Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens...

296
PARTICIPATIE IN VLAANDEREN 1 BASISGEGEVENS VAN DE PARTICIPATIESURVEY 2009 Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Transcript of Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens...

Page 1: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

PARTICIPATIE IN VLAANDEREN 1

BASISGEGEVENS VAN DE PARTICIPATIESURVEY 2009

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 2: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dit boek kwam tot stand met de steun van de Vlaamse overheid: Programma Steun-punten voor Beleidsrelevant Onderzoek. In de teksten komt de mening van de auteurs naar voren en niet die van de Vlaamse overheid. De Vlaamse overheid kan niet aan-sprakelijk worden gesteld voor het gebruik dat kan worden gemaakt van de meege-deelde gegevens.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 3: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Participatie in Vlaanderen 1Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009

John Lievens en Hans Waege (red.)

Acco Leuven / Den Haag

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 4: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Alle boeken die verschijnen onder de imprint Acco Academic ondergaan een ‘double blind peer review’. De imprint richt zich hoofdzakelijk tot de humane wetenschappen. De imprint staat onder redactie van dr. Bart De Prins.

www.uitgeverijacco.be/accoacademic

Eerder verschenen: Vandamme, S., van de Vathorst, S. & de Beaufort, I. (2010). Whose Weight Is It Anyway? Essays on Ethics and Eating. Leuven: Acco Academic.

Houwer, G. (2010). Into the White. Kafka and his metamorphoses. Leuven: Acco Aca-demic.

Puschmann, P. (2011). Casablanca. A Demographic Miracle on Moroccan Soil? Leuven: Acco Academic.

Eerste druk: 2011

Gepubliceerd door Uitgeverij Acco, Blijde Inkomststraat 22, 3000 Leuven (België)E-mail: [email protected] – Website: www.uitgeverijacco.be

Voor Nederland:Uitlevering – : Centraal Boekhuis bv, CulemborgCorrespondentie – : Acco Nederland, Westvlietweg 67 F, 2495 AA Den Haag

Omslagontwerp: www.frisco-ontwerpbureau.be

© 2011 by Acco (Academische Coöperatieve Vennootschap cvba), Leuven (België) Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, micro-fi lm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by mimeograph, fi lm or any other means without permission in writing from the publisher.

D/2011/0543/149 NUR 757 ISBN 978-90-334-8215-1

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 5: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Inhoud

Onderzoeksopzet en doelstellingen 11John Lievens en Hans Waege

1. De beleidscontext 11

2. Het Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport 12

3. De participatiesurvey 2009 133.1 Doelstellingen 133.2 Vragenlijst 143.3 Dataverzameling 14

Leeswijzer 15

Literatuurlijst 30

Deel I Meetinstrumenten en kerncijfers 17

1. Cultuurparticipatie 19Astrid Van Steen, Dries Vanherwegen, Gust Vanhecke, Elke Van Hevele, Jef Vlegels, Pieter De Pauw en John Lievens

Inleiding 19

1.1 Muziek 20

1.2 Film 32

1.3 Podiumkunsten 35

1.4 Musea en tentoonstellingen 41

1.5 Literatuur 46

1.6 Creatieve participatie 52

1.7 Erfgoed 60

1.8 Percepties 65

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 6: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

6 | Inhoud

1.9 Evenementen 73

1.10 Opleiding 74

1.11 Media 76

1.12 Permanente vorming 79

1.13 Muziekvoorkeur 81

1.14 Activiteiten m.b.t. culturele thema’s 85

2. Lokaal Cultuurbeleid 89Peggy De Laet, Ignace Glorieux en Theun Pieter van Tienoven

Inleiding 89

2.1 Lidmaatschap van en bezoek aan bibliotheken 89

2.2 Bezoek aan cultuurcentra 92

3. ICT 95Gert Nulens

Inleiding 95

3.1 Pc- en internetbezit 95

3.2 Internetgebruik 96

3.3 Drempels voor internetgebruik 98

3.4 Internetvaardigheden 100

3.5 Internet als informatiekanaal voor cultuur 102

3.6 Internet als verkoop- en distributiekanaal voor cultuur 105

3.7 Internet als kanaal voor creatie 107

3.8 Gebruik van mobiele apparaten 109

3.9 Gebruik van schermen voor cultuurbeleving 111

3.10 Frequentie van cultuurbeleving via schermen 113

4. Sociaal-cultureel werk 115Wendy Smits

Inleiding 115

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 7: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Inhoud | 7

4.1 Mediagebruik 116

4.2 Vrijetijdsbesteding 121

4.3 Vrijwilligerswerk 126

4.4 Sociale participatie 135

4.5 Sociale contacten via ICT 156

5. Sport en fysieke activiteit 169Johan Lefevre, Renaat Philippaerts, Kristine De Martelaer en Jeroen Scheerder

Inleiding 169

5.1 Sportbeoefening en sportkeuze 170

5.2 Sportfrequentie 174

5.3 Sporttijd 175

5.4 Plaats van sportbeoefening 177

5.5 Verband van sportbeoefening 178

5.6 Met wie wordt aan sport gedaan 180

5.7 Competitie/recreatie 181

5.8 Niet-regelmatige sportbeoefening 182

5.9 Verband van sportbeoefening 185

5.10 Met wie wordt aan sport gedaan op niet-regelmatige basis 187

5.11 Redenen voor fysieke activiteit 188

5.12 Drempels om niet aan fysieke activiteit te doen 189

5.13 Kijkgedrag in de week 191

5.14 Kijkgedrag in het weekend 192

5.15 Leesgedrag in de week 193

5.16 Leesgedrag in het weekend 194

5.17 Huis- en tuinactiviteiten 195

5.18 Functies als vrijwilliger in de sport 197

5.19 Sportstructuur vrijwilligers 199

5.20 Redenen voor vrijwilligerswerk in de sport 200

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 8: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

8 | Inhoud

5.21 Voordelen van vrijwilligerswerk in de sport 201

5.22 Drempels voor vrijwilligerswerk in de sport 202

5.23 Studie-uren per week 203

5.24 Werkuren per week 204

5.25 Beroepsactiviteiten 204

5.26 Actief transport bij studenten 205

5.27 Actief transport bij werkenden 206

5.28 Passief transport bij studenten 207

5.29 Passief transport bij werkenden 208

5.30 Uren slaap in de week 209

5.31 Uren slaap in het weekend 210

5.32 Gestalte 210

5.33 Lichaamsgewicht 211

5.34 Sport tijdens middelbare studies 212

5.35 Sportbeoefening tijdens middelbare studies: clubverband 214

5.36 Sportbeoefening tijdens de middelbare studies: verderzetting 215

5.37 Sportbeoefening tijdens de middelbare studies 216

5.38 Sportbeoefening vader tijdens middelbare studies 217

5.39 Sportbeoefening moeder middelbare studies 220

6. Economische aspecten van cultuur en sport 223Andy Vekeman, Jan Colpaert, Alain Praet, Michel Meulders en Jeroen Scheerder

Inleiding 223

6.1 Betaalde prijs voor het gebruik van cultuur en sport 223

6.2 Bereidheid tot betalen voor het gebruik van cultuur en sport 225

6.3 Bereidheid tot reizen 228

6.4 Betalingsbereidheid door ‘gebruikers’ en ‘niet-gebruikers’ 231

6.5 Additionele uitgaven door bezoekers 235

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 9: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Inhoud | 9

7. Achtergrondkenmerken 239Astrid Van Steen, Dries Vanherwegen, Gust Vanhecke, Elke Van Hevele, Jef Vlegels, Pieter De Pauw en John Lievens

Inleiding 239

7.1 Leeftijd 239

7.2 Gezinssituatie 240

7.3 Etniciteit 242

7.4 Ouderlijk milieu 243

7.5 Grootte van het sociale vrijetijdsnetwerk 251

7.6 Subjectieve beleving van de vrije tijd 252

7.7 Woonplaats 254

7.8 Levensbeschouwing 255

Deel II Dataverzameling 257Astrid Van Steen en John Lievens

1. Algemeen opzet 259

2. Voorbereiding van het veldwerk: de selectie van een marktonderzoeksbureau en de eerste afspraken 2602.1 Selectie van het marktonderzoeksbureau 2602.2 Eerste voorbereidingen van het veldwerk 262

3. Onderzoekspopulatie en steekproef 2623.1 Afbakening van de onderzoekspopulatie 2633.2 Steekproeftrekking 263

4. De contactprocedure 2644.1 Fase 1: introductie 2654.2 Fase 2: contact 2654.3 Fase 3: herbenaderen van weigeringen en afwezigen 2664.4 Fase 4: schriftelijke vragenlijsten 267

5. Procedure voor het gebruik van adressen 267

6. Interviewers: selectie en training 2686.1 Basistraining voor alle interviewers 268

7. Interviewers: bijkomende voorwaarden 2707.1 Administratief 270

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 10: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

10 | Inhoud

7.2 Interviewen in de eigen gemeente 2707.3 Aantal interviews 270

8. De permanente kwaliteitsbewaking van de dataverzameling 2718.1 Verloop van het veldwerk 2728.2 Identiteitscontroles 2778.3 Controlekaartjes 2778.4 De evaluatie van de interviewers 2778.5 Telefonische controles 2798.6 Groene lijn 279

9. De gerealiseerde steekproef 2809.1 Steekproefclusters 2809.2 Kwaliteitscontroles 2809.3 Duurtijd 2819.4 Respons voor het mondelinge interview 2819.5 Respons voor de schriftelijke vragenlijsten 282

10. Datacleaning 28310.1 Cleaning van de mondelinge interviews 28310.2 Cleaning van de schriftelijke interviews 283

11. Weging 284

Over de auteurs 289

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 11: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Onderzoeksopzet en doelstellingen

John Lievens en Hans Waege

Dit boek bevat de basisgegevens van de Participatiesurvey 2009 (PaS09). In opdracht van de Vlaamse Overheid verrichtte het Steunpunt voor beleidsrelevant onderzoek Cultuur, Jeugd en Sport in 2009 een grootschalig onderzoek naar de staat van de par-ticipatie in Vlaanderen. Acht onderzoeksteams die deel uitmaken van het steunpunt werkten mee aan het hele proces, van het uitwerken van het onderzoeksopzet, het opstellen van de vragenlijst, het uitvoeren van de dataverzameling, de analyses van de data tot de rapportering van de resultaten. Tijdens het volledige proces was ook het Vlaamse beleid nauw betrokken, zowel op het niveau van het departement, kabinetten als sectorale actoren, om beleidsafstemming te verzekeren.

Dit boek vormt een tweeluik met het boek “Participatie in Vlaanderen. Eerste ana-lyses van de Participatiesurvey 2009” (Lievens & Waege (red.), 2011) waarin de eerste resultaten worden gerapporteerd.

In het eerste deel van dit boek geven we de kerncijfers van de Participatiesurvey 2009 weer en lichten we de vragenlijst uitgebreid toe. In het tweede deel gaan we in op het proces van dataverzameling en geven we informatie over de gevolgde procedures om een dataset van de hoogst mogelijke kwaliteit te verkrijgen.

1. De beleidscontext

De Vlaamse overheid wil zich voor het voeren van haar beleids- en beheerscyclus on-dersteund weten van cijfermateriaal over het gedrag en de attitudes van de Vlamingen. Dit cijfermateriaal hoort via de hoogst mogelijke standaarden van methodologische kwaliteit en rigiditeit verzameld te zijn. Een centraal aandachtspunt in het Vlaamse beleid t.a.v. cultuur in de ruime zin, jeugdwerk en sport is het verbreden, uitdiepen en vooral stimuleren van de participatie aan het diverse aanbod. Hiervoor is betrouwbaar cijfermateriaal over de graad van participatie onontbeerlijk, zo gedetailleerd mogelijk en met oog voor diverse vormen van deelname (o.a. deelnemen vs. deelhebben). Daar-

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 12: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

12 | Onderzoeksopzet en doelstellingen

naast is inzicht noodzakelijk in de belangrijkste factoren die participatie beïnvloeden, in wat de belangrijkste drempels zijn voor verhoogde participatie en met welke attitu-des wel of niet wordt geparticipeerd. In de recentste beleidsnota Cultuur is de opbouw van wetenschappelijke kennis rond participatie een strategische doelstelling als een element van duurzaam beleid (Schauvliege, 2009). Ook in de recentste beleidsnota Sport is betrouwbaar cijfermateriaal over sportparticipatie een centraal aandachtspunt (Muyters, 2009). Het jeugdbeleid, tenslotte, wil zich baseren op feiten en het beleid evalueren op basis van meetbare criteria o.a. via de Jeugdmonitor, de specifi eke survey in het steunpunt bij jongeren (Smet, 2009).

Om de beoogde doelstellingen te realiseren, is gedetailleerde informatie nodig. Dit vereist enerzijds een voldoende grote steekproef, gegeven de lage participatiegraden in gedetailleerde aanbodcategorieën. Anderzijds vraagt het een dataverzameling die voldoende ruimte biedt om de nodige informatie zo gedetailleerd mogelijk te bevragen. Een brede enquête, zoals de jaarlijks georganiseerde SCV-surveys, biedt op beide pun-ten onvoldoende mogelijkheden om de gestelde vragen in voldoende detail te behande-len. In diverse hoofdstukken van het boek “Participatie in Vlaanderen. Eerste analyses van de Participatiesurvey 2009” (Lievens & Waege, 2011)wordt uitgebreid ingegaan op de specifi eke beleidscontexten.

2. Het Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport

Met de survey over het participatiegedrag van Vlamingen, of kortweg de participatie-survey, als centrale sokkel startte in 2007 het Steunpunt voor beleidsrelevant onderzoek Cultuur, Jeugd en Sport (CJS). Het steunpunt verricht in opdracht van de Vlaamse Over-heid wetenschappelijk onderzoek ter ondersteuning van haar beleids- en beheerscyclus m.b.t. Cultuur, Jeugd en Sport. Naast de transversale onderzoekslijn naar het participa-tiegedrag van Vlamingen zijn de onderzoeksactiviteiten geclusterd in drie thematische lijnen. De diverse waaier aan onderzoeksdomeinen die in CJS gebundeld zijn, worden behandeld in een breed consortium van zestien onderzoeksgroepen aan de Universiteit Gent, de Vrije Universiteit Brussel, de Katholieke Universiteit Leuven en de HUB. Voor elk thema werken toonaangevende onderzoeksgroepen samen die zowel in de Vlaamse als in een internationale context uitblinken in de opgebouwde expertise op hun domein. Verschillende consortiumpartners werkten reeds structureel samen in het kader van vo-rige onderzoeksprogramma’s. Voor cultuur is dat het Steunpunt Re-creatief Vlaanderen. Voor sport zijn het dezelfde partners die participeerden in het Steunpunt Sport, Bewe-ging en Gezondheid. Voor jeugd gaat het om het Jeugd OnderzoeksPlatform (JOP). Om de missie en doelstellingen van het steunpunt te realiseren, verricht het fundamenteel, internationaal vergelijkend en beleidsgericht toegepast onderzoek dat voldoet aan de hoogste eisen van methodologische kwaliteit en rigiditeit. Daarnaast fungeert het mee als hefboom om verder in te zetten op een kennisgebaseerd beleid in Vlaanderen.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 13: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Onderzoeksopzet en doelstellingen | 13

3. De participatiesurvey 2009

3.1 Doelstellingen

De participatiesurvey 2009 heeft als doel om het participatiegedrag, de voornaamste drempels en de attitudes rond participatie en aanbod gedetailleerd in kaart te brengen voor de domeinen kunsten/erfgoed, sociaal-cultureel werk en sport,1 met ook oog voor diverse vormen van deelname (o.a. deelnemen vs. deelhebben). De survey laat ook toe om evoluties in participatiecijfers te registreren. Informatie over participatie zelf en de attitudes erover moeten naast directe beleidsrelevante informatie ook input leveren voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Centrale punten hierin zijn o.a. het onderzoek naar sociale structurering, de samenhang tussen participatie in verschil-lende (deel)sectoren en attitudes in leefstijlen, en de samenhang met algemene maat-schappelijke participatie en houding t.a.v. de samenleving.Algemeen gesteld moet de survey toelaten de volgende vragen te beantwoorden:

Hoe staat het met de participatie? –participatiecijfers in gedetailleerde aanbodcategorieën voor de diverse (deel)do- –meinen, met aandacht voor (waar relevant) publieke vs. private participatie, real-life vs. virtuele participatie, receptieve vs. actieve participatie, participatie aan het gesubsidieerde vs. private aanbod, frequentie van participatie, gebruik van lokale voorzieningen, deelnemen vs. deelhebben

Wie participeert en wie niet? Waarom participeren bepaalde groepen meer of min- –der dan andere?

samenhang tussen participatiegedrag en sociodemografi sche kenmerken, kenmer- –ken van het sociale netwerk, gezinscontext, en andere correlaten van participatie-gedrag

Welke participatiepatronen bestaan er en hoe sporen die met leefstijlen? –samenhang tussen participatiegedrag aan verschillende (deel)domeinen –

Wat zijn de belangrijkste drempels voor verhoogde participatie? –onderscheid naar o.a. sociale, culturele, fi nanciële en praktische drempels en in- –formatiedrempels

Met welke verwachtingen en motieven wordt geparticipeerd? –onderscheid naar o.a. sociale, ontspannings- en domeinspecifi eke motieven –

Hoe hangt participatie samen met maatschappelijke oriëntatie? –samenhang tussen participatie met indicatoren van maatschappelijke oriëntatie –

In welke sociale context wordt geparticipeerd? –onderscheid tussen participatie alleen of met anderen (+ wie) –

Hoe staat het met de participatie aan lokale voorzieningen? –participatie in de eigen gemeente en uittekenen van de geografi sche spreiding van –de participatie in de verschillende (deel)sectoren

1. Voor het thema jeugd in het steunpunt is een aparte dataverzameling uitgevoerd: de Jeugdmonitor (Vet-tenburg et al., 2009).

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 14: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

14 | Onderzoeksopzet en doelstellingen

Hoe evolueert de participatie? –continuering van de belangrijkste vragen m.b.t. participatiegedrag uit vorige sur- –veys: ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’ (Steunpunt Re-creatief Vlaan-deren) en ‘Een kwantitatief en kwalitatief profi el van de fysieke activiteit, de sportparticipatie, de fysieke fi theid en de algemene gezondheid van de Vlaamse bevolking’ (Steunpunt Sport, Beweging en Gezondheid)

3.2 Vragenlijst

Om de vele onderzoeksvragen te beantwoorden die aan de basis liggen van PaS09 is een degelijk meetinstrument noodzakelijk. Bij de vragenlijstconstructie stonden prin-cipes van methodologische rigiditeit en kwaliteit centraal. Gezien de vele betrokken partijen werd ruime tijd geïnvesteerd in overleg tussen de onderzoekers onderling en met de diverse actoren in het beleid (kabinetten, departement, sectorale actoren). Op veel overlegmomenten vanaf eind 2007 en in de loop van 2008 werden ontwerpen van de vragenlijst uitgebreid bediscussieerd en op basis van de feedback bijgestuurd. De precaire evenwichtsoefening was om zoveel mogelijk vragen op te nemen zon-der dat de gevraagde inspanning van de respondenten onredelijk zou worden of tot onbetrouwbare antwoorden zou leiden. De belangrijkste inspiratiebronnen waren de cultuurparticipatiesurvey 2003-2004 (Steunpunt Re-creatief Vlaanderen) en de survey van het Steunpunt Sport, Beweging en Gezondheid. Vragen die in de tijd vergeleken moesten worden, werden constant gehouden. Naast de vragen die participatie in de diverse domeinen gedetailleerd meten, wordt een ruime reeks individuele kenmerken bevraagd die moeten toelaten om verschillen in participatiegedrag te duiden en te ver-klaren. Om bijkomende informatie te kunnen verzamelen werd naast de vragenlijst voor het mondelinge interview ook gebruikgemaakt van een schriftelijke vragenlijst die na het mondelinge interview werd achtergelaten. In het eerste deel van dit boek worden de vragen uitgebreid toegelicht en gemotiveerd.

3.3 Dataverzameling

2008 stond in het teken van de vragenlijstconstructie, het dossier voor de privacycommis-sie, het trekken van de toevalssteekproef en de voorbereiding van de dataverzameling.

In 2009 werd de grootschalige mondelinge bevraging via CAPI georganiseerd bij een representatief staal van de Vlaamse bevolking tussen 14 en 85 jaar oud. De mondelinge interviews bij respondenten thuis startten op 26 januari 2009. Het laatste interview werd afgenomen op 22 november 2009. De feitelijke dataverzameling gebeurde door professionele interviewers van een marktonderzoeksbureau. Het bureau werd gedu-rende de ganse periode systematisch opgevolgd door de wetenschappelijke cel, die per-manent evalueerde en veelvuldig bijstuurde. Een interview duurde gemiddeld 73 mi-nuten. In totaal werden 132 interviewers ingezet die samen 3144 interviews afnamen. Dat komt overeen met een nettorespons van 68% (AAPOR responsdefi nitie (AAPOR,

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 15: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Onderzoeksopzet en doelstellingen | 15

2009)). De hoge kwaliteit van de dataset laat toe om betrouwbare conclusies te trekken over participatie in de Vlaamse bevolking.

In het tweede deel van dit boek bespreken we de dataverzameling en de perma-nente kwaliteitscontrole ervan.

Leeswijzer2

Het eerste deel van dit boek bevat een systematisch overzicht van alle vragen die gebruikt zijn in de Participatiesurvey 2009. Naast de vragen afkomstig uit vorige surveys werden voor heel wat nieuwe concepten nieuwe meetinstrumenten ontwikkeld. Voor elk meetinstrument geven we een korte omschrijving van de inhoud, we geven het meetinstrument weer zoals het in de vragenlijst verschenen is, en we geven een grondige verantwoording van het meetinstru-ment. We beargumenteren welke alternatieven overwogen werden, bespreken de gebruikte categorisatie, de antwoordlabels en de vraagverwoording. Bij elk meetinstrument geven we ook aan waarom we het in de vragenlijst opnemen, wat het theoretische belang is en welke methodologische principes richtinggevend zijn. Onderaan elke vraagfi che geven we de verde-ling van de antwoorden weer. Om het geheel overzichtelijk te houden worden de vraagfi ches per thema weergegeven en niet zoals ze in de oorspronkelijke vragenlijst aan de respondenten werden voorgesteld. We onderscheiden zeven thema’s die samenvallen met de verschillende onderzoeksgroepen die meewerkten aan de Participatiesurvey 2009:1. Cultuurparticipatie2. Lokaal cultuurbeleid3. Virtuele participatie (ICT)4. Sociaal-cultureel werk en vrijwilligerswerk5. Sporten en fysieke activiteit6. Economische aspecten van cultuur en sport7. Sociodemografi sche informatie

In deel twee gaan we uitgebreid in op de dataverzameling en de kwaliteit van de gegevens. We bespreken het hele proces van dataverzameling,van de voorbereiding en de steekproeftrekking, over de interviewfase tot de fi nale dataset. Het hele proces van dataverzameling is immers ingebed in strikte procedures van integrale kwaliteitszorg. Een uitgebreide omschrijving moet de gemaakte keuzes en procedures verantwoorden.

We besluiten deze leeswijzer met een belangrijke opmerking omtrent het voorgestelde cijfer-materiaal. Voor een correcte interpretatie van het cijfermateriaal is het belangrijk in het ach-terhoofd te houden dat de cijfers afkomstig zijn uit een steekproef van de Vlaamse bevolking. Dat impliceert dat de hier weergegeven percentages niet rechtstreeks geïnterpreteerd kunnen worden als percentages van de Vlaamse bevolking. Ze geven enkel de verdeling in de gerea-liseerde steekproef weer. Om steekproeffl uctuaties in rekening te brengen moet (gegeven de steekproefomvang hier) rond elk percentage een interval getrokken worden door twee percen-tagepunten af te trekken en op te tellen bij het weergegeven percentage.2 Op die manier kan

2. Voor percentages kleiner dan 20% en percentages groter dan 80% volstaat het om één percentagepunt op te tellen en af te trekken. Als het percentage 1% of 99% bedraagt, dient een half percentagepunt opgeteld en afgetrok-ken te worden.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 16: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

16 | Onderzoeksopzet en doelstellingen

met 95% betrouwbaarheid3 gesteld worden dat het percentage van de Vlaamse bevolking in het berekende interval ligt. Als we bijvoorbeeld vaststellen dat 42% van de steekproef naar de bioscoop gaat, kunnen we met 95% betrouwbaarheid stellen dat tussen de 40% en 44% van de Vlaamse bevolking een bioscoop bezoekt.

3

Literatuurlijst

American Association for Public Opinion Research, The (AAPOR). 2009. Standard Defi nitions: Final Dispositions of Case Codes and Outcome Rates for Surveys. Lenaxa, KS: AAPOR.

Lievens, J. & Waege, H. (reds.) (2011). Participatie in Vlaanderen. Eerste analyses van de Partici-patiesurvey 2009. Leuven: Acco-Academic.

Muyters, P. (2009). Beleidsnota sport 2009-2014. Brussel: Vlaamse Regering.Schauvliege, J. (2009). Beleidsnota cultuur 2009-2014. Brussel: Vlaamse Regering.Smet, P. (2009). Beleidsnota jeugd 2009-2014. Brussel: Vlaamse Regering.Vettenburg, N., Deklerck, J. & Siongers J. (reds.) (2009).Jongeren binnenstebuiten. Thema’s uit

het jongerenleven onderzocht. Leuven/Den Haag: Acco.

3. ‘95% betrouwbaarheid’ verwijst ernaar dat in 95% van alle mogelijke steekproeven die uit de Vlaamse bevolking getrokken kunnen worden (met dezelfde omvang als hier) het werkelijke bevolkingspercentage in het berekende interval ligt.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 17: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Deel I

Meetinstrumenten en kerncijfers

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 18: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 19: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

1. Cultuurparticipatie

Astrid Van Steen, Dries Vanherwegen, Gust Vanhecke, Elke Van Hevele, Jef Vlegels, Pieter De Pauw en John Lievens

Inleiding

Dit deel biedt een gedetailleerd cijfermatig overzicht van de deelname aan diverse vor-men van cultuur. We hanteren een ruime benadering van het cultuurbegrip zonder te waarderen volgens het onderscheid legitiem/illegitiem. We vertrekken van het aanbod en trachten dat zo volledig mogelijk in kaart te brengen. Daarbij hebben we gezocht naar een evenwicht tussen relevantie voor beleid, sociaal-wetenschappelijke overwe-gingen, bevattelijkheid van de gebruikte categorieën voor de respondent, accuraatheid, volledigheid en overzichtelijkheid.

Om een zo volledig en overzichtelijk mogelijk beeld te kunnen schetsen, delen we cultuurparticipatie op in verschillende vormen aan de hand van twee dimensies: recep-tief versus creatief en publieke versus private participatie. De eerste dimensie beschrijft het onderscheid tussen receptief en creatief handelen. De notie ‘receptief’ duidt op het feit dat de participant als ‘ontvanger’ aan de culturele praktijk deelneemt. Receptieve cultuurparticipatie is het consumeren van of het deelnemen aan reeds gecreëerde cul-tuur, zoals een concert of theatervoorstelling bijwonen, een cd beluisteren of een fi lm bekijken. Aan de andere kant vinden we de creatieve kunstenparticipatie terug. Deze notie duidt op een actieve participatie in het creatieproces van een cultuurgoed. Con-creet bevragen we het beoefenen van amateurkunsten.

De tweede dimensie maakt een onderscheid tussen privaat en publiek. Private par-ticipatie doelt op de deelname aan culturele praktijken die in de private sfeer of thuis kunnen plaatsvinden, zoals boeken lezen, fi lms bekijken, muziek beluisteren, enzo-voort. Publieke participatie omvat de deelname aan de culturele praktijken waarbij het noodzakelijk is dat de publieke sfeer wordt opgezocht. Buitenshuis participeren betreft dan bijvoorbeeld het bijwonen van een concert of theatervoorstelling.

We onderscheiden dan publieke receptieve participatie (bijvoorbeeld concerten of theatervoorstellingen bijwonen, bioscoopbezoek, ...), private receptieve deelname (onder meer boeken lezen, muziek beluisteren, ...) en creatieve participatie (amateur-kunstbeoefening).

Voor de opdeling van het kunstenlandschap in deelsectoren volgen we de indeling die ook door het Vlaamse cultuurbeleid wordt gehanteerd: muziek, podiumkunsten,

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 20: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

20 | Cultuurparticipatie

literatuur, fi lm, beeldende kunst en amateurkunst. Deze spoort eveneens met de ver-schillende culturele media (beeld, taal, beweging, klank, ...) die betekenissen kunnen overbrengen. Gezien het belang dat erfgoed in het Vlaamse cultuurbeleid inneemt, wordt deze sector bijkomend opgenomen onder de noemer cultuurparticipatie.

Daarnaast wordt gepeild naar een aantal bijkomende attributen van cultuurparti-cipatie zoals muziekvoorkeuren, cultuureducatie, de participatiedrempels en de cul-tuurpercepties. In de Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004 werden meer attributen van cultuurparticipatie opgenomen dan in de huidige Participatiesurvey 2009. In CPS03-04 werd ondermeer ook gepeild naar motieven voor deelname, (esthetische) verwachtin-gen en de sociale context van participatie (met wie werd geparticipeerd). Daarnaast werden ook meer alledaagse vormen van cultuurdeelname en vrijetijdsbesteding be-vraagd en werd ook gepeild naar attitudes t.a.v. kunst en cultuur. Op die manier kon een rijker beeld van het cultureel leven in Vlaanderen geschetst worden. Door de uit-breiding van het surveyinstrument voor participatie naar meer (beleids)domeinen in 2009 was een moeilijke schrappingsoefening in het deel cultuurparticipatie noodzake-lijk. Daarbij werden vooral die meetinstrumenten behouden die noodzakelijk zijn om een vergelijking in de tijd m.b.t. participatiegedrag te kunnen maken.

1.1 Muziek

1.1.1 Genrevoorkeur en private receptieve participatie

1.1.1.1 Omschrijving

De vraag MUZ 1 peilt naar de muziekgenrevoorkeur en het privaat luistergedrag van de respondent. Voor 17 brede muziekgenres wordt aan de respondenten gevraagd aan te geven hoe vaak ze er de voorbije maand naar hebben geluisterd: dagelijks, meermaals per week, wekelijks, een paar keer de voorbije maand, één uitzonderlijke keer of niet de voorbije maand. Om volgorde-effecten te vermijden wordt de volgorde waarin de genres worden voorgelezen, gerandomiseerd. Het genre ‘pop’ vormt daarop een uit-zondering (cf. infra).

1.1.1.2 Vraagstelling

MUZ 1

In het volgende deel zullen we het hebben over muziek.

Ik zal u nu een aantal muziekgenres opsommen. Zeg voor elk genre hoe vaak u er de voor-bije maand naar geluisterd heeft, of niet naar luisterde. Gebruik kaart 5 om te antwoorden. Noem een getal van 1 tot en met 6.

Niet de voorbije maand

Een uit-zonderlijke

keer

Een paar keer de voorbije maand

Weke-lijks

Meer-maals

per week

Dage-lijks

1. Barokmuziek 1 2 3 4 5 6

2. Klassieke muziek 1 2 3 4 5 6

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 21: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 21

Niet de voorbije maand

Een uit-zonderlijke

keer

Een paar keer de voorbije maand

Weke-lijks

Meer-maals

per week

Dage-lijks

3. Hedendaagse klassieke muziek 1 2 3 4 5 6

4. Opera 1 2 3 4 5 6

5. Operette 1 2 3 4 5 6

6. Soul of funk 1 2 3 4 5 6

7. Rock 1 2 3 4 5 6

8. Hard rock of heavy metal 1 2 3 4 5 6

9. Dance, house, techno, drum-‘n-bass of electro

1 2 3 4 5 6

10. Wereldmuziek 1 2 3 4 5 6

11. Folk of country 1 2 3 4 5 6

12. Populaire Vlaamse muziek, Tien Om Te Zien, schlagers of levenslied

1 2 3 4 5 6

13. Jazz of blues 1 2 3 4 5 6

14. R&B, hiphop of rap 1 2 3 4 5 6

15. Kleinkunst of chansons 1 2 3 4 5 6

16. Fanfare, harmonie of brassband 1 2 3 4 5 6

17. Pop 1 2 3 4 5 6

1.1.1.3 Vraagverwoording

Voor de meting van muziekgenrevoorkeur is geen internationaal gevalideerd standaard-meetinstrument beschikbaar. Eerder lijkt het erop dat zowat elk onderzoek gebruikmaakt van een eigen meetinstrument, opgebouwd naargelang de onderzoekspopulatie, de spe-cifi eke onderzoeksvragen en mogelijk ook de persoonlijke smaak van de auteurs.

Het concept ‘voorkeur’ kunnen we op twee manieren meten: aan de hand van subjec-tieve preferentie (‘Hoe graag hoort u...?’) of van objectief gedrag (‘Hoe vaak luistert u naar...?’). We opteren hier voor een gedragsmeting omdat we willen aansluiten bij internationaal onderzoek naar culturele omnivorisering, waar voorkeur meestal ge-meten wordt op basis van gedrag (DiMaggio, 1987; Peterson & Simkus, 1992; Bryson, 1996 & 1997; Peterson & Kern, 1996; Katz-Gerro, 1999; Vander Stichele, 2003; Vander Stichele & Laermans, 2004). Daarnaast kunnen we op die manier antwoordcatego-rieën hanteren die voor elke respondent dezelfde inhoudelijke betekenis dragen (bij-voorbeeld ‘meermaals per week’ eerder dan ‘graag’). Verder levert het in kaart bren-gen van voorkeur op basis van gedrag tegelijkertijd informatie op over het effectieve luistergedrag. Op basis van deze vraag kunnen we dan ook een beeld krijgen van de diverse luisterpublieken. In plaats van twee vragen, krijgt de respondent slechts één vraag voorgeschoteld die naar zowel genrevoorkeur als gedrag peilt, wat mogelijke verveling en verwarring vermijdt.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 22: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

22 | Cultuurparticipatie

Om gedrag te bevragen, kunnen we de respondent verschillende antwoordcategorieën voorleggen. Uit de pretest blijkt dat respondenten het bijzonder moeilijk vinden om een schatting te geven van het aantal uren dat ze naar muziek luisteren, zelfs voor korte referentieperiodes. Daarom peilen we naar de luisterfrequentie (‘Hoe vaak luis-tert u naar...?’). Dit levert minder gedetailleerde, maar wel meer betrouwbare infor-matie op.

Gegeven het immateriële en terugkerende karakter van het beluisteren van muziek, is onze standaardreferentieperiode van zes maanden voor deze vraag te lang. Voor zo’n lange referentieperiode kan van de respondenten onmogelijk verwacht worden dat ze een precieze inschatting kunnen maken van hun luistergedrag. Daarom nemen we een referentieperiode van één maand. Die periode laat een betrouwbare inschatting van het effectieve luistergedrag toe, terwijl het tijdsinterval toch lang genoeg is om variatie te observeren bij niet-frequente muziekluisteraars. Omdat het meten van frequentie in het geval van luistergedrag noodgedwongen een grootteordeschatting is, verkiezen we gesloten antwoordcategorieën boven een open vraag, wat eerder een onnauwkeurige schatting zou opleveren. We leggen antwoordcategorieën voor die logisch uit de geko-zen tijdsperiode voortvloeien: ‘dagelijks’, ‘meermaals per week’, ‘wekelijks’, ‘een paar keer (in de voorbije maand)’, ‘een enkele keer’ en ‘niet’.

Om tot een werkbare categorisatie te komen, werden diverse vragenbatterijen overwo-gen en kwalitatief getest. Hierbij werd vertrokken vanuit eerder brede opdelingen in muziekgenres zoals onder andere gebruikt in SPPA (Bradshaw, 1998), het AVO ’99 (So-ciaal Cultureel Planbureau, 2000) en verschillende publieksonderzoeken (o.a. Roose & Waege, 2002). Na een kwalitatieve review van de gebruikte categoriseringen consta-teerden we een gebrek aan specifi citeit. Op basis van de heel brede noemers zouden we enkel ruwe onderscheidingen kunnen maken. Daarom voeren we op drie vlakken verdere specifi caties door. Ten eerste delen we de categorie ‘klassiek’ op in drie, nog steeds brede, stijlperiodes: ‘barok’, ‘klassieke muziek’ en ‘hedendaags klassiek’. Ten tweede wordt de categorie ‘operette’ als afzonderlijke categorie opgenomen om het onderscheid met ‘opera’ duidelijk te stellen. Ten slotte nemen we voor de recentere muziekgenres een gedetailleerde categorisatie op in 11 categorieën die gebaseerd zijn op het jongerenonderzoek van de TOR-onderzoeksgroep. (Elchardus, Kavadias & Sion-gers, 1998; Stevens & Elchardus, 2001). Uit de pretest blijkt die laatste indeling echter niet te werken. Het gebruik ervan wekte veel weerstand op bij de proefpersonen we-gens onduidelijkheid, onbekendheid en een gebrek aan wederzijdse exclusiviteit (bv. ‘jungle, drum and bass, ‘ambient, lounge triphop’, ‘fi lmmuziek/soundtracks’, etc.). Daarom korten we de lijst in tot een werkbaar en aanschouwelijk aantal categorieën die bevattelijk, wederzijds exclusief en representatief zijn voor het muziekaanbod. Het uiteindelijke resultaat bestaat uit zeventien muziekgenres.

In dit meetinstrument zijn enkele aanpassingen gebeurd m.b.t. de voorgelegde genres, ten opzichte van de Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004. De aanpassingen zijn geba-seerd op waargenomen onduidelijkheden, en met het oog op een meer evenwichtige verdeling van klassieke muziekgenres en meer populaire genres.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 23: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 23

De genres ‘soul of funk’ zijn in een afzonderlijke categorie opgenomen, naast de categorie ‘jazz of blues’. De categorie ‘folk, volksmuziek’ zoals ze is voorgelegd in de Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004, is in het huidige instrument aangepast tot ‘folk of country’. De uitbreiding is gebeurd omdat countrymuziek in de vorige itemlijst in geen enkele categorie kon worden ondergebracht. De combinatie met folk is vanuit musico-logisch opzicht legitiem, omdat de genres vaak overlappen.

De categorieën ‘hard rock of heavy metal’, ‘R&B, hiphop of rap’, en ‘dance, techno, drum-‘n-bass of electro’ zijn toegevoegd met het oog op een betere vertegenwoordiging van muziek in jongerensubculturen.

De genre-items worden at random aangeboden, om volgorde-effecten van de lijst te vermijden. Het item ‘pop’ vormt daarop een uitzondering, en wordt steeds als laatste aangeboden. Dit is gebeurd vanuit de hypothese dat pop in musicologisch opzicht twee betekenissen draagt (Keunen, 2002): de brede interpretatie van pop ziet het genre als afkorting van ‘populaire muziek’, waarin heel veel subgenres zijn gevat, waaronder ook alle opgenomen, niet-klassieke genres. De enge interpretatie van pop defi nieert het genre met specifi eke stijlkenmerken (songstructuur, eenvoudige akkoorden, klem-toon op refrein, ...). Omdat het onzeker is of de respondent de brede dan wel de enge interpretatie maakt van het item ‘pop’, wordt het item als laatste aangeboden. Op die manier wordt het item een soort ‘restcategorie’, naast de andere ‘pop’-genres die eerder in de lijst worden aangeboden.

Literatuur

Bradshaw, T. (1998). 1997 Survey of public participation in the arts. Summary report. Washington D.C.: National Endowment for the Arts.

Bryson, B. (1996). Anything but heavy metal: symbolic exclusion and musical dislike. American Sociological Review 61(October), 884-899.

Bryson, B. (1997). What about the univores? Musical dislikes and group-based identity construc-tion among Americans with low levels of education. Poetics 25, 141-156.

DiMaggio, P. (1987). Classifi cation in art. American Sociological Review 52 (August), 440-455.Elchardus, M., Kavadias, D. & Siongers, J. (1998). Hebben scholen een invloed op de waarden

van jongeren? Een empirisch onderzoek naar de doeltreffendheid van waardevorming in het secundair onderwijs. Brussel: Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Katz-Gerro, T. (1999). Cultural consumption and social stratifi cation. Leisure activities, musical tastes, and social location. Sociological Perspectives 42(4), 627-646.

Keunen, G. (2002). Pop! Een halve eeuw beweging. Tielt: Lannoo.Peterson, R. & Kern, R. (1996). Changing highbrow taste: from snob to omnivore. American So-

ciological Review 61 (October), 900-907.Peterson, R. & Simkus, A. (1992). How musical tastes mark occupational status groups. In M.

Lamont & M. Fournier (reds.), Cultivating differences: symbolic boundaries and the making of inequality. Chicago: University Press, 152-186.

Sociaal Cultureel Planbureau (2000). Sociaal en Cultureel Rapport 2000. Nederland in Europa. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 24: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

24 | Cultuurparticipatie

Stevens, F. & Elchardus, M. (2001). De speelplaats als cultureel centrum. De beleving van de leef-wereld van jongeren. Eindverslag bij PBO-project PBO97/16/115. Brussel: Vakgroep Sociologie: Onderzoeksgroep TOR.

Vander Stichele, A. (2003). Taxonomie van de cultuurparticipant: de culturele omnivoor. In L. Laermans, J. Lievens & H. Waege (reds.). Cultuurkijker. Aanzetten voor cultuuronderzoek in Vlaanderen. Antwerpen: De Boeck, 127-168.

Vander Stichele, A. & Laermans, R. (2004). Cultuurparticipatie in Vlaanderen: een toetsing van de these van de culturele omnivoor. Tijdschrift voor Sociologie 25(2), 195-225.

Tabel 1.1. Frequentie van luisteren naar muziek, per genre, in de voorbije maand (MUZ 1); rijpercentages.

Niet de voorbije maand

Een uitzon-derlijke

keer

Een paar keer de voorbije maand

Weke-lijks

Meer-maals

per week

Dage-lijks

(N)

1. Barokmuziek 82,8 8,9 3,5 2,2 1,3 1,3 3117

2. Klassieke muziek 50,0 16,7 13,4 9,5 6,0 4,0 3138

3. Hedendaagse klassieke muziek 55,7 16,7 11,2 8,3 4,3 3,7 3129

4. Opera 81,5 9,8 5,1 2,1 1,2 0,3 3134

5. Operette 83,5 8,8 4,1 1,9 1,0 0,4 3133

6. Soul of funk 56,3 15,2 14,4 7,3 3,6 3,2 3128

7. Rock 35,6 9,9 14,9 12,2 12,0 15,4 3137

8. Hard rock of heavy metal 68,5 11,4 7,7 5,2 4,2 3,1 3132

9. Dance, house, techno, drum-‘n-bass of electro 52,9 9,9 10,5 8,8 9,1 8,7 3130

10. Wereldmuziek 45,4 17,2 15,3 10,1 6,5 5,7 3134

11. Folk of country 56,4 17,9 13,9 6,1 4,2 1,5 3137

12. Populaire Vlaamse muziek, Tien Om Te Zien, schlagers of levenslied 32,8 16,2 16,0 11,9 11,8 11,3 3142

13. Jazz of blues 60,5 16,5 11,8 5,6 3,6 2,2 3136

14. R&B, hiphop of rap 51,1 9,9 10,9 9,7 7,8 9,9 3131

15. Kleinkunst of chansons 48,3 17,0 16,4 9,3 6,5 2,5 3133

16. Fanfare, harmonie of brassband 80,7 11,1 4,4 2,2 1,0 0,6 3132

17. Pop 24,4 6,5 11,6 15,7 15,6 26,2 3139

1.1.2 Publieke receptieve participatie

1.1.2.1 Omschrijving

De vragen MUZ 2, MUZ 3, MUZ 4 en MUZ 5 peilen naar de publieke receptieve muziek-participatie van de respondenten. Deze wordt opgesplitst in muziekfestivalbezoek en het bijwonen van een concert, opera of operette. Voor de vraag naar concertparticipatie wordt het standaardmeetinstrument voor publieke receptieve kunstenparticipatie ge-bruikt. Voor de vraag naar festivalparticipatie worden twee referentieperiodes gebruikt.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 25: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 25

De respondenten worden hiervoor at random in twee groepen verdeeld. De eerste helft krijgt de vraag met een referentieperiode van zes maanden, de andere helft krijgt een referentieperiode van één jaar. Het doel van dit splithalf-design is het effect nagaan van de korte referentieperiode m.b.t. festivals op de participatiecijfers. Het festivalaanbod is in een kalenderjaar immers ongelijk verdeeld: het grootste deel vindt plaats in de zo-mermaanden. Hierdoor kan het tijdstip van bevraging – voor of na de zomermaanden – een groot verschil uitmaken voor de festivalparticipatie. Om deze mogelijke verteke-ning in te schatten, worden de cijfers middels dit split-half design vergeleken.

De algemene fi ltervragen MUZ 2 en MUZ 4 fi lteren zowel MUZ 3 respectievelijk MUZ 5 weg voor niet-participanten. Deze laatsten krijgen m.b.t. concertparticipatie wel de drempelvraag MUZ 6.

Aan de respondenten die in de fi ltervragen aangeven te participeren wordt gevraagd om voor zes soorten festivals, respectievelijk voor twintig soorten concerten, aan te duiden of ze die de voorbije zes maanden hebben bijgewoond of niet. Bij een beves-tigend antwoord wordt aan de participanten een open vraag gesteld om te vermelden hoe vaak ongeveer.

1.1.2.2 Vraagstelling

MUZ 2

Split half: 50% de voorbije zes maanden; 50% het voorbije jaar (SEL1).

Heeft u de voorbije zes maanden/het voorbije jaar een muziekfestival bijgewoond of niet? Met een muziekfestival bedoel ik een muziekevenement met op een zelfde dag meerdere concerten.

Ja 1 → MUZ 3

Neen 0 → MUZ 4

MUZ 3

Split half: 50% de voorbije zes maanden; 50% het voorbije jaar.Items 1 t.e.m. 5 worden at random weergegeven.

Ik zal u nu een aantal soorten muziekfestivals voorlezen. Kan u telkens zeggen of u die de voorbije zes maanden/het voorbije jaar heeft bijgewoond of niet?

Ja Neen Zo ja, hoeveel keer was dat onge-veer de voorbije zes maanden/het

voorbije jaar?

1. Festival met pop- of rockmuziek 1 0 ..........

2. Festival met wereldmuziek, folk of volksmuziek 1 0 ..........

3. Festival met jazz of blues 1 0 ..........

4. Festival met klassieke muziek 1 0 ..........

5. Festival met house, techno, drum-’n-bass (I love techno, 10 days off, ...)

1 0 ..........

6. Ander muziekfestival 1 0 ..........

MUZ 4Heeft u de voorbije zes maanden een concert bijgewoond, of niet? We bedoelen ook opera en operette. De concerten die u bijwoonde in het kader van een muziekfestival tellen hier niet mee.

Ja 1 → MUZ 5

Neen 0 → MUZ 6

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 26: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

26 | Cultuurparticipatie

MUZ 5Ik zal u nu een aantal soorten concerten voorlezen. Zeg telkens of u die de voorbije zes maanden heeft bijgewoond of niet.

Items 1 t.e.m. 19, behalve item 5 en 6, worden at random weergegeven.

Ja Neen Zo ja, hoeveel keer was dat ongeveer

de voorbije zes maanden?

1. Concert met barokmuziek 1 0 ..........

2. Concert met klassieke muziek 1 0 ..........

3. Concert met hedendaagse klassieke muziek 1 0 ..........

4. Operette 1 0 ..........

5. Operavoorstelling in een operagebouw 1 0 ..........

6. Operavoorstelling in een grote concertzaal met geluidsver-sterking of in een bioscoop

1 0 ..........

7. Orgel- of beiaardconcert 1 0 ..........

8. Concert met soul of funk 1 0 ..........

9. Concert met rockmuziek 1 0 ..........

10. Concert met hard rock, heavy metal 1 0 ..........

11. Concert met house, techno, drum-’n-bass, dj-set 1 0 ..........

12. Concert met wereldmuziek 1 0 ..........

13. Concert met folk of country 1 0 ..........

14. Concert met populaire Vlaamse muziek, Tien Om Te Zien, schlagers of levenslied

1 0 ..........

15. Concert met jazz of blues 1 0 ..........

16. Concert met R&B, hiphop of rap 1 0 ..........

17. Concert met kleinkunst of chansons 1 0 ..........

18. Concert met fanfare, harmonie, brassband of parademuziek 1 0 ..........

19. Concert met popmuziek 1 0 ..........

20. Ander concert 1 0 ..........

1.1.2.3 Vraagverwoording

De bovenstaande vragen meten de publieke receptieve participatie aan het muziekaan-bod. Specifi eker kunnen we op basis van de bovenstaande vragen de festivalbezoeker en de concertganger voor verschillende muziekgenres in kaart brengen. Tevens kan een profi el geschetst worden van de respondenten die de voorbije zes maanden geen concert of muziekfestival hebben bijgewoond.

Om publieke receptieve muziekparticipatie te meten kunnen verschillende internatio-nale meetinstrumenten als basis gebruikt worden. De vergelijking en kwalitatieve testen van de beschikbare meetinstrumenten legden echter enkele pijnpunten bloot. Hieronder geven we een overzicht van de gebruikte cultuurstudies, worden tekorten en pijnpunten aangehaald en overwegingen voor het meetinstrument in deze survey gefundeerd.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 27: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 27

In de eerste plaats stellen we vast dat bij het in kaart brengen van publieke receptie-ve muziekparticipatie de focus doorgaans ligt op een beperkt aantal soorten concerten. Meestal wordt het aanbod aan de hand van vier tot vijf genres concerten in kaart ge-bracht. De survey ‘Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 2001’ (Carton et al., 2002) bevat net als de Australische studie naar cultuurparticipatie (Bennett, Emmison & Frow, 1999) en de Amerikaanse ‘Survey of Public Participation on the Arts’ (Bradshaw, 1998), vier soorten concerten. Het Nederlands ‘Aanvullende Voorzieningen Onderzoek’ meet publieke receptieve muziekparticipatie met vijf categorieën. Over het algemeen vinden we de volgende types concerten terug: klassieke muziek, jazz of blues, rock of populaire muziek en opera. Deze categorieën zijn ruim en beschrijven bovendien niet het volledige aanbod. De categorisatie van concerten baseren we op de genrelijst uit MUZ 1. In MUZ 3 splitsen we opera in twee categorieën. We veronderstellen immers dat de context en voorstellingswijze sterk verschilt tussen opera aangeboden in een operagebouw en opera in een grote concertzaal met geluidsversterking. Door deze splitsing kunnen we het operapubliek genuanceerder onderzoeken en respecteren we de differentiatie in het aanbod maximaal. Tenslotte voegen we ‘orgel- of beiaardcon-cert’ aan de lijst toe omwille van het specifi eke karakter van dit genre.

In de tweede plaats noteren we bij meetinstrumenten voor publieke kunstenpar-ticipatie een eenzijdige focus op concertbezoek (o.a. de Australische studie, Bennet, Emmison & Frow, 1999; het Amerikaans onderzoek, Bradshaw, 1998; het Nederlands Aanvullende Voorzieningen Onderzoek, Sociaal Cultureel Planbureau, 2000). Kwalita-tieve testen van deze meetinstrumenten stelden bovendien een gebrek aan specifi citeit en duidelijkheid vast in de defi nitie van ‘concertbezoek’. Voor de respondenten is het onduidelijk welke activiteiten ze konden rapporteren en welke niet. In Vlaanderen is er immers een groot aanbod aan muziekfestivals waar meerdere concerten worden aangeboden. Daarom bevragen we het bijwonen van muziekfestivals apart. De survey ‘Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1999’ (Carton et al., 2000) vernoemde de festivals reeds expliciet, zonder ze echter in een aparte vraag op te nemen. In te-genstelling tot de gebruikelijke bevraging in internationaal onderzoek, splitsen we de publieke receptieve muziekparticipatie hier op in twee aparte meetinstrumenten. Om de betreffende vorm nauwkeuriger te meten, wordt voor beide vormen een duidelijke defi nitie gegeven in de vraag. De benoeming van categorieën muziekfestivals is geba-seerd op de muziekgenres uit MUZ 1. Een aantal genres werd geselecteerd en samen-gevoegd zodat het aanbod aan muziekfestivals volledig gevat wordt.

Voor beide meetinstrumenten worden de items of categorieën gerandomiseerd aange-boden, behalve ‘ander muziekfestival’, dat steeds als laatste categorie verschijnt. Ook bij MUZ 5 worden de categorieën in willekeurige volgorde gepresenteerd, met uitzon-dering van de categorie ‘ander concert’, dat steevast als laatste item komt. Categorie 5 en 6 worden altijd samen voorgelegd om de achterliggende logica van wederzijdse exclusiviteit te behouden.

In de vraag naar participatie voor verschillende soorten festivals is in vergelijking met de Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004 een extra categorie toegevoegd: ‘Festival met house,

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 28: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

28 | Cultuurparticipatie

techno, drum-’n-bass (I love techno, 10 days off, ...)’. De jongste jaren is het aanbod van dergelijke dancefestivals opmerkelijk uitgebreid, alsook de bezoekersaantallen. Daarom is het nuttig een inzicht te verwerven in het bereik en het publiek van deze festivals.

Naar analogie met de genrecategorieën voor private muziekparticipatie zijn bij het instrument voor publieke receptieve participatie ook enkele aanpassingen gemaakt. De genres ‘soul of funk’ zijn in een afzonderlijke categorie opgenomen, naast de categorie ‘jazz of blues’. De categorie ‘folk, volksmuziek’ zoals ze is voorgelegd in de CPS, is aangepast tot ‘folk of country’. De categorieën ‘hard rock of heavy metal’, ‘R&B, hiphop of rap’, en ‘dance, techno, drum-‘n-bass of electro’ zijn toegevoegd met het oogmerk een betere vertegenwoordiging te hebben van concerten die vooral een jonger publiek aanspreken.

Literatuur

Carton, A. et al. (2000). Basisdocumentatie ‘Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1999. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Planning en Statistiek.

Carton, A. et al. (2002). Basisdocumentatie ‘Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 2001. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Planning en Statistiek.

Bennett, T., Emmison, M. & Frow, J. (1999). Accounting for tastes. Australian everyday cultures. Cambridge: Cambridge University Press.

Bradshaw, T. (1998). 1997 Survey of public participation in the arts. Summary report. Washington D.C.: National Endowment for the Arts.

Sociaal Cultureel Planbureau (2000). Sociaal en Cultureel Rapport 2000. Nederland in Europa. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Tabel 1.2. Muziekfestival bijgewoond of niet, in de voorbije zes maanden (MUZ 2).

Percentage

1. Muziekfestival bijgewoond 17,2

2. Geen muziekfestival bijgewoond 82,8

(N) 1591

Tabel 1.3. Aantal keer muziekfestival bijgewoond, per type festival, in de voorbije zes maanden (MUZ 3); rijpercentages.

0 1 - 2 3+ (N)

1. Festival met pop- of rockmuziek 89,7 8,9 1,4 1591

2. Festival met wereldmuziek, folk 96,1 3,1 0,8 1591

3. Festival met jazz of blues 97,7 1,7 0,6 1591

4. Festival met klassieke muziek 98,2 1,6 0,2 1591

5. Festival met house, techno of drum-’n-bass 97,6 2,1 0,3 1591

6. Ander muziekfestival 96,3 3,0 0,7 1591

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 29: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 29

Tabel 1.4. Concert bijgewoond of niet, in de voorbije zes maanden (MUZ 4).

Percentage

1. Concert bijgewoond 18,4

2. Geen concert bijgewoond 81,6

(N) 3146

Tabel 1.5. Aantal keer muziekconcert bijgewoond, per type concert, in de voorbije zes maanden (MUZ 5); rijpercentages.

0 1-2 3+ (N)

1. Concert met barokmuziek 98,6 1,0 0,4 3146

2. Concert met klassieke muziek 94,7 3,7 1,6 3146

3. Concert met hedendaagse klassieke muziek 98,4 1,4 0,2 3146

4. Operette 98,7 1,2 0,1 3146

5. Operavoorstelling in een operagebouw 98,4 1,3 0,3 3146

6. Operavoorstelling in een grote concertzaal met geluidsversterking of in een bioscoop

99,1 0,9 0,0 3146

7. Orgel- of beiaardconcert 99,2 0,7 0,1 3146

8. Concert met soul of funk 99,0 0,8 0,2 3146

9. Concert met rockmuziek 96,1 3,3 0,6 3146

10. Concert met hard rock, heavy metal 99,0 0,8 0,2 3146

11. Concert met house, techno, drum-’n-bass, dj-set 99,0 0,8 0,2 3146

12. Concert met wereldmuziek 97,5 2,2 0,3 3146

13. Concert met folk of country 98,7 1,2 0,1 3146

14. Concert met populaire Vlaamse muziek, Tien Om Te Zien, schlagers of levenslied

97,5 2,2 0,3 3146

15. Concert met jazz of blues 97,6 2,0 0,4 3146

16. Concert met R & B, hiphop of rap 99,3 0,7 0,0 3146

17. Concert met kleinkunst of chansons 97,4 2,4 0,2 3146

18. Concert met fanfare, harmonie, brassband of parademuziek

97,6 2,0 0,4 3146

19. Concert met popmuziek 93,5 5,5 1,0 3146

20. Ander concert 98,1 1,8 0,1 3146

1.1.3 Drempels

1.1.3.1 Omschrijving

De vraag MUZ 6 vraagt naar de redenen waarom mensen niet of niet vaker naar concer-ten gaan. Uit de onderstaande lijst kunnen respondenten drie redenen kiezen die voor hem of haar het meest relevant zijn in de motivatie voor niet-participatie gedurende de

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 30: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

30 | Cultuurparticipatie

voorbije zes maanden. De respondent moet minimaal twee en maximaal drie redenen aangeven. Deze vraag werd enkel voorgelegd aan de respondenten die de voorbije zes maanden geen enkel concert hebben bijgewoond.

1.1.3.2 Vraagstelling

MUZ6Er zijn verschillende redenen waarom mensen niet vaker naar concerten gaan. Op kaart 6 vindt u enkele mogelijkheden. Lees ze rustig door en kies er maximaal drie uit die voor u het meest van toepassing zijn.

1. Ik blijf liever thuis. 1

2. De toegangskaarten zijn te duur. 2

3. Het aanbod is te klein in mijn streek. 3

4. Er is niemand die mij kan vergezellen. 4

5. Het is te moeilijk om een kinderoppas te vinden. 5

6. Ik voel mij er niet op mijn gemak. 6

7. Een gezondheidsprobleem of handicap hindert mij. 7

8. Ik heb er geen tijd voor. 8

9. Het aanbod interesseert me niet. 9

10. De plaats is meestal niet gemakkelijk bereikbaar. 10

11. De plaats is meestal niet in een veilige buurt. 11

12. Ik heb er te weinig informatie over. 12

13. Er is een gebrek aan openbaar vervoer. 13

14. De uren passen mij slecht. 14

15. Ik mag niet van mijn ouders. 15

16. Het interesseert me gewoon niet. 16

1.1.3.3 Vraagverwoording

Het slechten van participatiedrempels is een van de belangrijke doelstellingen in het cultuurbeleid. Om drempels op te heffen, is er nood aan informatie over welke drem-pels bij de verschillende bevolkingsgroepen spelen. Een bevolkingsonderzoek biedt de unieke kans om niet-participanten te vragen naar de redenen waarom ze niet deelna-men en zo participatiedrempels te beschrijven en te analyseren.

De relatieve invloed van bepaalde drempels op de uithuizige cultuurdeelname werd reeds meermaals onderzocht. Zo bestudeerden Roose en Waege (2002) in hun pu-blieksonderzoek van de Gentse theaters en musea enkele drempels die de bezoekers verhinderen vaker te participeren. We kunnen de verschillende drempels ruwweg on-derverdelen in een aantal dimensies.

Een eerste dimensie behelst de geografi sche factoren. Er wordt verondersteld dat de af te leggen afstand (in tijd of kilometers), de bereikbaarheid van de locatie , de mo-gelijkheid tot het gebruik van het openbaar vervoeren de veiligheid van de omgeving

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 31: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 31

waar de voorstelling of het evenement plaatsvindt, de cultuurdeelname in een publieke context beïnvloedt. (Verhoeff, 1991) Items 3, 10, 11 en 13 vallen onder deze dimensie.

Een tweede dimensie groepeert participatiedrempels die te maken hebben met tijds-gebrek. De aanwezigheid van kinderen in het huishouden vergroot de tijd die aan zorg besteed moet worden en kan zo cultuurdeelname verhinderen. Openingsuren kunnen slecht vallen in het tijdsbudget en aldus een drempel zijn. In tegenstelling tot wat we logischerwijze zouden verwachten, stellen onderzoekers echter vast dat personen die in hun levensfase op het hoogtepunt van tijdslast zitten, niet die mensen zijn die het minste deelnemen (Ganzeboom, 1989). Het zou dus kunnen dat niet zozeer de abso-lute beschikbare vrije tijd verband houdt met het al dan niet participeren aan cultuur, maar eerder de subjectieve perceptie van de beschikbare vrije tijd. Tot deze dimensie behoren items 5, 8 en 14.

De fi nanciële kosten zijn een andere vaak bestudeerde drempel. Het idee dat het beschikbare gezinsinkomen de cultuurdeelname bepaalt, wordt niet meteen bevestigd in onderzoek naar het effect van hogere of lagere toegangsprijzen op de participatie (Maas, Verhoeff & Ganzeboom, 1990). Toch is het interessant na te gaan in welke mate niet-participanten deze drempel aanhalen. Item 2 bevraagt deze dimensie.

Andere drempels die we wensen te onderzoeken concentreren zich rond sociale redenen, zoals een gebrek aan gezelschap (4 en 6), rond fysieke beperkingen, zoals gezondheidsproblemen of een handicap (7) en rond informatiedrempels (12), zoals het onvoldoende geïnformeerd zijn.

Op basis van de literatuur ter zake, de publieksonderzoeken van Roose en Waege (2002) en Ranshuysen (1999) en de ‘Survey of public participation in the arts’ in de Verenigde Staten (Bradshaw, 1998), stellen we een omvangrijke lijst met potentiële drempels op. Uit een kwalitatieve pretest blijkt dat evidente motieven als ‘het interes-seert me niet’ of ‘ik blijf liever thuis’ ontbreken. Ook deze items (1 en 9) worden opge-nomen. Omdat ook minderjarigen in de steekproef zijn opgenomen, onderworpen we ook deze groep aan een pretest. Daaruit bleek dat deze groep vaak afhankelijk is van de toestemming van de ouders. Een verbod van de ouders wordt daarom bijkomend als drempel opgenomen (15).

LiteratuurBradshaw, T. (1998). 1997 Survey of public participation in the arts. Summary report. Washington

D.C.: National Endowment for the Arts.Ganzeboom, H. (1989). Cultuurdeelname in Nederland. Een empirisch-theoretisch onderzoek naar

determinanten van deelname aan culturele activiteiten. Assen/Maastricht: Van Gorcum.Roose, H. & Waege, H. (2002). Cultuurpubliek, publieke cultuur? Publieksonderzoek bij theater- en

museumbezoekers te Gent. Gent: Stad Gent, Dienst Culturele Zaken, Dienst Kunsten.Maas, I., Verhoeff, R. & Ganzeboom, H. (1990). Podiumkunsten en publiek. Een empirisch-theore-

tische studie naar omvang en samenstelling van het publiek van de podiumkunsten. Rijswijk: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.

Verhoeff, R. (1991). Plaats en publiek. Geografi sche aspecten van podiumkunst. In R. Verhoeff & H. Ganzeboom (reds.). Cultuur en publiek. Multidisciplinaire opstellen over de publieke belangstelling voor kunst en cultuur in Nederland. Amsterdam: SISWO, 55-68.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 32: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

32 | Cultuurparticipatie

Tabel 1.6. Redenen voor niet-participatie aan concerten (MUZ6); percentages.

Percentage

1. Ik blijf liever thuis. 31,2

2. De toegangskaarten zijn te duur. 29,2

3. Het aanbod is te klein in mijn streek. 17,8

4. Er is niemand die mij kan vergezellen. 11,6

5. Het is te moeilijk om een kinderoppas te vinden. 7,5

6. Ik voel mij er niet op mijn gemak. 8,5

7. Een gezondheidsprobleem of handicap hindert mij. 9,6

8. Ik heb er geen tijd voor. 33,9

9. Het aanbod interesseert me niet. 21,5

10. De plaats is meestal niet gemakkelijk bereikbaar. 12,4

11. De plaats is meestal niet in een veilige buurt. 1,8

12. Ik heb er te weinig informatie over. 12,0

13. Er is een gebrek aan openbaar vervoer. 4,9

14. De uren passen mij slecht. 13,7

15. Ik mag niet van mijn ouders. 3,2

16. Het interesseert me gewoon niet. 21,7

(N) 2555

1.2 Film

1.2.1 Private receptieve participatie

1.2.1.1 Omschrijving

De vragen FILM 1 en FILM 2 peilen naar de private receptieve fi lmparticipatie en geven een schatting van het kijkgedrag thuis. Een algemene fi ltervraag FILM 1 (al dan niet par-ticipatie) verhindert dat FILM 2 aan niet-participanten wordt voorgelegd. Respondenten die aangeven te participeren wordt gevraagd aan de hand van een open vraag een schat-ting te geven van het aantal fi lms dat ze gedurende de voorbije maand thuis bekeken.

1.2.1.2 Vraagstelling

FILM 1Ik zal u nu enkele vragen stellen over het bekijken van fi lms.Heeft u de voorbije maand naar fi lms gekeken op video, dvd, televisie, pc of mobiel apparaat, of niet?

Ja 1 → FILM 2

Neen 0 → FILM 3

FILM 2Hoeveel fi lms heeft u bij benadering de voorbije maand bekeken?

Noteer het aantal

Aantal fi lms ..........

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 33: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 33

1.2.1.3 Vraagverwoording

We operationaliseren genrevoorkeur voor fi lm niet zoals bij muziek. Tijdens de con-structie van de vragenlijst werd deze piste wel overwogen en op basis van onderzoek naar genrevoorkeuren bij fi lm (Bennet, Emmison & Frow, 1999; Stevens & Elchardus, 2001) werd een categorisatie opgesteld. Uit de pretest bleek deze indeling echter moei-lijk te legitimeren, de genrelijst bleek weinig concreet bruikbaar. Bij een kwalitatieve test werd vastgesteld dat fi lms zich moeilijk laten benoemen door één specifi ek genre. Op basis van deze ervaringen besloten we genrevoorkeur voor fi lm niet te meten zoals we dat bij muziek doen.

Met de vragen FILM 1 en FILM 2 peilen we dus enkel naar de private fi lmpartici-patie. Gedrag kan op verschillende manieren worden gemeten. Uit de pretest blijkt dat het noemen van het aantal bekeken fi lms minder problemen oplevert dan het aangeven van hoe vaak of hoeveel uren werd gekeken.

De keuze om het aantal bekeken fi lms te bevragen, impliceert dat de referentieperi-ode niet te lang mag zijn om een betrouwbare schatting te krijgen. Bovendien kunnen we aannemen dat het thuis bekijken van fi lms een vaak voorkomende vrijetijdsactivi-teit is, waardoor we ook met een kortere referentieperiode voldoende variatie tussen de respondenten zullen waarnemen. Daarom wordt de standaardreferentieperiode van zes maanden niet gebruikt. Om niet nog een nieuwe referentieperiode te creëren en zo de respondent te belasten en verwarren, nemen we de reeds elders in de vragenlijst toe-gepaste referentieperiode van één maand. Zowel een betrouwbare schatting als genoeg variatie tussen de kijkers zijn daarmee gegarandeerd.

Tenslotte voegen we de specifi catie ‘video, dvd, televisie, pc of mobiel apparaat’ toe aan de vraagstelling voor privaat gedrag. Dit verduidelijkt voor de respondent het te rapporteren gedrag en bevordert een uniforme interpretatie van het concept ‘private receptieve fi lmparticipatie’.

Literatuur

Bennett, T., Emmison, M. & Frow, J. (1999). Accounting for tastes. Australian everyday cultures. Cambridge: Cambridge University Press.

Stevens, F. & Elchardus, M. (2001). De speelplaats als cultureel centrum. De beleving van de leef-wereld van jongeren. Eindverslag bij PBO-project PBO97/16/115. Brussel: Vakgroep Sociologie: Onderzoeksgroep TOR.

Tabel 1.7. Films bekeken op video, dvd, televisie, pc of mobiel apparaat of niet, in de voorbije maand (FILM1).

Percentage

1. Film(s) bekeken 78,7

2. Geen fi lm bekeken 21,3

(N) 3143

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 34: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

34 | Cultuurparticipatie

Tabel 1.8. Aantal fi lms bekeken op video, dvd, televisie, pc of mobiel apparaat in de voorbije maand (FILM2); rijpercentages.

Percentage

1. 0 21,4

2. 1-2 14,9

3. 3+ 63,8

(N) 3135

1.2.2 Publieke receptieve participatie

1.2.2.1 Omschrijving

FILM 3 en 4 peilen naar de publieke receptieve fi lmparticipatie die we operationalise-ren aan de hand van bioscoopbezoek. We passen het standaardmeetinstrument voor publieke receptieve kunstenparticipatie toe. De algemene fi ltervraag FILM 3 verhindert dat FILM 4 voorgelegd wordt aan niet-participanten. Aan respondenten die aangeven te participeren, wordt gevraagd voor elk van de drie soorten bioscopen aan te geven hoe vaak ze de voorbije zes maanden die soort bioscoop hebben bezocht.

1.2.2.2 Vraagstelling

FILM 3 Heeft u de voorbije zes maanden een fi lm bekeken in een bioscoop, fi lmmuseum, fi lmclub of in een lokaal waar sporadisch fi lms worden vertoond, of niet?

Ja 1 → FILM 4

Neen 0 → MUZ 1

FILM 4 Ik zal u nu enkele soorten bioscopen voorlezen. Zeg telkens of u de voorbije zes maanden een fi lm heeft bekeken in een ....

Ja Neen Zo ja, hoeveel keer was dat ongeveer de voorbije zes maanden?

1. Bioscoopcomplex met het grote nieuwe fi lmaanbod

1 0 ..........

2. Kleinschalige bioscoop met beperkter aanbod 1 0 ..........

3. Andere zalen 1 0 ..........

1.2.2.3 Vraagverwoording

Analoog met de andere meetinstrumenten voor publieke receptieve kunstenparticipatie wordt ook hier gewerkt met de standaardreferentieperiode (zes maanden), een alge-mene fi ltervraag en de meting van gedrag per categorie via een open vraag.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 35: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 35

Omdat we geen meetinstrument naar genrevoorkeuren bij fi lm hebben opgenomen, beschikken we niet over een lijst met fi lmgenres die we als basis kunnen gebruiken om publieke receptieve fi lmparticipatie te meten. Daarom opteren we ervoor aan te sluiten bij voorzieningenonderzoek en de bezoekfrequentie van bioscopen of andere fi lmzalen in kaart te brengen. Hiermee sluiten we tevens aan bij internationaal onderzoek waar fi lmparticipatie steeds gemeten wordt aan de hand van bioscoopbezoek. Anders dan die internationale studies, streven we een genuanceerd beeld na, wat impliceert dat we het bezoek aan verschillende soorten zalen willen registreren. De lijst van voorzienin-gen moet ons in staat stellen te differentiëren tussen verschillende groepen bioscoop-bezoekers die samenhangen met de profi lering van de zalen. De gebruikte terminologie moet correct en duidelijk zijn, maar is beknopter dan de ‘Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004’. De zalen die het alternatieve fi lmcircuit dekken, werden gebundeld in het item ‘kleinschalige bioscoop met beperkter aanbod’.

Tabel 1.9. Films bekeken in een bioscoop of niet, in de voorbije zes maanden (FILM3).

Percentage

1. Film(s) bekeken 40,7

2. Geen fi lm bekeken 59,3

(N) 3145

Tabel 1.10. Aantal keer bioscoop bezocht, per type bioscoop, in voorbije zes maanden (FILM4); rijper-centages.

0 1-2 3+ (N)

1. Bioscoopcomplex met het grote nieuwe fi lmaanbod 63,4 23,0 13,6 3143

2. Kleinschalige bioscoop met beperkter aanbod 90,1 7,1 2,8 3142

3. Andere zalen 97,0 2,5 0,6 3140

1.3 Podiumkunsten

1.3.1 Publieke receptieve participatie

1.3.1.1 Omschrijving

POD 1 peilt naar de publieke receptieve participatie aan de podiumkunsten. Het stan-daardmeetinstrument voor publieke kunstenparticipatie wordt toegepast, maar zonder algemene fi ltervraag. Alle respondenten wordt bijgevolg gevraagd om voor elk van de negen soorten podiumvoorstellingen (+ de categorie ‘andere’) aan te geven of voor-stellingen werden bijgewoond of niet. Bij een bevestigend antwoord wordt gevraagd om mee te delen hoeveel keer dit was tijdens de voorbije zes maanden.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 36: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

36 | Cultuurparticipatie

1.3.1.2 Vraagstelling

POD 1 Heeft u de voorbije zes maanden een van de volgende voorstellingen bijgewoond of niet?

Ja Neen Zo ja, hoeveel keer was dat ongeveer de voorbije zes maanden?

1. Balletvoorstelling 1 2 ..........

2. Hedendaagse dansvoorstelling 1 2 ..........

3. Volksdans, etnische dans 1 2 ..........

4. Circus 1 2 ..........

5. Toneelvoorstelling 1 2 ..........

6. Straattheatervoorstelling 1 2 ..........

7. Musicalvoorstelling 1 2 ..........

8. Revue of show 1 2 ..........

9. Cabaret of stand-up comedy 1 2 ..........

10. Andere voorstelling 1 2 ..........

1.3.1.3 Vraagverwoording

We voorzien geen algemene fi ltervraag omdat de lijst uiteenlopende soorten theater-voorstellingen bevat, die door de respondent niet noodzakelijk allemaal als dusdanig gekend zijn. Bij het samenstellen van de lijst theatergenres hebben we geprobeerd een evenwicht te vinden tussen het zo volledig mogelijk bevragen van de sector, eenvoudi-ge terminologie, beleids- en theoretische relevantie en internationale vergelijkbaarheid. De lijst ontstond in nauwe samenwerking met het Vlaams Theater Instituut.

Na sectoraal overleg werd beslist om enkele wijzigingen door te voeren ten opzichte van de Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004. Het betreft enkele kleine aanpassingen, zodat de categorisatielijst nauwer aansluit bij het huidige podiumkunstenlandschap. De categorie ‘poppentheater’ werd geschrapt vanwege het zeer lage participatiepercen-tage. Gezien de recente opmars en populariteit van cabaret en stand-up comedy werd dit als categorie toegevoegd. Het onderscheid tussen de categorieën ‘musicalvoorstel-ling voor kinderen’ en ‘musicalvoorstelling voor volwassenen’ valt weg wegens te wei-nig discriminerend. De categorie ‘musicalvoorstelling’ moet hier volstaan.

Om de publieke receptieve podiumkunstenparticipatie te meten, is geen internati-onaal gevalideerd meetinstrument beschikbaar. Een vergelijkende studie van interna-tionaal cultuurparticipatieonderzoek leert dat de opgenomen categorieën sterk uiteen-lopen. Het Franse onderzoek ‘Les pratiques culturelles des Français’ (Donnat, 1998) levert de meest gedetailleerde lijst van zeven soorten theatervoorstellingen. Doorgaans is de bevraging beperkt tot toneelvoorstellingen, ballet- of dansuitvoeringen en musi-cals, zoals in het ‘Aanvullende Voorzieningen Onderzoek ‘99’ (Sociaal Cultureel Plan-bureau, 2000), in de ‘Survey of Public Participation on the Arts ‘97’ (Bradshaw, 1998), in ‘Australians and their every day cultures’ (Bennet, Emmison & Frow, 1997) en in ‘Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1999’ (Carton et al., 2000).

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 37: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 37

Bij gebrek aan consensus stellen we een categorisatielijst op waarbij we een aantal overwegingen in acht nemen. Vooreerst kan de nadruk niet enkel liggen op toneel, dans en musical. In het kunstendecreet worden theater, dans en muziektheater breed gedefi nieerd. Ook fi gurentheater en straattheater zijn vormen die voor subsidiëring in aanmerking komen. Gezien de gerichtheid van deze survey op beleidsrelevantie en de brede blik op cultuur, worden deze items opgenomen in de lijst. Dit kadert ook in de doelstelling om niet enkel als kunstig ingeschaalde, maar ook eerder ‘populaire’ vormen van podiumkunsten te bevragen. Om die reden bevragen we ook het bijwo-nen van circusvoorstellingen, revues en shows. Ondanks het feit dat opera doorgaans bij podiumkunsten wordt ondergebracht, wordt operabezoek omwille van consistentie niet hier, maar wel onder het deel muziek bevraagd.

We maken verder geen onderscheid tussen voorstellingen van professionele en amateurgezelschappen. In tegenstelling tot verschillende internationale cultuurstudies, zoals het ‘Aanvullende Voorzieningen Onderzoek 1999’ (Sociaal Cultureel Planbureau, 2000), ‘1997 Survey of public participation in the arts’ (Bradshaw, 1998), ‘Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1999’ (Carton et al., 2000) en ondanks de be-leidsrelevantie van dergelijk onderscheid, bevragen we het bijwonen van theatervoor-stellingen zonder een verdere opsplitsing op basis van de professionaliteit van het gezelschap. Uit de pretest bleek de meting in die mate onnauwkeurig dat we omwille van methodologische overwegingen besloten om dergelijke opsplitsing beter niet aan de kennis van de respondenten over te laten. De pretest toonde aan dat respondenten vaak niet weten of het om een voorstelling van een professioneel of amateurgezelschap gaat. Bovendien werken professionals in de praktijk soms samen met amateurs, zodat het onderscheid nog moeilijk gemaakt kan worden. Dat leidt tot onnauwkeurige metin-gen en zou wrevel kunnen opwekken bij respondenten omdat ze niet in staat zijn hun bezoeken te categoriseren.

Voorts streven we ernaar de terminologie herkenbaar te houden. Een begrip als ‘teksttheater’ is niet altijd gekend, dus herformuleren we het. We spreken van toneel in plaats van teksttheater.

Tot slot verfi jnen we een aantal categorieën. De categorie ‘ballet- en dansuitvoerin-gen’ splitsen we op in hedendaagse dans en ballet. Ook volksdans en etnische dans nemen we als een aparte categorie op.

Literatuur

Carton, A. et al. (2000). Basisdocumentatie ‘Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1999’. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Planning en Statistiek.

Bennett, T., Emmison, M. & Frow, J. (1999). Accounting for tastes. Australian everyday cultures. Cambridge: Cambridge University Press.

Bradshaw, T. (1998). 1997 Survey of public participation in the arts. Summary report. Washington D.C.: National Endowment for the Arts.

Donnat, O. (1998). Les pratiques culturelles des Français, enquête 1997. Paris: La documentation Française.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 38: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

38 | Cultuurparticipatie

Sociaal Cultureel Planbureau (2000). Sociaal en Cultureel Rapport 2000. Nederland in Europa. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Decreet houdende de subsidiëring van kunstenorganisaties, kunstenaars, organisaties voor kunst-educatie en organisaties voor sociaal-artistieke werking, internationale initiatieven, publica-ties en steunpunten (Kunstendecreet).

Tabel 1.11. Aantal bijgewoonde voorstellingen, per type voorstelling, in de voorbije zes maanden (POD1); rijpercentages.

0 1-2 3+ (N)

1. Balletvoorstelling 97,5 2,3 0,1 3145

2. Hedendaagse dansvoorstelling 93,1 5,8 1,0 3142

3. Volksdans, etnische dans 95,6 3,8 0,7 3145

4. Circus 95,8 4,0 0,2 3146

5. Toneelvoorstelling 75,1 20,0 4,9 3144

6. Straattheatervoorstelling 88,9 9,4 1,7 3142

7. Musicalvoorstelling 91,2 8,4 0,4 3142

8. Revue of show 93,6 5,9 0,4 3146

9. Cabaret of stand-up comedy 89,5 9,5 1,0 3145

10. Andere voorstelling 96,2 3,2 0,6 3145

1.3.2 Drempels

1.3.2.1 Omschrijving

De vraag POD 2 peilt naar de redenen waarom mensen niet of niet vaker naar theater gaan. Uit de zestien onderstaande redenen kan de respondent drie redenen (minimum twee, maximum drie) kiezen die voor hem of haar het meest relevant zijn als motivatie voor de niet-participatie gedurende de voorbije zes maanden. Deze vraag wordt enkel voorgelegd aan respondenten die aangeven de voorbije zes maanden geen enkele to-neelvoorstelling bijgewoond te hebben (fi lter POD 1, item 5).

1.3.2.2 Vraagstelling

POD 2 Er zijn verschillende redenen waarom mensen niet vaker naar theater gaan. Op kaart 33 vindt u enkele mogelijkheden. Lees ze rustig door en kies er maximaal drie redenen uit die voor u het meest van toepassing zijn.

1. Ik blijf liever thuis. 1

2. De toegangskaarten zijn te duur. 2

3. Het aanbod is te klein in mijn streek. 3

4. Er is niemand die mij kan vergezellen. 4

5. Het is te moeilijk om een kinderoppas te vinden. 5

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 39: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 39

6. Ik voel mij er niet op mijn gemak. 6

7. Een gezondheidsprobleem of handicap hindert mij. 7

8. Ik heb er geen tijd voor. 8

9. Het aanbod interesseert me niet. 9

10. De plaats is meestal niet gemakkelijk bereikbaar. 10

11. De plaats is meestal niet in een veilige buurt. 11

12. Ik heb er te weinig informatie over. 12

13. Er is een gebrek aan openbaar vervoer. 13

14. De uren passen mij slecht. 14

15. Ik mag niet van mijn ouders. 15

16. Het interesseert me gewoon niet. 16

1.3.2.3 Vraagverwoording

Het slechten van participatiedrempels is een van de belangrijke doelstellingen in het cultuurbeleid. Om drempels op te heffen, is er nood aan informatie over welke drem-pels bij de verschillende bevolkingsgroepen spelen. Een bevolkingsonderzoek biedt de unieke kans om niet-participanten te vragen naar de redenen waarom ze niet deelna-men en zo participatiedrempels te beschrijven en te analyseren.

De relatieve invloed van bepaalde drempels op de uithuizige cultuurdeelname werd reeds meermaals onderzocht. Zo bestudeerden Roose en Waege (2002) in hun pu-blieksonderzoek van de Gentse theaters en musea enkele drempels die de bezoekers verhinderen vaker te participeren. We kunnen de verschillende drempels ruwweg on-derverdelen in een aantal dimensies.

Een eerste dimensie behelst de geografi sche factoren. Er wordt verondersteld dat de af te leggen afstand (in tijd of kilometers), de bereikbaarheid van de locatie, de mo-gelijkheid tot het gebruik van het openbaar vervoer en de veiligheid van de omgeving waar de voorstelling of het evenement plaatsvindt, de cultuurdeelname in een publieke context beïnvloedt (Verhoeff, 1991). Items 3, 10, 11 en 13 vallen onder deze dimensie.

Een tweede dimensie groepeert participatiedrempels die te maken hebben met tijds-gebrek. De aanwezigheid van kinderen in het huishouden vergroot de tijd die aan zorg besteed moet worden en kan zo cultuurdeelname verhinderen. Openingsuren kunnen slecht vallen in het tijdsbudget en aldus een drempel zijn. In tegenstelling tot wat we logischerwijze zouden verwachten, stellen onderzoekers echter vast dat personen die in hun levensfase op het hoogtepunt van tijdslast zitten, niet die mensen zijn die het minste deelnemen. (Ganzeboom, 1989) Het zou dus kunnen dat niet zozeer de abso-lute beschikbare vrije tijd verband houdt met het al dan niet participeren aan cultuur, maar eerder de subjectieve perceptie van de beschikbare vrije tijd. Tot deze dimensie behoren items 5, 8 en 14.

De fi nanciële kosten zijn een andere vaak bestudeerde drempel. Het idee dat het beschikbaar gezinsinkomen de cultuurdeelname bepaalt, wordt niet meteen bevestigd in onderzoek naar het effect van hogere of lagere toegangsprijzen op de participatie

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 40: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

40 | Cultuurparticipatie

(Maas, Verhoeff & Ganzeboom, 1990). Toch is het interessant na te gaan in welke mate niet-participanten deze drempel aanhalen. Item 2 bevraagt deze dimensie.

Andere drempels die we wensen te onderzoeken concentreren zich rond sociale redenen, zoals een gebrek aan gezelschap (4 en 6), rond fysieke beperkingen, zoals gezondheidsproblemen of een handicap (7) en rond informatiedrempels (12), zoals onvoldoende geïnformeerd zijn.

Op basis van de literatuur ter zake, de publieksonderzoeken van Roose en Waege (2002) en Ranshuysen (1999) en de ‘Survey of public participation in the arts’ in de Verenigde Staten (Bradshaw, 1998), stellen we een omvangrijke lijst met potentiële drempels op. Uit een kwalitatieve pretest blijkt dat evidente motieven als ‘het interes-seert me niet’ of ‘ik blijf liever thuis’ ontbreken. Ook deze items (1 en 9) worden opge-nomen. Omdat ook minderjarigen in de steekproef zijn opgenomen, onderworpen we ook deze groep aan een pretest. Daaruit bleek dat deze groep vaak afhankelijk is van de toestemming van de ouders. Een verbod van de ouders wordt daarom bijkomend als drempel opgenomen (15).

Tabel 1.12. Redenen voor niet-participatie aan toneelvoorstellingen (POD2).

Percentage

1. Ik blijf liever thuis. 34,8

2. De toegangskaarten zijn te duur. 15,5

3. Het aanbod is te klein in mijn streek. 18,6

4. Er is niemand die mij kan vergezellen. 11,4

5. Het is te moeilijk om een kinderoppas te vinden. 5,9

6. Ik voel mij er niet op mijn gemak. 6,2

7. Een gezondheidsprobleem of handicap hindert mij. 10,5

8. Ik heb er geen tijd voor. 37,9

9. Het aanbod interesseert me niet. 29,7

10. De plaats is meestal niet gemakkelijk bereikbaar. 6,6

11. De plaats is meestal niet in een veilige buurt. 1,0

12. Ik heb er te weinig informatie over. 17,6

13. Er is een gebrek aan openbaar vervoer. 2,3

14. De uren passen mij slecht. 12,9

15. Ik mag niet van mijn ouders. 0,2

16. Het interesseert me gewoon niet. 26,4

(N) 2357

Literatuur

Bradshaw, T. (1998). 1997 Survey of public participation in the arts. Summary report. Washington D.C.: National Endowment for the Arts.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 41: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 41

Ganzeboom, H. (1989). Cultuurdeelname in Nederland. Een empirisch-theoretisch onderzoek naar determinanten van deelname aan culturele activiteiten. Assen/Maastricht: Van Gorcum.

Maas, I., Verhoeff, R. & Ganzeboom, H. (1990). Podiumkunsten en publiek. Een empirisch-theore-tische studie naar omvang en samenstelling van het publiek van de podiumkunsten. Rijswijk: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.

Roose, H. & Waege, H. (2002). Cultuurpubliek, publieke cultuur? Publieksonderzoek bij theater- en museumbezoekers te Gent. Gent: Stad Gent, Dienst Culturele Zaken, Dienst Kunsten.

Verhoeff, R. (1991). Plaats en publiek. Geografi sche aspecten van podiumkunst. In R. Verhoeff& H. Ganzeboom (reds.). Cultuur en publiek. Multidisciplinaire opstellen over de publieke be-langstelling voor kunst en cultuur in Nederland. Amsterdam: SISWO, 55-68.

1.4 Musea en tentoonstellingen

1.4.1 Publieke receptieve participatie

1.4.1.1 Omschrijving

MT 1 en MT 2 peilen naar de publieke receptieve participatie aan beeldende kunst en, breder, naar het bezoek van verschillende soorten musea of tentoonstellingen. Aan res-pondenten die in MT 1 aangeven de voorbije zes maanden een museum of tentoonstel-ling te hebben bezocht, wordt voor vijf verschillende soorten musea en tentoonstellin-gen (+ categorie ‘andere’) gevraagd te vermelden of ze deze de voorbije zes maanden hebben bezocht of niet en hoe vaak.

MT 4 peilt naar de publieke receptieve beeldende-kunstenparticipatie buiten mu-sea of tentoonstellingen. We vragen de respondenten of ze de voorbije zes maanden respectievelijk een kunstgalerij of antiekhandel, kunstbeurs of kunst- en antiekbeurs hebben bezocht en desbetreffend hoe vaak. Gezien de grote diversiteit van de items, wordt hier geen algemene fi lter gebruikt.

1.4.1.2 Vraagstelling

MT 1 Heeft u de voorbije zes maanden een museum of tentoonstelling bezocht of niet?

Ja 1 → MT2

Neen 0 → MT3

MT 2Ik zal u nu een aantal soorten musea of tentoonstellingen voorlezen. Zeg telkens of u die de voorbije zes maanden heeft bezocht of niet.

Items 1 t.e.m. 6 worden at random weergegeven.

Ja Neen Zo ja, hoeveel keer was dat ongeveer de voorbije zes maanden?

1. Museum of tentoonstelling voor oude of schone kunsten

1 0 ..........

2. Museum of tentoonstelling voor hedendaagse of actuele kunst

1 0 ..........

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 42: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

42 | Cultuurparticipatie

Ja Neen Zo ja, hoeveel keer was dat ongeveer de voorbije zes maanden?

3. Museum of tentoonstelling voor natuurkunde, technologie of wetenschap

1 0 ..........

4. Museum of tentoonstelling voor geschiede-nis, heemkunde, volkskunde of archeologie

1 0 ..........

5. Museum of tentoonstelling voor toegepaste kunst, mode, diamant, juwelen, design, strips

1 0 ..........

6. Ander museum of tentoonstelling 1 0 ..........

MT 4 Heeft u de voorbije zes maanden de volgende zaken bezocht of niet?

Ja Neen Zo ja, hoeveel keer was dat ongeveer de voorbije zes maanden?

1. Kunstgalerij 1 0 ..........

2. Antiekhandel, kunstbeurs of kunst- en antiekbeurs

1 0 ..........

1.4.1.3 Vraagverwoording

Bij de doelstellingen gaven we aan dat het ook relevant is bezoeken aan musea of ten-toonstellingen te bevragen die zich niet in de sfeer van de beeldende kunsten bevinden. Om de respondenten niet in verwarring te brengen, nemen we alle soorten musea of ten-toonstellingen in één meetinstrument op. Als vertrekpunt nemen we de bestaande inde-ling van Ranshuysen (1999). Deze bestaat uit drie categorieën: kunstmusea, musea voor natuurkunde, technologie, wetenschap of industrieel erfgoed en musea voor geschiede-nis, volkskunde, heemkunde of vreemde culturen. Uit de pretest bleek dat het relevant is om kunstmusea op te splitsen in musea of tentoonstellingen voor oude of schone kunsten enerzijds en musea of tentoonstellingen voor hedendaagse of actuele kunst anderzijds. Deze splitsing is duidelijker voor de respondenten. Het museumlandschap in Vlaanderen volgt immers deze opdeling. Bovendien zijn respondenten vertrouwd met deze termen.

Ter validering van het meetinstrument hebben we nagenoeg alle erkende Vlaamse musea overlopen en binnen deze categorieën ondergebracht. Op basis van deze oefe-ning voegen we een vijfde categorie toe voor een aantal musea die gemeenschappelijk onder de noemer ‘toegepaste kunst’ vallen: het modemuseum, het designmuseum en het museum voor diamant en juwelen. Ook stripmusea en -tentoonstellingen nemen we hierbij op.

Museum- en tentoonstellingsbezoek bevragen we samen, zonder het onderscheid te maken. Vooreerst houden we zo de lengte en het repetitieve karakter van de vragenlijst onder controle. Verder is het voor de respondenten niet altijd duidelijk of ze een mu-seum of een tentoonstelling hebben bezocht, onder meer omdat tentoonstellingen vaak in musea worden gehouden. We vermijden zo dat een bezoek dubbel geteld wordt. Een bezoek aan een tijdelijke tentoonstelling en een bezoek aan de vaste collectie van een museum worden immers vaak gecombineerd.

Het bezoeken van galerijen en kunsthandels wordt apart bevraagd in MT4.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 43: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 43

Literatuur

Ganzeboom, H. (1988). Leefstijlen in Nederland. Een verkennende studie. Rijswijk: Sociaal Cul-tureel Planbureau.

Ranshuysen, L. (1999). Handleiding publieksonderzoek voor podia en musea. Amsterdam Boek-manstudies.

Tabel 1.13. Musea of tentoonstellingen bezocht of niet, in de voorbije zes maanden (MT1).

Percentage

1. Museum of tentoonstelling bezocht 28,9

2. Geen museum of tentoonstelling bezocht 71,1

(N) 3141

Tabel 1.14. Aantal keer museum of tentoonstelling bezocht, per type museum of tentoonstelling, in de voorbije zes maanden (MT2); rijpercentages.

0 1-2 3+ (N)

1. Museum of tentoonstelling voor oude of schone kunsten 89,4 8,9 1,7 3139

2. Museum of tentoonstelling voor hedendaagse of actuele kunst

88,6 9,2 2,2 3141

3. Museum of tentoonstelling voor natuurkunde, technologie of wetenschap

93,7 5,8 0,5 3145

4. Museum of tentoonstelling voor geschiedenis, heem-kunde, volkskunde of archeologie

86,9 11,6 1,5 3141

5. Museum of tentoonstelling voor toegepaste kunst, mode, diamant, juwelen, design, strips

94,8 4,7 0,5 3144

6. Ander museum of tentoonstelling 95,6 3,8 0,6 3142

Tabel 1.15. Aantal keer andere kunstverzamelingen bezocht, in de voorbije zes maanden (MT 4); rijper-centages.

0 1-2 3+ (N)

1. Kunstgalerij 84,9 11,2 3,9 3139

2. Antiekhandel of kunst- of antiekbeurs 89,5 7,4 3,2 3138

1.4.2 Drempels

1.4.2.1 Omschrijving

De vraag MT 3 peilt naar de redenen waarom mensen niet of niet vaker musea of tentoonstellingen bezoeken. Uit de zestien onderstaande redenen kan de respondent drie redenen (minimum twee, maximum drie) kiezen die voor hem of haar het meest

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 44: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

44 | Cultuurparticipatie

relevant zijn als motivatie van de niet-participatie gedurende de voorbije zes maanden. Deze vraag wordt enkel voorgelegd aan respondenten die de voorbije zes maanden geen museum of tentoonstelling bezocht hebben.

1.4.2.2 Vraagstelling

MT 3

Filter: enkel voor respondenten die de voorbije 6 maanden GEEN museum of tentoonstelling hebben bezocht (zie MT 1)

Er zijn verschillende redenen waarom mensen niet vaker naar musea of tentoonstellingen gaan. Op kaart 23 vindt u enkele mogelijkheden. Lees ze rustig door en kies er maximaal drie redenen uit die voor u het meest van toepassing zijn.

Kaart 23 geven. Minimum 2, maximum 3 antwoorden mogelijk!

1. Ik blijf liever thuis. 1

2. De toegangskaarten zijn te duur. 2

3. Het aanbod is te klein in mijn streek. 3

4. Er is niemand die mij kan vergezellen. 4

5. Het is te moeilijk om een kinderoppas te vinden. 5

6. Ik voel mij er niet op mijn gemak. 6

7. Een gezondheidsprobleem of handicap hindert mij. 7

8. Ik heb er geen tijd voor. 8

9. Het aanbod interesseert me niet. 9

10. De plaats is meestal niet gemakkelijk bereikbaar. 10

11. De plaats is meestal niet in een veilige buurt. 11

12. Ik heb er te weinig informatie over. 12

13. Er is een gebrek aan openbaar vervoer 13

14. De uren passen mij slecht. 14

15. Ik mag niet van mijn ouders. 15

16. Het interesseert me gewoon niet. 16

1.4.2.3 Vraagverwoording

Het slechten van participatiedrempels is een van de belangrijke doelstellingen in het cultuurbeleid. Om drempels op te heffen, is er nood aan informatie over welke drem-pels bij de verschillende bevolkingsgroepen spelen. Een bevolkingsonderzoek biedt de unieke kans om niet-participanten te vragen naar de redenen waarom ze niet deelna-men en zo participatiedrempels te beschrijven en te analyseren.

De relatieve invloed van bepaalde drempels op de uithuizige cultuurdeelname werd reeds meermaals onderzocht. Zo bestudeerden Roose en Waege (2002) in hun pu-blieksonderzoek van de Gentse theaters en musea enkele drempels die de bezoekers

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 45: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 45

verhinderen vaker te participeren. We kunnen de verschillende drempels ruwweg on-derverdelen in een aantal dimensies.

Een eerste dimensie behelst de geografi sche factoren. Er wordt verondersteld dat de af te leggen afstand (in tijd of kilometers), de bereikbaarheid van de locatie, de mo-gelijkheid tot het gebruik van het openbaar vervoer en de veiligheid van de omgeving waar de tentoonstelling plaatsvindt, de cultuurdeelname in een publieke context beïn-vloedt (Verhoeff, 1991). Items 3, 10, 11 en 13 vallen onder deze dimensie.

Een tweede dimensie groepeert participatiedrempels die te maken hebben met tijds-gebrek. De aanwezigheid van kinderen in het huishouden vergroot de tijd die aan zorg besteed moet worden en kan zo cultuurdeelname verhinderen. Openingsuren kunnen slecht vallen in het tijdsbudget en aldus een drempel zijn. In tegenstelling tot wat we logischerwijze zouden verwachten, stellen onderzoekers echter vast dat personen die in hun levensfase op het hoogtepunt van tijdslast zitten, niet die mensen zijn die het minste deelnemen (Ganzeboom, 1989). Het zou dus kunnen dat niet zozeer de abso-lute beschikbare vrije tijd verband houdt met het al dan niet participeren aan cultuur, maar eerder de subjectieve perceptie van de beschikbare vrije tijd. Tot deze dimensie behoren items 5, 8 en 14.

De fi nanciële kosten zijn een andere vaak bestudeerde drempel. Het idee dat het beschikbaar gezinsinkomen de cultuurdeelname bepaalt, wordt niet meteen bevestigd in onderzoek naar het effect van hogere of lagere toegangsprijzen op de participatie (Maas, Verhoeff & Ganzeboom, 1990). Toch is het interessant na te gaan in welke mate niet-participanten deze drempel aanhalen. Item 2 bevraagt deze dimensie.

Andere drempels die we wensen te onderzoeken concentreren zich rond sociale redenen, zoals een gebrek aan gezelschap (4 en 6), rond fysieke beperkingen, zoals gezondheidsproblemen of een handicap (7) en rond informatiedrempels (12), zoals onvoldoende geïnformeerd zijn.

Op basis van de literatuur ter zake, de publieksonderzoeken van Roose en Waege (2002) en Ranshuysen (1999) en de ‘Survey of public participation in the arts’ in de Verenigde Staten (Bradshaw, 1998), stellen we een omvangrijke lijst met potentiële drempels op. Uit een kwalitatieve pretest blijkt dat evidente motieven als ‘het interes-seert me niet’ of ‘ik blijf liever thuis’ ontbreken. Ook deze items (1 en 9) worden opge-nomen. Omdat ook minderjarigen in de steekproef zijn opgenomen, onderwerpen we ook deze groep aan een pretest. Daaruit blijkt dat deze groep vaak afhankelijk is van de toestemming van de ouders. Een verbod van de ouders wordt daarom bijkomend als drempel opgenomen (15).

Literatuur

Bradshaw, T. (1998). 1997 Survey of public participation in the arts. Summary report. Washington D.C.: National Endowment for the Arts.

Ganzeboom, H. (1989). Cultuurdeelname in Nederland. Een empirisch-theoretisch onderzoek naar determinanten van deelname aan culturele activiteiten. Assen/Maastricht: Van Gorcum.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 46: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

46 | Cultuurparticipatie

Maas, I., Verhoeff, R. & Ganzeboom, H. (1990). Podiumkunsten en publiek. Een empirisch-theo-retische studie naar omvang en samenstelling van het publiek van de podiumkunsten. Rijs-wijk: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.

Roose, H. & Waege, H. (2002). Cultuurpubliek, publieke cultuur? Publieksonderzoek bij theater- en museumbezoekers te Gent. Gent: Stad Gent, Dienst Culturele Zaken, Dienst Kunsten.

Verhoeff, R. (1991). Plaats en publiek. Geografi sche aspecten van podiumkunst. In R. Verhoeff& H. Ganzeboom (reds.), Cultuur en publiek. Multidisciplinaire opstellen over de publieke be-langstelling voor kunst en cultuur in Nederland. Amsterdam: SISWO, 55-68.

Tabel 1.16. Redenen voor non-participatie aan musea of tentoonstellingen (MT3).

Percentage

1. Ik blijf liever thuis. 32,0

2. De toegangskaarten zijn te duur. 9,1

3. Het aanbod is te klein in mijn streek. 15,9

4. Er is niemand die mij kan vergezellen. 11,4

5. Het is te moeilijk om een kinderoppas te vinden. 4,8

6. Ik voel mij er niet op mijn gemak. 7,0

7. Een gezondheidsprobleem of handicap hindert mij. 10,5

8. Ik heb er geen tijd voor. 36,8

9. Het aanbod interesseert me niet. 36,4

10. De plaats is meestal niet gemakkelijk bereikbaar. 6,2

11. De plaats is meestal niet in een veilige buurt. 0,6

12. Ik heb er te weinig informatie over. 16,5

13. Er is een gebrek aan openbaar vervoer. 2,6

14. De uren passen mij slecht. 11,5

15. Ik mag niet van mijn ouders. 0,1

16. Het interesseert me gewoon niet. 33,9

(N) 2226

1.5 Literatuur

1.5.1 Private receptieve participatie

1.5.1.1 Omschrijving

De vragen LIT 1 en LIT 2 peilen naar private receptieve literatuurparticipatie of ge-ven met andere woorden een idee van het leesgedrag in Vlaanderen. Een algemene fi ltervraag LIT 1 (al dan niet participatie) verhindert dat LIT 2 aan niet-participanten wordt voorgelegd. Participanten wordt gevraagd aan de hand van een open vraag een schatting te geven van het aantal werken dat ze gedurende de voorbije zes maanden lazen.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 47: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 47

1.5.1.2 Vraagstelling

LIT 1Ik zal u nu enkele vragen stellen over het lezen van boeken.

Heeft u de voorbije zes maanden boeken of strips gelezen in uw vrije tijd of niet?

Ja 1 → LIT 2

Neen 0 → LIT 3

LIT 2Ik zal nu een aantal genres van boeken voorlezen. Zeg telkens of u de voorbije zes maanden dat genre van boek (volledig of minstens voor de helft) gelezen heeft.

Items 1 t.e.m. 9 worden at random weergegeven.

Ja Neen Zo ja, hoeveel titels waren dat in de voorbije

6 maanden?

1. Literaire romans 1 0 ..........

2. Andere romans (spannende boeken, romantische verhalen, boeken over historische gebeurtenissen, ...)

1 0 ..........

3. Dichtbundels/poëzie 1 0 ..........

4. Boeken over fi losofi e, menswetenschappen, geschiedenis, ... 1 0 ..........

5. Doe-boeken (koken, hobbyboeken, knutselboeken, tuinboe-ken, ...)

1 0 ..........

6. Vakantie- en reisgidsen 1 0 ..........

7. Opvoeding en gezondheid 1 0 ..........

8. Kinder- en jeugdboeken (jonger dan 16 jaar) 1 0 ..........

9. Strips, graphic novels 1 0 ..........

10. Overige 1 0 ..........

1.5.1.3 Vraagverwoording

Leesgedrag kan op verschillende manieren gemeten worden. Ofwel vragen we naar het aantal uren leesactiviteit ofwel vragen we het aantal gelezen eenheden op te geven. Omdat het aantal uren dat gelezen werd maar kort onthouden kan worden, kan bij een vraag naar het aantal uren maximum een referentieperiode van één week gehanteerd worden. De respondenten vragen hoeveel uur ze de voorbij zes maanden boeken heb-ben gelezen, is onrealistisch en zou ons geen accurate schatting van het te meten gedrag opleveren. De referentieperiode terugbrengen naar één week is geen optie, want dat zou een te grote drop-out en een onderbevraging van minder frequente lezers met zich mee-brengen. Daarom vragen we de respondent het aantal gelezen werken op te geven.

Bij muziek en fi lm bevragen we de private receptieve participatie met een referen-tieperiode van één maand. Omdat lezen een activiteit is die per werk een langere perio-de in beslag kan nemen, hanteren we de standaardreferentieperiode van zes maanden. Zo kunnen we voldoende variatie waarnemen bij niet-frequente lezers. Uit de pretest blijkt bovendien dat respondenten geen problemen signaleren als ze het aantal gelezen werken in de voorbije zes maanden moeten aangeven.

De defi nitie van leesgedrag die in de vraag wordt gegeven, maakt duidelijk dat ook niet volledig uitgelezen werken tot het aantal te tellen eenheden gerekend mogen worden.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 48: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

48 | Cultuurparticipatie

Lezen gelijkschakelen met uitlezen heeft een te exclusief karakter en zorgt voor onnodige verwarring en wrevel bij de respondent. Iemand die in de voorbije zes maanden een boek minstens voor de helft heeft uitgelezen, defi niëren we als een literatuurparticipant.

In tegenstelling tot bij de ‘Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004’ wordt er nu een uit-gebreid genreoverzicht gebruikt. In 2003-2004 beperkten de genres zich tot kinder- en jeugdboeken, romans en poëziebundels en strips. Deze drie summiere categorieën wer-den in 2009 tot negen categorieën uitgebreid.

Tabel 1.17. Literatuur (boeken of strips) gelezen in de vrije tijd of niet, in de voorbije zes maanden (LIT1).

Percentage

1. Literatuur gelezen 56,7

2. Geen literatuur gelezen 43,3

(N) 3146

Tabel 1.18. Aantal boeken volledig of minstens voor de helft gelezen, per genre, in voorbije zes maanden (LIT2); rijpercentages.

0 1-5 6+ (N)

1. Literaire romans 79,0 14,8 6,2 3139

2. Andere romans (spannende boeken, romantische verhalen, boeken over historische gebeurtenissen, ...)

72,3 20,7 7,0 3138

3. Dichtbundels/poëzie 93,7 5,9 0,4 3139

4. Boeken over fi losofi e, menswetenschappen, geschiedenis, ...

87,4 11,3 1,4 3141

5. Doe-boeken (koken, hobbyboeken, knutselboeken, tuinboeken, ...)

75,6 19,0 5,4 3141

6. Vakantie- en reisgidsen 74,9 22,6 2,5 3137

7. Opvoeding en gezondheid 87,5 11,6 0,9 3145

8. Kinder- en jeugdboeken (jonger dan 16 jaar) 89,8 5,9 4,3 3135

9. Strips, graphic novels 78,1 11,0 10,9 3118

10. Overige 92,1 6,3 1,6 3140

1.5.2 Publieke receptieve participatie

1.5.2.1 Omschrijving

De vraag LIT 3 peilt naar de publieke receptieve participatie aan literatuur. Concreet wordt het bijwonen van literaire evenementen in kaart gebracht. We gebruiken geen algemene fi ltervraag. Voor elk van de vijf soorten literaire evenementen wordt de res-pondenten die aangeven te participeren, gevraagd te vermelden hoeveel keer ze de voorbije 12 maanden een literair evenement van die aard hebben bezocht.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 49: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 49

1.5.2.2 Vraagstelling

LIT 3 Ik zal u nu een aantal literaire evenementen voorlezen. Zeg telkens of u die de voorbije twaalf maanden heeft bijgewoond of niet.

Ja Neen Zo ja, hoeveel keer was dat ongeveer de voorbije 12

maanden?

1. De grote boekenbeurs in Antwerpen 1 0 ..........

2. Een andere boekenbeurs 1 0 ..........

3. Lezing van een auteur of voorstelling van een boek of meerdere boeken

1 0 ..........

4. Literair evenement zoals Saint Amour, Watou, Zuiderzinnen, Groot Beschrijf, Poëzienamiddagen

1 0 ..........

5. Leesclub 1 0 ..........

6. Ander literair evenement 1 0 ..........

1.5.2.3 Vraagverwoording

Het gebruik van een algemene fi ltervraag wordt achterwege gelaten. Een fi ltervraag is eerst en vooral niet aangewezen omdat de defi nitie van literaire evenementen niet voor elke respondent gekend en duidelijk is. Concrete voorbeelden kunnen dit verhelpen. Bovendien is het aantal niet in die mate belastend dat het de vragenlijst voor niet-par-ticipanten erg verzwaart. Een algemene fi ltervraag zou bijgevolg te veel respondenten als niet-participanten bestempelen, wat tot een onderschatting van het te meten gedrag zou leiden.

In internationaal onderzoek zijn geen voorbeelden gevonden van hoe literaire eve-nementen worden gemeten. Dit meetinstrument is dan ook gebaseerd op de specifi ci-teit van het aanbod in Vlaanderen. Omdat bepaalde activiteiten, zoals de boekenbeurs in Antwerpen, slechts jaarlijks plaatsvinden, moeten we noodgedwongen de referen-tieperiode tot twaalf maanden verlengen. Dat vermijdt dat de kans om participatie te rapporteren afhankelijk is van het moment van bevraging.

Tabel 1.19. Literaire evenementen bijgewoond, per type evenement, in de voorbije twaalf maanden (LIT3); rijpercentages.

0 1+ (N)

1. De grote boekenbeurs in Antwerpen 94,5 5,5 3146

2. Een andere boekenbeurs 96,1 3,9 3146

3. Lezing van een auteur(s) of voorstelling(en) van een boek of meerdere boeken

96,5 3,5 3144

4. Literair evenement zoals Saint Amour, Watou, Zuiderzinnen, Groot Beschrijf, Poëzienamiddagen

98,4 1,6 3145

5. Leesclub 99,5 0,5 3146

6. Ander literair evenement 99,5 0,5 3146

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 50: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

50 | Cultuurparticipatie

1.5.3 Opvattingen over lezen

1.5.3.1 Omschrijving

De vraag LIT 6 peilt naar de waarden en opvattingen ten opzichte van lezen en boeken. We gebruiken geen algemene fi ltervraag. Voor elke uitspraak wordt gevraagd aan te geven op een zevenpuntenschaal in welke mate men het eens dan wel oneens is met een stelling i.v.m. lezen en literatuur.

1.5.3.2 Vraagstelling

LIT6

Hieronder volgen enkele uitspraken over lezen. U kan op de onderstaande stellingen antwoor-den met ‘helemaal oneens’ tot ‘helemaal eens’.

Items 1 t.e.m. 9 worden at random weergegeven.

Kaart 67 geven

Helemaal oneens

Helemaal eens

1. Op school moet men kinderen leren genieten van lezen

1 2 3 4 5 6 7

2. Een goed gevulde boekenkast is een fi jn bezit

1 2 3 4 5 6 7

3. Veel van mijn familie of vrienden lezen literaire boeken

1 2 3 4 5 6 7

4. Sommige boeken moet je gewoon gelezen hebben

1 2 3 4 5 6 7

5. Ik krijg graag boeken cadeau 1 2 3 4 5 6 7

6. Het is belangrijk om op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen bin-nen de literatuur

1 2 3 4 5 6 7

7. Het lezen van boeken is in mijn vrien-denkring gebruikelijk

1 2 3 4 5 6 7

8. Met mijn vrienden discussieer ik graag over boeken

1 2 3 4 5 6 7

9. Ik lees liever een goed boek dan dat ik tv kijk

1 2 3 4 5 6 7

10. Ik vind goed mijn weg in het boeken-aanbod

1 2 3 4 5 6 7

1.5.3.3 Vraagverwoording

Door de stellingen 1, 3, 4, 6, 7, 8 en 9 van LIT 6 kunnen we de waarde die de responden-ten hechten aan en de houding die zij aannemen tegenover lezen en boeken achterhalen. Stellingen 2, 5 en 10 peilen naar de waarde die de respondent hecht aan het bezit van boeken. Dit waardeoordeel kunnen we dan linken aan het leesgedrag en bibliotheekge-bruik van de respondenten. LIT 7 peilt naar de invloed van het leesgedrag en het biblio-theekgebruik van de ouders tijdens de kindertijd van de respondent. Hiermee kunnen we

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 51: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 51

de invloed van de ouders op het leesgedrag en het bibliotheekgebruik van de respondent achterhalen. We kunnen dan eventueel zien hoe het leesgedrag van de respondent va-rieert naarmate vrienden en/of familie het belangrijk vinden om boeken te lezen (met stellingen 3, 7 en 8 en vraag LIT 7) (Kraaykamp et al, 2008; de Haan & Knulst, 2000).

Literatuur

De Haan, J.& Knulst, W. (2000). Het bereik van de kunsten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Plan-bureau.

Kraaykamp, G., Van Gils, W.& Ultee, W. (2008). Cultural participation and time restrictions. Ex-plaining the frequency of individual and joint cultural visits. Poetics 36, 316-332.

Tabel 1.20. Uitspraken over boeken lezen (LIT6); rijpercentages.

VO VE (N)

1. Op school moet men kinderen leren genieten van lezen

2,5 2,0 2,8 8,3 14,5 20,3 49,7 3133

2. Een goed gevulde boekenkast is een fi jn bezit

20,7 11,1 9,1 14,7 12,8 11,8 19,9 3133

3. Veel van mijn familie of vrien-den lezen literaire boeken

20,1 16,8 14,0 18,4 14,1 8,7 7,9 3023

4. Sommige boeken moet je gewoon gelezen hebben

19,0 10,2 8,5 14,0 14,4 12,3 21,5 3129

5. Ik krijg graag boeken cadeau 35,7 12,9 6,6 9,7 11,1 9,1 14,9 3140

6. Het is belangrijk om op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen binnen de literatuur

23,1 16,2 12,7 22,1 12,8 5,2 8,0 3126

7. Het lezen van boeken is in mijn vriendenkring gebruikelijk

27,8 17,2 12,1 16,3 11,4 8,5 6,7 3067

8. Met mijn vrienden discussieer ik graag over boeken

49,1 19,0 9,6 9,2 6,4 3,6 3,3 3138

9. Ik lees liever een goed boek dan dat ik tv kijk

36,6 12,0 6,9 14,7 8,5 7,8 13,6 3141

10. Ik vind goed mijn weg in het boekenaanbod

31,3 12,9 9,2 13,4 11,0 10,3 11,9 3119

1.5.4 Leesgedrag binnen het gezin waarin men opgroeide

1.5.4.1 Omschrijving

LIT 7 peilt bevraagt het leesgedrag en het bibliotheekgebruik van de ouders tijdens de kindertijd van de respondent.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 52: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

52 | Cultuurparticipatie

1.5.4.2 Vraagstelling

LIT 7

Hieronder volgen een aantal uitspraken over het gezin waarin u opgroeide. Kunt u me zeggen hoe vaak de onderstaande zaken gebeurden?

Items 1 t.e.m. 4 worden at random weergegeven.

Kaart 68 geven.

Nooit of zelden

Soms Vaak Heel regelmatig

1. Mijn moeder las boeken 1 2 3 4

2. Mijn vader las boeken 1 2 3 4

3. Als kind lazen mijn ouders voor uit kinderboeken 1 2 3 4

4. Als kind namen mijn ouders mij mee naar de bibliotheek

1 2 3 4

1.5.4.3 Vraagverwoording

LIT 7 peilt naar de invloed van het leesgedrag en het bibliotheekgebruik van de ouders tijdens de kindertijd van de respondent. Hiermee kunnen we de invloed van de ouders op het leesgedrag en het bibliotheekgebruik van de respondent achterhalen.

Tabel 1.21. Boeken lezen als kind (LIT7); rijpercentages.

Nooit of zelden

Soms Vaak Heelregelmatig

(N)

1. Mijn moeder las boeken 50,6 21,7 14,2 13,5 3114

2. Mijn vader las boeken 59,9 17,5 11,2 11,4 3079

3. Als kind lazen mijn ouders voor uit kinderboeken 55,5 22,1 13,5 8,9 3085

4. Als kind namen mijn ouders mij mee naar de bibliotheek

68,0 15,3 10,2 6,5 3129

1.6 Creatieve participatie

1.6.1 Participatie

1.6.1.1 Omschrijving

CC1a en CC1b peilen naar de creatieve cultuurparticipatie of het beoefenen van kunst-zinnige hobby’s. Aan de respondenten wordt gevraagd voor elk van de hobby’s aan te geven of ze de discipline de voorbije zes maanden hebben beoefend of niet. Bij een positief antwoord wordt gevraagd hoe vaak ze die discipline de voorbije zes maanden beoefend hebben. Daarbij kan de respondent een antwoord selecteren uit een lijst met zes mogelijkheden: ‘een uitzonderlijke keer’, ‘maandelijks’, ‘meermaals per maand’, ‘wekelijks’, ‘meermaals per week’ en ‘dagelijks’.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 53: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 53

1.6.1.2 Vraagstelling

Voorbije 6 maanden beoefend?

CC 1b

Zo ja, Hoe vaak beoefende u deze hobby de voorbije 6 maanden? Gebruik kaart 25 om te antwoorden.

Eén antwoord mogelijk, kaart 25 geven.

Ja Neen Een uitzon-derlijke

keer

Maan-delijks

Meer-maals

per maand

Weke-lijks

Meer-maals

per week

Dage-lijks

1. Dansen zoals jazzballet, moderne dans, klassieke dans of volksdans

1 0 1 2 3 4 5 6

2. Toneel, fi gurentheater, vertellen, mime

1 0 1 2 3 4 5 6

3. Creatieve kunstfotografi e 1 0 1 2 3 4 5 6

4. Film, video, multimedia of computerkunst, niet alleen fi lmpjes van op vakantie of van familie-feesten

1 0 1 2 3 4 5 6

5. Schilderen, tekenen of grafi sch werk

1 0 1 2 3 4 5 6

6. Beeldhouwen, boetseren, keramiek of pottenbak-ken

1 0 1 2 3 4 5 6

7. Zingen 1 0 1 2 3 4 5 6

8. Muziekinstrument bespe-len

1 0 - - - - - -

9. FILTER: indien code 1 op CC1a_8, stel vraag CC1a_9_10_11

Speelt u dan pop/rock-muziek?

1 0 1 2 3 4 5 6

10. Speelt u dan folk, blues of jazzmuziek?

1 0 1 2 3 4 5 6

11. Speelt u dan klassieke muziek, harmonie of fanfare?

1 0 1 2 3 4 5 6

12. Creatief schrijven onge-acht de literaire vorm

1 0 1 2 3 4 5 6

13. Creatief werken met textiel zoals borduren, haken, patchwork, naaien, weven

1 0 1 2 3 4 5 6

14. Creatief werken met bloemen en planten zoals bloemschikken

1 0 1 2 3 4 5 6

15. Andere (specifi ceer) 1 0 1 2 3 4 5 6

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 54: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

54 | Cultuurparticipatie

1.6.1.3 Vraagverwoording

Creatieve kunstenparticipatie of amateurkunstbeoefening krijgt doorgaans weinig aandacht in internationaal onderzoek naar cultuurparticipatie. In Frankrijk levert de survey ‘Les amateurs, enquête sur les activités artistiques des Français’ (Don-nat, 1996) een beeld van amateurkunstbeoefening. Vooreerst wordt gepeild naar de deelnamefrequentie voor vijf artistieke disciplines (muziek, theater, dans, schrijven en beeldende kunst). Verder worden diverse uitbreidingen gemaakt naar specifi eke stijlen, de plaats van beoefening, de sociale context, redenen om te participeren en de aanvangscontext (de aanleiding om te starten met de activiteit in kwestie). Ook in SPPA ’97 (Bradshaw, 1998) wordt een apart luik besteed aan ‘personal arts participation’, maar in veel beperktere mate. We baseerden ons voor deze vraag-stelling echter voornamelijk op de recente studie van Vanherwegen et al. (2009) waarin amateurkunstbeoefening in Vlaanderen op zeer gedetailleerde wijze werd onderzocht. Amateurkunstbeoefening werd er gemeten aan de hand van 57 moge-lijke activiteiten. Tal van eigenschappen van amateurkunstbeoefening werden on-derzocht, zoals tijdsbesteding, sociale context, internetgebruik, de organisatiegraad, de inbedding van amateurkunsten in het gezin, behoeften van amateurkunstenaars, etc. Daarnaast werd de link onderzocht tussen amateurkunstbeoefening en tal van correlaten zoals zelfbeeld, zelfontplooiing, attitudes met betrekking tot sociale inte-gratie en anomie.

In ons onderzoek zullen we naast de participatiefrequentie enkel de sociale context bevragen. Deze dimensies werden in overleg met deskundigen uit de sector en de Ad-ministratie Cultuur als meest relevant geselecteerd. Verdere uitbreidingen zouden de survey te lang maken en zijn wat onnodig gezien de schat aan informatie die Vanher-wegen et al. (2009) recentelijk nog verzamelden voor Vlaanderen.

Eerst moeten we beslissen welke terminologie we in de vraagverwoording zullen gebruiken. In veel kunstsociologische literatuur en in het theoretisch kader van deze studie wordt gesproken van creatieve cultuurparticipatie. Deze term kunnen we ech-ter niet gebruiken in een vragenlijst omdat hij te onduidelijk is voor de respondenten en bovendien nogal elitair klinkt. Het cultuurbeleid en het culturele veld nemen de term amateurkunstbeoefening in de mond. Omdat uit de pretest blijkt dat dit begrip vaak een negatieve connotatie oproept en als een minderwaardige vorm van kunst-beoefening kan overkomen,1 opteren we ervoor om ook deze term niet te gebruiken. Daarom oriënteerden we – analoog met Nederlands (Sociaal Cultureel Planbureau, 1999), Frans (Donnat, 1996) en recent Vlaams onderzoek (Vanherwegen et. al., 2009) – creatieve kunstenparticipatie op hobbybeoefening. Om de vergelijkbaarheid met de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’ te waarborgen, voegden we het

1. Hoewel Vanherwegen et al. (2009, p. 148 e.v.) een positieve gevoelswaarde constateerden voor het woord amateurkunst.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 55: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 55

adjectief ‘kunstzinnig’ toe, hoewel Vanherwegen et al. spreken van het beoefenen van een ‘creatieve’ hobby.

Om te bepalen welke hobby’s we zouden bevragen, baseerden we ons op de inde-ling van Vanherwegen et al. (2009). Omdat het bereik van onze studie dergelijk detail niet toelaat, zijn we vertrokken vanuit de Franse studie die vijf activiteiten bevat, maar hebben deze wat verfi jnd aan de hand van het Vlaamse amateurkunstenonder-zoek. Muziek wordt zo opgesplitst in ‘een muziekinstrument bespelen’ en ‘zingen’. Bovendien vragen we in detail door welk genre men dan wel speelt. We hebben hier getracht zo goed mogelijk de structuur van de Vlaamse amateurmuzieksector te weer-spiegelen door de volgende drie genres te bevragen: (1) pop/rockmuziek, (2) folk-blues-jazzmuziek en (3) klassieke muziek, harmonie of fanfaremuziek. Verder werd beeldende kunst opgesplitst in ‘creatieve kunstfotografi e’, ‘fi lm, video of computer-kunst’, ‘schilderen, tekenen of grafi sch werk’ en ‘beeldhouwen, boetseren, keramiek of pottenbakken’. De indeling die we zo bekomen, moet ook afgestemd zijn op het Amateurkunstendecreet (december 2000). Uit de pretest blijkt dat deze indeling een werkbare categorisatie is die bovendien aansluit bij de opdeling in het decreet voor amateurkunsten. We nemen bijkomend het creatief werken met textiel als kunstzin-nige hobby op.

Voor de constructie van het meetinstrument voor creatieve cultuurparticipatie ver-trekken we vanuit het standaardmeetinstrument voor publieke receptieve kunstenpar-ticipatie. Omdat we de verschillende vormen van cultuurparticipatie onderling willen vergelijken, wordt hier ook een referentieperiode van zes maanden gehanteerd. Een kortere tijdsperiode zou bovendien niet toelaten voldoende variatie te onderkennen bij niet-frequente beoefenaars.

We brengen het gedrag in kaart door de respondenten te vragen hoe vaak ze de kunstzinnige hobby in kwestie beoefenen. De respondenten laten aangeven hoe veel keer ze de hobby hebben uitgeoefend, is hier zinloos. Peilen naar het aantal uren dat ze met de hobby bezig zijn, zou ons een realistischer beeld opleveren. Deze manier van bevraging wekt echter veel wrevel op bij de respondenten, zo blijkt uit de pretest. Vooral frequente beoefenaars ervaren moeilijkheden om een schatting te geven van het aantal uur dat de kunstzinnige hobby in kwestie werd beoefend. Daarom vragen we de respondenten aan te geven hoe vaak ze een kunstzinnige hobby beoefenen. Dit levert weliswaar minder gedetailleerde, maar wel meer betrouwbare informatie op.2 We veronderstellen daarbij dat creatieve kunstenparticipatie een zekere regelmaat kent en daarom vrij gemakkelijk op deze manier bevraagd kan worden. Bovendien kunnen we op basis van de antwoordlabels zonder problemen een onderscheid maken

2. We verwijzen naar Vanherwegen et al. (2009, p. 148 e.v.) waarin op basis van een steekproef bij actieve leden van amateurkunstorganisaties werd onderzocht hoeveel uren wekelijks besteed worden aan een creatieve hobby.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 56: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

56 | Cultuurparticipatie

tussen intensieve beoefenaars en zij die minder frequent aan creatieve kunstenparti-cipatie doen.

Literatuur

Bradshaw, T. (1998). 1997 Survey of public participation in the arts. Summary report. Washington D.C.: National Endowment for the Arts.

Donnat, O. (1996). Les amateurs. Enquête sur les activités artistiques des Francais. Paris: La do-cumentation Française.

Sociaal Cultureel Planbureau (2000). Sociaal en Cultureel Rapport 2000. Nederland in Europa. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Vanherwegen, D., Siongers, J., Smits, W., Vangoidsenhoven, G., Lievens, J. & Elchardus, M. (2009). Amateurkunsten in Beeld Gebracht. Gent: Forum voor Amateurkunsten.

Tabel 1.22. Kunstzinnige hobby beoefend of niet, per type hobby, in de voorbije zes maanden (CC 1a); rijpercentages.

Niet beoe-fend

Beoefend (N)

1. Dansen zoals jazzballet, moderne dans, klassieke dans of volksdans

92,8 7,2 3146

2. Toneel, fi gurentheater, vertellen, mime 97,9 2,1 3146

3. Creatieve kunstfotografi e 95,9 4,1 3146

4. Film, video, multimedia of computerkunst (niet alleen fi lmpjes van op vakantie of van familiefeesten)

89,0 11,0 3146

5. Schilderen, tekenen of grafi sch werk 90,0 10,0 3146

6. Beeldhouwen, boetseren, keramiek of pottenbakken 97,4 2,6 3146

7. Zingen 93,0 7,0 3146

8. Muziekinstrument bespelen 92,0 8,0 3146

9. Pop/rockmuziek spelen 96,4 3,6 3146

10. Folk, blues of jazzmuziek spelen 97,3 2,7 3146

11. Klassieke muziek, harmonie of fanfare 96,3 3,7 3146

12. Creatief schrijven ongeacht de literaire vorm 94,0 6,0 3146

13. Creatief werken met textiel zoals borduren, haken, patchwork, naaien, weven

88,7 11,3 3146

14. Creatief werken met bloemen en planten zoals bloemschikken 88,9 11,1 3146

15. Andere 99,0 1,0 3145

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 57: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 57

Tabel 1.23. Frequentie waarmee kunstzinnige hobby wordt beoefend, per type hobby, in de voorbije zes maanden (CC1b); rijpercentages.

Een uitzon-derlijke

keer

Maande-lijks

Meer-maals

per maand

Wekelijks Meer-maals

perweek

Dagelijks (N)

1. Dansen zoals jazzballet, moderne dans, klassieke dans of volksdans

13,7 7,6 13,4 45,4 18,0 1,9 226

2. Toneel, fi gurentheater, vertellen, mime

42,4 9,7 9,4 22,9 9,9 5,7 65

3. Creatieve kunstfotografi e 12,2 25,4 29,2 12,8 18,3 2,1 128

4. Film, video, multimedia of computerkunst niet alleen fi lmpjes van op vakantie of van familie-feesten

22,6 18,5 17,3 19,0 15,5 7,0 344

5. Schilderen, tekenen of grafi sch werk

20,7 18,3 16,4 20,0 15,2 9,4 314

6. Beeldhouwen, boetseren, keramiek of pottenbakken

35,1 15,4 19,7 18,3 7,5 4,0 82

7. Zingen 11,9 2,0 8,6 30,8 19,2 27,4 220

8. Muziekinstrument bespe-len

/ / / / / / /

9. Pop/rockmuziek spelen 6,6 6,0 14,6 21,6 28,0 23,3 115

10. Folk, blues of jazzmuziek spelen

9,5 5,8 9,1 22,0 31,6 22,0 84

11. Klassieke muziek, harmonie of fanfare

11,3 9,9 12,6 34,0 21,9 10,3 118

12. Creatief schrijven onge-acht de literaire vorm

20,4 23,2 22,9 13,9 10,5 9,0 190

13. Creatief werken met textiel zoals borduren, haken, patchwork, naaien, weven

22,0 20,3 15,1 17,7 10,7 14,1 355

14. Creatief werken met bloemen en planten zoals bloemschikken

32,8 31,0 17,1 12,6 4,5 2,1 349

15. Andere 16,2 8,5 13,7 19,5 9,9 32,3 31

1.6.2 Participatieverband

1.6.2.1 Omschrijving

CC1c peilt naar het verband waarin kunstzinnige hobby’s beoefend worden. Voor elke kunstzinnige hobby die de respondent beoefent (fi lter CC1a), wordt gevraagd

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 58: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

58 | Cultuurparticipatie

aan te geven in welk verband de uitoefening plaatsvindt. De respondenten kunnen kiezen uit vijf verschillende antwoordmogelijkheden en mogen meerdere antwoorden geven.

1.6.2.2 Vraagstelling

Voorbije 6 maanden beoefend?

CC 1c

Zo ja, In welk verband beoefende u deze hobby(‘s) de voor-bije 6 maanden? Gebruik kaart 26 om te antwoorden.

Meerdere antwoorden mogelijk. Kaart 26 geven

Ja NeenIn een acade-

mie

In een an-dere kunst-opleiding

In een club, ver-eniging of

gezel-schap

Met vrienden(niet in organi-satie of

academie)

Alleen(niet orga-nisatie of

academie)

1. Dansen zoals jazzballet, moderne dans, klassieke dans of volksdans

1 2 1 1 1 1 1

2. Toneel, fi gurentheater, vertellen, mime

1 2 1 1 1 1 1

3. Creatieve kunstfotografi e 1 2 1 1 1 1 1

4. Film, video, multimedia of computerkunst (niet alleen fi lmpjes van op vakantie of van familiefeesten)

1 2 1 1 1 1 1

5. Schilderen, tekenen of grafi sch werk

1 2 1 1 1 1 1

6. Beeldhouwen, boetseren, keramiek of pottenbakken

1 2 1 1 1 1 1

7. Zingen 1 2 1 1 1 1 1

8. Muziekinstrument bespelen 1 2 1 1 1 1 1

9. Pop/rockmuziek spelen 1 2 1 1 1 1 1

10. Folk, blues of jazzmuziek spelen

1 2 1 1 1 1 1

11. Klassieke muziek, harmonie of fanfare

1 2 1 1 1 1 1

12. Creatief schrijven ongeacht de literaire vorm

1 2 1 1 1 1 1

13. Creatief werken met textiel zoals borduren, haken, patchwork, naaien, weven

1 2 1 1 1 1 1

14. Creatief werken met bloemen en planten zoals bloemschikken

1 2 1 1 1 1 1

15. Andere 1 2 1 1 1 1 1

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 59: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 59

1.6.2.3 Vraagverwoording

De vraag naar het verband waarin een kunstzinnige hobby wordt beoefend, vormt een eerste uitbreiding op het in kaart brengen van de participatiefrequentie (zie ook Van-herwegen et al., 2009). De antwoordcategorieën brengen verschillende dimensies van de participatiecontext in kaart. Een kunstzinnige hobby kan ten eerste alleen worden beoefend. Een tweede participatieverband is de academie. Kunstacademies spelen in Vlaanderen immers een belangrijke rol in het aanbieden van deeltijds kunstonder-wijs. Toch zijn er vandaag de dag tal van alternatieve opleidingsmogelijkheden voor creatieve of kunstzinnige hobby’s (zie o.a. Elias en Verté, 2002). We houden rekening met deze trend en gaan na in welke mate men kunstzinnige hobby’s beoefent in de context van een andere opleiding. Een vierde mogelijkheid is ‘in een club, vereniging of gezelschap’. Een groot deel van de amateurkunstenaars verenigt zich namelijk in al-lerhande formele en minder formele groepen. Het lidmaatschap aan verenigingen voor amateurkunsten wordt bovendien ook bevraagd onder het luik ‘sociale participatie’. Daar bestaat ook de mogelijkheid om een andere rol (bv. bestuurlijk of ondersteunend) te vervullen in de vereniging, terwijl hier het beoefenen van een kunstzinnige hobby het uitgangspunt is. Ten slotte zijn ook informele netwerken een verband waarin kunst-zinnige hobby’s beoefend kunnen worden. We nemen eveneens de mogelijkheid ‘met vrienden’ op.

Uit de pretest blijkt dat het niet nodig is een categorie ‘andere’ op te nemen. De opgenomen antwoordcategorieën volstaan.

Literatuur

Elias, W. & Verté, D. (2002). Eindrapport: Onderzoek naar alternatieve kunstopleidingen. Brussel: VUB.

Donnat, O. (1996). Les amateurs. Enquête sur les activités artistiques des Français. Paris: La do-cumentation Française.

Vanherwegen, D., Siongers, J., Smits, W., Vangoidsenhoven, G., Lievens, J. & Elchardus, M. (2009). Amateurkunsten in Beeld Gebracht. Gent: Forum voor Amateurkunsten.

Tabel 1.24. Verband waarbinnen kunstzinnige hobby’s beoefend worden (CC1c); rijpercentages.

In een acade-

mie

In een an-dere kunst-opleiding

In een club, vereniging of gezelschap

Met vrienden (niet in or-ganisatie of academie)

Alleen (niet orga-nisatie of

academie)

(N)

1. Dansen zoals jazzballet, moderne dans, klassieke dans of volksdans

1,8 0,8 61,6 30,8 9,4 223

2. Toneel, fi gurentheater, vertellen, mime

7,7 4,3 55,3 28,5 8,8 64

3. Creatieve kunstfotografi e 3,0 3,3 10,3 13,0 78,6 128

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 60: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

60 | Cultuurparticipatie

In een acade-

mie

In een an-dere kunst-opleiding

In een club, vereniging of gezelschap

Met vrienden (niet in or-ganisatie of academie)

Alleen (niet orga-nisatie of

academie)

(N)

4. Film, video, multimedia of computerkunst (niet alleen fi lmpjes van op vakantie of van familiefeesten)

2,7 2,2 4,1 21,0 77,4 343

5. Schilderen, tekenen of grafi sch werk

7,1 3,7 4,7 10,0 83,6 312

6. Beeldhouwen, boetseren, keramiek of pottenbakken

10,9 6,7 14,0 13,4 60,8 81

7. Zingen 2,3 1,1 33,7 18,6 54,5 220

8. Muziekinstrument bespelen / / / / / /

9. Pop/rockmuziek spelen 7,7 1,2 18,4 29,6 65,3 113

10. Folk, blues of jazzmuziek spelen

12,5 2,4 21,9 21,2 64,8 84

11. Klassieke muziek, harmo-nie of fanfare

11,0 3,1 29,9 12,9 58,9 118

12. Creatief schrijvenongeacht de literaire vorm

0,6 1,3 6,2 5,3 92,0 189

13. Creatief werken met textiel zoals borduren, haken, patchwork, naaien, weven

0,4 0,9 8,1 4,5 90,7 356

14. Creatief werken met bloemen en planten zoals bloemschikken

0,4 0,8 19,2 12,2 76,3 349

15. Andere / / 15,4 12,4 75,7 31

1.7 Erfgoed

1.7.1. Genrevoorkeur

1.7.1.1 Omschrijving

De vraag ERF 1 peilt in eerste instantie naar de interesse van respondenten in elf erf-goedthema’s en daarnaast naar de activiteiten die rond die thema’s worden gedaan. Voor elk van de elf thema’s wordt de respondenten gevraagd aan te geven of ze al dan niet geïnteresseerd zijn in het specifi eke thema en, zo ja, te vermelden wat ze daar reeds rond gedaan hebben: ‘niets specifi eks’, ‘iets gelezen of bekeken’, ‘iets bezocht’, ‘documentatie verzameld’, ‘voorwerpen of kunstwerken verzameld’ of ‘iets anders ge-daan’. Respondenten kunnen meerdere antwoorden geven op deze laatste vraag.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 61: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 61

1.7.1.2 Vraagstelling

ERF 1Ik zal u nu enkele thema’s voorlezen. Kan u telkens zeggen of u in die thema’s geïnteresseerd bent of niet?

Hebt u interesse indit thema?

Zo ja, wat heeft u hierrond reeds gedaan? Gebruik kaart 22 om te antwoorden. U kan meerdere antwoorden geven.

Ja Neen Nietsspeci-fi eks

Iets ge-lezen of bekeken

Iets bezocht

Documen-tatie

verzameld

Voorwer-pen of kunst-werken

verzameld

Iets anders gedaan

1. Lokale geschiedenis van het eigen huis, de eigen straat, buurt of gemeente

1 2 1 2 3 4 5 6

2. Stamboom of familiegeschiedenis

1 2 1 2 3 4 5 6

3. Cultuur van andere volkeren 1 2 1 2 3 4 5 6

4. Historische gebouwen, kerken of monumenten

1 2 1 2 3 4 5 6

5. Kunstwerken van belangrijke meesters

1 2 1 2 3 4 5 6

6. Schilderijen of beeldhouwwerken

1 2 1 2 3 4 5 6

7. Politieke of sociale geschiedenis

1 2 1 2 3 4 5 6

8. Oorlogsgeschiedenis 1 2 1 2 3 4 5 6

9. Het leven van personen, helden of vorsten uit het verleden

1 2 1 2 3 4 5 6

10. Oude gebruiksvoorwerpen uit het dagelijkse leven

1 2 1 2 3 4 5 6

11. Toegepaste kunst zoals meu-bels, verlichting, glas, juwelen of mode

1 2 1 2 3 4 5 6

1.7.1.3 Vraagverwoording

Om erfgoedparticipatie te meten is geen internationaal gevalideerd meetinstrument voorhanden. Interesse in het culturele verleden en de ontsluiting ervan kunnen we slechts in geringe mate waarnemen in cultuurparticipatiestudies. Behalve het bevra-gen van museum- en tentoonstellingsbezoek, vinden we in internationale onderzoeken naar cultuurparticipatie weinig bruikbare meetinstrumenten voor erfgoedparticipatie. Deze beperken zich meestal tot het bevragen van bezoeken aan monumenten, histori-sche gebouwen en archeologische sites en de deelname aan historische wandelingen,

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 62: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

62 | Cultuurparticipatie

stads- of buurtbezoeken. Zowel in het SPPA ’97 (Bradshaw, 1998), de survey ‘Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1999’ (Carton et al., 2000) als het ‘Aanvullende Voorzieningen Onderzoek 1999’ (Sociaal Cultureel Planbureau, 2000), wordt erfgoed-participatie aan de hand van enkele van deze vragen en museumbezoek gemeten. In ‘Les pratiques culturelles des français’ (Donnat, 1998) wordt uitgebreider aandacht besteed aan erfgoedparticipatie door te vragen welke soort monumenten of historische gebouwen werden bezocht en waar het monument of bezienswaardige gebouw zich bevond.

Met ERF 1 willen we de interesse in en de deelname aan verschillende erfgoed-thema’s gedetailleerd in kaart brengen. Erfgoed laat zich aan de hand van verschillende dimensies indelen. Zo kan het onderscheid gemaakt worden naar vorm (onroerend, roerend, immaterieel), doelstelling en doelgroep, methodologie van ontsluiting (ten-toonstelling, wandelroute, videoproductie, lezing, etc.) en thema of onderwerp (Vos, 2003). Na overleg met de erfgoedsector en de Administratie Cultuur, werd het meten van interesses in thema’s of onderwerpen als meest valide en bruikbaar naar voren ge-schoven. Ons streefdoel is het erfgoedaanbod zo volledig mogelijk te bevragen zonder in vakjargon of detaillisme te vervallen. De thema’s moeten bevattelijk zijn voor de res-pondent, wat impliceert dat ze voldoende specifi ek moeten zijn. Zo is de wederzijdse exclusiviteit van de categorieën gegarandeerd en blijven ze voldoende herkenbaar voor de respondent. In nauw overleg met deskundigen uit de erfgoedsector (o.a. Vlaams Centrum voor Volkscultuur, Culturele Biografi e Vlaanderen en de administratie Cul-tuur, cel volksontwikkeling en bibliotheekwerk), stelden we de bovenstaande lijst met elf categorieën op.

Naast interesse willen we ook handelingspatronen in kaart brengen. In een eerste fase werd een meetinstrument ontwikkeld om erfgoedparticipatie te meten en aan een pretest onderworpen. Zowel private receptieve participatie (het lezen van een historisch boek, kijken naar een oorlogsfi lm, lezen van historisch gedocumenteerde strips, ...), publieke receptieve participatie (het bezoeken van historische monumen-ten en gebouwen, de deelname aan historische wandelingen, ...) als de deelname aan erfgoedverenigingen (soort vereniging en reden van deelname) kwamen daarbij aan bod.

Op basis van de pretest nemen we enkel een apart meetinstrument op om de pu-blieke receptieve erfgoedparticipatie in kaart te brengen (zie ERF 2). Voor private recep-tieve erfgoedparticipatie leidde de evenwichtsoefening tussen het voldoende concreet benoemen van de activiteiten en het voldoende herkenbaar houden van de gebruikte termen tot een te uitgebreide lijst van activiteiten. Om de respondent niet onnodig te belasten, wordt geen apart meetinstrument opgenomen.

De deelname aan erfgoedverenigingen nemen we uiteindelijk op in het reeds be-staande meetinstrument over het lidmaatschap van verenigingen (zie LID 1, item 13). Daar worden verschillende soorten erfgoedverenigingen bevraagd zoals ‘een heemkun-dige kring, vereniging voor volkskunde, lokale geschiedenis, taal en dialectkunde, fa-miliekunde, een vereniging voor oude ambachten, verzamelaars van oude voorwerpen, erfgoedzorg, gidsenkring, ...’.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 63: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 63

Wel breiden we het meten van interesse in erfgoedthema’s uit door de respondenten te vragen wat ze effectief doen rond de aangegeven interessegebieden. Op die manier verzamelen we informatie over handelingspatronen en gaan we tegelijk de intensiteit van de activiteit na. De mogelijke activiteiten die worden aangegeven, ordenen we naar graad van intensiteit. We gaan er bijvoorbeeld van uit dat respondenten die aangeven voorwerpen of kunstwerken te verzamelen, actiever bezig zijn rond het erfgoedthema in kwestie dan zij die de voorbije zes maanden enkel iets over het onderwerk gelezen of bekeken hebben.

Al deze vragen samen zorgen ervoor dat we gedetailleerde data rond erfgoedpar-ticipatie in Vlaanderen kunnen verzamelen en leveren in het licht van internationaal onderzoek naar cultuurparticipatie een uniek meetinstrument op.

Literatuur

Carton, A. et al. (2000). Basisdocumentatie ‘Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1999’. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Planning en Statistiek.

Bradshaw, T. (1998). 1997 Survey of public participation in the arts. Summary report. Washington D.C.: National Endowment for the Arts.

Donnat, O. (1998). Les pratiques culturelles des Français, enquête 1997. Paris: La documentation Française.

Sociaal Cultureel Planbureau. (2000). Sociaal en Cultureel Rapport 2000. Nederland in Europa. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Vos, I. (2003). Een exploratieve matrix van erfgoedinitiatieven. In R. Laermans, J. Lievens& H. Waege (reds.). Cultuurkijker. Aanzetten voor cultuuronderzoek in Vlaanderen. Antwerpen: De Boeck, 209-245.

Tabel 1.25. Interesse in erfgoedactiviteiten of niet, naar type erfgoedactiviteit (ERF1); rijpercentages.

Interesse Geen interesse

(N)

1. Lokale geschiedenis van het eigen huis, de eigen straat, buurt of gemeente 38,4 61,6 3139

2. Stamboom of familiegeschiedenis 33,9 66,1 3143

3. Cultuur van andere volkeren 52,7 47,3 3138

4. Historische gebouwen, kerken of monumenten 58,2 41,8 3142

5. Kunstwerken van belangrijke meesters 36,7 63,3 3132

6. Schilderijen of beeldhouwwerken 39,0 61,0 3146

7. Politieke of sociale geschiedenis 26,3 73,7 3144

8. Oorlogsgeschiedenis 40,3 59,7 3143

9. Het leven van personen, helden of vorsten uit het verleden 31,1 68,9 3142

10. Oude gebruiksvoorwerpen uit het dagelijkse leven 31,7 68,3 3144

11. Toegepaste kunst zoals meubels, verlichting, glas, juwelen of mode 35,5 64,5 3143

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 64: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

64 | Cultuurparticipatie

Tabel 1.26. Erfgoedactiviteiten gedaan door de geïnteresseerden, in de voorbije zes maanden, (ERF1); rijpercentages.

Niets specifi eks

Iets gelezen of bekeken

Iets bezocht

Docu-mentatie

verzameld

Voorwer-pen of kunst-werken

verzameld

Iets anders gedaan

(N)

1. Lokale geschiedenis van het eigen huis, de eigen straat, buurt of gemeente

21,5 59,6 26,5 19,8 2,1 6,1 1208

2. Stamboom of familiegeschiedenis 30,0 43,6 6,8 36,2 1,8 8,6 1067

3. Cultuur van andere volkeren 12,5 68,9 37,5 18,8 4,3 6,7 1661

4. Historische gebouwen, kerken of monumenten 8,3 37,1 84,3 14,9 1,1 2,4 1831

5. Kunstwerken van belangrijke meesters 10,6 55,5 67,3 20,3 6,3 5,3 1160

6. Schilderijen of beeld-houwwerken 14,3 49,0 62,9 16,3 11,9 5,7 1228

7. Politieke of sociale geschiedenis 11,2 81,7 12,2 15,0 1,2 5,8 831

8. Oorlogsgeschiedenis 7,8 78,3 40,9 22,2 3,1 4,9 1268

9. Het leven van personen, helden of vorsten uit het verleden

8,8 82,0 20,8 16,9 1,6 2,2 985

10. Oude gebruiksvoorwer-pen uit het dagelijkse leven

24,6 34,6 38,8 11,6 20,4 3,4 999

11. Toegepaste kunst zoals meubels, verlichting, glas, juwelen of mode

16,1 57,1 38,9 17,7 12,3 7,8 1115

1.7.2 Publieke receptieve participatie

1.7.2.1 Omschrijving

ERF 2 peilt naar de deelname aan publieke receptieve erfgoedactiviteiten naast het bezoeken van erfgoed ontsloten in een museum of tentoonstelling, dat al bevraagd is via MT 2. Aan de respondenten wordt gevraagd voor elk van de vier opgesomde acti-viteiten aan te geven of ze die de voorbije zes maanden hebben gedaan of niet. Bij een bevestigend antwoord wordt gevraagd te zeggen hoeveel keer dit ongeveer was. We gebruiken geen algemene fi lter omdat de verschillende activiteiten te divers zijn om onder één noemer te vatten.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 65: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 65

1.7.2.2 Vraagstelling

ERF 2Ik zal u nu een aantal activiteiten voorlezen. Zeg telkens of u die de voorbije zes maanden heeft gedaan of niet.

Ja Neen Zo ja, hoeveel keer was dat ongeveer de voorbije zes

maanden?

1. Deelgenomen aan een (begeleide) historische wandeling 1 2 ..........

2. Historische gebouwen, kerken of monumenten bezocht 1 2 ..........

3. Voordracht over geschiedenis, gebouwen, monumenten bijgewoond

1 2 ..........

4. Herdenkingsfeesten of historische optochten bijgewoond 1 2 ..........

1.7.2.3 Vraagverwoording

De activiteiten opgenomen in het meetinstrument voor publieke receptieve erfgoedpar-ticipatie bevatten drie deelaspecten: het bezoeken en bezichtigen van erfgoed (items 1 en 2), het bijwonen van voordrachten over erfgoed (item 3) en het bijwonen van historische evocaties en herdenkingen (item 4).

Tabel 1.27. Aantal erfgoedactiviteiten bijgewoond, per type activiteit, in de voorbije zes maanden (ERF2); rijpercentages.

0 1-2 3+ (N)

1. Deelgenomen aan een (begeleide) historische wandeling 88,2 10,0 1,7 3122

2. Historische gebouwen, kerken of monumenten bezocht 58,0 25,5 16,6 3107

3. Voordracht over geschiedenis, gebouwen, monu-menten bijgewoond 92,8 6,1 1,1 3139

4. Herdenkingsfeesten of historische optochten bijgewoond 91,5 7,8 0,6 3135

1.8 Percepties

1.8.1 Muziek-Musea-Theater

1.8.1.1 Omschrijving

De vragen IM (IM1, IM2, IM3, IM4) peilen naar wat de respondenten denken over klas-sieke concerten, pop- en rockconcerten, kunstmusea en theater, met als achterliggende doelstelling de percepties in kaart te brengen die mensen hebben over verschillende cultuuractiviteiten. Deze perceptievraag wordt aan iedereen gesteld, ook aan degenen

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 66: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

66 | Cultuurparticipatie

die niet deelnemen aan de bevraagde activiteiten. Voor deze vraag wordt de split-half-methode toegepast: de helft van de respondenten krijgt de perceptievraag over klas-sieke concerten en theater, de andere helft over pop- en rockconcerten en kunstmusea. De toewijzing gebeurt louter toevallig. De meettechniek verschilt licht van de gebruike-lijke meettechnieken voor attitudemetingen die in deze survey gehanteerd worden. Bij deze vraag krijgen de respondenten telkens twee tegenovergestelde stellingen te horen. Aan de hand van een zevenpuntenschaal kunnen ze aangeven welke stelling het beste aansluit bij hun mening.

1.8.1.2 Vraagstelling

IM1

Of u nu al vele malen of nog nooit naar een [activiteit] bent geweest, wat denkt u van [activiteit]? Ik lees een aantal tegengestelde beweringen voor. Gelieve telkens aan te geven welke bewering voor u het beste past. U kan een cijfer van 1 tot en met 7 geven: 1 betekent dat u vindt dat de eerste bewering het beste past, 7 betekent dat u vindt dat de tweede bewering het beste past. Uiteraard kan u uw antwoord nuanceren door een tussenliggend cijfer te noemen. Gebruik kaart 4 om te antwoorden.

Als ik denk aan een [activiteit], dan denk ik vooral aan...

Past het

beste

Neutraal Past het

beste

1. Vervelend 1 2 3 4 5 6 7 Boeiend

2. Een losse, informele sfeer 1 2 3 4 5 6 7 Een ernstige, formele sfeer

3. Ik denk er niet aan om daar naartoe te gaan

1 2 3 4 5 6 7 Ik denk er vaak aan om daar naartoe te gaan

4. Helemaal niet ontspannend

1 2 3 4 5 6 7 Zeker ontspannend

5. Dat is echt iets voor mij 1 2 3 4 5 6 7 Dat is helemaal niets voor mij

6. Voor iedereen 1 2 3 4 5 6 7 Elitair

7. Een ... bijwonen vraagt zeer veel concentratie

1 2 3 4 5 6 7 Een ... bijwonen vraagt zeer weinig concentratie

8. Je moet er heel veel van kennen

1 2 3 4 5 6 7 Je moet er helemaal niets van kennen

9. Niet voor iedereen weggelegd

1 2 3 4 5 6 7 Voor iedereen weggelegd

10. ... doen altijd overdreven 1 2 3 4 5 6 7 ... doen nooit overdreven

11. Een warme sfeer 1 2 3 4 5 6 7 Een kille sfeer

12. Zeer belangrijk dat het bestaat

1 2 3 4 5 6 7 Helemaal niet belangrijk dat het bestaat

13. Heel veel van mijn familie of vrienden gaan naar ...

1 2 3 4 5 6 7 Niemand van mijn familie of vrienden gaat naar ...

14. Goedkoop 1 2 3 4 5 6 7 Duur

15. Ik zou me er een buiten-beentje voelen

1 2 3 4 5 6 7 Ik zou me helemaal geen buitenbeentje voelen

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 67: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 67

1.8.1.3 Vraagverwoording

Uit de vorige survey, de ‘Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004’, leerden we dat vooral sociale en culturele drempels bepalend zijn voor cultuurdeelname. Zowel de sociale groep waartoe men behoort als de culturele bagage die men van thuis meekrijgt, zijn sterke determinanten – en dus mogelijk aanzienlijke drempels – van cultureel gedrag (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006). Daarnaast leven er heel wat praktische barrières die individuen kunnen belemmeren in hun cultuurdeelname. In de vorige participatiesurvey werd een uitgebreid meetinstrument opgenomen dat peilt naar wat niet-participanten verhindert om deel te nemen. Uit de analyse van de redenen voor niet-participatie bleek echter dat niet zozeer praktische, materiële of informatiedrem-pels verantwoordelijk zijn voor niet-participatie aan concerten. Voornamelijk desin-teresse – ‘Het interesseert me gewoon niet’ – en de wens om thuis te blijven zijn de belangrijkste motieven voor niet-participatie. Ook ‘Geen tijd’ en ‘Het aanbod interes-seert me niet’ horen tot de items met de hoogste percentages (zie hiervoor Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006). Ondanks de legitimiteit van deze keuzes geeft dit soort antwoorden weinig inzicht in het waarom van niet-participatie. Niet alleen is het onduidelijk wat die desinteresse inhoudt, het is ook onmogelijk om op deze inzichten beleidsacties te staven. Daarom is er nood aan een verfi jning van deze inzichten. De verfi jning van de drempelvraag of, meer bepaald, de verfi jning van de geobserveerde desinteresse is dan ook een belangrijke doelstelling in het cultuurluik van de nieuwe participatiesurvey.

Ondanks het feit dat we de geobserveerde desinteresse willen uitwerken, is het niet de bedoeling om een beter zicht te krijgen op waarom individuen al dan niet geïnte-resseerd zijn in bepaalde activiteiten. Het antwoord op deze vraag lijkt ons irrelevant: respondenten hoeven geen verantwoording af te leggen voor de activiteiten die ze in hun vrije tijd ondernemen. Daarenboven is de geldigheid van waaromvragen twijfel-achtig, gezien de moeilijke toegankelijkheid van de werkelijke redenen voor bepaald gedrag (Wilson, LaFleur & Anderson, 1996). We peilen dus niet naar het waarom van de (des)interesse in bepaalde activiteiten maar verleggen de focus naar wat respon-denten denken van een bepaalde activiteit. Kortom, we maken de shift van motivatie naar perceptie. Deze aanpak heeft verschillende voordelen. Door naar percepties – en dus meteen ook naar associaties, neigingen en vooroordelen – te peilen, verklaren we, ten eerste, niet zozeer de (des)interesse, maar het is wel een indicatie waarom inte-resse aanwezig is of ontbreekt. Ten tweede richt een perceptiemeting zich op verschil-lende dimensies. Zo kunnen respondenten bepaalde percepties hebben over de acti-viteit als sociaal gebeuren of over het kennisaspect dat al dan niet verbonden is met deelname. Het is dus mogelijk om zicht te krijgen op het multidimensionale karakter van cultuurpercepties. Ten derde onderzoeken we op welke manier de cultuuractivi-teiten beleefd worden. Het subjectieve belevingsaspect kan een belangrijke mentale, niet-tastbare drempel vormen of net een belangrijke stimulans voor deelname zijn. Een vierde voordeel van deze aanpak is dat de percepties bestudeerd kunnen worden voor mensen met verschillende culturele profi elen. Zo kunnen we bijvoorbeeld na-

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 68: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

68 | Cultuurparticipatie

gaan of mensen die niet deelnemen dezelfde of andere percepties hebben dan zij die wel deelnemen.

Deze benadering is nieuw in het geldende cultuuronderzoek. Het opstellen van een meetinstrument dat op een betrouwbare en geldige manier cultuurpercepties meet, moet dus met de nodige zorg aangepakt worden. Om het meetinstrument klaar te stomen voor een grootschalig kwantitatief onderzoek, werden eerst twee fasen van kwalitatief onderzoek afgerond. In de eerste fase werden diepte-interviews afgenomen die inzicht verschaffen in de percepties, associaties maar ook in de motivaties (of het gebrek eraan) van cultuurdeelname. Deze inzichten zijn cruciaal voor de constructie van het meetinstrument. Vanuit de kwalitatieve data werden de dimensies onderschei-den die relevant en betekenisvol zijn voor het amalgaam van mogelijke cultuurper-cepties. Van daaruit werden dan de specifi eke items opgesteld. Zowel actoren uit de culturele en overheidssector, als participanten en niet-participanten werden geïnter-viewd. In de tweede fase werden cognitieve interviews afgenomen. De cognitieve in-terviewtechniek moet ons toelaten uitspraken te doen over de inhoudsgeldigheid van de vraag. Meten we wat we willen meten? Interpreteren de respondenten de vraag op de manier dat we willen dat ze geïnterpreteerd wordt? Onduidelijke of vage vraagver-woordingen en antwoordmogelijkheden worden opgespoord en naderhand verbeterd. De cognitieve interviews geven ons ook uitsluitsel over de gehanteerde meettechniek. In de literatuur bestaat er geen consensus over de manier waarop percepties geme-ten moeten worden. Daarenboven leent de opzet van een survey zich niet voor alle technieken. Rekening houdend met de restricties van kwantitatief surveyonderzoek, hebben we geprobeerd de meest effi ciënte methode van bevragen te detecteren. Uit-eindelijk werd geopteerd voor de semantische differentiaal. Deze meettechniek laat ons toe om de gevoelsmatige of associatieve betekenis te meten die een respondent toekent aan een bepaald concept (Osgood, Suci, & Tannenbaum, 1957). Dit gebeurt aan de hand van twee tegenovergestelde stellingen – bipolaire items – die de respon-dent moet beoordelen door aan te duiden welk schaalpunt het dichtste aansluit bij zijn/haar opinie.

Literatuur

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurparticipatie gewikt en gewogen. Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Antwerpen: De Boeck.

Osgood, C., Suci, G.& Tannenbaum, P. (1957). The measurement of meaning. University of Il-linois: Insitute of communications research.

Wilson, T., Suzanne, L. & Eric, A. (1996). The Validity and Consequences of Verbal reports About Attitudes. In N. Schwarz, & S. Seymour, Answering Questions. Methodology for Deter-mining Cognitive and Communicative Processes in Survey Research. San Fransisco: Jossey-Bass.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 69: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 69

Tabel 1.28. Percepties van klassieke concerten (IM1), rijpercentages.

Past het beste

Neu-traal

Past het beste

(N)

1. Vervelend 14,1 10,9 11,7 28,0 15,4 11,4 8,5 Boeiend 1513

2. Een losse, informele sfeer

6,5 7,0 8,2 20,6 20,2 25,1 12,3 Een ernstige, formele sfeer

1491

3. Ik denk er niet aan om daar naartoe te gaan

38,6 12,8 8,8 16,7 12,2 5,4 5,6 Ik denk er vaak aan om daar

naartoe te gaan

1519

4. Helemaal niet ontspan-nend

13,7 8,5 6,7 20,7 17,1 19,4 13,9 Zeker ontspan-nend

1501

5. Dat is echt iets voor mij

9,2 9,3 10,0 19,4 10,6 11,0 30,4 Dat is helemaal niets voor mij

1520

6. Voor iedereen 13,7 8,3 9,4 25,0 18,8 15,7 9,1 Elitair 1509

7. Een klassiek concert bijwonen vraagt zeer veel concentra-tie

13,2 17,4 16,0 25,0 11,8 11,0 5,6 Een klas-siek concert

bijwonen vraagt zeer weinig

concentratie

1493

8. Je moet er heel veel van kennen

8,8 14,9 17,4 22,3 13,6 13,8 9,2 Je moet er helemaal niets

van kennen

1505

9. Niet voor iedereen weggelegd

19,4 22,5 15,9 17,4 9,0 8,2 7,6 Voor iedereen weggelegd

1515

10. Muzikanten doen altijd overdreven

3,5 6,0 10,5 36,5 14,9 17,4 11,3 Muzikanten doen nooit overdreven

1487

11. Een warme sfeer

14,9 20,5 19,1 23,4 9,9 7,1 5,1 Een kille sfeer 1487

12. Zeer belangrijk dat het bestaat

29,9 23,6 15,5 16,7 4,9 4,7 4,7 Helemaal niet belangrijk dat

het bestaat

1521

13. Heel veel van mijn familie of vrienden gaan naar klassieke concerten

3,8 7,7 11,6 12,7 11,7 19,7 32,9 Niemand van mijn familie of vrienden gaat

naar klassieke concerten

1514

14. Goedkoop 0,8 1,8 2,2 31,8 17,5 26,8 19,1 Duur 1403

15. Ik zou me er een buiten-beentje voelen

15,0 11,9 8,8 18,7 10,2 15,9 19,5 Ik zou me helemaal geen buitenbeentje

voelen

1513

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 70: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

70 | Cultuurparticipatie

Tabel 1.29. Percepties van pop- en rockconcerten (IM1), rijpercentages.

Past het

beste

Neu-traal

Past het

beste

(N)

1. Vervelend 11,4 5,8 7,5 23,3 18,3 17,7 16,0 Boeiend 1586

2. Een losse, infor-mele sfeer

33,3 29,0 10,2 14,8 5,5 4,5 2,8 Een ernstige, formele sfeer

1575

3. Ik denk er niet aan om daar naartoe te gaan

33,7 8,9 6,9 17,3 13,0 10,7 9,5 Ik denk er vaak aan om daar

naartoe te gaan

1610

4. Helemaal niet ontspannend

16,9 5,8 5,1 12,9 14,1 22,6 22,6 Zeker ontspannend 1596

5. Dat is echt iets voor mij

12,8 13,3 8,9 17,2 8,9 8,0 31,0 Dat is helemaal niets voor mij

1612

6. Voor iedereen 27,9 16,1 11,4 26,9 8,1 4,9 4,7 Elitair 1600

7. Een pop- en rockconcert bijwonen vraagt zeer veel concen-tratie

3,2 5,3 5,9 18,0 13,1 27,4 27,0 Een pop- en rock-concert bijwonen vraagt zeer weinig

concentratie

1577

8. Je moet er heel veel van kennen

4,9 7,0 11,1 20,2 13,5 18,3 25,0 Je moet er helemaal niets van

kennen

1595

9. Niet voor iedereen weggelegd

15,7 12,5 13,8 19,6 9,9 13,4 15,1 Voor iedereen weggelegd

1605

10. Muzikanten doen altijd overdreven

8,7 13,4 17,5 38,2 11,3 7,7 3,1 Muzikanten doen nooit overdreven

1594

11. Een warme sfeer 27,4 30,1 13,4 18,0 5,0 3,3 2,8 Een kille sfeer 1583

12. Zeer belangrijk dat het bestaat

27,0 24,2 16,9 15,5 4,7 5,0 6,8 Helemaal niet belangrijk dat het

bestaat

1608

13. Heel veel van mijn familie of vrienden gaan naar pop- en rockconcerten

8,5 15,4 18,6 17,5 11,2 13,5 15,3 Niemand van mijn familie of vrienden gaat naar pop- en

rockconcerten

1605

14. Goedkoop 0,5 1,6 3,0 16,8 15,9 30,0 32,3 Duur 1545

15. Ik zou me er een buitenbeentje voelen

16,6 6,9 5,8 14,5 11,3 20,4 24,6 Ik zou me helemaal geen buitenbeentje

voelen

1608

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 71: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 71

Tabel 1.30. Percepties van kunstmusea (IM3), rijpercentages.

Past het

beste

Neu-traal

Past het

beste

(N)

1. Vervelend 14,9 10,7 10,3 22,6 14,9 14,2 12,4 Boeiend 1558

2. Een losse, informele sfeer

3,6 6,2 71 22,4 20,7 24,0 15,9 Een ernstige, formele sfeer

1544

3. Ik denk er niet aan om daar naartoe te gaan

28,7 14,0 99 18,8 13,8 8,0 6,7 Ik denk er vaak aan om daar

naartoe te gaan

1562

4. Helemaal niet ontspannend

16,2 9,8 85 21,9 17,2 16,8 9,7 Zeker ontspan-nend

1557

5. Dat is echt iets voor mij

8,7 10,8 115 18,7 11,1 11,2 28,0 Dat is helemaal niets voor mij

1566

6. Voor iedereen 17,9 10,0 96 28,5 13,9 12,2 7,9 Elitair 1557

7. Een kunst-museum be-zoeken vraagt zeer veel concentratie

13,0 23,3 211 23,8 8,5 7,0 3,2 Een kunstmu-seum bezoeken vraagt zeer wei-nig concentratie

1547

8. Je moet er heel veel van kennen

12,0 18,5 210 24,9 9,7 7,7 6,3 Je moet er helemaal

niets van kennen

1558

9. Niet voor iedereen weg-gelegd

16,9 17,5 15,8 21,2 10,2 8,9 9,5 Voor iedereen weggelegd

1561

10. Kunstenaars doen altijd overdreven

6,0 11,1 17,9 46,6 8,9 6,5 3,0 Kunstenaars doen nooit overdreven

1543

11. Een warme sfeer

5,7 10,5 14,6 38,9 14,7 9,7 6,0 Een kille sfeer 1526

12. Zeer belangrijk dat het bestaat

31,8 26,0 13,2 18,2 3,6 3,4 3,9 Helemaal niet belangrijk dat

het bestaat

1560

13. Heel veel van mijn familie of vrienden bezoeken kunstmusea

3,7 7,4 12,7 16,5 13,5 22,6 23,6 Niemand van mijn familie of

vrienden bezoekt kunstmusea

1542

14. Goedkoop 2,2 4,9 8,1 48,2 16,2 12,1 8,2 Duur 1406

15. Ik zou me er een buiten-beentje voelen

12,9 8,3 8,3 21,8 12,2 16,5 19,9 Ik zou me helemaal geen buitenbeentje

voelen

1555

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 72: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

72 | Cultuurparticipatie

Tabel 1.31. Percepties van theater (IM4), rijpercentages.

Past het

beste

Neu-traal

Past het

beste

(N)

1. Vervelend 8,9 5,1 6,1 24,1 17,4 22,4 16,0 Boeiend 1564

2. Een losse, informele sfeer

13,7 19,5 15,3 26,3 13,1 8,7 3,4 Een ernstige, formele sfeer

1552

3. Ik denk er niet aan om daar naartoe te gaan

20,8 10,3 10,6 20,1 17,9 11,7 8,5 Ik denk er vaak aan om daar

naartoe te gaan

1569

4. Helemaal niet ontspan-nend

5,9 4,1 5,1 15,5 20,7 27,4 21,2 Zeker ontspan-nend

1559

5. Dat is echt iets voor mij

11,6 15,9 13,2 22,5 9,9 9,2 17,5 Dat is helemaal niets voor mij

1565

6. Voor iedereen 27,9 18,1 10,9 24,0 8,5 6,8 3,9 Elitair 1561

7. Naar theater gaan vraagt zeer veel concentratie

7,2 16,6 15,8 28,9 14,2 12,0 5,4 Naar theater gaan vraagt zeer weinig

concentratie

1555

8. Je moet er heel veel van kennen

3,3 5,9 11,3 25,9 15,6 19,8 18,1 Je moet er helemaal niets

van kennen

1560

9. Niet voor iedereen weg-gelegd

7,5 9,2 11,0 21,1 12,1 17,4 21,6 Voor iedereen weggelegd

1559

10. Acteurs doen altijd overdre-ven

4,5 10,9 14,8 426 13,5 8,3 5,6 Acteurs doen nooit overdreven

1549

11. Een warme sfeer

20,7 27,5 20,4 22,5 5,2 2,2 1,6 Een kille sfeer 1548

12. Zeer belangrijk dat het bestaat

32,6 29,3 14,9 15,1 2,9 3,0 2,1 Helemaal niet belangrijk dat

het bestaat

1568

13. Heel veel van mijn familie of vrienden gaan naar theater

6,6 11,7 16,1 18,8 13,5 17,0 16,3 Niemand van mijn familie of vrienden gaat

naar theater

1546

14. Goedkoop 2,4 4,9 10,7 42,3 15,3 15,7 8,7 Duur 1464

15. Ik zou me er een buiten-beentje voelen

6,3 4,8 4,6 18,8 11,6 23,6 30,2 Ik zou me helemaal geen buitenbeentje

voelen

1565

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 73: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 73

1.9 Evenementen

1.9.1 Publieke evenementen

1.9.1.1 Omschrijving

De vraag naar deelname aan evenementen werd opgenomen in de schriftelijke vragen-lijst. Een reeks van dertien evenementen werd opgelijst. Respondenten moeten aange-ven of ze in het voorbije jaar al dan niet aanwezig waren op deze publieke evenemen-ten.

1.9.1.2 Vraagstelling

Vraag 23 Heeft u het voorbije jaar aan een van volgende evenementen deelgenomen of niet?

Neen Ja

1. Stadsfeesten (Brussel Bad, Gentse Feesten, Hasseltse Jeneverfeesten, Bloesemfeesten, Zinneke Parade, ...)

0 1

2. Gratis parkconcerten of gratis muziek op pleinen (Boterhammen in het Park, Helden in het Park, ...)

0 1

3. Grote culturele evenementen (Nocturnes van de Brusselse musea, Nuit Blan-che, Broodje Brussel, Nacht van het Museum, Zomer van Antwerpen, ...)

0 1

4. Een Cultuurmarkt (Gent, Antwerpen, ...) 0 1

5. Sportevenementen (Stadsloop of -marathon zoals 20 km door Brussel, Antwerp 10 miles, Ronde van Vlaanderen, De Gordel, rollerparade, Memo-rial Van Damme, ...)

0 1

6. Week van de Smaak 0 1

7. Week van de Amateurkunsten 0 1

8. Erfgoeddag 0 1

9. Open Monumentendag 0 1

10. Beurzen (Boekenbeurs, Batibouw, Autosalon, Vakantiesalon, Voedingssa-lon, ...)

0 1

11. Buurtfeesten (Vlaanderen Feest!, Brussels Gekleurd, Irisfeesten, autoloze zondagen, ...)

0 1

12. Fandagen (VTM-parade, Flikkendag, Saradag, ...) 0 1

13. Speelstraten 0 1

1.9.1.3 Vraagverwoording

Het meetinstrument dat peilt naar de deelname aan grootschalige publieke evenemen-ten is nieuw. De laatste jaren worden steeds meer massa-evenementen georganiseerd. Er is ruimte voor zowel commerciële als gesubsidieerde initiatieven. Als we uithuizige participatie zo volledig mogelijk willen meten, mogen deze grootschalige evenementen

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 74: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

74 | Cultuurparticipatie

niet genegeerd worden. Het karakter van de evenementen is zeer divers. Niet enkel culturele projecten maar ook sportieve activiteiten en projecten gericht op sociale par-ticipatie worden bevraagd.

Tabel 1.32. Deelname aan publieke evenementen (Vraag 23).

Geen deelname

Deelname (N)

1. Stadsfeesten (Brussel Bad, Gentse Feesten, Hasseltse Jenever-feesten, Bloesemfeesten, Zinneke Parade, ...)

75,5 24,5 1992

2. Gratis parkconcerten of gratis muziek op pleinen (Boterhammen in het Park, Helden in het Park, ...)

75,6 24,4 1992

3. Grote culturele evenementen (Nocturnes van de Brusselse musea, Nuit Blanche, Broodje Brussel, Nacht van het Museum, Zomer van Antwerpen, ...)

91,9 8,1 1985

4. Een Cultuurmarkt (Gent, Antwerpen, ...) 91,0 9,0 1969

5. Sportevenementen (Stadsloop of -marathon zoals 20 km door Brussel, Antwerp 10 miles, Ronde van Vlaanderen, De Gordel, rollerparade, Memorial Van Damme, ...)

85,8 14,2 1985

6. Week van de Smaak 94,1 5,9 1985

7. Week van de Amateurkunsten 96,2 3,8 1986

8. Erfgoeddag 90,2 9,8 1986

9. Open Monumentendag 81,0 19,0 1988

10. Beurzen (Boekenbeurs, Batibouw, Autosalon, Vakantiesalon, Voedingssalon, ...)

67,1 32,9 1987

11. Buurtfeesten (Vlaanderen Feest!, Brussels Gekleurd, Irisfeesten, autoloze zondagen, ...)

78,2 21,8 1982

12. Fandagen (VTM-parade, Flikkendag, Saradag, ...) 94,7 5,3 1983

13. Speelstraten 92,3 7,7 1980

1.10 Opleiding

1.10.1 Cultuur op school

1.10.1.1 Omschrijving

De vraag EDU is nieuw ten opzichte van de ‘Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004’ en peilt naar de culturele activiteiten die werden georganiseerd tijdens de middelbare schooltijd. Enkel respondenten die tenminste een diploma lager secundair onderwijs behaalden, beantwoordden deze vraag. Naast de participatie aan elf verschillende cul-turele activiteiten die in schoolverband georganiseerd kunnen worden, wordt ook de frequentie bevraagd. Respondenten die aangeven in schoolverband aan culturele ac-tiviteiten geparticipeerd te hebben, wordt gevraagd aan de hand van een open vraag

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 75: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 75

een schatting te geven van het aantal keer dat deze activiteiten plaats vonden (indien toepasselijk).

1.10.1.2 Vraagstelling

EDUIk zal u nu een reeks situaties voorleggen die kunnen slaan op uw tijd in de middelbare school. Kan u me zeggen of uw school of leerkrachten tijdens de schooltijd de volgende activiteiten organiseerden waaraan u ook deelnam?

Ja Neen Zo ja, hoeveel keer was dat ongeveer per schooljaar?

1. Concertbezoek 1 2 ..........

2. Film 1 2 ..........

3. Bezoek aan een museum of tentoonstelling 1 2 ..........

4. Toneel-, dansvoorstelling of opera 1 2 ..........

5. Project rond kunst en cultuur 1 2 ..........

6. Op stadsuitstap gaan 1 2 ..........

7. Bibliotheekbezoek 1 2 ..........

8. Een muziekinstrument leren bespelen 1 2 NVT

9. Zingen 1 2 NVT

10. Zelf toneel spelen 1 2 ..........

11. Cultuurreizen 1 2 ..........

1.10.1.3 Vraagverwoording

Een van de belangrijkste determinanten voor cultuurparticipatie is het opleidingsni-veau. Iemand met een hogere opleiding heeft een hogere kans om deel te nemen aan culturele activiteiten. Zowel in nationaal als in internationaal onderzoek wordt deze vaststelling steeds weer bevestigd. In deze survey willen we een stap verder gaan dan enkel het opleidingsniveau te meten. We gaan na hoe sterk cultuur verweven is in de onderwijscontext en we evalueren de impact van cultuureducatie op school. We weten immers dat cultuureducatie op school de cultuurparticipatie ten goede komt (Nagel, 2004; Lievens, Waege, De Meulemeester, 2006). Het doel is dan ook de informatie over de cultuurdeelname tijdens het opleidingstraject zo expliciet mogelijk te maken. Dat doen we door te peilen naar de culturele activiteiten die door de school georganiseerd werden in de loop van de middelbare studies. Daarnaast wordt ook, indien van toepas-sing, de frequentie bevraagd.

Literatuur

Nagel, I. (2004). Cultuurdeelname in de levensloop. Utrecht: ICS.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 76: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

76 | Cultuurparticipatie

Tabel 1.33. Aantal culturele activiteiten per schooljaar (EDU); rijpercentages.

0 1-2 3+ (N)

1. Concertbezoek 72,7 22,1 52 2565

2. Film 33,0 48,4 18,6 2561

3. Bezoek aan een museum of tentoonstelling 31,9 59,8 8,3 2542

4. Toneel-, dansvoorstelling of opera 52,4 42,0 5,6 2564

5. Project rond kunst en cultuur 69,4 27,7 2,9 2541

6. Op stadsuitstap gaan 33,4 59,5 7,1 2564

7. Bibliotheekbezoek 72,4 15,1 12,5 2552

Tabel 1.34. Aantal culturele activiteiten gedurende de tijd op de middelbare school (EDU); rijpercentages.

0 1 (N)

1. Een muziekinstrument leren bespelen 62,8 37,2 2592

2. Zingen 60,1 39,9 2591

Tabel 1.35. Aantal culturele activiteiten gedurende de tijd op de middelbare school (EDU); rijpercentages.

0 1-2 3+ (N)

1. Zelf toneel spelen 73,9 17,0 9,2 2568

2. Cultuurreizen 59,6 31,7 8,6 2578

1.11 Media

1.11.1 Mediadragers

1.11.1.1 Omschrijving

Deze vraag is nieuw ten opzichte van de ‘Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004’ en vindt men terug in de drop-off vragenlijst. De respondenten duiden aan of ze de voorbije maand al dan niet naar een bepaalde inhoud gekeken hebben. Indien ze keken naar een bepaalde inhoud, wordt gevraagd via welke drager ze dat deden.

1.11.1.2 Vraagverwoording

Het zich informeren over bepaalde onderwerpen of thema’s zien we als een mogelijk onderdeel van de leefstijl. Daarnaast zijn we erin geïnteresseerd via welk kanaal dit ge-beurt. Gezien de opkomst van de virtuele participatie en de mobiele internetapparatuur bevragen we via welke kanalen welke topics bekeken werden. We bevragen een aantal specifi eke culturele topics rond kunsten en alledaagse cultuurvormen meer in detail. Om een lijst van onderwerpen op te stellen hebben we ons gebaseerd op de diverse krantenrubrieken, onder meer omdat de thema’s vertrouwd zouden overkomen bij de

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 77: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 77

respondenten. Als bijkomende inspiratiebron gebruikten we het Nederlandse Tijdsbe-stedingsonderzoek (Breedveld & Van de Broek, 2001).

1.11.1.3 Vraagstelling

Vraag 21

Hieronder staat een lijst van zaken die u op een scherm (tv, pc, gsm, pda, ...) kan bekijken. Heeft u deze de voorbije maand op een scherm bekeken, en zo ja, via welke media (tv, pc, gsm, ...)? Met ‘kijken’ bedoelen we dat iets langer dan 10 minuten uw aandacht had. Indien u iets niet bekeek, kan u dit aanduiden in de eerste kolom.

(U MAG MEERDERE CIJFERS OMCIRKELEN – GA LIJN PER LIJN TE WERK)

Niet naar geke-ken

Via tv-scherm

Via pc of laptop Via mobiele apparaten (gsm, pda, ...)

Op w

ebsi

tes

van

Vlaa

mse

med

ia(V

RT, V

TM, S

tand

aard

onl

ine,

...)

Op w

ebsi

tes

van

Vlaa

mse

cul

ture

le

inst

ellin

gen

(cul

tuur

- en

kuns

thui

-ze

n, c

once

rtza

len,

ban

ds, .

..)

Ande

re w

ebsi

tes

Opge

nom

en v

ideo

, dvd

, Blu

-ray

of

ande

r opn

ame-

med

ium

Inho

ud v

an V

laam

se m

edia

(VRT

, VTM

, Sta

ndaa

rd o

nlin

e, ..

.)

Inho

ud v

an V

laam

se c

ultu

rele

in-

stel

linge

n (c

ultu

ur- e

n ku

nsth

uize

n,

conc

ertz

alen

, ban

ds, .

..)

Opge

nom

en v

ideo

, dvd

, Blu

-Ray

of

ande

r opn

ame-

med

ium

Ande

re

a. Klassiek concert, opera of operette

1 2 3 4 5 6 7 8 9 0

b. Pop-, rock-, of jazzconcert, dance of wereldmuziek

1 2 3 4 5 6 7 8 9 0

c. Concert met popu-laire Vlaamse muziek, schlagers, levenslied of chanson

1 2 3 4 5 6 7 8 9 0

d. Toneelvoorstelling 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0

e. Ballet, dans 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0

f. Videoclips 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0

g. Musical, show 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0

h. Stand-up comedy of cabaret

1 2 3 4 5 6 7 8 9 0

i. Historische documentaire

1 2 3 4 5 6 7 8 9 0

j. Politieke actualiteit 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0

k. Regionaal nieuws 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0

l. Sport 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 78: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

78 | Cultuurparticipatie

Tabel 1.36. Gebruik van mediadragers tijdens de voorbije maand; rijpercentages.

Vraag 21

Hieronder staat een lijst van zaken die u op een scherm (tv, pc, gsm, pda, ...) kan bekijken. Heeft u deze de voorbije maand op een scherm bekeken, en zo ja, via wel-ke media (tv, pc, gsm, ...)? Met ‘kijken’ bedoelen we dat iets langer dan 10 minuten uw aandacht had. Indien u iets niet bekeek, kan u dit aanduiden in de eerste kolom.

Niet naar geke-ken

Via tv-scherm

Via pc of laptop Via mobiele apparaten (gsm, pda, ...)

Op w

ebsi

tes

van

Vlaa

mse

med

ia

(VRT

, VTM

, Sta

ndaa

rd o

nlin

e, ..

.)

Op w

ebsi

tes

van

Vlaa

mse

cul

ture

le

inst

ellin

gen

(cul

tuur

- en

kuns

thui

-ze

n, c

once

rtza

len,

ban

ds, .

..)

Ande

re w

ebsi

tes

Opge

nom

en v

ideo

, dvd

, Blu

-ray

of

ande

r opn

ame-

med

ium

Inho

ud v

an V

laam

se m

edia

(VRT

, VT

M, S

tand

aard

onl

ine,

...)

Inho

ud v

an V

laam

se c

ultu

rele

in-

stel

linge

n (c

ultu

ur- e

n ku

nsth

uize

n,

conc

ertz

alen

, ban

ds, .

..)

Opge

nom

en v

ideo

, dvd

, Blu

-Ray

of

ande

r opn

ame-

med

ium

Ande

re

(N)

a. Klassiek concert, opera of operette

87,9 10,4 0,8 0,1 0,7 0,6 0,1 0,1 0,3 0,4 1950

b. Pop-, rock-, of jazzconcert, dance of wereldmuziek

71,1 22,5 1,3 0,5 4,6 2,7 0,7 0,0 0,8 0,5 1928

c. Concert met populaire Vlaamse muziek, schlagers, levenslied of chanson

69,9 26,0 2,6 0,2 0,8 0,5 1,0 0,0 0,3 0,4 1960

d. Toneelvoorstelling 90,7 7,1 0,5 0,3 0,2 0,4 0,2 0,1 0,0 0,7 1927

e. Ballet, dans 91,1 7,4 0,5 0,1 0,6 0,3 0,1 0,1 0,0 0,4 1927

f. Videoclips 57,8 33,8 2,5 0,2 11,3 1,9 0,5 0,0 0,5 0,8 1919

g. Musical, show 69,4 26,7 1,6 0,1 1,7 0,9 0,5 0,1 0,3 0,4 1943

h. Stand-up comedy of cabaret

62,1 33,0 1,5 0,3 4,6 2,2 0,7 0,0 0,4 0,3 1926

i. Historische documentaire

59,0 37,7 2,0 0,2 1,6 1,0 0,9 0,0 0,2 0,2 1924

j. Politieke actualiteit 47,7 47,9 8,0 0,2 2,0 0,0 1,3 0,0 0,0 0,2 1944

k. Regionaal nieuws 23,3 69,4 8,4 0,3 2,3 0,0 2,0 0,0 0,1 0,3 1968

l. Sport 34,9 59,4 9,0 0,3 4,7 1,1 2,2 0,0 0,6 0,7 1966

Literatuur

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurparticipatie gewikt en gewogen. Basis-gegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Antwerpen: De Boeck.

Breedveld, K. & Van den Broek, A. (2001). Trends in de tijd. Een schets van recente ontwikkelingen in tijdsbesteding en tijdsordening. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 79: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 79

1.12 Permanente vorming

1.12.1 Deeltijds Kunstonderwijs

1.12.1.1 Omschrijving

Vragen AC 1, AC 2, AC 3 en AC 4 peilen naar het volgen of gevolgd hebben van deeltijds kunstonderwijs. In AC 1 wordt de respondenten gevraagd aan te geven of ze op het moment van de bevraging aan een kunstacademie les volgen of niet. Als het antwoord positief is, dan wordt gevraagd de disciplines te selecteren die ze volgen (AC 2). In AC 3 wordt de respondenten gevraagd aan te geven of ze in het verleden les gevolgd hebben aan een kunstacademie. Bij een bevestigend antwoord peilt een open vraag naar het aantal jaar dat les gevolg werd in de betreffende discipline(AC 4).

1.12.1.2 Vraagstelling

AC1 Volgt u nu les aan een kunstacademie?

Ja 1 → AC2

Neen 2 → AC3

AC2 Ik zal u enkele disciplines voorlezen waarin men les kan volgen aan een kunstacademie. Zeg telkens of u dit schooljaar in deze discipline les volgt of niet.

Ja Neen

1. Beeldende kunst 1 0

2. Muziek 1 0

3. Woordkunst 1 0

4. Dans 1 0

AC3 Heeft u in het verleden ooit les gevolgd aan een kunstacademie of niet?

Ja 1 → AC4

Neen 0 → ECO1

AC4 Ik zal u enkele disciplines voorlezen waarin men les kan volgen aan een kunstacademie. Zeg telkens of u in deze discipline in het verleden les heeft gevolgd of niet.

Ja Neen Zo ja, hoeveel jaar heeft u hierin les gevolgd?

1. Beeldende kunst (beeldende, architecturale, textiel of digitaal beeldende

vorming, computeranimatie, scenografi e, vrije monumentale, projectatelier, kunstbeschouwing, schilderkunst)

1 0 ..........

2. Muziek (instrument, stemvorming, zang, samenspel, muziekgeschiede-

nis, muziektheorie, koordirigent, hafabra-dirigent, volksmuziek)

1 0 ..........

3. Woordkunst (woordkunst, voordracht, toneel, welsprekendheid, literaire

creatie, muzische vorming)

1 0 ..........

4. Dans (bewegingsleer, hedendaagse of klassieke dans, dans en

muziek, theorie van de dans)

1 0 ..........

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 80: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

80 | Cultuurparticipatie

1.12.1.3 Vraagverwoording

We peilen naar het volgen van deeltijds kunstonderwijs om het in Nederland vast-gestelde verband (o.a. Nagel, 2004) tussen kunsteducatie en cultuurdeelname te on-derzoeken. Aangezien het onderwijssysteem in Vlaanderen anders is georganiseerd dan dat in Nederland, bevragen we het volgen van kunsteducatie buiten de verplichte schoolcontext. We zoomen concreet in op het volgen of gevolgd hebben van lessen in een kunstacademie omdat deeltijds kunstonderwijs in Vlaanderen georganiseerd is in een formeel circuit van kunstacademies.

De opgenomen categorieën stemmen overeen met de indeling van het aanbod van kunstacademies in verschillende disciplines.

Literatuur

Nagel, I. (2004). Cultuurdeelname in de levensloop. Utrecht: ICS.

Tabel 1.37. Volgt les aan de kunstacademie of niet, in het huidige schooljaar (AC1).

Percentage

1. Volgt momenteel les aan een kunstacademie 1,9

2. Volgt momenteel geen les aan een kunstacademie 98,1

(N) 3144

Tabel 1.38. Gevolgde disciplines aan de kunstacademie, in het huidige schooljaar (AC2)

Percentage

1. Beeldende kunst zoals beeldende, architecturale, textiel of digitaal beeldende vorming, computeranimatie, scenografi e, vrije monumentale, projectatelier, kunstbeschou-wing

45,8

2. Muziek zoals instrument, stemvorming, zang, samenspel, muziekgeschiedenis, muziektheo-rie, koordirigent, hafabradirigent, volksmuziek

42,6

3. Woordkunst zoals woordkunst, voordracht, toneel, welsprekendheid, literaire creatie, muzi-sche vorming

7,5

4. Dans zoals bewegingsleer, hedendaagse of klassieke dans, dans en muziek, theorie van de dans

7,3

(N) (58)

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 81: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 81

Tabel 1.39. Ooit les gevolgd aan kunstacademie, in het verleden (AC3).

Percentage

1. Ooit les gevolgd aan kunstacademie 12,4

2. Nooit les gevolgd aan kunstacademie 87,6

(N) 3085

Tabel 1.40. Gevolgde disciplines aan de kunstacademie, naar aantal jaar les gevolgd (AC4); rijpercen-tages.

Percentage 1-2 3-4 5-6 7-8 9-10 11+ (N)

1. Beeldende kunst zoals beeldende, architecturale, textiel of digitaal beeldende vorming, compu-teranimatie, scenografi e, vrije monumentale, projectatelier, kunstbeschouwing

41,2 48,4 27,1 15,1 4,8 2,1 2,5 160

2. Muziek zoals instrument, stemvorming, zang, samenspel, muziekgeschiedenis, muziektheo-rie, koordirigent, hafabradirigent, volksmuziek

49,6 22 29 16 9 11 12 192

3. Woordkunst zoals woordkunst, voordracht, toneel, welsprekend-heid, literaire creatie, muzische vorming

11,9 50,6 25,4 8,6 0,9 3,5 10,9 48

4. Dans zoals bewegingsleer, hedendaagse of klassieke dans, dans en muziek, theorie van de dans

14,2 37,9 17,8 16,2 3,9 6,8 17,3 57

(N) 383

1.13 Muziekvoorkeur

1.13.1 Voorkeur voor groepen, zangers, artiesten en componisten

1.13.1.1 Omschrijving

In de mondelinge survey wordt muziekgenrevoorkeur gemeten aan de hand van de luisterfrequentie voor zeventien muziekgenrecategorieën. Vraag 6 in de drop-off gaat verder in op de muziekvoorkeur van de respondent door voor elk van de beluisterde genres te vragen naar drie ‘groepen, zangers, artiesten of componisten’ waar de respon-dent het ‘liefst naar luistert’.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 82: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

82 | Cultuurparticipatie

Aan de respondenten wordt hiervoor een matrix voorgelegd met de zeventien muziekgenrecategorieën uit de mondelinge survey. Bij elke categorie horen drie vak-jes waarin ze hun groepen, zangers, artiesten of componisten naar keuze kunnen neerschrijven. De respondenten krijgen de instructie om – enkel voor de genres waar ze de voorbije maand naar hebben geluisterd – aan te geven naar welke groepen, zangers, artiesten of componisten ze het liefst hebben geluisterd. Voor elk genre kan de respondent eveneens aanduiden dat hij/zij het de voorbije maand ‘niet heeft be-luisterd’.

1.13.1.2 Vraagstelling

Vraag 6

1.4.

Hieronder staan een aantal muziekgenres opgesomd. Geef, enkel voor de genres waar u de voorbije maand naar hebt geluisterd, een drietal namen van groepen, zangers, artiesten of componisten waar u het liefst naar luistert. Met deze vraag peilen we naar wat u zelf graag hoort, er kunnen dus geen ‘foute’ antwoorden worden gegeven.

1.5.

(GEEF, ENKEL VOOR DE GENRES WAAR U DE LAATSTE MAAND NAAR HEBT GELUISTERD, DRIE NAMEN WAAR U HET LIEFST NAAR LUISTERT)

Deel 60. 1 2 3 Ik heb dit genre niet beluisterd

1. Barokmuziek 0

2. Klassieke muziek 0

3. Hedendaagse klassieke muziek 0

4. Opera 0

5. Operette 0

6. Soul of funk 0

7. Rock 0

8. Hard rock of heavy metal 0

9. Dance, house, techno of drum-‘n-bass 0

10. Wereldmuziek 0

11. Folk, country 0

12. Populaire Vlaamse muziek, Tien Om Te Zien, schlagers of levenslied

0

13. Jazz, blues 0

14. R & B, hiphop of rap 0

15. Kleinkunst of chanson 0

16. Fanfare, harmonie of brassband 0

17. Pop 0

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 83: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 83

1.13.1.3 Vraagverwoording

In veel sociaal-wetenschappelijke surveys die de culturele voorkeuren van mensen be-vragen, gaat de aandacht – naast andere onderwerpen – vaak uit naar muziekvoor-keuren. Veel onderzoekers zijn er immers van overtuigd dat, in navolging van Pierre Bourdieu (1984), muziekvoorkeuren erg geschikte indicatoren zijn om cultureel-sym-bolische breuklijnen in de samenleving bloot te leggen. Om die reden worden mu-ziekpreferenties of luisterfrequenties vrij vaak opgenomen in cultuurenquêtes en veel-vuldig geanalyseerd. Terwijl de unieke plaats die muziek inneemt tussen alle andere vormen van culturele voorkeuren zelden wordt betwist, is er in het wetenschappelijke veld heel wat minder consensus over hoe muziekvoorkeur en luistergedrag concreet moeten worden gemeten.

Een eerste twistpunt betreft de vraag of er gewerkt moet worden met categorieën van subjectieve preferentie (‘Hoe graag hoort u ...?’), dan wel met indicatoren van objectief gedrag (‘Hoe vaak luistert u naar ...?’). De eerste optie, waarin gepeild wordt naar subjectieve voorkeuren, wordt in de sociaal-wetenschappelijke literatuur echter veel minder vaak gebruikt dan de meer objectieve luisterfrequenties. Voor een over-zicht van dit debat, zie o.a. Peterson (2010). Omwille van de vergelijkbaarheid met de internationale literatuur werd voor de meting van muziekvoorkeuren in de ‘Cultuur-participatiesurvey 2003-2004’ en in de ‘Participatiesurvey 2009’ ook geopteerd voor een meting op basis van gerapporteerd gedrag.

Een tweede kwestie bij de operationalisering van muziekvoorkeuren, zoals Lievens, Waege en De Meulemeester (2006) aangeven, betreft de selectie van muziekgenres, omdat die vaak op heel arbitraire en dus weinig systematische wijze tot stand komt. Het gevolg is dat de genrecategorieën in verschillende onderzoeken slechts uitzonder-lijk dezelfde genre-items bevatten, wat een accurate vergelijkende analyse in de weg staat.

Een derde probleem is de validiteit van muziekgenrecategorieën. Onderzoekers hebben er namelijk het raden naar of alle respondenten dezelfde interpretatie maken van bepaalde muziekgenres, en of die interpretatie wel overeenstemt met die van de onderzoekers. Het is een gegeven dat de invulling of defi nitie van muziekgenres het onderwerp is van bewogen discussies en heel wat ambiguïteit draagt. In zijn analyse van de functies van genres in populaire muziek beschrijft Simon Frith (1996) drie verschillende velden waarin genres op een heel verschillende wijze worden gebruikt om te communiceren over muziek. De algemene conclusie van Frith is dat het gebruik van muziekgenres en de interpretatie ervan sterk samenhangt met de muziekbeleving van mensen. Als we de beleving van muziek, in de vorm van luisterfrequentie, wil-len meten aan de hand van muziekgenres, is het gevolg dat bepaalde vertekeningen kunnen optreden. Frequente jazz- en bluesluisteraars kunnen bijvoorbeeld een andere perceptie hebben van wat het genre ‘pop’ inhoudt, in vergelijking met fervente schla-gerliefhebbers. En vanuit de wetenschap dat luister- en smaakpatronen samenhang vertonen met het opleidingsniveau (Van Eijck, 2001; Chan & Goldthorpe, 2007), valt ook te verwachten dat de interpretatie of het gebruik van muziekgenres verschillen

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 84: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

84 | Cultuurparticipatie

vertonen die geassocieerd zijn met het opleidingsniveau, maar bij uitbreiding ook met andere verklarende kenmerken (geslacht, leeftijd, ...).

Om de beperkingen van het klassieke meetinstrument voor muziekvoorkeuren in te schatten en eventueel tot betere inzichten te komen over de sociale structurering van muziekbeleving, werd in de Participatiesurvey een alternatief meetinstrument opgeno-men. In de ontwikkelingsfase zijn verschillende opties geëvalueerd. Om muziekvoor-keuren meer gedetailleerd te meten, kan de lijst met genres worden verfi jnd en uitge-breid. Het probleem daarmee is het gebrek aan wederzijdse exclusiviteit. Veel artiesten kunnen namelijk worden ondergebracht in verschillende subgenres. Bovendien stelt een gedetailleerde lijst grote eisen aan het kennisniveau van de respondent (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006). Een andere mogelijkheid is beluisterde werken of cd’s tijdens een referentieperiode te meten. Binnen een mondelinge surveyomgeving is dit echter niet realistisch, omdat respondenten zich hun luistergedrag zelden zo ge-detailleerd herinneren. Een interessante oplossing hiervoor zou zijn om de gegevens van een luistermedium (iPod, mp3-speler, afspeellijst op de computer) te capteren in objectieve luisterdata. Door de beperkte verspreiding van digitale muziekspelers zou voor dit meetinstrument evenwel een experimenteel design moeten worden opgezet, wat duidelijk buiten de scope van de Participatiesurvey valt.

Er is gekozen voor een vraag die peilt naar de favoriete groepen, zangers, artiesten of componisten voor elk van de beluisterde muziekgenres, zoals bevraagd in de mon-delinge survey. Om volgorde-effecten te verminderen, werd het aantal mogelijke ant-woorden beperkt tot drie. Mocht het aantal antwoorden onbeperkt zijn, kan men im-mers verwachten dat het aantal verschillende genoteerde artiesten groter zal zijn bij de eerste genres op de lijst, en dat er meer non-respons zal zijn bij de laatstgenoemde genres.

Net als bij het bevragen van favoriete genres, kan bij het meten van artiestenvoor-keuren gewerkt worden met luistergedrag (‘naar welke artiesten hebt u het vaakst ge-luisterd?’), of met subjectieve voorkeuren (‘naar welke artiesten luistert u het liefst?’). Er werd voor gekozen om naar de subjectieve waardering te vragen, omdat het pro-bleem van ijking hier niet meer relevant is. Er gebeurde namelijk al een gedragsmeting bij het bevragen van de genreparticipatie.

Het instrument is cumulatief opgesteld. Het vertrekt van de gemeten genreparti-cipatie en vraagt enkel voor de beluisterde genres door naar geprefereerde artiesten. Smaakvoorkeuren vragen voor niet beluisterde genres zou onzinnig zijn, omdat kan worden aangenomen dat de respondent voor deze genres geen interesse heeft en bij-gevolg ook geen voorkeuren voor bepaalde uitvoerders. Er kan daarom in de vraag worden aangeduid dat de respondent het betreffende genre ‘niet heeft beluisterd’ de voorbije maand. Hoewel de vraag vanuit een andere logica is opgesteld, kan bij de respondent de perceptie opduiken dat van hem of haar wordt gevraagd om zijn of haar favoriete artiesten in het ‘juiste’ genre onder te brengen. Dergelijke kennisvragen kun-nen als bedreigend worden gepercipieerd, met non-respons op dit item tot gevolg. Om het bedreigende karakter te verminderen, werd aan de vraagstelling toegevoegd dat de

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 85: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 85

vraag peilt naar wat de respondent ‘zelf graag hoort’, en ‘er kunnen dus geen foute antwoorden worden gegeven’.

Met deze vraag hebben we twee onderzoeksdoelstellingen. De eerste is inzicht verwer-ven in de ambiguïteit van muziekgenres, en de gevolgen voor de vertekening bij het meten van de genreparticipatie. We doen dit d.m.v. een analyse van de classifi catie van artiesten in de gegeven muziekgenrecategorieën.

De tweede doelstelling is een verfi jning van de inzichten in de sociale structurering van muziekparticipatie en -beleving. Door artiestenvoorkeuren te meten, willen we meer gedetailleerde kennis verwerven over de verklaring van culturele omnivoriteit, en verschillen in muziekdeelname en smaakpatronen.

De specifi eke vraagstelling die hier gehanteerd werd, laat in deze fase, in deze publica-tie, niet toe om eenvoudige frequentieverdelingen te schetsen van de resultaten.

Literatuur

Bourdieu, P. (1984). Distinction: A Social Critique of the Judgement of Taste Cambridge, MA: Harvard University Press.

Chan, T.W. & Goldthorpe, J.H. (2007). Social Stratifi cation and Cultural Consumption: Music in England. European Sociological Review 23(1), 1-19.

Frith, S. (1996). Performing Rites. Evaluating Popular Music. Oxford: University Press.Peterson, Richard A. (2010). Problems in Comparative Research: The Example of Omnivorous-

ness. Poetics 33(5-6), 257-82.Van Eijck, K. (2001). Social Differentiation in Musical Taste Patterns. Social Forces 79(3), 1163-

85.

1.14 Activiteiten m.b.t. culturele thema’s

1.14.1 Omschrijving

Waar de respondent in de mondelinge survey wordt gevraagd naar zijn of haar deel-name aan diverse publieke culturele activiteiten, peilt vraag 24 in de drop-off naar de participatie aan andere activiteiten m.b.t. verschillende culturele thema’s. Aan de respondenten wordt gevraagd om voor dertien culturele onderwerpen telkens aan te geven welke activiteiten ze de voorbije zes maanden hebben ondernomen. Daarvoor wordt aan de respondent een matrix voorgelegd met tien categorieën van mogelijke andere activiteiten rond een bepaald cultureel thema. Er wordt expliciet meegegeven dat er voor elk thema één of meerdere activiteiten kunnen worden aangeduid.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 86: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

86 | Cultuurparticipatie

1.14.2 Vraagstelling

Vraag 24

Duid voor de volgende zaken aan welke activiteiten u de voorbije zes maanden heeft gedaan. In het mondelinge interview heeft u ons al informatie gegeven over deze activiteiten. Nu willen we graag vragen of u hierrond nog iets anders gedaan heeft of niet.

(U KAN MEERDERE CIJFERS OMCIRKELEN. GA LIJN PER LIJN TE WERK)

Niet

s sp

ecia

als

geda

an

Over

gel

ezen

Web

site

s be

zoch

t

Inge

schr

even

op

nieu

wsb

rief,

mai

lingl

ist

Lezi

ngen

gev

olgd

Een

orga

nisa

tie

fi nan

ciee

l ges

teun

d

Zelf

iets

geo

rgan

isee

rd

en/o

f (be

stuu

rs) t

aken

op

zich

gen

omen

Docu

men

tatie

ve

rzam

eld

Prog

ram

ma

over

bek

eken

Ande

re

1. Toneel 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

2. Klassieke muziek, opera of operette

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

3. Pop- of rockmuziek, jazz, dance, wereldmuziek

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

4. Populaire Vlaamse muziek, schlagers, levenslied, chanson

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

5. Beeldende kunst (schilderijen, beeldhouwwerken, conceptuele kunst, fotografi e, ...)

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

6. Literatuur 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

7. Monumenten en architectuur 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

8. Geschiedenis, monumenten, dagelijks leven van vroeger, ...

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

9. Mode en design 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

10. Film 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

11. Reizen 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

12. Koken 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

13. Sport 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

1.14.3 Vraagverwoording

In het onderzoek naar cultuurparticipatie ligt de klemtoon heel vaak op de deelname aan publieke culturele activiteiten of andere vrijetijdsactiviteiten waarvoor gebruik wordt gemaakt van openbare, vaak gesubsidieerde infrastructuur. De participatie aan het sportieve en culturele aanbod in de openbare ruimte is echter maar een deel van de activiteiten die mensen kunnen ondernemen om tegemoet te komen aan een zekere culturele of sportieve interesse. Er zijn daarnaast heel wat andere activiteiten die, eerder dan het actief deelnemen, betrekking hebben op het deelhebben aan het culturele of sportieve gebeuren in de samenleving. Met dit meetinstrument willen

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 87: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Cultuurparticipatie | 87

we deze betrokkenheid in kaart brengen door voor een selectie van culturele en andere thema’s een aantal relevante activiteiten te bevragen. De selectie bevat een grote verscheidenheid aan culturele thema’s. Er zijn dertien thema’s gekozen, van o.m. toneel, muziek en beeldende kunst, over literatuur en fi lm, tot reizen, koken en sport.

Tabel 1.41. Ondernomen activiteiten voor verschillende culturele thema’s (Vraag 24); rijpercentages.Ni

ets

spec

iaal

s ge

daan

Over

gel

ezen

Web

site

s be

zoch

t

Inge

schr

even

op

nieu

wsb

rief,

mai

lingl

ist

Lezi

ngen

gev

olgd

Een

orga

nisa

tie

fi nan

ciee

l ges

teun

d

Zelf

iets

geo

rgan

isee

rd

en/o

f (be

stuu

rs) t

aken

op

zic

h ge

nom

en

Docu

men

tatie

ve

rzam

eld

Prog

ram

ma

over

be

keke

n

Ande

re

(N)

1. Toneel 79,3 9,6 4,0 1,2 0,8 1,2 1,4 1,4 4,4 4,4 1908

2. Klassieke muziek, opera of operette

85,5 5,0 2,9 0,3 0,5 0,4 1,0 1,0 6,4 2,5 1908

3. Pop- of rockmuziek, jazz, dance, wereldmu-ziek

62,9 13,6 17,0 1,9 0,3 0,5 1,1 1,9 15,8 5,6 1908

4. Populaire Vlaamse muziek, schlagers, levenslied, chanson

73,0 8,9 4,2 0,3 0,1 0,2 0,4 0,5 14,2 2,9 1908

5. Beeldende kunst (schil-derijen, beeldhouwwer-ken, conceptuele kunst, fotografi e, ...)

77,0 12,1 9,3 1,0 0,9 0,5 0,9 5,0 6,6 3,4 1908

6. Literatuur 71,8 20,5 7,8 0,7 1,8 0,2 0,5 3,3 3,2 3,2 1908

7. Monumenten en archi-tectuur

74,6 15,3 7,8 0,3 0,6 0,2 0,3 5,1 6,8 3,0 1908

8. Geschiedenis, monu-menten, dagelijks leven van vroeger, ...

66,1 20,0 8,2 0,4 1,0 0,2 0,5 4,9 12,9 2,7 1908

9. Mode en design 64,4 22,5 10,4 0,8 0,2 0,1 0,2 2,9 11,5 2,6 1908

10. Film 45,8 24,9 20,1 0,7 0,4 0,6 0,4 2,8 21,8 6,7 1908

11. Reizen 41,8 31,0 29,7 2,2 0,9 0,4 2,7 18,3 17,2 5,0 1908

12. Koken 49,5 25,1 15,1 0,8 0,7 0,4 1,0 8,0 24,8 3,5 1908

13. Sport 48,6 23,9 17,3 1,5 0,7 1,7 3,2 4,1 27,9 5,9 1908

Wat betreft de lijst met mogelijke activiteiten is gekozen voor een brede waaier aan mogelijke vormen van deelnemen. De mogelijke activiteiten zijn onder meer ‘over gelezen’, ‘websites bezocht’, ‘een organisatie fi nancieel gesteund’, ‘documentatie ver-zameld’, of ‘een programma over bekeken’. Om in de antwoorden het evenwicht te bewaren, werd ook de categorie ‘niets speciaals gedaan’ als eerste opgenomen.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 88: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

88 | Cultuurparticipatie

Omdat het mogelijk is dat respondenten m.b.t. één thema meerdere activiteiten hebben ondernomen, is het in dit meetinstrument ook mogelijk om zoveel activiteiten aan te duiden als gewenst. Als referentieperiode werd gekozen voor ‘de voorbije zes maan-den’ omdat deze referentie in de mondelinge survey standaard wordt gebruikt. Voor meer informatie over het gebruik van deze en andere referentieperiodes verwijzen we naar Lievens, Waege & De Meulemeester(2006).

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 89: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

2. Lokaal Cultuurbeleid

Peggy De Laet, Ignace Glorieux en Theun Pieter van Tienoven

Inleiding

Het lokaal cultuurbeleid vormt een onderdeel van het sociaal-cultureel werk. Als basis-kanaal van het cultuurbeleid speelt het sociaal-cultureel werk een belangrijke rol bij de democratisering en bevordering van cultuurdeelname. Via lokaal cultuurbeleid wordt geprobeerd om cultuurspreiding, gemeenschapsvorming en cultuurparticipatie te be-vorderen en publieksverbreding en publieksverdieping te bekomen. Voor het lokaal cultuurbeleid is het dan ook belangrijk om de participatie in bibliotheken en culturele centra in kaart te brengen en te verklaren. In deze paragraaf geven we een overzicht van de vragen uit de participatiesurvey ‘PaS’09’en de verdeling van de antwoorden op deze vragen.

2.1 Lidmaatschap van en bezoek aan bibliotheken

2.1.1 Omschrijving

De vragen LOKAAL1 tot en met LOKAAL4 voorzien ons van informatie over de mate waarin de bibliotheek wordt of werd gebruikt. Deze vragen peilen achtereenvolgens naar het al dan niet bezocht hebben van een bibliotheek, de frequentie van het bezoe-ken van een bibliotheek (in vijf categorieën) indien de eerste vraag met ‘ja’ is beant-woord, het al dan niet lid zijn van een bibliotheek, en het aantal jaren dat men lid is geweest indien de voorgaande vraag met ‘nee’ is beantwoord.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 90: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

90 | Lokaal Cultuurbeleid

2.1.2 Vraagstelling

LOKAAL1Ik zal u nu een aantal vragen stellen over openbare bibliotheken en het gebruik ervan.Heeft u de voorbije zes maanden een openbare bibliotheek bezocht of niet, niet in het kader van uw werk of opleiding? School- of bedrijfsbibliotheken tellen niet mee.

Ja 1

Neen 0

LOKAAL2

Hoe vaak heeft u de voorbije zes maanden een openbare bibliotheek bezocht, niet in het kader van uw werk of opleiding?

Kaart 27 geven. Slechts één antwoord mogelijk.

1. Een uitzonderlijke keer 1

2. Maandelijks 2

3. Meermaals per maand 3

4. Wekelijks 4

5. Meermaals per week 5

LOKAAL3 Heeft u een persoonlijk pasje of lidkaart van de openbare bibliotheek of heeft u dat niet?

Ja 1

Neen 0

LOKAAL4 Hoelang is het geleden dat u lid was van of ingeschreven was in de openbare bibliotheek? Of bent u nooit lid geweest?

Aantal jaren geleden ..........

Nooit lid geweest 9996

2.1.3 Vraagverwoording

Bibliotheken zijn alom vertegenwoordigd onder de Vlaamse bevolking, maar de Vlaam-se bevolking allerminst in de bibliotheken (Colpaert et al., 2007; Glorieux, Moens & Van Thielen, 2004; Glorieux & Kuppens, 2006; Glorieux, Kuppens & Vandebroeck, 2007). Met deze vragen leggen we de fundering voor de bestudering van de (non-)participan-ten in de Vlaamse bibliotheken. Wie zijn deze (non-)participanten? Hoe evolueren de gebruikersprofi elen van niet-bibliotheekbezoekers, incidentele bibliotheekbezoekers en frequente bibliotheekbezoekers (analoog aan de gebruikersprofi elen uit de Participatie-survey van 2003-2004)? En welke tendensen nemen we waar in het lidmaatschap?

Literatuur

Colpaert, J., Glorieux, I., Lauwerysen, K., Moens, M. & Vandebroeck, D. (2007). Cultuurkijker: Er is genoeg voor iedereen. Aanbod, publiek en gebruik van bibliotheken en cultuurcentra in Vlaanderen. Antwerpen: De Boeck.

Glorieux, I., Kuppens, T. & Vandebroeck, D. (2007). Mind the gap: Societal limits to public library effectiveness. Library & Information Science Research29, 188-208.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 91: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Lokaal Cultuurbeleid | 91

Glorieux, I., & Kuppens, T. (2006). De effectiviteit van Vlaamse bibliotheken. Een analyse op basis van het gebruikersonderzoek 2004. Eindrapport in opdracht van het Ministerie van Cultuur van de Vlaamse gemeenschap. Brussel: Vrije Universiteit Brussel, Vakgroep Sociologie, On-derzoeksgroep TOR.

Glorieux, I., Moens, M. & Van Thielen, L. (2004). De bibliotheek, een huis vol meningen. 32.041 bezoekers over 165 bibliotheken. Resultaten van het Vlaamse gebruikersonderzoek voorge-steld in de BOZAR op 21 december 2004 te Brussel.

Tabel 2.1. Wel/niet bezoek bibliotheek (LOKAAL1).

Heeft u de voorbije zes maanden een openbare bibliotheek bezocht of niet, niet in het kader van uw werk of opleiding? School- of bedrijfsbibliotheken tellen niet mee.

Percentage

1. Ja 33,0

0. Nee 67,0

(N) 3144

Tabel 2.2. Frequentie bezoek bibliotheek (LOKAAL2).

Hoe vaak heeft u de voorbije zes maanden een openbare bibliotheek bezocht, niet in het kader van uw werk of opleiding?

Percentage

1. Een uitzonderlijke keer 34,0

2. Maandelijks 37,5

3. Meermaals per maand 20,4

4. Wekelijks 6,3

5. Meermaals per week 1,9

(N) 1017

Tabel 2.3. Lidmaatschap bibliotheek (LOKAAL3).

Heeft u een persoonlijk pasje of lidkaart van de openbare bibliotheek of heeft u dat niet?

Percentage

1. Ja 43,5

0. Nee 56,4

(N) 3142

Tabel 2.4. Historie lidmaatschap bibliotheek (LOKAAL4).

Hoelang is het geleden dat u lid was van of ingeschreven was in de openbare bibliotheek? Of bent u nooit lid geweest?

Percentage

Aantal jaren (gem.) 16,0 jaar

Nooit lid geweest 45,6

(N) 1724

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 92: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

92 | Lokaal Cultuurbeleid

2.2 Bezoek aan cultuurcentra

2.2.1 Omschrijving

De vraag LOKAAL5 voorziet ons van informatie over de mate waarin de cultuurcentra worden bezocht (in zes categorieën). De aansluitende vraag LOKAAL6 registreert welk cultuurcentrum het laatst bezocht is door te vragen naar de postcode van de gemeente waarin het laatst bezochte cultuurcentrum is gelegen.

2.2.2 Vraagstelling

LOKAAL5Bent u de voorbije zes maanden in een cultuurcentrum of gemeenschapscentrum geweest?

Kaart 66 geven. Slechts één antwoord mogelijk.

1. Nooit → LIT1

2. Een uitzonderlijke keer → LOKAAL6

3. Maandelijks → LOKAAL6

4. Meermaals per maand → LOKAAL6

5. Wekelijks → LOKAAL6

6. Meermaals per week → LOKAAL6

LOKAAL6Naar welk centrum bent u dan geweest?

Enquêteur voert naam en gemeente in.

Naam centrum en gemeente: ........................................................................... LOKAAL6_O

2.2.3 Vraagverwoording

De samenstelling van het gebruikerspubliek van de Vlaamse cultuurcentra is erg onge-lijk (Colpaert et al., 2007; Glorieux & Van Tienoven, 2008) en aan de hand van de par-ticipatiefrequentie uit vraag LOKAAL5 kunnen we de evolutie in deze ongelijkheid vol-gen. Daarnaast is uit eerder onderzoek gebleken dat het aanbod van de cultuurcentra Vlaanderen enerzijds opdeelt in cultuursterke en cultuurzwakkere regio’s (Colpaert & Lauwerysen, 2002; Lauwerysen & Colpaert, 2004) en anderzijds, dat dit aanbod een be-langrijke rol speelt bij het ontstaan van een ongelijke publiekssamenstelling (Glorieux & Van Tienoven, 2008). Het gevolg is dat de component ‘afstand tot het cultuuraanbod’ eveneens een rol speelt (Badisco et al., 2008; Lauwerysen, 2005). Om die reden wordt gevraagd naar de locatie van het laatst bezochte cultuurcentrum, zodat vergeleken kan worden wie in welke mate reist om deel te nemen aan cultuur.

Literatuur

Badisco, J., Glorieux, I., Jacobs, L. & Lauwerysen, K. (2008). De weg naar cultuur. Ruimtelijke as-pecten van culturele interesse en deelname aan het cultuuraanbod. Brussel: Vrije Universiteit Brussel, Vakgroep Sociologie, Onderzoeksgroep TOR.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 93: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Lokaal Cultuurbeleid | 93

Colpaert, J. & Lauwerysen, K. (2002). Cultuuratlas van Vlaanderen. In R. Laermans, J. Lievens & H. Waege (reds.). Cultuurkijker: Aanzetten voor cultuuronderzoek in Vlaanderen. Antwerpen: De Boeck, 87-125.

Colpaert, J., Glorieux, I., Lauwerysen, K., Moens, M. & Vandebroeck, D. (2007). Cultuurkijker: Er is genoeg voor iedereen. Aanbod, publiek en gebruik van bibliotheken en cultuurcentra in Vlaanderen. Antwerpen: De Boeck.

Glorieux, I. & Van Tienoven, T.P. (2008). Ongelijkheid en tevredenheid in de Vlaamse cultuurcen-tra. Onderzoek in opdracht van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwas-senen. Brussel: Vrije Universiteit Brussel, Vakgroep Sociologie, Onderzoeksgroep TOR.

Lauwerysen, K. (2005). Ruimtelijke verschillen in podium- en fi lmbezoek. In J. Lievens & H. Waege (reds.). Cultuurkijker: Cultuurparticipatie in breedbeeld. Antwerpen: De Boeck, pp. 167-190.

Lauwerysen, K. & Colpaert, J. (2004). Cultuurkijker: Atlas podiumkunsten Vlaanderen. Een geo-grafi sche analyse. Antwerpen: De Boeck.

Tabel 2.5. Frequentie bezoek cultuurcentra (LOKAAL5).

Bent u de voorbije zes maanden in een cultuurcentrum of gemeenschapscentrum geweest?

Percentage

1. Nooit 72,0

2. Een uitzonderlijke keer 18,6

3. Maandelijks 5,2

4. Meermaals per maand 2,5

5. Wekelijks 1,5

6. Meermaals per week 0,3

(N) 3142

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 94: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 95: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

3. ICT

Gert Nulens

Inleiding

In dit hoofdstuk worden de vragen toegelicht die betrekking hebben op de digitale participatie.

Op de eerste plaats wordt gepeild naar de toegang tot digitale informatie. Meerbepaald vragen we naar het bezit en gebruik van een pc en het internet. Het gaat aldus om de infrastructuur die nodig is om digitale inhoud te kunnen raadplegen. Hoewel internet-gebruik steeds meer ingeburgerd geraakt in de samenleving, bestaat er nog steeds een digitale kloof. In de survey werd gevraagd naar mogelijke drempels die het internetge-bruik in de weg staan. Ook het niveau van de aanwezige digitale vaardigheden werd bevraagd.

Naast deze eerder algemene vragen over het internet werden een aantal vragen opge-nomen die rechtstreeks peilen naar het internetgebruik voor cultuurparticipatie. De vol-gende categorieën worden toegelicht: het gebruik van het internet als informatiekanaal voor cultuur, als verkoop- en distributiekanaal voor cultuur, en als kanaal voor creatie. Gezien het groeiende gebruik van mobiele apparaten (smartphones, tablets, enz.) werd ook een vraag over het gebruik van mobiele apparaten opgenomen. Tenslotte werd gevraagd naar het gebruik van schermen om cultuur te beleven. Deze schermen omvat-ten het televisiescherm, de pc of laptop, en mobiele apparaten.

3.1 Pc- en internetbezit

3.1.1 Omschrijving

Vraag ICT1 meet het pc- en internetbezit. We vragen de respondenten in de eerste plaats of er thuis een pc of laptop aanwezig is. Enkel degenen die bevestigend ant-woorden krijgen de vragen ICT1.2 en ICT1.3, die respectievelijk peilen naar het eigen gebruik van die pc of laptop en de aanwezigheid van een internetaansluiting.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 96: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

96 | ICT

3.1.2 Vraagstelling

ICT1 De volgende vragen gaan over pc- en internetbezit.

Ja Neen

1. Is er thuis een pc of laptop? 1 2

2. Gebruikt u die pc of laptop zelf? 1 2

3. Is er thuis een internetaansluiting? 1 2

3.1.3 Vraagverwoording

Deze vraag peilt naar het pc- en internetbezit. We brengen enerzijds het thuisbezit van een pc of laptop in kaart en anderzijds het individuele thuisgebruik van deze appara-tuur. Daarnaast wordt gevraagd of er een internetaansluiting aanwezig is. Deze vraag meet of aan de voorwaarden voldaan is om in de thuisomgeving toegang te hebben tot online informatie.

Literatuur

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker: Cultuurparticipatie gewikt en gewogen. Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Ant-werpen: De Boeck.

Nulens, G., Daems, M. & Bauwens, J. (2005). Virtuele cultuurparticipatie in Vlaanderen. In J. Lievens & H. Waege (reds.). Cultuurparticipatie in breedbeeld. Eerste analyses van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Reeks Cultuurkijker. Antwerpen: De Boeck.

Tabel 3.1. Pc- en internetbezit(ICT1).

Percentage

1. Is er thuis een pc of laptop? 79,6

2. Gebruikt u die pc of laptop zelf? 71,0

3. Is er thuis een internetaansluiting? 76,1

(N) 3146

3.2 Internetgebruik

3.2.1 Omschrijving

Vraag ICT2 meet het internetgebruik. Aan de respondenten wordt gevraagd hoe vaak ze de voorbije zes maanden gebruik hebben gemaakt van het internet in hun vrije tijd: nooit, een uitzonderlijke keer, maandelijks, meermaals per maand, wekelijks, meer-maals per week of dagelijks.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 97: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

ICT | 97

3.2.2 Vraagstelling

ICT 2Hoe vaak gebruikte u de voorbije zes maanden het internet los van uw job of opleiding? U kan mij een getal noemen van 1 tot en met 7.

Kaart x geven. Slechts één antwoord mogelijk

Nooit 1

Een uitzonderlijke keer 2

Maandelijks 3

Meermaals per maand 4

Wekelijks 5

Meermaals per week 6

Dagelijks 7

3.2.3 Vraagverwoording

Voor deze vraag naar internetgebruik wordt gewerkt met gesloten antwoordcatego-rieën. Sommigen gebruiken het internet immers zo frequent dat het zinvoller is deze gesloten categorieën te gebruiken. Omdat anderen het internet slechts sporadisch ge-bruiken, werd de referentieperiode voldoende ruim genomen (zes maanden). Op die manier kan er een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen frequent en minder frequent gebruik. Omdat enkel het internetgebruik in de vrije tijd wordt beschouwd, vragen we expliciet naar het gebruik ‘los van uw job of opleiding’.

Literatuur

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker: Cultuurparticipatie gewikt en gewogen. Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Ant-werpen: De Boeck.

Nulens, G., Daems, M. & Bauwens, J. (2005). Virtuele cultuurparticipatie in Vlaanderen. In J. Lievens & H. Waege (reds.). Cultuurparticipatie in breedbeeld. Eerste analyses van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Reeks Cultuurkijker. Antwerpen: De Boeck.

Tabel 3.2. Frequentie van internetgebruik in de vrije tijd, in de voorbije zes maanden (ICT 2).

Hoe vaak gebruikte u de voorbije zes maanden het internet los van uw job of opleiding? Percentage

1. Nooit 28,0

2. Een uitzonderlijke keer 3,1

3. Maandelijks 2,1

4. Meermaals per maand 3,5

5. Wekelijks 6,8

6. Meermaals per week 15,5

7. Dagelijks 41,0

(N) 3146

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 98: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

98 | ICT

3.3 Drempels voor internetgebruik

3.3.1 Omschrijving

Vraag ICT 3 meet de drempels voor het internetgebruik. Deze vraag wordt gesteld als de respondent code 1 of 2 antwoordt op vraag ICT 2. Concreet betekent dit dat enkel de respondenten die de voorbije zes maanden nooit of slechts een uitzonderlijke keer het internet hebben gebruikt, los van hun job of opleiding, deze vraag moeten beant-woorden.

Deze respondenten zijn de niet-internetgebruikers. Vraag ICT 3 peilt naar moge-lijke redenen om het internet niet te gebruiken. Drempels die aan bod komen, zijn tijdsgebrek, desinteresse (voor het aanbod en voor het internet in het algemeen), een gebrek aan kennis, een gebrek aan kunde, complexiteit, risico-inschatting, relevantie, kostprijs, leeftijd, en een gebrek aan vertrouwen.

3.3.2 Vraagstelling

ICT 3

Filter: Stel vraag ICT 3 indien code 1 of 2 op vraag ICT 2

Waarom gebruikt u het internet niet of nauwelijks? Op kaart X vindt u enkele mogelijkheden. Kies er maximaal drie redenen uit die voor u het meest van toepassing zijn.

Kaart X geven. Minimum 2, maximum 3 antwoorden mogelijk.

1. Ik heb er geen tijd voor 2

2. Het aanbod op het internet interesseert me niet 3

3. Ik weet niet wat ik met het internet kan doen 4

4. Ik weet niet hoe ik het internet moet gebruiken 5

5. Het gebruik van internet is te ingewikkeld 6

6. Ik vind het internet gevaarlijk (virussen, privacy, ...) 7

7. Ik vind het internet niet nuttig 8

8. Internet interesseert me gewoon niet 9

9. Ik vind een internetaansluiting te duur 10

10. Ik ben te oud om nog te beginnen met internet 11

11. Ik ben bang om fouten te maken 12

3.3.3 Vraagverwoording

Deze vraag helpt ons om mogelijke redenen in kaart te brengen waarom respondenten het internet niet gebruiken. Het beleid kiest er immers in verschillende westerse landen voor om zo veel mogelijk burgers op het internet te krijgen en aldus de digitale kloof

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 99: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

ICT | 99

te verkleinen. Het bevolkingsonderzoek geeft een kans om die drempels bij de respon-denten te beschrijven en te analyseren. Deze informatie kan een eerste stap zijn om eventuele drempels op te heffen.

Daarnaast wordt in het cultuurbeleid van verschillende landen de link gelegd tussen participatie en digitale cultuur. Het groeiende aanbod aan digitale cultuur zou nieuwe kansen creëren voor cultuurparticipatie. Een eerste voorwaarde is dan uiteraard dat burgers de weg vinden naar het internet.

De verschillende drempels die opgelijst staan in de vraag kunnen gerangschikt worden in verschillende categorieën. We onderscheiden de drempels die te maken hebben met tijdsgebrek, de informatiedrempels (gebrek aan kennis, risico-inschatting), de drem-pels die gelinkt zijn aan digitale vaardigheden (gebrek aan kunde, complexiteit, gebrek aan vertrouwen, leeftijd), drempels inzake fi nanciële kosten, en desinteresse voor het internet en het aanbod.

Literatuur

Wyatt, S. (2004). Non-users also matter: the construction of users and non-users of the Internet. In: N. Oudshoorn & T. Pinch (reds.), How users matter: the co-construction of users and tech-nology. Cambridge MA: MIT Press.

Schauvliege, J. (2009). Beleidsnota cultuur. Brussel: Vlaams Minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur.

Tabel 3.3. Drempels voor internetgebruik (ICT 3).

Waarom gebruikt u het internet niet of nauwelijks? Percentage

1. Ik heb er geen tijd voor 6,5

2. Het aanbod op het internet interesseert me niet 7,2

3. Ik weet niet wat ik met het internet kan doen 5,3

4. Ik weet niet hoe ik het internet moet gebruiken 9,9

5. Het gebruik van internet is te ingewikkeld 6,2

6. Ik vind het internet gevaarlijk (virussen, privacy, ...) 1,4

7. Ik vind het internet niet nuttig 3,8

8. Internet interesseert me gewoon niet 13,1

9. Ik vind een internetaansluiting te duur 3,1

10. Ik ben te oud om nog te beginnen met internet 10,1

11. Ik ben bang om fouten te maken 3,0

(N) 3146

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 100: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

100 | ICT

3.4 Internetvaardigheden

3.4.1 Omschrijving

Vraag ICT 4 meet de vaardigheden met betrekking tot het internetgebruik. Enkel de respondenten die op vraag ICT 2 code 3 tot 7 aangeven, moeten deze vraag beantwoor-den. Concreet betekent dit dat deze respondenten minstens één keer per maand het internet gebruiken in hun vrije tijd.

Aan de respondenten wordt gevraagd hoe vaak ze de voorbije maand in hun vrije tijd gebruik hebben gemaakt van verschillende algemene handelingen op het internet: niet, een uitzonderlijke keer, een paar keer de voorbije maand, wekelijks, meermaals per week, of dagelijks.

3.4.2 Vraagstelling

ICT 4Filter: Stel vraag ICT 4 t.e.m. ICT 7 indien code 3-7 op vraag ICT 2

Heeft u de voorbije maand voor de volgende toepassingen gebruik gemaakt van het internet los van uw job of opleiding?

1.1. Dagelijks Meer-maals

per week

Wekelijks Een paar keer de voorbije maand

Een uitzon-derlijke

keer

Niet de voorbije maand

1. Informatie zoeken over diverse onderwerpen 6 5 4 3 2 1

2. Nieuws en actualiteit volgen 6 5 4 3 2 1

3. Entertainment (muziek, fi lms, spel-letjes, foto’s, ...) 6 5 4 3 2 1

4. E-government (offi ciële documenten downloaden en verzenden) 6 5 4 3 2 1

5. Sociaal contact (msn, chat, e-mail) 6 5 4 3 2 1

6. Presentatie en communicatie van eigen inhoud (eigen website, blog, profi elpagina)

6 5 4 3 2 1

7. Debat (forum, nieuwsgroepen, voting, polls, ...) 6 5 4 3 2 1

8. Financiële transacties (online bankie-ren, online betalen, ...) 6 5 4 3 2 1

9. Internet om te telefoneren, teleconfe-rencing, telewerken 6 5 4 3 2 1

3.4.3 Vraagverwoording

Vraag ICT 4 peilt naar verschillende soorten handelingen op het internet, die ingedeeld kunnen worden op basis van het vereiste niveau van aanwezige vaardigheden. De eerste groep betreft de basisvaardigheden: informatie opzoeken, nieuws en actualiteit volgen, sociaal contact (chat, e-mail). Concreet wil dat zeggen dat men kan zoeken,

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 101: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

ICT | 101

nieuwsmedia consulteren en communiceren. Een tweede groep van activiteiten betreft praktische handelingen die door het internet ondersteund worden (e-government, fi -nanciële transacties, telefoneren/teleconferencing/telewerken), entertainment en de-bat. Bij deze groep wordt een hoger niveau van vaardigheden verondersteld. De derde groep omvat het kunnen presenteren en communiceren van zelf gecreëerde content. Dit veronderstelt een nog hogere vorm van digitale vaardigheden.

In de latere analyse kan het aanwezige niveau van digitale vaardigheden gekop-peld worden aan het effectieve digitale cultuurparticipatiepatroon. Op die manier kan bepaald worden in welke mate het vaardigheidsniveau een verklarende factor is voor participatie.

Literatuur

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker: Cultuurparticipatie gewikt en gewogen. Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Ant-werpen: De Boeck.

Nulens, G., Daems, M. & Bauwens, J. (2005). Virtuele cultuurparticipatie in Vlaanderen. In J. Lievens & H. Waege (reds.). Cultuurparticipatie in breedbeeld. Eerste analyses van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Reeks Cultuurkijker. Antwerpen: De Boeck.

Steyaert, J. & De Haan, J. (2001). Geleidelijk digitaal: een nuchtere kijk op de sociale gevolgen van ICT. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Van Dijk, J. (2005). The Deepening Divide Inequality in the Information Society. Thousand, Oaks CA, London/New Delhi: Sage Publications.

Tabel 3.4. Vaardigheden met betrekking tot internetgebruik (ICT 4), rijpercentages.

Heeft u de voorbije maand voor de volgende toepassingen gebruik ge-maakt van het internet los van uw job of opleiding?

Dagelijks Meer-maals

per week

Wekelijks Een paar keer de voorbije maand

Een uitzon-derlijke

keer

Niet de voorbije maand

1. Informatie zoeken over diverse onderwerpen 11,7 16,7 17,0 14,5 5,9 34,2

2. Nieuws en actualiteit volgen 18,0 8,9 7,9 7,2 7,5 50,3

3. Entertainment (muziek, fi lms, spel-letjes, foto’s, ...) 8,4 8,2 10,0 11,1 7,3 54,9

4. E-government (offi ciële documenten downloaden en verzenden) 0,3 0,8 1,7 4,8 13,5 78,9

5. Sociaal contact (msn, chat, e-mail) 24,6 13,8 10,6 5,8 3,2 41,9

6. Presentatie en communicatie van eigen inhoud (eigen website, blog, profi elpagina)

3,8 3,5 3,5 3,3 4,1 81,5

7. Debat (forum, nieuwsgroepen, voting, polls, ...) 1,5 1,1 2,0 3,3 7,0 84,8

8. Financiële transacties (online bankie-ren, online betalen, ...) 2,8 8,8 19,0 8,7 2,7 57,9

9. Internet om te telefoneren, teleconfe-rencing, telewerken 1,2 1,5 1,6 2,2 3,6 89,5

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 102: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

102 | ICT

3.5 Internet als informatiekanaal voor cultuur

3.5.1 Omschrijving

Vraag ICT 5 meet de mate waarin het internet gebruikt wordt als informatiekanaal voor cultuur. Aan de respondenten wordt gevraagd hoe vaak ze de voorbije zes maanden gebruik hebben gemaakt van het internet om cultuurinformatie op te zoeken: (bijna) dagelijks, meermaals per week, wekelijks, meermaals per maand, maandelijks, een enkele keer, of nooit.

Diverse domeinen binnen het culturele aanbod worden bevraagd: klassieke muziek, pop- en rockmuziek, populaire muziek, boeken, theater en dans, beeldende kunst, fi lms, monumenten en architectuur, mode en design. Daarnaast wordt gepeild naar het informatiegedrag inzake cultuurinformatie die gelinkt is aan specifi eke locaties: cultuurkalenders, programma’s van culturele centra, en het aanbod van bibliotheken. Ten derde wordt de respondenten gevraagd of zij informatie opzoeken over de vereni-ging waar zij lid van zijn en over hun kunsthobby. Tenslotte wordt ook gevraagd of er informatie wordt gezocht over sport.

3.5.2 Vraagstelling

ICT 5

In de onderstaande lijst staan onderwerpen die terug te vinden zijn op het internet (websites, nieuwsbrieven, e-mailboodschappen, ...). Kan u zeggen hoe vaak u over elk onderwerp informa-tie heeft opgezocht de afgelopen zes maanden?

1.2.

1.3. (Bijna) dage-lijks

Meer-maals

per week

Weke-lijks

Meer-maals

per maand

Maan-delijks

Een enkele keer

Nooit

Deel 2.

1. Klassiek concert, opera of operette 7 6 5 4 3 2 1

2. Pop- of rockconcert, concert met jazzmu-ziek, dance of wereldmuziek 7 6 5 4 3 2 1

3. Concert met populaire Vlaamse muziek, schlagers, levenslied, chanson 7 6 5 4 3 2 1

4. Boeken 7 6 5 4 3 2 1

5. Theater en dans 7 6 5 4 3 2 1

6. Beeldende kunst 7 6 5 4 3 2 1

7. Films 7 6 5 4 3 2 1

8. Monumenten en architectuur 7 6 5 4 3 2 1

9. Mode en design 7 6 5 4 3 2 1

10. Sport 7 6 5 4 3 2 1

11. Cultuurkalenders 7 6 5 4 3 2 1

12. Programma’s van culturele centra 7 6 5 4 3 2 1

13. Aanbod van bibliotheken (via online catalogi) 7 6 5 4 3 2 1

14. Een vereniging waar ik lid van ben 7 6 5 4 3 2 1

15. Een kunstzinnige hobby 7 6 5 4 3 2 1

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 103: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

ICT | 103

3.5.3 Vraagverwoording

De keuze van de domeinen die bevraagd worden is deels gebaseerd op Nederlands onderzoek en deels op de bevindingen uit de Vlaamse ‘Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004’. Uit die laatste survey bleek dat online informatie over muziek zo populair is dat het zin heeft om deze algemene categorie verder uit te splitsen in ‘klassieke muziek’, ‘pop- en rockmuziek’ en ‘populaire muziek’. De categorieën ‘boeken’,‘theater en dans’ en ‘fi lms’ worden overgenomen uit dezelfde eerdere survey. De categorie ‘cultureel erfgoed’ wordt opgesplitst in ‘beeldende kunst’ en ‘monumenten en architectuur’. Dat laat toe om betere vergelijkingen te maken met het algemene profi el inzake cultuur-participatie. Tenslotte wordt een categorie toegevoegd rond toegepaste kunsten: ‘mode en design’.

Daarnaast wordt gepeild naar het informatiegedrag inzake cultuurinformatie. De eerste categorie, cultuurkalenders, vraagt naar het al dan niet online consulteren van on-line cultuurkalenders. De Vlaamse portaalsite ‘UitinVlaanderen’ bevindt zich in deze categorie. Verder wordt gevraagd naar het bekijken van specifi eke programma’s van cultuurcentra en online catalogi van bibliotheken.

De vragen rond online cultuurinformatie kunnen enerzijds gezien worden als instru-menten om te achterhalen hoe het internet dient als verlengstuk van de fysieke we-reld. Respondenten kunnen zich via het internet inderdaad informeren over het fysieke cultuuraanbod en via de online informatie hun fysieke participatie voorbereiden of faciliteren (bv. zoeken naar een interessant theaterstuk om er daarna daadwerkelijk naartoe te gaan, zoeken naar een boek om het daarna te kopen of te ontlenen in een bibliotheek). Anderzijds kan online cultuurinformatie ook gezien worden als een op-stap naar online participatie op zich. Men kan bijvoorbeeld informatie opzoeken over een muziekband, vervolgens het album online aankopen en de muziek online beluis-teren.

Ten derde worden vragen gesteld waarin de link met de actieve participatie wordt gezocht (vereniging, kunsthobby). Deze vragen peilen naar de impact van de offl ine participatie op de online participatie.

Tenslotte wordt ook gevraagd of er informatie wordt gezocht over sport. Deze po-pulaire categorie laat toe dat de andere cultuurgebonden categorieën in een realistisch kader worden geplaatst.

Voor deze vraag naar het zoeken van cultuurinformatie op het internet wordt gewerkt met gesloten antwoordcategorieën. Sommigen gebruiken het internet immers zo fre-quent dat het zinvoller is gesloten categorieën te gebruiken. Omdat anderen het inter-net maar sporadisch gebruiken, werd de referentieperiode voldoende ruim genomen (zes maanden). Op die manier kan er een duidelijk onderscheid gemaakt worden tus-sen frequent en minder frequent gebruik van het internet voor het zoeken naar cul-tuurinformatie.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 104: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

104 | ICT

Literatuur

De Haan, J. & Huysmans, F. (2002). E-cultuur: een empirische verkenning. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker: Cultuurparticipatie gewikt en gewogen. Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Ant-werpen: De Boeck.

Nulens, G., Daems, M. & Bauwens, J. (2005) Virtuele cultuurparticipatie in Vlaanderen. In J. Lievens & H. Waege (reds.). Cultuurparticipatie in breedbeeld. Eerste analyses van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Reeks Cultuurkijker. Antwerpen: De Boeck.

Wubs, H. & Huysmans, F. (2006). Klik naar het verleden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Plan-bureau.

Tabel 3.5. Frequentie van internetgebruik voor cultuurinformatie, in de voorbije zes maanden (ICT5), rijpercentages.

In de onderstaande lijst staan onder-werpen die terug te vinden zijn op het internet (websites, nieuwsbrie-ven, e-mailboodschappen, ...). Kan u zeggen hoe vaak u over elk onder-werp informatie heeft opgezocht de afgelopen zes maanden?

1.1.

(Bijna) dage-lijks

Meer-maals

per week

Weke-lijks

Meer-maals

per maand

Maan-delijks

Een enkele keer

Nooit

1. Klassiek concert, opera of operette

0 0 0,2 0,6 1,4 6,0 91,7

2. Pop- of rockconcert, concert met jazzmuziek, dance of wereldmuziek

0,3 0,7 1,9 3,8 6,7 16,0 70,4

3. Concert met populaire Vlaamse muziek, schlagers, levenslied, chanson

0 0,1 0,5 0,7 2,0 7,9 88,7

4. Boeken 0,1 0,5 0,9 2,6 6,5 14,4 75,0

5. Theater en dans 0,1 0,1 0,3 1,4 3,2 10,9 84,0

6. Beeldende kunst 0,1 0,1 0,5 1,1 2,1 6,5 89,6

7. Films 0,7 1,4 3,2 6,4 10,7 16,2 61,5

8. Monumenten en architectuur 0 0,1 0,9 1,4 3,7 13,1 80,7

9. Mode en design 0,3 0,6 1,9 2,9 4,8 12,7 76,9

10. Sport 3,3 2,8 6,3 5,3 5,8 10,8 65,7

11. Cultuurkalenders 0,1 0,1 1,1 1,6 5,6 12,4 79,0

12. Programma’s van culturele centra

0,1 0,2 1,1 1,9 5,3 14,8 76,6

13. Aanbod van bibliotheken (via online catalogi)

0,1 0,2 0,5 1,3 3,3 7,2 87,6

14. Een vereniging waar ik lid van ben

1,6 2,0 7,0 5,1 6,4 8,3 69,5

15. Een kunstzinnige hobby 0,4 0,9 1,3 2,0 3,2 6,7 85,5

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 105: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

ICT | 105

3.6 Internet als verkoop- en distributiekanaal voor cultuur

3.6.1 Omschrijving

Vraag ICT 6 meet de mate waarin het internet gebruikt wordt als kanaal om cultuurpro-ducten te verkrijgen. Aan de respondenten wordt gevraagd hoe vaak ze de voorbije zes maanden gebruik hebben gemaakt van het internet om cultuurproducten te verkrijgen: (bijna) dagelijks, meermaals per week, wekelijks, meermaals per maand, maandelijks, een enkele keer, of nooit.

Diverse cultuurproducten binnen het culturele aanbod worden bevraagd: muziek-cd/dvd, betaalde en niet-betaalde muziekfi les, boeken, betaalde en niet-betaalde foto’s, betaalde en niet-betaalde fi lm en video, tickets voor culturele activiteiten, tickets voor sportwedstrijden, producten i.v.m. kunstzinnige hobby’s, en producten i.v.m. sportbe-oefening.

3.6.2 Vraagstelling

ICT 6

In de onderstaande lijst staan een aantal producten die u kan verkrijgen via het internet. Kan u zeggen of u deze verschillende producten hebt verkregen gedurende de afgelopen zes maanden? En zo ja, hoe vaak?

1.2.

1.3. (Bijna) dage-lijks

Meer-maals

per week

Weke-lijks

Meer-maals

per maand

Maan-delijks

Een enkele keer

Nooit

1. Cd/dvd muziek 7 6 5 4 3 2 1

2. Betaalde muziekfi les (mp3, ...) 7 6 5 4 3 2 1

3. Niet betaalde muziekfi les 7 6 5 4 3 2 1

4. Boeken 7 6 5 4 3 2 1

5. Betaalde foto’s 7 6 5 4 3 2 1

6. Niet betaalde foto’s 7 6 5 4 3 2 1

7. Betaalde fi lm of video 7 6 5 4 3 2 1

8. Niet betaalde fi lm of video 7 6 5 4 3 2 1

9. Tickets voor culturele activiteiten 7 6 5 4 3 2 1

10. Tickets voor sportwedstrijden 7 6 5 4 3 2 1

11. Producten i.v.m. uw kunstzinnige hobby 7 6 5 4 3 2 1

12. Producten i.v.m. uw sportbeoefening 7 6 5 4 3 2 1

3.6.3 Vraagverwoording

De keuze van de domeinen die bevraagd worden is gebaseerd op de bevindingen uit de Vlaamse ‘Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004’. Uit die laatste survey bleek de nood-

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 106: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

106 | ICT

zaak om duidelijker een verschil te maken tussen de producten die gekocht worden en de producten die gratis worden verkregen (al dan niet legaal). Het gaat zowel om fy-sieke producten waarbij enkel de bestelling en eventueel de fi nanciële transactie online plaatsvinden, als om de aankoop van digitale inhoud.

Literatuur

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker: Cultuurparticipatie gewikt en gewogen. Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Ant-werpen: De Boeck.

Nulens, G., Daems, M. & Bauwens, J. (2005). Virtuele cultuurparticipatie in Vlaanderen. In J. Lievens & H. Waege (reds.). Cultuurparticipatie in breedbeeld. Eerste analyses van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Reeks Cultuurkijker. Antwerpen: De Boeck.

Tabel 3.6. Frequentie van internetgebruik voor verkrijgen van cultuurproducten, in de voorbije zes maan-den (ICT 6), rijpercentages.

In de onderstaande lijst staan een aantal producten die u kan verkrijgen via het internet. Kan u zeggen of u deze verschil-lende producten hebt verkregen gedurende de afgelopen zes maanden? En zo ja, hoe vaak?

1.4.

(Bijna) dagelijks

Meer-maals

per week

Weke-lijks

Meer-maals

per maand

Maande-lijks

Een enkele keer

Nooit

1. Cd/dvd muziek 0,3 0,4 1,1 1,4 3,1 7,6 86,0

2. Betaalde muziekfi les (mp3, ...) 0,1 0,1 0,6 0,7 1,8 3,2 93,4

3. Niet betaalde muziekfi les 0,9 1,7 2,6 3,3 4,7 5,9 80,9

4. Boeken 0 0,1 0,2 0,2 2,2 6,6 90,7

5. Betaalde foto’s 0 0 0,1 0,3 1,6 5,5 92,5

6. Niet betaalde foto’s 0,4 0,6 1,0 2,3 2,6 4,0 89,2

7. Betaalde fi lm of video 0,1 0,1 0,1 0,3 0,4 2,2 96,7

8. Niet betaalde fi lm of video 0,2 0,5 1,1 1,1 2,4 3,9 90,8

9. Tickets voor culturele activi-teiten 0 0 0,1 1,0 3,0 18,3 77,5

10. Tickets voor sportwedstrijden 0 0 0,1 0,4 0,7 4,5 94,4

11. Producten i.v.m. uw kunstzin-nige hobby 0 0 0,1 0,5 0,6 3,5 95,2

12. Producten i.v.m. uw sportbe-oefening 0,1 0,1 0,2 0,3 1,3 4,3 93,8

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 107: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

ICT | 107

3.7 Internet als kanaal voor creatie

3.7.1 Omschrijving

Vraag ICT 7 meet de mate waarin het internet gebruikt wordt als kanaal om zelf inhoud te creëren. Aan de respondenten wordt gevraagd hoe vaak ze de voorbije zes maanden gebruik hebben gemaakt van het internet omzelf inhoud te creëren: (bijna) dagelijks, meermaals per week, wekelijks, meermaals per maand, maandelijks, een enkele keer, of nooit.

Diverse domeinen worden bevraagd: eigen muziek online plaatsen, muziek bewer-ken, eigen teksten en literatuur uploaden, commentaar geven op andermans werk, eigen foto’s online plaatsen, foto’s bewerken, eigen fi lmpjes online plaatsen, fi lmpjes bewerken.

3.7.2 Vraagstelling

ICT 7U kan ook zelf uw inhoud toevoegen op het internet. Kan u zeggen of u op het internet de volgende activiteiten heeft uitgeoefend de voorbije zes maanden?

1.5.

1.6. (Bijna) dage-lijks

Meer-maals

per week

Weke-lijks

Meer-maals

per maand

Maan-delijks

Een enkele keer

Nooit

1. Zelfgemaakte muziek online geplaatst 7 6 5 4 3 2 1

2. Online muziek opnieuw gemixt 7 6 5 4 3 2 1

3. Literatuur online geplaatst (eigen teksten, gedichten, ...)

7 6 5 4 3 2 1

4. Andere teksten, commentaren op andermans werk, ... online geplaatst

7 6 5 4 3 2 1

5. Zelfgemaakte foto’s online geplaatst 7 6 5 4 3 2 1

6. Online foto’s opnieuw bewerkt 7 6 5 4 3 2 1

7. Zelfgemaakte fi lmpjes online geplaatst 7 6 5 4 3 2 1

8. Online fi lmpjes gebruikt om te remixen en opnieuw te monteren

7 6 5 4 3 2 1

3.7.3 Vraagverwoording

Vraag ICT 7 peilt naar de zogenaamde user generated content (UGC) op het internet. Al jaren woedt immers de discussie dat de klassieke grenzen tussen de expert en de gewone gebruiker aan het vervagen zijn. Producent (producer) en consument (consu-mer) zouden samenvloeien in een nieuwe categorie, de prosumer. Deze prosumer zou zowel inhoud creëren als consumeren.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 108: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

108 | ICT

In de mediasector in het algemeen, en in het culturele domein in het bijzonder, wordt zowel hoopvol (Surowiecki, 2005) als sceptisch (Keen, 2007) gekeken naar deze UGC. Uit voorgaand onderzoek blijkt alleszins dat het aandeel prosumers vooralsnog beperkt blijft. Anderzijds zien we wereldwijd een enorme deelname aan online sociale net-werken (Facebook, Hyves, Netlog, ...). Deze netwerken vormen een ideale basis om content aan te leveren.

Voor deze vraag naar de creatie van culturele inhoud op het internet wordt gewerkt met gesloten antwoordcategorieën, naar analogie met de voorgaande vragen. Omdat we vermoeden dat het internet slechts sporadisch gebruikt wordt om dingen te creëren werd de referentieperiode voldoende ruim genomen (zes maanden).

Literatuur

Keen, A. (2007). The Cult of the Amateur: How Today’s Internet is Killing Our Culture. New York: Doubleday.

Michiels, K., Nulens, G. & Beyl, J. (2007). viWTA Dossier 11: Web 2.0 De nieuwe sociale ruimte? Dossier Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek, vo-lume 11, 39.

Michiels, K. & Mechant, P. (reds.) (2007). Het virtuele kunstencentrum van de toekomst. Zoek-tocht naar een innovatief webplatform voor virtuele kunstbeleving. Lulu.com.

Nulens, G. (2009). Wijsheid van de massa of kennis van de elite? Het democratisch defi cit binnen de sector. In M. Bultynck (red.)360° Participatie. Brussel: Demos.

Surowiecki, J. (2005). The Wisdom of Crowds. New York: Anchor Books.

Tabel 3.7. Frequentie van internetgebruik voor de creatie van inhoud, in de voorbije zes maanden (ICT 7), rijpercentages.

U kan ook zelf uw inhoud toevoegen op het internet. Kan u zeggen of u op het internet de volgende activiteiten heeft uitgeoefend de voorbije zes maanden?

1.7.

(Bijna) dage-lijks

Meer-maals

per week

Weke-lijks

Meer-maals

per maand

Maan-delijks

Een enkele keer

Nooit

1. Zelfgemaakte muziek online geplaatst 0 0 0,1 0,2 0,3 1,2 98,3

2. Online muziek opnieuw gemixt 0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,9 98,5

3. Literatuur online geplaatst (eigen teksten, gedichten, ...) 0,1 0,1 0,2 0,3 0,5 1,5 97,3

4. Andere teksten, commentaren op andermans werk, ... online geplaatst 0,3 0,6 0,8 1,0 2,0 4,7 90,5

5. Zelfgemaakte foto’s online geplaatst 0,2 0,9 1,5 2,9 5,7 9,3 79,5

6. Online foto’s opnieuw bewerkt 0,1 0,4 0,9 1,0 2,3 4,8 90,6

7. Zelfgemaakte fi lmpjes online ge-plaatst 0 0,2 0,1 0,4 0,9 3,6 94,8

8. Online fi lmpjes gebruikt om te remixen en opnieuw te monteren 0 0,1 0 0 0,2 0,8 98,8

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 109: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

ICT | 109

3.8 Gebruik van mobiele apparaten

3.8.1 Omschrijving

Vraag 18 uit de drop-off vragenlijst meet de mate waarin mobiele apparaten werden gebruikt en de mate waarin deze apparaten gebruikt werden voor cultuurbeleving. Aan de respondenten wordt gevraagd hoe vaak ze de voorbije zes maanden gebruik hebben gemaakt van verschillende toepassingen: nooit, minder dan één keer per maand, één of twee keer per maand, één of twee keer per week, of (bijna) dagelijks. De toepassingen zijn iPod, andere mp3-speler, gsm (muziek, foto’s, fi lms, mobiel internet, maps), pda, audioguide en BlackBerry.

3.8.2 Vraagstelling

Vraag 18Heeft u de voorbije zes maanden gebruikgemaakt van de volgende toepassingen, of niet?

(OMCIRKEL SLECHTS ÉÉN CIJFER PER LIJN – GA LIJN PER LIJN TE WERK)

Nooit Minder dan één keer per maand

Eén keer of twee keer per maand

Eén of twee keer per week

(Bijna) dagelijks

1. iPod 1 2 3 4 5

2. Andere mp3-speler om muziek te beluisteren 1 2 3 4 5

3. Gsm om muziek te beluisteren 1 2 3 4 5

4. Gsm om foto’s te maken/bekijken 1 2 3 4 5

5. Gsm om fi lmpjes te maken/bekijken 1 2 3 4 5

6. Gsm voor mobiel internet (surfen, mai-len, ...)

1 2 3 4 5

7. Gsm met uitleg of kaart voor een stadsbe-zoek of museumbezoek

1 2 3 4 5

8. Pda met uitleg of kaart voor een stadsbe-zoek of museumbezoek

1 2 3 4 5

9. Audioguide voor stadsbezoek of museumbe-zoek

1 2 3 4 5

10. BlackBerry 1 2 3 4 5

3.8.3 Vraagverwoording

Er bestaat momenteel geen internationaal gevalideerd meetinstrument om het gebruik van mobiele apparaten in de culturele sfeer te meten. De selectie van de mobiele ap-paraten is gebaseerd op de meest gebruikte toepassingen in een algemene context en enkele bekende toepassingen in de culturele sfeer.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 110: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

110 | ICT

De relevantie van deze vraag schuilt in de algemene evolutie naar een mobiel internet. Mobiele apparaten en de onderliggende netwerken worden steeds intelligenter en be-antwoorden aan de vraag om altijd volledige toegang te hebben tot de informatie op het internet.

Merk op dat het hier gaat om een meetinstrument dat constant aanpassingen en up-dates vereist. De ontwikkeling en adoptie van nieuwe technologieën gaat immers bij-zonder snel. Zo blijkt uit cijfers van de International Telecommunication Union dat de gsm-penetratie de voorbije tien jaar gestegen is van ongeveer 30% naar een nagenoeg volledige dekking. Ten tijde van de constructie van deze vraag was er bijvoorbeeld am-per sprake van de iPhone. Momenteel blijkt dit nieuwe toestel, in het bijzonder inzake het multimediaal gebruik ervan, bijzonder succesvol te zijn.

Literatuur

De Marez, L. (2009) Digimeter. Rapport 1. Brussel: IBBT iLab.o.ITU (2009). Information Society Statistical Profi les 2009. Geneva: ITU.

Tabel 3.8. Frequentie van gebruik van mobiele apparaten, in de voorbije zes maanden (Vraag 18), rij-percentages.

Heeft u de voorbije zes maanden gebruikgemaakt van de volgende toepassingen, of niet?

Nooit Minder dan één keer per maand

Eén keer of twee keer per maand

Eén of twee keer per week

(Bijna) dagelijks

Geen antwoord

Deel 3.

1. iPod 72,2 3,3 2,6 4,0 5,0 12,8

2. Andere mp3-speler om muziek te beluisteren

65,3 7,3 4,8 6,3 4,9 11,4

3. Gsm om muziek te beluisteren 70,8 5,7 3,7 3,7 4,3 11,7

4. Gsm om foto’s te maken/bekijken 53,4 15,2 11,0 6,5 3,6 10,3

5. Gsm om fi lmpjes te maken/bekijken 71,7 7,4 4,6 2,5 1,8 12,0

6. Gsm voor mobiel internet (surfen, mailen, ...)

80,4 3,1 1,5 2,0 1,6 11,4

7. Gsm met uitleg of kaart voor een stadsbezoek of museumbezoek

86,7 1,1 0,3 0,1 0,2 11,6

8. Pda met uitleg of kaart voor een stadsbezoek of museumbezoek

86,1 1,2 0,5 0,1 0,1 12,0

9. Audioguide voor stadsbezoek of museumbezoek

81,0 6,4 1,0 0,2 0,1 11,5

10. BlackBerry 85,1 0,6 0,3 0,3 1,6 12,2

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 111: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

ICT | 111

3.9 Gebruik van schermen voor cultuurbeleving

3.9.1 Omschrijving

Vraag 21 uit de drop-off vragenlijst meet of respondenten gebruik hebben gemaakt van schermen om cultuur te beleven en via welke media ze dat dan precies gedaan hebben. Deze schermen worden onderverdeeld in tv-schermen, pc of laptop, en mo-biele apparaten. Voor pc en laptop wordt een onderscheid gemaakt tussen de volgende media: websites van Vlaamse media, websites van Vlaamse culturele instellingen, an-dere websites, en opnamemedia. Voor mobiele apparaten zijn de volgende categorieën opgenomen: inhoud van Vlaamse media, inhoud van Vlaamse culturele instellingen, opnamemedia en andere.

De domeinen uit het culturele aanbod die bevraagd worden, zijn: klassieke mu-ziek, pop- en rockmuziek, populaire muziek, toneelvoorstelling, ballet of dans, video-clips, musical of show, stand-up comedy of cabaret, en historische documentaire. Ten-slotte worden enkele algemenere categorieën bevraagd: politieke actualiteit, regionaal nieuws, en sport.

3.9.2 Vraagstelling

Vraag 21

Hieronder staat een lijst van zaken die u op een scherm (tv, pc, gsm, pda, ...) kan bekijken. Heeft u deze de voor-bije maand op een scherm bekeken, en zo ja, via welke media (tv, pc, gsm, ...)? Met ‘kijken’ bedoelen we dat iets langer dan 10 minuten uw aandacht had. Indien u iets niet bekeek, kan u dit aanduiden in de eerste kolom.

(U MAG MEERDERE CIJFERS OMCIRKELEN – GA LIJN PER LIJN TE WERK)Deel 4. Niet

naar gekeken

Via tv-scherm

Via pc of laptop Via mobiele apparaten (gsm, pda,..)

Op w

ebsi

tes

van

Vlaa

mse

med

ia(V

RT, V

TM, S

tand

aard

onl

ine,

...)

Op w

ebsi

tes

van

Vlaa

mse

cul

ture

le

inst

ellin

gen

(cul

tuur

- en

kuns

thui

zen,

co

ncer

tzal

en, b

ands

, ...)

Ande

re w

ebsi

tes

Opge

nom

en v

ideo

, dvd

, Blu

-ray

of

ande

r opn

ame-

med

ium

Inho

ud v

an V

laam

se m

edia

(VRT

, VTM

, Sta

ndaa

rd o

nlin

e, ..

.)

Inho

ud v

an V

laam

se c

ultu

rele

in

stel

linge

n (c

ultu

ur- e

n ku

nsth

uize

n,

conc

ertz

alen

, ban

ds, .

..)

Opge

nom

en v

ideo

, dvd

, Blu

-Ray

of

ande

r opn

ame-

med

ium

Ande

re

1. Klassiek concert, opera of operette 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2. Pop-, rock- of jazzconcert, dance of

wereldmuziek1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

3. Concert met populaire Vlaamse mu-ziek, schlagers, levenslied of chanson

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

4. Toneelvoorstelling 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 5. Ballet, dans 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 6. Videoclips 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 7. Musical, show 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 8. Stand-up comedy of cabaret 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 9. Historische documentaire 1 1 1 1 1 1 1 1 1 110. Politieke actualiteit 1 1 1 1 1 1 1 1 1 111. Regionaal nieuws 1 1 1 1 1 1 1 1 1 112. Sport 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 112: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

112 | ICT

3.9.3 Vraagverwoording

Uit de ‘Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004’ bleek dat heel wat respondenten via di-gitale weg cultuur beleven. Voor de betreffende survey werd digitale cultuurbeleving gedefi nieerd als beleving via het internet. In de huidige vraagstelling wordt een bredere defi nitie gehanteerd. Het gaat om beleving via toestellen die een beeld kunnen weerge-ven via digitale weg, meerbepaald tv, pc of laptop, en mobiele apparaten.

Om een link te kunnen maken met het Vlaamse digitale cultuuraanbod is het be-langrijk de herkomst te achterhalen van de cultuurinhoud die via schermen gecon-sumeerd wordt. Vandaar de expliciete vragen naar het gebruik van de inhoud van Vlaamse media en Vlaamse cultuurinstellingen.

Tabel 3.9. Gebruik van schermen voor cultuurbeleving, in de voorbije maand (Vraag 21), rijpercentages.

Hieronder staat een lijst van zaken die u op een scherm (tv, pc, gsm, pda, ...) kan bekijken. Heeft u deze de voorbije maand op een scherm bekeken, en zo ja, via welke media (tv, pc, gsm, ...)? Met ‘kijken’ bedoelen we dat iets langer dan 10 minuten uw aandacht had. Indien u iets niet bekeek, kan u dit aanduiden in de eerste kolom.

Niet naar geke-ken

Via tv-scherm

Via pc of laptop Via mobiele apparaten (gsm, pda,..)

Op w

ebsi

tes

van

Vlaa

mse

med

ia(V

RT, V

TM, S

tand

aard

onl

ine,

...)

Op w

ebsi

tes

van

Vlaa

mse

cul

ture

le

inst

ellin

gen

(cul

tuur

- en

kuns

thui

zen,

co

ncer

tzal

en, b

ands

, ...)

Ande

re w

ebsi

tes

Opge

nom

en v

ideo

, dvd

, Blu

-ray

of

and

er o

pnam

e-m

ediu

m

Inho

ud v

an V

laam

se m

edia

(VRT

, VTM

, Sta

ndaa

rd o

nlin

e, ..

.)

Inho

ud v

an V

laam

se c

ultu

rele

in

stel

linge

n (c

ultu

ur- e

n ku

nsth

uize

n,

conc

ertz

alen

, ban

ds, .

..)

Opge

nom

en v

ideo

, dvd

, Blu

-Ray

of

and

er o

pnam

e-m

ediu

m

Ande

re

1. Klassiek concert, opera of operette

82,5 9,8 0,8 0,1 0,7 0,6 0,1 0,1 0,3 0,4

2. Pop-, rock-, of jazzconcert, dance of wereldmuziek

66,0 20,9 1,2 0,5 4,2 2,5 0,6 ,0 0,8 0,5

3. Concert met populaire Vlaamse muziek, schlagers, levenslied of chanson

65,9 24,5 2,4 0,2 0,8 0,5 0,9 0 0,3 0,4

4. Toneelvoorstelling 84,5 6,6 0,5 0,3 0,2 0,3 0,1 0,1 0 0,7

5. Ballet, dans 84,5 6,9 0,5 0,1 0,6 0,3 0,1 0,1 0 0,4

6. Videoclips 53,4 31,2 2,3 0,2 10,4 1,8 0,4 0 0,5 0,7

7. Musical, show 64,9 25,0 1,5 0,1 1,6 0,8 0,5 0,1 0,3 0,3

8. Stand-up comedy of cabaret 57,5 30,6 1,4 0,2 4,3 2,0 0,7 0 0,4 0,3

9. Historische documentaire 54,7 34,9 1,9 0,2 1,4 1,0 0,8 0 0,2 0,2

10. Politieke actualiteit 44,7 44,8 7,4 0,2 1,8 0 1,2 0 0 0,2

11. Regionaal nieuws 22,1 65,8 8,0 0,3 2,2 0 1,8 0 0,1 0,3

12. Sport 33,0 56,2 8,5 0,3 4,5 1,0 2,1 0 0,5 0,6

Literatuur

Decraene, M., Pauwels, C., Bauwens, J. & Nulens, G. (2007). De televisie- en fi lmparticipatie. In R. Laermans(red.). Cultuurparticipatie in Meervoud. Empirische bouwstenen voor een genuan-ceerde visie op cultuurdeelname in Vlaanderen. Antwerpen: De Boeck.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 113: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

ICT | 113

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker: Cultuurparticipatie gewikt en gewogen. Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Ant-werpen: De Boeck.

Nulens, G., Daems, M. & Bauwens, J. (2005). Virtuele cultuurparticipatie in Vlaanderen. In J. Lievens & H. Waege (reds.). Cultuurparticipatie in breedbeeld. Eerste analyses van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Reeks Cultuurkijker. Antwerpen: De Boeck.

3.10 Frequentie van cultuurbeleving via schermen

3.10.1 Omschrijving

Vraag 22 uit de drop-off vragenlijst meet de mate waarin schermen werden gebruikt voor cultuurbeleving. Aan de respondenten wordt gevraagd hoe vaak ze de voorbije maand gekeken hebben naar culturele inhoud via schermen: niet de voorbije maand, een enkele keer, een paar keer de voorbije maand, meermaals per week of dagelijks. De domeinen uit het culturele aanbod die bevraagd worden, zijn dezelfde als in vraag 21: klassieke muziek, pop- en rockmuziek, populaire muziek, toneelvoorstelling, bal-let of dans, videoclips, musical of show, stand-up comedy of cabaret, en historische documentaire. Tenslotte worden enkele algemenere categorieën bevraagd: politieke ac-tualiteit, regionaal nieuws, en sport.

3.10.2 Vraagstelling

Vraag 22Indien u via een scherm naar bepaalde zaken keek, hoe vaak deed u dat dan de voorbije maand? Wanneer u naar bepaalde zaken niet keek, duidt u gewoon aan ‘niet de voorbije maand’.

(OMCIRKEL SLECHTS ÉÉN CIJFER – GA LIJN PER LIJN TE WERK)

Niet de voorbije maand

Een enkele keer

Een paar keer de voorbije maand

Meer-maals

pe week

Dage-lijks

1. Klassiek concert, opera of operette 1 2 3 4 5

2. Pop-, rock-, of jazzconcert, dance of wereldmuziek

1 2 3 4 5

3. Concert met populaire Vlaamse muziek, schlagers, levenslied of chanson

1 2 3 4 5

4. Toneelvoorstelling 1 2 3 4 5

5. Ballet, dans 1 2 3 4 5

6. Videoclips 1 2 3 4 5

7. Musical, show 1 2 3 4 5

8. Stand-up comedy, cabaret 1 2 3 4 5

9. Historische documentaire 1 2 3 4 5

10. Politieke actualiteit 1 2 3 4 5

11. Regionaal nieuws 1 2 3 4 5

12. Sport 1 2 3 4 5

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 114: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

114 | ICT

3.10.3 Vraagverwoording

Deze vraag meet de frequentie van cultuurbeleving via schermen. Voor deze vraag wordt gewerkt met gesloten antwoordcategorieën. Sommigen gebruiken schermen im-mers zo frequent dat het zinvoller is om gesloten categorieën te gebruiken.

Literatuur

Decraene, M., Pauwels, C., Bauwens, J. & Nulens, G. (2007). De televisie- en fi lmparticipatie. In R. Laermans(red.). Cultuurparticipatie in Meervoud. Empirische bouwstenen voor een genuan-ceerde visie op cultuurdeelname in Vlaanderen. Antwerpen: De Boeck.

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker: Cultuurparticipatie gewikt en gewogen. Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Ant-werpen: De Boeck.

Nulens, G., Daems, M. & Bauwens, J. (2005). Virtuele cultuurparticipatie in Vlaanderen. In J. Lievens & H. Waege (reds.). Cultuurparticipatie in breedbeeld. Eerste analyses van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Reeks Cultuurkijker. Antwerpen: De Boeck.

Tabel 3.10. Frequentie van gebruik van schermen voor cultuurbeleving, in de voorbije maand (Vraag 22), rijpercentages.

Indien u via een scherm naar be-paalde zaken keek, hoe vaak deed u dat dan de voorbije maand? Wanneer u naar bepaalde zaken niet keek, duidt u gewoon aan ‘niet de voorbije maand’.

1.1.

Niet de voorbije maand

Een enkele keer

Een paar keer de voorbije maand

Meer-maals per

week

Dagelijks

Deel 5.

Geen antwoord

1. Klassiek concert, opera of operette

81,1 6,5 3,3 0,6 0,1 8,5

2. Pop-, rock-, of jazz-concert, dance of wereldmuziek

61,8 15,8 9,2 2,0 1,3 9,9

3. Concert met populaire Vlaamse muziek, schlagers, levenslied of chanson

63,8 14,7 11,5 1,6 0,6 7,9

4. Toneelvoorstelling 82,7 6,0 1,8 0,2 0 9,3

5. Ballet, dans 81,3 6,1 2,6 0,2 0,3 9,7

6. Videoclips 50,7 14,3 13,9 7,9 3,2 10,0

7. Musical, show 65,0 15,3 9,3 0,8 0 9,5

8. Stand-up comedy, cabaret 55,4 18,9 13,1 1,8 0,1 10,7

9. Historische documentaire 52,3 17,4 16,1 4,3 0,4 9,5

10. Politieke actualiteit 41,4 13,2 17,1 13,3 6,3 8,7

11. Regionaal nieuws 20,3 13,1 19,9 23,1 16,7 6,9

12. Sport 30,6 13,7 18,2 20,5 9,7 7,3

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 115: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

4. Sociaal-cultureel werk

Wendy Smits

Inleiding

Dit deel focust op het deelnemen en deelhebben aan het sociaal-cultureel werk. Onder ‘sociaal-cultureel werk’ verstaan we sociaal-cultureel volwassenenwerk met sociaal-culturele verenigingen, vormingsinstellingen, bewegingen en volkshogescholen. Het sociaal-cultureel werk neemt een bijzondere positie in in het landschap van maat-schappelijke instellingen, omdat het een belangrijke socialiserende functie heeft en bijdraagt tot democratische houdingen. De verwachtingen ten aanzien van het sociaal-cultureel werk zijn dan ook hoog gespannen. Men verwacht van het verenigingsleven dat het inburgert, emancipeert, zin geeft en bijdraagt tot actieve participatie, democra-tische discussie en de versterking van het sociale weefsel (Anciaux, 2000). Hierbij ligt de nadruk op specifi eke kansengroepen en verwacht men dat er wordt ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen om een zogenaamde tweedeling in de samenleving te vermijden (Schauvliege, 2010).

De ‘Participatiesurvey 2009’ beoogt de participatie aan de diverse kanalen van het sociaal-cultureel werk in kaart te brengen en te verklaren, het vrijwilligerswerk bin-nen deze sectoren te beschrijven en te verklaren, en de samenhang met democratische burgerschapshoudingen te expliciteren. Daarbij worden een aantal belangrijke aan-dachtspunten vooropgesteld. Eerst en vooral gaan we uit van het verschillende karakter van de soorten sociaal-culturele verenigingen, vormingsinstellingen, bewegingen en volkshogescholen. We gaan ervan uit dat participatie, vrijwilligerswerk en de ‘effecten’ van participatie verschillen naargelang deze kanalen. Het in kaart brengen van de so-ciale diversiteit van de participanten, de verschillende intensiteit van hun deelname, de manier waarop ze participeren in de verschillende kanalen van het sociaal-cultureel werk, en hun samenhang met democratische burgerschapshoudingen, is een eerste aandachtspunt.

Het differentieel karakter van de verschillende instellingen en verenigingen brengt ons ten tweede bij hun inbedding in een ruimer maatschappelijk kader. De contacten met de samenleving lopen niet enkel via georganiseerde verbanden zoals het vereni-

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 116: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

116 | Sociaal-cultureel werk

gingsleven en het vrijwilligerswerk, maar ook via informele (digitale) kanalen, allerlei vrijetijdsactiviteiten en de massamedia. Redenerend vanuit een ruimer maatschappe-lijk perspectief kunnen verenigingen, informele sociale contacten en massamedia als mogelijke socialiserende kanalen worden beschouwd.

4.1 Mediagebruik

4.1.1 Televisiezendervoorkeur

4.1.1.1 Omschrijving

Met de vraag SMAAK1 peilen we naar de zendervoorkeur bij het televisiekijken. Aan de respondenten wordt gevraagd naar welke van de elf televisiezenders of soorten zenders ze het liefst kijken (slechts één antwoord mogelijk) en naar welke het minst graag (slechts één antwoord mogelijk). Er werd ook de mogelijkheid voorgelegd dat men bijna nooit televisie kijkt.

4.1.1.2 Vraagstelling

SMAAK 1

1.1.

Om te beginnen ga ik u vragen naar welke televisiezenders u het liefste kijkt en welke kranten en tijdschriften u het liefste leest. Er volgt nu een lijst met verschillende televisiezenders. Naar welke van deze zenders kijkt u het liefst en naar welke het minst graag? Indien u bijna nooit tv kijkt, kan u dit ook aangeven.

Ik kijk het liefst naar

SMAAK 3A

Ik kijk het minst graag naarSMAAK 3B

1. Eén 1 1

2. CANVAS 2 2

3. Ketnet 3 3

4. VTM 4 4

5. VT4 5 5

6. 2BE 6 6

7. Regionale zender (ATV, TV Limburg, ...) 7 7

8. Muziekzenders (TMF, MTV, JIM-TV, ...) 8 8

9. Vitaya 9 9

10. VIJFtv 10 10

11. Een buitenlandse zender 11 11

12. Ik kijk bijna nooit tv 12

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 117: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 117

4.1.1.3 Vraagverwoording

De omgang met het medium televisie is al op verschillende manieren bevraagd (Smits, 2003; Smits & De Groof, 2006; Smits et.al., 2000). We hebben er hier voor geopteerd om de zendervoorkeur in kaart te brengen om de identifi catie met een bepaalde tele-visiezender, zowel de beste als de slechtste zender, te vatten (Bryson, 1996). De lijst van televisiezenders is gebaseerd op een lijst met de meest bekeken Nederlandstalige zenders in Vlaanderen. Verder nemen we nog een aantal thematische zenders op zoals de muziekzenders, buitenlandse en regionale zenders.

Literatuur

Bryson, B. (1996). "Anything but heavy metal": Symbolic exclusion and musical dislikes." Ameri-can Sociological Review 61:884-899.

Smits, W. (2003). Maatschappelijke participatie van jongeren. Technisch verslag III: Schaalcon-structie en patronen in de sociale, vrijetijds- en culturele ruimte. Onderzoeksgroep TOR, Vak-groep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Smits, W. & De Groof, S. (2006). Het welzijn van de Belgische bevolking. Technisch verslag, veld-werk, responsanalyse, vragenlijst en schaalgegevens. Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Socio-logie, Vrije Universiteit Brussel.

Smits, W., Elchardus, M. & Hooghe, M. (2000). Technisch verslag bij de survey TOR98. III. Schaal-constructies en hercoderingen. Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Tabel 4.1. Televisiezendervoorkeur (SMAAK 1); percentages.

SMAAK3aFavoriete televisiezender

SMAAK3bMinst favoriete televisiezender

1. Eén 34,3 4,2

2. CANVAS 12,1 7,0

3. Ketnet 0,4 5,7

4. VTM 24,3 12,9

5. VT4 8,4 4,8

6. 2BE 4,4 2,8

7. Regionale zender (ATV, TV Limburg, ...) 0,3 6,1

8. Muziekzenders (TMF, MTV, JIM-TV, ...) 1,9 20,2

9. Vitaya 2,6 8,8

10. VIJFtv 2,8 5,0

11. Een buitenlandse zender 5,9 22,6

12. Ik kijk bijna nooit tv 2,6

Totaal 100 100

(N) 3121 2934

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 118: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

118 | Sociaal-cultureel werk

4.1.2 Krantenvoorkeur

4.1.2.1 Omschrijving

Met de vraag SMAAK 2 peilen we naar de krantenvoorkeur. Aan de respondenten wordt gevraagd welke van de tien kranten ze het liefst lezen in hun vrije tijd. Er werd ook de mogelijkheid voorgelegd dat men bijna nooit kranten leest of dat men het liefst een andere krant leest die niet in de lijst voorkomt. Op basis van deze open antwoorden werden nieuwe categorieën toegevoegd.

4.1.2.2 Vraagstelling1

SMAAK 2 Welke krant leest u het liefst in uw vrije tijd? Indien u nooit een krant leest, kan u dit ook aangeven.

1. Ik lees nooit kranten 1

2. Het Nieuwsblad/De Gentenaar 2

3. Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet 3

4. Het Belang van Limburg 4

5. De Standaard 5

6. De Gazet van Antwerpen/Mechelen 6

7. Het Volk 7

8. De Morgen 8

9. De Tijd 9

10. Metro 10

11. Een Franstalige Belgische krant (Le Soir, La Libre Belgique, ...) 11

12. Een andere krant: SMAAK2_O1 9998

4.1.2.3 Vraagverwoording

Om het krantengebruik in kaart te brengen, hebben we ervoor gekozen om te peilen naar de krant die men het liefste leest (Smits & De Groof, 2006; Smits et al., 2000). De lijst van kranten is gebaseerd op een lijst met de meest gelezen Nederlandstalige kran-ten in Vlaanderen. Verder nemen we nog een aantal regionale kranten en anderstalige kranten op. Bovendien konden de respondenten ook aangeven dat ze het liefst een andere krant lezen.

1. Hier werden nieuwe categorieën toegevoegd, zie databestand.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 119: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 119

Literatuur

Smits, W. & De Groof, S. (2006). Het welzijn van de Belgische bevolking. Technisch verslag, veld-werk, responsanalyse, vragenlijst en schaalgegevens. Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Socio-logie, Vrije Universiteit Brussel.

Smits, W., Elchardus, M. & Hooghe, M. (2000). Technisch verslag bij de survey TOR98. III. Schaal-constructies en hercoderingen. Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Tabel 4.2. Favoriete krant (SMAAK 2); percentages.

Percentage

1. Ik lees nooit kranten 22,5

2. Het Nieuwsblad/De Gentenaar 16,1

3. Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet 23,1

4. Het Belang van Limburg 10,7

5. De Standaard 6,8

6. De Gazet van Antwerpen/Mechelen 9,5

7. Het Volk 0,3

8. De Morgen 5,2

9. De Tijd 0,8

10. Metro 2,3

11. Een Franstalige Belgische krant (Le Soir, La Libre Belgique, ...) 1,2

12. Zondagskrant 0,3

13. Wekelijk nieuws 0,3

14. De Weekbode 0,2

15. De Streekkrant 0,1

16. Turkse krant 0,1

17. Landbouwleven 0,1

9998Een andere krant 0,4

Totaal 100

(N) 3146

4.1.3 Tijdschriften

4.1.3.1 Omschrijving

De vraag SMAAK 1 peilt naar de voorkeur voor een bepaald (soort) tijdschrift. Aan de respondenten werd een lijst van vijftien (soorten) tijdschriften voorgelegd waaruit men zijn favoriete tijdschrift moest kiezen. De respondent had ook de mogelijkheid aan te geven dat hij nooit tijdschriften leest.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 120: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

120 | Sociaal-cultureel werk

4.1.3.2 Vraagstelling

SMAAK 1 Welk tijdschrift of soort tijdschrift leest u het liefst? Indien u nooit een tijdschrift leest, kan u dit ook aangeven.

1. Ik lees nooit tijdschriften 1

2. Humo 2

3. Knack 3

4. Joepie, Fancy, ... 4

5. Menzo, Ché, ... 5

6. Flair, Feeling, ... 6

7. Libelle 7

8. TV-bladen (TV-Story, Dag Allemaal, ...) 8

9. Modebladen (Cosmopolitan, Vogue, ...) 9

10. Sportbladen (Voetbalmagazine, ...) 10

11. Natuurtijdschriften, wetenschappelijke tijdschriften (bv. Eos, National Geographic, ...) 11

12. Muziekbladen (Oor, NME, Rif-Raf, ...) 12

13. Hobbybladen (autogids, knutselen, koken, ...) 13

14. Computermagazines 14

15. Tijdschrift van een vereniging 15

4.1.3.3 Vraagverwoording

De lijst van tijdschriften is gebaseerd op een lijst met de meest gelezen Nederlands-talige tijdschriften in Vlaanderen. Deze lijst werd aangevuld met een aantal thema-tische of soorten tijdschriften zoals modebladen, sportbladen, muziekbladen, ... Het tijdschrift van een vereniging werd als aparte categorie opgenomen gezien het thema van de survey.

Literatuur

Smits, W. (2003). Maatschappelijke participatie van jongeren. Technisch verslag III: Schaalcon-structie en patronen in de sociale, vrijetijds- en culturele ruimte. Onderzoeksgroep TOR, Vak-groep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Smits, W. & De Groof, S. (2006). Het welzijn van de Belgische bevolking. Technisch verslag, veld-werk, responsanalyse, vragenlijst en schaalgegevens. Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Socio-logie, Vrije Universiteit Brussel.

Smits, W., Elchardus, M. & Hooghe, M. (2000). Technisch verslag bij de survey TOR98. III. Schaal-constructies en hercoderingen. Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 121: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 121

Tabel 4.3. Favoriete tijdschrift, (SMAAK 1), percentages.

Percentage

1. Ik lees nooit tijdschriften 18,6

2. Humo 15,2

3. Knack 6,6

4. Joepie, Fancy, ... 3,0

5. Menzo, Ché, ... 1,6

6. Flair, Feeling, ... 7,2

7. Libelle 8,2

8. TV-bladen (TV-Story, Dag Allemaal, ...) 20,1

9. Modebladen (Cosmopolitan, Vogue, ...) 1,1

10. Sportbladen (Voetbalmagazine, ...) 4,9

11. Natuurtijdschriften, wetenschappelijke tijdschriften (bv. Eos, National Geographic, ...) 4,5

12. Muziekbladen (Oor, NME, Rif-Raf, ...) 0,3

13. Hobbybladen (autogids, knutselen, koken, ...) 4,9

14. Computermagazines 1,0

15. Tijdschrift van een vereniging 2,7

Totaal 100

(N) 3146

4.2 Vrijetijdsbesteding

4.2.1 Vrijetijdsactiviteiten

4.2.1.1 Omschrijving

Met de vraag VT 1 brengen we de vrijetijdsbesteding van de respondenten in kaart. We legden hen een lijst met 24 soorten activiteiten voor. Dit gebeurde at random. Voor elk van deze activiteiten werd hen gevraagd aan te geven hoe vaak ze deze zaken de af-gelopen twaalf maanden hebben gedaan. Men kon kiezen uit:nooit, een uitzonderlijke keer, meermaals per jaar, maandelijks, meermaals per maand, wekelijks, meermaals per week, of dagelijks.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 122: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

122 | Sociaal-cultureel werk

4.2.1.2 Vraagstelling

VT 1Ik ga u enkele activiteiten voorlezen. Hoe vaak doet u de volgende zaken in uw vrije tijd? Zeg telkens hoe vaak u de voorbije twaalf maanden deze activiteiten heeft gedaan of niet. Items 1 t.e.m. 24 worden at random weergegeven.

Nooit EenUitzon-derlijke

keer

Meer-maals

per jaar

Maan-delijks

Meer-maals

per maand

Weke-lijks

Meer-maal-sper week

Dage-lijks

1. Naar sportwedstrijd gaan kij-ken (ZIE ECO 1 voor FILTER) 1 2 3 4 5 6 7 8

2. Op reis gaan, op weekend gaan (met minstens één overnachting)

1 2 3 4 5 6 7 8

3. Tuinieren of klusjes (gras maaien, dingen herstellen, ...) 1 2 3 4 5 6 7 8

4. Technische hobby’s (model-bouw, elektronica, websites maken, sleutelen aan brom-mer, ...)

1 2 3 4 5 6 7 8

5. Bowling, biljart, darts, kicke-ren of tafelvoetbal, ... 1 2 3 4 5 6 7 8

6. Uitgaan in discotheken, dancings, danscafé, clubs, fuifzaal, ...

1 2 3 4 5 6 7 8

7. Uitrusten, niets doen, luieren, ontspannen 1 2 3 4 5 6 7 8

8. Op restaurant gaan 1 2 3 4 5 6 7 8

9. Op café gaan 1 2 3 4 5 6 7 8

10. Een tearoom of koffi ehuis bezoeken 1 2 3 4 5 6 7 8

11. Een frituur of fastfoodrestau-rant bezoeken 1 2 3 4 5 6 7 8

12. Met de (klein)kinderen bezig zijn – verzorging: brengen en halen naar activiteiten, huiswerk maken, ...

1 2 3 4 5 6 7 8

13. Met de (klein)kinderen bezig zijn – ontspanning: spelen, ravotten, zwemmen, spelletjes spelen, ...

1 2 3 4 5 6 7 8

14. Met familie activiteiten doen (uitstapjes maken, wandelen, fi etstochtje maken, iets bezoeken, ...)

1 2 3 4 5 6 7 8

15. Met vrienden en kennissen activiteiten doen (uitstapjes maken, wandelen, fi etstochtje maken, iets bezoeken, ...)

1 2 3 4 5 6 7 8

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 123: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 123

Nooit EenUitzon-derlijke

keer

Meer-maals

per jaar

Maan-delijks

Meer-maals

per maand

Weke-lijks

Meer-maal-sper week

Dage-lijks

16. Gezelschapsspelen, kruis-woordraadsels, Sudoku, kaartspelen, ...

1 2 3 4 5 6 7 8

17. Winkelen, shoppen, in de stad/in winkelcentrum (niet de dagelijkse boodschappen)

1 2 3 4 5 6 7 8

18. Huishoudelijk werk (schoon-maken, koken, boodschap-pen doen, ...)

1 2 3 4 5 6 7 8

19. Jezelf laten verwennen (sauna, schoonheidssalon, zonnebank, ...)

1 2 3 4 5 6 7 8

20. Boek lezen ter ontspanning/strips lezen 1 2 3 4 5 6 7 8

21. Cursussen/les volgen voor werk of privédoeleinden (muziekschool, taalcursus, informaticalessen, kunstaca-demie) (niet dagonderwijs)

1 2 3 4 5 6 7 8

22. Experimenteel koken (nieuwe gerechten uitproberen, ...) 1 2 3 4 5 6 7 8

23. Pretparken of dierentuinen bezoeken (Walibi, Bob-bejaanland, Planckendael, Océade, ...)

1 2 3 4 5 6 7 8

24. Bossen of natuurgebieden bezoeken 1 2 3 4 5 6 7 8

4.2.1.3 Vraagverwoording

Door naar de vrijetijdsbesteding te vragen, proberen we de verschillende leefstijlen in kaart te brengen. De activiteiten die opgenomen worden, moeten daarom een weerspiegeling zijn van de structuur van vrijetijdsbesteding, zonder vooraf deze pa-tronen te sturen. Niet enkel de zogenaamde recreatieve vrijetijdsactiviteiten moeten worden opgenomen. We pleiten ervoor de activiteitenlijst niet te beperken tot de activiteiten die men graag doet, maar uit te breiden tot alle activiteiten die kunnen behoren tot de resttijd, dus ook huishoudelijke taken, zorgen voor de kinderen, ... Op die manier bekomen we een aantal dimensies die elk een verschillende leefstijl beschrijven.

Onderzoek wijst inderdaad uit dat de beleving van bepaalde activiteiten zeer ver-schillend kan zijn. Het zou daarom nuttig zijn de differentiële betekenis die mensen toekennen aan activiteiten (plezier, plichtsbesef, routine, ...) mee te nemen in de vra-genlijst. Het is echter zeer tijdrovend om te peilen naar de betekenis van elke activiteit

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 124: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

124 | Sociaal-cultureel werk

apart. Te veel activiteiten in één en dezelfde categorie levert dan weer andere proble-men op. Niet elke activiteit van eenzelfde categorie wordt immers dezelfde betekenis toegedicht.

Om de verschillende leefstijlen in kaart te brengen, is het in ieder geval belangrijk allerlei vormen van vrijetijdsbesteding op te nemen, zowel de zgn. ‘legitieme’, ‘hoge’ of‘elitaire’ vormen van vrijetijdsbeleving, als de meer ‘volkse’, ‘gewone’ of ‘populaire’ vormen. Hierbij moet rekening gehouden worden met het risico dat er een artifi ciële re-latie ontstaat tussen de leeftijd en de eerder populaire vormen van vrijetijdsbesteding. Claeys, Elchardus en Vandebroeck (2006) stellen voor om met een maat van cultuur-participatie te werken die uitgebreider is dan slechts enkele items (bioscoop, concert, sport en bibliotheek) en die het gevaar van een ingebouwde of artifi ciële relatie met de jongeren- en adolescentencultuur zoveel mogelijk vermijdt.

Niet alleen bij cultuurparticipatie, ook bij de verklaring van informele en commerci-ele activiteiten, moeten we ons hoeden voor leeftijds- en genderspecifi eke activiteiten. Zo is het best mogelijk dat we het commerciële vrijetijdspatroon bijna volledig ver-klaren op basis van leeftijd en geslacht. Dit zegt op zich niets over waarom sommige individuen binnen een bepaalde leeftijds- of geslachtsgroep aan de activiteit deelnemen en anderen niet. Het model heeft dan enkel de variatie in de activiteiten tussen groepen verklaard, maar niet op het niveau van de activiteit zelf (Veal, 2001).

De lijst van vrijetijdsactiviteiten is gebaseerd op andere onderzoeken bij zowel jon-geren, jongvolwassenen als volwassenen, en heeft wat dit betreft zijn nut al meermaals bewezen (Smits, 2004; De Groof, Smits & Stevens, 2002; Elchardus, Smits & Spruyt, 2009; Smits, 2005; Smits & De Groof, 2006; De Groof & Smits, 2008).

Een volgende aandachtspunt is de problematiek van de antwoordcategorieën bij het bevragen van gedrag. Er kan worden gewerkt met open antwoordmogelijkheden of met aangereikte categorieën. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat gesloten antwoordca-tegorieën, vooral voor gedragingen die weinig voorkomen, leiden tot een overschatting van het eigen gedrag. Bovendien zou, bij een open bevraging, een kortere referentiepe-riode (het voorbije half jaar i.p.v. de voorbije twaalf maanden) accuratere schattingen opleveren van het gestelde gedrag (Lievens & Waege, 2007). Omdat deze vraag niet de bedoeling heeft om de exacte frequentie van de activiteiten te meten, maar eerder de samenhang tussen de verschillende gedragingen in kaart wil brengen, opteerden we voor een gesloten bevraging met voorgelegde categorieën. Omdat de lijst met activitei-ten zeer uiteenlopend is wat de frequentie betreft, kozen we voor een referentieperiode van twaalf maanden, zodat ook de activiteiten die men minder regelmatig doet, gere-gistreerd worden.

Literatuur

Claeys, J., Elchardus, M. & Vandebroeck, D. (2005). De smalle toegang tot cultuur. Een empi-rische analyse van cultuurparticipatie en van de samenhang tussen sociale participatie en

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 125: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 125

cultuurparticipatie. In Vlaanderen Gepeild! Vlaamse overheid en burgeronderzoek. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 7-35.

Lievens, J. & Waege, H. (2007). Een verhaal over schatten. Vergelijkende validering van de meet-instrumenten voor cultuurparticipatie in de surveys ‘sociaal-culturele verschuivingen’ en ‘cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. In Vlaanderen Gepeild!, Studiedienst van de Vlaamse Regering, Brussel, 167-198.

Smits, W. & De Groof, S. (2006). Het welzijn van de Belgische bevolking. Technisch verslag, veld-werk, responsanalyse, vragenlijst en schaalgegevens. Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Socio-logie, Vrije Universiteit Brussel.

Smits, W. (2004). Maatschappelijke participatie van jongeren. Bewegen in de vrijetijds-, sociale en culturele ruimte. Eindverslag van het Programma Beleidsgericht Onderzoek ‘Maatschappelijke participatie van jongeren’. PBO99A/14/85 in opdracht van de Administratie Cultuur, Afdeling Jeugd en Sport van de Vlaamse Gemeenschap, Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

De Groof, S., Smits, W.&Stevens, F.(2002). (In)formele ontmoetingen. Over de sociale ruimte van jongeren. In M. Elchardus & I. Glorieux (reds.). De symbolische samenleving. Tielt: Lannoo, 31-52.

Elchardus, M., Smits, W.& Spruyt, B. (2009). Een typologie van maatschappelijke betrokkenheid. Vormen van maatschappelijke betrokkenheid en hun gevolgen. In J. Pickery (red.). Vlaande-ren gepeild!, Studiedienst van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, 110-142.

De Groof, S. &Smits, W. (2008). Rebel with(out) a cause? Een poging tot duiding van antisociaal gedrag bij jongeren. In: Weijers, I. & Eliaerts, C. (red.). Jeugdcriminologie. Achtergronden van jeugdcriminaliteit. Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 51-68.

Smits, W. (2005). Levensloop en toekomstperspectieven van jongvolwassenen. Technisch verslag – veldwerk, responsanalyse, vragenlijst en schaalgegevens. Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Tabel 4.4. Frequentie voor vrijetijdsbesteding, in de afgelopen twaalf maanden, VT 1; rijpercentages.

Nooit Een uitzon-derlijke

keer

Meer-maals

per jaar

Maan-delijks

Meer-maals

per maand

Weke-lijks

Meer-maals

per week

Dage-lijks

(N)

1. Naar sportwedstrijd gaan kijken

53,1 15,6 11,8 4,8 5,8 8,0 0,8 0,1 3145

2. Op reis gaan, op weekend gaan

19,9 25,8 51,0 1,6 1,4 0,3 0,1 0,1 3145

3. Tuinieren of klusjes 24,5 8,4 9,2 7,7 12,6 21,3 9,9 6,5 3146

4. Technische hobby’s 77,0 5,8 4,4 2,9 2,5 3,6 2,0 1,8 3145

5. Bowling, biljart, darts, kickeren of tafelvoetbal, ...

58,3 20,3 11,9 3,6 1.9 3,0 0,5 0,5 3144

6. Uitgaan in discotheken, dancings, danscafé, clubs, fuifzaal, ...

68,3 12,5 7.2 4,8 3,4 3,4 0,4 0 3145

7. Uitrusten, niets doen, luieren, ontspannen

11,8 15,4 6,5 6,0 9,5 20,1 10,6 20,2 3144

8. Op restaurant gaan 9,3 15,0 30.5 22,2 13,9 7,3 1,6 0,2 3146

9. Op café gaan 33,3 15,2 11,0 81 9,6 17,4 4,8 0,8 3146

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 126: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

126 | Sociaal-cultureel werk

Nooit Een uitzon-derlijke

keer

Meer-maals

per jaar

Maan-delijks

Meer-maals

per maand

Weke-lijks

Meer-maals

per week

Dage-lijks

(N)

10. Een tearoom of koffi ehuis bezoeken

23,6 18,4 18,5 14,4 11,3 11,4 1,8 0,6 3146

11. Een frituur of fastfoodres-taurant bezoeken

25,2 19,1 15,8 14,9 10,7 12,4 1,7 0,3 3146

12. Met de (klein)kinderen bezig zijn – verzorging

50,1 5,6 3,5 1,9 4,4 8,4 7,9 18,4 3127

13. Met de (klein)kinderen bezig zijn – ontspanning

38,5 5,7 6,4 4,3 7,0 12,6 9,3 16,2 3128

14. Met familie activiteiten doen

18,8 19,4 30,9 12,4 9,2 7,8 1,1 0,3 3146

15. Met vrienden en kennis-sen activiteiten doen

16.6 13,2 26,4 14,3 12,4 12,4 3,8 1,0 3146

16. Gezelschapsspelen, kruiswoordraadsels, Sudoku, kaartspelen, ...

28.3 13,2 13,0 9,8 8,5 11,8 7,0 8,4 3146

17. Winkelen, shoppen, in de stad/in winkelcentrum

12,7 16,8 32,1 19,1 10,3 7,3 1,0 0,6 3146

18. Huishoudelijk werk 7.9 4,6 2,4 3,2 4,5 15,5 13,6 48,2 3143

19. Jezelf laten verwennen 57,6 17,2 16,4 5,3 1,8 1,3 0,4 0 3146

20. Boek lezen ter ontspan-ning/strips lezen

33,3 14,8 14,0 8,4 7,0 7,1 5,8 9,6 3146

21. Cursussen/les volgen voor werk of privédoelein-den (niet dagonderwijs)

66,2 9,4 9,4 2,8 2,1 6,8 2,5 0,8 3146

22. Experimenteel koken 46,1 13,5 11,3 9,6 8,7 6,6 2,7 1,4 3146

23. Pretparken of dierentui-nen bezoeken

43,2 35,6 19,5 1,2 0,4 0,1 0 0 3146

24. Bossen of natuurgebie-den bezoeken

22,5 20,7 27,9 8,3 7,9 7,6 3,6 1,5 3146

4.3 Vrijwilligerswerk

4.3.1 Mantelzorg – zorgen voor ouderen, gehandicapten, zieken en zorgen voor de opvang van kleine kinderen

4.3.1.1 Omschrijving

De vragen VW 1 en VW 2 peilen naar de mantelzorg. Het gaat om het verrichten van vrijwilligerswerk buiten het kader van verenigingen. De respondenten werd gevraagd of en in welke mate ze (VW 1) de afgelopen maand zieke, gehandicapte of bejaarde

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 127: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 127

familieleden, kennissen of buren verzorgd of geholpen hebben en of ze (VW 2) de afgelopen maand voor de opvang van kleine kinderen (niet hun eigen kinderen) uit de buurt, kennissenkring of familie hebben gezorgd.

4.3.1.2 Vraagstelling

VW 1 De volgende vragen gaan over vrijwilligersactiviteiten die u mogelijk doet in uw vrije tijd,

Hebt u de voorbije maand zieke, gehandicapte of bejaarde familieleden, kennissen of buren verzorgd of geholpen, of niet?

Hebt u de voorbije maand voor de opvang van kleine kinderen (niet uw eigen kinderen) uit uw buurt, kennissenkring of familie gezorgd, of niet?VW 2

1. Niet de voorbije maand 1

2. Een enkele keer 2

3. Een paar keer de voorbije maand 3

4. Meerdere keren per week 4

5. (Bijna) elke dag 5

4.3.1.3 Vraagverwoording

Net als in ander surveyonderzoek (SCV, TOR) wordt de mantelzorg bevraagd op basis van de zorg voor twee groepen van mensen: enerzijds ouderen, zieken en gehandicap-ten, anderzijds kleine kinderen.

Beleidsmatig wil men een onderscheid kunnen maken tussen enerzijds activiteiten die volgens het Decreet betreffende het georganiseerde vrijwilligerswerk in het beleids-domein welzijn, volksgezondheid en gezin als ‘vrijwilligerswerk’ worden beschouwd (zie later) en anderzijds ‘vrijwillige inzet’ (Vlaams parlement, 2009). Dit zijn activi-teiten die gangbaar als vrijwilligerswerk worden aangeduid maar die niet onder de decretale defi nitie vallen.

Literatuur

Elchardus, M., Huyse, L. & Hooghe, M. (2001). Het maatschappelijk middenveld in Vlaande-ren. Een onderzoek naar de sociale constructie van democratisch burgerschap. Brussel: VUB-Press.

Administratie Planning en Statistiek, Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1996-2008. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Smits, W. (2007). Participatie: met mate(n) gemeten. Operationalisering van sociale participatie en vrijetijdsbesteding. Steunpunt Beleidsgericht Onderzoek, Cultuur, Jeugd en Sport, Onder-zoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Vlaams Parlement (2009). Ontwerp van decreet betreffende het georganiseerde vrijwilligerswerk in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 128: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

128 | Sociaal-cultureel werk

Tabel 4.5. Frequentie mantelzorg (VW 1, VW 2); percentages.

VW1Voorbije maand zieke, gehandicapte of bejaarde

familieleden, kennissen of buren verzorgd of geholpen?

VW2Voorbije maand vr de opvang van kleine kinderen uit

uw buurt, kennissenkring of familie gezorgd?

1. Niet de voorbije maand 66,0 68,3

2. Een enkele keer 7,3 10,7

3. Een paar keer de voorbije maand 13,1 12,2

4. Meerdere keren per week 6,8 5,9

5. (Bijna) elke dag 6,8 2,9

Totaal 100 100

(N) 3132 3134

4.3.2 Vrijwilligerswerk verrichten

4.3.2.1 Omschrijving

Met de vraag VW 3 peilen we naar het al dan niet verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een vereniging. We vroegen de respondent of hij/zij de afgelopen zes maanden als vrijwilliger gewerkt heeft in het kader van een vereniging, organisatie, bestuursorgaan of groep mensen. Voor de respondenten die vrijwilligerswerk verrich-ten wordt in de vragen VW 4, VW 5 en VW 6 dieper ingegaan op wat dat werk precies inhoudt.

4.3.2.2 Vraagstelling

VW 3Een vrijwilliger is iemand die onbezoldigd en onverplicht activiteiten verricht, U kan dat ook doen in het kader van een vereniging, Hebt u de afgelopen zes maanden als vrijwilliger ge-werkt in het kader van een vereniging, organisatie, bestuursorgaan of groep mensen? Ook als u een vrijwilligersvergoeding ontvangt, beschouwen we dat als onbetaald vrijwilligerswerk. U kan antwoorden met ja of nee.

Ja 1 → VW 4

Neen 0 → POD 1

4.3.2.3 Vraagverwoording

Om te peilen naar de draagwijdte van het verrichten van vrijwilligerswerk maken we gebruik van een ja-neevraag om de respondenten die geen vrijwilligerswerk verrichten niet te belasten met bijkomende vragen over vrijwilligerswerk. Net zoals bij andere activiteiten gebruiken we een referentieperiode van zes maanden. Bovendien werd, om verwarring te voorkomen, een duidelijke defi nitie gegeven van wat we met vrijwil-ligerswerk bedoelen.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 129: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 129

Literatuur

Elchardus, M., Huyse, L. & Hooghe, M. (2001). Het maatschappelijk middenveld in Vlaanderen. Een onderzoek naar de sociale constructie van democratisch burgerschap. Brussel: VUBPress.

Administratie Planning en Statistiek, Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1996-2008. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Smits, W. (2007). Participatie: met mate(n) gemeten. Operationalisering van sociale participatie en vrijetijdsbesteding. Steunpunt Beleidsgericht Onderzoek, Cultuur, Jeugd en Sport, Onder-zoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Tabel 4.6. Vrijwilligerswerk verrichten (VW 3); percentages.

Percentage

Neen 77,8

Ja 22,2

Totaal 100

(N) 3145

4.3.3 Vereniging waar men vrijwilligerswerk verricht

4.3.3.1 Omschrijving

In vraag VW 4 wordt aan de vrijwilligers gevraagd in het kader van welke soort(en) vereniging ze vrijwilligerswerk verrichten. De soort vereniging waarin men actief is zou immers een rol kunnen spelen bij de vorming van burgerschapshoudingen. De soort vereniging waarbinnen men vrijwilligerswerk verricht komt eveneens tot uiting in de taken die men uitvoert als vrijwilliger (Smits, 2007).

4.3.3.2 Vraagstelling

VW 4 In het kader van welk soort(en) vereniging verricht u vrijwilligerswerk?

Ja Neen

1. Een gemeentelijke cultuur-, jeugd- of sportraad, politieke partij of vereniging 1 0

2. Beroeps- of vakorganisatie(vakbond, middenstandsorganisatie, organisatie van werkgevers en zelfstandigen, enz.)

1 0

3. Een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie(parochiaal werk, UVV, Vlaamse Volksbeweging, Humanistische Vrijzinnige vereniging, enz.)

1 0

4. Sportvereniging, sportclub, schoolsport, cafésporten, sportfederatie, enz. 1 0

5. Vereniging(en) waar mijn (klein)kind(eren) lid van is/zijn, hulp op school(oudercomité, oudervereniging, enz.) 1 0

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 130: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

130 | Sociaal-cultureel werk

Ja Neen

6. Helpende of welzijnsverenigingen(vereniging die bejaarden, gehandicapten, zieken, armen, ... helpt zoals tele-onthaal, ziekenzorg, Rode Kruis, vrijwillige brandweer, mutualiteit, welzijnszorg, Broederlijk Delen, KVG-Vorming, enz.)

1 0

7. Culturele en erfgoedverenigingen(cultuurfondsen, heemkundige kring, erfgoedzorg, gidsenkring, enz.) 1 0

8. Vereniging voor (amateur-)kunstbeoefening(muziek, dans, zang, toneel, jeugdkoor, fanfare, literatuur, enz.) 1 0

9. Hobbyvereniging of -club(knutselclub, computerclub, imkervereniging, motorclub, enz.) 1 0

10. Vrouwenvereniging(KAV, VIVA/SVV, Markant, Liberale Vrouwen, KVLV, FVV, enz.) 1 0

11. Een vereniging of actiegroep rond Derde Wereld-problemen(11 11 11, Wereldwinkels, Vredeseilanden, ...), vrede en verdraagzaamheid (Pax Christi, Forum voor Vredesactie, enz.).

1 0

12. Een vereniging of actiegroep rond integratie en diversiteit: mensenrechtenorganisaties(Amnesty International, ...), antiracistischeorganisaties(Vaka/Hand in Hand, KifKif, enz.)

1 0

13. Een vereniging of actiegroep rond natuur, milieu (WWF, Greenpeace, VELT, Natuurpunt, enz.)dierenrechten (GAIA, Bite Back, enz.), duurzame mobiliteit (Mobiel 21, enz.), duurzaam consumeren (EVA, Voedselteams, enz.) en verantwoord produceren (Wervel, enz.)

1 0

14. Jeugdclubs, jeugdhuizen, enz. 1 0

15. Een jeugdbeweging of jongerenbeweging, speelpleinwerking, Grabbelpas, tiener-werking, jongerenuitwisselingsprogramma’s, bouworde, enz. 1 0

16. Doelgroepgerichte verenigingen van migranten, holebi’s, kansarmen, zieken, gehandicapten, enz. 1 0

17. Een vereniging van ouderen, gepensioneerden, senioren (OKRA, Neos, FedOS, enz.) 1 0

18. Wijk- of buurtvereniging/comité (organiseren van evenementen, feesten, festivals, buurtinformatienetwerk, enz.) 1 0

19. Andere: . ............................................................. VW 4_O 1 0

4.3.3.3 Vraagverwoording

Deze lijst met soorten verenigingen is een verkorte versie van de lijst met verenigingen waar we peilen naar het lidmaatschap. In overleg met deskundigen uit de sociaal-culturele sector werd het vrijwilligerswerk bevraagd voor achttien soorten verenigingen. Deze lijst is zowel beleidsmatig als wetenschappelijk relevant (cf. lijst met verenigingen LID 1).

Literatuur

Smits, W. (2007). Participatie: met mate(n) gemeten. Operationalisering van sociale participatie en vrijetijdsbesteding. Steunpunt Beleidsgericht Onderzoek, Cultuur, Jeugd en Sport, Onder-zoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 131: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 131

Elchardus, M., Huyse, L. & Hooghe, M. (2001). Het maatschappelijk middenveld in Vlaande-ren. Een onderzoek naar de sociale constructie van democratisch burgerschap. Brussel: VUB-Press.

Administratie Planning en Statistiek, ‘Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1996-2008’. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker, Cultuurparticipatie gewikt en gewogen, Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Steun-punt Re-creatief Vlaanderen. Antwerpen: De Boeck.

Tabel 4.7. Vrijwilligerswerk in het kader van een vereniging(VW 4).

Neen Ja (N)

1. Een gemeentelijke cultuur-, jeugd- of sportraad, politieke partij of vereniging, ...

73,2 26,8 700

2. Beroeps- of vakorganisatie 92,9 7,1 700

3. Een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie 89,5 10,5 700

4. Sportvereniging, sportclub, schoolsport, cafésporten, sportfederatie, ... 61,3 38,7 700

5. Vereniging(en) waar mijn (klein)kind(eren) lid van is/zijn, hulp op school 82,8 17,2 700

6. Helpende of welzijnsverenigingen 79,0 21,0 700

7. Culturele en erfgoedverenigingen 93,1 6,9 700

8. Vereniging voor (amateur-)kunstbeoefening 88,3 11,7 700

9. Hobbyvereniging of -club 89,9 10,1 700

10. Vrouwenvereniging 93,2 6,8 699

11. Een vereniging of actiegroep rond Derde Wereld-problemen 93,5 6,5 699

12. Een vereniging of actiegroep rond integratie en diversiteit: mensen-rechtenorganisaties

96,8 3,2 699

13. Een vereniging of actiegroep rond natuur, milieudierenrechten, duur-zame mobiliteit, duurzaam consumeren en verantwoord produceren

94,2 5,8 699

14. Jeugdclubs, jeugdhuizen, ... 93,2 6,8 699

15. Een jeugdbeweging of jongerenbeweging, speelpleinwerking, Grabbel-pas, tienerwerking, jongerenuitwisselingsprogramma’s, bouworde, ...

86,1 13,9 699

16. Doelgroepgerichte verenigingen van migranten, holebi’s, kansarmen, zieken, gehandicapten, ...

93,0 7,0 699

17. Een vereniging van ouderen, gepensioneerden, senioren, ... 92,3 7,7 699

18. Wijk- of buurtvereniging/comité 85,9 14,1 698

19. Andere 99,5 0,5 695

4.3.4 Activiteiten als vrijwilligerswerk

4.3.4.1 Omschrijving

Vraag VW 5 peilt naar de inhoud van het vrijwilligerswerk. We vroegen de respon-denten die vrijwilligerswerk verrichten (VW 3) om voor een lijst van zeven soorten

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 132: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

132 | Sociaal-cultureel werk

activiteiten aan te geven hoe vaak ze deze de voorbije zes maanden hebben gedaan. Men kon antwoorden op een zevenpuntenschaal die loopt van nooit, een uitzonder-lijke keer, maandelijks, meermaals per maand, wekelijks, meermaals per week tot dagelijks.

4.3.4.2 Vraagstelling

VW 5 Ik zal u nu een aantal activiteiten voorlezen die men in het kader van een vereniging kan doen. U kan deze activiteiten doen als vrijwilliger of als lid van een vereniging, Kunt u me zeggen hoe vaak u dit gedurende de voorbije zes maanden heeft gedaan?

Nooit EenUitzon-derlijke

keer

Maande-lijks

Meer-maals

per maand

Weke-lijks

Meer-maals

per week

Dage-lijks

1. Vormingsactiviteiten zoals informatieavonden, lezingen, trainingen, cursussen, workshops, praatgroepen, debatten, kadervorming, jeugdvorming

1 2 3 4 5 6 7

2. Het tijdschrift van de vereni-ging lezen, gebruikmaken van diensten of voordelen

1 2 3 4 5 6 7

3. Bestuurstaken zoals ver-gaderen, verslagen maken, uitnodigingen versturen, boek-houding, activiteiten plannen en organiseren, jaarplanning opmaken, ...

1 2 3 4 5 6 7

4. Gezelligheidsactiviteiten zoals een etentje, koffi enamid-dag, fuiven of (leden)feestjes, dansen, kaartavonden, bingoavonden, ...

1 2 3 4 5 6 7

5. Ondersteunende activiteiten zoals monitor/monitrice, dirigent, regisseur, hulpverle-ner, begeleiden van reizen, bar openhouden, bedienen, koken, koffi epauzes verzorgen, af/opruimen, kuisen, klussen, broodjes smeren, sportkleding wassen, ...

1 2 3 4 5 6 7

6. Andere activiteiten die speci-fi ek zijn voor de vereniging 1 2 3 4 5 6 7

7. Contacten met de overheid zoals het vertegenwoordigen van de vereniging, subsidies aanvragen, ...

1 2 3 4 5 6 7

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 133: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 133

4.3.4.3 Vraagverwoording

Deze vraag peilt naar de soorten activiteiten die in een vereniging gedaan kunnen worden. Het activiteitenpatroon wordt nagegaan voor de personen die aangeven vrij-willigerswerk te verrichten in het kader van een vereniging. We brengen het activitei-tenpatroon in kaart door de respondenten gesloten antwoordcategorieën aan te bieden aan de hand waarvan ze kunnen aangeven hoe vaak ze de betreffende activiteit uit-geoefend hebben de voorbije zes maanden. Hieruit kunnen we de regelmaat van de participatie en de grootte van het engagement afl ezen.

Voor de lijst met verschillende soorten activiteiten baseren we ons op het meetin-strument uit het onderzoek naar het maatschappelijk middenveld (Elchardus, Hooghe & Smits, 1998) en de Participatiesurvey van 2004 (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006). Analoog met de categorie ‘bestuurslid’ nemen we een categorie ‘bestuurstaken’ op, maar ook een nieuwe categorie die de contacten met de overheid (beleidspartici-patie, deelname in adviesraden, ...) in kaart brengt. Op deze manier kunnen we de bestuursvrijwilligers identifi ceren.

Activiteiten die op passief lidmaatschap duiden, zoals het lezen van het tijd-schrift van een vereniging, worden in één categorie aangeboden. Verder worden ‘vormingsactiviteiten’ als een aparte categorie opgenomen. Dat kadert in de tendens tot lossere vormen van verenigingsdeelname: verenigingen concentreren zich in stij-gende mate ook op het organiseren van vorming, gericht op eenruim publiek. Ook ‘gezelligheidsactiviteiten’ passen in dit kader. ‘Ondersteunende activiteiten’ vormen een laatste categorie en wijzen op een actief engagement binnen de vereniging. Tot slot bieden we een categorie ‘andere activiteiten die specifi ek zijn voor deze vereni-ging’ aan.

Literatuur

Elchardus, M., Hooghe, M.& Smits, W. (1998). Codeboek bij de survey TOR98: algemene beschrij-ving, frequenties en vragenlijst. Brussel: VUB – vakgroep Sociologie.

Smits, W. (2007). Participatie: met mate(n) gemeten. Operationalisering van sociale participatie en vrijetijdsbesteding. Steunpunt Beleidsgericht Onderzoek, Cultuur, Jeugd en Sport, Onder-zoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Elchardus, M., Huyse, L. & Hooghe, M. (2001). Het maatschappelijk middenveld in Vlaande-ren. Een onderzoek naar de sociale constructie van democratisch burgerschap. Brussel: VUB-Press.

Administratie Planning en Statistiek, Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1996-2008. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker, Cultuurparticipatie gewikt en gewogen, Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Steun-punt Re-creatief Vlaanderen. Antwerpen: De Boeck.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 134: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

134 | Sociaal-cultureel werk

Tabel 4.8. Vrijwilligerstaken (VW 5); percentages.

Nooit Een uitzonder-lijke keer

Maande-lijks

Meer-maals per

maand

Weke-lijks

Meer-maals

per week

Dage-lijks

(N)

1. Vormingsactiviteiten 55,5 20,8 11,5 6,1 3,2 2,8 0,1 699

2. Het tijdschrift van een vereniging lezen

37,8 17,8 29,0 8,4 5,0 1,6 0,4 699

3. Bestuurstaken 42,3 12,7 25,5 9,7 6,7 1,8 1,2 699

4. Gezelligheidsactivi-teiten

30,6 37,4 20,1 6,6 4,0 1,2 0 699

5. Ondersteunende activiteiten

45,4 29,5 12,8 4,5 5,5 1,8 0,4 699

6. Andere activiteiten 51,1 21,3 11,9 5,5 6,8 2,3 1,1 697

7. Contacten met de overheid

77,4 14,6 5,6 1,1 0,9 0,3 0,1 699

4.3.5 Tijdsbesteding vrijwilligerswerk

4.3.5.1 Omschrijving

Vraag VW 6 peilt naar het aantal uren en minuten dat de vrijwilliger besteedt aan het vrijwilligerswerk in zijn vereniging(en).

4.3.5.2 Vraagstelling

VW 6 Hoeveel uur per week besteedt u aan het verenigingsleven en vrijwilligerswerk in het kader van verenigingen?

...uur ...minuten

4.3.5.3 Vraagverwoording

De tijd die men besteedt aan het verenigingsleven en het vrijwilligerswerk geeft ons bijkomende informatie over de mate waarin mensen onbezoldigd anderen helpen, zich inzetten voor een gemeenschappelijk doel, enz.

Literatuur

Elchardus, M., Hooghe, M.& Smits, W. (1998). Codeboek bij de survey TOR98: algemene beschrij-ving, frequenties en vragenlijst. Brussel: VUB – vakgroep Sociologie.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 135: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 135

Smits, W. (2007). Participatie: met mate(n) gemeten. Operationalisering van sociale participatie en vrijetijdsbesteding. Steunpunt Beleidsgericht Onderzoek, Cultuur, Jeugd en Sport, Onder-zoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Elchardus, M., Huyse, L. & Hooghe, M. (2001). Het maatschappelijk middenveld in Vlaan-deren. Een onderzoek naar de sociale constructie van democratisch burgerschap. Brussel:VUBPress.

Administratie Planning en Statistiek, Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1996-2008. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker, Cultuurparticipatie gewikt en gewogen, Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Steun-punt Re-creatief Vlaanderen. Antwerpen: De Boeck.

Tabel 4.9. Tijdsbesteding vrijwilligerswerk (VW 6).

Aantal uren en minuten per week

Gemiddeld aantal uren per week 4:13

Standaardafwijking 6:09

Mediaan aantal uren per week 2:00

1ste kwartiel (25%) 1:00

2de kwartiel (50%) 2:00

3de kwartiel (75%) 5:00

4.4 Sociale participatie

4.4.1 Soort vereniging en aard van lidmaatschap

4.4.1.1 Omschrijving

Vraag LID 1 peilt naar het lidmaatschap van en de deelname aan het formele vereni-gingsleven. Voor elk van de 25 soorten verenigingen wordt de respondenten gevraagd aan te geven of ze er al dan niet lid of deelnemer van zijn. Als men er geen lid of deelnemer van is, wordt gevraagd of men vroeger wel lid is geweest of dat men nooit lid of deelnemer is geweest. Als men wel lid of deelnemer is, wordt gevraagd of men organiserend lid, actief lid, passief lid of deelnemer en geen lid is. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk per vereniging en de lijst met verenigingen wordt at random aan de respondent aangeboden.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 136: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

136 | Sociaal-cultureel werk

4.4.1.2 Vraagstelling

LID 1

Ik zal u nu een lijst met soorten verenigingen voorlezen, U vindt ze ook, met voorbeelden, op kaart 38 (ENQ: LEES ENKEL DE HOOFDBENAMING)

Zeg telkens of u van een vereniging uit deze soort organiserend (1), actief (2), passief (3), vroeger lid (5) of deelnemer bent (4) of geen van dit alles (6).1. U bent organiserend lid als u zelf activiteiten mee helpt organiseren of actief bent in een

bestuursorgaan (als penningmeester, voorzitter, lid van de raad van beheer, ...) of als u zelf verantwoordelijk bent voor een groep mensen (bv. trainer van een sportploeg, verantwoorde-lijke of losse medewerker binnen een hobbyclub, in de leiding staan, ...),

2. U bent actief lid als u geregistreerd staat als lid (en/of lidgeld betaalt of een lidkaart bezit) en gedurende het laatste jaar deelgenomen hebt aan minstens één activiteit.

3. U bent passief lid als u het laatste jaar geen bijeenkomsten meer hebt bijgewoond maar wel lid-geld betaalt, het ledenblad ontvangt en eventueel leest en op de hoogte blijft van de activiteiten.

4. U bent deelnemer als u geen lidgeld betaalt of lidkaart bezit maar wel de voorbije twaalf maanden deelnam aan een activiteit van de vereniging, het tijdschrift van die vereniging leest of van haar diensten gebruikmaakt.

5. Als u vroeger lid bent geweest van de vereniging betekent dit dat u vroeger organiserend of actief lid was, maar nu niet meer.

Binnen de soorten verenigingen kan u zowel lid zijn van één vereniging als deelnemer van een andere vereniging. U mag dus meerdere antwoorden geven per soort vereniging,

Orga

nise

rend

lid

Actie

f lid

Pass

ief l

id

Deel

nem

er,

geen

lid

Vroe

ger w

el li

d ge

wee

st

Nooi

t lid

of

deel

nem

er g

ewee

st

1. Een hobbyclub of -groep(knutselclub, schaakclub, koken, quizzen, compu-terclub, imkervereniging, motorclub, vrije radio, tuinieren, enz.)

1LID1_1a

1LID1_1b

1LID1_1c 1 1 1

2. Een vereniging voor (amateur-)kunstbeoefening(muziek, dans, zang, toneel, jeugdkoor, fanfare, literatuur, enz.)

1LID1_2a 1 1 1 1 1

3. Een wijk- of buurtvereniging: organiseren van evenementen (zoals carnaval, stoeten), feesten, festivals, uitstapjes, burgerwacht, buurtinformatienetwerk,enz.

1LID1_3a 1 1 1 1 1

4. Een vereniging of (lokale) actiegroep rond Derde Wereld-problemen (11-11-11, We-reldwinkels, Vredeseilanden, ...) of vrede en verdraagzaamheid(Pax Christi, Forum voor Vredesactie, enz.)

1 1 1 1 1 1

5. Een vereniging of actiegroep rond integratie en diversiteit: mensenrechtenorganisaties (Liga voor de mensenrechten, Vluchtelingenwerk Vlaanderen, Amnesty International, enz.) of antiracistische organisaties (Vaka/Hand in Hand, KifKif, enz.)

1 1 1 1 1 1

6. Een vereniging of actiegroep die gehandicapten, bejaarden, kansarmen, zieken, ...helpt(bv. Rode Kruis (bloed geven), Vlaams Kruis (EHBO), vrijwillige brandweer, algemene hulpdiensten, ziekenzorg, Welzijnszorg, Broederlijk Delen, enz.

1 1 1 1 1 1

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 137: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 137

Orga

nise

rend

lid

Actie

f lid

Pass

ief l

id

Deel

nem

er,

geen

lid

Vroe

ger w

el li

d ge

wee

st

Nooi

t lid

of

deel

nem

er g

ewee

st

7. Een vereniging of actiegroep rond milieu- en natuur(VELT, Natuurpunt, WWF, Greenpeace, sociaal toerisme zoals Vakantiegenoegens, ATB De Natuurvienden, VTB-VAB, enz.), dierenrechten (Gaia, Bite Back, enz.), duurzame voeding(EVA, Netwerk Bewust Verbruiken, Voedselteams, enz.) en bewust consumeren& produceren (Verbrui-kersateljee, Test-Aankoop, Mobiel 21, Netwerk Vlaanderen, Wervel, enz.)

1 1 1 1 1 1

8. Een religieuze of levensbeschouwelijke organisa-tie (Humanistisch Vrijzinnige Vereniging, Vlaamse Volksbeweging, moskeevereniging, Eigentijdse Jeugd, parochiaal werk, UVV, Jeugdpastoraal, Plus-werking, Humanistische jongeren, gebeds-kringen, enz.)

1 1 1 1 1 1

9. Sportvereniging of -club 1 1 1 1 1 1

10. Vereniging verbonden aan een café(darts, biljart, duiven, cafévoetbal, vogelpik, groepslotto, enz.)

1 1 1 1 1 1

11. Een gezinsvereniging (gezinsbond, enz.) 1 1 1 1 1 1

12. Cultuurfonds(Davidsfonds, Willemsfonds, Ver-meylenfonds, Masereelfonds, Rodenbachfonds) 1 1 1 1 1 1

13. Erfgoedverenigingen zoals heemkundige kring, vereniging voor volkskunde, lokale geschiedenis, taal en dialectkunde, familiekunde, een vereniging voor oude ambachten, verzamelaars van oude voorwerpen, erfgoedzorg, gidsenkring, enz.

1 1 1 1 1 1

14. Een vrouwenvereniging zoals KAV, VIVA/SVV, Liberale Vrouwen, Markant, KVLV, FVV, enz. 1 1 1 1 1 1

15. Een vereniging van ouderen, gepensioneerden, senioren (OKRA/vroeger KBG, Neos, FedOS, Vlaams Verbond van Gepensioneerden, Liberale Beweging voor Volksontwikkeling, S-Plus, enz.)

1 1 1 1 1 1

16. Doelgroepspecifi eke vereniging van (kans)armen (welzijnsschakels, ...), Holebi’s (Holebifederatie), zieken en gehandicapten (KVG-Vorming, Zieken-zorg, Similes, enz.), migranten (Internationaal co-mité, Unie van Turkse verenigingen, ACLI, Federatie van Marokkaanse Democratische Organisaties, enz.) en weduwen (ConTempo, enz.)

1 1 1 1 1 1

17. Oudervereniging of oudercomité (VCOV, EVO, enz.) 1 1 1 1 1 1

18. Een gemeentelijke cultuurraad, sportraad of jeugdraad 1 1 1 1 1 1

19. Een mutualiteit(ook jongerenafdelingen) 1 1 1 1 1 1

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 138: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

138 | Sociaal-cultureel werk

Orga

nise

rend

lid

Actie

f lid

Pass

ief l

id

Deel

nem

er,

geen

lid

Vroe

ger w

el li

d ge

wee

st

Nooi

t lid

of

deel

nem

er g

ewee

st

20. Een beroeps- of vakorganisatie (een vakbond (ABVV, ACV, ACLVB, enz.), een middenstandsorganisatie, of een organisatie van werkgevers en zelfstandigen)

1 1 1 1 1 1

21. Een sociaal-culturele vereniging van arbeiders/werknemers, middenstanders, landbouwers (KWB, Linx+, Unizo vorming, Landelijke Vormingsdienst van Zelfstandigen, Landelijke Gilden)

1 1 1 1 1 1

22. Serviceclubs(een club die geld verzamelt voor goede doelen door het opzetten en uitvoeren van activiteiten) (Rotary, Kiwanis, The Lions Club, enz.)

1 1 1 1 1 1

23. Een politieke partij (VLD, NVA, SP.A, CD&V, GROEN!, Vlaams Belang, enz.) (ook jongerenafde-lingen)

1 1 1 1 1 1

24. Een jongerenorganisatie(jeugdbeweging of jongerenbeweging zoals Chiro, KSJ – KSA – VKSJ, Rode Valken, VNJ, Scouts, KLJ, KAJ – VKAJ, studentenvereniging, internationale uitwisselings-projecten, speelpleinwerking, Grabbelpas, enz.)

1 1 1 1 1 1

25. Jeugdhuizen, jeugdclubs, enz. 1 1 1 1 1 1

26. Andere (ENQ,Noteer) ........................................ 1 1 1 1 1 1

4.4.1.3 Vraagverwoording

Om de deelname aan het verenigingsleven te meten zijn geen internationaal geva-lideerde meetinstrumenten beschikbaar. Sociale participatie wordt in internationaal onderzoek naar cultuurparticipatie zelden opgenomen als een onderdeel van cultuur-participatie. Bovendien is de situatie van het verenigingslandschap in de verschillende landen niet altijd vergelijkbaar.

In Vlaanderen werd de deelname aan het verenigingsleven al meermaals in kaart gebracht, onder meer in de survey TOR1998 (Elchardus, Hooghe & Smits, 1998; Elchar-dus, Huyse & Hooghe, 2001) en in de jaarlijkse surveys ‘Sociaal-culturele verschuivin-gen in Vlaanderen’ vanaf 1996 tot en met 2008 (Carton et al., 2000). In beide onder-zoeken wordt aan de respondenten gevraagd om voor de opgenomen verenigingen aan te geven of ze ‘geen lid’, ‘vroeger lid’, ‘passief lid’, ‘actief lid’ of ‘bestuurslid’ zijn. In de participatiesurvey van 2004 werd op basis van een pretest en gesprekken met des-kundigen uit de sociaal-culturele sector geconcludeerd dat deze antwoordcategorieën gedateerd aandoen en weinig aansluiten bij de huidige vormen van participatie in het verenigingsleven. De klemtoon zou te sterk liggen op formeel lidmaatschap, wat het betalen van lidgeld of het in het bezit zijn van een lidkaart impliceert. Deskundigen uit de sociaal-culturele sector observeren echter dat in het verenigingslandschap ook

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 139: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 139

vaak wisselende en meer vluchtige vormen van engagement of participatie voorkomen. Om optimaal bij de sociale werkelijkheid aan te sluiten, werden de antwoordmogelijk-heden geheroriënteerd op maatschappelijk relevantere categorieën. Participatie wordt opgesplitst in ‘lid’ en ‘deelnemer’. Het wezenlijke onderscheid tussen beide vormt het formele lidmaatschap (lidgeld betalen en/of een lidkaart bezitten) dat bij leden aanwe-zig en bij deelnemers afwezig is. Beide antwoordmogelijkheden impliceren dat de res-pondent heeft deelgenomen aan activiteiten van de vereniging in kwestie of van haar diensten heeft gebruikgemaakt. Dit instrument levert nieuwe informatie maar betekent ook een verlies aan informatie. Vandaar dat we beide meetinstrumenten combineerden en dat we zowel een onderscheid kunnen maken tussen leden en deelnemers als tussen bestuursleden, actieve leden, passieve leden en vroegere leden. Op deze manier blijven de cijfers vergelijkbaar met de andere onderzoeken (TOR en SCV).

Op basis van vorige surveys en adviezen van deskundigen uit de sociaal-culturele sector, selecteerden we 25 soorten verenigingen,2 bewegingen3 en actiegroepen,4 die zowel beleidsmatig als wetenschappelijk relevant zijn. Zo was het belangrijk om zowel de gesubsidieerde sociaal-culturele bewegingen als de erkende sociaal-culturele vereni-gingen mee op te nemen in de lijst.

2. Een vereniging is een landelijke organisatie van lokale verenigingsafdelingen die gericht is op de zingeving en emancipatie van de leden en deelnemers, in functie van persoonlijke en maatschappelijke ontplooiing. Een vereniging heeft een educatieve, een culturele, een gemeenschapsvormende- en maatschappelijke activeringsfunctie; ze ontplooit een werking in groepsverband, en hanteert een procesmatige sociaal-culturele methodiek.

Een vereniging bestaat uit lokale afdelingen. Dit zijn zelforganisaties van vrijwilligers die verantwoordelijkheid opnemen voor de bestuurlijke en inhoudelijke facetten van de werking. De vereniging is actief in de autonome le-venssfeer (vrije tijd) en vertrekt vanuit een mens- en maatschappijbeeld. Een vereniging leert haar leden kritisch en zelfbewust om te gaan met de samenleving.

Een sociaal-culturele vereniging is een vereniging die een gevarieerde werking ontplooit rond verschillende the-ma’s of onderwerpen en die in de werking de vier onderstaande functies op een evenwichtige wijze aan bod brengt:

de culturele functie; –de educatieve functie; –de functie gemeenschapsvorming; –de functie maatschappelijke activering. –

Verenigingen worden gekenmerkt door een werking waarin deze vier functies evenwichtig aanwezig zijn3. Een beweging is een organisatie die werkt zonder leden en die activiteiten ontwikkelt over het hele Vlaamse

land, die ze aanbeidt aan personen of organisaties, actief is op het terrein van de sensibilisering en de educatie rond maatschappelijke thema’s zoals vrede, natuur, mensenrechten, verdraagzaamheid... en een staf heeft van professio-nele educatieve medewerkers. Bewegingen worden gekenmerkt door twee functies: maatschappelijke activering en de educatieve (informatieve) functie.

4. De sector maakt het onderscheid tussen bewegingen en actiegroepen. Bewegingen zijn organisaties die eerder werken aan de gedragsverandering van een (breed) publiek via sensibilisering. Actiegroepen zijn organisaties die eerder doelgerichte acties voeren rond zeer concrete problemen.

Dit onderscheid heeft voor de sector prioriteit op de thematische indeling van verenigingen. Dit betekent dat men een onderscheid maakt tussen bijvoorbeeld:

enerzijdseen actiecomité rond derde wereld, vrede, armoede, onveiligheid; –een actiegroep rond milieu en natuur, dierenrechten, antiracisme; –

anderzijdseen sociaal-culturele beweging rond vrede, mensenrechten, duurzame mobiliteit, consumeren, duurzame voe- –ding, burgerschap, ...

Deze opdeling is beleidsmatig uiteraard interessant maar voor de respondenten is het moeilijk hierin een onder-scheid te maken. De kans bestaat dat men een overschatting maakt van het aantal lidmaatschappen, aangezien de respondent zal aangeven lid te zijn van beide soorten organisaties.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 140: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

140 | Sociaal-cultureel werk

Tabel 4.10. Lidmaatschap van verenigingen (LID 1);frequenties.

Organi-serend

lid

Actief lid

Passief lid

Deel-nemer, geen lid

Vroeger lid

Nooit lid geweest

(N)

1. Hobbyclub of -groep 1,6 5,4 1,2 1,1 8,0 83,4 3121

2. Vereniging voor (amateur-)kunst-beoefening

1,7 6,9 0,8 1,0 11,3 79,1 3139

3. Wijk- of buurtvereniging 2,6 3,5 1,5 2,7 5,0 85,4 3138

4. Derde Wereld-problemen of vrede en verdraagzaamheid

0,4 1,2 4,0 3,2 2,7 88,5 3139

5. Rond integratie en diversiteit 0,4 0,5 1,5 0,7 1,8 95,2 3132

6. Gehandicapten, bejaarden, kans-armen, zieken, ... helpen

1,2 4,3 4,9 2,4 6,5 81,4 3141

7. Milieu, natuur, dierenrechten, duurzame voeding, bewust consumeren en produceren

0,5 2,6 6,2 1,8 6,9 82,8 3134

8. Religieuze of levensbeschouwe-lijke organisatie

0,9 2,0 1,1 1,0 3,6 91,8 3139

9. Sportvereniging of -club 5,0 25,0 2,5 2,1 30,6 38,3 3144

10. Vereniging verbonden aan een café 0,8 3,2 0,7 0,7 5,5 89,2 3132

11. Gezinsvereniging 0,3 2,7 11,1 0,6 9,2 76,5 3132

12. Cultuurfonds 0,4 1,1 1,2 0,7 4,3 92,4 3140

13. Erfgoedverenigingen 0,3 1,1 1,3 0,5 1,2 95,7 3138

14. Vrouwenvereniging 0,9 4,1 1,7 0,9 7,8 85,1 3138

15. Vereniging voor ouderen 0,8 4,9 3,1 0,7 1,4 89,5 3137

16. Doelgroepspecifi eke vereniging 0,8 1,4 1,4 0,9 1,6 94,2 3138

17. Oudervereniging of oudercomité 1,4 1,8 0,7 0,8 8,7 86,9 3139

18. Gemeentelijke cultuurraad, sport-raad of jeugdraad

1,3 2,0 0,7 0,5 6,1 89,5 3141

19. Mutualiteit 0,2 3,9 76,2 1,4 1,6 17,2 3140

20. Beroeps- of vakbondsorganisatie 1,0 5,4 25,6 0,5 11,6 56,9 3138

21. Sociaal-culturele vereniging 1,4 2,8 2,9 0,8 4,1 88,5 3136

22. Serviceclubs 0,4 0,7 0,4 0,4 1,1 97,1 3138

23. Politieke partij 0,8 1,6 3,2 0,3 3,7 90,6 3140

24. Jongerenorganisatie 2,0 3,6 0,8 1,0 45,8 48,5 3139

25. Jeugdhuizen, jeugdclubs, ... 1,1 2,1 0,9 2,1 27,0 67,7 3142

Literatuur

Carton, A. et al. (2000). Basisdocumentatie ‘Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1999’. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Planning en Statistiek.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 141: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 141

Elchardus, M., Hooghe, M.& Smits, W. (1998). Codeboek bij de survey TOR98: algemene beschrij-ving, frequenties en vragenlijst. Brussel: VUB – vakgroep Sociologie.

Smits, W. (2007). Participatie: met mate(n) gemeten. Operationalisering van sociale participatie en vrijetijdsbesteding. Steunpunt Beleidsgericht Onderzoek, Cultuur, Jeugd en Sport, Onder-zoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Elchardus, M., Huyse, L. & Hooghe, M. (2001). Het maatschappelijk middenveld in Vlaanderen. Een onderzoek naar de sociale constructie van democratisch burgerschap. Brussel: VUBPress.

Administratie Planning en Statistiek. Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1996-2008. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker, Cultuurparticipatie gewikt en gewogen, Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Steun-punt Re-creatief Vlaanderen. Antwerpen: De Boeck.

Smits, W. (2004). Maatschappelijke participatie van jongeren. Bewegen in de vrijetijds-, sociale en culturele ruimte. Eindverslag van het Programma Beleidsgericht Onderzoek ‘Maatschappelijke participatie van jongeren’. PBO99A/14/85 in opdracht van de Administratie Cultuur, Afdeling Jeugd en Sport van de Vlaamse Gemeenschap, Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Studiedienst van de Vlaamse Regering (2008). Het verenigingsleven in Vlaanderen. Een verken-nende nota.

4.4.2 Aantal verenigingen waarvan men actief en organiserend lid is

4.4.2.1 Omschrijving

Met de vragen LID 2 en LID 3 komen we te weten van hoeveel verenigingen de res-pondent op dit moment actief (LID 2) en organiserend lid (LID 3) is. Op basis van de vraag LID 1 kunnen we immers het aantal verenigingen niet precies meten. Men kan bijvoorbeeld actief lid zijn van twee sportverenigingen.

4.4.2.2 Vraagstelling

LID 2 Van hoeveel verenigingen bent u op dit moment actief lid?

(Dit kunnen er meer zijn dan het aantal keren de code 2 in vraag LID 1, omdat men bv. actief lid kan zijn van 2 sportverenigingen)

Aantal verenigingen: ...

LID 3 Van hoeveel verenigingen bent u op dit moment organiserend lid?

(Dit kunnen er meer zijn dan het aantal keren de code 1 in vraag LID 1, omdat men bv. bestuurs-lid kan zijn van 2 sportverenigingen)

Aantal verenigingen: ...

4.4.2.3 Vraagverwoording

Op basis van een open vraag peilen we naar het aantal verenigingen waarvan men op dit moment actief (LID 2) en organiserend lid (LID 3) is. Door eerst de hele lijst met

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 142: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

142 | Sociaal-cultureel werk

verenigingen voor te leggen aan de respondent, wordt het geheugen opgefrist en zal er correcter geantwoord worden op deze vraag dan wanneer men de lijst met verenigin-gen niet eerst als geheugensteun heeft kunnen gebruiken.

Literatuur

Elchardus, M., Hooghe, M.& Smits, W. (1998). Codeboek bij de survey TOR98: algemene beschrij-ving, frequenties en vragenlijst. Brussel: VUB – vakgroep Sociologie.

Smits, W. (2007). Participatie: met mate(n) gemeten. Operationalisering van sociale participatie en vrijetijdsbesteding. Steunpunt Beleidsgericht Onderzoek, Cultuur, Jeugd en Sport, Onder-zoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Elchardus, M., Huyse, L. & Hooghe, M. (2001). Het maatschappelijk middenveld in Vlaande-ren. Een onderzoek naar de sociale constructie van democratisch burgerschap. Brussel: VUB-Press.

Administratie Planning en Statistiek, Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1996-2008. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker, Cultuurparticipatie gewikt en gewogen, Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Steun-punt Re-creatief Vlaanderen. Antwerpen: De Boeck.

Tabel 4.11. Aantal actieve en passieve lidmaatschappen (%).

lid_n Aantal actieve lidmaatschappen o.b.v.

aparte vraag LID 2

lid_n Aantal bestuurslidmaatschappen o.b.v. aparte vraag LID 3

0 39,3 77,5

1 31,4 15,2

2 17,8 7,3

3 6,8 –

4 4,7 –

Totaal 100 100

(N) 3146 3146

4.4.3 Frequentie van deelname aan activiteiten van verenigingen

4.4.3.1 Omschrijving

Met de vraag LID 4 peilen we naar de intensiteit van het engagement in het verenigings-leven. We vragen de respondent aan te geven hoe vaak hij de afgelopen zes maanden naar een activiteit van een vereniging of club is gegaan. Hiervoor is het niet belangrijk of men al dan niet lid is van die vereniging of club. Ook de deelnemers kunnen deze vraag beantwoorden.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 143: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 143

4.4.3.2 Vraagstelling

LID 4 Hoe vaak bent u de afgelopen zes maanden naar een activiteit van een vereniging of club gegaan? Ook de activiteiten van verenigingen waarvan u geen lid bent, tellen mee.

1. Niet tijdens de voorbije zes maanden 1

2. Een uitzonderlijke keer 2

3. Maandelijks 3

4. Meermaals per maand 4

5. Wekelijks 5

6. Meermaals per week 6

7. (Bijna) dagelijks 7

4.4.3.3 Vraagverwoording

Naast de soort vereniging en het aantal verenigingen waarvan men lid is, is de fre-quentie van deelname aan activiteiten een belangrijk aspect van de intensiteit van de participatie in het verenigingsleven. We opteerden voor een zevenpuntenschaal om voldoende variatie te verkrijgen en kozen naar analogie met andere vragen voor een referentieperiode van zes maanden.

Tabel 4.12. Frequentie van deelname aan activiteiten van een vereniging (LID 4).

Percentage

1. Niet tijdens de voorbije zes maanden 35,9

2. Een uitzonderlijke keer 16,8

3. Maandelijks 12,9

4. Meermaals per maand 9,5

5. Wekelijks 15,2

6. Meermaals per week 8,9

7. (Bijna) dagelijks 0,8

Totaal 100

(N) 3119

4.4.4 Belangrijkste vereniging

4.4.4.1 Omschrijving

Aan de respondenten die momenteel lid zijn (organiserend, actief of passief) van een vereniging werden een aantal bijkomende vragen gesteld (LID 6 en LID 7). Omdat men lid kan zijn van meerdere verenigingen werd vooraf aan de respondent gevraagd welke vereniging voor hem de belangrijkste is (LID 5).

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 144: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

144 | Sociaal-cultureel werk

4.4.4.2 Vraagstelling

LID 5 FILTER: Stel vraag LID 5-LID 7 indien code 1, 2 of 3 op LID 1

Denk nu aan de vereniging of club waar u lid van bent. Als u lid bent van meerdere verenigingen, wat is dan voor uzelf de belangrijkste vereniging?

Code van de soort vereniging ...

4.4.4.3 Vraagverwoording

Mensen kunnen lid zijn van meerdere verenigingen. We vroegen hen dan ook welke vereniging voor henzelf de belangrijkste is. Hiermee krijgen we een indicatie van de betrokkenheid of identifi catie met de vereniging. Bovendien diende deze vraag als fi lter om dieper in te gaan op een aantal aspecten van het lidmaatschap van verenigingen (LID 5, LID 6 en LID 7).

Tabel 4.13. Lidmaatschap van de belangrijkste vereniging (LID 5); percentages.

Percentage

1. hobbyclub of -groep 4,0

2. Vereniging voor (amateur-)kunstbeoefening 5,5

3. Wijk- of buurtvereniging 2,3

4. Derde Wereld-problemen of vrede en verdraagzaamheid 0,8

5. Rond integratie en diversiteit 0,2

6. Gehandicapten, bejaarden, kansarmen, zieken, ... helpen 2,9

7. Milieu, natuur, dierenrechten, duurzame voeding, bewust consumeren en produceren 2,1

8. Religieuze of levensbeschouwelijke organisatie 1,5

9. Sportvereniging of -club 25,3

10. Vereniging verbonden aan een café 2,0

11. Gezinsvereniging 1,9

12. Cultuurfonds 0,3

13. Erfgoedverenigingen 0,6

14. Vrouwenvereniging 2,7

15. Vereniging voor ouderen 4,5

16. Doelgroepspecifi eke vereniging 0,8

17. Oudervereniging of oudercomité 1,2

18. Gemeentelijke cultuurraad, sportraad of jeugdraad 0,4

19. Mutualiteit 27,3

20. Beroeps- of vakbondsorganisatie 6,2

21. Sociaal-culturele vereniging 1,4

22. Serviceclubs 0,4

23. Politieke partij 1,0

24. Jongerenorganisatie 2,8

25. Jeugdhuizen, jeugdclubs, ... 0,7

26. Andere 1,2

Totaal 100

(N) 2733

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 145: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 145

4.4.5 Duur van het lidmaatschap

4.4.5.1 Omschrijving

Vraag LID 6 peilt naar de duur van het lidmaatschap van de belangrijkste vereniging waarvan de respondent op dit moment organiserend, actief of passief lid is.

4.4.5.2 Vraagstelling

LID 6 Hoelang bent u al lid van deze vereniging?

...jaar ...maanden

4.4.5.3 Vraagverwoording

We opteerden ervoor de duur van het lidmaatschap van verenigingen te bevragen op basis van het aantal jaren en maanden.

Tabel 4.14. Duur lidmaatschap van belangrijkste vereniging, in jaren en maanden (LID 6).

Aantal jaren en maanden lid

Gemiddelde duur 18 jaar en 5 maanden

Mediaan duur 12 jaar en 6 maanden

1ste kwartiel 4 jaar en 2 maanden

2de kwartiel 12 jaar en 6 maanden

3de kwartiel 29 jaar

(N) 2913

Tabel 4.15. Duur lidmaatschap van belangrijkste vereniging, in categorieën (LID 6).

Percentage

0 jaar 1,4

1 tot 6 maanden 3,2

7 maanden tot 1 jaar 4,1

13 maanden tot 2 jaar 5,4

2 jaar tot 3 jaar 6,0

tussen 3 en 4 jaar 4,7

tussen 4 en 5 jaar 4,6

tussen 5 en 6 jaar 3,7

tussen 6 en 7 jaar 2,6

tussen 7 en 8 jaar 2,0

tussen 8 en 9 jaar 1,7

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 146: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

146 | Sociaal-cultureel werk

Percentage

tussen 9 en 10 jaar 6,2

tussen 10 en 15 jaar 10,5

tussen 16 en 20 jaar 10,0

tussen 21 en 25 jaar 6,4

tussen 26 en 30 jaar 6,3

tussen 31 en 40 jaar 8,5

tussen 41 en 50 jaar 6,3

tussen 51 en 60 jaar 4,0

61 jaar en langer 2,3

Totaal 100

(N) 2913

4.4.6 Leden ontmoeten buiten de vereniging

4.4.6.1 Omschrijving

Met vraag LID 7 peilen we naar de contacten die men heeft met leden buiten de vereni-ging. Dit geeft een indicatie van de intensiteit of de kwaliteit van de sociale contacten binnen de vereniging.

4.4.6.2 Vraagstelling

LID 7 Hoe vaak hebt u de afgelopen zes maanden leden van de vereniging waarvan u lid bent, ook buiten dit verenigingsverband ontmoet? Bijvoorbeeld om iets te gaan drinken, een uitstapje te maken, ...

1. Nooit 1

2. Een uitzonderlijke keer 2

3. Maandelijks 3

4. Meermaals per maand 4

5. Wekelijks 5

6. Meermaals per week 6

7. (Bijna) dagelijks 7

4.4.6.3 Vraagverwoording

Om de verbondenheid met andere leden van een vereniging beter in kaart te brengen, vroegen we in welke mate men ook buiten de vereniging contact had men de medele-den. We opteerden, naar analogie met andere vragen, voor een zevenpuntenschaal en een referentieperiode van zes maanden.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 147: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 147

Tabel 4.16. Frequentie ontmoeten van leden buiten de vereniging (LID 7).

Percentage

1. Nooit 45,1

2. Een uitzonderlijke keer 13,8

3. Maandelijks 11,6

4. Meermaals per maand 9,3

5. Wekelijks 12,7

6. Meermaals per week 3,8

7. (Bijna) dagelijks 3,7

Totaal 100

(N) 3146

4.4.7 Sociaal netwerk

4.4.7.1 Omschrijving

Vraag Q1 peilt naar de informele sociale contacten in de buurt, met vrienden of ken-nissen en familieleden. Aan de respondent werd gevraagd hoe vaak hij deze mensen de afgelopen zes maanden heeft ontmoet. Men kon antwoorden met ‘nooit’, ‘minder dan één keer per maand’, ‘één of twee keer per maand’, ‘één of twee keer per week’ of ‘(bijna) dagelijks’.

4.4.7.2 Vraagstelling

Q1 Geef voor de volgende zaken aan hoe vaak u deze de afgelopen zes maanden heeft gedaan:

Nooit Minder dan één keer

per maand

Eén keer of twee keer per maand

Eén of twee keer per week

(Bijna) dagelijks

Q1_1 Hoe dikwijls praat u met één van uw buren? 1 2 3 4 5

Q1_2 Hoe vaak ontmoet u vrienden of kennissen bij u thuis of elders?

1 2 3 4 5

Q1_3 Hoe vaak ontmoet u familieleden (die niet bij u thuis wonen) thuis of elders?

1 2 3 4 5

4.4.7.3 Vraagverwoording

Het informeel sociaal netwerk kan enkel in kaart worden gebracht als een aantal aspecten aan bod komen. Door te peilen naar de grootte van de vriendengroep en de frequentie van contacten met vrienden, familie en buren, brengen we de kwantiteit van het sociaal netwerk in kaart.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 148: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

148 | Sociaal-cultureel werk

Deze vraagstelling werd meermaals gebruikt in surveyonderzoek. In de surveys van de Vlaamse overheid wordt deze vraag jaarlijks opgenomen. Ook in het onderzoek van TOR wordt deze vraag vaak opgenomen om een beeld te krijgen van het informele sociale netwerk en hiermee ook de sociale integratie, of omgekeerd, de vereenzaming van de respondenten.

Literatuur

Elchardus, M., Hooghe, M.& Smits, W. (1998). Codeboek bij de survey TOR98: algemene beschrij-ving, frequenties en vragenlijst. Brussel: VUB – vakgroep Sociologie.

Smits, W. (2007). Participatie: met mate(n) gemeten. Operationalisering van sociale participatie en vrijetijdsbesteding. Steunpunt Beleidsgericht Onderzoek, Cultuur, Jeugd en Sport, Onder-zoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Elchardus, M., Huyse, L. & Hooghe, M. (2001). Het maatschappelijk middenveld in Vlaanderen. Een onderzoek naar de sociale constructie van democratisch burgerschap. Brussel: VUBPress.

Administratie Planning en Statistiek, Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1996-2008. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker, Cultuurparticipatie gewikt en gewogen, Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Steun-punt Re-creatief Vlaanderen. Antwerpen: De Boeck.

Tabel 4.17. Frequentie informele contacten, in de afgelopen zes maanden, (Q1), rijpercentages.

Nooit Minder dan één keer per maand

Eén keer of twee keer per maand

Eén of twee

keer per week

(Bijna) dagelijks

(N)

Hoe dikwijls met een van uw buren gepraat in voorbije zes maanden?

3,4 11,7 26,8 36,1 22,0 2067

Hoe vaak vrienden of kennissen ontmoet, de voorbije zes maanden?

2,3 14,5 34,5 37,9 10,8 2057

Hoe vaak familieleden (die niet bij u thuis wonen) ontmoet, de voorbije zes maanden?

1,7 14,5 28,9 41,4 13,5 2057

4.4.8 Bonding vs. bridging van sociaal kapitaal

4.4.8.1 Omschrijving

Q2 peilt naar de sociale samenstelling (in het algemeen) van het sociaal netwerk van de respondent. Dit meetinstrument werd verkregen door de respondent elf stellingen voor te leggen. Op basis hiervan verkregen we twee schalen: enerzijds de bonding-schaal die de homogeniteit van het sociaal netwerk weergeeft, anderzijds de bridging-schaal die een meetinstrument is voor de heterogeniteit van het sociaal netwerk.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 149: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 149

4.4.8.2 Vraagstelling

Vraag 2 De volgende stellingen gaan over uw sociale contacten buiten uw strikt professionele contacten. Duid aan in welke mate u het ermee eens of oneens bent.

Volledig oneens

Volledig eens

1. Als ik me alleen voel, kan ik bij verschillende mensen terecht voor een babbel

1 2 3 4 5 6 7

2. De mensen waar ik vaak mee omga hebben dezelfde interesses en meningen als ikzelf

1 2 3 4 5 6 7

3. De mensen waar ik vaak mee omga hebben dezelfde levensstijl als ikzelf

1 2 3 4 5 6 7

4. Ik kom vaak in contact met mensen uit dezelfde sociale milieus als ikzelf

1 2 3 4 5 6 7

5. De kledingstijl van de mensen waar ik mee omga, komt overeen met mijn eigen stijl van kleding

1 2 3 4 5 6 7

6. Ik kom vaak in contact met nieuwe mensen

1 2 3 4 5 6 7

7. Ik kom vaak in contact met mensen die andere politieke opvattingen heb-ben dan ikzelf

1 2 3 4 5 6 7

8. Ik kom vaak in contact met mensen met een andere etnische achtergrond dan ikzelf

1 2 3 4 5 6 7

9. De mensen waar ik mee omga hebben compleet andere hobby’s of interesses dan ikzelf

1 2 3 4 5 6 7

10. Ik kom vaak in contact met mensen die van een lagere sociale klasse zijn

1 2 3 4 5 6 7

11. De mensen waar ik mee omga, kijken naar andere tv-programma’s dan ikzelf

1 2 3 4 5 6 7

4.4.8.3 Vraagverwoording

Met deze vraag trachten we zicht te krijgen op het soort netwerk dat mensen heb-ben, weak-tie of strong-tie netwerk. In verband hiermee ontwikkelde Williams (2006) schalen voor de twee types van sociaal kapitaal, bridging en bonding sociaal kapitaal. Volgens Putnam (2000) zouden bridging of weak-tie netwerken “better for linkage to external assets and for information diffusion” (Putnam, 2000, p. 22) zijn. Leden van weak-tie netwerken zouden een bredere horizon hebben en mensen groeperen met een brede range van achtergronden. Volgens Putnam moeten de leden van weak-tie netwerken voldoen aan bepaalde criteria:1. een open geest hebben, verder kijken dan het alledaagse leven, graag nieuwe din-

gen uitproberen, nieuwsgierig zijn naar de verschillen in anderen en naar andere werelddelen;

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 150: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

150 | Sociaal-cultureel werk

2. contact met verschillende types mensen. Als weak-tie netwerken mensen met ver-schillende achtergronden samenbrengen, dan moet de bridging-schaal contact met leeftijd, religie, gender, klasse, beroep en ras, andere dan die van zichzelf omvat-ten;

3. zichzelf zien als deel van een groter geheel: de bredere groep wordt gedefi nieerd in relatie tot de respondent (niet als een objectieve groep zoals ‘Belgen’), en kan dus verschillende betekenissen hebben voor verschillende mensen;

4. diffuse wederkerigheid met een bredere gemeenschap: het geven aan anderen zon-der iets van hen terug te verwachten;

5. nieuwe mensen ontmoeten, of ze nu anders of hetzelfde zijn als zichzelf.

Om de bonding- en bridging-functie van het lidmaatschap van verschillende soorten verenigingen te onderzoeken, kunnen we de gemiddelde score van formele en infor-mele sociale netwerken op de bonding- en bridging-schalen berekenen. Dit geeft ons inzicht in de weak- of strong-tienetwerken van een bepaalde vereniging of een bepaald soort informeel netwerk (Norris, 2002).

Naast de samenstelling van de sociale netwerken (homogeen vs. heterogeen), kan ook gefocust worden op de ‘gevolgen’ van sociale contacten (ISCS-schalen).5 Sociale inter-actie kan leiden tot ‘bridging sociaal kapitaal’ (weak-tie netwerk) zoals het verbreden van de horizonten, contact met een brede variatie aan mensen, zichzelf zien als een deel van een ruimere groep, en altruïsme (zoals onbekenden helpen, tijd spenderen aan gemeenschapsactiviteiten, ...). Sociale interactie kan echter ook leiden tot ‘bonding sociaal kapitaal’ (strong-tie netwerk) zoals emotionele steun (vertrouwen, anderen hel-pen, ...), toegang tot schaarse of beperkte informatie, de mogelijkheid om te mobilise-ren voor solidariteit en out-group antagonisme (Williams, 2006). Via de bonding- en bridging-schaal (Williams, 2006) krijgen we zicht op de soort contacten die mensen hebben (weak-tie of strong-tie).

Deze schaal werd in 2007 getest bij de eerste-kandidatuursstudenten sociologie van de VUB. Van de oorspronkelijke zestien stellingen behielden we elf uitspraken die inhou-delijk het sterkst weergaven wat we met bonding en bridging sociaal kapitaal bedoelen. Deze schaal is ook opgenomen in de SCV-survey van 2009 en 2010.

5. De ‘Internet Social Capital Scales’ (ISCS) meten twee verschillende types sociaal kapitaal –de zgn. bridging en bonding–voor zowel online als offl ine contexten. Bridging sociaal kapitaal (weak-tie) is inclusief. Het ontstaat als individuen van verschillende achtergronden elkaar ‘ontmoeten’. Deze individuen hebben vaak losse relaties, maar wat ze niet hebben in de diepte, maken ze goed in de breedte. Bridging resulteert in het verbreden van de sociale horizonten of wereldvisies, of opent kansen voor informatie of nieuwe resources. Hiertegenover staat dat het slechts zwak bijdraagt tot emotionele steun (weak-tie netwerken leveren bridging sociaal kapitaal op). Bonding sociaal ka-pitaal (strong-tie) is eerder exclusief. Het ontstaat als sterk verbonden individuen, zoals familie en echte vrienden, emotionele en substantiële steun bieden aan elkaar. De individuen met bonding sociaal kapitaal hebben een weinig diverse achtergrond maar hebben sterkere persoonlijke banden. De schaduwzijde zou out-group antagonisme kunnen zijn (strong-tie netwerken leveren bonding sociaal kapitaal op).

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 151: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 151

Literatuur

Smits, W. (2007). Participatie: met mate(n) gemeten. Operationalisering van sociale participatie en vrijetijdsbesteding. Steunpunt Beleidsgericht Onderzoek, Cultuur, Jeugd en Sport, Onder-zoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Putnam, R.D. (2000). Bowling alone: the collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster.

Administratie Planning en Statistiek, Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1996-2008. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Williams, D. (2006). On and off the ‘net: Scales for social capital in an online era. Journal of Computer-Mediated Communication, 11(2), article 11.

Norris, P. (2002). The bridging and bonding role of online communities (Editorial). Harvard In-ternational Journal of Press/Politics, 7(3), 3-13.

Tabel 4.18. Bonding en bridging sociaal kapitaal (Q2);rijpercentages.

Volledig oneens

2 3 4 5 6 Volledig eens

(N)

1. Als ik me alleen voel, kan ik bij verschillende mensen terecht

4,2 7,0 8,8 15,9 16,6 17,2 30,4 2036

2. De mensen waar ik vaak mee omga hebben dezelfde interes-ses en meningen

3,9 5,0 11,9 24,1 26,3 17,8 11,0 2043

3. De mensen waar ik vaak mee omga hebben dezelfde levens-stijl als ikzelf

5,1 5,8 15,0 25,2 26,6 14,5 7,8 2033

4. Ik kom vaak in contact met mensen uit dezelfde sociale milieus

3,8 4,3 7,7 19,9 25,8 25,0 13,5 2033

5. Ik kom vaak in contact met mensen die andere politieke opvattingen hebben dan ikzelf

8,4 9,3 16,5 23,9 22,2 13,0 6,7 2032

6. Ik kom vaak in contact met nieuwe mensen

7,7 16,0 18,9 20,6 15,7 11,9 9,1 2008

7. Ik kom vaak in contact met mensen die andere politieke opvattingen hebben dan ikzelf

12,1 11,1 12,6 29,1 16,2 11,2 7,6 2011

8. Ik kom vaak in contact met mensen met een andere etni-sche achtergrond dan ikzelf

16,8 22,1 17,8 20,0 11,5 6,2 5,5 2014

9. De mensen waar ik mee omga hebben compleet andere hobby’s of interesses dan ikzelf

8,4 15,5 19,7 26,3 15,9 7,8 6,3 2024

10. Ik kom vaak in contact met mensen die van een lagere sociale klasse zijn

13,1 16,3 18,9 30,7 11,9 5,8 3,4 2019

11. De mensen waar ik mee omga, kijken naar andere tv-programma’s dan ikzelf

5,5 7,5 14,7 35,9 17,2 9,8 9,4 2019

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 152: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

152 | Sociaal-cultureel werk

4.4.9 Solidarisme of altruïsme

4.4.9.1 Omschrijving

Vraag Q3 wil de houding van de respondent ten opzichte van onbetaald werk en het belangeloos nastreven van gemeenschappelijke doelen in kaart brengen. Voor vijf uit-spraken konden de respondenten aanduiden in welke mate ze het ermee eens of on-eens waren.

4.4.9.2 Vraagstelling

Vraag 3 Gelieve voor elke uitspraak aan te duiden in welke mate u het ermee eens of oneens bent.

Volledig oneens

Volledig eens

1. Onbetaald werk verrichten helpt mensen om een actieve rol te vervullen in de samenleving

1 2 3 4 5 6 7

2. Iedereen heeft de morele verant-woordelijkheid om minstens één keer in zijn/haar leven onbetaald werk te doen

1 2 3 4 5 6 7

3. Ik voel me pas echt goed als ik me kan inzetten voor een gemeenschappelijk doel

1 2 3 4 5 6 7

4. Men voelt zich pas gelukkig als men regelmatig iets voor anderen kan doen zonder iets van hen terug te verwachten

1 2 3 4 5 6 7

5. Een mens kan zich maar gelukkig voelen als zijn medemens ook gelukkig is

1 2 3 4 5 6 7

4.4.9.3 Vraagverwoording

Deze schaal is een combinatie van de oorspronkelijk schaal ‘ontologisch collectivisme’ of ‘sociaal katholiek vertoog’ en de houding ten opzichte van onbetaald werk (Elchar-dus et al., 2001; SCV-surveys).

Literatuur

Elchardus, M., Huyse, L. & Hooghe, M. (2001). Het maatschappelijk middenveld in Vlaande-ren. Een onderzoek naar de sociale constructie van democratisch burgerschap. Brussel: VUB-Press.

Administratie Planning en Statistiek, Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1996-2008. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 153: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 153

Tabel 4.19. Frequentieverdeling solidarisme; rijpercentages (Q3).

Volledig oneens

2 3 4 5 6 Volledig eens

(N)

1. Onbetaald werk verrichten helpt mensen om een actieve rol te vervullen in de samenleving

7,8 6,3 10,0 25,2 20,3 12,6 17,8 2031

2. Iedereen heeft de morele verant-woordelijkheid om minstens één keer in zijn/haar leven onbetaald werk te doen

17,6 10,7 9,9 22,0 11,1 10,0 18,8 2035

3. Ik voel me pas echt goed als ik me kan inzetten voor een gemeenschappelijk doel

9,7 12,4 15,5 26,9 16,7 9,9 9,0 2025

4. Men voelt zich pas gelukkig als men regelmatig iets voor anderen kan doen zonder iets van hen terug te verwachten

4,2 5,3 8,0 19,4 21,3 19,0 22,8 2039

5. Een mens kan zich maar gelukkig voelen als zijn medemens ook gelukkig is

4,2 5,2 5,5 16,6 18,9 20,7 28,9 2035

4.4.10 Informeel leren

4.4.10.1 Omschrijving

Om het informeel en levenslang leren in kaart te brengen, stelden we de responden-ten vraag Q4. We vroegen hen of ze op dit moment of in de voorbije twee jaar een bijkomende workshop, cursus of opleiding volg(d)en. Men kon antwoorden met nee of ja. Indien men positief antwoordde, moest men ook aangeven of men deze cursus volgde in het kader van de loopbaan of de arbeidsmarktpositie, in functie van de eigen persoonlijke interesse en zelfontplooiing of in functie van het engagement in een ver-eniging waarvan men lid is. Men kon meerdere antwoorden aanduiden.

4.4.10.2 Vraagstelling

Vraag 4Heeft u de voorbije twee jaar een bijkomende workshop, cursus of opleiding gevolgd, of volgt u er nu een of niet? (Het gaat om alle soorten workshops, cursussen of opleidingen, ze moeten niet noodzakelijk met uw beroep te maken hebben.)

1. Ja, in het kader van mijn positie op de arbeidsmarkt en mijn loopbaan 1

2. Ja, in functie van mijn eigen persoonlijke interesses en zelfontplooiing 2

3. Ja, in functie van het engagement in mijn vereniging 3

4. Neen 4→ GA NAAR VRAAG 6

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 154: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

154 | Sociaal-cultureel werk

4.4.10.3 Vraagverwoording

Een van de functies van het sociaal-cultureel werk is de educatieve functie. Met deze vraag willen we te weten komen of mensen bijkomende cursussen of opleidingen volgen en met welke bedoelingen ze dat doen. Meestal worden slechts twee opties gegeven, in het kader van het werk, of uit zelfontplooiing. Omdat vrijwilligerswerk steeds meer geprofessionaliseerd wordt, is het belangrijk te weten hoeveel mensen bijkomende cursussen of opleidingen volgen in functie van het engagement in hun vereniging.

Literatuur

Administratie Planning en Statistiek, Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1996-2008. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Tabel 4.20. Bijkomende opleiding volgen (Q4).

Percentage (N)

1. Bijkomende workshop, cursus of opleiding gevolgd in het kader van mijn positie op de arbeidsmarkt en mijn loopbaan

27,7 1884

2. Bijkomende workshop, cursus of opleiding gevolgd in het kader van eigen persoonlijke interesses en zelf-ontplooiing

24,8 1884

3. Bijkomende workshop, cursus of opleiding gevolgd in functie van mijn engagement in een vereniging

7,6 1884

4. Geen bijkomende workshop, cursus of opleiding ge-volgd

54,9 1884

4.4.11 Inrichtende macht van informele vorming

4.4.11.1 Omschrijving

Aan de respondenten die de afgelopen twee jaar een opleiding volgden of nog steeds volgen, werd gevraagd wie deze workshop, opleiding of cursus inrichtte (Q5). Men had zes mogelijkheden:‘het onderwijs’, ‘een beroepsopleiding’, ‘een privaat opleidingsin-stituut of een interne opleiding op het werk’ ‘het sociaal-cultureel volwassenenwerk’, ‘een cultureel centrum of een bibliotheek’ en ‘het jeugdwerk’. Men had tevens de mo-gelijkheid om nog een andere inrichtende macht aan te geven.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 155: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 155

4.4.11.2 Vraagstelling

Vraag 5 Wie richtte de laatst gevolgde of huidige workshop, opleiding of cursus in?

1. Het onderwijs (Universiteit, Hoger Onderwijs, Open Universiteit, avondonderwijs,weekendonderwijs, volwassenenonderwijs, Kunstacademie, Centrum voor Basiseducatie)

1

2. Beroepsopleiding (middenstandsopleiding van het VIZO, VDAB, politieschool, leger, ...) 1

3. Een privaat opleidingsinstituut of een interne opleiding op het werk 1

4. Sociaal-cultureel volwassenenwerk (volkshogeschool, vormingsinstelling, vereniging, ...) 1

5. Een cultureel centrum, een bibliotheek, ... 1

6. Het jeugdwerk 1

7. Andere : .............. , ........................................................ Q5_O 1

4.4.11.3 Vraagverwoording

Met deze vraag peilen we bij de cursisten naar de inrichtende macht van de door hen gevolgde opleiding, cursus of workshop. Volgens het Decreet sociaal-cultureel volwas-senenwerk is niet-formele educatie een geïnstitutionaliseerde vorm van volwassenen-educatie die plaatsvindt in de autonome levenssfeer, die niet leidt tot erkende diploma’s of getuigschriften, niet-beroepsgericht is en waarbij de deelnemer kennis, inzicht en vaardigheden vergroot voor zichzelf of voor anderen, met het oog op persoonsont-plooiing en het functioneren in de samenleving. Dergelijke opleidingen kunnen onder andere worden ingericht door streekgerichte volkshogescholen, gespecialiseerde vor-mingsinstellingen, vormingsinstellingen voor personen met een handicap, of syndicale vormingsinstellingen. In overleg met beleidsmedewerkers en mensen uit het veld werd in de survey geopteerd voor een beleidsrelevant onderscheid tussen het onderwijs, een beroepsopleiding, een privaat opleidingsinstituut, het sociaal-cultureel volwassenen-werk, een cultureel centrum of bibliotheek en het jeugdwerk.

Tabel 4.21. Inrichtende macht van gevolgde opleiding (Q5); percentages.

Percentage (N)

1. Organisator workshop, cursus of opleiding: het onderwijs 37,7 795

2. Organisator workshop, cursus of opleiding: beroepsopleiding 15,4 795

3. Organisator workshop, cursus of opleiding: privaat opleidingsinstituut of interne opleiding op het werk

42,1 795

4. Organisator workshop, cursus of opleiding: sociaal-cultureel volwassenenwerk 17,5 795

5. Organisator workshop, cursus of opleiding: cultureel centrum, bibliotheek, ... 5,2 795

6. Organisator workshop, cursus of opleiding: het jeugdwerk 4,4 795

7. Organisator workshop, cursus of opleiding: andere 3,9 798

8. Organisator workshop, cursus of opleiding: sport 1,8 795

9. Organisator workshop, cursus of opleiding: religie 0,5 795

10. Organisator workshop, cursus of opleiding: openbare dienst 0,5 795

11. Organisator workshop, cursus of opleiding: zelfstudie, internet 0,6 795

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 156: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

156 | Sociaal-cultureel werk

4.5 Sociale contacten via ICT

4.5.1 Internetgebruik om te communiceren en sociale samenstelling van het online netwerk

4.5.1.1 Omschrijving

Naast de reële sociale contacten, zowel formeel als informeel, nemen de online sociale contacten een steeds belangrijkere plaats in in de wereld van de sociale netwerken. We vroegen de respondenten dan ook of ze in hun vrije tijd het internet gebruiken om met anderen te communiceren (Q13). Bij een positief antwoord kon de respondent aange-ven met hoeveel mensen hij contacten heeft, los van de strikt professionele contacten. Bovendien peilden we met vraag Q14 naar de samenstelling van dit online vriendennet-werk. We vroegen de respondenten met welke mensen ze regelmatig online contacten hebben. We legden hen zes niet-uitsluitende categorieën voor:‘collega’s of medeleer-lingen’, ‘leden van een vereniging’, ‘vrienden’, ‘familie’, ‘mensen die men kent van de hobbybeoefening’ en ‘mensen met wie men samen sport’.

4.5.1.2 Vraagstelling

Vraag 13 Gebruikt u in uw vrije tijd het internet om met anderen te communiceren (e-mail, chatten, mes-senger, discussiefora, websites, ...)? Strikt professionele contacten tellen hier niet mee.

Ja 1 → met......... (aantal) mensen

Nee 0 → Ga naarvraag 15

Vraag 14 De mensen waarmee u regelmatig online-contacten heeft, zijn:

1. Collega’s of medeleerlingen 1

2. Leden van een vereniging 1

3. Vrienden 1

4. Familie 1

5. Mensen die u kent van uw hobby’s 1

6. Mensen met wie u samen sport 1

4.5.1.3 Vraagverwoording

De samenstelling van het online netwerk wordt bevraagd op basis van zes niet-uit-sluitende categorieën. Deze categorieën zijn gebaseerd op onderzoek naar de samen-stelling van de traditionele face-to-face sociale netwerken. We vulden het lijstje van vrienden, familie en collega’s aan met leden van een vereniging, met mensen waarmee men samen sport en met mensen die men kent via zijn hobby’s.

Literatuur

Lievens, J., Waege, H. & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker: Cultuurparticipatie gewikt en gewogen, Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Ant-werpen: De Boeck.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 157: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 157

Administratie Planning en Statistiek, Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1996-2008. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Tabel 4.22. Gebruik van internet om te communiceren(Q13_1); percentages.

Percentage

0. Nee 41,3

1. Ja 58,7

(N) 1845

Tabel 4.23. Aantal personen waarmee men online communiceert (Q13_2); percentages.

Percentage

Gemiddeld aantal personen waarmee men online communiceert 24

Mediaan 10

1ste kwartiel 5

2de kwartiel 10

3de kwartiel 20

(N) 1013

Tabel 4.24. Samenstelling van de groep mensen waarmee men online communiceert (Q14).

Niet van toepassing Van toepassing (N)

1. Collega’s of medeleerlingen 55,4 44,6 1177

2. Leden van een vereniging 69,4 30,6 1177

3. Vrienden 9,7 90,3 1177

4. Familie 29,5 70,5 1177

5. Mensen die u kent van uw hobby’s 70,7 29,3 1177

6. Mensen met wie u samen sport 76,6 23,4 1177

4.5.2 Sociale netwerksites

4.5.2.1 Omschrijving

Met vraag Q15 willen we te weten komen hoeveel mensen een eigen profi elpagina op een sociale netwerksite zoals MySpace, Netlog, Facebook, Linkedln, ... hebben. Bovendien peilen we naar de grootte van het ‘vriendennetwerk’ op deze netwerksi-tes.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 158: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

158 | Sociaal-cultureel werk

4.5.2.2 Vraagstelling

Vraag 15 Heeft u een eigen profi elpagina op een netwerksite zoals Myspace, Netlog, Facebook, LinkedIn, ...?

Ja 1

Nee 0 → Ga naarvraag 16

Vraag 15 Hoeveel vrienden of contacten heeft u op deze netwerksite?

.........mensen

Tabel 4.25. Het hebben van een eigen netwerksite (Q15_1).

Percentage

0. Nee 70,5

1. Ja 29,5

Totaal 100

(N) 1885

Tabel 4.26. Grootte van het ‘vriendennetwerk’ op de eigen netwerksite (Q15_2).

Gemiddeld aantal online vrienden

Gemiddelde 115

Mediaan 73

1ste kwartiel 20

2de kwartiel 73

3de kwartiel 151

(N) 547

4.5.3 Nieuwe sociale contacten via het internet

4.5.3.1 Omschrijving

Met vraag Q16 willen we zicht krijgen op het leggen van nieuwe sociale contacten via het internet. We stellen ons ten eerste de vraag of het internet tot nieuwe sociale contacten leidt (Q16_1) en hoeveel (Q16_2) en ten tweede of men deze nieuwe online sociale contacten ook in het echt ontmoet (Q16_3).

4.5.3.2 Vraagstelling

Vraag 16 Heeft u al nieuwe mensen leren kennen online of niet?

Ja 1 → ......... (aantal) mensen

Nee 0 → Ga naarvraag 17

Vraag 16 Hoeveel van de mensen die u online leerde kennen, heeft u ook al in het echt ontmoet?

1.3. .........mensen

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 159: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 159

Tabel 4.27. Online nieuwe mensen leren kennen (Q16_1).

Percentage

0. Nee 81,1

1. Ja 18,9

Totaal 100

(N) 1864

Tabel 4.28. Grootte van het online netwerk van nieuwe mensen (Q16_2) en grootte van het online net-werk dat men ook in het echt heeft ontmoet (Q16_3).

Q16_2 Hoeveel mensen heeft u online leren kennen?

Q16_3 Hoeveel van de mensen die u online leerde kennen, heeft

u ook al in het echt ontmoet?

Gemiddelde 22 9

Mediaan 10 3

1ste kwartiel 25% 3 1

2de kwartiel 50% 10 3

3de kwartiel 75% 20 8

(N) 346 322

4.5.4 Overlap tussen online en offl ine sociale contacten

4.5.4.1 Omschrijving

Vraag Q17 peilt naar de overlap tussen de sociale contacten die men online en offl ine heeft. We vroegen de respondenten wie de mensen zijn waarmee ze regelmatig chat-ten, e-mailen of online communiceren. Men kon antwoorden met (1) voornamelijk mensen die u ook in het echt ontmoet, (2) voornamelijk mensen die u enkel online kent, en dus nog nooit in het echt heeft ontmoet, (3) evenveel mensen die u enkel on-line kent, als mensen die u in het echt kent. Tenslotte kon men ook aangeven dat men geen online contacten heeft (4).

4.5.4.2 Vraagstelling

Vraag 17 De mensen waarmee u regelmatig chat, e-mailt of online communiceert zijn

1. Voornamelijk mensen die u ook in het echt ontmoet 1

2. Voornamelijk mensen die u enkel online kent, en dus nog nooit in het echt heeft ontmoet 2

3. Evenveel mensen die u enkel online kent, als mensen die u in het echt kent 3

4. Geen online contacten 4

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 160: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

160 | Sociaal-cultureel werk

4.5.4.3 Vraagverwoording

Met de opgang van internet en meer bepaald de sociale netwerksites en chatsessies, werd de vraag gesteld of de online contacten de face-to-face contacten zouden verdrin-gen, of dat ze eerder beschouwd moeten worden als een aanvulling op de reële sociale contacten.

Tabel 4.29. De mensen waarmee u regelmatig chat, e-mailt of online communiceert (Q17)

Percentage

1. Voornamelijk mensen die u ook in het echt ontmoet 63,9

2. Voornamelijk mensen die u enkel online kent, en dus nog nooit in het echt heeft ontmoet 1,9

3. Evenveel mensen die u enkel online kent, als mensen die u in het echt kent 5,0

4. Geen online contacten 29,2

Totaal 100

(N) 1730

4.5.5 Buurtbetrokkenheid

4.5.5.1 Omschrijving

In vraag Q19 peilen we enerzijds naar informele buurtintegratie die de tevredenheid met en de samenhorigheid in de buurt in kaart brengt. Anderzijds zijn we ook geïnte-resseerd in de meer formele buurtintegratie. Deze wordt gemeten aan de hand van de mate waarin men zijn verantwoordelijkheid opneemt in de buurt. De respondent wordt gevraagd om negen uitspraken te beoordelen op een schaal van 1 tot 7, van volledig oneens tot volledig eens.

4.5.5.2 Vraagstelling

Vraag 19 De volgende vragen gaan over de buurt waarin u woont, Geef voor elke uitspraak aan in welke mate u het ermee eens of oneens bent.

Volledig oneens

Volledig eens

1. Ik voel mij mee verantwoordelijk voor wat er in mijn buurt gebeurt

1 2 3 4 5 6 7

2. Ik neem wel eens contact op met een offi ciële instantie om problemen in mijn buurt op te lossen

1 2 3 4 5 6 7

3. Ik doe wel eens inspanningen om mijn buurt te verbeteren

1 2 3 4 5 6 7

4. Ik zou mijn buren missen als ze zouden verhuizen

1 2 3 4 5 6 7

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 161: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 161

Volledig oneens

Volledig eens

5. Ik maak regelmatig even tijd om met mijn buren te praten

1 2 3 4 5 6 7

6. Als ik dringend iets nodig heb, kan ik meestal op mijn buren rekenen

1 2 3 4 5 6 7

7. Ik ken de meeste van mijn buren 1 2 3 4 5 6 7

8. Ik voel me goed in mijn buurt 1 2 3 4 5 6 7

9. Ik maak wel eens een praatje met de wijkagent

1 2 3 4 5 6 7

4.5.5.3 Vraagverwoording

De politieke participatie op buurtniveau werd gemeten op basis van een bestaande schaal uit ISPO91 en ISPO95 die we, naar aanleiding van een onderzoek naar de onveiligheids-gevoelens, uitbreiden met een aantal andere items (De Groof & Smits, 2005). Vooral in onderzoek naar onveiligheidsgevoelens wordt gebruikgemaakt van dit meetinstrument.

Binnen de buurtintegratiebenadering worden hogere niveaus van angst gekoppeld aan een dalende investering in de buurt (bv. hoe lang men in een bepaalde buurt woont, lidmaatschap van lokale organisaties), een afnemende buurtbetrokkenheid (te-vredenheid met de buurt, kwaliteit van burencontacten) en een verminderde interactie (integratie in lokale sociale netwerken, frequentie van de lokale contacten). Sterkere sociale banden geven de bewoners een betere ‘steunstructuur’ om met criminaliteit om te gaan en geven hen een groter gevoel van vertrouwdheid in en controle over hun buurt (Kanan & Pruitt, 2002; Maas-de Waal & Wittebrood, 2002; Warner & Rountree, 1997; Sampson & Groves, 1989).

Volgens de sociale desorganisatietheorie zou de relatie tussen sociale cohesie en in-tegratie enerzijds, en lagere misdaadcijfers en veiligheidsgevoelens anderzijds, te wijten zijn aan de betere structurele kenmerken van buurten, zoals een hogere status, minder laagopgeleiden, minder stedelijke gebieden, minder migranten, ... Toch zijn er heel wat aanwijzingen dat er (ook) een rechtstreekse relatie bestaat tussen sociale buurtkenmer-ken (zoals de kwaliteit van de sociale netwerken, de participatie in verenigingen, de deelname aan lokale activiteiten) en bv. misdaad, ook wanneer gecontroleerd wordt op structurele buurtkenmerken (Sampson & Groves, 1989; Ross & Yang, 2000; Kanan & Pruitt, 2002; Maas-de Waal & Wittebrood, 2002; Warner & Rountree, 1997). Buurten met uitgebreide sociale netwerken zullen (vanwege de hogere informele sociale con-trole) minder criminaliteit kennen dan buurten waar deze netwerken en sociale relaties ontbreken (Bursik & Grasmick, 1993).

Literatuur

Bursik, R.J. & Grasmick, H.G. (1993). Neighborhoods and crime. The dimensions of effective com-munity control. New York: Lexington Books.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 162: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

162 | Sociaal-cultureel werk

Ross, C.E. & Yang S.J.(2000). Neighborhood Disorder, Fear, and Mistrust: The Buffering Role of Social Ties with Neighbors. American Journal of Community Psychology28, 401-420.

Sampson, R.J. & Groves B.W.(1989). Community Structure and Crime: Testing Social-Disorgani-zation Theory. American Journal of Sociology94, 774-802.

Warner, B.D. & Rountree P.W. (1997). Local Social Ties in a Community and Crime Model: Ques-tioning the Systemic Nature of Informal Social Control. Social Problems44, 520-536.

Maas-de Waal, C. & Wittebrood, K.(2002). Sociale cohesie, fysieke buurtkenmerken en onveilig-heid in de grote(re) steden. In J. De Hart (red.). Zekere banden. Sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Kanan, J.W. & Pruitt, M.V.(2002). Modeling fear of crime and perceived victimization risk: the (in)signifi cance of neighborhood integration. Sociological inquiry72, 527-548.

De Groof, S. & Smits, W. (2005). Onbehagen en participatie bij jongvolwassenen. Technisch ver-slag, veldwerk, responsanalyse, vragenlijst en schaalgegevens. Onderzoeksgroep TOR, Vak-groep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Tabel 4.30. Frequentie buurtbetrokkenheid (Q19); rijpercentages.

Volledig oneens

2 3 4 5 6 Volledig eens

(N)

1. Ik voel mij meeverantwoordelijk voor wat er in mijn buurt gebeurt

22,5 14,2 14,2 23,4 12,7 5,8 7,2 1986

2. Ik neem wel eens contact op met een offi ciële instantie om proble-men in mijn buurt op te lossen

36,8 19,9 10,7 14,5 8,5 5,2 4,5 1968

3. Ik doe wel eens inspanningen om mijn buurt te verbeteren

25,7 17,6 15,3 19,2 11,0 5,9 5,2 1963

4. Ik zou mijn buren missen als ze zouden verhuizen

18,0 10,6 10,8 17,9 13,1 12,1 17,5 2003

5. Ik maak regelmatig even tijd om met mijn buren te praten

10,0 10,2 12,0 15,6 17,5 15,1 19,5 2011

6. Als ik dringend iets nodig heb, kan ik meestal op mijn buren rekenen

10,7 8,6 8,4 15,9 14,6 17,4 24,4 2015

7. Ik ken de meeste van mijn buren 5,8 8,4 7,6 12,2 16,2 20,3 29,6 2024

8. Ik voel me goed in mijn buurt 2,5 2,5 3,9 9,0 15,2 25,3 41,7 2019

9. Ik maak wel eens een praatje met de wijkagent

50,9 17,6 7,6 11,4 4,0 3,5 4,9 1978

4.5.6 Tv-programma’s

4.5.6.1 Omschrijving

Vraag Q20 meet de televisieprogrammavoorkeur van de respondent op basis van soor-ten programma’s. We vroegen de respondent om voor elk soort programma aan te geven hoe vaak hij er de voorbije maand naar gekeken heeft. Men kon kiezen tussen (1) niet de voorbije maand, (2) een enkele keer, (3) een paar keer de voorbije maand, (4) meermaals per week en (5) dagelijks.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 163: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 163

4.5.6.2 Vraagstelling

Vraag 20Hieronder staan verschillende soorten tv-programma’s, Geef voor elk soort programma aan hoe vaak u hier de voorbije maand naar gekeken hebt, Tussen haakjes staan een aantal voorbeelden zodat u weet wat voor programma’s bedoeld worden.

Niet de voorbije maand

Een enkele keer

Een paar keer de voorbije maand

Meer-maals

per week

Dagelijks

1. Rechtstreekse uitzendingen van sportwedstrijden 1 2 3 4 5

2. Praatprogramma’s (De Laatste Show, Phara, Volt, ...) 1 2 3 4 5

3. Journaal, actualiteits- en duidingsprogramma’s (Ter Zake, Koppen, Telefacts, ...)

1 2 3 4 5

4. Vlaamse soaps (Thuis, Familie, Sara, ...) 1 2 3 4 5

5. Vlaamse politie-, misdaad- en detectiveseries (Witse, Flikken, Katarakt, Vermist, Matroesjka’s, ...)

1 2 3 4 5

6. Buitenlandse soaps (Mooi en Meedogenloos, Buren, ...)

1 2 3 4 5

7. Quizprogramma’s (De Grote Volksquiz, Blokken, ...) 1 2 3 4 5

8. Reality tv-dating (Temptation Island, Wie wordt de man van..., Boer zkt. Vrouw, Hou van ons, Mama zoekt een lief, ...)

1 2 3 4 5

9. Comedyreeksen en humoristische programma’s (Friends, Sex and the city, The Fresh Prince of Bel-air, De Kampioenen, ...)

1 2 3 4 5

10. Spannende series (Lost, 24, Prison Break, Heroes, ...)

1 2 3 4 5

11. Misdaad- en detectivereeksen (CSI Miami, Lewis, Bones, ...)

1 2 3 4 5

12. Misdaadprogramma’s – reality (Patrouille, Telefacts Crime, ...)

1 2 3 4 5

13. Tekenfi lmreeksen (The Simpsons, South Park, Family Guy, ...)

1 2 3 4 5

14. Sportprogramma’s (Studio 1, Sportweekend, ...) 1 2 3 4 5

15. Klein nieuws-programma’s (Man bijt hond, Het hart van Vlaanderen, ...)

1 2 3 4 5

16. Shows (Alles moet weg, Debby & Nancy’s Happy Hour, ...)

1 2 3 4 5

17. Kookprogramma’s(SOS-Piet, Gentse Waterzooi, ...) 1 2 3 4 5

18. Reality tv – adventure (Expeditie Robinson, Peking Express, 71° Noord, Toast Kannibaal, ...)

1 2 3 4 5

19. Lifestyle-programma’s (Mijn Restaurant, Hui-zenjacht, Huis & Thuis, De Huisdokter, Groene Vingers, ...)

1 2 3 4 5

20. Reality tv – het leven van de mensen veranderen (Supernanny, Grote Kuis, Schoon en Meedogen-loos, FC Nerds, ...)

1 2 3 4 5

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 164: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

164 | Sociaal-cultureel werk

Niet de voorbije maand

Een enkele keer

Een paar keer de voorbije maand

Meer-maals

per week

Dagelijks

21. Natuur- en dierenprogramma’s 1 2 3 4 5

22. Documentaires (Panorama, Over Leven, In Europa, Tribe, ...

1 2 3 4 5

23. Muziek- en dansprogramma’s (Sterren op de dans-vloer, Zo is er maar één-show, De foute quiz, ...)

1 2 3 4 5

24. Celebrity-programma’s (De rode loper, Royalty, ...) 1 2 3 4 5

25. Algemene cultuurprogramma’s (Lux, ...) 1 2 3 4 5

26. Specifi ek programma of documentaire over geschiedenis, monumenten, dagelijks leven van vroeger (Expojaren, WO II, ...)

1 2 3 4 5

27. Programma of documentaire over beeldende kunst, monumenten of architectuur (De Canvascollectie, ...)

1 2 3 4 5

28. Programma of documentaire over muziek, theater, dans, fi lm (Moviesnackx, Belpop, ...)

1 2 3 4 5

4.5.6.3 Vraagverwoording

De keuze voor de 28 soorten programma’s werd ingegeven door vorige onderzoeken. Aangezien de programmering van de televisie regelmatig verandert, pasten we vooral de voorbeelden aan. Ook ontstaan er regelmatig nieuwe soorten programma’s, zoals bijvoorbeeld de dansprogramma’s, kookprogramma’s, ... die een plaats kregen in de lijst met televisieprogramma’s.

In deze survey opteerden we ervoor om de frequentie van het kijken naar deze programma’s te meten,eerder dan ze te laten quoteren op een schaal van bijvoorbeeld 0 tot 10. De keuze om het kijkgedrag in kaart te brengen in plaats van de program-mavoorkeur heeft de bedoeling de consistentie door de vragenlijst heen te behouden. We waren bovendien van mening dat men zich wel kan identifi ceren met een bepaalde televisiezender (vandaar dat we de zendervoorkeur meten) maar dat de identifi catie met bepaalde soorten programma’s minder evident is. Het kijkgedrag zal in de praktijk sterk overeenkomen met de voorkeur voor bepaalde soorten programma’s.

Literatuur

Smits, W., Elchardus, M. & Hooghe, M. (2000). Technisch verslag bij de survey TOR98. III. Schaal-constructies en hercoderingen. Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Smits, W. (2004). Maatschappelijke participatie en onbehagen bij jongvolwassenen. Technisch verslag - veldwerk, responsanalyse, vragenlijst en schaalgegevens. Onderzoeksgroep TOR, Vak-groep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 165: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 165

Tabel 4.31. Televisiekijkgedrag op basis van soorten programma’s (Q20); rijpercentages.

Niet de voorbije maand

Een enkele keer

Een paar keer de voorbije maand

Meer-maals

per week

Dagelijks (N)

1. Rechtstreekse uitzendingen van sport-wedstrijden

33,2 19,2 29,0 14,9 3,7 1990

2. Praatprogramma’s 28,0 19,7 25,9 20,0 6,5 1976

3. Journaal, actualiteits- en duidingspro-gramma’s

6,6 7,7 15,4 26,7 43,5 1998

4. Vlaamse soaps 35,4 10,2 9,6 16,3 28,4 1997

5. Vlaamse politie-, misdaad- en detectivese-ries

28,8 14,8 28,9 21,6 6,0 1982

6. Buitenlandse soaps 67,1 10,3 6,0 7,2 9,4 1986

7. Quizprogramma’s 31,3 18,3 17,7 16,0 16,6 1993

8. Reality tv-dating 52,2 18,1 17,8 8,6 3,3 1979

9. Comedyreeksen en humoristische pro-gramma’s

32,6 19,8 26,4 14,6 6,6 1983

10. Spannende series 56,0 15,9 14,4 9,8 3,9 1968

11. Misdaad- en detectivereeksen 49,3 16,1 16,4 14,7 3,6 1957

12. Misdaadprogramma’s – reality 53,5 21,5 15,9 7,4 1,7 1962

13. Tekenfi lmreeksen 69,3 11,6 9,4 5,0 4,7 1955

14. Sportprogramma’s 43,4 14,5 18,5 18,4 5,2 1972

15. Klein nieuws-programma’s 27,5 23,9 21,9 17,4 9,3 1995

16. Shows 62,0 22,5 11,5 2,9 1,2 1961

17. Kookprogramma’s 40,7 19,9 23,2 10,3 5,8 1986

18. Reality tv – adventure 61,8 16,4 14,5 5,5 1,8 1970

19. Lifestyle-programma’s 35,1 20,6 24,7 16,7 2,9 1995

20. Reality tv – het leven van de mensen veranderen

60,0 19,4 13,9 5,1 1,6 1972

21. Natuur- en dierenprogramma’s 23,7 23,3 29,7 17,2 6,2 1986

22. Documentaires 36,2 21,1 26,0 13,1 3,6 1970

23. Muziek- en dansprogramma’s 50,6 20,0 18,6 8,0 2,8 1988

24. Celebrity-programma’s 51,2 22,2 15,5 7,7 3,5 1970

25. Algemene cultuurprogramma’s 70,3 17,4 8.3 3,3 0,7 1944

26. Specifi ek programma of documentaire over geschiedenis, monumenten, dage-lijks leven van vroeger

52,4 20,8 17,7 7,2 1,9 1981

27. Programma of documentaire over beel-dende kunst, monumenten of architectuur

75,1 14,6 7,0 2,7 0,6 1962

28. Programma of documentaire over muziek, theater, dans, fi lm

70,2 17,3 8,6 2,7 1,2 1961

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 166: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

166 | Sociaal-cultureel werk

Naast de objectieve tijdsdruk, gemeten aan de hand van een aantal vragen over de tijdsbesteding, werd gepeild naar het gevoel dat mensen hebben over de perceptie van de invulling van hun tijd.

4.5.7 Maatschappelijke mensbeelden

4.5.7.1 Omschrijving

Met vraag Q33 brengen we de maatschappelijke mensbeelden van de respondenten in kaart, ten eerste het utilitair individualisme (Q33_1 tot Q33_4), ten tweede de houding ten opzichte van harde repressie (Q33_5 tot Q33_10) en tenslotte de houding ten op-zichte van migranten en andere culturen (Q33_11 tot Q33_14).

4.5.7.2 Vraagstelling

Vraag 33 Hieronder staan een aantal uitspraken. Geef voor elke uitspraak aan of u het ermee eens of oneens bent.

Volledig oneens

Volledig eens

1. De mensheid, onze naasten, solidariteit, ... Wat een onzin allemaal, iedereen moet eerst voor zichzelf zorgen en zijn eigen belangen verdedigen

1 2 3 4 5 6 7

2. Omdat men altijd water bij de wijn moet doen als men met anderen omgaat, gaat men best niet teveel met anderen om

1 2 3 4 5 6 7

3. Wat telt zijn geld en macht, de rest zijn praatjes

1 2 3 4 5 6 7

4. Het nastreven van persoonlijk succes is belangrijker dan te zorgen voor een goede verstandhouding met anderen

1 2 3 4 5 6 7

5. De doodstraf moet terug worden ingevoerd, zeker voor zware misdaden

1 2 3 4 5 6 7

6. Verkrachters moeten gecas-treerd worden

1 2 3 4 5 6 7

7. Het is verkeerd een inbreker te doden en het recht in eigen handen te nemen

1 2 3 4 5 6 7

8. Minderjarigen moeten voor zware misdaden opgesloten worden in gevangenissen, net zoals volwassenen

1 2 3 4 5 6 7

9. Wat hij/zij ook gedaan heeft, iedereen moet recht hebben op een eerlijk proces

1 2 3 4 5 6 7

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 167: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sociaal-cultureel werk | 167

Volledig oneens

Deel 9. Deel 10. Deel 11. Deel 12. Deel 13. Volledig eens

10. In probleemwijken moet er een avondklok voor jongeren ingesteld worden

1 2 3 4 5 6 7

11. Migranten zijn over het alge-meen niet te vertrouwen

1 2 3 4 5 6 7

12. De migranten dragen bij tot de welvaart van ons land

1 2 3 4 5 6 7

13. De gastarbeiders komen hier profi teren van onze sociale zekerheid

1 2 3 4 5 6 7

14. De aanwezigheid van verschil-lende culturen verrijkt onze samenleving

1 2 3 4 5 6 7

4.5.7.3 Vraagverwoording

In de sociaal-culturele breuklijn staan thema’s met betrekking tot identiteiten, mens-beelden, sociale verhoudingen, processen van collectieve besluitneming en de relatie tussen middelen en doelen centraal.

Het individualisme geeft heel duidelijk de mate weer waarin men individuen vertrouwt of wantrouwt. Mensen met een utilitair individualistisch mensbeeld zijn ervan over-tuigd dat individuen van nature hun eigenbelang dienen, zich egoïstisch opstellen en daarom anderen verplichten hetzelfde te doen.

De stellingen met betrekking tot harde repressie meten de houding van de respon-denten ten opzichte van norm- en wetovertredend gedrag en de bestraffi ng ervan.

In het hedendaagse etnocentrisme wordt de incompatibiliteit van culturen benadrukt. Het mengen van culturen wordt beschouwd als een moeizaam, zo niet onmogelijk proces, dat gepaard gaat met problemen en dat mogelijk leidt tot een onherstelbaar verlies van eigenheid en welzijn. Volgens die opvatting is cultuur een vast, onveranderlijk gegeven. Ontmoetingen tussen culturen worden geacht gemakkelijk tot confl icten te leiden waar-voor geen of ternauwernood gemeenschappelijke normen en regels voorhanden zijn.

Uit eerder onderzoek bleek meermaals dat een utilitair individualistische houding samengaat met een voorkeur voor een repressief optreden tegen criminaliteit en anti-sociaal gedrag en een etnocentrische houding.

Literatuur

Elchardus, M., Huyse, L. & Hooghe M. (2001). Het maatschappelijk middenveld in Vlaanderen. Een onderzoek naar de sociale constructie van democratisch burgerschap. Brussel: VUBPress.

Elchardus, M. (1994).Gekaapte deugden. Over de nieuwe politieke breuklijn en de zin van limie-ten. In Samenleving en Politiek1(1), 20-27.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 168: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

168 | Sociaal-cultureel werk

Tabel 4.32. Frequentieverdeling sociaal-culturele breuklijn (Q33); rijpercentages.

Volledig oneens

2 3 4 5 6 Volledig eens

(N)

1. De mensheid, onze naasten, solidariteit, ... Wat een onzin allemaal, iedereen moet eerst voor zichzelf zorgen en zijn eigen belangen verdedigen

26,1 16,7 14,6 21,9 9,2 4,5 7,0 2001

2. Omdat men altijd water bij de wijn moet doen als men met anderen omgaat, gaat men best niet te veel met anderen om

38,0 23,7 12,5 14,1 5,3 2,4 4,0 1999

3. Wat telt zijn geld en macht, de rest zijn praatjes

40,1 17,8 11,0 14,1 6,5 3,4 7,1 1998

4. Het nastreven van persoonlijk succes is belangrijker dan te zorgen voor een goede verstand-houding met anderen

34,9 23,5 15,0 15,8 5,6 1,8 3,4 1995

5. De doodstraf moet terug worden ingevoerd, zeker voor zware misdaden

26,9 9,7 6,4 12,4 9,6 10,1 24,8 2004

6. Verkrachters moeten gecastreerd worden

15,8 9,8 6,8 13,9 9,9 10,0 33,8 1994

7. Het is verkeerd een inbreker te doden en het recht in eigen handen te nemen

20,2 11,8 12,7 20,5 10,2 9,0 15,5 2004

8. Minderjarigen moeten voor zware misdaden opgesloten worden in gevangenissen, net zoals volwas-senen

13,5 12,6 12,8 18,2 13,2 10,1 19,6 2005

9. Wat hij/zij ook gedaan heeft, iedereen moet recht hebben op een eerlijk proces

4,5 2,3 4,0 9,5 9,8 16,2 53,7 2005

10. In probleemwijken moet er een avondklok voor jongeren ingesteld worden

12,0 8,6 7,8 23,8 15,8 10,1 22,0 1991

11. Migranten zijn over het algemeen niet te vertrouwen

25,1 15,3 12,4 22,1 11,3 5,6 8,2 1997

12. De migranten dragen bij tot de welvaart van ons land

18,6 14,8 15,4 29,5 10,7 5,0 6,0 1987

13. De gastarbeiders komen hier profi teren van onze sociale zekerheid

13,0 11,3 14,4 25,7 13,1 9,8 12,6 2000

14. De aanwezigheid van verschil-lende culturen verrijkt onze samenleving

11,5 7,1 9,3 22,9 18,1 12,9 18,2 2004

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 169: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

5. Sport en fysieke activiteit

Johan Lefevre, Renaat Philippaerts, Kristine De Martelaer en Jeroen Scheerder

Inleiding

De laatste decennia is er een grondige verandering opgetreden in de tijdsbesteding van de Vlaamse jongeren en volwassenen. Actieve tijdsbesteding is een essentieel onder-deel geworden van de vrijetijdsactiviteiten. Naast tal van andere factoren (voeding, rookgedrag, druggebruik, ...)wordt fysieke activiteit als een essentieel onderdeel van een gezonde levensstijl beschouwd. Over de gezondheidsvoordelen van fysieke activi-teit bestaat geen twijfel meer.

Fysieke activiteit gaat gepaard gaat met een toename van het energieverbruik en houdt dus naast sportbeoefening ook andere aspecten in, zoals actief transport, huis-houdactiviteiten, ...Bij de constructie van de vragenlijst (gedeelte fysieke activiteit en sport) worden de volgende doelstellingen vooropgesteld:

geslachts- en leeftijdsgebonden patronen (profi elen) van sportbeoefening bestude- –ren, zowel in aard als in omvang;tijdsgebonden veranderingen in het fysiek actieve gedrag van de Vlaamse bevolking –in kaart brengen;de associaties tussen het fysiek actieve gedrag enerzijds ensociodemografi e, socio- –economische status en andere vormen van vrijetijdsgedrag anderzijds in kaart bren-gen;het profi el van de vrijwilliger in de sport bestuderen. –

Voor het luik sportbeoefening wordt nagegaan in welke mate Vlaamse jongeren en vol-wassenen (sportief) actief of inactief zijn, welke sporten zij beoefenen (op regelmatige en niet-regelmatige basis), hoe intensief ze deze sporten beoefenen, en in welke context (waar, in welk verband, met wie, in competitie of recreatief). Ook de fysieke inactiviteit (schermkijken en leesgedrag) en de redenen/drempels om fysiek actief/fysiek inactief te zijn komen aan bod. Tevens worden de huishoudelijke taken en de tuinactiviteiten be-vraagd en wordt het verplaatsingsgedrag (actief versus passief transport) nagegaan. Om het profi el van de vrijwilliger in de sport te situeren, worden de functie, in welke sport-structuur, de redenen, de voordelen en drempels bevraagd. Tenslotte wordt de sportbe-oefening tijdens de jeugdjaren en de sportbeoefening van beide ouders bevraagd.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 170: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

170 | Sport en fysieke activiteit

De meeste vragen die het fysieke activiteitsgedrag in kaart brengen zijn gebaseerd op vragen uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

In deze vragenlijst worden verschillende aspecten van het fysieke activiteitsgedrag en sedentaire gedrag gedurende een normale week bevraagd. Om rekening te houden met de verschillende levensstijlen van verschillende doelgroepen zijn er van deze vra-genlijst drie verschillende versies ontwikkeld voor studenten, gepensioneerden en wer-kenden-werklozen. De vragenlijst bevat vragen in verband met verschillende domei-nen: transport, fysieke activiteit tijdens de vrije tijd, fysieke activiteit tijdens het werk en de studies, huishoudelijke activiteiten, sportdeelname en sedentaire activiteiten. De Flemish physical activity computerized questionnaire is gebaseerd op de uitgebreide versie van de InternationalPhysical Activity Questionnaire (IPAQ).

In verschillende surveys is sportbeoefening in Vlaanderen al eerder aan bod geko-men (Scheerder & Steens, 2006; Scheerder et al., 2006).

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M.& Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I.& Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

Scheerder, J. & Steens, G. (2006). Actieve sportbeoefening in Vlaanderen. Een overzicht van de meest recente sportparticipatiecijfers. In P. De Knop, J. Scheerder & H. Ponnet (reds.). Sport-beleid in Vlaanderen. Studies (Volume 2). (pp. 27-35). Brussel: Publicatiefonds Vlaamse Trai-nersschool.

Scheerder, J., Vanreusel, B., Taks, M. & Renson, R. (2006). Sportbeoefening door jongeren en vol-wassenen in Vlaanderen. Een follow-up over de voorbije decennia. In P. De Knop, J. Scheer-der & H. Ponnet (reds.). Sportbeleid in Vlaanderen. Trends, visies, cases en cijfers (Volume 1). (pp. 39-62). Brussel: Publicatiefonds Vlaamse Trainersschool.

www.fpacq.be

5.1 Sportbeoefening en sportkeuze

5.1.1 Omschrijving

In de vraag SPORT 11 wordt nagegaan of de respondenten een sport op regelmatige basis beoefenen. Als dat het geval is, wordt nadien in de vragen SPORT 19 en SPORT 26 nagegaan of er eveneens een tweede en derde sport regelmatig beoefend worden. Im-pliciet wordt een referentieperiode van één jaar gebruikt. Welke sporten beoefend wor-den, komt aan bod in de vragen SPORT 12_O, SPORT 19_O en SPORT 26_O. De sporten

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 171: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 171

die door de respondenten werden opgegeven werden nadien in één van de 47 catego-rieën van sporten ondergebracht.

5.1.2 Vraagstelling

SPORT 11

In het volgende onderdeel willen wij wat meer te weten komen over uw sportbeoefening van het afgelopen jaar. We starten met de sporten die u regelmatig beoefent/beoefende. Daarna volgt een deel over sporten die u eerder toevallig beoefent/beoefende.

Beoefent u sport op regelmatige basis, of niet? Dit betekent dat u die sportactiviteit plant. (kan ook maar één week per jaar zijn).

Ja1 → SPORT 12_O

Nee0 → SPORT 33b

SPORT 12_O Wat is voor u de belangrijkste sport die u regelmatig beoefent?

SPORT 19

Beoefent u een tweede sport op regelmatige basis, of niet?

Ja1 → SPORT19_O

Nee0 → SPORT33b

SPORT 19_O Wat is de tweede sport die u regelmatig beoefent?

SPORT 26

Beoefent u een derde sport op regelmatige basis, of niet?

Ja1 → SPORT26_O

Nee0 → SPORT33b

SPORT 26_O Wat is de derde sport die u regelmatig beoefent?

5.1.3 Vraagverwoording

De bovenstaande vragen meten de regelmatige participatie aan het sportaanbod. De vragen zijn gebaseerd op vragen uit de Flemish physical activity computerized ques-tionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).Deze vragen werden reeds in eerder onderzoek opgenomen (Lefevre et al., 2002; Scheerder & Vanreusel, 2002; Scheerder et al., 2006; Steens et al., 2006; Scheerder & Pauwels, 2006). Aangezien uit stuurgroepvergaderingen bleek dat er interesse was in zowel regelmatig beoefende sporten als sporadisch beoefende sporten worden beide in de survey opgenomen (zie ook vragen SPORT 33a, SPORT33b, SPORT34a2, SPORT 34a3).

Literatuur

Lefevre, J., Taks, M., Matton, L., Philippaerts, R., De Bourdeaudhuij, I., Balduck, A., Wijndaele, K. & Theeboom, M. (2002). Onderzoek naar de graad van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau en het opstellen van een instrument voor de evaluatie van sportpromotie-campagnes. Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 172: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

172 | Sport en fysieke activiteit

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M.& Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I.& Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2),131-136.

Scheerder, J. & Vanreusel, B. (2002). Actieve sportbeoefening in Vlaanderen. Technisch verslag van de SBV’99 met enkele cijferreeksen. Leuven: Acco.

Scheerder, J., Philippaerts, R., Duquet, W., Van Langendonck, L. & Lefevre, J. (2006). Sportpar-ticipatie in Vlaanderen. Sociaal ge(s)laagd? In G. Steens (red.). Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 – Volume 1. (pp. 35-54). Antwerpen: F & G Partners.

Steens, G., Philippaerts, R., Duquet, W. & Lefevre, J. (2006). Sportparticipatie in Vlaanderen. In G. Steens (red.). Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 – Volume 1. (pp. 25-33). Antwerpen: F & G Partners.

Scheerder, J. & Pauwels, G. (2002). Vlaanderen sportief gepeild! Resultaten van de APS-survey 1999 (Stativaria 26). Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap/Administratie Plan-ning & Statistiek.

www.fpacq.be

Tabel 5.1. Beoefent een sport op regelmatige basis (SPORT 11).

Percentage

1. Ja 51,8

2. Nee 48,2

(N) 3146

Tabel 5.2. Beoefent een tweede sport op regelmatige basis (SPORT19).

Percentage

1. Ja 25,7

2. Nee 74,3

(N) 3146

Tabel 5.3. Beoefent een derde sport op regelmatige basis (SPORT26).

Percentage

1. Ja 6,4

2. Nee 93,6

(N) 3146

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 173: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 173

Tabel 5.4. Regelmatig beoefende sporten(SPORT12_O).

Percentagesport 1

Percentagesport 2

Percentagesport 3

Percentagesom

1. Fietssporten 11,7 5,9 1,3 18,9 2. Wandelen 4,9 4,1 1 10 3. Fitness 6,7 2,4 0,5 9,6 4. Zwemsport 3,6 2,8 1 7,3 5. Atletiek 4,0 1,6 0,3 5,9 6. Voetbal 4,4 1,2 0,1 5,8 7. Joggen 2 1 0,2 3,3 8. Tennis 2,1 0,8 0,3 3,2 9. Dansen 2 0,8 0,1 2,910. Turnen 1,4 0,3 0,1 1,911. Paardensport 1 0,5 0,1 1,612. Volkssporten 0,8 0,4 0,2 1,413. Skiën 0,3 0,6 0,5 1,314. Badminton 0,6 0,5 0,1 1,215. Volleybal 1 0,1 0 116. Vechtsporten 0,8 0,1 0 117. Squash 0,4 0,5 0 0,918. Gewichtheffen 0,4 0,2 0 0,519. Vissen 0,2 0,3 0 0,520. Motorsporten 0,3 0,1 0,1 0,521. Schietsporten 0,3 0,2 0 0,522. Allerlei 0,4 0,1 0 0,523. Basketbal 0,3 0,2 0 0,524. Golf 0,4 0,1 0 0,525. Onderwatersporten 0,3 0,1 0 0,426. Tafeltennis 0,2 0,2 0 0,427. Klimsporten-trekking 0,1 0,2 0,1 0,328. Zeilsporten 0,1 0,2 0 0,329. Rolschaatsen, skeeleren 0,1 0,1 0,1 0,230. Ijssporten 0,1 0,1 0 0,231. Korfbal 0,2 0 0 0,232. Surfen 0 0,1 0 0,133. Triatlon 0,1 0 0 0,134. New games 0,1 0 0 0,135. Schaken 0,1 0,1 0 0,136. Veldhockey 0,1 0 0 0,137. Rugby 0,1 0 0 138. Handbal 0,1 0 0 0,139. Gehandicaptensport 0,1 0 0 0,140. Vlieg- en zweefsporten 0 0 0 0,141. Roeisporten 0 0 0 042. Rope skipping 0 0 0 043. Arbitreren, scheidsrechteren 0 0 0 044. Extreme sporten 0 0 0 045. Training geven, sportles geven, coachen 0 0 0 046. Baseball, softball 0 0 0 047. Speleologie 0 0 0 0

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 174: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

174 | Sport en fysieke activiteit

5.2 Sportfrequentie

5.2.1 Omschrijving

De vraag SPORT 13 peilt naar de frequentie waarmee de belangrijkste sport beoefend wordt. Uit de vijftien onderstaande frequenties kan de respondent één antwoord kiezen dat voor hem of haar het meest van toepassing is voor zijn/haar sportbeoefening gedu-rende de voorbije twaalf maanden. Deze vraag wordt enkel voorgelegd aan responden-ten die de voorbije twaalf maanden een sport beoefend hebben.

5.2.2 Vraagstelling

SPORT13

SPORT20

SPORT27

Hoe regelmatig beoefent u deze sport?

1. 1 week per jaar → SPORT14a

2. 2 weken per jaar → SPORT14b

3. 3 weken per jaar → SPORT14c

4. 4 weken per jaar → SPORT14d

5. 1 keer per maand → SPORT 14e + 14f

6. 2 keer per maand → SPORT14e + 14f

7. 3 keer per maand → SPORT14e + 14f

8. 1 keer per week → SPORT14g + 14h

9. 2 keer per week → SPORT14g + 14h

10. 3 keer per week → SPORT14g + 14h

11. 4 keer per week → SPORT14g + 14h

12. 5 keer per week → SPORT14g + 14h

13. 6 keer per week → SPORT14g + 14h

14. 7 keer per week → SPORT14g + 14h

15. Meer dan 7 keer per week → SPORT14g + 14h

5.2.3 Vraagverwoording

De bovenstaande vragen meten de frequentie van regelmatige participatie aan het sportaanbod. De vragen zijn gebaseerd op vragen uit de Flemish physical activity com-puterized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Deze vragen werden ook al in eerder onderzoek opgenomen (Lefevre et al., 2002; Scheerder & Vanreusel, 2002; Scheerder et al., 2006; Steens et al., 2006; Scheerder & Pauwels, 2006).

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 175: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 175

Literatuur

Lefevre, J., Taks, M., Matton, L., Philippaerts, R., De Bourdeaudhuij, I., Balduck, A., Wijndaele, K. & Theeboom, M. (2002). Onderzoek naar de graad van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau en het opstellen van een instrument voor de evaluatie van sportpromotie-campagnes. Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid.

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M.& Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I.& Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

Scheerder, J., Philippaerts, R., Duquet, W., Van Langendonck, L. & Lefevre, J. (2006). Sportpar-ticipatie in Vlaanderen. Sociaal ge(s)laagd? In G. Steens (red.). Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 – Volume 1. (pp. 35-54). Antwerpen: F & G Partners.

Steens, G., Philippaerts, R., Duquet, W. & Lefevre, J. (2006). Sportparticipatie in Vlaanderen. In G. Steens (red.). Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 – Volume 1. (pp. 25-33). Antwerpen: F & G Partners.

Scheerder, J. & Pauwels, G. (2002). Vlaanderen sportief gepeild! Resultaten van de APS-survey 1999 (Stativaria 26). Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap/Administratie Plan-ning & Statistiek.

www.fpacq.be

5.3 Sporttijd

5.3.1 Omschrijving

De vraag SPORT14 peilt naar de tijd die besteed wordt aan de belangrijkste sport die beoefend werd gedurende de voorbije twaalf maanden. Afhankelijk van de frequentie waarmee de sport beoefend werd, krijgt de respondent één of twee van de onderstaan-de vragen (zie vraag 13). Deze vraag wordt enkel voorgelegd aan respondenten die de voorbije twaalf maanden een sport beoefend hebben. Dezelfde vragen worden gesteld voor de tweede en derde belangrijkste regelmatig beoefende sporten.

5.3.2 Vraagstelling

1. SPORT 14a, SPORT 21a, SPORT 28a: Hoeveel tijd besteedt u aan deze sport gedurende die ene week? We bedoelen hiermee de werkelijke sporttijd (omkleden niet inbegrepen).

2. SPORT 14b, SPORT 21b, SPORT 28b: Hoeveel tijd besteedt u aan deze sport gedurende die twee weken? We bedoelen hiermee de werkelijke sporttijd (omkleden niet inbegrepen).

3. SPORT 14c, SPORT 21c, SPORT 28c: Hoeveel tijd besteedt u aan deze sport gedurende die drie weken? We bedoelen hiermee de werkelijke sporttijd (omkleden niet inbegrepen).

4. SPORT 14d, SPORT 21d, SPORT 28d: Hoeveel tijd besteedt u aan deze sport gedurende die vier weken? We bedoelen hiermee de werkelijke sporttijd (omkleden niet inbegrepen).

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 176: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

176 | Sport en fysieke activiteit

5. SPORT 14e, SPORT 21e, SPORT 28e: Hoeveel maanden per jaar beoefent u deze sport? (Bv. bij voetbal is er een winterstop, sommige sporten stoppen tijdens de schoolvakanties, ...)

6. SPORT 14f, SPORT 21f, SPORT 28f: Hoeveel tijd besteedt u aan deze sport per maand? We bedoelen hiermee de werkelijke sporttijd (omkleden niet inbegrepen).

7. SPORT 14g, SPORT 21g, SPORT 28g: Hoeveel maanden per jaar beoefent u deze sport? (Bv. bij voetbal is er een winterstop, sommige sporten stoppen tijdens de schoolvakanties, ...)

8. SPORT 14h, SPORT 21h, SPORT 28h: Hoeveel tijd besteedt u aan deze sport per week? We bedoelen hiermee de werkelijke sporttijd (omkleden niet inbegrepen).

5.3.3 Vraagverwoording

De bovenstaande vragen meten de tijd die wordt besteed aan regelmatige participatie aan het sportaanbod. De vragen zijn gebaseerd op vragen uit de Flemish physical acti-vity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Deze vragen werden ook al in eerder onderzoek opgenomen (Lefevre et al., 2002; Scheerder & Vanreusel, 2002; Scheerder et al., 2006; Steens et al., 2006; Scheerder & Pauwels, 2002).

Literatuur

Lefevre, J., Taks, M., Matton, L., Philippaerts, R., De Bourdeaudhuij, I., Balduck, A., Wijndaele, K. & Theeboom, M. (2002). Onderzoek naar de graad van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau en het opstellen van een instrument voor de evaluatie van sportpromotie-campagnes. Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid.

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M. & Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I.& Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

Scheerder, J., Philippaerts, R., Duquet, W., Van Langendonck, L. & Lefevre, J. (2006). Sportpar-ticipatie in Vlaanderen. Sociaal ge(s)laagd? In G. Steens (red.). Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 – Volume 1. (pp. 35-54). Antwerpen: F & G Partners.

Steens, G., Philippaerts, R., Duquet, W. & Lefevre, J. (2006). Sportparticipatie in Vlaanderen. In G. Steens (red.). Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 – Volume 1. (pp. 25-33). Antwerpen: F & G Partners.

Scheerder, J. & Pauwels, G. (2002). Vlaanderen sportief gepeild! Resultaten van de APS-survey 1999 (Stativaria 26). Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap/Administratie Plan-ning & Statistiek.

www.fpacq.be

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 177: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 177

Tabel 5.5. Aantal uren regelmatige sportbeoefening per week (uren sport1 + uren sport2 + uren sport3).

Percentage1. geen 48,42. < 1uur/week 5,73. 1-3uur/week 18,74. > 3uur/week 27,2(N) 3133

SPORT 14 gemiddelde standaarddeviatie

Deel 2. 5 5,3

5.4 Plaats van sportbeoefening

5.4.1 Omschrijving

De vragen SPORT 15, SPORT 22 en SPORT 29 peilen naar de plaats waar aan regelma-tige sportbeoefening wordt gedaan.

5.4.2 Vraagstelling

SPORT 15

SPORT 22

SPORT 29

Waar beoefent u deze sport?

1. Sportzaal/sporthal

2. Overdekt zwembad

3. Openluchtzwembad

4. Bos

5. Thuis

6. Tuin

7. Straat

8. Plein

9. Park

10. School (speelplaats, turn/sportzaal van de school)

11. Andere overdekte sportinfrastructuur (sportloods, klimzaal, ...)

12. Andere openlucht sportinfrastructuur (skatepark/skeelerpark, petanquebaan, ...)

13. Fitnessruimte

14. Outdoor/in de natuur

5.4.3 Vraagverwoording

Aangezien uit stuurgroepvergaderingen bleek dat er naast de sportdeelname en sport-voorkeur ook interesse was in de locatie van de sportbeoefening, werden in een overleg de meest relevante locaties opgelijst.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 178: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

178 | Sport en fysieke activiteit

Tabel 5.6. Waar worden de regelmatige sporten beoefend (SPORT 15).

% van toepassing % niet van toepassing

1. Sportzaal/sporthal 25,1 74,9

2. Overdekt zwembad 15,0 85,1

3. Openluchtzwembad 2,9 97,1

4. Bos 18,5 81,5

5. Thuis 7,4 92,6

6. Tuin 0,9 99,1

7. Straat 32,3 67,7

8. Plein 6,1 93,9

9. Park 9,5 90,5

10. School (speelplaats, turn/sportzaal van de school) 3,7 96,3

11. Andere overdekte sportinfrastructuur (sportloods, klimzaal, ...)

10,2 89,9

12. Andere openlucht sportinfrastructuur (skatepark/skeelerpark, petanquebaan, ...)

12,1 88,0

13. Fitnessruimte 11,9 88,1

14. Outdoor/in de natuur 41,1 58,9

(N) 1629 1629

5.5 Verband van sportbeoefening

5.5.1 Omschrijving

De vragen SPORT 16, SPORT 23 en SPORT 30 peilen naar het verband van sportbeoe-fening.

5.5.2 Vraagstelling

SPORT 16

SPORT 23

SPORT 30

In welk verband beoefent u deze sport?

1. In geen verband

2. In een unisportclub (een club waar slechts één sport aan bod komt)

3. In een omnisportclub (een club waar meerdere sporten aan bod komen)

4. In het kader van een vereniging die geen sportclub is (jeugdbeweging, KAV/KVLV, KWB, dienstencentrum)

5. Met de school

6. Op sportkamp

7. Met mijn bedrijf

8. Via de gemeentelijke of provinciale sportdienst

9. Fitnesscentrum

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 179: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 179

5.5.3 Vraagverwoording

Deze vraag is gedeeltelijk gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity com-puterized questionnaireen gedeeltelijk op vragen die in eerder soortgelijk onderzoek werden opgenomen (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006; Lefevre et al., 2002; Scheerder et al., 2006; Steens et al., 2006; Scheerder & Pauwels, 2006).

Literatuur

Lefevre, J., Taks, M., Matton, L., Philippaerts, R., De Bourdeaudhuij, I., Balduck, A., Wijndaele, K. & Theeboom, M. (2002). Onderzoek naar de graad van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau en het opstellen van een instrument voor de evaluatie van sportpromotie-campagnes. Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid.

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M.& Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I.& Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

Scheerder, J. & Vanreusel, B. (2002). Actieve sportbeoefening in Vlaanderen. Technisch verslag van de SBV’99 met enkele cijferreeksen. Leuven: Acco.

Scheerder, J., Philippaerts, R., Duquet, W., Van Langendonck, L. & Lefevre, J. (2006). Sportpar-ticipatie in Vlaanderen. Sociaal ge(s)laagd? In G. Steens (red.). Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 – Volume 1. (pp. 35-54). Antwerpen: F & G Partners.

Steens, G., Philippaerts, R., Duquet, W. & Lefevre, J. (2006). Sportparticipatie in Vlaanderen. In G. Steens (red.). Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 – Volume 1. (pp. 25-33). Antwerpen: F & G Partners.

Scheerder, J. & Pauwels, G. (2002). Vlaanderen sportief gepeild! Resultaten van de APS-survey 1999 (Stativaria 26). Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap/Administratie Plan-ning & Statistiek.

www.fpacq.be

Tabel 5.7. In welk verband worden de regelmatige sporten beoefend.

% van toepassing % niet van toepassing1. In geen verband 67,2 32,82. In een unisportclub (een club waar slechts één sport

aan bod komt)33,9 66,1

3. In een omnisportclub (een club waar meerdere sporten aan bod komen)

6,2 93,8

4. In het kader van een vereniging die geen sportclub is (jeugdbeweging, KAV/KVLV, KWB, dienstencentrum)

8,1 91,9

5. Met de school 2,1 97,96. Op sportkamp 0,2 99,87. Met mijn bedrijf 1,9 98,18. Via de gemeentelijke of provinciale sportdienst 2,2 97,99. Fitnesscentrum 7,1 92,9(N) 1628 1627

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 180: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

180 | Sport en fysieke activiteit

5.6 Met wie wordt aan sport gedaan

5.6.1 Omschrijving

In de vragen SPORT 17, SPORT 24 en SPORT 31 wordt nagegaan met wie Vlamingen regelmatig aan sport doen.

5.6.2 Vraagstelling

SPORT 17

SPORT 24

SPORT 31

Met wie beoefent u deze sport?

1. Alleen

2. Met mijn partner

3. Met familie

4. Met vrienden

5. Met clubgenoten

6. Met collega’s

5.6.3 Vraagverwoording

De rol van verschillende sociale relaties voor het beoefenen van sporten kan hiermee on-derzocht worden. Voor de keuze van de antwoordcategorieën baseren we ons op eerder gebruikte meetinstrumenten (Scheerder & Pauwels, 2002; Scheerder & Vanreusel, 2002).

Literatuur

Scheerder, J. & Vanreusel, B. (2002). Actieve sportbeoefening in Vlaanderen. Technisch verslag van de SBV’99 met enkele cijferreeksen. Leuven: Acco.

Scheerder, J. & Pauwels, G. (2002). Vlaanderen sportief gepeild! Resultaten van de APS-survey 1999 (Stativaria 26). Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap/Administratie Plan-ning & Statistiek.

Tabel 5.8. Met wie wordt regelmatig gesport.

% van toepassing % niet van toepassing

1. Alleen 44,5 55,5

2. Met mijn partner 26,4 73,6

3. Met familie 21,0 79,1

4. Met vrienden 50,7 49,3

5. Met clubgenoten 32,0 68,1

6. Met collega’s 5,1 94,9

(N) 1628 1628

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 181: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 181

5.7 Competitie/recreatie

5.7.1 Omschrijving

In de vragen SPORT 18, SPORT 25 en SPORT 32 wordt nagegaan of de regelmatig be-oefende sporten recreatief of in competitie beoefend worden.

5.7.2 Vraagstelling

SPORT 18

SPORT 25

SPORT 32

Beoefent u deze sport recreatief, in competitie of beiden?

1. Recreatief

2. Competitie

3. Beide

5.7.3 Vraagverwoording

Deze vragen zijn gebaseerd op vragen uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006). Deze vragen werden ook al in eerder onderzoek opgenomen (Lefevre et al., 2002; Scheerder & Vanreusel, 2002; Scheerder et al., 2006; Steens et al., 2006).

Literatuur

Lefevre, J., Taks, M., Matton, L., Philippaerts, R., De Bourdeaudhuij, I., Balduck, A., Wijndaele, K. & Theeboom, M. (2002). Onderzoek naar de graad van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau en het opstellen van een instrument voor de evaluatie van sportpromotie-campagnes. Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid.

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M.& Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I. & Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

Scheerder, J. & Vanreusel, B. (2002). Actieve sportbeoefening in Vlaanderen. Technisch verslag van de SBV’99 met enkele cijferreeksen. Leuven: Acco.

Scheerder, J., Philippaerts, R., Duquet, W., Van Langendonck, L. & Lefevre, J. (2006). Sportpar-ticipatie in Vlaanderen. Sociaal ge(s)laagd? In G. Steens (red.). Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 – Volume 1. (pp. 35-54). Antwerpen: F & G Partners.

Steens, G., Philippaerts, R., Duquet, W. & Lefevre, J. (2006). Sportparticipatie in Vlaanderen. In G. Steens (red.). Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 – Volume 1. (pp. 25-33). Antwerpen: F & G Partners.

www.fpacq.be

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 182: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

182 | Sport en fysieke activiteit

Tabel 5.9. Regelmatige sport competitief/recreatief (SPORT 18).

Percentage

1. Geen enkele sport in competitie 78,7

2. Eén sport 19,1

3. Twee sporten 2,2

4. Drie sporten 0,1

(N) 1625

5.8 Niet-regelmatige sportbeoefening

5.8.1 Omschrijving

In de vragen SPORT 33a en SPORT33b wordt nagegaan of de respondenten een sport op niet-regelmatige basis beoefenen. De respondenten die geen sporten op regelmatige basis beoefenen kregen vraag SPORT33b en de respondenten die wel op regelmatige basis aan sport doen krijgen vraag SPORT33a. Als een sport op niet-regelmatige basis wordt beoefend, wordt nadien nagegaan in de vragen SPORT34a2 en SPORT34a3 of er eveneens een tweede en derde sport niet-regelmatig beoefend worden. Impliciet wordt een referentieperiode van één jaar gebruikt. Met deze open vraag wordt nagegaan welke sporttakken het meest populair zijn. De sporten die de respondenten hebben opgegeven, werden in één van de 47 categorieën geplaatst.

5.8.2 Vraagstelling

SPORT 33b

Beoefent u soms nog een sport/sporten, niet op regelmatige of geplande basis?

Ja1 → SPORT 34a1

Nee0 → VT1

SPORT 33a

Beoefent u naast de sport/sporten die u reeds opgegeven heeft soms nog een sport/sporten, niet op regelmatige of geplande basis?

Ja1 → SPORT 34a1

Nee0 → VT1

SPORT 34a1 Geef aan welke sporten (maximum drie).

SPORT 34a2

Beoefent u nog een tweede sport, niet op regelmatige basis?

Ja1 → SPORT 34a2_O

Nee0 → VT1

SPORT 34a2_O Welke sport?

SPORT 34a3

Beoefent u nog een derde sport, niet op regelmatige basis?

Ja1 → SPORT 34a3_O

Nee0 → VT1

SPORT 34a3_O Welke sport?

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 183: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 183

5.8.3 Vraagverwoording

De bovenstaande vragen meten de niet-regelmatige participatie aan het sportaanbod. De vragen vormen een aanvulling op de vragen SPORT 11, SPORT19 en SPORT 26, waarin de regelmatige sportbeoefening aan bod komt. Die vragen zijn gebaseerd op de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M.& Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I.& Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Tabel 5.10. Beoefent een sport op niet-regelmatige basis (voor mensen die regelmatig sporten) (SPORT 33a).

Percentage

1. Ja 32,3

2. Nee 72,1

(N) 1628

Tabel 5.11. Beoefent een sport op niet-regelmatige basis (voor mensen die niet regelmatig sporten) (SPORT 33b).

Percentage

1. Ja 23,2

2. Nee 76,8

(N) 1517

Tabel 5.12. Beoefent een tweede sport op niet-regelmatige basis (SPORT 34a2).

Percentage

1. Ja 9,5

2. Nee 90,5

(N) 3146

Tabel 5.13. Beoefent een derde sport op niet-regelmatige basis (SPORT 26).

Percentage

1. Ja 2,1

2. Nee 97,9

(N) 3146

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 184: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

184 | Sport en fysieke activiteit

Tabel 5.14. Sporten die op niet-regelmatige basis beoefend worden (SPORT 34a1).

Percentagesport 1

Percentagesport 2

Percentagesport 3

Percentagesom

1. Wandelen 4,6 1,8 0,4 6,7

2. Zwemsport 4,4 1,1 0,5 5,9

3. Atletiek 2 0,4 0 2,4

4. Fitness 1,6 0,6 0,2 2,4

5. Skiën 1,4 0,3 0,1 1,8

6. Voetbal 1 0,3 0,1 1,5

7. Tennis 0,8 0,4 0,1 1,3

8. Joggen 1,1 0,2 0,1 1,3

9. Volkssporten 0,6 0,2 0,1 0,9

10. Paardensport 0,3 0,2 0 0,5

11. Badminton 0,3 0,2 0 0,5

12. Squash 0,4 0,1 0 0,5

13. Basketbal 0,3 0,1 0 0,4

14. Klimsporten-trekking 0,3 0,1 0 0,4

15. Dansen 0,3 0 0 0,4

16. Motorsporten 0,1 0,1 0,1 0,3

17. Ijssporten 0,1 0,1 0,1 0,3

18. Turnen 0,2 0 0,1 0,2

19. Volleybal 0,2 0 0 0,2

20. Onderwatersporten 0,2 0 0 0,2

21. Zeilsporten 0,1 0,1 0 0,2

22. Vechtsporten 0,1 0 0 0,2

23. Schietsporten 0,1 0 0 0,1

24. Vissen 0 0,1 0 0,1

25. Surfen 0,1 0,1 0 0,1

26. Rolschaatsen, skeeleren 0,1 0 0 0,1

27. Golf 0,1 0 0 0,1

28. Tafeltennis 0,1 0,1 0 0,1

29. Gewichtheffen 0,1 0 0 0,1

30. Roeisporten 0 0,1 0 0,1

31. Allerlei 0,1 0 0 0,1

32. New games 0 0,1 0 0,1

33. Baseball, softball 0,1 0 0 0,1

34. Rope skipping 0 0 0 0

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 185: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 185

Percentagesport 1

Percentagesport 2

Percentagesport 3

Percentagesom

35. Schaken 0 0 0 0

36. Gehandicaptensport 0 0 0 0

37. Korfbal 0 0 0 0

38. Rugby 0 0 0 0

39. Extreme sporten 0 0 0 0

40. Handbal 0 0 0 0

41. Speleologie 0 0 0 0

42. Triatlon 0 0 0 0

43. Veldhockey 0 0 0 0

44. Vlieg- en zweefsporten 0 0 0 0

45. Arbitreren, scheidsrechteren 0 0 0 0

46. Training geven, sportles geven, coachen

0 0 0 0

5.9 Verband van sportbeoefening

5.9.1 Omschrijving

Deze vragen gaan de context van de niet-regelmatige participatie aan het sportaanbod na.

5.9.2 Vraagstelling

SPORT 34b1

SPORT 34b2

SPORT 34b3

In welk verband beoefent u deze sport?

1. In geen verband

2. In een unisportclub (een club waar slechts één sport aan bod komt)

3. In een omnisportclub (een club waar meerdere sporten aan bod komen)

4. In kader van een vereniging die geen sportclub is (jeugdbeweging, KAV/KVLV, KWB, dienstencentrum)

5. Met de school

6. Op sportkamp

7. Met mijn bedrijf

8. Via de gemeentelijke of provinciale sportdienst

9. Fitnesscentrum

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 186: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

186 | Sport en fysieke activiteit

5.9.3 Vraagverwoording

Deze vragen vormen een aanvulling op de vragen rond de regelmatige sportbeoefening. Ze zijn gedeeltelijk gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire en gedeeltelijk op vragen die in eerder soortgelijk onderzoek werden op-genomen (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006; Lefevre et al., 2002; Scheerder & Vanreusel, 2002; Scheerder et al., 2006; Steens et al., 2006; Scheerder & Pauwels, 2006).

Tabel 5.15. In welk verband wordt op niet-regelmatige basis aan sport gedaan (SPORT 34b1).

% van toepassing % niet van toepassing

1. In geen verband 83,9 16,1

2. In een unisportclub (een club waar slechts één sport aan bod komt)

5,4 94,6

3. In een omnisportclub (een club waar meerdere sporten aan bod komen)

1,4 98,6

4. In kader van een vereniging die geen sportclub is (jeugdbeweging, KAV/KVLV, KWB, dienstencentrum)

4,2 95,8

5. Met de school 2,5 97,5

6. Op sportkamp 0,5 99,5

7. Met mijn bedrijf 2,1 98,0

8. Via de gemeentelijke of provinciale sportdienst 0,7 99,3

9. Fitnesscentrum 3,7 96,3

10. Op reis in de vakantie 6,3 93,7

(N) 875 875

Literatuur

Lefevre, J., Taks, M., Matton, L., Philippaerts, R., De Bourdeaudhuij, I., Balduck, A., Wijndaele, K. & Theeboom, M. (2002). Onderzoek naar de graad van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau en het opstellen van een instrument voor de evaluatie van sportpromotie-campagnes. Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid.

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M. & Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I.& Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

Scheerder, J. & Vanreusel, B. (2002). Actieve sportbeoefening in Vlaanderen. Technisch verslag van de SBV’99 met enkele cijferreeksen. Leuven: Acco.

Scheerder, J., Philippaerts, R., Duquet, W., Van Langendonck, L. & Lefevre, J. (2006). Sportpar-ticipatie in Vlaanderen. Sociaal ge(s)laagd? In G. Steens (red.). Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 – Volume 1. (pp. 35-54). Antwerpen: F & G Partners.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 187: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 187

Steens, G., Philippaerts, R., Duquet, W. & Lefevre, J. (2006). Sportparticipatie in Vlaanderen. InG. Steens (red.). Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 – Volume 1. (pp. 25-33). Antwerpen: F & G Partners.

Scheerder, J. & Pauwels, G. (2002). Vlaanderen sportief gepeild! Resultaten van de APS-survey 1999 (Stativaria 26). Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap/Administratie Plan-ning & Statistiek.

www.fpacq.be

5.10 Met wie wordt aan sport gedaan op niet-regelmatige basis

5.10.1 Vraagstelling

SPORT 34c1

SPORT 34c2

SPORT 34c3

Met wie beoefent u deze sport?

1. Alleen

2. Met mijn partner

3. Met familie

4. Met vrienden

5. Met clubgenoten

6. Met collega’s

5.10.2 Vraagverwoording

Tabel 5.16. Met wie wordt aan sport gedaan op niet-regelmatige basis (SPORT 34c).

% van toepassing % niet van toepassing

1. Alleen 38,5 61,5

2. Met mijn partner 34,1 65,9

3. Met familie 30,1 69,9

4. Met vrienden 42,6 57,4

5. Met clubgenoten 5,7 94,3

6. Met collega’s 4,5 95,5

(N) 877 877

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 188: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

188 | Sport en fysieke activiteit

5.11 Redenen voor fysieke activiteit

5.11.1 Omschrijving

De vraag SPORT35 peilt naar de motieven om fysiek actief te zijn of aan sport te doen. Aan de respondenten wordt gevraagd om voor elk van de opgesomde redenen aan te geven in welke mate die reden op hen van toepassing is. De antwoorden kunnen ge-nuanceerd worden via een zevenpuntenschaal met ‘helemaal niet van toepassing’ en ‘helemaal van toepassing’ als schaaluitersten. Deze vraag wordt enkel voorgelegd aan respondenten die het voorbije jaar sport beoefend hebben.

5.11.2 Vraagstelling

SPORT 35 Er zijn verschillende redenen om aan sport/fysieke activiteit te doen. Gelieve mij voor de onderstaande stellingen telkens te zeggen in welke mate deze voor u van toepassing zijn.

1. Ik verlies er gewicht door.

2. Mijn lichaam wordt er mooier van.

3. Mijn gezondheid wordt er beter van.

4. Mijn conditie wordt er beter van.

5. Ik ben met vrienden samen.

6. Ik leer er nieuwe mensen kennen.

7. Ik beleef er plezier aan.

8. Ik kan aan competitie doen.

9. Ik voel de kick van de overwinning.

10. Ik voel minder spanning, stress, verdriet of agressie.

11. Ik verdien er geld aan.

12. Andere mensen kijken naar mij op.

13. Het is een compensatie voor het vele (school)werk dat ik heb.

5.11.3 Vraagverwoording

Het in kaart brengen van bepaalde aspecten van de beleving van fysieke activiteit en sportparticipatie helpt ons verschillende soorten participanten te onderscheiden. Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questi-onnaire (De Bourdeauhuij et al., 2005).

Literatuur

De Bourdeauhuij, I., Lefevre, J., Deforche, B., Wijndaele, K., Matton, L. & Philippaerts, R. (2005). Physical activity and psychosocial correlates in normal weight and overweight 11 to 19 year olds. Obesity Research,13(6), 1097-1105.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 189: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 189

De Bourdeaudhuij I., Philippaerts R., Crombez G., Matton L., Wijndaele K. & Lefevre J.(2005). Stages of change for physical activity in a community sample of adolescents. Health Educa-tion Research,20(3), 357-366.

Lefevre, J., Taks, M., Matton, L., Philippaerts, R., De Bourdeaudhuij, I., Balduck, A., Wijndaele, K. & Theeboom, M. (2002). Onderzoek naar de graad van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau en het opstellen van een instrument voor de evaluatie van sportpromotie-campagnes. Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid.

www.fpacq.be

Tabel 5.17. Redenen voor fysieke activiteit (SPORT 35).

HNVT HVT (N)

1. Ik verlies er gewicht door. 37,3 9,5 5,5 13,3 12,5 7,0 14,9 1628

2. Mijn lichaam wordt er mooier van.

30,6 8,0 6,8 17,4 14,7 10,9 11,7 1628

3. Mijn gezondheid wordt er beter van.

4,2 1,2 1,9 7,2 13,9 24,0 47,7 1629

4. Mijn conditie wordt er beter van.

3,7 0,7 1,4 6,2 12,5 22,5 53,0 1629

5. Ik ben met vrienden samen. 15,1 4,0 2,4 6,2 11,9 18,5 41,9 1627

6. Ik leer er nieuwe mensen ken-nen.

25,0 6,0 7,4 10,8 17,2 14,1 19,6 1628

7. Ik beleef er plezier aan. 1,0 0,3 0,4 2,9 6,8 19,5 69,0 1628

8. Ik kan aan competitie doen. 57,2 8,6 3,7 5,8 5,9 6,4 12,4 1628

9. Ik voel de kick van de overwin-ning.

47,5 6,6 5,4 8,9 9,9 9,5 12,1 1627

10. Ik voel minder spanning, stress, verdriet of agressie.

8,2 3,3 2,7 11,4 16,2 22,4 35,8 1628

11. Ik verdien er geld aan. 91,2 3,2 0,6 1,2 1,5 0,8 1,6 1628

12. Andere mensen kijken naar mij op.

61,1 11,0 7,3 8,8 6,1 2,6 3,1 1626

13. Het is een compensatie voor het vele (school)werk dat ik heb.

28,5 6,9 6,3 12,0 16,1 11,7 18,5 1627

HNVT = helemaal niet van toepassing; HVT = helemaal van toepassing

5.12 Drempels om niet aan fysieke activiteit te doen

5.12.1 Omschrijving

De vraag SPORT36 peilt naar de redenen waarom mensen niet of niet vaker aan sport doen. Uit de twintig onderstaande redenen kan de respondent drie redenen (minimum twee, maximum drie)kiezen die voor hem of haar het meest relevant zijn om de niet-participatie gedurende het voorbije jaar te motiveren. Deze vraag wordt enkel voorge-legd aan respondenten die het voorbije jaar geen sport beoefend hebben.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 190: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

190 | Sport en fysieke activiteit

5.12.2 Vraagstelling

SPORT 36 Er zijn verschillende redenen waarom mensen niet sporten. Op kaart 42 vindt u enkele mogelijkheden. Kies er maximaal drie redenen uit die voor u het meest van toepassing zijn.

1. Ik blijf liever thuis.

2. Het lidgeld is te duur.

3. Het sportaanbod is te klein in mijn streek.

4. Er is niemand die mij kan vergezellen.

5. Het is te moeilijk om een kinderoppas te vinden.

6. Ik voel mij er niet op mijn gemak.

7. Een gezondheidsprobleem (o.a. blessure) of handicap hindert mij.

8. Ik heb er geen tijd voor.

9. Het aanbod interesseert me niet.

10. De plaats is meestal niet gemakkelijk bereikbaar.

11. De plaats is meestal niet in een veilige buurt.

12. Ik heb er te weinig informatie over.

13. Er is een gebrek aan openbaar vervoer.

14. De uren passen mij slecht.

15. Ik mag niet van mijn ouders.

16. Het interesseert me gewoon niet.

17. Ik vind het moeilijk om door te zetten.

18. Mijn conditie is niet goed genoeg.

19. Er is onvoldoende sportinfrastructuur in mijn streek.

20. Ik ben er te oud voor.

5.12.3 Vraagverwoording

Participatiedrempels bepalen is een belangrijke doelstelling van het beleid. Om drem-pels op te heffen, is er nood aan informatie over welke drempels bij de verschillende bevolkingsgroepen spelen. Een bevolkingsonderzoek biedt de unieke kans om niet-participanten te vragen naar de redenen waarom ze niet deelnamen, en zo participatie-drempels te beschrijven en te analyseren.

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (De Bourdeauhuij et al., 2005).

Literatuur

De Bourdeauhuij, I., Lefevre, J., Deforche, B., Wijndaele, K., Matton, L. & Philippaerts, R. (2005). Physical activity and psychosocial correlates in normal weight and overweight 11 to 19 year olds. Obesity Research,13(6), 1097-1105.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 191: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 191

De Bourdeaudhuij I., Philippaerts R., Crombez G., Matton L., Wijndaele K. & Lefevre J. (2005). Stages of change for physical activity in a community sample of adolescents. Health Educa-tion Research,20(3), 357-366.

Lefevre, J., Taks, M., Matton, L., Philippaerts, R., De Bourdeaudhuij, I., Balduck, A., Wijndaele, K. & Theeboom, M. (2002). Onderzoek naar de graad van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau en het opstellen van een instrument voor de evaluatie van sportpromotie-campagnes. Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid.

www.fpacq.be

Tabel 5.18. Drempels om niet aan fysieke activiteit te doen (SPORT 36).

Percentage van

toepassing

Percentageniet van

toepassing

1. Ik blijf liever thuis. 22,0 78,0

2. Het lidgeld is te duur. 6,8 93,2

3. Het sportaanbod is te klein in mijn streek. 3,3 96,7

4. Er is niemand die mij kan vergezellen. 10,1 89,9

5. Het is te moeilijk om een kinderoppas te vinden. 5,7 94,3

6. Ik voel mij er niet op mijn gemak. 3,9 96,1

7. Een gezondheidsprobleem (o.a. blessure) of handicap hindert mij. 29,6 70,4

8. Ik heb er geen tijd voor. 41,3 58,7

9. Het aanbod interesseert me niet. 11,3 88,7

10. De plaats is meestal niet gemakkelijk bereikbaar. 2,0 98,0

11. De plaats is meestal niet in een veilige buurt. 0,4 99,6

12. Ik heb er te weinig informatie over. 2,7 97,3

13. Er is een gebrek aan openbaar vervoer. 1,3 98,7

14. De uren passen mij slecht. 20,1 79,9

15. Ik mag niet van mijn ouders. 0,2 99,8

16. Het interesseert me gewoon niet. 17,6 82,4

17. Ik vind het moeilijk om door te zetten. 12,9 87,1

18. Mijn conditie is niet goed genoeg. 28,1 71,9

19. Er is onvoldoende sportinfrastructuur in mijn streek. 2,6 97,4

20. Ik ben er te oud voor. 13,6 86,4

(N) 1495 1495

5.13 Kijkgedrag in de week

5.13.1 Vraagstelling

SPORT 8aGedurende een normale week (van maandag tot en met vrijdag), hoeveel uur per dag tijdens uw vrije tijd kijkt u gemiddeld televisie, video, dvd of speelt u spelletjes op de computer, Playstation, of besteedt u aan het internet (surfen, mailen, chatten, msn, ...)?

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 192: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

192 | Sport en fysieke activiteit

5.13.2 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006). Ook in voorgaand onder-zoek rond vrijetijdsparticipatie werd deze vraag gesteld (Lefevre et al., 2002; Pauwels & Scheerder, 2004).

Literatuur

Lefevre, J., Taks, M., Matton, L., Philippaerts, R., De Bourdeaudhuij, I., Balduck, A., Wijndaele, K. & Theeboom, M. (2002). Onderzoek naar de graad van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau en het opstellen van een instrument voor de evaluatie van sportpromotie-campagnes. Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid.

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M.& Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Pauwels, G. & Scheerder, J. (2004). Tijd voor vrije tijd? Vrijetijdsparticipatie in Vlaanderen: sport, cultuur, media, sociale participatie en recreatie (Stativaria 32). Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap/Administratie Planning & Statistiek.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I.& Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Tabel 5.19. Uren per dag besteed aan televisie, video, dvd, computer– in de week (SPORT 8a).

Percentage

1. geen 2,9

2. < 1uur/dag 7,0

3. 1-3uur/dag 60,5

4. > 3uur/dag 29,6

(N) 3146

Gemiddelde Standaarddeviatie

Uren per dag besteed aan televisie, video, dvd, computer – in de week 2,8 1,9

5.14 Kijkgedrag in het weekend

5.14.1 Vraagstelling

SPORT 8bGedurende een normaalweekend (zaterdag en zondag), hoeveel uur per dag tijdens uw vrije tijd kijkt u gemiddeld televisie, video, dvd of speelt u spelletjes op de computer, Playstation, of be-steedt u aan het internet (surfen, mailen, chatten, msn, ...)?

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 193: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 193

5.14.2 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006). Ook in voorgaand onder-zoek rond vrijetijdsparticipatie werd deze vraag gesteld (Lefevre et al., 2002; Pauwels & Scheerder, 2004).

Literatuur

Lefevre, J., Taks, M., Matton, L., Philippaerts, R., De Bourdeaudhuij, I., Balduck, A., Wijndaele, K. & Theeboom, M. (2002). Onderzoek naar de graad van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau en het opstellen van een instrument voor de evaluatie van sportpromotie-campagnes. Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid.

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M.& Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Pauwels, G. & Scheerder, J. (2004). Tijd voor vrije tijd? Vrijetijdsparticipatie in Vlaanderen: sport, cultuur, media, sociale participatie en recreatie (Stativaria 32). Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap/Administratie Planning & Statistiek.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I.& Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Tabel 5.20. Uren per dag besteed aan televisie, video, dvd, computer – in het weekend (SPORT 8b).

Percentage

1. geen 1,1

2. < 1uur/dag 8,2

3. 1-3uur/dag 52,6

4. > 3uur/dag 38,1

(N) 3146

Gemiddelde Standaarddeviatie

Uren per dag besteed aan televisie, video, dvd, computer – in het weekend 3,1 2,0

5.15 Leesgedrag in de week

5.15.1 Vraagstelling

SPORT 9aGedurende een normale week (van maandag tot en met vrijdag), hoeveel uur per dag tijdens uw vrije tijd besteedt u gemiddeld aan het lezen van een boek, krant, tijdschrift, ...?

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 194: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

194 | Sport en fysieke activiteit

5.15.2 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M.& Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I.& Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Tabel 5.21. Uren per dag besteed aan een boek, krant, tijdschrift – in de week (SPORT 9a).

Percentage

1. geen 0,6

2. < 1uur/dag 58,4

3. 1-3uur/dag 38,3

4. > 3uur/dag 2,8

(N) 3146

Gemiddelde Standaarddeviatie

Uren per dag besteed aan een boek, krant, tijdschrift – in de week 0,9 1,1

5.16 Leesgedrag in het weekend

5.16.1 Vraagstelling

SPORT 9b Gedurende een normaal weekend (zaterdag en zondag), hoeveel uur per dag tijdens uw vrije tijd besteedt u gemiddeld aan het lezen van een boek, krant, tijdschrift, ...?

5.16.2 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 195: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 195

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M.& Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I.& Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Tabel 5.22. Uren per dag besteed aan een boek, krant, tijdschrift – in het weekend (SPORT9b).

Percentage

1. geen 0,5

2. < 1uur/dag 54,7

3. 1-3uur/dag 42,3

4. > 3uur/dag 2,5

(N) 3146

Gemiddelde Standaarddeviatie

Uren per dag besteed aan een boek, krant, tijdschrift – in het weekend 0,9 1,0

5.17 Huis- en tuinactiviteiten

5.17.1 Vraagstelling

SPORT 10a

De volgende drie vragen hebben betrekking op de tijd die u gemiddeld per week besteedt aan lichte, matige en zware huishoudelijke taken en tuinactiviteiten.Tijdens een normale week, hoeveel uur per week besteedt u gemiddeld aan lichte huis- en tuinac-tiviteiten (koken, afwassen, vegen, strijken, bloemen water geven, ...)?

SPORT 10b Tijdens een normale week, hoeveel uur per week besteedt u gemiddeld aan matige huis- en tuinac-tiviteiten (stofzuigen, gras afrijden, ...)?

SPORT 10c Tijdens een normale week, hoeveel uur per week besteedt u gemiddeld aan zware huis- en tuinac-tiviteiten (schuren, spitten, ...)?

5.17.2 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 196: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

196 | Sport en fysieke activiteit

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M. & Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I. & Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Tabel 5.23. Uren per week besteed aan lichte huis- en tuinactiviteiten (SPORT 10a).

Percentage

1. geen 0,1

2. < 1uur/week 14,8

3. 1-3uur/week 25,3

4. > 3uur/week 59,8

(N) 3146

Gemiddelde Standaarddeviatie

Uren per dag besteed aan lichte huis- en tuinactiviteiten 8,4 9,8

Tabel 5.24. Uren per week besteed aan matige huis- en tuinactiviteiten (SPORT 10b).

Percentage

1. geen 0,2

2. < 1uur/week 31,0

3. 1-3uur/week 47,1

4. > 3uur/week 21,8

(N) 3146

Gemiddelde Standaarddeviatie

Uren per dag besteed aan matige huis- en tuinactiviteiten 2,5 3,7

Tabel 5.25. Uren per week besteed aan matige huis- en tuinactiviteiten (SPORT 10c).

Percentage

1. geen 0,4

2. < 1uur/week 69,4

3. 1-3uur/week 22,1

4. > 3uur/week 8,1

(N) 3146

Gemiddelde Standaarddeviatie

Uren per dag besteed aan zware huis- en tuinactiviteiten 1,1 3,3

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 197: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 197

5.18 Functies als vrijwilliger in de sport

5.18.1 Omschrijving

De vraag SPORT 37 peilt naar de functies die worden uitgevoerd als vrijwilliger in de sport.

5.18.2 Vraagstelling

SPORT 37 U heeft daarnet aangegeven dat u vrijwilliger in de sport bent. In welke functie(s) bent u de afgelopen zes maanden vrijwilliger geweest in de sport?

1. Lesgever/begeleider recreatiesport (met sporttechnisch diploma)

2. Lesgever/begeleider recreatiesport (zonder sporttechnisch diploma)

3. Lesgever/trainer competitiesport (met sporttechnisch diploma)

4. Lesgever/trainer competitiesport (zonder sporttechnisch diploma)

5. Begeleider wedstrijd

6. Als lid in het dagelijks bestuur

7. Als secretaris in het dagelijks bestuur

8. Als voorzitter in het dagelijks bestuur

9. Als penningmeester in het dagelijks bestuur

10. Als technisch directeur/jeugdsportcoördinator

11. Als lid van de sporttechnische commissie

12. Als lid van de jeugdsportcommissie/jeugdraad

13. Als lid van de oudercommissie

14. Voor PR & publiciteit

15. Voor accommodatie/materiaal

16. Voor het organiseren en/of uitvoeren van nevenactiviteiten

17. Voor sponsoring

18. Voor het clubblad

19. Voor de website

20. Voor allerlei administratieve taken

21. Voor catering (drank en/of eten serveren)

22. Als seingever

23. Als lijnentrekker

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 198: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

198 | Sport en fysieke activiteit

5.18.3 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op de functies uit het IOS-onderzoek van 1991 (De Knop et al., 1991), dat op zijn beurt een verderzetting was van de studie van Van Meerbeek(1977). Onze vraag is uitgebreider dan die uit de vorige onderzoeken, die enkel voor de context van sportclubs en -federaties werden uitgevoerd.

Literatuur

Van Meerbeek, R. (1977).Structurele analyse van sportclubs in Vlaanderen. Leuven: Instituut voor Lichamelijke Opleiding – KULeuven.

IOS-project: De Knop, P., Laporte, W., Van Meerbeek, R., De Martelaer, K., Impens, G.& Roelandt, F. (1991). Fysieke fi theid en sportbeoefening van de Vlaamse jeugd, Volume 2, Analyse van de georganiseerde sport in Vlaanderen, Brussel: BLOSO/IOS

Tabel 5.26. Functies als vrijwilliger in de sport (SPORT 37).

% niet van toepassing

% van toe-passing

1. Lesgever/begeleider recreatiesport (met sporttechnisch diploma) 95,1 4,9

2. Lesgever/begeleider recreatiesport (zonder sporttechnisch diploma) 89,6 10,4

3. Lesgever/trainer competitiesport (met sporttechnisch diploma) 96,0 4,0

4. Lesgever/trainer competitiesport (zonder sporttechnisch diploma) 93,7 6,4

5. Begeleider wedstrijd 73,9 26,1

6. Als lid in het dagelijks bestuur 79,5 20,5

7. Als secretaris in het dagelijks bestuur 93,0 7,0

8. Als voorzitter in het dagelijks bestuur 92,2 7,8

9. Als penningmeester in het dagelijks bestuur 94,8 5,2

10. Als technisch directeur/jeugdsportcoördinator 99,6 0,4

11. Als lid van de sporttechnische commissie 96,3 3,7

12. Als lid van de jeugdsportcommissie/jeugdraad 95,8 4,3

13. Als lid van de oudercommissie 97,9 2,1

14. Voor PR & publiciteit 95,4 4,6

15. Voor accommodatie/materiaal 80,4 19,6

16. Voor het organiseren en/of uitvoeren van nevenactiviteiten 61,5 38,5

17. Voor sponsoring 90,8 9,2

18. Voor het clubblad 94,5 5,5

19. Voor de website 92,9 7,2

20. Voor allerlei administratieve taken 81,1 18,9

21. Voor catering (drank en/of eten serveren) 64,3 35,7

22. Als seingever 93,9 6,1

23. Als lijnentrekker 99,5 0,5

(N) 264 264

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 199: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 199

5.19 Sportstructuur vrijwilligers

5.19.1 Omschrijving

De vraag SPORT 38 peilt naar de sportstructuren waarin vrijwilligers actief zijn.

5.19.2 Vraagstelling

SPORT 38 In welke sportstructuur ben je de afgelopen zes maanden vrijwilliger geweest?

1. Sportfederatie(structuur die sportverenigingen overkoepelt en hiervoor erkend is)

2. Sportclub/sportvereniging

3. Schoolsport

4. Buurtsport

5. Eenmalige commerciële evenementen

6. Andere (vzw, sportdienst, ...)

5.19.3 Vraagverwoording

Aangezien in de vorige studies rond vrijwilligerswerk in de sport enkel de context van sportclubs en -federaties in beschouwing werd genomen, is de vraag uitgebreid naar een aantal andere contexten waar ook vrijwilligers actief kunnen zijn.

Tabel 5.27. Sportstructuur vrijwilligers (SPORT 38).

% niet van toepassing

% van toepassing

1. Sportfederatie(structuur die sportverenigingen overkoepelt en hiervoor erkend is)

92,8 7,3

2. Sportclub/sportvereniging 13,3 86,7

3. Schoolsport 95,8 4,2

4. Buurtsport 99,1 0,9

5. Eenmalige commerciële evenementen 98,5 1,6

6. Andere (vzw, sportdienst, ...) 92,9 7,1

(N) 268 268

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 200: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

200 | Sport en fysieke activiteit

5.20 Redenen voor vrijwilligerswerk in de sport

5.20.1 Omschrijving

De vraag SPORT 39 peilt naar de voordelen van vrijwilligerswerk inde sport. Aan de respondenten wordt gevraagd om voor elk van de opgesomde redenen aan te geven in welke mate deze op hen van toepassing zijn. De antwoorden kunnen genuanceerd wor-den via een zevenpuntenschaal met ‘helemaal niet van toepassing’ en ‘helemaal van toepassing’ als schaaluitersten. Deze vraag wordt enkel voorgelegd aan respondenten die de voorbije zes maanden vrijwilligerswerk in de sport hebben gedaan.

5.20.2 Vraagstelling

SPORT 39 Ik zal u nu enkele redenen voorlezen waarom mensen met vrijwilligerswerk beginnen. Gelieve mij telkens te zeggen in welke mate deze redenen op u van toepassing zijn of niet.

1. Het mij werd gevraagd

2. Ik kon niet weigeren toen het mij gevraagd werd

3. Uit clubliefde

4. Dit leek mij interessant

5. Ik ben geschikt voor de functie(s)

6. Mijn kind is/was daar actief

5.20.3 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op diverse aangehaalde motieven van vrijwilligers in Laporte et al. (1997), de SportersMonitor uit Nederland en overleg op het kabinet.

Tabel 5.28. Redenen voor vrijwilligerswerk in de sport (SPORT 39).

HNVT HVT (N)

1. Het mij werd gevraagd 7,6 1,9 3,5 6,0 13,4 16,4 51,1 2874

2. Ik kon niet weigeren toen het mij gevraagd werd

31,2 8,8 7,9 10,2 8,8 12,6 20,7 2874

3. Uit clubliefde 5,5 2,7 3,2 14,5 16,9 17,3 39,9 2874

4. Dit leek mij interessant 3,6 1,6 4,0 11,0 17,8 23,9 38,1 2874

5. Ik ben geschikt voor de functie(s)

6,3 1,4 3,7 20,1 19,7 16,0 32,9 2874

6. Mijn kind is/was daar actief

65,2 1,3 0,4 2,5 4,3 3,4 22,9 2879

HNVT = helemaal niet van toepassing; HVT = helemaal van toepassing

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 201: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 201

Literatuur

Laporte, W., Bollaert, L., De Knop, P.& Taks, M. (1997). Het vrijwilligerswerk in een veranderende sportwereld: een empirische studie inzake de ontwikkeling van professionele deskundigheid. Brussel: IOS/BLOSO.

5.21 Voordelen van vrijwilligerswerk in de sport

5.21.1 Omschrijving

De vraag SPORT 40 peilt naar de voordelen van vrijwilligerswerk inde sport. Aan de respondenten wordt gevraagd om voor elk van de opgesomde voordelen aan te geven in welke mate ze het ermee eens zijn. De antwoorden kunnen genuanceerd worden via een zevenpuntenschaal met ‘helemaal oneens’ en ‘helemaal eens’ als schaaluitersten. Deze vraag wordt enkel voorgelegd aan respondenten die de voorbije zes maanden vrijwilligerswerk in de sport hebben gedaan.

5.21.2 Vraagstelling

SPORT 40 Ik zal u nu enkele voordelen van vrijwilligerswerk voorlezen. Gelieve mij telkens te zeggen in welke mate u het eens of oneens bent met de onderstaande stellingen.

1. Dat ik met vrienden samen ben

2. Dat ik nieuwe mensen leer kennen

3. Dat ik er plezier aan beleef

4. Dat ik er geld aan verdien

5. Dat andere mensen naar mij opkijken

6. Dat het een compensatie is voor het vele (school)werk dat ik heb

7. Dat ik veel kan bijleren

5.21.3 Vraagverwoording

De vraag is gebaseerd op diverse aangehaalde motieven van vrijwilligers in Laporte et al. (1997) en overleg op het kabinet.

Literatuur

Laporte, W., Bollaert, L., De Knop, P. & Taks, M. (1997). Het vrijwilligerswerk in een veranderende sportwereld: een empirische studie inzake de ontwikkeling van professionele deskundigheid. Brussel: IOS/BLOSO.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 202: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

202 | Sport en fysieke activiteit

Tabel 5.29. Redenen vrijwilligerswerk in de sport (SPORT 40).

Helemaal oneens

Helemaal eens

(N)

1. Dat ik met vrienden samen ben

2,5 3,1 2,0 4,9 10,3 17,1 60,2 272

2. Dat ik nieuwe mensen leer kennen

2,0 3,4 5,1 6,0 20,0 27,2 36,3 272

3. Dat ik er plezier aan beleef 0,0 0,0 0,8 4,2 9,8 22,2 63,2 272

4. Dat ik er geld aan verdien 87,5 6,0 1,3 2,2 1,8 0,1 1,1 272

5. Dat andere mensen naar mij opkijken

41,4 16,2 9,3 13,4 8,1 6,8 4,9 272

6. Dat het een compensatie is voor het vele (school)werk dat ik heb

24,0 11,5 7,0 15,5 13,1 11,1 17,9 269

7. Dat ik veel kan bijleren 9,9 4,4 7,5 16,4 19,0 21,1 21,7 272

5.22 Drempels voor vrijwilligerswerk in de sport

5.22.1 Omschrijving

De vraag SPORT 41 peilt naar de redenen waarom mensen geen vrijwilligerswerk in de sport doen. Uit de acht onderstaande redenen kan de respondent drie redenen (mini-mum twee, maximum drie) kiezen die voor hem of haar het meest relevant zijn. Deze vraag wordt enkel voorgelegd aan respondenten die de voorbije zes maanden geen vrijwilligerswerk in de sport gedaan hebben.

5.22.2 Vraagstelling

SPORT 41Er zijn verschillende redenen waarom mensen niet als vrijwilliger in de sport werken. Op kaart 47 vindt u enkele mogelijkheden. Kies er maximaal drie redenen uit die voor u het meest van toepassing zijn.

1. Ik heb geen interesse

2. Ik heb een gebrek aan tijd

3. Het wordt niet of te weinig vergoed

4. Ik ken er te weinig mensen

5. Ik vind de sfeer er niet goed

6. Ik vind mezelf daarvoor niet goed genoeg

7. Mijn kind(eren) is/zijn daar niet meer actief

8. Ik ben er te oud voor

5.22.3 Vraagverwoording

De vraag is gebaseerd op diverse aangehaalde motieven van vrijwilligers in Laporte et al. (1997) en overleg op het kabinet.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 203: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 203

Literatuur

Laporte, W., Bollaert, L., De Knop, P.& Taks, M. (1997). Het vrijwilligerswerk in een veranderende sportwereld: een empirische studie inzake de ontwikkeling van professionele deskundigheid. Brussel: IOS/BLOSO.

Tabel 5.30. Drempels voor vrijwilligerswerk in de sport (SPORT 41).

% niet van toepassing % van toepassing

1. Ik heb geen interesse 38,2 61,8

2. Ik heb een gebrek aan tijd 33,9 66,1

3. Het wordt niet of te weinig vergoed 94,3 5,7

4. Ik ken er te weinig mensen 80,6 19,4

5. Ik vind de sfeer er niet goed 94,1 5,9

6. Ik vind mezelf daarvoor niet goed genoeg 76,2 23,8

7. Mijn kind(eren) is/zijn daar niet meer actief 91,2 8,9

8. Ik ben er te oud voor 75,8 24,2

(N) 429 429

5.23 Studie-uren per week

5.23.1 Omschrijving

De vraag SPORT 3a peilt naar de tijd die per week besteed wordt aan studeren.

5.23.2 Vraagstelling

SPORT 3aHoeveel uur studeert u gemiddeld tijdens een normale lesweek (zeven dagen)? (buiten de les, bv. huiswerk, zelfstudie, ...)?

5.23.3 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M.& Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I.& Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 204: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

204 | Sport en fysieke activiteit

5.24 Werkuren per week

5.24.1 Omschrijving

De vraag SPORT 3b peilt naar de tijd die per week besteed wordt aan de uitoefening van het beroep.

5.24.2 Vraagstelling

SPORT 3b Hoeveel uur besteedt u gemiddeld aan de uitoefening van uw beroep tijdens een normale werk-week (zeven dagen)?

5.24.3 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M. & Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I. & Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

5.25 Beroepsactiviteiten

5.25.1 Vraagstelling

SPORT 4 De volgende vraag heeft betrekking op de tijd die u per week gemiddeld besteedt aan lichte, matige en zware beroepsactiviteiten. Hoeveel procent van de tijd tijdens een gemiddelde week op het werk brengt u op een van de volgende manieren door? (De som van de percentages moet 100% zijn)

1.1.

Lichte beroepsactiviteiten: o.a. zitten, stilstaan zonder gewichten te heffen of te dragen, strijken, koken, wassen, afstoffen, rijden (met de auto, bus, ...), algemeen bureauwerk, af en toe korte afstanden stappen, ...

...%

Matige beroepsactiviteiten: o.a. lichte gewichten dragen of heffen, voortdurend stappen, schuren, stofzuigen, dweilen, tuinman, schilder, loodgieter, elektricien, ...

...%

Zware beroepsactiviteiten: o.a. matig tot zware gewichten heffen of dragen, hout hakken of zagen, in de bouwwerken, landbouwer, ...

...%

100%

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 205: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 205

5.25.2 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M. & Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I. & Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

5.26 Actief transport bij studenten

5.26.1 Omschrijving

De vraag SPORT 5a peilt naar de tijd die besteed wordt aan verplaatsingen te voet of per fi ets naar de school of universiteit. Deze vraag wordt enkel gesteld aan studenten.

5.26.2 Vraagstelling

SPORT 5aHoeveel tijd per dag besteedt u gemiddeld aan verplaatsingen te voet of per fi ets van en naar de school of de universiteit (zowel heen als terug)? U moet ook rekening houden met de verplaatsing als u ’s middags thuis gaat eten.

5.26.3 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006). Ook in voorgaand onder-zoek rond vrijetijdsparticipatie werd deze vraag gesteld (Lefevre et al., 2002).

Literatuur

Lefevre, J., Taks, M., Matton, L., Philippaerts, R., De Bourdeaudhuij, I., Balduck, A., Wijndaele, K. & Theeboom, M. (2002). Onderzoek naar de graad van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau en het opstellen van een instrument voor de evaluatie van sportpromotie-campagnes. Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 206: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

206 | Sport en fysieke activiteit

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M. & Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I. & Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Tabel 5.31. Actief transport bij studenten (SPORT 5a).

Percentage

1. geen 89,6

2. < 1uur/dag 8,4

3. 1-3uur/dag 2,0

4. > 3uur/dag 0

(N) 3146

5.27 Actief transport bij werkenden

5.27.1 Omschrijving

De vraag SPORT 5b peilt naar de tijd die besteed wordt aan verplaatsingen te voet of per fi ets naar het werk. Deze vraag wordt enkel gesteld aan werkenden.

5.27.2 Vraagstelling

SPORT 5bHoeveel tijd per dag besteedt u gemiddeld aan verplaatsingen te voet of per fi ets van en naar uw werk (zowel heen als terug)? U moet ook rekening houden met de verplaatsing als u ’s middags thuis gaat eten.

5.27.3 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M. & Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 207: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 207

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I. & Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Tabel 5.32. Actief transport bij werkenden (SPORT 5b).

Percentage

1. geen 50,2

2. < 1uur/dag 44,6

3. 1-3uur/dag 5,2

4. > 3uur/dag 0

(N) 3146

5.28 Passief transport bij studenten

5.28.1 Omschrijving

De vraag SPORT 6a peilt naar de tijd die besteed wordt aan verplaatsingen met de auto, trein, tram, bus of motorfi ets naar de school of universiteit. Deze vraag wordt enkel gesteld aan studenten.

5.28.2 Vraagstelling

SPORT 6aHoe lang per dag rijdt u gemiddeld van en naar de school of de universiteit met de auto, trein, tram, bus of motorfi ets (zowel heen als terug)? U moet ook rekening houden met de verplaatsing als u ’s middags thuis gaat eten.

5.28.3 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006). Ook in voorgaand onder-zoek rond vrijetijdsparticipatie werd deze vraag gesteld (Lefevre et al., 2002).

Literatuur

Lefevre, J., Taks, M., Matton, L., Philippaerts, R., De Bourdeaudhuij, I., Balduck, A., Wijndaele, K. & Theeboom, M. (2002). Onderzoek naar de graad van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau en het opstellen van een instrument voor de evaluatie van sportpromotie-campagnes. Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 208: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

208 | Sport en fysieke activiteit

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M. & Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I. & Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Tabel 5.33. Passief transport bij studenten (SPORT 6a).

Percentage

1. geen 89,4

2. < 1uur/dag 7,9

3. 1-3uur/dag 2,7

4. > 3uur/dag 0,0

(N) 3146

5.29 Passief transport bij werkenden

5.29.1 Omschrijving

De vraag SPORT 6b peilt naar de tijd die besteed wordt aan verplaatsingen met de auto, trein, tram, bus of motorfi ets naar het werk. Deze vraag wordt enkel gesteld aan werkenden.

5.29.2 Vraagstelling

SPORT 6bHoe lang per dag rijdt u gemiddeld van en naar uw werk met de auto, trein, tram, bus of motorfi ets (zowel heen als terug)? U moet ook rekening houden met de verplaatsing als u ’s middags thuis gaat eten.

5.29.3 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M. & Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 209: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 209

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I. & Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Tabel 5.34. Passief transport bij werkenden (SPORT 6b).

Percentage

1. geen 51,31

2. < 1uur/dag 30,7

3. 1-3uur/dag 17,6

4. > 3uur/dag 0,4

(N) 3146

5.30 Uren slaap in de week

5.30.1 Omschrijving

De vraag SPORT 7a peilt naar het aantal uren slaap per nacht tijdens de week.

5.30.2 Vraagstelling

SPORT 7a Hoeveel uur per nacht slaapt u gemiddeld tijdens een normale week (van maandag tot en met vrijdag)?

5.30.2 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M. & Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I. & Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 210: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

210 | Sport en fysieke activiteit

5.31 Uren slaap in het weekend

5.31.1 Omschrijving

De vraag SPORT 7b peilt naar het aantal uren slaap per nacht tijdens het weekend.

5.31.2 Vraagstelling

SPORT 7b Hoeveel uur per nacht slaapt u gemiddeld tijdens een normaal weekend (zaterdag en zondag)?

5.31.3 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M. & Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I. & Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

5.32 Gestalte

5.32.1 Omschrijving

In de vraag SPORT 1 wordt gevraagd naar de gestalte van de respondent.

5.32.2 Vraagstelling

SPORT 1 Het is ook belangrijk dat we uw lengte en gewicht kennen. Kan u me zeggen hoe groot u bent?

5.32.3 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 211: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 211

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M. & Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I. & Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Tabel 5.35. Gestalte in cm(SPORT 1).

Gemiddelde Standaarddeviatie

Gestalte 170,5 9,4

5.33 Lichaamsgewicht

5.33.1 Omschrijving

In de vraag SPORT 2 wordt gevraagd naar het gewicht van de respondent.

5.33.2 Vraagstelling

SPORT 2 Kan u me zeggen hoeveel u weegt?

5.33.3 Vraagverwoording

Deze vraag is gebaseerd op een vraag uit de Flemish physical activity computerized questionnaire (Matton et al., 2007; Philippaerts et al., 2006).

Literatuur

Matton L., Wijndaele K., Duvigneaud N., Duquet W., Philippaerts, R., Thomis, M. & Lefevre, J. (2007). Reliability and validity of the Flemish Physical Activity Computerized Questionnaire in adults. Research Quarterly for Exercise and Sport, 78(4), 293-306.

Philippaerts, R.M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.L., De Bourdeaudhuij, I. & Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12- to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2), 131-136.

www.fpacq.be

Tabel 5.36. Gewicht in kg(SPORT 2).

Gemiddelde Standaarddeviatie

Gewicht 72,9 14,7

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 212: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

212 | Sport en fysieke activiteit

Tabel 5.37. Zelfgerapporteerde body mass index.

Gemiddelde Standaarddeviatie

Zelfgerapporteerde BMI (gewicht/(gestalte in m²) 25,0 4,4

5.34 Sport tijdens middelbare studies

5.34.1 Omschrijving

In de vraag OUD_SP1 wordt nagegaan of de respondenten een sport op regelmatige basis beoefenen tijdens hun middelbare studies. Als dat het geval is, wordt nadien in de vragen OUD_SP2_1 OUD_SP2_2 en OUD_SP2_3 nagegaan welke sporten regelmatig beoefend worden.

5.34.2 Vraagstelling

OUD_SP_1 Deed u aan sport op regelmatige basis tijdens (de eerste jaren van) uw middelbare studies?

OUD_SP2_1

OUD_SP2_2

OUD_SP2_3

Welke sport(en) beoefende u toen?

5.34.3 Vraagverwoording

Omdat we werken met een retrospectieve vraag die vooral voor oudere respondenten moeilijk te beantwoorden kan zijn, vragen we niet naar de deelnamefrequentie, maar worden de vragen beperkt tot het in kaart brengen van de participatie (welke sport, recreatief of clubverband, leeftijd van eventuele stopzetting). De vragen zijn gebaseerd op de Retrospectieve vragenlijst sportparticipatie en fysieke (in)activiteit.Ook in voor-gaand onderzoek rond vrijetijdsparticipatie werd deze vraag gesteld (Vanreusel et al., 1997).

Literatuur

Vanreusel, B., Renson, R., Beunen, G., Claessens, A.L., Lefevre, J., Lysens, R. & Vanden Eynde, B. (1997). A longitudinal study of youth sport participation and adherence to sport in adulthood. International Review for the Sociology of Sport 32(4), 373-387.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 213: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 213

Tabel 5.38. Sport tijdens middelbare studies (OUD_SP_1).

Percentage

1. Ja 56,8

2. Nee 43,3

(N) 3140

Tabel 5.39. Sporten middelbare studies (OUD_SP_2).

Percentagesport 1

Percentagesport 2

Percentagesport 3

Percentagesom

1. Voetbal 5,2 0,5 0 5,7

2. Fietssporten 3,3 1,3 0,2 4,7

3. Atletiek 2 0,5 0 2,6

4. Tennis 1,8 0,4 0,1 2,2

5. Zwemsport 0,9 0,3 0,2 1,4

6. Volleybal 0,7 0,2 0,1 1,0

7. Vechtsporten 0,7 0,2 0,1 0,9

8. Schietsporten 0,8 0,1 0 0,9

9. Fitness 0,5 0,3 0,1 0,9

10. Volkssporten 0,5 0,2 0 0,8

11. Paardensport 0,6 0,1 0,1 0,7

12. Turnen 0,5 0,1 0 0,5

13. Allerlei 0,4 0,1 0 0,5

14. Joggen 0,3 0,2 0 0,5

15. Vissen 0,3 0,2 0 0,5

16. Wandelen 0,1 0,1 0,2 0,4

17. Squash 0,3 0,1 0 0,3

18. Tafeltennis 0,2 0,2 0 0,3

19. Basketbal 0,2 0 0,1 0,3

20. Onderwatersporten 0,3 0,1 0 0,3

21. Badminton 0,1 0,1 0 0,2

22. Klimsporten-trekking 0,1 0,1 0 0,2

23. Surfen 0,1 0,1 0 0,2

24. Motorsporten 0,2 0 0 0,2

25. Arbitreren, scheidsrechteren 0,2 0 0 0,2

26. Gewichtheffen 0,1 0 0 0,1

27. Golf 0,1 0 0 0,1

28. Ijssporten 0 0 0 0,1

29. Zeilsporten 0,1 0 0 0,1

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 214: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

214 | Sport en fysieke activiteit

Percentagesport 1

Percentagesport 2

Percentagesport 3

Percentagesom

30. Handbal 0,1 0 0 0,1

31. Skiën 0,1 0,1 0 0,1

32. Korfbal 0,1 0 0 0,1

33. Schaken 0 0 0 0,1

34. Veldhockey 0,1 0 0 0,1

35. Baseball, softball 0 0 0 0

36. Rolschaatsen, skeeleren 0 0 0 0

37. Triatlon 0 0 0 0

38. Dansen 0 0 0 0

39. Extreme sporten 0 0 0 0

40. Gehandicaptensport 0 0 0 0

41. New games 0 0 0 0

42. Roeisporten 0 0 0 0

43. Rope skipping 0 0 0 0

44. Rugby 0 0 0 0

45. Speleologie 0 0 0 0

46. Vlieg- en zweefsporten 0 0 0 0

47. Training geven, sportlesgeven, coachen

0 0 0 0

5.35 Sportbeoefening tijdens middelbare studies: clubverband

5.35.1 Vraagstelling

OUD_SP2A_1

OUD_SP2A_2

OUD_SP2A_3

Beoefende u die sport in clubverband?

5.35.2 Vraagverwoording

Omdat we werken met een retrospectieve vraag die vooral voor oudere respondenten moeilijk te beantwoorden kan zijn, vragen we niet naar de deelnamefrequentie, maar worden de vragen beperkt tot het in kaart brengen van de participatie (welke sport, recreatief of clubverband, leeftijd van eventuele stopzetting). De vragen zijn geba-seerd op de Retrospectieve vragenlijst sportparticipatie en fysieke (in)activiteit. Ook

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 215: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 215

in voorgaand onderzoek rond vrijetijdsparticipatie werd deze vraag gesteld (Vanreusel et al., 1997).

Literatuur

Vanreusel, B., Renson, R., Beunen, G., Claessens, A.L., Lefevre, J., Lysens, R. & Vanden Eynde, B. (1997). A longitudinal study of youth sport participation and adherence to sport in adulthood. International Review for the Sociology of Sport 32(4), 373-387.

Tabel 5.40. Beoefende sport1 uit middelbare studies in clubverband (OUD_SP2A_1).

Percentage

1. Nee 21,2

2. Ja 78,8

(N) 1785

5.36 Sportbeoefening tijdens de middelbare studies: verderzetting

5.36.1 Vraagstelling

OUD_SP2B_1

OUD_SP2B_2

OUD_SP2B_3

Beoefent u die sport momenteel nog?

5.36.2 Vraagverwoording

Omdat we werken met een retrospectieve vraag die vooral voor oudere respondenten moeilijk te beantwoorden kan zijn, vragen we niet naar de deelnamefrequentie, maar worden de vragen beperkt tot het in kaart brengen van de participatie (welke sport, recreatief of clubverband, leeftijd van eventuele stopzetting). De vragen zijn gebaseerd op de Retrospectieve vragenlijst sportparticipatie en fysieke (in)activiteit. Ook in voor-gaand onderzoek rond vrijetijdsparticipatie werd deze vraag gesteld (Vanreusel et al., 1997).

Literatuur

Vanreusel, B., Renson, R., Beunen, G., Claessens, A.L., Lefevre, J., Lysens, R. & Vanden Eynde, B. (1997). A longitudinal study of youth sport participation and adherence to sport in adulthood. International Review for the Sociology of Sport 32(4),373-387.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 216: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

216 | Sport en fysieke activiteit

Tabel 5.41. Beoefent sport1 uit middelbare studies nog (OUD_SP2B_1).

Percentage

1. Nee 74,8

2. Ja 25,2

(N) 1785

Tabel 5.42. Beoefent sport2 uit middelbare studies nog (OUD_SP2B_2).

Percentage

1. Nee 72,5

2. Ja 27,5

(N) 743

Tabel 5.43. Beoefent sport3 uit middelbare studies nog (OUD_SP2B_3).

Percentage

1. Nee 75,5

2. Ja 24,5

(N) 205

5.37 Sportbeoefening tijdens de middelbare studies

5.37.1 Vraagstelling

OUD_SP2C_1

OUD_SP2C_2

OUD_SP2C_3

Zo neen, op welke leeftijd bent u gestopt met het beoefenen van die sport?

1.2.

5.37.2 Vraagverwoording

Omdat we werken met een retrospectieve vraag die vooral voor oudere respondenten moeilijk te beantwoorden kan zijn, vragen we niet naar de deelnamefrequentie, maar worden de vragen beperkt tot het in kaart brengen van de participatie (welke sport, recreatief of clubverband, leeftijd van eventuele stopzetting). De vragen zijn gebaseerd op de Retrospectieve vragenlijst sportparticipatie en fysieke (in)activiteit. Ook in voor-gaand onderzoek rond vrijetijdsparticipatie werd deze vraag gesteld (Vanreusel et al., 1997).

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 217: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 217

Literatuur

Vanreusel, B., Renson, R., Beunen, G., Claessens, A.L., Lefevre, J., Lysens, R. & Vanden Eynde, B. (1997). A longitudinal study of youth sport participation and adherence to sport in adulthood. International Review for the Sociology of Sport 32(4), 373-387.

Tabel 5.44. Leeftijd gestopt met sport1 tijdens middelbare studies (OUD_SP2C_1).

Percentage

1. 14-17 46,8

2. 18-34 43,5

3. 35-54 8,6

4. 55-65 0,3

5. > 65 0,8

(N) 1310

Tabel 5.45. Leeftijd gestopt met sport2 tijdens middelbare studies (OUD_SP2C_2).

Percentage

1. 14-17 40,5

2. 18-34 48,5

3. 35-54 8,6

4. 55-65 1,6

5. > 65 0,8

(N) 521

Tabel 5.46. Leeftijd gestopt met sport3 tijdens middelbare studies (OUD_SP2C_3).

Percentage

1. 14-17 36,9

2. 18-34 49,5

3. 35-54 10,1

4. 55-65 2,4

5. > 65 1,1

(N) 147

5.38 Sportbeoefening vader tijdens middelbare studies

5.38.1 Omschrijving

In de vraag OUD_SP3 wordt nagegaan of de vader van de respondent op regelmatige basis een sport beoefent tijdens de middelbare studies van de respondent. Als dat het

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 218: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

218 | Sport en fysieke activiteit

geval is, wordt in de vragen OUD_SP3_1, OUD_SP3_2 en OUD_SP3_3 nagegaan welke sport(en) regelmatig beoefend werden.

5.38.2 Vraagstelling

OUD_SP3 Deed uw vader aan sport op regelmatige basis tijdens (de eerste jaren van) uw middelbare studies?

OUD_SP3_1

OUD_SP3_2

OUD_SP3_3

Welke sport(en) beoefende uw vader toen?

5.38.3 Vraagverwoording

Omdat we werken met een retrospectieve vraag die vooral voor oudere respondenten moeilijk te beantwoorden kan zijn, vragen we niet naar de deelnamefrequentie, maar worden de vragen beperkt tot het in kaart brengen van de participatie (welke sport). De vragen zijn gebaseerd op de cultuurparticipatiesurvey, enkel de bevraagde periode werd uitgebreid naar alle jaren van de middelbare studies in plaats van enkel de eerste twee (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006).

Ook in voorgaand onderzoek rond vrijetijdsparticipatie werd deze vraag gesteld (Vanreusel et al., 1997).

Literatuur

Lievens, J., Waege, H.& De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker. Cultuurparticipatie gewikt en gewogen. Basisgegevens van de survey naar cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004. Antwerpen: De Boeck.

Vanreusel, B., Renson, R., Beunen, G., Claessens, A.L., Lefevre, J., Lysens, R. & Vanden Eynde, B. (1997). A longitudinal study of youth sport participation and adherence to sport in adulthood. International Review for the Sociology of Sport 32(4), 373-387.

Tabel 5.47. Sportbeoefening vader (OUD_SP3).

Percentage

1. Nee 78,8

2. Ja 21,2

(N) 3066

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 219: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 219

Tabel 5.48. Sporten vader (OUD_SP3).

Percentagesport 1

Percentagesport 2

Percentagesport 3

Percentagesom

1. Voetbal 5,2 0,5 0 5,7

2. Fietssporten 3,3 1,3 0,2 4,7

3. Atletiek 2 0,5 0 2,6

4. Tennis 1,8 0,4 0,1 2,2

5. Zwemsport 0,9 0,3 0,2 1,4

6. Volleybal 0,7 0,2 0,1 1,0

7. Vechtsporten 0,7 0,2 0,1 0,9

8. Schietsporten 0,8 0,1 0 0,9

9. Fitness 0,5 0,3 0,1 0,9

10. Volkssporten 0,5 0,2 0 0,8

11. Paardensport 0,6 0,1 0,1 0,7

12. Turnen 0,5 0,1 0 0,5

13. Allerlei 0,4 0,1 0 0,5

14. Joggen 0,3 0,2 0 0,5

15. Vissen 0,3 0,2 0 0,5

16. Wandelen 0,1 0,1 0,2 0,4

17. Squash 0,3 0,1 0 0,3

18. Tafeltennis 0,2 0,2 0 0,3

19. Basketbal 0,2 0 0,1 0

20. Onderwatersporten 0,3 0,1 0 0

21. Badminton 0,1 0,1 0 0,2

22. Klimsporten-trekking 0,1 0,1 0 0,2

23. Surfen 0,1 0,1 0 0,2

24. Motorsporten 0,2 0 0 0,2

25. Arbitreren, scheidsrechteren 0,1 0 0 0,2

26. Gewichtheffen 0,1 0 0 0,1

27. Golf 0,1 0 0 0,1

28. Ijssporten 0 0 0 0,1

29. Zeilsporten 0,1 0 0 0,1

30. Handbal 0,1 0 0 0,1

31. Skiën 0,1 0,1 0 0,1

32. Korfbal 0,1 0 0 0,1

33. Schaken 0 0 0 0,1

34. Veldhockey 0,1 0 0 0,1

35. Baseball, softball 0 0 0 0

36. Rolschaatsen, skeeleren 0 0 0 0

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 220: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

220 | Sport en fysieke activiteit

Percentagesport 1

Percentagesport 2

Percentagesport 3

Percentagesom

37. Triatlon 0 0 0 0

38. Dansen 0 0 0 0

39. Extreme sporten 0 0 0 0

40. Gehandicaptensport 0 0 0 0

41. New games 0 0 0 0

42. Roeisporten 0 0 0 0

43. Rope skipping 0 0 0 0

44. Rugby 0 0 0 0

45. Speleologie 0 0 0 0

46. Vlieg- en zweefsporten 0 0 0 0

47. Training geven, sportlesgeven, coachen

0 0 0 0

5.39 Sportbeoefening moeder middelbare studies

5.39.1 Omschrijving

In de vraag OUD_SP4 wordt nagegaan of de moeder van de respondenten op regelma-tige basis een sport beoefent tijdens de middelbare studies van de respondent. Als dat het geval is, wordt in de vragen OUD_SP4_1, OUD_SP4_2 en OUD_SP4_3 nagegaan of er eveneens een tweede en derde sport regelmatig beoefend werd.

5.39.2 Vraagstelling

OUD_SP4

1.3.Deed uw moeder aan sport op regelmatige basis tijdens (de eerste jaren van) uw middelbare studies?

OUD_SP4_1

OUD_SP4_2

OUD_SP4_3

Welke sport(en) beoefende uw moeder toen?

5.39.3 Vraagverwoording

Omdat we werken met een retrospectieve vraag die vooral voor oudere respondenten moeilijk te beantwoorden kan zijn, vragen we niet naar de deelnamefrequentie, maar worden de vragen beperkt tot het in kaart brengen van de participatie (welke sport).

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 221: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Sport en fysieke activiteit | 221

De vragen zijn gebaseerd op de cultuurparticipatiesurvey, enkel de bevraagde periode werd uitgebreid naar alle jaren van de middelbare studies in plaats van enkel de eerste twee (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006).

Ook in voorgaand onderzoek rond vrijetijdsparticipatie werd deze vraag gesteld (Vanreusel et al., 1997).

Literatuur

Lievens, J., Waege, H,& De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker. Cultuurparticipatie gewikt en gewogen. Basisgegevens van de survey naar cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004. Antwerpen: De Boeck.

Vanreusel, B., Renson, R., Beunen, G., Claessens, A.L., Lefevre, J., Lysens, R. & Vanden Eynde, B. (1997). A longitudinal study of youth sport participation and adherence to sport in adulthood. International Review for the Sociology of Sport 32(4), 373-387.

Tabel 5.49. Sportbeoefening moeder (OUD_SP4).

Percentage

1. Nee 90,5

2. Ja 9,5

(N) 3125,1

Tabel 5.50. Sporten moeder (OUD_SP4).

Percentagesport 1

Percentagesport 2

Percentagesport 3

Percentagesom

1. Fitness 1,3 0,5 0,1 1,8

2. Turnen 1,4 0,2 0 1,6

3. Tennis 1,2 0,2 0,1 1,5

4. Fietssporten 1,0 0,2 0,1 1,3

5. Zwemsport 0,9 0,3 0,1 1,2

6. Atletiek 0,6 0,2 0 0,9

7. Volleybal 0,5 0,2 0 0,6

8. Zeilsporten 0,4 0,1 0 0,5

9. Dansen 0,3 0,1 0 0,5

10. Wandelen 0,3 0,2 0 0,5

11. Joggen 0,3 0,1 0 0,4

12. Badminton 0,3 0 0 0,3

13. Vechtsporten 0,1 0 0 0,1

14. Skiën 0 0,1 0 0

15. Squash 0,1 0,1 0 0,1

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 222: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

222 | Sport en fysieke activiteit

Percentagesport 1

Percentagesport 2

Percentagesport 3

Percentagesom

16. Paardensport 0 0,1 0 0,1

17. Basketbal 0,1 0 0 0,1

18. Klimsporten-trekking 0,1 0 0 0,1

19. Schietsporten 0,1 0 0 0,1

20. Allerlei 0,1 0 0 0,1

21. Onderwatersporten 0,1 0 0 0,1

22. Motorsporten 0,1 0 0 0,1

23. Voetbal 0,1 0 0 0,1

24. Volkssporten 0 0 0 0,1

25. Vissen 0 0 0 0

26. Handbal 0 0 0 0

27. Korfbal 0 0 0 0

28. Rope skipping 0 0 0 0

29. Tafeltennis 0 0 0 0

30. Baseball, softball 0 0 0 0

31. Extreme sporten 0 0 0 0

32. Gehandicaptensport 0 0 0 0

33. Gewichtheffen 0 0 0 0

34. Golf 0 0 0 0

35. Ijssporten 0 0 0 0

36. New games 0 0 0 0

37. Roeisporten 0 0 0 0

38. Rolschaatsen, skeeleren 0 0 0 0

39. Rugby 0 0 0 0

40. Schaken 0 0 0 0

41. Surfen 0 0 0 0

42. Speleologie 0 0 0 0

43. Triatlon 0 0 0 0

44. Veldhockey 0 0 0 0

45. Vlieg- en zweefsporten 0 0 0 0

46. Arbitreren, scheidsrechteren 0 0 0 0

47. Training geven, sportles geven, coachen

0 0 0 0

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 223: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

6. Economische aspecten van cultuur en sport

Andy Vekeman, Jan Colpaert, Alain Praet, Michel Meulders en Jeroen Scheerder

Inleiding

Dit hoofdstuk behandelt de economische aspecten van sport en cultuur. Vijf onderdelen kwamen daarvoor aan bod in de Participatiesurvey 2009. Eerst peilde de survey naar de daadwerkelijk betaalde prijs voor het gebruik van cultuur en sport. Het gaat daarbij om de toegangsprijs voor podiumkunsten, musea en tentoonstellingen, muziekfestivals, concerten, professionele voetbalwedstrijden en lokale sportwedstrijden en om het lidgeld van de lokale openbare bibliotheken en sportclubs. Hierop verder bouwend kwamen in de survey vragen aan bod die de maximale betalingsbereidheid meten. Daarvoor werd een hypothetische prijsstijging voorgelegd aan de respondent. De enquêteur vroeg aan de respondent of hij / zij de activiteit ook bezocht zou hebben indien de prijs stijgt met 40%. Bij een bevestigend antwoord herhaalde de enquêteur de vraag, maar deze keer nam de toegangsprijs met 80% toe. Bij een negatief antwoord werd de toegangsprijs slechts met 20% verhoogd. In de Participatiesurvey 2009 werd ook de bereidheid tot reizen bevraagd. Vervoerskosten (aantal afgelegde kilometers, type vervoersmiddel, …), opportuniteitskos-ten (tijd gespendeerd aan het vervoer) en bijkomende reiskosten (parkeerkosten, over-nachtingkosten, …) kwamen daarbij aan bod. Behalve deze reiskosten en de werkelijk betaalde prijs peilde de survey ook naar de additionele uitgaven. Voorbeelden van deze bijkomende uitgaven zijn de bestedingen aan horeca of winkels in de buurt. Deze uitga-ven werden bevraagd in de drop-off van de survey. Tot slot werd de betalingsbereidheid van zowel ‘gebruikers’ als ‘niet-gebruikers’ gemeten voor het blijven bestaan van zes ca-ses: Het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst (SMAK), de lokale openbare bibliotheek, de Ronde van Vlaanderen en het lokale openbare zwembad, het openluchtmuseum Bok-rijk en het kunstencentrum Vooruit. De tekst hieronder bespreekt deze onderdelen in meer detail en geeft telkens de verdeling van de verkregen antwoorden.

6.1 Betaalde prijs voor het gebruik van cultuur en sport

6.1.1 Omschrijving

Deze vraag meet de daadwerkelijk betaalde prijs voor een bezoek aan een muziekfesti-val, een muziekconcert, een museum of tentoonstelling, een podiumkunstenactiviteit,

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 224: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

224 | Economische aspecten van cultuur en sport

een literair evenement, een erfgoedactiviteit, een professionele voetbalwedstrijd en een lokale sportwedstrijd. De respondent kreeg deze vraag wanneer hij of zij participeerde aan de activiteit (MUZ 3, MUZ 5, MT 2, POD 1, LIT 3, ERF 2, ...). De vraag verwijst naar de specifi eke soort activiteit waaraan de respondent participeerde. Zo werd er bij-voorbeeld gevraagd naar ‘een toneelvoorstelling’ of ‘dansvoorstelling’ en niet naar een ‘podiumkunstenactiviteit’. De vraag maakt een onderscheid tussen respondenten die een kortingsbon of abonnement gebruikten, respondenten die gratis toegang genoten en respondenten die de gewone prijs betaalden. Dat onderscheid dient om de daadwer-kelijk betaalde prijs te meten in plaats van de geaffi cheerde prijs.

Een gelijkaardige vraag meet de daadwerkelijke betaalde prijs voor een lidmaatschap bij een sportclub en de lokale openbare bibliotheek. De respondent kreeg die vraag enkel wanneer hij of zij lid is van een sportclub of van de lokale openbare bibliotheek (SPORT 16, SPORT 23, SPORT 30 en LOK 3). Bij deze categorieën werd enkel een onderscheid gemaakt tussen respondenten die opleidingscheques of andere kortingen gebruikten en respondenten die de gewone prijs betaalden.

6.1.2 Vraagstelling

ECO 1.1 U gaf aan dat u ... bezocht. Gebruikte u bij uw laatste bezoek aan ... een abonnement of kor-tingsbon of was de toegang gratis?

Kortingsbon 1 → ECO1.2

Gratis toegang 2 → ECO10.4

Abonnement 3 → ECO1.3

Nee 4 → ECO1.5

ECO 1.2 Hoeveel moest u zelf nog bijleggen voor een toegangsticket bij dat laatste bezoek?

.... €

ECO 1.3 Hoeveel betaalde u voor uw abonnement (per jaar)?

.... €

ECO 1.4 Hoeveel keer gebruikte u dit abonnement de voorbije zes maanden?

.... keer

ECO 1.5 Hoeveel betaalde u vooreen toegangsticket bij dat laatste bezoek?

.... €

6.1.3 Vraagverwoording

De antwoordmogelijkheden ‘kortingsbon’, ‘abonnement’ en ‘gratis toegang’ dienen om de daadwerkelijk betaalde prijs nauwkeurig te meten. Bij ‘abonnement’ wordt bijko-mend gevraagd naar het aantal keren dat het abonnement werd gebruikt, om zo een schatting te maken van de betaalde prijs per bezoek. De vraag peilt naar de betaalde

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 225: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Economische aspecten van cultuur en sport | 225

prijs bij het laatste bezoek en niet naar de betaalde prijs voor een gemiddeld bezoek. De respondent kan daardoor gemakkelijk antwoorden.

Tabel 6.1. Kortingsbon, gratis toegang, abonnement of gewoon betaald.

Gratis toegang

Kortingsbon Abonnement Gewoon betaald

(N)

1. Musea en tentoonstellingen 31,7 11,8 1,4 55,1 807

2. Podiumkunsten 31,6 8,4 3,2 56,8 1539

3. Muziekfestivals 28,0 5,6 0,9 65,5 682

4. Concerten 22,7 7,2 4,5 65,7 626

5. Literair evenement 49,2 11,5 1,2 38,2 419

6. Erfgoed 53,2 6,1 0,6 40,1 1608

7. Lokale openbare bibliotheek 37,3 7,3 nvt 55,5 687

8. Professionele voetbalwedstrijd 31 3,3 25,1 40,6 335

9. Lokale sportwedstrijd 58,5 1,5 4,6 35,4 480

10. Sportclub 7,1 21,2 nvt 71,7 339

Tabel 6.2. Betaalde prijs.

Betaalde prijs

(N) Betaalde prijs zonder gratis, korting of

abonnement

(N)

1. Musea en tentoonstellingen 5,4 634 9,2 307

2. Podiumkunsten 11,1 1376 17,3 741

3. Muziekfestivals 63,5 643 48,2 411

4. Concerten 24,7 565 34,8 362

5. Literair evenement 3,0 340 8,1 100

6. Erfgoed 3,3 1340 9,2 417

7. Lokale openbare bibliotheek 2,7 543 5,1 249

8. Professionele voetbalwedstrijd 15,2 296 21 113

9. Lokale sportwedstrijd 2,1 459 5,3 156

10. Sportclub 122,9 312 140,3 221

6.2 Bereidheid tot betalen voor het gebruik van cultuur en sport

6.2.1 Omschrijving

Deze vraag meet de betalingsbereidheid voor een bezoek aan een muziekfestival, een muziekconcert, een museum of tentoonstelling, een podiumkunstenactiviteit, een lite-rair evenement, een erfgoedactiviteit, een professionele voetbalwedstrijd en een lokale

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 226: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

226 | Economische aspecten van cultuur en sport

sportwedstrijd. De respondent kreeg deze vraag enkel wanneer hij of zij participeerde aan de activiteit (MUZ 3, MUZ 5, MT 2, POD 1, LIT 3, ERF 2, ...) De vraag verwijst naar de specifi eke soort activiteit waaraan de respondent participeerde. Zo werd er bij-voorbeeld gevraagd naar ‘een toneelvoorstelling’ of ‘dansvoorstelling’ en niet naar een ‘podiumkunstenactiviteit’. Deze vraag bouwt verder op de vorige vraag (ECO 1). De interviewer vraagt aan de respondent of hij/zij de activiteit ook bezocht zou hebben als de prijs 40% hoger lag. Bij een bevestigend antwoord wordt de vraag herhaald, maar deze keer met een toegangsprijs die 80% hoger is. Bij een negatief antwoord krijgt de respondent een lagere prijsstijging van 20% voorgelegd. Deze prijsstijgingen werden voor de respondent tot een bedrag berekend. Betaalde de respondent bijvoorbeeld 10 euro toegang, dan luidde de vraag: ‘Zou u deze activiteit ook bezocht hebben als u 14 euro toegangsgeld moest betalen?’.

Een gelijkaardige vraag meet de betalingsbereidheid voor een lidmaatschap bij een sportclub en de lokale openbare bibliotheek. De respondent kreeg die vraag enkel wan-neer hij of zij lid is van een sportclub of van de lokale openbare bibliotheek (SPORT 16, SPORT 23, SPORT 30 en LOK 3). Voor deze twee categorieën werd de volgende formu-lering gebruikt: ‘Blijft u lid als het lidgeld ... euro bedraagt?’.

Was de toegang of het lidmaatschap gratis, dan werd direct naar de maximale beta-lingsbereidheid gevraagd.

6.2.2 Vraagstelling

ECO 10.1 Zou u deze activiteit ook bezocht hebben als u ...euro (prijs stijgt met 40%) moest betalen aan toegang?

Ja 1 → ECO 10.2

Nee 2 → ECO 10.3

ECO 10.2 Zou u deze activiteit ook bezocht hebben als u ...euro (prijs stijgt met 80%) moest betalen aan toegang?

Ja 1

Nee 2

ECO 10.3 Zou u deze activiteit ook bezocht hebben als u ...euro (prijs stijgt met 20%) moest betalen aan toegang?

Ja 1

Nee 2

ECO 10.4 Stel, de toegang was toch niet gratis, hoeveel zou u maximaal betaald hebben?

.... €

6.2.3 Vraagverwoording

Deze manier om de betalingsbereidheid te meten, staat bekend als de contingente waarderingsmethode (Mitchel & Carson, 1989; Bateman et al., 2002). Bij deze methode

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 227: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Economische aspecten van cultuur en sport | 227

achterhaalt men de betalingsbereidheid aan de hand van een hypothetisch scenario in een survey. Hier gaat het over een hypothetische prijsstijging. Een open vraag – ‘Hoe-veel toegangsgeld zou u maximaal betaald hebben?’ – leidt tot strategische en daardoor lagere antwoorden. Het is beter om zelf een prijs voor te stellen waarop de respon-dent met ‘ja’ of ‘neen’ antwoordt (Arrow, Solow, Leamer, Portney, Radner & Schuman, 1993). Naderhand wordt dan aan de hand van statistische analyses de gemiddelde betalingsbereidheid geschat. Om de nauwkeurigheid te verhogen, werd in de survey een tweede ja-neevraag, met ofwel een hoger of een lager bedrag, toegevoegd. Res-pondenten voor wie de toegang of het lidgeld gratis was, kregen een open vraag, ook al leidt dat tot een onderschatting. Het levert een conservatieve schatting op van hun bereidheid tot betalen.

Literatuur

Arrow, K., Solow, R., Leamer, E., Portney, P., Radner, R.& Schuman, H. (1993). Report of the NOAA Panel on Contingent Valuation. Federal Register, 58.

Bateman, I.J., Carson, R.T., Day, B., Hanemann, M., Hanley, N., Hett, T., Jones-Lee, M., Loomes, G., Mourato, S., Ozdemiroglu, E., Pearce, D.W. Sudgen, R.& Swanson, J. (2002). Economic Valuation with Stated Preference Techniques. Cheltenham: Edward Elgar.

Mitchell, R.C. & Carson, R.T. (1989). Using Surveys to Value Public Goods. The Contingent Valua-tion Method. Washington, D.C.: Resources for the Future.

Tabel 6.3. Percentage respondenten bij elke antwoordcombinatie.

Neen-Neen Neen-Ja Ja-Neen Ja-Ja (N)

1. Musea en tentoonstellingen 10,4 8,9 33,3 47,4 192

2. Podiumkunsten 11,4 10,7 37,4 40,5 447

3. Muziekfestivals 16,4 11,2 37,9 34,5 232

4. Concerten 12,9 13,4 33,0 40,3 224

5. Literair evenement 7,9 7,9 27,0 57,1 63

6. Erfgoed 7,7 5,3 40,6 46,4 207

7. Lokale openbare bibliotheek 5,6 2,8 10,5 81,2 287

8. Professionele voetbalwedstrijd 28,2 9,0 26,9 35,9 78

9. Lokale sportwedstrijd 1,3 0,0 27,8 70,9 79

10. Sportclub 7,2 6,5 30,8 55,6 279

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 228: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

228 | Economische aspecten van cultuur en sport

Tabel 6.4. Gemiddelde en mediane betalingsbereidheid indien de toegang gratis was.

Gemiddeldebetalingsbereidheid

Medianebetalingsbereidheid

(N)

1. Musea en tentoonstellingen 7,8 6,5 150

2. Podiumkunsten 8,8 5,0 242

3. Muziekfestivals 21,6 15,0 98

4. Concerten 24,3 18,5 74

5. Literair evenement 5,8 5,0 107

6. Erfgoed 6,9 5,0 431

7. Lokale openbare bibliotheek 9,0 5,0 248

8. Professionele voetbalwedstrijd 17,2 15,0 59

9. Lokale sportwedstrijd 6,4 5,0 141

10. Sportclub 28,0 25,0 20

6.3 Bereidheid tot reizen

6.3.1 Omschrijving

Deze vraag meet de bereidheid tot reizen voor een bezoek aan een muziekfestival, een muziekconcert, een museum of tentoonstelling, een podiumkunstenactiviteit, een literair evenement, een erfgoedactiviteit, een professionele voetbalwedstrijd en een lo-kale sportwedstrijd. De respondent kreeg deze vraag wanneer hij of zij participeerde aan de activiteit (MUZ 3, MUZ 5, MT 2, POD 1, LIT 3, ERF 2, ...). De vraag verwijst naar de specifi eke soort activiteit waaraan de respondent participeerde. Zo werd er bijvoorbeeld gevraagd naar ‘een toneelvoorstelling’ of ‘dansvoorstelling’ en niet naar een ‘podiumkunstenactiviteit’. Deze vraag bouwt verder op de vraag die peilt naar de daadwerkelijk betaalde prijs (ECO 1). Deze vraag brengt de totale kosten van een be-zoek in kaart door ook de gemaakte reiskosten in rekening te brengen. Drie soorten van reiskosten worden bevraagd: vervoerskosten (ECO 3a en ECO 3b), tijdskosten (ECO 3c) en bijkomende reiskosten zoals parkeerkosten of overnachtingkosten (ECO 3d).

6.3.2 Vraagstelling

ECO 3a Welk vervoersmiddel gebruikte u bij uw laatste bezoek aan ...?

1. Alleen in de auto 1

2. Met twee in de auto 2

3. Met meer in de auto 3

4. Openbaar vervoer 4

5. Te voet of met de fi ets 5

6. Andere: (specifi ceer)........................ 6

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 229: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Economische aspecten van cultuur en sport | 229

ECO 3b Welke afstand legde u toen ongeveer af (enkele reis)?

Afstand: ..................km

ECO 3c Hoe lang was u ongeveer onderweg (enkele reis)?

Tijd: ......uur ........min.

ECO 3d Hoeveel betaalde u voor de volgende zaken?

1. Parkeerkosten (indien met auto) .........€

2. Biljetkosten openbaar vervoer (abonnementskosten tellen niet mee) .........€

3. Overnachtingkosten .........€

ECO 3e Was de activiteit de voornaamste reden om de verplaatsing te maken?

Ja 1

Neen 2

6.3.3 Vraagverwoording

Deze manier om de betalingsbereidheid te meten, staat bekend als de reiskostenme-thode (Garrod & Willis, 1999). Bij deze methode leidt men de betalingsbereidheid af door het gedrag op complementaire markten (i.e. bereidheid tot reizen) te bestuderen. De vragen ECO 3a en ECO 3b meten de vervoerskosten. Per vervoersmiddel wordt de gemiddelde kostprijs per kilometer berekend en vermenigvuldigd met het aantal afgelegde kilometers. ‘Met de auto’ werd opgesplitst in ‘alleen in de auto’, ‘met twee in de auto’ en ‘met meer in de auto’ om de vervoerskosten nauwkeuriger te meten. Vraag ECO 3c meet de tijdskosten of opportuniteitskosten. De tijd gespendeerd aan het vervoer heen en terug heeft immers ook een prijs. Het is tijd die niet gebruikt kan worden om andere dingen te doen. De tijd wordt daarbij gewaardeerd aan een vast-gelegd percentage van het netto uurloon. Vraag ECO 3d meet bijkomende reiskosten zoals parkeerkosten of overnachtingkosten. De methode veronderstelt dat de gemaakte reiskosten betrekking hebben op één activiteit (Loomis & Walsh, 1997). Maakte de respondent de verplaatsing met het doel meerdere activiteiten te combineren, dan kan men de reiskosten niet toewijzen aan één activiteit. Om daardoor een overschatting van de reiskosten te vermijden, werd vraag ECO 3e toegevoegd. De tabellen hieronder tonen de resultaten van de respondenten waarvoor men de reiskosten kan toewijzen aan één activiteit.

Literatuur

Garrod G. & Willis K.G. (1999). Economic valuation of the environment. Cheltenham: Edward Elgar.

Loomis, J.B.& Walsh, R.G. (1997). Recreation economic decisions: comparing benefi ts and costs. Venture Pub.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 230: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

230 | Economische aspecten van cultuur en sport

Tabel 6.5. Gebruikt vervoersmiddel.

Alleen in de auto

Met twee in de auto

Met meer in de auto

Open-baar

vervoer

Te voet of met de fi ets

Andere (N)

1. Musea en tentoonstellingen

4,2 19,2 28,6 28,6 10,8 8,6 287

2. Podiumkunsten 3,8 27,8 36,2 9,6 20,7 1,8 690

3. Muziekfestivals 3,9 24,8 41,5 16,0 12,7 0,9 306

4. Concerten 3,9 34,8 37,3 11,8 10,8 1,5 279

5. Literair evenement 9,3 30,9 19,1 20,6 16,0 4,0 194

6. Erfgoed 3,7 25,1 27,8 21,0 14,8 7,6 514

7. Professionele voetbalwedstrijd

9,2 25,9 48,9 2,3 6,9 6,9 174

8. Lokale sportwedstrijd 11,7 21,7 34,6 0,0 31,3 0,8 240

Tabel 6.6. Afgelegde afstand (enkele reis).

Gemiddelde Mediaan (N)

1. Musea en tentoonstellingen 52,6 25,0 271

2. Podiumkunsten 19,8 7,0 679

3. Muziekfestivals 42,4 25,0 305

4. Concerten 35,3 20,0 273

5. Literair evenement 30,4 15,5 192

6. Erfgoed 53,5 25 470

7. Professionele voetbalwedstrijd 36,6 20 171

8. Lokale sportwedstrijd 11,6 5 236

Tabel 6.7. Reistijd (enkele reis) in minuten.

Gemiddelde Mediaan (N)

1. Musea en tentoonstellingen 70,6 30 287

2. Podiumkunsten 31,5 15 686

3. Muziekfestivals 45,5 30 303

4. Concerten 40,3 30 277

5. Literair evenement 43,4 30 196

6. Erfgoed 69,4 40 502

7. Professionele voetbalwedstrijd 36,4 30 172

8. Lokale sportwedstrijd 20,4 10 239

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 231: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Economische aspecten van cultuur en sport | 231

Tabel 6.8. Bijkomende reiskosten voor een bezoeker.

Gemiddelde parkeerkosten

(N) Gemiddelde biljetkosten openbaar vervoer

(N) Gemiddelde overnach-tingkosten

(N)

1. Musea ententoonstellingen

0,6 263 1,0 264 7,8 265

2. Podiumkunsten 0,7 656 0,2 684 0,3 662

3. Muziekfestivals 1,4 303 0,6 302 1,9 295

4. Concerten 1,2 267 0,2 274 0,1 269

5. Literair evenement 0,7 187 0,5 187 4,6 190

6. Erfgoed 0,9 477 1,0 488 6,7 465

7. Professionelevoetbalwedstrijd

0,3 163 0,1 172 1,5 166

8. Lokale sportwedstrijd 0,1 233 0,0 241 0,4 234

6.4 Betalingsbereidheid door ‘gebruikers’ en ‘niet-gebruikers’

6.4.1 Omschrijving

Deze vraag werd toegepast op zes cases:het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst (SMAK), de lokale openbare bibliotheek, de Ronde van Vlaanderen, het lokale open-bare zwembad, het openluchtmuseum Bokrijk, en het kunstencentrum Vooruit. De keuze van de cases is een compromis tussen de beperkingen van de survey (aantal vra-gen, aantal bevraagden) en het doel van de survey (beleidsgerichte informatie voor de overheid en voor de cultuur- en sportsector). Er werd geprobeerd om zowel lokale als bovenlokale kenmerken op te nemen en rekening te houden met zowel het populaire als het meer elitaire karakter. Hieronder wordt enkel de vraagstelling voor het open-luchtmuseum Bokrijk weergegeven. Voor de andere cases is de vraagstelling analoog.

De vraag peilt naar de betalingsbereidheid om de sluiting van de case te voorkomen. Elke case werd voorgelegd aan één zesde van de respondenten ouder dan 18 jaar. Responden-ten omvatten zowel ‘gebruikers’ (respondenten die de case hebben bezocht) als ‘niet-gebruikers’. Eerst geeft de interviewer een korte beschrijving van de case. Aan de respon-dent wordt gevraagd hoe goed hij of zij de case kent. Vervolgens vertelt de interviewer dat de case sluit, tenzij iedereen een bepaald steunbedrag betaalt. De interviewer vraagt aan de respondent of hij/zij bereid is een bepaald bedrag te betalen. Er is een voorstel voor het bedrag en de respondent antwoordt met ‘ja’, ‘neen’ of ‘weet niet’. Bij een bevestigend antwoord stelt de enquêteur dezelfde vraag, maar deze keer met een hoger bedrag. Bij een negatief antwoord wordt een lager bedrag gebruikt. In totaal zijn er drie startbedragen met telkens een hoger en een lager bedrag. Elke respondent krijgt willekeurig één van deze drie reeksen. Hierna peilt de vraag naar de motivaties voor de betalingsbereidheid.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 232: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

232 | Economische aspecten van cultuur en sport

6.4.2 Vraagstelling

ECO 4.1

Dit jaar bestaat Bokrijk 50 jaar. In het openluchtmuseum vind je meer dan 100 historische gebouwen, opgebouwd in hun oorspronkelijke staat.

Hoe goed kent u Bokrijk?Slechts één antwoord mogelijk. Kaart 69 geven.

1. Ik ken Bokrijk niet 12. Ik heb er al van gehoord, maar ben er nog niet naartoe geweest 23. Ik ben ooit eens in Bokrijk geweest 34. Ik ben er al vaker geweest 4

ECO 4.2

Stel dat door toenemende kosten het openluchtmuseum de deuren moet sluiten omdat het niet meer rendabel is. Als iedere Vlaming echter een steunbedrag betaalt, dan kan Bokrijk blijven bestaan en toegankelijk blijven in de toekomst. Dit steunbedrag zal opgehaald worden door een kleine stijging van de personenbelastingen.

Bent u persoonlijk bereid om jaarlijks ...€ bij te dragen, in de vorm van extra belastingen, om ervoor te zorgen dat Bokrijk blijft bestaan?

Ja 1 → ECO 4.3Nee 2 → ECO 4.4

ECO 4.3 Filter: Indien ‘JA’ op ECO 4.2: En bent u bereid om jaarlijks ...€ extra belastingen te betalen om de sluiting te voorkomen?

Ja 1 → ECO 4.5Nee 2 → ECO 4.5

ECO 4.4 Filter: Indien ‘NEE’ op ECO 4.2: En bent u bereid om jaarlijks ...€ extra belastingen te betalen om de sluiting te voorkomen?

Ja 1 → ECO 4.5Nee 2 → ECO 4.6

ECO 4.5Filter: Indien ‘JA’ op ECO 4.2, ECO 4.3 of ECO 4.4Waarom antwoordde u dit bedrag? U mag redenen aanduiden.

Meerdere antwoorden mogelijk. Kaart 70 geven.1. Bokrijk moet bewaard blijven voor toekomstige generaties 12. Bokrijk zorgt voor werkgelegenheid 23. Ik wil Bokrijk in de toekomst bezoeken 34. Het is belangrijk dat mensen zien hoe er vroeger geleefd werd 45. Ik steun graag goede doelen 56. Bokrijk is iets om fi er op te zijn 67. Een andere reden (ENQ specifi ceer) ... 98Welke is voor u de belangrijkste reden?Nr ........

ECO 4.6Filter: Indien ‘NEE’ op ECO 4.4 → Waarom antwoordde ‘NEE’? U mag meerdere antwoorden aanduiden.

Meerdere antwoorden mogelijk. Kaart 71 geven.1. Ik betaal al genoeg belastingen 12. Ik kan het geld goed gebruiken voor andere dingen 23. Ik denk niet dat het extra belastinggeld naar Bokrijk zal gaan 34. Ik ben niet akkoord met de manier waarop deze vraag is opgesteld 45. Bokrijk is me niet zoveel waard 56. Het is de taak van de overheid om hiervoor te zorgen 67. Bezoekers moeten meer betalen 78. Een andere reden (ENQ specifi ceer) ... 8Welke is voor u de belangrijkste reden?Nr .......

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 233: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Economische aspecten van cultuur en sport | 233

6.4.3 Vraagverwoording

Deze vraag peilt naar de betalingsbereidheid om de sluiting van de case te voorko-men. De vraagstelling staat bekend als de contingente waarderingsmethode. In de vraagverwoording werden de richtlijnen voor het gebruik van deze methode (o.a. Arrow, Solow, Leamer, Portney, Radner & Schuman, 1993; Bateman etal.,2002; Mit-chel & Carson, 1989) gevolgd. De vraag naar de betalingsbereidheid werd gesteld in een referendumformaat. De interviewer stelt een bedrag(startbedrag) voor en de respondent antwoordt met ‘ja’ of ‘neen’. Bij een bevestigend antwoord stelt de inter-viewer dezelfde vraag, maar met een hoger bedrag (opvolgbedrag). Bij een negatief antwoord werd een lager bedrag (opvolgbedrag) voorgesteld. In de survey kwamen drie verschillende startbedragen voor, elk met een hoger en een lager opvolgbedrag: (1) 5 – 11 – 1, (2) 9 – 16 – 3, en (3) 13 – 20 – 7. Elke respondent kreeg lukraak één van deze drie reeksen of biedkaarten. In de testfase van de survey werd aan de res-pondenten gevraagd hoeveel zij maximaal wilden betalen voor één van de cases. De antwoorden op deze open vraag leidden tot de negen bedragen op de biedkaarten. De keuze van het betalingsmiddel verdient bijzondere aandacht. De manier waarop de respondent geacht wordt te betalen moet geloofwaardig, eerlijk en afdwingbaar zijn. Op die manier worden proteststemmen en strategische antwoorden tot een mini-mum beperkt. De toegangsprijs als betalingsvehikel komt niet in aanmerking omdat daarmee enkel de betalingsbereidheid van gebruikers (respondenten die de case heb-ben bezocht) wordt gemeten. In deze studie werd gekozen voor een verhoging in de personenbelasting.

Aan respondenten die tweemaal ‘neen’ antwoorden wordt gevraagd aan te geven waarom (vraag ECO 4.6). De respondenten konden meerdere redenen aanduiden. Een negatieve attitude van de respondent ten opzichte van het betalingsvehikel kan leiden tot een protest-stem, ook al heeft de respondent een positieve waardering voor het goed. De antwoordca-tegorie ‘We betalen al genoeg belastingen’ geeft hiervan een indicatie. De respondent kan nog om andere redenen neen-neen antwoorden en toch een positieve betalingsbereidheid hebben. De respondent denkt bijvoorbeeld dat het extra belastinggeld niet naar de case zal gaan. Of de respondent is niet akkoord met de vraag of kent de case niet. Ook van deze respondenten weet men niet met zekerheid of ze al dan niet een positieve betalingsbereid-heid hebben. Hun respons kan eventueel ook een vertekend antwoord zijn.

Vraag ECO 4.5 peilt naar de motivaties voor een positieve bereidheid tot betalen. De respondenten konden meerdere redenen aanduiden. De antwoordcategorieën zijn vaak gevonden motivaties voor een positieve betalingsbereidheid door zowel gebruikers als niet-gebruikers (o.a. Bille & Schulze, 2006). Respondenten die bereid zijn te betalen omdat ze graag goede doelen steunen, geven een foutieve motivatie. Van deze respon-denten is het niet zeker of ze wel een positieve betalingsbereidheid hebben. Het kan zijn dat de respondent meer waarde hecht aan het transactieproces, het altruïstische geven aan goede doelen, dan aan het doel op zich (Chambers et al., 1998). Dit is een indicatie voor een vertekend antwoord.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 234: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

234 | Economische aspecten van cultuur en sport

Literatuur

Arrow, K., Solow, R., Leamer, E., Portney, P., Radner, R. & Schuman, H. (1993). Report of the NOAA Panel on Contingent Valuation. Federal Register 58.

Bateman, I.J., Carson, R.T., Day, B., Hanemann, M., Hanley, N., Hett, T., Jones-Lee, M., Loomes, G., Mourato, S., Ozdemiroglu, E., Pearce, D.W. Sudgen, R. & Swanson, J. (2002). Economic Valuation with Stated Preference Techniques. Cheltenham: Edward Elgar.

Bille, T. & Schulze, G. (2006). Culture in Urban and Regional Development. In: Ginsburgh V. and-Throsby D. Handbook of the economics of art and culture. Amsterdam: Elsevier.

Chambers, C., Chambers, P. & Whitehead, J. (1998). Contingent valuation of quasi-public goods: validity, reliability and application to valuing a historic site. Public Finance Review 26.

Mitchell, R.C.& Carson, R.T. (1989). Using Surveys to Value Public Goods. The Contingent Valua-tion Method. Washington, D.C.: Resources for the Future.

Tabel 6.9. Percentage respondenten bij elke antwoordcombinatie.

Neen-Neen Neen-Ja Ja-Neen Ja-Ja (N)

SMAK

Biedkaart 1 (5 – 11 – 1) 37,7 22,8 17,9 21,6 162

Biedkaart 2 (9 – 16 – 3) 50 14,9 19 16,1 168

Biedkaart 3 (13 – 20 – 7) 59,9 10,5 12,3 17,3 162

Bibliotheek

Biedkaart 1 (5 – 11 – 1) 13,6 9,3 23,5 53,7 162

Biedkaart 2 (9 – 16 – 3) 20,4 11,2 27,6 40,8 152

Biedkaart 3 (13 – 20 – 7) 30,9 8 14,3 46,9 175

Ronde van Vlaanderen

Biedkaart 1 (5 – 11 – 1) 42,8 15,7 20,5 21,1 166

Biedkaart 2 (9 – 16 – 3) 55 12,9 18,6 13,6 140

Biedkaart 3 (13 – 20 – 7) 68 2,7 14,7 14,7 150

Zwembad

Biedkaart 1 (5 – 11 – 1) 16,6 5,5 28,8 49,1 163

Biedkaart 2 (9 – 16 – 3) 21,6 8,5 33,3 36,6 153

Biedkaart 3 (13 – 20 – 7) 33,1 10,1 16,9 39,9 148

Bokrijk

Biedkaart 1 (5 – 11 – 1) 18,7 12,2 37,4 31,7 139

Biedkaart 2 (9 – 16 – 3) 35,9 15,0 26,8 22,2 153

Biedkaart 3 (13 – 20 – 7) 37 11,9 22,2 28,9 135

Vooruit

Biedkaart 1 (5 – 11 – 1) 37,9 25,5 17,9 18,6 145

Biedkaart 2 (9 – 16 – 3) 44,1 21,3 23,5 11 136

Biedkaart 3 (13 – 20 – 7) 58,5 9,9 13,5 18,1 171

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 235: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Economische aspecten van cultuur en sport | 235

Tabel 6.10. Redenen voor een neen-neen antwoord.

SMAK Bib Ronde Zwembad Bokrijk Vooruit

Al genoeg belastingen 68,0 72,0 57,0 68,5 69,5 56,6

Geld nodig voor andere dingen 35,2 39,3 30,9 26,9 31,3 22,2

Extra belastinggeld gaat niet naar case

11,6 17,8 13,3 12,0 19,1 18,9

Niet akkoord met de vraag 5,0 5,6 10,0 5,6 11,5 13,2

Me niet zoveel waard 24,5 14,0 27,3 18,5 14,5 23,1

Taak van de overheid 26,5 31,8 39,0 38,0 44,3 32,5

Bezoekers meer betalen 17,8 13,1 nvt 27,8 14,5 17,5

Ken het niet 3,3 0,0 0,4 0,0 1,5 4,2

Andere 4,5 7,5 10,8 5,6 4,6 1,4

(N) 241 107 249 108 131 212

Tabel 6.11. Redenen voor een bereidheid tot betalen.

SMAK Bib Ronde Zwembad Bokrijk Vooruit

Toekomstige generaties 64,4 66,3 52,0 78,5 73,2 60,9

Zorgt voor werkgelegenheid 18,2 12,9 14,7 11,9 14,6 14,2

Toekomstig bezoek 24,7 26,1 34,3 27,8 20,7 19,3

Belangrijk dat het bestaat 51,8 72,4 40,2 66,0 56,6 55,8

Goede doelen 19,8 11,8 10,8 11,3 10,8 19,3

Om fi er over te zijn 12,1 22,6 52,0 18,7 33,9 17,2

Andere 5,3 7,6 2,9 4,2 4,7 3,0

(N) 247 380 204 353 295 233

6.5 Additionele uitgaven door bezoekers

6.5.1 Omschrijving

Deze vraag meet de additionele uitgaven tijdens een bezoek aan een muziekfestival, een muziekconcert, een museum of tentoonstelling, een podiumkunstenactiviteit, een literair evenement en een erfgoedactiviteit. Een gelijkaardige vraag meet de additionele uitgaven tijdens een professionele voetbalwedstrijd en een lokale sportwedstrijd. De vraag werd schriftelijk gesteld in de drop-off vragenlijst. Vraag 10 peilt naar de laatste culturele activiteit van de respondent. In vraag 11 worden de additionele uitgaven tij-dens die laatste culturele activiteit bevraagd.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 236: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

236 | Economische aspecten van cultuur en sport

6.5.2 Vraagstelling

Vraag 10Wat was uw laatste culturele activiteit de voorbije twaalf maanden?

(OMCIRKEL SLECHTS ÉÉN CIJFER)

1. Literair evenement (een boekenbeurs, een lezing van een auteur, een voorstelling van een boek, ...)

1

2. Muziekfestival (pop, rock, wereldmuziek, folk, jazz, dance, klassieke muziek, ...) 2

3. Muziekconcert (pop, rock, wereldmuziek, folk, jazz, dance, klassieke muziek, ...) 3

4. Museum, tentoonstelling of galerie 4

5. Theatervoorstelling (toneel, dans, musical, cabaret, stand-up comedy, ...) 5

6. Erfgoedactiviteit (historische gebouwen, kerken of monumenten bezoeken, herdenkings-feesten of historische optochten bijwonen, voordracht over lokale geschiedenis, ...)

6

7. Les gevolgd aan een academie (voor beeldende kunst, muziek, woord of dans) 7

8. Kunstzinnige hobby beoefend in een vereniging of club (amateurtoneel, fotoclub, ...) 8

9. Geen culturele activiteit gedaan de voorbije twaalf maanden 9 → Ga naar vraag

13

Vraag 11Voor de culturele activiteit die u het laatste deed, hoeveel gaf u toen uit aan: (Vul “€ 0” in indien u niets uitgaf)

(VUL IN HOEVEEL U AAN VOLGENDE ZAKEN UITGAF)

Deel 28. Bedrag Weet niet

1. Drank/eten in de cafetaria of foyer van de culturele activiteit €......... 9997

2. Drank/eten in de buurt van de culturele activiteit €......... 9997

3. Cd’s/ memorabilia/ souvenirs €......... 9997

4. Babysit €......... 9997

5. Verblijf/overnachting ter plaatse €......... 9997

6. Vervoer heen en terug (eigen of openbaar vervoer) €......... 9997

7. Parkeerkosten €......... 9997

8. Winkels in de buurt €......... 9997

9. Andere (specifi ceer) : ........................................ €......... 9997

6.5.3 Vraagverwoording

Deze vraag peilt naar de bijkomende uitgaven bovenop de toegangsprijs en de reis-kosten. De vraag werd schriftelijk gesteld in de drop-off vragenlijst. De respondent duidt daarom eerst aan wat zijn of haar laatste culturele activiteit was. De antwoord-categorieën daarvoor zijn gebaseerd op de participatievragen (MUZ 3, MUZ 5, MT 2, POD 1, LIT 3, ...). Vervolgens worden de additionele uitgaven voor die laatste culturele activiteit bevraagd. De vraag peilt naar de uitgaven bij het laatste bezoek en niet naar de uitgaven voor een gemiddeld bezoek. De respondent kan daardoor eenvoudiger antwoorden.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 237: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Economische aspecten van cultuur en sport | 237

Tabel 6.12. Additionele uitgaven door bezoekers: gemiddelde in euro per categorie.

Drank of eten in de foyer/cafetaria

Drank of eten in de

buurt

Cd’s, souvenirs, gadgets,

fanartikelen, ...

Babysit Winkels in de buurt

Andere (N)

1. Musea en tentoonstellingen

3,8 6,4 2,0 0,1 1,8 4,9 216

2. Podiumkunsten 6,5 3,7 1,1 0,5 0,4 0,3 300

3. Muziekfestivals 18,5 10,1 1,8 0,1 4,0 0,4 177

4. Concerten 9,0 4,4 1,9 0,5 2,3 0,0 282

5. Literair evenement 6,3 2,0 11,4 0,5 1,0 2,6 65

6. Erfgoed 2,3 10,6 0,5 0,0 2,4 0,3 125

7. Professionele voetbalwedstrijd

10,2 2,7 5,7 0,0 3,3 0,0 64

8. Lokale sportwedstrijd 7,1 3,0 0,6 0,0 1,4 0,0 124

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 238: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 239: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

7. Achtergrondkenmerken

Astrid Van Steen, Dries Vanherwegen, Gust Vanhecke, Elke Van Hevele, Jef Vlegels, Pieter De Pauw en John Lievens

Inleiding

In dit hoofdstuk beschrijven we de kenmerken die samenhangen met de verschillende participatievormen. Deze kenmerken worden gebruikt om verschillen in deelname te verklaren. De onderstaande sets van variabelen hebben in voorgaande onderzoeken aangetoond een duidelijk verband te hebben met participatie. Ze zijn voor alle thema’s gemeenschappelijk. Achtereenvolgens komen aan bod: leeftijd, gezinssituatie, etnici-teit, ouderlijk milieu, arbeidstoestand, participatie van de ouders, participatieverleden van de respondent, sociaal vrijetijdsnetwerk, subjectieve beleving van de vrije tijd, woonplaats en levensbeschouwing.

7.1 Leeftijd

7.1.1 Omschrijving

SD 1a peilt naar de leeftijd van de respondent. Aan de respondenten wordt gevraagd hun geboortejaar te geven.

7.1.2 Vraagstelling

SD 1a Wat is uw geboortedatum? DD/MM/JJJJSD1a_dag, SD1a_maand, SD1a_jaar

Tabel 7.1. Leeftijd.

Percentage

1. 14-17 6,5

2. 18-24 9,3

3. 25-34 14,2

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 240: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

240 | Achtergrondkenmerken

Percentage

4. 35-44 17,2

5. 45-54 17,9

6. 55-64 14,9

7. 65-74 11,2

8. 75-85 8,8

(N) 3146

7.2 Gezinssituatie

7.2.1 Burgerlijke staat en kinderen

7.2.1.1 Omschrijving

De onderstaande vragen peilen naar de gezinssituatie. Deze informatie zal worden gebruikt om de verschillende levensfasen af te bakenen. Aan de respondenten wordt gevraagd aan te geven of ze gehuwd, weduwnaar of weduwe, wettelijk of feitelijk ge-scheiden of nooit gehuwd zijn (SD 2). Afhankelijk van het antwoord worden verdere vragen gesteld (SD 2a, SD 2b). Vraag SD 2c brengt in kaart of de respondenten al dan niet met een partner samenwonen. Afhankelijk van het antwoord worden opnieuw bijkomende vragen gesteld die peilen naar de duur van het samenwonen (SD 2d, SD 2e en SD 2f). Tot slot wordt aan alle respondenten gevraagd om aan te geven of ze kin-deren hebben (SD 3) en, als dat het geval is, hoeveel en wat hun leeftijd is (SD 3a en SD 3b).

7.2.1.2 Vraagstelling

SD2 Bent u gehuwd, weduwnaar of weduwe, wettelijk of feitelijk gescheiden of nooit gehuwd?

1. Gehuwd 1 → SD 3

2. Weduwnaar of weduwe 2 → SD 2a

3. Wettelijk gescheiden 3 → SD 2a

4. Feitelijk gescheiden, nog gehuwd maar niet meer samenwonend met echtgeno(o)t(e)

4 → SD 2a

5. Nooit gehuwd 5 → SD 2a

SD2a Heeft u een partner?

Ja 1

Nee 0 → SD 2c

SD2b Woont u samen met een partner?

Ja 1 → SD 3

Neen 0

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 241: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Achtergrondkenmerken | 241

SD2c Heeft u samengewoond vóór de periode dat u nu zonder partner woont?

Ja 1

Neen 0

SD3 Heeft u zelf kinderen? (eigen en geadopteerde kinderen)

Ja 1 → SD 3a

Neen 0 → SD 4

SD3a Hoeveel kinderen heeft u?

.....

SD3b Hoe oud is uw jongste kind?

.....

7.2.1.3 Vraagverwoording

Met deze vraag willen we de brede waaier aan gezinsvormen in Vlaanderen vatten.

Tabel 7.2. Burgerlijke staat (SD 2).

Percentage

1. Gehuwd 55,0

2. Weduwnaar of weduwe 5,6

3. Wettelijk gescheiden 8,0

4. Feitelijk gescheiden, nog gehuwd maar niet meer samenwonend met echtgeno(o)t(e) 0,8

5. Nooit gehuwd 30,6

(N) 3146

Tabel 7.3. Al dan niet samenwonend of gehuwd (SD 2b).

Percentage

1. Gehuwd 55,0

2. Ongehuwd samenwonend 10,7

3. Niet samenwonend 34,4

(N) 3146

Tabel 7.4. Al dan niet ongehuwd samengewoond vóór de periode dat men zonder partner woont, voor zij die momenteel niet samenwonen (SD 2c).

Percentage

1. Ooit samengewoond 8,8

2. Niet samengewoond 91,2

(N) 1080

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 242: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

242 | Achtergrondkenmerken

Tabel 7.5. Al dan niet eigen of aangenomen kinderen (SD 3).

Percentage

1. Heeft zelf kinderen 67,0

2. Heeft zelf geen kinderen 33,0

(N) 3146

7.3 Etniciteit

7.3.1 Omschrijving

Vraag SD 4 peilt naar de nationaliteit bij de geboorte. Aan de respondenten wordt ge-vraagd aan te geven of ze als Belg geboren zijn of niet.

SD 5 en 6 peilen naar de nationaliteit bij geboorte van de vader respectievelijk de moeder van de respondent. Aan de respondenten wordt gevraagd aan te geven welke nationaliteit hun vader en moeder bij hun geboorte hadden.

7.3.2 Vraagstelling

SD4 Wat was uw nationaliteit bij geboorte?

1.5. Belgisch 1

1.6. Andere: .................SD 4_O

SD5 Welke was de nationaliteit van uw vader bij zijn geboorte?

1.7. Belgisch 1

1.8. Andere: .................SD 5_O

SD6 Welke was de nationaliteit van uw moeder bij haar geboorte?

1.9. Belgische 1

1.10. Andere: .................SD 6_O

7.3.3 Vraagverwoording

Omdat de steekproef van respondenten getrokken is uit personen met de Belgische nationaliteit, vragen we naar de nationaliteit bij hun geboorte in plaats van naar hun huidige nationaliteit. Zo kunnen we achterhalen of iemand van niet-Belgische afkomst is. Vervolgens peilen we naar de nationaliteit bij geboorte van de vader en de moeder. Aan de hand daarvan kunnen we de etnische origine achterhalen van Belgen die niet met de Belgische nationaliteit zijn geboren (migranten van de eerste graad), maar

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 243: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Achtergrondkenmerken | 243

ook van migranten van de tweede of de derde generatie (die eventueel als Belg zijn geboren).

Tabel 7.6. Als Belg geboren of niet (SD 4).

Percentage

1. Als Belg geboren 96,1

2. Niet als Belg geboren 3,9

(N) 3146

Tabel 7.7. Nationaliteit bij geboorte van de vader (SD 5).

Percentage

1. Belg 92,7

2. Andere 7,3

(N) 3146

Tabel 7.8. Nationaliteit bij geboorte van de moeder (SD 6).

Percentage

1. Belg 93,2

2. Andere 6,8

(N) 3146

7.4 Ouderlijk milieu

7.4.1 Opleidingsniveau

7.4.1.1 Omschrijving

Met de vraag OUD 1 peilen we naar het opleidingsniveau van de ouders. Aan de res-pondenten wordt gevraagd aan te duiden wat het hoogste diploma is dat hun vader respectievelijk moeder heeft behaald. Het antwoord kan geselecteerd worden uit veer-tien antwoordcategorieën.

Vraag OUD 2 vraagt tot welke leeftijd de ouders van de respondent voltijds dagon-derwijs hebben gevolgd. In combinatie met vraag OUD 3 die vraagt naar het geboorte-jaar van de ouders, kan berekend worden in welk jaar het voltijds dagonderwijs werd afgerond.

Er zijn drie nieuwe categorieën toegevoegd in dit meetinstrument t.o.v. de ‘Cultuur-participatiesurvey 2003-2004’. Het gaat om de categorieën ‘bijzonder lager onderwijs’, ‘bijzonder secundair onderwijs’, en ‘doctoraat’.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 244: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

244 | Achtergrondkenmerken

7.4.1.2 Vraagstelling

Oud 1

De volgende vragen gaan over uw ouders en wat ze deden toen u jong was.

Wat is het hoogste getuigschrift of diploma dat uw vader en uw moeder hebben behaald? Op kaart 87 staan een aantal mogelijkheden. Noem de mogelijkheid die het beste bij uw vader past en deze die het beste bij uw moeder past.

Vader Moeder

Geen 1 1

Lager onderwijs 2 2

Buitengewoon lager onderwijs 3 3

Lager secundair onderwijs

Beroeps (BSO) 4 4

Technisch (TSO) (A3) 5 5

Kunstonderwijs (KSO) 6 6

Algemeen (ASO) 7 7

Hoger secundair onderwijs

Buitengewoon secundair onderwijs (BuSO) 8 8

Beroeps (BSO) (A3) 9 9

Handel, technisch (TSO), zevende jaar beroepsonderwijs (A2) 10 10

Kunstonderwijs (KSO) 11 11

Algemeen (ASO) 12 12

Hoger onderwijs

Niet universitair hoger onderwijs korte type (A1) 13 13

Niet universitair hoger onderwijs lange type 14 14

Universitair onderwijs 15 15

Doctoraat 16 16

Andere of bij twijfel (specifi ceer): 17 17

Oud 2 Tot welke leeftijd zijn uw vader en moeder voltijds in dagonderwijs naar school geweest?

Vader Moeder

Tot de leeftijd van .......... ..........

Oud 3 In welk jaar zijn uw ouders geboren?

Vader Moeder

Geboortejaar .......... ..........

7.4.1.3 Vraagverwoording

Deze vraag is identiek aan de vraag SD 9, waarin naar het opleidingsniveau van de respondent zelf wordt gepeild. Analoog met de vragen SD 8 en SD 1 worden de vragen

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 245: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Achtergrondkenmerken | 245

OUD 2 respectievelijk OUD 3 opgenomen om het behaalde diploma van de ouders his-torisch te kunnen situeren.

Tabel 7.9. Hoogste behaalde getuigschrift of diploma van de ouders (OUD 1); kolompercentages.

Vader Moeder

Geen 7,7 8,5

Lager onderwijs 34,9 37,3

Buitengewoon lager onderwijs 0,1 0,1

Lager secundair onderwijs

Beroeps (BSO) 9,0 10,7

Technisch (TSO) (A3) 7,5 5,6

Kunstonderwijs (KSO) 0,1 0,1

Algemeen (ASO) 4,0 5,2

Hoger secundair onderwijs

Buitengewoon secundair onderwijs (BuSO) 0,3 0,1

Beroeps (BSO) (A3) 4,7 4,8

Handel, technisch (TSO), zevende jaar beroepsonderwijs (A2) 9,3 7,5

Kunstonderwijs (KSO) 0,5 0,2

Algemeen (ASO) 5,6 5,8

Hoger onderwijs

Niet universitair hoger onderwijs korte type (A1) 6,9 9,3

Niet universitair hoger onderwijs lange type 2,5 1,4

Universitair onderwijs 6,2 3,1

Doctoraat 0,6 0,1

Andere 0,0 0,1

(N) 2849 2886

7.4.2 Arbeidstoestand

7.4.2.1 Omschrijving

Vraag OUD 4 peilt naar de arbeidstoestand van de vader respectievelijk de moeder van de respondenten toen ze tussen 12 en 14 jaar waren. De respondenten wordt gevraagd het gepaste antwoord te selecteren uit een lijst met twaalf antwoordmoge-lijkheden.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 246: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

246 | Achtergrondkenmerken

7.4.2.2 Vraagstelling

OUD 4Kunt u me zeggen welke de arbeidstoestand was van uw vader en moeder toen u ergens tus-sen 12 en 14 jaar oud was? Op kaart 88 staan een aantal mogelijkheden. Noem de mogelijk-heid die het beste bij uw vader past en deze die het beste bij uw moeder past.

Vader Moeder

1. Werkloos 1 1

2. Gepensioneerd (of met brugpensioen, prepensioen, enz.) 2 2

3. Huisvrouw/-man 3 3

4. Ongeschoolde arbeider/arbeidster 4 4

5. Geschoolde arbeider/arbeidster 5 5

6. Bediende 6 6

7. Onderwijzer/leerkracht/docent 7 7

8. Hoger bediende/kader 8 8

9. Kleine zelfstandige/handelaar 9 9

10. Landbouwer 10 10

11. Vrij beroep 11 11

12. Zelfstandig ondernemer 12 12

7.4.2.3 Vraagverwoording

Voor dit meetinstrument werden de items uit de vragen SD 12 en SD 13 integraal over-genomen. De items 4 t.e.m. 12 zijn de categorieën uit vraag SD 13. De items 1 t.e.m. 3 zijn de meest voorkomende categorieën uit vraag SD 12.

Tabel 7.10. Arbeidstoestand van de ouders toen de respondent tussen 12 en 14 jaar oud was (OUD 4); kolompercentages.

Vader Moeder

1. Werkloos 3,7 2,1

2. Gepensioneerd (of met brugpensioen, prepensioen, enz.) 22,9 1,4

3. Huisvrouw/-man 0,1 52,3

4. Ongeschoolde arbeider/arbeidster 24,1 8,6

5. Geschoolde arbeider/arbeidster 17,0 4,2

6. Bediende 16,2 11,7

7. Onderwijzer/leerkracht/docent 2,4 3,3

8. Hoger bediende/kader 5,4 0,8

9. Kleine zelfstandige/handelaar 9,3 6,7

10. Landbouwer 8,2 4,0

11. Vrij beroep 1,8 0,8

12. Zelfstandig ondernemer 5,3 2,2

(N) 3032 3087

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 247: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Achtergrondkenmerken | 247

7.4.3 Cultuurparticipatie van de ouders

7.4.3.1 Omschrijving

Vraag OUD 6 peilt naar het culturele gedrag van de ouders op het moment dat de res-pondenten tussen 12 en 14 jaar oud waren. Aan de respondenten wordt gevraagd om voor elk van de elf activiteiten aan te geven of de ouders deze activiteit toen deden of niet.

7.4.3.2 Vraagstelling

OUD 6

Ik wil u nu enkele vragen stellen die peilen naar welke activiteiten uw ouders of één van uw ouders deden toen u tussen 12 en 14 jaar oud was? Ik zal een lijst met activiteiten voorlezen. Zeg telkens ‘ja’ wanneer minstens één van uw ouders die activiteit deed, en ‘neen’ wanneer ze dat niet deden.

Ja Neen

1. Een museum of tentoonstelling bezoeken 1 0

2. Een toneel, ballet of dansvoorstelling bijwonen 1 0

3. Naar de bioscoop gaan 1 0

4. Monumenten, kerken of historische gebouwen bezoeken 1 0

5. Naar een concert van klassieke muziek of opera gaan 1 0

6. Naar een concert van popmuziek, rock, folk, wereldmuziek, dance, jazz of blues gaan 1 0

7. Een kunstzinnige hobby beoefenen zoals zang, dans, muziek, schilderen, tekenen, beeldhouwen

1 0

8. Romans lezen 1 0

9. Lid van socioculturele vereniging (vrouwenvereniging, hobbyclubs, gezinsvereni-ging, ...)

1 0

10. Lid van sociale beweging zoals een vredesbeweging, mensenrechtenorganisatie, natuurvereniging, ...

1 0

11. Lid van bibliotheek 1 0

7.4.3.3 Vraagverwoording

Om de cultuurparticipatie van de ouders te meten is geen internationaal gevalideerd meetinstrument voorhanden. Het culturele verleden van de ouders van de respondent wordt zowel in Nederlands onderzoek (Sociaal Cultureel Planbureau, 2000) als in Ame-rikaans onderzoek (Bradshaw, 1998) bevraagd. We stellen echter vast dat de selectie van de mogelijke culturele activiteiten arbitrair lijkt en gekozen werd in functie van de gebruikte cultuurdefi nitie. De selectie blijft vooral beperkt tot de deelname aan de ‘schone kunsten’. In de lijn van de brede cultuurdefi nitie die wij hanteren, willen we een evenwichtige lijst van culturele activiteiten opstellen, die niet beperkt is tot kun-stenparticipatie.

Als basis worden de items overgenomen uit de vraag naar geografi sche mobiliteit (GM 1, zie verder). Op die manier bouwen we een zekere logica op, die ook voor de

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 248: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

248 | Achtergrondkenmerken

respondenten belangrijk is om verwarring te vermijden. Vervolgens voegen we een aantal items toe om het brede veld van cultuurparticipatie te bestrijken. Creatieve cul-tuurparticipatie bevragen we via het item ‘een kunstzinnige hobby beoefenen zoals zang, dans, muziek, schilderen, tekenen, beeldhouwen’. Naar private kunstenparti-cipatie peilen we door het item ‘romans lezen’ op te nemen. ‘Op reis gaan’ en ‘als toeschouwer naar een sportwedstrijd gaan’ voegen we toe als alledaagse vormen van cultuur. Tot slot werd een selectie gemaakt van een aantal brede types verenigingen: ‘vereniging voor (amateur)kunstbeoefening (zang, toneel, dans, beeldende kunsten, literatuur, ...)’, ‘hobbyvereniging’ en ‘vrouwenbeweging, cultuurfonds of andere socio-culturele vereniging of beweging’. We voegen een categorie ‘andere vereniging’ toe om de sociale participatie van de ouders volledig te vatten.

Omdat we werken met een retrospectieve vraag die vooral voor oudere responden-ten moeilijk te beantwoorden kan zijn, vragen we niet naar de deelnamefrequentie, maar wordt de vraag beperkt tot het al dan niet participeren.

Aan de lijst met categorieën zijn enkele aanpassingen gebeurd t.o.v. de vraag in de ‘Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004’: de categorieën ‘lid zijn van een hobbyvereni-ging’, ‘lid zijn van een vrouwenbeweging, cultuurfonds of andere socioculturele ver-eniging of beweging’, en ‘lid zijn van een andere vereniging’ zijn herleid tot twee categorieën, nl. ‘lid van een socioculturele vereniging (vrouwenbeweging, hobbyclubs, gezinsvereniging, ...)’ en ‘lid van een sociale beweging zoals een vredesbeweging, mensenrechtenorganisatie, natuurvereniging, ...’. Er werden ook drie categorieën uit de lijst verwijderd met items die de scope van deze survey overstijgen. Daarnaast werd één categorie toegevoegd: ‘lid van bibliotheek’.

Tabel 7.11. Cultuurparticipatie van de ouders toen de respondent tussen 12 en 14 jaar oud was (OUD 6).

Percentage (N)

1. Een museum of tentoonstelling bezoeken 25,5 3092

2. Een toneel, ballet of dansvoorstelling bijwonen 26,7 3104

3. Naar de bioscoop gaan 39,5 3106

4. Monumenten, kerken of historische gebouwen bezoeken 28,7 3100

5. Naar een concert van klassieke muziek of opera gaan 13,0 3104

6. Naar een concert van popmuziek, rock, folk, wereldmuziek, dance, jazz of blues gaan

10,7 3109

7. Een kunstzinnige hobby beoefenen zoals zang, dans, muziek, schilderen, tekenen, beeldhouwen

14,2 3119

8. Romans lezen 43,8 3098

9. Lid van socioculturele vereniging (vrouwenvereniging, hobbyclubs, gezinsvereni-ging, ...)

29,3 3088

10. Lid van sociale beweging zoals een vredesbeweging, mensenrechtenorganisatie, natuurvereniging, ...

5,3 3105

11. Lid van bibliotheek 27,2 3083

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 249: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Achtergrondkenmerken | 249

Literatuur

Bradshaw, T. (1998). 1997 Survey of public participation in the arts. Summary report. Washington D.C.: National Endowment for the Arts.

Sociaal Cultureel Planbureau (2000). Sociaal en Cultureel Rapport 2000. Nederland in Europa. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

7.4.4 Cultureel verleden van de respondent

7.4.4.1 Omschrijving

De vragen OUD 5a en OUD 5b peilen naar het culturele verleden van de respondent. Aan de respondenten wordt gevraagd om voor elk van de elf culturele activiteiten aan te geven of ze er al dan niet aan deelnamen op 12 tot 14-jarige leeftijd. Indien een acti-viteit gedaan werd, wordt de respondenten gevraagd om de verbanden waarin ze deze activiteit uitoefenden aan te duiden: ‘alleen’, ‘met ouders’, ‘in schoolverband’ of ‘met vrienden, niet in schoolverband’.

7.4.4.2 Vraagstelling

OUD 5aIk wil u nu enkele vragen stellen over mogelijke activiteiten die u zelf deed toen u tussen 12 en 14 jaar oud was. Ik zal een lijst met activiteiten voorlezen. Zeg telkens ‘ja’ wanneer u die activiteit toen deed, en ‘neen’ wanneer u die niet deed.

OUD 5b Zo ja, in welk verband oefende u die

activiteit uit?

Ja Neen

Alle

en

Met

oud

ers

In s

choo

lve

rban

d

Met

vrie

nden

nie

t in

scho

olve

rban

d

1. Een museum of tentoonstelling bezoeken 1 0 1 1 1 1

2. Een toneel, ballet of dansvoorstelling bijwonen 1 0 1 1 1 1

3. Naar de bioscoop gaan 1 0 1 1 1 1

4. Monumenten, kerken of historische gebouwen bezoeken 1 0 1 1 1 1

5. Naar een concert van klassieke muziek of opera gaan 1 0 1 1 1 1

6. Naar een concert van popmuziek, rock, folk, wereldmuziek, dance, jazz of blues gaan

1 0 1 1 1 1

7. Een kunstzinnige hobby beoefenen zoals zang, dans, muziek, schil-deren, tekenen, beeldhouwen

1 0 1 1 1 1

8. Romans lezen 1 0

9. Lid van jeugdvereniging, jeugdbeweging, jeugdhuis 1 0

10. Lid van culturele vereniging of vereniging voor kunstbeoefening 1 0

11. Lid van sociale beweging zoals vredesbeweging, mensenrechtenor-ganisatie, natuurvereniging, ...

1 0

12. Lid van bibliotheek 1 0

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 250: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

250 | Achtergrondkenmerken

7.4.4.3 Vraagverwoording

Onderzoek heeft aangetoond dat cultuurparticipatie op jonge leeftijd samenhangt met de latere culturele activiteitsgraad (o.a. Nagel, 2004). We nemen 12 tot 14 jaar als referentieleeftijd. De pretest gaf aan dat dit de leeftijdsperiode is die de meeste res-pondenten zich het best herinneren, mede omdat het een belangrijk moment in de schoolloopbaan is.

De activiteiten werden overgenomen uit de vraag OUD 6. De categorie ‘lid van so-cioculturele vereniging’ uit vraag OUD 6 is aangepast naar ‘lid van culturele vereniging of vereniging voor kunstbeoefening’. Ten slotte werd de categorie ‘lid van jeugdvereni-ging, jeugdbeweging, jeugdhuis’ toegevoegd aan de lijst.

Omdat we willen nagaan op welke manier cultuurparticipatie uit het verleden sa-menhangt met het huidige participatiepatroon, bevragen we de sociale context waarin de verschillende culturele activiteiten werden uitgeoefend. In de antwoordmogelijkhe-den bieden we de traditionele socialiserende instanties aan: ‘ouders’ (primaire sociali-satie), ‘school’ en ‘vrienden’ (secundaire socialisatie). Omdat culturele activiteiten ook alleen gedaan kunnen worden, voegen we nog een extra categorie toe.

Literatuur

Nagel, I. (2004). Cultuurdeelname in de levensloop. Utrecht: ICS.

Tabel 7.12. Cultuurparticipatie van de respondent tussen 12 en 14 jaar (OUD 5a).

Percentage (N)

1. Een museum of tentoonstelling bezoeken 37,0 3125

2. Een toneel, ballet of dansvoorstelling bijwonen 32,5 3140

3. Naar de bioscoop gaan 62,0 3136

4. Monumenten, kerken of historische gebouwen bezoeken 34,5 3130

5. Naar een concert van klassieke muziek of opera gaan 8,5 3131

6. Naar een concert van popmuziek, rock, folk, wereldmuziek, dance, jazz of blues gaan 11,3 3145

7. Een kunstzinnige hobby beoefenen zoals zang, dans, muziek, schilderen, tekenen, beeldhouwen 24,1 3142

8. Romans lezen 35,9 3138

9. Lid van jeugdvereniging, jeugdbeweging, jeugdhuis 45,6 3140

10. Lid van culturele vereniging of vereniging voor kunstbeoefening 6,8 3125

11. Lid van sociale beweging zoals vredesbeweging, mensenrechtenorganisatie, natuurvereniging, ... 2,7 3104

12. Lid van bibliotheek 51,6 3127

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 251: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Achtergrondkenmerken | 251

Tabel 7.13. Participatieverband bij culturele activiteiten tussen 12 en 14 jaar (OUD 5b).

Alleen Met ouders

In school-verband

Met vrienden niet in school-

verband

(N)

1. Een museum of tentoonstelling bezoeken 2,0 35,3 30,8 6,2 1180

2. Een toneel, ballet of dansvoorstelling bijwonen 2,7 39,0 61,6 19,5 1025

3. Naar de bioscoop gaan 10,1 40,5 25,7 64,4 1950

4. Monumenten, kerken of historische gebouwen bezoeken 3,0 51,4 69,9 4,8 1089

5. Naar een concert van klassieke muziek of opera gaan 3,3 57,6 44,6 16,1 268

6. Naar een concert van popmuziek, rock, folk, wereldmu-ziek, dance, jazz of blues gaan

3,2 31,7 8,3 71,7 355

7. Een kunstzinnige hobby beoefenen zoals zang, dans, muziek, schilderen, tekenen, beeldhouwen

40,3 3,4 30,7 41,4 754

7.5 Grootte van het sociale vrijetijdsnetwerk

7.5.1 Omschrijving

Vraag SOCN 1 brengt het aantal leden van het vrijetijdsnetwerk in kaart. Aan de res-pondenten wordt gevraagd de voornamen op te sommen van mensen met wie ze hun vrije tijd doorgaans doorbrengen. Het uiteindelijke antwoord is de som van alle ge-noemde personen.

7.5.2 Vraagstelling

SOCN 1

Met de volgende vraag wil ik graag weten met wie u uw vrije tijd doorbrengt. Met vrije tijd bedoel ik de tijd die u heeft los van werk, school, huishoudelijke taken, zorg voor de kinderen en nacht-rust. Wie zijn de mensen met wie u doorgaans uw vrije tijd doorbrengt? Het is voldoende dat u hun voornamen opnoemt.

............... (aantal) personen

7.5.3 Vraagverwoording

Het sociaal netwerk kan op verschillende manieren in kaart gebracht worden. Om de respondenten de personen uit hun sociaal netwerk te laten opsommen, kunnen we verschillende vragen stellen, zoals ‘wie zijn de mensen aan wie u persoonlijke zaken toevertrouwt’, ‘wie zijn uw vrienden’, ... Aangezien deze survey verschillende vor-

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 252: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

252 | Achtergrondkenmerken

men van participatie als thema heeft en dit zich hoofdzakelijk in de vrije tijd afspeelt, vertrekken we van de vrijetijdsbesteding. ‘Vrije tijd’ defi niëren we als de tijd die niet besteed wordt aan werk, school, huishoudelijke taken, zorg voor de kinderen en nacht-rust. Het meetinstrument voor het sociale netwerk is een sterke vereenvoudiging van de vraag uit de ‘Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004’ (Lievens, Waege & De Meule-meester, 2006).

We laten de respondenten de namen opsommen van personen waarmee ze door-gaans hun vrije tijd doorbrengen. Respondenten zijn dus niet gehouden aan een maxi-mum aantal personen. Om overschatting te voorkomen, vragen we echter naar de na-men van de personen. Op die manier vermijden we dat respondenten een willekeurig cijfer gokken of dat ze een sociaal wenselijk antwoord geven. Achteraf telt de enquê-teur het aantal namen op. Dat cijfer is het uiteindelijke antwoord op de vraag naar het sociale vrijetijdsnetwerk.

Literatuur

Lievens, J., Waege, H.& De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker: Cultuurparticipatie gewikt en gewogen. Basisgegevens van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Antwer-pen: De Boeck.

Tabel 7.14. Grootte van het sociale vrijetijdsnetwerk (SOCN1); percentages

Percentage

1. 0 tot 4 mensen 32,9

2. 5 tot 9 mensen 27,1

3. 10 of meer mensen 40,0

(N) 3146

7.6 Subjectieve beleving van de vrije tijd

7.6.1 Omschrijving

Met vraag SBVT wordt gepeild naar de ervaren tijdsdruk, zowel in het algemeen als in de vrije tijd in het bijzonder. Op basis van een zevenpuntenschaal werd aan de respondenten gevraagd om aan te geven in welke mate ze het eens zijn met zeven voorgelegde stellingen.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 253: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Achtergrondkenmerken | 253

7.6.2 Vraagstelling

SBVT

Nu volgen een aantal uitspraken over uw (vrije) tijd. Gelieve mij telkens te zeggen in welke mate u het eens of oneens bent met deze uitspraken. Gebruik kaart 90 om te antwoorden.

Items 1 t.e.m. 7 worden at random weergegeven.

Kaart 90 geven.

Deel 8. Volledig oneens

Volledig eens

1. Ik raak nooit bijgewerkt 1 2 3 4 5 6 7

2. Ik heb nooit tijd voor mezelf 1 2 3 4 5 6 7

3. Ik heb geen tijd om de dingen te doen die ik moet doen

1 2 3 4 5 6 7

4. Er wordt meer van mij verwacht dan ik aankan 1 2 3 4 5 6 7

5. Vaak kom ik in mijn vrije tijd niet toe aan dingen die ik eigenlijk wil doen

1 2 3 4 5 6 7

6. Ik moet in mijn vrije tijd te vaak rekening houden met anderen

1 2 3 4 5 6 7

7. Er zijn zoveel dingen die ik wil doen in mijn vrije tijd, dat ik heel vaak het gevoel heb tijd tekort te komen

1 2 3 4 5 6 7

7.6.3 Vraagverwoording

De zeven stellingen zijn een weergave van de ervaren tijdsdruk. Ze geven de perceptie weer van de invulling van de tijd van de respondenten en de door hen ervaren tijds-druk. De schaal werd reeds meermaals gebruikt in Vlaams onderzoek (Elchardus & Smits, 2007; SCV-surveys) en omvat zowel stellingen die peilen naar de tijdsdruk in het algemeen als naar de tijdsdruk in de vrije tijd.

Literatuur

Elchardus, M. & Smits, W. (2007). Het grootste geluk, Leuven: Lannoo.Administratie Planning en Statistiek, Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1996-2008.

Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Tabel 7.15. Subjectieve beleving van de vrije tijd (SBVT).

VO VE (N)

1. Ik raak nooit bijgewerkt 30,1 17,5 10,8 12,3 11,9 6,9 10,6 3137

2. Ik heb nooit tijd voor mezelf 39,5 17,2 10,7 12,1 8,6 6,4 5,6 3142

3. Ik heb geen tijd om de dingen te doen die ik moet doen 33,1 19,2 11,4 13,9 10,2 5,5 6,7 3140

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 254: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

254 | Achtergrondkenmerken

VO VE (N)

4. Er wordt meer van mij verwacht dan ik aankan 35,3 19,3 10,0 13,3 9,4 5,5 7,2 3141

5. Vaak kom ik in mijn vrije tijd niet toe aan dingen die ik eigenlijk wil doen 20,1 10,6 8,5 12,4 14,9 15,1 18,4 3141

6. Ik moet in mijn vrije tijd te vaak rekening houden met anderen 25,6 13,1 10,0 14,6 14,1 10,5 12,1 3141

7. Er zijn zoveel dingen die ik wil doen in mijn vrije tijd, dat ik heel vaak het gevoel heb tijd tekort te komen

16,9 8,6 7,0 10,2 13,2 16,0 28,1 3142

7.7 Woonplaats

7.7.1 Omschrijving

Vraag SD 1b peilt naar de woonplaats. Aan de respondenten wordt gevraagd hun postcode op te geven. Vervolgens gaan we ook na hoelang men al in deze gemeente woont.

7.7.2 Vraagstelling

SD 1b Wat is de postcode van uw huidige woonplaats? ..........

SD 1c Hoelang woont u al in deze gemeente? ...jaar ...maanden

7.7.3 Vraagverwoording

Elke gemeente heeft haar eigen ‘gemeentekenmerken’. Bepaalde gemeentekenmerken dragen ertoe bij dat cultuurparticipatie aantrekkelijker (of net minder aantrekkelijker) wordt voor de mensen en vooral voor bepaalde groepen (Glorieux & Kuppens, 2006). Hoe langer men in een gemeente woont, hoe meer men ingebed is en hoe meer mensen men kent. De neiging om aan cultuur in die gemeente te participeren, zal dan groter worden.

Literatuur

Glorieux, I. & Kuppens, T. (2006). De effectiviteit van Vlaamse bibliotheken. Een analyse op basis van het gebruikersonderzoek in 2004. Brussel:Vrije Universiteit Brussel.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 255: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Achtergrondkenmerken | 255

7.8 Levensbeschouwing

7.8.1 Omschrijving

De vragen SD 25 en 26 peilen naar de levensbeschouwing en geloofspraktijk. Aan de respondenten wordt gevraagd om uit een lijst met acht levensbeschouwelijke strekkin-gen, die te selecteren die het best bij hen past (SD 25). Vervolgens wordt hen gevraagd aan te geven hoe vaak ze deelnemen aan godsdienstige of levensbeschouwelijke bij-eenkomsten of erediensten: ‘nooit’, ‘enkel bij uitzonderlijke gebeurtenissen’, ‘maande-lijks’, ‘meerdere keren per maand’, ‘wekelijks’ of ‘meerdere keren per week’ (SD 26).

7.8.2 Vraagstelling

SD 25Op kaart 60 vindt u enkele levensbeschouwelijke strekkingen. Welke past het best bij u?

Kaart 60 geven. Slechts één antwoord mogelijk!

1. Ongelovig 1

2. Overtuigd vrijzinnig 2

3. Katholiek 3

4. Katholiek maar niet praktiserend 4

5. Christelijk gelovig maar niet katholiek 5

6. Islamitisch 6

7. Joodse godsdienst 7

8. Geloof laat me onverschillig 8

9. Andere? (specifi ceer) 9998

SD 26Hoe vaak neemt u deel aan godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten of eredien-sten? Gebruik kaart 61 om te antwoorden.

Kaart 61 geven. Slechts één antwoord mogelijk

1. Nooit 1

2. Enkel bij uitzonderlijke gebeurtenissen zoals bijvoorbeeld een doop, huwelijk, begrafenis, of een godsdienstige of levensbeschouwelijke feestdag

2

3. Maandelijks 3

4. Meerdere keren per maand 4

5. Wekelijks 5

6. Meerdere keren per week 6

7.8.3 Vraagverwoording

Dit meetinstrument is gebaseerd op de survey ‘Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1999’ (Carton et al., 2000). Bij SD 25 kiezen we ervoor de categorie ‘over-tuigd vrijzinnig’ op te nemen, in plaats van ‘vrijzinnig’. Op basis van open antwoorden

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 256: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

256 | Achtergrondkenmerken

van de ‘Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004’ werd ‘katholiek maar niet praktiserend’ toegevoegd. Verder hebben we ‘Islamitisch’ en ‘Joodse godsdienst’ toegevoegd. Tot slot besloten we de categorie ‘ik bepaal zelf wat ik geloof, los van elke levensbeschouwing’ niet te gebruiken. Bij SD 26 elimineren we een aantal antwoordmogelijkheden. De ca-tegorieën ‘zeer zelden’ en ‘dagelijks’ nemen we niet op.

Literatuur

Carton, A. et al. (2000). Basisdocumentatie ‘Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen 1999’. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Planning en Statistiek.

Tabel 7.16. Levensbeschouwing respondent (SD 25).

Percentage

1. Ongelovig 12,6

2. Overtuigd vrijzinnig 5,0

3. Katholiek 30,5

4. Katholiek maar niet praktiserend 32,7

5. Christelijk gelovig maar niet katholiek 8,4

6. Islamitisch 2,8

7. Joodse godsdienst 0,1

8. Geloof laat me onverschillig 6,7

9. Andere 1,1

(N) 3131

Tabel 7.17. Frequentie van deelname aan godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten of ere-diensten (SD26).

Percentage

1. Nooit 14,4

2. Enkel bij uitzonderlijke gebeurtenissen zoals bijvoorbeeld een doop, huwelijk, begrafenis of een godsdienstige of levensbeschouwelijke feestdag

69,4

3. Maandelijks 5,2

4. Meerdere keren per maand 3,0

5. Wekelijks 7,0

6. Meerdere keren per week 1,1

(N) 3144

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 257: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Deel II

Dataverzameling

Astrid Van Steen en John Lievens

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 258: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 259: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

1. Algemeen opzet

In dit deel gaan we in op de dataverzameling van de Participatiesurvey 2009. We be-spreken uitvoerig het volledige proces, van de voorbereiding en de steekproeftrekking over de interviewfase tot de fi nale dataset.

Om mogelijke vertekeningen bij de dataverzameling uit te sluiten, werden verschil-lende maatregelen genomen, zoals het beperken van de invloed van de interviewer op het antwoordproces, het gebruik van een strikte contactprocedure om te vermijden dat enkel gemakkelijk bereikbare personen worden geïnterviewd en een strikte selectie- en opvolgingsprocedure voor het marktonderzoeksbureau dat instaat voor de dataverza-meling.

We trekken daarmee de lijn van integrale kwaliteitszorg in het surveyproces con-sequent door naar de fase van dataverzameling. Veelal wordt in surveyonderzoek de grootste zorg besteed aan het operationaliseren van abstracte concepten en de vragen-lijstconstructie, terwijl de feitelijke dataverzameling in handen wordt gelaten van een marktonderzoeksbureau zonder dat op systematische en permanente basis de kwaliteit van het geleverde werk opgevolgd of bijgestuurd wordt. Anomalieën worden dan dik-wijls pas opgemerkt na het voltooien van de dataverzameling. De investering in kwa-liteitsbewaking bij het verzamelen van de gegevens in deze survey vormt het sluitstuk van de inbedding van een survey in een proces van integrale kwaliteitszorg en moet leiden tot gegevens diebeantwoorden aan de meest strikte eisen van methodologische kwaliteit en rigiditeit. De volledige fase van de dataverzameling werd voorbereid, op-gevolgd, bijgestuurd en geëvalueerd door onderzoekers van het Steunpunt Cultuur, Jeugd, Sport, verbonden aan de onderzoeksgroep CuDOS (Universiteit Gent, hierna aangeduid als de ‘wetenschappelijke onderzoekscel’).

De beschrijving van het onderzoeksproces is mogelijk door een nauwgezette op-volging van dat proces en is nodig voor een juiste evaluatie van de resultaten. In wat volgt wordt eerst een uiteenzetting gegeven van de gevolgde procedures, stappen en beslissingen in de achtereenvolgende fasen van het veldwerk. Vervolgens worden deze fases geëvalueerd op basis van gerapporteerde ervaringen in het veld en gedocumen-teerd met cijfermateriaal dat werd verzameld tijdens het veldwerk. Het documenteren, beargumenteren en evalueren van de verschillende fases is nuttig, niet alleen in het licht van de permanente verbetering van het veldwerk tijdens het proces zelf, maar ook omdat die informatie bijkomende inzichten kan opleveren om latere dataverzamelin-gen effi ciënter te kunnen sturen en begeleiden.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 260: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

260 | Dataverzameling

2. Voorbereiding van het veldwerk: de selectie van een marktonderzoeksbureau en de eerste afspraken

2.1 Selectie van het marktonderzoeksbureau

Het onderzoeksopzet en -design (cf. supra) van de Participatiesurvey 2009 vereist een zeer complexe aanpak van het veldwerk. Hiervoor is een gespecialiseerde organisatie noodzakelijk. Eerder dan zelf te investeren in de uitbouw van een dergelijke organi-satie (opzetten van een netwerk van interviewers, opvolgingssysteem, hardware, ...) werd ervoor geopteerd om de dataverzameling en codering uit te besteden aan een gespecialiseerd marktonderzoeksbureau. De opdracht is naar Vlaamse normen uit-zonderlijk groot. Gegeven de verwachte lage participatiefrequenties voor een aantal domeinen is immers een groot aantal eenheden nodig om betrouwbare informatie te verkrijgen.

In het voorjaar van 2008 werd een gedetailleerd bestek opgesteld voor de uitbeste-ding van de opdracht. In dit bestek werden de verschillende vereiste procedures voor kwaliteitsbewaking gespecifi ceerd. Het bestek werd opgesteld conform de geldende regelgeving m.b.t. de aanbesteding van overheidsopdrachten. In totaal vroegen zes marktonderzoeksbureaus het gedetailleerde bestek op. Drie daarvan dienden uiteinde-lijk een offerte in. Belangrijke data waren:

15/04/08 verzending van het aankondigingsbericht naar het Belgisch Staatsbladen het Publications Offi ce EU

15/04/08 publicatie in het Bulletin der Aanbestedingen en inPublic Tenders. Supplement to the Offi cial Journal of the European Union

03/06/08 opening van de offertes

Het bestek specifi ceerde de volgende administratieve en algemeen organisatorische selectiecriteria:

uitsluitingsgronden –attest van niet-faling –origineel RSZ-attest –

fi nanciële en economische draagkracht –totale omzet over de voorbije drie jaar –omzet betreffende aanverwante diensten over de voorbije drie jaar –

technische bekwaamheid –studie- en beroepskwalifi caties van de verantwoordelijken –een lijst van minstens honderd interviewers met relevante ervaring in vergelijk- –baar onderzoekminstens drie referenties van face-to-face surveyonderzoek in de voorbije drie –jaar (incl. omschrijving, budget, periode, contact)

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 261: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 261

een regelmatige geografi sche spreiding van het interviewercorps –een verklaring die de gemiddelde jaarlijkse personeelsbezetting van de dienstver- –lener weergeeft tijdens de laatste drie jareneen verklaring van de technische uitrusting –een draaiboek m.b.t. interne kwaliteitszorg voor dataverzameling en -opslag –evt. opgave van het deel in onderaanneming –

Alle drie de bureaus die een offerte indienden, leverden de nodige documenten om de selectiecriteria te evalueren. Daarnaast gaf elk van de bureaus een omstandige situe-ring en omschrijving van het eigen bedrijf met bijzondere aandacht voor de grootte en ervaring, de mogelijkheden voor ontwerp en onderzoek, en de standaardprocedures om kwaliteit te waarborgen. De technische bekwaamheid van één van de indieners werd onvoldoende geacht, wegens onvoldoende interviewers en geen referenties van vergelijkbaar onderzoek.

In het bestek werden de volgende gunningscriteria opgenomen (in volgorde van afne-mend belang):.1. De kwaliteit van de voorbereiding, organisatie en uitvoering van het veldwerk (uit-

zonderlijk groot belang). Dit hoofdcriterium wordt beoordeeld op basis van de mate waarin betere voorstellen dan de minimale vereisten van het bestek worden gefor-muleerd. In concreto wordt daarbij toegespitst op de volgende onderdelen van de opdracht:

het plan van aanpak van de voorbereidings- en testfase; –het plan van aanpak van de training van de interviewers; –de wijze waarop interviewers opgevolgd en gecontroleerd zullen worden; –de wijze waarop de opdrachtgever continu de voortgang en kwaliteit van het –veldwerk kan opvolgen, evalueren en bijsturen;de wijze waarop respondenten gecontacteerd zullen worden en specifi ek de maat- –regelen die genomen worden om de respons te maximaliseren;het plan van aanpak voor de codering en de oplevering van de databestanden; –de globale kwaliteitsaanpak bij de uitvoering van de opdracht. –

2. Prijs (groot belang):bedrag per eenheid voor face-to-face mondelinge interviews; –verplichte variant: bedrag per eenheid voor face-to-face mondelinge interviews –aangevuld met schriftelijke drop-off vragenlijsten.

De ingediende offertes werden op elk van de algemene inhoudelijke gunningscriteria gedetailleerd geëvalueerd door een expertenpanel. Dit panel was samengesteld uit de bij de participatiesurvey betrokken promotoren en twee externe experts: prof. dr. em. Jaak Billiet (KULeuven, Departement Sociologie, Afdeling Dataverzameling en -ana-lyse) en dr. Ann Carton (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Studiedienst van de Vlaamse Regering). Op basis van deze grondige evaluatie werd beslist de opdracht te gunnen aan Signifi cant GfK (Leuven).

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 262: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

262 | Dataverzameling

2.2 Eerste voorbereidingen van het veldwerk

Na de toewijzing van de opdracht werd het eerste overleg snel gestart. Tussen de opdrachtgever en Signifi cant werd van meet af aan een duidelijke taakverdeling afge-sproken. Het belangrijkste punt daarin was dat enkel de effectieve dataverzameling en supervisie daarop door Signifi cant gebeurde. De ontwikkeling van het meetinstru-ment, de steekproeftrekking, het bepalen van de procedures voor de dataverzameling en de methodologische kwaliteitscontroles bleven in handen van het Steunpunt, Cul-tuur, Jeugd, Sport (uitgevoerd door onderzoekers verbonden aan CuDOS (UGent)). Bij de taken die Signifi cant voor zijn rekening nam, was er een verdere verdeling. Enkel de organisatie van het veldwerk en de algemene opvolging, supervisie en bijsturing gebeurde door Signifi cant zelf.

Ondanks de uitgebreidheid en gedetailleerdheid van het bestek moesten vooraleer effectief met het veldwerk werd gestart bijkomende afspraken gemaakt worden. Het ging daarbij vooral om afspraken over de eigenlijke organisatie van het veldwerk, het afstemmen van procedures, de uitwisseling van informatie en datasets, de selectie en training van de interviewers, de contactprocedures en de conversie van de vragenlijst op papier naar een CAPI-versie. Basisprincipes van methodologische kwaliteit en in-tegrale kwaliteitszorg m.b.t. het surveyproces waren bepalend in deze onderhandelin-gen. Een cruciaal punt was het opzetten van een systeem van informatie-uitwisseling zodat de opdrachtgever permanent en continu gedetailleerde controles kon uitvoeren op het verloop van het veldwerk (cf. infra). Van oktober 2008 tot januari 2009 werd veelvuldig samen gezeten en telefonisch en via mail gecommuniceerd. Belangrijke mijlpalen waren:

08/10/2008 overeenstemming op cruciale punten voor de organisatie van het veldwerk

14/08/2008 goedkeuringsbrief (bestelling)

28/10/20082-3-4/12/200811/12/2008

defi nitieve vragenlijsten op papierpilootstudiekwaliteitscriteria voor evaluatie interviewers, defi nitieve contactbladen voorbereiding training interviewers

14/01/2009 levering adressenbestand

19/01/2009 start training interviewers

19/01/2009 start dataverzameling

3. Onderzoekspopulatie en steekproef

De uitgebreidheid van de vragen die we met de Participatiesurvey 2009 willen beant-woorden, vereist een onderzoekspopulatie die representatief is voor de Vlaamse bevol-king. Bij het steekproefontwerp moeten we dus rekening houden met de vereisten van een representatief bevolkingsonderzoek.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 263: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 263

3.1 Afbakening van de onderzoekspopulatie

De Participatiesurvey 2009 wil een licht werpen op de participatie van Vlamingen. Wie een ‘Vlaming’ is, is echter niet strikt afgelijnd. Betreft het een subjectieve identi-fi catie? Moet hij of zij in Vlaanderen wonen? Een abstracte term als ‘Vlaming’ is dan ook niet bruikbaar in wetenschappelijk onderzoek. De operationele defi nitie van de onderzoekspopulatie die hier gehanteerd wordt, is: Nederlandstaligen met de Belgische nationaliteit woonachtig in het Vlaams of Brussels Hoofdstedelijk Gewest en met een leeftijd tussen 14 en 85 jaar. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd geselecteerd op taalrol. Het leeftijdscriterium in de operationele defi nitie van de onderzoekspopu-latie werd om praktische redenen ingevoerd. Ervaring leert dat bij personen ouder dan 85 jaar een groot deel moeilijk of helemaal niet te bereiken of te interviewen is. Voor kinderen jonger dan 14 jaar zou dan weer een afzonderlijk meetinstrument op hun niveau ontwikkeld moeten worden.

3.2 Steekproeftrekking

Uit de operationele onderzoekspopulatie werd een steekproef getrokken via een twee-trapssteekproef-design. In de eerste fase werden geografi sche eenheden toevallig gese-lecteerd. In de tweede fase werden opnieuw op loutere toevalsbasis individuen gese-lecteerd binnen de in de eerste stap geselecteerde geografi sche eenheden. Een dergelijk steekproefdesign zorgt voor een maximale rol van het toeval, terwijl de kosten en de praktische organisatie van de dataverzameling onder controle kunnen worden gehou-den. De trekking in de tweede stap gebeurt op het niveau van individuen omdat daar-voor, in tegenstelling tot gezinnen, een welomschreven steekproefkader beschikbaar is.

3.2.1 Stap 1: trekking van geografi sche eenheden

De geografi sche eenheden werden in dit onderzoek geoperationaliseerd op het niveau van de postcode. Dat wijkt af van het merendeel van het surveyonderzoek in Vlaan-deren, dat over het algemeen de gemeente als geografi sche eenheid neemt. De moti-vatie om te kiezen voor de postcode is de geografi sche variatie te maximaliseren. De geografi sche gebieden die omschreven worden door een postcode zijn immers in de meeste gevallen kleiner dan gemeenten. Dat leidt tot meer verschillende eenheden op het regionale niveau. Bovendien laat een kleinere geografi sche omschrijving toe om de praktische organisatie van het veldwerk en de hieraan verbonden kostprijs verder onder controle te houden.

Gegeven het beschikbare budget voor de dataverzameling werd bepaald dat een steekproef van 350 steekproefclusters getrokken kon worden. Een steekproefclus-ter wordt hier gedefi nieerd als een geografi sche eenheid (i.c. postcode) waarin in 2009 tien gezinnen effectief bevraagd moesten worden. Het steekproefkader wordt

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 264: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

264 | Dataverzameling

gevormd door alle postcodes binnen het Vlaams en Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In totaal zijn dat 544 postcodes. Vier postcodes met minder dan twintig inwoners werden geweerd (1031, 1052, 1071, 1931). Uit de populatie van de resterende 540 postcodes werd een aselecte steekproef, met teruglegging, getrokken van 350 steek-proefclusters. De kans voor een postcode om getrokken te worden als steekproefclus-ter werd proportioneel gesteld aan het aantal inwoners in die postcode. Als postcode X bijvoorbeeld tweemaal meer inwoners heeft dan postcode Y, heeft postcode X ook een tweemaal hogere kans om als steekproefcluster getrokken te worden dan post-code Y.

3.2.2 Stap 2: trekking van personen

De tweede stap van de tweetrapssteekproef behelst het trekken van personen binnen de 350 steekproefclusters die in de eerste stap werden geselecteerd. Het beschikbare budget liet toe om per steekproefcluster tien gezinnen effectief te bevragen. Om reke-ning te houden met non-respons en niet-benaderbare adressen werd een procedure van oversampling toegepast. Hiervoor werd gebruikgemaakt van een analyse van de Studiedienst van de Vlaamse Regering.1 In die multilevel analyse werd de differentiële non-respons per postcode ingeschat op basis van de verschillende opeenvolgende jaar-gangen van de SCV-surveys. In postcodes die niet statistisch signifi cant afwijken van de gemiddelde non-respons worden vijftien personen getrokken om tien interviews te realiseren. Voor postcodes die statistisch signifi cant afwijken van de gemiddelde non-respons worden meer of minder dan vijftien personen getrokken (met een minimum van dertien en een maximum van zesentwintig personen). De effectieve trekking van individuen op adres uit het rijksregister van natuurlijke personen gebeurde door het Rijksregister.

Het beoogde aantal effectief te bevragen individuen bedroeg dan 3500 gezinnen, verspreid over 350 steekproefclusters.

4. De contactprocedure

Een belangrijke leidraad bij de organisatie van het veldwerk voor de Participatiesurvey is het minimaliseren van (selectieve) unit non-respons. De resultaten van onderzoek dat gebaseerd is op een steekproef uit de bevolking zijn immers slechts geldig in de mate dat de uiteindelijk gerealiseerde steekproef een afspiegeling vormt van de volle-dige bevolking. Het is dan ook van het grootste belang dat de personen die in de vorige fase toevallig getrokken zijn als potentiële respondenten overtuigd kunnen worden om

1. Pickery, J. & Carton A. (2008). Oversampling in relation to differential regional response rates, Survey Re-search Methods, 2(2), 83-92.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 265: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 265

effectief deel te nemen aan het onderzoek. De vaardigheden van interviewers, aan-gescherpt door training, kunnen hierbij een grote rol spelen (cf. infra), maar ook de procedure waarmee contact wordt gezocht kan bepalend zijn. De contactprocedure die hier gebruikt is, is gebaseerd op een combinatie van recente methodologische inzich-ten. Voor de potentiële respondenten bestond de contactprocedure uit verschillende stappen.

4.1 Fase 1: introductie

Eén à twee weken voor het eigenlijke contact met een interviewer ontving de poten-tiële respondent een introductiebrief waarin de doelstellingen en het belang van het onderzoek duidelijk werden gemaakt en waarin om medewerking werd verzocht. De introductiebrief was opgesteld in naam van het Steunpunt Cultuur, Jeugd, Sport en kondigde het bezoek van een interviewer aan. Voor minderjarigen werd ook een aange-paste introductiebrief naar de ouders verstuurd. Het versturen van de introductiebrie-ven naar de basispersonen gebeurde door het marktonderzoeksbureau. Niet alle steek-proefclusters werden tegelijkertijd geactiveerd. Op drie tijdstippen tijdens het veldwerk werden een gelijk aantal adressen geactiveerd en introductiebrieven verstuurd. In een beperkt aantal steekproefclusters liet het eerste contact met een interviewer lang op zich wachten nadat de introductiebrief was verstuurd. Vaak voorkomende redenen wa-ren ziekte van de interviewer of het feit dat de interviewer zich – evt. na een beperkt aantal interviews – uit het onderzoek (al dan niet tijdelijk) terugtrok. In die gevallen werd een aangepaste introductiebrief verstuurd vooraleer de steekproefcluster effectief werd heropgestart.

4.2 Fase 2: contact

De tweede stap in de contactprocedure betrof het eigenlijke contact met de interviewer. Het eerste contact was een verplicht persoonlijk contact. Om de kans te maximaliseren dat de betrokken persoon thuis werd aangetroffen, moest de interviewer minstens vier contactpogingen ondernemen, waarvan minstens één na 18uur en minstens één in het weekend.

De resultaten van alle contacten werden bijgehouden op een contactblad per adres. Deze moesten dagelijks door de interviewer ingevuld worden op papier en vervolgens ingegeven worden in een CAPI-omgeving. Op die manier kon het databestand met contactbladen dagelijks geüpdatet worden en kon de staat van elk adres continu wor-den opgevolgd (cf. infra voor de opvolgingsprocedure). Het contactblad op papier gaf ruimte voor zes mogelijke contacten. Per contactpoging werden vermeld: datum en tijd, modaliteit van het contact (telefonisch of face-to-face), met wie de interviewer contact heeft gehad (niemand, met een huisgenoot, met de respondent zelf), resultaat

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 266: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

266 | Dataverzameling

van het contact, datum en tijd van afspraak, en een controleveld om aan te geven of deze informatie reeds elektronisch werd doorgestuurd. Voor het resultaat van het con-tact werden de volgende gedetailleerde resultaatscodes gehanteerd: 1. onmiddellijk interview afgenomen 2. taalbarrière 3. gehandicapt, dement, slepende ziekte 4. vakantie, zakenreis gedurende heel de periode 5. verhuisd en nieuw adres niet gekend 6. adres onvindbaar - onbestaand - onbekend 7. overleden 8. expliciete weigering door respondent 9. weigering via uitvluchten door respondent10. afspraak gemaakt11. verhuisd en nieuw adres gekend12. thuis, maar echt niet in de gelegenheid13. niet thuis, geen afspraak kunnen maken14. niemand thuis15. wel thuis, maar niet opengedaan16. weigering door andere in de plaats van de respondent

Bij de codes 6, 8, 9, 12 en 16 werd gevraagd een zo gedetailleerd mogelijke omschrij-ving te vermelden. De volgende codes sloten het dossier in deze fase af, ongeacht hoe-veel contactpogingen werden ondernomen: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 11. Bij de overige resultaatscodes werden nieuwe contactpogingen ondernomen totdat het aantal van minstens vier werd bereikt. De enige uitzondering hierop was code 16 als de weigering gebeurde door de ouder of de voogd.

Tenslotte moestde interviewer op het contactformulier, voor alle geactiveerde adres-sen, informatie verstrekken over het type omgeving en het type woning van de respon-dent.

4.3 Fase 3: herbenaderen van weigeringen en afwezigen

De herbenadering van zij die weigeren aan het onderzoek deel te nemen (code 8 of 9) is cruciaal om selectieve non-respons zoveel mogelijk te minimaliseren en in elk geval beter te kunnen inschatten. Weigeraars werden opgesplitst in ‘harde weigeraars’ (code 8) en ‘weigeraars via uitvluchten’ (code 9). De eerste groep argumenteerde zijn of haar weigering met zeer duidelijk en hard geformuleerde redenen als ‘Daar heeft niemand zaken mee’, ‘Ik doe nooit mee aan onderzoeken’ of gooit gewoon maar de deur dicht. De groep die weigert via uitvluchten weigerde met redenen als ‘Ik heb het te druk’, ‘Ik ken daar niets van’, ‘Het interesseert me niet’, of ‘Ik ben te oud’. De achterliggende redenering voor deze tweedeling is dat de mogelijkheid om initiële wei-geraars te overtuigen door een tweede bezoek van een andere interviewer afhankelijk

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 267: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 267

kan zijn van de aard van de initiële weigering. Enkel de ‘zachte’ weigeringen werden opnieuw gecontacteerd. Dit is in lijn met de wetgeving betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Enkel personen die in eerste instantie aarzelen om deel te nemen, werden opnieuw gecontacteerd tijdens twee momenten van het veldwerk (juli-augustus 2009 en oktober 2009). Tijdens deze twee momenten werden ook personen die niet bereikt konden worden met vier contactpogingen opnieuw benaderd door een tweede interviewer. Dit laatste gebeurde op vraag van Signifi cant om de responsper-centages op te drijven.

4.4 Fase 4: schriftelijke vragenlijsten

De vierde en laatste stap van de contactprocedure betreft de fase van de schrifte-lijke vragenlijsten voor de respondent zelf. Die stap werd enkel uitgevoerd in het geval er effectief een face-to-face interview werd gerealiseerd. De interviewer liet na het interview een schriftelijke vragenlijst achter. De respondent kon dan na het invullen van de vragenlijst de brief in een vooraf gefrankeerde omslag naar Sig-nifi cant verzenden. Op twee momenten werden respondenten eraan herinnerd de schriftelijke vragenlijst op te sturen. Na het voltooien van het interview werd een bedankingsbrief met antwoordkaartje naar de respondent verzonden. In deze brief werd de schriftelijke vragenlijst in herinnering gebracht. Daarnaast werd ook tijdens de telefonische controles de schriftelijke vragenlijst vermeld als Signifi cant de kopie nog niet ontvangen had.

5. Procedure voor het gebruik van adressen

Elke interviewer ontving tijdens de briefi ng een lijst met adressen die benaderd moes-ten worden. Het ging om de volledige set van adressen per steekproefpunt die vol-ledig uitgeput moest worden alvorens de interviewer een nieuwe set kon krijgen. Het aantal adressen per steekproefpunt die een interviewer ontving, was niet vast be-paald maar afhankelijk van de geschatte non-respons per postcode. De procedure om de geschatte non-respons te bepalen is dezelfde als voor de surveys Sociaal-Culturele Verschuivingen vanaf 2008, gebaseerd op een multilevel analyse van de responscij-fers per postcode voor de bevragingsjaren 2000-2007 (gedocumenteerd in de basisdo-cumentatie van de SCV-survey 2008). Standaard volgens die Pickery-Carton-methode is dat voor postcodes in Vlaanderen, die op basis van de multilevel analyse niet statistisch signifi cant afwijken van de gemiddelde respons, telkens vijftien adressen worden aangeleverd om naar verwachting tien interviews te realiseren. Voor postco-des die wel statistisch signifi cant afwijken van de gemiddelde respons wordt het aan-tal adressen gebaseerd op de gemiddelde respons in voorbije bevragingen (formeel: residu van de multilevel analyse). Voor twintig postcodes in onze steekproef was er

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 268: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

268 | Dataverzameling

echter geen of onvoldoende informatie beschikbaar om die methode toe te passen. Deze sets kregen ook vijftien adressen om tien interviews te realiseren (zoals ook in SCV gebeurt). Voor alle postcodes in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt, net zoals bij SCV, uitgegaan van eenentwintig nodige adressen om tien interviews te realiseren.

6. Interviewers: selectie en training

Interviewers vormen een belangrijke schakel in het dataverzamelingsproces. De kwa-liteit van hun werk staat in rechtstreeks verband met de kwaliteit van de uiteindelijk verkregen gegevens. Het is van het grootste belang dat ze de geselecteerde personen effectief contacteren, ze zo goed mogelijk proberen te overtuigen tot deelname en de bevraging zelf op een kwaliteitsvolle manier uitvoeren. Naast de verschillende pro-cedures om contact te nemen (zie contactprocedure), het gebruik van adressen (zie hierboven) en de permanente opvolging en eventuele bijsturing van hun werk, is een degelijke selectie en training van interviewers onontbeerlijk.

6.1 Basistraining voor alle interviewers

Met het oog op een aangepaste training voor ervaren en onervaren interviewers werd door Signifi cant een lijst opgemaakt van interviewers die bereid waren op het onder-zoek te werken, met aanduiding van hun vroegere ervaring met face-to-face interviews met behulp van een gestandaardiseerde vragenlijst. Interviewers die in 2008 succesvol meegewerkt hadden aan de dataverzameling van de survey ‘Sociaal-culturele verschui-vingen in Vlaanderen’ werden als ervaren beschouwd.

Signifi cant stond in voor de trainingen ter voorbereiding van het veldwerk. De in-houd en organisatie ervan werden vooraf in nauw overleg met de wetenschappelijke onderzoekscel bepaald. De organisatie en inhoud van de trainingen is gebaseerd op het werk van Carton et al. (2000), dat een handleiding geeft voor het uitvoeren van face-to-face interviews. Alle interviewers moesten de training volgen. De trainingen zelf werden verzorgd door de projectverantwoordelijken en medewerkers van Signifi cant. Bij elke training was ook een vertegenwoordiger van de wetenschappelijke onderzoeks-cel aanwezig.

Interviewers moesten de vragenlijst thuis zelf invullen voor de aanvang van de training. Op die manier waren ze al op de hoogte en min of meer vertrouwd met het onderwerp van de studie en de vragenlijst. Hun ingevulde vragenlijsten werden later ook gebruikt om mogelijke intervieweffecten te onderzoeken.

Er werden acht trainingen gegeven. Nadat ze een training hadden gevolgd kregen de interviewers een periode van tien dagen om de eerste drie interviews af te wer-

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 269: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 269

ken, die grondig werden geëvalueerd. Bij positieve feedback werd de interviewers een nieuwe deadline opgelegd (richtlijn: 40 dagen na de start van het veldwerk) om de eerste tien interviews te realiseren. Een strikte deadline is dat laatste niet, 10 interviews kunnen afwerken is immers afhankelijk van de respons, de snelheid van het veldwerk in de betreffende cluster, de beschikbaarheid van adressen, enz. Het overgrote deel van de interviewers haalde die deadline dan ook niet.

Tabel 6.1. Overzicht van de trainingen.

Datum Plaats Soort

19/01/2008 Leuven Ervaren

21/01/2008 Leuven Ervaren

23/01/2008 Leuven Ervaren

24/01/2008 Leuven Onervaren

26/01/2008 Leuven Ervaren

28/01/2008 Leuven Onervaren

30/01/2008 Leuven Ervaren

31/01/2008 Leuven Onervaren

De onervaren interviewers volgden de standaardtraining. In nauw overleg met het on-derzoeksbureau werd de inhoud van deze training vastgelegd. De training bestond uit twee dagdelen van telkens drie uren. Eerst werd een introductie gegeven over het onderzoek. Tijdens het eerste dagdeel werden de principes van de steekproeftrekking en gestandaardiseerde vragenlijst en het verloop van de afname van een face-to-face interview uiteengezet. De contactprocedure kwam aan bod met bijzondere aandacht voor de inhoudelijke betekenis van de diverse contactcodes op het contactblad. Tevens werden interactieve trainingsmomenten voorzien om vaardigheden in te oefenen met betrekking tot het overtuigen tot deelname (doorstep-strategieën) en het afnemen van een interview. Ook werden oefenmomenten ingelast waarin interviewers proefonder-vindelijk konden ervaren hoe ze het best konden reageren op moeilijke respondenten. Tijdens het tweede dagdeel werden de praktische aspecten voor de uitvoering van de survey behandeld en concrete afspraken gemaakt over het doorsturen van contactbla-den en andere informatie.

De training voor de ervaren interviewers bestond ook uit twee dagdelen maar werd beknopter gehouden. Na de introductie over het onderzoek werd, vertrekkende van hun ervaring, een korte opfrissing gegeven van de algemene principes van surveyre-search, werden heuristieken aangereikt om respondenten te benaderen en om initiële weigeraars toch te overtuigen tot deelname. Ruime aandacht werd ook besteed aan de specifi citeit van de contactprocedure in dit onderzoek, de te respecteren standaard-principes voor de afname van een face-to-face interview en de praktische aspecten en afspraken.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 270: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

270 | Dataverzameling

Met het oog op een actieve participatie van de interviewers (o.a. rollenspelen) werd, voor beide trainingsmomenten, de aanwezigheid beperkt tot een maximum van vijftien interviewers.

Voor en na de training kon het Steunpunt Cultuur, Jeugd, Sport in overleg met Sig-nifi cant, beslissen om bepaalde interviewers niet in te zetten op de survey. Aangezien alle deelnemers aan de minimumvoorwaarden voldeden, werd hier geen gebruik van gemaakt.

132 interviewers volgden de training, waarvan 115 in de startfase van de dataver-zameling en 17 tijdens het veldwerk. Deze 132 interviewers hebben elk minstens één interview gerealiseerd.

7. Interviewers: bijkomende voorwaarden

7.1 Administratief

Elke interviewer beschikte over een uniek nummer, dat op alle vragenlijsten en con-tactbladen vermeld moest worden. Interviewers beschikten tevens over een gedateerd identifi catiekaartje met vermelding van hun opdrachtgever en bureau. Interviewerk-oppels werkten elk onder hun eigen identifi catienummer en werkten hun eigen set adressen af.

7.2 Interviewen in de eigen gemeente

Interviewers mochten geen interviews afnemen in hun eigen (deel)gemeente, dit om te vermijden dat interviews afgenomen zouden worden met bekenden van de interviewer. Omdat deze voorwaarde in de praktijk in een aantal gevallen voor moeilijkheden zorg-de voor de verdeling van steekproefclusters over de beschikbare interviewers (voorna-melijk voor herbenaderingen) werd in beperkte mate afgeweken van deze voorwaarde. Dit kon enkel na een degelijke verantwoording van Signifi cant en na goedkeuring door de wetenschappelijke onderzoekscel. Enkel als er echt geen alternatief beschikbaar was, werd van deze voorwaarde afgeweken. In alle gevallen gebeurde dit omdat er geen andere interviewers in een bepaalde regio ingezet konden worden.

7.3 Aantal interviews

Interviewers kunnen het antwoordproces van de respondenten beïnvloeden. Om die in-vloed onder controle te houden en op het geaggregeerde niveau te minimaliseren, werd het aantal interviews dat een interviewer maximaal mocht afnemen vooraf beperkt. Aanvankelijk was vooropgesteld dat interviewers maximaal dertig interviews konden afnemen. Omdat de pool van beschikbare interviewers door uitval kleiner werd naar-

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 271: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 271

mate het veldwerk vorderde, werd het beschikbare aantal interviewers te klein om het vooropgestelde aantal interviews te kunnen realiseren. Hieraan werd op verschillende manieren tegemoet gekomen.

Ten eerste rekruteerde Signifi cant inde loop van 2009 nieuwe interviewers die na een training bijkomend werden ingezet (zie training interviewers). Dit gebeurde voor-namelijk voor die regio’s in Vlaanderen waar er een tekort aan interviewers was.

Ten tweede werd de voorwaarde van maximaal dertig interviews aangepast. Na twintig interviews werd het werk van elke interviewer grondig doorgelicht (zie kwali-teitsevaluatie interviewers) en op basis van de evaluatie werd beslist hoeveel bijkomen-de interviews ze mochten realiseren. Enkel interviewers die op een zeer kwaliteitsvolle manier hun opdracht volbrachten, kregen de toestemming om twintig bijkomende in-terviews af te nemen. Interviewers bij wie een beperkt aantal onvolkomenheden werd vastgesteld, konden tien bijkomende interviews afnemen. Interviewers waar meer vra-gen rezen over de kwaliteit van hun werk werden van het onderzoek gehaald. In die laatste gevallen was het steeds zo dat de interviews wel voldeden aan de minimale kwaliteitsstandaarden. Hun reeds gerealiseerde interviews werden dan ook behouden.

Tenslotte werd op het einde van het veldwerk in een zeer beperkt aantal gevallen ook afgeweken van het maximum van veertig interviews. Dat was het geval voor in-terviewers die uitmuntende kwaliteit afl everden én die in regio’s ingezet werden waar geen enkele andere interviewer meer kon worden ingezet. Dat was vooral in het Brus-selse het geval. Daar bleek het zeer moeilijk om (tweetalige) interviewers te vinden en hen gemotiveerd te houden om op het onderzoek te blijven werken. Ze moesten immers een groot aantal adressen benaderen om een beperkt aantal interviews te kun-nen realiseren.

8. De permanente kwaliteitsbewaking van de dataverzameling

Net zoals voor de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’ werd voor de Participatiesurvey 2009 een uniek opvolgingssysteem ontworpen dat op een effi ciënte manier toelaat het volledige proces van dataverzameling op te volgen. We trekken daarmee de lijn van integrale kwaliteitszorg in het surveyproces consequent door naar de fase van de dataverzameling. Veelal wordt in surveyonderzoek de grootste zorg besteed aan operationaliseringen en vragenlijstconstructie terwijl de feitelijke dataver-zameling in handen wordt gelaten van een marktonderzoeksbureau zonder dat op systematische en permanente basis de kwaliteit van het geleverde werk opgevolgd of bijgestuurd wordt. Het feitelijke proces van het verzamelen van gegevens speelt zich dan voor de onderzoekers als het ware in een zwarte doos af die pas na opening haar geheimen prijsgeeft. Anomalieën worden dan pas opgemerkt na het voltooien van de dataverzameling. De investering in kwaliteitsbewaking bij het verzamelen van de gegevens in deze survey vormt het sluitstuk van de inbedding van een survey in een proces van integrale kwaliteitszorg en moet leiden tot gegevens die beantwoorden aan de meest strikte eisen van methodologische kwaliteit en rigiditeit.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 272: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

272 | Dataverzameling

Centraal in integrale kwaliteitszorg staat de visie dat elke stap in het productiepro-ces een bijdrage levert tot de kwaliteit van het uiteindelijk bereikte resultaat. Elke stap is dan een dynamisch proces waarbij de kwaliteit nagegaan moet worden en waarbij mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering geïdentifi ceerd kunnen worden en kwali-teitsverhogende maatregelen ontwikkeld en geïmplementeerd kunnen worden. Elke fase in de productiecyclus wordt dan optimaal afgestemd op het afl everen van een eindproduct van de hoogst mogelijke kwaliteit.

De dataverzameling werd op verschillende vlakken permanent gemonitord: alge-mene voortgang en voortgang per interviewer, kwaliteitscontroles op interviewers, con-troles via bedankingskaartjes en telefonische controles bij respondenten en weigeraars. Met uitzondering van dat laatste was het de wetenschappelijke onderzoekscel die in-stond voor de feitelijke controles, feedback en het evalueren van remediërende maat-regelen. Gedurende de volledige dataverzameling van januari 2009 tot november 2009 werd hiervoor 1 FTE van een junior onderzoeker voor de feitelijke controles, feedback en administratie en 0,5 FTE van een senior-onderzoeker voor de algemene coördinatie en opvolging ingezet. We bespreken in de volgende paragrafen de algemene maatrege-len en gaan in op de belangrijkste resultaten ervan.

8.1 Verloop van het veldwerk

Minstens wekelijks werd het algemene verloop van het veldwerk grondig doorgelicht en geëvalueerd. Eenmaal per week bezorgde Signifi cant aan de wetenschappelijke on-derzoekscel een Excel-bestand met per adres de actuele staat. De volgende informatie was daarin opgenomen:

een uniek respondentennummer; –het identifi catienummer van het adres; –het clusternummer; –het identifi catienummer van de steekproefcluster; –de contactcode van een groene lijn; –de datum waarop de introductiebrief werd verstuurd; –de indicatie of een interview al dan niet was afgenomen; –het identifi catienummer van de interviewer die het interview afnam; –de datum van het interview; –de actuele staat bij de interviewer: het interviewernummer, de datum waarop de in- –terviewer het adres kreeg, de datum van het laatste contact van de interviewer met de respondent, de responscode van het laatste contact, het totale aantal contacten;een indicatie of de drop-off vragenlijst werd ontvangen. –

Het bestand met de actuele staat van de 5467 geselecteerde adressen werd telkens op vrijdag met behulp van een geautomatiseerde procedure grondig doorgelicht. We be-spreken hieronder welke indicatoren we gebruikten om het verloop van het veldwerk en de kwaliteit ervan op te volgen.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 273: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 273

8.1.1 Algemeen verloop van het veldwerk

Er werden tabellen gebruikt voor de volgende gegevens:De verdeling van de actuele staat van de adressen in de volgende categorieën: in –fase van contact maar nog geen interview, interview afgerond maar nog geen drop-off vragenlijst ontvangen, dossier volledig afgerond, defi nitief non-contact, defi ni-tieve weigering, niet gevalideerd. Naast informatie over het algemene verloop van het veldwerk geeft deze tabel een indicatie van de eventuele knelpunten die kunnen leiden tot vertragingen: uitzetten adressen, weigeringen, initiëren contacten.De verdeling van de actuele respons op de interviews. Er werd gewerkt met de –volgende categorieën: gerealiseerde interviews, defi nitief non-contact en defi nitieve weigering. De tussentijdse responsgraad vaststellen.De verdeling van de actuele staat van de afgehandelde adressen in de verschillende –responscategorieën van het contactformulier. Monitoring van de responspercentages.Het aantal gerealiseerde interviews per week. –Monitoring van het algemeen tempo van de dataverzameling.Een overzicht van de drop-off-fase: het aantal adressen waarvan de schriftelijke –vragenlijst nog verwacht werd en het aantal afgeronde dossiers. Monitoring van de voortgang m.b.t. de achtergelaten schriftelijke vragenlijsten.Per steekproefcluster: het percentage van het totaal aantal te realiseren interviews –dat effectief gerealiseerd is. Deze tabel werd op een kaart van Vlaanderen geplot om de ruimtelijke voortgang te monitoren.

8.1.2 Per interviewer

Er werden tabellen gebruikt voor de volgende gegevens:Het aantal interviews per interviewer. –Algemene indicator voor het naleven van de afspraken m.b.t. het maximum aantal interviews per interviewer.Per interviewer en opgesplitst naar elke steekproefcluster waarin een interviewer actief is: –de laatste interviewdatum, het aantal gerealiseerde interviews, defi nitieve dossiers. Monitoring van het aantal interviews per interviewer en het succesvol afronden van de fase van schriftelijke vragenlijsten.Per interviewer: het aantal dagen sinds de laatste activiteit. –Identifi catie van niet-actieve interviewers.Per interviewer en opgesplitst naar elke steekproefcluster waarin een interviewer –actief is: het aantal schendingen van de deadlines voor het realiseren van een inter-view, het aantal dagen dat een deadline maximaal overschreden is. Monitoring van het respecteren van de deadlines voor het realiseren van interviews.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 274: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

274 | Dataverzameling

Per interviewer en opgesplitst naar elke steekproefcluster waarin een interviewer –actief is: het aantal adressen in afhandeling, het aantal gerealiseerde interviews, non-contacten (opgesplitst naar ‘niet thuis’ en ‘ander non-contact’), het aantal wei-geringen via uitvluchten, het aantal harde weigeringen. Monitoring van de activiteitsgraad en het responspercentage van interviewers.

8.1.3 Per steekproefcluster

Er werden tabellen gebruikt voor de volgende gegevens:Het aantal geactiveerde steekproefclusters en afgewerkte clusters. –Evaluatie van de algemene vooruitgang.Per steekproefcluster: de datum van activering, geactiveerd maar nog geen contact –geïnitieerd, in contactfase maar nog geen interview, interview maar fase van schrif-telijke vragenlijsten nog niet afgerond, volledig afgerond, defi nitief non-contact, defi nitieve weigering. Monitoring van de voortgang en de responsrate op het niveau van de steekproefclus-ters.Per steekproefcluster: het aantal dagen sinds de laatste activiteit. –Identifi catie van niet-actieve steekproefclusters.

8.1.4 Resultaten

Op basis van de hierboven weergegeven analyses werd wekelijks een rapport voor Signi-fi cant opgesteld met de identifi catie van eventuele knelpunten. Maatregelen voor reme-diëring werden voorgesteld of gevraagd. Een paar dagen later ontving de wetenschap-pelijke onderzoekscel de antwoorden van Signifi cant. Indien nodig werd samen gezeten voor verder overleg. Signifi cant stond in voor alle communicatie met de interviewers zelf.

Het bestek van dit boek laat niet toe de vele honderden bladzijden die werden uitgewisseld gedetailleerd te bespreken of uitvoerig in te gaan op de veelvuldige com-municatie via e-mail, telefonisch of op vergaderingen. Wekelijks werden heel wat opmerkingen gemaakt, probleempunten gesignaleerd en maatregelen genomen voor remediëring. We beperken ons hier tot een samenvattende weergave van de belang-rijkste knelpunten. We willen ook opmerken dat de hele fase van de opvolging van het veldwerk een lerend proces was. Initiële afspraken en procedures werden constant geëvalueerd en indien nodig in overleg aangepast.

Tempo

Gegeven het hoge aantal te realiseren interviews voor deze studie, is het van het grootste belang dat het tempo strikt werd opgevolgd. De grootte van het beschikbare interviewernetwerk liet niet toe een opgelopen achterstand op een bepaald moment zomaar achteraf in te halen. Bovendien is het net de bedoeling van deze studie om

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 275: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 275

de dataverzameling zo homogeen mogelijk te spreiden over de tijd. Dit laat toe om eventuele seizoenseffecten in cultuurparticipatie op te sporen en ze mogelijk te cor-rigeren. Verschillende elementen beïnvloeden het tempo: het activeren van steek-proefclusters, de activiteitsgraad van individuele interviewers en het aantal actieve interviewers.

Figuur 8.1 geeft het aantal gerealiseerde interviews per week weer. Zoals in de fi guur kan worden opgemerkt, varieert het aantal gerealiseerde interviews van week tot week. In de startfase (tot begin maart 2009) werd een groot aantal interviews gerealiseerd. Veel steekproefclusters werden tegelijk geactiveerd en de interviewers realiseerden snel hun interviews. De daling na de vierde week wordt veroorzaakt doordat interviewers na hun eerste drie interviews grondig werden geëvalueerd en even moesten wachten vooraleer verder te gaan met het veldwerk. Verder vallen twee momenten op door het extreem lage aantal gerealiseerde interviews. Dat is telkens het einde van golf 1 en golf 2. Het totale aantal adressen werd immers uitgezet in drie golven. Op het einde van de golven zijn de adressen uitgeput of afgewerkt (week 16-17-18 en week 26 t.e.m. 32). Dat verklaart de eerder lage respons op deze momenten. Een tweede dip in het veldwerk valt tijdens de zomervakantie (week 26 t.e.m. 32). Tijdens de zomermaanden werden geen nieuwe interviews gerealiseerd maar werd tijd gemaakt voor reconversies. Dit zijn de herbenaderingen van de zachte weigeringen. Een tweede fase van reconver-sie vond plaats vanaf week 44.

Week

w4

0

45

108

154

169

142

118

71

58

88

9486

71

55

4237

58

7671

58

66

119

107

74

21

5

19

37 37

20

67

122136

113 106

100

67

9499

70

5250

23

92

20

40

60

80

100

120

140

160

180

w6 w8 w10 w12 w14 w16 w18 w20 w22 w24 w26 w28 w30 w32 w34 w36 w38 w40 w42 w44 w46

Interviews

Figuur 8.1. Aantal gerealiseerde interviews per week.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 276: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

276 | Dataverzameling

Ruimtelijke spreiding

De ruimtelijke spreiding van de gerealiseerde interviews was homogeen over heel Vlaanderen. Aangezien de adressen in drie golven uiteengezet werden op basis van de spreiding van de clusters over heel Vlaanderen, was er op geen enkel moment gevaar voor de ruimtelijke representativiteit. Figuur 8.2 toont de ruimtelijke spreiding van de gerealiseerde interviews.

Figuur 8.2. Ruimtelijke spreiding van de gerealiseerde interviews.

Activiteit van interviewers en in steekproefclusters

Wekelijks werden verschillende interviewers geïdentifi ceerd als onvoldoende actief. Degenen die door Signifi cant zelf als inactief waren geïdentifi ceerd werden opgenomen in een wekelijkse alarmbellijst en met vermelding van reden (ziek, op reis, stopt, ...) doorgegeven aan de wetenschappelijke onderzoekscel. Deze lijsten bleken echter bijna nooit 100% volledig te zijn. De bijkomende problemen van inactiviteit die door de eigen analyses van de wetenschappelijke onderzoekscel werden ontdekt, werden aan Signifi cant gerapporteerd en door hen geremedieerd. Naarmate de dataverzameling vorderde, nam ook het aantal inactieve interviewers toe (tot een derde van de intervie-werpool). Vaak startten interviewers niet onmiddellijk nadat ze nieuwe adressen ont-vingen of moesten ze te lang wachten tot ze nieuwe adressen kregen. Deze problemen werden gesignaleerd, besproken en aangepakt. Een knelpunt was dat het lang duurde

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 277: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 277

om een nieuwe interviewer in te zetten nadat een eerste interviewer voortijdig met het onderzoek was gestopt. Als een respondent een introductiebrief had ontvangen en een maand daarna nog geen bezoek had gekregen van een nieuwe interviewer, werd een aangepaste introductiebrief verstuurd.

8.2 Identiteitscontroles

Voor elk afgenomen interview werd door de wetenschappelijke onderzoekscel gecon-troleerd of het geboortejaar en de voornaam vermeld in de vragenlijst overeenstemde met de geboortedatum en voornaam zoals vermeld in het adressenbestand uit het rijksregister.

8.3 Controlekaartjes

Na een interview werd door het Steunpunt Cultuur, Jeugd, Sport een bedankingsbrief naar de respondent gestuurd. Bij de brief zat een kaartje waarop een beperkt aantal controlevragen werden gesteld: geslacht, geboortedatum, ‘is de interviewer langs ge-weest’, ’heeft u zelf deelgenomen aan het mondeling interview’, net als vragen over het gebruik van de pc, de antwoordkaarten, de duurtijd van het interview, en of er schriftelijke vragenlijsten werden achtergelaten. Ook kon de respondent opmerkingen formuleren. Van de 3236 verstuurde antwoordkaartjes kwamen er 1825 ingevuld terug. De antwoorden werden in een bestand ingegeven dat doorgestuurd werd naar Signifi -cant. Op basis van de controlekaartjes werd geen enkel interview ongeldig verklaard.

8.4 De evaluatie van de interviewers

Tijdens de dataverzameling werden de interviewers na drie en na twintig interviews door de wetenschappelijke onderzoekscel grondig geëvalueerd op de kwaliteit van het geleverde werk. Zowel respect voor de procedures als de inhoudelijke kwaliteit werden gedetailleerd nagegaan. Na drie interviews moest de interviewer tijdelijk stoppen. Pas na een positieve evaluatie kon hij weer aan de slag. De controle na twintig interviews gebeurde in de praktijk als de interviewer zeventien interviews had gerealiseerd en hij kon ondertussen doorwerken. Dit gebeurde om de voortgang van de dataverzameling niet te vertragen.

8.4.1 Evaluatie na drie interviews

Een eerste evaluatie gebeurde na de eerste drie interviews. De volgende elementen werden voor de drie interviews gecontroleerd:

of de correcte persoon werd geïnterviewd op basis van voornaam en geboortejaar; –

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 278: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

278 | Dataverzameling

of het interview correct verliep: een correct gebruik van de antwoordcategorieën ‘an- –dere (specifi ceer)’, een correct gebruik van antwoordcategorieën ‘geen antwoord/weet niet/geen mening’, een duidelijke formulering van antwoorden op open vra-gen, de duurtijd van het interview in totaal en per onderdeel, de overeenstemming met de telefonische controle van minstens één interview;of de procedures werden gerespecteerd: werd de deadline voor het realiseren van de –eerste drie interviews gerespecteerd, werd het interviewrapport volledig en duide-lijk ingevuld, werden de vragen over de buurt/woning ingevuld, werden er schrif-telijke vragenlijst achtergelaten.

Voor elk punt werd een gedetailleerde evaluatie gemaakt op een standaardformulier en werden afwijkingen of aandachtspunten gesignaleerd. De interviewers werden via Signifi cant op de hoogte gebracht van hun evaluatie.

126 interviewers werden na drie interviews geëvalueerd. 74 interviewers werden na opmerkingen opnieuw geëvalueerd. 1 interviewer werd van het onderzoek gehaald.

8.4.2 Evaluatie na zeventien interviews

Na zeventien interviews werd de kwaliteit van het geleverde werk aan een meer doorgedreven doorlichting onderworpen. Hierbij werden ook de gerealiseerde parti-cipatiecijfers in beschouwing genomen. Statistisch signifi cante afwijkingen t.o.v. de participatiecijfers van alle interviewers samen werden nauwkeuriger bekeken. Met deze controles gingen we na of de interviewers de vragen correct aan de responden-ten voorlegden en het antwoordproces correct begeleidden. Meer specifi ek werden gecontroleerd:

of de correcte persoon werd geïnterviewd op basis van voornaam en geboortejaar; –of de contactprocedure werd gerespecteerd: het aantal schendingen van de dead- –line voor het realiseren van een interview, het maximum aantal dagen inactiviteit, het aantal vermeldingen in de alarmbellijst, of er schriftelijke vragenlijsten werden achtergelaten, of het interviewerrapport volledig en duidelijk ingevuld was, of de vragen over de buurt/woning waren ingevuld, of de weigeringsvragenlijsten inge-vuld waren;op de kwaliteit van het interview: gerealiseerde participatie in brede categorieën –(cultuurparticipatie zoals gemeten met deelname aan concerten, musea, amateur-kunstbeoefening, gemiddeld aantal uur schermtijd tijdens de week, volgen van kunstacademie, aantal verenigingen waarvan men organiserend lid is en het aantal verenigingen waarvan men actief lid is), correct gebruik van de antwoordcatego-rieën ‘andere (specifi ceer)’ en ‘geen antwoord/weet niet/geen mening’, duidelijke formulering van antwoorden op open vragen, duurtijd van het interview in totaal en per onderdeel, het gemiddelde aantal personen in het sociale vrijetijdsnetwerk en eventuele problemen gesignaleerd op de controlekaartjes;non-respons-analyse: het aantal gerealiseerde interviews, het aantal adressen ge- –classifi ceerd als niet-inzetbaar en niet te contacteren, het aantal weigeringen via uitvluchten, en het aantal harde weigeringen.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 279: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 279

Voor elk punt werd een gedetailleerde evaluatie gemaakt op een standaardformulier en werden afwijkingen of aandachtspunten gesignaleerd. Bij de evaluatie werd ook de evaluatie na drie interviews in rekening gebracht. Enkel interviewers die op een zeer kwaliteitsvolle manier hun opdracht volbrachten, kregen de toestemming om twintig bijkomende interviews af te nemen. Interviewers waar meer vragen rezen over de kwa-liteit van hun werk werden van het onderzoek gehaald. In die laatste gevallen was het steeds zo dat de interviews wel voldeden aan de minimale kwaliteitsstandaarden. Hun reeds gerealiseerde interviews werden dan ook behouden. De interviewers werden via Signifi cant op de hoogte gebracht van hun evaluatie.

126 interviewers werden na zeventien interviews geëvalueerd. Vier interviewers verkregen op basis van de kwaliteitscontrole geen toestemming om een derde set adres-sen te ontvangen. Veertien interviewers kregen de toestemming om onder voorwaarden (en met verdere opvolging) een derde set te starten. De overige interviewers konden onmiddellijk met een derde set adressen starten.

Een opmerkelijke vaststelling was dat sommige interviewers uitblonken in het afne-men van interviews van zeer hoge kwaliteit en andere in het overtuigen tot deelname. Slechts een beperkt aantal interviewers wist beide kwaliteiten te combineren.

8.5 Telefonische controles

Via telefonische controles bij respondenten en weigeraars werd de kwaliteit van de interviewers verder opgevolgd. De telefonische bevraging gebeurde door Signifi cant. Vier ervaren interviewers werden hiervoor opgeleid. Ze werden ingelicht over het doel van de controles, het onderzoek (onderwerp, onderzoeksmethode, vragenlijst) en het gebruik van de controlevragenlijsten.

732 gerealiseerde interviews verspreid over verschillende interviewers werden tele-fonisch gecontroleerd. Dit is 23% van de totale steekproef. Er werden vragen gesteld over het verloop van het mondelinge interview en een beperkt aantal controlevragen (sociodemografi sche gegevens en participatie in brede categorieën). Er werden geen systematische problemen vastgesteld.

8.6 Groene lijn

Signifi cant stelde een gratis nummer ter beschikking. Dit had als doel:vragen te beantwoorden; –het wantrouwen weg te nemen dat respondenten konden hebben tegenover het –onderzoek;een helpdesk te zijn bij het invullen van de schriftelijke vragenlijsten; –het verzetten van gemaakte afspraken voor mondelinge interviews en het ophalen –van schriftelijke vragenlijsten.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 280: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

280 | Dataverzameling

169 oproepen werden geregistreerd. De belangrijkste redenen om te bellen waren weige-ringen (98), en vragen om een afspraak te verzetten (17). In een beperkt aantal duide-lijke gevallen werd op basis van de telefonische reactie beslist geen interviewer op pad te sturen. Dit gebeurde wegens taalbarrière (7), gehandicapt, dement of slepende ziekte (32), vakantie gedurende de hele periode (1), verhuisd (7) en persoon onbekend (1).

9. De gerealiseerde steekproef

De fase van dataverzameling liep van 19 januari 2009 tot en met 19 november 2009. In totaal werden 5466 adressen gebruikt om 3144 interviews te realiseren. In dit deel be-spreken we de kwaliteitscontroles op de geleverde dataset, de respons, de data-cleaning en de post-stratifi catie.

9.1 Steekproefclusters

In totaal werden 350 steekproefclusters geactiveerd. In 46 van deze clusters werd om uiteenlopende redenen het vooropgestelde aantal interviews niet gerealiseerd.

9.2 Kwaliteitscontroles

9.2.1 De kwaliteit van de interviews

Alle geleverde mondelinge interviews werden grondig op hun kwaliteit doorgelicht. De volgende controles werden uitgevoerd:

cultuurparticipatie zoals gemeten met deelname aan concerten, musea, amateur- –kunstbeoefening, gemiddeld aantal uur schermtijd tijdens de week, volgen van kunstacademie, aantal verenigingen waarvan men organiserend lid is en het aantal verenigingen waarvan men actief lid is, gebruik van de antwoordcategorieën ‘an-dere (specifi ceer)’ en ‘geen antwoord/weet niet/geen mening’;het aantal fouten dat werd ontdekt via telefonische controle (indien beschikbaar); –duurtijden: volledig en voor specifi eke onderdelen. –

9.2.2 Respect voor procedures

Voor elk van de 350 steekproefclusters werd gedetailleerd gescreend of de afspraken van de contactprocedures niet werden geschonden. Interviews die tot stand kwamen door een schending van de contactprocedures werden geïdentifi ceerd. Meer specifi ek werd gecontroleerd op:

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 281: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 281

het aantal gerealiseerde interviews in verhouding tot het beoogde aantal, het aantal –niet-inzetbare adressen, het aantal defi nitieve weigeringen, het aantal non-contac-ten, het aantal achtergelaten en teruggestuurde schriftelijke vragenlijsten;het respect voor het benaderen van adressen; –het respect voor de contactprocedure, meer specifi ek: vier contactpogingen waarvan –minstens één na 18 uur en één in het weekend, geen telefonisch eerste contact.

9.2.3 Resultaat

In totaal werden 24 interviews uit de dataverzameling niet gevalideerd om kwaliteits-redenen.

9.3 Duurtijd

Een interview duurde gemiddeld 73 minuten en 35 seconden, met een gemiddelde afwijking van 23 minuten (de mediane duurtijd was 71 minuten). Uitschieters waren interviews met een duurtijd van 34 minuten tot twee en een half uur. De interviewtijd varieert omdat wie meer participeert ook meer vragen te beantwoorden kreeg.

9.4 Respons voor het mondelinge interview

9.4.1 Totale respons

In Tabel 9.1 geven we de verdeling van de gebruikte adressen weer, gekoppeld aan de defi nitieve responscode. Links staan de percentages berekend op alle gebruikte adres-sen. In de cijfers rechts worden de niet-inzetbare adressen en de niet gevalideerde interviews buiten beschouwing gelaten. Op 58% van alle ingezette adressen kon een interview gerealiseerd worden. 22% van de adressen resulteerde in een weigering, en 14% bleek niet inzetbaar. In vergelijking met vorig onderzoek ligt het aandeel niet-in-zetbare adressen laag (dit was bv. 18% in de Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004). Als we, conform internationale procedures, de niet-inzetbare buiten beschouwing laten, zien we dat op 68% van de inzetbare adressen een interview gerealiseerd kon worden.2 26% resulteerde in een weigering, en 6% eindigde in een non-contact. De behaalde nettorespons ligt zeven procentpunten hoger dan die van de Cultuurparticipatiesurvey 2003-2004, waarvoor dezelfde methodologie werd gebruikt

2. American Association for Public Opinion Research, The (AAPOR). 2009. Standard Defi nitions: Final Disposi-tions of Case Codes and Outcome Rates for Surveys. Lenaxa, KS: AAPOR.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 282: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

282 | Dataverzameling

Tabel 9.1. Defi nitieve responscodes bij het laatste contact door de laatste interviewer, berekend op alle gebruikte adressen en op alle inzetbare adressen.

Defi nitieve responscode Alle adressen Inzetbare adressen

Aantal % Aantal %

Interview afgenomen 3194 58,41 3194 68,00

Taalbarrière 150 2,74

Gehandicapt, dement, slepende ziekte 201 3,68

Vakantie, zakenreis gedurende heel de periode 60 1,10

Verhuisd, nieuw adres onbekend 164 3,00

Adres onvindbaar onbestaand – onbekend 37 0,68

Overleden 19 0,35

Expliciete weigering 1065 19,48 1065 22,67

Weigering via uitvluchten 149 2,72 149 3,17

Verhuisd, nieuw adres gekend 6 0,11

Thuis, maar niet in de gelegenheid 6 0,11 6 0,13

OP niet thuis, geen afspraak kunnen maken 15 0,27 15 0,32

Niemand thuis 233 4,26 233 4,96

Wel thuis, maar niet opengedaan 21 0,38 21 0,45

Weigering door iemand anders 8 0,15 8 0,17

Niet contacteren n.a.v. groenelijn 6 0,11 6 0,13

Niet gevalideerd interview 24 0,44

Niet gevalideerd interview om procedure redenen 110 2,01

Totaal 5468 100 4697 100

9.4.2 Respons bij herbenaderingen

Een centraal element in het onderzoeksdesign is dat de zachte weigeringen herbe-naderd werden. 92 weigeringen op 482 adressen konden effectief opnieuw benaderd worden (19%) en resulteerden in een interview. Ook non-contacten werden herbena-derd. Van de 381 adressen die benaderd werden wegens een non-contact, werden 108 interviews gerealiseerd. Dit gaat om een respons van 28%. In totaal betekent dit dat de herbenaderingen goed waren voor een respons van 23%.

9.5 Respons voor de schriftelijke vragenlijsten

Na het mondelinge interview werden schriftelijke vragenlijsten achtergelaten. Van de 3144 respondenten stuurden 2145 de schriftelijke vragenlijst ingevuld terug. Dit bete-kent een responsgraad van 68% voor de schriftelijke vragenlijst.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 283: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 283

10. Datacleaning

De geleverde en gevalideerde interviews en schriftelijke vragenlijsten werden uitvoerig gecontroleerd op onmogelijke antwoorden en onmogelijke combinaties van antwoor-den. Onmogelijke waarden werden verwijderd. Onmogelijke combinaties van waarden werden indien mogelijk rechtgezet. Als dat niet kon, werden ze verwijderd. Antwoor-den op open vragen werden zorgvuldig gescreend en indien mogelijk ondergebracht in één van de aangeboden gesloten antwoordcategorieën.

10.1 Cleaning van de mondelinge interviews

10.1.1 Categorie ‘andere (specifi ceer...)’

Bij een aantal vragen werd een aanvullende open antwoordcategorie opgenomen. Een respondent kon op die manier een antwoord formuleren dat niet was opgenomen in de gesloten antwoordcategorieën. In een aantal gevallen konden deze antwoorden gemak-kelijk teruggevoerd worden tot een van de gesloten antwoordcategorieën. Signifi cant voerde de hercoderingen door voor de open antwoordcategorieën in samenspraak met de wetenschappelijke onderzoekscel.

10.1.2 Onmogelijke waarden

Voor elke participatievraag werden grenswaarden bepaald door de onderzoekers zelf. Interviews waarin de frequentie van activiteiten de grenswaarden overschreed, werden grondig gescreend. De aangegeven frequentie werd gelinkt aan de overige participa-tiefrequenties. Pas wanneer er een duidelijke indicatie was van een tikfout, werd een verdacht hoge waarde verwijderd.

10.2 Cleaning van de schriftelijke interviews

10.2.1 Categorie ‘andere (specifi ceer...)’

Bij het inponsen van de antwoorden op de schriftelijke vragenlijsten werd reeds een hercategorisering doorgevoerd, waar mogelijk. Het gebruik van de categorie ‘andere (specifi ceer ...)’ in de aangeleverde dataset was dan ook beperkt.

10.2.2 Onmogelijke waarden

Ook in de schriftelijke interviews werden grenswaarden bepaald door de onderzoekers zelf.

Interviews waarin de frequentie van activiteiten deze grenswaarden overschreed, werden grondig gescreend. De aangegeven frequentiewaarde werd gelinkt aan de overi-ge participatiefrequenties. Pas wanneer er een duidelijke indicatie was van een tikfout, werd een verdacht hoge waarde verwijderd.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 284: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

284 | Dataverzameling

11. Weging

In dit gedeelte bekijken we de mate waarin de gerealiseerde steekproef de verdeling naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau in de Vlaamse bevolking weerspiegelt.

Tabel 11.1 vergelijkt de verdeling naar leeftijd en geslacht in de survey met die in de Vlaamse bevolking. De gegevens voor Vlaanderen zijn afkomstig van de FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Enquête naar de Arbeidskrach-ten, 2009: verdeling van personen van Belgische nationaliteit wonend in het Vlaams of Brussels Hoofdstedelijk Gewest en tussen 14 en 85 jaar oud (situatie 21/12/2009). Het percentageverschil in de tabel geeft het verschil weer tussen het percentage in de survey en het percentage in de Vlaamse bevolking. De gebruikte signifi cantietoets voor het per-centageverschil is de gestandaardiseerde residueel in de berekening van chi².

Zoals we in tabel 11.1 kunnen zien, wijkt de gerealiseerde steekproef statistisch signifi cant af van de Vlaamse bevolking naar de verdeling over geslacht en leeftijd. Meer specifi ek is de groep mannen tussen 14 en 19 jaar oud statistisch signifi cant over-vertegenwoordigd (1,1 percentagepunten) in de steekproef. De oudste leeftijdsgroep is in de steekproef statistisch signifi cant ondervertegenwoordigd voor vrouwen(1,5 per-centagepunten). De groep vrouwen tussen 14 en 19 jaar oud is statistisch signifi cant oververtegenwoordigd (1,8 percentagepunten).

Tabel 11.1. Verdeling van de populatie naar geslacht en leeftijd in Vlaanderen en in de survey.

Survey Vlaanderen Verschil

Man 14-19 5,4% 4,4% 1,1%

Man 20-24 3,9% 3,5% 0,4%

Man 25-34 7,1% 7,3% -0,2%

Man 35-44 8,6% 8,7% -0,1%

Man 45-54 8,1% 9,0% -0,9%

Man 55-64 8,1% 7,4% 0,7%

Man 65-74 5,3% 5,3% 0,1%

Man 75-85 3,1% 3,6% -0,5%

Vrouw 14-19 6,0% 4,2% 1,8%

Vrouw 20-24 3,7% 3,4% 0,3%

Vrouw 25-34 6,2% 7,1% -0,8%

Vrouw 35-44 8,4% 8,6% -0,2%

Vrouw 45-54 9,2% 8,9% 0,3%

Vrouw 55-64 7,4% 7,5% 0,0%

Vrouw 65-74 5,5% 5,9% -0,4%

Vrouw 75-85 3,8% 5,3% -1,5%

Totaal(%) 100% 100% 2

Totaal(N) 3.144 4.918.909

Chi² = 59.5; df = 15____ p < 0.001

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 285: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 285

Tabel 11.2 geeft aan dat de steekproefpopulatie statistisch signifi cant afwijkt van de Vlaam-se bevolking m.b.t. het hoogst behaalde diploma. De gegevens voor Vlaanderen zijn af-komstig van een extrapolatie van de enquête naar de Arbeidskrachten, 2009 (FOD Econo-mie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie). De laagst opgeleide groep is statistisch signifi cant ondervertegenwoordigd in de steekproef (8 percentagepunten). De hoogst opgeleide groep is in de steekproef statistisch signifi cant oververtegenwoordigd. Dit is meer uitgesproken voor de groep met een diploma niet-universitair hoger onderwijs (6,9 percentagepunten) dan voor de groep universitairen (1,1 percentagepunten).

Tabel 11.2. Verdeling van de populatie naar hoogst behaalde diploma in Vlaanderen en in de survey.

Diploma Survey Vlaanderen Verschil

Geen/LO 9,9% 18,0% -8,1%

LSO 22,2% 20,8% 1,4%

HSO 34,8% 36,2% -1,4%

Niet. univ. HO 24,6% 17,7% 6,9%

Univ. HO 8,5% 7,3% 1,1%

Totaal(%) 100% 100%

Totaal(N) 3.144 4.918.909

(chi2= 210,7; df = 4; p < 0,001) (__ : p < 0,05)

Onze steekproef vormt geen exacte weerspiegeling van de Vlaamse bevolking naar leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Dit kan de verdeling van andere variabelen in de survey mogelijk vertekenen. Als bv. hoog opgeleiden meer aan de survey deelnamen, kan de oververtegenwoordiging van hoger opgeleiden in onze steekproef leiden tot een overschatting van de participatiecijfers.

Om deze vertekening te reduceren, werd de steekproef herwogen zodat hij exact de ge-combineerde verdeling naar leeftijd, geslacht en opleidingsniveau in de Vlaamse bevolking weerspiegelt. Tabel 11.3 geeft de berekening weer van de weegcoëffi ciënten. Eerst wordt per categorie het verwachte aantal eenheden in de survey berekend, mocht de survey de Vlaamse bevolking naar leeftijd, geslacht en opleidingsniveau exact weerspiegelen (steek-proefomvang * proportie in de Vlaamse bevolking). Vervolgens wordt de weegcoëffi ciënt berekend door de verhouding te nemen van het verwachte aantal en het waargenomen aantal in de survey. De reëel berekende weegcoëffi ciënten worden vervolgens afgetopt op maximaal 3 (of 0,33), om te vermijden dat een beperkt aantal personen in een specifi eke combinatie van leeftijd, geslacht en opleidingsniveau een te grote invloed op het geheel zouden hebben. Anders zou bijvoorbeeld elke man in de steekproef tussen 18 en 24 in de laagst opgeleide groep voor 10,55 personen tellen. Nu laten we die voor 3 tellen.

De dataset wordt herwogen op de afgetopte weegcoëffi ciënten. Elke eenheid in de dataset telt dan voor zoveel eenheden als de weegcoëffi ciënt voor de specifi eke com-binatie van leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Door de weegcoëffi ciënten af te top-pen, komt het totale aantal eenheden in de ongewogen dataset niet meer exact overeen met die na de weging. De omvang van de dataset na weging wordt 3146 eenheden.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 286: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

286 | Dataverzameling

Tabe

l 11.

3.

Bere

keni

ng v

an d

e w

eegc

oëffi

ciën

ten.

Gesl

acht

Leef

tijd

Dipl

oma

Surv

ey

(aan

tal)

Vlaa

nder

en

(aan

tal)

Surv

ey

(%)

Vlaa

nde-

ren

(%)

Vers

chil

Surv

ey

verw

acht

Wee

gcoë

ffi ci

ënt

reëe

lW

eegc

oeffi

ciën

t ef

fect

ief

man

14-1

9Ge

en/L

O5

2705

0,62

0,2%

0,5%

-0,4

%17

,33,

4579

73

LSO

7713

7137

,52,

4%2,

8%-0

,3%

87,7

1,13

836

1,13

8359

HSO

7351

175,

392,

3%1,

0%1,

3%32

,70,

4480

80,

4480

76NU

HO16

127,

9214

0,5%

0,0%

0,5%

0,1

0,00

511

0,33

HO0

112,

1351

0,0%

0,0%

0,0%

0,1

–1

man

20-2

4Ge

en/L

O1

5453

,342

0,0%

0,1%

-0,1

%3,

53,

4855

93

LSO

1416

418,

990,

4%0,

3%0,

1%10

,50,

7496

00,

7496

05HS

O46

1150

63,9

1,5%

2,3%

-0,9

%73

,51,

5988

01,

5988

03NU

HO59

2435

3,16

1,9%

0,5%

1,4%

15,6

0,26

383

0,33

HO4

1182

2,99

0,1%

0,2%

-0,1

%7,

61,

8892

11,

8892

14m

an25

-34

Geen

/LO

113

586,

980,

0%0,

3%-0

,2%

8,7

8,68

434

3LS

O20

3621

3,68

0,6%

0,7%

-0,1

%23

,11,

1573

31,

1573

28HS

O94

1747

95,2

3,0%

3,6%

-0,6

%11

1,7

1,18

854

1,18

8545

NUHO

7487

741,

122,

4%1,

8%0,

6%56

,10,

7578

50,

7578

53HO

3547

409,

361,

1%1,

0%0,

1%30

,30,

8657

80,

8657

85m

an35

-44

Geen

/LO

624

767,

890,

2%0,

5%-0

,3%

15,8

2,63

847

2,63

8466

LSO

5159

841,

891,

6%1,

2%0,

4%38

,20,

7499

80,

7499

79HS

O11

620

0072

,33,

7%4,

1%-0

,4%

127,

91,

1024

11,

1024

09NU

HO59

9525

7,7

1,9%

1,9%

-0,1

%60

,91,

0319

61,

0319

58HO

3747

613,

771,

2%1,

0%0,

2%30

,40,

8225

20,

8225

16m

an45

-54

Geen

/LO

2146

622,

110,

7%0,

9%-0

,3%

29,8

1,41

901

1,41

9013

LSO

6110

3684

,61,

9%2,

1%-0

,2%

66,3

1,08

642

1,08

6421

HSO

7716

4893

,82,

4%3,

4%-0

,9%

105,

41,

3687

61,

3687

6NU

HO60

8384

0,76

1,9%

1,7%

0,2%

53,6

0,89

314

0,89

3136

HO37

4522

2,15

1,2%

0,9%

0,3%

28,9

0,78

120

0,78

1202

man

55-6

4Ge

en/L

O33

7356

9,82

1,0%

1,5%

-0,4

%47

,01,

4249

51,

4249

5

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 287: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Dataverzameling | 287

Gesl

acht

Leef

tijd

Dipl

oma

Surv

ey

(aan

tal)

Vlaa

nder

en

(aan

tal)

Surv

ey

(%)

Vlaa

nde-

ren

(%)

Vers

chil

Surv

ey

verw

acht

Wee

gcoë

ffi ci

ënt

reëe

lW

eegc

oeffi

ciën

t ef

fect

ief

LSO

7587

037,

232,

4%1,

8%0,

6%55

,60,

7417

50,

7417

5HS

O75

1205

07,2

2,4%

2,4%

-0,1

%77

,01,

0269

91,

0269

88NU

HO36

5190

0,71

1,1%

1,1%

0,1%

33,2

0,92

148

0,92

1477

HO36

3280

8,59

1,1%

0,7%

0,5%

21,0

0,58

250

0,58

2504

man

65-7

4Ge

en/L

O49

9452

5,39

1,6%

1,9%

-0,4

%60

,41,

2330

11,

2330

09LS

O42

5423

3,9

1,3%

1,1%

0,2%

34,7

0,82

534

0,82

5345

HSO

3862

989,

961,

2%1,

3%-0

,1%

40,3

1,05

950

1,05

9501

NUHO

3130

802,

091,

0%0,

6%0,

4%19

,70,

6350

90,

6350

86HO

816

523,

20,

3%0,

3%-0

,1%

10,6

1,32

013

1,32

0134

man

75-8

5Ge

en/L

O36

8544

8,46

1,1%

1,7%

-0,6

%54

,61,

5171

01,

5171

05LS

O25

3006

2,22

0,8%

0,6%

0,2%

19,2

0,76

859

0,76

859

HSO

2140

689,

020,

7%0,

8%-0

,2%

26,0

1,23

843

1,23

8431

NUHO

1112

906,

930,

3%0,

3%0,

1%8,

20,

7499

70,

7499

7HO

482

67,0

410,

1%0,

2%0,

0%5,

31,

3210

01,

3210

03vr

ouw

14-1

9Ge

en/L

O7

2125

3,97

0,2%

0,4%

-0,2

%13

,61,

9406

91,

9406

88LS

O78

1236

13,9

2,5%

2,5%

0,0%

79,0

1,01

295

1,01

2946

HSO

8560

878,

792,

7%1,

2%1,

5%38

,90,

4577

80,

4577

84NU

HO18

105,

0375

0,6%

0,0%

0,6%

0,1

0,00

373

0,33

HO0

00,

0%0,

0%0,

0%0,

0–

1vr

ouw

20-2

4Ge

en/L

O1

4392

,22

0,0%

0,1%

-0,1

%2,

82,

8073

62,

8073

58LS

O8

1091

5,92

0,3%

0,2%

0,0%

7,0

0,87

214

0,87

2136

HSO

3496

184,

31,

1%2,

0%-0

,9%

61,5

1,80

817

1,80

8169

NUHO

6739

365,

472,

1%0,

8%1,

3%25

,20,

3755

40,

3755

38HO

615

438,

960,

2%0,

3%-0

,1%

9,9

1,64

468

1,64

4676

vrou

w25

-34

Geen

/LO

395

13,5

640,

1%0,

2%-0

,1%

6,1

2,02

692

2,02

6916

LSO

1920

282,

10,

6%0,

4%0,

2%13

,00,

6823

00,

6822

96HS

O68

1363

72,4

2,2%

2,8%

-0,6

%87

,21,

2818

31,

2818

32NU

HO77

1304

982,

4%2,

7%-0

,2%

83,4

1,08

325

1,08

3246

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 288: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

288 | Dataverzameling

Gesl

acht

Leef

tijd

Dipl

oma

Surv

ey

(aan

tal)

Vlaa

nder

en

(aan

tal)

Surv

ey

(%)

Vlaa

nde-

ren

(%)

Vers

chil

Surv

ey

verw

acht

Wee

gcoë

ffi ci

ënt

reëe

lW

eegc

oeffi

ciën

t ef

fect

ief

HO29

5120

5,33

0,9%

1,0%

-0,1

%32

,71,

1285

81,

1285

76vr

ouw

35-4

4Ge

en/L

O4

2384

8,43

0,1%

0,5%

-0,4

%15

,23,

8107

83

LSO

2745

763,

680,

9%0,

9%-0

,1%

29,3

1,08

336

1,08

3355

HSO

9718

2704

,33,

1%3,

7%-0

,6%

116,

81,

2039

01,

2039

01NU

HO10

112

5221

,23,

2%2,

5%0,

7%80

,00,

7924

50,

7924

47HO

3644

450,

781,

1%0,

9%0,

2%28

,40,

7892

10,

7892

07vr

ouw

45-5

4Ge

en/L

O14

5850

5,82

0,4%

1,2%

-0,7

%37

,42,

6710

72,

6710

67LS

O57

8989

3,74

1,8%

1,8%

0,0%

57,5

1,00

802

1,00

8018

HSO

118

1658

70,6

3,8%

3,4%

0,4%

106,

00,

8984

60,

8984

65NU

HO83

9895

4,02

2,6%

2,0%

0,6%

63,2

0,76

202

0,76

2025

HO18

2398

3,38

0,6%

0,5%

0,1%

15,3

0,85

163

0,85

1631

vrou

w55

-64

Geen

/LO

2810

3507

,10,

9%2,

1%-1

,2%

66,2

2,36

279

2,36

2795

LSO

7290

995,

462,

3%1,

8%0,

4%58

,20,

8077

90,

8077

95HS

O72

1067

92,3

2,3%

2,2%

0,1%

68,3

0,94

803

0,94

8029

NUHO

4856

313,

361,

5%1,

1%0,

4%36

,00,

7498

70,

7498

67HO

1392

94,3

460,

4%0,

2%0,

2%5,

90,

4569

70,

4569

72vr

ouw

65-7

4Ge

en/L

O61

1355

03,5

1,9%

2,8%

-0,8

%86

,61,

4198

21,

4198

24LS

O34

6446

3,96

1,1%

1,3%

-0,2

%41

,21,

2118

61,

2118

58HS

O52

6305

8,25

1,7%

1,3%

0,4%

40,3

0,77

509

0,77

509

NUHO

2324

564,

730,

7%0,

5%0,

2%15

,70,

6826

50,

6826

5HO

339

37,6

010,

1%0,

1%0,

0%2,

50,

8389

30,

8389

27vr

ouw

75-8

5Ge

en/L

O41

1588

99,5

1,3%

3,2%

-1,9

%10

1,6

2,47

715

2,47

7151

LSO

3850

312,

51,

2%1,

0%0,

2%32

,20,

8462

60,

8462

64HS

O29

3876

5,64

0,9%

0,8%

0,1%

24,8

0,85

440

0,85

4403

NUHO

1187

25,3

30,

3%0,

2%0,

2%5,

60,

5069

90,

5069

94HO

020

08,2

10,

0%0,

0%0,

0%1,

3–

1To

taal

3144

4918

909

100,

0%10

0,0%

131

3144

,0

Chi²

= 8

463,

367;

Df =

71;

p <

0,0

01

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 289: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Over de auteurs

Jan Colpaert is hoogleraar aan de HUBrussel en doceert wiskunde, simulatie en operati-ons management. Hij leidt er het Centrum voor Modellering en Simulatie. In samenwer-king met het Research Center for Operations Management van de K.U.Leuven onderzoekt dit centrum verschillende topics uit het operations management. Daarnaast bestuderen enkele medewerkers van dit centrum cultuur-economie. Hij is medeauteur van verschil-lende publicaties over de spreiding van het culturele aanbod in Vlaanderen.

Brenda De Fré is licentiate (master) lichamelijke opvoeding en licentiate (master) psy-chologie. Zij was werkzaam als medewerker binnen het Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport in de periode van 1 januari 2008 tot 30 juni 2010.

Peggy De Laet behaalde haar graad van master in de sociologie aan de Universiteit van Antwerpen, is onderzoekster aan de Vrije Universiteit Brussel en sinds oktober 2009 lid van de onderzoeksgroep TOR (Tempus OmniaRevelat). Ze legt zich toe op onderzoek naar cultuurparticipatie en culturele praktijken in Vlaanderen.

Kristine De Martelaer studeerde af als licentiate LO aan de Universiteit Gent in 1989 en behaalde in 1997 haar doctoraat in de LO aan de Vrije Universiteit Brussel. Sinds 2001 is zij docente aan de VUB (geschiedenis LO/sport, vakdidactiek LO, EHBO, ...). Haar onderzoekslijnen hebben te maken met kindvriendelijkheid, profi el/competenties van de leraar LO en de sportvrijwilliger, leereffecten van didactische werkvormen, ge-zondheidsbeleid op school en bewegingskansen voor kleuters.

Ignace Glorieux is gewoon hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel. Ook is hij voorzitter van de Vakgroep Sociologie en de onderzoeksgroep TOR (Tempus Omnia Revelat). Hij coördineert ondermeer het tijdsbestedingsonderzoek in Vlaande-ren en België en is als promotor betrokken bij een longitudinale studie over de transitie van school naar werk en bij verschillende projecten over cultuurparticipatie en cultu-rele praktijken.

Johan Lefevre is gewoon hoogleraar en voorzitter van het Departement Biomedi-sche Kinesiologie van de Faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen (FaBeR, K.U.Leuven). Binnen de Onderzoeksafdeling Fysieke Activiteit en Gezondheid trekt hij de onderzoekslijn epidemiologie van fysieke activiteit. In deze onderzoekslijn wordt vooral aandacht besteed aan (1) de ontwikkeling en validering van instrumenten voor

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 290: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

290 | Over de auteurs

het meten van fysieke (in)activiteit en fysieke fi theid en (2) de relaties tussen fysieke (in)activiteit, fysieke fi theid en gezondheidsgerelateerde parameters.

John Lievens is deeltijds hoofddocent aan de Universiteit Gent, waar hij kwantitatieve onderzoeksmethoden doceert. Hij is verbonden aan de onderzoeksgroep CuDOS in de Vakgroep Sociologie. Zijn onderzoek situeert zich in de cultuursociologie, de sociaal-wetenschappelijke methodologie en de sociale demografi e. Hij is coördinator in de steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek Re-Creatief Vlaanderen (2001-2006) en Cultuur, Jeugd en Sport (2007-2011), waar hij onder meer instaat voor de coördinatie van de verschillende participatiesurveys en het onderzoek over cultuurparticipatie.

Michel Meulders is docent aan de HUBrussel, waar hij marktonderzoek en marketing-modeling doceert. Hij is als onderzoeker verbonden aan het Centrum voor Modellering en Simulatie aan de HUBrussel en aan de onderzoeksgroep Kwantitatieve Psychologie en Individuele Verschillen van de K.U.Leuven. Zijn onderzoek concentreert zich op kwantitatieve modellering van discrete data. Hij publiceerde onder meer over model-lering van binaire driewegsgegevens en over item-responsmodellering.

Gert Nulens is als senior onderzoeker verbonden aan IBBT/SMIT – Vrije Universiteit Brussel. Binnen dat onderzoekscentrum coördineert hij onderzoeksprojecten op het snijvlak tussen cultuur en nieuwe media. Recente onderzoeksprojecten hadden onder-meer betrekking op virtuele cultuurparticipatie, digitalisering van kunsten en erfgoed, veranderende rollen binnen online culturele gemeenschappen, culturele distributiemo-dellen in een netwerkomgeving, mobiel gebruik van digitaal erfgoed, personaliseren van online cultuuraanbod en educatief gebruik van een digitaal cultuurplatform.

Sara Pabian studeerde communicatiewetenschappen en journalistiek. In het kader van enkele onderzoeksprojecten is ze verbonden geweest aan de Afdeling Sociale Kinesio-logie & Sportmanagement van het Departement Humane Kinesiologie (K.U.Leuven) als wetenschappelijk medewerkster. Momenteel werkt zij aan een doctoraatsproject over cyberpesten binnen de onderzoeksgroep Media & ICT in Organisaties & Samenleving (UA).

Renaat Philippaerts is hoofddocent aan de Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschap-pen van de Universiteit Gent. Zijn onderwijs richt zich op de algemene trainingsleer en de trainingsleer voor sportspecifi eke (atleten) alsook bijzondere (obesitas en over-gewicht, diabetes, anorexia nervosa, ...) doelgroepen. Onderzoek situeert zich op het vlak van de registratie van de fysieke (in)activiteit en de fysieke fi theid bij de Vlaming, en focust ook op de prestatiebepalende factoren voor het beoefenen van (jeugd)sport op hoog niveau.

Alain Praet is docent aan de HUBrussel, waar hij bank- en beurswezen, fi nancieel be-leid en advanced corporate fi nance doceert. Hij is als onderzoeker verbonden aan het Centrum voor Modellering en Simulatie aan de HUBrussel en het Studiecentrum voor Ondernemerschap aan de HUBrussel. Zijn onderzoek concentreert zich op corporate governance en herstructureringen. Momenteel verricht hij onderzoek naar keuze-expe-

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 291: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Over de auteurs | 291

rimenten in de culturele sector en onderzoekt hij de economische impact van cultuur binnen het Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport.

Jeroen Scheerder is professor sportbeleid en sportmanagement aan de Faculteit Be-wegings- & Revalidatiewetenschappen van de K.U.Leuven. Hij verricht sociaal-weten-schappelijk onderzoek over het participatie- en consumptiegedrag inzake vrijetijdssport en het (marketing)beleid van sportaanbieders. Hij doceert binnen het domein van pu-bliek beleid en sport en van management van sportorganisaties en sportevenementen, en is gastdocent aan meerdere universiteiten en hogescholen in binnen- en buitenland. Hij schreef een tiental boeken over sport, participatie en beleid, en publiceerde in di-verse internationale tijdschriften. Uithoudingssport is een van zijn passies.

Wendy Smits is licentiaat in de sociologie en heeft een Master Degree in Quantitative Analysis in the Social Sciences. Ze werkt als sociologe aan de Vrije Universiteit Brussel en is lid van de onderzoeksgroep TOR. Zij is onder meer medeauteur van Het maat-schappelijk middenveld in Vlaanderen, Anatomie en oorzaken van het wantrouwen en Het grootste geluk en onderzoekt momenteel de sociale participatie van (jong)volwas-senen.

Dries Vanherwegen is licentiaat in de sociologie (K.U.Leuven) en sinds 2008 werkzaam aan de Universiteit Gent. Momenteel werkt hij als onderzoeker in het Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport verbonden aan de onderzoeksgroep CuDOS in de Vakgroep Sociologie van de Universiteit Gent. Zijn onderzoek concentreert zich op amateurkunstbeoefening, waarover hij beleidsonderzoek voert en een doctoraal proefschrift voorbereidt.

Astrid Van Steen is master in de sociologie (K.U.Leuven). Sinds 2007 is ze via de Vakgroep Sociologie (UGent) verbonden aan het Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport. Haar onderzoek situeert zich op het domein van deelname versus niet-deelname aan cultuur, en beeldvorming en percepties van culturele activiteiten, waarover ze een doc-toraal proefschrift voorbereidt.

Theun Pieter van Tienoven behaalde zijn graad van doctorandus in de vrijetijdswe-tenschappen aan de Universiteit van Tilburg (Nederland), is onderzoeker aan de Vrije Universiteit Brussel en sinds februari 2008 lid van de onderzoeksgroep TOR (Tempus Omnia Revelat). Hij specialiseert zich in onderzoek naar cultuurparticipatie in Vlaan-deren enerzijds en tijdsbestedingsonderzoek in Vlaanderen en België anderzijds.

Andy Vekeman behaalde een master in de toegepaste economische wetenschappen. Hij is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Centrum voor Modellering en Simulatie aan de HUBrussel. Momenteel verricht hij economisch onderzoek over cultuur en sportbeleid binnen het Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport.

Jef Vlegels is master in de sociologie (UGent) en sinds 2010 als assistent verbonden aan de Vakgroep Sociologie van de Universiteit Gent (onderzoeksgroep CuDOS). Hij verricht onderzoek naar cultuurparticipatie en bereidt een doctoraal proefschrift voor over sociale netwerken en de link met cultureel kapitaal.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 292: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

292 | Over de auteurs

Steven Vos werkte als senior onderzoeker voor het Hoger Instituut voor de Arbeid en als onderzoekscoördinator bij Toegankelijkheidsbureau vzw en het Vlaams Expertise-centrum Toegankelijkheid. Sedert 2008 is hij verbonden aan de Afdeling Sociale Kinesi-ologie en Sportmanagement (K.U.Leuven) en werkt hij binnen het Steunpunt Cultuur, Jeugd & Sport, met steun van de Vlaamse overheid, aan een doctoraatsproject over het samenspel tussen overheid, markt en middenveld in het Vlaamse breedtesportland-schap.

Hans Waege is deeltijds hoofddocent in de Vakgroep Sociologie aan de Universiteit Gent. Hij publiceerde onder meer over de meting van complexe en abstracte begrippen aan de hand van gestandaardiseerde vragenlijsten, de meting van sociaal kapitaal, pu-blieksonderzoek en cultuurparticipatie. Hij is promotor-coördinator in de steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek Re-Creatief Vlaanderen (2001-2006) en Cultuur, Jeugd en Sport (2007-2011). Daarnaast is hij algemeen directeur van het Rotterdams Philhar-monisch Orkest.

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 293: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 294: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 295: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.

Page 296: Participatie in Vlaanderen 1 - Steunpunt Cultuur boeken... · 2015. 12. 9. · Gert Nulens Inleiding 95 3.1 Pc- en internetbezit 95 3.2 Internetgebruik 96 3.3 Drempels voor internetgebruik

Gedrukt en gebonden bij Acco, Leuven

Participatie in Vlaanderen 1. Basisgegevens van de Participatiesurvey 2009. © Uitgeverij Acco, 2011.