PREPARATIE OP PANDEMIE : continuïteit door … · 2016-04-08 · Bepalend voor de inhoud is mijn...
Transcript of PREPARATIE OP PANDEMIE : continuïteit door … · 2016-04-08 · Bepalend voor de inhoud is mijn...
PREPARATIE OP PANDEMIE :
continuïteit door
NETWERKMANAGEMENT ?
Erik Weterings
MCDM11
juni 2010
1
Voorwoord
Deze scriptie is geschreven vanuit de doelstellingen van de opleiding Master of Crisis and Disaster
Management. Bepalend voor de inhoud is mijn nieuwsgierigheid naar de aanpak van pandemie-
continuïteitsmanagement door de Nederlandse overheid; naar de wijze waarop de processen van
afstemming en samenwerking tot stand komen (of al zijn gekomen) tussen alle denkbare groepen in
onze samenleving, onder regie van de eerstverantwoordelijke: “de overheid”.
Als we inzoomen op die eerstverantwoordelijke overheid, dan kan weer onderscheid gemaakt worden
tussen meerdere overheids-instanties die ieder voor zich een eigen rol kennen op het gebied van
crisismanagement en (griep)pandemiebestrijding. Ministeries, veiligheidsregio's, GGD's en gemeentes
zijn ieder in meerdere of mindere mate bezig met de voorbereiding op het bestrijden van chaos en
ontwrichting die zouden kunnen ontstaan, als bijvoorbeeld een derde van de bevolking is uitgeschakeld
door de griep.
De Sleutelwoorden die hierbij in vele publicaties terugkomen, zijn “continuïteitsplan” en
“continuïteitsmanagement”. Dat is een rationele scenario-keuze, want als zovelen ziek thuis zijn en er
ook onverwachte sterfgevallen zullen zijn - waaraan door nog eens vele anderen zorg en aandacht
moet worden besteed - hoeveel mensen zijn er dan nog beschikbaar voor de dagelijkse
werkzaamheden, nodig om alles draaiende te houden!? Continuïteit is dan een zaak waaraan vooraf
veel aandacht moet worden geschonken.
Maar in het zorgen voor continuïteit schuilt nog menige uitdaging! Want:
− Hoe bereidt men zich voor?
− Wie stuurt hierop? Láát men zich ook sturen?
− Welke netwerkstrategieën helpen om andere partijen mee te krijgen?
In deze scriptie formuleer ik antwoorden op deze vragen op basis van de theorieën van Quarantelli1
(criteria voor goede voorbereiding op rampen) en van De Bruijn en Ten Heuvelhof2 (over strategieën bij
management in netwerken).
1 Quarantelli, E.L., Assessing Disaster Preparedness Planning: a set of criteria and their Applicability to Developing
Countries. Regional Development Dialogue Vol. 9. No. 1. Spring 1988, pag. 48-69 2 Bruijn, J.A. de en E.F. ten Heuvelhof (2007) Management in netwerken. Over veranderen in een multi-actorcontext.
LEMMA.
2
Samenvatting
De reguliere infectieziektebestrijding is in Nederland decentraal georganiseerd. Huisartsen,
gemeenschappelijke gezondheidsdiensten (GGD) en medisch-microbiologische laboratoria spelen een
rol in de signalering en bestrijding. Maar als het gaat om de bestrijding van grootschalige
infectieziektecrises, dan streeft de centrale overheid naar centrále aansturing en coördinatie op
landelijk niveau.
Vanaf 2002 is men bezig om dit in regelgeving en praktijk handen en voeten te geven. Daardoor is per
2005 voorzien in de oprichting van een nieuw expertisecentrum binnen het RIVM: het Centrum voor
Infectie-ziektebestrijding (CIb). Het CIb speelt een centrale rol in de voorbereiding op en de coördinatie
tijdens ernstige infectieziektecrises. Daarnaast bestaat er een aparte crisisorganisatie voor
ondersteuning van de minister van Volksgezondheid; het Outbreak Management Team, dat zorgt voor
professioneel advies, én is er het Bestuurlijk Afstemmings Overleg (BAO), dat deze adviezen bestuurlijk
toetst. Per december 2008 is de wetgeving zodanig aangepast, dat internationaal en landelijk goede
samenwerkings-structuren kunnen worden neergezet en ook alle regelgeving goed op elkaar aansluit.
Op basis van landelijke modeldraaiboeken, bijvoorbeeld voor een uitbraak van pokken en een
influenza-pandemie, zijn inmiddels regionale uitwerkings-plannen opgesteld door de GHOR
organisaties. Bijbehorende preventieve maatregelen zijn de aanschaf van pokkenvaccin voor de gehele
bevolking en van een grote voorraad antivirale middelen voor een pandemie. Wat vervolgens bij alle
pandemie-typen als een enorm belangrijke gevolg-factor wordt verwacht, is: het haperen of stilvallen
van de productie op alle mogelijke terreinen. Van energievoorziening tot verpleging, van
levensmiddelen tot transport. En niet te vergeten: van het functioneren van de overheid op al haar
verschillende taakgebieden. Omdat de mensen die 'het moeten doen' dan ziek of thuis zijn. Aan dit
onderwerp besteden de ministeries van VWS en BZK3 sinds 2007 structureel aandacht.
In 20084 is in Nederland een audit uitgevoerd door het ECDC (European Center for Disease prevention
and Control), hun conclusie is dan dat er nog wel wat kan worden verbeterd op het gebied van de
preparatie op pandemie.
Op basis van de benadering van E.L. Quarantelli, die criteria voor goede voorbereiding op rampen
geeft, laat ik zien dat er het in het daaropvolgende jaar 2009 veel in de breedte is geïnvesteerd. Er is
een gedegen planvorming samengesteld. Er wordt meer aandacht besteed aan multidisciplinaire
voorbereiding, het betrekken van private bedrijven en aan oefenen. Wet- en regelgeving zijn aangepast.
Vooral wordt hierbij het middel “communicatie / voorlichting” ingezet. Het blijft in die context vooral een
kwestie van overtuigen en betrekken (management van netwerken) om de doelgroep zover te krijgen
dat men de doelstellingen overneemt.
3 ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
4 ECDC. Audit 2008
3
In hun boek over 'Management in netwerken'5 beschrijven Hans de Bruijn en Ernst ten Heuvelhof de
mogelijke strategieën die een actor kan toepassen om zijn doelstellingen geaccepteerd te krijgen bij
andere actoren in 'het veld'.
Aan de hand van hun theorieën ga ik na of en hoe de overheid als actor (de actor 'VWS/BZK') in onze
samenleving dit soort netwerkstrategieën heeft toegepast voor de preparatie op pandemie.
Literatuurstudie, gesprekken met een aantal actoren in het veld en verkenning van het internet hebben
een overtuigend breed scala aan activiteiten opgeleverd, waarmee de verschillende soorten
netwerkstrategieën zijn vormgegeven. Zo nu en dan is daarbij weliswaar een verkeerde insteek
gekozen, maar in die gevallen is op basis van feedback (evaluatie) de strategie steeds aangepast,
waardoor de relaties alsnog vorm konden krijgen.
Dat brengt mij tot de conclusie dat VWS/BZK in de afgelopen twee jaar vanuit een basis van
verschillende - onderling samenhangende - projecten erin geslaagd is om een weloverwogen en breed
geöriënteerd scala aan netwerkstrategieën uit te werken en toe te passen, waardoor deze actor de
preparatie op pandemie goed heeft weten over te brengen bij een grote variëteit aan actoren in de
Nederlandse samenleving.
5 Bruijn, J.A. de en E.F. ten Heuvelhof (2007) Management in netwerken. Over veranderen in een multi-actorcontext.
LEMMA.
4
Inhoudsopgave
1 Inleiding …........................................................................................................... 5
2 Wettelijke regelingen voor bestrijding van pandemie …................................. 7
2.1 Algemeen …................................................................................................... 7
2.2 De Wet Publieke Gezondheid ….................................................................... 8
2.3 Wet Rampen en Zware Ongevallen (Wrzo) …............................................... 11
2.4 Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (Wghr) …....... 11
3 Organisatie van de pandemiebestrijding …..................................................... 13
3.1 Algemeen …................................................................................................... 13
3.2 Infectieziektebestrijding op lokaal/regionaal niveau …................................... 13
3.3 Landelijk en internationaal niveau ….............................................................. 14
3.4 Organisatie tijdens infectieziektecrises …...................................................... 17
3.5 Grenzen aan de organisatie en regelgeving ….............................................. 19
4 Theoretisch kader …........................................................................................... 20
4.1 Criteria voor goede voorbereiding op crises: Quarantelli …............................ 20
4.2 Situatieanalyse op basis van Quarantelli ….................................................... 23
4.3 Netwerkmanagement-strategieën: De Bruijn en Ten Heuvelhof .................... 29
4.4 Situatieanalyse op basis van De Bruijn en Ten Heuvelhof …......................... 33
5 Conclusies …...................................................................................................... 44
Literatuur …......................................................................................................... 46
Afkortingenlijst …................................................................................................ 48
Bijlage 1 …............................................................................................................ 49
5
1. Inleiding
Sinds 2005 houden de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zich gezamenlijk bezig met de vraag “hoe houden we Nederland
draaiend bij een grieppandemie?”
Wie moeten daarbij allemaal een rol hebben?
Bij bijeenkomsten hierover zien we in ieder geval vertegenwoordigers van nutsbedrijven,
geneesmiddelenfabrikanten, ziekenhuizen, verzekeraars, levensmiddelenfabrikanten, gemeenten,
horeca en natuurlijk van de hulpverleningsdiensten.
Voor de betrokken ministeries was er geen twijfel: die grieppandemie komt er. En dan moet onze
samenleving voorbereid zijn, anders ligt ontwrichting op de loer!
Waar baseren ze dat op? En hoe erg kan het nou helemaal worden?
En wat doen zij er aan?
En hoe zorg je dan dat de doelgroepen het naar verwachting doen?
Om bij de eerste vraag te beginnen:
Het ministerie van VWS stelt, dat grieppandemieën met een zekere regelmaat voorkomen en je er dus
op kunt wachten dat er weer een uitbreekt. Dat is een duidelijke les die uit het verleden te trekken is.
Sneller dan door menigeen gedacht, kreeg VWS haar gelijk in april 2009, toen de wereld kennismaakte
met Nieuwe Influenza H1N1, in de media beter bekend onder de naam 'Mexicaanse griep'.
Het is moeilijk te voorspellen hoe de gevolgen van een grieppandemie er uit zullen zien. In het geval
van de Nieuwe Influenza is tot nog toe (2010) vastgesteld dat het om een variant gaat met een laag
precentage sterfgevallen. Het kan dus enorm meevallen, maar er blijft ook hier nog een kans dat het
leidt tot miljoenen doden op wereldschaal: als het virus bijvoorbeeld iets verandert. Dat is wat in 1918
gebeurde bij de Spaanse griep. 50 tot 100 miljoen mensen stierven toen wereldwijd.
Het ligt voor de hand dat ons kabinet zich hiervan rekenschap geeft voor het uitwerken van een
scenario. Zij zien dat als het worst-case scenario. Maximaal worden hier in Nederland dan 5 miljoen
mensen ziek, van wie 1,5% sterft: 80 duizend doden. In Engeland stellen ze dat er ook wel eens 2,5%
zou kunnen sterven. Dan kan Nederland 200.000 doden verwachten. Het kan nog extremer: hoogleraar
voeding Martijn Katan6 vindt dat de overheid ook moet durven inzien dat er van de 5 miljoen zieken
misschien wel 1 miljoen sterven.
Experts zien een dergelijk crisisscenario ook als een reëel mogelijk effect van een vogelgriepvirus dat
succesvol muteert naar een virus dat op de mens parasiteert.
Onze samenleving kan tijdens een pandemie dus zwaar beproefd worden.
6 De Volkskrant 27 december 2008, katern Hart en Ziel, p.1
6
En als het zo zal gaan, wat doen zij eraan?
In 2006 zijn er door het kabinet risicoprofielen opgesteld van verschillende mogelijke rampen die ons
kunnen overkomen. Daarbij blijkt een van de meest waarschijnlijke rampen dus die “pandemie” te zijn.
Daarom hebben BZK en VWS hiervoor verschillende scenario's,7 uitgewerkt. Die scenario's moeten
houvast geven voor de aanpak ten tijde van de crisis. Velen zien het belang hiervan en dus hebben al
verschillende organisaties hun eigen voorbereidingen ter hand genomen. De ministeries van VWS en
BZK zorgen ondertussen voor voortgang van onderzoek op dit terrein, voor specifieke wetgeving en
voor versterking van de internationale samenwerking. Ook heeft VWS/BZK aandacht voor het
gedecentraliseerde karakter van de organisatiestructuren in ons land. VWS/BZK streeft ernaar dat de
burgers en organisaties in ons land optimaal meewerken in de voorbereiding op een pandemie.
Hoe zorg je dan dat de doelgroepen het (omgaan met pandemie) naar verwachting doen?
Dát is de interessante vraag! Gaan al die verschillende organisaties ineens keurig in het gelid onder de
centrale leiding van 'de overheid' doen wat ze wordt opgedragen?
Of heeft ieder zijn eigen draaiboek en vaart daar blind op?
Waarschijnlijker is, dat de praktijk voor velen ergens in het midden zal uitkomen. Waarbij die praktijk zal
bepalen wie oog heeft voor samenwerking met wie.
Goede voorbereiding op een crisis of ramp kan volgens de socioloog Quarantelli worden afgemeten
aan tien criteria. Aan die criteria kan worden afgemeten of een coördinerende organisatie de
voorbereiding voldoende ter hand heeft genomen. Wat uit de meeste van die criteria zonneklaar naar
voren komt, is dat het 'oog krijgen voor samenwerking' niet pas moet plaatsvinden als men zich midden
in de crisis bevindt, maar dat men reeds in een voorfase – preparatief! – oog heeft voor het netwerk dat
ten tijde van de crisis al ontwikkeld moet zijn.
Op het bewustzijn en het gebruik van netwerken zal ik mij in deze scriptie verder richten met behulp
van de theorie die De Bruijn en Ten Heuvelhof hierover hebben ontwikkeld. Vanuit hun perspectief op
'netwerkmanagement' kijk ik naar de preparatie op pandemie door de overheid. Ik zal vanuit dit
perspectief ook de informatie meenemen die ik heb verkregen bij gesprekken met vertegenwoordigers
van organisaties die ik bezocht tijdens mijn binnenlandstage voor de MCDM-cursus. Natuurlijk zijn de
ministeries van VWS en BZK voor deze studie zeer relevante informatiebronnen. Daarom heb ik uit
tijdschriften, symposia, boeken, gesprekken en op het internet gegevens verzameld over en van
VWS/BZK betreffende de voorbereiding op en benadering van de grieppandemie.
Deze scriptie is zodoende een uitwerking van de onderzoeksvraag:
“Welke netwerkstrategieën heeft de overheid in praktijk gebracht bij haar activiteiten ter voorbereiding
op een eventuele pandemie?”
7 Ministeries van VWS&BZK (April 2008), Scenario’s Grieppandemie ‘Expect the best, prepare for something
worse’. Brochure.
7
2. Wettelijke regelingen voor bestrijding van pandemie
2.1 Algemeen
De Nederlandse wet- en regelgeving op het gebied van de infectieziektebestrijding regelt enerzijds de
taken en organisatie bij het voorkomen van infectieziektes en anderzijds de bevoegdheden die daarbij
horen. De laatste jaren is die wetgeving op verschillende punten aangepast. Daarmee speelt de
overheid in op de nieuwe dreigingen die – wereldwijd - voor de volksgezondheid worden ervaren, zoals
het optreden van nieuwe infectieziekten en bioterrorisme.
In 2005 is de nieuwe Internationale Gezondheidsregeling ( 'IGR' – officiële benaming:‘International
Health Regulations’) door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) vastgesteld. De reden voor een
nieuwe IGR was de noodzaak om wereldwijde dreigingen van infectieziektecrises het hoofd te kunnen
bieden. Na de SARS-epidemie in 2003 bleek dat de oude regeling, die zich richtte op gele koorts, pest
en cholera niet effectief was voor het treffen van maatregelen tegen de verspreiding van nieuwe
ziekten.
Om ook in ons land de nodige maatregelen op een juiste manier te kunnen treffen, heeft Nederland per
2008 haar gezondheidswetgeving op de IGR afgestemd8.
Eén belangrijk doel van deze wetgeving is het vormgeven aan landelijke samenwerkingsstructuren (met
protocollen) om zodoende als maatschappij beter te kunnen reageren op ziektes die grootschalige
gevolgen kunnen hebben. (We zullen zien dat 'netwerkmanagement' daarbij voor VWS/BZK een
onmisbaar hulpmiddel is om dit te realiseren.)
De volgende wetten zijn van toepassing:
− Wet Publieke Gezondheid (WPG – in werking getreden sinds 1 december 2008)
− Wet Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (Wghr)
− Wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO)
8 Bijkerk P, Haringhuizen GB, Plas SM van der, Siebbeles MF, Timen A, Veen A van 't, Vliet JA van, Westerhof
GR.(2008) Melden van infectieziekten conform de Wet publieke gezondheid. 80 p. ISBN: 9809069602066
8
2.2 De Wet Publieke Gezondheid
Met de WPG kunnen nieuwe internationale afspraken op het gebied van infectieziektebestrijding
ingevoerd worden in Nederland. Die afspraken worden nodig gevonden om mondiale dreigingen van
infectieziektencrises het hoofd te kunnen bieden. Deze wet vervangt de 'Wet collectieve preventie
volksgezondheid', de Infectieziektenwet en de Quarantainewet.
Met deze wet worden regels gesteld over de organisatie van infectieziektebestrijding (bestuurlijke taken
en de taken van de publieke gezondheidszorg) en worden de informatieverplichtingen en de
bevoegdheden tot optreden uitgebreid.
Binnen deze nieuwe wet is nu ook geregeld, welke:
• de inhoudelijke maatregelen en bevoegdheden zijn, die gelden bij een uitbraak van
infectieziekte (was voorheen opgenomen in de Infectieziektenwet);
• de taken, organisatiewijze en bevoegdheden zijn bij (mogelijk) besmette groepen personen, die
vanuit het buitenland ons land binnenkomen (voorheen in de Quarantainewet opgenomen);
Op grond van de WPG is de verantwoordelijkheid voor het bestrijden van infectieziekten neergelegd bij
het college van B&W. (Ook onder de oude wet was dit zo.) Dit sluit aan bij het hierover gestelde in de
Wet Rampen en Zware Ongevallen:
directe verantwoordelijkheid voor elke crisis is lokaal toegewezen aan de burgemeester. De uitwerking
van preparatie op dit terrein berust in principe handen van de GHOR (Geneeskundige Hulpverlening bij
Ongevallen en Rampen), als uitvoerend orgaan in de Veiligheidsregio. Daarmee blijft de
eindverantwoordelijkheid bij de gemeentelijke colleges liggen, die gezamenlijk de sturing van de
Veiligheidsregio vorm geven.
Evenwel, bij een pandemie zal het kabinet een eigen verantwoordelijkheid opvragen: de regie van de
bestrijding wordt dan aan de Minister van VWS toegewezen. Dat is in de wet als volgt geregeld:
“De competentieafbakening tussen de minister en de burgemeester is scherp gedefinieerd. In geval van
een uitbraak van een ziekte uit de A-groep (polio, pokken of SARS) en in geval van aanbevelingen aan
Nederland door de WHO, valt de regie van de bestrijding automatisch toe aan de minister. In alle
overige gevallen (B1/2- en C-ziekten) bepaalt de burgemeester het beleid. Wel kan elke burgemeester
bij een zich uitbreidend probleem aan de minister verzoeken de regie over de bestrijding over te
nemen. Zo wil de wetgever landelijke harmonisatie garanderen9. Het betreffen de volgende situaties:
• De algemene voorbereiding op de bestrijding van bepaalde zeer dreigende infectieziekten10;
• De feitelijke bestrijding van een uitbraak van deze infectieziekten of een dreiging van zo’n
uitbraak;
9 Paragraaf 3 wet Publieke Gezondheid, artikelen 6 t/m 12 en hoofdstuk 4.1 Nieuwe elementen in de Memorie van
toelichting 10 Het betreft ziekten behorende tot de zgn. groep A; Pokken, Polio, SARS en op basis van de Wet Publieke
Gezondheid, art. 20 lid 1 geldt het nu ook voor Nieuwe Influenza H1N1.
9
• Indien de burgemeester daartoe verzoekt de verantwoordelijkheid te nemen voor de centrale
leiding bij de bestrijding van een epidemie van andere infectieziekten11;
• De aansturing bij de infectieziektebestrijding die volgt uit aanbevelingen van de WHO bij
mondiale calamiteiten.
Indien het ministerie van deze bevoegdheden gebruik gaat maken, zal de minister een Bestuurlijk
afstemmingsoverleg (BAO) voeren met de betrokken gemeente(n) en zonodig met nationale gremia
(zoals de Vereniging Nederlandse Gemeenten).
Een college van deskundige artsen, samengebracht in een Outbreak Management Team (OMT), zal
daarbij om advies gevraagd worden.”12 (Zie ook par. 3.4).
Alle bepalingen betreffende infectieziektebestrijding uit de wet die gelden voor infectieziekten
behorende tot groep A, dus inclusief rechtsbescherming, handhaving en financiën, zijn in principe van
toepassing op influenza-pandemieën. (De afgelopen zomer zijn ze – bij ministeriële regeling13 - ook van
toepassing verklaard op de bestrijding van de `Mexicaanse griep´.)
Ten eerste wordt hiermee de meldingsplicht voor deze infectieziekte geactiveerd. Dit houdt in dat een
arts die bij een door hem onderzocht persoon deze ziekte vermoedt of vaststelt, dit onverwijld meldt
aan de gemeenschappelijke gezondheidsdienst (GGD) . De gemeenschappelijke gezondheidsdienst
meldt dit dan weer onverwijld door naar het RIVM.
Ten tweede wordt het hiermee mogelijk om de in de Wet publieke gezondheid opgenomen
bestrijdingsmaatregelen toe te passen. Aangezien de ziekte wordt ingedeeld onder groep A zijn alle
in de wet opgenomen maatregelen mogelijk. Deze worden toegepast door de gemeenschappelijke
gezondheidsdienst onder aansturing en verantwoordelijkheid van de burgemeester.
Ten derde heeft de Minister van VWS hiermee de mogelijkheid om, in overeenstemming met de
Minister van BZK regels te stellen over de verdeling van profylaxe middelen en vaccins, indien dit
nodig is ten behoeve van de bestrijding van de ziekte.
Ten vierde houdt dit in dat de Minister van VWS verantwoordelijk wordt voor de leiding van de
bestrijding van deze ziekte. Dit betekent dat de minister de maatregelen ter bestrijding vaststelt. De
burgemeester blijft samen met de gemeenschappelijke gezondheidsdiensten verantwoordelijk voor de
uitvoering van deze maatregelen voor de bestrijding. Het voordeel hiervan is dat zo een landelijke
uniforme aanpak makkelijker kan worden gerealiseerd.
11 Hier betreft het infectieziekten die behoren tot de zgn. categorie B1 of B2; onder meer buiktyfus, cholera, difterie,
hepatitis A, B en C, kinkhoest, rabiës en vogelgriep. De volledige indeling van de infectieziekten en de daaraan gekoppelde meldingsplicht is in de memorie van toelichting bij de wet opgenomen als bijlage II.
12 Bijkerk P, Haringhuizen GB, Plas SM van der, Siebbeles MF, Timen A, Veen A van 't, Vliet JA van, Westerhof
GR.(2008) Melden van infectieziekten conform de Wet publieke gezondheid. 80 p ISBN: 9809069602066 13 Wet Publieke Gezondheid, art. 20 lid 1
10
Voor de uitvoering van de taken betreffende Infectieziektebestrijding beschikken de gemeenten over
een gemeenschappelijke gezondheidsdienst (GGD) die, met uitzondering van de grote gemeenten,
meestal via een gemeenschappelijke regeling regionaal is georganiseerd14.
De GGD is belast met: het opsporen van de bron van een besmetting, het aanbieden van vaccinatie ter
bestrijding van een infectieziekte en het verstrekken van informatie aan de bevolking over dit
onderwerp. Het dagelijks bestuur voor deze taak is neergelegd bij het college van burgemeester en
wethouders.
Alhoewel de portefeuille volksgezondheid normaal gesproken bij een wethouder ligt, zal in geval van
een epidemie de coördinatie van de bestrijding bij de burgemeester komen te liggen. Dit heeft te maken
met een aantal bijzondere bevoegdheden, die de burgemeester bij infectieziekten heeft. Daarnaast is
het logisch dat de burgemeester bij calamiteiten de leiding neemt, omdat bij een ernstige crisis ook snel
andere dan medische aspecten een rol zullen spelen, zoals openbare orde en voorlichting.
De WPG bepaalt verder dat de burgemeester verplicht advies moet inwinnen bij de directeur van de
GGD, wanneer hij een besluit wil nemen dat belangrijke gevolgen kan hebben voor de collectieve
preventie tegen infectieziekten.
Vanwege het gevoelige karakter van deze maatregelen, stelt de wet duidelijke randvoorwaarden om de
rechten van de burger voldoende te waarborgen. Ten eerste gelden de meeste maatregelen uitsluitend
voor ernstige infectieziekten. Verder is toetsing van een besluit tot isolatie door de Officier van Justitie
vereist (voor verlenging door de rechter) en moet de patiënt een raadsman krijgen om hem of haar bij
te staan.
Naast de bevoegdheden van het lokale bestuur, kan de Minister van VWS op grond van de Wet PG
een aanwijzing geven aan de burgemeester met betrekking tot de bestrijding van een epidemie van een
ernstige infectieziekte (uit groep A of B).
In de wet is verder bepaald dat een arts verplicht melding moet maken van het feit dat hij een ernstige
infectieziekte vermoedt of heeft vastgesteld. Hierover moet de directeur van de GGD worden ingelicht,
die vervolgens de burgemeester moet informeren. In onderling overleg kunnen zij verdere maatregelen
afstemmen over de bestrijding.
De GGD moet ook een melding doen aan de Inspectie Gezondheidszorg, die tevens doorgaat naar het
Centrum Infectieziektebestrijding en de afdeling LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziekten) bij het
RIVM. Zij kunnen aan de hand van deze informatie signaleren of op grotere schaal uitbraken van
infectieziekten optreden en zonodig actie ondernemen.
14
Haringhuizen, G.B., Publiekrechtelijke bevoegdheden en bestuurlijke leiding bij de nationale bestrijding van epidemieën en pandemieën, GGD Nederland/Min. van VWS, november 2003
11
2.3 Wet Rampen en Zware Ongevallen (Wrzo)
Wanneer een infectieziektecrisis ernstige vormen aanneemt is het waarschijnlijk dat,
behalve de witte kolom, ook de inzet van andere hulpverleningsorganisaties noodzakelijk wordt15. Dit
kan het geval zijn bij ernstige maatschappelijke ontwrichting bijvoorbeeld door problemen met de
openbare orde of bij personele en logistieke knelpunten.
Deze situatie is in ieder geval voorzien bij een uitbraak van pokken, SARS of een grieppandemie, maar
zou ook bij andere vormen van epidemie kunnen optreden. In dat geval kan de infectieziektebestrijding
op grond van de Wet Rampen en Zware Ongevallen worden uitgevoerd. Er is immers sprake van een
ramp, want het leven en de gezondheid van vele personen worden bedreigd en er is een
gecoördineerde inzet van diensten en organisaties nodig. Het opperbevel van de rampenbestrijding ligt
op lokaal niveau bij de burgemeester.
Bij een ramp op landelijk niveau heeft de Minister van BZK normaal gesproken op grond van de Wrzo
een coördinerende rol, ook wanneer andere ministers bepaalde wettelijke bevoegdheden hebben. Voor
een infectieziektecrisis is naar aanleiding van landelijke oefeningen in 2003 echter vastgesteld, dat in
dat geval de Minister van VWS landelijk de leiding heeft en dat de lokale en regionale coördinatie van
de bestrijding bij de Regionaal Geneeskundig Functionaris (RGF - zie hieronder) en de GGD ligt16
2.4 Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (Wghr)
De voorbereiding en de uitvoering van de geneeskundige hulpverlening is een gemeentelijke
verantwoordelijkheid. Deze taak is op grond van de Wghr losgekoppeld van de GGD en wordt op
regionaal niveau uitgevoerd door het GHOR (Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en
Rampen)- bureau. De leiding daarover is in handen van de Regionaal Geneeskundig Functionaris
(RGF) die ook bij de geneeskundige hulpverlening de operationele leiding heeft.
Ondanks de scheiding in taken, zijn in veel regio’s de GHOR-bureau’s ondergebracht bij de GGD en is
de functie van de RGF vaak gecombineerd met de functie van directeur GGD. Er zijn ook regio’s
waarbij beide organisaties gescheiden zijn, dus waar de RGF een andere persoon is dan de directeur
GGD.
Vanwege de relatie met de rampenbestrijding, zijn de GHOR-regio’s op grond van de Wghr congruent
met de brandweerregio’s (en sinds 2007 met de 25 Veiligheids-regio's).
15
Helsloot, I. en J.E. van Steenbergen, Infectieziektebestrijding. Studies naar organisatie en praktijkwerking, Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2005, p. 161-188
16 Haringhuizen, G.B., Publiekrechtelijke bevoegdheden en bestuurlijke leiding bij de nationale bestrijding van
epidemieën en pandemieën, GGD Nederland/Min. van VWS, november 2003
12
Een goede afstemming tussen reguliere gezondheidszorg en geneeskundige hulpverlening bij rampen
is in het geval van infectieziektebestrijding noodzakelijk, gezien de taken van de GGD op dit terrein en
de wettelijk vastgelegde bijzondere bevoegdheden van de directeur GGD. Dit betekent dat in het geval
van een ernstige gezondheidscrisis zowel de RGF als de directeur GGD (bij gescheiden functies) in de
rampenstaf vertegenwoordigd moeten zijn. Om de afstemming tussen GGD en GHOR voor de
infectieziektebestrijding te verbeteren, heeft het kabinet zich uitgesproken voor integratie van beide
organisaties17. De consequentie hiervan is dat de gebiedsindeling van de GGD’s ook in overstemming
met de veiligheidsregio’s moet worden gebracht. Deze indeling komt nu in 2009 nog niet geheel met
elkaar overeen - er bestaan bij het schrijven van deze scriptie nog 29 GGD’s in Nederland.
17
Kamerstukken 2004-2005, 25295, nr. 13, Tweede Kamer, www.overheid.nl
13
3. Organisatie van de pandemiebestrijding
3.1. Algemeen
Door de vernieuwing van regelgeving heeft onze overheid een wijd vertakt 'netwerk' willen organiseren,
dat in het kader van pandemie kan worden gebruikt voor;
•••• verzamelen en categoriseren van informatie;
•••• uitdragen van kennis en informatie;
•••• initiëren van maatregelen.
Deskundigen en organisaties uit de gezondheidszorg zijn de hoofdrolspelers in het officiële
overheidsnetwerk. De eerstelijns verantwoordelijkheid voor de aanpak van infecties ligt op lokaal
niveau, zodra er echter sprake is van bijzondere of grootschalige situaties zal er worden opgeschaald
om op regionaal of landelijk niveau actie te ondernemen. In dit hoofdstuk beschrijf ik de verschillende
onderdelen van de organisatie van de infectieziektebestrijding.
3.2 Infectieziektebestrijding op lokaal/regionaal niveau
De eerste schakel in de zorgketen bij infectieziekten wordt lokaal gevormd door huisartsen of artsen in
zorginstellingen18. Ook is het mogelijk dat patiënten met een infectieziekte direct bij specialisten in
ziekenhuizen terechtkomen. Belangrijk voor een adequate bestrijding is een snelle herkenning van de
betreffende ziekte in de eerstelijns zorg. Dit is lang niet altijd het geval, zeker bij ziekten die maar
sporadisch
voorkomen of exotische aandoeningen die in het buitenland zijn opgelopen. Om de definitieve diagnose
te stellen zal patiëntmateriaal (b.v. ontlasting, urine, bloed of ander lichaamsvocht) aan een medisch
microbiologisch laboratorium in de regio worden gezonden, waar een arts-microbioloog een nadere
analyse uitvoert. Pas na vaststelling van de veroorzaker van de infectie kan gestart worden met een
gerichte behandeling.
Het uitvoeren van de bestrijding van infectieziekten is een regionale verantwoordelijkheid van de 29
GGD organisaties in ons land, die hiervoor beschikken over een afdeling infectieziektebestrijding. Hier
werken gespecialiseerde medewerkers, zoals epidemiologen, artsen-infectieziekten en sociaal
verpleegkundigen. Afhankelijk van de ziekte kan door de GGD worden besloten tot het toedienen van
antibiotica of anti-virale middelen, danwel immunisatie of vaccinatie.
18
Helsloot, I. en J.E. van Steenbergen, Infectieziektebestrijding. Studies naar organisatie en praktijkwerking,
Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2005, p. 109-135
14
Wanneer een infectieziekte wordt vastgesteld, geldt voor een aantal gevaarlijke of besmettelijke ziekten
een directe meldingsplicht voor de arts of het laboratorium. De directeur van de GGD in de betreffende
regio moet op de hoogte gesteld worden en over de patiënt moet een aantal gegevens worden
verstrekt. De GGD informeert vervolgens de burgemeester hierover. Op advies van de GGD kan de
burgemeester zo nodig besluiten tot het treffen van ingrijpende maatregelen, zoals afzondering of
quarantaine van (mogelijk) geïnfecteerde personen (zie ook paragraaf 2.1). Via een geautomatiseerd
systeem worden meldingen ook doorgegeven aan de Inspectie Gezondheidszorg en het RIVM
(Centrum Infectieziektebestrijding en bureau LCI; zie paragraaf 3.3)19. Deze instanties kunnen
verbanden leggen, b.v. Bij meerdere ziektegevallen in dezelfde omgeving, die door individuele artsen
niet worden opgemerkt.
De GGD heeft de taak om bron- en contactonderzoek uit te voeren: de bron van de infectie moet
worden opgespoord en aangepakt en de personen die met de besmette patiënt in contact zijn geweest,
moeten worden getraceerd. Deze mogelijk geïnfecteerde contacten kunnen onderzocht, behandeld en
eventueel geïsoleerd worden om verdere verspreiding te voorkomen.
3.3 Landelijk en internationaal niveau
De uitvoering van de infectieziektebestrijding in Nederland is voornamelijk op decentraal niveau
georganiseerd. De laatste jaren is echter zowel bij het Ministerie van VWS20, als bij betrokkenen uit het
veld21, het besef gegroeid dat centrale sturing en coördinatie noodzakelijk zijn, om goed voorbereid te
zijn op de dreiging van nieuwe en grootschalige infectieziektecrises. Want deze overstijgen veelal het
lokale en regionale niveau. Daarom is een aantal veranderingen doorgevoerd in de organisatie.
Hetzelfde besef dat heeft geleid tot de invoering van een aantal landelijke structuren en regels, was ook
reden tot verdere internationale afstemming, op zowel Europees als mondiaal niveau. Hieronder
worden de verschillende organisaties op landelijk en internationaal niveau beschreven.
Landelijke organisatie van de infectieziektebestrijding
Sinds 1995 bestaat er een overlegstructuur, waarin verschillende partijen, betrokken bij de
infectieziektebestrijding met elkaar samenwerken:
de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI)22.
De LCI bestaat uit drie vormen van overleg:
•••• LOI: het Landelijk Overleg Infectieziekten, dat operationeel is onder reguliere omstandigheden.
19
Helsloot, I. en J.E. van Steenbergen, Infectieziektebestrijding. Studies naar organisatie en praktijkwerking,
Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2005, p. 85-107 20
Minister VWS, Strategie infectieziektebestrijding. Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal, 19 maart 2004 21
Stuurgroep VISI, Eindverslag Project Versterking Infrastructuur Infectieziektebestrijding en Technische
Hygiënezorg, Utrecht, 2004 22
Haringhuizen, G.B., Publiekrechtelijke bevoegdheden en bestuurlijke leiding bij de nationale bestrijding van
epidemieën en pandemieën, GGD Nederland/Min. van VWS, november 2003
15
In het LOI worden de landelijke protocollen en draaiboeken opgesteld, voor een uniforme wijze
van infectieziektebestrijding.
•••• OMT: het Outbreak Management Team en
•••• BAO: het Bestuurlijk Afstemmings Overleg,
beide laatsten zijn in crisissituaties actief (zie paragraaf 3.4).
Naast de overlegvormen is er ook de afdeling LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziekten), die
coördineert bij en ondersteuning biedt aan de verschillende LCI-overleggen, zowel in reguliere- als in
crisisomstandigheden, en die richtlijnen opstelt. De afdeling LCI is geïntegreerd in het:
Centrum voor Infectieziektebestrijding(CIb)23.
Dit centrum is sinds 2005 operationeel als onderdeel van het RIVM. Hierin zijn de deskundigheden van
het RIVM (onderzoek, diagnostiek, medische microbiologie en surveillance) en van de afdeling LCI
(ondersteuning van de beroepsgroep en opstellen van protocollen en draaiboeken) gebundeld.
Het Centrum voor infectieziektebestrijding moet optreden als ketenregisseur binnen de nieuwe
structuur van de infectieziektebestrijding. Het moet de schakel zijn tussen de uitvoeringspraktijk op
decentraal niveau, de wetenschap en het beleid.
De taken van het CIb in dit kader zijn19,,24:
•••• centrale coördinatie van de infectieziektebestrijding (ook het Rijks-vaccinatie-programma);
•••• inhoudelijke leiding bij landelijke bestrijding van infectieziektecrises;
•••• communicatie namens de rijksoverheid met bevolking en met internationale organisaties;
•••• centrale aansturing van de (voorbereiding) op infectieziektecrises;
•••• kwaliteitsbewaking van (voorbereiding op) infectieziektebestrijding;
•••• beleidsondersteuning en advisering van de minister van VWS bij (voorbereiding op) crises;
•••• ondersteuning van beroepsbeoefenaren met informatie, advies en richtlijnen.
De Inspectie Gezondheidszorg houdt toezicht op de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de
gezondheidszorg25. Zij heeft de afgelopen jaren onder andere gerapporteerd over de voortgang bij de
regionale voorbereiding op een influenzapandemie aan de hand van de landelijke modeldraaiboeken.
De Inspectie heeft ook zitting in het BAO (zie paragraaf 3.4) tijdens een infectieziektecrisis en is als
adviseur betrokken bij het opstellen van draaiboeken en protocollen in het LOI.
De Gezondheidsraad adviseert regering en parlement over de stand van de wetenschap met betrekking
tot de volksgezondheid. De Raad heeft bijvoorbeeld advies uitgebracht over bioterrorisme en het
gebruik van antivirale middelen tegen een grieppandemie26.
23
Kamerstukken 2004-2005, 25295, nr. 13, Tweede Kamer www.overheid.nl 24
Helsloot, I. en J.E. van Steenbergen, Infectieziektebestrijding. Studies naar organisatie en praktijkwerking,
Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2005, p. 109-135 25
www.igz.nl 26
Gezondheidsraad, Bioterrorisme: vervolgadvies, publicatie nr. 2002/11, Den Haag, 2002
16
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is door de decentrale uitvoering zelf niet
verantwoordelijk voor de reguliere infectieziektebestrijding, maar schept de randvoorwaarden voor de
preventie en bestrijding.
De Minister van VWS is sinds de invoering van de Wet PG bij ernstige grootschalige crises met
infectieziekten wél formeel de verantwoordelijk leidinggevende voor de bestrijding.
Internationaal niveau
Internationale samenwerking wordt steeds belangrijker door de toegenomen kans op grootschalige
infectieziektecrises. De belangrijkste organisaties op dit terrein zijn het European Centre for Disease
Prevention and Control (ECDC) en de World Health Organization (WHO).
Het ECDC (opgericht in 2005) moet zorgen voor een goede afstemming van de infectieziektebestrijding
tussen de lidstaten van de Europese Unie27. De belangrijkste activiteiten van het ECDC zijn het
uitvoeren van 'surveillance' ( verzamelen van gegevens over infectieziekten en deze interpreteren) op
Europees niveau, het uitwisselen van wetenschappelijke kennis en het bieden van technische
ondersteuning aan lidstaten. In tegenstelling tot plant- en dierziekten is er nauwelijks sprake van
Europese regelgeving op het gebied van infectieziekten. Lidstaten zijn alleen verplicht melding te doen
van ziekten die zich internationaal kunnen verspreiden28.
Op mondiaal niveau zorgt de WHO voor afstemming over maatregelen tegen de verspreiding van
infectieziekten. Dit wordt geregeld in de International Health Regulations (IHR), die van toepassing is
voor elke “public health emergency of international concern”29. Behalve verplichte melding hiervan aan
de WHO, is in de IHR vastgelegd dat de WHO een centrale rol speelt bij het coördineren van de
internationale respons. Deze richtlijn verplicht elke lidstaat om te beschikken over een minimale
infrastructuur voor infectieziektebestrijding.
27
Kamerstukken, 2004-2005, 25295, nr. 13, Tweede Kamer 28
Helsloot, I. en J.E. van Steenbergen, Infectieziektebestrijding. Studies naar organisatie en praktijkwerking,
Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2005, p. 109-135 29
Rodier, G., Hardiman, M., Plotkin, B. en Ganter, B., Implementing the International Health Regulations (2005)
in Europe, Eurosurveillance 2006, Vol. 11 Issue 12
17
3.4 Organisatie tijdens infectieziektecrises
Wanneer een infectieziekte zich nadrukkelijk manifesteert, zal in eerste instantie binnen de GGD en de
direct betrokken partijen in de 'witte kolom' worden opgeschaald. Zolang de reguliere bestrijding geen
problemen oplevert voor de openbare orde en veiligheid, ligt de coördinatie bij de GGD. Binnen de
veiligheidsregio's is de Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR)
verantwoordelijk voor de voorbereiding van opschaling voor pandemische ontwikkelingen. De
Regionaal Geneeskundig Functionaris (RGF), die aan het hoofd staat van de GHOR, is belast met de
operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening. Naast de RGF heeft ook de directeur GGD
een aantal wettelijke taken bij een infectieziektecrisis (zie paragraaf 2.4). Beide functionarissen zullen
dan ook een rol spelen in de rampenstaf van de burgemeester.
Op landelijk niveau is met name de aparte crisisorganisatie van belang, die de Minister van VWS bij
epidemieën ondersteunt. Binnen de hierboven beschreven Landelijke Coördinatiestructuur
Infectieziektebestrijding (LCI) bestaan twee organen voor de advisering van de Minister van VWS bij
(dreiging van) bovenregionale crisissituaties:
•••• het Outbreak Management Team (OMT) en
•••• het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO).
Indien gemeenten niet conform adviezen van OMT en BAO handelen, kan de Minister zo nodig via zijn
aanwijzingsbevoegdheid naleving afdwingen30!
Outbreak Management Team
Het OMT is verantwoordelijk voor het verstrekken van “de best mogelijke” professionele adviezen aan
de Minister. Dit overleg bestaat uit een vaste groep experts op het terrein van infectieziekten, die
desgewenst wordt aangevuld met specialisten voor de betreffende crisis27. Een vertegenwoordiger van
het RIVM, normaal gesproken de directeur van het Centrum voor Infectieziektebestrijding, is voorzitter
van het OMT.
Bestuurlijk Afstemmings Overleg
De adviezen van het OMT worden in het BAO beoordeeld op bestuurlijke afstemming, haalbaarheid en
uitvoerbaarheid31. Besluitvorming kan namens de Minister van VWS betrekking hebben op voorlichting,
hygiënemaatregelen en verdeling van schaarse middelen. Het BAO bestaat uit vertegenwoordigers van
VWS, GGD Nederland, VNG, Inspectie Gezondheidszorg, de voorzitter van het OMT en de
burgemeester van de getroffen gemeente. Het overleg wordt voorgezeten door de Minister van VWS of,
namens hem, de Directeur Generaal Volksgezondheid27,28.
30
Haringhuizen, G.B., Publiekrechtelijke bevoegdheden en bestuurlijke leiding bij de nationale bestrijding van
epidemieën en pandemieën, GGD Nederland/Min. Van VWS, november 2003 31
Helsloot, I. en J.E. van Steenbergen, Infectieziektebestrijding. Studies naar organisatie en praktijkwerking,
Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2005, p. 109-135
18
Algemene voorbereidingsmaatregelen.
Ten behoeve van voorlichting en centrale aansturing heeft het RIVM in opdracht van VWS in 2008 een
'landelijk draaiboek publiekscommunicatie' uitgewerkt32. Overigens was het eerst bij de GGD/GHOR-
regio's neergelegd om dit uit te werken, maar dat werkte niet naar verwachting: er kwamen erg grote
verschillen uit. Vervolgens is besloten om hier een centraal/landelijk opgesteld format voor aan te
leveren.
Voor de distributie en opslag van antivirale middelen en vaccins heeft een vergelijkbare ontwikkeling
plaatsgevonden: men had eerst voor ogen om dit per GHOR-regio te laten regelen, maar uiteindelijk is
onder regie van het ministerie met de reguliere distributeurs hiervoor een regeling afgesproken.
Ter voorbereiding op een pandemie heeft VWS in 2007 en 2008 ook diverse denktanks en werkgroepen
opgezet waarin gemeenten en bedrijven konden plaatsnemen. Verder zijn hierover verschillende
symposia33 georganiseerd.
VWS heeft alle zorginstellingen verplicht om een 'zorgcontinuïteitsplan' op te stellen. Daarnaast zijn op
internet, maar ook in diverse vaktijdschriften voor het bedrijfsleven en voor overheidsorganisaties
voorbeelden en adviezen aangereikt om met behulp van "bussiness continuity management" (BCM) in
staat te zijn, te blijven functioneren ondanks extreme omstandigheden die bijvoorbeeld tijdens een
pandemie verwacht kunnen worden. De gemeentes kregen in dit kader eind 2008 van VWS een
zogenaamde 'Toolkit' aangeleverd, als leidraad om hun continuïteitsplannen goed vorm te geven.
32
RIVM, Landelijk draaiboek publiekscommunicatie grieppandemie versie 1, maart 2008 33
Bijv. 'bijeenkomst Continuïteitsmanagement en grieppandemie' dd. 10 december 2008 te Utrecht.
Burgemeestersbijeenkomsten 'Crisismanagement bij uitbraak infectieziekte' dd. 24 november, 27 november en 3
december 2008.
19
3.5 Grenzen aan de organisatie en regelgeving
Regelgeving houdt in dat actoren verplicht worden om taken uit te voeren, maar dat kan slechts tot
bepaalde grenzen. Dat hangt samen met hoe in onze samenleving vanuit een democratisch beginsel in
andere regels weer zaken als rechten en grenzen zijn bepaald.
Een paar voorbeelden van grenzen aan de regelgeving van pandemie zijn:
−−−− het recht van het individu om zelf te bepalen of men wel of niet gevaccineerd wil worden. Als
een hoog percentage landgenoten besluit dat men niet wil worden gevaccineerd, dan is dat een
belangrijke, onstuurbare factor contra het beleid van de overheid om op die manier het effect
van de pandemie terug te dringen.
−−−− Het voorbereiden door GGD's van opvangcentra voor geïnfecteerden bij de ziekten die vallen
onder de categorie van gevaarlijkste besmettelijke ziekten. Hiervoor is een GGD afhankelijk van
de beleidskeuzes van de samenwerkende gemeentes, om hier wel of niet faciliteiten voor
beschikbaar te stellen.
−−−− de meldingsplicht, die voor deze infectieziekte wordt geactiveerd. Dit houdt in dat een arts die
bij een door hem onderzocht persoon deze ziekte vermoedt of vaststelt, dit onverwijld meldt aan
de gemeenschappelijke gezondheidsdienst. De gemeenschappelijke gezondheidsdienst meldt
dit dan weer onverwijld door naar het RIVM.
De grens aan de informatiewaarde van deze meldingen wordt bepaald door de mogelijkheid voor de
artsen om de zieke personen ook daadwerkelijk te kunnen onderzoeken en daaruit gevolgtrekkingen te
maken. Bij de `Mexicaanse Griep´ werd na verloop van tijd aan mensen met griepverschijnselen
geadviseerd om niet naar het spreekuur te gaan (om verspreiding te voorkomen) en telefonisch met de
arts te bespreken wat er aan de hand was. Daarmee werd het ook twijfelachtig om vast te stellen of
iemand werkelijk de bewuste Mexicaanse Griep had.
−−−− Volgens de wet moet het college van burgemeester en wethouders zorgen voor de uitvoering
van algemene preventieve maatregelen op het gebied van infectie-ziektebestrijding34 Het
college van B&W moet dan de maatregelen toepassen die door Onze Minister worden
opgedragen, indien het gaat om de voorbereiding op de bestrijding van (o.a.) “een nieuw
subtype humaan influenzavirus, waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat”.
Het is dan afhankelijk van de eigen inbreng van de gemeentelijke organisatie hoe die
maatregelen worden uitgewerkt.
Voor het ministerie van VWS, dat hierbij de eindverantwoordelijke is voor coördinatie en organisatie van
voorbereiding en bestrijding van de ziekte, is het van belang om zo weinig mogelijk mensen en zaken
buiten de hierboven beschreven grensgebieden te laten vallen. In het volgende hoofdstuk analyseer ik
aan de hand van twee theorieën hoe het ministerie daarin optreedt.
34
Wet Publieke Gezondheid, Artikel 8; ter uitvoering van artikel 6, eerste lid.
20
4. Theoretisch kader
Om tot een beoordeling te komen van de manier waarop de Nederlandse overheidsorganisaties zich op
een pandemie hebben voorbereid zal een analyse plaatsvinden aan de hand van twee
wetenschappelijke artikelen. Door Quarantelli35 worden tien criteria gegeven voor de beoordeling van
de voorbereiding op een crisis of ramp. Dit zijn criteria die goed te gebruiken zijn voor een algemene
analyse van preparatie op crises. Na een beschrijving van deze criteria zal worden nagegaan of ze in
het geval van de grootschalige pandemiebestrijding ook zijn toegepast.
Vanuit de activiteitenduiding die Quarantelli meegeeft aan enkele van zijn criteria, zal vervolgens een
verdieping plaatsvinden in de vraag “hoe bevorder je continuïteitsmanagement in de repressieve fase?”
Dit doe ik aan de hand van de theorievorming van De Bruijn en Ten Heuvelhof over
netwerkmanagement36.In hun theorie worden criteria aangereikt waarmee kan worden nagegaan in
hoeverre een actor alle strategieën heeft toegepast om bij zijn voorbereiding doelmatige betrokkenheid
van andere actoren te realiseren.
4.1 Criteria voor goede voorbereiding op crises (Quarantelli)
Op basis van een groot aantal onderzoeken door sociale en gedragswetenschappers in de
voorafgaande decennia, kwam Quarantelli in 1988 tot tien criteria, die volgens hem noodzakelijk zijn
voor een goede voorbereiding op rampen:
1) Erken dat rampen kwalitatief anders zijn dan kleine incidenten
Bij hulpverleners bestaat vaak het beeld, dat rampen alleen in schaal (kwantitatief) afwijken van
reguliere incidenten. Dit is een misvatting, want er zijn ook vele kwalitatieve verschillen, die bij de
voorbereiding en bestrijding moeten worden meegewogen.
Heldere voorbeelden zijn:
a) Bij rampen ontstaan in korte tijd veel meer en nieuwe interacties tussen organisaties.
Samenwerking met onbekende organisaties is nodig. Rampen vragen om meer en
verschillende organisatorische relaties.
b) Organisaties verliezen een deel van hun autonomie tijdens rampen.
c) Prestatie-eisen van organisaties wijken sterk af tijdens een ramp, b.v. het toepassen van triage
bij medische hulpverlening tijdens rampen.
35
Quarantelli, E.L., Assessing Disaster Preparedness Planning: a set of criteria and their Applicability to Developing
Countries. Regional Development Dialogue Vol. 9. No. 1. Spring 1988, pag. 48-69 36
Bruijn, J.A. de en E.F. ten Heuvelhof (2007) Management in netwerken. Over veranderen in een multi-actorcontext.
LEMMA.
21
d) Hulpdiensten zijn zelf niet getroffen bij dagelijkse incidenten en hebben ongehinderd gebruik
van infrastructuur en nutsvoorzieningen. Bij rampen zijn ze zelf ook getroffen. Preparatie is vaak
niet op eigen slachtofferschap gericht.
Deze kwalitatieve verschillen tussen 'incident' en 'ramp' zijn essentieel bij de voorbereiding op rampen.
2) Wees generiek in plaats van oorzaak-specifiek
De voorbereiding op rampenbestrijding is vaak specifiek gericht op verschillende ramptypen. Dit lijkt
logisch, maar uit onderzoek blijkt generieke voorbereiding beter te zijn. Veel elementen in de
voorbereiding op rampen zijn aspecifiek (bijvoorbeeld waarschuwen, search & rescue en stress bij
omgang met verminkte slachtoffers). Er zijn ook verschillen, zoals de voorspelbaarheid, duur en
verwoestingskracht, maar deze kunnen als variabelen worden opgenomen in een generieke aanpak.
Vanuit efficiency en effectiviteit geredeneerd, is het belangrijk om een generieke, algemene
voorbereiding te treffen en verder dat er één organisatie verantwoordelijk is voor de coördinatie van de
preparatie op verschillende ramptypen met hooguit een aparte voorbereiding voor specifieke
onderdelen. De generieke benadering is goedkoper, mobiliseert meer partners, voorkomt overlap en
verhoogt daarmee de efficiency.
3) Wees integraal in plaats van fragmentarisch
De voorbereiding op rampen gebeurt meestal per sector, waardoor plannen niet goed op elkaar
afgestemd zijn. Bij rampenbestrijding zijn altijd veel meer partijen betrokken dan vooraf is ingeschat.
Reden van de gefragmenteerde aanpak is vaak competentiestrijd in de dagelijkse praktijk tussen
verschillende betrokkenen. Een factor is de toenemende rol van private partijen (bedrijven), die zichzelf
prepareren. Een goede voorbereiding vereist betrokkenheid van iedereen en integratie van de plannen.
4) Wees afgestemd op coördinatie van beschikbare middelen en hanteer geen “command and
control” model
Een aanname is, dat bij rampen centrale aansturing via een uit de militaire wereld afkomstig 'command
& control model' het beste werkt. In de praktijk blijkt dit ongeschikt. Uitgangspunt bij deze aanname is
de behoefte aan autoriteit in crisissituaties, door het optreden van afwijkend individueel gedrag en het
wegvallen van reguliere sociale structuren. Alleen autoriteiten zouden nog rationele besluiten kunnen
nemen. Er zou een kunstmatige structuur moeten komen, die spontaan optreden vervangt. Uit
onderzoek blijken slachtoffers en organisaties echter min of meer normaal te blijven functioneren.
Centralisatie van autoriteit is onwenselijk, omdat bij een ramp of crisis verschillende acties met eigen
besluitvormingsprocessen parallel nodig zijn.
5) Focus op algemene principes en niet op specifieke details
Een te gedetailleerde voorbereiding werkt niet; het gaat om de hoofdlijnen. Te veel detail boeit niet en is
gezien de eerder genoemde betrokkenheid van veel nieuwe, onbekende partners tijdens een ramp ook
niet zinvol. Toch wordt vaak gedacht dat algemene voorbereiding niet mogelijk is, door het specifieke
22
karakter van een ramp. Elk mens is (net als een ramp) verschillend, meent Quarantelli, maar
desondanks kunnen medici op basis van algemene ziektesymptomen toch uniforme
behandelmethoden toepassen.
6) Erken dat alleen een document produceren onvoldoende is.
Het schrijven van een rampenplan is niet de essentie van goede voorbereiding. Het kan zelfs de
aandacht afleiden van andere essentiële onderdelen. Het moet een proces zijn dat bestaat uit: overleg,
oefening, trainingsmethoden, overeenkomsten opstellen, publieksvoorlichting, middelen verwerven en
onderhouden, informele contacten met betrokkenen, risicocommunicatie, afstemmen van verschillende
plannen en voortdurende actualisering.
7) Streef naar juiste acties door anticipatie op problemen en mogelijke oplossingen
Goede planvorming moet onzekerheden wegnemen, maar niet allesomvattend proberen te zijn. Door
verwerking van de belangrijkste kenmerken (bijvoorbeeld uitgaan van zelfredzaamheid bevolking of
uitblijven van paniek) kunnen onzekerheden worden beperkt. De nadruk moet liggen op het treffen van
de juiste acties en niet op het versnellen van de bestrijding. Het is beter om eerst betrouwbare
informatie te vergaren, dan direct in te zetten; dat beperkt coördinatieproblemen.
8) Wees voorbereid op wat waarschijnlijk is
Planvorming moet uitgaan van realistische omstandigheden tijdens een ramp en niet proberen de
uitgangspunten van het plan op te leggen. Dit geldt zowel voor de bevolking (houdt rekening met
handelen onder stress) als voor organisaties (competentiestrijd die normaal bestaat treedt ook op bij
een ramp). Opleiding en training zijn daarom van vitaal belang, zowel voor de eigen organisatie als
voor andere partners.
9) Vertrouw op beproefde kennis en niet op mythes
Planvorming is vaak niet gebaseerd op een grondige studie van gedrag tijdens rampen, maar op
(incorrecte) aannames. Een grote misvatting is het ontstaan van paniek bij rampen. In de meeste
gevallen gaat dat niet op; mensen zijn hooguit bang maar wel meer rationeel dan normaal. De mensen
worden in een rampsituatie juist socialer; schaarse middelen worden gedeeld. Van de veronderstelde
plundering is veelal geen sprake, hooguit op beperkte schaal door buitenstaanders. Ook van
verdwazing, demoralisering of afhankelijkheid is geen sprake. Mensen of groepen nemen zelf
initiatieven. Uit onderzoek blijkt dat mensen zelf gaan zorgen voor search & rescue, opvang en
gewondentransport in plaats van alleen te vertrouwen op de hulpdiensten.
Planvorming moet dus niet van dit soort foute veronderstellingen uitgaan. Ook ten aanzien van het
gedrag van organisaties bestaan misverstanden, bijvoorbeeld dat communicatieproblemen ontstaan
door technologisch falen, dat er verlies van gezag is en dat coördinatie door centralisatie mogelijk is.
23
10) Gebruik de best mogelijke wetenschappelijke kennis
Bij de voorbereiding op rampen wordt vaak niet gebruik gemaakt van de beste kennis maar meer van
gezond boerenverstand. Een beperkte persoonlijke ervaring is echter onvoldoende; hierbij bestaat het
gevaar van generaliseren op basis van beperkte kennis. Men moet meer toekomstgericht zijn;
ervaringen van oude rampen zijn niet voldoende om een nieuwe ramp aan te kunnen. Ook als wel
sprake is van eigen ervaring is hiervan vaak weinig geleerd door een onvolledige analyse en het
negeren van de beperkingen. Kennis voor planvorming dient gebaseerd te zijn op uitgebreide
wetenschappelijke analyse van een breed scala aan rampen, waaruit algemene principes en modellen
worden afgeleid.
Uit de onder 1, 2, 3, 4 en 6 (en in mindere mate bij 7 en 8) beschreven criteria is op te maken dat
strategisch managen van sociale netwerken essentieel is om als samenleving voldoende voorbereid te
zijn op mogelijke rampen. Mogelijkheden die daarvoor ter hand genomen kunnen worden, zijn verder
uitgewerkt door De Bruijn en Ten Heuvelhof, daarop kom ik terug in paragrafen 4.3 en 4.4.
In de volgende paragraaf zal ik aangeven, in hoeverre de criteria van Quarantelli van toepassing zijn op
de preparatie van VWS en BZK op pandemie.
4.2 Voorbereiding op pandemiebestrijding, naar Quarantelli
1) Erken dat rampen kwalitatief anders zijn dan kleine incidenten
Voor een pandemie geldt, dat deze kwalitatief afwijkend is van kleinschalige uitbraken. Dit heeft
duidelijke consequenties voor de capaciteit van de eigen organisatie, coördinatie en bevoegdheden.
In de voorbereiding onderkent VWS/BZK dit al door erop te wijzen, dat voor eigenlijk elke organisatie
kan gelden dat zij door grootschalige personeelsuitval niet meer (volwaardig) kan functioneren. Er wordt
op gewezen dat het van belang is om vooraf continuïteitsanalyses te maken en na te gaan hoe kan
worden voorzien in aanvulling van taken en functies die een bedrijf onder die omstandigheden niet
meer zelf kan leveren. (Er zullen meer en nieuwe interacties tussen de organisaties moeten ontstaan.)
Een belangrijk en onderkend probleem is daarbij ook, of continuïteit van de zorg kan worden verwacht,
bij uitval van hulpverleningspersoneel tijdens crises37. (De hulpdiensten zullen tijdens deze crisis ook
zelf getroffen worden.) Daarom legt de rijksoverheid aan de hulpdiensten op, om voor zichzelf
continuïteitsanalyses en -plannen te maken.
Ook zijn de partners in de rampenbestrijding voorbereid op kwalitatief specifieke aspecten van de
pandemie-aanpak als: een landelijk centrale coördinatie en een andere verhouding tussen publieke en
private gezondheidszorg (men verliest een deel van de autonomie).
37 Inspectie voor de Gezondheidszorg, Regionale voorbereidingen op een influenzapandemie moeten beter, Den Haag,
2005 www.igz.nl
24
2) Wees generiek in plaats van oorzaak-specifiek
Een voorbeeld van een zeer specifieke benadering is de werkwijze die het RIVM lang hanteerde, om
grote aantallen protocollen en draaiboeken op te stellen voor afzonderlijke infectieziekten. Ook op het
niveau van ramptypen (epidemie ten opzichte van andere rampen) is hun voorbereiding specifiek en
hoofdzakelijk gericht op de geneeskundige hulpverlening.
Doordat er de laatste jaren meer wordt samengewerkt tussen de ministeries van VWS en BZK, is er
ook aandacht gekomen voor een meer generieke benadering (voorbeeld: het “draaiboek
massavaccinatie” voor pokken, waarin expliciet wordt vermeld dat het ook voor andere situaties
bruikbaar is). Ook de Gezondheidsraad richt op een meer generieke strategie in haar advies over
bioterrorisme: voorkom een tè grote fixatie op pokken, terwijl vele andere agentia voor aanslagen
gebruikt kunnen worden38. Meer in het algemeen is dit ook herkenbaar door de waarschuwing vanuit de
rijksoverheid tegen 'planfixatie' – er moet meer generiek worden voorbereid, waardoor flexibeler kan
worden gereageerd op een crisis.
3) Wees integraal in plaats van fragmentarisch
Voor de voorbereiding op de infectieziektebestrijding wordt doelbewust de veiligheidsregio (en haar
bestuur van burgemeesters) benaderd. Daarbij wordt weliswaar de centrale rol van de witte kolom
aangegeven, maar tevens benadrukt men dat voor het doelmatig functioneren van deze kolom op
meerdere factoren ondersteuning nodig is van de andere rampenbestrijdingskolommen. Conform de
rolverdeling bij het bestrijden van een ramp.
Inmiddels is het bij de parate hulpdiensten (brandweer en politie) ook duidelijk dat voor dit type
(infectie-)crisis wordt opgeschaald naar landelijke coördinatie, boven de regionale
rampenbestrijdingsorganisatie.
4) Wees afgestemd op coördinatie van beschikbare middelen en hanteer geen “command and
control” model
Bij de preparatie op infectieziektecrises is dit het geval - ondanks de centrale coördinatie bij een
epidemie van bovenregionale omvang, blijft de basisbestrijding op regionaal niveau de eerste en
belangrijkste aanpak. GGD's en huisartsen zullen regionaal/lokaal degenen zijn die de beschikbare
middelen voor de infectiebestrijding uitgeven. In haar adviezen aan bedrijven benadrukt de
rijksoverheid ook, dat deze vooral vanuit een eigen verantwoordelijkheid de voorbereiding op een
pandemie ter hand moeten nemen. Daarenboven wordt erkend dat de wettelijke bevoegdheden van de
burgemeester op lokaal niveau niet “overruled” kunnen worden.
38 Gezondheidsraad, Bioterrorisme: vervolgadvies, publicatie nr. 2002/11, Den Haag, 2002
25
5) Focus op algemene principes en niet op specifieke details
Waar bij aanvang van de pandemie-aanpak door VWS nog geregeld sprake was van keuzes voor
specifieke gedetailleerde uitwerkingen, valt in de latere strategiebepaling waar te nemen dat men deze
benadering inruilde voor meer algemene aanwijzingen.
Dat geldt bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van de draaiboeken voor communicatieplannen: eerst
(2005) werd erop gestuurd dat bij elke regio een eigen communicatieplan moest klaarliggen. Dat is
teruggenomen en er is in 2008 een centraal -globaal ingericht - communicatieplan door VWS
uitgewerkt. Ook werd in de startfase aan iedere regio opgelegd dat zij een eigen distributieplan
moesten uitwerken voor de opslag en de veiligheid rond de virusremmende middelen en de vaccins.
Dat voorschrift is ingetrokken; inplaats daarvan heeft men gekozen voor distributie via de reguliere weg.
In beide gevallen is men aangelopen tegen de onmogelijkheid om processen gedetailleerd vast te gaan
leggen in protocollen die de uitvoeringsorganisaties 'de juiste weg' zouden moeten wijzen. Die
onmogelijkheid ligt zowel besloten in de keuzes van die uitvoeringsorganisaties voor andere - minder
abstracte -prioriteiten, als in het gegeven dat gedetailleerd uitgewerkte protocollen na verloop van enige
tijd al niet meer aansluiten op de structuren en werkwijzen van organisaties die steeds veranderen.
Over de voorbereiding op continuïteit van de bedrijfsvoering (internationaal ook bekend als Bussiness
Continuity Management -BCM) voor bedrijven en overheidsorganisaties heeft VWS/BZK de adviezen
en voorbeelden al direct in een heel algemene opzet aangereikt. Daarmee geeft men een belangrijke
algemene impuls af naar de omgeving, waarbij die omgeving gewezen wordt op de eigen
verantwoordelijkheid om hun continuïteit op detail te regelen.
6) Erken dat alleen een document produceren onvoldoende is
Bij de voorbereiding op infectieziektecrises wordt dit sinds 2008 ook onderkend. In een onderzoek van
de Inspectie Gezondheidszorg naar de voorbereiding op een grieppandemie39 constateert men nog, dat
de voorbereiding rond begin 2005 voornamelijk op papier heeft plaatsgevonden (”te weinig
actiegericht”). De Inspectie geeft daarbij expliciet aan, dat training en oefening cruciaal zijn. Bij het
opstellen van draaiboeken tussen alle betrokken organisaties wordt al sinds 2005 steeds beter
samengewerkt, de laatste 2 jaar wordt ook meer aandacht besteed aan oefenen. Er valt nog steeds wel
e.e.a. te verbeteren. Denk hierbij aan multidisciplinair oefenen, en het informeren van de bevolking, ook
in tijden van lagere media-attentie.
39 Inspectie voor de Gezondheidszorg, Regionale voorbereidingen op een influenzapandemie moeten beter, Den Haag,
2005
26
7) Streef naar de juiste acties door anticipatie op problemen en mogelijke oplossingen
De door VWS op haar website op het internet aangeboden documentatie40 volgt deze benadering: er
wordt verwezen naar verschillende vormen van continuïteits-management voor bedrijven en
organisaties en er worden voorbeelden voor uitwerking aangereikt. Bijvoorbeeld voor de uitval van
personeel en diensten tijdens een epidemie wordt aanbevolen om hierop te anticiperen door het
opstellen van een checklist met bijbehorende adviezen.
In 2005 signaleert de Inspectie nog onvoldoende aandacht in de draaiboeken voor het inschakelen van
alternatief medisch personeel39. In 2008 is er al nadrukkelijk aandacht voor de inzet van deze
alternatieven, met als belangrijke exponent het Rode Kruis, dat immers zeer snel en flexibel mensen in
kan schakelen die vaak beschikken over een elementaire medische scholing.
De nadruk die Quarantelli legt op goede beeldvorming, boven een snelle respons gaat voor
infectieziekten niet zo op, omdat een goed geregisseerde respons juist noodzakelijk is voor een
doeltreffende aanpak – en gezien het verloop van dit soort crisis is er ook voldoende tijd om de respons
goed in te richten.(Een infectieziekte-crisis verloopt volgens een andere tijdschaal dan andere
ramptypen.)
Hoe je ook anticipeert, het zal altijd moeilijk blijven om de gevolgen in de hand te houden, als de media
er zich in volle omvang op focussen. Dat bleek ook hier in Nederland in de periode dat de 'Mexicaanse
griep' zich over de wereld verspreidde. In die fase heeft VWS voor de informatieverstrekking
deskundigen ingezet als haar woordvoerders (Osterhaus, Coutinho). Het doel was, het publiek op een
evenwichtige wijze goed te informeren, zodat men goed zou meewerken met de voorgestelde aanpak.
Dit liep niet zonder meer goed, want:
• media zullen altijd op zoek gaan naar andere deskundigen, die zo'n podium graag gebruiken
om hun eigen beeld in te brengen. Voor media is het dan vaak het interessantst als deze
mening botst met de andere, dat is immers 'nieuws'!
Ook nu gebeurde dit, wat voor de beeldvorming van het publiek dus verwarrend werkte;
• bepaalde media zijn gretig in het presenteren van vermoedens van compromitterende
informatie, dat heeft voor hen een hoge nieuwswaarde (cq. trekt publiek). In dit geval werd
bijvoorbeeld gemeld dat Osterhaus inkomsten zou krijgen bij de productie van een bepaald
vaccin tegen de Mexicaanse griep. Achteraf is dit nieuws weliswaar ontkracht, maar ook door
deze informatie is de boodschap van de overheid aan het publiek verstoord.
Beide signalen maken dat mensen gaan twijfelen of zij er wel goed aan doen om de instructies te
volgen die door de overheid worden gegeven. Het belangrijkste wat de overheid tegenover dergelijke
verwarrende signalen kan stellen, is het blijven geven van een heldere en consistente boodschap over
de achterliggende redenen om de gegeven adviezen op te volgen.
40 www.minvws.nl/grieppandemie , Folder: Grieppandemie en bedrijfscontinuïteit. Checklist bedrijven. November 2007
27
8) Wees voorbereid op wat waarschijnlijk is
Er moet rekening worden gehouden met nogal variabele omstandigheden bij het bepalen van
realistische scenario´s voor infectieziekten. De omvang van een epidemie is bijvoorbeeld door
onbekendheid met de virulentie van een ziekteverwekker of met de aanwezige immuniteit van de
bevolking lastig in te schatten. Historische voorbeelden zijn door de verbeterde gezondheidszorg vaak
niet vergelijkbaar met de huidige situatie. (Bij de 'Mexicaanse griep' is dit ook al weer geconstateerd41.)
Het oefenen in de voorbereiding op crises van infectieziekten is niet overal even gemakkelijk te
realiseren. Een duidelijk knelpunt is dat de GHOR-organisatie geen zeggenschap heeft over andere
partners in de zorg (huisartsen, ziekenhuizen), waardoor bijdrage van diverse betrokkenen moeizaam
tot stand komt39.
9) Vertrouw op beproefde kennis en niet op mythes
In de draaiboeken voor infectieziektebestrijding worden meerdere scenario’s gepresenteerd, die
rekening houden met openbare orde problemen. De aanleiding hiervoor zou een terroristische dreiging
of de beperkte beschikbaarheid van vaccin of anti-virale middelen tijdens een epidemie kunnen zijn42,43.
Deze veronderstellingen blijken volgens de literatuur echter niet erg waarschijnlijk te zijn44. Bij een
uitbraak van infectieziekten is het, net als bij andere rampen, een mythe dat de paniek om zich heen
maait, dat burgers zich hulpeloos gedragen en dat er een situatie van wetteloosheid zou ontstaan. De
bevolking kan juist een actieve bijdrage leveren aan de werkzaamheden van de professionele
hulpverleners. Voorwaarde hierbij is dat de zelfredzame burgers goed geïnformeerd worden over de
voorbereidingen op de crisisbestrijding - dan kunnen zij hun rol goed vervullen.
Ervaringen op dit gebied tijdens de ontwikkeling van de pandemische Nieuwe Influenza H1N1 (de
'Mexicaanse griep') wijzen hier ook op. De burger heeft in beperkte mate een beroep gedaan op
huisartsen en GGD, zelf vooral informatie gezocht via alle beschikbare media (ook veel via internet) en
hooguit enige ontevredenheid laten blijken omdat men zich in onzekerheid gebracht voelde door
verschillende beelden die werden voorgehouden door verschillende deskundigen. Hier is een verband
te leggen met de vermindering van vertrouwen in 'de overheid' dat zich de laatste jaren steeds
nadrukkelijker manifesteert. Het is daarbij een goede keuze van VWS geweest om de deskundigen te
laten bevragen door de pers. Daarmee wordt in de beleving van de burger meer genuanceerde
informatie verstrekt, waar men de eigen keuze op kan baseren. Uiteindelijk is de massale vaccinatie
zeer beheerst verlopen.
41
Vergelijkende presentatie bij symposium over de pandemie dd. 20 november 2009 42
LCI, Landelijk draaiboek Infectieziekten en Veiligheid Massa-vaccinatie Pokken, Bilthoven, oktober 2005,
herziening 43
LCI, Operationeel Deeldraaiboek 3. Bestrijding influenzapandemie, november 2006 44
Helsloot, I., Zelfredzaamheid bij uitbraken van infectieziekten, Infectieziektebulletin 2006, Jaargang 17, nr. 09
28
10) Gebruik de best mogelijke wetenschappelijke kennis
In Nederland wordt het wetenschappelijk onderzoek naar infectieziekten specifiek uitgevoerd door het
RIVM, maar ook vanuit de samenwerking tussen verschillende wetenschappelijke onderzoekscentra,
onder coördinatie van het Centrum voor infectieziektebestrijding. Ook door de internationale
samenwerking met de WHO en het ECDC wordt steeds meer kennis uitgewisseld. Over recente
infectieziektecrises zijn uitgebreide evaluatierapporten opgesteld, waaruit leerpunten naar voren komen
voor verbetering van de voorbereiding op toekomstige uitbraken.
Er blijven altijd onzekerheden bestaan bij de voorbereiding, zoals de onvoorspelbaarheid van nieuwe
ziekten met onbekende eigenschappen (zoals een nieuw DNA-gerecombineerd influenza-virus, of
SARS) en de gebrekkige relevantie van gedateerde kennis (bijvoorbeeld ervaringen met vroegere
grieppandemieën).
29
4.3 Netwerkmanagement
In hun boek 'Management in netwerken' beschrijven De Bruijn en Ten Heuvelhof, welke strategieën een
actor kan aanwenden om zijn doelen te bereiken in een 'multi-actorcontext'45. Het gaat de actor daarbij
in principe erom, dat anderen worden betrokken bij veranderdoelen/interventies die hij nastreeft.
Daarbij moet hij zich richten op beheersing/management van de bijbehorende processen. (Wie zijn erbij
betrokken? Hoe spelen partijen het spel en gaat men om met weerstand? Hoe ontstaat de weerstand
en waarmee kan men die overwinnen? Is er ruimte voor afwijking van de oorspronkelijke plannen? Hoe
te leren om aan te passen en om te gaan met onvoorziene gebeurtenissen?)
De context is in deze theorie zeer bepalend voor de strategieën die een actor tot zijn beschikking heeft
als hij de betrokkenheid van andere actoren bij zijn doelen wil bewerkstelligen.
Daarbij stellen De Bruijn en Ten Heuvelhof dat in een moderne samenleving maar weinig sprake is van
een volstrekt hiërarchische structuur. Zij onderbouwen dit aan de hand van kenmerken die voor een
hiërarchische structuur moeten gelden, welke zij vergelijken met de kenmerken van een multi-
actornetwerk. Volgens hen “gaat achter een hiërarchiemodel een aantal aannamen schuil die zich in
de werkelijkheid vrijwel nooit zullen manifesteren”.
Een belangrijke aanname die zij kritisch beschouwen, is de gedachte dat actoren relaties van boven-
en onderschikking kennen. Dus dat de actoren dit niet alleen als een formeel gegeven zouden
accepteren, maar als een werkelijk functionerende hiërarchie. In een samenleving als de onze die
praktisch geheel op ruilrelaties is geöriënteerd, is dat volgens hen veelal niet het geval: hier beleven de
meeste actoren hun relaties als van een netwerk-achtig karakter waarin men zich sterk bewust is van
wederzijdse afhankelijkheden.
Dat is bepalend voor hun besluitvormingsprocessen. Actoren zullen dus in veel gevallen kiezen en
handelen vanuit een netwerk-perspectief. Het verschil tussen hiërarchie en netwerk geven De Bruijn en
Ten Heuvelhof weer in het onderstaande kenmerken-schema.
Kenmerken hiërarchie en netwerk
Hiërarchie Netwerk
Uniformiteit Pluriformiteit
Eenzijdige afhankelijkheden Wederzijdse afhankelijkheden
Openheid/ontvankelijkheid voor hiërarchische
signalen
Geslotenheid voor hiërarchische signalen
Stabiliteit Dynamiek
45
Bruijn, J.A. de en E.F. ten Heuvelhof (2007) Management in netwerken. Over veranderen in een multi-actorcontext.
LEMMA.
30
De hierin gebruikte termen spreken grotendeels voor zich, ik acht het wel van belang om het kenmerk
'geslotenheid voor hiërarchische signalen' te verduidelijken:
het gaat om een relatief begrip - tegenover de openheid die wordt verondersteld in een hiërarchische
structuur: daar is men gericht op en ontvankelijk voor de aanwijzingen die door de leidinggevende actor
worden gegeven.
Zoals al eerder opgemerkt, is het in onze samenleving meestal zo dat men in organisaties een gesloten
houding heeft ten opzichte van hiërarchische signalen – dat is het resultaat van het referentiekader dat
men hanteert (de kernwaarden van de organisatie) waarin “het in grote mate autonoom handelen” erg
belangrijk gevonden wordt46.
Als een actor (bijvoorbeeld VWS) de andere actoren in een dergelijk multi-actornetwerk wil beïnvloeden
om tot bepaalde besluitvorming over te gaan (bijvoorbeeld voorbereiden op een pandemie), hoe moet
die dan omgaan met de actoren die in hoge mate 'geslotenheid' vertonen voor hiërarchische signalen?
Want door hun grote onderlinge pluriformiteit zullen zij elk in verschillende mate of geheel níet
geïnteresseerd zijn in het 'probleem'. Het algemene proces wat plaatsvindt tussen de actoren (met
ieder hun eigen prioriteiten bij verschillende doelstellingen), wordt door De Bruijn en Ten Heuvelhof wel
omschreven als de gang van “de dansende tafel”47.
Deze metafoor is een sterk vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, waarbij men zich moet
voorstellen dat een groot aantal partijen zich als doel stelt om een tafel naar een bepaalde plek te
manoeuvreren. Daarbij hebben verschillende partijen verschillende eindpunten voor ogen; ze beginnen
en eindigen ook niet gelijktijdig met hun inspanningen; tijdens het proces zullen ze mogelijk reageren
op wat er gebeurt; ze gaan mogelijk andere prioriteiten stellen, etc.
Als een actor - functionerend in zo'n multi-actor omgeving met dergelijke grillige besluitvormings-
processen - zijn doelstellingen maximaal overgenomen wil zien, dan vergt dat doelmatige strategieën.
De Bruijn en Ten Heuvelhof beschrijven in hun studie een aantal gedragspatronen die daarvoor het best
zijn in te zetten.
Omdat ik in deze studie geïnteresseerd ben in de vraag: “hoe betrekt de overheid andere actoren bij
preparatie op pandemie?” heb ik me beperkt tot díe strategieën van De Bruijn en Ten Heuvelhof die
zich het meest lenen voor een directe handelingskeuze van de “inbrengende actor”. In dit geval is die
actor: de samenwerkende ministeries van VWS en BZK. Hieronder volgt een beschrijving van deze
strategieën. In paragraaf 4.4 staat vervolgens uitgewerkt óf en hoe VWS/BZK de beschreven
strategieën toepast.
46
Bruijn, J.A. de en E.F. ten Heuvelhof (2007) Management in netwerken. Over veranderen in een multi-actorcontext.
LEMMA. p.19 47
Bruijn, J.A. de en E.F. ten Heuvelhof (2007) Management in netwerken. Over veranderen in een multi-actorcontext.
LEMMA. p.32 - 41
31
Netwerkstrategiën voor het optimaal betrekken van actoren.
1) onderhouden van relaties met zoveel mogelijk actoren
Dit is een sterk bepalende voorwaarde voor de inbrengende actor, want daardoor kan hij zich
voortdurend oriënteren op de vraag wat de opvattingen, belangen, middelen (machtsbronnen) en
relaties van de andere actoren zijn – en in hoeverre die veranderen. Daardoor kan hij weloverwogen
keuzes maken voor de volgende relatie-strategie:
2) 'redundant relatiemanagement': welk gedrag moet de inbrengende actor vertonen om in het
proces van doel-nastreving zo effectief mogelijk te zijn, los van de opvattingen, belangen,etc.
Dit relatiemanagement is te onderscheiden naar:
2.1) Onderhouden van functionele relaties. Dit type relaties moet de actor
aangaan, om uitvoering van zijn kerntaken te realiseren.
2.2) Onderhouden van extrafunctionele relaties. Deze relaties hebben geen directe
betekenis voor de kerntaken van de actor.
(Voorbeeld: het relatienetwerk dat VWS/BZK onderhoudt met artsen is functioneel, een
eventuele relatie met een vereniging voor radio-amateurs is extrafunctioneel)
2.3) Onderhouden van sterke relaties. Relaties die intensief worden gebruikt.
2.4) Onderhouden van zwakke relaties. Die worden aangehouden voor incidenteel gebruik.
(Voorbeeld: VWS kan sterke relaties onderhouden met het Rode Kruis, en zwakke
relaties met een vakgroep bestuurskunde aan een universiteit waar theorieën over
relatiemanagement worden ontwikkeld.)
Redundant relatiemanagement kan van groot belang zijn voor de positie van een actor in een netwerk.
Netwerken kennen altijd dynamiek. Actoren kunnen belangrijker worden dan voorheen, nieuwe actoren
kunnen toetreden tot het netwerk. Deze dynamiek betekent dat de marginale actor van vandaag,
morgen een centrale rol kan innemen. Zwakke relaties met die actor kunnen dan plotseling van groot
belang zijn. Met voortdurend - redundant - onderhouden van relaties, zorgt de actor er dus voor dat hij
zijn positie voortdurend optimaal houdt, dat geldt zowel zijn informatie- als zijn strategische positie.
3) selectieve activering van een netwerk
Er zijn twee redenen waardoor het in de praktijk onhaalbaar zal zijn om bij álle partijen volledige
consensus met je doelstellingen te verkrijgen:
ten eerste gaat het leiden tot een te grote complexiteit. Een proces waarin veel partijen participeren,
kan tot te hoge interactiekosten leiden (die in geen relatie staan tot de 'opbrengsten').
32
Ten tweede: partijen gedragen zich strategisch, dus wanneer een initiatiefnemer de intentie uitspreekt
om via consensus tot besluitvorming te komen, ontstaat er een sterke prikkel voor sommige partijen om
de consensus te blokkeren. Wie dat doet, versterkt immers zijn eigen onderhandelingspositie.
Daarbij is het opportuun voor de inbrengende actor, bij toepassing van de strategieën onderscheid te
maken tussen:
3.1) Activeren van partijen met productiemacht
(nodig om met hun machtsbronnen te kunnen voorzien in de doelstelling). Hier is de
initiatiefnemer weliswaar - ten dele - afhankelijk van die partijen om het doel te behalen,
maar de strategie is hier: hoe draagt men er zorg voor dat deze partijen ook sterk
afhankelijk zijn van de middelen van de initiatiefnemer?
3.2) Activeren van partijen met blokkademacht
(zij kunnen behalen van het doel tegenhouden). De steun van dit soort partijen is met
name nodig om te voorkomen dat zij hun blokkademacht uitoefenen. De belangrijkste
vraag hier is: in welke condities moet de actor voorzien opdat zij zich coöperatief
zullen gedragen?
3.3) Activeren van Partijen met een diffuse machtspositie
(zij kunnen zich ontwikkelen tot partijen met unieke voorzieningen, partijen met een
sterke blokkademacht of tot partijen die over geen enkele machtspositie beschikt). Deze
partijen moet altijd de mogelijkheid geboden worden om tijdens het proces toe te
treden.
33
4.4 Voorbereiding op pandemiebestrijding in het licht van De Bruijn en Ten Heuvelhof
Hieronder beschrijf ik op welke wijze VWS/BZK strategieën heeft toegepast in de voorbereiding op
pandemie en waar dit is onder te brengen op basis van de door De Bruijn en Ten Heuvelhof
onderscheiden strategie-categoriën. Dit onderbouw ik vanuit de waarnemingen die ik gedaan heb bij de
bestudering van de in Nederland ontwikkelde informatie, communicatie en activiteiten rond pandemie.48
1) onderhouden van relaties met zoveel mogelijk actoren;
Medio 2004 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) het "beleidsplan
Crisisbeheersing 2004-2007"49 opgesteld, waarin een verbreding van de structuur
en werkwijze van de rampenbestrijding richting crisisbeheersing aan de orde wordt gesteld.
In dit beleidsplan wordt een pad uitgezet hoe crisisbeheersing gedurende de genoemde jaren in
Nederland meer vorm zal moeten krijgen. "Crisisbeheersing moet tot de verbeelding spreken van
betrokkenen, zodat duidelijk conclusies kunnen worden getrokken over wat er werkelijk nodig is om
beter voorbereid te zijn."
Op basis van dit beleidsplan verschijnt bij BZK in december 2005 :"Crisisbeheersing in scenario's.
Rapport projectgroep Crisisscenario's."50In het rapport worden onder meer de volgende onderwerpen
expliciet benoemd:
(Rapport projectgroep Crisisscenario's. pag.10)
2.4.1 Voorbereidingsfase, pro-actie, preventie, preparatie
1. kennen van het spelersveld, expliciteren van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden,
2. adequaat (en actueel) inschatten van risico's en waar mogelijk risico's wegnemen,
verminderen/beter beheersbaar maken,
3. afwegen van het veiligheidsbelang ten opzichte van andere (bijv. economische) belangen,
4. organiseren van de juiste kennis en ervaring, opleiden, trainen en oefenen,
5. gezamenlijk plannen op hoofdlijnen,
6. extern communiceren over de risico's en de plannen, o.a. richting burgers.
(......)
(Rapport projectgroep Crisisscenario's. pag.20)
4.3 Ken je netwerk
Kenmerkend aan crises is dat deze zich op vele terreinen voor kunnen doen. Terreinen die elk hun
eigen spelers en voor een deel ook eigen spelregels kennen .... . Het is van belang zicht te hebben op
de mogelijke spelers en de rollen en verantwoordelijkheden. De beleidsvorming kan bijdragen door
48
Interviews bij KPN, Essent, Rode Kruis, Vitens, VNO-NCW voor een MCDM-voorjaarsstage; waarneming vanuit
de eigen rol als projectverantwoordelijke (hoofd Veiligheid) bij gemeente Overbetuwe; studie van artikelen en
internetpublicaties over overheid en pandemie; deelname symposia over pandemie. 49
Ministerie van BZK (2004) Beleidsplan crisisbeheersing 2004-2007 (Juni 2004 ) 50
Ministerie van BZK (2005)Crisisbeheersing in scenario's, Rapport projectgroep Crisisscenario's. December 2005
34
deze rollen en verantwoordelijkheden voor de verschillende typen crisis nader te expliciteren.
Daarnaast is het (her-)kennen en begrijpen van elkaars jargon en karakteristieke elementen uit de
werkomgeving vaak van groot belang om effectief te kunnen communiceren.
(......)
4.4 Sluit aan bij bestaande en bekende structuren, werkwijze en afspraken
Voortbouwend op de vorige paragraaf is het logisch om aan te sluiten op de bestaande structuren en
arrangementen:
- aansluiting bij reguliere bevoegdheden, taken en verantwoordelijkheden binnen het openbaar
bestuur,
- aansluiting bij de rol van maatschappelijke organisaties en bedrijven die vitale diensten verlenen
aan/functies vervullen binnen de samenleving,
- aansluiting bij de structuren die reeds extra zijn voorbereid ten aanzien van rampenbestrijding.
De dynamiek, spelers en procesgang zullen in de meeste gevallen vergelijkbaar zijn. Het gebruik van
de reeds bestaande structuren en afspraken is dan ook voor de hand liggend. Met betrekking tot de
beleidsvorming is het van belang om nieuwe initiatieven zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij/in te
bedden in het reeds bestaand beleid (veelal op het gebied van rampenbestrijding) en in de
bestaande uitvoeringsorganisaties.
Uit dit rapport is zonneklaar te concluderen dat VWS/BZK zich ervan bewust is dat netwerkgerichte
initiatieven van belang zijn om te zorgen dat in de crisis-voorbereidingsfase een zo groot mogelijke
groep relevante actoren wordt bereikt.
Voor de preparatie op een pandemie heeft VWS/BZK de genoemde initiatieven uitvoerig toegepast.
Er is nadien door zowel de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) als de Inspectie Openbare Orde
en Veiligheid (IOOV) ook meermaals een verkenning uitgevoerd of deze communicatie inderdaad
volgens de doelstelling was aangekomen bij de verschillende groepen actoren51.
De projectgroepen die zich hiermee bezighouden, maken ook onderscheid tussen actoren waarmee
vanuit de overheidsfunctie al uitwisseling plaatsvindt via formeel vastgelegde relaties, en actoren die
vanuit lossere relaties betrokken zouden moeten worden. De eerste groep actoren bestaat met name
uit: de lagere overheden, adviesorganen als het RIVM en de gezondheidsraad, de artsen, GGD's en de
hulpverleningsorganisaties die in Veiligheidsregio's functioneren.
De tweede groep bestaat uit o.a. de vitale organisaties in het bedrijfsleven, researchinstellingen
(verband houdend met pandemie), geneesmiddelenindustrie, midden- en kleinbedrijf, het rode kruis, de
burgers.
51
Zie bijvoorbeeld: IOOV Inspectiebericht jaargang 3, nummer 1, januari 2007 en:
IOOV Inspectiebericht jaargang 6, nummer 1, maart 2010
35
In de periode medio 2007 tot eind 2008 werd met het project 'Griep en maatschappij' van de ministeries
van BZK en VWS het risico van grieppandemie breed onder de aandacht gebracht bij bedrijven en
instellingen. Onder meer aan de hand van diverse pilots werd nagegaan hoe burgers, bedrijven en
instellingen zich op een grieppandemie kunnen voorbereiden en welke maatregelen van toepassing
zijn. Op grond daarvan zijn handleidingen en voorlichtingsmateriaal (brochures, een toolbox, een
standaardpresentatie, een voorlichtingsvideo en cursusmateriaal voor opleidingsinstituten)52 voor brede
doelgroepen beschikbaar gekomen. Al dit materiaal is voor iedereen beschikbaar gesteld. Uit een
klein onderzoek medio 2008 bleek dat dit materiaal voldoende bruikbaar was voor de beoogde
doelgroepen.53
Daarnaast zijn door middel van congressen en workshops en via publicaties op internet (plus
verwijzingen hiernaar in verschillende media zoals dagbladen, tijdschriften, televisie) de mogelijke
gevolgen van een pandemie zo breed mogelijk publiek gemaakt. Daarbij werd steeds het belang van
zorg voor continuïteitsmanagement (inclusief adviezen en handleidingen) benadrukt.
Hier mag geconcludeerd worden dat 'de actor' VWS/BZK vanuit verschillende, aan elkaar gekoppelde
projecten een breed scala aan strategieën heeft uitgewerkt, om een maximum aan relaties met
doelgroepen ('andere actoren') te bereiken, opdat de doelstelling van 'landelijk
continuïteitsmanagement bij pandemie' met maximaal effect zou worden behaald.
2) welk gedrag moet de inbrengende actor vertonen om in het proces van doel-nastreving zo
effectief mogelijk te zijn, los van de opvattingen, belangen,etc.; om een redundant
relatienetwerk te onderhouden?
2.1) Gedrag bij functionele relaties. Als de actor niet dit type relaties aangaat, kan hij
zijn kerntaken niet uitvoeren.
In het licht van deze scriptie beschouw ik de 'functionele relaties' in het perspectief van de 'kerntaak' die
VWS/BZK heeft op het gebied van voorbereiden van Nederland op de mogelijke gevolgen van een
pandemie. De functionele relaties moeten dan met name gelegd zijn met actoren die vooraf aan de
pandemie een rol kunnen opnemen in het voorbereiden en uitvoeren van activiteiten ter voorkoming
van maatschappelijke ontwrichting tijdens de pandemie. Het gaat dan hier om actoren die betrokken
zijn bij:
a) onderzoeksinstellingen die met pandemie-aspecten te maken hebben;
b) verzorging van continuiteit in het functioneren bij overheid en vitale bedrijven;
c) registratie, medische opvang en verzorging,
d) communicatie/informatie over pandemie.
52
zie een verwijzing naar vele publicaties op http://www.minvws.nl/dossiers/grieppandemie/publicaties 53
Directie Nationale Veiligheid, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met het
ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport:Eindrapport project Continuïteit bij grieppandemie (januari 2010),
p.13 en p.19.
36
Hieronder beschrijf ik per onderdeel welk gedrag VWS/BZK vooral heeft vertoond om de functionele
relaties effectief te laten zijn.
a) relaties met onderzoeksinstellingen die met pandemie-aspecten te maken hebben
Ten aanzien van de onderzoeksinstellingen is er vanuit de wetgeving en taakstelling een duidelijke
ingang voor de actor 'ministeries van BZK en VWS' (zoals beschreven in Hoofdstuk 3):
Het is de overlegstructuur waarin verschillende partijen, betrokken bij de infectieziektebestrijding met
elkaar samenwerken: de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI)54.
Onder reguliere omstandigheden werken die partijen dan samen in het LOI: het Landelijk Overleg
Infectieziekten. In het LOI worden de landelijke protocollen en draaiboeken opgesteld, voor een
uniforme wijze van infectieziektebestrijding. Hierbij treedt het Centrum voor Infectieziektebestrijding
(CIb)55 op als ketenregisseur binnen de nieuwe structuur van de infectieziektebestrijding.
Dit centrum is sinds 2005 operationeel als onderdeel van het RIVM. Hierin zijn de deskundigheden van
het RIVM (onderzoek, diagnostiek, medische microbiologie en surveillance) en van de afdeling LCI
(ondersteuning van de beroepsgroep en opstellen van protocollen en draaiboeken) gebundeld.
Het gedrag dat VWS/BZK hier dus vooral vertoond heeft, is: via de (formeel) voorgeschreven relaties
een beroep doen op de andere actoren. Dat heeft deels hiërarchische aspecten in zich, anderzijds
zullen de onderzoeksinstituten hun medewerking pas ten volle verlenen als deze actoren overtuigd zijn
van noodzaak en nut van de voorgestelde activiteiten: door het communiceren van overtuigende
argumenten en het overdragen van kennis en informatie.
b) relaties ter verzorging van continuiteit in het functioneren bij overheid en vitale bedrijven
Voor de continuiteit in het functioneren bij overheid en vitale bedrijven is aan relaties gebouwd door
diverse (inter-)departementale projectgroepen:
Vanaf medio 2007 is door de ministeries van BZK en VWS het project 'Griep en Maatschappij'
ingesteld. Het startte als voorbereiding op een grieppandemie bij de eigen ministeries en bij decentrale
overheden. Vervolgens is het daar ontwikkelde produkt 'Handleiding Rijksoverheid' overgenomen als
basis voor het uitwerken van het landelijk uitgedragen continuiteitsmanagementsprincipe. Dit is zo
vastgesteld in de Stuurgroep Nationale Veiligheid op 22 mei 2008, en dat heeft het beraad van
plaatsvervangend Secretarissen-generaal op 3 juli 2008 voor alle ministeries onderschreven. Daarbij is
toen op ieder departement een projectleider aangewezen56.
54
Haringhuizen, G.B., Publiekrechtelijke bevoegdheden en bestuurlijke leiding bij de nationale bestrijding van
epidemieën en pandemieën, GGD Nederland/Min. van VWS, november 2003 55
Kamerstukken 2004-2005, 25295, nr. 13, Tweede Kamer 56
Ministerie van BZK, directie Nationale Veiligheid, in samenwerking met het ministerie van VWS, Eindrapport
37
Hiermee werd het project "Continuïteitsplanning Grieppandemie Rijksoverheid" ingeluid. Alle
departementen waren hierbij aanwezig en ontvingen de handleiding. Een interdepartementale
werkgroep van projectleiders, waar ook enige uitvoeringsorganisaties zoals Dienst Justitiële
Inrichtingen, Korps Landelijke PolitieDiensten (KLPD) en Belastingdienst aan deelnamen, diende om de
voortgang te bewaken, kennis en ervaring uit te wisselen en om rijksbrede maatregelen af te stemmen.
Departementen en kritieke uitvoeringsorganisaties hebben gezamenlijk een ‘Leidraad continuïteitsplan
kerndepartementen en uitvoeringsorganisaties’ ontwikkeld57. De sector medeoverheden (provincies,
gemeenten en waterschappen) en de sector OOV (de veiligheidsregio’s en de politieregio’s) zijn hierbij
ook als deelprojecten meegenomen.
Tegelijkertijd is in het programma Bescherming Vitale Infrastructuur (BVI) van de directie Nationale
Veiligheid uitgewerkt, welke sectoren verder als vitaal te kenmerken zijn. Op die basis zijn voor het
project de 'overige vitale sectoren’ bepaald: de sectoren energie, telecommunicatie/ICT, drinkwater,
voedsel, gezondheid, financieel, transport en chemische en nucleaire industrie. Om vitale organisaties
te ondersteunen bij het opstellen van een continuïteitsplan is door de ministeries van BZK en VWS een
toolbox samengesteld. (In bijlage1. is een beschrijving van de inhoud van de toolbox opgenomen)
Deze toolbox is vervolgens gedistribueerd onder alle organisaties die zijn aangeduid als behorend bij
een 'vitale sector'.
In diezelfde periode heeft minister Ter Horst van BZK, mede namens de minister van VWS, de
organisaties binnen de vitale sectoren in een brief 58 gevraagd om een continuïteitsplan op te stellen en
in te voeren, dat rekening houdt met het scenario van een grieppandemie.
Verder is een workshop continuïteitsplanning grieppandemie georganiseerd tijdens het
Veiligheidscongres op 13 november 2008. Kort daarop (10 december 2008) vond de conferentie
‘Continuïteitsmanagement bij een grieppandemie’ plaats ten behoeve van het bedrijfsleven en de
overheidsorganisaties. Minister Ter Horst was bij deze conferentie aanwezig, om het belang van
continuïteitsmanagement te benadrukken. Ook in 2009 zijn door de beide ministeries van BZK en VWS
nog meerdere informatieve bijeenkomsten georganiseerd: voor de veiligheidsregio’s 5 bovenregionale
bijeenkomsten; 2 bijeenkomsten specifiek gericht op bestuurders over de bestuurlijke en wettelijke
aspecten van de aanpak. Daarnaast ook een bijeenkomst voor de operationele diensten over hun
continuïteitsplanning.
Het gedrag dat VWS/BZK moest vertonen voor het bewerkstelligen van een functionele relatie met de
andere departementen, was grotendeels hetzelfde soort gedrag, als genoemd onder a): enerzijds
formeel - met hiërarchische trekken - anderzijds door leveren van overtuigende kennis en informatie.
project Continuïteit bij grieppandemie 2010 (p. 37)
57 Ministerie van BZK, directie Nationale Veiligheid, in samenwerking met het ministerie van VWS, Eindrapport
project Continuïteit bij grieppandemie 2010 (p. 47) 58
Minister van BZK, Brief van 15 april 2009, kenmerk 2009-0000190294
38
Om vervolgens de vitale bedrijven in relaties te betrekken, hebben de betrokken departementen vooral
veelsoortig overtuigend en stimulerend gedrag vertoond, wat te herkennen is in de veelsoortige 'media-
mix' waarmee de bedrijven benaderd zijn: brieven, conferenties, workshops, leveren van informatie in
een 'toolbox', handleidingen, beeldmateriaal, platforms voor uitwisseling van informatie, lobbies met
steun van VNO-NCW.
c) relaties met actoren die zorgen voor registratie, medische opvang en verzorging
De Wet Publieke Gezondheid schrijft ook een meldingsplicht voor aan artsen en GGD's, waardoor het
RIVM en de Inspectie Gezondheidszorg de registratie doorgemeld krijgen. Vanuit die relatie heeft
VWS/BZK met de artsen en GGD's gecommuniceerd over hun rol in de voorbereiding op een
pandemie.
De GGD's en de ziekenhuizen zijn in de preparatieve fase geregeld over opvang en verzorging
benaderd. Eerst nam VWS/BZK een meer hierarchische positie in, door te willen voorschrijven hoe de
opvang van zieken zou moeten worden geregeld. Dit veroorzaakte veel onbegrip en onwil bij de GGD's
en ziekenhuizen, omdat er zaken werden voorgeschreven die niet aansloten bij de praktijk, of waarvoor
geen faciliteiten beschikbaar waren. Dit werd na een eerste verkenning vanuit de Inspectie onderkend,
waarna is omgeschakeld naar een meer gelijkwaardige benadering, waarbij de GGD's en ziekenhuizen
is gevraagd om vanuit hun eigen inzichten en mogelijkheden te komen met oplossingen voor het
probleem "opvang en verzorging". Dit leverde meer en betere (lokaal beter ingepaste)
oplossingsmogelijkheden op!
Illustratief voor deze bijstelling is het gedrag dat VWS/BZK toonde toen de GGD en GHOR (in
samenwerking met Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum) overgingen tot het instellen van een
Platform Nieuwe Influenza A (H1N1). Zij hebben zich toen als gelijkwaardige partner aangesloten bij het
platform.
Het tonen van hiërarchisch gedrag in de beginfase is in deze relatie dus contra-effectief gebleken.
VWS/BZK heeft zich dit bijtijds gerealiseerd en is vervolgens op basis van gelijkwaardigheid gaan
communiceren, wat vervolgens een effectievere relatie heeft opgeleverd.
d) relaties met actoren die kunnen ondersteunen in communicatie/informatie over pandemie
Er zijn meerdere actoren te kenschetsen als 'functionele relaties ' op het gebied van communicatie en
informatievoorziening over de preparatie op grieppandemie. Feitelijk vanuit alle overheids- en vitale
organisaties zijn communicatiedeskundigen betrokken geweest bij het verspreiden van informatie over
het belang en de inhoud van de continuïteitsmaatregelen. Onder a), b) en c) zijn al diverse vormen van
gedrag genoemd, waardoor men relaties is aangegaan naar vele actoren.
Dit gedrag bestond met name uit: conferenties, workshops, overleggen, opdrachten, projecten,
handleidingen, brieven (o.a. ministeriële), beeldmateriaal, publicaties in de media en via postbus 51.
39
Daarnaast heeft VWS/BZK doelbewust een relatie met de media nagestreefd via het aanbieden van
persberichten en het bieden van informatie door interviews met deskundigen. Met name R. Coutinho
(directeur RIVM) en A. Osterhaus (viroloog en hoogleraar bij Erasmus MC en adviseur Nederlandse
regering) kwamen in menig tijdschrift en in vele actualiteitenrubrieken op televisie aan het woord.
2.2) Gedrag bij extrafunctionele relaties. Deze relaties hebben geen directe betekenis
voor de kerntaken van de actor.
VWS/BZK heeft een zeer breed scala aan actoren weten te benaderen door publicaties in de media,
met internetpublicaties en symposia. Met name via een internet-campagne werd en wordt elke
geïnteresseerde de gelegenheid geboden om gebruik te maken van de continuïteits-adviezen om
zodoende mee te kunnen acteren in de pandemie-aanpak. Hier wordt dus niet op een directe manier
een functionele relatie nagestreefd.
Een goed voorbeeld hierbij is de benadering van het midden- en kleinbedrijf via VNO-NCW. Vele
bedrijven in deze categorie zijn door VWS/BZK bewust niet gericht aangeschreven, feitelijk is hen
slechts gemeld dat er informatie beschikbaar is. Dat is bijvoorbeeld gebeurd met de individuele
vervoerders - die zijn als minder vitaal aangemerkt en daardoor niet specifiek aangeschreven. Nadien
heeft men door een gesprek met de brancheorganisaties vastgesteld dat een groot deel van de (niet
aangeschreven) bedrijven in de transportsector uit eigen beweging en op basis van beschikbare
informatie (de door VWS/BZK beschikbaar gestelde informatie via internet en postbus 51) maatregelen
heeft getroffen om hun bedrijfsactiviteiten voort te kunnen zetten. Deze bedrijven hebben dus zelf wel
voordelen gezien in de geboden informatie om ook voor henzelf meer zekerheid in de continuïteit te
bewerkstelligen.
2.3) Gedrag bij sterke relaties. Relaties die intensief worden gebruikt.
Hier kunnen twee soorten intensieve relaties onderscheiden worden:
a) hiërarchische relaties.
b) gelijkwaardige relaties.
Hierbij past de vermelding dat De Bruijn en Ten Heuvelhof met betrekking tot hiërarchische relaties
stellen, dat in onze (Nederlandse) cultuur, actoren niét automatisch meegaan in de doelstellingen van
een hiërarchisch hogere actor, omdat zij zich hiertoe automatisch verplicht zouden voelen. Toch heeft
zo'n hiërarchische relatie in veel gevallen wel een sturende invloed. Die invloed zal minder effect
hebben, naarmate de doelstellingen door actoren als controversiëler worden ervaren, maar die invloed
zal zeer bepalend zijn, als de doelstellingen aansluiten bij de rolverwachtingen van de hiërarchisch
gerelateerde actoren59.
Vanuit de wet- en regelgeving is een duidelijke groep te onderscheiden die in een hierarchische relatie
staat tot VWS/BZK. Daarnaast is er een groep actoren waarbij veeleer sprake is van een onafhankelijke
(gelijkwaardige) relatie; dat is uiteraard van belang voor de wijze waarop zij benaderd moeten worden.
59
Blass, T. The Milgram Paradigm After 35 Years: Some Things We Now Know About Obedience to Authority. Journal
of Applied Social Psychology, 1999, p. 955-978. Blass toont aan dat "organizational obedience"
(gehoorzaamheid/onderdanigheid in hiërarchische bureaucratische organisaties) zich op grote schaal voordoet.
40
a) Netwerkstrategisch gedrag in hiërarchische relaties.
Op het gebied van pandemiebestrijding heeft VWS/BZK vanuit de wet- en regelgeving zeggenschap bij
actoren die in het dagelijkse functioneren niet onder directe aansturing van de ministeries vallen. Het
gros van deze actoren is beschreven in hoofdstuk 2 en 3. Het zijn het RIVM en de gezondheidsraad
('pandemie-doelstellingen': formuleren van adviezen, produceren van voorlichtingsinformatie), de artsen
(doelstellingen:meldingsplicht, informatiepunt), GGD's (doelstellingen: tussenpersoon, toepassen
bestrijdingsmaatregelen, informatiepunt), gemeentes (doelstelling:lokale sturing/coördinatie), de overige
hulpverleningsorganisaties die in Veiligheidsregio's functioneren (doelstelling: ondersteuning bij
grootschalige crisis-aanpak).
Bij deze actoren is VWS/BZK over het algemeen een directe opdracht- of instructie-relatie aangegaan,
om hen te betrekken bij de voorbereiding en aanpak van de pandemie. Te stellen is, dat de
doelstellingen van VWS/BZK bij de pandemie-aanpak in zeer grote mate aansluiten bij de
verwachtingen die de hiërarchisch gerelateerde actoren hebben van de aan hen toe te wijzen rol. Dit is
in de praktijk herkenbaar door de grote mate waarin deze actoren de doelstellingen hebben
overgenomen en uitgewerkt.
Interessant is, dat er een verstoring in de relatie optrad, toen VWS/BZK de veiligheidsregio's en de
GGD-en opdroeg om bepaalde werkprocessen gedetailleerd vast te gaan leggen in protocollen.
Blijkbaar worden dergelijke opdrachten door de geadresseerde actoren ervaren als té zeer sturend op
hun functioneren, waardoor - in hun waarneming - de eigen doelstellingen in het gedrang komen. Dit is
een interessant voorbeeld, waar de hiërarchische relatie dus niet langer toereikend blijkt te zijn en de
sturende actor dus zal moeten zoeken naar een andere strategie om de geadresseerde actoren te
blijven betrekken. In dit geval is de sturende actor overgegaan tot het intrekken van de - te rigide -
instructie en in plaats daarvan: het aanreiken van meer algemeen opgezette model-protocollen die
flexibeler konden worden toegepast op het geëigende moment. Dit alternatief bleek effectief te zijn.
b)Netwerkstrategisch gedrag in gelijkwaardige relaties.
In de visie van VWS/BZK is het ook van groot maatschappelijk belang dat de vitale organisaties goed
voorbereid zijn op een pandemie. Tussen de meeste van deze bedrijven en VWS/BZK is geen sprake
van een hiërarchische relatie. Om met dit soort bedrijven een sterke relatie op te bouwen, moet
VWS/BZK zich oriënteren op de vraag: wat zijn hun belangen en doelstellingen, hoe worden deze
meegenomen ter bekrachtiging van de relatie (en voor het realiseren van de 'pandemie-doelstelling' dat
zij actie nemen ter bevordering van hun continuïteit tijdens een pandemie). Hoe worden ze in dit proces
effectief betrokken bij (deel-)problemen?
41
VWS/BZK heeft hier vooral de relatie vormgegeven met behulp van brochures60 symposia61 en
internetpublicaties62. Ook is in april 2009 een brief (inclusief een toolbox) verstuurd door de ministers
van BZK en VWS, waarin zij de organisaties binnen de vitale sectoren vragen om, voor zover dat nog
niet is gebeurd, een continuïteitsplan op te stellen en in te voeren, dat rekening houdt met het scenario
van een grieppandemie.
2.4) Gedrag bij zwakke relaties. Deze worden aangehouden voor incidenteel gebruik.
Veel van dit soort relaties is niet naspeurbaar, want ze zijn slechts in geringe mate onderdeel van
strategie en planning. Ze kunnen ontstaan door toevallige contacten, of door indirecte uitwisseling van
informatie en gegevens. Zo werd in het voorbeeld op p.32 al aangegeven dat een relatie met een
vakgroep bestuurskunde aan een universiteit voor de actor interessant kan zijn om het eigen
functioneren te toetsen aan de actuele wetenschappelijke bevindingen. Die relatie is dan in algemene
zin aangegaan. Maar het kan tevens een relatie worden die specifiek interessant is voor de preparatie
op pandemie, als VWS/BZK in samenspraak met deze actor theorieën gaat uitwerken voor het
toepassen van relatiemanagement in het kader van de pandemie-aanpak . Dat is gelijk de belangrijkste
reden om ruimte te creëren voor deze zwakke relaties: door de altijd aanwezige dynamiek in
ontwikkelingen, kunnen posities van actoren wijzigen en is de marginale actor van vandaag, degeen die
morgen een centrale positie inneemt.
3) Selectieve activering van een netwerk
3.1) Activeren van partijen met productiemacht
Hoe draagt men er zorg voor dat deze partijen ook sterk afhankelijk zijn van de middelen van de
initiatiefnemer?
De vitale bedrijven zijn te beschouwen als partijen met productiemacht: zij zijn nodig om het doel te
behalen (het verzorgen van 'continuïteit' in de samenleving bij een pandemie). Deze bedrijven hebben
vanzelfsprekend ook zelf belang bij continuïteit van hun productie. Daarom is het voor hen van belang
om goede toegang te hebben tot de antivirale middelen en in later stadium de (in opdracht van
VWS/BZK geproduceerde) vaccins. Door de controle over deze middelen te verwerven, maakt
VWS/BZK het voor de vitale bedrijven interessant om een coöperatieve houding aan te nemen. De
ontwikkeling en verstrekking van vaccins was practisch geheel onder overheidscontrole; voor de
antivirale middelen gold dit niet volledig (deze waren en zijn verkrijgbaar op de vrije markt), maar ook
hier heeft VWS/BZK door middel van regelgeving de controle in grote mate naar zich toe gehaald. Door
deze werkwijze heeft VWS/BZK alle actoren in grotere mate van zich afhankelijk gemaakt.
60
Bijv.: Brochure Grieppandemie en bedrijfscontinuïteit, november 2007 met daarin: "checklist voor bedrijven ter voorbereiding op een grieppandemie" en verwijzing naar documentatie op internet.
61 Bijv: bijeenkomst ‘Continuïteitsmanagement bij grieppandemie’ 10 december 2008 te Utrecht voor bedrijven,
organisaties en decentrale overheden betrokken bij vitale sectoren. 62
Deze publicaties zijn te vinden op http://www.minvws.nl/dossiers/grieppandemie/publicaties
42
3.2) Activeren van partijen met blokkademacht
In welke condities kan worden voorzien opdat zij zich coöperatief zullen gedragen?
Eerst moet de vraag beantwoord worden of er actoren denkbaar zijn die door hun opstelling het
behalen van het doel kunnen tegenhouden. In principe zouden producenten van de geneesmiddelen
blokkerend kunnen functioneren. Zolang VWS/BZK hier volgens de gangbare relatievoorwaarden werkt
(voldoen aan ruilrelatie-voorwaarden en wederzijds geaccepteerde regels), zullen de producenten
willen meewerken. Er is verder geen partij denkbaar die zoveel invloed heeft dat ze werkelijk de
doelstellingen van VWS/BZK kan blokkeren. Wel kunnen met name de media hier sterk sturend
optreden. Dat kan gebeuren door het in twijfel trekken van autoriteit en door complottheorieën in te
brengen tegen het beleid en de adviezen van de overheid. Het volgende is ondernomen om hierop bij
te sturen: de communicatie-eenheid van VWS/BZK hield elke 14 dagen vanaf de uitbraak van de
Nieuwe Influenza A H1N1 een publiekspeiling en daarnaast wekelijkse blog-analyses en media-
analyses. De onderzoeksgegevens zijn vervolgens gebruikt om de publiekscommunicatie en
woordvoering aan te scherpen. Men heeft hierbij vastgesteld dat het vertrouwen van het publiek in de
informatievoorziening en de maatregelen steeds hoog is gebleven (tussen de 70% en 80%).63 Deze
strategie van alert reageren op en informeren van de diverse soorten media was dus een goede
strategie om te voorkomen dat daar grootschalige blokkerende acties werden ontwikkeld.
3.3) Activeren van partijen met een diffuse machtspositie
Deze partijen moet altijd de mogelijkheid geboden worden om tijdens het proces toe te treden.
VWS/BZK heeft over de nagestreefde preparatie-werkwijze steeds nadrukkelijk een open opstelling
getoond. Vanaf de start van de voorbereidingsprojecten is steeds alle informatie actief en passief
beschikbaar gesteld voor geïnteresseerden. Dit verliep via nieuwsbrieven, via publicaties in de
verschillende media, postbus 51, informatie via de website, uitnodigingen voor door VWS/BZK
georganiseerde bijeenkomsten, deelname aan bijeenkomsten door derden georganiseerd, etc.
Een goed voorbeeld van de flexibiliteit en onderhandelingsbereidheid van VWS/BZK werd beschreven
door dhr. Ron Waumans, manager Corporate HSE (Health, Safety, Environment) bij Essent:
Essent had al in een vroeg stadium zelf geörienteerd op maatregelen om de continuiteit in
bedrijfsvoering zo goed mogelijk vorm te geven. Een van de maatregelen was, het in voorraad hebben
van een grote voorraad antiviraal middel. Men had 90.000 capsules Tamiflu (antiviraal middel)
aangekocht. Voldoende om, op profylactische basis, 1.000 personen gedurende 3 maanden een
verminderde vatbaarheid en een verhoogde weerstand voor een influenza virus te bezorgen. Ongeveer
in dezelfde periode was de overheid tot de conclusie gekomen dat het de voorkeur verdiende om
distributie van deze antivirale middelen zelf in de hand te houden. Dit conflicteerde dus met de
inmiddels door Essent uitgevoerde maatregel.
VWS/BZK had in principe via regelgeving Essent kunnen dwingen om dit op te geven. Dat zou bij
63
Delfgauw, M. en M. Byvanck: Kritiek op griepcommunicatie: terecht of onterecht? In: Magazine nationale
veiligheid en crisisbeheersing nov/dec 2009
43
Essent hebben geleid tot verzet en afzien van verdere samenwerking. VWS/BZK heeft het ten goede
gekeerd door in haar regelgeving flexibiliteit in te brengen: door bedrijven wèl krachtig te adviseren om
deze middelen niet zelf in te slaan, doch dit verder door de overheid te laten coördineren, maar verder
niét in de sfeer van verboden of sancties op te treden. Een direct positief gevolg daarvan was, dat
vervolgens dhr. Waumans bij symposia de benadering van VWS/BZK sterk steunde en propageerde.
44
5. CONCLUSIES
Op basis van de criteria van Quarantelli stel ik vast dat de Nederlandse overheid – hier door mij
gerepresenteerd als de actor VWS/BZK – zich tegenwoordig goed bewust is van het belang om bij
voorbereiding op een crisis bewust ánders in te steken dan bij een voorbereiding op kleinere
incidenten. De strategische keuzes bij de voorbereiding op een pandemie laten dit op vele terreinen
zien. Een duidelijke verbetering is te herkennen in de aandacht voor meer generieke toepassing van
draaiboeken en procedures bij pandemieën. (Eerder maakte het RIVM voor afzonderlijke infectieziektes
telkens eigen specifieke protocollen.) Dit is een positief gevolg van een intensievere samenwerking
tussen de ministeries van VWS en BZK bij de verschillende crisis-scenario's. Men is kritisch ten
aanzien van al te abstracte – papieren - planvormingen (“planfixatie”) en heeft veel aandacht voor de
effectiviteit van praktische planuitwerkingen.
In het verlengde hiervan is er ook lering getrokken uit de reacties vanuit het veld van uitvoerende
organisaties. Bijvoorbeeld negatieve reacties op ál te abstracte benaderingen, die niet aansloten bij het
dagelijks functioneren van de organisaties, waren aanleiding voor VWS/BZK om die benaderingen in
meer praktische vorm aan te bieden. Daarbij werd aan de uitvoerende organisaties meer de
mogelijkheid gelaten om keuzes in uitvoerende zin dicht bij het eigen functioneren te houden. Een
voorbeeld hiervan is de omschakeling bij de werkwijze met distributieplannen voor de virusremmende
middelen. Eerst werd de GHOR's voorgehouden dat zij elk een eigen plan hiervoor moesten uitwerken.
Uit de reacties werd al snel geconcludeerd dat de regio's daarmee niet uit de voeten konden doordat dit
geheel niet aansloot bij hun overige activiteiten. Vervolgens is er vanuit de ministeries een alternatief
uitgewerkt voor uitgave van de middelen met inschakelen van reguliere distributiebedrijven.
Verantwoordelijkheden zijn evenwichtig verdeeld tussen de centraal coördinerende overheid
(VWS/BZK) en de decentrale uitvoeringsorganisaties, daarbij is goed aandacht besteed aan de
mogelijkheden en grenzen van elk. Door bijstelling van de wetgeving in de Wet Publieke Gezondheid,
wordt de minister van VWS ook de mogelijkheid tot centrale aansturing geboden, op basis van criteria
die zijn gesteld voor pandemie-omstandigheden.
Bij beschouwing van de verschillende projectuitwerkingen voor preparatie op pandemie is hier te
constateren dat VWS/BZK een goede respons op haar projecten bereikt heeft, door steeds
terughoudend te zijn met het hanteren van een voorschrijvende, autoritaire lijn en juist ook veel te
appelleren aan eigen verantwoordelijkheden van organisaties en burgers. Management van netwerken
was duidelijk onderdeel bij elk van de verschillende projecten die VWS/BZK voor de preparatie op
pandemie heeft uitgewerkt. Dit heb ik kunnen constateren in mijn analyse van dit netwerkmanagement
op basis van de theorieën van De Bruijn en Ten Heuvelhof. Belangrijke strategische keuzes in de
benadering van de actoren waren:
45
• het bereiken van 'een breed publiek' , van zoveel mogelijk 'actoren' door zorgvuldige
communicatiestrategieën.
• betrekken van de actoren bij de preparatie door hen voor te houden dat het ook hún probleem
kon worden (met scenariobeschrijvingen en met voorbeeldfilms op DVD);
• het aanreiken van kennis, informatie en globale uitwerkingen van checklisten en draaiboeken,
over hoe men een goede voorbereiding moet uitvoeren;
• Onderhouden van relaties met verschillende groepen actoren, die elk een eigen effectieve rol of
invalshoek kunnen hebben bij het prepareren op een pandemie - De Bruijn en Ten Heuvelhof
karakteriseren dit als 'redundant relatiemanagement';
• selectieve activering van partijen met productiemacht, blokkademacht en met een diffuse
machtspositie door goed onderhandelend en diplomatiek optreden.
In het algemeen concludeer ik dat VWS/BZK zich in de voorbereiding op pandemie met name in de
jaren 2005 – 2010 in grote mate als een flexibele en 'lerende organisatie' (= op basis van feedback
bijstellen van beleid en activiteiten) is blijven opstellen, waardoor zij in staat is geweest om zich goed te
verbeteren op die activiteiten waar een aanvankelijk ingezette actie of strategie niet de verwachte of
gewenste resultaten opleverde. Daarmee stel ik vast dat VWS/BZK per 2009 feitelijk op alle 10 criteria
van Quarantelli in grote lijnen de juiste keuzes heeft gemaakt om te komen tot een maximale
effectiviteit in de voorbereiding op een pandemie. Daarbij heeft VWS/BZK een breed scala aan
strategieën toegepast voor het betrekken van de verschillende groepen actoren in de samenleving.
Bekeken vanuit de netwerkstrategieën die De Bruijn en Ten Heuvelhof onderscheiden, is elke strategie
feitelijk toegepast.
Een kritische opmerking is hier hooguit te plaatsen in de trant van: kan het misschien ook met minder?
Er is wel heel breed ingezet om alles en iedereen te bereiken, bijvoorbeeld ook Twitter, hyves,
internetblogs en -fora zijn gebruikt. Op dergelijke 'social media' wordt vanuit erg willekeurige
invalshoeken discussie gevoerd over van alles en nog wat. De vraag is dan of het goed en objectief
overdragen van informatie hier dan nog erg effectief kan gebeuren?
46
LITERATUUR
Blass, T. The Milgram Paradigm After 35 Years: Some Things We Now Know About Obedience to
Authority. Journal of Applied Social Psychology, 1999, p. 955-978.
Bruijn, J.A. de en E.F. ten Heuvelhof (2007) Management in netwerken. Over veranderen in een multi-
actorcontext. LEMMA.
Bijkerk P, Haringhuizen GB, Plas SM van der, Siebbeles MF, Timen A, Veen A van 't, Vliet JA van,
Westerhof GR.(2008) Melden van infectieziekten conform de Wet publieke gezondheid. 80 p. ISBN:
9809069602066
De Volkskrant 27 december 2008, katern Hart en Ziel, p.1
Delfgauw, M. en M. Byvanck: Kritiek op griepcommunicatie: terecht of onterecht? In: Magazine
nationale veiligheid en crisisbeheersing nov/dec 2009
Directie Nationale Veiligheid, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in
samenwerking met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport: Eindrapport project
Continuïteit bij grieppandemie (januari 2010)
Gezondheidsraad, Bioterrorisme: vervolgadvies, publicatie nr. 2002/11, Den Haag, 2002
Haringhuizen, G.B., Publiekrechtelijke bevoegdheden en bestuurlijke leiding bij de nationale bestrijding
van epidemieën en pandemieën, GGD Nederland/Min. van VWS, november 2003
Helsloot, I. en J.E. van Steenbergen, Infectieziektebestrijding. Studies naar organisatie en
praktijkwerking, Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2005
Helsloot, I., Zelfredzaamheid bij uitbraken van infectieziekten, Infectieziektebulletin 2006, Jaargang 17,
nr. 09
Inspectie voor de Gezondheidszorg, Regionale voorbereidingen op een influenzapandemie moeten
beter, Den Haag, 2005 www.igz.nl
Kamerstukken 2004-2005, 25295, nr. 13, Tweede Kamer, www.overheid.nl
IOOV Inspectiebericht jaargang 3, nummer 1, januari 2007
IOOV Inspectiebericht jaargang 6, nummer 1, maart 2010
LCI, Landelijk draaiboek Infectieziekten en Veiligheid Massa-vaccinatie Pokken, Bilthoven, oktober
2005, herziening
LCI, Operationeel Deeldraaiboek 3. Bestrijding influenzapandemie, november 2006
Minister van BZK, Brief van 15 april 2009, kenmerk 2009-0000190294
47
Minister van VWS, Strategie infectieziektebestrijding. Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten- Generaal, 19 maart 2004
Ministerie van BZK (2004) Beleidsplan crisisbeheersing 2004-2007 (Juni 2004 ) www.bzk.nl
Ministerie van BZK (2005)Crisisbeheersing in scenario's, Rapport projectgroep Crisisscenario's.
December 2005 www.bzk.nl
Ministerie van BZK, directie Nationale Veiligheid, in samenwerking met het ministerie van VWS,
Eindrapport project Continuïteit bij grieppandemie 2010
Ministerie van VWS, Brochure: Grieppandemie en bedrijfscontinuïteit. Checklist bedrijven. November
2007, www.minvws.nl/grieppandemie
Ministeries van VWS&BZK (April 2008), Brochure: Scenario’s Grieppandemie ‘Expect the best, prepare
for something worse’. www.bzk.nl
RIVM, Landelijk draaiboek publiekscommunicatie grieppandemie versie 1, maart 2008
Rodier, G., Hardiman, M., Plotkin, B. en Ganter, B., Implementing the International Health Regulations
(2005) in Europe, Eurosurveillance 2006, Vol. 11 Issue 12
Stuurgroep VISI, Eindverslag Project Versterking Infrastructuur Infectieziektebestrijding en Technische
Hygiënezorg, Utrecht, 2004
Quarantelli, E.L., Assessing Disaster Preparedness Planning: a set of criteria and their Applicability to
Developing Countries. Regional Development Dialogue Vol. 9. No. 1. Spring 1988, pag. 48-69
48
AFKORTINGENLIJST
B&W Burgemeester en Wethouders
BAO Bestuurlijk Afstemmings Overleg
BCM Bussiness continuity management
BVI Bescherming Vitale Infrastructuur
BZK Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ministerie van)
Cib Centrum voor Infectie-ziektebestrijding
DNA Di-ribosome-Nucleïnic Acid
ECDC European Center for Disease prevention and Control
GGD Gemeenschappelijke GezondheidsDienst
GHOR Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
ICT Informatie en Communicatie Technologie
IGR Internationale Gezondheidsregeling – Internationaal:‘International Health Regulations’)
IGZ Inspectie voor de Gezondheidszorg
IOOV Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
KLPD Korps Landelijke PolitieDiensten
LCI Landelijke Coördinatie Infectieziekten
LOI Landelijk Overleg Infectieziekten
MCDM Master of Crisis and Disaster Management
OMT Outbreak Management Team
RIVM RijksInstituut voor Volksgezondheid en Milieu
RGF Regionaal Geneeskundig Functionaris
SARS Severe Acute Respiratory Syndrome
VNG Vereniging van Nederlandse Gemeentes
VWS Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ministerie van)
VNO-NCW Vereniging van Nederlandse Ondernemers- Nederlands Christelijk Werkgeversverbond
WHO World Health Organisation (Wereldgezondheidsorganisatie)
WGHR Wet Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
WPG Wet Publieke Gezondheid
WRZO Wet Rampen en Zware Ongevallen
49
Bijlage 1: Voorlichtingsmateriaal van VWS/BZK ter preparatie op een pandemie
Inhoudsopgave toolbox grieppandemie: wees voorbereid
Publieksfolder Wat u moet weten over een grieppandemie (wereldgriep)?, april 2007 Brochure voor bedrijven Wat kan uw bedrijf ondernemen tegen een grieppandemie?, november 2007 Scenario’s Grieppandemie Expect the best, prepare for something worse, april 2008 Voortgangsbrief Nationale Veiligheid 2008 Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer d.d. 30 mei 2008. Hierin wordt verslag gedaan van de uitkomsten van de nationale risicobeoordeling 2007. Handleiding voor bedrijven Handleiding bedrijfscontinuïteit bij Grieppandemie, maart 2008 Handleiding voor decentrale overheden Voorbereid op een grieppandemie! Handleiding continuïteitsmanagement voor decentrale overheden, december 2008 Handleiding voor de rijksoverheid Voorbereid op een grieppandemie! Handleiding continuïteitsmanagement voor de rijksoverheid, oktober 2008 Vragenlijst Formulier met vragen over de mate van voorbereiding op een grieppandemie van vitale organisaties in Nederland. DVD Korte film ‘Grieppandemie: Wees voorbereid’ (ca. 9 minuten) over het risico van een grieppandemie en de impact op de samenleving. Ander materiaal dat beschikbaar is op de website www.minbzk.nl/grieppandemie Op de pagina Publicaties treft u de volgende documenten: • Factsheet Grieppandemie (oktober 2005) • Factsheet Pandemic Flu (Engelstalig, oktober 2005) • Update Grieppandemie uitgave maart 2008 • Update Grieppandemie uitgave juni 2008 • Update Grieppandemie uitgave oktober 2008 • Update Grieppandemie uitgave januari 2009 • Overheidsstandpunt Antivirale Middelen • Interview met de ministers Klink en Ter Horst: Bedrijfsleven moet zich nú al voorbereiden op grieppandemie. Op de pagina Kennis treft u onder meer informatie over opleidingen, een standaardpresentatie voor projectleiders en best practices.