Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

36
Otto S. Knottnerus Boeren en landarbeiders in het Oldambt: De landarbeidersstaking van 1929 en haar voorgeschiedenis Modern akkerbouwgebied Boeren Landarbeiders Beginnende strijd Organisatie Grote stakingen Het conflict van 1929 Om de macht Loyaliteiten Nasleep Tragisch Foto uit J. Hilgenga in die tijd zei mijn oom waren eigenlijk alle arbeiders gastarbeiders in eigen land dat zei hij veel later B. Schierbeek (uit: Weerwerk, 1977, p. 81). De landarbeidersstaking van 1929 in Oostelijk Groningen was het langste en meest omvangrijke arbeidsconflict uit de geschiedenis van het Nederlandse platteland. Aan deze staking, die meer dan vijf maanden duurde, namen op het hoogtepunt 5000 mannen en vrouwen deel. Zo’n 750 boerenbedrijven hadden te maken met de staking. Het was bovendien een conflict dat nauw verweven was met de politiek: het ging niet alleen de hoogte van het loon, maar ook om de macht. De inzet was de vraag of de verarmde landarbeiders in staat waren hun recht te halen tegenover een welvarende boerenstand die geen concessies wenste te doen. Het conflict kreeg dan ook landelijke aandacht. De stakers kregen steun van de hele linkse arbeidersbeweging, zowel socialisten als communisten. De boeren speelden in op de angst voor oproer en revolutie, die vooral in christelijke kringen wijd verbreid was. De werkwilligen kwamen uit het hele land. Modern akkerbouwgebied Het Oldambt was al in de negentiende eeuw een modern akkerbouwgebied. De boeren hadden zich toegelegd op grootschalige graanteelt ten behoeve van de export, met name naar Engeland. De bedrijven waren voor Nederlandse begrippen tamelijk groot. Kleine boeren speelden een ondergeschikte rol: slechts een vijfde deel van de grond werd gebruikt door bedrijven kleiner dan 20 ha. Die bevonden zich bovendien grotendeels op de aangrenzende zandgronden. Ook de veeteelt was

description

geschiedenis van de landarbeidersstaking in het Groningse oldambt

Transcript of Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Page 1: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

Otto S. Knottnerus

Boeren en landarbeiders in het Oldambt:

De landarbeidersstaking van 1929 en haar voorgeschiedenis

Modern akkerbouwgebied Boeren Landarbeiders Beginnende strijd Organisatie Grote stakingen Het conflict van 1929 Om de macht Loyaliteiten Nasleep Tragisch

Foto uit J. Hilgenga

in die tijd zei mijn oomwaren eigenlijk alle arbeidersgastarbeiders in eigen landdat zei hij veel later

B. Schierbeek(uit: Weerwerk, 1977, p. 81).

De landarbeidersstaking van 1929 in Oostelijk Groningen was het langste en meest omvangrijkearbeidsconflict uit de geschiedenis van het Nederlandse platteland. Aan deze staking, die meer danvijf maanden duurde, namen op het hoogtepunt 5000 mannen en vrouwen deel. Zo’n 750boerenbedrijven hadden te maken met de staking. Het was bovendien een conflict dat nauw verwevenwas met de politiek: het ging niet alleen de hoogte van het loon, maar ook om de macht. De inzetwas de vraag of de verarmde landarbeiders in staat waren hun recht te halen tegenover eenwelvarende boerenstand die geen concessies wenste te doen. Het conflict kreeg dan ook landelijkeaandacht. De stakers kregen steun van de hele linkse arbeidersbeweging, zowel socialisten alscommunisten. De boeren speelden in op de angst voor oproer en revolutie, die vooral in christelijkekringen wijd verbreid was. De werkwilligen kwamen uit het hele land.

Modern akkerbouwgebiedHet Oldambt was al in de negentiende eeuw een modern akkerbouwgebied. De boeren hadden zichtoegelegd op grootschalige graanteelt ten behoeve van de export, met name naar Engeland. Debedrijven waren voor Nederlandse begrippen tamelijk groot. Kleine boeren speelden eenondergeschikte rol: slechts een vijfde deel van de grond werd gebruikt door bedrijven kleiner dan 20ha. Die bevonden zich bovendien grotendeels op de aangrenzende zandgronden. Ook de veeteelt was

Page 2: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

vrij marginaal: de meeste bedrijven hadden vier tot zes koeien voor de mestvoorziening en dezuivelbereiding. De vruchtbare poldergrond had volgens de toenmalige opvattingen betrekkelijkweinig mest nodig. Door de teelt van groenvoedergewassen en paardebonen bleef debodemvruchtbaarheid op peil. In de nieuwste polders hielden sommige boeren zelfs helemaal geenvee. De mest werd ook vaak verkocht aan boeren op de schrale zand- en dalgronden. De belangrijkstegewassen waren vanouds haver, koolzaad en paardebonen, daarnaast werden veel tarwe en gerstverbouwd, soms ook erwten en handelsgewassen zoals karweizaad. Rode klaver diende alsgroenbemester en paardenvoer. Op de zandgronden waren de hoofdgewassen aardappelen en rogge.In de loop van de twintigste eeuw schakelden de boeren over op een bouwplan dat voornamelijk uitgranen, suikerbieten en fabrieksaardappelen bestond. Sinds de jaren zestig vormt tarwe hethoofdgewas. De kern van het Oldambt wordt gevormd door de Dollardpolders. Daaromheen liggen hoger gelegenzandgronden (dekzand en keileem), die oorspronkelijk bedekt waren met een hoogveenpakket.Landbouwkundigen maken onderscheid tussen het Klein-Oldambt, het Oud-Oldambt en het Nieuw-Oldambt. Het Klei- of Klein-Oldambt is het oude terpenlandschap langs de rivier de Eems (rondTermunten), waar de bodem vrij taai is en de veeteelt vanouds een wat grotere rol speelde (16%grasland in 1910). Het Oud-Oldambt bestaat uit de dorpen aan de zuidrand van de Dollard op de grensvan het oude polderland en de achterliggende zand- en dalgronden. De bedrijven waren hier ietsminder groot, de veeteelt was beperkt (12%). De grootste akkerbouwbedrijven waren te vinden in hetNieuw-Oldambt, in de nieuwe polders uit de achttiende en negentiende eeuw. Grasland was hiervrijwel niet aanwezig (4%). Beerta hoort eigenlijk bij het Oud-Oldambt: het ligt deels op de zandgronden, deels in het oudepolderland. De boerderij Kloostergare lag bijvoorbeeld op een natuurlijke zandhoogte temidden vanpolderland uit de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw. Maar vanwege de grotebedrijven en de vruchtbare bodem rekende men Beerta toch bij het Nieuw-Oldambt.

Grondgebruikers in het Oldambt, 1910

0.05-1 ha 1-5 ha 5-10 ha 10-20 ha 20-50 ha 50 ha <

aantal 3230 1071 217 220 507 350

Percentage van de

cultuurgrond6% 6% 4% 3% 43% 38%

bron: Verslagen en mededeelingen van de Directie van den Landbouw, 1912 no. 3: Het grondgebruik in Nederland.

Een doorsnee boerenbedrijf in het Oldambt was over het algemeen 25 tot 75 ha groot. De grootstebedrijven met 15 tot 25 man personeel waren te vinden in de Reiderwolderpolder, waar de stadGroningen drie boerderijen exploiteerde, en in de Johannes Kerkhovenpolder, die toebehoorde aaneen particuliere beleggingsfirma (bekend uit Hella Haasse’s roman De Heren van de thee uit 1992). De meeste boerderijen stonden in lange rijen op de hoger gelegen zandgronden aan de Dollardrand.

Page 3: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

De landarbeidershuizen waren meestal her en der tussen de boerderijen gebouwd. Alleen in denieuwste polders stonden de boerderijen verspreid in het veld, terwijl de arbeidershuizen langs dedijken aan de binnenrand van de polders te vinden waren. In de negentiende eeuw ontstonden denieuwe arbeidersbuurten vaak langs laantjes achteraf. In Beerta vinden we bijvoorbeeld deBouwtelaan, de Bredelaan, de Molenlaan, de Schoollaan en de Verenigingslaan. Langs voormaligedijken liggen de buurtschappen Drieborg, Oudedijk, Hongerige Wolf en Ganzedijk. De landerijen van een boerderij lagen - vóór de grote ruilverkavelingen rond 1970 - doorgaans inenkele kilometerslange heerden van 50 tot 75 m breed. Dit woord is waarschijnlijk ontleend aan dewoning of heerdstee (haardstede), die midden op het land stond. Meestal ging het om twee of drieheerden, die rond 1700 nog afzonderlijke bedrijven vormden. Daarnaast waren er meestal ook noglosse percelen die ooit van andere heerden waren afgesplitst. De langgerekte structuur was ontstaandoor het zogenaamde ‘recht van opstrek’, waaraan de eigenaar het recht ontleende zijn bezit door tetrekken in de richting van nog te ontginnen land. In Beerta eindigden de boerderijen nog rond 1800aan de ene kant in het hoogveen, terwijl ze aan de andere kant doorliepen tot ver in het nieuwingepolderde kwelderland. Op die manier werden de bedrijven door opeenvolgende inpolderingen enveenafgravingen steeds groter. Iedere boerderij had een lange laan, die via houten balken over dedwarssloten, later meestal via gemetselde dammen, van het ene perceel naar het andere voerde.Iedere boerderij had verder kilometerslange afwateringssloten, die de ene heerd van de anderescheidden. Het onderhoud van deze sloten, die iedere zes à zeven jaar opnieuw met de handuitgegraven werden, was een kostbare zaak. De meeste Oldambtster boeren werkten zelden op het land: ze hielden zich vooral bezig met deorganisatie van hun bedrijf. Daarom worden ze ‘herenboeren’ genoemd. Alleen in de oogsttijd en opandere drukke momenten wilden ze nog wel eens een handje toesteken. Ook toen omstreeks 1930 deeerste tractoren werden aangeschaft, wilden de boeren soms eerst zelf aan het stuur. Het was danook niet zo dat ze het werk niet beheersten. Integendeel, als jongeman hadden ze het boerenwerkwel degelijk geleerd. In elk geval moesten ze er voldoende van af weten om hun personeel goedeaanwijzingen te kunnen geven. De boerin had een zwaardere taak. Toch werd ook van haar verwacht dat ze om drie uur ‘s middagsde thee serveerde, nadat ze het huishoudelijke werk had afgesloten en haar werkkleding hadomgewisseld voor een japon. Ze kon dan ook beschikken over minimaal twee dienstmeisjes(grootmaaid en lutjemaaid - kleine meid), die in een bedstee in de keuken of een naburig vertreksliepen. In iedere kamer was een drukknop of schellenkoord aanwezig, verbonden met een bel bij dekeuken, waarmee men de meid kon oproepen. In de negentiende eeuw hielden de boerinnen zich nogbezig met de boterbereiding, maar na de komst van de eerste zuivelfabrieken rond 1885 werd de karnal snel afgeschaft. Het boerengezin leefde verder gescheiden van het personeel, dat vrijwel nooit in het woongedeelte of‘vooreind’ van de boerderij kwam. Met uitzondering van de oogsttijd at men ook in gescheidenvertrekken, soms uit verschillende pannen met voor het personeel minder vet en vlees. Doorgaanswaren er twee verschillende plees: de ene achter in de stal - soms met meerdere zitplaatsen - voor

Page 4: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

het personeel, de andere bij het woongedeelte voor het boerengezin. “Ze wonen apart, ze eten aparten ze schijten apart”, meenden boze landarbeiders daarom. Slechts de kinderen werden nog wel eensbij de meiden in de keuken ondergebracht: daar leerden zij de arbeiderswereld met zijn eigenspelletjes, rijmpjes en liederen al vroegtijdig kennen, voor ze zich er later weer van gingendistantiëren. Op een boerderij werkten ‘s zomers minstens vier tot acht arbeiders, in de oogsttijd aangevuld metvrouwen, jongelui en seizoenswerkers, in de negentiende eeuw ook met ambachtslieden en Duitsehannekemaaiers. In de nieuwere polders hadden de grootste bedrijven zelfs tien tot vijftien man aanhet werk. Een deel daarvan werd ‘s winters afgedankt, waarna ze van hun spaargeld of van dearmenzorg moesten zien rond te komen. Het werk in de akkerbouw was nu eenmaal seizoenswerk, dat‘s winters grotendeels stil lag. Sinds de komst van stoomdorsmachines rond 1880 en het verdwijnenvan het dorsen met vlegels en dorswals (dorsblok) was er ‘s winters op de boerderijen nog maarweinig te doen. Maar ook als het regende werden de arbeiders zonder loon naar huis gestuurd. In de negentiende eeuw had iedere boer ook twee of drie jonge inwonende knechten, de grootknecht,de middenste en de lutjeknecht, die verantwoordelijk waren voor de verzorging van het vee. Zijsliepen in bedsteden in de stal. Een oudere, goed bekend staande arbeider of middenstander tradmeestal als arbeidsbemiddelaar of bodenbesteder. Tegen betaling van het handgeld dat de boer bijafsluiting van het contract uitbetaalde, zorgde hij ervoor dat werkzoekende jongens en meisjes eenbetrekking kregen. Rond de Eerste Wereldoorlog was het met deze inwonende knechten echtergedaan. De meeste jongens wilden dit werk niet meer, terwijl ook de boeren meer privacyverlangden. Ze gaven de voorkeur aan een gehuwde, vaste arbeider, die ‘eerste arbeider’ of ‘eersteknecht’ werd genoemd. Die moest voortaan het vee en de paarden verzorgen. Hij woonde dikwijls ineen bedrijfswoning, meestal een nabijgelegen arbeidershuis of in het woongedeelte van eenleegstaande boerderij. Zijn vrouw sprong bij in de boerenhuishouding als schoonmaakster en was somsook verantwoordelijk voor de koffie en thee die de arbeiders kregen. In vergelijking met andere akkerbouwgebieden vallen in het Oldambt vooral de omvang van deseizoenswerkloosheid en de beperkte betekenis van vaste arbeidscontracten op. Dat had weer temaken met het vrijwel ontbreken van handelsgewassen als vlas en uien, die meer werk vroegen datover de seizoenen gespreid is. Op het Noord-Groningse Hogeland bijvoorbeeld werkten de meestearbeiders in vaste dienst bij de boeren, terwijl hun vrouwen onder leiding van een ploegbaasseizoenswerk als wieden en vlastrekken verrichtten. Deze vorm van koppelarbeid kwam in hetOldambt weinig voor: alleen uit Muntendam trokken grote groepen vrouwen en kinderen de streekrond. Verder speelde vrouwenarbeid een grote rol bij het wieden, schoven binden, optasten vangraan, het poten en rooien van aardappelen en suikerbieten en bij allerlei schoonmaakwerk. Tijdensde schoolvakanties, die soms met zes weken landbouwverlof werden verlengd, moesten ook dekinderen meewerken. Al met al kunnen we de landbouw in het Oldambt kenschetsen als een vorm van agrarisch kapitalisme,waarbij een beperkt aantal agrarische ondernemers tegenover een veel grotere groep van verarmdelandarbeiders stond. De inkomensverschillen waren groot: een doorsnee boer had minstens tien maal

Page 5: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

zo veel inkomen als een arbeider. De middenstand vormde een betrekkelijk kleurloze groep, die zichtussen boeren en de arbeiders probeerde staande te houden.

BoerenHet woord ‘boer’ heeft in Groningen en het aangrenzende Duitse gebied niet de minachtende klank,die het elders in Nederland heeft. Integendeel, de boeren beschouwden zich als de bovenlaag van desamenleving die belangrijker was dan de middenstand of ‘burgerij’. Ze beschouwden de predikant, dehuisarts en de notaris als hun gelijken, de schoolmeester, de dorpsveldswachter en de plaatselijkemiddenstand daarentegen als een soort ondergeschikten. Hun echtgenote werd echter geen ‘boerin’ maar ‘vrouw’ genoemd. Rond 1900 raakte de betiteling‘juffrouw’ in de mode, ter onderscheiding van de echtgenotes van middenstanders die ‘vrouw’ blevenheten. De voornaamste boeren en hun echtgenotes heetten, net als de dorpsnotabelen, rond 1900‘meneer’ en ‘mevrouw’. Toen één van de broers Knottnerus in 1919 met een dochter van ‘meneerBarlagen’ trouwde en van hem een boerderij te ‘t Waar pachtte, werd hij ook ‘meneer Knottnerus’.Dit ter onderscheiding van zijn broer, die het zonder de titel ‘meneer’ moest doen. Arbeiders enarbeidersvrouwen sprak men gewoonweg bij hun voornaam aan. De meeste boeren waren in feite eigenaar van hun bedrijf. In de regel moesten ze wel een vasteerfpachtsom aan de oorspronkelijke eigenaren betalen. Dit waren doorgaans de nakomelingen vanrijke beleggers die in de zeventiende en achttiende eeuw in het land hadden geïnvesteerd. Omdat depachtsom ondanks de inflatie nooit verhoogd mocht worden, waren deze bedragen van weinigbetekenis meer. Voor een heerd van 15 tot 20 ha moest de erfpachter of beklemde meier eenjaarlijkse pachtsom van bijvoorbeeld 225 gulden en een half tonnetje boter geven. Het gebouw waszijn eigendom. Geruisloos waren de boeren zodoende rijk geworden, terwijl de oorspronkelijkeeigenaars hun kapitaal zagen wegsmelten. Daarnaast waren er - met name in de nieuwe polders - ookpachtboeren die het land van andere boerenfamilies moesten huren. In 1910 gold dit voor een op devijf boeren. Deze pachtboeren hadden meestal weinig kapitaal en konden niet meedoen aan de luxedie de overige boeren zich hadden aangewend. De meest succesvolle boeren (dikke boeren) bezatenmeerdere bedrijven, waarvan ze een deel lieten bewerken door een bedrijfsleider of zetboer. Er zijnmeerdere voorbeelden van steenrijke herenboeren die drie of vier bedrijven kochten om iedere zooner één cadeau te kunnen doen. Bestaande boerderijen werden zelden opgesplitst. In principe nam de jongste zoon het familiebedrijfover, nadat oudere zoons - bijvoorbeeld door een succesvol huwelijk - de kans hadden gehad elderseen bestaan op te bouwen. Maar geregeld was het ook een van de schoonzoons die de boerderijovernam. De ouders gingen tussen hun vijftigste en zeventigste ‘rentenieren’: ze kochten een luxeburgerwoning of börgje in een groter dorp, of lieten er een in de buurt van de boerderij bouwen.Sinds het eind van de negentiende eeuw lieten de rijkste boeren een villa optrekken in Winschoten ofEexta. Dat wil echter niet zeggen dat boerderijen lange tijd in de hand van dezelfde families bleven.Weliswaar waren er in ieder dorp wel enkele boerderijen die al eeuwenlang in familiebezit waren.Maar over het algemeen was er sprake van een grote mobiliteit: meestal bleef een boerderij nietlanger dan twee of drie generaties in dezelfde familie.

Page 6: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

Dat had vooral te maken met de verervingsgewoonten en huwelijkspolitiek onder de boerenstand. Inhet Oldambt gold - net als in andere zeekleigebieden - de regel dat de erfenis pas verdeeld werdnadat de erflaters waren overleden. Of zoals het spreekwoord luidde: “je kleedt zich niet uit vóór jenaar bed gaat”. Kinderen die trouwden, kregen een huwelijksgift mee, bijvoorbeeld in de vorm vaneen lening of hypotheek. De erfopvolger werd bevoordeeld door de boerderij een te lage waarde toete kennen of door delen van de inboedel niet mee te tellen. Tussen familieleden bestonden dusingewikkelde relaties van schuldverplichtingen en verervingsaanspraken die pas werden opgelost nadatde laatste leden van een vorige generatie waren overleden. Het was (en is) niet ongebruikelijk datmen bij het afwikkelen van een erfenis moest teruggrijpen op huwelijkse voorwaarden die meer danhonderd jaar eerder waren geboekstaafd. Dit had tot gevolg dat iedere generatie telkens opnieuw zijnmaatschappelijke positie moest veilig stellen. Om die reden trouwden boerenkinderen doorgaans in eigen kring volgens het onuitgesproken principe‘bunders bie bunders’. Hoewel een huwelijk op liefde gebaseerd diende te zijn, was het tevens vanbelang een huwelijkspartner te vinden uit een familie die minstens zo gegoed was als de eigenverwantenkring. De contacten werden gelegd op uitgaansavonden, bijvoorbeeld van rederijkers enzangverenigingen, of op uitstapjes naar kermissen, harddraverijen en toeristische attracties. Rond deEerste Wereldoorlog kwamen tennisverenigingen en sociëteiten als ‘Never Mind’ op, die eensoortgelijke functie hadden. Ook de betrekkingen met de schoonfamilie waren belangrijk, met nameals bron van krediet. Weduwes en weduwnaren hertrouwden doorgaans vrij snel en meestal binnen deeigen bekendenkring. Huwelijken tussen neven en nichten waren niet ongebruikelijk. De meeste boerenfamilies hadden bovendien een uitgesproken historisch besef, dat geregeld meerdan een eeuw terug reikte. Fotoalbums, portretteen, meubels en andere erfstukken, familiebijbels,oude kasboeken en blikken trommels vol vergeelde perkamenten ondersteunden het geheugen. Daarbijging het niet alleen om zaken van dorpspolitiek en het eigen boerenbedrijf, maar vooral ook omfamiliebetrekkingen, waaraan men bepaalde rechten en aanspraken kon ontlenen. Verre neven ennichten konden dan worden aangesproken op hun verwantschap, bijvoorbeeld om een geldlening ofeen andere gunst los te krijgen. Door middel van bezoekjes, theevisites en kaartavondjes werden dewederzijdse betrekkingen onderhouden. Bevriende echtparen vormden dikwijls een ‘krans’, die opvaste dagen bijeenkwam. Zo’n bezoek verliep dan meestal volgens een vast stramien, waar hetinspecteren van gewassen en veestapel een belangrijk onderdeel van uitmaakte. De volwassen knechtof eerste arbeider was daarbij aanwezig om de paarden in- en uit te spannen en de rijtuigen testallen. Om het rijtuig te trekken, hadden de meeste boeren een of twee sierlijke tuigpaarden, waarze trots op waren. In de jaren twintig kwamen auto’s in de mode, maar veel boeren hielden uitconservatisme vast aan hun koets met paarden. Zodoende vormde de Oldambtster boerenstand tot op zekere hoogte een gesloten kaste. Bij naderinzien was er echter geen sprake van één gesloten groep: eerder waren er tientallen familiekliekjes,plaatselijke bekendenkringen en religieuze milieus, die elkaar de loef afstaken. Boerendochtershuwden bijvoorbeeld fabrikanten, artsen, dominees en advocaten. Ook veel boerenzoons volgden ditvoorbeeld en kozen voor een burgerlijke carrière. Met name door de komst van het hoger onderwijs

Page 7: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

ontstond een belangrijke uitstroom vanuit de landbouw naar andere sectoren van de samenleving. Dithad ook financiële consequenties, want de verburgerlijkte neven en nichten eisten dikwijls vroegtijdighun deel van de erfenis op, niet gehinderd door de traditionele moraal die het verbood defamilieboerderij ten behoeve van de eigen consumptie op te offeren.Tussen de verschillende boerenmilieus bestonden grote verschillen. Enerzijds was er een rijke elite,tycoons als de Barlagens, Tonkens en Mellema’s, die meerdere boerderijen opkochten en hun kapitaalin verschillende sectoren van de economie belegden. Veel boeren hadden aandelen, met name inRussische en Amerikaanse spoorwegen. Na de Russische revolutie van 1917 gingen hele kapitalenverloren, sommige boeren pleegden daarom zelfmoord. Maar de meest succesvolle boeren hadden hungeld toen al in olie belegd. Anderzijds was er de rafelrand van de boerenstand: pachters, zetboeren,gebruikers van kleinere boerderijen, families met schulden, boeren met een drankprobleem, beperkteverstandelijke vermogens of twee linkerhanden, allemaal landbouwers die maar met moeite hunbedrijf in stand konden houden.Bovendien waren er grote verschillen in culturele bagage, variërend van de studeerkamerboeren totplatvloerse geesten die zich uitsluitend door hun rijkdom van hun ongeletterde omgevingonderscheidden. De Oldambtster boer had als het ware twee gezichten: hij gedroeg zich beschaafd alshij met zijn gezin in het ‘vooreind’ van de boerderij was, maar toonde zijn ruige kant zodra hij bijhet personeel was. Die gedeeltelijke identificatie met het arbeidervolk was essentieel om hetoverwicht te houden. Er ontstond in het Oldambt dan ook geen beschaafd boerendialect, zoals inNoord-Groningen, maar de boeren bleven zich onderling bedienen van dezelfde directe taal die ze ooktegenover hun arbeiders bezigden. Van een van de boerenleiders in 1929 (D.T. Barlagen) werduitdrukkelijk gezegd dat zijn succes vooral te danken was aan zijn onbehouwen opstelling. De meerderheid van de boeren was liberaal, maar ook daarin bestonden grote verschillen. Een deelwas enigszins godsdienstig en conservatief: de sociale problemen ontgingen hun niet, maar ze wistener weinig aan te doen. En groter deel was ongelovig en gericht op het eigenbelang. Zij stonden vaakonverschillig tegenover de landarbeiders, die volgens hun darwinistische redeneertrant de ellendevooral aan zichzelf te danken hadden. Verder waren er uitgesproken vooruitstrevende, vrijzinnigeboeren, vaak behorend tot de doopsgezinde kerk, die zich inzetten voor een verbetering van het lotvan de arbeiders. Tenslotte was er een minderheid van gereformeerde en orthodox-hervormde boerendie zich vooral door een paternalistisch en sociaal-christelijk wereldbeeld lieten leiden: zij voeldenzich verplicht zich om hun landarbeiders te bekommeren, maar eisten van die landarbeiderstegelijkertijd trouw aan de eigen kerkelijke en politieke richting. In het dorp Oostwold, waar dechristelijken in de meerderheid waren, stelden de meeste gereformeerde boeren zich net zo hard opals hun liberale collega’s in de andere dorpen. Bij sommige boeren was het de arbeiders zelfsverboden te zingen bij het werk, tenzij het om psalmen en gezangen ging. De Oldambtster boerenstand had - tenminste in de gezinssfeer - een uitgesproken burgerlijke leefstijl.De traditionele vrouwenkleding met rokken, jakken en mutsen had al rond 1860 plaatsgemaakt voormoderne japonnen naar de Parijse mode. De mannen droegen doorgaans driedelige donkere kostuumsmet een opzichtige horlogeketting. De boerenfamilies hadden in de negentiende eeuw een of meersalons met rooktafel en fauteuils, soms ook sofa en piano. Na 1900 volgde men de vlottere, stedelijkemode op de voet, waarbij vooral de middengroepen uit de burgerij als voorbeeld dienden. Er werd

Page 8: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

veel gelezen, behalve dagbladen en romans ook veel politieke en culturele werken, vaak van eenvooruitstrevend gehalte. Daarbij was men over het algemeen sterk op Duitsland gericht. Ondanks degrote welstand bleven de meeste boeren echter opkijken tegen het stedelijke voorbeeld: men bleefhet gevoel houden dat men nog een achterstand in beschaving had weg te werken. Een zekereprotserigheid en overdrevenheid diende in dit opzicht als compensatie.

LandarbeidersOp het eerste gezicht lijkt Oldambtster landarbeider het volstrekte tegendeel van de boer. Waren demeeste boeren rijk en weldoorvoed, de landarbeiders waren arm en hadden soms nauwelijks genoegte eten. De boeren maakten in de dorpsgemeenschap de dienst uit, de landarbeiders haddennauwelijks iets te zeggen. De boeren hadden toegang tot de alle verworvenheden van de burgerlijkecultuur, de landarbeiders leefden eenvoudig binnen hun beperkte gezichtskring. Spraken veel boerenen middenstanders daarom met enige minachting over arbeiders, arbeidersvolk en arbeidershuisjes.Voor de landarbeiders zelf sprak uit het woord aarbaider vaak ook zelfbewustzijn: een arbeider doetzich niet mooier voor dan hij is, hij heeft geen last van ‘aanstellerij’ of koude kak. In de praktijkhadden beide groepen echter meer gemeen als hun zelf lief was: de landarbeiders waren in feiteboertjes in het klein. Landarbeiders kende het Oldambt al in de zeventiende eeuw. Maar vooral na 1750 is dearbeidersbevolking sterk gegroeid. Een deel van deze groei was te danken aan het feit dat kleineboeren aan lager wal raakten door de schaalvergroting in de landbouw. Bij boeren- enarbeidersfamilies vinden we dan ook geregeld dezelfde voor- en achternamen. Maar vandoorslaggevend belang was vooral de groeiende werkgelegenheid in de landbouw en de ontginning vande hoogvenen in het achterland, waardoor het gemakkelijker werd een gezin te stichten. Hele nieuwe nederzettingen verrezen op de onvruchtbare zand- en dalgronden of op het hoogveenachter de dorpen, bijvoorbeeld Kromme Elleboog en Meerland bij Finsterwolde. Eerst voornamelijkbestaand uit plaggenhutten, later uit tochtige stenen eenkamerwoninkjes die een verkleinde kopievormden van de grotere boerderijen in de polders. Op deze arme gronden, die voor de boerennauwelijks interessant waren, konden de landarbeiders volop aardappelen en boekweit verbouwen.Verder was er ook voldoende brandstof in de vorm van turf beschikbaar. De boeren stimuleerden dezeontwikkeling: ze stelden land beschikbaar en gaven krediet aan landarbeiders uit hun bekendenkring.Daarmee vingen ze twee vliegen in één klap: in de drukke oogsttijd waren ze verzekerd vanarbeidskrachten, ‘s winters hoefden ze deze families niet extra te ondersteunen. Ook voor het dorpals geheel was het gunstig als de kosten van de armenzorg op deze wijze gedrukt werden. Omdat delandarbeiders voortaan een groot deel van hun eigen voedsel verbouwden, konden ook de lonen -ondanks de stijgende voedselprijzen - op hetzelfde peil blijven. Daarentegen werden in de loop van de negentiende eeuw de werktijden verkort tot 7 à 8 uur,waardoor de landarbeiders meer tijd kregen hun eigen akkertjes te bewerken. Tegelijkertijd verdweende vanzelfsprekende gewoonte dat de vaste arbeiders mee-aten op de boerderij: het bedrag dat deboeren hiermee uitspaarden, kregen de arbeiders als loon uitbetaald. Dit zogenaamde‘éénschaftsstelsel’ zonder middagpauze was typerend voor het Oldambt en enkele naburige streken.

Page 9: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

De landarbeiders begonnen vroeg, maar kregen al halverwege de middag hun handen vrij voor andereactiviteiten zoals het bewerken van het eigen lapje grond. Het wegvallen van de middagpauze hadbovendien als voordeel dat niet zoveel werktijd verloren ging aan de tocht over de kilometerslangeboerenlanen. Zo ontstond de paradoxale situatie dat de landarbeiders van het Oldambt weliswaar minderverdienden als hun collega’s in sommige andere streken, maar economisch gezien beter af waren. Datveranderde na 1880, toen veel landarbeiders door de toenmalige landbouwcrisis werkloos werden.Bovendien groeide de behoefte aan consumptiegoederen. De loonachterstand werd zodoende steedsmeer als een probleem gezien. Veel landarbeiders in het Oldambt voelden zich geen echte arbeiders: ze waren trots op hun plaats inde samenleving en keken met een zekere minachting neer op de keuterboertjes uit armere strekendie hier met de oogst kwamen helpen. Bijvoorbeeld in een populair toneelstukje over eenonbeschofte boerenknecht uit Nieuw-Beerta die het bij de boeren zo bont maakte dat hij inWesterwolde werk moest zoeken: daarin werden de eenvoudige boeren uit die streek ronduitbelachelijk gemaakt. Tussen de eigenlijke landarbeiders en de kleine boertjes, aannemers,voerlieden, kroeghouders en ambachtslui in het Oldambt bestond geen scherpe overgang. Wel was ereen duidelijk onderscheid met de eigenlijke middenstand, die uit angst voor het verlies aan klandiziemeestal aan de kant van de boeren stond: Het is nog vroeg in de morgen. Scheemterhamrik slaapt nog op dit uur van de dag; bij de meester,

de schoenmaker, de molenaar en de stelmaker zijn de overgordijnen nog neer. Zij behoren tot eenandere stand; zij zijn geen arbeiders, doch burgers; hun huizen zijn mooier; zij zijn meer in aanzien,hebben een hoger inkomen en kunnen langer slapen. Zij bemoeien zich niet met de arbeiders; zelfsop feestjes in de twee plaatselijke café’s zitten ze gescheiden. Meesmuilend kijkt Keunk naar hunmooie tuintjes en mooie huizen. Verdiend aan de centen van de arbeiders... (uit: B. Koning, LangeJan. Een Groninger roman, 1982, deel 1, p. 67).

De meeste landarbeiders hadden wat land in gebruik waarop ze een groot deel van hun eigen voedselteelden in de vorm van aardappelen. Vaak hadden ze een eigen huis en enkele schapen en eenvarken, soms ook een koe, na 1900 ook wel een geit. Het overschot aan aardappelen en wortelenwerd dikwijls verkocht. Ze werkten bovendien - zoals we al zagen - niet altijd in vaste dienst enverdienden geregeld een deel van hun inkomen met aangenomen werk. In het voorjaar vertrokkenvelen naar de venen om turf te graven, in juni gingen ze grasmaaien in Friesland, om eerst tegen deoogsttijd terug te keren. In de herfst werkten ze, voor zover ze niet betrokken waren bij de reinigingvan sloten en de aanleg van drainage, geregeld bij landaanwinningswerken en inpolderingen. In dewinter konden ze soms nog bijverdienen aan het opdelven van vruchtbare klei uit diepe putten, diedaarna over het land werd verspreid. Veel van dit werk gebeurde in stukloon: het graven werd betaald per put van een bepaald volume, hetslootgraven per roede van 16 voet (4.67 m). Soms golden daarvoor vaste tarieven, meestal moest erechter worden onderhandeld over de prijs. Dat was met name het geval in de oogsttijd, wanneer indrie tot zes weken een belangrijk deel van het jaarinkomen moest worden verdiend met het zichten(maaien), binden, opstapelen en binnenhalen van het graan. Ook de vaste arbeiders werkten dan in

Page 10: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

aangenomen werk. Het zichten gebeurde gewoonlijk in de vroege ochtend, waarna vaak nog eengewone arbeidsdag volgde. Het was uitzonderlijk zwaar werk. Meestal nam een echtpaar een aantalpercelen aan voor een afgesproken som geld. Van vrije onderhandelingen was echter niet altijdsprake, omdat de boeren in het geheim afspraken maakten over de maximale prijs. Daarom gingen devakbonden er al rond de Eerste Wereldoorlog toe over vaste tarieven af te spreken. Vanwege de lange periode van winterwerkloosheid moest men - anders dan bijvoorbeeld eenfabrieksarbeider - heel beredeneerd omgaan met het verdiende geld, zodat voorkomen werd dat men‘s winters een beroep op de armenzorg moest doen. Vaak werd de ondersteuning ook geweigerd. Alslandarbeiders in aanmerking wilden komen voor de armenzorg, moest gewoonlijk het eigen huisverkocht worden. Sommige bejaarden lieten zich nog liever doodvriezen, dan het zover te latenkomen. De sociale druk was groot. Men schaamde zich ervoor zonder enig bezit te moeten sterven enop kosten van de diaconie begraven te moeten worden (“van de joakens in’t graf”). Veel arbeiderszagen hun huishouding niettemin op een hellend vlak terechtkomen: ze raakten aangewezen oplevensmiddelen die op de pof verstrekt werden. Dat had weer tot gevolg dat zij een groot deel vanhun verdiensten in het najaar aan de middenstand moesten afdragen, dikwijls aangevuld met eendeel van het eigen varken of de tuinopbrengst. Zo ontstond een neerwaartse spiraal die meestal inarmoede eindigde. Een flinke landarbeider probeerde dit te voorkomen, hij heette ‘behoudend’ tezijn, dat is voorzichtig en zuinig, niet geneigd tot allerlei nieuwigheden die te veel geld kostten. Juist door de beschikbaarheid van alternatieve bronnen van werkgelegenheid, kon een sterke engezonde landarbeider het zich nog wel eens veroorloven een grote mond te hebben tegenover deboeren en in onderhandelingen het onderste uit de kan te willen halen. Met name in de drukkeoogsttijd, wanneer er een gebrek aan arbeidskrachten was, keken de boeren niet zo nauw wie ze indienst namen: als iemand maar hard genoeg aanpakte en goed werk afleverde, vond hij wel eenarbeidsplaats. Dat was bijvoorbeeld heel anders in Noord-Groningen waar de boeren al vanoudsonderlinge afspraken maakten opstandige arbeiders niet meer in dienst te nemen. Voor oude of ziekelijke landarbeiders maakte dit alles natuurlijk weinig uit: zij moesten zich weldegelijk onderdanig opstellen tegenover hun werkgever om verzekerd te zijn van werk en ‘s wintersgeen problemen te krijgen met de armenzorg. En in de praktijk hielden ook de meeste anderelandarbeiders hun kritiek liever zo lang mogelijk voor zich. Vooral in perioden van economische crisisen massawerkloosheid zoals de jaren tachtig van de negentiende en de jaren dertig van de twintigsteeeuw verslechterde hun onderhandelingspositie. Omdat ze vaak al jaren voor dezelfde boer werkten,wilden ze hun verworven positie niet op het spel zetten. Zelfs lichamelijke vernederingen moesten zijsoms voor lief nemen. Uit meerdere verhalen blijkt dat sommige boeren hun arbeiders wel eenssloegen. Daarbij moeten we wel in aanmerking nemen dat geweld ook in de huiselijke kring heelgebruikelijk was. Een landarbeidster de omgeving van Oostwold vertelde: Als de boer je een schop in de kont gaf, kon je zeggen: ‘Dank je wel’. En als je zei: “Wat doe je nu,

rotkerel’, dan zei hij: ‘Draai je maar om en ga de laan uit!’ Dan had je helemaal niks en je kreegook nergens geld van. (uit: A. Hibma e.a., We hadden geen keus, 1987, p. 93).

De armoede bij de arbeiders thuis was vaak hartverscheurend: rond 1875 bestonden de maaltijden van

Page 11: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

het doorsnee arbeidersgezin bijna uitsluitend uit aardappelen, groente, roggebrood en koolzaadolie.Slechts nu en dan kwam er een stukje spek of vlees van een gestorven koe of een verdronken schaapop tafel. En dat terwijl de meeste boeren het er goed van namen. Ook heerste er een groot gebrekaan kleding, schoeisel en beddengoed. Dekens waren er altijd te weinig. Na 1900 kregen de meestearbeiders het weliswaar wat beter, maar het risico om terug te vallen in hun vroegere armoede waslevensgroot aanwezig. Onderling waren de landarbeiders tamelijk behoudend en traditioneel. Dat gold niet alleen in dedorpen, waar een sterke mate van sociale controle heerste. Dat gold ook voor de werkplek. Het werkop de boerderij werd geregeld volgens vaste gewoontes die precies voorschreven hoe bepaalde takenverricht moesten worden. De rangorde van het personeel stond vast. De oudste arbeider gafbijvoorbeeld niet alleen het sein voor begin en einde van de maaltijden, hij liep ook voorop als menin ganzenpas het veld inging. Omdat de werktijden dikwijls op de boerderij begonnen, maar in hetveld eindigden, zeiden de boeren wel een spottend: ‘s morgens is het of er een begrafenisstoet hetveld opkruipt, maar ‘s middags is het alsof het dorp in brand staat, zo snel proberen ze terug tekomen. In andere dorpen eindigen de werktijden op de boerderij: om te verhullen dat ze te vroegnaar huis gingen, gingen de arbeiders dan onderweg, terwijl ze stilstonden op een brug, wel eensloopbewegingen maken. Zo kon de boer hen ook met een verrekijker niet betrappen. Andere trucjesmaakten het mogelijk dat men stilletjes een pijpje rookte in de walkant. Sommige boeren verbodenhet roken omdat dit teveel tijd zou kostten: bij overtreding volgde een enkele keer zelfs ontslag. Deverschillende tradities hadden dan ook een tweeledig doel: enerzijds zorgden ze ervoor dat het werkzodanig gebeurde dat de boer achteraf geen kritiek kon hebben. Anderzijds voorkwamen ze dat deboer de arbeiders te veel zou opjagen. Lijntrekkerij was in feite tevens een kwestie van zelfbehoud. Er waren - afhankelijk van de gezinssituatie - grote verschillen tussen de landarbeiders onderling:sommigen hadden eigen woningen met flink wat grond en het nodige vee. Zij konden zich wel ietsveroorloven. Aan de randen van het Oldambt vormden ook turfgraven en fabrieksarbeid een belangrijkalternatief. Vaste arbeiders hadden minder gelegenheid tot bijverdienste, maar ontvingen in ruildaarvoor allerlei extraatjes (zogenaamde emolumenten). Anderen moesten het doen met een gehuurdkamertje en een paar honderd vierkante meter aardappelland. Vooral in grote gezinnen werd veelarmoede geleden: schoolvoeding en armenzorg vormden dan een belangrijke aanvulling op hetinkomen. Bedeelde gezinnen moesten ‘s winters allerlei werkzaamheden verrichten, zoalskeienkloppen en zaaigoed sorteren. In sommige dorpen, buurtschappen en families ontstond een warearmoedecultuur die zich neigde te onttrekken aan de strikte normen van de dorpssamenleving. Ruimeverdiensten uit los werk en negotie wisselden hier af met perioden van armoede, bedeling en kleinecriminaliteit, zoals diefstal van schapen, aardappelen en wortelen. Het onderhouden van degroepssolidariteit, gastvrijheid, gezamenlijk drankgebruik en wederzijds onthaal, werden in dit milieubelangrijker dan de spaarzaamheid en oppassendheid die de overige landarbeiders kenmerkten.Analfabetisme kwam in dit milieu geregeld voor, de talrijke kinderen verzuimden vaak de school. Er waren tenslotte ook grote verschillen in politieke en religieuze overtuiging. Sommige landarbeidersstonden al vroegtijdig open voor de boodschap van het socialisme. Anderen hielden nog lange tijd vastaan de erfenis van het zware en mystieke geloof dat hier in de achttiende eeuw heerste. Ondanks de

Page 12: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

scherpe tegenstellingen heersten op veel boerderijen nog in de jaren twintig tamelijk patriarchaleverhoudingen. En dat niet alleen in christelijke kring. De vaste arbeiders, wier gezinleven soms algeneraties lang met dat van het boerengezin was verbonden, werden voorzien van aardappelland, zemochten gebruik maken van het hooi van de slootkanten en van paarden, wagen en ploeg voor hetonderhouden van hun eigen landjes. Ze kregen afgedragen kleding en soms ook brandstof en voedseltegen een schappelijke prijs. Ondanks de tegenstellingen vormden de boeren voor veel landarbeiders een voorbeeld. Als pubershadden de meeste landarbeiders jarenlang deel uitgemaakt van de boerenhuishouding. Ze hadden erhet werk geleerd en kennis gemaakt met de burgerlijke leefstijl. Niet alleen overtollig voedsel enafgedragen kleding, ook de vooruitstrevende lectuur en de moderne ideeën van veel boerenbelandden uiteindelijk bij hun personeel. De mannen hadden de stille hoop ooit nog eens een eigenboerderijtje - hoe klein ook - te bezitten. Als het enigszins kon, probeerden ze zelfs te voorkomen dathun vrouw bij de boer moest werken. De arbeidersvrouwen richtten hun huishouding op zo’n manier inals ze eerder als boerendienstmeid hadden geleerd. Veel landarbeiders probeerden te sparen en hetaantal kinderen beperkt te houden om de volgende generatie meer kansen te geven. Het gemiddeldekindertal bij de landarbeiders was dan ook vrij laag (2.5 à 3 per gezin). Zelfs in de inrichting van hunbedompte eenkamerwoningen bootsten de arbeiders het boerenvoorbeeld na. De meeste huizenhadden, volgens een bericht uit 1890, ... uiterlijk een net en vriendelijk aanzien, zijn van roode baksteen opgebouwd en met pannen

gedekt, met een lief tuintje, waarin eenige bloemen en enkele vruchtbomen. [Binnen] vindt meneene nette woonkamer en als blijken van weelde ziet men aan de met veelkleurig papier behangenwanden schilderijtjes hangen; de kamer is bezet met net geschilderde eiken- of vurenhoutenmeubelen, heldere gordijnen voor het bovenste gedeelte der vensters en daaronder enige potjes metbloeiende bloemen.

De socioloog E.W. Hofstee concludeerde daarom dat “steeds een vrij aanzienlijke groep van deOldambtster landarbeiders heeft getracht zich aan een volledige proletarisering te onttrekken ... DeOldambtster landarbeider is veel meer ‘burgerlijk’ gebleven dan men misschien zou verwachten” (in:De wereld der mensen, Groningen 1955, p. 342). De geograaf W. Steigenga geeft de overeenkomst tussen boeren en arbeiders treffend weer in eenstudie uit 1939 naar de werkloosheid in Finsterwolde. De landarbeiders waren volgens hem “evenalsde boeren, krachtige, robuste, individualistische typen, zoals men in ons land misschien elders nietvindt. Een individualisme, dat zich bij de arbeiders vooral uit in een sterke neiging tot anarchistischegevoelens. Ondanks de schijn van het tegendeel, is ook nu nog de Finsterwolder arbeidersbevolking inwezen anarchistisch, zoals de boeren, ondanks hun sympathie voor bepaalde andere stromingen, in

wezen nog altijd de liberale boeren uit de 19e eeuw gebleven zijn. Tussen beide groepen bestaat eensterke overeenkomst. De boer als leider van zijn bedrijf, wenst en duldt geen enkele inmenging, vanwie dan ook, de arbeider tracht zich steeds weer los te maken van de binding met den boer, doorhem als dwang gevoeld. Dit vindt misschien de beste uitdrukking in een arbeidstijd die korter danwaar ook in ons land is” (in: Werkgelegenheid en werkloosheid in de agrarische productie, 1939, p.148).

Page 13: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

Wat het Oldambt kenmerkte, was vooral een soort ‘egalitair ethos’ dat wel enigszins vergelijkbaarwas met de Amerikaanse pioniersmentaliteit: een geloof in gelijke kansen, gekoppeld aan een sterkgevoel voor rechtvaardigheid dat opspeelde zodra er geen sprake was van een eerlijke kans. Waar inandere akkerbouwstreken - zoals Noord-Groningen of Zeeland - de verschillen tussen rijk en arm bijnaals vanzelfsprekend golden, stonden ze in het Oldambt van meet af aan ter discussie. Succesvolle of‘dikke’ boeren dienden te bewijzen dat zij hun geluk vooral aan eigen inspanningen te dankenhadden. Succesvolle landarbeiders die dankzij hun goede gezondheid wat land en vee kondenverwerven, werden door rijk en arm met respect behandeld. Boeren en landarbeiders waren ookonderling hard in hun oordeel. Boeren die het slecht deden, werden met een zekere verachtingbejegend als ‘onkruidboer’ of als iemand die zich niet zakelijk genoeg opstelde en dus ‘slecht voorzichzelf’ was. Landarbeiders die aan lager wal raakten verdienden pas medelijden als hun ellendeniet aan hen zelf te wijten was.Verschillen tussen rijk en arm konden op deze manier gemakkelijk gerechtvaardigd worden. Dekeerzijde van deze egalitaire manier van denken was echter woede en ontevredenheid, die om zichheen grepen zodra er geen sprake leek te zijn van eerlijke kansen voor iedereen. De opkomst van hetsocialisme had dan ook veel te maken met de groeiende overtuiging dat de landarbeidersonrechtvaardig behandeld werden en niet behoorlijk beloond voor hun inspanningen.

Beginnende strijdNa 1870 groeide het bewustzijn bij de landarbeiders dat ze op moesten komen voor hun belangen. Zebegonnen dagbladen als de Winschoter Courant te lezen en dachten na over de sociale onrust die inde steden en industriegebieden van West-Europa om zich heen greep. Al in 1874 voerden deboerenknechten van Nieuwolda actie voor loonsverhoging. Ook nam het vandalisme toe: uitverschillende dorpen werd geklaagd over het vernielen van groentetuinen bij boerderijen enburgerwoningen. Met name het kleinfruit dat de boerden teelden, moest het ontgelden. In Noordbroekwerd zelfs een dreigbrief met een traditioneel rijmpje bij de weg gevonden:

Wij zijn hier met ons zessenWij dragen lange messenAls het roven is gedaanZullen wij aan het brandstichten gaan!

Enkele jaren later werden op initiatief van de burgerij de eerste werkliedenverenigingen opgericht,die vooruitziende arbeiders en ambachtslieden behalve een ziekteverzekering ook gelegenheid totdiscussie boden. De meeste daarvan behoudend en voorzichtig. Anderen zoals ‘Self Help’ teNoordbroek en ‘Weldoen is ons streven’ te Finsterwolde radicaliseerden en onttrokken zich al snel aanhet toeziend oog der notabelen. In Beerta werd in 1889 ‘Eendracht maakt macht’ opgericht, eeninitiatief van de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen, een organisatie waar voornamelijkvooruitstrevende boeren lid van waren. Ook in deze vereniging begon de politiek zich te roeren. In de jaren na 1880 verslechterde de situatie van de landarbeiders drastisch. Doordat goedkoop graanuit Rusland en Noord-Amerika op de markt kwam, liep het inkomen van de boeren flink terug. Diereageerden daarop door te bezuinigen op het boerenwerk en een deel van de arbeiders te ontslaan.Met name ‘s winters werden veel arbeiders werkloos, nadat de boeren gezamenlijk dorsmachines met

Page 14: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

stoomlocomobielen hadden aangeschaft. Een uitzondering vormden Beerta en Finsterwolde, waar degrotere boeren blijkbaar niet wilden wachten tot zij zelf aan de beurt waren: in Beerta waren - als wede statistieken mogen geloven - in 1889 maar liefst 54 stoomdorsmachines. De armoede onder delandarbeiders escaleerde toen in de strenge winters van 1890/91 en 1892/93 een ware hongersnooddreigde. Veel boeren trokken zich de armoede aan, maar wisten geen oplossingen. Ze gaven de schuld van alleellende aan de regering, die te weinig om de import van goedkoop graan tegen te gaan. Een deel vande boerenstand koos openlijk voor een linkse politiek en sloot zich aan bij de roep om politiekehervormingen. Het kiesrecht was nog steeds gebonden aan het inkomen, zodat de meeste arbeidersniet mee mochten doen aan de verkiezingen. Een flink aantal boeren en plaatselijke notabelensteunde de beweging voor algemeen kiesrecht en de zogenaamde Volkspartij, waaronder deherenboer Derk Roelfs Mansholt uit Meeden (de grootvader van Sicco Mansholt). Manholt haaldeverschillende sprekers naar het Oldambt die de sociale misstanden hekelden. Een ervan was debekende schrijver Multatuli, wiens boeken door de jonge landarbeiders werden verslonden, eenandere was de socialistenleider Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Bij zijn eerste tournee had Domelanog vrijwel geen publiek, maar bij een volgend bezoek in 1884 vond hij al zalen vol geïnteresseerdeboeren en arbeiders. Bij zijn latere bezoeken waren het vooral de landarbeiders en fabrieksarbeidersdie aan zijn lippen hingen. Een hoogbejaarde dame uit Noordbroek herinnerde zich de komst van eerste socialisten uitSappemeer in het voorjaar van 1889: Er trokken mensen door het dorp met rode vaandels en de hele arbeidersbevolking volgde, getooid

met rode strikken, vlaggen en linten. Het was zondag, want staken was er toen nog niet bij, omdatde arbeidersbevolking niet georganiseerd was. Het was een reuzen optocht zoals ik dat als kind vanvijf jaar ervoer. In de zaal van Schröder volgde de éne spreker de andere op. Het was er eivol. Zehingen zelfs uit de ramen. ... Mijn moeder was nieuwsgierig en ging ook op de weg kijken. Zeontmoette een vrouw van Siddebuursterveen, ook helemaal versierd met rode linten, die ze zelfs omhaar benen had gebonden. Dit ontlokte mijn Moeder de vraag: ‘Loop ie ook mit rooie strikken ombainnen, Aaltje?’ ‘Joa man, ik dou ook mit. Aalmoal mouten mitdoun!’

(Loopt u ook met rode strikken om de benen, Aaltje? Ja man, ik doe ook mee. Iedereen moetmeedoen!, naar H. Antonides, Noord- en Zuidbroek in vroegere jaren, 1973, p. 239).

De bezittende klasse sloeg de schik op het hart toen bleek dat Domela’s boodschap juist bij deongeschoolde arbeiders weerklank vond. Werden de eerste socialisten nog met de stemmen vanvooruitstrevende boeren in de gemeenteraden gekozen, nu trok zij onthutst hun handen hiervan af. Inde woorden van de anarchist Hendrik Edo Kaspers, wiens vader een kleine pachtboer in deReiderwolderpolder was: Ja, toen ter tijd rolden de rijtuigen als Nieuwenhuis sprak in ‘t hotel Panman te Scheemda of in

Tivoli te Winschoten. Met één of twee paarden voor het rijtuig trokken de landbouwers vanMidwolda, Oostwold, Finsterwold, Beerta en N. Beerta naar de vergaderingen. ... ‘t Was in denmisèretijd van het landbouwbedrijf en het scheen of men op beterschap hoopte door het socialisme.Dat duurde ongeveer tot 1892. Toen was het uit met het geliefhebber met het socialisme. De slechtetijd was wel nog niet voorbij, maar toen de boeren zagen, dat ook de arbeiders zich door hetsocialisme aangetrokken gevoelden, en zich met geestdrift in den strijd begaven ... toen was hunliefde als met ‘n tooverslag verdwenen. (uit: Gedenkboek F. Domela Nieuwenhuis, Amsterdam 1916,p. 92).

Page 15: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

In vrijwel alle dorpen waren inmiddels afdelingen van Domela’s Sociaal Democratische Bond (SDB)opgericht, met voornamelijk arbeiders als leden. In Beerta gebeurde dat in juni 1892. Er waren 70leden, terwijl er ook een jongelingsvereniging en een vrouwenvereniging aan toe werden gevoegd.Opvallend was de leidende rol van kleine zelfstandigen, zoals kleermakers, schoenmakers, winkeliersen tappers, die van de boeren minder te vrezen hadden. Zij boden de socialisten vergaderruimte aan,omdat de meeste herbergiers dit onder druk van de boeren niet meer durfden. Waar zo’n ruimteontbrak, werd de bijeengeroepen meeting vanaf een hondenkar toegesproken. In de venen, bij graafwerkzaamheden en in de werkverschaffing braken stakingen uit voor hoger loon.Dat gebeurde wel vaker, maar nu waren het de socialisten die het voortouw namen. Hunpropagandablaadjes als De Arbeider maakten het nieuws bekend, zodat eventuele acties snel om zichheen kon grijpen. Het gedachtegoed van de socialisten en hun plannen voor een andere van desamenleving werden nu overal bekend. Ze kondigden aan dat zij de boerenbedrijven wildenonteigenen en het land verdelen onder de arbeiders. Vooral in Finsterwolde was de situatiegespannen: ontevreden landarbeiders hadden daar in 1888 de aanschaf van dorsmachines gedeeltelijkweten tegen te houden. De volgende winter braken werklozenrellen uit en in 1890 ijverde dewerkliedenvereniging voor het eerst voor hoger loon. Logementhouder Jan Poppes Hommesorganiseerde de socialistische propaganda vanuit zijn hotel, het latere gemeentehuis vanFinsterwolde. De populaire Commissaris der Koningin, Van Panhuys, schreef in niet mis te verstanebewoordingen aan de minister: De zich thans luchtgevende haat en verbittering van den arme tegen den rijke zijn de zeer

verklaarbare gevolgen van de miskenning, de vernedering en de onderdrukking, welke de arbeidendestand gedurende vele geslachten van den kant der vermogende landbouwers te verduren heeftgehad.

Eind 1892 stond het Oldambt aan de rand van een sociale revolutie. Her en der werden strohopen enboerenschuren in brand gestoken, hongeroptochten en politieke demonstraties trokken van dorp totdorp. Bij de dorpsnotabelen werden geregeld de ruiten ingegooid. Overdag durfden veel burgers zichniet meer op straat te begeven uit angst om gemolesteerd te worden. ‘s Nachts probeerden veelarbeiders voedsel en brandstof voor hun kinderen te stelen. Sommigen schoten zelfs met stokoudegeweren op de ruiten van boerderijen of schaften - als ze het geld ervoor hadden - nieuwe wapensaan. De regering greep hardhandig in en stuurde militairen naar Oost-Groningen om de onrust de kopin te drukken. In allerijl werd een wapenwet voorbereid, die het particuliere wapenbezit voortaanverbood. Bovendien kregen de grotere dorpen een permanente marechausseekazerne.Voedseluitdelingen en werkverschaffingsmaatregelen moesten de ergste nood lenigen. Toen de economie weer aantrok, ging de oproerige beweging als een nachtkaars uit. Delandbouwcrisis was inmiddels over zijn dieptepunt heen. De Oldambtster boeren vonden een uitweguit de crisis door hun stro aan kartonfabrieken en hun aardappelen aan aardappelmeelfabrieken tegaan leveren. Gezamenlijk kochten ze bovendien kunstmest in. Mede daardoor werd de graanteeltweer winstgevend. Ook de veestapel kreeg meer aandacht, de melk ging voortaan naar demelkfabriek. Door dit alles ging het ook de landarbeiders al snel weer beter. De geschrokken burgerij

Page 16: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

trachtte nu de socialisten de wind uit de zeilen te nemen, onder andere door de arbeiders meertuingrond ter beschikking te stellen. Met dit doel een Bond van Orde door Hervorming opgericht. Belangrijker was het feit dat de socialistische beweging in twee elkaar bestrijdende richtingenuiteenviel: een anarchistische of vrij-socialistische stroming onder leiding van Domela Nieuwenhuisdie voornamelijk revolutie bleef preken, en een sociaal-democratische stroming rond de SociaalDemocratische Arbeiders Partij (SDAP) van Pieter Jelles Troelstra, die ook met parlementairemiddelen aan een verbetering van de toestand der arbeiders wilde werken. De meeste arbeiders reageerden teleurgesteld op de politieke ruzies. De meeste partijafdelingenstierven een stille dood. Slechts een beperkte groep bleef trouw aan de oude idealen, die men alvastin kleine kring wilde realiseren door zich te wijden aan zaken als geheelonthouding, vrijdenkerij envegetarisme. Sommige anarchisten als Hommes bepleitten openlijk het ‘neem- en eetrecht’ dat infeite neerkwam op het goedpraten van diefstal. Een ander meende: “Loop niet in getallen achter vlagof vaandel, manifesteer niet voor paleizen van de bezitters; zij zullen om je lachen. Neem zooals zijgedaan hebben ... maak de bezitters geen verwijt dat ze u bestolen hebben, wijt het aan je zelf datge u hebt laten bestelen”. Ook Mansholts rol raakte uitgespeeld: de boeren stemden voortaan in meerderheid op de radicaleherenboer Boelo Tijdens (bekend uit Frank Westermans boek De Graanrepubliek), die met eeneenmanspartijtje in de Tweede Kamer zat. Toch bleven in verschillende dorpen - met name Beerta,Bellingwolde, Finsterwolde en Noordbroek - de betrekkingen tussen boeren en landarbeidersgespannen. De kerkelijke belangstelling liep sterk terug, met name omdat men de kerkbesturen en dekerkelijke armenzorg mede verantwoordelijk achtte voor de armoede. Het kerkbestuur bestondimmers grotendeels uit boeren. De propaganda van vrijdenkersvereniging De Dageraad sloeg aan. InBeerta verloor de hervormde kerk in één week 60 tot 70 kerkgangers. Het aandeel van deonkerkelijken groeide van 2% in 1899, 7% in 1909 tot 21% in 1920. Gelovige landarbeiders gingen overnaar de hervormde evangelisaties, waar een veel zwaardere toon werd aangeslagen dan in devrijzinnige dorpskerk, die voornamelijk door een beperkte groep boeren werd bezocht. In enkeleandere hervormde gemeenten (Midwolda en Oostwold) grepen arbeiders en kleine middenstanders demacht en werkten de liberale boeren de kerk uit. Daarentegen bleven in de gereformeerde kerk deboeren over het algemeen de baas. De hervormde evangelisatie te Beerta, die ook doorgereformeerde arbeiders werd bezocht, werd opgericht in 1907.

in de hervormde kerk van die dagen in Beerta

werd hoofdzakelijk gebeden voor het gewas

van de boeren en daar kwam Jezus nauwelijks aan te pas

Jezus woonde destijds in ‘t kleine kerkje

voor de kleine luiden de Coxianen en daar

werd gesproken over God en zijn bedoelingen

met een wereld die een rechtvaardige wereld

zou zijn

Page 17: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

(uit: B. Schierbeek, Weerwerk, 1977, p. 104).

Boerenkinderen werden gepest op weg naar school en het aantal vernielingen en kleine diefstallennam toe. Een kleinigheid was voldoende om de vlam in de pan te laten slaan. In Finsterwoldeweigerden de arbeiders bijvoorbeeld een brand te blussen omdat ze onvoldoende jenever als beloningkregen. Onder de landarbeiders braken nu steeds vaker stakingen uit en ook de arbeiders op dedorsmachines legden soms het werk neer om de eis voor meer loon of betere arbeidsomstandighedente onderstrepen. Op de veenkoloniale gronden aan de rand van het Oldambt - met name inMuntendam - werd gestaakt bij het aardappelrooien, dat nog grotendeels met de hand gebeurde. Ookde demonstraties van werklozen liepen herhaaldelijk uit de hand.

OrganisatieWaar het rond 1900 vooral aan ontbrak, waren strijdbare vakbondsafdelingen die de arbeidersblijvend konden organiseren. Een eerste poging daartoe kwam van anarchistische zijde: Willem Luttjeuit Meeden organiseerde in 1907 een grote staking, waardoor voor het eerst in lange tijd de lonenomhoog gingen. Ook de knechten en meiden staakten mee. Zulke stakingen vonden gewoonlijk in deoogsttijd plaats. Juist wanneer hun toekomstige jaarinkomen grotendeels op het veld stond, waren deboeren het meest geneigd tot toegeven. Maar omdat Luttjes vakbond (de Nederlandsche Bond vanLandarbeiders, opgericht 1897) geen weerstandskas wilde opbouwen, kreeg men al snel te maken metfinanciële tekorten. Wanneer ze staakten, moesten de landarbeiders immers voldoende geld hebbenom van te kunnen leven. Inzamelingen en steunacties waren dan niet genoeg. Als antwoord hierop gingen de boeren zich organiseren in een werkgeversorganisatie die tot doel hadde vakbonden flink tegenspel te bieden. Daardoor werd het voor de landarbeiders veel moeilijker eenplaatselijke staking te winnen. Deze ‘neutrale’ boerenbond - de Bond van Werkgevers in hetLandbouwbedrijf - stond sinds 1914 onder leiding van de harde liberale herenboer Derk TonkoBarlagen uit de Reiderwolderpolder. Al bij de oprichting in mei 1907 had hij uitgeroepen dat dezeorganisatie “voor de arbeiders een schrikbeeld zal zijn”. Barlagens motto was: “De kop stief holden”(niet toegeven). Zijn even strijdbare broer Bouwe Marcus Barlagen te ‘t Waar organiseerde in 1914 dechristelijke boeren in wat later de Christelijke Boeren- en Tuindersbond (CBTB) zou worden. Beidemannetjesputters, die elkaar overigens niet konden luchten of zien, drukten voortaan een stempel opde verharde arbeidsverhoudingen in het Oldambt. De een, als Napoleon of de boerenczaar betiteld,wilde het op een openlijke confrontatie laten aankomen. De ander, die zich de Leeuw van hetOldambt noemde, probeerde de socialistische vakorganisaties bij voorbaat buiten spel te zetten doorde christelijke arbeiders aan de onderhandelingstafel te nodigen. Vanuit Beerta en Finsterwolde, waarde neutrale boerenbond begon, breidden deze organisaties zich over de hele provincie uit. Doorcontributie te heffen (een vastgesteld bedrag per hectare), bouwden ze een financiële reserve op diehen in staat stelde de strijd met de vakbonden aan te gaan. Een effectievere oplossing bood de moderne vakbeweging, die deel uitmaakte van het NederlandsVerbod van Vakverenigingen (NVV). In tegenstelling tot de ‘oude beweging’ hanteerde de modernevakbeweging een centrale weerstandskas. Stakende vakbondsleden in een enkele bedrijfstak werden

Page 18: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

voortaan gesteund met het geld dat de gezamenlijke leden in alle bedrijfstakken samen haddenopgebracht. Zo werd de kans om een staking te winnen heel wat groter. Het NVV had nauwe bandenmet de SDAP, die sinds 1910 eveneens de wind in de zeilen had. Overal deden nu arbeiders hun intreein de gemeenteraden. Als onderdeel van het NVV werd in 1909 de Nederlandse Landarbeidersbond (NLB) opgericht, een verrevoorloper van de huidige FNV-Bondgenoten. De propaganda in het Oldambt werd geleid door de jongesecretaris Jan Hilgenga uit Midwolda, die goed wist hoe hij moest inspelen op de anarchistischesentimenten bij de arbeiders. Via het bondsblad Verenigt U werden de leden op de hoogte gehouden.In mei 1913 organiseerde de moderne bond een staking te Blijham, nadat de boeren niet wildeningaan op de eis voor hoger loon. Deze staking werd een succes: na drie weken staken werd de eersteCAO uit de geschiedenis van de Nederlandse landbouw afgesloten. Het jaar daarop volgde een stakingin Schildwolde, Hellum, Termunten en Woldendorp die maar liefst tien weken duurde en die door de500 actievoerende arbeiders werd gewonnen. Dit ondanks de tegenwerking van Barlagenswerkgeversbond, die de werkwilligen zelfs uit Zeeland en Noord-Duitsland aansleepte en probeerde tevoorkomen dat de stakers elders werk vonden. De landarbeidersbond groeide daarna behoorlijk, ook doordat zij een taak kreeg bij het uitbetalen vanwerkloosheidsuitkeringen. Vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-18) gaven de boeren meestalsnel aan de looneisen toe. Vanwege de mobilisatie was er een schrijnend tekort aan arbeidskrachten.Bovendien dwong ook de regering de strijdende partijen tot het sluiten van compromissen naarbitrage. Vakbonden en boerenorganisaties hadden voortaan geregeld overleg, aanvankelijk alleen opdorpsniveau, omstreeks 1917 in de hele regio. De christelijke boeren, die doorgaans weinig voeldenvoor een openlijke confrontatie, stelden in enkele dorpen voor om net zo lang door te vergaderen toter een compromis was bereikt. Toch braken er in de oogsttijd en tijdens het aardappelrooienherhaaldelijk plaatselijke stakingen uit. De moderne landarbeidersbond en de SDAP groeiden het snelst in plaatsen waar het anarchismeweinig meer betekende, zoals Bellingwolde en omgeving. Ook in Woldendorp, Termunten en Nieuw-Scheemda werd de moderne bond het sterkst. In de oude bolwerken van het anarchisme rond Beertaen Finsterwolde, Noord- en Zuidbroek en in de omgeving van Delfzijl (de zgn. Oosterhoek) gebeurdedaarentegen veel minder. Hier bleven de landarbeiders ongeorganiseerd of waren lid vanlandarbeidersverenigingen van het oude stempel, aangesloten bij de links-radicale, syndicalistischevakcentrale NAS. Ze legden in de oogsttijd wel herhaaldelijk het werk neer, rond Delfzijl zelfs driemaanden in 1913. In veel gevallen leidde dat echter niet tot successen. Zo moesten de leden van eenvrije anarchistische groep te Finsterwolde in 1916 hun staking na vijf weken opgeven uit geldgebrek.“Door hunne revolutionaire gymnastische toeren ... zijn ze thans zóóver, dat ze het laagste loonverdienen van alle kleidorpen in het Oldambt”, schamperde de moderne bond, die deze ‘vrijemodderaars’ belachelijk maakte. Maar de volgelingen van Domela hadden een principiële afkeer vangedisciplineerde organisaties en parlementair werk. Toen de moderne bond in 1913 te Beertavergaderde, werden anonieme briefjes aan de bomen geprikt die suggereerden dat de bondsleiding uit‘baantjesjagers’ bestond:

Ezels gevraagt

Page 19: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

Allen genegen hun ruggen te laten gebruiken voor baantjesjagers om n’ goed heen komen te zoekenInlichtingen heeft misschien F. Sap alhier.Zecht het voort

Niettemin werd hier eind 1915 toch een kleine afdeling van de moderne bond opgericht. Dat lag nog weer anders in de christelijke dorpen Midwolda, Oostwold en Westerlee. Hier werdenvakverenigingen opgericht waar uitsluitend gereformeerde en rechtzinnig hervormde arbeiders lid vanwerden. Aanvankelijk waren die bedoeld om de opkomst van socialisme en onkerkelijkheid tegen tegaan. De christelijke landarbeiders hoopten dat zij hun geloofsgenoten onder de boerenstand metgoede argumenten konden overtuigen. Maar al snel ontdekten ze dat ook zij zich soms hard tegenoverhun werkgevers moesten opstellen. Deze christelijke vakverenigingen, die zich in 1907 aaneensloten,vormden in 1914 de Nederlandse Christelijke Landarbeidersbond (NCLB), een onderdeel van hetChristelijk Nationaal Vakverbond (CNV). De landelijke leiding van de NCLB woonden berusttegrotendeels bij mannen als Hilko Koetje te Oostwold en Geert Drevel te Midwolda. In de overigedorpen (Wagenborgen, Nieuwolda, Scheemda, Meeden, Winschoten) bestonden de verschillendestromingen naast elkaar. Katholieke landarbeiders - georganiseerd in de vakbond St. Deus Dedit -waren er vrijwel niet in het Oldambt. Het verschil in mentaliteit tussen de afzonderlijke dorpen was trouwens opvallend. De christelijkebolwerken lagen vooral aan de rand van het achttiende-eeuwse polderland, waar toentertijd hetmystieke geloof welig tierde. De nabijgelegen arbeidersbuurten hadden vastgehouden aan dit oudegeloof. De belangrijkste anarchistische bolwerken lagen daarentegen temidden van de nieuwstepolders, waar in de negentiende eeuw een uiterst liberale sfeer heerste. “Hoe verder je naar Beertaen naar Finsterwolde kwam, hoe slechter werden de boeren”, meende men elders in het Oldambt. Opde grote bedrijven in deze dorpen werkten bovendien meer arbeiders bij elkaar dan elders, waardoorgemakkelijker een opstandige sfeer kon ontstaan. De bolwerken van de sociaal-democratie en demoderne bond waren tenslotte vooral daar te vinden waar grote aantallen arbeiders in afgelegenbuurtjes bijeen woonden. Van groot belang voor de opkomst van de vakbeweging waren nieuwe vervoermiddelen als de fiets.Had Willem Luttje de urenlange afstand tussen de verschillende dorpen nog te voet afgelegd, denieuwe generatie van vakbondsactivisten was veel mobieler. Daardoor werd het mogelijk vaker ‘savonds te vergaderen en afspraken tussen de arbeiders in verschillende dorpen te maken. De boerenbeschikten op hun beurt al over de telefoon, waardoor ze in zekere zin een voorsprong hielden.Telefoongesprekken waren betrekkelijk anoniem. In de dorpen kende men daarentegen nauwelijksgeheimen: zo lang het licht was, wist iedereen wie met elkaar sprak en vaak ook waarover gesprokenwerd. Het vergde daarom nogal wat moed een vakbondsafdeling op te richten. De oprichters liepen hetrisico door hun werkgevers te worden ontslagen. In ‘t Waar (bij Nieuw-Scheemda) vergaderde eengroepje arbeiders bijvoorbeeld ‘s morgens vóór om vijf uur het werk begon. Ze zaten bij elkaar in debeschutting van een slootkant bij een hun gunstig gezinde boer, zodat niemand anders hen kon zien.In Oostwold hielden enkele boeren in de gaten wie het café bezocht waar de christelijke

Page 20: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

landarbeidersbond vergaderde. Herbergiers die dergelijke vergaderingen toelieten, kregen vaaktegenwerking. Dat ging pas beter nadat arbeidersvertegenwoordigers in de gemeenteraden warengekozen, waar ze deze misstanden aan de kaak konden stellen. Vooral de politieke demonstraties met vaandels en gezang gaven de arbeiders moed, omdat de straatdan van hen was. De nieuwe socialistische liederen vormden een welkom alternatief voor de kerkzangwaarvan velen een afkeer hadden gekregen. Ook de komst van een nieuwe generatiedorpsonderwijzers die zich aangetrokken voelde tot de SDAP versterkte de positie van de arbeiders:als principiële republikeinen stonden ze hun leerlingen zelfs niet toe te gluren toen koninginWilhelmina een bezoek aan Beerta bracht! In de grotere dorpen als Beerta en Finsterwolde kregen deboeren na 1900 soms het gevoel dat ze spitsroeden moesten lopen als ze over straat gingen. Dat wasin kleine dorpen, waar rijk en arm meer op elkaar waren aangewezen, veel minder het geval. Bij een staking was dat nog moeilijker: het was voor een staker niet gemakkelijk zijn werkgever rechtin de ogen te kijken, vooral wanneer men na afloop van de staking weer bij hem aan het werk moest.Met name in de kleinere dorpen en achterafbuurtjes bestonden wel degelijk goede betrekkingentussen afzonderlijke boeren en landarbeiders. Vaak waren ze buren, ze waren soms samen naar schoolgeweest, en hun gezinnen groeiden naast elkaar op. De boer was afhankelijk van enkele vertrouwdearbeiders die in de gaten hielden dat het werk ook bij diens aanwezigheid goed verliep. Die arbeiderswerden op hun beurt ook dikwijls door hem geholpen. De oplopende sociale spanning maakte hetmoeilijker nog op een vriendelijke manier met elkaar om te gaan en iets van elkaar gedaan tekrijgen. Landarbeiders bedachten zich dus wel meer dan een keer voor ze meededen aanvakbondsacties. De druk van de collega’s die geen boodschap hadden aan de goede relatie met iemands werkgeverwas echter groot. Ieder maakte zich immers zorgen over de houding van zijn eigen boer, maar nietover anderen. Wie hierover begon, liep dus het risico te worden uitgelachen. Bovendien dwongen delandarbeiders elkaar tot solidariteit en geheimhouding. Juist omdat er binnen de dorpen nauwelijksgeheimen bestonden, groeide de druk om zo min mogelijk met boeren en andere buitenstaanders tepraten. Werkwilligen of onderkruipers hadden het hard te verduren. Vaak werden ze ook bedreigd ofmishandeld. Geregeld werden naar het werk gebracht met gejoel en ketelmuziek en op dezelfdemanier weer opgehaald. In 1914 verborgen de stakers stukken ijzer in het rijpe koren, zodat deoogstarbeiders hun zicht (maaiwerktuig) kapot sloegen. Tijdens de staking van 1919 werden de ruitenvan christelijke werkwilligen ingegooid, hun regenputten met petroleum vergiftigd en huntuingewassen afgemaaid. Onderweg beschermden enkele marechaussees hen. De moderne bondverweet de christelijken herhaaldelijk dat zij als het erop aan kwam, terugschrokken voor een stakingen overstag gingen. Omgekeerd dwongen ook de boeren elkaar tot solidariteit en tot het onderdrukken van gevoelens vanmededogen met de landarbeiders. Er ontstond een wederzijds vijandsbeeld. Een landarbeiderszoonherinnerde zich uit zijn jeugd in de jaren dertig: Boeren... ze waren allemaal gelijk. Allen even tuk op geld. Het leek wel, alsof ze onderling een

verbond hadden gesloten. Een verbond, om gezamenlijk de arbeiders klein te houden, hen de mond

Page 21: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

te snoeren, hen uit te buiten, hen in een hoek te drukken. Was er ook maar één, die de socialedeugd bezat de arbeider te geven waar hij recht op had: een redelijk, menswaardig loon? Was er ookmaar één, die de euvele moed bezat een hoger uurloon te geven dan de anderen? Ze knepen hemallemaal voor elkaar; ze keken allemaal van elkaar af... (uit: B. Koning, Lange Jan. Een Groningerroman, 1982, deel 2, p. 8).

Grote stakingenNa afloop van de Eerste Wereldoorlog kwamen boeren en landarbeiders onverzoenlijk tegenover elkaarte staan. De politieke verhoudingen waren volledig verstoord, sinds de SDAP zich tijdelijk had latenaansteken door de revolutiestemming in Duitsland. Nog groter was de dreiging die uitging van deRussische revolutie. Uit angst doorvoor organiseerden boeren en middenstanders burgerwachten diestevig bewapend over straat marcheerden. Vaak tot hilariteit van de arbeiders, die ontdekten dat eendeel van de boeren bang voor hen was. De eerste verkiezingen met algemeen kiesrecht in juli 1918hadden bovendien de positie van de SDAP behoorlijk versterkt. De gemeenteraadsverkiezingen van juli1919 leverden weliswaar - met uitzondering van Bellingwolde, Winschoten en later Muntendam - nietde verwachte meerderheid voor de socialisten op. Maar de andere partijen konden niet meer om dearbeidersvertegenwoordigers heen. Via de ARP deden ook christelijke arbeiders hun intree in degemeenteraden. Meestal werkte de SDAP echter samen met de vrijzinnig-democraten, een gematigdepartij die vooral aanhang van middenstanders en vooruitstrevende boeren had. De resterendeanarchisten - in sommige gemeenten (waaronder Beerta) nog altijd 10-20% - weigerden daarentegenhun stem uit te brengen en riskeerden daarmee een bekeuring. De landarbeiders hadden hooggespannen verwachtingen: de welvaart nam toe en in de winkels wassteeds meer te koop. Ook het verenigingsleven en de sportbeoefening bloeiden op. Voor het eerstmaakten ze kennis met enige luxe en vrije tijd, terwijl hun wereld de komst van de fiets steedsgroter werd. Ze rekenden erop dat de ergste armoede voorbij was en eisten een deel van deoorlogswinsten die de boeren de afgelopen jaren hadden geïncasseerd. Ze verwachtten bovendien datde werkgevers tot verdere concessies bereid waren. Ook de publieke opinie was op hun hand. In hetparlement werden allerlei maatregelen ten gunste van de arbeidersklasse genomen. DeLandarbeiderswet van 1919 stelde bijvoorbeeld heel wat arbeiders in staat meer tuingrond tebewerken, soms zelfs een eigen huis te laten bouwen. In de meeste dorpen kochten deLandarbeiderstichtingen grond om aan hun leden te verpachten. In Finsterwolde huurde zo’n stichtingieder jaar een ander perceel, dat werd verdeeld onder de arbeiders ten behoeve van deaardappelteelt. Een lange rij nieuwe huizen verrees bijvoorbeeld aan de Klinkerweg naar Beerta.Daarnaast werden woningstichtingen opgericht, die betaalbare huurwoningen voor de arbeiders lietenbouwen. De boeren waren niet geneigd veel toe te geven. Ze constateerden dat de prijzen daalden en hunwinsten onder druk kwamen te staan. Interen op hun vermogen wilden ze niet. En dus lieten ze hetaankomen op een harde confrontatie. De neutrale werkgeversorganisatie had zich inmiddels al vóór deoorlog ingesteld op een langdurige strijd. Men had afgesproken dat als er op één plek gestaakt werd,ook elders alle vakbondsleden van het werk uitgesloten zouden worden. De vakbond moest immers aldie arbeiders ondersteunen. Zo hoopten de boeren de moderne landarbeidersbond financieel te

Page 22: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

ruïneren. Ook de christelijke werkgeversorganisatie sloot zich hierbij aan. Daarnaast organiseerde deboerenorganisaties het ronselen van werkwilligen. Daarvoor deed men vaak een beroep op christelijkearbeiders en boerenzoons uit andere streken (met name Friesland en Drenthe), die zich door de angstvoor revolutie lieten ophitsen. De rechtse pers deed hier nog een schepje bovenop door tewaarschuwen voor het opkomende bolsjewisme. Meermalen probeerde D.T. Barlagen zelfsparamilitaire knokploegen uit Duitsland te halen. Een van de leiders van de extreem-rechtseStahlhelm kende hij uit zijn studietijd in Hildesheim. De landarbeidersbond was op haar beurt gehandicapt doordat de nieuwe contracten werden afgeslotenin mei, wanneer het op de boerderij toch al niet zo druk was. Een staking in de oogsttijd trof deboeren veel harder. Desondanks riep de moderne bond in mei 1919 een staking uit, nadat demeerderheid van de leden zich tegen verder onderhandelen had uitgesproken. In het Oldambt en inSchildwolde en Hellum (waar vergelijkbare arbeidsomstandigheden als in het Oldambt heersten)legden zo’n 1600 arbeiders het werk neer. In Finsterwolde en in de omgeving van Delfzijl had de bondnauwelijks leden: daar werd niet gestaakt. Ook niet in de christelijke dorpen, waar men - gepaaiddoor de verzoenende woorden van B.M. Barlagen - op de valreep op een verbeterd aanbod van debeide boerenorganisaties had aangenomen. Maar in de overige dorpen deden de meeste christelijkeen ongeorganiseerde arbeiders wel degelijk mee. In Beerta, Noordbroek, Meeden, Woldendorp enNieuw-Scheemda zelfs met steun van radicale landarbeidersverenigingen van het oude stempel, dieverder tamelijk vijandig tegenover de moderne bond stonden. De ongeorganiseerden dienden echter wel genoegen te nemen met een lagere uitkering. Vaakmoesten ze trouwens wel meedoen, want de werkwilligen werden behoorlijk getreiterd. Delandarbeidersbond noemde hen “een onderkruipersbrigade ... opgericht om de brandkastbelangen vande boeren te beschermen”. Veel dienstmeiden en inwonende knechten legden eveneens het werk neeren pakten hun biezen, wat neerkwam op het nemen van ontslag. Herhaaldelijk braken er relletjes uit,terwijl in verschillende dorpen de ruiten van boerderijen werden ingegooid door baldadigelandarbeiders die zich eerst moed hadden ingedronken. Dit gebeurde bijvoorbeeld in Bellingwolde naafloop van een SDAP-verkiezingsbijeenkomst. Een uitzinnige menigte trok zingend en joelend door hetdorp, waarbij de nodige vensters werden insmeten onder het uitroepen van ‘hiep hiep hoera!’. Eenboerenzoon die lid was van de burgerwacht voelde zich zodanig bedreigd dat hij vijf schoten loste.Het geweer werd hem afgenomen, omdat hij per ongeluk een arbeidersvrouw in de hand trof. De strijd werd bemoeilijkt doordat de boerenorganisaties eveneens onderling afspraken haddengemaakt. Alle leden van de moderne bond werden naar huis gestuurd, ook op het Hogeland (Noord-Groningen) en in de Veenkoloniën. Na elf weken staken accepteerde de bond een compromis, omdater niet meer inzat. Elders in de provincie was men al eerder tot een vergelijk gekomen. Dit totergernis van veel stakers, die eisten dat achterstand van het uurloon in vergelijking met het Hogelandzou worden weggewerkt. Die achterstand was des te pijnlijker, omdat ook de arbeidstijden in hetOldambt korter waren. Bijna de helft van de vakbondsleden die bij de afsluitende vergaderingaanwezig waren, stemde tegen het compromis. Ze wilden liever doorgaan tot de oogst, wanneer deboeren hen dan weer nodig zouden hebben. Voor de meiden en knechten die ontslag haddengekregen, werd evenmin een oplossing gevonden. Met name de radicale landarbeidersverenigingen

Page 23: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

waren woedend. Veel landarbeiders herinnerden zich later het stakingsresultaat als een nederlaag. Toen de economie weer inzakte, kondigden de beide boerenorganisaties voor mei 1922 eenloonsverlaging van 20% aan. Ze waren overmoedig geworden, mede omdat de moderne bond sinds1919 veel leden had verloren. De bond durfde alleen maar te staken in plaatsen waar ze nog altijdsterk was: Schildwolde, Hellum, Termunten, Woldendorp, Bellingwolde, Blijham en omgeving. Maar nusloten ook de gezagsgetrouwe christelijke landarbeiders in Midwolda, Nieuwolda en Oostwold zichaan, die verbitterd waren over de inhalige houding van de boeren. In christelijke kring groeiden despanningen. In Nieuw-Scheemda waagde de hervormde evangelist het tijdens de kerkdienst openlijk tespreken over de boeren als “wolven in schaapskleren”. Het kwam hem op ontslag te staan. Op het Hogeland werd eveneens gestaakt. De radicale landarbeidersverenigingen weigerdendaarentegen mee te doen: alleen tijdens de oogst waren er succes te behalen. En inderdaad, al navijf weken moesten de stakers (zo’n 1000 man) het opgeven. De beide landarbeidersbonden moestentoegeven dat ze de acties niet tot de oogsttijd konden rekken. Uiteindelijk viel het uurloon, dat in1919 tot gemiddeld 35 cent was gestegen, terug tot 28 à 29 cent. De boerenleiders verkeerden in eenoverwinningsroes. D.T. Barlagen pochte dat zij “de arbeidersorganisaties de nekslag toegebracht”hadden, maar waarschuwde de boeren wel voor al te veel overmoed. Veel arbeiders waren hevigteleurgesteld en keerden zich weer af van de landarbeidersbond. Het ledenaantal daalde spectaculairen verschillende afdelingen (waaronder Beerta) moesten worden opgeheven wegens gebrek aanbelangstelling. Voor de landarbeiders volgden nu een aantal magere jaren. De werkloosheid bleef vrij hoog, terwijlhet met de landbouw niet al te goed ging. Ze moesten dikwijls genoegen nemen met vernederingen.Heel wat bejaarde landarbeiders moesten bijvoorbeeld een loonsverlaging incasseren die gelijk stondaan het bedrag van fl. 2,50 dat ze voortaan als ouderdomspensioen ontvingen. Het verschil stak deboer in eigen zak. Pas in 1929 durfde de moderne landarbeidersbond het opnieuw te laten aankomen op een openlijkconflict. Dat voorjaar eiste de bond een verhoging van de vrijwel gelijk gebleven lonen met 10 centper uur. De politieke situatie was nu drastisch veranderd. De Russische revolutie had op de arbeiderseen grote indruk gemaakt. Het anarchisme maakte geleidelijk plaats voor communistischesympathieën. De groot deel van de landarbeiders in Beerta, Finsterwolde en Nieuweschans warensinds 1919 overgegaan naar de Communistische Partij Holland (CPH). In Beerta was bijvoorbeeldsprake van een linkse meerderheid: CPH en SDAP hadden ieder drie zetels, tegen twee zetels voor degematigd progressieve Vrijzinnig Democratische Partij en drie voor de behoudende Vrijheidsbond. Ook in andere gemeenten als Termunten, Noordbroek en Meeden liet een communistische minderheidvan zich horen. De balsturige mentaliteit van het anarchisme was nog volop merkbaar. De nieuweraadsleden kleedden zich bijvoorbeeld voor de raadszitting in hun alleroudste plunje, met een rodedas, terwijl ze de vergaderorde met onhaalbare voorstellen probeerden de traineren. Gelijktijdigzegde een groot deel van de landarbeiders hun kerklidmaatschap op: het aandeel onkerkelijken inBeerta groeide in tien jaar tijd van 21 tot 41%, destijds een van de hoogste cijfers in Nederland.

Page 24: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

De communisten hadden zich aanvankelijk verre gehouden van de moderne landarbeidersbond, maarnu meldden ze zich massaal aan als lid. Ze hoopten dat ze op deze manier de bond konden loswekenvan de SDAP, die in de overige dorpen de overhand had. Naar hun eigen woorden voelden ze zichverplicht om “de moderne bond met revolutionaire geest te bezielen”. Het bondsbestuurwaarschuwde daarentegen voor een “soort van samenspanning ... om de organisatie teovermeesteren”. Maar men moest wel toegeven dat de kans op een succesvolle staking hierdoorbehoorlijk groter was geworden. De boeren, die hun winsten de afgelopen jaren hadden zien teruglopen, wisten niet van toegeven. Hetverhaal gaat dat Barlagen ooit tijdens de onderhandelingen een dubbeltje op tafel smeet en uitriep:“nou jongs, vecht er moar om!”. Andere boeren vonden zijn houding misschien wat al te fel, maar zebewonderden wel zijn directheid. Ze lieten het op een confrontatie aankomen: tegen 1 mei 1929werd alle bondsleden in het Oldambt ontslag aangezegd. Daarop riep de bond een staking uit. Deinzet was een loonsverhoging van 15% die de achterstand met het Hogeland voorlopig zou wegwerken.

Het conflict van 1929Het verloop van de landarbeidersstaking van 1929 is betrekkelijk snel verteld. Op 1 mei begon destaking bij de grote boeren in de polders. Ongeveer 2000 mannen, waaronder ruim 400ongeorganiseerden en individuele leden van de christelijke bond legden het werk neer. Niet alleen inde oude bolwerken van de bond rond Woldendorp en Bellingwolde, maar ook in de nieuwe centraBeerta, Drieborg en Finsterwolde. In andere dorpen staakten alleen enkele vakbondsleden. Half meiwas het aantal stakers opgelopen tot 2600, terwijl bovendien 1100 vrouwen voor wie het wiedseizoenwas begonnen, tijdelijk een stakingsuitkering kregen. Bij het begin van het oogstseizoen, eind juli,werden de vrouwen opnieuw als stakers ingeschreven. De eerste onderhandelingen met de boeren waren op niets uitgelopen. Toen de oogsttijd voor de deurstond, ging het er om spannen. Iedere week breidde de staking zich verder uit, met name naar deomgeving van Delfzijl, Noord- en Zuidbroek, Meeden en ‘t Waar, waar nieuwe bondsafdelingen werdenopgericht. Daardoor kwam het totaal aantal stakers op 5000, waarvan ongeveer een derde deelvrouwen. In Scheemda verliep de staking al na enkele dagen. Alleen in de christelijke bolwerkenMidwolda, Oostwold, Westerlee, Wagenborgen en een deel van Nieuw-Scheemda werd niet gestaakt.De christelijke landarbeidersbond keerde zich uitdrukkelijk tegen de staking, die men uitsluitend aancommunistische infiltratie weet. In Midwolda en Oostwold hadden de werkgevers niettemin eenvijftigtal leden van de moderne bond naar huis gestuurd. Overal bleven de ongeorganiseerdenmeedoen, in sommige dorpen maakten de anarchisten zelfs deel uit van de stakingsleiding.Vermoedelijk was ongeveer 35-40% van de stakers geen lid van de moderne bond, zij ontvingen eenderde van alle betaalde uitkeringen. Het boerenfront vertoonde na twee maanden flinke scheuren. Niet alle landbouwers steunden debeide werkgeversorganisaties. Met name de kleinere boeren op de zandgronden, die toch al weinig ophadden met de herenboeren uit de polders, zagen zich door de staking in de problemen komen. Omde oogst te redden, moesten ze gebruik maken van werkwilligen die veel hogere lonen vroegen dan

Page 25: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

hun eigen landarbeiders. Dat konden ze zich niet veroorloven. Ongeveer 140 boeren met 2500 hagrond vormden begin augustus een zelfstandige organisatie die op eigen houtje een contract met delandarbeidersbond sloot. Zij kregen vijf- tot zeshonderd arbeiders toegewezen, die hen hielpen bijhet binnenhalen van de oogst. In Wedde en ‘t Hebrecht waren de boeren al eerder overstag gegaan.In Borgsweer kwam het zelfs helemaal niet tot een staking. De neutrale boerenbond noemde henschamper “de onmachtige kleine boeren, waarvoor iedereen zich schaamt”. Maar ook het stadsbestuurvan Groningen en de directie van de N.V. Kerkhovenpolder durfden de oogsttijd niet af te wachten.Ze gingen vroegtijdig onderhandelen en sloten eind juli overeenkomsten met de landarbeidersbond,waarna op hun bedrijven het werk werd hervat. Bij 600 boeren werd de staking voortgezet. De landarbeiders meenden dat ze strijd konden winnen: zerekenden er op dat het de boeren niet zou lukken de oogst tijdig binnen te krijgen. Het hardhandigeoptreden van de marechaussee en de partijdigheid van de verantwoordelijke autoriteiten had hunvastberadenheid doen toenemen. Enthousiast gemaakt door tientallen welbespraakte propagandistenvan de bond en sprekers van linkse politieke partijen, gingen ze in hun eigen succes geloven. Destakers keken vol bewondering naar de sprekers en waren er van overtuigd dat de schijnbaaronuitputtelijke stakingskas van het NVV hen erdoor zou slepen. Een landarbeider herinnerde zichlater: De Moderne Bond, die hier al een grote aanhang had, groeide door het uitroepen van de staking met

de dag. Vergaderingen werden belegd en er kwamen gewiekste sprekers, die door hun taal het volknog meer opwonden: men kon wel haast spreken van demagogie. Toen de staking al in volle gangwas, kwam er toch zeker elke week iemand om de stakers toe te spreken. En met grote drommenkwamen de arbeiders om naar deze ware en ophitsende taal te luisteren. Alles was goed geregeld enmen twijfelde er niet aan of deze staking moest gewonnen worden. ... Algemeen werd gedacht datdie grote strijd zou worden gewonnen, temeer omdat ons werd voorgeschoteld dat al zou de stakingook een paar jaar duren, de Bond de kop ervoor zou houden. (uit: D. Veen, Schetsen uit hetOostgroninger veen, 1988, p. 127-128).

De verhalen over de misstanden op de boerderijen, die men soms jarenlang voor zich had gehouden,werden nu met graagte doorverteld. De linkse pers deed daar nog een schepje bovenop. Met name DeTribune, het blad van de officiële communistische partij, preekte ronduit de klassenhaat. Devergelijking met de Sovjet-Unie, waar een revolutie de landadel had uitgeroeid, was niet van delucht. Zo schreef een van de correspondenten een ronkend reisverslag uit het stakingsgebied: Als het overal in ‘t Land zóó was als het hier straks zal zijn, dan kwam er revolutie, zegt een der

jonge stakers. Hij keek naar het huis van een dier dikke uithongeraars. Nooit zagen we een fellerhaat uit iemands ogen lichten. ...

De honger maakt menschen wild en ... konden er dan wel eens dingen gebeuren, die de boeren spijtzouden bezorgen dat ze niet aan de eischen der arbeiders toegaven.

De bondsleiding had een meer realistische inschatting van de situatie. Ze merkte dat de boeren tegeneen flinke betaling er in slaagden voldoende werkwilligen aan te slepen. De boerenbonden hadden eralles aan gedaan om niet zoals in 1919 de publieke opinie tegen zich te krijgen. Ze deden het daaromvoorkomen alsof er sprake was van een machtsstrijd, waarbij het er om ging de groeiende kracht vande arbeidersbeweging te breken. Wat hen betreft, stond de toekomst van het Nederlandse plattelandop het spel. B.M. Barlagen sprak openlijk over “het onrecht dat de arbeiders de boeren aandeden”. In

Page 26: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

de woorden van vakbondsbestuurder Jan Hilgenga: Christelijke landarbeiders uit het Noord-Westelijke deel van Friesland meenden, dat zij door in Oost-

Groningen te gaan onderkruipen, een aan God welgevallig werk deden; tuinarbeiders uit Zuid-Hollandvertrokken uit hun dorp onder het gezang van Wilhelmus en zaten in de trein met oranje-strikjes ophun jassen. En de Duitse boerenzoons, arbeiders en studenten, die in de oogsttijd kwamen helpen,waren van het slag van de zwartste reactie. (uit: 40 Jaren Nederlandse Landarbeidersbond, 1940).

De bond moest toegeven dat deze strategie succes had. De communistische dreigementen werktenbovendien als olie op het vuur. Half augustus waren er minstens 2000 werkwilligen in hetstakingsgebied, volgens sommige berichten alleen al in Finsterwolde 3 à 400. In Nieuw-Scheemdahadden de boeren meer arbeidskrachten dan normaal. Hoewel veel onderkruipers het werk nietbeheersten, werden er lonen betaald van tenminste zes tot zeven gulden per dag met kost eninwoning. Dat was veel: het normale dagloon bedroeg in juli en augustus hoogstens fl. 2,20 tot 2,50.De landarbeiders, die moesten staken voor 2? tot 3 cent per uur loonsverhoging, voelden zich dan ookernstig gegriefd. Enige relativering is hier niettemin op zijn plaats: een gezond arbeidersechtpaarverdiende met het zichten en binden nog meer, als alles mee zat 15 tot 20 gulden per deimt (0.5 ha).Om deze oppervlakte te halen, moesten uiteraard wel lange dagen worden gemaakt. Daar kwam echter bij dat de boeren met wagonladingen tegelijk zichtmachines of zelfbinders lietenaanvoeren, die het oogstproces aanmerkelijk versnelden. Al tijdens het wieden hadden de boeren metschoffelmachines geëxperimenteerd. Nu kwamen er ook zelfbinders, die het graan niet alleenmaaiden, maar tevens in schoven bonden. Weliswaar ontbrak vaak de ervaring voor het werken metdeze machines. Ook sloegen de paarden, geschrokken door het lawaai en de bewegende onderdelen,nog wel eens op hol. De stakers geloofden dan ook niet dat dit zou werken. Maar uiteindelijk werd deinvoering van deze zelfbinders toch een succes. Een zichtmachine met twee man en een span paardenpresteerde even veel als zes zichters en zes bindsters samen. Tenslotte speelde ook het mooie weer de boeren in de kaart. Het bondsbestuur schatte dat tweederdevan het graan was gemaaid, terwijl het binnenhalen al was begonnen. Om de totale nederlaag tevoorkomen, wilde het bestuur ingaan op een bemiddelingsvoorstel dat burgemeester J. Buiskool vanDelfzijl op 20 augustus voorlegde. Dit hield in dat de lonen pas met ingang van mei 1930 met 10%zouden worden verhoogd. Ook voor de boeren, die steeds meer kosten moesten maken, was ditvoorstel acceptabel. Zij hadden steeds volgehouden dat ze niet eerder dan het volgende jaar eenloonsverhoging wilden geven en werden nu op hun wenken bediend. Voor de geprikkelde landarbeiders lag dat heel anders. Nu het zover was gekomen, wilden ze nietterugkrabbelen. Gesterkt door het feit dat het die dag (22 augustus) pijpenstelen regende, legden deleden het bestuursadvies naast zich neer. De vorige dag waren de afdelingsbesturen al tot hetzelfdeoordeel gekomen. Op enkele grote vergaderingen in hotel Wisseman (Dommering) te Winschotenstemde 83% van de leden tegen het bemiddelingsvoorstel. Men moest vier keer vergaderen, omdatniet alle 2231 stemgerechtigden in dezelfde zaal konden. Het bondsbestuur kreeg er flink van langs.Juist in de traditionele bolwerken van de moderne bond als Bellingwolde en Blijham wilden de stakersdoorgaan. Maar de volgende dag was het weer schitterend weer, zodat de oogstwerkzaamheden

Page 27: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

zonder al te veel oponthoud konden worden voortgezet. Eind september was driekwart van de oogst binnen, terwijl de aardappelrooien al was begonnen. Kortdaarop begon ook het dorsen, hoewel de machinisten van de dorsmachines zich met de stakers solidairhadden verklaard. Daarmee was de staking in feite verloren. Dat begrepen ook de boeren, die eentussenvoorstel van de bond hooghartig afwezen. De bondsleiding kwam nu in een lastig parket. Verderdoorgaan zou de weerstandskassen van het NVV behoorlijk verzwakken, waardoor de vakbondsstrijd inandere bedrijfstakken moeilijker zou worden. Aan de andere kant zou het beëindigen van de stakingdoor de landarbeiders als een zware nederlaag worden gevoeld. Ondanks het negatieve advies van deafdelingsbesturen besloot het hoofdbestuur toch alsnog het oorspronkelijke bemiddelingsvoorstel vanBuiskool te accepteren en de staking af te gelasten. De leden waren woedend. Op alle vier vergaderingen te Winschoten op 7 en 8 oktober vielenongewoon harde woorden aan het adres van het bondsbestuur. Vooral de communisten, met alsbelangrijkste woordvoerder Remko Martens uit Beerta, lieten felle verwijten horen. Het bestuurdurfde het niet eens op een stemming te laten aankomen. Het leek wel de hel, schreef hetsocialistische dagblad Het Volk: er werd geschreeuwd en met stoelen gezwaaid, terwijl enkele stakerseigenhandig het bestuur te lijf wilden gaan. Een groepje afgescheiden communisten probeerde de staking daarna nog op eigen houtje voort tezetten, maar het ontbrak hen aan voldoende geld. De reacties in de pers waren verdeeld. Decommunisten hekelden de houding van de vakbeweging, die zij als verraad bestempelden. De sociaal-democraten kaatsten de bal terug en spraken over relschoppers die het bondsbestuur onderuit wildenhalen. Maar dat laatste was onterecht. Een belangrijk deel van de stakers voelden zich daadwerkelijkverraden. Als geslagen honden moesten ze immers terug naar de boeren. Alle excessen van deafgelopen maanden leken stilzwijgend te worden goedgepraat. Daar kwam nog bij dat een deel vanhen te maken kreeg met represailles. De bond had daar weliswaar rekening mee gehouden. Zo’n 350leden ontvingen aanvankelijk een slachtofferuitkering. Na drie weken waren dat er nog 125. Maardaarna was het met de uitkering gedaan. Anderen waren door de stakingsleiding tijdelijk naar deZuiderzeewerken gestuurd en kregen na thuiskomst hun vroegere arbeidsplaats niet terug. Een flinkaantal stakers, met name de stakingsleiders, bleef de daaropvolgende jaren werkloos of moest elderswerk zoeken. Bovendien kwam het bondsbestuur een belofte niet na die op 22 augustus was gedaan:namelijk een week extra uitkering voor stakers geen tuingrond hadden kunnen huren. Het is dan ookniet verwonderlijk dat maar liefst twaalf van de zeventien betrokken afdelingen een extra congres vande landarbeidersbond eisten. Het bestuur legde dit verzoek naast zich neer en snoerde alleonruststokers de mond. De boeren gingen op hun beurt - tevreden over de succesvolle oogstcampagne- in meerderheid met het onderhandelingsresultaat akkoord. Daarmee was de staking van 1929 definitief voorbij. Hilgenga prees later de sportiviteit van zijn grotetegenstander D.T. Barlagen, die het spel aan de onderhandelingstafel hard maar eerlijk had gespeeld.Niettemin moest hij ook toegeven dat uitkomst van het conflict bij de leden hard was aangekomen.

Page 28: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

Om de machtDe staking van 1929 was geen normaal arbeidsconflict. De boeren ging uiteindelijk om de macht, delandarbeiders wilden daartegenover een daad stellen. Het was bovendien een verkiezingsjaar,waardoor de boeren volop in konden spelen op de angst voor het socialisme die er op het Nederlandseplatteland leefde. De SDAP maakte er geen geheim van dat zij eigenlijk nog altijd voorstander wasvan nationalisatie van de grond en onteigening van de grootste boerenbedrijven. Maar inmiddels wasde SDAP in de eerste plaats een democratische partij, die uitsluitend parlementaire middelen wenstete gebruiken. Niettemin riep de dreigende taal en de uitdagende houding van de communisten fellereacties op die de gematigde sociaal-democraten in verlegenheid brachten. Met name de christelijkevakbeweging reageerde geïrriteerd toen haar leden te maken kregen met intimidaties. “De christelijke arbeidersorganisatie moet weg. ‘t Gezag moet wijken en de revolutionnairen moetenin Oostelijk-Groningen de lakens uitdelen”, klaagde De Christelijke Landarbeider. Volgens dit bladhad de staking uitsluitend tot doel de SDAP een verkiezingsoverwinning te bezorgen. De modernebond kon dit weliswaar afdoen als gestook dat moest dienen voor het werven van onderkruipers. Keerop keer werd benadrukt dat het om een ‘zuivere’ loonstrijd ging. Maar tegenover de politieterreur dievervolgens tegen de stakers werd ingezet, waren de bondsbestuurders machteloos. Het leek wel alsofalle autoritaire krachten die in de Nederlandse samenleving voorhanden waren, op de Oldambtsterlandarbeiders moesten worden losgelaten. Van het begin af aan heerste er een overspannen sfeer waarin geweld niet werd geschuwd. Destakingsleiding, aangevoerd door de bondsbestuurders Hilgenga en Van der Wielen, probeerde hetverloop van de strijd zo ordelijk mogelijk te laten verlopen. Daarom werd in ieder dorp eenstakingsleiding gekozen. De stakers verzamelden zich aanvankelijk ‘s morgens vroeg voor hetochtendappel, waarna ze zich over de verschillende boerderijen verdeelden om eventuelewerkwilligen een warme ontvangst te bezorgen. Grote groepen joelende stakers volgden deonderkruipers, die onder politiegeleide naar het werk werden gebracht. Na afloop werden ze opdezelfde manier weer thuisgebracht. Ook werd er gepost bij wegkruisingen. Om negen uur moesten zezich vervolgens melden bij hun hoofdkwartier. In ‘t Waar gebeurde dit bijvoorbeeld in de schuur vanhet huis waar de penningmeester woonde. Op die manier werd voorkomen dat iemand stiekem werkverrichtte. Het was trouwens niet altijd gemakkelijk een plaatselijk bestuur te vormen. In dit gevalkoos men twee jonge vrijgezellen, die niet zo bang voor repressailles hoefden te zijn. Depenningmeester was een schipper, die slechts af en toe als landarbeider werkte. De centrale stakingsleiding was gevestigd in Winschoten. Op spreekbeurten vertelde de communistGerrit Rösken hoe strategisch men te werk ging: “die had zo’n beetje een militair plan van de stakingin de kop: een kaart met plaatsen, met belangrijke centra, en zo. Die kaart had hij voor zijn buik endan wees hij aan: ‘kijk hier, hier hebben we een hoofdkwartier en daar...’”. De arbeiders die uitandere streken kwamen, werden opgewacht op de spoorwegstations, bij tramhaltes en aan de grens.De bondsbestuurders probeerden hen te overtuigen en boden aan het reisgeld voor de terugreis. Destakers kregen de raad zich niet te laten intimideren: “Strijd uw strijd met de handen in de zakken,geef nergens aanleiding aan de politie om in te grijpen”.

Page 29: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

Maar de praktijk was dikwijls anders. Groepen jonge landarbeiders zwermden over de velden enachtervolgden de werkwilligen, die soms rake klappen kregen. Met name op de percelen die aan dedoorgaande weg grensden, hadden de arbeiders het zwaar te verduren. De nieuw aangekomenstakingsbrekers die zich niet lieten overtuigen terug te gaan, kregen schoppen of een pak slaag. Eenenkeling liep messteken op. Geregeld vlogen stenen en kleikluiten door de lucht, autoruitensneuvelden en fietsen werden in elkaar getrapt. De passerende trams met werkwilligen werden vaakdoor tientallen omwonenden met stenen bekogeld. Het is achteraf moeilijk vast te stellen wie alseerste verantwoordelijk was voor dit geweld. Duidelijk is wel dat het provocerende optreden van demarechaussee hierbij een belangrijke rol speelde. Sinds het begin van de staking waren hier tientallenmarechaussees uit andere streken gedetacheerd, die in de bestaande kazernes en in leegstaandeboerderijen gehuisvest werden. De spanning groeide met iedere nieuwe lichting onderkruipers die arriveerde. Met name de uitbatersvan de boerencafés, die flink verdienden aan voeding en logies, waren druk met auto’s in de weer omhen aan te voeren. Aanvankelijk waren het voornamelijk honderden boerenzoons uit de wijdeomgeving geweest die kwamen meehelpen met het wieden. Zij kwamen af op het avontuur en wildenook wel eens een Oldambtster boerendochter leren kennen. Maar de stakers vreesden dat de fellepropaganda van de boerenbonden steeds grotere aantallen onderkruipers zou aantrekken. Opdinsdagavond 28 mei ging in Finsterwolde het gerucht dat nieuwe onderkruipers waren aangekomen.Daarop verzamelde zich voor hotel De Unie een menigte van honderden mannen en vrouwen. Toenenkele ruiten sneuvelden, greep de marechaussee hardhandig in. Blijkbaar had de militaire politie van hogerhand de opdracht gekregen de stakende landarbeiders eensflink de schrik aan te jagen. Zes marechaussees te paard en acht te voet joegen met getrokkenrevolvers en blanke sabels, al schietende en slaande, de verzamelde mensen door het hele dorp.Verschillende mannen werden afgeranseld, een landarbeider kreeg een kogel in de schouder. Ook deomstanders werden niet gespaard: twee marechaussees schoten gericht op toeschouwers die in eengeopende winkeldeur stonden. Een vrouw werd in de voet getroffen, de dertigjarige groenteventerEltjo Siemens kreeg een kogel in de buik (klik hier voor zijn grafmonument). Hij overleed de volgendedag aan zijn verwondingen. Met de staking had hij niets te maken. Een getuige die niet naar huisdurfde, werd enkele uren later uit dezelfde winkel gesleurd en met de botte kant van een sabel inelkaar geslagen. Andere mensen werden met de dood bedreigd. Deze geweldsuitbarsting vormde een keerpunt in het stakingsverloop. De burgemeesters vanFinsterwolde, Beerta, Bellingwolde en kondigden de volgende dag een samenscholingsverbod voormeer dan drie mensen af. In Nieuweschans gold een dergelijk verbod al langer. Slechts tijdens debegrafenis van Siemens werd het tijdelijk opgeheven. Eind juli ging ook voor de overige gemeenteneen samenscholingsverbod gelden. Tevens kwam er een nachtelijk uitgaansverbod dat het onmogelijkmaakte de werkwilligen ‘s morgens lastig te vallen. Waar de gemeenteraad niet akkoord ging, droegde burgemeester het raadsbesluit alsnog ter vernietiging aan de Kroon voor. Bij de stakers riepen deze maatregelen frustraties op. Vooral omdat ze zo de werkwilligen nauwelijks

Page 30: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

nog iets in de weg konden leggen. Nieuwkomers werden door marechaussees van de tram gehaald,zodat niemand hun de situatie kon uitleggen. Bovendien kregen de marechaussees grotendeels devrije hand. In De Tribune verscheen een spotprent van een lachende herenboer, die smeergeldbetaalde aan een lid van de marechaussee. Het bijschrift luidde: “Denk erom vriend, ik kan geen roodzien, tenzij ‘t arbeidersbloed is”. De minister van justitie liet na kamervragen van de SDAP weliswaareen onderzoek naar de schietpartij instellen. Maar de conclusie was voorspelbaar: hij liet weten “datde marechaussee zich te Finsterwolde op den bewusten avond van een zeer zware taak naar behoorenheeft gekweten en dat zij geen blaam verdient”. De verschillende berichten wekken de indruk dat er was sprake een ware politieterreur, die nietalleen bedoeld was om de werkwilligen te beschermen, maar ook om de stakers te intimideren.Onjuiste geruchten schenen het harde politieoptreden te rechtvaardigen. Zo zei men dat de stakerszich hadden bewapend. Stakende landarbeiders werden geregeld op straat gefouilleerd, hetgeenbijdroeg aan de opgeklopte sfeer. Wapens zijn nooit gevonden. De stakers zouden ook een paardhebben doodgestoken en van plan zijn de graanvelden in brand te steken. Een getuige uitFinsterwolde vertelde dat de marechaussees zelf geweld probeerde uit te lokken, teneinde harder tekunnen optreden: Wanneer je met een paar man met je fiets aan de kant van de weg stond te praten, kwamen ze te

paard op je af en deden niets anders dan de paarden steeds meer naar je toedringen. Op het laatstmoest je wel maken dat je weg kwam om te voorkomen dat je fiets in elkaar werd getrapt. Zededen dat natuurlijk met de bedoeling dat je een grote bek zou geven. Dan was er aanleiding om erop los te slaan. (uit: J. Meulenkamp, “Wie willen boas blieven”, 1983, p. 49).

Ieder, die reageerde op dergelijke provocaties, belandde voor het gerecht. Een familielid vanSiemens, die de politietroepen de dood van zijn zwager verweet, kreeg bijvoorbeeld een boete van 15gulden of 15 dagen hechtenis. Een jongeman uit Woldendorp werd veroordeeld tot 24 dagengevangenisstraf omdat hij hen voor ploerten had uitgemaakt. Klagers kregen nul op het rekest. Deburgemeester van Wedde schreef het bondsbestuur dat hij geen enkele vat had op de politie. Andereburgemeesters kozen openlijk partij voor de boeren. Dat was niet verwonderlijk, gezien het feit datze meestal uit boerenfamilies stamden en soms ook een eigen bedrijf exploiteerden. Toen het stakingsfront verhardde, groeide het aantal incidenten. Het harde politieoptreden riepfrustraties op. De stakers durfden steeds meer wanneer de marechaussee niet in de buurt was.Steenfabrikant Smit te Winschoterhoogebrug werd bijvoorbeeld met zijn eigen wandelstok in elkaargeslagen, nadat hij de stakers voor hongerlijders had uitgescholden. Hij moest het niet wagenaangifte te doen, vertelde men, anders was hij zijn leven niet zeker. Ook het aantal vernielingen namtoe. Zo werden de korenschoven ‘s nachts vernield door de banden waarmee ze bijeengebondenwaren, door te snijden. Op de korenvelden sloegen de stakers stukken ijzer in de grond, waardoor dezichtmachines averij opliepen. Asfaltspijkers op de weg hinderden de onderkruipers die op de fietskwamen. Sommige arbeiders schoffelden in de boerentuinen de aardbeienplanten om of kniptenstiekem paardenstaarten af. In totaal zijn veertig arbeiders veroordeeld vanwege hun rol in destaking, voornamelijk wegens het aftuigen van boerenzoons en onderkruipers. Maar in werkelijkheidmoet het aantal incidenten veel hoger zijn geweest.

Page 31: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

Tot op zekere hoogte was er bovendien sprake van klassenjustitie. De veroordeelde arbeiders kregenfikse boetes of een gevangenisstraf, variërend van een week tot vier maanden. De weinigelandbouwers die wegens mishandeling werden veroordeeld, kregen lichtere straffen. Toch is het heelwaarschijnlijk dat ook de boeren en werkwilligen het nodige geweld hebben gebruikt. Zij konden zichbovendien ongestraft bewapenen met knuppels en revolvers. Op allerlei manieren werden de stakers tegengewerkt. Dertig vaste arbeiders die zich bij de stakinghadden aangesloten, werden door de boeren gedagvaard wegens contractbreuk. Negentien daarvankregen een aanzegging dat ze hun woning, die eigendom was van hun werkgever, moesten verlaten.Zover kwam het uiteindelijk niet, omdat de staking tijdig werd beëindigd. De ontvanger der directebelastingen weigerde de stakers kosteloze rijwielplaatjes (in verband met de rijwielbelasting) teverstrekken. Eerst door ingrijpen van de minister gebeurde dit alsnog. In Finsterwolde weigerde eenveertigtal arbeidersgezinnen de elektriciteitsrekening te betalen, omdat de meteropnemertegelijkertijd voor de boerenbond werkte. Ondanks een verzoenend gesprek met de directeur van deelektriciteitsmaatschappij werden ze onmiddellijk afgesloten van het net. Enkele families warenhierover zo verontwaardigd, dat ze nog jarenlang petroleumlampen bleven gebruiken. Niet alle instanties waren zo partijdig. Zo kreeg de boerenbond tegenwerking van de grenspolitie,doordat Duitse werkwilligen die de naam van hun werkgever niet konden noemen, niet werdentoegelaten.

LoyaliteitenDe publieke opinie was gedeeltelijk op de hand van de stakers. In Bellingwolde wist delandarbeidersbond zelfs een verklaring van ‘enige neringdoenden’ los te krijgen, waarin zij openlijkhun sympathie betuigden. De middenstanders hadden - door de wegvallende koopkracht - veel telijden onder de staking, maar de meeste wilden zich niet branden aan het conflict. In Winschotenverklaarde de ambtenarenbond zich solidair, maar de fabrieksarbeiders bekommerden zich nauwelijksom de staking. Over de steun die de landarbeiders kregen, is weinig bekend. Het dagblad Het Volkbesteedde er relatief veel aandacht aan. De SDAP koos openlijk partij. Tijdens de verkiezingscampagne bezochten vooraanstaande SDAP-ers enleden van de jongerenbeweging AJC het Oldambt. Garmt Stuiveling schreef er zelfs een gedicht over.Bij de verkiezingen op 4 juli kreeg de SDAP dan ook aanmerkelijk meer stemmen in het Oldambt danin 1925: haar aandeel steeg van 37.5 naar 40%. Ook de communisten organiseerden demonstraties enpropagandatochten op de fiets. De beide communistische partijen vergrootten hun stemmenaandeelvan 6.8 naar 8.5%. De rechtse partijen - met name uit de christelijke hoek - waarschuwden daarentegen voor derevolutiedreiging die in het Oldambt zou heersen. Met name de gezagsgetrouwe christelijkelandarbeiders voelden zich - voorzover ze niet als stakingsbreker fungeerden - als buitenstaanders bijhet conflict, dat ze als een wilde en onverantwoordelijke bedoening zagen. Gereformeerde boeren enmiddenstanders ageerden openlijk tegen de staking en prezen het mooie weer: de Schepper liet niet

Page 32: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

zo maar dat prachtige gewas te gronde gaan. Zowel de boeren als de stakingsleiders vervulden eldersspreekbeurten om steun voor hun zaak te krijgen. B.M. Barlagen sprak bijvoorbeeld in Friesland. De werkwilligen die van elders kwamen, begrepen soms nauwelijks waar het de stakers om ging. Zewerden niet alleen geronseld door de boerenorganisaties, maar soms ook door de dorpspredikantendie hen vertelden dat de staking een politieke aangelegenheid was en dat het hun plicht was zichtegen die onchristelijke relschopperij te verzetten. Enkele politieagenten gingen soms mee om hen‘tegen de ongelovige barbaren’ te beschermen. Op de boerderijen stonden vooral de eerste arbeiders, die een vertrouwensrelatie met de boerhadden, voor een dilemma. Staken ging in tegen hun verantwoordelijkheidsgevoel: je kon de paardenen koeien nu eenmaal niet onverzorgd achterlaten. Het was bovendien een vorm van contractbreuk enbetekende veelal het verlies van hun geprivilegieerde status. Blijven werken stuitte hun vermoedelijkevenzeer tegen de borst. Het bracht hen tevens in conflict met hun dorpsgenoten. Er zijn gevallenbekend van eerste arbeiders die met hun gezin tijdelijk naar de boerderij verhuisden, om aan dewraakacties van hun collega’s te ontsnappen. Andere werkten wel door, maar weigerden overuren temaken of nieuwe machines te besturen. Ieder koos hiervoor zijn eigen oplossing. Dat gold ook voor dedienstmeisjes. Een enkeling nam ontslag, anderen bedongen dat zij geen taken hoefden te doen diesamenhingen met het verzorgen van de werkwilligen, weer anderen deden dat alleen tegen extrabetaling. Meedoen aan het landwerk, waar zelfs de boerin niet altijd aan kon ontkomen, weigerden zesowieso. Voor de boeren was de staking vooral een spannende tijd, waarin ze voor het eerst sinds generatiesweer volop moesten meewerken op de boerderij. Hun vrouwen hadden echter een zware taak, omdatze een groot aantal logés moesten herbergen. Een deel van de werkwilligen sliep meest opkermisbedden in het woongedeelte van de boerderij. Dit tot ergernis van de stakende landarbeiders,die daar nooit mochten komen. Terwijl de stakers het extra zuinig aan moesten doen, hadden ze ‘savonds het zicht op de fel verlichte woonkamers, waar het boerengezin en de riant beloondeonderkruipers voor ieder zichtbaar onder het genot van bier of wijn met een sigaar zaten na tepraten. Ook verdere familieleden en elders wonende zoons en dochters kwamen meehelpen. Met aldie enthousiaste jonge mensen was het op de boerderijen een gezellige bedoening. Maar de meestewerkwilligen kregen - in weerwil van het beeld dat de bond hiervan schetste - niet zo’nvoorkeursbehandeling. De eenvoudige landarbeiders uit Drenthe, Friesland en de Veluwe werdenondergebracht in caféschuren en veestallen, van waar ze over de boerderijen werden verdeeld. In tegenstelling tot de boeren, ontbrak voor de landarbeider de gespannen drukte die een normaalzomerseizoen kenmerkte. Aanvankelijk hadden ze het druk met de staking, na afkondiging van hetuitgaansverbod veel minder. Er waren weliswaar veel meer mensen dan anders bij de weg, maar hetposten en trotseren van de marechaussee was vooral iets voor jongelui die hard weg konden lopen. Deoverigen hadden nu alle tijd voor karweitjes die waren blijven liggen. Soms was er elders wat geld teverdienen bij een of ander klusje. Maar over het algemeen moeten de stakende landarbeiders zichhebben verveeld. Op hun vrouwen, die met weinig geld moesten rondkomen, rustte de zwaarste last.

Page 33: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

De gevolgen van de staking pakten heel verschillend uit. Ze hingen ervan af hoe lang de stakingduurde en hoeveel tuingrond men in zijn vrije tijd te bewerken had. In Beerta en Finsterwolde kwamde staking ongetwijfeld hard aan: de stakingsuitkering bedroeg nauwelijks de helft van de normaleverdiensten. Maar in een afgelegen dorp als Veelerveen, waar tamelijk veel alternatievewerkgelegenheid te vinden was, lag dat anders. Alles waar men maar enig perspectief in zag, werdaangepakt, bijvoorbeeld turfgraven, schepen laden of fabrieksarbeid. Sommige stakers raakten doorde staking aan lager wal. Anderen ontvingen onterecht een uitkering: ... ofschoon ze anders nooit bij een boer arbeidden, waren ze nu ineens rasechte boerenarbeiders

en kwamen voor het wekelijkse stakingsgeld. ... Maar de Bond scheen over enorme geldbedragen tebeschikken en er werd aan zo’n omstreden geval niet zo veel aandacht besteed en dus sloegmenigeen ook nog een slaatje uit deze staking (uit: D. Veen, Schetsen uit het Oostgroninger veen,1988, p. 127).

De staking gaf bij alle partijen aanleiding tot tegenstrijdige loyaliteiten. We hebben er nauwelijksweet van wat de boeren dachten, schrijft de historicus Lammert Buning: “In het openbaar waren deontwikkelde boeren op hun qui-vive om zich bloot te geven”. Maar uit de schaarse herinneringen diete boek zijn gesteld, blijkt dat tenminste een deel van hen zich ongemakkelijk voelde bij het conflict.De dichter Bert Schierbeek, die in Beerta opgroeide, beschrijft hoe hij als elfjarige jongen op eenzondagmiddag de stakers voorbij zag komen. Zijn joviale oom, die bij de arbeiders goed bekendstond, bezat de boerderij die grensde aan de Kloostergare. Schierbeeks herinnering vermengt zich methet beeld van de langstrekkende hannekemaaiers uit Oost-Friesland:

... trekken ze weer voorbij onderweg van hier naar daarde zeis verwisselend voor de sikkel om te gaan zichtenmaar ze zichten niet ze zingen de internationale rodehalsdoek om blauwe plunjezak

nog op hun rug uit Friesland(bloed nog zwart van het werk)

trekken ze voorbij deslingertuinen der boeren waarin de onderkruipers liggenen zingen

(trekkend voorbij)de internationaledreigend en ik hoor en zie hen en ken henwas met hen samen op het landen ik lig tussen de onderkruipersen zing de internationale

en vraagt oom Koos‘mien jongkom tochen speel tochop je viool nog eens evendat deuntje dat die stakers zingen’dan speel ik(op mijn viool)de internationale voor de onderkruipersen voor Oom Koosdie zegt‘de woorden ken ik ja nietmaar ‘t is een mooi deuntje’

(uit: Weerwerk, 1980, p. 42-43).

Page 34: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

NasleepDe staking van 1929 werd achteraf heel verschillend beoordeeld. De landarbeiders waren weliswaarteleurgesteld, maar de bond verloor nauwelijks leden. De positie van de vakbonden was door destaking zelfs aanmerkelijk sterker geworden. De boeren wensten, ondanks hun overwinning, geenherhaling van de staking, die hun veel geld en energie had gekost. Ze vreesden bovendien de felletaferelen die zich tijdens de staking hadden afgespeeld. Zoals afgesproken, gingen de lonen in 1930met 10% omhoog, terwijl ze elders gelijk bleven of werden verlaagd. Maar ook in andere districtendurfden de boeren het conflict met de vakbonden niet meer zo gemakkelijk aan. “De grote strijd van1929 is niet tevergeefs gestreden”, concludeerde Hilgenga tien jaar later. Dat alles had ook te maken met de veranderde politieke en sociaal-economische situatie. Eind 1929was een economische crisis uitgebroken die de landbouw extra zwaar trof. Binnen enkele jarendaalden de graanprijzen zo sterk, dat zelfs de grootste boerenbedrijven verliesgevend werden.Landbouwers die niet genoeg kapitaal achter de hand hadden, bijvoorbeeld omdat ze schulden haddenof familieleden moesten uitbetalen, kwamen onherroepelijk in de problemen. Tientallen boerengingen failliet. Honderden boerderijen raakten in handen van hypotheekverschaffers en beleggers.Uiteindelijk zette de regering een stelsel van subsidies en productiebeperkingen op, dat de ergstenood moest lenigen. De boerenorganisaties zochten nu steun bij politiek en vakbeweging. Ze konden zich niet langerveroorloven de vakbonden tegen zich in het harnas te jagen. Rigoureuze loonsverlagingen zoudenbovendien slecht vallen bij de politieke opinie en zodoende de kans op regeringssteun verminderen.De loononderhandelingen kregen daardoor een steeds formeler karakter. Stakingen waren uit denboze. Najaar 1930 sloten vakbonden en werkgevers de zogenaamde ‘Groninger overeenkomst’ die ditpoldermodel bekrachtigde. In de meeste dorpen van het Oldambt bleef het sindsdien rustig, maarelders in de provincie kwam het nog herhaaldelijk tot stakingen, totdat alle partijen zich bij dezesituatie neerlegden. Veel landarbeiders waren verbitterd. Geruchten deden zelfs de ronde dat enkele bondsbestuurderszich door de boeren hadden laten omkopen. Maar de meeste bleven lid van de bond en trouw aan deSDAP. Niet alleen omdat ze vertrouwen hadden in de bondsleiding, maar ook omdat de bond een rolspeelde bij het verstrekken van werkloosheidsuitkeringen. De werkloosheid groeide spectaculair enveel arbeiders raakten voor hun inkomen aangewezen op werkverschaffingsprojecten in Westerwolde.De arbeidsomstandigheden waren er slecht, de beloning schoot tekort en de huisvesting in barakken,ver van het eigen gezin, was voor de meeste een hard gelag. Het waren vooral de communisten die inspeelden op de verbittering. Het weinig succesvolle verloopvan de staking had vooral de officiële communistische partij, die onder leiding stond van DavidWijnkoop, in verlegenheid gebracht. Een minderheidsgroepering, de CPH-Amstel van Louis de Visser,kreeg daardoor de wind in de zeilen. Mede op instigatie van de Communistische Internationale inMoskou gingen de beide partijen weer samen tot Communistische Partij Nederland (CPN). In degemeenteraden maakten de romantische revolutionairen van de oude garde in 1931 plaats voor

Page 35: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

onbuigzame jongelui, die waren geschoold in de beste tradities van het stalinisme, sommigen zelfs inMoskou of Berlijn. Geruchten over een op handen zijnde revolutie in Duitsland versterkten hun invloedbij de arbeiders. Binnen de vakbeweging werkten de communisten als een splijtzwam. De door hen beheersteafdelingen hielden zich niet aan gemaakte afspraken, ze gingen hun eigen weg en organiseerden inapril 1932 zelfs een ‘oppositiecongres’ te Winschoten. In mei brak een landarbeidersstaking in Beertaen Drieborg uit, die al na een week uit geldgebrek verliep. De boeren smaalden dat het geld uitMoskou niet was aangekomen. De moderne bond reageerde op dit alles furieus. Eerst werden enkelevooraanstaande communisten als Remko Martens en Gerrit Rösken geroyeerd, daarna hele afdelingendie hun leiders trouw wensten te blijven. De afdeling Beerta werd al op 1 mei 1931 tijdelijkopgeheven, daarna volgden Drieborg en Finsterwolde. Ook elders werd een aantal leden geroyeerd. In1933 werd het lidmaatschap van de CPN tenslotte onverenigbaar verklaard met hetbondslidmaatschap. Ook binnen de dorpspolitiek groeiden de spanningen. SDAP-bestuurders werden steeds vakerverantwoordelijk gehouden voor bij de achterban weinig populaire besluiten. In Beerta kwam dewethouder bijvoorbeeld in 1930 tegenover zijn beide fractiegenoten te staan, omdat hij uit financiëleoverwegingen erin toestemde dat de gemeente deelnam aan de gehate centrale werkverschaffing. DeSDAP-fractie werkte steeds nauwer samen met de communisten. De voorstellen van de linkseraadsmeerderheid leidden tot een tekort op de gemeentebegroting. Uiteindelijk greep de regering in.Met steun van de SDAP-fractie in de Tweede Kamer werd de gemeenteraad van Beerta in 1934ontbonden en tijdelijk vervangen door een regeringscommissaris. In Finsterwolde behaalde de CPN in1931 de meerderheid. Heel wat jonge boeren, met name in de randgemeenten van het Oldambt, zochten een hele andereuitweg uit de crisis. Zij lieten zich inspireren door het Italiaanse corporatisme, dat de tegenstellingtussen kapitaal en arbeid scheen te hebben overwonnen door de vakbonden aan banden te leggen. Inde nieuwe boerenorganisatie Landbouw en Maatschappij van Jan Smit vonden zij een spreekbuis voorhun verlangens. Hier bundelde zich ook het verzet tegen de eigenlijke polderboeren, die het zichkonden veroorloven langdurig strijd te voeren en dure arbeidscontracten af te sluiten. Ook in Beertawerden veel boeren lid van Landbouw en Maatschappij. De meeste haakten tijdig af, maar sommigenbleven lid toen hun organisatie zich na 1940 op een hellend pad begaf. Dat geldt trouwens ook voorHilgenga’s landarbeidersbond, die zich iets te veel op overleg had ingesteld. Zonder veeltegenstribbelen liet de moderne bond zich door de Duitsers gelijkschakelen.

Conclusie: tragisch intermezzoDe staking van 1929 vormt een mijlpaal in de sociale geschiedenis van het Oldambt. Vaak wilde mener later niet meer over praten: het was een taboe geworden. De boeren probeerden de opgevlamdeklassenhaat niet weer op te rakelen, de landarbeiders wilden niet herinnerd worden aan hunnederlaag. Voor beide partijen was de staking een markeringspunt dat het begin van de crisisjareninluidde: voor de boeren het tijdvak van mechanisatie en overheidsingrijpen, voor de landarbeidershet begin van een lange periode vol werkloosheid en armoede.

Page 36: Otto Knottnerus:Landarbeidersstaking Oldambt 1929

Landarbeidersstaking Oldambt 1929

http://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html[26-8-2012 19:00:44]

De staking markeerde ook het einde van een wereld waarin boeren en landarbeiders nog veel gemeenhadden. Het lijkt er zelfs op dat de sociale tegenstellingen in het Oldambt pas tijdens deopeenvolgende stakingen van de jaren twintig hun definitieve scherpte hebben gekregen. Daaraandroegen zowel de felle propaganda van de communisten als de onverzoenlijke opstelling van deboerenorganisaties bij. Beiden haakten weliswaar in op bestaande egalitaire sentimenten en opfeitelijke misstanden. Maar de verborgen klassenhaat van de arbeiders en het onuitgesproken sociaal-darwinisme van de boeren kwamen eerst tijdens het conflict onverbloemd aan de oppervlakte. VanuitBeerta en Finsterwolde verspreidden ze zich over het Oldambt. Op de lange termijn bezien was de staking van 1929 een tragisch intermezzo. Terwijl de landarbeidersstreden voor een menswaardig loon dat hun achterstelling ten opzichte van de stedelijkefabrieksarbeiders zou doen verminderen, bleven de boeren vasthouden aan een verouderd agrarischsysteem dat dreef op extensieve graanteelt en agrarische industrie. Hun toenemende verliezenprobeerden ze gedeeltelijk af te wentelen op de landarbeiders. Uiteindelijk lukte dit niet en moestenze alsnog hun vermogens aanspreken om de bedrijfstak te moderniseren. Een race met de klok begon,waarin de landarbeid verdween en de herenboerderijen plaats maakte voor ordinaire gezinsbedrijven.De staking van 1929 vormt dan ook het begin van de modernisering van het Oldambtsterboerenbedrijf. Ook voor boerderij Kloostergare, die plaats maakte voor een recreatieplas.

en vergeet niet zei hijvroeger waren er nog mensen dievoor te weinig geld te veel moesten doenen dat ook dedentegenwoordig niet meer en moet je welmet andere hulpmiddelen verderaan de andere kant doet men veel voorde mensen wij hebben nu een heel grootrekreatie oord, vijvers en bomen en veel zandprecies op de zandhoogte van ons land en daarkomen ‘s zomers veel mensen en hebben veel plezieral laten ze wel veel rotzooi achterik denk dan ook weldat mensen niet weten wat ze hebbenook vaak vergeten wat anderen er voor gedaan hebbendie toen nog niks hadden

(uit: B. Schierbeek, Weerwerk, 1977, p. 99). © Otto S. Knottnerus / Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem, 2000