievorm en activiteiten woningcorporatiesOrganisatievorm en activiteiten woningcorporatiesOrganisatievorm en activiteiten woningcorporatiesOrganisatievorm en activiteiten woningcorporaties

Een moderne woningcorporatie moet in de markt opereren als was zij een onderneming, maar aan

de andere kant is zij een organisatie met een maatschappelijke missie. Veel woningcorporaties be-

vestigen dat door in hun missie een verwijzing naar maatschappelijk verantwoord ondernemen op

te nemen (Van Dijk, 2002). Naast het feit dat een woningcorporatie min of meer gereguleerd wordt

door de marktwerking van vraag en aanbod, moet een moderne woningcorporatie ook toegevoegde

waarde te creëren. Bovenstaande houdt in dat er efficiënt gewerkt moet worden, maar niet als een

robot. De mensen, die niet op eigen kracht in hun huisvesting kunnen voorzien, moeten immers

goed gehuisvest worden. Dat vraagt regelmatig om maatwerk.

Een woningcorporatie kent een aantal kerntaken, te weten woningverhuur, aan- en verkoop van

woningen, technisch vastgoedbeheer, projectcoördinatie, financiële administratie en serviceverle-

ning. Deze taken moeten ondersteund worden door secretariaat en geleid worden door het ma-

nagement. Deze kerntaken met ondersteunende taken heeft Aedes ondergebracht in acht functie-

gebieden, zie figuur 3.

Figuur 3 verdeling arbeidsplaatsen in functiegebieden (www.aedes.nl)

Projectcoördinatie moet ruimer worden opgevat dan alleen de coördinatie van nieuw te ontwikke-

len gebouwen. Dat laatste is geen kerntaak en wordt door steeds meer corporaties uitbesteed. Er

worden door corporaties ook leefbaarheidsprojecten opgepakt. Dit type projecten blijven wel tot de

kerntaken behoren.

Veel woningcorporaties hanteren het driekamermodel van Ortec Finance (zie figuur 4).

Het DrieKamerModel is een integraal, strategisch sturingsconcept voor woningcorporaties. Het is

een innovatief antwoord in de al langlopende discussie over een sturingskader voor corporaties.

Het DrieKamerModel biedt transparantie over de belangrijkste keuzes waar een corporatie voor

staat ten aanzien van maatschappelijke taken, vastgoed activiteiten en financiële continuïteit.

Hiermee levert de corporatie ook een bijdrage aan haar legitimiteit (Conijn & Claessens, 2013).

Page 21: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 21

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

figuur 4 driekamermodel van Ortec-Finance (Conijn & Claessens, 2013)

Het DrieKamerModel is ontwikkeld in samenwerking met woningcorporaties. Er is een pilotproject

uitgevoerd, die het theoretisch model heeft toegepast en uitgewerkt, waarbij telkens per ‘kamer’ de

kasstromen, de rollen en de kaders en kengetallen zijn vastgelegd (Conijn & Claessens, 2013).

De acht genoemde functiegebieden zijn daarbij in de drie kamers ondergebracht. Deze worden

vaak als afdelingen vorm gegeven: vastgoed, wonen en financiën. Conijn & Claessens spreken nog

over een vierde kamer, die de drie kamers verbindt, de bestuurskamer. De bestuurder draagt de

verantwoordelijkheid voor het functioneren van de drie kamers en de te volgen strategie.

Om te bezien hoe organisaties kunnen functioneren heeft Mintzberg (2013) een zestal coördinatie-

elementen omschreven, die elke organisatie in meer of mindere mate bezit, zie figuur 5, te weten:

• de strategische top;

• een technostructuur;

• een middenkader;

• een uitvoerende kern;

• ondersteunende diensten;

• een overkoepelende ideologie.

figuur 5 coördinatie-elementen volgens Mintzberg (2012)

De strategische top is de bedrijfsleiding.

Deze bepalen de koers van het beleid.

Het middenkader wordt gevormd door de

leidinggevenden op de werkvloer. De uit-

voerenden zijn de productiemedewerkers

of de dienstverleners, die het hoofdpro-

ces uitvoeren.

De technostructuur wordt gevormd door

degenen die de vernieuwing realiseren of

degenen, die de processen analyseren.

De ondersteunende diensten verzorgen

de processen die nodig zijn om het

hoofdproces te doen slagen.

Page 22: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 22

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Bij een woningcorporatie is een strategische top aanwezig, die bestaat uit de directie en de afde-

lingshoofden. De diensten en producten worden verleend door de uitvoerende medewerkers: de

uitvoerende kern, te weten klantcontacten, technisch vastgoedbeheer en de projectcoördinatie.

Het middenkader wordt gevormd door de leidinggevenden op de diverse afdelingen. Deze leiding-

gevenden hebben vaak ook een uitvoerende taak. De hoofden van de afdelingen behoren tot de

strategische kern.

De ondersteunende dienst wordt gevormd door de financiële administratie, het secretariaat en de

bedrijfsondersteuning. Alle dataverwerking kan in een ondersteunende dienst zijn ondergebracht.

In principe is het zo dat bij verdergaande automatisering er minder ondersteunende dienst (kan-

toorpersoneel) nodig zou zijn. Technisch vastgoedbeheer kent een coördinerende en een uitvoe-

rende kant. Het is de verwachting dat door de invoering van meer DBFM- en DBM-contracten* het

uitvoerende personeel (reparatie en vervanging op locatie) zal worden afgestoten.

In de woningcorporaties is zeker een overkoepelende ideologie aanwezig. Elke corporatie heeft oog

voor de huurders en voor de individuele werknemers en wil dat zij zich prettig voelen. Er is aan-

dacht voor sociale aspecten.

Daarnaast heeft Mintzberg (2013) een aantal coördinatiemechanismen beschreven. Een coördina-

tiemechanisme past bij een bepaald type bedrijf. Het omschrijft de manier waarop de controle ver-

loopt:

1. onderlinge afstemming: de controle is in handen van de mensen, die het werk uitvoeren;

2. direct toezicht: één persoon neemt de verantwoordelijkheid op zich, geeft hen instructies en

bewaakt de uitvoering van de werkzaamheden;

3. standaardisatie werkprocessen: de inhoud van het werk is gespecificeerd/geprogrammeerd

(werkinstructies liggen vast in handleiding);

4. standaardisatie output: de resultaten van het werk (product of dienst) is gespecificeerd;

5. standaardisatie van de vaardigheden: er is specifieke opleiding/training voor de uitvoering van

het werk noodzakelijk.

Voor wat betreft de coördinatiemechanismen wordt de onderlinge afstemming grotendeels formeel

afgehandeld. Er is een grote standaardisatie van werkzaamheden en kennis aanwezig. Cursussen

worden in de personeelsovereenkomsten en in de CAO geregeld. De afdelingshoofden en leidingge-

venden op afdelingen geven leiding en hebben toezicht.

In tabel 1 zijn de contingentiefactoren, zoals Mintzberg deze hanteert, ingevuld op basis van gege-

vens van de belangenorganisatie van Aedes.

ContingentiefactorContingentiefactorContingentiefactorContingentiefactor woningcorporatiewoningcorporatiewoningcorporatiewoningcorporatie

Grootte 20 – 50 personen

Omvang, leeftijd, cultuur Formeel, gemiddelde leeftijd 30 - 40 jaar

Strategie Strategisch woningbeleid

Primair coördinatiemecha-

nisme

Standaardisering van de werkprocessen

Technologie Geautomatiseerde dataverwerking, geen geavan-ceerde technologie

Omgeving Regionaal, sociaal, wervend tabel 1 contingentiefactoren

*) DBFM = Design, Built, Finance, Maintenance DBM = Design, Built, Maintenance

Page 23: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 23

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Een gemiddelde woningcorporatie is volgens de bedrijfstypologie van Mintzberg (2013) een typi-

sche machinebureaucratie. Het bedrijf heeft gemiddeld korte lijnen, waarbij iedereen zoveel moge-

lijk in het bedrijfsproces betrokken is. Vrijwel elke werknemer heeft zijn afgebakende, vastgelegde

taak en legt verantwoording af aan zijn leidinggevende.

De andere bedrijfstypologieën van Mintzberg zijn, met de belangrijkste kenmerken:

• de eenvoudige structuur;

- direct toezicht; strategische top het belangrijkst; centralisatie; eenvoudige omgeving

• de professionele bureaucratie;

- standaardisatie van vaardigheden; uitvoerende kern het belangrijkst; horizontale taakspecialisa-

tie; verticale en horizontale decentralisatie; ingewikkelde stabiele omgeving

• divisiestructuur;

- standaardisatie van output; middenkader het belangrijkst, groepering naar markt; systemen

voor controle van resultaten; beperkte verticale decentralisatie

• de adhocratie.

- onderlinge aanpassing; ondersteunende diensten samen met de uitvoerende kern het belang-

rijkst; organische structuur; horizontale taakspecialisatie; jonge, dynamische, complexe omge-

ving.

Woningcorporaties kennen standaardisering van de werkprocessen. Het verschil met de professio-

nele bureaucratie is dat daar meer vaardigheden benodigd zijn om de (zwaardere) taken uit te voe-

ren. Bij woningcorporaties is wel sprake van verschillende, maar gestandaardiseerde processen.

De aansturing binnen woningcorporaties is verticaal, wat centraal-management makkelijker maakt.

Daarmee wordt bedoeld dat de manager van de afdeling de werkzaamheden bepaalt. De afdelin-

gen onderling communiceren niet veel met elkaar over taken en invulling van de werkzaamheden.

Dat is ook niet nodig, omdat elke afdeling zijn eigen, relatief goed afgebakende functiegebied

heeft. Een gevaar hiervan is dat gespecialiseerde afdelingen los van elkaar kunnen opereren en

dus ook tegenstrijdige belangen kunnen ontwikkelen. De verbinding tussen de afdelingen zijn de

gegevens waar iedereen mee moet werken. Deze gegevens komen uit bronnen binnen de verschil-

lende afdelingen en moeten dus goed overdraagbaar en betrouwbaar zijn. De technostructuur is

daarmee belangrijk.

figuur 6 positie woningcorporatie in Mintzberg coördinatiemechanismenmodel (bron:www.gertjanschop.nl)

In figuur 6 is de woningcorporatie gepositioneerd in het coördinatiemechanismenmodel van Mintz-

berg op basis van de gevonden kerntaken en contingentiefactoren.

WoningcorporatieWoningcorporatieWoningcorporatieWoningcorporatie

Page 24: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 24

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

De bedreiging voor de organisatie is starheid en het naast elkaar gaan werken van de medewer-

kers. ‘Als de huur maar betaald wordt’ versus ‘er is dringend een schilderbeurt nodig’. Het belang

van een overkoepelende visie, het nakomen van afspraken en regelmatige terugkoppeling is nodig.

De strategische top heeft verreweg de meeste invloed. De overige werknemers hebben veel minder

directe invloed op de richting van het bedrijf, maar hebben via de procedures weer meer invloed op

wijzigingen in werkprocessen. De technostructuur is belangrijk omdat gegevensbeheer en gege-

vensoverdracht een belangrijke pijler zijn voor het functioneren van de organisatie. Het flexibel rea-

geren op marktontwikkelingen zal weer meer afhangen van de individuele competenties van de di-

recties. Elke woningcorporatie is namelijk autonoom. In figuur 7 is op basis van bovenstaande over-

wegingen een verdeling van invloeden in de vijfhoek van krachten ingetekend. De figuur is bedoeld

als visualisatie en bedoelt niet een absolute vergelijking te zijn.

figuur 7 Vijfhoek van krachtenwoning corporatie

Het uitvoerend personeel van woningcorporaties dient de procedures goed te doorlopen om het

bedrijf succesvol te maken. Innovatiebereidheid en veranderingsgezindheid is voor de gemiddelde

werknemer niet nodig om het werk goed te kunnen uitvoeren. Op strategisch niveau is het echter

wel nodig om het hoofd te kunnen bieden aan de veranderende markt (vergrijzing, economische

situatie) en de sturing vanuit de overheid. Door de verschillende typen mensen op de verschillende

niveaus binnen een bedrijf kan er een ‘gat’ ontstaan in het maken van plannen en het uitvoeren

van plannen.

4.3.4.3.4.3.4.3. BedrijfsprocessenBedrijfsprocessenBedrijfsprocessenBedrijfsprocessen

4.3.1. Procesbeheersing

Binnen bedrijven vinden processen plaats om de specifieke taken uit te voeren. Het management

zal deze processen doelgericht moeten laten verlopen. Volgens Van Dam (2009) is procesbeheer-

sing het doelgericht laten verlopen van bedrijfsprocessen door middel van planning, coördinatie en

bijsturing. Om deze managementtaak goed te kunnen uitvoeren is goede informatie nodig, de zoge-

noemde managementinformatie.

Hardjono & Bakker (2011) onderscheiden drie procestypen, die zich binnen een organisatie afspe-

len:

• het primaire proces: dit is het proces die resulteert in de product of dienst, bestemd voor de

klant. Met dit proces wordt het geld verdiend en kan het bedrijf bestaan. Dit proces wordt

ook wel het hoofdproces genoemd;

strategische top

technostructuur

uitvoerenden managers middenkader

ondersteunende diensten

Page 25: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 25

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

• ondersteunende processen: deze bevatten noodzakelijke handelingen om het primaire pro-

ces goed te laten verlopen. De klant ziet deze processen niet, maar de ondersteunende pro-

cessen leveren wel een bijdrage aan de product of dienst;

• conditionerende processen: deze bevatten alle activiteiten die de primaire en ondersteu-

nende processen mogelijk maken. Ze hebben geen directe relatie met het uiteindelijke pro-

duct of dienst. Deze processen worden ook managementprocessen genoemd.

Van Dam onderscheidt dezelfde drie stappen, maar benoemt deze als primaire, secondaire en be-

stuurlijke processen. De definities komen echter vrijwel overeen (Van Dam, 2009). Volgens deze

indelingen hoort managementinformatie thuis in het bestuurlijke (Van Dam), of conditionerende

(Hardjono & Bakker) proces.

4.3.2. Primaire processen

De werkgroep CORA benoemt als kerntaken van een woningcorporatie het verhuren en beheren

van vastgoed (CORA 3.0 Hoofddocument). In deze taken zijn ook het verwerven en afstoten van

vastgoed begrepen.

De belangenvereniging Aedes heeft de processen van een woningcorporatie benoemd, zie bijlage

II. Deze processen worden hier overgenomen. Als primaire processen zijn te benoemen:

• Ontwikkelen vermogen;

• Ontwikkelen leefomgeving; gebiedsvisie, actieplan, uitvoering

• Ontwikkelen wooneenheden; projectbeschrijving, contractvorming, vastgoedacceptatie;

• Onderhouden wooneenheden; leegstand, incidenteel onderhoud, planmatig onderhoud

• Verhuren wooneenheden: contractbeheer, sleuteloverdracht, klachtenbeheer;

• Verkopen wooneenheden: verkoopgereed onderhoud, marketing, contracten;

• Ondersteunen Ver. van Eigenaren (VvE).

4.3.3. Secondaire processen

Als secondaire processen zijn te benoemen:

• Marketing, websitebeheer;

• Kwaliteitsbewaking;

• Administratie verhuur: contracten, bewaken verhuurinkomsten;

• Administratie onderhoud: facturenadministratie, boekhouding;

• Huisvesting: beheer eigen kantoorgebouw/installaties/ICT, schoonmaak, energie

4.3.4. Bestuurlijke processen

In besturingsprocessen van bedrijven moeten de volgende aspecten aan bod komen (Hardjono&

Bakker, 2011):

• Beleidsvoering: strategie, langetermijnvisie, meerjarenplan, strategisch vastgoedbeleid

• Beleidscycli: jaarplan en jaarbegroting, activiteitenplan, analyseren en bijsturen;

• Kwaliteitsbeleid: Meting klanttevredenheid en klachtenafhandeling;

• Financieel beleid: winst/verlies, reserveringen en investeringen

Strategisch vastgoedbeleid is het op peil houden van de vastgoedvoorraad in een juiste verdeling

van oudere panden en jongere panden in relatie met het huurprijsbeleid. Een juist aankoop- en ver-

Page 26: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 26

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

koopbeleid is hiervan onderdeel. Aankoopbeleid is bij woningcorporaties een specifiek proces om-

dat er geen gerede producten kunnen worden aangeschaft, maar er moet een bouwproces, inclu-

sief verwerving van grond en andere bijkomende zaken, worden doorlopen.

Assetmanagement behelst volgens ISO 55000 de gecoördineerde activiteiten om waarde te reali-

seren uit assets (= eigendom (gezien als economische waarde), activa). Bij assetmanagement wor-

den beslissingen genomen vanuit het gehele perspectief van operationeel niveau naar lange ter-

mijnvisie (Van der Lei, Herder, Wijnia, 2012). CMS Assetmanagement (www.cmsam.nl) heeft deze

gedachte visueel gemaakt in figuur 8.

figuur 8 Hoger niveau van de organisatie leidt tot onderscheidend vermogen in assetmanagement

De gedachte is dat assetmanagement verder gaat dat onderhoudsmanagement. Het doel van as-

setmanagement is een optimale prestatie uit het vastgoed te halen binnen acceptabele kosten en

tegen aanvaardbare risico’s, gemeten over de gehele levensduur van de assets. De prestaties, ri-

sico’s en kosten worden gedefinieerd door de asset eigenaar. Dat gebeurt middels risicomanage-

ment, life cycle management, prestatiemanagement en informatiemanagement. (Van der Lei, Her-

der, Wijnia, 2012). Assetmanagement is daarmee bij uitstek een ondersteuning van de corebusi-

ness van woningcorporaties.

4.4.4.4.4.4.4.4. Betekenis van iBetekenis van iBetekenis van iBetekenis van informatienformatienformatienformatie

Informatie maakt deel uit van een zogenoemde informatieladder (Bruins en Pinkster, 2007) weer-

gegeven in figuur 4. Informatie bestaat uit geregistreerde feiten (gegevens), waarbij betekenis aan-

wezig is voor betrokkenen. Een feit is een gebeurtenis. Op het moment dat een feit wordt geregi-

streerd (vastgelegd), spreekt men van een gegeven. Op het moment dat iemand het gegeven gaat

gebruiken om te verwerken (het heeft dan betekenis voor de gebruiker) dan wordt een gegeven in-

formatie genoemd.

figuur 9 De informatieladder

Page 27: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 27

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

De volgende stap op de informatieladder is kennis. Bij kennis is informatie gecombineerd met vaar-

digheden en ervaring. De laatste stap is wat iemand doet met kennis (handeling, gedrag). Kennis

gecombineerd met vaardigheden en gedrag noemt men competenties. In dit onderzoek gaat het

specifiek om informatie. Pas na informatie-uitwisseling volgt er een actie, waarbij vaardigheden en

ervaringen toegevoegd worden aan die informatie.

Bij vastlegging van informatie in computers spreekt men van data. Hoewel informatie in een ge-

bouwinformatiemodel daarmee data genoemd zou moeten worden, wordt in het vervolg van dit on-

derzoek de term informatie gebruikt voor alle gegevens met betekenis. De overdracht van data is in

het spraakgebruik verworden tot een technische gegevensuitwisseling. Het gaat in dit onderzoek

juist om het bepalen welke informatie van belang is, al voordat het is gedigitaliseerd tot data.

De bovenstaande benadering is volgens Abcouwer, Gels & Truijens (2006) vrij traditioneel. Men

kan informatie verder beschouwen vanuit andere gezichtspunten, bijvoorbeeld de richting van in-

formatie, de bedoeling van informatie en de waarde van informatie. In dit onderzoek wordt dat niet

verder uitgewerkt. Het is wel belangrijk om deze aspecten te beschouwen, maar omdat in dit on-

derzoek sprake is van gebouwinformatiemodellen en het doel is informatie, die bruikbaar is voor

het management, hieruit te destilleren, zijn richting en doel al vastgelegd. De waarde van de infor-

matie zal per management kunnen verschillen. Omdat dit onderzoek niet de verschillen tussen ma-

nagement onderzoekt, zullen geen uitspraken worden gedaan over de waarde van informatie.

In dit onderzoek is sprake van gebouwinformatie en managementinformatie. Bij gebouwinformatie

gaat het om de vastlegging van projectgegevens. Uit het bovenstaande is af te leiden dat het inder-

daad gaat om informatie. De projectgegevens hebben betekenis omdat met de gegevens bewerkin-

gen moeten worden uitgevoerd, bijvoorbeeld een planning maken.

Bij managementinformatie gaat het om de vastlegging van bedrijfsgegevens, die vervolgens door

het management van het bedrijf kunnen worden gebruikt om adequaat beslissingen te nemen. Bij

het nemen van beslissingen is er sprake van een competentie: hoe past een bestuurder met zijn

kennis en ervaring die informatie toe. Hoe actueler de informatie, hoe meer de bestuurder uit kan

gaan van feiten. Door meer feiten toe te kunnen voegen aan zijn kennis wordt het gedrag meer

adequaat.

Informatie moet worden uitgewisseld om betrokkenen de gelegenheid te geven de gegevens te ver-

werken. Er ontstaan dan informatiestromen. Informatiestromen zijn in te delen in horizontale en

verticale informatiestromen (Grit, 2008). In figuur 10 zijn de principiële informatiestromen binnen

een woningcorporatieweergegeven.

figuur 10 informatiestromen woningcorporaties

Page 28: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 28

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Horizontale informatiestromen betreft informatie-uitwisseling om het primaire proces (in dit geval

de aan- en verkoop en het beheer van gebouwen) te laten functioneren. Verticale informatiestro-

men zijn bedoeld om verantwoordings- en managementinformatie door te geven aan personen of

afdelingen, die zich met secondaire en tertiaire processen bezighouden, zoals bijvoorbeeld kwali-

teitsbewaking.

Informatie is daarmee een bindmiddel tussen processtappen, maar ook tussen bedrijfsprocessen.

Het belang van beschikbare en juiste informatie is daarmee van levensbelang voor de organisatie.

Gebruik maken van actuele databestanden (gebouwinformatiemodellen) is een mogelijkheid om

niet periodiek, maar realtime over de juiste informatie te beschikken. Dat zou een belangrijke ver-

betering zijn, die de slagvaardigheid van het management zeer kan vergroten.

4.5.4.5.4.5.4.5. KennismanagementKennismanagementKennismanagementKennismanagement

Kennismanagement is het zodanig impliciet en expliciet sturen van kennis dat de organisatie haar

doel kan bereiken en een concurrentievoordeel kan bereiken (Grit, 2008). Daarmee omvat kennis-

management meer dan alleen het goed organiseren en toegankelijk maken van alleen projectinfor-

matie. Kennis veronderstelt de toevoeging van vaardigheden en ervaring. Het is het belangrijk om

kennis te delen, omdat juist ook vaardigheden en ervaring wordt overgedragen. Bij het inzetten van

gebouwinformatiemodellen en het verkrijgen van informatie moet worden onderzocht of hiervoor

specifieke kennis nodig is. In dat geval kan het inzetten van gebouwinformatiemodellen gevolgen

hebben voor de personele bezetting: er worden mogelijk andere competenties gevraagd.

Kennismanagement bevat de volgende deelgebieden, waar juist in de onderlinge afstemming en

de interactie een optimum moet worden gevonden (Tissen et al, 2000):

• Mensen & motivatie;

• Kennis & systemen;

• Markt & strategie;

• Structuur en processen.

Deze vier gebieden omvatten alle aspecten van een organisatie. In figuur 11 is de relatie tussen de

deelgebieden weergegeven. Kennismanagement kan in twee gebieden worden verdeeld, die een

overlap vormen, te weten het operationeel kennismanagement en het strategisch kennismanage-

ment. In beide gebieden spelen de mensen en hun motivatie een belangrijke rol, zeker als het op

veranderen aankomt. Veranderingen in een bedrijf moeten daarom goed worden geïmplementeerd

om succesvol te kunnen zijn.

figuur 11 Kennismanagement (www.act-consult.com)

Page 29: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 29

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Een knelpunt in kennismanagement is regelmatig om de mensen en de kennisoverdracht binnen

het operationele proces op een juiste manier aan elkaar te koppelen. In figuur 10 is dat weergege-

ven door het gebied dat valt onder operationeel kennismanagement. Het werken met projectinfor-

matie bevindt zich in het gebied van het operationeel management, het werken met management-

informatie bevindt zich in het gebied van het strategisch kennismanagement.

Naast de eis tot een goede informatievoorziening wordt het grootste obstakel om het operationeel

kennismanagement goed te laten functioneren gevormd door de culturele aspecten. Veel van de

weerstand om een gezamenlijke kenniscultuur op te bouwen is afkomstig van (de juist tegenge-

stelde) gedachte ‘kennis is macht’. Daarnaast geldt dat zolang de gedachte heerst dat er sneller en

beter kan worden gewerkt via mondelinge overdracht van gegevens of via emails (niet-gestructu-

reerde/niet-gekoppelde informatiestroom), zal het correct vastleggen van informatie niet snel be-

drijfseigen worden gemaakt.

Strategisch management omvat het denken over de economische omgeving van het bedrijf in com-

binatie met wat het bedrijf aankan. In tegenstelling tot het operationeel kennismanagement, wat

de dagelijkse werkzaamheden omvat, is het strategisch kennismanagement het vooruitzien naar

de toekomst (Davenport & Prusak, 1998). Daar ontstaan de noodzakelijke veranderplannen om de

marktwerking het hoofd te kunnen bieden. Voor de directie kan uit dit beeld worden geleerd dat er

een samenhang bestaat tussen de deelgebieden en dat alle invloed op elkaar hebben. Plannen

moeten daarom worden uitgewerkt met afweging op elk deelgebied. Er moet daarom worden afge-

zien van ad hoc-invoering van veranderingen.

4.6.4.6.4.6.4.6. DDDDataataataatabeheer en beheer en beheer en beheer en ----toegankelijkheidtoegankelijkheidtoegankelijkheidtoegankelijkheid

De traditionele manier van overdracht van projectgegevens vind plaats door middel van tekenin-

gen, bestekken, berekeningen en rapporten. Veelal zijn binnen deze documenten verwijzingen naar

andere documenten aanwezig. De documenten worden in de loop van de tijd aangepast door wijzi-

gingen, nadere technische invulling of gewijzigde inzichten. De documenten worden per project ver-

zameld en gearchiveerd. Zie figuur 12.

figuur 12 traditioneel databeheer (bron: askmobiel.com)

Om de informatiestroom goed te beheren zijn verschillende manieren van documentenbeheer ont-

wikkeld. Elke betrokken partij en discipline moet met de juiste gegevens werken. Voor een gebouw-

beheerder speelt ook de gebruiks-/beheerfase een grote rol. Een gebouw wordt echter op details

altijd anders gebouwd dan in documenten is aangegeven. De uitvoerende partij zal altijd proberen

om zo efficiënt mogelijk te voldoen aan de vraagstelling, zeker voor het eigen bedrijf. Daardoor wor-

den vaak andere, min of meer gelijkwaardige, producten toegepast of wordt soms op een andere

Page 30: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 30

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

manier gebouwd, waardoor specificaties veranderen of op een andere manier zijn bereikt. Zelfs

worden tijdens de bouwfase nog specificaties of gebouwindelingen aangepast op verzoek van de

opdrachtgever. Het gevolg is dat het gerealiseerde gebouw niet geheel correct in de ter beschikking

gestelde documenten is beschreven. Bij de toename van conceptuele bouw zou deze gang van za-

ken moeten verbeteren, omdat in dat geval de informatie beter wordt vastgelegd. In de praktijk

worden echter nog steeds veranderingen tijdens de realisatiefase aangebracht.

Om onjuiste informatieoverdracht na de realisatie te voorkomen hoort bij een correcte overdracht

van gegevens ook een set revisiedocumenten. Revisiedocumenten zijn documenten die tijdens of

na de realisatiefase worden gemaakt om de aanpassingen, die tijdens de bouw zijn opgetreden,

vast te leggen. Een gebouwbeheerder moet daarom de beschikking hebben over juist deze docu-

menten om het beheer goed te kunnen uitvoeren. Naast databeheer is er ook een noodzaak tot

een goed functionerend documentbeheersysteem. Documenten kunnen anno 2015 goed worden

beheerd met behulp van een computersoftware (figuur 13). Voor een goede uitvoering van deze

taken is een documentbeheerdernoodzakelijk. De documentbeheerder hoeft niet per definitie ken-

nis te hebben van de inhoud van de bewaarde documenten.

Figuur 13 documentbeheer met behulp van archiveringssoftware (bron: www.suggestsoft.com)

Een gebouwinformatiemodel is een digitaal gebouwmodel, dat is verrijkt met projectinformatie. Een

essentieel verschil met een 3-dimensionale tekening (3D-model) is dat de informatie van een ge-

bouwinformatiemodel bedoeld is om door meerdere partijen te worden gebruikt. Een 3D-model is

bedoeld voor traditionele output, namelijk het maken van 2D-tekeningen en renderingen (fotorea-

listische plaatjes), zie figuur 14. Een 3D-model zonder goede afspraken over de inhoud is per defi-

nitie niet geschikt voor informatie-uitwisseling (Straatman, Pel, & Hendriks, 2012).

Correct gemodelleerde gebouwinformatiemodellen, waarover vooraf is vastgelegd welke gegevens

in dit model aanwezig moeten zijn, bevatten projectinformatie. Niet elk model echter bevat de-

zelfde soort informatie. Gebouwinformatiemodellen moeten worden gemaakt op basis van een be-

hoefte (Straatman, Pel & Hendriks, 2012). Het zou (veel te) veel tijd kosten om een gebouwinfor-

matiemodel te maken dat altijd alle mogelijke informatie zouden bevatten. Bovendien zou dat een

verspilling van informatie zijn, omdat in dat geval lang niet alle toegevoegde informatie door andere

partijen zou worden gebruikt. Daarom moet vooraf worden vastgesteld waarvoor het gebouwinfor-

matiemodel gebruikt gaat worden, zodat de voor die toepassingen de benodigde informatie kan

worden toegevoegd (Spekkink, 2013).

Page 31: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 31

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Figuur 14 Producten 3D-model (bron: Eschbach ADB)

Voor het vaststellen van de informatiebehoefte is er een Programma van Eisen nodig. De opdracht-

gever stelt vast waarvoor het gebouwinformatiemodel gebruikt gaat worden en stelt vast volgens

welke uitwisselingsstandaarden gewerkt gaat worden. Deze afspraken worden verwerkt in een pro-

tocol, dat inmiddels door partijen in het land een ‘BIM-protocol’ wordt genoemd (Spekkink, D.,

2013). Dit BIM-protocol wordt onderdeel van het contract. Een BIM-protocol hoort daarmee speci-

fiek bij een project. Een BIM-protocol kan wel op meer projecten van toepassing worden verklaard

als de afspraken geheel gelijk zijn. Omgekeerd zal een gebouwbeheerder zijn organisatie zo inrich-

ten dat zijn deel van de werkzaamheden ook zijn afgestemd op het werken met het Protocol. Het

Protocol heeft het doel om de juiste informatie in het gebouwinformatiemodel te doen implemente-

ren, maar ook om de informatieoverdracht, tot en met de informatieoverdracht binnen de eigen or-

ganisatie, te optimaliseren. Het is dus efficiënt om de mogelijke Protocollen op de belangrijke on-

derdelen onderling af te stemmen en af te stemmen met de (daarvoor ingerichte) eigen organisa-

tie.

4.7.4.7.4.7.4.7. Informatiemanagement met behulp van ICTInformatiemanagement met behulp van ICTInformatiemanagement met behulp van ICTInformatiemanagement met behulp van ICT

In 2009 zijn tien grotere woningcorporaties gestart met CORA met het doel om te komen tot een

referentie-architectuur voor het structureren van informatievoorziening van woningcorporaties

(Dijk, A. van, 2012). CORA staat voor Corporatie Referentie Architectuur. Dit biedt een referentie

voor de inrichting van de bedrijfsvoering en de informatievoorziening van woningcorporaties. Om

een uniforme gegevensuitwisseling tussen ICT systemen te bereiken is het platform VERA opgezet.

VERA staat voor Volkshuisvesting Enterprise Referentie Architectuur. VERA is de technische vertaal-

slag van CORA.

‘Informatiemanagement en informatiebeleid zijn voorwaardelijk voor een gezonde en effectieve

informatiehuishouding. Niet de technologie bepaalt het succes, maar de op de organisatiedoelen

toegesneden maatregelen en de samenhang in het geheel van organisatorische en technische

voorzieningen. Die samenhang vergt 'glashelder' informatiebeleid zodat iedereen bij ontwikkeling,

Page 32: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 32

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

inzet en gebruik van technische hulpmiddelen hetzelfde kompas gebruikt. Dan sluit de informatie-

voorziening naadloos aan op de organisatie en draagt zij bij aan samenwerking en synergie’ (Ab-

couwer, Gels & Truijens, 2006).

De werkgroep CORA heeft deze doelstelling opgepakt door de samenhang van de focusgebieden

van CORA te projecteren in het Amsterdams Informatiemodel, ook wel het negenvlakkenmodel ge-

noemd. Dit model is opgezet door Rik Maes op basis van het Strategic Alignment-model van Hen-

derson en Venkatraman (IBM, 1993). Het negenvlakkenmodel is, in tegenstelling met het Strategic

Alignment-model, niet wetenschappelijk onderbouwd, maar is door Maes opgezet als een handig

hulpmiddel om over processen, functies en rollen van ICT en informatiemanagement binnen een

organisatie te praten (Maes, 2003), zie figuur 15.

Figuur 15 Oorspronkelijk negenvlakkenmodel van Maes

In het negenvlakkenmodel wordt in een matrix aan de linkerzijde het strategisch, tactisch en opera-

tioneel niveau onder elkaar gezet (besturing), terwijl aan de bovenzijde de bedrijfsvoeringproces-

sen, de informatievoorziening (de vraag) en de ICTdiensten (het aanbod) zijn geplaatst. Zo ontstaat

een matrix met negen vlakken, die is weergegeven in figuur 15.

De matrix laat de verbanden zien tussen de niveau’s en de organisatie, de informatievoorziening

en de middelen. In figuur 16 is deze matrix weergegeven, zoals zij is ingevuld in het VERA-concept.

Zo ontstaat een duidelijke samenhang tussen beslissingen en acties op de juiste niveau’s.

Figuur 16 het negen-vlaksmodel van Rik Maes, zoals ingevuld door VERA

Page 33: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 33

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

CORA bevindt zich in de matrix op het niveau van de bedrijfsarchitectuur en de informatie-architec-

tuur, terwijl VERA zich bevindt op het niveau van de informatie-architectuur en de technische archi-

tectuur, zie figuur 17.

Figuur 17 CORA en VERA in het negenvlakkenmodel volgens VERA (bron: VERA 3.0 hoofddocument)

Een gebouwinformatiemodel is een database en is daarmee een manier om gegevens op te slaan.

Het werken met gebouwinformatiemodellen heeft echter invloed op alle niveaus tot op strategisch

niveau aan toe. Door de andere manier van informatie-uitwisseling moeten naar verwachting pro-

cessen worden aangepast. Mogelijk kunnen er andere producten en diensten worden aangeboden

en daarmee moet mogelijk de organisatie zich aanpassen.

4.8.4.8.4.8.4.8. Werken met gebouwinformatiemodellenWerken met gebouwinformatiemodellenWerken met gebouwinformatiemodellenWerken met gebouwinformatiemodellen

Het werken met gebouwinformatiemodellen heeft naar verwachting binnen woningcorporaties een

grote impact. Veel van de werkzaamheden binnen een woningcorporatie betreft verwerking van

data:

• Bezetting pand;

• Betaling huur;

• Klachtenregistratie;

• Planning reparatie;

• Onderhoudsplan pand;

• Planning planmatig onderhoud;

• Etcetera…

Een gebouwinformatiemodel kent ten minste drie soorten informatie: codering, geometrische infor-

matie (lengte, breedte en hoogte van objecten en componenten) en geografische informatie (lig-

ging en oriëntatie van gebouw, objecten en componenten) (RVB-BIMnorm, 2013). Aanvullend kan

Page 34: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 34

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

er veel meer informatie worden toegevoegd aan een object of een component, namelijk materiaal-

eigenschappen (bijvoorbeeld: soort materiaal, kleur, soortelijke massa, warmtegeleiding, brandwe-

rendheid) en andere gespecificeerde eigenschappen (bijvoorbeeld: fabricaat, nummer KOMOcertifi-

caat, verwijzing naar handleiding op website, et cetera). Voor woningcorporaties is bijvoorbeeld

aanwezige verhuurinformatie en staat van onderhoud interessant.

Aanvullende gegevens worden niet zonder doel toegevoegd, anders zou het model onnodige, en

mogelijk zelfs onjuiste, informatie gaan bevatten. Het doel van het gebouwinformatiemodel bepaalt

wat er gemodelleerd gaat worden. Voor het maken van sommige berekeningen zijn er bijvoorbeeld

alleen gegevens van de gebouwschil nodig (energieprestatie volgens NEN 7120). In dat geval be-

staat het gebouwmodel alleen uit gevels, de begane grondvloer en dakvlakken. De binnenwanden

en verdiepingsvloeren zijn dan niet aanwezig. Toch is er dan sprake van een valide gebouwmodel,

omdat het model voldoet aan de gestelde eis. Het model moet namelijk alle gegevens voor het ma-

ken van een energieprestatieberekening bevatten (Eschbach, 2014). Uit dit voorbeeld blijkt dat

vooraf het doel van een gebouwinformatiemodel bekend moet zijn, zodat in het Protocol kan wor-

den beschreven wat het gebouwinformatiemodel moet bevatten.

Men moet zich afvragen of een gebouwinformatiemodel in het gebruik een ideale datadrager is,

namelijk goed hanteerbaar en leesbaar/bruikbaar voor allerlei betrokkenen. In het oog moet wor-

den gehouden dat een gebouwinformatiemodel bedoeld is om heel specifieke informatie aan een

volgende partij door te geven. Een gebouwinformatiemodel biedt de mogelijkheid om meer data

door te geven, maar de vraag dient te worden beantwoord hoeveel meerwaarde de toegenomen

informatie in een model kan bieden.

In figuur 18 is weergegeven hoe een gebouwinformatiemodel wordt opgezet en gebruikt voor een

eindproduct. Het gebouwinformatiemodel wordt opgebouwd uit objecten vanuit een bibliotheek en

met behulp van compleet aangeleverde componenten, zoals bijvoorbeeld een trap. Het gebouwin-

formatiemodel bevat daarmee alleen gegevens, die rechtstreeks aan objecten kan worden gekop-

peld. Het gebouwinformatiemodel is dus een hulpmiddel dat alleen specifieke informatie bevat.

Voor een gebouwbeheerder is een gebouwinformatiemodel dus een bron van gebouwdata.

Figuur 18 gebouwinformatiemodel als specifieke databank (Eschbach)

In figuur 18 is naast het gebouwinformatiemodel een specifieke databank aangegeven. Tijdgebon-

den gegevens, zoals kosten, worden nooit in een gebouwinformatiemodel opgenomen om een te

snelle veroudering van het databestand tegen te gaan. Tijdsgebonden gegevens worden uit een

Page 35: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 35

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

actueel gehouden databestand betrokken. Ook moet worden bedacht dat een gebouwmodel oor-

spronkelijk niet is ontwikkeld om een datadrager te zijn, maar om beter en sneller te kunnen teke-

nen en een mooier resultaat in de presentatie te verkrijgen.

Het opzetten van een gebouwinformatiemodel is specialistisch werk. Een gebouwinformatiemodel

is meestal een aspectmodel, dat wil zeggen een model dat een gedeelte van de benodigde infor-

matie bevat. Een bouwkundig model is bijvoorbeeld een aspectmodel. Installatietechnische gege-

vens zijn in principe niet hierin verwerkt, maar wordt in een installatietechnisch aspectmodel ver-

werkt. Het vervaardigen van aspectmodellen wordt gedaan door specialisten, zoals bouwkundigen,

installatieadviseurs, constructeurs, etc. Voor een woningcorporatie is een gebouwinformatiemodel

dus een product dat bij de overdracht van een nieuw gebouw moet worden geleverd door de be-

trokkenen in het ontwikkel- en realisatieproces van dat gebouw. Het Protocol moet voorafgaande

aan het ontwerp van dat gebouw al worden vastgesteld. Om eigenaar te worden van een gebouwin-

formatiemodel bij oplevering van een gebouw dient in het contract te zijn opgenomen dat er een

gebouwinformatiemodel moet worden geleverd (Chao-Duivis, 2012).

Het werken met gebouwinformatiemodellen vereist naast software en de benodigde kennis hiervan

vooral ook organisatorische aspecten. Volgens Birgit Hopff (BIM praktijkdag 2014) is hiervoor no-

dig:

• Sluitende contractvorming;

• Eenduidige procesafspraken tussen partijen (Protocol);

• Eenduidige afspraken over informatieoverdracht (Protocol);

• Consequent omzetten van clashes (werkmethode);

• Geen deeloplossingen in 2D, op papier en ‘in het werk’ accepteren (werkmethode).

Er zijn afspraken op twee niveaus nodig: afspraken betreffende samenwerking en informatieover-

dracht en afspraken over de werkmethodiek. De werkmethodiek in bovenstaande opsomming be-

treft de realisatie van het project. Voor een woningcorporatie, als afnemer van gebouwinformatie-

modellen, geldt dat de werkmethodiek als een eis in het Protocol moet worden opgenomen om fou-

ten in de modellen te voorkomen.

Het Protocol moet aan strikte voorwaarden voldoen als het gaat om het benoemen van de ge-

vraagde informatie. Een juiste benaming en codering van de informatie is nodig om de data te kun-

nen inlezen in andere programma’s (RVB BIMnorm, 2013).

4.9.4.9.4.9.4.9. ProcesdataProcesdataProcesdataProcesdata

De kernactiviteiten van een woningcorporatie zijn in paragraaf 4.3 al aan de orde geweest, maar

zijn daar beschouwd vanuit de vraag welk type organisatie nodig is om deze taken uit te voeren. In

deze paragraaf komen de kernactiviteiten aan de orde om te bezien welke verschillende informa-

tiestromen er aanwezig zijn. In paragraaf 4.4 is de betekenis van informatie en informatiestromen

aan de orde geweest, in deze paragraaf worden de werkelijk aanwezige informatiestromen be-

schouwd. Van de aanwezige informatiestromen wordt bezien welke informatie er in een gebouwin-

formatiemodel aanwezig zou kunnen zijn, of welke informatie, aanwezig in een andere database,

aan een gebouwmodel kan worden gekoppeld.

Page 36: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 36

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Figuur 19 kernactiviteiten van een woningcorporatie (bron: CORA 3.0 hoofddocument)

In figuur 19 zijn de kernactiviteiten volgens CORA (Dijk, A. van, 2013) ‘vastgoedbeheer’, ‘overeen-

komsten’ (contracten) en ‘relatiebeheer’ voor de activiteit ‘verhuren’ van woningcorporaties aange-

geven. Voor de andere activiteiten ‘aankopen’, ‘verkopen’ en ‘beheren/onderhouden’ gelden de-

zelfde drie kernactiviteiten. De informatiestromen moeten deze drie kernactiviteiten ondersteunen.

Het valt op dat de informatiefuncties alle afdelingen bedienen. Het is daarmee belangrijk dat gege-

vens goed toegankelijk zijn. CORA bepleit daarom het gebruik van een centrale databank.

De benodigde informatie bij het bouwproces bestaat traditioneel uit:

• tekeningen;

• bestek;

• overige fysieke documenten, zoals berekeningen en revisiedocumenten;

• data eigen verwerkingssoftware.

Het gebouwinformatiemodel vervangt als informatiebron de tekeningen en mogelijk de bestekken,

die normaal gesproken bij de overdracht van een nieuw gebouw worden meegeleverd (DNR 2005).

Voor de woningcorporatie houdt dat in dat de organisatie moet worden aangepast om deze infor-

matie op een digitale manier te kunnen verwerken. De veranderingen zijn:

• Gegevens zijn digitaal uit het gebouwinformatiemodel te betrekken. Deze hoeven niet meer

te worden overgenomen en de foutkans wordt daarmee verkleind;

• De gegevens zijn direct gekoppeld aan het gebouw. Er ontstaat geen verwarring omdat er

verkeerde gegevens aan een gebouw worden gekoppeld;

• Het gebouwinformatiemodel is te gebruiken voor technisch onderhoud;

• Het gebouwinformatiemodel is te gebruiken voor verhuurinformatie;

• Het gebouwinformatiemodel is te gebruiken voor klachtenregistratie;

• Het gebouwinformatiemodel is te gebruiken voor planmatig onderhoud;

• Het gebouwinformatiemodel is te gebruiken voor strategisch woningbeheer.

Page 37: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 37

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Deze opsomming is eenvoudig af te leiden uit het feit dat al deze activiteiten gebruik maken van

geometrische en geografische informatie van gebouwen. Deze informatie ligt per definitie in een

gebouwinformatiemodel opgeslagen. Door het gebouwinformatiemodel te koppelen aan andere

databestanden, bijvoorbeeld de bewonersregistratie, kan het gebouwinformatiemodel in een wo-

ningcorporatie breed worden ingezet. Of het mogelijk is om een gebouwinformatiemodel aan an-

dere databestanden te koppelen moet nog nader worden onderzocht in het Masters Project.

4.10.4.10.4.10.4.10. ManagementinformatieManagementinformatieManagementinformatieManagementinformatie

Volgens Bloem & Roosendaal (1999) is goede informatievoorziening in projectgestuurde organisa-

ties een cruciale factor bij de optimalisatie van projectmanagement, capaciteitsbenutting en finan-

cieel resultaat. De besturing en beheersing van projecten is complex, zeker als er meerdere pro-

jecten binnen een organisatie moeten worden bestuurd en bewaakt.

Bos & Harting (2006) nemen in de definitie van een project dan ook de organisatie mee: ‘Een pro-

ject is een tijdelijke werkorganisatie, gebaseerd op flexibele inzet van mensen en middelen en met

het doel om een concreet resultaat te bereiken binnen scherpe afspraken over tijd, geld en kwali-

teit’. In deze definitie van Bos & Harting zijn de aspecten Geld, Organisatie, Tijd en Kwaliteit, ge-

noemd. Het aspect Informatie is niet specifiek verwoord maar kan uit het maken van afspraken

worden afgeleid. Daarmee sluit het aan op de afkorting GOTIK, die door Roel Grit (2009) wordt ge-

hanteerd. GOTIK is de afkorting voor Geld, Organisatie, Tijd, Informatie en Kwaliteit. Aan deze tref-

woorden worden door Schipper & Silvius (2014) in het kader van Maatschappelijk Verantwoord On-

dernemen (MVO) nog een belangrijk begrip toegevoegd, namelijk Duurzaamheid. Duurzaamheid

betekent bij hen: goed omgaan met wat de aarde beschikbaar stelt.

Bij een woningcorporatie komen zowel projecten als herhalingshandelingen voor. Projecten kunnen

bouwprojecten zijn, maar ook projecten voor bewoners, bijvoorbeeld leefbaarheidsprojecten. Hoe-

wel een woningcorporatie niet per definitie een projectgestuurde organisatie is, moet qua manage-

mentinformatie wel rekening worden gehouden met projecten, er bestaat dus volgens Grit (2015)

een complexe situatie. Veel woningcorporaties willen ook invulling geven aan Maatschappelijk Ver-

antwoord Ondernemen. Naast dat zij sterk kijken naar hun doelgroep (de mensen die niet zelf in

hun huisvesting kunnen voorzien) vullen zij dit ook in door naar duurzame bouwkundige oplossin-

gen te zoeken in bouwen, onderhouden en materiaalkeuze.

In dit onderzoek wordt gefocust op het werken met gebouwinformatiemodellen. Gebouwinformatie-

modellen worden gebruikt binnen projecten, bijvoorbeeld in de activiteit ‘aankopen’, en buiten pro-

jecten, bijvoorbeeld bij de activiteit ‘verhuren’. Een belangrijke vraag in het kader van het gebruik

van gebouwinformatiemodellen bij woningcorporaties is of deze bijdragen aan een minder com-

plexe situatie als het gaat om managementinformatie.

figuur 20 managementinformatie volgens Bloem en Roosendaal

Page 38: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 38

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Bloem en Roosendaal (1999) geven aan dat managementinformatie op drie niveau’s moet worden

betrokken uit de organisatie: operationeel niveau, tactisch niveau en strategisch niveau, zie figuur

20. Hoewel deze verdeling niet van recente datum is, wordt deze nog steeds gebruikt (Grit, 2015).

Operationele informatie is op de werkvloer nodig om de bedrijfsprocessen vlot te laten verlopen. De

informatie heeft vaak een logistiek karakter. Het gaat bijvoorbeeld om het afhandelen van klach-

ten, om het maken van een onderhoudsplanning of kostencalculatie, of het bewaken van de indivi-

duele openstaande vordering bij debiteurenbeheer.

Tactische informatie is nodig voor het monitoren van de bedrijfsprocessen; het aansturen van de

bedrijfsprocessen op een hoger niveau. Hier spelen bijvoorbeeld vragen over de bezettingsgraad

van een afdeling, de kostprijs van een product, enzovoort.

Strategische informatie is nodig voor het aansturen van de organisatie als geheel. In de strategi-

sche plannen zijn doelen benoemd, die moeten worden gehaald. Er moeten controlvariabelen wor-

den vastgesteld en gemeten. Ontwikkelingen moeten worden gezien. Kritische succesfactoren

moeten worden bewaakt. Strategische informatie laat zich het minst gemakkelijk vatten in struc-

turen (bron: www.cfoconsult.nl).

Volgens Atkinson, et al (2011) kan een beheerproces alleen geloofwaardig zijn als de organisatie

de kennis en het vermogen heeft om situaties te corrigeren die onbeheer(s)baar dreigen te worden.

Er moet daarom een continue proces van controle plaatsvinden, die de volgende stappen bevat:

plannen – uitvoeren – controleren – evalueren - corrigeren. Dit proces komt vrijwel overeen met de

bekende DemmingCircle (Plan-Do-Check-Act, zie figuur 20), die eveneens uitgaat van een doorlo-

pende verbetering van organisatie, systemen en processen. Volgens Atkinson et al is dit een funda-

menteel beheerproces, dat onderdeel uitmaakt van een managementaccounting en beheersys-

teem.

Van Dam (2009) legt voor strategievorming eenzelfde continuproces aan. Hiermee is duidelijk dat

er een actieve relatie is tussen strategie en uitvoering. Van Dam geeft een duidelijke weergave van

de bestuurlijke taken binnen alle processen, zie figuur 21.

Figuur 21 bestuurlijke taken en processen (Van Dam, 2009)

Page 39: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 39

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Managementinformatie wordt vaak periodiek gegenereerd. Met de huidige digitale verwerking is

dat niet meer nodig. Steeds meer systemen verschijnen op de markt, die vrijwel realtime de beno-

digde informatie kunnen verschaffen. Een voorbeeld is het managementdashboard van Comandi.

(www.comandi.nl). Het verbeteren van informatieverwerking op de werkvloer zou dit mogelijk kun-

nen maken.

Managementbeslissingen zijn gebaseerd op informatie die in de bestuurskamer worden gepresen-

teerd én op persoonlijke waarnemingen van de managers (Kerklaan, 2009). Deze twee hoeven niet

altijd met elkaar overeen te komen. Daarom moet de binnenkomende informatie zo objectief mo-

gelijk zijn. De wijze van het verzamelen van de informatie, het meten, moet vooraf worden goed

worden gekozen. Dat gebeurt op basis van vast te stellen indicatoren. Volgens Kerklaan moeten

voor het besturen van een organisatie drie typen indicatoren worden gepresenteerd:

• Doelindicatoren;

• Toestandsindicatoren;

• Omgevingsindicatoren.

De doelindicatoren staan centraal, zij geven informatie of de organisatie richting het doel gaat. De

toestandsindicatoren geven antwoord op de vraag of de organisatie in staat is tot het doel te ko-

men. De omgevingsindicatoren geven de invloeden van de externe omstandigheden aan, zodat op

tijd maatregelen kunnen worden getroffen. Tabel 2 geeft de benodigde indicatoren aan.

Informatie overInformatie overInformatie overInformatie over Nodige indicatorenNodige indicatorenNodige indicatorenNodige indicatoren

DoeloriëntatieDoeloriëntatieDoeloriëntatieDoeloriëntatie • Externe kanttevredenheid

• Positie van de onderneming

• Realisatie van de doelen

OmgevingOmgevingOmgevingOmgeving • Marktontwikkelingen

• Overheidswetgeving

SystemenSystemenSystemenSystemen • Logistiek systeem

• Kwaliteitssysteem

• Functiewaarderingssysteem

ResourcesResourcesResourcesResources • Financiële middelen

• Vastgoedstatus

• Motivatie personeel

Tabel 2 Managementinformatie (naar Kerklaan, 2009)

Gebouwinformatiemodellen kunnen een bijdrage in de managementinformatie geven voor Sys-

temen (logistiek systeem, kwaliteitssysteem) en Resources (Vastgoedstatus, huurdersinformatie).

In bijlage XII is een overzicht gemaakt van de informatie, die uit gebouwmodellen kan worden ver-

kregen. Er is een analyse gemaakt betreffende het onderwerp van de informatie, het doel van die

informatie, de bestemming van de informatie en op welke manier de informatie bijdraagt aan de

besturing door het management. Deze lijst is in eerste instantie opgesteld op basis van persoon-

lijke kennis en literatuur met als doel om te begrijpen hoe informatie door de organisatie wordt ge-

bruikt. De lijst zal in het Masters Project worden gebruikt als voorbereiding op inhoudelijke inter-

views. Aan de hand van verkregen input zal de lijst worden uitgebreid. Daarna zal de lijst weer die-

nen om het stroomdiagram op te stellen, dat als instrument zal worden ontwikkeld.

Page 40: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 40

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

4.11.4.11.4.11.4.11. Nieuwe taken en rollenNieuwe taken en rollenNieuwe taken en rollenNieuwe taken en rollen

De nieuwe manier van werken leidt volgens de Bouw Informatie Raad (BIR) tot nieuwe rollen. In de

BIR kenniskaart nr. 3 zijn vier rollen beschreven, zoals deze optreden in de ontwerp en realisatie-

fase van een gebouw. In het kader van dit onderzoek is het vooral belangrijk om te bezien wat deze

functies inhoudelijk betekenen, omdat het ontwikkelen en realiseren geen corebusiness is van een

woningcorporatie. Wel zullen taken als het stellen van eisen aan gebouwinformatiemodellen vooraf

en het controleren van informatie in gebouwinformatiemodellen achteraf noodzakelijk blijken.

De BIR omschrijft vier functies, elk vanuit een basisrol (BIR kenniskaart nr. 3). De vier rollen blijken

niet alle functies te dekken. Daarom heeft de Hoger Onderwijsgroep (HOG, 2012) naast de ge-

noemde rollen nog een rol beschreven voor de adviseur. In bouwprojecten zijn meerdere vakspeci-

alisten betrokken als adviseur. Daarom is deze rol als aspectadviseur benoemd.

RolRolRolRol Beschreven doorBeschreven doorBeschreven doorBeschreven door TakenTakenTakenTaken

BIMmanagerBIMmanagerBIMmanagerBIMmanager BIR Initiërend, overallbeleid in organisatie

BIMregisseur BIMregisseur BIMregisseur BIMregisseur BIR Procesmanager, projectregie

BIMmodelleurBIMmodelleurBIMmodelleurBIMmodelleur BIR Engineer, modelmaker

BIMcoördinatorBIMcoördinatorBIMcoördinatorBIMcoördinator BIR Gegevensoverdracht, controle

BIMaspectadviseurBIMaspectadviseurBIMaspectadviseurBIMaspectadviseur HOG Toelevering vakinformatie

Tabel 2 Rollen in het BIM-proces

De vraag is of al deze rollen echt nieuw zijn. Als naar de taken wordt gekeken, blijkt alleen de taak

‘controle van het gebouwinformatiemodel’ nieuw te zijn. De overige taken bestaan uit manage-

ment- en uitvoerende taken, die ook in de situatie zonder het gebruik van gebouwinformatiemodel-

len al aanwezig zijn.

Voor dit onderzoek is het belangrijk te kijken naar deze taken, zodat duidelijk wordt wat er aan de

huidige taken in een woningcorporatie zou kunnen veranderen. Deze taken worden bij woningcor-

poraties in andere rollen ondergebracht dan in de rollen die in de ontwerp- en realisatiefase nodig

zijn. Bij woningcorporaties gaat het om:

• het verkrijgen van de gewenste data door het stellen van eisen aan data;

• het beheer van brondata;

• bewerking van brondata;

• het verzorgen van de juiste omstandigheden om te kunnen werken met digitale data.

Een woningcorporatie is een gebruiker van de data in een gebouwinformatiemodel. Er zal een be-

leid moeten worden ontwikkeld over de doelen van gebouwinformatiemodellen in de organisatie

(beleid). Vervolgens moeten eisen worden geformuleerd die aan de gebouwinformatiemodellen

moeten worden gesteld om de gewenste informatie te verkrijgen (regie). Als de gebouwinformatie-

modellen daadwerkelijk worden geleverd dan zal een intake nodig zijn (controle). Een gevolg van

het verkrijgen van digitale informatie is de verspreiding in en het gebruik door de organisatie (coör-

dinatie). Als laatste zullen de gebouwmodellen moeten worden gearchiveerd en up-to-date worden

gehouden (archivering, coördinatie). In de organisatie zullen deze taken moeten worden onderge-

bracht.

Page 41: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 41

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

4.12.4.12.4.12.4.12. VerwerkinVerwerkinVerwerkinVerwerkingggg literatuuronderzoekliteratuuronderzoekliteratuuronderzoekliteratuuronderzoek

4.12.1. Verwerking

Als raamwerk en output voor het Masters Project worden de bevindingen uit het literatuuronder-

zoek in deze paragraaf verwerkt. De bijdrage aan de beantwoording van de deelvragen wordt in

hoofdstuk 7 gegeven.

In de literatuurstudie is onderzocht welke activiteiten een woningcorporatie uitvoert en welke orga-

nisatievorm daarbij past. Het blijkt dat er vanuit de belangenorganisatie Aedes via werkgroepen al

onderzoek is verricht naar activiteiten, taken en rollen. Het blijkt dat het Driekamermodel van Ortec

(vastgoedkamer, maatschappelijke kamer en de vermogenskamer) vaak wordt gehanteerd om acht

door Aedes gedefinieerde functiegebieden in onder te brengen. In de praktijk kennen woningcorpo-

raties vaak de afdelingen vastgoed, wonen en financiën, waarin de taken worden uitgevoerd. Bo-

ven deze afdelingen is het management gepositioneerd.

Voor dit onderzoek is vooral de communicatie tussen de afdelingen van belang. Deze horizontale

informatiestromen moeten alle informatie bevatten om de primaire processen goed te laten verlo-

pen. Voor het goed besturen van de woningcorporatie zijn juist de verticale informatiestromen van

belang: namelijk de financiële resultaten, de statusgegevens van het vastgoed en de sociale gege-

vens. Om al deze informatiestromen goed te stroomlijnen pleit de stichting CORA (Corporatie Refe-

rentie Architectuur) voor het gebruik van een centraal datasysteem met een centrale databank.

Deze reeds in gang gezette ontwikkelingen passen uitstekend bij de ontwikkeling binnen de bouw-

wereld, waar het werken met gebouwinformatiemodellen sterk in opkomst is. Het blijkt dat een ge-

bouwinformatiemodel voor een gebouwbeheerder één van de mogelijke bronnen van informatie

kan zijn, waarvan gegevens kunnen worden gebruikt voor zowel operationeel gebruik als voor Busi-

ness Intelligence, zie figuur 22.

figuur 22 een gebouwinformatiemodel is een gegevensbron

De informatie uit de bron ‘gebouwinformatiemodel’ kan worden gebruikt als er vooraf eisen zijn ge-

steld aan de opbouw van de gebouwinformatiemodellen. Vanuit de organisatie zullen er eisen moe-

ten worden geformuleerd om de juiste informatie in de gebouwinformatiemodellen aangeboden te

krijgen.

Er zal informatie uit de gebouwmodellen moeten worden verwerkt in de projecten en in het ma-

nagementinformatiesysteem. Voor deze werkzaamheden moeten functies geschikt worden ge-

maakt. Het werken met informatie uit de gebouwinformatiemodellen voor projecten en dagelijks

beheer (horizontale informatiestromen) is vakwerk, precies zoals dat ook in de traditionele situatie

Page 42: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 42

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

is. Alleen de middelen zijn geavanceerder geworden. Het ligt voor de hand om planners, calculators

en gebouwbeheerders te scholen voor deze taak.

De gebouwinformatiemodellen zullen ook moeten worden beheerd en gearchiveerd. De archive-

rende taak en het extraheren van managementinformatie (verticale informatiestromen) zijn echter

taken die in principe buiten bovengenoemde functies liggen. Voor deze taken moet een functie

worden gevonden. Er is dus een aanpassing in taakomschrijvingen en rollen nodig om de gewenste

bedrijfsvoering te kunnen realiseren.

Bedrijfsprocessen zullen mogelijk anders moeten worden georganiseerd. Met name de data moet

voor alle medewerkers toegankelijk zijn. Er kan daarom niet meer met persoonlijke gegevensban-

ken worden gewerkt. De processen moeten zo zijn ingericht dat iedereen met dezelfde data kan

werken. De medewerkers moeten in staat zijn met digitale informatie te kunnen werken.

De ondersteuning voor de dataverwerking is belangrijk om een gezamenlijke bewerking en verwer-

king van gegevens te kunnen waarmaken. Het is dus van essentieel belang om de centrale data-

bank te kunnen vullen en bewerken met de verschillende software. Dit leidt niet alleen tot een eis

voor voldoende hardwarecapaciteit, maar ook tot software-oplossingen om data te kunnen inlezen,

anders te rangschikken en uit te wisselen.

In tabel 3 is een vergelijking gemaakt voor data van in beheer zijnde gebouwen tussen de traditio-

nele situatie en de gewenste situatie waarbij informatie uit gebouwinformatiemodellen is gekop-

peld aan de andere beschikbare bronnen in de organisatie ten behoeve van Business Intelligence.

Traditionele dataverwerkingTraditionele dataverwerkingTraditionele dataverwerkingTraditionele dataverwerking GeGeGeGewenst gewenst gewenst gewenst gebruik van gebouwinformatiemodellenbruik van gebouwinformatiemodellenbruik van gebouwinformatiemodellenbruik van gebouwinformatiemodellen

Data heeft geen onderlinge connectie Data is gekoppeld

Meer handmatige verwerking Geautomatiseerde verwerking

Eigen ontwikkelde systemen Standaardisatie van centraal systeem

Apart data verwerkend personeel nodig? Data wordt tijdens processen bijgehouden: hoger geschoold personeel nodig?

Complexe samenstelling managementinfor-matie

Geautomatiseerde samenstelling managementin-formatie

Minder managementinformatie Uitgebreidere managementinformatie

Periodieke managementinformatie Realtime managementinformatie

Tabel 3 Vergelijking dataverwerking zonder en met geautomatiseerde dataverwerking

Uit deze tabel blijkt dat het werken met gebouwinformatiemodellen voor het management van de

organisatie gunstig is en voordelen oplevert.

4.12.2. Conclusie

Het blijkt dat woningcorporaties zich al bezighouden met een terugkeer naar hun core-business.

Het onderzoek naar het type organisatie van woningcorporaties is in dit kader van dit onderzoek

wat minder interessant, omdat de belangenvereniging Aedes hierin al keuzes heeft gemaakt.

Ook de vraag of er een ander type werknemer nodig zou zijn om met gebouwinformatiemodellen te

kunnen werken is binnen dit onderzoek wat minder interessant. Binnen het nieuwe model van Ae-

des zullen de medewerkers al geschoold moeten zijn op het gebied van digitale dataverwerking en

Page 43: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 43

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

-bewerking. Voor het verkrijgen van informatie uit gebouwinformatiemodellen is geen nieuwe vaar-

digheid vereist. De achterliggende kennis omtrent gebouwgegevens of verhuurgegevens is niet we-

zenlijk anders bij niet-digitale bronnen zoals tekeningen of kaartenbakken. Er zijn wel andere vaar-

digheden vereist als het gaat om gegevensbeheer en gegevensanalyse. Ook zullen er taken ont-

staan betreffende het beheren van de Protocollen en Programma’s van eisen voor nieuw te ontwik-

kelen gebouwen (BIM-coördinatie) en het overzicht houden over alle afspraken betreffende data-

verkeer en data-behandeling (BIM-regie). De naamgeving is overigens niet zo interessant. De ver-

wachting is dat rollen niet zo nadrukkelijk zullen leven bij een woningcorporatie, maar dat de taken

wel goed zullen opgepakt.

Het werken met gebouwinformatiemodellen is voor een woningcorporatie binnen bovengenoemde

ontwikkelingen op zich een verandering van een hulpmiddel. Om voordeel van dit hulpmiddel te

hebben, moeten eisen worden gesteld aan de inhoud van een gebouwinformatiemodel. Het is bij-

voorbeeld interessant voor woningcorporaties welke informatie uit een gebouwmodel verkregen

kan worden ten behoeve van assetmanagement. Daarnaast is de kwaliteit en de betrouwbaarheid

van de gegevens in een gebouwinformatiemodel is essentieel. Vanuit de woningcorporatie moet

daarom veel aandacht worden besteed aan de omschrijving van het gewenste product, de con-

tractvorming met externe partijen en de controle op geleverde producten.

Een belangrijk gegeven is het beheer van de gebouwinformatiemodellen. Wijzigingen in modellen

of het fysieke gebouw moeten worden gesynchroniseerd. Er is daarom een gegevensbeheerder no-

dig. Er moeten protocollen worden opgesteld en nageleefd. Dat leidt tot verandering van bedrijfs-

processen. Er is in de literatuur nog niets gevonden over kosten en organisatieveranderingen als

gevolg van het werken met gebouwinformatiemodellen. In het licht van bovenstaande conclusies is

dat een tekortkoming. Dit kan in het Masters Project nader worden onderzocht.

Page 44: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 44

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

5.5.5.5. MastersMastersMastersMasters projectprojectprojectproject

5.1.5.1.5.1.5.1. Aanleiding, probleemstelling en doelstellingAanleiding, probleemstelling en doelstellingAanleiding, probleemstelling en doelstellingAanleiding, probleemstelling en doelstelling

Het inzetten van gebouwinformatiemodellen neemt in Nederland een grote vlucht. In Europa zijn de

architectenbureaus in Nederland koploper op het gebied van het maken van gebouwinformatiemo-

dellen (Schop, 2013). De ontwikkelingen vinden grotendeels plaats in het ontwerpproces en de re-

alisatie. In de bouwwereld en de wereld van gebouweigenaren vindt ook een ontwikkeling plaats

om de gevolgen van ontwerpkeuzen voor de beheerskosten in de ontwerpfase te integreren. Op die

wijze vindt er een andere verdeling van kosten plaats en kunnen in het ontwerp andere maatrege-

len een plaats krijgen. Dit wordt Total Cost of Ownership (TCO) genoemd. Het werken met ge-

bouwinformatiemodellen krijgt daarmee ook een plaats in de gebruiksfase van een gebouw. De

voordelen zijn evident: bij verbouwingen zijn materialen en indelingen bekend, deze gegevens kun-

nen eenvoudig worden hergebruikt. Bij onderhoud kunnen uit het model materiaalhoeveelheden,

oppervlakten voor schilderwerk of m² beglazing voor schoonmaak worden verkregen.

Het werken met een geavanceerd digitaal datasysteem, waarvan het werken met gebouwinforma-

tiemodellen een onderdeel is, heeft ook nadelen. Zoals uit het literatuuronderzoek bleek, moeten

de bedrijfsprocessen erop worden afgestemd, de ICT-structuur moet zodanig zijn dat de gegevens

kunnen worden gekoppeld en de organisatie moet de competenties bezitten om deze gegevens-

stroom te kunnen verwerken. Een belangrijke eis is ook dat de gegevensbronnen betrouwbaar

moeten zijn. Een gevolg kan zijn dat er veel aanpassingen nodig zijn. De kosten van de invoering

van het werken met gebouwinformatiemodellen kunnen hoog zijn.

De voordelen van het gebruik van gebouwinformatiemodellen zouden zich kunnen uitstrekken tot

het bepalen van de strategieën van gebouweigenaren. Wanneer bepaalde managementinformatie

met een grotere frequentie, met een grotere nauwkeurigheid of met minder mankracht kunnen

worden kunnen worden verkregen, heeft dat gevolgen voor het werken met deze informatie. De

verwachting is dat door gebouwinformatiemodellen in te zetten bij het genereren van management-

informatie, er andere strategische keuzen worden gemaakt en dat daardoor de organisatie efficiën-

ter zou kunnen opereren. Deze verwachting is gebaseerd op de gedachte dat digitale informatie-

overdracht een betrouwbaarder en grotere informatiestroom kan opleveren, die eenvoudiger ge-

koppeld kan worden aan andere informatiestromen. Door de koppeling van technische en sociale

gegevens kan er een betere analyse van de bedrijfssituatie worden gemaakt, waardoor het ma-

nagement weer betere beslissingen kan nemen.

Dit onderzoek is gericht op het genereren van managementinformatie uit gebouwinformatiemodel-

len. Wanneer het management op een eerdere moment ervoor heeft gekozen om gebouwinforma-

tiemodellen in te zetten voor beheer en onderhoud, is het aanpassen van de gebouwinformatiemo-

dellen voor het gebruik door het management een relatief kleine stap. Er is in dat geval al aan een

heel aantal randvoorwaarden voldaan (bedrijfsorganisatie, ICT-voorzieningen). Dit onderzoek wil

ingaan op deze stap. Maar omdat op dit moment niet duidelijk is hoever de woningcorporaties op

dit moment zijn met de invoering van het werken met gebouwinformatiemodellen, worden in dit on-

derzoek wel alle stappen om te komen tot het gebruik van managementinformatie op basis van ge-

bouwinformatiemodellen nagegaan.

In dit masterproject zijn interviews gehouden met zowel (vertegenwoordigers van) gebouwbeheer-

ders als voorlopers op het gebied van het gebruik van gebouwinformatiemodellen. Er is een en-

quête uitgezet onder gebouwbeheerders en onder adviseurs die ervaring hebben met het werken

Page 45: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 45

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

met gebouwinformatiemodellen. Binnen dit onderzoek is het opdrachtgeverschap beperkt tot wo-

ningcorporaties, zie hiervoor paragraaf 3.5.

5.2.5.2.5.2.5.2. OnderzoeksmethodeOnderzoeksmethodeOnderzoeksmethodeOnderzoeksmethode

Voor het uitvoeren van het Masters project is een enquêtes uitgezet onder woningcorporaties.

Daarnaast zijn een aantal interviews afgenomen met een aantal specifieke personen. Deze perso-

nen zijn gekozen omdat zij bij de werkgroep BIM van Aedes een speciale inbreng hebben of omdat

zij specialist zijn op een bepaald gebied. Deze personen hebben allen wel ervaring in het werken

met gebouwinformatiemodellen. Dit zou tot minder objectiviteit kunnen leiden, maar dit wordt ge-

compenseerd door de gegevens uit de enquête.

Op één geïnterviewde na hebben alle geïnterviewden een relatie met woningcorporaties. Enkele

geïnterviewden hebben ervaring met gebouwbeheer met behulp van gebouwinformatiemodellen. Er

is één partij (BAM Accommodatie Asset Management) gezocht die wel op deze manier gebouwbe-

heer uitvoert om de doelen, mogelijkheden en middelen te kunnen vaststellen. Er zijn uiteindelijk

zeven interviews gehouden. Dit aantal is gebaseerd op de gestelde onderzoeksdoelen: in deze ze-

ven interviews zijn alle aspecten met meerdere geïnterviewden besproken. Zie voor de koppeling

tussen de deelvragen en de interviews het onderzoeksplan in bijlage I.

De uit het onderzoek verkregen gegevens moeten worden geanalyseerd in relatie met de doelen

van het onderzoek. Deze doelen kunnen in de volgende onderwerpen worden weergegeven:

• Managementinformatie voor vastgoedbeheer;

• Relatie tussen informatie voor vastgoedbeheer en managementinformatie;

• Gebouwinformatiemodellen voor vastgoedbeheer;

• Beheer van gebouwinformatiemodellen.

Er is een analyseschema opgesteld (bijlage I) voorafgaande aan het opstellen van de interviews en

de enquête. Het doel van dit analyseschema is vooraf om de juiste vragen te kunnen formuleren en

achteraf om de verkregen gegevens te kunnen rubriceren en analyseren.

Voor de interviews is gekozen voor ongestructureerd data verzamelen via de face-to-face-methode

(Baarda, 2012). De redenen hiervoor zijn:

• er zijn weinig beperkingen aan de duur van het gesprek;

• er zijn weinig beperkingen aan het type vragen;

• er kan een goede diepgang worden bereikt;

• er wordt kennis en meningen gevraagd.

Daarnaast is het onderwerp ‘Managementinformatie met behulp van BIM’ heel specifiek en nog

volop in ontwikkeling. De te interviewen personen zijn allen goed ingevoerd, maar wel specialist op

hun eigen gebied. Daarom zijn specifieke vragen per persoon nodig. Ook bestaat bij een interview

de mogelijkheid om flexibel te reageren als een belangrijke, niet voorziene opmerking wordt ge-

maakt.

De enquête daarentegen is bedoeld om uit de doelgroep algemene gegevens te verkrijgen, die bo-

vendien bedoeld zijn om een onderling vergelijk mogelijk te maken. De vragen moeten zo zijn opge-

steld dat een status quo kan worden verkregen, maar ook om een beeld te verkrijgen over de toe-

komst als het gaat om gebruik van gebouwinformatiemodellen in de bedrijfsvoering (de wil, de mo-

gelijkheden om dit te ontwikkelen, etcetera). Hier is sprake van gestructureerd data verzamelen

Page 46: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 46

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

met het oogmerk om te vergelijken en trends te zien. Er wordt daarom gekozen voor gesloten vra-

gen. De doelgroep is duidelijk, maar elke beantwoorder van de vragen kan in principe anoniem blij-

ven.

De enquête is opgesteld na het houden van de interviews omdat er op die manier meningen uit de

interviews geverifieerd kunnen worden. Op die manier is er meer kennis vergaard om de juiste vra-

gen te kunnen stellen. Door gebruik te maken van meerdere bronnen en deze met elkaar te verge-

lijken ontstaat er brontriangulatie, hetgeen een betere betrouwbaarheid geeft.

5.3.5.3.5.3.5.3. InterviewsInterviewsInterviewsInterviews

Hoewel de interviews zijn uitgeschreven in de bijlagen wordt in deze paragraaf per interview de be-

langrijkste punten samengevat. Dit is gedaan om de lezer te ondersteunen bij het vergelijken van

de interviews.

5.3.1. Birgit Hopff, Stadsruim

Op 24 april is een interview gehouden met Birgit Hopff, als trekker op het gebied van het werken

met gebouwinformatiemodellen. Birgit is partner van Stadsruim met als expertise de begeleiding

van BIM-projecten, maar ook de ondersteuning van opdrachtgevers bij de invoering van BIM en het

stroomlijnen van processen binnen organisaties en projecten.

Het gehele interview is te lezen in bijlage III. Hieronder worden de belangrijkste punten samenge-

vat:

• Woningcorporaties gaan terug naar hun core-business: het inkopen – verhuren – afstoten

van vastgoed. Basis hierbij is de omgang met de huurders en allerlei andere partijen, die

nodig zijn voor de realisatie, onderhouden, repareren en afstoten van vastgoed. Allerlei bij-

komende werkzaamheden, zoals het verrichten van onderhoud, het verrichten van repara-

ties, vervanging van gebouwonderdelen of –installaties, dient te worden uitbesteed;

• Het werken met gebouwinformatiemodellen wordt beperkt tot het beschrijven van de eisen,

die aan een gebouwinformatiemodel moeten worden gesteld (BIM-protocol), en vervolgens

het gebruiken van die informatie, die nodig is voor het uitvoeren van de corebusiness. Het

gaat dus om de informatiestroom, waarvan een gebouwinformatiemodel één van de dra-

gers is;

• Het borgen van de juistheid van gegevens in gebouwinformatiemodellen kan worden geor-

ganiseerd door een derde partij de gebouwinformatiemodellen te laten controleren. Een

corporatie zelf hoeft dan helemaal geen inhoudelijke kennis te hebben van gebouwinforma-

tiemodellen om toch informatie uit de modellen te kunnen gebruiken.

• In een gebouwinformatiemodel moet alleen de informatie op een zo hoog mogelijk niveau

aanwezig zijn, te weten geografische informatie, geometrische informatie en de materia-

len/componenten. Te veel details maakt het werken met de gebouwinformatiemodellen te

log, bovendien is het niet noodzakelijk. De meeste informatie kan eenvoudiger in een an-

dere database dan in het gebouwinformatiemodel worden opgeslagen.

• Een BIM-protocol is een beschrijving van de informatie die een gebouwinformatiemodel

moet bevatten. Voor veel vastgoed zijn deze eisen voor een groot gedeelte gelijk. Het is

Page 47: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 47

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

daarmee een vrij algemeen document voor de branche. Dit zou opgesteld en beheerd moe-

ten worden door een onafhankelijk platform. Dat zou een stichting kunnen zijn, maar beter

is nog als een branche-organisatie als Aedes dat op zou pakken.

• Aedes is een branche-organisatie van woningcorporaties. De corporaties hoeven geen lid te

zijn, het kost ook veel geld om lid te zijn. Daarnaast is er binnen Aedes geen kennis van in-

formatiestromen of van BIM. Toch ligt er een taak voor Aedes. Er wordt via roadshows on-

der de vlag van Aedes geprobeerd om BIM bij corporaties onder de aandacht te brengen.

• Technisch-inhoudelijk is er alles voor te zeggen om wel met gebouwinformatiemodellen te

gaan werken binnen corporaties. Het gaat alleen om de mindset. De wil om het op te pak-

ken moet aanwezig zijn in alle lagen van de organisatie. Vervolgens moet de implementatie

heel goed worden uitgewerkt. Dan is de invoering zelf niet zo moeilijk meer.

• Omdat woningcorporatie op dit moment al geconfronteerd worden met hun core-business,

zal de organisatie taken op uitvoerend niveau afstoten en alleen coördinatietaken en vast-

goedmanagementtaken gaan uitoefenen. Het werken met gebouwinformatiemodellen past

heel goed in die ontwikkeling. Daarvoor zullen geen organisatieveranderingen nodig zijn.

• Volgens Birgit Hopff bestaat BIM uit het management van alle vastgoed. Eén gebouwinfor-

matiemodel is voor een woningcorporatie niet zo interessant, maar juist het gebruik van

informatiestromen over de hele vastgoedvoorraad maakt het werken met digitale datastro-

men, en daarmee de inzet van gebouwinformatiemodellen, nuttig voor het management.

5.3.2. Ronald van Lith, Openbaar Belang, Zwolle

Op 16 april is een interview gehouden met Ronald van Lith, manager vastgoed bij Openbaar Belang

in Zwolle. Openbaar Belang is een vrij kleine woningcorporatie met circa 2630 verhuurbare eenhe-

den.

Het gehele interview is te lezen in bijlage V. Hieronder worden de belangrijkste punten samengevat:

• Openbaar Belang heeft de informatiestromen intern goed op orde. Er wordt gewerkt met

een mainstreamprogramma (BIS van NCCW), IBIS Main voor onderhoud en WOCAS voor

klachtenafhandeling. Alle medewerkers hebben toegang tot BIS, zodat gegevens niet dub-

bel in meerdere systemen voorkomen;

• Het maken van een managementrapport kost weinig tijd. De informatie is dan actueel en

gedetailleerd. Het management vraagt elke drie maanden om een managementrapport. De

functies zijn het maken en budgetteren van plannen (jaarplanning) en het controleren van

de voortgang en eventueel bijstellen van de plannen;

• Openbaar Belang werkt nog niet met gebouwinformatiemodellen. Er is wel een pilotproject

gerealiseerd met behulp van aspectmodellen (bouwkunde, installaties, constructies), maar

in de organisatie is nog geen ervaring, de organisatie is er nog niet op ingericht;

• Als verwachte voordelen van het werken met gebouwinformatiemodellen wordt genoemd

dat de informatie minder foutgevoelig naar de organisatie kan worden overgedragen en dat

de archivering van projecten geheel digitaal zal kunnen verlopen. Ook het aantal persoons-

gebonden systemen kleiner worden.

Page 48: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 48

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

• Als verwachte nadelen worden genoemd dat er een mate van uniformiteit nodig kan zijn,

die nadelige invloed kan hebben. Daarnaast kan er mogelijk structureel meer energie nodig

zijn om gebouwinformatiemodellen van voldoende niveau te verkrijgen.

• De invloed van gebouwinformatiemodellen op managementinformatie is naar verwachting

klein. Mogelijk zou het gebruik van gebouwinformatiemodellen kunnen leiden tot minder

foutkans en een grotere uniformiteit in de gegevensstroom, waardoor de gegevens be-

trouwbaarder kunnen zijn.

• Een aantal taken zullen kunnen veranderen. Er is nu één medewerker belast met het revi-

seren van 2D-tekeningen. Die taak zal vervallen. De kwaliteit van de gebouwinformatiemo-

dellen moet worden geborgd. Dat zal intern leiden tot aanpassing van procedures. De bor-

ging moet worden gelegd bij de gebruikers. Dit houd in dat er een taak zal ontstaan betref-

fende de controle van de gegevens in een gebouwinformatiemodel.

• De rol van Aedes als branche-organisatie wordt klein geacht. Woningcorporaties zijn auto-

noom. Daarbij gaat besluitvorming en het aanbieden van scholing langzaam. Het is beter

om implementatie van nieuwe werkmethodieken zelf te coördineren met behulp van het

eigen netwerk of een eigen adviseur.

• Het zou voor Aedes een goede manier zijn om zich te onderscheiden als zij een platform

voor Protocollen zou vormen en deze zouden beheren.

5.3.3. Linda Peters, Stichting de Havensteder, Rotterdam

Op 22 april is een interview gehouden met Linda Peters, medewerker organisatie en procedures bij

De Havensteder te Rotterdam. De Havensteder is één van de grootste woningcorporaties van ons

land met ca. 46.000 woonunits in beheer.

Het gehele interview is te lezen in bijlage VI. Hieronder worden de belangrijkste punten samenge-

vat:

• De Havensteder neemt deel aan de ontwikkelingen van CORA en VERA en is vertegenwoor-

digd in de BIM-werkgroep. De Havensteder heeft het voornemen nieuwe projecten met be-

hulp van gebouwinformatiemodellen uit te voeren;

• De automatisering van de huurdersinformatie is vergevorderd. De projectgegevens daaren-

tegen zijn nog versnipperd in de organisatie aanwezig. Er is (nog) geen uitvoering gegeven

aan de informatiesystematiek volgens CORA/VERA. Intern zou met name de projectinforma-

tie beter gestructureerd moeten worden;

• De Havensteder heeft nog niet nagedacht over toekomstig gebruik van gebouwinformatie-

modellen in de organisatie. De Havensteder juicht zeker een gezamenlijk Protocol toe, dat

zou de informatiestroom structureren en het gebruik door verschillende afdelingen vergro-

ten;

• Een belangrijk punt wordt de koppeling van adressen met complexen genoemd. Deze kop-

peling is nu wel bekend van complex naar adres, maar minder bekend van adres naar com-

plex. Deze koppeling zou de waarde van managementinformatie verhogen omdat er meer

waardevolle informatie kan worden gekoppeld en er daardoor betere beslissingen kunnen

worden genomen;

Page 49: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 49

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

• Samengevat is de wil om mee te doen groot, het belang van een goede informatiestroom

wordt gezien, maar de interne organisatie is nog niet geschikt. Er is nog geen beleid voor

het werken met gebouwinformatiemodellen in de organisatie aanwezig. Er is ook nog geen

duidelijk beeld van het werken met gebouwinformatiemodellen in de organisatie aanwezig.

Waarschijnlijk is een nieuwe functie als BIMmanager nodig, maar dit moet nog nader wor-

den uitgezocht.

5.3.4. Willem Pel, Balance &Result

Op 21 april is een interview gehouden met Willem Pel, partner van Balance & Result in Deventer.

Balance & Result is een adviesbureau dat zich bezig houdt met ondersteuning aan bedrijven op het

gebied van informatiemanagement, procesmanagement en organisatiemanagement. Onder infor-

matiemanagement wordt ook geadviseerd op het gebied van gebouwinformatiemodellen.

Het gehele interview is te lezen in bijlage VI. Hieronder worden de belangrijkste punten samenge-

vat:

• De uitdaging voor woningcorporaties is niet het werken met gebouwinformatiemodellen,

maar het juist afstemmen van de systemen. Excellijsten moeten weg en er moet één voor

iedereen toegankelijk systeem worden gebruikt;

• De invoering van het werken met gebouwinformatiemodellen moet geleidelijk gebeuren.

Eerst moet met de toegevoegde informatie vrij basaal worden omgegaan. Als men verder in

het proces is, kan men meer gegevens gaan gebruiken;

• Er is een taak in het beheer van informatiemodellen. Er is een ingangscontrole nodig als

het model wordt overgenomen bij de oplevering van een project. Er moet gecontroleerd

worden of een gebouwinformatiemodel wel de gegevens bevat waarom is gevraagd;

• Er moet dus vooraf een duidelijke specificatie van het product aanwezig zijn. Wat niet wordt

gevraagd, wordt niet gemodelleerd;

• Veel gegevens moeten niet in een gebouwinformatiemodel worden aangebracht. Begin met

geometrie en visualisatie. De overige informatie moet in andere databases worden onder-

gebracht;

• Bij nieuwbouw moeten de ervaringen van de onderhoudsafdeling worden ingebracht. Dat

levert een beter product op. Dit geldt voor de specificaties waaraan een BIM-model zou

moeten voldoen;

• De historie van een gebouwmodel moet worden vastgelegd gedurende de levensduur van

het fysieke gebouw (complex);

5.3.5. Arjan van Dijk, Cegeka-dsa (tot feb 2015 Stadgenoot Amsterdam)

Op 24 april is een interview gehouden met Arjan van Dijk, werkzaam als directeur bij Cegeka-dsa te

Veenendaal. Cegeka-dsa is een leverancier van IT-systemen op basis van ERP. Arjan was tot voor

kort werkzaam bij woningcorporatie Stadgenoot te Amsterdam als IT-manager. Het interview met

Arjan is gehouden omdat hij één van de trekkers is van CORA/VERA.

Page 50: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 50

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Het gehele interview is te lezen in bijlage VII. Hieronder worden de belangrijkste punten samenge-

vat:

• De werkwijzen van de woningcorporaties is sterk versnipperd. Iedere woningcorporatie

werkt op zijn eigen wijze. Er zijn ten minste 150 applicaties in gebruik voor de informatie-

verwerking. Dit kan efficiënter en goedkoper. De inzet van de ontwikkeling van CORA en

VERA is een sectorbrede standaard;

• CORA is gebaseerd op de gedacht dat 80% van de processen bij woningcorporaties identiek

zijn. Voor de andere 20 % moet je nadenken of je dat wel zou willen automatiseren. CORA

en VERA beschrijven de grootste gemene deler van de corporaties. Er blijft dus voldoende

vrijheid om individuele zaken op een eigen wijze te doen;

• Vanuit de gedachte dat via het CORA/VERA-concept de organisatie en de informatiestro-

men goed zijn opgezet, zal er voor de toepassing van gebouwinformatiemodellen geen en-

kele belemmering zijn. Het is dan een goed hulpmiddel om informatiestromen vanuit de

bouw te structureren;

• Belangrijk voor de organisatie is dat er verantwoordelijken zijn om de processen goed te

laten verlopen en dat dwars daarop er gegevenseigenaren zijn om de juistheid van gege-

vens te toetsen en te waarborgen;

• Er wordt een platform gemist dat de structuren en documenten beheert. Aedes, als verte-

genwoordiging van de woningcorporaties, zou dat moeten oppakken omdat dit valt onder

belangenbehartiging. Een alternatief is dat er een kwaliteitsinstituut voor woningcorpora-

ties vanuit de overheid wordt opgericht, vergelijkbaar met KING voor gemeenten.

5.3.6. Gijs Derks, Hendriks Bouw & Ontwikkeling

Op 11 juni 2015 is een interview gehouden met Gijs Derks. De heer Derks werkt bij Hendriks Bouw

& Ontwikkeling en heeft daar de functie van informatiemanager. In deze functie houdt hij zich bezig

met de infomatie in gebouwinformatiemodellen. Het gehele interview is te lezen in bijlage IIX. De

belangrijkste punten uit het interview zijn:

• Hendriks B&O werkt bij voorkeur met behulp van gebouwinformatiemodellen. Het gebruik

van digitale informatieoverdracht zorgt voor minder fouten in het proces en alle partners

werken met dezelfde gegevens. Dat vraagt wel om een goed versiebeheer;

• De basis daarbij is de informatie-overdracht in een open standaardformaat. Hendriks B&O

gebruikt daarvoor het IFC-format. Hendriks B&O werkt met diverse modelleer-, clash- en

viewersoftwarepakketten. Zij werken samen met externe gebouwinformatiemodel leve-

rende partijen, zoals architecten, constructeurs en installateurs;

• Intern bestaat er een werkmethodiek met behulp van gebouwinformatie, maar het niveau

ervan varieert per project en per werknemer. Niet iedere werknemer hoeft vaardigheden te

hebben op het diepste niveau, zelfs bij dezelfde werkzaamheden;

• Het is ook voor externe partijen mogelijk om 2D-tekenproducten aan te leveren. Hendriks

B&O maakt daarvan vaak gebouwinformatiemodellen. Hendriks B&O ziet het werken met

Page 51: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 51

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

gebouwinformatiemodellen als een goed hulpmiddel en wil niemand verplichten op de-

zelfde manier te werken als zij zelf doen;

• Hendriks B&O werkt regelmatig in opdracht van woningcorporaties, maar heeft nog niet ge-

werkt met een BIM-protocol van of gemaakt in opdracht van de betreffende woningcorpora-

tie;

• Er wordt samen met Oadis gewerkt aan een softwareprogramma, dat viewerfunctie en be-

werkingsfunctie combineert. Deze combinatie ontbreekt in bestaande software, maar is

een goed middel om het gebouwinformatiemodel te beheren. Het vervangt niet de controle-

mogelijkheid van bijvoorbeeld Solibri.

5.3.7. John Loendersloot, BAM Accommodatie Asset Management BV

Op 28 mei is John Loendersloot geïnterviewd. De heer Loendersloot houdt zich bezig met de combi-

natie van ICT en Beheer en onderhoud van gebouwen. BAM AAM fungeert als opdrachtgever bij de

ontwikkeling van gebouwen, waarbij de exploitatie en het beheer en onderhoud bij BAM AAM blij-

ven, terwijl het gebouw door anderen wordt gebruikt (DBFMO-contracten). Hierdoor kunnen effici-

ëntere afwegingen worden gemaakt tussen investeringsbudgetten en exploitatiebudgetten. BAM

AAM gebruikt hierbij gebouwinformatiemodellen, zowel in de ontwerp- en realisatiefasen als in de

gebruiksfase.

De kern van de werkwijze wordt gevormd door in de startfase van een gebouwontwikkeling al een

meerjaren onderhoudsplanning (MJOP) op kengetallen te maken, waarbij al afwegingen kunnen

worden gemaakt tussen investeringsbudget en exploitatiebudget. Gedurende het ontwerp wordt

gestuurd met behulp van deze MJOP. Na de realisatie wordt op basis van deze ‘ontwerp-MJOP’ een

werkelijk, veel uitgebreider MJOP gemaakt. Dit reële MJOP wordt gemonitord en daaruit worden

kengetallen gedestilleerd om de gegevens voor een ontwerp-MJOP te verbeteren. Men kan daar-

mee steeds nauwkeuriger sturen met de ontwerp-MJOP.

Het gehele interview is te lezen in bijlage IX. Hieronder worden de belangrijkste punten samenge-

vat:

• BAM AAM werkt met een eigen BIM-protocol om de partijen aan te sturen op het gebied van

de gewenste informatie. Dit BIM-Protocol wordt door BAM AAM beheerd en up-to-date ge-

houden. Men is nu enkele jaren bezig met deze werkwijze en nog steeds is het BIM-Proto-

col niet uitontwikkeld.

• Het BIM-Protocol is gebaseerd op het maken van meerjaren onderhoudsplanningen in zo-

wel de ontwerp- en realisatiefasen als de gebruiksfase. Daarom worden in het BIM-protocol

veel gegevens gevraagd op een gedetailleerd niveau. Dit levert een grote gegevensstroom

op. Er moet voortdurend worden afgewogen wat nodig is en hoe het moet worden aangele-

verd.

• Er zijn nieuwe rollen ontstaan binnen de organisatie. Dit zijn zowel rollen, die direct met het

gebouwinformatiemodel te maken hebben, zoals BIM-modelleurs en BIM-controleurs, maar

ook afgeleide rollen, zoals gegevensanalisten en ICT-ers. Het bouwen en beheren krijgt een

veel groter gehalte aan informatiemanagement. Daar is ander personeel voor nodig.

Page 52: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 52

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

• In de gebruiksfase (of in dit proces: beheer- en onderhoudsfase) is er een directe link tus-

sen alle werkzaamheden, contracten en administratieve afhandeling. De processen zijn zo-

veel mogelijk voorzien van geautomatiseerde hulpmiddelen. Conditiemetingen en gereed-

meldingen worden via tablet meteen in het digitale systeem ingevoerd. Gevolgacties wor-

den meteen verwerkt, zoals reparatieverzoek, conditieregistratie, facturering.

• De gebouwmodellen worden tot op het diepste coderingniveau uitgewerkt. Dit vraagt werk-

zaamheden in meerdere fasen, Na ontwerp en realisatie moeten er gegevens worden toge-

voegd.

• Hoewel veel energie wordt gestoken in het maken en beheren van gebouwinformatiemodel-

len komt het daadwerkelijk gebruiken van deze modellen in de gebruiksfase van een ge-

bouw nog niet veel voor.

• De medewerkers moeten eigenaar van deze werkmethode zijn. Er wordt meer van ze ge-

vraagd (bredere kennis, andere competenties). Daarom moeten zij meegenomen worden in

de veranderingen.

5.4.5.4.5.4.5.4. Enquête woningcorporatiesEnquête woningcorporatiesEnquête woningcorporatiesEnquête woningcorporaties

5.4.1. Omvang enquête en indeling corporaties

Er zijn een aantal doelen voor het houden van deze enquête:

• een beeld te krijgen van de organisatie in relatie tot de gegevensstroom;

• een beeld te krijgen van de omgang met de informatiestroom ;

• te bepalen of er al corporaties begonnen zijn met het werken met gebouwinformatiemodel-

len;

• te bepalen wat er met deze gebouwinformatiemodellen wordt gedaan.

Een neveneffect van deze enquête is dat de stand van zaken bij woningcorporaties zichtbaar wordt

voor wat betreft het werken met gebouwinformatiemodellen.

In 2013 waren er in Nederland 378 woningcorporaties actief (bron: Centraal Fonds Volkshuisves-

ting). Op de website van het Centraal Fonds Volkshuisvesting, www.cfv.nl, zijn kentallen van corpo-

raties beschikbaar. Van deze gegevens is de grootte van de corporaties gebruikt om relevantie voor

deelname aan de enquête te bepalen. Grote corporaties hebben meer mankracht en middelen om

onderzoek te doen, terwijl de kleine op het gebied van nieuwe ontwikkelingen vaak volgend zijn.

Een verwachting is vanwege budgetmogelijkheden dat corporaties vanaf 5000 wooneenheden

meer initiatieven ontplooien op dit gebied. Deze verdeling is uiteraard arbitrair. Van de 378 woning-

corporaties beheren er 136 meer dan 5000 wooneenheden. Het grootste deel van de woningcor-

poraties valt onder de categorie kleine woningcorporaties.

In figuur 23 is een indeling naar grootte van de woningcorporaties gegeven. De grafiek laat een in-

deling zien naar aantallen wooneenheden die in beheer zijn. Van elke groep is het aantal corpora-

ties in deze groep te zien. Hieruit blijkt dat het benaderen van woningcorporaties met meer dan

5000 wooneenheden in beheer een voldoende betrouwbaar antwoord moet kunnen opleveren.

Page 53: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 53

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

figuur 23 Indeling woningcorporaties naar beheergrootte (aantal wooneenheden in 2013)

Het aantal woningcorporaties met meer dan 5.000 wooneenheden in bezit bedraagt 136 stuks. Op

een totaal van 378 stuks is deze groep groot genoeg om een reëel beeld te verkrijgen over de inzet

van gebouwinformatiemodellen in de bedrijfsvoering en over informatiestromen binnen de corpora-

ties. De woningcorporaties waarvan een medewerker is geïnterviewd zijn van de enquête uitgeslo-

ten. Dit zijn Stichting de Havensteder uit Rotterdam (Linda Peters) en Stadgenoot uit Amsterdam

(Arjan van Dijk). Openbaar Belang uit Zwolle (Ronald van Lith) beheert minder dan 5000 wooneen-

heden en is om die reden geen deelnemer aan de enquête.

De woningcorporaties schermen in verband met klachten van huurders hun medewerkers af van

de buitenwereld, directe emailadressen of telefoonnummers zijn niet verkrijgbaar. Om deze en-

quête bij de juiste personen te krijgen is daarom eerst een verzoek met uitleg naar de algemene

emailadressen van de woningcorporaties verstuurd. In totaal 26 woningcorporaties hebben op

deze wijze toch emailadressen van bouwkundige medewerkers verstrekt. De enquête is verstuurd

naar deze personen. Het voordeel was dat de meeste van deze personen in principe al toegestemd

hadden, zodat de respons op deze manier hoog is geworden. Er zijn 12 enquêtes compleet inge-

vuld en nog 2 enquêtes zijn gedeeltelijk ingevuld. Omdat de enquête digitaal is ingevuld, zijn deze

antwoorden wel verwerkt. Uiteindelijk zijn er 14 reacties gekomen van de gewenste 136 stuks, wat

resulteert in een respons van ruim 10%. In absolute zin zijn 14 reactie ook te weinig, want één of

twee afwijkende meningen geven een grote afwijking. Alleen in geval van eenduidige antwoorden,

bijvoorbeeld niemand heeft managementinformatie in verband gebracht met gebouwinformatiemo-

dellen, geeft dat een bevestiging van het beeld dat de interviews hebben geleverd.

Het blijkt dat er te weinig personen konden worden geënquêteerd om te spreken van een betrouw-

baar beeld. Ondanks telefonisch navragen en aandringen is het niet gelukt genoeg personen te be-

naderen. Hierdoor zijn de resultaten van de enquête slechts indicatief. Voor het onderzoeksresul-

taat heeft dat niet een groot gevolg, er is wel een minder goed beeld ontstaan van de huidige werk-

wijzen en informatiestromen en de mogelijke aanpak om het werken met gebouwinformatiemodel-

len te implementeren. De deelnemers aan de enquête komen wel uit de vier gevormde groepen en

komen uit het hele land.

Door de resultaten van de enquêtes te vergelijken met het verkregen beeld uit de interviews kan

mogelijk bevestiging van resultaten worden gevonden, maar dat slechts voor duidelijke eenheid in

83838383

60606060

98989898

73737373

2727272722222222 14141414

< 1.000 1.001 -2.000

2.001 -5.000

5.001 -10.000

10.001 -15.000

15.001 -30.000

> 30.000

Indeling corporaties naar aantal wooneenheden

(2013)

Page 54: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 54

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

antwoorden. Wanneer er zeer gevarieerd wordt geantwoord, moet geconcludeerd worden dat dit

individuele antwoorden zijn, die geen waarde hebben voor een gevalideerd onderzoek.

5.4.2. Resultaten

De enquête is ingedeeld in een aantal hoofdonderwerpen, te weten: databases, archivering, gege-

venskoppeling, gebouwinformatiemodellen en toekomst. De resultaten van de enquête zijn gege-

ven in bijlage XI. In deze paragraaf worden samenvattingen van de antwoorden gegeven.

DatabasesDatabasesDatabasesDatabases

De woningcorporaties blijken grotendeels te werken met één grote database voor zowel de huur-

dersgegevens als de vastgoedadministratie. 29% blijkt te werken met meerdere subdatabases op

allerlei afdelingen.

57% van de woningcorporaties geven alleen gemachtigde medewerkers toegang tot de databases.

Daarnaast geeft 21% wel alle medewerkers toegang tot de databases, maar om er mee te werken

is een autorisatie nodig. De overige 21% van de corporaties geeft iedere medewerker toegang.

Het blijkt dat medewerkers van de vastgoedbeheer vaak toegang hebben tot huurdersgegevens,

maar medewerkers die zich met nieuwbouw bezig houden minder vaak. Omgekeerd werken mede-

werkers op de huurdersafdeling vrijwel niet met de database van de vastgoedafdeling.

Voor wat betreft de juistheid van gegevens blijkt er in 15% van de corporaties sprake te zijn van

controle van de ingevoerde gegevens. De verantwoordelijkheid voor de juistheid van de gegevens

ligt over het algemeen bij de medewerker zelf.

De scholing binnen woningcorporaties om met software te kunnen werken is zeer divers geregeld.

Ruim éénderde van de woningcorporaties kent een scholingsbeleid en biedt structureel en regel-

matig scholing aan.

De gebruikte software binnen de afdeling huurdersadministratie bestaat voor ca. 50% uit ERP-op-

lossingen. 29% blijkt uit speciaal op maat gemaakte software te bestaan. De ERP-gerelateerde

software wordt ook voor de vastgoedadministratie gebruikt. Daarnaast kent de afdeling vastgoed

specifieke software als planningssoftware, tekensoftware en in mindere mate calculatiesoftware.

Ook wordt een hoog percentage Microsoft Excel of Acces aangegeven, zeker bij de vastgoedwerk-

zaamheden.

Voor de uitwisseling van gegevens tussen de software onderling wordt meestal gebruik gemaakt

van de bestaande uitwisselingsmogelijkheden van de software. 15% van de corporaties heeft spe-

ciaal software hiervoor laten ontwikkelen. In een enkel geval wordt informatie handmatig overge-

bracht.

ArchiveringArchiveringArchiveringArchivering

Documenten blijken over het algemeen goed te worden bewaard als papieren versie in archiefdo-

zen (67%), maar ook als digitale versie op een server. In de digitale versie is een tweedeling te zien.

Vaak worden alleen belangrijke documenten in niet-bewerkbare versie bewaard, maar ook worden

complete sets documenten in een bewerkbare (originele) versie.

Page 55: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 55

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Als verantwoordelijke voor de archivering wordt het vaakst de projectleider genoemd, die zijn eigen

projecten moet archiveren. Een zesde van de woningcorporaties kent een archiefbeheerder en een

zesde heeft geen verantwoordelijke benoemd.

De wijze waarop bewaard wordt is niet gestructureerd. Geen enkele van de geënquêteerden heeft

aangegeven documenten te coderen en daarop terug te zoeken. Meestal worden dozen en mappen

van een naam voorzien en worden de documenten daar ongestructureerd verzameld. In een enkel

geval worden de gegevens van projecten decentraal bewaard, bijvoorbeeld bij een softwarepakket.

GegevenskoppelingGegevenskoppelingGegevenskoppelingGegevenskoppeling

Reparatiehistorie wordt altijd bijgehouden en aan adressen gekoppeld (100%). De kosten van deze

reparaties wordt meestal (75%) ook aan de adressen gekoppeld, maar soms ook aan het betref-

fende complex (17%). Ook worden niet altijd kosten aan adressen of complexen gekoppeld.

De planning van planmatig onderhoud en groot onderhoud wordt vrijwel altijd aan complexen ge-

koppeld. En als er kosten worden gekoppeld is dat altijd aan de complexen. Deze koppeling komt

veel voor. De kosten voor groot onderhoud worden altijd bijgehouden.

De mutaties worden per adres bijgehouden, maar niet altijd ook gekoppeld aan het complex. De

koppeling van mutaties aan het complex is in 75% het geval.

GebouwinformatiemodellenGebouwinformatiemodellenGebouwinformatiemodellenGebouwinformatiemodellen

Van de ondervraagden werkt 33% met gebouwinformatiemodellen bij nieuwbouwprojecten. Deze

gebouwinformatiemodellen worden altijd gebruikt voor de realisatie van het project en in de helft

van de gevallen gebruiken alleen de externe partijen de gebouwinformatiemodellen. In geen van de

gevallen zijn door de eigen organisatie eisen gesteld aan de modellen. Het BIM-protocol is ook door

externe partijen (BIM-specialist, aannemer) opgesteld. De eisen die aan het BIM-protocol worden

gesteld worden eveneens door externe partijen (BIM-specialist, architect, aannemer) opgesteld.

De gebouwinformatiemodellen worden bij overdracht door 75% van de ondervraagden gecontro-

leerd. Dat doet de interne projectleider of de toekomstige gebouwbeheerder. De controle vindt

plaats met behulp van een CAD-programma of een viewerprogramma.

Het blijkt dat algemene gegevens van complexen, zoals locatie, bouwjaar, adresgegevens en ver-

huurbare oppervlakten en gegevens ten behoeve van onderhoud worden gebruik in de eigen orga-

nisatie. Het overnemen van de gegevens wordt verzorgd door de toekomstig gebouwbeheerder of

de archiefmedewerker.

Er wordt nog geen relatie tussen de gebouwinformatiemodellen en de meerjaren onderhoudsplan-

ningen aangegeven.

ToekomstToekomstToekomstToekomst

Een enkele organisatie geeft aan plannen te hebben om in de nabije toekomst met BIM-toepassin-

gen te gaan werken. Slechts één ondervraagde geeft aan dat afspraken over het werken met ge-

bouwinformatiemodellen, zoals een BIM-protocol, door de branche-organisatie moet worden ont-

wikkeld. De overigen geven geen antwoord op deze vraag.

Ook de vraag wie de organisatie moet ondersteunen met de implementatie van BIM-toepassingen

wordt maar door één ondervraagde beantwoord. Het antwoord luidt: een externe BIM-expert.

Page 56: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 56

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

De vraag of er een gezamenlijke BIM-werkwijze door woningcorporaties moet worden ontwikkeld

wordt door alle met BIM werkende corporaties unaniem positief beantwoord.

Gemaakte Gemaakte Gemaakte Gemaakte OpmerkingenOpmerkingenOpmerkingenOpmerkingen

Aan het eind van de enquête is gelegenheid gegeven om opmerkingen te maken. De gemaakte op-

merkingen zijn hieronder weergegeven.

‘BIM is bekend als systematiek maar een invulling binnen de organisatie is nog niet aan de orde.’

‘De partijen waarmee wij bij nieuwbouw samenwerken gebruiken wel BIM. Wij kunnen meekijken,

maar gebruiken het verder niet.’

‘Aedes heeft protocollen opgesteld, waarbij de markt (ontwerpende en de uitvoerende) nog niet

gelukkig mee is. De kracht zou moeten liggen in een woningcarthotheek die de woningcorporatie

beheerd, de uitvoerende markt kan hier uit putten, maar dient ook aan te vullen. De BIM wereld is

op dit moment nog sterk gericht op de techniek, niet op de functionele vraag van de beheer-

der/eindgebruiker. een meer bedrijfskundige aanpak zou ook leiden tot een versnelling, daarbij

dient ook de psychologische kant van aanpak niet vergeten te worden (refererend aan de techniek,

er is veel meer nodig om tot volwassenheid te komen).’

‘Advies is om bij ontwikkeling van de BIM werkwijze te kiezen voor een integrale aanpak waarbij

ook de marktpartijen betrokken worden. Dit om te voorkomen dat dit een nieuwe werkwijze wordt

naast de verschillende bestaande werkwijzen. BIM dient hiervoor gestandaardiseerd te worden.’

Page 57: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 57

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

6.6.6.6. AnalyseAnalyseAnalyseAnalyse Masters ProjectMasters ProjectMasters ProjectMasters Project

6.1.6.1.6.1.6.1. InterviewsInterviewsInterviewsInterviews

6.1.1. Analysemethode

De interviews zijn zo opgezet dat dezelfde onderwerpen steeds worden besproken, maar wel

steeds vanuit het gezichtspunt en de context van de geïnterviewde. Deze context wordt steeds ge-

geven in de eerste twee onderwerpen van het interview, de status van de geïnterviewde en het be-

drijf waar de geïnterviewde werkzaam is.

Er zijn dus meningen verzameld, die onderling te vergelijken zijn. Deze onderdelen zijn business

intelligence, gebruik van gebouwinformatiemodellen, organisatie, implementatie en het BIM-plat-

form. Meningen zijn aanvechtbaar, maar door er meerdere met elkaar te vergelijken kunnen argu-

menten worden bezien en gewaardeerd.

6.1.2. Business Intelligence

De gedachte achter het onderzoek is dat er in gebouwinformatiemodellen informatie kan worden

aangebracht, die bijdraagt aan de verticale informatiestromen. Alle geïnterviewden geven aan dat

deze basisgedachte in principe correct is, maar de verwachting van het nut verschilt per geïnter-

viewde. De meeste geïnterviewden hadden er voor het interview nog nooit over nagedacht. Juist die

groep was het meest terughoudend. Alle geïnterviewden, ook van buiten de wereld van de woning-

corporaties, geven aan dat het gebruiken van informatie uit gebouwinformatiemodellen voor busi-

ness intelligence nog niet voorkomt.

Birgit Hopff (Stadsruim) geeft aan dat de meerwaarde van ‘BIMmen’ wat haar betreft juist het be-

heren van de totale vastgoedvoorraad is. Alle informatie kan gekoppeld worden aan een geografi-

sche locatie, een adres. Deze informatie kan uitstekend van verticale informatie worden voorzien,

zoals bouwjaar, staat van onderhoud, et cetera. Juist de koppeling van gegevens van alle ge-

bouwinformatiemodellen geeft het overzicht die het management nodig heeft om te sturen.

Ronald van Lith (Openbaar Belang) geeft aan dat het gebruik van informatie uit gebouwinformatie-

modellen mogelijk zal leiden tot minder foutkans en tot een grotere uniformiteit in de gegevens-

stroom. Bij zijn werkgever is het verkrijgen van managementinformatie uit de organisatie ook nu al

goed geregeld. Het verkrijgen gebeurt daar één keer per kwartaal en er zijn maar weinig handelin-

gen nodig om de rapportages te verkrijgen.

Willem Pel (Balance & Result) vindt dat de informatiesystemen belangrijker zijn dan de gebouwin-

formatiemodellen. Die vormen ‘maar’ onderdelen van het gehele systeem. Deze mening wordt ge-

deeld door Arjan van Dijk (Cegeka-dsa). Met een goed informatiesysteem kan de Business Intelli-

gence op het gewenste niveau worden gebracht, waarbij informatie uit gebouwinformatiemodellen

een bijdrage kunnen leveren.

Linda Peters (De Havensteder) geeft aan dat het belangrijk is dat ten minste locaties en adressen

gekoppeld moeten worden. Huurdersinformatie, maar ook klachten, wordt volgens haar op dit mo-

ment vaak aan de adresdatabase gekoppeld, terwijl de onderhoudsinformatie aan de complexen

(de locatie) worden gekoppeld. Als het gaat om Business Intelligence houdt dit in dat er kosten op

Page 58: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 58

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

verschillende plaatsen worden vastgelegd, die in feite één locatie betreffen. Een gebouwinformatie-

model zou een plek kunnen zijn waar adressen aan het bouwplan (de locatie) kan worden gekop-

peld.

Ook werd in dat gesprek nog aangehaald dat ook sociale informatie, zoals populatiegegevens en –

gedrag, aan locatie kan worden gekoppeld. Dit levert ook goede informatie op om te kunnen stu-

ren.

6.1.3. Gebruik van gebouwinformatiemodellen

Er wordt veel inspanning verricht in de ontwerp- en realisatiefasen van een gebouw om een goed

gebouwinformatiemodel te maken (Birgit Hopff, John Loendersloot). Voor de woningcorporatie is

het gebouwinformatiemodel echter een product, dat informatie levert als input voor hun informatie-

systemen. Het blijkt dat een gebouwinformatiemodel op dit moment hoofdzakelijk wordt gebruikt

als instrument om te communiceren tussen de partners binnen het bouwteam en niet zozeer om

informatie over te dragen voor de gebruiksfase. John Loendersloot (BAM AAM) geeft aan dat hun

werkproces deze scheiding duidelijk laat zien. Hoewel er in de ontwerpfase al een meerjaren onder-

houdsplanning wordt gemaakt, bevindt deze zich op een minder diep detailniveau dan nodig is tij-

dens de gebruiksfase. Bij BAM AAM wordt in de gebruiksfase het gebouwinformatiemodel aange-

vuld tot alle objecten via codering kunnen worden gevonden tot aan lamptypen en wandafwerkin-

gen toe. Op basis daarvan wordt een reële meerjaren onderhoudsplanning gemaakt. Gegevens uit

de beheer- en onderhoudsperiode worden weer gebruikt om de ontwerpmeerjaren onderhouds-

planning te verbeteren. Er is een leerproces aangebracht. Ook Willem Pel geeft aan dat terugkop-

pelen een belangrijke activiteit is, die waarde aan het product ‘gebouwinformatiemodel‘ toevoegt.

Birgit Hopff geeft aan dat er goed moet worden nagedacht op welk niveau de gegevens in een ge-

bouwmodel voor vastgoedbeheer moeten worden aangebracht. Zij gaat juist uit van een zo hoog

mogelijk abstractieniveau. Veel data bevindt zich in andere databases en hoeft dus niet in het ge-

bouwinformatiemodel te worden aangebracht. Willem Pel is van mening dat er eenvoudig begon-

nen moet worden en dat in de praktijk zal blijken welke informatie er in een gebouwinformatiemo-

del moet worden aangebracht. Hij verwacht eveneens een niet te hoog detailniveau. De geïnter-

viewden hebben geen van alle ervaring met benodigde informatie voor Business Intelligence en

doen geen uitspraken over het detailniveau deze informatie.

Hoewel deze meningen uiteenlopen zijn allen het er wel over eens dat het uiteindelijk gaat om het

zo goed mogelijk vastleggen van de eisen die aan het model moeten worden gesteld. Uit de ge-

maakte opmerkingen blijkt dat een gebouwinformatiemodel voor de realisatie niet vanzelfsprekend

ook de eisen voor gebruik, beheer en onderhoud en Business Intelligence zal bevatten.

In de bouwpraktijk worden de te stellen eisen aan een gebouwinformatiemodel, maar ook de te

stellen eisen aan de wijze van samenwerken, geformuleerd in een zogenoemd BIM-Protocol. Uit de

interviews blijkt dat er een aantal woningcorporaties zijn, die met behulp van pilotprojecten erva-

ring hiermee hebben opgedaan.

6.1.4. Organisatie

Een belangrijke vraag uit managementoogpunt is of de organisatie zal moeten veranderen als er

meer met digitale informatiestromen zal worden gewerkt binnen een woningcorporatie. Alle geïnter-

viewden stellen dat er een verschuiving zal optreden in het takenpakket. De meningen verschillen

echter over de impact hiervan.

Page 59: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 59

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Willem Pel geeft aan dat om blokkades te voorkomen er niet veel nadruk moet worden gelegd op

mogelijke verandering. Hij ziet de verandering als verandering binnen het kennisniveau van mede-

werkers, vergelijkbaar met de invoering van computers. Het is een hulpmiddel dat het werk kan on-

dersteunen.

John Loendersloot geeft echter aan dat de verandering groot is. Het gaat andere competenties en

vaardigheden vragen van medewerkers. Er is sprake van veel meer informatiemanagement. Het is

niet alleen dat er meer data digitaal zal moeten worden verwerkt, maar de data zal ook bewerkt en

geïnterpreteerd moeten worden. Dit zijn taakwijzigingen binnen huidige rollen. Daarnaast ontstaan

er andere rollen, zoals de BIM-Protocolbeheerder en de BIM-procesbegeleider.

Arjan van Dijk geeft aan dat het van groot belang is dat er twee belangrijke taken bestaan bij infor-

matiemanagement: verantwoordelijke om de processen goed te laten verlopen, procesbegeleiders,

en verantwoordelijken voor de data, de gegevenseigenaren. Dit komt overeen met de mening van

BAM AAM, die BIM-procesbegeleiders kennen als proces verantwoordelijken, en BIM-modelleurs en

gebouwbeheerders als gegevenseigenaren.

Birgit Hopff geeft aan dat medewerkers van woningcorporaties een beherende en coördinerende

rol moeten hebben. Het zijn beheerders van gegevens en managers van contracten. Uitvoerend

personeel zal verdwijnen, maar dat staat los van de invoering van BIM. Woningcorporaties zijn op

dit moment bezig terug te keren naar hun core-business. Daar hoort het uitvoeren van onderhoud

niet bij. Deze mening sluit aan bij zowel de ervaring van BAM AAM en de mening van Cegeka-dsa.

Ronald van Lith verwacht dat de taak van tekenaar zal verdwijnen en zal worden vervangen door

een taak als controleur van de gebouwinformatiemodellen. Deze verwachting duidt op verandering

van competenties en vaardigheden.

Linda Peters verwacht ook dat er nieuwe rollen, zoals een BIMmanager zal ontstaan op basis van

verandering van de processen.

De veranderingen in de organisatie zullen groter zijn dan alleen een taakaanpassing binnen een

functie. Weliswaar zullen er door de terugkeer naar de core-business van woningcorporaties lager

geschoolden afvloeien, waardoor hoger-geschoolden overblijven. Maar dan moet wel worden be-

zien of de overgebleven hoger-geschoolden voldoende competenties zullen bezitten om de nieuwe

rollen op te kunnen pakken. Op organisatorisch niveau zullen er andere taakomschrijvingen en ge-

heel andere rollen ontstaan.

6.1.5. Implementatie

De veranderingen op het gebied van informatievoorzieningen binnen de branche worden door ex-

terne oorzaken veroorzaakt. De ontwerpende en realiserende partijen in de bouwwereld omarmen

BIM als een nieuwe efficiënte manier van werken. Hierdoor worden afnemers, zoals woningcorpo-

raties geconfronteerd met andere informatie-overdracht. Ook via andere wegen worden corporaties

gedwongen na te denken over hun informatiestromen binnen de organisatie. Volgens Arjan van

Dijk (Cegeka-dsa) wordt er binnen de branche gewerkt met meer dan 150 verschillende applicaties

en is er te weinig verantwoordelijkheid voor de juistheid van gegevens en het verloop van de pro-

cessen. Initiatieven als CORA en VERA komen vanuit de branche. Woningcorporaties moeten zich

bezinnen over werkwijze en informatiestromen binnen hun organisatie. Dit vereist ook nadenken

over implementatie.

Page 60: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 60

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Volgens Birgit Hopff en John Loendersloot is bewustwording een belangrijk startpunt. De organisa-

tie en ook de medewerkers moeten beseffen welke kansen het werken met gebouwinformatiemo-

dellen biedt. Vervolgen moet een heel duidelijk pad worden uitgestippeld en moet de invoering

goed worden begeleid. Op dit moment kunnen woningcorporaties het werken met gebouwinforma-

tiemodellen niet goed overzien. Er moet een bewustwordingsproces op gang worden gebracht.

Birgit Hopff geeft aan dat de werkgroep BIM binnen Aedes hier mee bezig is. De werkgroep heeft

activiteiten gestart om woningcorporaties te betrekken bij de ontwikkelingen. Ronald van Lith geeft

aan dat woningcorporaties zelfstandig opereren en vaak externe deskundigen uit hun netwerk in-

schakelen. De ontwikkelingen bij De Havensteder geven aan dat het complex ligt en de gedachten

nog niet geordend zijn. De Havensteder is lid van zowel de werkgroep BIM als de stichtingen CORA

en VERA en toch is er intern nog niet nagedacht over hoe BIM bij De Havensteder zou moeten func-

tioneren en wat daarvoor nodig is. Dit geeft aan dat er nog geen overzicht bestaat, zelfs bij actieve

corporaties op dit gebied.

6.1.6. BIM-platform

Arjan van Dijk en Willem Pel stellen dat de werkzaamheden van woningcorporaties voor 80 % over-

eenkomen. Het zou dan logisch zijn om gezamenlijk een BIM-protocol op te stellen, die voor de ove-

rige 20% ruimte laat voor individuele invulling. Zowel Linda Peters als Ronald van Lith geven aan

dat het op die manier goed zou kunnen functioneren.

Een BIM-Protocol moet worden onderhouden en goed toegankelijk zijn. Het BIM-Protocol blijkt, nu

het werken met gebouwinformatiemodellen nog volop ontwikkeld wordt, een document in bewe-

ging te zijn. BAM AAM is na drie jaar werken nog niet gekomen tot een standaarddocument. BAM

AAM heeft hiervoor een documentbeheerder aangesteld. Deze taak zal naar hun inschatting ook

blijven bestaan als het document wel als uitontwikkeld kan worden beschouwd. Er zullen nieuwe

inzichten komen en ook de opdrachtgevers zullen aanvullende eisen blijven stellen.

Alle geïnterviewden gaven aan dat een brancheplatform, die het document zal beheren en ter be-

schikking stellen, een goed initiatief zou zijn. Er bestaat een branche-organisatie, nl. Aedes. Aan

alle betrokkenen is gevraagd of Aedes de rol van BIM-platform zou moeten en/of kunnen vervullen.

Arjan van Dijk geeft aan dat het inderdaad een taak van Aedes zou moeten zijn, gezien de functie

van Aedes. Door meerdere geïnterviewden wordt echter aangegeven, dat Aedes deze rol niet zou

moeten vervullen. Belangrijke afwegingen zijn de inhoudelijke kant en de kosten van de beheers-

functie. Aedes heeft niet de kennis om een BIM-Protocol te beheren, en niet alle leden van Aedes

zullen mogelijk gebruik gaan maken van het BIM-Protocol. Beide zaken zijn oplosbaar, maar aange-

zien Aedes op dit moment juist zich meer terugtrekt naar core-business is het geen reële verwach-

ting dat Aedes deze taak op zich kan nemen en daarvoor hun organisatie aanpast.

Arjan van Dijk geeft aan dat analoog aan het kwaliteitsinstituut voor gemeenten (KING) er ook een

kwaliteitsinstituut voor woningcorporaties wordt opgericht, waar deze rol juist goed zou kunnen

worden ondergebracht. Op dit moment is dat nog niet besproken. In het kader van efficiëncy, een-

duidig werken en kwaliteitsgericht werken is het duidelijk dat er door woningcorporaties moet wor-

den nagedacht over een BIM-platform.

Page 61: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 61

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

6.1.7. Nadelen van BIM

Birgit Hopff en John Loendersloot geven aan dat het werken met gebouwinformatiemodellen en het

inpassen in de processen behoorlijk complex is. De ontwikkeltijd bij BAM AAM, die vanuit een ge-

motiveerde houding bij management en medewerkers bezig is, laat zien dat bedenken van proces-

sen, aanpassen van de werkwijze en uitvoeren van projecten met behulp van gebouwinformatiemo-

dellen inderdaad complex is. Arjan van Dijk geeft aan dat vanuit een gestructureerde methode wer-

ken niet tot moeilijkheden zou moeten leiden. Willem Pel pleit voor geleidelijke invoering om moei-

zame implementatie te voorkomen.

Uit bovenstaande kan worden vastgesteld dat het wel gaat om veranderingen op het niveau van

organisatie, processen, datastromen, formuleren van eisen en contractbeheer. Daarmee is het wel

complexe materie. Dit zal beter gaan als er vooraf over wordt nagedacht en mogelijk is stapsge-

wijze invoering een goede weg. Als nadeel kan worden vastgesteld dat het energie en ook geld kost

om werken met gebouwinformatiemodellen op een goede manier in te voeren.

Uit het gesprek met John Loendersloot bleek ook dat er binnen BAM AAM geen onderzoek is ge-

daan naar kosten en baten. In de literatuur is hierover naar mijn weten niets bekend. Uit de gege-

vens blijkt wel dat het gaat om een lange termijninvestering, maar ook dat het gaat om verandering

in de hele bouw- en beheerketen.

Aan de andere kant zijn er kansen om structuren, voorwaarden, processen gezamenlijk vast te stel-

len, waardoor er kosten en inspanningen worden beperkt.

6.2.6.2.6.2.6.2. EnquêtesEnquêtesEnquêtesEnquêtes

De enquêtes laten een beeld zien van een branche, die nog niet actief met gebouwinformatiemo-

dellen werkt. De geënquêteerden geven aan dat er wel aandacht is voor deze werkwijze, maar dat

de bijbehorende activiteiten eigenlijk nog worden uitgevoerd door externe bedrijven, hoofdzakelijk

in de ontwerp- en realisatiefase. In een enkel geval worden gegevens uit de gebouwinformatiemo-

dellen gebruikt in de organisatie, dit is echter niet structureel te noemen.

Er blijkt geen enkele manier van samenwerking tussen corporaties aanwezig te zijn. Dit komt over-

een met wat geïnterviewden hebben verteld. Wel geven de geënquêteerden, die met gebouwinfor-

matiemodellen hebben gewerkt, of dat van plan zijn, aan dat het ontwikkelen van een gezamen-

lijke BIM-werkwijze voor woningcorporaties een goed initiatief zou zijn.

Het verkrijgen van managementinformatie is nog niet in verband gebracht met het werken met ge-

bouwinformatiemodellen. De vragen over koppeling van gegevens laten zien dat de benodigde kop-

pelingen nog lang niet overal zijn aangebracht.

Uit de enquête blijkt dat het beheer van gegevens geen issue is in de organisatie. Er is een opval-

lend verschil qua behandeling te zien tussen de betrouwbaarheid van gegevens en de bescherming

van gegevens. Het aanbrengen van gegevens gebeurt door verschillende typen medewerkers. De

door de medewerkers ingebrachte gegevens worden nauwelijks gecontroleerd.

De met BIM werkende corporaties geven wel aan dat de gebouwmodellen wel worden gecontro-

leerd. Er lijkt daarmee een relatie tussen het werken met gebouwinformatiemodellen en het besef

van controle en bewaking van de verkregen gegevens. Deze entreecontrole kan echter te maken

hebben met de controle van de leveringsverplichting van de gecontracteerde partij en hoeft niet

Page 62: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 62

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

doorgezet te zijn in de controle van de gegevens, die voor gebruik binnen de organisatie zijn be-

stemd.

De vraag is dus of de ingevoerde gegevens nauwkeurig en betrouwbaarheid zijn. Voor het werken

met de gegevens moeten de medewerkers vaak geautoriseerd zijn. Hoewel de gegevens niet be-

trouwbaar hoeven te zijn, zijn ze blijkbaar wel belangrijk genoeg om te beschermen. Deze handels-

wijze komt waarschijnlijk voort uit de wet bescherming persoonsgegevens, waardoor niet de be-

drijfsgegevens, maar de persoonsgegevens van de huurders belangrijk zijn. Uit het oogpunt van

een betrouwbare bedrijfsvoering is de kwaliteit van de vastgoedgegevens natuurlijk even belang-

rijk.

Woningcorporaties moeten keuzes maken over de digitale data, die in de organisatie beschikbaar

komt, zowel via gebouwinformatiemodellen als data van en over huurders. Belangrijke gegevens

moeten worden gescheiden van minder belangrijke data. Data moet ook op de juiste plaats terecht

komen. Het is noodzakelijk een visie te formuleren over dit onderwerp.

Page 63: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 63

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

7.7.7.7. ConclusiesConclusiesConclusiesConclusies

7.1.7.1.7.1.7.1. gebouwinformatiemodellen bij woningcorporatiesgebouwinformatiemodellen bij woningcorporatiesgebouwinformatiemodellen bij woningcorporatiesgebouwinformatiemodellen bij woningcorporaties

In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de deelvragen a en b, die als volgt zijn geformuleerd:

a) Welke processen binnen de organisatie maken gebruik van beheerinformatie van gebouwen?

b) Welke informatie kan uit een gebouwinformatiemodel worden onttrokken?

7.1.1. Indeling van informatiestromen

Naar de indeling van informatiestromen (in horizontale en verticale informatiestromen) volgens Grit

(2008) behoren aankoopgegevens, beheergegevens en verkoopgegevens tot de horizontale infor-

matiestromen. Voor woningcorporaties zijn dat de adresgerelateerde gegevens, zoals verhuur- en

betalingsgegevens, en de projectgerelateerde gegevens, zoals beheer- en onderhoudsgegevens

van vastgoedcomplexen. De verzameling van deze gegevens leidt tot verticale informatiestromen,

namelijk de stand van zaken betreffende verhuurpercentage, verhouding van vastgoed in leeftijd

en staat van onderhoud, et cetera.

In zowel horizontale als verticale gegevensstromen vormen gebouwinformatiemodellen een bron.

De horizontale gegevensuitwisseling betreft de uitwisseling van elk model naar andere databan-

ken. Bij verticale gegevensstromen worden gegevens uit alle gebouwinformatiemodellen samenge-

voegd, waardoor kengetallen ontstaan waarmee gestuurd kan worden op managementniveau.

7.1.2. Gebouwinformatiemodellen voor woningcorporaties

Gebouwinformatiemodellen worden door de marktpartijen (ontwerpers, adviseurs, specialisten,

bouwers) meer en meer gebruikt bij de ontwikkelprocessen van vastgoed. Enerzijds is deze ontwik-

keling een gevolg van de vraagstelling van grote opdrachtgevers, zoals het Rijks Vastgoedbedrijf,

anderzijds heeft het gebruik van gebouwinformatiemodellen bij deze marktpartijen tot gevolg dat

de werkmethodieken en de producten veranderen. Deze marktpartijen zijn om deze redenen ge-

neigd het werken met gebouwinformatiemodellen bij opdrachtgevers te promoten.

Een gebouwinformatiemodel is voor gebouweigenaren, zoals woningcorporaties, een gegevens-

bron, net zoals klachten, gebouwopnames, financiële gegevens, het jaarplan, et cetera. Omdat een

gebouwinformatiemodel een gegevensbron is, ontstaat de noodzaak om vooraf de eisen te formu-

leren voor het toevoegen van informatie ten behoeve van Business Intelligence aan het gebouwin-

formatiemodel. Hieruit ontstaan dan weer werkafspraken om tot een goed product te komen. Dit

pakket van eisen aan een gebouwinformatiemodel, samen met de werkafspraken om tot een goed

model te komen, wordt een BIM-Protocol genoemd.

Tot nu toe is er voor projecten bij woningcorporaties een specifiek BIM-Protocol per project opge-

steld, hetzij zelf (Havensteder, Rotterdam) of door een externe partij (Openbaar Belang, Zwolle).

Deze protocollen zijn nooit met elkaar vergeleken, maar het is goed denkbaar dat, zolang het doel

van die Protocollen gelijk was, deze protocollen grotendeels met elkaar overeenkomen.

Het is daarnaast waarschijnlijk dat er verschillende doelen bestaan voor gebouwinformatiemodel-

len. Er zal daarom behoefte zijn aan meerdere BIM-protocollen, ook binnen één branche. Een alter-

natief kan één BIM-protocol-format zijn, waarbinnen verschillende keuzemogelijkheden aanwezig

zijn voor de verschillende doelen.

Page 64: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 64

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Een conclusie is dat er voor vastgoed van woningcorporaties één of meerdere Protocollen moeten

worden gemaakt. Alle geïnterviewden zijn het erover eens dat het goed zou zijn om te komen tot

min of meer uniforme Protocollen voor de gevraagde gebouwtypen en bouwactiviteiten. Een BIM-

protocol moet regelmatig worden verbeterd en moet toegankelijk zijn voor de gebruikers. Daarom

moet op bedrijfsniveau een BIM-protocol een eigenaar/beheerder krijgen.

Een gebouwinformatiemodel wordt gemaakt door marktpartijen, die één of meerdere aspectmodel-

len maken. In de overeenkomst met deze partijen moet staan vermeld dat alle aspectmodellen aan

de opdrachtgever moeten worden overhandigd bij de oplevering van het gebouw. Aan deze aspect-

modellen wordt dan de eis gesteld dat deze modellen zijn bijgewerkt tot de opleveringsdag van het

gebouw, zodat de geleverde informatie de revisiestatus (as-built status) heeft.

Daarnaast moet de eis worden gesteld dat de aspectmodellen niet alleen in een open standaard,

zoals bijvoorbeeld het IFC-format, worden geleverd, maar dat ook de gebouwinformatiemodellen in

het originele bestandformaat moeten worden geleverd. Dit is noodzakelijk om in een later moment

van de levensduur wijzigingen en verbouwingen te kunnen (laten) verwerken in de gebouwinforma-

tiemodellen.

Om optimaal met de gegevens te kunnen werken moeten de gegevens worden geplaatst in de

centrale database. De gegevens kunnen vanuit de centrale databank door medewerkers worden

gebruikt om hun producten te maken, waaronder de rapportages voor Business Intelligence.

7.1.3. Processen

Een gebouwinformatiemodel is voor een gebouwbeheerder een inputproduct voor zijn processen.

Het is een databank met gegevens, die in de bedrijfsprocessen kunnen worden gebruikt. De infor-

matie kan via een interface geautomatiseerd worden ingelezen in de ICT-systemen van de woning-

corporatie (Arjan van Dijk). Deze interface is overigens niet vanzelfsprekend aanwezig en zal

daarom moeten worden gemaakt en onderhouden.

Een andere noodzakelijke activiteit is het archiveren en beheren van de gebouwinformatiemodel-

len. De aspectmodellen van een gebouwinformatiemodel worden in verschillende softwarepakket-

ten gemaakt. Om deze gegevens te kunnen delen bestaand er open uitwisselingsformaten. Op

deze wijze kunnen de ontwikkelende partners elkaars gegevens gebruiken. Op dit moment is het

IFC-format (Industrial Foundation Classes) gebruikelijk in de bouwwereld. In feite bestaat een ‘ge-

bouwinformatiemodel’ dus uit meerdere bestanden, originele bestanden en de zogenoemde ex-

portbestanden in een open uitwisselingsformaat. De originele bestanden zijn niet voor corporaties

te gebruiken in hun ICT-systemen. Toch moeten deze originele bestanden wel worden bewaard. Zij

zijn weer nodig als er veranderingen aan het vastgoed plaatsvinden.

Een overweging is om de originele bestanden in beheer te laten bij de makers van deze bestanden.

Uit oogpunt van eigenaarschap en de vrijheid om een andere partij aanpassingen te laten verrich-

ten aan vastgoed is het echter aan te raden om zelf deze bestanden te archiveren. Een probleem is

dat software snel veroudert en dat het gevaar bestaat dat deze bestanden daarmee op een gege-

ven moment niet meer te gebruiken zijn.

De exportbestanden zullen waarschijnlijk niet direct kunnen communiceren met de ICT-systemen

van de organisatie. Er zal een interface bestaan om de gegevens te kunnen converteren naar het

juiste format. Daarmee is het duidelijk dat de informatie op drie manieren in de organisatie aanwe-

zig zal zijn: in het originele formaat, in het bouwkundig uitwisselformaat en in het geconverteerde

formaat, zie figuur 24.

Page 65: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 65

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

figuur 24 Dezelfde gegevens in drie formats

Het is van essentieel belang dat de informatie in deze drie formaten wel exact gelijk wordt gehou-

den. Versiebeheer moet goed worden doordacht. Het gaat niet allen om het beheer van bestanden,

maar om het beheer van de aanwezige informatie.

In de tabellen 4, 5 en 6 is per type proces weergegeven welke processen informatie vanuit een ge-

bouwinformatiemodel kunnen gebruiken. Deze informatie is afkomstig uit een inventarisatie van de

werkgroep BIM, aangevuld met opmerkingen uit de interviews.

ProcesProcesProcesProces ActiviteitActiviteitActiviteitActiviteit

Primaire processenPrimaire processenPrimaire processenPrimaire processen

Ontwikkelen leefomgeving Planvorming

Herhuisvesting uitwerken

Sloopplan uitwerken

Nieuwbouwplan uitwerken

Renovatieplan uitwerken

In exploitatie nemen (verwerken gegevens in eigen systeem)

Onderhouden eenheden; niet- planmatig

Ontvangen onderhoudsverzoek

Beoordelen verzoek

Offerte aanvraag

Veranderingen verwerken in eigen systeem

Onderhouden eenheden; planma-tig

Vaststellen periodiek en verbeteronderhoud

Opstellen MJOP

Opstellen jaarbegroting/budgettering

Offerte-aanvraag

Veranderingen verwerken in eigen systeem

Verhuren eenheden Uitvoeren voor- en eindinspectie

Verkopen eenheden Verkoopbrochure opstellen

Technische omschrijving maken

Advertentie plaatsen

Voorbereiden verkoop

Vaststellen taxatierapport

Kadaster/gemeente/makelaar informatie verwerken

Taxatierapport laten opstellen

Waardebepaling vastleggen

Verwerken wijzigingen in eigen systeem

Ondersteunen VvE Oprichten/opstarten Ver. van Eigenaren

Opstellen kostenbegrotingen

Voorbereiden en uitvoeren onderhoud

Tabel 4 Primaire processen die informatie uit gebouwinformatiemodellen kunnen gebruiken

Page 66: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 66

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

ProceProceProceProcessss ActiviteitActiviteitActiviteitActiviteit

Sturende processenSturende processenSturende processenSturende processen

Ontwikkeling portefeuillebeleid Analyse data

Koppelen aan financiële consequenties

Terugkoppeling naar jaarplan

Planvorming

Budgettering

Ontwikkelen inkoopbeleid Analyse data

Koppelen aan financiële consequenties

Terugkoppeling naar jaarplan

Planvorming

Budgettering

Tabel 5 Sturende processen die informatie uit gebouwinformatiemodellen kunnen gebruiken

ProcesProcesProcesProces ActiviteitActiviteitActiviteitActiviteit

Ondersteunende processenOndersteunende processenOndersteunende processenOndersteunende processen

Inkopen producten en diensten Schoonmaak van (delen van) woonzorggebouwen

Leveren communicatiediensten Levering-/beheer van domoticasystemen in woonzorggebouwen

Tabel 6 Ondersteunende processen die informatie uit gebouwinformatiemodellen kunnen gebruiken

7.1.4. Informatie uit een gebouwinformatiemodel

De informatie, die zich in een gebouwinformatiemodel bevindt, is in principe toegevoegd op ver-

zoek van de opdrachtgever, in dit geval een woningcorporatie. De neiging bestaat om zoveel moge-

lijk en zo gedetailleerd mogelijk informatie in een gebouwinformatiemodel te verwerken. Daarom

moet zorgvuldig worden gedefinieerd welke informatie er precies in een gebouwinformatiemodel

moet worden verwerkt, maar ook tot welk niveau deze informatie beschikbaar moet zijn (Birgit

Hopff).

Vast staat wel dat het detailniveau van de informatie in het gebouwinformatiemodel bepaalt hoe

vaak een gebouwinformatiemodel moet worden onderhouden. Dit kan zo’n omvang aannemen dat

er een dagtaak ontstaat (John Loendersloot). Aangezien het bijhouden van een model geen corebu-

siness is, zal een gemiddelde woningcorporatie dit uitbesteden en levert dat een periodieke kos-

tenpost op.

Ook bij uitbesteden van het modelleerwerk blijft er een taak bestaan, die zich wel binnen de core-

business van de woningcorporatie bevindt. Dat is de controle en het beheer van de gebouwinfor-

matiemodellen. Het bekijken van goed bijgehouden gebouwinformatiemodellen in het proces van

vastgoedbeheer heeft een meerwaarde: er is minder vaak een opname nodig. De betreffende vast-

goedbeheerder zal daarom met hulpmiddelen, zoals viewersoftware, moeten leren omgaan.

Veel gegevens zullen zich ook bevinden in andere databanken binnen de organisatie. Het is

daarom niet altijd een voordeel om informatie zo gedetailleerd mogelijk in een gebouwinformatie-

model te verwerken. De grenzen tussen de verschillende databanken moeten nog proefondervin-

delijk worden vastgelegd (Willem Pel). Het bepalen van deze grens is geen onderwerp van dit on-

derzoek. Het wordt aanbevolen voor gebouwbeheerders in het algemeen en woningcorporaties in

het bijzonder om een nader onderzoek hiernaar te laten verrichten.

Page 67: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 67

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Er is een hoeveelheid informatie waarvan een gebouwinformatiemodel wel degelijk de bron zal zijn.

Dat zijn geografische gegevens (locatie, adressen), geometrische gegevens (afmetingen van ruim-

ten en bouwdelen) en specifieke objectgegevens (verwarmingsketel, lift, zonweringssystemen, et

cetera). In bijlage XII is een lijst gegeven van gegevens die in een gebouwinformatiemodel zouden

kunnen worden verwerkt. Daarbij is tegelijk aangegeven in hoeverre deze gegevens deel uitmaken

van managementinformatie (Business Intelligence). De lijst is tot stand gekomen door de activitei-

ten zoals genoemd in de tabellen 4, 5 en 6 te vertalen naar benodigde gegevens. Uit de lijst zijn

ook gegevens aangegeven, die nodig zouden zijn voor managementinformatie, maar die niet uit

een gebouwmodel zouden moeten worden betrokken. Een voorbeeld hiervan is de staat van onder-

houd. Een gebouwbeheerder houdt de staat van onderhoud van gebouwonderdelen bij in een se-

parate database, niet in een gebouwmodel. Om de onderhoudsgegevens toch in een gebouwmodel

op te nemen, zou veel moeite kosten en geen toegevoegde waarde hebben. Een gebouwinformatie-

model is een informatiebron en is niet een te bewerken database.

Een criterium om een gegeven in een gebouwmodel te laten opnemen zou moeten zijn dat het een

fysiek aanwezige eigenschap is, die onlosmakelijk hoort bij een gebouw- of installatie-onderdeel.

Dat zijn de geografische, geometrische en materiaaleigenschappen.

In tabel 4,5 en 6 zijn de processen gegeven die informatie uit een gebouwinformatiemodel zouden

kunnen gebruiken. Dat blijken er zo veel te zijn dat het gebruik van gebouwinformatiemodellen in

de corporatie zeer zinvol is. In deze tabellen zijn de antwoorden op de deelvragen a. en b. gecombi-

neerd.

Nu bekend is welke informatie gevraagd kan worden vanuit een gebouwinformatiemodel, wordt de

vraag of het mogelijk is al deze informatie uit een gebouwinformatiemodel te betrekken actueel.

Het blijkt in de interviews dat er over deze vraag geen eensluidende mening is gevormd, zowel bin-

nen als buiten de woningcorporaties, door degenen die al deskundig zijn op het gebied van digitale

informatie-uitwisseling. Uit de enquête blijkt dat er binnen de woningcorporaties in bredere context

nog geen mening hierover is gevormd.

7.2.7.2.7.2.7.2. Business IntelligenceBusiness IntelligenceBusiness IntelligenceBusiness Intelligence

In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de deelvragen c. en d.:

c) Hoe wordt de beheerinformatie in de huidige situatie in strategische afwegingen gebruikt?

d) Welke strategische doelen van een woningcorporatie kunnen met informatie uit een gebouwin-

formatiemodel worden ondersteund?

In de huidige situatie blijkt de managementinformatie vrijwel altijd vanuit financiële kwartaalrap-

portages te worden verkregen (Ronald van Lith, Arjan van Dijk). Dit betreft meestal de vergelijking

van de butgetten uit het jaarplan met de bestedingen op het moment van rapportage. Onderlig-

Van een kozijn zou het gegeven dat deze van hout is logisch zijn om dit op te nemen in een gebouwin-

formatiemodel. Vanuit het gebouwontwerp is dat een gegeven dat doorgegeven kan worden. Als de ko-

zijnen moeten worden vervangen, eventueel door kunststof kozijnen, dan wijzigt de geometrische infor-

matie van het gebouwmodel. De kleur van een kozijn daarentegen, hoewel belangrijk in de onder-

houdscyclus, kan wijzigen zonder dat het gebouwmodel daardoor noodzakelijkerwijs moet worden

aangepast. Dit gegeven behoeft dus niet in een gebouwinformatiemodel te worden opgenomen, maar

hoort in een andere database thuis.

Page 68: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 68

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

gende informatie wordt verkregen in gesprekken met de desbetreffende verantwoordelijke mana-

gers en projectleiders. Deze onderliggende gegevens komen niet uit een gezamenlijk systeem. De

meeste woningcorporaties hebben hiervoor geen ingerichte ICT-structuur. Volgens Arjan van Dijk

blijken er meer dan 150 verschillende software-toepassingen te bestaan, die variëren van gekop-

pelde systemen tot eigen excellijstjes. Soms zijn de gegevens zelfs in het hoofd van de projectlei-

der te vinden en worden in gesprekken duidelijk (Linda Peters). Dit roept de vraag op hoe betrouw-

baar de onderliggende informatie is.

De conclusie is dat het gebruik van Business Intelligence binnen woningcorporaties traditioneel

wordt toegepast: sturing op financiële resultaten, gebaseerd op hoofdkengetallen met ijkmomen-

ten per kwartaal.

Veel woningcorporaties hebben wel inzicht in de staat van het vastgoed en kennen een strategisch

vastgoedbeleid. Het blijkt dat de systemen die hierin inzicht verschaffen niet direct zijn gekoppeld

aan uitvoerende systemen, zoals bijvoorbeeld de facturenadministratie.

De informatie, die uit gebouwinformatiemodellen kan worden betrokken, zal uiteraard niet direct

verbetering geven in de informatievoorziening. De informatievoorziening is een zaak van een goed

functionerende ICT-structuur: de informatie moet op de juiste plaats terecht kunnen komen om ver-

werkt en bewerkt te worden.

Gebouwinformatiemodellen kunnen wel een goede bijdrage leveren in de benodigde informatie

voor Business Intelligence. Vooraf zal dan moeten worden bepaald welke informatie wordt ge-

wenst, maar ook of het logisch is de gevraagde informatie te koppelen aan een gebouwinformatie-

model. De koppeling van gegevens moet niet in het gebouwinformatiemodel zelf plaatsvinden,

maar in de bovenliggende databank. Er moet worden bepaald welke gegevens brongegevens zijn

die in een gebouwinformatiemodel thuishoren en welke gegevens in de bovenliggende databank

moeten worden gekoppeld aan een gebouwinformatiemodel.

Een beslissing over de toekomst van een complex hangt echter niet alleen of van technische om-

standigheden. Het goed gebruik van gekoppelde databanken maakt het mogelijk om bewonersge-

drag te koppelen aan een adres en vervolgens aan een complex. Zo kan worden vastgelegd of in

een bepaald complex bepaalde klachten vaker voorkomen of er veel of juist weinig wisselingen

plaatsvinden. Op deze wijze kan er gericht naar oorzaken worden gezocht en kunnen op manage-

mentniveau betere oplossingen worden gekozen.

De toegevoegde waarde van gebouwinformatiemodellen in de managementbeslissingen bevinden

zich hoofdzakelijk op het gebied van beheer, onderhoud en vervanging (strategisch voorraadbe-

heer). Maar door tegelijk de ICT-structuur te optimaliseren en databanken te koppelen, ontstaat de

mogelijkheid om alle vastgoed op een hoger niveau gedetailleerder én realtime in beeld te brengen

en ook sociale ontwikkelingen te koppelen. Dan wordt Business Intelligence ook echt intelligent.

Een gebouwinformatiemodel bevat gegevens over een complex, bijvoorbeeld de ligging, afmetingen,

materialen, het aantal wooneenheden. De koppeling met een adres kan zowel in een model gebeuren

als in de bovenliggende databank. De staat van onderhoud kan voor een deel in het gebouwinformatie-

model worden gevonden, bijvoorbeeld in de leeftijd van het complex of de ouderdom van de CV-ketels.

Deze gegevens kunnen eventueel rechtstreeks uit het model worden betrokken.

Page 69: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 69

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

7.3.7.3.7.3.7.3. OrganisatieOrganisatieOrganisatieOrganisatie

In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de deelvragen e en f:

e) Wat heeft een woningcorporatie nodig om het gebouwinformatiemodel te gebruiken tijdens de

gebruiksfase van het fysieke gebouw?

f) Welke aanpassingen in strategie en organisatie moet een gebouwbeheerder aanbrengen om

effectief met gebouwinformatiemodellen om te gaan?

Een gebouwinformatiemodel is een informatiebron. Deze bron wordt gevuld tijdens de ontwerp- en

realisatiefasen met als doel dat onderdelen op elkaar aansluiten en de partijen elk hun bijdrage zo

efficiënt mogelijk kunnen uitvoeren en de kwaliteit van het product optimaal is. In de op deze wijze

samengestelde (aspect-)modellen is niet per definitie de juiste informatie aanwezig om beheer en

onderhoud te kunnen uitvoeren. Als deze gegevens worden gewenst, dan zullen deze als eisen

vanuit de opdrachtgever voorafgaande aan de modelleerwerkzaamheden moeten worden meege-

geven als specificatie waaraan het gebouwinformatiemodel moet voldoen. Deze specificatie wordt

meestal gegeven in een BIM-protocol.

Een BIMprotocol bevat nader in te vullen onderdelen, zoals afspraken over tekensoftware, uitwis-

selformaten, controlemomenten, et cetera en een omschrijving van de informatie die de opdracht-

gever in het te maken gebouwinformatiemodel aangebracht wil zien. Een groot gedeelte zal over-

eenkomen met informatie zoals gewenst in eerdere gebouwinformatiemodellen. Deze informatie

zal na oplevering uit het gebouwinformatiemodel worden betrokken en worden gebruikt door de

corporatie. Het ontwikkelen van een BIMprotocol is daarom erg belangrijk voor de organisatie en

moet goed doordacht gebeuren. Er is eigenlijk geen sprake van een BIMprotocol per project, maar

een BIMprotocol per activiteit. Gebouwinformatiemodellen voor beheer door corporaties zullen

daarom veel dezelfde soort informatie bevatten.

Niet alleen moeten de gebouwinformatiemodellen afgestemd zijn op de vraag, de systemen in de

organisatie moeten vervolgens afgestemd zijn op de informatie. De informatie moet aan het ge-

bouwinformatiemodel worden onttrokken en in de organisatie worden verwerkt en bewerkt. De

ICTstructuur moet daarvoor geschikt zijn of geschikt worden gemaakt. In hoe meer functies de in-

formatie zal worden gebruikt, hoe geavanceerder het ICTstructuur dient te zijn. Men kan in prin-

cipe kiezen hoever men daarin wil gaan, maar voor gebruik voor Business Intelligence zal een

hoog niveau nodig zijn.

De informatie in een gebouwmodel is beschikbaar in bepaalde formaten. Deze zullen hoogstwaar-

schijnlijk niet aansluiten op de formats van reeds aanwezige software. De gegevens moeten wor-

den overgezet. Hiervoor is een interface nodig. Een alternatief is de informatie over te zetten in

een gebruikelijk format, bijvoorbeeld Excel. Dit kan worden gecombineerd met de controle van het

gebouwinformatiemodel. Een aantal controlesoftwareprogramma’s is in staat informatie te orde-

nen en te exporteren.

Als er eisen worden gesteld aan de aanwezigheid van informatie in een gebouwinformatiemodel,

dan moet bij binnenkomst een controle worden gedaan of er verkregen is wat was gevraagd. Hier-

voor is software beschikbaar in verschillende gradatie. Een simpele vorm zijn de vrij verkrijgbare

viewerprogramma’s. Hiermee kan het model worden bekeken en kan de inhoud worden geverifi-

eerd. Dat moet de kijker echter geheel zelf doen, er zijn maar zeer beperkte hulpmiddelen in die

programmatuur aanwezig. Een andere mogelijkheid is analysesoftware. Die programma’s zijn in

staat om informatie te waarderen op basis van controleregels en de informatie kan worden ge-

rangschikt en geëxporteerd. Hier kan een zekere mate van automatisering worden bereikt.

Page 70: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 70

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Men kan overwegen om de controle van de gebouwinformatiemodellen uit te besteden aan ex-

terne bedrijven, die hierin zijn gespecialiseerd. Zeker als binnen de eigen organisatie niet regelma-

tig een controle nodig is kost het controleren dan relatief veel inspanning. De vaardigheid wordt

dan nooit goed ontwikkeld of kan niet goed worden bijgehouden. Men kan dan beter het controle-

ren uitbesteden en de benodigde gegevens in het format opvragen waarmee de informatie met-

een kan worden ingelezen.

De gebouwinformatiemodellen worden in twee formaten aangeboden, te weten het originele for-

maat en het open uitwisselingsformaat. Deze digitale modellen moeten op elkaar afgestemd blij-

ven en moeten goed worden gearchiveerd. Er moet een beheerproces worden ingericht, die het

mogelijk maakt om de data te bewaren en uit te wisselen met externe partners om het up-to-date

te houden.

Als taken binnen de woningcorporatie zijn beleid, regie, beheer en coördinatie benoemd. Het be-

sluit om met gebouwinformatiemodellen te gaan werken en het beschikbaar stellen van de beno-

digde omgeving hoort bij het bedrijfsbeleid. Er zullen, zeker in de eerste jaren, een aantal verande-

ringen plaatsvinden op het gebied van bemensing, competenties en vaardigheden, ICTstructuur en

contractvorming. De rol BIMmanager zal bij veel corporaties geen dagtaak zijn, maar moet niet wor-

den onderschat. Er kunnen bij introductie en implementatie onvoorziene complicaties kunnen op-

treden, die slagvaardig reageren op managementniveau nodig maken.

Een belangrijke rol voor woningcorporaties zal de regierol zijn. Er moeten eisen worden geformu-

leerd, contracten moeten anders worden opgesteld, processen moeten worden beheerst. Naar ver-

wachting is dit een rol, die tot de core-business van woningcorporaties behoort. Nieuwe taken zul-

len bestaan uit het op verschillende niveau omgaan met data uit gebouwinformatiemodellen.

De dataverwerking voor beheer en onderhoudsdoeleinden zullen bij de vastgoedafdeling worden

ondergebracht. Hier worden de competenties en vaardigheden van bestaande taken worden uitge-

breid

Juist voor Business Intelligence moet de data in groter geheel worden verwerkt, geanalyseerd en

beoordeeld. Dit is een nieuwe taak.

De coördinerende rol is ook een belangrijke rol. De BIMcoördinator is verantwoordelijk voor de toet-

sing en de verwerking van de gebouwinformatiemodellen in de organisatie. De BIMcoördinator

heeft het grootste aandeel in het verankeren van het BIM-proces in de organisatie en organiseert

als mede teamspeler de samenwerking tussen de verschillende partijen.

In figuur 25 is voor de organisatie van een corporatie aangegeven wat de invloed is van de gege-

vensstroom, die mede wordt gevoed met behulp van gebouwinformatiemodellen.

De woningcorporatie besteedt het ontwerp en de realisatie van nieuw vastgoed uit. De rol die de

woningcorporatie heeft, is de rol van opdrachtgever. Het nieuwe vastgoed moet aan zijn doel vol-

doen. Dat doel met de daarbij horende wensen en eisen wordt door de woningcorporatie vastge-

legd in een Programma van Eisen. Eenzelfde geldt echter ook voor het gebouwinformatiemodel.

Ook deze heeft een doel, namelijk het aanleveren van gegevens voor de woningcorporatie. Ook

voor dit product zal een opdrachtformulering moeten worden verstrekt. Dat wordt in het schema

het BIM-Protocol genoemd.

Page 71: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 71

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

figuur 25 Datastromen en taken in relatie met gebouwinformatiemodellen

Het gebouwinformatiemodel wordt meegeleverd met de oplevering van het werkelijke gebouw. Net

zoals een werkelijk gebouw een opname kent of alles is geleverd naar de vraag, moet ook het ge-

bouwinformatiemodel worden gecontroleerd of alles er in is toegevoegd wat in het BIM-Protocol is

gevraagd. Daarna moet de informatie uit het gebouwinformatiemodel worden overgedragen aan

het eigen datasysteem. Het zal van de grootte van de woningcorporatie afhangen of ook deze werk-

zaamheden worden uitbesteed, maar ook bij uitbesteden ligt er een eigen verantwoordelijkheid

hoe met de BIM-Protocollen en de gebouwinformatiemodellen wordt omgegaan binnen de organi-

satie. In het schema is ook aangegeven dat controle van het gebouwinformatiemodel kan leiden tot

verbeteringen van het BIM-Protocol. Daarmee is een specifieke taak voor de organisatie zichtbaar

geworden: BIM-coördinatie.

Het beheren van de gebouwinformatiemodellen zelf is een relatief kleine taak en kan als uitbrei-

ding van de processen van archiefbeheer worden aangebracht in de organisatie.

Na de gegevensinput in de database van de corporatie zullen de gegevens op allerlei plaatsen in

de organisatie worden gebruikt. De werkzaamheden en taken zullen echter niet veel veranderen. Er

zal andere software worden gebruikt (bijvoorbeeld voor het bekijken van de gebouwmodellen),

maar het werken met software is een middel en hoort nu ook al tot de werkzaamheden van de me-

dewerkers. Dit wordt niet als een nieuwe taak gezien.

De invoering van het werken met gebouwinformatiemodellen zal op zichzelf niet veel invloed heb-

ben op het operationele gedeelte van de corporatie. Veel van de gegevens worden nu op een an-

dere manier al in de organisatie gebruikt. Het werken met gebouwinformatiemodellen betreft dus

een verandering van middel, geen inhoudelijke verandering.

Het samenstellen van managementinformatie zal ook een nieuwe taak zijn. Er komt veel meer data

beschikbaar als er wordt gekozen voor het vastleggen van vastgoed, kosten, huurdersgegevens en

mogelijk sociale gegevens. Deze data moet worden gerangschikt en geanalyseerd. Hiervoor bestaat

software, maar om deze te kunnen gebruiken zal een medewerker zich hierin moeten verdiepen.

Dit gaat wel wat verder dan de constatering dat een softwarepakket moet worden aangeleerd. Er is

achterliggende kennis nodig om de juiste analyses te kunnen verkrijgen.

Page 72: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 72

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Het gewenste niveau van de Business Intelligence bepaalt welke informatie moet worden verza-

meld. Er moet daarom een omschrijving worden gemaakt, waarin het niveau van de Business Intel-

ligence wordt vastgelegd en de informatie wordt beschreven die nodig is om het gewenste niveau

te bereiken. Ook moet omschreven worden op welke plaats in de organisatie de benodigde infor-

matie moet worden toegevoegd. Er zal een beheerder van dit systeem nodig zijn. Deze beheerder

zal ook het beheer van alle data-afspraken krijgen: de BIM-regisseur

Op managementniveau zal er een taak ontstaan, omdat het werken met BIM aansturing nodig

heeft (beleid/visievorming, taakomschrijvingen, aanpassen processen, opleiding, ICT-middelen): de

BIM-manager

7.4.7.4.7.4.7.4. EindconclusieEindconclusieEindconclusieEindconclusie

De hoofdvraag van het onderzoek luidt: Op welke manier kan een woningcorporatie informatie uit

gebouwinformatiemodellen gebruiken bij het samenstellen van managementinformatie?

Gebouwinformatiemodellen dragen bij aan adequaat gegevensbeheer. Als gevolg daarvan is het

mogelijk om informatie over al het in beheer zijnde vastgoed samen te stellen. De vastgoedporte-

feuille kan daardoor beter worden beheerd, waardoor betere analyses en betere besluiten kunnen

worden genomen.

Gebouwinformatiemodellen dragen bij aan het overzicht over de staat van het vastgoed, de jaar-

lijkse kosten van verschillend vastgoed en het gebruik van het vastgoed. Deze informatie kan ver-

der worden uitgedetailleerd en kan bij een goede software-infrastructuur realtime worden opge-

vraagd.

Het volledig benutten van deze mogelijkheden is pas mogelijk onder bepaalde voorwaarden. Deze

voorwaarden zijn:

a) De rol van het management

Uit het onderzoek is gebleken dat het werken met gebouwinformatiemodellen op zich geen

grote stap voor de organisatie hoeft te zijn. Het optimaal benutten van het werken met ge-

bouwmodellen is echter wel een grote stap. Deze stap moet welbewust worden genomen,

omdat een opdrachtgever zelf moet bepalen welke informatie er in een gebouwinformatie-

model aanwezig moet zijn om ermee te kunnen werken. Het werken met gebouwinformatie-

modellen heeft ook consequenties voor de ICT-oplossingen. Het gaat nu eenmaal om data,

die op een bepaalde manier de organisatie binnenkomt en verwerkt moet worden. De voor-

delen van een adequate gegevensverwerking zijn echter groot.

Het management moet overtuigd zijn van het nut van Bouw Informatie Management. Het in-

voeren daarvan kan niet zonder visie en beleid.

Er moet allereerst een doel voor het gebruik van de gebouwinformatiemodellen worden om-

schreven. Op basis van het doel kunnen de middelen worden vastgesteld. Als de randvoor-

waarden voldoen, kan wel klein worden begonnen met de invoering. Een pilotproject kan

heel nuttig zijn. Deze moet echter wel gericht zijn op de eigen organisatie om een goed leer-

effect te verkrijgen. Bij het opzetten van de documenten kan externe hulp worden gezocht.

Het op dit punt samenwerken met andere corporaties kan goede resultaten opleveren, het

alleen pionieren lijkt tot op dit moment niet structurele verbeteringen voor de eigen organisa-

tie op te leveren.

Page 73: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 73

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

Het management moet de motor van de implementatie zijn door het stellen van doelen, het

creëren van de juiste omstandigheden en de resultaten regelmatig te bevragen.

b) De infrastructuur van de ICT

De informatie binnen de gebouwinformatiemodellen moet worden vertaald naar de ‘taal‘ van

de eigen software. De informatie vanuit de gebouwmodellen kan op allerlei niveau’s worden

gebruikt. Er moet inspanning worden verricht om de gegevens te krijgen op de plaats waar

het nodig is. De ICT-structuur zodanig zijn dat de software op elkaar is afgestemd.

c) De processen binnen de organisatie

De informatie moet niet allen kunnen worden gelezen, maar ook worden gecontroleerd, wor-

den verwerkt en worden bewerkt. Dit zal aanleiding zijn om een aantal processen aan te pas-

sen, terwijl er ook nieuwe processen nodig zullen zijn. De processen zullen zich bevinden bij

het gegevensbeheer (inhoudelijke verwerking) en bij het procesbeheer (beheer van contrac-

ten, bewaking van kwaliteit).

d) Competenties van het personeel

Van het personeel zullen meer kwaliteiten worden gevraagd. Er zijn andere competenties en

vaardigheden nodig. Voor een deel betreft dat uitbreiding van kennis met kennis van data-

verwerking en statistiek, voor een ander deel betreft het geheel nieuwe kennis en vaardighe-

den op het gebied van controle en kwaliteitsbewaking. Er is ook een grotere onderlinge sa-

menwerking nodig om werkzaamheden en gegevensverwerking op elkaar af te stemmen.

e) De implementatie

De veranderingen zijn groot en betreffen in meer of mindere mate de gehele organisatie. Ma-

nagement en medewerkers moeten de voordelen van het werken met BIM (leren) inzien, an-

ders zal er veel wrijving ontstaan. Er moet een implementatieplan worden opgesteld, dat aan-

dacht geeft aan voorbereiding, scholing, eventuele aanpassing van het ICTsysteem en het

moment van invoering. Naar verwachting kan invoering kleinschalig worden ingevoerd, maar

vanuit een volledige visie en een uitgewerkt plan.

f) De aanwezigheid van gebouwinformatiemodellen

Het werken met gebouwinformatiemodellen blijkt in de bouwwereld in opkomst. Niet elke

partij zal daarom in staat zijn gebouwinformatiemodellen te vervaardigen of aan het vervaar-

digen mee te werken. Er moet gezocht worden naar goede co-makers.

Een tweede punt is dat van de bestaande in beheer zijnde gebouwen er geen gebouwinfor-

matiemodellen aanwezig zijn. Voor nieuwe projecten kan aan de partners in het bouwteam

worden gevraagd een gebouwinformatiemodel aan te leveren. Ook van verbouwingen kan

een gebouwinformatiemodel worden gevraagd. De organisatie moet kunnen omgaan met ge-

bouwbeheer met en zonder de aanwezigheid van gebouwinformatiemodellen. Voor bestaand

vastgoed kan het interessant zijn om daarvan speciaal gebouwinformatiemodellen te maken.

Een overgangssituatie, zoals hierboven aangegeven, kan hiermee worden voorkomen. Men

moet echter een duidelijke afweging maken van het doel en de kosten van het laten maken

van deze modellen.

Page 74: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 74

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

g) De inhoud van de gebouwinformatiemodellen

Informatie in de gebouwinformatiemodellen komt niet vanzelf tot stand. Er is (nog) geen

standaard waaraan gebouwinformatiemodellen voor gebruik door woningcorporaties moet

voldoen. Gebouwinformatiemodellen uit de markt zijn vooral bedoeld voor de ontwerp- en

realisatiefase. Er moeten duidelijke eisen worden gesteld aan de gebouwinformatiemodellen

om gebruikt te kunnen worden door woningcorporaties. Eisen aan gebouwinformatiemodel-

len worden verwoord in zogenoemde BIM-protocollen. Een specifiek BIM-protocol; moet nog

worden ontwikkeld. Het spaart inspanning en geld als er binnen de branche een gezamenlijk,

maar flexibel BIM-protocol wordt ontwikkeld.

Dit wordt in de sector erkend. De werkgroep BIM is bezig met het zetten van stappen om

BIM-protocollen te ontwikkelen.

Uit deze voorwaarden blijkt dat het werken met gebouwinformatiemodellen in alle gevallen leidt tot

noodzakelijke grote veranderingen in de organisatie. Daarmee ontstijgen zij het niveau van aanbe-

velingen. Het toevoegen van Business Intelligence is feitelijk maar een kleine stap na realisatie van

deze modernisering.

Als al deze zaken goed geregeld zijn, is de invoering van digitale informatiestromen niet anders dan

een verbetering van hulpmiddelen. Als er echter ontbrekende schakels zijn, dan zal de invoering

van digitale informatiestromen door middel van gebouwinformatiemodellen een onmogelijke taak

blijken te zijn.

Page 75: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 75

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

8.8.8.8. AlternatievenAlternatievenAlternatievenAlternatieven

In het onderzoek is aangegeven dat er verschillende redenen bestaan om te gaan werken met ge-

bouwinformatiemodellen:

• er kunnen uit gebouwinformatiemodellen gegevens worden verkregen, die nuttig zijn voor

de eigen processen;

• er kunnen gegevens gekoppeld worden, waarmee een vollediger beeld van het beheer en

gebruik van het vastgoed kan worden verkregen;

• Door de digitale overdracht is de kans op het maken van fouten door het verkeerd overne-

men van gegevens kleiner.

Er zijn echter ook nadelen:

• Een goede invoering onder de voorwaarden, zoals genoemd in hoofdstuk 7 vraagt een hoge

investering;

• Er moet goede aandacht worden besteed aan de eisen, die men aan gebouwinformatiemo-

dellen moet stellen;

• Er zijn mogelijk minder geschikte externe partners te vinden. Niet alleen intern, maar ook

extern zullen namelijk andere competenties nodig zijn.

De vraag is daarom gerechtvaardigd of er alternatieven zijn in het werken met gebouwinformatie-

modellen. In paragraaf 3.1 is al aangegeven dat in de bouwwereld er bedrijven zullen zijn, die niet

over zullen gaan tot het werken met gebouwinformatiemodellen. Het is niet gezegd dat deze bedrij-

ven daarmee een lagere kwaliteit van hun producten zullen leveren.

Ook in de keuze van de deelnemende corporaties aan de enquête is een scheiding aangebracht. Er

is vanuit gegaan dat kleinere woningcorporaties minder budget hebben om te veranderen, maar

belangrijker nog: de vastgoedvernieuwing kan zodanig langzaam verlopen, dat dergelijke investe-

ringen niet gerechtvaardigd zijn.

De samenhang tussen de vereiste stappen, zoals genoemd in hoofdstuk 7, is echter zo groot dat

daarvan geen stappen kunnen worden overgeslagen. De keuze zal daarom toch vrij drastisch zijn:

men kiest wel of niet voor het werken met gebouwinformatiemodellen.

Ook zonder gebouwinformatiemodellen kan men wel werken met een centrale databank. Deze kan

ook gevuld worden op de huidige gebruikelijke manier, namelijk door de gegevens van papieren

producten over te nemen in de databank. Ook dan kunnen er locatiegegevens worden gekoppeld

met andere data, waardoor wel een efficiëntere Business Intelligence kan worden opgezet. Deze

mogelijkheid valt echter buiten de scope van dit onderzoek. Er kunnen dus geen conclusies wor-

den getrokken of onderbouwde aanbevelingen worden gedaan.

Een alternatief, waarbij wel met gebouwinformatiemodellen kan worden gewerkt, maar waarbij de

investering kan worden gespreid, kan worden gevonden in een stapsgewijze invoering. Deze moge-

lijkheid is ook niet nader onderzocht.

Page 76: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 76

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

9.9.9.9. AanbevelingenAanbevelingenAanbevelingenAanbevelingen

9.1.9.1.9.1.9.1. Gezamenlijk ProtocolGezamenlijk ProtocolGezamenlijk ProtocolGezamenlijk Protocol

Alle bronnen in het onderzoek hebben aangegeven dat samenwerking op het gebied van afspraken

voor het werken met gebouwinformatiemodellen (Protocol) een goed idee zou zijn. Zowel het ont-

wikkelen als het beheren van Protocollen zou efficiënter verlopen en er zou een grotere eenheid

ontstaan. Er wordt aanbevolen te bezien op welke manier een platform op branche-niveau zou kun-

nen functioneren.

9.2.9.2.9.2.9.2. Onderzoek naar niveau van informatie in een gebouwinformatiemodel Onderzoek naar niveau van informatie in een gebouwinformatiemodel Onderzoek naar niveau van informatie in een gebouwinformatiemodel Onderzoek naar niveau van informatie in een gebouwinformatiemodel

Het doorgeven van gebouwinformatie via digitale modellen lijkt een ideale manier om te communi-

ceren tussen betrokkenen. Een logische gedachte is om dan zoveel mogelijk informatie over te dra-

gen via deze modellen. Technisch gesproken is er al een beperking aan deze gedachte gesteld: de

modellen worden erg bewerkelijk en krijgen een grote omvang, waardoor zij trager reageren tijdens

het bewerken. In dit onderzoek is gebleken dat een gebouwinformatiemodel voor een woningcorpo-

ratie een inputproduct is. Er kan nauwkeurig worden aangegeven welke informatie daadwerkelijk

nodig is uit het gebouwinformatiemodel. Dit is echter nog nooit onderzocht. Sommige mensen den-

ken dat het goed te voorspellen is vanuit logica (Arjan van Dijk), anderen denken dat dit vanzelf zal

blijken vanuit de gedachte dat je met weinig gegevens moet beginnen (Willem Pel) en dat de groei

vanzelf beperkt zal worden tijdens de verdere ontwikkeling van het werken met gebouwinformatie-

modellen.

Naar mijn mening is een onderzoek gewenst om op tijd logisch over de gewenste inhoud over na te

denken. Het laten groeien van informatie in de praktijk zal inhouden dat er in de ontwikkelingsperi-

ode gebouwinformatiemodellen zullen ontstaan met een voor de toekomst te beperkte hoeveel-

heid, beperkte kwaliteit of ontbrekende soort informatie. Wanneer vooraf een onderzoek wordt ge-

daan, zal de kans op onvolledige modellen afnemen en daarmee de ontwikkelings-/ervaringsperi-

ode verkorten. Dit onderwerk valt buiten de scope van dit onderzoek. Het is daarom een aanbeve-

ling om nader onderzoek te verrichten naar het niveau van informatie in een gebouwinformatiemo-

del voor gebruik binnen een woningcorporatie.

9.3.9.3.9.3.9.3. Controle vastgoedgegevensControle vastgoedgegevensControle vastgoedgegevensControle vastgoedgegevens

In het onderzoek is gebleken dat er bij veel corporaties geen betrouwbaarheidscontrole op de vast-

goedgegevens wordt uitgevoerd. Zodra de organisatie meer met digitale gegevens gaat werken,

moet worden zeker gesteld dat deze gegevens betrouwbaar zijn. Bij het werken met gebouwinfor-

matiemodellen kan deze slag worden gemaakt bij de entreecontrole, waarbij de gebouwinformatie-

modellen met behulp van controleprogrammatuur (bij voorkeur clashsoftware) worden gecontro-

leerd.

Voor andere databases geldt ook dat de kwaliteit van de gegevens moet worden zeker gesteld. Het

verdient aanbeveling om niet alleen het werken met gebouwinformatiemodellen in de bedrijfspro-

cedures op te nemen, maar breder het werken met digitale gegevens in de organisatie te borgen.

Page 77: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 77

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

10.10.10.10. GeraadpleeGeraadpleeGeraadpleeGeraadpleegde lgde lgde lgde literatuuriteratuuriteratuuriteratuur

• Abcouwer, T., Gels, H. &Truijens, J (2006), Informatiemanagement en beleid, Den Haag,

Academic Service

• Atkinson, A.A. et al (2011), Managementaccounting, Amsterdam, Pearson Education;

• Bloem, J. & Roosendaal, R. (1999), Projecten in Control), Deventer, Wolters Kluwer;

• Boer, T.W. de (2007), Projectmanagement,

• Boonstra, A, (2010), ICT, mensen en organisaties, Amsterdam, Pearson Education;

• Bos, J. & Harting, E. (2006), Projectmatig creëren 2.0, Schiedam, Scriptum;

• Bosch, A.M.J.M., (2014), Beheren van Bouwwerken met BIM, Technische Universiteit Delft;

• Breukink, V. et al (2015), ‘Regie over informatie’, Aedes, Den Haag

• Bruins, R. & Pinkster, B. (2007), Informatiemanagement, Amsterdam, Pearson Education

• Burgelman, R.A., Christensen, C.M. & Wheelwright (2009), Strategic Management of Tech-

nology and Innovation, New York, McGraw-Hill;

• Cameron, K.S. & R.E. Quinn (2011), Onderzoeken en veranderen van organisatiestructuur ,

Academic Service, Den Haag

• Chao-Duivis, M.A.B. (2012) Het bouwteam model: een studie naar de juridische vormgeving

en het functioneren in de praktijk, Den Haag, Instituut voor Bouwrecht;

• Cremers, R.C.J., Kuijpers, P.S.P. & Mooiman-Salvini, M.A.W. (2006), UAVgc in de B&U, Stich-

ting STABU;

• Dam, M. van (2009),Organisatie en management, Groningen/Houten, Noordhoff Uitgevers.

• Davenport, T. H. & Prusak, L. (1998) Kennismanagement in de praktijk, Contact, Amster-

dam.

• Dijk, A van (2012), CORA: de referentiearchitectuur voor Nederlandse woningcorporaties,

versie 3.0, NetwIT

• Dijk, G. van, et al (2002), De woningcorporatie als moderne maatschappelijke onderne-

ming, Assen, Van Gorcum

• Dijk, R. van, Moll, R. van, et al (2014), Handboek woningcorporaties 2013, Rotterdam, De-

loitte;

• Eschbach, W.J. (2014), Het berekenen van een energieprestatie uit een gebouwinformatie-

model, Tech for Future, Zwolle;

• Grit, R. (2008), Informatiemanagement, Noordhoff, Groningen;

• Grit, R. (2015), Projectmanagement, Noordhoff, Groningen;

Page 78: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 78

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

• Haynes, P. & Nunnington, N. (2010), Corporate Real Estate Assetmanagement, Taylor &

Amp; Francis Ltd

• Hardjono, T.W. & R.J.M. Bakker (2011), Management van processen, Kluwer, Deventer;

• Hoppf, B. (2014), presentatie op BIMpraktijkdag ‘Gezondheidscentrum Asperen’, Bloeii

• ISSO publicatie 109 (2013) Starten met een BIM, Delft, ISSO;

• Kerklaan, L.A.F.M. (2009), De cockpit van de organisatie, Deventer, Kluwer

• Koot, W. van der (2012), De inbedding van Bouw Informatie Modellen (BIM) in Nederlandse

contracten, Open Universiteit Nederland, faculteit Rechtswetenschappen;

• Keuning, D. en D.J. Eppink, (2004) Management & organisatie, Groningen, Wolters-Noord-

hoff Mintzberg, H., (2013), Organisatiestructuren, Amsterdam, Pearson Education;

• Lei, T. van der, Herder, P. & Winia, Y. (2012), Assetmanagement, Springer, Dordrecht

• Maes, R. (2003), Informatiemanagement in kaart gebracht, Amsterdam, Universiteit van

Amsterdam

• Mintzberg, H. (2013), Organisatie-structuren, Pearson Benelux, Amsterdam

• Prins, M., Heintz, J.L. &Vercouteren, J. (…), Ontwerpmanagement, Technische Universiteit

Delft;

• Rijksgebouwendienst (2013), RVBBIMnorm v1.1, Den Haag, Rijksgebouwendienst;

• Saunders, M., Lewis, P. &Thornhill, A. (2009), Methoden en technieken van onderzoek, Am-

sterdam, Pearson Education.

• Schaap, H.A., Bouwman, J.W. (2006), Toekomst voor het bouwproces, Gouda, CUR;

• Schipper, R. & Silvius, G. (2014), Duurzaam projectmanagement, Zaltbommel, Van Haren

Publishing;

• Schokkin, W. (2009), Beter voorbereid door BIM, Universiteit Twente, Civil Engineering and

Management;

• Sterkenburg, J. et al (2012), BIM in BBE, Hoger Onderwijsgroep;

• Seijner, M. (2007) De competente projectleider, Groningen, Noordhoff;

• Spekkink, D. (2012), Detailniveau BIM per fase, www.hetnationaalbimplatform.nl;

• Spekkink, D. (2013), Model BIM-protocol 2.0, www.pioneering.nl;

• Straatman, J., Pel, W. & Hendriks, H. (2012), Aan de slag met BIM; gewoon doen!, Stichting

RR Bouw;

• Schop, J.P. (2013), “Adoptie van BIM zet verder door”, presentatie BIM praktijkdag 2014,

USP Marketing Consultancy

Page 79: Rapport Gebouwinformatiemodellen en managementinformatie · voor het verkrijgen van managementinformatie voor woningcorporaties. Gebouwinformatiemodel-len bestaan uit virtuele driedimensionale

MBAMBAMBAMBA

Eindthesis MBA publicatieversie 20 november 2015 blad 79

EindthesisEindthesisEindthesisEindthesis

• Tiggelaar, B. & Aerts, J., (2012), MBA in één dag, Soest, Tyler Roland Press;

• Turner, S. (2011), Het zwarte boekje voor managers, Culemborg, Van Duuren Management;

• Zethof, W., R. van de Hesseweg en M. Koeldiep. “Informatievoorziening afgestemd op busi-

ness strategie”. Banking Review, Nr. 18, april 2007.

Quote’sQuote’sQuote’sQuote’s

“Als je je eigen succes wilt beïnvloeden, moet je wel de goede vragen stellen”

(Willem Pel in interview, 21 04-2015)

“Maak je geen illusies, maar blijf optimistisch”

(Arjan van Dijk in interview, 24-04-2015)

“Als je een schip wilt bouwen, trommel dan geen mensen bij elkaar om voor hout te zorgen, orders

te geven en het werk in te delen, maar roep in hen het verlangen wakker naar de uitgestrekte, ein-

deloze zee” (Antoine de Saint-Exupéry)