Psychosociale zorg bij hart- en vaatziektennieuw.kennisnetwerkcva.nl/sites/default/files...Opdracht...
Transcript of Psychosociale zorg bij hart- en vaatziektennieuw.kennisnetwerkcva.nl/sites/default/files...Opdracht...
1 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Psychosociale zorg bij hart- en
vaatziekten
Hartfalen, coronaire hartziekten en cerebrovasculair accident
Redactie
Jos van Erp
Chris Hinnen
Robbert Sanderman
Bilthoven, juni 2006
NUR 772
ISBN-10 90-75131-56-9
ISBN-13 978-90-75131-56-7
2 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Commissieleden
drs. Frank Duysens, psychotherapeut, hartrevalidatie, Rijnlands
Revalidatie Centrum -Leiden
drs. Jos van Erp, psycholoog en programmaleider “Coping en verwerking
bij hart- en vaatziekten” Nederlandse Hartstichting
dr. Tiny Jaarsma, gezondheidswetenschapper, verpleegkundige,
onderzoeksleider NHS COACH, Cardiologie, UMCG
prof. dr. Stan Maes, hoogleraar medische- en gezondheidspsychologie
Universiteit Leiden
drs. Addy Manneke, andragoloog, auteur van het boek “Hart van slag”
prof. dr. Robbert Sanderman, hoogleraar Gezondheidspsychologie
RUG/UMC-Groningen en wetenschappelijk directeur Onderzoeks-
instituut Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken
UMC-Groningen
dr. Anne Visser-Meily, revalidatiearts en onderzoeker, UMCU en
revalidatiecentrum De Hoogstraat
drs. Chris Hinnen , psycholoog, theoloog, onderzoeker UMCG/
Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken (toegevoegd
secretaris)
Referenten
dr. Paul Falger, psycholoog AZM
drs. Angela M.V. Hauer, Gz-psycholoog/Psychotherapeut, Afdeling Hart
en Kanker revalidatie, CVR, Lokatie Beatrixoord, UMCG
dr. Irene M. Hellemans, cardioloog Afdeling Health Sciences VUMC,
voorzitter Commissie cardiovasculaire preventie en hartrevalidatie NVVC
dr. Caroline van Heugten, programmaleider Cognitieve revalidatie iRv,
Hoensbroek
drs. Peter Koppe, revalidatiearts en voorzitter richtlijnen “Revalidatie na
een beroerte”
Met dank aan
De deelnemers van de invitational conference “Psychosociale zorg bij
hart- en vaatziekten” die plaatsvond op 13 april 2006 in De Hartenark te
Bilthoven.
3 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Inhoudsopgave
Ten geleide 5
Opdracht en werkwijze 5
De Nederlandse Hartstichting en zorg bij hart- en vaatziekten 6
Opzet van het rapport 7
1 Inleiding, begripsbepaling en keuzes 9
Biopsychosociaal model 9
Het aanpassingsproces 10
Psychosociale problemen en psychopathologie 11
Interventies 12
Screening en diagnostiek 15
Verantwoording van de keuze voor de beschreven ziektebeelden 16
2 Hartziekten 17
2.1 Hartfalen 17
Ziektebeeld 17
Veranderingen en beperkingen bij hartfalen 17
Psychosociale problemen en psychopathologie 18
Partner problematiek 19
Interventies 20
Conclusie 21
Aanbevelingen 21
2.2 Coronaire Hartziekten 23
Ziektebeeld 23
4 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Veranderingen en beperkingen bij coronaire hartziekten 23
Psychosociale problemen en psychopathologie 24
Partner problematiek 25
Interventies 26
Ritmestoornissen 26
Conclusie 27
Aanbevelingen 28
3 Cerebro-Vasculair Accident 30
Ziektebeeld 30
Veranderingen en beperkingen na een CVA 30
Psychosociale problemen en psychopathologie 31
Partner problematiek 32
Interventies 33
Conclusie 34
Aanbevelingen 34
4 Screening en Diagnostiek 37
5 Conclusie en samenvatting 39
Referentielijst 43
5 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Ten geleide
Opdracht en werkwijze
De Nederlandse Hartstichting streeft naar optimalisering van de zorg voor
mensen met een Hart- of Vaatziekte (HVZ). Onderdeel hiervan is de optima-
lisering van de psychosociale zorg voor hart- en vaatpatiënten. Voor de
ontwikkeling van verder beleid op dit gebied is behoefte aan de inbreng
van kennis en ervaring van deskundigen. Hiertoe werd de adviescommissie
Psychosociale zorg bij Hart- en vaatziekten in het leven geroepen. In deze inlei-
ding zullen we aangeven wat de opdracht was die de commissie heeft mee-
gekregen en welke werkwijze en uitgangspunten er zijn gehanteerd.
De commissie kreeg de opdracht mee om op basis van eigen expertise, de
literatuur, de resultaten van een in opdracht van de Nederlandse
Hartstichting verricht literatuuronderzoek met de titel Psychosociale
problemen bij Hart- en Vaatziekten (1) en het rapport Leven met verandering (2) aan
bevelingen te doen over noodzaak en richting van de verbetering van de
psychosociale zorg bij HVZ in Nederland. Dit houdt in dat de commissie
aangeeft in hoeverre er sprake is van een probleem in het zorgaanbod op
het gebied van de psychosociale problematiek bij diverse hart- en vaatziek-
ten. Het betreft hier de vraag of het, professionele en niet-professionele
(patiëntenverenigingen en mantelzorg), zorgaanbod aansluit op de
omvang, de aard en het verloop van deze problematiek. Er is sprake van een
probleem wanneer blijkt dat de psychosociale problematiek omvangrijk is
en het huidige zorgaanbod daar niet of onvoldoende op aansluit.
Bovenstaande vragen uitgesplitst:
- Wat is de omvang van psychosociale problematiek bij patiënten met HVZ?
- Wat is de aard van de psychosociale problematiek bij patiënten met HVZ?
- Hoe verloopt de ontwikkeling van de psychosociale problematiek
gedurende acute, revalidatie en chronische fase?
- Wat is de psychosociale problematiek die partners van patiënten in samen-
hang met het bovenstaande ontwikkelen?
- In hoeverre sluit de zorg aan op bovenstaande punten?
6 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Hiernaast was de vraag van de Nederlandse Hartstichting wat de opvattin-
gen van de commissie over oplossingsrichtingen bij geconstateerde proble-
matiek zijn. Bij oplossingsrichtingen wordt gedacht aan:
- Hoe zou, naar aanleiding van geconstateerde problematiek, de zorg eruit
moeten zien?
- Past de conclusie van het rapport Leven met verandering, de veronderstelling
dat de zorg aan moet sluiten op het aanpassingsproces van de patiënt, in
dit beeld?
- Wat zijn de eerste haalbare stappen voor het verbeteren van de zorg?
- Welke relevante partijen moeten hierin betrokken worden?
- Wat is de toegevoegde waarde van de Nederlandse Hartstichting bij het
ontwikkelen van betere psychosociale zorg en welke rol zou zij daarin
kunnen spelen?
De commissie bestond uit zeven experts die in een vijftal vergaderingen
gesproken hebben over de lacunes en oplossingsrichtingen binnen de zorg
aan mensen met HVZ. Daarbij is er gewerkt aan een rapport waarbij per
ziektebeeld - coronaire hartziekten, hartfalen en CVA - problemen worden
beschreven en aanbevelingen worden gedaan. Deze indeling doet recht aan
het specifieke karakter van iedere ziekte en komt overeen met de opzet van
het literatuuronderzoek waar veelvuldig naar teruggegrepen wordt in het
rapport van de commissie. Hoewel er meer vormen van HVZ zijn, heeft de
commissie besloten zich te beperken tot de drie vormen met het grootste
aantal patiënten en waar in voldoende mate psychosociaal onderzoek naar
is gedaan. Het conceptrapport van de commissie is besproken met een
aantal referenten die ad hoc werden gevraagd commentaar op het concept
te geven (revalidatie artsen, psychosociale hulpverleners, onderzoekers en
ervaringsdeskundigen). Hiernaast is tijdens een “invitational conference”
input gevraagd van ongeveer zestig deskundigen. Op- en aanmerkingen
zijn voor zover mogelijk verwerkt in dit eindrapport.
De Nederlandse Hartstichting en zorg bij hart- en vaatziekten
De laatste jaren heeft de Nederlandse Hartstichting aandacht besteed aan
de zorgtrajecten van hart- en vaatpatiënten. Hieronder worden enkele
7 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
voorbeelden weergegeven.
Door de Nederlandse Hartstichting is aandacht geschonken en gevraagd
voor het oprichten van stroke services: geïntegreerde transmurale zorg
rondom CVA patiënten. Per 2005 zijn nagenoeg alle stroke units (gereser-
veerde bedden op een afdeling neurologie met gespecialiseerd, samen-
werkend personeel) ingebed in een stroke service. De zorg in het ziekenhuis
is de start van samenhangende zorg die wordt voortgezet in revalidatie-
centrum, verpleeghuis of thuissituatie. Hiernaast is de afgelopen jaren
veel aandacht geschonken aan de ontwikkeling van richtlijnen voor de
revalidatie.
Op het gebied van de coronaire hartziekten is er vanuit de Nederlandse
Hartstichting de aandacht gericht op de hartrevalidatie. In samenwerking
met een multidisciplinaire commissie zijn er richtlijnen ontwikkeld voor
de hartrevalidatie en projecten uitgevoerd ter ondersteuning van het
werken volgens deze richtlijnen. Het resultaat hiervan is dat meer patiën-
ten hartrevalidatie aangeboden krijgen, dat er meer gecoördineerd gewerkt
wordt in de hartrevalidatie en dat het aanbod van hartrevalidatie is
verbreed met onder ander psychosociale begeleiding.
Wat betreft de zorg voor hartfalen heeft de Nederlandse Hartstichting
opdracht gegeven voor een grootschalige studie, Coördinating study evalu-
ating Outcomes of Advising and Counseling in Heart failure (COACH). Dit
is een onderzoek naar de effecten van extra voorlichting en begeleiding van
patiënten met hartfalen op heropnames, kosten voor de gezondheidszorg
en kwaliteit van leven. In dit onderzoek worden 1050 patiënten gedurende
anderhalf jaar gevolgd.
Opzet van dit rapport
In hoofdstuk 1 worden uitgangspunten en belangrijke begrippen uiteenge-
zet. Er vindt een bespreking plaats van; het gehanteerde biopsychosociale
model, de globale fasering in het aanpassingsproces van de patiënt, het
onderscheid tussen psychosociale problematiek en psychopathologie, de
domeinen waarop screening zich richt, het aansluiten van interventies op
het aanpassingsproces en soorten interventies die aangeboden worden
binnen de huidige zorg.
8 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Hierna worden in dit rapport problemen beschreven en aanbevelingen
gedaan met betrekking tot verschillende ziektebeelden, in hoofdstuk 2
hartfalen en coronaire hartziekten en in hoofdstuk 3 het cerebraal vasculair
accident. Per ziektebeeld worden achtereenvolgens beschrijvingen gegeven
van; het ziektebeeld, veranderingen en beperkingen ten gevolge van de
ziekte, psychosociale problematiek en psychopathologie, partnerproblema-
tiek en interventies. In de laatste paragrafen van deze hoofdstukken
worden de aanbevelingen per ziektebeeld beschreven.
In hoofdstuk 4 volgt een algemene beschrijving van de problemen en
aanbevelingen in verband met diagnostiek en screening.
Hoofdstuk 5 geeft een algemene beschrijving van problemen en aanbeve-
lingen met betrekking tot psychosociale zorg bij hart- en vaatziekten.
9 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
1 Inleiding, begripsbepaling en keuzes
Biopsychosociaal model
De commissie gaat uit van een biopsychosociaal model voor de beschrijving
van processen die verband houden met ziekte. Dit houdt in dat er een
relatie verondersteld wordt tussen biologische, psychologische en sociale
factoren bij het ontstaan, genezen en omgaan met somatische ziekten.
Voor het organiseren van efficiënte en effectieve zorg is het belangrijk om
rekening te houden met factoren uit al deze domeinen. Het verwaarlozen
van één domein uit dit model kan achteruitgang op andere domeinen
betekenen. Zo zal bijvoorbeeld depressie of angst een negatieve invloed
hebben op het revalidatie- en aanpassingsproces hetgeen vervolgens weer
een negatieve invloed heeft op het fysieke functioneren.
Binnen de (revalidatie) geneeskunde worden vergelijkbare samenhangen
beschreven met behulp van het ICF model (International Classification of
Functioning Disability and Health). Hierin wordt de samenhang tussen
(lichaams)functies, persoonlijke activiteiten en maatschappelijke participa-
tie beschreven en de invloed hierop van gezondheidstoestand, persoonlijke
factoren (zoals angst, motivatie, persoonlijkheid) en de omgeving (partner).
Hieronder een schematische weergave van dit model.
Beide modellen richten de aandacht op de samenhang en interactie tussen
factoren uit verschillende domeinen die voorheen afzonderlijk onderzocht
en behandeld werden.
CVA
Structuur Activiteiten Participatieen functie
Persoonlijke Omgevings-factoren factoren
ICF-model
10 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Het aanpassingsproces bij hart- en vaatziekten
Door de confrontatie met een hart- of vaatziekte moet de patiënt zich aan-
passen aan een veranderende realiteit. Het betreft hier niet een eenmalige
opgave maar een dynamisch proces waardoor geleidelijke aanpassing aan
de gevolgen van de ziekte plaatsvindt. Afhankelijk van de gevolgen van de
ziekte en de flexibiliteit van de patiënt vormt dit een zware of minder
zware opgave.
Hart- en vaatziekten leiden tot ingrijpende veranderingen in het leven van
patiënten en hun naasten. Naast de vereiste aanpassingen op het gebied van
leefstijl wordt men geconfronteerd met lichamelijke en soms cognitieve
beperkingen, met veranderingen in het dagelijks functioneren en met het
wegvallen van vanzelfsprekendheden. Ook op sociaal en maatschappelijk
vlak heeft de ziekte vaak consequenties. Rollen binnen relaties kunnen ver-
stoord raken en aan werkzaamheden en verwachtingen kan mogelijk niet
langer voldaan worden. Hoewel de hoeveelheid en aard van deze verande-
ringen sterk verschilt per individu en er positieve veranderingen worden
gerapporteerd, is voor de meeste mensen het krijgen van een hart- en/of
vaatziekte een ingrijpende gebeurtenis die gepaard gaat met blijvend
verlies en beperkingen.
In eerste instantie zullen mensen streven naar herstel en het minimaliseren
van de gevolgen. Wanneer het onmogelijk blijkt om de veranderingen
teniet te doen, wordt men voor de taak gesteld om de blijvende gevolgen
te herkennen en erkennen en zich aan te passen aan de veranderingen.
De patiënt komt voor de opgave te staan het persoonlijke referentiekader
(b.v. zelfbeeld, overtuigingen, doelen) en het eigen gedrag (b.v. innemen
medicatie, leefstijl) aan te passen aan deze blijvende gevolgen wat vaak
gepaard met negatieve gevoelens (angst, somberheid, eenzaamheid).
Het zal duidelijk zijn dat ook voor het sociale netwerk (partner, kinderen)
de ziekte gevolgen heeft en dat zij - parallel aan en in interactie met dat van
de patiënt – hun eigen aanpassingsproces moeten doorlopen. Een goed
verlopend aanpassingsproces is van belang voor het welbevinden van de
partner zelf maar ook omwille van de invloed die een partner en anderen
hebben op het aanpassingsproces van de patiënt.
11 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Psychosociale problemen en psychopathologie
Bovenstaand aanpassingsproces wordt door een grote groep patiënten en
partners zonder onoverkoombare problemen doorlopen, hiernaast bestaat
er ook een groep met meer problemen. In deze paragraaf worden drie
groepen met verschillende problematiek omschreven, waaraan in de vol-
gende paragraaf interventies gekoppeld worden. We maken in dit rapport
onderscheid tussen de volgende drie groepen patiënten en naasten:
1. Patiënten en naasten zonder psychosociale problemen
Deze groep is in staat om op eigen kracht en met steun vanuit de directe
omgeving de veranderingen als gevolg van de ziekte te integreren in het
leven en zelf zijn weg te vinden. Bij deze groep kan wel sprake zijn van
aanpassingsproblemen op leefstijlgebied. Deze problemen hebben dan
meer te maken met een gebrek aan kennis of organisatievaardigheden dan
met bijvoorbeeld acceptatieproblemen met betrekking tot de patiëntenrol.
2. Patiënten en naasten met psychosociale problemen
Deze groep heeft meer moeite om de veranderingen in het leven te integre-
ren en heeft klachten, zoals gevoelens van angst, somberheid, onzekerheid
en moeilijkheden met arbeidsreïntegratie, zonder dat er sprake is van
klinische stoornissen, zoals een angststoornis of een depressieve stoornis.
3. Patiënten en naasten met psychopathologie
Wanneer psychosociale problemen te lang aanhouden, bij een gebrek aan
ondersteuning of door ingrijpende gebeurtenissen, kunnen ze ontaarden
in psychopathologie. Met psychopathologie wordt verwezen naar een
klinische stoornis. Het onderscheid tussen psychosociale problematiek en
psychopathologie is een onderscheid tussen de intensiteit en duur van de
problemen en de mate waarin deze nog op eigen kracht te overwinnen zijn.
Voor sommigen is de ziekte te ingrijpend en zijn de mogelijkheden te
beperkt om op een adequate manier met de veranderende realiteit om te
gaan.
Deze mensen blijven angstig, worden depressief of doen net datgene wat
de situatie alleen maar erger maakt (afzondering, alcohol gebruik).
12 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
De voorgeschiedenis van de patiënt is een belangrijke factor bij het ont-
staan van psychosociale problemen en/of psychopathologie. Patiënten met
een kwetsbare persoonlijkheid en/of een psychiatrische voorgeschiedenis
hebben een verhoogde kans op psychische klachten. Ook eerder geleden
verlies, een lagere sociaal-economische status, een mager sociaal netwerk en
het reeds aanwezig zijn van relatie- en/of werkproblemen zijn risicofacto-
ren (3).
Hieronder een schematische weergave van de beschreven groepen en hun
kenmerken.
Interventies
Binnen het huidige zorgaanbod zijn grofweg de volgende soorten interven-
ties op basis van hun inhoud te onderscheiden:
1. Interventies gericht op ondersteuning bij de aanpassing van leefstijl
Gericht op de ondersteuning van de medische behandeling en secundaire
preventie. In de vorm van voorlichting en leefstijltrainingen.
2. Interventies gericht op de ondersteuning bij de aanpassing aan
psychosociale gevolgen
Gericht op verwerking van en omgaan met deze gevolgen. In de vorm van
psycho-educatie, trainingen, nazorggroepen en lotgenotencontact.
Patiënten en naasten Kenmerken
1 Zonder psychosociale Kunnen veranderingen problematiek integreren in leven
2 Met psychosociale Subklinische klachten, zoals problematiek angst en somberheid
3 Met psychopathologie Klinische stoornissen, zoals angststoornissen en depressie
De problematiek en zijn kenmerken
13 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
3. Counseling of psychotherapie
Psychopathologie gediagnosticeerd aan de hand van een psychologische
anamnese die behandeld wordt met psychologische interventies gebaseerd
op een (geprotocolleerd) behandelplan.
Naast de beschreven interventies zijn er ook nog mengvormen die gericht
zijn op zowel het aanpassen van leefstijl als aanpassing aan psychosociale
gevolgen.
Wat betreft de afstemming op patiënt en partner zijn er twee belangrijke
factoren om rekening mee te houden bij het aanbieden van een interventie.
Ten eerste is het van belang om de interventie af te stemmen op de behoefte
van de patiënt en naaste. Hiertoe zal gescreend moeten worden op eventu-
ele psychosociale problematiek of psychopathologie.
Ten tweede moet rekening gehouden worden met het aanpassings- en
verwerkingsproces na confrontatie met de ziekte en de ontwikkeling van
bepaalde problematiek gedurende dit proces. Dit is van belang om een
interventie op het juiste moment aan te kunnen bieden. Zo zal bepaalde
psychosociale problematiek, zoals langdurige stress of somberheid, pas na
verloop van tijd ontstaan en heeft het pas zin om interventies op dit gebied
in een latere fase aan te bieden.
In de beginfase van de ziekte is de aandacht en motivatie van de patiënt
anders gericht dan in latere fases. In het rapport “Leven met verandering”
(2) worden de volgende drie globale aanpassingsfasen verondersteld:
1. Streven naar herstel en het minimaliseren van de lichamelijke gevolgen.
In het begin is de patiënt vooral gericht op herstel en het minimaliseren
van de lichamelijke gevolgen.
2. Confrontatie met en acceptatie van blijvende gevolgen en beperkingen.
In de praktijk van het dagelijks leven wordt de patiënt geconfronteerd met
definitieve veranderingen en voor de taak gesteld om zich neer te leggen bij
deze veranderingen.
3. Aanpassing aan de definitieve veranderingen. De patiënt zal ondanks
de beperkingen op zoek moeten naar mogelijkheden om zijn leven weer
zinvol in te vullen. Hiertoe zal hij gedrag, overtuigingen, toekomst-
verwachtingen en rollen aan moeten passen.
14 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Efficiënte en effectieve psychosociale zorg moet aansluiten bij het aanpas-
singsproces van de patiënt. Wanneer in de beginfase van de ziekte interven-
ties toegepast worden die gericht zijn op het omgaan met de definitieve
gevolgen van de ziekte dan zullen deze niet aanslaan omdat de patiënt nog
gericht is op herstel. Een goede timing van interventies is daarom van
belang. Interventies met betrekking tot het minimaliseren van lichamelijke
gevolgen zullen daarom in het begin van het aanpassingsproces moeten
plaatsvinden. In deze fase is het belangrijk dat de persoon zich gesteund
weet door de omgeving en dat eventueel taken, rollen en verantwoordelijk-
heden worden overgenomen (door het erkennen en bevestigen van de ziek-
te-rol) en onzekerheid wordt verminderd (door educatie en informatie).
De interventies hebben primair tot doel de patiënt te helpen de acute stress
situatie die ontstaat als gevolg van de diagnose en behandeling vol te
houden en herstel te bevorderen.
Verwerking van en aanpassing aan de definitieve gevolgen van de ziekte
vindt veelal veel later in dit proces plaats, vaak pas nadat men het medische
circuit heeft verlaten. Interventies die gericht zijn op de behandeling van
problemen op dit gebied zullen dan ook later moeten plaatsvinden. De con-
frontatie met de eigen sterfelijkheid en kwetsbaarheid kan tot slot de vraag
naar de zin van het bestaan doen opkomen en existentiële of spirituele
begeleiding wenselijk maken. Bij een goed georganiseerde ketenzorg zijn
psychosociale interventies op een zodanige wijze ingebed in de zorg dat ze
aansluiten op het aanpassingsproces van de patiënt.
Bij het aanbieden van interventies is het dus belangrijk om af te stemmen
op de problematiek en behoefte van de patiënt en naaste. Hiernaast is het
noodzakelijk om rekening te houden met de ontwikkeling van problema-
tiek gedurende het aanpassings- en verwerkingsproces. De verschillende
groepen hebben gedurende de verschillende fases van het aanpassingspro-
ces behoefte aan minder of meer intensieve begeleiding. Op de volgende
pagina een schematische weergave.
15 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Naast de in de tabel weergegeven combinaties is er ook nog sprake van
acute stoornissen zoals bijvoorbeeld een post traumatische stress stoornis
(PTSS) die kan ontstaan door confrontatie met een hartinfarct of stilstand.
Dergelijke stoornissen moeten direct behandeld worden met counseling of
psychotherapie omdat ze een normaal aanpassings- en verwerkingsproces
blokkeren.
Screening en Diagnostiek
Het niet tijdig onderkennen van psychosociale problemen en psychopatho-
logie kan een negatief effect op het herstel en aanpassingsproces van de
patiënt hebben. Vooral depressieve en angststoornissen, burnout en
somatisatie kunnen fysiek herstel en functioneren binnen gezin en werk-
situatie sterk verstoren.
Vandaar dat screening wordt gezien als belangrijk aandachtspunt door de
commisie. Screening kan plaatsvinden op twee domeinen. Ten eerste kan
met screening getracht worden om aanwezige psychosociale problematiek
(b.v. angst en somberheid) en psychopathologie (b.v. een angststoornis of
een depressie) op het spoor te komen. Screening heeft dan een signalerings-
functie waarna eventueel verdere diagnostiek uitsluitsel moet geven over
de ernst en samenhang van de klachten. Zonder deze vorm van screening
Problematiek gekoppeld aan interventies tijdens aanpassingsfasen
Patiënten en naasten
1 Zonder psychosociale problematiek
2 Metpsychosociale problematiek
3 Met psychopathologie
Interventies bij herstel en minima-liseren gevolgen
RevalidatieVoorlichting eninformatie m.b.t.leefstijl
RevalidatieVoorlichting eninformatie m.b.t.leefstijl
RevalidatieVoorlichting eninformatie m.b.t.leefstijl
Interventies bijconfrontatie enacceptatie m.b.t.blijvende gevolgen
Op eigen kracht enmet ondersteuningvan de directeomgeving
Psycho-educatiem.b.t. verlies-verwerking en lotgenotencontact
Counseling en psychotherapie
Interventies bijaanpassing aanblijvende gevolgen
Op eigen kracht enmet ondersteuningvan de directeomgeving
Training in de vormvan nazorggroepen
Counseling enpsychotherapie
16 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
wordt een deel van de problemen gemist.
Een tweede vorm van screening brengt de risicofactoren van een individu
in kaart (b.v. alleenstaand, eerdere depressieve episode, meer lichamelijke
klachten, vermijdende coping) waarvan wetenschappelijk is bewezen dat ze
samenhangen met het voorkomen van psychosociale problemen en psycho-
pathologie. Screening heeft dan een preventief karakter en kan leiden tot
het aanbieden van extra en specifieke vormen van ondersteuning en
begeleiding.
Door het gehele ziekteproces, zowel in de fase gericht op herstel en mini-
maliseren van gevolgen, de fase van confrontatie met en acceptatie van de
blijvende gevolgen en de fase van aanpassing aan de blijvende gevolgen zijn
beide vormen van screening van belang. Screening kan ertoe leiden dat
psychopathologie wordt voorkomen, beter wordt onderkend en eerder
behandeld.
Verantwoording voor de keuze van de beschreven ziektebeelden
Er is gekozen voor een beschrijving van problematiek en het doen van
aanbevelingen op het gebied van hartfalen, coronaire hartziekten en CVA.
Voor deze selectie is gekozen omdat hierin het grootste aantal patiënten
vertegenwoordigd is. Bovendien sluit dit aan op het literatuuronderzoek
“Psychosociale problemen bij hart- en vaatziekten” dat uitgevoerd is in
opdracht van de Nederlandse Hartstichting.
17 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
2 Hartziekten
2.1 Hartfalen
Ziektebeeld
Hartfalen is een complex van klachten en verschijnselen ten gevolge van
een tekort schietende pompfunctie van het hart. Voor de meeste patiënten
met hartfalen bestaat er op dit moment geen genezing van hartfalen. In
Nederland zijn ongeveer 200.000 patiënten met hartfalen en dit aantal zal
de komende jaren verder toenemen. Jaarlijks worden in Nederland 50.000
nieuwe patiënten gediagnosticeerd, waarvan het overgrote deel ouder is
dan 75 jaar. Veroudering van de bevolking en de verbeterde prognose van
acute hartziekten vormen de oorzaak van de hoge prevalentie van hartfa-
len, waardoor verwacht wordt dat deze in de toekomst nog zal toenemen
(4;5). De jaarlijkse stijging van het aantal patiënten is ongeveer 10% (6).
Onder 55 tot 64 jarigen is bij vrouwen de prevalentie 0,5% en bij mannen
1%, oplopend tot 16% en 8% bij vrouwen respectievelijk mannen van 85 tot
95 jaar (7). De prognose van hartfalen is over het algemeen slecht. In 1999
overleden in Nederland 5551 patiënten (waarvan 37% mannen) aan deze
ziekte. Eén jaar na de diagnose is 30% van de patiënten overleden en na vijf
jaar is dit 65% (7).
Veranderingen en beperkingen bij hartfalen
Kenmerkend voor hartfalen is het chronische karakter, de beperkte medi-
sche behandelingen en het grote aantal beperkingen en veranderingen dat
het met zich meebrengt. Van patiënten met hartfalen ondervindt 43% tot
88% beperkingen in het dagelijks leven, vrouwen meer dan mannen (8).
Door symptomen zoals vermoeidheid en kortademigheid kunnen patiën-
ten beperkt zijn in dagelijkse activiteiten, in het uitvoeren van werk of
activiteiten in de vrije tijd.
Andere vaak voorkomende klachten zijn (nachtelijke) hoest, verminderde
eetlust, vocht in de benen of achter de longen en een opgeblazen gevoel.
Leven met hartfalen betekent veranderingen van leefwijze met onder
18 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
andere aanpassing in het eten (natrium beperkt, gezonde voeding) en
drinken (vochtbeperking), aanpassing van het activiteiten patroon (balans
tussen rust en activiteit en geen piekinspanningen) en een levenslang
medicatievoorschrift. Daarnaast wordt mensen geadviseerd te letten op
symptomen van achteruitgang en krijgen daarom het advies te letten op
symptomen van het vasthouden van vocht.
Door cognitieve beperkingen die kunnen ontstaan door verminderde
cerebrale doorbloeding of door de verminderde pompfunctie van het hart,
kunnen mensen geheugen en concentratieproblemen hebben wat hun
dagelijks functioneren kan beperken. De beperkingen breiden zich meestal
uit naarmate patiënten ouder worden of wanneer er gebrek is aan sociale
steun (9).
Psychosociale problemen en psychopathologie
Door de behandeling en leefregels zijn patiënten beperkt in sociale activi-
teiten. De rol van de patiënt in het gezin, de familie en in de bredere sociale
context verandert vaak. Gezinsleden (b.v. partner en/of kinderen) nemen
taken over van de patiënt en de patiënt is vaak aan huis gebonden door de
ziekte. Daardoor kunnen ook binnen relaties spanningen ontstaan. Voorts
kan er op seksueel gebied sprake zijn van beperkingen of noodzakelijke
aanpassingen ten gevolge van de ziekte (10).
Gezien de slechte prognose en de vaak levensbedreigende ervaring van
acute kortademigheid is het zeer waarschijnlijk dat angst een rol speelt bij
patiënten met hartfalen (11). Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar
angst bij patiënten met hartfalen. Sommige patiënten met hartfalen geven
aan bang te zijn voor de dood en bang te zijn om een lange lijdensweg te
moeten gaan in de laatste fase van hun leven.
De prevalentie van depressie onder patiënten met hartfalen loopt (ten
gevolge van verschillende instrumenten, populaties en definities) zeer
uiteen. Daar waar onderscheid gemaakt wordt naar de mate van depressie,
wordt bij 9% tot 37% van de patiënten een klinische depressie gevonden.
Uit onderzoek naar het verloop in de tijd bleek dat 22% van de patiënten bij
ontslag uit het ziekenhuis klinische depressief was waarvan een significan-
te groep (17% - 40%) depressief bleef tot een jaar na ontslag (12).
19 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Depressie vormt een risicofactor voor het niet opvolgen van medische
adviezen ten aanzien van medicatie en leefstijl wat mogelijk kan leiden tot
een toename van symptomen van hartfalen en ziekenhuisopnames. Het
aantal heropnamen is onder depressieve patiënten significant hoger dan
onder patiënten die niet depressief zijn, ook bezoeken depressieve patiën-
ten vaker de polikliniek. Ten aanzien van de relatie met mortaliteit is
nog geen definitieve conclusie te trekken. Naar schatting wordt minder
dan 25% van de hartfalenpatiënten met een klinische depressie gediag-
nosticeerd en slechts de helft van de gediagnosticeerde patiënten wordt
behandeld. Oorzaken van onderbehandeling worden gezocht in de moge-
lijkheid dat artsen niet vragen naar symptomen van depressie, patiënten
hun depressieve symptomen niet vermelden of dat er ten onrechte wordt
gedacht dat depressie een normale reactie is.
Partner problematiek
Het zorgen voor chronische zieke patiënten kan belastend en stressvol zijn,
zo blijkt uit eerder onderzoek onder partners van patiënten met cardiovas-
culaire aandoeningen. Een chronische aandoening als hartfalen vraagt om
aanpassingen in het dagelijks leven, het gedrag en toekomstverwachting
van de patiënt maar ook van de partner. Aanpassing aan de ziekte legt een
grote druk op de relatie tussen patiënt en partner. Hierdoor kunnen gevoe-
lens van ongelijkwaardigheid in de relatie ontstaan welke de wederzijdse
ondersteuning van patiënt en partner kunnen belemmeren. Ook seksuele
problematiek ten gevolge van de ziekte kan zorgen voor spanningen
binnen de relatie.
Partners voelen zich vaak erg verantwoordelijk, zorgen soms minder goed
voor zichzelf en hebben zelf vaak ook gezondheidsklachten. Angst voor
verslechtering en plotse dood tijdens de slaap of tijdens afwezigheid van de
partner worden beschreven door patiënten. Deze angst kan zorgen voor een
verminderde nachtrust, depressieve gevoelens van de partner of voor totale
of gedeeltelijke beperking van de eigen activiteiten van de partner.
20 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Interventies
De meeste patiënten met hartfalen zijn thuis en worden begeleid door de
huisarts of door een specialist of hartfalenpoli. Er wordt in de dagelijkse
praktijk niet of nauwelijks gescreend op psychosociale problemen. Wel
wordt er in hartfalenpoli’s door verpleegkundigen individuele begeleiding
gegeven aan patiënt en partner. Deze begeleiding is veelal gericht op het
leren leven met hartfalen met veel aandacht voor leefstijlveranderingen en
monitoren van symptomen van verergering. Er is minder structureel aan-
dacht voor psychosociale problemen, echter als er problemen gesignaleerd
worden met verwerking of aanpassing wordt in sommige gevallen doorver-
wezen naar andere hulpverleners. In een aantal hartfalenpoli’s heeft een
psycholoog een rol in het multidisciplinaire team of worden er psycholo-
gen, psychiaters, maatschappelijk werkenden of psychiatrisch verpleeg-
kundigen geconsulteerd.
Als een patiënt met hartfalen opgenomen wordt in verband met medische
complicaties vindt de zorg vaak op de verpleegafdelingen hartbewaking/
intensive care/cardiologie’, ‘interne geneeskunde’ en ‘geriatrie’ plaats.
Indien er prominente problemen zijn zal er binnen deze afdelingen
verwezen worden naar maatschappelijk werk of een psycholoog. Er is
meestal geen structurele aandacht voor psychosociale gevolgen van
hartfalen.
Wanneer een patiënt met hartfalen deelneemt aan een hartrevalidatie-
programma is vaak meer structurele aandacht voor psychosociale gevolgen
van het hartfalen. Echter, ondanks het feit dat hartfalen een indicatie is
voor hartrevalidatie, worden er op dit moment nog weinig patiënten met
hartfalen aangemeld voor hartrevalidatie.
Hoewel interventies (voorlichting, begeleiding en zelfmanagement) die
zich richten op kwaliteit van leven, therapietrouw en psychosociale proble-
men bij patiënten met hartfalen positieve effecten hebben, is verder onder-
zoek noodzakelijk. Er moet een begin gemaakt worden met het opzetten
en uitvoeren van interventiestudies onder grotere groepen patiënten met
hartfalen.
21 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Conclusie
Op dit moment is er geen structurele aandacht voor screening en behande-
ling van psychosociale problemen bij patiënten met hartfalen. Adequate
interventies kunnen mogelijk leiden tot verhoging van therapietrouw met
medicatie en andere leefregels, verminderen van symptomen van hartfalen
en ziekenhuisopnames en een verbetering van de kwaliteit van het leven
van de patiënten met hartfalen en diens omgeving.
Aanbevelingen
1 Organisatie van de zorg
1.1 In de volgende richtlijn chronisch hartfalen dient aandacht te zijn voor
het detecteren en behandelen van psychosociale problemen gedurende
het ziekteverloop.
1.2 Bij psychosociale problemen dient een multidisciplinair advies gefor-
muleerd te worden en moet een plan van aanpak in werking gezet
worden.
1.3 Er dient een financieringssystematiek voor psychosociale zorg vast-
gelegd te worden.
2 Interventies
2.1 Het is van belang dat bruikbare interventies, methodes en adviezen die
in Nederland toegepast worden geïnventariseerd worden.
2.2 Er dient onderzoek verricht te worden naar de effectiviteit van de
gebruikte interventies en methodes.
2.3 Interventies en methodes dienen aan te sluiten op de beleving en
behoeftes van de patiënt en partners gedurende het ziekteverloop. Dit
uitgangspunt dient als basis voor inpassing van de interventies binnen
de richtlijnen.
2.4 Aanvullend onderzoek is nodig naar welke ziektegenerieke en welke
ziektespecifieke aspecten bij hartfalen een rol moeten spelen bij psycho-
sociale interventies.
22 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
3 Screening
3.1 Screening op psychosociale problematiek bij patiënt en partner horen
standaard onderdeel te zijn van het zorgtraject. Hiertoe moeten
adequate screeningsinstrumenten worden ontwikkeld. Als basis
hiervoor moet worden geïnventariseerd welke instrumenten reeds
toegepast worden in het veld.
3.2 Bij de ontwikkeling en toepassing van een screeningsinstrument is het
van belang om te streven naar landelijk gebruik van dit instrument.
Dit kan door het opnemen van dit instrument in de richtlijnen.
4 Implementatie
4.1 Het is van belang dat richtlijnen, interventies en screeningsinstrumen-
ten geïmplementeerd worden in de zorg.
4.2 Een belangrijk instrument voor implementatie is multidisciplinair
onderwijs/training voor hartfalenteams.
4.3 Educatie van professionals in de zorg is noodzakelijk voor het herken-
nen, behandelen en doorverwijzen bij psychosociale problematiek.
5 Onderzoek
5.1 Aanvullend onderzoek is nodig naar de prevalentie van psychosociale
problematiek bij hartfalen in het traject van diagnose tot terminale fase.
5.2 Aanvullend onderzoek is nodig naar de factoren die kwetsbaarheid
veroorzaken voor psychosociale problemen bij hartfalen om gerichte
interventies toe te kunnen passen.
5.3 Er is aanvullend onderzoek nodig naar de behoeften van patiënten en
partners gedurende het ziekteverloop en de hierbij horende onder-
steuning op het gebied van psychosociale problematiek.
5.4 Gezien de groei van de groep jongere (<65) hartfalenpatiënten is er
onderzoek nodig naar de specifieke psychosociale problematiek bij deze
groep.
23 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
2.2 Coronaire Hartziekten (CHZ)
Ziektebeeld
In Nederland vormden in 2001 coronaire hartziekten (CHZ) met 41% de
belangrijkste bijdrage aan de mortaliteit door hart- en vaatziekten. Bij
vrouwen was dit 29%. De sterfte bij patiënten met CHZ is in de afgelopen
dertig jaar met bijna de helft afgenomen, wat betekent dat steeds meer
patiënten een coronair incident overleven, maar ook langdurige behande-
ling behoeven. Ongeveer tweederde van de patiënten krijgt een revalidatie-
programma aangeboden. In 2001 werd in Nederland bij mannen 37% en bij
vrouwen 25% van alle ziekenhuisopnamen veroorzaakt door ischaemische
hartziekten. In 2002 vonden 25.565 opnamen plaats vanwege een myocard-
infarct. De mortaliteit in het ziekenhuis ten gevolge van een myocard-
infarct is in Nederland van 1972 tot 2002 bij mannen gedaald van 18% naar
9%; bij vrouwen van 28% naar 15%. In 2000 kregen naar schatting 36.000
personen hun eerste myocardinfarct; hiervan werd ongeveer 60% opgeno-
men; 40% overleed buiten het ziekenhuis. De incidentie neemt zowel bij
mannen als bij vrouwen toe met het stijgen van de leeftijd en is in alle
leeftijdgroepen hoger voor mannen (13-15).
Veranderingen en beperkingen bij coronaire hartziekten
Kenmerkend voor veel CHZ is dat een half jaar na het incident de functio-
nele verstoring relatief laag is (16). Met andere woorden, zeker na een
succesvolle medische behandeling, lijkt het dagelijkse leven minder sterk
beïnvloed te worden door CHZ dan door een beroerte of door hartfalen.
Na een bypassoperatie (CABG) voelen patiënten zich vaak aanzienlijk beter
dan daarvoor. De klachten zijn verminderd met positieve gevolgen voor
fysieke activiteit, uitvoering van de dagelijkse activiteiten, werk, vrijetijds-
besteding, vermoeidheid, slaap, mentale capaciteit, het gezinsleven en
de sociale en seksuele activiteit. Dit neemt niet weg dat voor sommige
patiënten de resultaten teleurstellend zijn. Twintig procent van de patiën-
ten blijft lichamelijke klachten houden en heeft een gebrek aan vertrouwen
in hun fysieke prestaties. Dit gebrek aan vertrouwen kan in zowel mannen
als vrouwen ook een negatieve impact hebben op seksueel gebied (17).
24 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Bij een toenemend aantal (oudere) patiënten is er sprake van somatische
comorbiditeit, zoals diabetes mellitus II, reumatische en gewrichtsklachten
of een voorgeschiedenis van kanker. Dit is van grote invloed op de bereid-
heid om mee te doen met revalidatieprogramma’s, zowel fysieke als
gedragsveranderingsprogramma’s.
Psychosociale problemen en psychopathologie
Bij opname is gemiddeld ongeveer de helft van de patiënten angstig (m.n.
voor recidivering), een jaar later nog ongeveer 20%, al moet daarbij worden
vermeld dat deze percentages sterk kunnen variëren van studie tot studie.
Angst is geassocieerd met herhaalde infarcten en andere cardiale inciden-
ten en is ook een risicofactor voor mortaliteit onder patiënten met CHZ
(18-25). Na een by-pass operatie zijn patiënten over het algemeen minder
angstig dan ervoor, maar ook voor deze groep geldt dat 10 tot 20% angstig
blijft. Bij voornamelijk oudere by-pass operatiepatiënten is er ook een
toename van neuropsychologische problemen na de operatie, die op hun
beurt gevoelens van angst en onzekerheid kunnen bevorderen.(26).
Bij een minderheid van de patiënten geeft het onlangs doorgemaakt
hebben van een AMI of CABG aanleiding tot heractualisering van vroegere
psychotrauma’s, zeker als deze vanuit de optiek van de patiënt te maken
hebben gehad met de voorgeschiedenis van het hartlijden.
Patiënten die een hartstilstand en reanimatie hebben meegemaakt, en ook
daarbij aanwezige gezinsleden, ontwikkelen soms een paniekstoornis.
Deze wordt lang niet altijd als zodanig herkend zodat hier sprake lijkt
te zijn van onderdiagnose. Ditzelfde geldt voor patiënten na een ICD-
implementatie.
Depressieve klachten manifesteren zich bij patiënten met CHZ meestal
anders dan bij andere patiëntengroepen. Niet een depressieve stemming,
maar vermoeidheid en gebrek aan energie zijn vaak de meest voorkomende
verschijnselen (27). In een beginfase worden depressieve verschijnselen
gemiddeld bij ongeveer 40% van de patiënten met CHZ geconstateerd, en
een jaar na ontslag uit het ziekenhuis bij ongeveer 20%. Ook voor deze
cijfers geldt dat tussen de beschikbare studies belangrijke verschillen
bestaan, afhankelijk van gebruikte meetinstrumenten en het tijdstip
25 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
waarop de studie is uitgevoerd (28-32). Hoewel veel patiënten op eigen
kracht herstellen, is er een aanzienlijke groep die een klinische depressie
ontwikkelt als blijkt dat het herstel minder voorspoedig verloopt dan
verwacht.
Depressie heeft op haar beurt uiteenlopende consequenties, waaronder
verhoogde angina pectoris klachten, heropnames, een herhaald infarct,
sociale problemen, niet of uitgestelde terugkeer naar de werksituatie,
drop-out uit revalidatieprogramma’s, het niet opvolgen van adviezen m.b.t.
medicatie en leefgewoonten (als bv. stoppen met roken). De relatie tussen
depressie en mortaliteit bij CHZ patiënten is vooralsnog onduidelijk (28).
Voor depressie geldt overigens dat er een vermoedelijke onderdiagnose is.
Wellicht worden symptomen te vaak beschouwd als een normale reactie op
een ingrijpende levensgebeurtenis (27;31;33;34). Er is een groep patiënten
(die 10 a 20% van de initiële patiëntenpopulatie omvat) die één tot drie jaar
na het incident klinische niveaus van angst en/of depressie of een ernstige
verstoring van kwaliteit van leven vertoont. Deze problemen blijken persis-
tent te zijn in de tijd, wat betekent dat vele patiënten in dit geval niet op
eigen kracht herstellen.
De ontslagmedicatie bij CHZ patiënten neemt haast per jaar toe. Uit groot-
schalig epidemiologisch onderzoek komt naar voren dat de compliance
verontrustend laag is waardoor sprake is van een onnodige verhoogde
morbiditeit. Iets wat hieraan bij zou kunnen dragen zijn de psychische
nevenwerkingen van de polyfarmacie, zoals angstgevoelens, onrust en
depressieve stemming. Het is daarom raadzaam om hier meer aandacht aan
te schenken.
Partner problematiek
Vele partners ervaren n.a.v. een cardiaal incident negatieve stress, een ver-
stoorde kwaliteit van leven en een disruptie van hun dagelijkse activiteiten.
Ook echtgenoten zijn vaak angstig ten aanzien van hervatting van seksuele
activiteit, gedeeltelijk door misconcepties. Bij een beperkt aantal partners
kunnen deze problemen zelfs gedurende meerdere jaren persisteren (35).
Daarom is het van belang partners bij interventies te betrekken en zelfs
specifieke interventies voor partners te ontwikkelen.
26 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Interventies
Er is toenemende aandacht voor de effectiviteit van psychologische inter-
venties bij coronaire hartpatiënten. Deze interventies zijn meestal gericht
op de verandering van leefgewoonten en/of op reductie van angst en
depressieve klachten (36;37).
De effecten zijn indrukwekkend vanuit een medisch perspectief. Psycho-
educatie en training blijken een significant gunstig effect te hebben op ver-
andering van leefgewoonten en risicofactoren, reïncidentie en mortaliteit.
In schril contrast hiermee staat dat interventies (b.v. cognitieve gedrags-
therapie) weinig effect lijken te hebben op reductie van angst en depressie
(36). De reden daarvoor is wellicht dat vrijwel alle interventies in een revali-
datieperiode worden aangeboden (zelfs de langst lopende interventies
worden op een enkele uitzondering na een jaar na incident beëindigd),
en dat de doorsnee patiënt (dus ook de patiënten in de controlegroep) in
psychosociaal opzicht op eigen kracht herstelt. Er is dus wellicht een
lacune in de zorg op midden en lange termijn voor patiënten met ernstige
psychosociale problemen. Omdat er aanwijzingen bestaan dat vooral
aanhoudende depressie een relatie kan hebben met de progressie van de
ziekte en mortaliteit, verdient dit probleem dringende aandacht (38).
Binnen het huidige zorgaanbod, wordt tijdens de revalidatiefase veel
aandacht besteed aan psychosociale problemen en de verandering van
leefgewoonten, die samenhangen met risicofactoren. Hierna is binnen het
huidige zorgaanbod geen aandacht meer voor de psychosociale proble-
matiek. Bij persistente psychosociale problematiek (meer dan één jaar na
het incident) is klinische diagnostiek van angst- en depressiestoornissen
noodzakelijk. Voor de behandeling van deze stoornissen dient een stan-
daard zorgprogramma te worden ontwikkeld, waarbij ook partners dienen
te worden betrokken. Bij patiënten met een kwetsbare persoonlijkheid
en/of een psychiatrische voorgeschiedenis is gerichte verwijzing naar de
geestelijke gezondheidszorg noodzakelijk.
Ritmestoornissen
Een patiëntenpopulatie die hier niet als aparte groep beschreven wordt
maar zeker niet over het hoofd mag worden gezien is de groep met hart-
27 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
ritmestoornissen. Het betreft een stoornis die bij elk van de hier beschreven
ziektebeelden, en ook los hiervan, kan voorkomen. De reden om dit ziekte-
beeld niet als apart onderdeel op te nemen in dit rapport is het feit dat
binnen het literatuuronderzoek “Psychosociale problematiek bij hart- en
vaatziekten” deze groep niet is onderzocht. Reden om het ziektebeeld hier
toch aan te halen is het feit dat een grote groep mensen hier mee te kampen
heeft en dat het wellicht mogelijk is om de aanbevelingen met betrekking
tot psychosociale zorg bij CHZ als richtlijn te laten dienen voor deze groep.
Ritmestoornissen zijn er in veel varianten en kunnen veel verschillende
oorzaken hebben.
Er wordt in het algemeen onderscheid gemaakt tussen twee hoofdcatego-
rieën, namelijk;
1. Boezemritmestoornissen. De medische therapie bij deze stoornissen
bestaat uit medicatie, cardioversie, of ablatietherapie.
2. Kamerritmestoornissen. Deze kunnen leiden tot een acute hartstilstand
en zijn een indicatie voor de plaatsing van een ICD.
Klachten die samenhangen met ritmestoornissen zijn: hartkloppingen,
druk en soms pijn op de borst, kortademigheid en vermoeidheid, duizelig-
heid, soms flauwvallen, transpireren en misselijkheid. Als deze klachten
optreden brengt deze stoornis beperkingen op het gebied van de dagelijkse
activiteiten met zich mee.
Aanpassingsproblemen bij hartritmestoornissen hebben vooral betrekking
op het leren omgaan met angst en spanning. Vooral de onvoorspelbaarheid
van de aanvallen is voor veel patiënten angstaanjagend. Angst en spanning
hebben op hun beurt weer invloed op de ritmestoornis waardoor een
vicieuze cirkel kan ontstaan.
Conclusie
Hoewel psychosociale problematiek minder sterk aanwezig is bij CHZ
patiënten dan bij patiënten met hartfalen of een beroerte, blijkt 10 tot 20%
van de CHZ patiënten één jaar na het incident klinische niveaus van angst
en depressie te rapporteren. Daarom zouden CHZ patiënten op dit tijdstip
systematisch moeten worden gescreend op deze problematiek. Voor patiën-
28 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
ten (en hun partners) die (één jaar of meer na het incident) klinische
niveaus van angst en depressie rapporteren, dient een systematisch
zorgaanbod te worden ontwikkeld in overleg met de geestelijke gezond-
heidszorg.
Veel problematiek zoals beschreven bij CHZ is ook aan de orde bij ritme-
stoornissen. Het accent bij ritmestoornissen ligt wellicht meer op angst en
negatieve stress. Aanbevelingen op het gebied van CHZ kunnen dan dienen
als aanwijzing voor aanbevelingen op het gebied van ritmestoornissen.
Aanbevelingen
1 Organisatie van de zorg
1.1 Er dient te worden onderzocht of voor CHZ patiënten met psycho-
sociale problemen (en hun partners) een adaptatieprogramma (omgaan
met blijvende veranderingen en gevolgen) ontwikkeld kan worden, dat
in de standaard cardiale zorg kan worden geïntegreerd.
1.2 Er zal onderzocht moeten worden wat de inhoud, vorm en omvang van
een dergelijk programma moet zijn, en waar en door wie het moet
worden aangeboden.
1.3 Bij diagnose van ernstige psychosociale problematiek dient te worden
nagegaan in welke gevallen naar de geestelijke gezondheidszorg kan
worden verwezen, c.q. of het bestaande zorgaanbod binnen de GGZ
voldoende op deze patiënten is afgestemd. Overleg met de GGZ is
hiertoe noodzakelijk.
1.4 Er dient een financieringssystematiek voor psychosociale zorg vast-
gelegd te worden.
2 Interventies
2.1 Er zal onderzocht moeten worden welke initiatieven reeds bestaan op
het gebied van de interventieontwikkeling.
2.2 Onderzoek is nodig om te bepalen welke interventies werken.
2.3 Seksualiteit en intimiteit behoren standaard bespreekpunten te zijn in
de revalidatie- en chronische fase.
29 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
3 Screening
3.1 Bij het begin en einde van de revalidatie en één jaar na het incident
dienen CHZ patiënten systematisch gescreend te worden op psycho-
sociale problematiek.
3.2 Het is zinvol om een landelijk screeningsinstrument (door) te ontwik-
kelen en te implementeren.
3.3 Onderzoek is nodig om te bepalen welke instrumenten werken.
4 Implementatie
4.1 Scholing van professionals is noodzakelijk voor implementatie.
4.2 Er is specifiek behoefte aan een opleiding waarin hulpverleners leren
hulp te bieden bij seksuele problematiek.
5 Onderzoek
5.1 Er is meer onderzoek noodzakelijk naar de samenhang van psycho-
sociale problematiek bij CHZ en progressie/re-incidentie van de ziekte.
30 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
3 Cerebro-Vasculair Accident (CVA)
Ziektebeeld
Een beroerte of Cerebrovasculair accident (CVA) wordt gekenmerkt door
‘plotseling optredende verschijnselen van een focale stoornis in de herse-
nen, waarvoor geen andere oorzaak aanwezig is dan een vasculaire stoornis’
(39). In Nederland wonen tussen de 110.000 en 190.000 mensen die ooit een
beroerte hebben gehad en ca. 41.000 mensen per jaar worden voor de eerste
keer getroffen door een beroerte (43). De prevalentie neemt toe met de
leeftijd; boven 55 jaar is de prevalentie ongeveer vijf keer zo groot als de
gemiddelde prevalentie. Vijfenvijftig tot 60% van de patiënten die voor het
eerst een beroerte kregen, werd opgenomen in een ziekenhuis (40;41). Het
is te verwachten dat dit percentage vandaag de dag veel hoger ligt, gezien
de mogelijkheden voor behandeling in het acute stadium (trombolyse) en
de campagne die gevoerd is om patiënten naar het ziekenhuis te verwijzen.
In 2001 vonden in Nederland in totaal 29.809 ziekenhuisopnamen plaats
vanwege een beroerte. Van de patiënten die uit het ziekenhuis ontslagen
werden, ging 68% naar huis, 2% naar een verzorgingshuis en 30% naar een
andere instelling (42). In 2004 stierven er 11.000 mensen aan een CVA en
vonden 34.721 ziekenhuisopnamen plaats (43).
Veranderingen en beperkingen na een CVA
Doordat bij een CVA sprake is van hersenletsel kan een heel scala aan fysie-
ke, cognitieve, stemmings en gedragsstoornissen ontstaan. Voorbeelden
hiervan zijn problemen met motoriek, geheugen, concentratie, aandacht,
waarnemen, denken, communicatie, impulscontrole en gedragsregulering.
De gevolgen verschillen per patiënt omdat deze vooral afhankelijk zijn van
de plaats en de omvang van het hersenletsel.
Bij 80% bestaat er krachtverlies in het acute stadium, na 6 maanden heeft
ongeveer nog de helft motorische stoornissen. In de eerste weken na de
beroerte geeft 40 % - 75% van de patiënten aan aandacht- en geheugen
problemen te hebben. Hoewel er verbeteringen optreden na de beroerte, is
er een significante groep, ongeveer 25 %, die beperkingen in het cognitief
31 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
functioneren blijft ervaren (44-47). Hiernaast is energieverlies een veel
voorkomende en soms blijvende klacht bij CVA patiënten die gedurende
het revalidatieproces een belemmerende factor kan zijn bij de therapieën
(48;49).
Psychosociale problemen en psychopathologie
De veranderingen in cognitief en fysiek functioneren, kunnen leiden tot
beperkingen in sociaal functioneren. Na 6 maanden is nog één derde van de
CVA patiënten beperkt in het dagelijks functioneren, zoals in het doen van
boodschappen, vrije tijd besteding, werk en autorijden. Bijvoorbeeld, een
op de drie CVA patiënten heeft hulp nodig bij boodschappen doen, een op
de vier bij het verplaatsen buitenshuis en het bereiden van maaltijd en de
helft bij het huishoudelijk werk. Dit is 2 tot 3 keer zoveel als bij gezonde
leeftijdsgenoten (50). Voor de cognitieve en fysieke beperkingen is niet te
verwachten dat daar na zes maanden nog verbetering in optreedt. Door
deze beperkingen zijn mensen veel meer aan huis gebonden en treedt een
vermindering van allerlei sociale activiteiten op. Sociale isolatie speelt bij
deze groep een belangrijke rol in het afnemen van het welbevinden. Met
name bij de jongere patiënten zijn problemen bij terugkeer naar het werk
en het functioneren van het gezin belangrijke aandachtspunten.
Ook in de relationele sfeer worden veel veranderingen gevonden. Achttien
procent van de patiënten vindt dat de kwaliteit van de relatie met hun
partner verslechterd is sinds de beroerte en 25% vindt dat de gezinsrelaties
verslechterd zijn. Na anderhalf jaar is er bij een derde sprake van sociale
isolatie. Seksualiteit en intimiteit worden vaak in negatieve zin beïnvloed.
Dit geldt voor zowel patiënten als partners (51). Slechts 1 op de 3 patiënten
was 1 jaar na het CVA tevreden over hun seksuele leven in vergelijking met
twee derde voor het CVA. Voor partners gelden dezelfde percentages. Zowel
vanuit onderzoek als vanuit behandelaars is er weinig aandacht voor dit
onderwerp.
De beperkingen en veranderingen als gevolg van een beroerte kunnen
leiden tot angst en depressieve klachten. Angst en spanningsklachten
komen in de eerste weken voor bij twee derde van de patiënten die een
beroerte heeft meegemaakt (52). Ook na vijf jaar is nog een vijfde van de
32 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
patiënten angstig (53). Er wordt echter weinig aandacht besteed aan angst
binnen onderzoek en het is niet duidelijk of het hier gaat om problemati-
sche vormen van angst.
Depressieve klachten zijn een aanzienlijk probleem na een beroerte. In een
recente studie werd een cumulatieve incidentie gevonden van 23% tot 39%
(54-56). Depressieve klachten hebben een relatie met de ernst van de fysieke
beperkingen, met verminderde sociale activiteiten en met beperkingen
in het dagelijks functioneren. Daarnaast hangt depressie samen met
vermoeidheid en achteruitgang in mobiliteit (57). Daarbij moet opgemerkt
worden dat bij een beroerte een depressie veroorzaakt kan worden door het
hersenletsel, de psychologische reactie of gegeneraliseerde vaatschade. Bij
depressie bij CVA patiënten lijkt sprakte te zijn van onder diagnose. Zo
wordt door huisartsen een klinische depressie slechts in de helft van de
gevallen herkend (54).
Partner problematiek
Na opname in het ziekenhuis keert 61% van de CVA patiënten weer naar
huis terug (58). Eenmaal thuis wordt naast professionele zorg, vooral zorg
verleend door de naasten van de CVA patiënten, die als gevolg daarvan een
hoge zorglast kunnen ervaren (51;58). Een zware verantwoordelijkheid,
onduidelijkheid over de zorgbehoeften van de patiënt, constante bezorgd-
heid, verminderde sociale contacten en het gevoel er alleen voor te staan
zijn veel gerapporteerde klachten. De hoge zorglast kan leiden tot vermin-
derd welbevinden en tot depressieve gevoelens bij mantelzorgers. In een
recente studie was het percentage depressie bij de naaste in alle fasen
(acuut, revalidatie en chronische fase) 30% en hoger dan bij de patiënten
(59). Partners van patiënten ervaren waarschijnlijk evenveel aanpassing- en
psychosociale problemen als patiënten. De problemen van de partner
kunnen van invloed zijn op de stemming en het functioneren van de CVA
patiënt en daarmee het proces van revalidatie negatief beïnvloeden.
33 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Interventies
Interventies gericht op het herstel van cognitieve functies, zoals geheugen
en aandacht blijken ineffectief te zijn terwijl het aanleren van compensatie-
strategieën wel effectief is. Daarom is het belangrijk dat er voorlichting en
training gegeven wordt over de cognitieve beperkingen en hoe deze te
hanteren.
Er zijn geen interventie studies bekend naar vermoeidheid bij CVA patiën-
ten. Uit onderzoek blijkt dat er weliswaar positieve effecten zijn van de
interventies gericht op het verminderen van de impact van vermoeidheid
(educatie en leren omgaan met de vermoeidheid), maar voornamelijk bij
andere patiëntengroepen (zoals patiënten met kanker en multiple sclerose).
Of deze interventies ook effectief zullen zijn voor patiënten met een
beroerte blijft vooralsnog onduidelijk.
Counseling, psycho-educatie en cognitieve gedragstherapie zijn interven-
ties waarvan bij andere chronische ziekten de effectiviteit is aangetoond op
de emotionele aanpassing en op depressieve klachten. Ook na een beroerte
zouden deze interventies positieve effecten kunnen hebben. Dit moet
echter verder worden onderzocht. Cognitieve gedragstherapie wordt een
veelbelovende interventie genoemd voor de behandeling van depressie bij
deze patiëntengroep. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat er sterke evidentie
is voor een positief effect van psycho-educatie en counseling op het sociaal
functioneren en de mentale gezondheid van naasten (60).
Opgemerkt kan worden dat er in de acute en revalidatiefase aandacht is
voor de veranderingen en beperkingen als gevolg van een CVA en voor
psychosociale problemen. In deze fasen wordt informatie verstrekt en
trainingen gegeven. De chronische fase is daarentegen nog onontgonnen
gebied. Patiënten en partners worden na de revalidatie fase vaak niet meer
gevolgd en ondersteund terwijl psychosociale problemen zich vaak juist na
verloop van tijd openbaren.
34 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Conclusie
De laatste jaren is er in de zorg voor CVA patiënten veel veranderd. Met
name door de organisatie van de zorg in stroke services is er een meer
samenhangende zorg ontstaan. Wel blijkt steeds duidelijker dat aan de
acute en revalidatiefase, waarin informatieverstrekking, educatie en
training op de voorgrond staan, vorm is gegeven maar dat de chronische
fase nog een niemandsland is. Juist in deze fase komen psychosociale
problemen meer op de voorgrond te staan. Het probleem is dat de patiënt
en zijn partner in deze fase vaak uit beeld zijn voor de tweede lijn en dat
de eerste lijn vaak niet zo georganiseerd is dat er op vaste tijden gestruc-
tureerd patiënten en familieleden worden gevolgd.
Aanbevelingen
1 Organisatie van de zorg
1.1 De implementatie van algemene revalidatierichtlijnen voor CVA (61-63)
verdient nog veel aandacht. Mochten deze richtlijnen te zijner tijd
herschreven worden dan zou meer aandacht gericht moeten worden op
de psychosociale gevolgen en problemen ten gevolge van het hebben
van een chronische aandoening.
1.2 Met name de cognitieve en psychosociale problemen in de chronische
fase voor de patiënt en partner verdienen meer aandacht en zouden op
een structurele wijze ingebed moeten worden in de zorgketen.
1.3 Het is van belang dat de verschillende partijen binnen deze zorgketen,
CBO, beroepsverenigingen, werkgroepen en patiëntenvereniging,
samengebracht en gehouden worden.
2 Interventies
2.2 Er is behoefte aan een inventarisatie van interventies die gangbaar zijn
in het veld.
2.3 Er moeten interventies ontwikkeld en toegepast worden die gericht zijn
op de ondersteuning van partners en patiënten. Counseling, educatie en
cognitieve gedragstherapie blijken op basis van studies bij andere
chronische ziekten goede uitgangspunten te zijn om dergelijke inter-
35 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
venties op te baseren.
2.4 Gezinsondersteuning in de vorm van educational counseling en actieve
probleemoplossende interventies moeten meer worden toegepast en
afgestemd op de fasen van bewustwording en aanpassing
2.5 Depressie dient, gezien de hoge incidentie bij patiënten en partners,
extra aandacht te krijgen gedurende het traject van de zorg.
2.6 Specifieke interventies gericht op het verkrijgen en onderhouden van
sociale steun, seksualiteit en intimiteit en selfmanagement dienen
ontwikkeld te worden.
2.7 Er moet onderzoek opgezet worden naar de effectiviteit van inter-
venties gericht op psychosociale problematiek
3 Screening
3.1 Screening en actief bevragen van patiënten en partners naar psycho-
sociale problemen gedurende de acute, revalidatie en chronische fase
hoort onderdeel te zijn van de zorg.
3.2 Diagnostiek naar coping, stemming en ervaren stress van de partner
zou in de acute, revalidatie en chronische fase een plaats moeten
krijgen.
3.3 Er is behoefte aan inventarisatie van screeningsinstrumenten die in het
veld gebruikt worden.
4 Implementatie
4.1 Er is behoefte aan ondersteuning bij de implementatie van richtlijnen
door middel van, scholing, deskundigheidsbevordering en motivering.
4.2 In verband met onder- en overschatting van de mogelijkheden van
cva-getroffenen, met name op cognitief gebied, is het noodzakelijk om
bedrijfsartsen en keuringsinstanties te scholen.
5 Onderzoek
5.1 Er is behoefte aan een longitudinale studie naar psychosociale proble-
matiek bij cva-patiënten en naasten, ongeacht ontslag naar huis, zieken-
huis of verpleeghuis, gedurende langere tijd, drie jaar, waarbij vroeg
gestart wordt zodat ook prognostische varianten gevonden kunnen
36 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
worden. Hierbij is het van belang om apart te analyseren voor een
oudere (>65) en een jongere (<65) groep.
5.2 Binnen een onderzoek naar psychosociale problemen bij cva-patiënten
en hun naasten verdienen gevolgen en problemen bij partners geduren-
de het ziekteverloop, vermoeidheid als centraal probleem, de rol van
sociale steun en seksualiteit en intimiteit speciale aandacht.
37 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
4 Screening en Diagnostiek
Terwijl er bij een ziekenhuisopname of een polikliniekbezoek standaard
een aantal fysiologische maten geïnventariseerd worden is het in de
huidige praktijk minder gebruikelijk om ook gegevens te verzamelen over
risicofactoren (b.v. sociaal isolement, vermijdende coping stijl, kwetsbare
persoonlijkheid), beperkingen in dagelijks functioneren, angst en depres-
sieve klachten.
Wanneer in de reguliere zorg risicofactoren en beperkingen in het dagelijks
functioneren worden uitgevraagd gebeurt dat door middel van een anam-
nese. Over het algemeen worden geen gevalideerde meetinstrumenten
gebruikt. Er zijn echter instrumenten die sociale steun, coping stijl en per-
soonlijkheid meten en in sommige (ziektespecifieke) kwaliteit van leven
instrumenten worden beperkingen in de dagelijkse activiteiten en seksueel
disfunctioneren bevraagd. Deze worden op dit moment echter met name
gebruikt voor onderzoek en zelden voor screening van patiënten in de
reguliere praktijk. Voor de praktijk zou een praktisch screeningsinstru-
ment of pakket van screeningsinstrumenten ontwikkeld kunnen worden
die kunnen helpen bij de anamnese. Dit hoeven geen uitgebreide diagnosti-
sche instrumenten te zijn maar handzame instrumenten die door een grote
groep hulpverleners gebruikt kunnen worden om mensen te identificeren
die wellicht aanvullende diagnostiek en hulp nodig hebben. Met betrek-
king tot grootschalige screening is de 4 DKL (Terluin VU) een bruikbaar
instrument gebleken voor een eerste screening op depressie, angst en
somatisatie binnen de hartrevalidatie. Er is een Nederlandse normgroep
beschikbaar evenals onderzoeksgegevens van een grote groep Nederlandse
hartrevalidanten.
Om psychosociale problemen en psychopathologie in kaart te brengen is er
in Nederland een scala aan gevalideerde instrumenten beschikbaar. Voor
het meten van angst worden o.m. de Hospital Anxiety and Depression Scale
(HADS), de State Trait Anxiety Inventory (STAI), en de angstschalen van de
SCL-90 en de Trauma Symptom Checklist gebruikt. Voor depressie worden
ondermeer de Center for Epidemiological Studies-Depression Scale, de
38 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Beck Depressie Vragenlijst, en de depressieschaal van de HADS gebruikt.
Naast generieke instrumenten is er vooral behoefte aan de ontwikkeling
van ziekte specifieke instrumenten. Dat wil zeggen, instrumenten die
specifiek voor CVA, CHZ en Hartfalen zijn ontwikkeld en/of genormeerd
zijn voor deze groepen patiënten. Het literatuuronderzoek “Psychosociale
Problemen bij Hart- en Vaatziekten” geeft een overzicht van de beschikbare
instrumenten per ziektebeeld.
Er moet wel worden gewaarschuwd tegen een verkeerd gebruik van vragen-
lijsten en schalen in functie van behandeling. Waar vragenlijsten uitste-
kend kunnen fungeren als screeningsinstrument om problemen te
detecteren, is bij klinische niveaus van angst, depressie of andere psycho-
sociale problemen aanvullende diagnostiek noodzakelijk (bv. een aanvul-
lend gestructureerd interview op basis van diagnostische criteria).
Verder moet bij de screening en diagnostiek van een CVA patiënt rekening
worden gehouden met enkele specifieke aspecten. Met name communica-
tieve en cognitieve problemen, zoals problemen met het taalbegrip,
een traag tempo, concentratieproblemen en een verminderd reflectief
vermogen, kunnen het voor de patiënt moeilijk maken en kan het frus-
trerend zijn om vragenlijsten in te vullen. Een aantal vragenlijsten is
gevalideerd om bij belangrijke naasten af te nemen, maar ook hier zijn wel
kanttekeningen bij te plaatsen, zoals de invloed van de stemming van de
partner op de gegevens.
39 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
5 Conclusies en Samenvatting
Het krijgen van Hart- en Vaatziekten (HVZ) is een ingrijpende gebeurtenis
voor de meeste patiënten en hun partners. Een grote groep mensen is in
staat om zich aan te passen aan het veranderde leven. Er is ook een groep
mensen die zich niet goed kan aanpassen en problemen krijgt op psychisch
en sociaal gebied.
Binnen de zorg voor HVZ is momenteel geen sprake van een systematische
aanpak van deze psychosociale problematiek. Met name in de latere,
chronische, fase wordt nauwelijks aandacht besteed aan deze problemen.
Dit heeft als gevolg dat psychosociale problemen kunnen ontaarden in
psychopathologie en dat psychopathologie onbehandeld blijft. De advies-
commissie pleit voor het ontwikkelen en implementeren van systematische
psychosociale zorg bij HVZ die aansluit op de behoefte van de patiënt en
partner gedurende het verloop van het aanpassingsproces aan de ziekte.
Deze ontwikkeling en implementatie zouden aan moeten sluiten bij de
bestaande kaders en initiatieven in het veld om zo verankerd te raken
binnen de reguliere zorg.
Hiertoe is het zaak dat initiatieven op het gebied van interventieontwikke-
ling in Nederland geïnventariseerd en verder ontwikkeld worden.
Belangrijk hierbij is dat er effectonderzoek opgezet wordt naar de werk-
zaamheid van deze interventies. Dit kan de basis vormen voor richtlijnen
met betrekking tot het aanbieden van interventies op psychosociaal gebied.
Screening en het actief navragen van risicofactoren en psychosociale klach-
ten in de acute, revalidatie en chronische fase is noodzakelijk om de juiste
interventies op het juiste moment aan te kunnen bieden aan de patiënten
en partners die daar behoefte aan hebben. Daarvoor is het nodig om
bestaande screeningsinstrumenten te valideren bij specifieke patiënten-
populaties of betrouwbare ziektespecifieke screeningsinstrumenten te
ontwikkelen die handzaam zijn voor de klinische praktijk. Hierbij is het
raadzaam om te streven naar landelijk gebruikte screeningsinstrumenten.
Op basis van screening, en eventueel verdere diagnostiek, is het dan moge-
lijk om interventies aan te bieden.
40 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Ontwikkeling van interventies en screeningsinstrumenten is een eerste
stap om te komen tot een verbeterde psychosociale zorg. Een tweede stap is
implementatie. Hiervoor is het noodzakelijk dat professionals in de zorg
geschoold en getraind worden in het hanteren van deze interventies en
screeningsinstrumenten.
Er is behoefte aan longitudinaal onderzoek naar het verloop van verande-
ringen in psychisch, cognitief, fysiek en sociaal functioneren over de tijd
heen waarbij een duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen psychosocia-
le klachten en klinische problemen. Wellicht is het nodig om daarbij de
jongere (<65) groep apart te analyseren van de oudere (>65) groep omdat
er duidelijke verschillen zijn in problematiek tussen de verschillende
groepen. Dit onderzoek dient om interventies en screeningsinstrumenten
beter af te stemmen op de ontwikkeling van psychosociale problemen bij
patiënten en partners gedurende het aanpassingsproces aan de ziekte.
De commissie, geraadpleegde referenten en geraadpleegde experts tijdens
het congres “Psychosociale zorg bij hart- en vaatziekten” constateren dat er
structurele aandacht hoort te zijn voor de psychosociale problematiek bij
patiënt en partner gedurende het ziekteverloop. Hiertoe worden de volgen-
de stappen voorgesteld:
1. Onderzocht dient te worden hoe psychosociale zorg voor HVZ patiënten
en partners op systematische wijze ingebed kan worden in de reguliere
zorg. Hierbij is het van belang dat deze zorg aansluit op het aanpas-
singsproces van de patiënt en partner, waarbij nadrukkelijk aandacht
gevraagd wordt voor de chronische fase.
2. Initiatieven op het gebied van interventieontwikkeling in Nederland
moeten geïnventariseerd en verder ontwikkeld worden.
Effectonderzoek van interventies moet opgezet worden. Het is raad-
zaam om in verband met ziektegenerieke probleemgebieden oog te
hebben voor ontwikkelingen bij andere aandoeningen (64).
3. Screening op psychosociale problematiek, en risicofactoren voor het
ontwikkelen hiervan, hoort standaard onderdeel te zijn van de zorg
voor HVZ patiënten en partners. Hiertoe moeten landelijk gebruikte
screeningsinstrumenten ontwikkeld worden en bestaande instru-
menten onderzocht worden.
41 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
4. Voor de implementatie van deze psychosociale zorg is scholing en
training van professionals in de zorg noodzakelijk.
5. Longitudinaal onderzoek naar psychosociale gevolgen van HVZ is nodig
om interventies en screeningsinstrumenten af te stemmen op het
aanpassingsproces van patiënt en partner gedurende het verloop van de
ziekte.
De commissie ziet de Nederlandse Hartstichting als de organisatie die zorg
draagt voor innovatie op het gebied van zorg bij HVZ. Zij kan partijen bij
elkaar brengen, initiatieven starten en een lobby organiseren voor het
organiseren van psychosociale zorg bij HVZ. Hiernaast beschikt zij over
financiële middelen om onderzoek op dit gebied een impuls te geven en
kan zij een rol van betekenis spelen bij de implementatie van deze zorg.
Voor het realiseren hiervan adviseert de commissie de Nederlandse
Hartstichting om te komen tot een programmatische aanpak van de hier-
boven genoemde vijf punten die aansluit bij bestaande kaders en initiatie-
ven in het veld.
Om onderzoek op het terrein van psychosociale aspecten van hart- en vaat-
ziekten te bevorderen en daarmee de hulp aan patiënten is het belangrijk
dat de Hartstichting hier specifiek beleid op inzet. Vooral ook om de
agenda zoals verwoord in dit advies vorm te geven is het van groot belang
dat het nemen van initiatieven en het uitvoeren van onderzoek op de
aangegeven thema’s aantrekkelijk wordt gemaakt. Gedacht kan worden
aan twee instrumenten die passen in het staande beleid van de
Hartstichting, te weten: (1) psychosociale fellowships en (2) onderzoeks-
middelen via de wetenschappelijke raad. We staan voor dat voor pycho-
sociale onderwerpen zowel een fellowship komt als ook een te oormerken
hoeveelheid onderzoeksgelden.
Ter beoordeling van voorstellen zou dan in de wetenschappelijk raad een
speciale subcommissie moeten komen die hier een oordeel over geeft.
Projecten dienen natuurlijk aan hoge kwaliteitseisen te voldoen. Echter,
in de directe competitie met basale en klinische projecten blijkt dit type
42 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
onderzoek het vaak af te leggen door de prioritering die wordt aange-
bracht.
Bovenstaande instrumenten kunnen het onderzoek beter op de kaart
krijgen. Voor groepen die expertise op dit terrein hebben wordt het dan
interessant in te zetten op een onderzoek onder hart- en vaatziekten. Extra
winst is dat dit tot gevolg heeft dat middelen uit de eerste geldstroom
binnen universiteiten ook op onderwerpen worden ingezet waarop
subsidies lopen. Als voorbeeld wordt gewezen op bijvoorbeeld de
Kankerbestrijding/KWF. Het KWF heeft over een grote reeks van jaren
geinvesteerd in psychosociaal onderzoek wat als gevolg heeft dat
Nederland met Engeland (door het beleid van Cancer Resarch UK) tot de
top in Europa en de wereld behoort op dit terrein van onderzoek en zorg-
innovaties.
43 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
Referentielijst
(1) de Boer J, Boersma SN, de Gucht VMJ, Maes S, Schulte-van Maren
YWM. Psychosociale problemen bij hart- en vaatziekten; hartfalen,
ischaemische hartziekten, cerebrovasculaire aandoeningen. Den
Haag:Nederlandse Hartstichting, 2005.
(2) van Erp J, Donders P. Leven met Verandering. Nederlandse
Hartstichting, 2004.
(3) de Jong CF, Gualthérie van Weezel LM. Diagnostiek en behandelplan.
In: de Haes JCM, Gualthérie van Weezel LM, Sanderman R, van de
Wiel HBM, editors. Psychologische patiëntenzorg in de oncologie.
Assen: Koninklijk Van Gorcum, 2001: 103-124.
(4) Hoes AW, Mosterd A, Bouvy ML, Grobbee DE. Chronische hartfalen:
een epidemie van hartfalen - de top is nog niet bereikt. Pharm Weekbl
1999; 134(22):742-745.
(5) Bonneux L, Barendregt JJ, Meeter K, Bonsel GJ, van der Maas PJ.
Estimating clinical morbidity due to ischemic heart disease and
congestive heart failure: the future rise of heart failure. Am J Public
Health 1994; 84(1):20-28.
(6) Cost B. Heart failure in the elderly. Rotterdam: Erasmus Universiteit,
dissertation, 2000.
(7) Reitsma JB, Mosterd A. Hartfalen, cijfers en feiten. Hart Bulletin 2001;
32(5):138-140.
(8) Pinsky JL, Jette AM, Branch LG, Kannel WB, Feinleib M. The
Framingham Disability Study: relationship of various coronary heart
disease manifestations to disability in older persons living in the
community. Am J Public Health 1990; 80(11):1363-1367.
(9) Krum H, Gilbert RE. Demographics and concomitant disorders in
heart failure. Lancet 2003; 362(9378):147-158.
(10) DeBusk R, Drory Y, Goldstein I, Jackson G, Kaul S, Kimmel SE et al.
Management of sexual dysfunction in patients with cardiovascular
disease: recommendations of The Princeton Consensus Panel. Am J
Cardiol 2000; 86(2):175-181.
44 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
(11) van Jaarsveld CHM, Sanderman R, Miedema I, Ranchor AV, Kempen
GIJM. Changes in health-related quality of life in older patients with
acute myocardial infarction or congestive hearth failure: A prospecti-
ve study. J Am Geriatr Soc 2001; 49(8):1052-1058.
(12) Koenig HG. Depression in hospitalized older patients with congestive
heart failure. Gen Hosp Psychiatry 1998; 20(1):29-43.
(13) Adviescommissie van de Nederlandse Hartstichting. Hart- en vaat
ziekten bij mannen en vrouwen. Hart Bulletin 2003; 34(6):164-16934.
(14) Adviescommissie van de Nederlandse Hartstichting. Hartinfarct :
cijfers en feiten. Hart Bulletin 2004; 35(5):134-137.
(15) Adviescommissie van de Nederlandse Hartstichting. Hart- en vaat-
ziekten: cijfers en feiten. Hart Bulletin 1999; 30(5):1-2.
(16) King KB. Emotional and functional outcomes in women with coro-
nary heart disease. J Cardiovasc Nurs 2001; 15(3):54-70.
(17) Jaarsma T, Kastermans MC. Recovery and quality of life one year after
coronary artery bypass grafting. Scand J Caring Sci 1997; 11(2):67-72.
(18) Newman S. Engaging patients in managing their cardiovascular
health. Heart 2004; 90 Suppl 4:iv9-13.
(19) Robinson KR. Envisioning a network of care for at-risk patients after
myocardial infarction. J Cardiovasc Nurs 1999; 14(1):75-88.
(20) Crowe JM, Runions J, Ebbesen LS, Oldridge NB, Streiner DL. Anxiety
and depression after acute myocardial infarction. Heart Lung 1996;
25(2):98-107.
(21) Denollet J, Brutsaert DL. Personality, disease severity, and the risk of
long-term cardiac events in patients with a decreased ejection fraction
after myocardial infarction. Circulation 1998; 97(2):167-173.
(22) Frasure-Smith N, Lesperance F, Talajic M. Depression and 18-month
prognosis after myocardial infarction. Circulation 1995; 91(4):999-
1005.
(23) Frasure-Smith N, Lesperance F, Juneau M, Talajic M, Bourassa MG.
Gender, depression, and one-year prognosis after myocardial infarc-
tion. Psychosom Med 1999; 61(1):26-37.
(24) Mayou RA, Gill D, Thompson DR, Day A, Hicks N, Volmink J et al.
Depression and anxiety as predictors of outcome after myocardial
45 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
infarction. Psychosom Med 2000; 62(2):212-219.
(25) Moser DK, Dracup K. Is anxiety early after myocardial infarction
associated with subsequent ischemic and arrhythmic events?
Psychosom Med 1996; 58(5):395-401.
(26) Duits AA, Boeke S, Taams MA, Passchier J, Erdman RA. Prediction of
quality of life after coronary artery bypass graft surgery: a review and
evaluation of multiple, recent studies. Psychosom Med 1997;
59(3):257-268.
(27) Kop WJ, Ader DN. Assessment and treatment of depression in coro-
nary artery disease patients. Italian Heart Journal 2001; 2(12):890-894.
(28) Creed F. The importance of depression following myocardial infarc-
tion. Heart 1999; 82(4):406-408.
(29) Carney RM, Freedland KE, Veith RC, Jaffe AS. Can treating depression
reduce mortality after an acute myocardial infarction? Psychosom
Med 1999; 61(5):666-675.
(30) Romanelli J, Fauerbach JA, Bush DE, Ziegelstein RC. The significance
of depression in older patients after myocardial infarction. J Am
Geriatr Soc 2002; 50(5):817-822.
(31) Guck TP, Kavan MG, Elsasser GN, Barone EJ. Assessment and treat-
ment of depression following myocardial infarction. Am Fam
Physician 2001; 64(4):641-648.
(32) Ziegelstein RC. Depression in patients recovering from a myocardial
infarction. JAMA 2001; 286(13):1621-1627.
(33) Strik JJ, Honig A, Maes M. Depression and myocardial infarction:
relationship between heart and mind. Prog Neuropsychopharmacol
Biol Psychiatry 2001; 25(4):879-892.
(34) Strik JJ, van Praag HM, Honig A. Depressie na een eerste hartinfarct.
Een prospectieve studie naar incidentie, prognose, risicofactoren en
behandeling. Tijdschr Gerontol Geriatr 2003; 34(3):104-112.
(35) Joekes KJ. Quality of life and self-regulation in cardiac patients.
Leiden: Universiteit Leiden, Faculteit Sociale Wetenschappen, 2004.
(36) Dusseldorp E, van Elderen T, Maes S, Meulman J, Kraaij V. A meta-
analysis of psychoeduational programs for coronary heart disease
patients. Health Psychol 1999; 18(5):506-519.
46 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
(37) Linden W, Stossel C, Maurice J. Psychosocial interventions for patients
with coronary artery disease: a meta-analysis. Arch Intern Med 1996;
156(7):745-752.
(38) Honig A. Depressie na een hartinfarct en vergrote kans op overlijden.
Ned Tijdschr Geneeskd 2000; 144(27):1307-1310.
(39) World Health Organisation. Definition of stroke. Retrieved February
10, 2005, from http://www.who.int/ncd_surveillance/steps/stroke/
en/flyerStroke2.pdf, 2005.
(40) Bots ML, Looman SJ, Koudstaal PJ, Hofman A, Hoes AW, Grobbee DE.
Prevalence of stroke in the general population. The Rotterdam Study.
Stroke 1996; 27(9):1499-1501.
(41) Looman SJ, Bots ML, Hofman A, Koudstaal PJ, Grobbee DE. Beroerte
bij ouderen: prevalentie en opnamefrequentie; het ERGO-onderzoek.
de ERGO-onderzoekgroep. Ned Tijdschr Geneeskd 1996; 140(6):
312-316.
(42) Prismant. Landelijke medische registratie. www.prismant.nl, 2001.
(43) Hart en Vaatziekten in Nederland. Nederlandse Hartstichting, 2006.
(44) Nijs GMS. The neuropsychology of acute stroke, characteristics and
prognostic implications. University of Utrecht: dissertation, 2005.
(45) van Zantvoort M. Cognitive function following single lacunar infarct.
University of Utrecht: dissertation, 2001.
(46) Hochstenbach J. The cognitive, emotional and behavioural conse-
quences of stroke. University of Nijmegen: dissertation, 1999.
(47) Hochstenbach JB, Donders AR, Mulder T, van Limbeek J,
Schoonderwaldt H. Veel chronische problemen bij CVA-patienten
thuis. Ned Tijdschr Geneeskd 1996; 140(22):1182-1186.
(48) Ingles JL, Eskes GA, Phillips SJ. Fatigue after stroke. Arch Phys Med
Rehabil 1999; 80(2):173-178.
(49) Choi-Kwon S, Han SW, Kwon SU, Kim JS. Poststroke fatigue: characte-
ristics and related factors. Cerebrovasc Dis 2005; 19(2):84-90.
(50) Clarke P, Marshall V, Black SE, Colantonio A. Well-being after stroke
in Canadian seniors: findings from the Canadian Study of Health and
Aging. Stroke 2002; 33(4):1016-1021.
(51) Visser-Meily JMA. Caregivers, partners in stroke rehabilitation.
47 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
University of Utrecht: dissertation, 2005.
(52) Jones AL, Charlesworth JF, Hendra TJ. Patient mood and carer strain
during stroke rehabilitation in the community following early
hospital discharge. Disabil Rehabil 2000; 22(11):490-494.
(53) Wilkinson PR, Wolfe CD, Warburton FG, Rudd AG, Howard RS, Ross-
Russell RW et al. A long-term follow-up of stroke patients. Stroke
1997; 28(3):507-512.
(54) Aben I. Depressie na een CVA: signalering, diagnostiek en behande-
ling in de huisartsenpraktijk. Huisarts en Wetenschap 2003;
46(9):487-492.
(55) Beekman AT, Penninx BW, Deeg DJ, Ormel J, Smit JH, Braam AW et al.
Depression in survivor of stroke: a community-based study of
prevalence, risk factors and consequences. Soc Psychiatry Psychiatr
Epidemiol 1998; 33(10):463-470.
(56) van de Weg FB, Kuik DJ, Lankhorst GJ. Post-stroke depression and
functional outcome: a cohort study investigating the influence of
depression on functional recovery from stroke. Clin Rehabil 1999;
13(3):268-272.
(57) Schepers VP, Visser-Meily AM, Ketelaar M, Lindeman E. Poststroke
fatigue: course and its relation to personal and stroke-related factors.
Arch Phys Med Rehabil 2006; 87(2):184-188.
(58) Scholte op Reimer WJM. Long-term care after stroke; studies on care
utilisation, quality of care and burden of caregiving. University of
Amsterdam: dissertation, 1999.
(59) Berg A, Palomaki H, Lonnqvist J, Lehtihalmes M, Kaste M. Depression
among caregivers of stroke survivors. Stroke 2005; 36(3):639-643.
(60) Visser-Meily AM, Heugten Cv, Post M, Schepers VP, Lindeman E.
Intervention studies for caregivers of stroke survivors: a critical
review. Patient Educ Couns 2005; '56(3):257-267.
(61) Commissie CVA-revalidatie. Revalidatie na een beroerte. Richtlijnen
en aanbevelingen voor zorgverleners. Heugten Cv, Franke EAM,
editors. 2001. Den Haag, Nederlandse Hartstichting.
(62) Visser-Meily AM, Heugten Cv. Zorg voor de mantelzorg. 2004. Den
Haag, Nederlandse Hartstichting.
48 Nederlandse Hartstichting / Pscyhosociale zorg bij hart- en vaatziekten
(63) Wiersma TJ, Pleumeeekers HJCM, Beusmans GHMI, Schuling J,
Goudswaard AN. Samenvatting van de standaard 'CVA' van het
Nederlands Huisartsen Genootschap. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;
149(2850):2856.
(64) Pool G, Heuvel F, Ranchor AV, Sanderman R. Handboek psycho-
logische interventies bij chronisch-somatische aandoeningen.
Koninklijke van Gorcum, 2004.