OPLEIDING tot Verzorgende-IG - Albedaroosters.albeda.nl/sites/gezondheidszorg/bestanden...Albeda...

Ondersteuningsmagazijn beroepstaak B gevorderd Cohort 2012-2013 Verzorgende-IG Kraam

Albeda college Branche Gezondheidzorg 1

OPLEIDING tot Verzorgende-IG Kraam

Ondersteuningsmagazijn

Beroepstaak B Gevorderd

KD 2012 Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 3 Cohort: 2012-2013 Fase: gevorderd Naam student:………………….



Het voeren van een intakegesprek

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. het voeren van een intakegesprek

Theorie Boek: Het zorgplan vaststellen Thema 1 H3 Het voeren van een startgesprek

Evaluatie Antwoordmodel

Competenties J. Formuleren en rapporteren

Activiteit

Lees het hoofdstuk en maak de vragen bij Praktijk en de kennisopdracht



In samenhang betekenis geven aan verzamelde informatie

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. het in samenhang betekenis geven aan verzamelde informatie

Theorie Boek: Het zorgplan vaststellen Thema 1 H4 In samenhang betekenis geven aan verzamelde informatie



Activiteit




Een zorgresultaat formuleren

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. het formuleren van een zorgresultaat

Theorie Boek: Het zorgplan vaststellen Thema 2 H1 Het zorgresultaat formuleren



Activiteit




Duur en mate van ondersteuning

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. duur en mate van de ondersteuning

Theorie Boek: Het zorgplan vaststellen Thema 2 H2 Duur en mate van ondersteuning



Activiteit




Overleggen met zorgvrager en naasten

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. overleggen met zorgvrager en naasten

Theorie Boek: Het zorgplan vaststellen Thema 2 H3 Overleggen met zorgvrager en naasten



Activiteit




Het zorgplan en andere disciplines

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. het zorgplan en andere disciplines

Theorie Boek: Het zorgplan vaststellen Thema 2 H4 Het zorgplan en andere disciplines



Activiteit




Veranderingen signaleren in de gezondheidstoestand

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. het signaleren van veranderingen in de gezondheidstoestand

Theorie Boek: Het zorgplan vaststellen Thema 3 H1 Veranderingen signaleren in de gezondheidstoestand



Activiteit




Veranderingen signaleren in de zorgbehoefte

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. het signaleren van veranderingen in de zorgbehoefte

Theorie Boek: Het zorgplan vaststellen Thema 3 H2 Veranderingen signaleren in de zorgbehoefte



Activiteit




Evalueren

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. het evalueren van het zorg(leef)plan

Theorie Boek: Het zorgplan vaststellen Thema 4 H1 Evalueren



Activiteit




Het zorg(leef)plan bijstellen

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. het evalueren van het zorg(leef)plan

Theorie Boek: Het zorgplan vaststellen Thema 4 H1 Evalueren



Activiteit




Prioriteiten stellen

Leerdoel De student kan prioriteiten stellen

Theorie Boek De zorgverlening afstemmen en evalueren Thema 3 Hoofdstuk 3 “Prioriteiten stellen”

Evaluatie Kijk je activiteit na met behulp van het antwoordmodel

Competenties K: vakdeskundigheid toepassen

Activiteit

Maak praktijk 1 en 2 en de kennisopdracht van Boek De zorgverlening afstemmen en evalueren Thema 3 Hoofdstuk 3 “Prioriteiten stellen”



Maken van een tijdplanning

Leerdoel De student kan een tijdsplanning maken

Theorie Boek De zorgverlening afstemmen en evalueren Thema 3 Hoofdstuk 1“Een tijdplanning maken”

Evaluatie Zie de evaluatie bij de samenwerkingsopdracht

Competenties Q Plannen en organiseren

Activiteit

Maak in een groepje van 4 personen de samenwerkingsopdracht van Boek De zorgverlening afstemmen en evalueren Thema 3 Hoofdstuk 1“Een tijdplanning maken”



Rapporteren aan de naasten van een kraamvrouw

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. rapporteren aan naasten van een zorgvrager

Theorie Boek: Het zorgplan vaststellen Thema 5 H4 Rapporteren aan naasten van een zorgvrager



Activiteit

Lees het hoofdstuk en maak de vragen bij Praktijk 2 en de kennisopdracht



Rapporteren aan andere disciplines

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. rapporteren aan andere disciplines

Theorie Boek: Het zorgplan vaststellen Thema 5 H5 Rapporteren aan andere disciplines



Activiteit




Nieuwe gegevens verwerken in zorgplan

Leerdoel De student kan nieuwe gegevens verwerken in het zorgplan

Theorie Boek “de zorgverlening afstemmen en evalueren” Thema 7 hoofdstuk 6 Nieuwe afspraken en gegevens verwerken in het zorgplan

Evaluatie Kijk je activiteit na met behulp van het antwoordmodel

Competenties J. Formuleren en rapporteren M. Analyseren

Activiteit

Maak de kennisopdracht van Boek “de zorgverlening afstemmen en evalueren” Thema 7, hoofdstuk 6 Nieuwe afspraken en gegevens verwerken in het zorgplan



Zorgdragen voor het ontslag en de overdracht

Leerdoel De student kan zijn kennis verwoorden over zorgdragen voor het ontslag en de overdracht van een zorgvrager.

Theorie De zorgverlening afstemmen en evalueren, Thema 8 Zorgdragen voor ontslag en de overdracht H 1, 2, 3

Evaluatie Kijk de activiteit na met behulp van je antwoordmodel

Competentie K. Vakdeskundigheid toepassen

Activiteit

Maak de kennisopdrachten van thema 8 Zorgdragen voor ontslag en de overdracht uit het boek De zorgverlening afstemmen en evalueren. Maak ook de praktijksituaties



Fasen zorgproces

Leerdoel De student kan de fasen van het zorgproces benoemen

Theorie Boek Het zorgplan opstellen Thema 1 H1 Methodisch werken

Evaluatie Bespreek de uitkomst met medestudenten, vraag zo nodig verduidelijking aan de docent

Competentie J. Formuleren en rapporteren K. Vakdeskundigheid toepassen M. Analyseren

Activiteit

Beschrijf de fasen van het zorgproces aan de hand van een praktijkvoorbeeld.

Om goede zorg te kunnen geven zal je goed moeten kunnen inschatten aan welke zorg een zorgvrager behoefte heeft. Je moet dus inzicht hebben in het zorgproces. Het zorgproces begint met het in kaart brengen van de zorgbehoefte (zorgvraag) en eindigt als de zorgvrager geen ondersteuning meer nodig heeft. Omschrijf aan de hand van een praktijkvoorbeeld, de 6 fasen van het zorgproces. Geef achter elke fase uitleg aan de hand van jouw praktijkvoorbeeld. Maak persoonlijke gegevens onherkenbaar in verband met de privacy van de zorgvrager. Reflectie Wat wil je nog leren om de competenties te beheersen? Noteer dit voor jezelf en vraag om feedback van de docent.



Gordon

Leerdoel De student kan met behulp van de 11 gezondheidspatronen van Gordon het functioneren van de zorgvrager in beeld brengen

Theorie Boek Het zorgplan vaststellen Thema 1 H1 Methodisch werken: Gordon gezondheidspatronen. Te vinden bij extra materialen van I-care.

Evaluatie Vergelijk je antwoorden met een of meerdere medestudenten. Vraag eventueel de docent om verduidelijking

Competenties: J. Formuleren en rapporteren; M. Analyseren.

Activiteit

Zet achter onderstaande informatie het juiste gezondheidspatroon.

Maak gebruik van de lijst met de 11 gezondheidspatronen van Gordon. Het is mogelijk dat de informatie bij meerdere gezondheidspatronen past. Leg in dat geval je keuze kort uit.

1. Ontlasting krijgen gaat moeilijk 2. Kan zich niet zelf aankleden 3. Lopen gaat niet meer 4. Morsen bij het drinken 5. Slecht slapen 6. Kan zich niet uitkleden 7. Slecht horen 8. Veel transpireren 9. Kan niet zelfstandig haar tanden poetsen 10. Voelt zich eenzaam 11. Kan niet begrijpelijk praten 12. Is erg vergeetachtig 13. Ruikt niets meer 14. Weigert de medicijnen in te nemen 15. Voelt zich onzeker 16. Rookt veel 17. Wil dagelijks mediteren 18. Heeft veel overgewicht 19. Is overdag erg moe 20. Heeft veel last van hoofdpijn 21. Is angstig 22. Is impotent 23. Ziet slecht 24. Drinkt dagelijks flink wat alcohol 25. Is incontinent



Soorten zorgplannen

Leerdoel De student maakt kennis met de zorgplannen van diverse kraaminstellingen en kan de overeenkomsten en verschillen benoemen.

Theorie Boek Het zorgplan vaststellen

Evaluatie Bespreek de uitkomst met medestudenten Vraag zo nodig de docent om verduidelijking.

Competenties E. Samenwerken en overleggen M. Analyseren

Activiteit

Maak kennis met verschillende soorten zorgplannen en kan de overeenkomsten en verschillen benoemen.

Werkwijze

Vorm een subgroepje van max. 4 personen, het liefst van verschillende kraamzorgorganisaties.

Neem een leeg zorgplan als uitgangspunt, vraag deze aan de docent. Vergelijk dit zorgplan met het zorgplan van je eigen organisatie. Vergelijk de zorgplannen met de zorgplannen van je collega studenten.

Leg in een verslag vast wat de overeenkomsten en de verschillen zijn, en probeer er achter te komen waarom voor deze samenstelling van zorgplan is gekozen.

Het verslag bestaat uit een A4 met daarop puntsgewijs de verschillen en overeenkomsten.



Invullen van de templijst moeder en baby

Activiteit

Vul de templijst aan de hand van bijgevoegde opdracht in

Reflectievragen

Heb je al eerder geleerd hoe een templijst in te vullen?

Waarin wijkt deze af van de templijst van een “normale” zorgvrager?

Benoem welke gegevens je, naast die van de vitale functies, nog meer op de templijst moet noteren

Leerdoel De student heeft kennis van het invullen van de templijst van moeder en baby

Theorie Kraamverzorging

Evaluatie Vergelijk je uitkomsten met die van een medestudent. Vraag zo nodig verduidelijking aan de docent

Competentie J. Formuleren en rapporteren, K. Vakdeskundigheid toepassen M. Analyseren



Vul de gegevens van moeder en kind in op de bijgevoegde templijst. Dag 1 Moeder mevrouw Troost ’s morgens: temp. 36.8°C pols 68 baarmoederstand: 1 vinger onder de navel ’s middags: temp 36.9°C pols 72 baarmoederstand: 2 vingers onder de navel Vloeien: ruim, helderrood; geen ontlasting gehad Baby Elise ’s morgens temp. 36.6°C ’s middags temp. 36.7°C Gewicht: 4400 gram Dag 2 Moeder mevrouw Troost ’s morgens: temp. 36.6°C pols 64 baarmoederstand: 2 vingers onder de navel ’s middags: temp 37.0°C pols 76 baarmoederstand: 2 vingers onder de navel Vloeien: ruim, helderrood; geen ontlasting gehad Baby Elise ’s morgens temp. 36.4°C ’s middags temp. 36.8°C Gewicht: 4210 gram Dag 3 Moeder mevrouw Troost ’s morgens: temp. 36.8°C pols 64 baarmoederstand: 2 vingers onder de navel ’s middags: temp 37.4°C pols 80 baarmoederstand: 3 vingers onder de navel Vloeien: normaal; ontlasting gehad Baby Elise ’s morgens temp. 36.5°C ’s middags temp. 36.9°C Gewicht: 4230 gram Dag 4 Moeder mevrouw Troost ’s morgens: temp. 36.9°C pols 68 baarmoederstand: 3 vingers onder de navel ’s middags: temp 37.9°C pols 92 baarmoederstand: 2 vingers onder de navel Vloeien: ruim, helderrood; geen ontlasting gehad Baby Elise ’s morgens temp. 36.8°C ’s middags temp. 37.0°C Gewicht: 4280 gram



Stellingen zorgplan

Leerdoel De student benoemt de juistheid van stellingen met als onderwerp: het zorgplan

Theorie Boek Het zorgplan vaststellen Thema 2

Evaluatie Bespreek de opdracht na met een medestudent. Vraag zo nodig de docent om verduidelijking.

Competentie M. Analyseren

Activiteit

Geef bij de onderstaande uitspraken aan of deze juist of onjuist zijn. Licht je keuze toe.

1. Gegevens verzamelen moet je volgens een systeem doen. 2. Elke instantie/instelling heeft haar eigen systeem van gegevens verzamelen. 3. In principe moet de zorgvrager uitmaken wat er gegeven wordt aan persoonlijke zorg. 4. Voor eenzelfde groep zorgvragers kun je eenzelfde zorgplan maken. 5. Het verzamelen van gegevens is altijd een taak van andere disciplines en wordt voor de

verzorgende gedaan. 6. Gegevens over de vroegere levensloop van een zorgvrager heb je niet nodig. 7. Als je gegevens verzamelt over een zorgvrager, hoef je niet altijd toestemming te vragen. 8. Er zijn verschillende zorgdossiers per zorgvrager. 9. Het gestandaardiseerde interview is de methode om een intakegesprek te voeren. 10. Hoe beter een zorgprobleem geformuleerd is, des te gemakkelijker is het formuleren van

het zorgdoel. 11. Een zorgplan is hetzelfde als een zorgdossier. 12. Een zorgdoel dat niet haalbaar is kan toch een goed zorgdoel zijn. 13. Verzorgenden mogen vaststellen wat een zorgvrager mankeert. 14. Omwille van de zorgvrager heb je het recht om aan naasten informatie te vragen zonder

toestemming van de zorgvrager.



Kenmerken van instellingen en organisaties

Leerdoel De student kan de kenmerken weergeven van de intramurale, extramurale , transmurale en semi-murale settings waar de verzorgende mee te maken krijgt.

Theorie Studieboek “De zorgverlening afstemmen en evalueren” Thema 9, Hoofdstuk 1 Intramurale settings Hoofdstuk 2 Extramurale settings Hoofdstuk 3 Transmurale settings Hoofdstuk 4 Semi-murale settings

Evaluatie Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel

Competenties K. Vakdeskundigheid toepassen

Activiteit

Maak de kennisopdracht en praktijkopdracht 1, 2 en 3 van Studieboek “De zorgverlening afstemmen en evalueren” bij

thema 9, hoofdstuk 1 Intramurale settings

thema 9, hoofdstuk 2 Extra murale settings

thema 9, hoofdstuk 3 Transmurale settings

thema 9, hoofdstuk 4 Semi-murale settings



Vragen voor een overplaatsingsgesprek

Activiteit

1. Maak zoveel mogelijk vragen ter voorbereiding van het overplaatsingsgesprek. 2. Bedenk minimaal 7 aspecten over een zorgsituatie of eigenschappen van de

zorgvrager die je in een schriftelijke overdracht zou willen vermelden.

Werkwijze

Lees de casus en bereid het gesprek voor.

Casus 1:

Mark de Jager is 26 jaar en heeft een maand geleden een auto ongeluk gehad. Hij ligt al die tijd al in het ziekenhuis. Door dat ongeluk was hij zwaar gewond en heeft een dwarslaesie opgelopen. Inmiddels is Mark dusdanig herstelt dat hij naar een revalidatiecentrum kan. Hier kan hij verder herstellen na het ongeval en wordt hij behandeld door een gespecialiseerd team. Door middel van oefeningen en adviezen leert hij hoe hij bepaalde activiteiten, zoals verplaatsen, zelfverzorging, hobby/werk en huishoudelijke activiteiten, weer kan gaan doen, al dan niet op een aangepaste manier. Verder wordt aandacht besteed aan aanpassingen en voorzieningen. Ook de sociale situatie (gezin, vrienden, werk), verwerking en acceptatie van het functioneren met een dwarslaesie komen aan de orde.

Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel. Schrijf een korte reflectie op de competenties.

Reflectie op de competenties Formuleren en rapporteren, Analyseren en kwaliteit leveren:

1. Waarom zijn juist deze competenties van belang bij het voeren van een overplaatsingsgesprek?

2. Welke competentie vind jij het moeilijkst? En welke het makkelijkst? 3. Wat heb je geleerd met betrekking tot de competenties? 4. Wat zou je nog meer willen leren?

Leerdoel De student kan verwoorden welke informatie van belang is bij een overplaatsingsgesprek.

Theorie Studieboek “de zorgverlening afstemmen en evalueren” Thema 8 hoofdstuk 2 en 3

Evaluatie Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel

Competenties J Formuleren en rapporteren M Analyseren



Startgesprek deel 1

Leerdoel De student kan een startgesprek houden in simulatie

Praktische voorbereiding

Bereid je voor d.m.v. de theorie uit het boek Het zorgplan opstellen Bestudeer het model van Gordon/Nanda nogmaals. Neem vanuit de praktijk een standaard intakeformulier mee. Vorm een groepje van 4 studenten Lees de casus goed door

Theorie Het zorgplan opstellen Thema 1 Hoofdstuk 3: Het voeren van een intakegesprek

Evaluatie Bespreek aan de hand van de observatielijst van de samenwerkingsopdracht het gesprek.

Competentie D. Aandacht en begrip tonen H. Overtuigen en beïnvloeden K. Vakdeskundigheid toepassen

Activiteit

Voer de samenwerkingsopdracht uit die staat beschreven in het boek bij Thema 1 H 3

Let op: deze opdracht heeft nog een deel 2. Hierin ga je het zorgplan opstellen voor mevrouw Claessen. Je hebt hiervoor de gegevens nodig uit deze opdracht. Reflectie Gebruik daarvoor het schema van de samenwerkingsopdracht. Noteer voor jezelf:

Wat heb je bij jezelf bemerkt ten aanzien van de competenties? Beheers je deze of kom je nog iets te kort?

Wat zou je nog willen leren?

Hoe ga je dat aanpakken?



Startgesprek deel 2

Leerdoel De student kan aan de hand van gegevens uit een startgesprek een zorgplan samenstellen


Bereid je voor door middel van de theorie uit het boek Het zorgplan vaststellen Neem de gegevens erbij van deel 1 van deze opdracht (uitwerking rollenspel). Zorg dat je de beschikking hebt over een computer voor de uitwerking.

Theorie Studieboek Het zorgplan vaststellen Thema 1 H 3 en 4

Evaluatie Bespreek met je medestudenten de uitkomst van het zorgplan. Vergelijk de bevindingen met het antwoordmodel. Bespreek onduidelijkheden evt. met docent.

Competentie J. Formuleren en rapporteren K. Vakdeskundigheid toepassen M. Analyseren

Activiteit

Stel een zorgplan op voor mevrouw Claessen.

Bedoeling van deze opdracht is dat je, met de uitkomsten van een startgesprek, een zorgplan gaat samenstellen voor deze mevrouw Claessen. Probeer in ieder geval van iedere categorie een zorgprobleem en zorgdoel uit te werken. Het gaat dan om een lichamelijk, een psychisch en een sociaal probleem. Werk deze geheel uit, inclusief activiteiten en evaluatie. Reflectie Noteer voor je zelf welke competentie je nog niet beheerst en hoe je dat zou willen leren.



Startgesprek voeren

Leerdoel De student kan in simulatie een startgesprek voeren.


Bereid je voor d.m.v. de theorie uit het boek Het zorgplan vaststellen Vraag in de praktijk een gestandaardiseerde intakelijst.

Theorie Boek Het zorgplan vaststellen Thema 1 H3

Evaluatie Bespreek aan de hand van de observatielijst met de medestudenten de sterke en minder sterke momenten van het gesprek.

Competentie D. Aandacht en begrip tonen H. Overtuigen en beïnvloeden K. Vakdeskundigheid toepassen.

Activiteit

Voer in een oefensituatie een startgesprek.

Werkwijze Voordat je het gesprek gaat voeren is het van belang dat je eerst gaat kijken naar de intakelijst die je uit de praktijk hebt meegenomen. Na het lezen van de casus is het van belang dat je eerst de hoofd- en bijzaken gaat scheiden. Tevens moet je rekening houden met de beschikbare tijd. Je hebt maar 10 minuten voor het uitvoeren van het gesprek. Vorm een drietal met klasgenoten. Spreek af wie er kraamvrouw, kraamverzorgende en observant is. Na elke oefening wisselen de rollen zodat iedereen elke rol een keer heeft gehad. De kraamvrouw; Denk je in dat je start in een gezin waarbij de moeder opgenomen is geweest voor een bevalling door middel van een sectio caesarea .Het dochtertje woog 3250 gram bij de geboorte en heeft moeite met het drinken van het flesje .Verder gaat het goed met moeder en kind De kraamverzorgende: je bent nog maar kort werkzaam in de kraamzorg. Je bent nog leerling. Je werkbegeleider belde net naar je dat zij in de file staat en dat het nog wel even kan duren voordat zij in het gezin is. Jij gaat nu zelf het startgesprek voeren. De observant: observeert aan de hand van observatielijst. Observatiepunten - Is het doel van het gesprek duidelijk, heeft de verzorgende zich voorgesteld? - Heeft de verzorgende zich voorbereid op de komst van de nieuwe zorgvrager? Waaruit

bleek dat? - Paste de verzorgende het woordgebruik aan, aan de zorgvrager? - Heeft de verzorgende de antwoorden samengevat? - Sloten de vragen aan op het verhaal van de zorgvrager? - Heeft de verzorgende voldoende rekening gehouden met de gevoelens van de

zorgvrager? Waaruit blijkt dat? - Heeft de verzorgende voldoende gegevens verzameld? Motiveer. - Heeft de verzorgende het gesprek afgesloten? Reflectie - Vraag feedback aan de zorgvrager en observant en noteer je verbeterpunten. - Noteer voor jezelf wat je beter zou willen doen en wat je goed hebt gedaan tijdens het

uitvoeren van deze activiteit. Gebruik hierbij de competenties. - Hoe zou je de verbeterpunten kunnen bereiken?



Startgesprek voeren vervolg

Leerdoel De student kan naar aanleiding van een startgesprek een zorgplan opstellen voor een zorgvrager.


Verzamel gegevens van de eerdere activiteit rollenspel gegevens om zorgplan te maken.

Theorie Boek Het zorgplan opstellen Thema 1 H 4 en Thema 2 H 1

Evaluatie Kijk en bespreek de uitkomsten van deze opdracht na met medestudent. Vraag de docent evt. om verduidelijking.

Competentie J. Formuleren en rapporteren M. Analyseren

Activiteit

Stel een zorgplan op met behulp van de gegevens die je verkregen hebt tijdens een eerder gevoerd startgesprek.

Werkwijze: In een vorige activiteit: startgesprek voeren, heb je in een rollenspel een intakegesprek gevoerd met je medeklasgenoten. Dit heb je in drietallen gedaan. Bij deze activiteit is het de bedoeling dat je met de gegevens die jij uit jouw rollenspel hebt gehaald, een zorgplan gaat opstellen. Je kiest dan voor de gegevens die uit het gesprek zijn gekomen dat jij persoonlijk hebt gevoerd. Het is de bedoeling dat je minimaal 3 zorgproblemen volgens de POG/PES formuleert, compleet met zorgdoelen (volgens RUMBA) en activiteiten. Reflectie Noteer voor jezelf of je de competenties beheerst. Wat wil je nog verder leren en hoe zou je dat kunnen doen?



Casus zorgplan

Leerdoel De student kan een zorgplan opstellen

Theorie Boek Het zorgplan vaststellen Thema 1: H 2, 3, 4 Thema 2 H 1, 2 Thema 4 H 1, 2

Evaluatie Bespreek de opdracht na met een medestudent. Vraag zo nodig de docent om verduidelijking.

Competentie J. Formuleren en rapporteren M. Analyseren

Activiteit

Lees onderstaande casus door en werk bijgevoegde vragen uit.

Casus Enkele dagen geleden is mevrouw Wierenga vanuit het ziekenhuis thuis gekomen. De eerste dag ging het aanvankelijk goed met moeder en kind. De volgende dag gaf mevrouw aan hevige pijn te hebben in haar borst . Zij kreeg koorts en de huisarts heeft haar antibiotica voorgeschreven in verband met een borstontsteking. Mevrouw was hier erg ziek en kon bijna niet op haar benen staan. Jij besloot mevrouw op bed te wassen en de verzorging van de baby geheel over te nemen . Voor de avond en de nacht heb je haar man uitleg gegeven over de verzorging van zijn zoon. Inmiddels is de koorts gezakt en geeft mevrouw aan dat het lopen en draaien in bed veel pijn oplevert. Het blijkt na doorvragen dat mevrouw deze pijn al had tijdens de zwangerschap maar dat het na de bevalling is verergerd. Jij denkt aan bekkeninstabiliteit en waarschuwt de verloskundige. De verloskundige overlegd met het gezin en komt tot de conclusie dat er een probleem ontstaat met de zorg voor de huishouding en zorg voor kind na 8 dagen en verlengt de zorg met 2 dagen zodat je het gezin kunt voorbereiden op de zorg nadat je bent vertrokken. Op de vijfde dag blijkt dat zoon Eric meer 10% afgevallen .De verloskundige geeft aan dat je een flesje extra voeding (30 ml) mag geven en de borstvoeding moet blijven stimuleren. Ook moet er in de avond een extra flesje gegeven worden. Hoe het flesje klaar gemaakt moet worden ga je uitleggen aan de vader. De vader gaat naar de winkel voor het kopen van een flesje en voeding. Zelf gaat je het flesje uitkoken en de voeding klaar maken voor Eric. Je geeft het flesje na het drinken van de borst en Eric drinkt 20ml extra. Omdat moeder pijn heeft neem jij het huishoudelijke deel geheel over . Je begint met de afwas die er nog stond van de vorige avond .Na de afwas maak je het ontbijt klaar en brengt dit naar de moeder zodat ze op bed kan eten . Daar vraag zij of je de bedden willen verschonen van de andere kinderen vandaag. Je geeft aan dat je dit niet kan beloven omdat er veel werk en begeleiding wacht en dat de zorg voor moeder en kind belangrijker is . Je vraagt haar of er misschien iemand anders (bijvoorbeeld haar moeder) de bedden kan verschonen. Het blijkt ,na een telefoontje, dat het inderdaad vanavond mogelijk is. Je bent op de laatste dag van de zorg en je wilt een afsluitend gesprek voeren. Je vraagt of het gezin tevreden was over de geleverde zorg en nu blijkt pas dat ze erg boos waren over het feit dat haar moeder de bedden heeft moeten verschonen. Zij gaan dan ook een klacht indienen bij het kraamcentrum. Jij gaat naar huis met een naar gevoel.



Werkwijze 1. Na bovenstaande tekst te hebben gelezen mag je 3 problemen kiezen die je vervolgens

gaat uitwerken volgens de POG. 2. Formuleer vervolgens de doelstellingen bij deze problemen volgens de RUMBA. 3. Beschrijf vervolgens de activiteiten vanuit de verzorgende en geef aan wanneer en hoe

vaak een activiteit moet gebeuren. 4. Beschrijf tenslotte de producten procesevaluatie. 5. Vergelijk de uitkomsten met het antwoordmodel, en vraag evt. verduidelijking aan de

docent. Reflectie Noteer voor jezelf wat je goed en wat minder goed ging bij het maken van de taken in deze activiteit. Wat wil je nog leren ten aanzien van de competenties Analyseren en Formuleren en rapporteren.



Opstellen van een zorg-leefplan

Leerdoel De student kan naar aanleiding van een (zelfgeschreven) casus een zorg-leefplan opstellen voor een zorgvrager

Theorie Het zorgplan vaststellen Internet: www.artemea.nl http://www.btsg.nl/infobulletin/leefplan.html I-Care plein

Evaluatie Laat je uitwerking ter beoordeling zien aan je begeleidend docent.

Competentie E. Samenwerken en overleggen J. Formuleren en rapporteren K. Vakdeskundigheid toepassen

Activiteit

Stel een zorg-leefplan op voor een zorgvrager naar aanleiding van een (zelfgeschreven) casus.

Werkwijze

1. Lees het artikel via de volgende link; http://www.btsg.nl/infobulletin/leefplan.html 2. Oriënteer je op de activiteit door de website www.artemea.nl te bestuderen. Ga naar

www.artemea.nl. Klik op etalage. Lees de onderdelen: van zorgplan naar leefplan en andere kijk op cliënten.

3. Print het de leefplanbladen en de actiekaarten op gekleurd papier. 4. Kies een casus het boek. Je mag ook met je groepje een casus schrijven. 5. Stel naar aanleiding van de casus een zorg-leefplan op. 6. Formuleer psychosociale zorgproblemen met bijbehorende doelen en acties.

Reflectievragen

1. Hoe hebben jullie deze activiteit aangepakt? 2. Welke informatiebronnen heb je gebruikt om deze activiteit te maken? 3. Hoe verliep de samenwerking? 4. Wat vond je moeilijk aan deze activiteit? 5. Wat heb je geleerd van deze activiteit?

http://www.artemea.nl/

http://www.btsg.nl/infobulletin/leefplan.html

http://www.btsg.nl/infobulletin/leefplan.html





Oefensituatie overplaatsingsgesprek

Activiteit

Samen met een andere student wordt een overplaatsingsgesprek nagedaan.

Werkwijze

Werk in tweetallen. Verdeel de taken en bereid voor:

1. een student speelt Marc de Jager, 2. een student is de verzorgende die het overplaatsingsgesprek voert.

Lees de casus en de antwoorden van de activiteit vragen voor een overplaatsingsgesprek goed door en bereid het gesprek voor.

- Het gesprek duurt minimaal 10 minuten.

- De student die de verzorgende speelde maakt een verslag van het overplaatsingsgesprek.

- De student die Marc de Koning speelde schrijft zijn/haar ervaringen op over het verloop van het gesprek. Criteria waar de zorgvrager op heeft gelet zijn:

0 Heb je alles kunnen vertellen wat je kwijt wilde in het gesprek?

0 Heeft de verzorgende nu een goede indruk van wat je wil en wie je bent? Waarom vind je dat?

0 Vond je het een prettig gesprek en zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Evaluatie: De student die het overplaatsingsgesprek heeft gedaan krijgt feedback van de student die de zorgvrager heeft gespeeld.

Reflecteer daarna samen op de competenties.

Hoe zie je de competenties terug in de activiteit?

Hoe vinden jullie jezelf functioneren ten aanzien van deze competenties? Motiveer je antwoord met voorbeelden uit deze oefensituatie.

Na de evaluatie wissel je van rol.

Leerdoel De student kan een overplaatsingsgesprek houden in een oefen situatie

Theorie Boek “de zorgverlening afstemmen en evalueren” Thema 8, hoofdstuk 2 De overdracht naar een andere afdeling

Evaluatie Maak een verslag van het ontslaggesprek. Evalueer het gesprek met de andere student.

Competenties D Aandacht en begrip tonen H Overtuigen en beïnvloeden J Formuleren en rapporteren K Vakdeskundigheid toepassen M Analyseren



Casus 1:

Mark de Jager is 26 jaar en heeft een maand geleden een auto ongeluk gehad. Hij ligt al die tijd al in het ziekenhuis. Door dat ongeluk was hij zwaar gewond en heeft een dwarslaesie opgelopen. Inmiddels is Mark dusdanig herstelt dat hij naar een revalidatiecentrum kan. Hier kan hij verder herstellen na het ongeval en wordt hij behandeld door een gespecialiseerd team. Door middel van oefeningen en adviezen leert hij hoe hij bepaalde activiteiten, zoals verplaatsen, zelfverzorging, hobby/werk en huishoudelijke activiteiten, weer kan gaan doen, al dan niet op een aangepaste manier. Verder wordt aandacht besteed aan aanpassingen en voorzieningen. Ook de sociale situatie (gezin, vrienden, werk), verwerking en acceptatie van het functioneren met een dwarslaesie komen aan de orde.



Oefenen voor een ontslaggesprek

Activiteit

Student oefent het ontslaggesprek in een groep van drie personen.

Werkwijze Een student speelt de kraamvrouw Een student speelt de verzorgend Een student observeert Lees de casus en de antwoorden van de activiteit vragen voor een ontslaggesprek goed door en bereid het gesprek voor. - Het gesprek duurt minimaal 10 minuten. - De student die de verzorgende speelde maakt een verslag van het ontslaggesprek. - De student die kraamvrouw speelde schrijft zijn/haar ervaringen op over het verloop van het gesprek. Criteria waar de zorgvrager op heeft gelet zijn: 0 Heb je alles kunnen vertellen wat je kwijt wilde in het gesprek? 0 Heeft de verzorgende nu een goede indruk van wat je wil en wie je bent? Waarom vind je dat? 0 Vond je het een prettig gesprek en zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Evaluatie: De student die kraamvrouw en verzorgende speelde krijgen feedback van de student die heeft geobserveerd. Reflecteer daarna samen op de competenties. • Hoe zie je de competenties terug in de activiteit? • Hoe vinden jullie jezelf functioneren ten aanzien van deze competenties? Motiveer je antwoord met voorbeelden uit deze oefensituatie. Na de evaluatie wissel je van rol. Casus Op dag acht van de zorg ga jij een ontslag gesprek aan met Mw de Haan . Mw de Haan heeft zeer onverwacht een sectio caesarea ondergaan in het ziekenhuis. Mw is dusdanig hersteld dat jij vindt dat er geen extra zorg nodig is .De verloskundige komt nog wel een extra keer langs voor controle .In het gesprek wordt duidelijk dat mw erg opziet tegen jouw vertrek en vraagt zich af “hoe het nu verder moet” met de zorg voor de baby nu zij zelf niet fit is .In het gesprek komt het lichamelijke, het sociale en het psychische deel van het kraambed en de eerste tijd zonder kraamzorg aanbod. Verder eindig je het gesprek met hoe de begeleiding in de toekomst van het gezin is geregeld.

Leerdoel Student kan een ontslaggesprek houden in een oefensituatie

Theorie Boek “de zorgverlening afstemmen en evalueren” Thema 8, hoofdstuk 1 ontslag

Evaluatie Maak een verslag van het ontslaggesprek. Evalueer het gesprek met de andere student.

Competenties D Aandacht en begrip tonen H Overtuigen en beïnvloeden J Formuleren en rapporteren K Vakdeskundigheid toepassen M Analyseren



Oriëntatie op de zorg voor mensen met een chronische lichamelijke aandoening

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven van oriëntatie op de zorg voor mensen met een chronische lichamelijke aandoening

Theorie Boek Verzorgen van mensen met een chronisch lichamelijke aandoening, thema 1 Oriëntatie op de zorg voor mensen met een chronische lichamelijke aandoening Hoofdstuk 1-3



Activiteit

Lees de aangegeven hoofdstukken en maak de vragen bij Praktijk



De zorg voor mensen met een chronische lichamelijke aandoening

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven van de zorg voor mensen met een chronische lichamelijke aandoening

Theorie Boek Verzorgen van mensen met een chronisch lichamelijke aandoening, thema 2 De zorg voor mensen met een chronische lichamelijke aandoening Hoofdstuk 1-3



Activiteit

Lees de aangegeven hoofdstukken en maak de vragen bij Praktijk



De zorgvrager met reuma

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven van een zorgvrager met reuma

Theorie Boek Verzorgen van mensen met een chronisch lichamelijke aandoening, thema 3, hoofdstuk 1 De zorgvrager met reuma Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel 2, thema 2, hoofdstuk 1 Mijn handen zitten in de knoop


Competenties K. Vakdeskundigheid toepassen C. Begeleiden

Activiteit

Lees de aangegeven hoofdstukken en maak de vragen bij Praktijk en de kennisopdrachten



De zorgvrager met multiple sclerose

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven van een zorgvrager met multiple sclerose

Theorie Boek Verzorgen van mensen met een chronisch lichamelijke aandoening, thema 3, hoofdstuk 2 De zorgvrager met multiple sclerose Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel 2, thema 2, hoofdstuk 2 Mijn spieren zijn zo moe



Activiteit




De zorgvrager met kanker

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven van een zorgvrager met kanker

Theorie Boek Verzorgen van mensen met een chronisch lichamelijke aandoening, thema 3, hoofdstuk 3 De oudere zorgvrager met kanker Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel 2, thema 2, hoofdstuk 3 Ongeneeslijk ziek



Activiteit




De zorgvrager met CVA die revalideert

Leerdoel De student kan de theorie (basiszorg en ziekteleer) beschrijven van een zorgvrager met CVA die revalideert

Theorie Boek Verzorgen van mensen met een chronisch lichamelijke aandoening, thema 3, hoofdstuk 4 De zorgvrager met CVA die revalideert Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel 2, thema 2, hoofdstuk 4 Ik besta maar voor de helft



Activiteit




De zorgvrager met de ziekte van Crohn en een stoma

Leerdoel De student kan de theorie (basiszorg en ziekteleer) beschrijven van een zorgvrager met de ziekte van Crohn en een stoma

Theorie Boek Verzorgen van mensen met een chronisch lichamelijke aandoening, thema 3, hoofdstuk 5 De zorgvrager met de ziekte van Crohn en een stoma Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel 2, thema 2, hoofdstuk 5 Zit het zakje wel goed?



Activiteit




De zorgvrager met COPD

Leerdoel De student kan de theorie (basiszorg en ziekteleer) beschrijven van een zorgvrager met COPD

Theorie Boek Verzorgen van mensen met een chronisch lichamelijke aandoening, thema 3, hoofdstuk 6 De zorgvrager met COPD Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel 2, thema 2, hoofdstuk 6 Als een vis op het droge


Competenties C. Begeleiden K. Vakdeskundigheid toepassen

Activiteit




Een zorgvrager met aids

Leerdoel De student kan de theorie (basiszorg en ziekteleer) beschrijven van een zorgvrager met aids

Theorie Boek Verzorgen van mensen met een chronisch lichamelijke aandoening, thema 3, hoofdstuk 7 Een zorgvrager met aids Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel 2, thema 2, hoofdstuk 7 Een geniepig virus



Activiteit




Een zorgvrager met diabetes mellitus

Leerdoel De student kan de theorie (basiszorg en ziekteleer) beschrijven van een zorgvrager met diabetes mellitus

Theorie Boek Verzorgen van mensen met een chronisch lichamelijke aandoening, thema 3, hoofdstuk 8 Een zorgvrager met diabetes mellitus Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel 2, thema 2, hoofdstuk 8 Ik geef de moed niet op



Activiteit




Een zorgvrager met een dwarslaesie

Leerdoel De student kan de theorie (basiszorg en ziekteleer) beschrijven van een zorgvrager met een dwarslaesie

Theorie Boek Verzorgen van mensen met een chronisch lichamelijke aandoening, thema 3, hoofdstuk 9 Een zorgvrager met een dwarslaesie Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel 2, thema 2, hoofdstuk 9 Een leven op wielen



Activiteit




DVD Philadelphia AIDS

Leerdoel De student toont kennis over AIDS door het beantwoorden van vragen naar aanleiding van een film over AIDS.

Theorie Niet specifiek, DVD

Evaluatie Nabespreken met docent.

Competentie F. Ethisch en integer handelen K. Vakdeskundigheid toepassen

Taaltaak Je kunt deze activiteit gebruiken als taaltaak. Laat de uitwerking van je activiteit beoordelen door je docent met het beoordelingsformulier luisteren

Activiteit

Bekijk de film Philadelphia en beantwoord onderstaande vragen.

Vragen 1. In de loop van de film zie je Andrew Beckett steeds zieker worden. Welke ziektebeelden,

die je hebt gezien kun je koppelen aan AIDS? Geef een korte uitleg van deze ziektebeelden en beschrijf wat de relatie is met AIDS.

2. Welke gevolgen heeft HIV voor de hoofdpersoon? Beschrijf de sociale, lichamelijke en psychische gevolgen.

3. Hoe heeft de hoofdpersoon in de film HIV opgelopen? Wat had hij kunnen doen om te voorkomen dat hij geïnfecteerd raakte? Een stukje uit de recensie van de film: “Aan het eind van de jaren zeventig stak er een onbekende ziekte de kop op in Amerika en iets later in Europa. Kenmerk ervan was dat de ziekte de weerstand van de getroffen personen aantastte, negen van de tien slachtoffers homoseksueel was en 98 procent man. Het leek een 'homoziekte', zoals veel kranten toen berichtten.”

4. Leg uit waarom men toen dacht dat AIDS een “homoziekte” is en leg ook uit waarom dit niet juist is.

5. In deze film komt discriminatie tegen verschillende groepen mensen voor. Welke heb je gezien en geef daarbij een voorbeeld.

6. Hoe denk jij over deze vormen van discriminatie? 7. HIV is bij veel mensen taboe” leg dit begrip uit. Reflectie Wat wil je nog leren na het doen van deze activiteit over AIDS? Formuleer vragen, maak hiervan een lijstje en ga op zoek naar de antwoorden op deze vragen.



Hulpmiddelen

Leerdoel De student kan hulpmiddelen uitzoeken die de zelfredzaamheid en welbevinden van chronisch zieken vergroten

Theorie Zorg dat je beschikking hebt over internet. Je kan deze activiteit individueel uitvoeren of met een klein groepje.

Evaluatie Vergelijk je activiteit medestudenten en vraag om feedback.

Competentie C. Begeleiden D. Aandacht en begrip tonen K. Vakdeskundigheid toepassen.

Activiteit

Zoek voor de categorie zorgvragers waar jij mee te maken hebt hulpmiddelen uit die hun zelfredzaamheid en welbevinden zal vergroten.

Werkwijze: Neem als uitgangspunt de afdeling waar je nu werkt. Jij en je team hebben aan een wedstrijd meegedaan die uitgeschreven was door een fabrikant in medische hulpmiddelen. Jullie hebben de eerste prijs gewonnen en die houdt het volgende in:

Jullie mogen voor 50.000 euro specifiek voor de bewonerscategorie / categorie zorgvragers van jullie afdeling hulpmiddelen uitzoeken. De voorwaarde is wel dat je duidelijk kan beargumenteren waarom deze hulpmiddelen voor de bewoners / patiënten noodzakelijk zijn. Omschrijf volgens dit criterium wat je allemaal uit wil zoeken om de zorg te vergemakkelijken en de zelfredzaamheid en welbevinden van de zorgvragers te verhogen.

Als je via internet gaat zoeken kan je dit vinden onder de categorie medische hulpmiddelen. Maak een schriftelijk overzicht van de hulpmiddelen die uitgezocht zijn. Beargumenteer duidelijk waarom er gekozen is voor de uitgezochte hulpmiddelen. Tevens mag het budget van 50.000 euro niet overschreden worden. Reflectie Noteer wat je hebt geleerd van deze activiteit en wat je nog meer zou willen leren. Maak een plan om de vragen die je nog hebt te beantwoorden.



BOPZ

Leerdoel De student kan aangeven wanneer de BOPZ wet van toepassing is. De student kan aangeven wanneer en voor wie het CCE kan worden ingeschakeld.

Theorie Boek “Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking”, Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden deel 2, thema 4

Evaluatie Aan de hand van het antwoordmodel.

Competentie C. Begeleiden

Taaltaak Je kunt deze activiteit gebruiken als taaltaak. Laat van de eerste activiteit beoordelen door je docent met het beoordelingsformulier luisteren

Activiteit

Google op “Brandon, vastgeketend aan de muur”’ :

bekijk hierover een filmpje van youtube of lees een artikel over Brandon.

Beantwoord onderstaande vragen: 1. Brandon zit vastgeketend aan de muur. Welke wet regelt dat dit niet zomaar mag?

Wanneer is deze wet van toepassing? 2. Noem middelen en maatregelen die goedkeuring nodig hebben van de BOPZ? 3. Benoem de stappen die noodzakelijk zijn voor het op de juiste manier aanvragen

van een vrijheidsbeperkende maatregel. 4. Geef jouw mening over de situatie van Brandon?

Activiteit

Tijdens het begeleiden van Brandon is de hulp ingeschakeld van het CCE. Zoek informatie over het CCE en beantwoordt de volgende vragen:.

Wat is de betekenis van de afkorting CCE

Voor welke sectoren is het CCE actief?

Kijk bij kopje professionals aan welke voorwaarde de vraag moet voldoen. Omschrijf dit in eigen woorden.



Coping, omgaan met emoties tijdens ziekte

Leerdoel De student beschrijft haar rol als verzorgende met betrekking tot de diverse strategieën die de zorgvrager gebruikt om met emoties om te gaan.

Theorie Verzorgen van mensen met een chronische lichamelijke aandoening: Contextgebonden zorgverlening, ondersteunende begeleiding. Internet


Competentie D. Aandacht en begrip tonen M. Analyseren

Activiteit

Beschrijf jouw rol als verzorgende als de zorgvrager een strategie gebruikt om met zijn emoties om te gaan. Beschrijf of het een juiste of onjuiste strategie is. Gebruik de onderstaande werkwijze.

Werkwijze

Angst, boosheid en verdriet zijn emoties waar je mee te maken krijgt als je de verpletterende

boodschap krijgt, je hebt een chronische ziekte of je ben invalide voor de rest van je leven…

Mensen gebruiken verschillende strategieën om met deze emoties om te gaan. Dit heet

coping. Er zijn verschillende copingstijlen of strategieën. Deze stijlen laten verschillend

gedrag van een zorgvrager zien. Er zijn vier hoofdgroepen:

Aanpassen en/of veranderen:

De zorgvrager kan actief en passief gedrag inzetten dat gericht is op het veranderen

van of aanpassen aan een probleemsituatie. Actief bv door de situatie rustig van alle

kanten bekijken, de zaken op een rijtje zetten, informatie inwinnen en doelgericht en

met vertrouwen te werk gaan om het probleem op te lossen. Passief bv door de zaak

op zijn beloop laten, de situatie uit de weg gaan of afwachten wat er gaat gebeuren.

Of zich volledig door de problemen en de situatie in beslag laten nemen, de zaak

somber inzien, zich piekerend in zichzelf terugtrekken, niet in staat zijn om iets aan

de situatie te doen, piekeren over het verleden.

Waarneming:

De zorgvrager kan gedrag inzetten dat gericht is op het veranderen van de perceptie

(waarneming) van het probleem. Bv door geruststellende of troostende gedachten te

hanteren of zichzelf te vergelijken met anderen.

Spanning verminderen:

De zorgvrager kan gedrag inzetten dat gericht is op het verminderen van spanning.

Bv door heel veel te gaan sporten, te gaan drinken, roken of eten. Maar ook door het

zoeken van afleiding om niet aan het probleem te hoeven denken. Ook het totaal

ontkennen van het probleem komt voor.

Uiten van emoties en sociale steun zoeken:

De zorgvrager kan gedrag inzetten dat gericht is op het uiten van emoties en het

zoeken van sociale steun. Bv Door het uiten van boosheid, verdriet of ergernissen en

door bij anderen troost of begrip te zoeken, je zorgen aan iemand vertellen of hulp

zoeken bij anderen. Ook je helemaal verliezen in religie is een uiting van deze stijl.

In deze activiteit vind je verschillende gedragingen die een zorgvrager na de diagnose en tijdens zijn ziekte kan gebruiken om met de bijbehorende emoties om te gaan.



Werk voor ieder gedrag de onderstaande vragen uit. 1. Binnen welke hoofdgroep van de copingstijlen valt dit gedrag? 2. Wanneer is het goed om dit gedrag te gebruiken? 3. Wanneer is het niet goed om dit gedrag te gebruiken. 4. Wat kun je als verzorgende in deze situatie doen? 5. Wat kun je als verzorgende in deze situatie beter niet doen? 1 Jezelf ontlasten (vrijwaren) van schuld. Bij Janet is vorige week longkanker vastgesteld. Ze denkt: 'Ik heb altijd mijn best gedaan en gezond geleefd. Ik heb nooit gerookt en ben niet te dik. Mij valt niets te verwijten, dit had iedereen kunnen overkomen.' Ook bij Erwin is onlangs longkanker geconstateerd. Hij denkt: 'Ik rook dan wel, maar dat kan toch nooit de oorzaak zijn. Ik ben in goede conditie en nog maar 40 jaar! Wat maken die paar sigaretten dan uit?' 2 Een positieve wending aan de ziekte geven. Thom was een workaholic, tot hij een jaar geleden een hartaanval kreeg. Dat heeft hem aan het denken gezet. 'Wat is nu echt belangrijk in het leven? Waar doe je het allemaal voor?' Zijn conclusie: liefde en genieten, daar draait het om. Hij gaat nu regelmatig met zijn vrouw leuke dingen doen en geniet van zijn kleinkinderen. 3 Jezelf vergelijken met mensen die er beter aan toe zijn. Nico heeft al twee jaar last van het chronischevermoeidheidssyndroom (CVS). Elke week gaat hij naar een bijeenkomst van lotgenoten. Als hij daar iemand ziet die meer energie heeft dan hij en alweer aan het werk is, denkt hij: 'Dat lukt me nooit, wat ben ik er beroerd aan toe.' Maria heeft ook CVS en zit in dezelfde gespreksgroep. Ziet ze iemand die er beter aan toe is, dan denkt ze: 'Dat wil ik ook, hoe heeft die ander dat aangepakt?' 4 Steun zoeken François heeft kort na elkaar twee hersenbloedingen gehad. In het revalidatiecentrum komt hij veel lotgenoten tegen. Hij praat heel veel met hen en kan zijn verhaal bij hen kwijt. Hij voelt zich daarna veel beter. 5 Relativeren. Situatie: Mireille heeft in een auto-ongeluk een whiplash opgelopen. Ze is vaak moe en heeft pijn aan haar nek en schouders. Ze denkt: 'Als die auto harder op de mijne was gebotst, had dit nog veel erger kunnen aflopen. Ik had wel dood kunnen zijn!' 6 Ontkennen. Philip heeft ontdekt dat hij besmet is met het hiv-virus. Hij wil er niet aan denken en gewoon blijven genieten van zijn vrijgezellenleven. Hij denkt: 'Aids is toch geen probleem meer, er zijn zoveel medicijnen voor.' Hij blijft onveilig vrijen. 7 Berusten. Paula heeft sinds vorig jaar een hersentumor. Ze was verbijsterd toen ze het hoorde, maar heeft zich er ondertussen bij neergelegd. Ze probeert zoveel mogelijk te genieten van elke dag. Ze denkt: 'Ik kan er toch niks aan doen, het is nu eenmaal niet anders.' 8 Protesteren. Ariane heeft twee jaar geleden te horen gekregen dat ze multiple sclerose heeft - een verlammende spierziekte die tot een vroegtijdige dood leidt. Ze is boos en uit dit richting de arts die haar de diagnose heeft gegeven: 'Waarom moet mij dit overkomen?' Ze is erg emotioneel.



9 Doemdenken. Situatie: Beatrice heeft een leverziekte en moet binnen vier jaar een levertransplantatie ondergaan om te overleven. Donoren zijn echter zeer zeldzaam. Ze denkt vaak: 'Ik krijg nooit op tijd een nieuwe lever'. Ze ziet al voor zich hoe haar man en kinderen haar begraven. 10 Jezelf moed inspreken. Jeanine heeft de ziekte van Crohn, een chronische darmziekte die zorgt voor buikpijn en vermoeidheid. Het kan dagen of weken goed gaan, tot ze opeens een terugval heeft. Ze zegt dan tegen zichzelf: 'Dit gaat wel weer over!' en: 'Na regen komt zonneschijn.' Vindt ze het moeilijk haar dieet te volgen, dan zegt ze tegen zichzelf: 'Kom op, dit is goed voor je!’ 11 Jezelf verdoven Rianne heeft gehoord dat de chemotherapie niet is aangeslagen. Ze is net thuis gekomen en schenkt voor zichzelf een groot glas rode wijn in. Na een uurtje is de wijn op en valt zij op de bank in slaap. 12 Vechten Jos is na een auto ongeluk verlamt geraakt aan beide benen. Zijn vrienden komen niet graag bij hem op bezoek. Hij is erg veranderd. Van een positieve jongen is hij nu een norse, chagrijnige man geworden. Hij is het nergens mee eens, vloekt en is boos op alles. 13 Weglachen Irene heeft een cva gehad, twee maanden geleden. Zij kan nu weer redelijk functioneren. Alleen haar linker arm heeft nog restverschijnselen en haar spraakvermogen is nog niet helemaal terug. Ze lacht om haar handicaps en maakt ze vaak onderwerp van zelfspot.



Emoties na de diagnose

Leerdoel De student beschrijft de emoties waar een zorgvrager mee te maken kan krijgen na het horen van de diagnose.

Theorie Verzorgen van mensen met een chronische lichamelijke aandoening, Contextgebonden zorgverlening, begeleiding. Internet, Dvd’s


Competentie D. Aandacht en begrip tonen M. Analyseren

Taaltaak Je kunt deze activiteit gebruiken als taaltaak. De uitwerking van de activiteit beoordelen door je docent met het beoordelingsformulier schrijven

Activiteit

Beschrijf de emoties waar een zorgvrager mee te maken kan krijgen na het horen van de diagnose.

Werkwijze Veel mensen krijgen in hun leven te maken met een ernstige en of invaliderende ziekte, zoals kanker, diabetes of een hartkwaal. Zo'n ernstige ziekte confronteert je met je sterfelijkheid en roept veel emoties op. In deze opdracht ga je opzoek naar de emoties waar chronisch zieken, lichamelijk gehandicapten en revaliderenden mee te maken krijgen. Beantwoord de volgende vragen: 1. Kies drie ziektebeelden die een chronische ziekte, een handicap of revalidatie tot gevolg

hebben. 2. Met welke emoties kunnen de zorgvragers met de door jou gekozen ziektebeelden in

aanraking komen na de diagnose. 3. Noem per emotie de reden waarom de zorgvrager deze emotie kan hebben. 4. Zijn er verschillen en overeenkomsten tussen de ziektebeelden? 5. Wat zijn de redenen van deze verschillen en overeenkomsten? 6. Hoe kun jij als verzorgende de zorgvrager begeleiden bij deze emoties?



Discussiëren chronisch zieken

Leerdoel De student kan een discussie aangaan over chronisch zieken

Praktische voorbereiding Vorm een groepje van maximaal 5 personen

Evaluatie Tijdens het bespreken van de gezamenlijke visie met de docent

Competentie D. Aandacht en begrip tonen J. Formuleren en rapporteren.

Activiteit

Ga in discussie met 3 a 4 medestudenten over onderstaande stellingen

1. De situatie van een chronisch zieke is definitief veranderd van een leven leiden in een

leven lijden. 2. Je moet een chronisch zieke niet steeds vragen hoe het gaat, daar gaat ie zich steeds

rotter door voelen. 3. Een ziekenhuisopname is onvermijdelijk om een chronische ziekte of een handicap te

kunnen vaststellen. 4. Begeleiden van familie en mantelzorgers van een chronisch zieke zorgvrager is geen

verzorgende taak. 5. Chronisch zieke zorgvragers zijn vaak betweterig, omdat ze denken meer van hun ziekte

te weten dan hun behandelend arts. 6. Iemand in een rolstoel is altijd lichamelijk gehandicapt. 7. Iedere chronisch zieke zou lid moeten zijn van een patiënten vereniging. 8. Goede revalidatie kan alleen maar in een gespecialiseerd centrum plaatsvinden. 9. Chronisch zieken zijn vaak klagerige types. 10. Zorgvragers met hetzelfde ziektebeeld leg je bij voorkeur op dezelfde afdeling, ze hebben

toch allemaal dezelfde zorg nodig. 11. Een onzichtbare handicap is voor een zorgvager beter te accepteren dan een zichtbare

handicap. 12. Een gehandicapte of chronisch zieke is voor altijd afhankelijk van professionele hulp. Formuleer na afloop een gezamenlijke visie op de rol van de verzorgende naar chronisch zieken. Bespreek deze visie met de docent. Reflectie Onderdelen van de competentie Aandacht en begrip tonen zijn: Interesse tonen en jezelf kennen en laten zien. Beantwoord de volgende vragen individueel en vraag om feedback bij de discussieleden.

Heb je tijdens de discussie jezelf kunnen laten zien door actief mee te doen? Motiveer je antwoord.

Heb je voor elke stelling kunnen uitmaken wat jij er van vind? In hoeverre bleef je bij je eigen mening of ging je mee met de mening van anderen? Motiveer je antwoord.

Heb je interesse kunnen tonen naar de discussieleden? Kon je goed naar hen luisteren en doorvragen als dat nodig was? Motiveer je antwoord.



Gast in de klas MEE

Leerdoel De student kan met haar/zijn klasgenoten een gast in de klas ontvangen van MEE en toont aan met deze gast een gesprek te kunnen voeren

Theorie Naar keuze, ter voorbereiding op de ziekte of aandoening die de gast heeft.

Evaluatie Met gast, meestal op haar/zijn initiatief. Daarna klassikaal met docent.

Competentie E. Samenwerken en overleggen F. Ethisch en integer handelen K. Vakdeskundigheid toepassen R. Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten

Activiteit

Ontvang een chronisch zieke zorgvrager uit in de klas en ga daarmee in gesprek over haar/ zijn ervaringen m.b.t. de ziekte en/of beperking(en).

Werkwijze 1. Geef van te voren aan welke persoon met welke ziekte/ aandoening jullie interessant

vinden om te ontmoeten. Dit kan niet altijd letterlijk ingewilligd worden. De uitnodiging gaat via de docent.

2. Stel je op de hoogte wanneer en hoe laat de persoon (personen) bij jullie in de klas op bezoek komt (komen). Informeer naar wat persoonlijke gegevens om het bezoek voor te bereiden. Het is de gewoonte dat de klas een attentie verzorgt voor de gast(en) die in de klas komt (komen). Wie van de klas gaat dat verzorgen en wat mag dat kosten? Maak daar afspraken over.

3. Bereid individueel het bezoek voor door je te verdiepen in de ziekte/ handicap die de persoon heeft. Wat zou je daarover willen weten? Probeer vooral vragen voor te bereiden die te maken hebben met het leven met die desbetreffende ziekte of handicap. Kijk eens op de website van MEE Rotterdam Rijnmond. www.handicap.info

4. Spreek met de klas af wie de gast gaat ontvangen en weer begeleid bij het verlaten van het Albeda College. Denk aan koffie/thee, jas enz.

5. Luister naar het verhaal wat de persoon te vertellen heeft. Stel de vragen die je hebt. Nog even om te weten: De persoon waar het om gaat zal vergezeld worden door een begeleider van MEE. Deze begeleider zal de chronisch zieke ondersteunen daar waar nodig is. Bijvoorbeeld: iemand met MS is snel vermoeid en kan problemen hebben iets onder woorden te brengen. De begeleider kan dan helpen als de persoon dat aangeeft. De begeleider hoeft geen presentje te krijgen, de gast graag wel. Reflectie Wanneer je deze bijeenkomst wilt gebruiken voor je portfolio kun je reflecteren op de competenties.



Project verslag en presentatie

Leerdoel De student toont aan samen met een of meerdere andere deelnemers een presentatie over zorg voor chronisch zieken te kunnen voorbereiden en geven

Evaluatie Evaluatie met behulp van criteria zoals beschreven in projectbeschrijving

Competenties J. Formuleren en rapporteren E. Samenwerken en overleggen Q. Plannen en organiseren.

Taaltaak Je kunt deze activiteit gebruiken als taaltaak voor twee onderdelen. Laat het verslag beoordelen door je docent met het beoordelingsformulier schrijven en/of Laat het verslag beoordelen door je docent met het beoordelingsformulier lezen

Activiteit

Houd samen met een of meer medestudenten een presentatie over zorg voor chronisch zieken. Leg de inhoud en samenwerking vast in een verslag.

Werkwijze

1. Bepaal met welke medestudenten je de presentatie wil gaan houden. Groepsgrootte minimaal 2 en maximaal 4 studenten.

2. Overleg met de docent over het onderwerp. Omdat jullie gaan presenteren voor de

gehele groep mogen onderwerpen niet dubbel voorkomen. Een keuze kan gemaakt worden uit:

a. de serie contextgebonden zorg (CVA, dwarslaesie, MS enz.) b. een onderwerp wat te maken heeft met lichamelijk gehandicapten; c. een onderwerp wat te maken heeft met revaliderenden.

3. In de presentatie moet je een dilemma voor de zorgverlening naar voren laten komen

aan de hand van een casus. Kies daarvoor een zorgvrager uit je eigen praktijk of iemand die je kent met die ziekte. Welk dilemma maakt de zorg voor jou als verzorgende moeilijk. Bijvoorbeeld: iemand met COPD wil roken, iemand met een CVA is steeds erg emotioneel. Geef aan wat jullie zouden doen ten aanzien van dit dilemma. De rol van de verzorgende met betrekking tot het gekozen onderwerp en de aandachtspunten bij de verzorging moeten centraal staan!

4. Bereid de presentatie voor. Maak hiervoor gebruik van de reader: Project verslag en

presentatie.

5. Houd de presentatie op het afgesproken tijdstip. Houd rekening met materialen die je voor de presentatie nodig hebt, reserveer deze op tijd. Richtlijn voor tijdsduur presentatie: minimaal 30 minuten, maximaal 45 minuten.

6. Evalueer volgens criteria in de reader: Project verslag en presentatie.



Presentatie ziektebeeld chronisch zieken (verplicht)

Leerdoel De student kan een presentatie geven over een ziektebeeld met de daarbij horende verzorgingsaandachtspunten.


Reserveer hulpmiddelen die nodig zijn bij het geven van een presentatie. Vorm een tweetal met een medestudent

Evaluatie De docent zal de presentatie beoordelen.

Competentie E. Samenwerken en overleggen J. Formuleren en rapporteren Q. Plannen en organiseren

Taaltaak Je kunt deze activiteit gebruiken als taaltaak. Laat je presentatie beoordelen door je docent met behulp van het beoordelingsformulier spreken

Activiteit

Bereid een presentatie voor met een medestudent

Werkwijze:

Vorm een tweetal met een medestudent

Maak een keuze uit de ziektebeelden in overleg met de docent.

Werk de verzorgingsaandachtspunten uit die bij een zorgvrager met deze aandoening kunnen voorkomen. Je mag dit doen aan de hand van een casus uit de praktijk. Presenteer dan eerst de zorgvrager en ga daarna in op het ziektebeeld en de verzorgende uitgangspunten.

Je kunt ook een spel of toets maken, folders bij patiëntenverenigingen halen, je klasgenoten iets laten ervaren enz. Wees creatief.

Werk minimaal drie zorgproblemen uit die bij een zorgvrager met dit ziektebeeld kunnen voorkomen. Noteer een zorgprobleem voor het lichamelijk-, geestelijke- en sociale gebied.

Presenteer aan de groep het ziektebeeld met de nadruk op de verzorgingsaandachtspunten. De presentatie moet minimaal 10 minuten en maximaal 20 minuten duren. Je kunt er een Power Point presentatie bij maken, maar dit is niet verplicht. Zorg er wel voor dat je presentatie er verzorgd uitziet.

Reflectie Noteer de feedback van je klas en docent. Noteer wat jij goed en minder goed vond gaan Noteer wat je een volgende keer wil verbeteren en hoe je dat gaat doen. Vul het evaluatieformulier in.



Evaluatie formulier Presentatie

Criteria Feedback

Tijd presentatie Min 10 – max 20 minuten Klopt de tijd in verhouding met de inhoud

Introductie van de presentatie Duidelijke inleiding Is benoemd hoe lang de presentatie duurt

Uitleg ziektebeeld Oorzaak Symptomen behandeling

Uitleg verzorgingsaandachtspunten Gebruik Grodon categorieën Volledigheid aandachtspunten Zorgproblemen goed geformuleerd

Afsluiting presentatie Samenvatting Vragen laten stellen

Verzorging presentatie: Taal Creativiteit Power point Materialen

Aandachtspunten volgende presentatie

Datum en Handtekening Docent Datum en handtekening student



Simulaties Chronisch zieken

Leerdoel De student is in staat een professioneel gesprek te voeren met

een zorgvrager met een chronische lichamelijke aandoening.

Theorie Boek Verzorgen van mensen met een chronisch lichamelijke

aandoening

Evaluatie Aan de hand van de feedback van medestudenten en docent

schrijf je een reflectieverslag.

Competentie C. Begeleiden,

D. aandacht en begrip tonen,

F. ethisch en integer handelen

R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten

Taaltaak Je kunt deze activiteit gebruiken als taaltaak. Laat het gesprek

beoordelen door je docent met het beoordelingsformulier

gesprek voeren

Activiteit 1

Simulatie Omgaan met rouw

Je gaat een gesprek voeren met een zorgvrager die jaren geleden een CVA heeft gehad.

De zorgvrager kan goed praten en begrijpt alles wat wordt gezegd.

Bovendien is bij de zorgvrager een aantal maanden geleden darmkanker geconstateerd.

Een periode met chemotherapie volgde.

Huidige situatie: Twee dagen geleden is de zorgvrager verteld dat de chemotherapie niet is

aangeslagen. Mevrouw is heel erg verdrietig en bang en doet niet anders dan huilen. Jij

komt die dag, na 3 dagen vrij te hebben gehad, weer werken en gaat naar mevrouw toe om

te kijken of je iets voor mevrouw zou kunnen betekenen.

Wat wordt er van jou verwacht:

Blijf rustig en steunend naar de zorgvrager

Geef ruimte om haar verhaal te vertellen

Geef ruimte voor emotie en angst

Luister naar de zorgvrager maar probeer haar niet op te beuren

Voorkom uitspraken als: “Het komt vast wel goed”, “Kop op”, etc.

Troost de zorgvrager en houdt daarbij rekening met de eigen ruimte van de

zorgvrager



Activiteit 2

Simulatie coping stijl “vechten”

Je gaat een gesprek voeren met een zorgvrager die jaren geleden een dwarslaesie heeft

gekregen na een auto ongeluk. De zorgvrager is verlamd vanaf de middel en is afhankelijk

van een rolstoel. De zorgvrager is sinds het auto ongeluk erg veranderd. Van een positief

persoon is zij veranderd in een norse, chagrijnige vrouw. Zij is het nergens mee eens, vloekt

regelmatig en is boos op alles en nog wat.

Huidige situatie: Door het gedrag van de zorgvrager vinden veel collega’s het moeilijk om

naar mevrouw toe te gaan. Daarnaast heb je van familie gehoord dat de oude vriendinnen

van mevrouw niet meer langs komen omdat zij het gedrag van mevrouw als heel onprettig

ervaren. Jij gaat nu een gesprek over dit gedrag voeren.


Veroordeel de zorgvrager niet

Geef ruimte voor de belevingswereld en emoties van de zorgvrager

Geef aan wat wel ‘helpend’ zou kunnen zijn

Geef aan waarom het wenselijk is dat het gedrag moet wijzigen.

Maak, indien mogelijk, duidelijke afspraken over het gewenste gedrag.

Stel niet te hoge doelen, wees blij met elk stapje.

Activiteit 3

Simulatie coping stijl “ontkennen”

Bij de zorgvrager is onlangs diabetes mellitus geconstateerd. Mevrouw heeft hier

nauwelijks een reactie op gegeven. Ze ontwijkt het onderwerp diabetes mellitus. Je hebt al

gemerkt dat mevrouw haar medicatie niet inneemt en dat ze zich niet houdt aan de

voedings- en leefvoorschriften.

Huidige situatie: Het gaat niet goed met mevrouw. Ze is nu al 10 kg afgevallen en ze blijft

volhouden dat er helemaal niets aan de hand is: “Ik snap niet dat die dokter kan zeggen dat

ik suiker hebt, ik voel mij prima. Juist fijn toch, dat die kilo’s er af zijn?”. Jij gaat in gesprek

met mevrouw hierover.



Geef ruimte voor de belevingswereld en emoties van de zorgvrager

Geef aan wat wel ‘helpend’ zou kunnen zijn

Geef aan waarom het wenselijk is dat het gedrag moet wijzigen.

Maak, indien mogelijk, duidelijke afspraken over het gewenste gedrag.




Criteria voor het reflectieverslag In je reflectieverslag geef je antwoord op de onderstaande vragen. Het verslag bestaat uit ongeveer 1 a-4tje

Naam : Datum : Casus : Docent die aanwezig was : Nummer reflectieverslag :

1. Hoe was het voor je om dit gesprek te voeren? 2. Noem ten minste 2 voorbeelden van wat je goed vond gaan en beschrijf zo concreet

mogelijk wat je goed vond gaan. 3. Noem ten minste 2 voorbeelden van wat je minder goed vond gaan en beschrijf zo

concreet mogelijk wat je minder goed vond gaan. 4. Welke feedback kreeg je van de docent? 5. Wat ga je de volgende keer anders doen? 6. Formuleer aan de hand van dit gesprek en je reflectie een persoonlijk leerdoel.



Criteria voor de simulatie

Criteria

Feedback



Omgaan met ernstig lijden, sterven en rouw

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven van het omgaan met ernstig lijden, sterven en rouw

Theorie Boek Begeleiden van zorgvragers, thema 6, hoofdstuk 1 Omgaan met ernstig lijden, sterven en rouw Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel 1, thema 11 Begeleiden van de zorgvrager bij ernstig ziek-zijn en overlijden Hoofdstuk 1 t/m 3


Competenties C. Begeleiden

Activiteit




Begeleiden na het overlijden

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven van de zorg voor de overledene

Theorie Boek Begeleiden van zorgvragers, thema 6, hoofdstuk 2 Begeleiden na het overlijden



Activiteit

Lees het aangegeven hoofdstuk en maak de vragen bij Praktijk en de kennisopdrachten



Begeleiden bij verliesverwerking

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven van het begeleiden bij verliesverwerking

Theorie Boek Begeleiden van zorgvragers, thema 6, hoofdstuk 3 Begeleiden bij verliesverwerking


Competenties C. Begeleiden D. Aandacht en begrip tonen

Activiteit




Begeleiden bij de acceptatie van gezondheidsproblemen

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven van het begeleiden bij de acceptatie van gezondheidsproblemen

Theorie Boek Begeleiden van zorgvragers, thema 6, hoofdstuk 4 Begeleiden bij de acceptatie van gezondheidsproblemen


Competenties C. Begeleiden D. Aandacht en begrip tonen

Activiteit




Palliatieve zorg

Leerdoel De student kan beschrijven wat palliatieve zorg inhoudt

Theorie Boeken en internet

Competentie E. Samenwerken en overleggen F. Ethische en integer handelen V. Met druk en tegenslag omgaan

Taaltaak Je kunt deze activiteit gebruiken als taaltaak. Laat het verslag beoordelen door je docent met het beoordelingsformulier schrijven

Activiteit

Maak een verslag met als onderwerp Palliatieve zorg.

Criteria:

Minimaal 2 A4tjes, maximaal 4 A4tjes. Lettertype Arial 11

Lay-out: op de kaft graag de naam van het onderwerp en jullie namen

Mocht je de vragen verdelen: graag de naam van degene die de uitwerking heeft gemaakt bij het desbetreffende stuk vermelden

Maak deze opdracht op school Geef in ieder geval antwoord op de volgende vragen:

1. Wat is Palliatieve zorg? 2. Welke principes gelden voor Palliatieve zorg? 3. Welke handelingen in het huidige werk dat jij nu doet vallen onder Palliatieve zorg? 4. Beschrijf een situatie waarin je Palliatieve zorg toepast. Waarom wordt deze zorg

toegepast? 5. Beschrijf hoe je zelf denkt over het toepassen van Palliatieve zorg en welke

dilemma’s je tegen komt bij jezelf.



Palliatieve zorgunit

Leerdoel De student kan in theorie een palliatieve zorgunit organiseren

Praktische voorbereiding Vorm een groepje van maximaal 3 medestudenten

Evaluatie Mondeling aan de hand van de evaluatievragen met medestudenten en eventueel docent.

Competentie E. Samenwerken en overleggen H. Overtuigen en beïnvloeden M. Analyseren R. Op de behoeften en verwachtingen van de "klant" richten

Activiteit

Maak duidelijk wat jouw/jullie visie op palliatieve zorg is en hoe een palliatieve zorgunit er uit zou kunnen zien.

Werkwijze Ga uit van de volgende situatie: In de instelling waar je werkt is het de bedoeling dat er een palliatieve zorgunit opgericht gaat worden. Deze unit komt in de nieuwe vleugel die volgend jaar opgeleverd gaat worden. Uit verschillende disciplines is gevraagd zitting te nemen in een werkgroep die het plan voor de nieuwe afdeling uit moet gaan werken. Ook aan de mensen in opleiding is deze vraag gesteld en jullie zitten namens de leerlingen in de werkgroep palliatieve zorg. Bedenk met z’n drieën hoe jullie vinden dat een terminale zorgunit eruit zou moeten zien. Werk dit uit en presenteer dit aan de overige groepsleden. Denk in ieder geval aan:

Het begeleiden van de zorgvrager en de opvang en steun aan familie en naasten.

Hoe ziet de unit er uit en hoe is de zorg georganiseerd?

Wie werken er op de unit? In hoeverre wordt er gebruik gemaakt van vrijwilligers?

Wat is er mogelijk voor de stervende en zijn/haar naasten?

Het open staan en het mogelijk maken van het uitvoeren van rituelen tijdens het ziekbed en sterven.

De visie van de unit. Evaluatie

1. Hebben jullie duidelijk kunnen maken hoe jullie palliatieve zorgunit eruit komt te zien? 2. Hebben jullie tijdens de presentatie laten zien hoe bovenstaande punten geïntegreerd

zijn in jullie plan?



Praten over de dood

Leerdoel De student kan haar/zijn gevoelens over de dood onder woorden brengen.

Praktische voorbereiding Vorm een groepje van maximaal 5 medestudenten

Evaluatie Aan de hand van de evaluatievragen.

Competentie D. Aandacht en begrip tonen F. Ethisch en integer handelen J. Formuleren en rapporteren V. Met druk en tegenslag omgaan

Activiteit

Ga in discussie met 3 à 4 medestudenten over onderstaande stellingen

1. Ik ben bang om te sterven. 2. Als je jong bent denk je nooit na over de dood. 3. Voor iemand die al lang pijn lijdt is de dood een verlossing. 4. Sterven is de meest eenzame gebeurtenis uit je leven. 5. Ik vind het goed dat er een einde aan het leven komt. 6. Als je goed geleefd hebt, ben je niet bang voor de dood. 7. Het onderwerp “leven na de dood” maakt mij ongerust. 8. De dood is beter dan een leven vol pijn. 9. Ik zou het liefst in mijn slaap dood gaan, zonder het vooraf te weten. 10. Ieder mens hoort zijn eigen dood onder ogen te zien. 11. Ik vind het eng om de kamer van een stervende zorgvrager binnen te gaan. 12. Ik vind het moeilijk een zorgvrager te verplegen die in het laatste stadium van het leven

verkeert. 13. Ik weet niet wat ik tegen een stervende zorgvrager moet zeggen. 14. Ik ben bang dat een terminale zorgvrager gaat praten over zijn/haar ziekte. 15. Ik ben bang dat een terminale zorgvrager gaat huilen. 16. Ik ben bang dat een terminale zorgvrager vragen gaat stellen over zijn/haar dood. 17. Ik ben bang dat de terminale zorgvrager tijdens het verzorgen onverwachts overlijdt. 18. Ik vind het moeilijk een zorgvrager te verzorgen die veel pijn heeft. 19. Problemen die ik heb met terminale zorgvragers kan ik met mijn collega’s bespreken. 20. Bij het overlijden van een zorgvrager laat ik mijn gevoelens zien. 21. Een terminale zorgvrager moet je niet belasten met je eigen gevoelens. Evaluatie 1. Bespreek gezamenlijk hoe jullie het ervaren hebben om over de dood te praten. 2. Bespreek in hoeverre je eigen ervaringen rondom de dood van invloed zijn op hoe je als

verzorgende omgaat met terminale zorgvragers. Schroom niet om de docent in te schakelen als het praten over dit onderwerp problematisch voor je is



Rouw en verlies

Leerdoel De student kan een mening formuleren betreft rouw en verlies en fasen in het rouwproces.

Theorie Boek Begeleiden van zorgvragers: Thema 6 Omgaan met ernstig lijden, sterven en rouw Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel 1: Thema 11 Begeleiden van de zorgvrager bij ernstig ziek-zijn en overlijden

Competentie F. Ethisch en integer handelen. K. Vakdeskundigheid toepassen. R. Op de behoefte van de klant richten.


Activiteit

Werk het onderwerp rouw en verlies uit aan de hand van onderstaande vragen.

Bekijk een of meerdere dvd’s over rouw, verlies en sterven.

“Dood op verzoek” (gaat over een ALS patiënt met euthanasievraag)

“Als alles duister is” (gaat over 2 zorgvragers op een palliatieve zorgunit)

“Over mijn lijk” (gaat over jongeren die weten dat ze niet lang meer te leven hebben. Is ook te zien op uitzending gemist via internet)

1. Beschrijf wat terminale zorg inhoudt. Beschrijf met name jouw rol als verzorgende in

de terminale fase.

2. Beschrijf welke disciplines betrokken zijn bij de terminale zorg. Beschrijf wat de taak is van deze disciplines.

3. Beschrijf de 5 fases van het rouwproces van drs. E. Kubler-Ross. Geef je mening

over het belang van het indelen en herkennen van de verschillende fasen in het rouwproces. Zijn er nadelen aan het hanteren van fasen in een rouwproces?

4. Beschrijf hoe je familie en naasten kunt begeleiden bij het verzorgen van een

terminale zorgvrager.

5. Beschrijf van 3 verschillende culturen de rituelen rondom de terminale en/ of overleden zorgvrager.

Reflectie: De competentie “met druk en tegenslag omgaan” houdt in dat je goed je grenzen kunt hanteren en dat je gevoelens onder controle kunt houden. Noteer wat je ten aanzien van deze twee punten hebt geleerd van deze activiteit. Noteer wat je nog meer zou willen leren ten aanzien van deze punten en hoe je dat wil bereiken. Overleg met je docent of jouw ideeën haalbaar zijn en voer ze uit.



Stervensproces

Leerdoel De student kan beschrijven wanneer iemand stervende is, wanneer iemand gestorven is en wat de belangrijkste aandachtspunten zijn tijdens de verzorging van een overledene.

Theorie Boek Begeleiden Thema 6 Omgaan met ernstig lijden, sterven en rouw Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel 1 Thema 11 Begeleiden van de zorgvrager bij ernstig ziek-zijn en overlijden

Evaluatie Evalueer met medestudenten. Vraag zo nodig verduidelijking aan de docent


Activiteit

Maak een overzicht van de meest belangrijke aspecten rondom het overlijden van een zorgvrager. Doe dit aan de hand van onderstaande vragen.

1. Als een zorgvrager een zeer beperkte levensverwachting heeft dan spreekt men meestal over een terminaal stadium. Leg uit wat er bedoeld wordt met “terminaal”. 2. Wanneer een zorgvrager ernstig ziek is dan kun je soms zien dat hij/zij bijna gaat overlijden. Benoem 10 tekenen van de naderende dood die je zou kunnen waarnemen bij de zorgvrager. 3. Aan welke kenmerken kan je zien dat een zorgvrager overleden is? Noem er vier. 3.Noem 6 aandachtspunten bij de persoonlijke verzorging van een overleden zorgvrager. Motiveer ook waarom. Reflectie Wat zou je nog meer willen weten rondom het stervensproces nu je deze activiteit hebt gedaan? Maak een plan om aan deze kennis te komen en voer deze uit.



Excursie palliatief/terminale zorg

Leerdoel De student brengt een bezoek aan een organisatie die de (na)zorg geeft aan mensen in de palliatief terminale fase.

Theorie http://www.laurens.nl/voor-klanten/locaties/23/cadenza http://www.hospicerotterdam.nl/index2.htm http://www.goetzee.nl/ http://www.matrice.nl/

Evaluatie Mondelinge nabespreking met je excursie groep onder leiding van de docent.

Competentie D. Aandacht en begrip tonen K. Vakdeskundigheid toepassen

Activiteit

Breng met een groep medestudenten een bezoek aan een instelling waar men de (laatste) zorg geeft aan de palliatief/terminale zorgvrager.

Werkwijze 1. Bekijk de websites onder het kopje theorie. 2. Kies met je groep een instelling die je wilt bezoeken. 3. Geef dit door aan je docent. Stem af of de docent de excursie regelt of dat jullie dit zelf

doen. 4. Maak een lijst met vragen die je zou willen stellen aan de instelling die je gaat bezoeken. 5. Bespreek met elkaar wat je eventueel mee zou kunnen nemen, je gaat namelijk “op

visite”.

http://www.laurens.nl/voor-klanten/locaties/23/cadenza

http://www.hospicerotterdam.nl/index2.htm

http://www.goetzee.nl/

http://www.matrice.nl/



Oriëntatie op de zorgvrager met een verstandelijke beperking

Leerdoel De student kan de kennis verwoorden m.b.t. de oriëntatie op de zorgvrager met een verstandelijke beperking

Theorie Boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’ thema 1, Hoofdstuk 1-5

Evaluatie Met het antwoordprotocol en vergelijk met een medestudent de antwoorden.

Competentie D Aandacht en begrip tonen, J Formuleren en rapporteren, K vakdeskundigheid toepassen, M Analyseren.

Activiteit

Lees de aangegeven hoofdstukken en maar de vragen bij Praktijk



De zorg voor mensen met een verstandelijke beperking

Leerdoel De student kan de kennis verwoorden m.b.t. de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking

Theorie Boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’ thema 2, Hoofdstuk 1-3


Competentie D Aandacht en begrip tonen, J Formuleren en rapporteren, K vakdeskundigheid toepassen, M Analyseren.

Activiteit

Lees de aangegeven hoofdstukken en maar de vragen bij Praktijk



De jonge zorgvrager met meervoudige beperkingen in de thuissituatie

Leerdoel De student kan verwoorden welke belangrijke aspecten een rol spelen in het leven van mensen met een verstandelijke beperking.

Theorie Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden deel 2, thema 4, H1 Boek Het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking, thema 3 hoofdstuk 1.

Evaluatie Controleer jezelf met de antwoordmodellen.


Activiteit

Lees de aangegeven hoofdstukken en maak de vragen bij praktijk en de kennisopdrachten



De zorgvrager met ernstige meervoudige beperkingen


Theorie Boek Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking thema 03 H2 en Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden deel 2, thema 4, H2


Competenties K. Vakdeskundigheid toepassen. C. Begeleiden

Activiteit

Je bestudeert uit het boek; Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden deel 2, thema 4, H2. Maak de kennisopdrachten van dit hoofdstuk en Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking thema 03 H1 maak de vragen bij Praktijk



De zorgvrager met een niet-aangeboren hersenletsel


Theorie Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden deel 2, thema 4, H3 Boek Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking, thema 3, H3



Activiteit

Lees de aangegeven hoofdstukken en maak de kennisopdrachten en de vragen bij praktijk.



De zorgvrager met een genetische afwijking





Activiteit

Lees de aangegeven hoofdstukken en maak de vragen bij Praktijk en de kennisopdracht



De zorgvrager met epilepsie





Activiteit




De zorgvrager met probleemgedrag intramuraal


Theorie Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden deel 2, thema 4, H7 Boek Het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking, thema 3, H7



Activiteit




De zorgvrager met ADHD


Theorie Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden deel 2, thema 4, H8 Boek Het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking, thema 3, H8



Activiteit

Lees de aangegeven hoofdstukken en maak de vragen bij Praktijk en de kennisopdracht (Als je alleen het anatomieboek hebt, maak dan de kennisopdrachten en kijk deze na met het antwoordmodel)



De oudere zorgvrager die dement en slechtziend is

Leerdoel De student kan veranderingen in de zorgvraag signaleren.

Theorie Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden deel 2, thema 4, H9 Boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’ thema 3 Contextgebonden zorgverlening, hoofdstuk 9 “De oudere zorgvrager, die dement en slechtziend is”

Evaluatie Vergelijk met een medestudent de antwoorden.

Competentie C. Begeleiden, D. Aandacht en begrip tonen, K. Vakdeskundigheid toepassen

Activiteit

Lees en maak uit het boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’ thema 3 Contextgebonden zorgverlening, hoofdstuk 9 “De oudere zorgvrager, die dement en slechtziend is” - Praktijk 1 en 2 - Competentie Opdracht Maak de kennisopdracht uit het anatomieboek



ADHD

Leerdoel De student kan de zorgvrager met ADHD en zijn ouders begeleiden.

Theorie Boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’ thema 3 Contextgebonden zorgverlening, hoofdstuk 8 “De zorgvrager met ADHD”


Competenties C. Begeleiden, D. Aandacht en begrip tonen, K. Vakdeskundigheid toepassen,

Activiteit

Lees en maak uit het boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’ thema 3 Contextgebonden zorgverlening, hoofdstuk 8 “De zorgvrager met ADHD” - Praktijk 1 - Competentie Opdracht



Autisme DVD

Leerdoel De student kan de theorie verwoorden over het verzorgen van een zorgvrager met autisme en een lichte verstandelijke beperking naar aanleiding van een DVD.

Theorie boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel 2, thema 4, hoofdstuk 6; Boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’ thema 3, H06.

Competentie R. Op behoeft van de ‘klant’ richten, D. aandacht en begrip tonen, K. vakdeskundigheid toepassen.


Activiteit

Bekijk 1 of meerder van de volgende DVD’s: Autistisch…..(nr 460, 30 min.), Autistische kinderen (nr 460, 10 min.), aandacht (nr 326, 35 min.) of een andere DVD over dit onderwerp. Maak van de DVD’s een kijkverslag:

Welke kenmerken van autisme heb je gezien?

Welk gedrag van de zorgvrager met autisme heb je gezien?

Beschrijf in het algemeen de behandeling of begeleiding die werd gehanteerd of gebruikt door de begeleiding.

Welke hulpmiddelen voor de communicatie of het structureren van de dag heb je gezien?

Beschrijf hoe het autisme het leven van de zorgvrager beïnvloedt.

Benoem concreet gedrag van de begeleiding wat jij passend vond in een bepaalde situatie.

Bespreek je resultaat met een studiegenoot die dezelfde of andere DVD zag.



Autisme meerdere activiteiten

Leerdoel De student kan de theorie verwoorden over het verzorgen van een zorgvrager met autisme en een lichte verstandelijke handicap. De student kan de gevolgen van autisme voor het dagelijks leven beschrijven. De student toont kennis over de Nederlandse vereniging voor autisme.

Theorie Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden deel 2, thema 4, hoofdstuk 6; Boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’, thema 3, hoofdstuk 6.

Evaluatie Zelf controle door de uitwerkingen van deze activiteit te vergelijken met die van een medeleerling of door het bekijken van het antwoordmodel.

Competenties K. Vakdeskundigheid toepassen, D. aandacht en begrip tonen, R. Op de behoefte van de ‘klant’ richten.

Activiteit

Maak de kennisopdrachten van thema 4, hoofdstuk 6 van je boek ‘anatomie deel 2’. Maak de praktijksituatie ‘praktijk 1’ en ‘praktijk 2’ uit je boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’, Thema 3, hoofdstuk 6. Controleer je zelf met behulp van het antwoordmodel

Activiteit

Maak een werkstukje over een 12- jarige met een lichte verstandelijke handicap met autisme. Beschrijf heel kort de oorzaak van autisme, de kenmerken van autisme en de behandeling. Ga uitvoeriger in op de gevolgen van autisme voor het dagelijkse leven van het kind en de ondersteunende begeleiding. Max 2 A-4tjes, getypt, lettertype arial, lettergrootte 11. Lever in bij de docent.

Activiteit

Onderzoek de Nederlandse vereniging voor autisme (NVA).

Wat is het doel van de vereniging?

Welke informatie kunnen ze verstrekken?

Welke activiteiten organiseert de NVA?

Formuleer voor jezelf wat je zou willen weten en zoek dat op

Maak van de verkregen informatie een folder over de NVA.

De folder is bedoeld voor ouders om ze informatie te geven wat de NVA voor ze kan betekenen.



Autisme spectrum stoornis




Competenties C. Begeleiden. K. Vakdeskundigheid toepassen

Activiteit

Lees de aangegeven hoofdstukken en maak de vragen bij praktijk en de kennisopdracht



Beeldvorming verstandelijke beperking

Leerdoel De student beschrijft wat een verstandelijke beperking is.

Theorie boek; Het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking, thema 1, Hoofdstuk 1

Evaluatie Met behulp van het antwoordmodel

Competenties K Vakdeskundigheid toepassen.

Activiteit

Beantwoord de vragen van de praktijksituatie 1 en 2 van het boek: Het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking, thema 1, hoofdstuk 1.



Begrippen zingeving en ethiek

Leerdoel De student beschrijft wat de begrippen zingeving en ethiek betekenen en wat hun relatie is met het verzorgen van mensen met verstandelijke beperkingen

Theorie boek; het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking , thema 1 oriëntatie op de zorgvrager met een verstandelijke beperking, H3

Evaluatie Bespreek je opdracht na met medeleerlingen en je docent

Competentie F. Ethisch en integer handelen

Activiteit

Bestudeer van thema 1, hoofdstuk 3.5 Zingeving en Ethiek en beantwoord onderstaande vragen.

Werkwijze

1. Wat betekent zingeving? 2. Wat betekent dit voor jou? 3. Wat is ethiek 4. Wat heeft ethiek te maken volgens jou met het verzorgen van mensen met

verstandelijke beperkingen? 5. Hoe vind jij dat we om moeten gaan met mensen met een verstandelijke beperking

(denk aan zelfstandigheid, werk, wonen in de samenleving of in instellingen, recht op zelfstandige keuze bij het krijgen van kinderen of juist verplichte anticonceptie)



Beleving van de seksualiteit

Leerdoel De student beschrijft het belang van goede seksuele voorlichting bij mensen met verstandelijke beperkingen. De student beschrijft oorzaken van seksueel misbruik en welke stappen je als verzorgende dient te nemen, bij een vermoeden van seksueel misbruik.

Theorie Boek: Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking Thema 1 Oriëntatie op de zorgvrager met een verstandelijke beperking Hoofdstuk 3.6 De omgang met een zorgvrager met een verstandelijke beperking

Evaluatie Bespreek je opdracht na met behulp van het antwoordmodel en bespreek de opdracht na met je docent.

Competentie C. Begeleiden, D. Aandacht en begrip tonen.

Activiteit

Beantwoord de volgende vragen, kijk ze vervolgens na met behulp van het antwoord model en bespreek de opdracht na met je docent.

Werkwijze;

1. In hoofdstuk 3.6.1, laatste alinea, staat: ”bij professionele relaties vraagt intimiteit extra aandacht”, wat wordt hiermee bedoeld?

2. Welke problemen met betrekking tot seksualiteit zouden zich kunnen voordoen bij mensen met verstandelijke beperkingen.

3. Welke acties kun je ondernemen om deze problemen op te lossen? 4. Waarom is het belangrijk om in je voorlichting rekening te houden met de gevoelens

van de ouders. 5. Hoe zou het komen dat seksueel misbruik in de zorg met mensen met verstandelijke

beperkingen een groot probleem vormt? 6. Welke verschijnselen kunnen wijzen op seksueel misbruik? 7. Welke stappen moet je nemen als je een vermoeden hebt van seksueel misbruik?

Reflectie: Noteer leervragen die nog open staan en ga op zoek naar de antwoorden. Kijk naar de competenties: heb jij nu voldoende kennis om iemand uit deze doelgroep te begeleiden op het gebied van seksualiteit?



BOPZ

Leerdoel De student kan aangeven wanneer de BOPZ wet van toepassing is. De student kan aangeven wanneer en voor wie het CCE kan worden ingeschakeld.

Theorie Boek “Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking”, Boek Anatomie en ziekteleer voor verzorgenden deel 2, thema 4

Evaluatie Aan de hand van het antwoordmodel.


Taaltaak Je kunt deze activiteit gebruiken als taaltaak. Laat van de eerste activiteit beoordelen door je docent met het beoordelingsformulier luisteren

Activiteit

Google op “Brandon, vastgeketend aan de muur”’ :

bekijk hierover een filmpje van youtube of lees een artikel over Brandon.

Beantwoord onderstaande vragen: 5. Brandon zit vastgeketend aan de muur. Welke wet regelt dat dit niet zomaar mag?

Wanneer is deze wet van toepassing? 6. Noem middelen en maatregelen die goedkeuring nodig hebben van de BOPZ? 7. Benoem de stappen die noodzakelijk zijn voor het op de juiste manier aanvragen

van een vrijheidsbeperkende maatregel. 8. Geef jouw mening over de situatie van Brandon?

Activiteit

Tijdens het begeleiden van Brandon is de hulp ingeschakeld van het CCE. Zoek informatie over het CCE en beantwoordt de volgende vragen:.

Wat is de betekenis van de afkorting CCE

Voor welke sectoren is het CCE actief?

Kijk bij kopje professionals aan welke voorwaarde de vraag moet voldoen. Omschrijf dit in eigen woorden.



Casus autisme met vragen

Leerdoel De student kan de theorie verwoorden over het verzorgen van een zorgvrager met autisme en een lichte verstandelijke handicap.

Theorie Boek: Anatomie en ziekteleer voor verzorgende IG 2, thema 4 ‘het verzorgen van zorgvragers met een verstandelijke beperking’ Hoofdstuk 6 Ik wil helemaal geen verrassingen

Evaluatie Zelf controle met behulp van antwoordmodellen


Activiteit

Lees onderstaande casus door. Maak daarna de vragen.

Pieter is 12 jaar en woont in een woonhuis van de instelling met 4 andere jongens en meisjes. Als klein kind kon hij opeens in paniek raken, bang worden en beginnen te gillen. Na onderzoeken werd een verstandelijke beperking gevonden en werd de diagnose autisme gesteld. In het woonhuis krijgt Pieter de structuur die hij nodig heeft. Hij heeft in zijn kamer een dagagenda aan de muur. Deze wordt elke avond ingevuld met plaatjes die de indeling van de komende dag laat zien. Op school heeft hij ook een agenda die precies laat zien wat er die dag gaat gebeuren. Pieter bekijkt deze elke morgen bij binnenkomst. Pieter heeft nooit zin om met de anderen te spelen en zoekt geen contact. Pieter kan moeilijk omgaan met onverwachte situaties. Zo zijn vakanties voor hem moeilijk. Hij wordt dan onrustig en paniekerig. Soms zelfs onhandelbaar. Er gebeurde op een schooldag iets onverwachts. Pieter’s juf was ziek; zij werd vervangen. De vervangende lerares had een grapje gemaakt tegen Pieter. Hij begon daarna te gillen en beet zich zelf in de arm.

Vragen: 1 Noem 3 verschijnselen van Pieter die wijzen op autisme. 2 Noem 4 gevolgen van zijn autisme voor het dagelijkse leven van Pieter. 3 Noem 5 aandachtspunten voor de begeleiding van Pieter. Werk ieder aandachtspunt uit in concrete maatregelen of activiteiten die in te zetten zijn. 4 Welke hulpmiddelen zijn geschikt om met Pieter te communiceren en nieuwe dingen aan te leren? Noem er 2. 5 Stel dat de methode “Operante conditionering” wordt gebruikt voor Pieter om iets aan te leren. Wat zijn de kenmerken van deze benaderingswijze? Noem 3 kenmerken. 6 Pieter bijt zichzelf. Hoe heet dit gedrag?



Casus epilepsie met vragen

Leerdoel De student kan de theorie verwoorden over het begeleiden van een zorgvrager met epilepsie en een lichte verstandelijke handicap.

Theorie Boek anatomie en ziekteleer voor verzorgenden IG deel2 thema ‘het verzorgen van zorgvragers met een verstandelijke beperking’ “ hoofdstuk 5 Is dat nu een vallende ziekte?.



Taaltaak Je kunt deze activiteit gebruiken als taaltaak. Laat de uitwerking van de activiteit beoordelen door je docent met het beoordelingsformulier lezen

Activiteit


Casus. Fransje is een meisje van 18 jaar met een lichte verstandelijke beperking. Zij heeft het syndroom van Lennox-Gastaut. Dit betekent dat zij regelmatig zware aanvallen van epilepsie heeft. Zij krijgt medicijnen om het optreden van de aanvallen te verminderen. Fransje woont met vijf andere jongeren met een verstandelijke beperking in een gezinsvervangend tehuis. ’s Morgens en ’s avonds is er een begeleider aanwezig, omdat de jongeren ondersteuning nodig hebben. Overdag gaan ze allemaal met een taxibus naar een activiteitencentrum. Fransje draagt een bril. Sinds twee dagen heeft Fransje een longontsteking. Zij blijft thuis, want ze voelt zich niet lekker. Zij heeft hoge koorts. Vlak na het middageten krijgt Fransje een zware epileptische aanval. Fransje heeft een grand-mal. De begeleider houdt het verloop van de aanval in de gaten. Fransje blijft buiten bewustzijn. Na dertig minuten is ze nog niet bijgekomen.

Vragen:

1. Wat is een andere naam voor de grand-mal? 2. Fransje blijft buiten bewustzijn. Welke complicatie is opgetreden bij Fransje? 3. De grand mal verloopt in 4 fasen. Noem deze in chronologische volgorde. 4. De begeleider blijft bij Fransje. Beschrijf de verzorgende aandachtspunten die hij

moet toepssen tijdens de aanval. Noem er 5. 5. Welke actie moet de begeleider van Fransje ondernemen nu ze nog niet bijgekomen

is? 6. Stel dat Fransje weer bij is. Ze blijkt incontinent te zijn. Beschrijf de verzorgende

aandachtspunten die de begeleider moet toepassen na de aanval. Noem er 5. 7. Fransje ondervindt in haar dagelijkse leven hinder van de epilepsie. Noem 3

gevolgen waarmee zij te maken heeft. 8. Noem 3 factoren waarop de begeleiding moet letten om aanvallen te voorkomen of

te beperken. 9. Welke factor heeft waarschijnlijk in dit geval de aanval opgeroepen? 10. Fransje gebruikt de volgende medicijnen: carbamazepine en keppra. Zoek van beide

de belangrijkste nadelen (op lange termijn) op die relevant zijn voor Fransje.



Casus syndroom van Down met vragen

Leerdoel De student kan de theorie verwoorden over het verzorgen van een zorgvrager met het syndroom van Down.

Theorie Boek: Anatomie en ziekteleer voor verzorgende IG, thema 4 Hoofdstuk 4 en het boek: Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking, thema 3, hoofdstuk 4

Evaluatie Zelf controle met behulp van antwoordmodel


Activiteit


Casus. Dave is een 47-jarige man met het syndroom van Down. Dave had problemen met zijn hart, voeding en ontlasting na zijn geboorte. Als hij zich inspande werd hij blauw. Na zijn hartoperatie ging het beter met Dave. Dave is 4 jaar naar de kleuterschool geweest en ging daarna nog enkele jaren naar de lagere school. Hij heeft leren lezen, schrijven en rekenen. Hij woont samen met 7 andere mensen in een woonvoorziening in een gewone woonwijk (vroeger heette dat GVT). Hij heeft een eigen kamer en is fan van de plaatselijke voetbalclub. Hij speelt accordeon met behulp van gekleurde stippen. Hij werkt op een dagactiviteitencentrum en vindt dit heel leuk werk. Dave heeft gezondheidsproblemen. Hij zegt 1 x in de week te moeten ’poepen’en dat de ontlasting hard is. Hij heeft daardoor buikpijn en zit lang op de wc. Verder is hij de laatste maanden zwaarder geworden. Regelmatig ziet de begeleiding hem met chips en snoep op de bank. Hij heeft nu overgewicht. Door zijn overgewicht is hij minder actief geworden en hij zit veel thuis.

Vragen: 1. Benoem minstens 6 uiterlijke kenmerken die je verwacht te zien bij Dave die wijzen op

het syndroom van Down. 2. In welke ervaringsfase zit Dave? 3. Dave heeft enkele klassen van de lagere school/basisschool met enige moeite

doorlopen. 4. Op welk soort school was hij misschien beter af geweest als je kijkt naar ondersteuning

om zijn mogelijkheden te stimuleren en te ontwikkelen? 5. Noem een aantal kenmerken van deze school. Noem er 3. 6. Maak een zorgplan voor Dave. Formuleer 3 zorgproblemen; bij ieder zorgprobleem een

zorgdoel. Formuleer 2 activiteiten bij elk doel. 7. Benoem 7 gezondheidsproblemen op lichamelijk gebied die veel voorkomen bij mensen

met het syndroom van Down. De begeleiding wil de buurt kennis laten maken met de bewoners van het huis en gelijk wat vertellen over deze woonvorm in de wijk. Dave en de andere bewoners vinden het een goed idee. 8. Verzin een activiteit waarmee je dit doel kunt behalen. Gebruik het stappenplan uit je boek Voorlichting, advies en instructie, (Thema 1, H1 Checklist: “Stappenplan voor het geven van voorlichting”) als leidraad en werk alle stappen uit.



Classificatie

Leerdoel De student beschrijft wat een classificatie is en wat het nut is van een classificatie voor mensen met verstandelijke beperkingen

Theorie Boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’ Thema 1 oriëntatie op de zorgvrager met een verstandelijke beperking Hoofdstuk 1.3 Classificatie

Evaluatie Bespreek je antwoorden met de docent .

Competentie K vakdeskundigheid toepassen

Activiteit

Bestudeer de tekst thema 1, hoofdstuk 1.3. Classificatie en beantwoord onderstaande vragen.

Werkwijze;

Wat is een classificatie?

Welke classificatiesystemen worden benoemd. Maak van elk classificatiesysteem een beschrijving van wat het precies inhoud.

Sommige classificaties worden in een bepaalde omgeving gebruikt, noem een voorbeeld van begrippen die binnen de zorg voor mensen met verstandelijke beperkingen worden gebruikt?

Wat is het nut om een classificatiesysteem te gebruiken bij mensen met verstandelijke beperkingen?



Coördinatie en kwaliteitszorg

Leerdoel De student stelt de mate van ondersteuning op een methodische wijze vast van een medestudent en aan de hand van een casus.

Theorie Boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’ thema 2, Hoofdstuk 3


Competenties K vakdeskundigheid toepassen, M Analyseren.

Activiteit

Lees het hoofdstuk goed door en maak uit het boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’ thema 2, Hoofdstuk 3 - Praktijk 1

Activiteit

In het hoofdstuk staat informatie over respectvolle bejegening. Bekijk de lijst met criteria voor deze manier van bejegening. Zie je dit terug op je werk of stageplaats? Geef minimaal 4 voorbeelden van dit gedrag.



Empowerment

Leerdoel De student beschrijft wat empowerment betekent en legt dit uit aan de hand van voorbeelden

Theorie boek; Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking Thema 1 Oriëntatie op de zorgvrager met een verstandelijke beperking Hoofdstuk 2.2. Empowerment

Evaluatie Controleer jezelf met het antwoordmodel en beschrijf welke vragen je goed hebt en welke vragen niet.

Competenties C. Begeleiden D. Aandacht en begrip tonen R. Op de behoeften en verwachtingen van de “klant”

Activiteit

Lees uit het boek; Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking Thema 1 Oriëntatie op de zorgvrager met een verstandelijke beperking Hoofdstuk 2.2. Empowerment Maak praktijk 1

Activiteit

Leg uit wat het begrip ‘empowerment’ betekent en leg aan de hand van voorbeelden uit hoe je in kunt spelen op de mogelijkheden van mensen met verstandelijke beperkingen. Werkwijze;

Wat betekent het begrip ‘empowerment’?

Hoe kun je inspelen op de mogelijkheden van: 1. mensen met lichte verstandelijke beperkingen 2. mensen met matige verstandelijke beperkingen 3. mensen met ernstige verstandelijke beperkingen

Geef bij iedere mogelijkheid een voorbeeld van een activiteit.



Epilepsie DVD

Leerdoel De student kan de theorie verwoorden over het verzorgen van een zorgvrager met epilepsie en een lichte verstandelijke handicap naar aanleiding van een DVD.

Theorie Boek: Anatomie en ziekteleer voor verzorgende IG, thema 4 ‘het verzorgen van zorgvragers met een verstandelijke beperking’ Hoofdstuk 5 Is dat nou de vallende ziekte? Boek: Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking, Thema 3 hoofdstuk 5

Competenties K. Vakdeskundigheid toepassen, D. Aandacht en begrip tonen, R. Op de behoefte van de ‘klant’ richten.


Activiteit

Bekijk 1 van de volgende DVD’s: Zij doen er niet moeilijk over (nr 606.1 30 min.), epilepsie verstandelijk beperkt (nr 606.1 25 min.), epilepsie een elektrische storm (nr 606.1, 25 min.). Maak van de DVD een kijkverslag.

Wat was de oorzaak van de epilepsie?

Welke aanval heb je gezien?

Beschrijf de verschijnselen van de aanval.

Benoem de verzorgende aandachtspunten die je geobserveerd hebt tijdens de aanval.

Beschrijf hoe de epilepsie het leven van de zorgvrager beïnvloedt.

Bespreek je resultaat met een studiegenoot die dezelfde of andere DVD zag.



Epilepsie meerdere activiteiten

Leerdoel De student kan de theorie verwoorden over het verzorgen van een zorgvrager met epilepsie en een lichte verstandelijke handicap. De student kan de gevolgen van epilepsie voor het dagelijks leven beschrijven. De student toont kennis over het Nationaal fonds voor epilepsie.

Theorie Boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’ thema 3 Contextgebonden zorgverlening, hoofdstuk 5 “De zorgvrager met epilepsie”.

Evaluatie Zelf controle met behulp van de antwoordmodellen.

Competenties K. Vakdeskundigheid toepassen, D. aandacht en begrip tonen, R. Op de behoefte van de ‘klant’ richten.

Activiteit

Maak uit je boek ‘het verzorgen van zorgvragers met een verstandelijke beperking’, thema 3 Contextgebonden zorgverlening, hoofdstuk 5 “De zorgvrager met epilepsie”: de praktijksituatie ‘praktijk 1’

Activiteit

Verdeel de vormen van epilepsie in de 2 hoofdgroepen en beschrijf bij iedere vorm in het kort de kenmerken van de aanval. Vergelijk je resultaat met het antwoordmodel

Activiteit

Onderzoek het Nationaal Fonds voor epilepsie.

Wat is het doel van het fonds?

Welke informatie kunnen ze verstrekken?

Welke activiteiten organiseert het fonds?

Vraag een folder op. Geef in het kort weer welke informatie op de folder staat.

Is deze folder geschikt voor mensen met een verstandelijke handicap?

Zo ja: motiveer. Zo nee; motiveer.



Ethische dilemma’s

Leerdoel De student kan in een groep (minimaal 6 deelnemers) zijn of haar mening verwoorden over 4 ethische dilemma’s.

Theorie De opdracht (komt van internet; Zorgethiek)

Evaluatie Bespreek je opdracht na met je medestudenten en je docent

Competentie D. Aandacht en begrip tonen.

Activiteit

Bespreek in een groep van minimaal 6 studenten onderstaande dilemma’s.

Werkwijze:

- Ieder dilemma wordt besproken met een andere voorzitter.

- De voorzitter kiezen jullie zelf.

- Bij ieder dilemma schrijf je op welke aanpak jullie hebben gekozen en wat hiervan de voor- en nadelen zijn.

Casus 1: Cliënt pleegt strafbaar feit, wat te doen als begeleiding?

Cliënt, lichte verstandelijke beperking, woont zelfstandig, heeft een fiets gestolen, fiets staat nu in zijn woonkamer. Begeleiding weet dat de fiets is gestolen, wat moet begeleiding doen? Andere cliënt met een lichte verstandelijke beperking woont zelfstandig, maakt zich schuldig aan seksueel misbruik van jongetjes. Begeleiding is hiervan ook op de hoogte. Moet begeleiding aangifte doen, ze zijn immers op de hoogte van het misbruik, dus medeplichtig? Bij aangifte schenden ze wel het vertrouwen van de cliënt.

Casus 2 : Janneke heeft overgewicht

Janneke is een vrouw van 35 met een lichte verstandelijke beperking. Een zelfstandig wonende vrouw, werkzaam op een sociale werkplaats. Ze krijgt elke week 1 uur ondersteuning van een woonbegeleider. Janneke weegt 135 kilo en is rond de 1.60 m lang. Ze heeft dus ernstig overgewicht, zij geeft zelf aan niet te willen afvallen. Ze heeft tevens last van verstopte bloedvaten en diabetes. Dilemma: Moeten wij als woonbegeleiders hier iets mee, aangezien het een gevaar voor haar gezondheid betreft?

Casus 3 : Handen ingepakt

In een werken activiteitengroep met mensen met een redelijk tot zware verstandelijke beperking en met mensen met meervoudige beperkingen zit een vrouw. Deze dame heeft af en toe wondjes en kan dan niet meer ophouden met krabben. Kortgeleden had ze een wondje aan haar hand en heeft deze tot bloedens toe opengekrabd. Daarop is besloten, in overleg met de ouders, om haar beide handen in een washandje te doen en om daar weer omheen een panty te doen met een knoop erin. Deze heeft ze de hele dag om en naar ik weet gaan ze alleen af tijdens het douchen thuis. Deze vrouw heeft Angelman syndroom en kan zich niet uitdrukken in woorden en is voornamelijk sensomotorisch ingesteld. Kan en mag je iemand vanuit zelfbescherming op deze manier beperken in haar handelen en deelname aan activiteiten? Of kan je alternatieven aanbieden?



Casus 4 : Geheimhoudingsplicht bij strafbaar feit

Situatieschets: Woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking, leeftijd tussen 20 en 40 jaar. Elke cliënt heeft een eigen appartement, er is sprake van 24-uurs verblijf. (zeg maar ouderwets "intramurale zorg"). Bij de cliënten is naast hun lichte verstandelijke beperking ook sprake van psychiatrische problematiek, de meeste cliënten functioneren laag wat betreft sociaal-emotioneel niveau. Cliënt X vertelt aan jou dat hij iemand die hij kent op een feestje heeft horen zeggen een overval te hebben gepleegd op een sigarenwinkel. Toen je vroeg of dat stoere praat was, zei cliënt X dat hij er zeker was dat het echt was. Je moest niet denken dat hij dat zou gaan melden bij de politie. Je hebt geen actie ondernomen, omdat je vindt dat het onder de geheimhoudingsplicht valt. Is dat terecht?



Gentle teaching DVD

Leerdoel De student benoemt wat gentle teaching is en verwoordt de eigen mening over deze benaderingswijze.

Theorie boek: Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking Thema 3 Contextgebonden zorgverlening Hoofdstuk 7.3.2 De gentle teaching van McGee

Evaluatie Bespreek je antwoorden met medestudenten en de docent.

Competenties R. Op de behoefte van de ‘klant’ richten, D. Aandacht en begrip tonen.

Activiteit

Bekijk de DVD ‘Beschermer of cipier’, beantwoord onderstaande vragen en bespreek de antwoorden na met je medestudenten en de docent.

1. Wat is het doel van Gentle teaching?. 2. Wat is jouw mening over deze benadering? 3. Wat vind je positief van de manier waarop deze Amerikaanse arts met de zorgvragers

omdat? 4. wat vind je daarvan negatief? 5. Zou jij deze benadering (kunnen) willen toepassen bij mensen met een verstandelijke

beperking met probleemgedrag? Waarom wel,waarom niet?



Mirte (syndroom van Down)

Leerdoel De student kan haar mening geven over het participeren van mensen met een verstandelijke beperking in de maatschappij.

Theorie Boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’ thema 3 Contextgebonden zorgverlening, hoofdstuk 4 “De zorgvrager met een genetische afwijking”’


Competentie M. Analyseren

Activiteit

Bekijk de film over Mirte, een meisje met het Syndroom van Down. Ga naar de link: http://vimeo.com/8121099 of google op: het leven van Mirte

Vervolgens beantwoord je de volgende vragen:

1. Mirte is een enorm belangrijk rolmodel binnen de Stichting Downsyndroom. Waarom denk je dat dit zo is?

2. De ouders van Mirte hebben haar ontwikkeling systematisch gestimuleerd. Wat vind

je daarvan. Licht je antwoord toe.

3. Doel van de ouders van Mirte is om haar zo zelfstandig mogelijk te kunnen laten functioneren binnen de samenleving. Mirte gaat naar een gewone basisschool en naar een gewone VMBO school. Benoem hiervan 3 voordelen en 3 nadelen.

Vergelijk met een medestudent elkaars antwoorden. Wanneer er verschillen zijn ga je met elkaar in overleg en kom tot 1 antwoord.

http://vimeo.com/8121099



Ontwikkelingen in de zorg

Leerdoel De student beschrijft de ontwikkelingen in de zorg voor mensen met verstandelijke beperkingen.

Theorie boek; Het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking, thema 1 Oriëntatie op de zorgvrager met een verstandelijke beperking, hoofdstuk 2 en 4

Evaluatie Met behulp van antwoordmodel

Competentie D. Aandacht en begrip tonen, M. Analyseren, J. Formuleren en rapporteren, Q. Plannen en organiseren, E. Samenwerken en overleggen

Activiteit

Je bestudeert van thema 1 hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4 en maak Praktijk 1 van hoofdstuk 2.2. Discussieer met medestudenten over de antwoorden op de vragen die hieronder staan en die staan bij Praktijk 1 van hoofdstuk 2.2

Werkwijze:

- Formeer een groepje waarmee je gaat discussiëren. Minimaal 3, maximaal 5 mensen. Iemand uit dit groepje is notulist.

- Denk eerst zelf na over de vragen die je gaat beantwoorden. Neem hiervoor 10 minuten de tijd.

- Discussier daarna aan de hand van de vragen en zorg voor een antwoord op de vragen.

- Schrijf het antwoord op als bewijslast dat je deze activiteit hebt gedaan. Vragen:

Leg uit wat burgerschapsvisie is en wat dit voor gevolgen heeft voor mensen met een verstandelijke beperking?

Wat is emancipatie en wat houdt dit in voor iemand met een verstandelijke beperking?

Leg aan iemand uit wat ; normalisatie, integratie en inclusie betekent.

Op welke manier wordt er in onze maatschappij, aandacht besteed aan een goede kwaliteit van bestaan voor mensen met een verstandelijke beperking?

Wat wordt er bedoeld met: ‘het bieden van individuele ondersteuning voor mensen met verstandelijke beperkingen?’



Ontwikkelingspsychologie

Leerdoel De student benoemt bij de ontwikkelingsfasen van het kind welk speelgoed of spel het kind tot ontwikkeling zal stimuleren.

Theorie boek; Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking Thema 1 Oriëntatie op de zorgvrager met een verstandelijke beperking Hoofdstuk 3.1, 3.2 en 3.3

Evaluatie Controleer jezelf door jouw bevindingen met die van een mede leerling te vergelijken.

Competentie C. Begeleiden, R. Op de behoefte van de klant richten, D. Aandacht en begrip tonen.

Activiteit

Benoem welk speelgoed het gezonde kind zal stimuleren in de ontwikkeling per fase. Gebruik hiervoor ook de activiteit ‘ontwikkelingspsychologie’ waarbij je kinderen van 5 t/m 7 en 7 t/m 11 jaar moest beschrijven.

Werkwijze

- Lees eerst goed de fasen nog een keer door. - Bepaal daarna welk speelgoed of spel je het kind zou aanbieden en geef daarbij de

motivatie. Voorbeeld: Kind van 1 jaar, zing samen een liedje met eenvoudige handbewegingen. Motivatie: Motorische ontwikkeling: het prikkelt de zintuigen van het kind en door het maken van bewuste bewegingen leert het kind zijn lichaam kennen. Sociale ontwikkeling: door samen de bewegingen te maken wordt contact gemaakt. Emotionele ontwikkeling: de muziek en bewegingen maken het kind blij. Dat verband kan het kind maken.

- Maak bovenstaand schema ook voor de andere fasen. Reflectie: Heb je voor alle fasen een spel of speelgoed kunnen verzinnen? Voor welke fase had je het meeste moeite om iets te verzinnen? Hoe komt dat? Zou je alle spellen met je zorgvragers kunnen spelen of aan kunnen bieden? Welke spel wel en welke niet? Wat zegt dat over jou?



Pictogrammen bij autisme

Leerdoel De student kan de sterke kanten verwoorden van een zorgvrager met autisme. De student toont aan kennis te hebben van pictogrammen. De student kan een dagindeling maken voor een verstandelijk beperkte zorgvrager met gebruik van pictogrammen De student toont aan vakinhoudelijke kennis te gebruiken bij het maken van een publicatieblad of informatieblad voor verstandelijk beperkte zorgvragers.

Theorie Anatomie boek thema 4 hoofdstuk 6 en Boek ‘het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’ thema 3, H6 de zorgvrager met een autisme spectrum stoornis.

Evaluatie Zelf controle door met mededeelnemers de opdracht te vergelijken.

Competentie R. Op de behoefte en verwachtingen van de ‘klant’ richten, K. Vakdeskundigheid toepassen, C. Begeleiden, D. Aandacht en begrip tonen, Indien je de activiteit met een groep doet: E. Samenwerken en overleggen.

Activiteit

Bestudeer de theorie uit beide boeken. Maak de kennisopdrachten uit het anatomieboek.

Activiteit

Maak een affiche over autisme. Je benoemt daarin de sterke kanten van een persoon met autisme. Breng dit in beeld met gebruik van pictogrammen. Je mag ook tekst gebruiken; verwerk de tekst op een manier die rekening houdt met de communicatieproblemen van een persoon met autisme. Vergelijk jouw ontwerp met een bestaande affiche (zoek bij ‘ondersteunend materiaal’) en kijk of je nog sterke kanten kunt toevoegen aan jouw affiche.

Activiteit

Maak een affiche met pictogrammen. Je verklaart in dit affiche een aantal pictogrammen. Zoek pictogrammen op internet of teken pictogrammen over. Zet achter ieder pictogram de betekenis ervan.

Activiteit

Maak een dagindeling voor een kind met autisme. Gebruik hiervoor pictogrammen en tekst. Gebruik voor je schema de informatie uit de casus op blz. 229 uit je boek ‘verzorgen van zorgvragers met een verstandelijke handicap’. Je maakt een dagindeling voor Pieter. Aanvullende informatie: hij zit tot 15.30 op school en komt met de bus naar huis. Hij gaat om 16.30 zwemmen tot 17.00. Om 18.00 avondeten (warme maaltijd) Om 20.00 tot 20.30 GTST kijken. Daarna voorbereiden om naar bed te gaan en om 21.00 naar bed en nog even lezen of spelletje. 21.30 het licht uit.



Activiteit

Maak een publicatieblad voor een vakantiedag in een vakantiewoning, waarop je het volgende duidelijk maakt: Welke dag het vandaag is; Personeel/begeleiding voor de hele dag; dagdienst, middagdienst, avonddienst, nachtdienst; De datum; De weersverwachting; Activiteiten van die dag en wie welke activiteit doet;

Reflectie: Kijk nog eens goed naar de competenties die bij deze activiteit horen. Geef jezelf een cijfer voor deze competenties zoals je die tijdens deze activiteit hebt ingezet: Op de behoefte en verwachtingen van de ‘klant’ richten, 0 --------------------------------------10 (kon je goed inschatten wat je doelgroep nodig heeft?) Vakdeskundigheid toepassen, 0---------------------------------------10 (Heb je voldoende kennis om deze activiteit te kunnen doen?) Begeleiden, 0---------------------------------------10 (Kon je goed inschatten welke begeleiding van belang is voor deze doelgroep?) Aandacht en begrip tonen, 0---------------------------------------10 (Kon je je verdiepen in deze doelgroep?) Aansturen. 0---------------------------------------10 (Kon je duidelijke instructies verzinnen om deze doelgroep iets duidelijk te maken ? Indien je de activiteit met een groep doet: samenwerken en overleggen. 0---------------------------------------10 (Hoe beoordeel je jouw inbreng ten aanzien van deze competentie?) Bespreek nu met ander deelnemers deze lijst en vraag hen feedback.



Prader-Willi-syndroom DVD met vragen

Leerdoel De student kan belangrijke aspecten verwoorden over het verzorgen van een zorgvrager met het Prader-Willi-syndroom.

Theorie Boek: Anatomie en ziekteleer voor verzorgende IG deel2, thema 4 Hoofdstuk 4 Boek: Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking. Thema 3, hoofdstuk 4.10


Competentie K Vakdeskundigheid toepassen

Activiteit

Lees eerst de onderstaande vragen, zodat je gerichter naar de DVD kijkt. Bekijk de DVD over een zorgvrager met het Prader-Willi-Syndroom. Titel: ‘Syndroom Prader-Willie (nr 326, 25 minuten) Maak daarna de onderstaande vragen.

Vragen: 1 a Benoem een aantal uiterlijke verschijnselen die je ziet bij Anke en die zij over zichzelf vertelt (die samenhangen met het syndroom). 1 b Wat is de oorzaak van het syndroom? 2 In welke ervaringsfase zit Anke? 3 Welke problemen zegt Anke te ervaren door haar syndroom? 4 a Wat deed Anke toen ze bij een rol koekjes kon? 4 b Wat is de reden dat ze de leiding om controle vraagt? 5 Maak een zorgplan voor Anke Formuleer 1 zorgprobleem en doel over het eetprobleem. Formuleer 2 activiteiten bij het doel. 6 Welke lichamelijke verschijnselen vertoonde Max na de geboorte die duiden op het syndroom? 7 De ouders van Max vrezen in de toekomst vooral 1 probleem. Welke probleem is dat? 8 a Hoe gaan ze nu om met het eetprobleem? 8 b Waarvoor heeft Max fysiotherapie? Zoek op internet verder informatie over PWS (Prader – Willi syndroom) met behulp van de volgende vragen. Bezoek de web site www.praderwillisyndroom.nl. 9 Zoek op de site naar het stippendieet. Vertel in het kort wat het dieet inhoudt. 10 Wat zijn de gevolgen van het overgewicht op langere termijn? 11 a Sommige mensen met PWS worden behandeld met een medicijn. Welk middel is dat? 11 b Wat is de werking van dit medicijn? 12 Welke problemen hebben mensen met PWS met leren? 13 Naar wat voor scholen kunnen mensen met PWS?

http://www.praderwilli-syndroom.nl/



Rett- en fragiele X syndroom

Leerdoel De student kan de theorie over verzorgen van zorgvragers met een verstandelijke beperking verwoorden.

Theorie Boek: Anatomie en ziekteleer voor verzorgende IG, thema Hoofdstuk 4 Boek ’verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking’, thema 3, Hoofdstuk 4

Evaluatie Zelf controle door vergelijken van verslag met een medestudent of klassikaal.

Competentie K. Vakdeskundigheid toepassen.

Activiteit

Het Rett-syndroom is een erfelijke afwijking met een typisch verloop. Het opvallende is dat de meisjes zonder afwijkingen worden geboren. Na een half jaar (of wat langer) ontstaan de problemen. Jij gaat onderzoeken wat de gevolgen zijn van deze erfelijke aandoening voor de zorgvrager. Maak een verslag van minimaal 2 A4tjes, lettertype 12. In je verslag verwerk je de informatie over:

De oorzaak van het Rett-syndroom;

De verschijnselen/ kenmerken;

Het verloop met daarin duidelijk verwoord dat er meerdere fasen zijn (o.a. de zogenaamde ‘knik’ in de ontwikkeling);

De gevolgen voor de zorgvrager; denk hieraan aan gevolgen op somatisch gebied en de veranderingen in gedrag;

Verwerk verder plaatjes of foto’s of informatie welke jij gevonden hebt op internet en die jij interessant vindt om te vermelden in je verslag.

Activiteit

Het fragiele-X-syndroom is een erfelijke afwijking met een afwijking op het X-chromosoom.. Jij gaat onderzoeken wat de gevolgen zijn van deze erfelijke aandoening voor de zorgvrager. Maak een verslag van minimaal 2 A4tjes, lettertype 12. In je verslag verwerk je de informatie over:

De erfelijkheid; verklaar met behulp van de chromosomen deling en overerving hoe het komt dat mannelijke zorgvragers vaak ernstiger verstandelijke handicaps hebben dan vrouwen met het fragiele-X-syndroom.

De verschijnselen/ kenmerken;

De gevolgen voor de zorgvrager; denk hieraan aan gevolgen op verstandelijk gebied en de gedragsstoornissen;

Verwerk verder plaatjes of foto’s of informatie welke jij gevonden hebt op internet en die jij interessant vindt om te vermelden in je verslag.

Activiteit

Zoek in de mediatheek naar een DVD met zorgvragers met de syndromen en bekijk deze. Onderzoek bij je zelf of je de kenmerken en het gedrag bij de zorgvragers kunt benoemen als kenmerkend voor het syndroom.



Test je beeldvorming

Leerdoel De student maakt de zelftest en bepaalt hoe hij/zij tegenover mensen met een verstandelijke beperking staat.

Evaluatie Kijk je uitslagen na met het antwoord model en vergelijk.

Competentie K Vakdeskundigheid toepassen

Activiteit

Maak de zelftest en bepaal het aantal punten aan de hand van het antwoordformulier.

Werkwijze Test jezelf! Hoe sta jij tegenover mensen met een verstandelijke beperking. En hoe ga jij met ze om? Vul deze test in en leer jezelf kennen. In deze test leggen we je een aantal situaties voor. Hoe zou jij reageren of handelen? Kies telkens het antwoord dat het beste bij jou past. Vraag 1 Jouw sportvereniging richt een team voor mensen met een verstandelijk beperking op en vraagt jou als coach/trainer. Wat doe je?

a. Natuurlijk, meteen aan de slag. Wat een leuk idee, trouwens. b. Je vindt het een leuk idee, maar je wilt graag weten wat er bij komt kijken. c. Je doet het niet, je vindt jezelf daar niet geschikt voor.

Vraag 2 Je nieuwe buren blijken een verstandelijke beperking te hebben. Wat vind jij hier van? a. Je vindt het best, maar het maakt je wel wat onzeker. b. Prima. Je maakt snel kennis met ze zoals je dat met alle nieuwe buren doet. c. Niet jouw keuze. Je houdt afstand. Vraag 3 Het bedrijf waar je werkt start een nieuw beleid: mensen met een verstandelijke beperking worden nadrukkelijk gevraagd te solliciteren. Jij:

a. Bent er trots op dat je bij een bedrijf werkt dat mensen met een beperking een mogelijkheid biedt, maar denkt dat het op jouw afdeling niet past.

b. Staat sceptisch tegenover het nieuwe beleid. Je denkt dat de samenwerking moeilijk is.

c. Gaat gelijk in je omgeving op zoek naar geschikte kandidaten. Genoeg mensen in je kennissenkring met een beperking.

Vraag 4 Je zoon/dochter krijgt een klasgenootje met een verstandelijke beperking. Hoe reageer je?

a. Je bent bang dat jouw kind onvoldoende aandacht krijgt. b. Geweldig initiatief, dat zouden meer scholen moeten doen. c. Je vindt het goed als de ontwikkeling van je eigen kind niet in gevaar komt.

Vraag 5 Jij en je vriend(in) gaan gezellig naar de bioscoop. Naast jullie komen twee mensen met een verstandelijke beperking zitten die een gesprekje proberen aan te knopen. Wat doe je?

a. Je ontwijkt ze en gaat een gesprek met je vriend(in) aan. b. Je knikt een keer en murmelt wat, maar daar blijft het bij. c. Jullie raken gezellig aan de praat.



Vraag 6 Je staat met je vriendenclub in de kroeg. Plots zoekt een meisje met een zichtbare verstandelijke beperking contact met je. Hoe reageer je?

a. Je draait snel om en doet net of je druk aan het kletsen bent met je vrienden. b. Je staat altijd open voor nieuwe contacten, dus nu ook. c. Je luistert naar wat zij te zeggen heeft en wimpelt haar dan af.

Vraag 7 Je wordt uitgenodigd voor een toneelvoorstelling. Als de voorstelling begint, zie je dat het om een gezelschap met grotendeels verstandelijk beperkte mensen gaat. Wat doe je?

a. Je bent aangenaam verrast en verheugt je enorm op de voorstelling. b. Je bent teleurgesteld. c. Dit had je niet verwacht, maar je bent toch benieuwd wat er komen gaat.

Vraag 8 Een nieuwe buurtgenoot met een verstandelijke beperking spreekt je aan en nodigt je uit voor een kopje koffie. Wat doe je?

a. Je wilt je buurtgenoot niet teleurstellen. Je zegt ‘ja’, maar gaat met tegenzin. b. Je reageert enthousiast, maakt meteen een afspraak en neemt een bosje bloemen

mee. c. Je zegt dat je het veel te druk hebt om op de koffie te komen.

Vraag 9 Je zit in de bus als iemand met een verstandelijke beperking instapt en naast je komt zitten. Hij of zij knoopt een gesprekje aan. Jij:

a. Bent nog niet op je bestemming, maar stapt toch bij de eerstvolgende halte uit. b. Je staart uit het raam en denkt na waarover je het met hem of haar zou kunnen

hebben. c. Wat leuk! Jullie raken in gesprek.

Vraag 10 In de supermarkt waar je al jaren komt, werkt sinds kort een meisje met een verstandelijke beperking. Wat vind je daarvan?

a. Ach, het duurt iets langer, maar verder doet ze het prima, dus het maakt niks uit. b. Tja, moet dat nu? c. Je bent enthousiast dat jouw supermarkt dat doet en vindt het hartstikke leuk om door

haar geholpen worden



Presentatie ziektebeeld verstandelijk beperkte (verplicht)

Leerdoel De student kan een presentatie geven over een ziektebeeld met de daarbij horende verzorgingsaandachtspunten.


Reserveer hulpmiddelen die nodig zijn bij het geven van een presentatie. Vorm een tweetal met een medestudent

Evaluatie De docent zal de presentatie beoordelen.

Competentie E. Samenwerken en overleggen J. Formuleren en rapporteren Q. Plannen en organiseren


Activiteit

Bereid een presentatie voor met een medestudent

Werkwijze:

Vorm een tweetal met een medestudent

Maak een keuze uit de ziektebeelden in overleg met de docent.

Werk de verzorgingsaandachtspunten uit die bij een zorgvrager met deze aandoening kunnen voorkomen. Je mag dit doen aan de hand van een casus uit de praktijk. Presenteer dan eerst de zorgvrager en ga daarna in op het ziektebeeld en de verzorgende uitgangspunten.

Je kunt ook een spel of toets maken, folders bij patiëntenverenigingen halen, je klasgenoten iets laten ervaren enz. Wees creatief.

Werk minimaal drie zorgproblemen uit die bij een zorgvrager met dit ziektebeeld kunnen voorkomen. Noteer een zorgprobleem voor het lichamelijk-, geestelijke- en sociale gebied.

Presenteer aan de groep het ziektebeeld met de nadruk op de verzorgingsaandachtspunten. De presentatie moet minimaal 10 minuten en maximaal 20 minuten duren. Je kunt er een Power Point presentatie bij maken, maar dit is niet verplicht. Zorg er wel voor dat je presentatie er verzorgd uitziet.





Criteria Feedback



Uitleg ziektebeeld Oorzaak Symptomen behandeling

Uitleg verzorgingsaandachtspunten Gebruik Grodon categorieën Volledigheid aandachtspunten Zorgproblemen goed geformuleerd







Timmers-Huigens

Leerdoel De student is in staat het ordeningssysteem van Timmers-Huigens toe te passen bij mensen met verstandelijke beperkingen

Theorie Boek; Het verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking, thema 1, Hoofdstuk 1.3.4 en 3.3

Evaluatie Kijk de opdracht na met behulp van het antwoordmodel. Bespreek de opdracht zonodig na met je docent

Competentie D. Aandacht en begrip tonen, R. Op de behoefte van de ‘klant’ richten, K. Vakdeskundigheid toepassen.

Activiteit

Je leest de casussen hieronder en geeft aan wie er volgens jou een lichaamsgebonden-, associatieve-, structurerende of een vormgevende ervaringsordening heeft. Motiveer je antwoorden

Jan is een man van 42. Hij gaat over 3 weken samenwonen met zijn vriendin. Jan koopt zelf zijn kleding en gaat af en toe een dagje uit naar een stad die hij interessant vindt

Stella is 10 jaar oud. Ze heeft een open rug en is vanaf haar middel verlamd. Ze zit in een rolstoel. Als ze s ‘ochtends verzorgd is weet ze dat ze gaat eten en dat dan de fysiotherapeut komt. Ze wacht tot de fysiotherapeut er is, maar is wat van slag als deze bijv. een vrijde dag heeft. Ze eet haar maaltijd altijd in dezelfde volgorde; eerst haar vlees, dan aardappelen en dan groenten. Afwijkingen van de dagelijkse patronen vallen bij Stella niet altijd in goede aarde.

Petra is 19 jaar oud. Ze kan lezen en schrijven en werkt op een sociale werkplaats, waar ze steeds ander werk doet. Ze vindt het fijn om met de mensen in haar woning op vakantie te gaan, zolang ze zelf niets hoeft te regelen.

Els is 20 jaar oud. Zij woont in een instelling voor mensen met verstandelijke beperkingen. Ze loopt vaak heen en weer op de gang en kan slecht stil zitten. Ze maakt geen contact met anderen, ook geen oogcontact. Als haar een bord met eten wordt voorgezet, dan eet ze dat zelf op. Verandering van omgeving vindt ze niet prettig en aan de laatste vakantie heeft ze dan ook niet zoveel plezier beleefd als de andere bewoners.

Raymond is 16 jaar. Hij woont 10 jaar in een instelling voor mensen met verstandelijke beperkingen. Raymond geniet van lekkere luchtjes en ontspant zich als de groepsleiding met hem gaat snoezelen. Hij herkent geen gezichten en is niet in staat om te praten. Raymond wordt volledig geholpen met de ADL.

Reflectie: Wat vond je moeilijk of makkelijk bij het indelen van deze zorgvragers? Heb je nog leervragen met betrekking tot de classificatie van Timmers-Huigens? Ga op zoek naar de antwoorden op de vragen.



Simulaties verstandelijke beperking

Leerdoel De student is in staat een professioneel gesprek te voeren met een zorgvrager met een verstandelijke beperking.

Theorie Boek Verzorgen van mensen met een verstandelijke beperking.

Evaluatie Aan de hand van de feedback van medestudenten en docent schrijf je een reflectieverslag.

Competentie C. Begeleiden, D. aandacht en begrip tonen, F. ethisch en integer handelen R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten

Taaltaak Je kunt deze activiteit gebruiken als taaltaak. Laat het gesprek beoordelen door je docent met het beoordelingsformulier gesprek voeren

Activiteit 1

Simulatie autisme Je gaat een gesprek voeren met een zorgvrager met een licht verstandelijke beperking. Deze zorgvrager is autistisch. De zorgvrager kan wel praten maar is niet erg vaardig met taal en maakt schommelende bewegingen al zij zit. Zij krijgt elke woensdag logopedie. Huidige situatie: Vandaag is het weer woensdag maar de logopediste is ziek. Er zal een vervanger aanwezig zijn. Je bereidt de zorgvrager hierop voor. Wat wordt er van jou verwacht:

Vertel het verhaal in feiten.

Vertel het kort en duidelijk

Geef ruimte om de boodschap te verwerken

Geef ruimte voor de eventuele emotie en weerstand om te gaan.

Blijf rustig, ga niet te dicht bij de zorgvrager zitten, liever schuin naast iemand dan recht ervoor.

Activiteit 2

Simulatie matig verstandelijk beperkte zorgvrager Je gaat een gesprek voeren met een zorgvrager die matig verstandelijk beperkt is. Deze zorgvrager kan goed praten en lopen maar herkent de grenzen niet van de normale omgangsvormen met andere mensen. Huidige situatie: Je bent met deze zorgvrager boodschappen gaan doen. Tijdens het uitje heeft de zorgvrager een wildvreemde man omhelst en gezoend. Ze vond deze man heel erg leuk. Maar de man is er erg van geschrokken. Jij gaat nu een gesprek over dit gedrag voeren. Wat wordt er van jou verwacht:

Sluit aan bij het niveau van het taalbegrip van de zorgvrager

Geef geen oordeel over wat er gebeurde


Geef ruimte voor de belevingswereld van de zorgvrager

Geef aan wat ‘normaal’ is en geef aan waarom het gedrag moet wijzigen.

Maak duidelijke afspraken over gedrag. Spreek eventueel een beloningsysteem af.



Activiteit 3

Simulatie matig verstandelijke beperkte zorgvrager De zorgvrager kan korte zinnen begrijpen en zeggen. Zij kan erg moeilijk omgaan met prikkels en stress. Als dit gebeurd bijt zij in haar vingers. Huidige situatie: Je gaat thee drinken met deze zorgvrager. Tijdens het thee drinken bijt de zorgvrager steeds op haar vingers. Dit wil je stoppen en gebruikt daarvoor de uitgangspunten van Gentle teaching. Wat wordt er van jou verwacht:

Probeer te achterhalen waar de stress vandaan komt en probeer dat weg te nemen.

Heb geen vooroordelen over het gedrag.

Probeer de zorgvrager af te leiden

Praat op een duidelijke maar rustige zachte toon.

Toon extra nabijheid zodat de zorgvrager zich veilig gaat voelen.


Criteria voor het reflectieverslag

In je reflectieverslag geef je antwoord op de onderstaande vragen. Het verslag bestaat uit ongeveer 1 a-4tje

Naam : Datum : Casus : Docent die aanwezig was : Nummer reflectieverslag :

7. Hoe was het voor je om dit gesprek te voeren? 8. Noem ten minste 2 voorbeelden van wat je goed vond gaan en beschrijf zo concreet

mogelijk wat je goed vond gaan. 9. Noem ten minste 2 voorbeelden van wat je minder goed vond gaan en beschrijf zo

concreet mogelijk wat je minder goed vond gaan. 10. Welke feedback kreeg je van de docent? 11. Wat ga je de volgende keer anders doen? 12. Formuleer aan de hand van dit gesprek en je reflectie een persoonlijk leerdoel.



Criteria voor de simulatie

Criteria

Feedback



De zorg aan barenden, kraamvrouwen en pasgeborenen

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. de zorg aan barenden, kraamvrouwen en pasgeborenen.

Theorie Boek: Kraamverzorging Thema 2 de zorg aan barenden, kraamvrouwen en pasgeborenen. Hst 1 De verzorgende in de kraamzorg Hst 2 Het kraamzorgproces Hst 3 Coördinatie en kwaliteitszorg



Activiteit

Lees de aangegeven hoofdstukken en maak de vragen bij Praktijk en de kennisopdrachten.



De barende uit een niet westerse cultuur

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. de barende uit een niet-westerse cultuur in de thuissituatie

Theorie Boek: Kraamverzorging Thema 3 contextgebonden zorgverlening. Hst 1 De barende uit een niet-westerse cultuur in de thuissituatie Boek: Anatomie en ziekteleer voor verzorgende deel 2 Hst 1 “Mijn borsten doen zo’n pijn”


Competenties C. begeleiden K. Vakdeskundigheid toepassen

Activiteit




De kraamvrouw thuis na een baring in het ziekenhuis

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. de kraamvrouw thuis na een baring in het ziekenhuis

Theorie Boek: Kraamverzorging Thema 3 contextgebonden zorgverlening. Hst 2 de kraamvrouw thuis na een baring in het ziekenhuis Boek: Anatomie en ziekteleer voor verzorgende deel 2 Hst “Dat was op het nippertje”



Activiteit




Kraamzorg in een gezin waar een kinderziekte heerst

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. kraamzorg in een gezin waar een kinderziekte heerst

Theorie Boek: Kraamverzorging Thema 3 contextgebonden zorgverlening. Hst 3 kraamzorg in een gezin waar een kinderziekte heerst Boek: Anatomie en ziekteleer voor verzorgende deel 2 Hst “De voeding komt er weer uit”



Activiteit




Kraamgezin met een prikkelbare baby

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. een kraamgezin met een prikkelbare baby.

Theorie Boek: Kraamverzorging Thema 3 contextgebonden zorgverlening. Hst 4 kraamgezin met een prikkelbare baby. Boek: Anatomie en ziekteleer voor verzorgende deel 2 Hst “Ik word gek van dat huilen”



Activiteit




De kraamvrouw na een bevalling met een afwijkend verloop

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. de kraamvrouw na een bevalling met een afwijkend verloop.

Theorie Boek: Kraamverzorging Thema 3 Contextgebonden zorgverlening Hst 5 De kraamvrouw na een bevalling met een afwijkend verloop. Boek: Anatomie en ziekteleer voor verzorgende deel 2 Hst “Iedere stap voel ik”



Activiteit




Een kraamgezin na de bevalling via een sectio caesarea

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. een kraamgezin na de bevalling via een sectio caesarea

Theorie Boek: Kraamverzorging Thema 3 contextgebonden zorgverlening. Hst 6 Een kraamgezin na de bevalling via een sectio caesarea Boek: Anatomie en ziekteleer voor verzorgende deel 2 Hst “Dat was een angstig gevoel”



Activiteit




Een kraamgezin waar de pasgeborene een probleem heeft

Leerdoel De student kan de theorie beschrijven m.b.t. een kraamgezin waar de pasgeborene een probleem heeft

Theorie Boek: Kraamverzorging Thema 3 contextgebonden zorgverlening. Hst 7 Een kraamgezin waar de pasgeborene een probleem heeft Boek: Anatomie en ziekteleer voor verzorgende deel 2 Hst “Mijn kind ziet zo geel”



Activiteit




Zorg rondom de bevalling 1

Activiteit

Bekijk DVD’s over bevallingen en geef antwoord op onderstaande vragen. Lees relevantie theorie in aangegeven boeken.

Bekijk één of meerdere DVD’s over een bevalling. Vraag zo nodig titels aan de docent. Geef antwoord op volgende vragen.

1. Is de baby a terme geboren? 2. Hoe verloopt de bevalling? 3. In welke ligging ligt het kind? 4. Worden er extra middelen ingezet om de baring te stimuleren? 5. Binnen hoeveel tijd bevalt de vrouw en is dat normaal?

Andere vragen:

1. Waar kan een vrouw bevallen? 2. Hoe ligt het percentage thuis bevallen als je het vergelijkt met elders bevallen (oa

ziekenhuis) 3. Welke indicaties maken een bevallen in het ziekenhuis (alsnog) noodzakelijk? Noem

minimaal 5 redenen om in een ziekenhuis te bevallen. 4. Wat zijn de symptomen van het feit dat de bevalling in gang is? 5. Welke fasen (tijdperken) van de bevalling zijn er te onderscheiden? 6. Hoe lang duren deze tijdperken? (gemiddeld) 7. Wanneer spreken we van een fluxus ( meer dan normale vloeiing)?

Reflectievragen

Wat wist je al van deze materie?

Wat was nieuw voor je?

Leerdoel De student heeft kennis van de zorg rondom de bevalling.

Theorie Boek: Kraamverzorging en Anatomie en ziekteleer deel 2 DVD

Evaluatie Vergelijk je uitkomsten met die van een medestudent. Vraag zo nodig verduidelijking aan de docent. Met behulp van antwoordmodel.

Competentie K. Vakdeskundigheid toepassen,




Activiteit

Lees relevante theorie uit beide boeken, bekijk de aangegeven DVD en geef antwoord op onderstaande vragen.

1. Wat is de samenhang tussen het “tekenen” en het verstrijken van de baarmoedermond?

2. Beschrijf het verschil tussen de weeën bij ontsluiting en persweeën. 3. Welke observaties kun je als verzorgende doen tijdens de ontsluitingsfase, de

uitdrijvingsfase en tijdens het nageboortetijdperk? 4. Op welke manier kan een vrouw tijdens de uitdrijvingsfase extra kracht geven aan de

persweeën en hoe kan zij de ruimte in de bekkenbodem groter maken? 5. Waaraan is zichtbaar dat de bevalling is ingezet? 6. Hoe lang duurt de bevalling van begin tot einde bij een primipara? 7. En hoe lang bij een multipara? 8. Beschrijf het proces van de baring; wat gebeurt er precies in het lichaam van de

barende? 9. Ruptuur: beschrijf het ontstaan, gradaties en behandeling van elke genoemde graad. 10. Episiotomie: wat is dit? Beschrijf reden om een episiotomie toe te passen en nazorg

na episiotomie. Reflectievragen



Leerdoel De student heeft kennis van de zorg rondom de bevalling

Theorie Boek: Kraamverzorging en Anatomie en ziekteleer deel 2 DVD






Activiteit

Lees relevante theorie uit beide boeken en geef antwoord op onderstaande vragen.

1. Welke afwijkende liggingen van de baby ken je? Noem er minimaal 4 2. Welke liggingen zorgen voor problemen bij de baring? Wat moet er dan gebeuren? 3. Welk hormoon speelt een rol bij de baring? 4. Wat remt de productie van dit hormoon af? 5. Wat zijn: oefenweeën, ontsluitingsweeën, uitdrijvingsweeën en nageboorteweeën? 6. Welke veranderingen ondergaan de vagina en de baarmoeder bij volledige ontsluiting? 7. Noem 3 voordelen van het intact zijn van de vliezen. 8. welke draaiingen van het kind zijn nodig om geboren te kunnen worden? 9. Welk gevaar dreigt er voor de moeder bij een (te) snelle geboorte? 10. Je bent bij een bevalling geroepen; welke gegevens van de organisatie wil je hebben

voordat je op pad gaat? Tip: Bekijk eens via www.youtube.com de volgende filmpjes. Zoek met trefwoorden:

Labor and birth (duurt 2 minuut 47 sec)

Animatie bevalling (duurt 2 minuut 49 sec) Reflectievragen




Theorie Boek: Kraamverzorging en Anatomie en ziekteleer deel 2 Internet: www.youtube.com



http://www.youtube.com/

http://www.youtube.com/




Activiteit

Lees relevante theorie uit beide boeken, bekijk de aangegeven DVD en geef antwoord op onderstaande vragen.

Casus: Je bent geroepen in een gezin waar de geboorte van een 1e kind nadert. De ouders zijn nog onervaren, de moeder lijkt onzeker en de vader heeft veel vragen. Er is geen goede verlichting aanwezig en het geheel maakt een ongecoördineerde indruk. 1. welke gegevens heb je direct nodig? 2. wat is jouw taak t.a.v. begeleiding in deze situatie? 3. wat zet je klaar voor de bevalling? 4. wat onderneem je om toch over een goede verlichting te kunnen beschikken? 5. wat is jouw taak t.a.v de omgeving waarin de bevalling plaats vindt? 6. welke verschillende baringshoudingen zijn er? 7. hoe schat je de zorgbehoefte van de barende in? 8. aan welke eisen vanuit de ARBO-wetgeving moet de kraamsetting voldoen? Bekijk de DVD “Onderwaterbevalling” Reflectievragen




Theorie Boek: Kraamverzorging en Anatomie en ziekteleer deel 2 DVD ”De onderwaterbevalling”

Evaluatie Vergelijk je uitkomsten met die van een medestudent. Gebruik het antwoordmodel behorende bij deze activiteit.

Competentie K. Vakdeskundigheid toepassen F. Ethisch en integer handelen R. Op de behoeften en verwachtingen van de “klant” richten




Activiteit

Lees relevante theorie in beide boeken en geef antwoord op onderstaande vragen.

1. Welke soorten kraamzorg ken je? 2. Welke zou jij persoonlijk kiezen? 3. Wat zijn de werkzaamheden wanneer je 3 uurszorg biedt? Wat doe je wel/niet? 4. Voor wie is het zorgplan bedoeld? 5. In welke fasen kun je het kraamproces indelen? 6. Wat is een ruptuur? 7. Wat is een episiotomie? 8. Hoe verloopt de kraamzorg in geval van een keizersnede? 9. Waar wordt een baby die in stuitligging ligt, geboren? En hoe verloopt deze bevalling? 10. Na hoeveel uur na de bevalling gaat de kraamvrouw naar huis? (gemiddeld en zonder

complicaties bij moeder en kind) Reflectievragen




Theorie Boek: Kraamverzorging Anatomie en ziekteleer deel 2


Competentie F. Ethisch en integer handelen K. Vakdeskundigheid toepassen R. Op de behoeften en verwachtingen van de “klant” richten



Borstvoeding en DVD

Activiteit

Bestudeer in je boeken de theorie over borstvoeding, bekijk de DVD en geef antwoord op onderstaande vragen.

1. Welke punten zou je in je voorlichting over borstvoeding bespreken met een zwangere

vrouw die denkt dat zelf voeden lastig en vermoeiend is? 2. Noem een aantal voordelen van borstvoeding voor de moeder. 3. Wat is de meerwaarde van moedermelk voor de baby? 4. Noem een aantal punten waaraan je kunt merken dat de baby goed is aangelegd. 5. Wat betekent “voeden op verzoek” (feeding on demand)? 6. Hoe komt het dat een baby extra calorieën binnenkrijgt als hij aan een schijnbaar lege

borst blijft drinken? 7. Waarom is het beter om de baby aan te leggen voordat hij gaat huilen? 8. Op welke manieren kan de moeder de baby aanleggen aan de borst? 9. Wat is de meest voorkomende oorzaak van pijnlijke tepels (tepelkloven)? 10. Wat voor advies zou je geven aan een moeder die inmiddels pijnlijke tepels heeft? 11. Wat is stuwing en wanneer kan het optreden? 12. Hoe herken je een verstopt melkkanaaltje en welke adviezen geef je? 13. Wat zijn regeldagen? Welk advies geef je de moeder? 14. Wat moet een moeder doen als een rustige baby te weinig aankomt? 15. Welke adviezen kun je geven om te voorkomen dat een voedende moeder oververmoeid

raakt? 16. Welke rechten heeft een moeder die borstvoeding geeft wanneer zij buitenshuis werkt? 17. Hoe lang kan moedermelk worden bewaard? 18. Hoe lang kan een baby het beste uitsluitend moedermelk krijgen? 19. Wat betekent borstvoeding voor een baby tegen het einde van de borstvoedingsperiode,

als de hoeveelheid melk nog maar gering is en het kind misschien nog maar 1 of 2 x per dag aan de borst drinkt?

Reflectievragen

Wat vind je van de stelling dat elke vrouw in staat is om borstvoeding te geven?

Wat viel je op bij het bekijken van deze DVD?

Leerdoel De student kan de kraamvrouw ondersteunen bij het geven van borstvoeding; GVO geven; de voor- en nadelen voor moeder en kind t.o.v. borsten flesvoeding benoemen; rechten van de zogende werkende vrouw benoemen; adviezen geven m.b.t. tepelkloven.

Theorie Boek: Kraamverzorging, Anatomie en ziekteleer deel 2. DVD: “Borstvoeding de beste start” Internet

Evaluatie Vergelijk en bespreek je uitkomsten met die van een medestudent. Via antwoordmodel.

Competentie K. Vakdeskundigheid toepassen, R. Op de behoeften van de “klant” richten



Borstvoeding vragen

Leerdoel De student kan haar kennis beschrijven wat betreft borstvoeding.

Theorie Boek: kraamverzorging Internet, er zijn verschillende borstvoedingssites.

Evaluatie Overleg met medestudenten over de antwoorden. Vraag zo nodig aan de docent.

Competenties: K. Vakdeskundigheid toepassen

Activiteit

Verdiep je in borstvoeding en geef antwoord op onderstaande vragen.

1. Noem minimaal 4 voordelen van borstvoeding voor de baby. 2. Noem minimaal 4 voordelen van borstvoeding voor de moeder. 3. Welke rol speelt borstvoeding bij het voorkomen van geelzien? 4. Welke hormonen spelen een rol bij de borstvoeding? 5. Waarom mislukte borstvoeding vroeger (Nederland, Europa jaren 60-70)? 6. Wat betekent voeden op verzoek (feeding on demand)? 7. Hoeveel voedingen (per 24 uur) vraagt een baby die borstvoeding krijgt de eerste

weken? 8. Hoe kom je er achter of een baby voldoende gedronken heeft? 9. In welke houding(en) kan een moeder haar baby voeden? 10. Waarom is het beter een baby aan te leggen voordat hij huilt en overstuur is? 11. Waarom is het beter niet bij te voeden naast de borstvoeding? 12. Een baby die borstvoeding krijgt moet ook bepaalde vitamines toegediend krijgen.

Welke zijn dit en hoe dien je dit toe? 13. Waarom is het moeilijk voor een baby om goed te drinken bij gestuwde borsten?

Welke acties kan je ondernemen om dit te verhelpen? 14. Hoe lang kan moedermelk bewaard worden? Op kamertemperatuur, in de koelkast

en in de vriezer. 15. Hoe kan je een slaperige baby tot drinken stimuleren? 16. Hoeveel uur mag er maximaal zitten tussen twee voedingen? (mn de eerste weken) 17. In welke situaties kan/ mag een vrouw geen borstvoeding geven? 18. Tot welke leeftijd kan een kind borstvoeding krijgen? 19. Casus: Eva heeft het bericht gekregen in aanmerking te komen een baby te

adopteren. Eva vindt het altijd geweldig om te zien dat haar vriendin borstvoeding geeft. Zal dit voor Eva mogelijk zijn bij haar adoptiebaby?



Coördinatie van kraamzorg

Activiteit

Lees relevantie theorie in je boek en geef antwoord op onderstaande vragen.

1. Welke disciplines komt een zwangere/ kraamvrouw tegen? Zowel voor, tijdens als na de bevalling.

2. Beschrijf de werkzaamheden van deze disciplines. 3. Welke verschillende vormen van kraamzorg zijn er? 4. Waarvoor zou jij persoonlijk kiezen en waarom? 5. Welke taken doet de kraamverzorgende in ieder geval ? 6. Welke werkzaamheden liggen ter beoordeling van de kraamverzorgende? 7. Er is een mantelzorger (bijvoorbeeld een oma) in het gezin aanwezig. Wat laat je

beslist niet aan de desbetreffende mantelzorger over? 8. Hoe maak je dat op een respectvolle manier duidelijk?

Reflectievragen

1. Wat wist je al van deze opdracht? 2. Wat kreeg je als aanvulling van je medestudent?

Leerdoel De student kan verwoorden wat prenatale zorg voor een zwangere in Nederland inhoudt en welke vormen van kraamzorg er zijn.

Theorie Boek: Kraamverzorging thema 1, oriëntatie op de kraamzorg.

Evaluatie Vergelijk je opdracht met een medestudent . Met behulp van antwoordmodel.

Competentie K. Vakdeskundigheid toepassen, Q. Plannen en organiseren,



Geslachtsorganen en menstruatiecyclus

Activiteit

Bekijk de DVD en doorloop onderstaande opdracht

Bekijk de DVD Biobits 599.5 nr: 42; 73; 74 en 75 Of bekijk de biobitsfilmpjes via Teleblik. Internetopdracht geslachtsorganen en menstruatiecyclus: Ga naar de volgende site: www.bioplek.org Kies: Inhoud. Kies: Bovenbouw Inhoud theorie en animaties Kies: Voortplanting Er worden hier een aantal onderwerpen genoemd.

Geslachtsorganen man

Geslachtsorganen vrouw

Menstruatiecyclus

Ovarium – follikel – eicel *

Testis *

Bevruchting, ontwikkeling, embryo * Werk de verschillende onderwerpen door. (De onderwerpen met * zijn moeilijker) Gebruik hiervoor de pijltjes Ga met de muis over de onderdelen van de tekening heen Kijk naar het model en naar de schematische afbeelding Doe de invul opdrachtjes. Noteer vragen die je aan de docent wilt stellen.

Leerdoel De student heeft kennis van de anatomie van de geslachtsorganen en de menstruatiecyclus

Theorie Boek: Kraamverzorging Anatomie en ziekteleer deel 1 en 2 DVD Biobits 599.5 nr: 42; 73; 74 en 75 Internet

Evaluatie Vergelijk je uitkomsten met die van een medestudent. Vraag zo nodig verduidelijking aan de docent.


http://www.bioplek.org/



Het geven van fles/ borstvoeding

Activiteit

Ga naar het OLC en maak onderstaande opdracht

CD-ROM “Ouder en kind zorg” Ga naar cursistensoftware op pc of start de CD-ROM op. Je hebt oordopjes/koptelefoon nodig om de geluidsfragmenten te kunnen beluisteren. Rechts bovenin het scherm betekent de pijl een bladzijde terug. Rechts bovenin het scherm betekent de M terug naar het hoofdmenu. Linksonder in de taakbalk staat een rood paginaatje: hier zit een protocol achter. Een rood cameraatje in het midden van de taakbalk: hier zit een vaardigheidsfilmpje achter. Ga naar: Materialen Zuigelingenvoeding Normale voeding Borstvoeding Voedingsmaterialen Fles Flessenspeen Kolven Slaapattributen Ouder & kind Anatomie & fysiologie Zwangerschap & bevalling Lees de tekst en bekijk de filmpjes. Maak de verschillende categorieën van de MBO-vragen: Casuïstiek Combinatievragen Multiple Choice vragen Volgorde vragen Extra: bekijk de DVD van Brigitte Kaandorp: satire verschil man/vrouw en borstvoeding. Reflectievragen 1. Wat wist je al van deze materie? 2. Wat was nieuw voor je?

Leerdoel De student heeft kennis van het geven van fles/borstvoeding

Theorie Boek: Kraamverzorging en Anatomie en ziekteleer deel 2 DVD Brigitte Kaandorp: satire verschil man/vrouw en borstvoeding Koptelefoon

Evaluatie Vergelijk je uitkomsten met die van een medestudent.

Competentie K. Vakdeskundigheid toepassen, R. Op de behoeften en verwachtingen van de “klant” richten



Kinderen van de zorgvrager begeleiden

Leerdoel De student verdiept zich in het onderwerp “kinderen van de zorgvrager begeleiden”.

Locatie Leslokaal, thuis.

Evaluatie Met behulp van antwoordmodellen.

Competenties: K. Vakdeskundigheid toepassen C. Begeleiden

Activiteit

Maak uit het boek het hieronder beschreven onderdelen.

1. Maak praktijk 1 van dit hoofdstuk. Gaat over mevrouw Smit. 2. Maak de kennisopdracht van dit hoofdstuk. 3. Kijk na met behulp van de antwoordmodellen.



Kraamtranen

Leerdoel De student kan beschrijven wat het verschil is tussen kraamtranen en een post-partumdepressie.

Theorie Internet

Evaluatie Vergelijk en bespreek je antwoorden met een medestudent. Vraag zo nodig verduidelijking aan de docent.

Competentie C Begeleiden F Ethisch en integer handelen, R Op de behoeften en verwachtingen van de “klant” richten

Activiteit

Geef antwoord op onderstaande vragen.

1. Wat zijn kraamtranen? (ook wel genoemd: babyblues) 2. Wat is de oorzaak van kraamtranen? 3. Wat is jouw houding naar de kraamvrouw toe als zij last heeft van kraamtranen? 4. Moet je andere disciplines inschakelen als de kraamvrouw last heeft van kraamtranen?

Wanneer wel/ wanneer niet? 5. Wat is een postpartumdepressie? 6. Je hoort ook wel eens: postnatale depressie. Waarom is dat onjuist?



Landelijk Indicatie Protocol

Leerdoel De student kan beschrijven hoe de toekenning van kraamzorg verloopt.

Theorie Boek: kraamverzorging Internet: zoek op: “landelijk indicatieprotocol kraamzorg” www.kraamzorg.nl

Evaluatie Vergelijk je antwoorden met een medestudent en vraag zo nodig verduidelijking aan je docent.


Activiteit

Verdiep je in de toekenning van kraamzorg en geef antwoord op onderstaande vragen.

Ga naar www.kraamzorg.nl , van daaruit kan je doorlinken naar allerlei kraamzorgorganisaties.

1. Wat houdt het Landelijk Indicatieprotocol Protocol in voor kraamzorg? (hierna genoemd LIP)

2. Waarom is het LIP ontstaan?

3. Wat is het minimal aantal uren wat een gezin krijgt voor partusassistentie bij thuisbevalling?

4. Wat is het minimale aantal uren wat een gezin krijgt aan kraamzorg in de kraamweek?

5. Wat kan je vinden qua kosten? Wat word er door de verzekering vergoed?

6. Weten kraamzorgorganisaties zich te onderscheiden of beloven ze allemaal hetzelfde?

7. Welke kraamzorgorganisatie zou jij uikiezen en waarom?

http://www.kraamzorg.nl/

http://www.kraamzorg.nl/



Lichamelijke veranderingen in de zwangerschap

Leerdoel De student kan de veranderingen in het lichaam van de zwangere vrouw beschrijven en daarbij de oorzaken en de gevolgen voor de zwangere vrouw ervan benoemen. Daarbij is de student in staat om te benoemen welke acties er ondernomen kunnen worden om ongemakken te voorkomen.

Theorie Boek: Kraamverzorging en Anatomie en ziekteleer deel 2 Internet.

Evaluatie Vergelijk je opdracht met een medestudent stel zo nodig vragen aan je docent. Met behulp van antwoordmodel.


Activiteit

Lees relevante theorie in aangegeven boeken, zoek op internet en geef antwoord op onderstaande vragen.

1 Gewichtstoename: hoe ontstaat dit, welke organen/gebieden nemen in gewicht toe, hoeveel komt de zwangere gemiddeld aan onder “normale” omstandigheden? 2 Welke veranderingen (3) in de hormoonhuishouding zijn er tijdens een zwangerschap? 3 Beschrijf de veranderingen in de voeding bij de zwangere vrouw. Welke ziekte kan hierbij ontstaan? 4 Beschrijf de veranderingen (5) in ademhaling/bloedsomloop. 5 Beschrijf mogelijke veranderingen in het slaappatroon bij de zwangere vrouw. 6 Beschrijf de mogelijke veranderingen in gedrag. Wat kan hiervan de oorzaak zijn?



Perinatale sterfte

Leerdoel De student kan beschrijven wat perinatale sterfte is, wat de risicofactoren zijn betreffende perinatale sterfte en wat er gedaan wordt om deze problematiek te verminderen.

Theorie Boek: Kraamverzorging Internet Bekijk aanbevolen documentaries. Dit gaat heel handig via teleblik. Als je geen toegangscode hebt van teleblik vraag dan aan docent hoe je hier gebruik van kan maken.

Evaluatie Vergelijk de antwoorden op de vragen met die van een medestudent. Vraag zo nodig verduidelijking aan de docent.


Activiteit

Verdiep je in het onderwerp “Perinatale sterfte” door antwoord te geven op onderstaande vragen.

Aanbevolen documentaires:

Een vandaag- uitzending van 16 november (27.17 minuten)

Zembla- Babysterfte in Nederland- uitzending van 22 november 2009 (34.04 minuten) Deze documentaires kan je bekijken via Teleblik of via uitzending gemist. Als je via Google zoekt op:

Aanvalsplan perinatale sterfte Rotterdam Dan kom je op de digitale versie van dit plan waarin je antwoord kan vinden op de vragen. Dit plan is vrij uitgebreid. Probeer het belangrijkste eruit te halen. (Je hoeft het plan dus niet van voor naar achter te bestuderen, mag wel maar hoeft niet) Vragen:

1. Wat is perinatale sterfte en welke definitie wordt gehanteerd?

2. Hoe hoog ligt het promillage in Nederland en in de regio Rotterdam? (promillage is hoeveel per duizend geboortes)

3. Wat zijn de risicofactoren die bijdragen aan slechte perinatale uitkomsten?

4. Wat zijn de adviezen die de deskundigen geven om perinatale sterfte te reduceren?

Deze adviezen kan je uit de documentaires halen maar is ook te lezen in het aanvalsplan.



Prenatale zorg

Activiteit

Lees relevante theorie in aangegeven boeken en geef antwoord op onderstaande vragen.

Lees hoofdstuk 1, 2 en 3 uit het boek “Kraamverzorging” Vragen:

1. In welke fase van de zwangerschap gaat de zwangere voor het eerst naar de verloskundige?

2. Wat wil de verloskundige allemaal van de zwangere vrouw weten? 3. Welke controles of onderzoeken worden er bij ieder bezoek aan de verloskundige

gedaan? Leg bij ieder onderzoek uit waarom dit plaatsvindt. 4. Welke extra onderzoeken kan de verloskundige zelf doen of laten doen tijdens de

zwangerschap? Leg bij ieder onderzoek uit waarom dit plaatsvindt. 5. Welke aspecten met betrekking tot de voeding zijn belangrijk voor de kraamvrouw?

Noem zoveel mogelijk punten en leg uit waar het goed voor is. 6. Welke zaken zijn belangrijk in de leefwijze van de zwangere? 7. Welke zwangerschapscursussen zijn er allemaal? Beschrijf welk doel ze hebben. 8. Op welke verschillende plaatsen kan een gezonde kraamvrouw bevallen?

Reflectievragen



leerdoel De student heeft kennis van prenatale zorg in Nederland

Theorie Boek: Kraamverzorging en Anatomie en ziekteleer deel 2





Relevante wetgeving

Activiteit

Zoek op internet naar desbetreffende informatie.

1. Hoe erken je een kind?

2. Aan welke voorwaarden moet een aangifte voldoen?

3. Wie heeft het ouderlijk gezag over het kind?

4. Vanaf welke datum mag jezelf kiezen welke achternaam je kind krijgt? En hoe was

het daarvoor?

5. Wat is er in de wet geregeld over de keuze van de voornaam?

6. Wie moet het kind aangeven? En waar gebeurt dat?

7. Wat staat er in de geboorteakte?

8. Wie heeft er recht op ouderschapsverlof?

9. Tot welke leeftijd kan je ouderschapsverlof voor je kind aanvragen?

10. Welke wet is er voor deeltijdwerk?

11. Wat houdt het recht op het geven van borstvoeding in?

12. Hoe lang moet een vrouw in de gelegenheid gesteld worden in werktijd borstvoeding te geven of af te kolven?

13. Hoeveel tijd mag een vrouw besteden tijdens haar werkuren aan borstvoeding of

afkolven?

14. Wat is de rol van de werkgever met betrekking tot het geven van borstvoeding of afkolven? Waar is de werkgever verantwoordelijk voor?

Als je via google zoekt met de volgende trefwoorden: “aangeven kind geboorte” dan kom je op www.babyinfo.nl financieel En op de site van de rijksoverheid. Daar kan je veel vinden om de vragen te beantwoorden.

Leerdoel De student heeft inzicht in de relevante wetgeving rondom naamgeving, ouderschapsverlof enz..

Theorie Boek: Kraamverzorging Maak ook gebruik van internet

Evaluatie Vergelijk je opdracht met die van een medestudent


http://www.babyinfo.nl/



Veilig slapen

Leerdoel De student beschrijven wat de richtlijnen zijn betreffende veilig slapen voor een pasgeborene.

Theorie Boek: kraamverzorging Internet

Evaluatie Vergelijk je antwoorden met een medestudent en vraag zo nodig de docent om verduidelijking.


Activiteit

Verdiep je in de richtlijnen veilig slapen en geef antwoord op onderstaande vragen

Zoek op internet met als zoekterm “wiegendood”. Je komt dan op de sites waar dit onderwerp voorkomt. Kijk kritisch welke informatie bruikbaar is en welke niet, op internet staat heel veel en de gegeven informatie kan wel eens tegenstrijdig zijn. Probeer een antwoord te vinden op de volgende vragen:

1. Welke definitie wordt er gehanteerd t.a.v. wiegendood?

2. Welke veiligheidsadviezen worden er gegeven om wiegendood te reduceren?

3. Welke kinderen behoren tot de risicogroep?

4. Hoe spelen fabrikanten in om ouders producten te laten kopen om wiegendood tegen te gaan?

5. Wat is het standpunt van stichting wiegendood t.a.v, veilige en onveilige producten?



Voorbehoedsmiddelen

Leerdoel De student kan beschrijven welke voorbehoedsmiddelen er zijn, hoe deze worden toegepast, wat de werking en bescherming (wel/niet tegen SOA’s ) ervan is.

Theorie Internet

Evaluatie Vergelijk je opdracht met een medestudent, vraag zo nodig verduidelijking aan je docent.


Activiteit

Maak een overzicht van voorbehoedsmiddelen.

Maak een overzicht van alle voorbehoedsmiddelen die er zijn. Maak gebruik van het invulblad. Per voorbehoedsmiddel moet beschreven worden:

Naam voorbehoedsmiddel

Hoe moet het gebruikt worden?

Hoe voorkomt het zwangerschap?

Beschermt wel of niet tegen SOA’s? (seksueel overdraagbare aandoening)

Hoe betrouwbaar is het om zwangerschappen te voorkomen? Reflectievragen

1. Van welke voorbehoedsmiddelen was je al op de hoogte? 2. Welke middelen waren voor jou totaal onbekend? 3. Bij welke middelen ging je uit van “veiligheid” terwijl dat, na het maken van deze

opdracht, anders bleek te zijn? 4. Welke voorbehoedsmiddelen spreken je aan en waarom? 5. Welke spreken je juist niet aan en waarom niet? 6. Wat heb je van deze opdracht geleerd?



WERKBLAD VOORBEHOEDSMIDDELEN

Voorbehoedmiddel Hoe moet het gebruikt worden? Hoe voorkomt het zwangerschap?

Beschermt wel of niet tegen SOA’s?

Hoe veilig is het?



Zorg gedurende de eerste uren na de bevalling 1

Activiteit

Geef antwoord op onderstaande vragen over de eerste uren na de geboorte.

1. Welk aspect (bij de barende) is van het grootste belang om goed geobserveerd te worden?

2. Wat is: APGAR score? Noem ook: de waarden; op welke(e) tijdstip(pen) meet men die?

3. Waarom controleert men de baarmoederstand? 4. Wat doet de verloskundige wanneer de kraamvrouw (erg) blijft vloeien? 5. Wat te doen wanneer de placenta niet komt? 6. Binnen hoeveel uur na de bevalling moet de kraamvrouw geürineerd hebben en

waarom? 7. Wanneer spreekt men van een fluxus? 8. Op welk moment kan de kraamvrouw gefeliciteerd worden met de geboorte van haar

baby? 9. Wanneer kun je een kraamvrouw beter niet laten douchen direct na de bevalling? 10. Wat is jouw taak tijdens het douchen van de kraamvrouw?

Reflectievragen



Leerdoel De student heeft kennis van de zorg gedurende de eerste uren na de bevalling

Theorie Boek : Kraamverzorging Anatomie en ziekteleer deel 2

Evaluatie Vergelijk je uitkomsten met die van een medestudent. Vraag zo nodig de docent verduidelijking. Via antwoordmodel.

Competentie K. Vakdeskundigheid toepassen, F. Ethisch en integer handelen, R. Op de behoeften en verwachtingen van de “klant” richten



Zorg gedurende de 1e uren na de bevalling 2

Activiteit

Lees relevante theorie uit de aangegeven boeken en geef antwoord op onderstaande vragen.

1 Welke kleur moet het vruchtwater hebben? 2 Welke andere kleur kun je ook observeren? Oorzaak is dan… 3 Welke acties moeten er dan ondernomen worden? 4 Welke controles doe je bij de kraamvrouw nadat de placenta geboren is? 5 Noem de samenstelling van de navelstreng 6 Welke reflexen kun je waarnemen bij een pasgeborene? 7 Noem oorzaken van mogelijke afkoeling van pasgeborenen. 8 Wat is meconium en hoe ziet dat eruit? 9 Welke observaties doe je na de geboorte bij de baby? 10 Hoe kun je het beste de borstvoeding op gang brengen? Reflectievragen



Leerdoel De student heeft kennis van de zorg rondom de eerste uren na de bevalling

Theorie Boek: Kraamverzorging en Anatomie en ziekteleer deel 2


Competentie K. Vakdeskundigheid toepassen, F. Ethisch en integer handelen, R. Op de behoeften en verwachtingen van de “klant” richten



Zorg gedurende de eerste uren na de bevalling 3

Activiteit

Lees relevante theorie in aangegeven boeken en geef antwoord onderstaande vragen.

1 Welke taken behoren bij de kraamverzorgende tijdens/na de bevalling? 2 Wat is er nodig om de borstvoeding op gang te laten komen? 3 Na hoeveel uur (na de bevalling) gaat de kraamverzorgende naar huis? 4 Welke informatie wordt op dat moment aan het gezin gegeven? 5 Door wie wordt de baby de eerste keer gewogen? 6 Met welk apparaat gebeurt dat meestal? 7 Hoeveel mag een baby maximaal afvallen tijdens de eerste week? 8 Hoe reinig je de baby na de geboorte? 9 Hoe voorkom je dat de meconium aan de billetjes vastkleeft? 10 Beschrijf de anatomie van de navelstreng; op welk moment wordt deze doorgeknipt? 11 Op welk moment kun je de ouders feliciteren met de geboorte van hun kind? Reflectievragen



Leerdoel De student heeft kennis van de zorg rondom de eerste uren na de bevalling

Theorie Boek: Kraamverzorging en Anatomie en ziekteleer deel 2.


Competentie K. Vakdeskundigheid toepassen, R. Op de behoeften en verwachtingen van de “klant” richten F. Ethisch en integer handelen



Zorg gedurende de 8 dagen na de bevalling

Activiteit

Lees relevante theorie in aangegeven boeken en geef antwoord op onderstaande vragen.

Vragen m.b.t.de kraamvrouw:

1. Welke kunstverlossingen zijn er mogelijk en wanneer worden deze toegepast? 2. Welke controles doe je dagelijks bij een kraamvrouw? 3. Beschrijf van elke controle het hoe, wat en waarom. 4. Wanneer spreekt men van een fluxus? 5. Beschrijf het verloop van de lochia 6. Wat zijn baby blues? Hoe moet je daar als kraamverzorgende mee om moeten gaan?

Vragen m.b.t de pasgeborene:

1. Welke gevolgen kunnen kunstverlossingen hebben voor een baby? 2. Welke controles doe je dagelijks bij de baby? 3. Beschrijf van elke controle het hoe, wat en waarom. 4. Beschrijf de veranderingen in het ontlastingspatroon van de baby 5. Op welke twee manieren kun je een baby baden? Noem de voor en nadelen. 6. Hoe verzorg je de navel(stomp) van de baby? 7. De baby ziet geel: beschrijf oorzaak van geel zien. 8. Wat doe je als kraamverzorgende als een baby geel ziet?

Reflectievragen



Leerdoel De student heeft kennis van de zorg gedurende de 8 dagen na de bevalling

Theorie Boek: Kraamverzorging en Anatomie en ziekteleer deel 2.


Competentie K. Vakdeskundigheid toepassen, R. Op de behoeften en verwachtingen van de “klant” richten F. Ethisch en integer handelen



Berekenen van flesvoeding

Activiteit

Geef antwoord op onderstaande rekenvragen

Berekenen flesvoeding Uitgangspunten:

150 ml voeding per kilogram lichaamsgewicht per 24 uur

Voeding opbouwen volgens opbouwschema, beginnen met 10 ml net na geboorte

Per 24 uur 6 tot 8 voedingen

Baby’s die minder wegen dan 2500 gram en meer wegen dan 4500 gram krijgen standaard 8 voedingen per 24 uur

Voorbeeld: Baby is 8 dagen oud en weegt 3,5 kg. Berekening: 3,5 x 150= 525 ml per 24 uur Die 525 ml moet verdeeld worden over het aantal voedingen 6x 88 ml (525 gedeeld door 6= 87,5 ml) 7x 75 ml (525 gedeeld door 7= 75 ml) 8x 65 ml (525 gedeeld door 8= 65,6 ml) Reken ook uit:

1. Baby is 8 dagen en weegt 3,1 kg



4. Baby is 8 dagen en weegt 4,4 kg Reflectievragen

Was dit lastig voor je om te berekenen?

Maak dan nog enkele vergelijkbare berekeningen, vraag de docent om meer sommen.

Leerdoel De student heeft kennis van het berekenen van flesvoeding

Theorie Boek: Kraamverzorging thema 3 hst 3

Evaluatie Vergelijk je uitkomsten met die van een medestudent. Gebruik het antwoordmodel.

Competentie K Vakdeskundigheid toepassen, M Analyseren



Kwaliteit kraamkliniek

Leerdoel De student kan in theorie een kraamkliniek beoordelen op kwaliteit.

Theorie Boeken: Deskundigheid, professionalisering en kwaliteitszorg Kraamverzorging DVD “bevallen in Rusland”. Deze dvd duurt 42 minuten.

Evaluatie Klassikaal wordt vergeleken welke categorieën de groepjes opgesteld hebben en hoe deze zijn beoordeeld.

Competentie M. Analyseren K. Vakdeskundigheid toepassen

Activiteit

Beoordeel een kraamkliniek aan de hand van opgestelde criteria.

Werkwijze: Voorbereiding: Ga uit van de volgende situatie: Jij en je groepsleden zijn op werkbezoek in een kraamkliniek in een Russische republiek. Jullie hebben de opdracht gekregen de kraamkliniek te beoordelen op kwalitatieve aspecten. Dat betekent dat jullie moeten gaan kijken wat er goed gaat en welke onderdelen er verbeterd moeten worden. Stel voor dat je de dvd gaat bekijken criteria op aan de hand waarvan jullie gaan beoordelen. Gebruik hiervoor je boek kwaliteit van zorg. Deel dit in categorieën. Denk onder andere aan:

Klantgerichtheid en service

GVO

Hygiëne

Privacy

Enz enz. Uitvoering: 1 Bekijk de dvd en beoordeel aan de hand van jullie opgestelde criteria. Schrijf jullie criteria op flap. 2 Bedenk op welke manier de kraamkliniek zal moeten werken aan kwaliteitsverbetering van de opgestelde onderdelen. Evaluatie: Klassikaal worden de criterialijsten vergeleken en het werken aan kwaliteitsverbetering besproken. Reflectie: Ben je in staat te formuleren wat kwaliteit inhoudt? Ben je in staat te beoordelen wat kraamzorg goed en minder goed maakt?



Metingen registreren 1

Leerdoel De student kan metingen in het kraamzorgplan registreren.

Theorie Boek: kraamverzorging Vraag aan de docent een temperatuurslijst voor kraamvrouw en baby.

Evaluatie Vergelijk je lijsten met die van een klasgenoot en laat de ingevulde lijsten zien aan de docent.


Activiteit

Vul de gegevens in op de daarvoor bestemde registratielijsten.



Activiteit kraamzorgplan, vul de gegevens in op de templijsten.

Rapportage kraamvrouw Om 11.20 bij het gezin Rodriguez gearriveerd. Mevrouw Rodriguez was toen reeds in de uitdrijvingsfase van de bevalling. Na drie flinke persweeën, om 11.35 is dochter Emilia geboren. Emilia is het 2e kind in het gezin. Om 11.55 uur is de placenta geboren, dhr heeft later de placenta samen met enkele familieleden begraven in de tuin. Mevr. heeft aangegeven heel snel na de geboorte de baby aan te willen leggen. Mw vertelde haar andere dochter ook borstvoeding te hebben gegeven. Met een beetje hulp kon mevr. Emilia aanleggen en kon zij de aangeboden borst goed pakken. Mevr. heeft last van naweeën. Aangeboden om mevr. op bed te wassen maar ze koos ervoor om toch te douchen. Mevr. heeft kort gedoucht, zittend op een krukje. Controles: 13.00 uur: pols 82 BM:NH goed gecontraheerd 14.00 uur: pols 76 BM: N-1 goed gecontraheerd Bloedverlies: ruim helderrood met stolsels

Temp: 37.2 C axillair Heeft om 16.00 geürineerd op het toilet na trucjes met koude washand en lopende kraan. Mevr. heeft aangegeven de baby vaak aan te willen leggen en op verzoek te voeden. Met mevr. afgesproken wel regelmatig mee te kijken en zo nodig te ondersteunen. Bij afwezigheid van kraamzorg noteert dhr. in het zorgplan wanneer Emilia borstvoeding heeft gekregen. Nadien het gezin de gelegenheid gegeven bij te komen en beschuit met muisjes te eten. Ouders van mevr. en dhr. kwamen met het zusje om het nieuwe familielid te bewonderen. Rapportage baby: Emilia is om 11.35 geboren als 2e kind van het gezin Rodriguez. Verloskundige heeft de baby nagekeken en geen afwijkingen geconstateerd. Apgar score was 7 en na 10 minuten 9. Heeft een beetje blauwe handjes en voetjes.

Baby is verzorgd. Temp om 12.40 uur: 36.6 C. Met 2 kruiken in haar wiegje gelegd naast het bed van haar moeder. Navel: geen bijzonderheden.



Moeder:

dag pols temp baarmoederstand vloeien

ontlasting

1 ( voor vertrek)

68 37,3 Ax N-1 gg Ruim helderrood

nee

2 72 76

37,1 Ax 37,3 Ax

N-2 gg N-3 gg

Ruim helderrood met stolsels

nee

3 76 84

37,4 Ax 38,0 Ax

N-3 gg N-4 gg

Rood met af en toe stolsel

nee

4 76 76

37,6 Ax 37,5 Ax

N-5 gg N-5 gg

rood ja

5 72 76

36,9 Ax 36,6 Ax

N-6 gg N-6 gg

bruinrood nee

6 68 64

36,5 Ax 36,7 Ax

N-6 gg N-6 gg

bruinrood ja

7 62 36,5 Ax Niet meer voelbaar

gelig ja

Baby:

dag temp navel gewicht voeding ontlasting urine

kleur

1 (voor vertrek)

36,4 Heeft iets gebloed, druppeltje

3700 Bv Totaal dag 1 4x

Iets meconium

1 Handjes en voetjes iets blauw

2 36,2 36,4

gb 3670 Bv 7x

Meconium+ lichter

3 rose

3 36,3 36,5

Droogt goed in

3630 Bv 8x

lichter 4 rose

4 36,4 36,8

Droogt goed in

3600 Bv 8x

Honing geel

5 Iets geel

5 36,6 36,9

Klem af 3510 Bv 8x

“ 5 Iets geel

6 36,9 37,0

gb 3640 Bv 9x

“ 5 rose

7 37,1 Stompje afgevallen

3690 Bv 8x

“ 5 rose



Metingen registreren 2

Leerdoel De student kan metingen in het kraamzorgplan registreren.

Theorie Boek: kraamverzorging Vraag aan de docent een temperatuurslijst voor kraamvrouw en baby.

Evaluatie Vergelijk je lijsten met die van een klasgenoot en laat de ingevulde lijsten aan de docent zien.


Activiteit

Vul de gegevens in op de daarvoor bestemde registratielijsten.

Rapportage kraamvrouw Om 11.20 bij het gezin Beumer gearriveerd. Mevrouw Beumer was net daarvoor (11.10 uur) bevallen van haar 4e kind: David. Volgens de verloskundige en mevrouw zelf is alles snel en voorspoedig verlopen. Dhr. Beumer was ook bij de geboorte van zijn zoon aanwezig. Om 11.35 uur is de placenta geboren. Mevr. heeft aangegeven heel snel na de geboorte de baby aan te willen leggen. Mw vertelde al haar kinderen borstvoeding te hebben gegeven. Met een beetje hulp kon mevr. David aanleggen en kon hij de aangeboden borst goed pakken. Mevr. heeft last van naweeën. Aangeboden om mevr. op bed te wassen maar ze koos ervoor om toch te douchen. Mevr. heeft kort gedoucht, zittend op een krukje. Controles: 12.00 uur: pols 78 BM:NH goed gecontraheerd 12.30 uur: pols 68 BM: N-1 goed gecontraheerd Bloedverlies: ruim helderrood met stolsels

Temp: 37.1 C axillair Heeft geürineerd op het toilet. Mevr. heeft nogmaals aangegeven de baby vaak aan te willen leggen en op verzoek te voeden. Met mevr. afgesproken wel regelmatig mee te kijken en zo nodig te ondersteunen. Bij afwezigheid van kraamzorg noteert dhr. in het zorgplan wanneer David borstvoeding heeft gekregen. Nadien het gezin de gelegenheid gegeven bij te komen en beschuit met muisjes te eten. Ouders van mevr. en dhr. kwamen met de andere kinderen om het nieuwe familielid te bewonderen. Rapportage baby: David is om 11.10 geboren als 4e kind van het gezin Beumer. Verloskundige heeft de baby nagekeken en geen afwijkingen geconstateerd. Apgar score was 7 en na 10 minuten 9. Heeft een beetje blauwe handjes en voetjes.

Baby is verzorgd. Temp om 12.10 uur: 36.6 C. Met 2 kruiken in z’n wiegje gelegd. Navel: geen bijzonderheden.



Controles: Moeder:

dag pols temp baarmoederstand vloeien

Dag van geboorte ( voor vertrek) De overige gegevens staan op vorige blz.

68 36,9 ax N-1 gg Ruim helderrood

2 72 76

37,1 ax 37,3 ax

N-2 gg N-3 gg

Ruim helderrood met stolsels

3 76 84

37,4 ax 37,9 ax

N-3 gg N-4 gg

Rood met af en toe stolsel

4 76 76

37,2 ax 37,3 ax

N-5 gg N-5 gg

Rood

5 72 76

36,9 ax 36,6 ax

N-6 gg N-6 gg

Bruinrood

6 68 64

36,4 ax 36,7 ax

N-6 gg

Bruinrood

7 62 36,3 ax Niet meer voelbaar

Gelig

Baby:

dag temp navel gewicht voeding ontlasting urine

Dag van geboorte (voor vertrek)

36,4 Heeft iets gebloed, druppeltje

3700 Bv 6x Iets meconium

1

2 36,2 36,4

gb 3670 Bv 9x Meconium+ lichter

2

3 36,3 36,5

Droogt goed in 3630 Bv 10x lichter 3

4 36,4 36,8

Droogt goed in 3600 Bv 10x Honing geel

5

5 36,6 36,9

Klem af 3510 Bv 11x “ 5

6 36,9 37,0

gb 3640 Bv 10x “ 5

7 37,1 Stompje afgevallen 3690 Bv 9x “ 5



Presentatie kraam (verplicht)

Leerdoel De student toont aan samen met een of meerdere andere studenten een presentatie over kraamzorg te kunnen voorbereiden en geven.

Theorie Boek: Kraamverzorging Internet

Competentie J. Formuleren en rapporteren E. Samenwerken en overleggen Q. Plannen en organiseren.


Activiteit

Houd samen met een of meer medestudenten een presentatie over kraamzorg. Leg de inhoud en samenwerking vast in een verslag.

1. Bepaal met welke medestudenten je de presentatie wil gaan houden. Groepsgrootte

minimaal 2 en maximaal 4 studenten.

2. Overleg met de docent over het onderwerp. Omdat jullie gaan presenteren voor de gehele groep mogen onderwerpen niet dubbel voorkomen. Een keuze kan gemaakt worden uit:

de serie contextgebonden zorg (zie thema 3);

een onderwerp wat te maken heeft met het beroep kraamverzorgende (zie thema 2).

In de presentatie moet je een dilemma voor de zorgverlening naar voren laten komen aan de hand van een casus. Welk dilemma maakt de zorg voor jou als verzorgende moeilijk. Bijvoorbeeld: in de omgeving van de pasgeborene wordt gerookt en de adviezen om dit niet te doen worden in de wind geslagen. Geef aan wat jullie zouden doen ten aanzien van dit dilemma. De rol van de verzorgende met betrekking tot het gekozen onderwerp en de aandachtspunten bij de verzorging moeten centraal staan!





Criteria Feedback



Uitleg dilemma Oorzaken dilemma benoemt Voor en tegen argumenten helder

Uitleg Kraamzorgonderwerp Volledigheid uitwerking Relevantie onderwerp







Simulaties

Leerdoel De student kan in een oefensituatie de kraamvrouw en of naasten begeleiden en of advies en instructie geven.

Theorie Boek: begeleiden van zorgvragers Kraamverzorging

Evaluatie Met docent

Competentie C. Begeleiden, D. Aandacht en begrip tonen, R. Op de behoeften en verwachtingen van de “klant” richten

Activiteit

Kies een of meer van onderstaande situaties en speel deze met een acteur.

1 Het is de vijfde dag na de bevalling. De kraamvrouw is oververmoeid door de gebroken nachten en alle kraamvisite. De kraamvrouw is om het minste van slag en begint steeds te huilen. 2 Oma “Marian” (de moeder van de kraamvader) is op visite. Marian is dol op haar eerste kleinzoon en wil hem steeds kusjes geven. Marian heeft een flinke bult op haar lip en je denkt dat het een koortslip is. 3 Freek is pas vader geworden. Hij is blij dat zijn vriendin voor flesvoeding heeft gekozen want hij wil de baby ook voeden. Jij gaat hem instructie geven hoe de flesvoeding te bereiden. Freek is nonchalant wat betreft de hygiëne en kijkt niet op een schepje meer of minder. 4 Ayana is een jonge Somalische moeder. Ayana spreekt geen Nederlands en geen Engels. Ayana kleedt de baby te warm aan en stopt hem stevig onder de dekentjes omdat het volgens haar heel koud is in Nederland. Geef voorlichting aan Ayana over de gevaren van te warm inpakken van de baby. Maak gebruik van creativiteit en pictogrammen. 5 Romy is drie dagen geleden bevallen en is na de bevalling begonnen met borstvoeding. De borstvoeding komt moeizaam op gang en daarom denkt Romy dat het niet gaat lukken. Geef voorlichting over de voordelen van borstvoeding en stimuleer Romy de borstvoeding een kans te geven. 6 Carola en Jozien hebben samen hun eerste kind gekregen. Carola en Jozien hebben een relatie met elkaar en Carola heeft het kind gebaard. Jij gaat Jozien instructie geven hoe de baby in bad te doen en te verschonen. Jozien is een type van “huppekee”, ze tilt de beentjes nogal ver naar boven bij het wassen van de billetjes. 7 Berend is opa geworden van kleinzoon Bas. Berend gaat een dag in de week op Bas passen als de moeder en vader van Bas allebei werken. Hij kijkt alvast zo veel mogelijk mee tijdens de verzorging. Een probleempje: Berend rookt in het bijzijn van de baby. 8 Mala is moeder geworden van baby Tiffany. De nieuwe babykamer is knalroze en voorzien van tientallen pluchen knuffels. Het babybedje is niet opgemaakt volgens de richtlijnen “veilig slapen” en in het bedje liggen maar liefst vijf knuffels. Er is bijna geen plaats voor Tiffany. 9 Heleen en Wouter hebben drie honden en een pasgeboren dochter. Om de honden niet jaloers te laten worden en aan de baby te laten wennen laten Heleen en Wouter de honden veel en vlak bij de baby komen. Ook laten ze de honden “kusjes” geven aan de baby.



Zorg voor voeding 1

Activiteit

Maak een dagmenu voor een groot gezin.

Casus familie de Bruijn. In dit gezin: vader, moeder en 4 kinderen, is een 5e kindje geboren. In dit gezin is men gewend te eten volgens de schijf van 5. Er worden het liefst verse producten gebruikt voor de maaltijden. Moeder: geeft borstvoeding aan de baby en nog af en toe aan zoontje van 1,5 jaar. Vader: geen bijzonderheden Sjoerd: 8 jaar, geen bijzonderheden Eva: 7 jaar, eet geen vlees en geen vis Emma: 3 jaar, eet weinig en slecht Alex: 1,5 jaar eet met de pot mee maar drinkt als hij de kans krijgt graag nog aan de borst bij zijn moeder. Maak hierbij voor één dag een menu voor ontbijt, lunch, warme maaltijd en tussendoortjes.

Leerdoel De student heeft kennis van de zorg voor de voeding voor kraamvrouw/ gezin De deelnemer kan een dagmenu samenstellen

Theorie Boeken: Kraamverzorging, Anatomie en ziekteleer deel 1 en 2, Ondersteunen bij huishouden en wonen, Ondersteunen bij de persoonlijke basiszorg

Evaluatie Vergelijk je uitkomsten met die van een medestudent. Laat je menusuggestie beoordelen door een docent.

Competentie K. Vakdeskundigheid toepassen, R. Op de behoeften en verwachtingen van de “klant” richten Q. Plannen en organiseren



Zorg voor de voeding 2

Activiteit

Stel een dagmenu samen voor een gezin met weinig geld.

Casus familie van de Steen In het gezin van de familie van de Steen, bestaande uit moeder, vader en 3 kinderen, is een 4e kindje geboren. Deze familie heeft niet veel geld te besteden en let daarom goed op de uitgaven, ook die voor de voeding. Hoe kun je, in grote lijnen, een voordelig en gezond menu samenstellen voor een dag? Stel een dagmenu samen voor heel het gezin wat betreft ontbijt, lunch, diner en tussendoortjes. Tip:

Kijk eens op de site van het NIBUD (Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting)

In de winkelblaadjes van winkelketens (bv. Allerhande of Boodschappen) vind je vaak lekkere recepten met kostenopgave. (ook vaak op de sites van de winkels)

Leerdoel De student heeft kennis van gezonde voeding voor de kraamvrouw en haar gezin. De deelnemer kan een dagmenu samenstellen


Evaluatie Vergelijk je uitkomsten met die van een medestudent. Laat je menusuggestie beoordelen door een docent.




Zorg voor de voeding 3

Activiteit

Stel een dagmenu samen voor een gezin wat nog niet verantwoord eet.

Casus Ellen en Richard Bij Ellen en Richard is een eerste kind geboren. Zij zijn gewend om niet teveel werk van het eten te maken. Vaak eten ze een pizza of een kant-en klare maaltijd uit de supermarkt. Soms heeft Ellen zo lang met eten gewacht dat ze al geen honger meer heeft en de gehele avondmaaltijd overslaat. Ellen en Richard drinken vaak wijn, vaak wel iedere dag. Ellen geeft borstvoeding. Het is jouw taak om in deze week de voeding (voor) te bereiden en daarbij GVO te geven.

1. Wat zijn de belangrijkste zaken die je aan hen wilt duidelijk maken? 2. Wat adviseer je hen m.b.t. een gezond en tevens gemakkelijk te bereiden

weekmenu? 3. Stel een dagmenu samen wat gezond, gemakkelijk en toch snel klaar is. (ontbijt,

lunch, diner en tussendoortjes)

Leerdoel De student heeft kennis van de voeding voor de kraamvrouw en haar gezin De deelnemer kan een dagmenu samenstellen


Locatie Theorielokaal/ thuis

Evaluatie Vergelijk je uitkomsten met die van een medestudent. Gebruik het antwoordprotocol behorende bij deze opdracht.




Brandpreventie

Leerdoel De student kan beschrijven wat brandveiligheid inhoudt en wat de rol is van de verzorgende ten aanzien van brandpreventie.

Theorie Intranet van BPV-organisatie of handboek van de organisatie.

Evaluatie Vergelijk jouw antwoorden met die van een medestudent. Evaluatie naar aanleiding daarvan.

Competenties T. Instructies en procedures opvolgen V. Met druk en tegenslag omgaan

Activiteit

Werk het onderwerp brandveiligheid en brandpreventie uit aan de hand van onderstaande vragen.

1. Als er brand uitbreekt tijdens jouw werk/stage, hoe moet je dan handelen? 2. Wie moet je alarmeren als er brand is uitgebroken? Welk nummer moet er gebeld

worden? 3. Is er in jouw organisatie een protocol betreft brandpreventie en brandbestrijding? Zo ja,

beschrijf dan kort de belangrijke punten. 4. Wat is de rol van de verzorgende tijdens calamiteiten zoals brand? 5. Zijn er in jouw organisatie nooduitgangen? Wat is belangrijk ten aanzien van

nooduitgangen en vluchtwegen? 6. Zijn er in jouw organisatie afspraken over opvangplaatsen? Zo ja, wat houden deze

afspraken dan in? 7. Worden er in jouw organisatie brandoefeningen gehouden? Zo ja, hoe vaak en wie zijn

daar dan bij betrokken? 8. Wat wordt er in de intramurale zorg verwacht van zorgvragers en naasten ten aanzien

van brandpreventie? Motiveer je antwoord. 9. Beschrijf een casus waarin het onderwerp brandpreventie of brandbestrijding aan de

orde komt. Dus: vanuit je werk/stage een situatie beschrijven hoe brand uiteindelijk voorkomen, of bestreden (geblust) werd.

Reflectie: Noteer wat je nog meer zou willen weten ten aanzien van brandpreventie en brandveiligheid. Maak hiervan een lijst met vragen en ga op zoek naar de antwoorden.



MIP

Leerdoel De student kan het doel en werkwijze van een MIP- commissie (FOBO) in een instelling benoemen.

Theorie Boek: juridische aspecten van het verpleegkundig beroep.

Evaluatie Vergelijk je antwoorden met medestudent. Vraag zo nodig verduidelijking aan de docent.

Competentie T. Instructies en procedures opvolgen.

Activiteit

Maak een samenvatting van het doel en werkwijze van een MIP of FOBO commissie. Doe dit met behulp van onderstaande vragen. Bepaal aan de hand van situatiebeschrijvingen of dit wel of niet gemeld moet worden aan een MIP of FOBO- commissie.

Vragen: 1. Wat betekent M.I.P? Wat betekent F.O.B.O? 2. Wat is het doel van een MIP of FOBO commissie? 3. Wie doen meldingen aan deze commissie? 4. Wat doet de commissie met deze meldingen? 5. Wie hebben er zitting in een MIP of FOBO commissie? Situaties: Geef bij iedere situatie aan of dit wel of niet gemeld moet worden. 1. Suzanne werkt in een verpleeghuis en prikt zich aan een gebruikte injectienaald. Evert,

haar collega, zegt dat Suzanne dit moet melden aan de MIP/FOBO commissie. Wat moet Suzanne doen?

2. Sjoerd werkt sinds kort in een verpleeghuis. Hij kent de bewoners nog niet zo goed en

geeft de antibiotica aan de verkeerde bewoner. Hij besluit dit te melden aan de MIP/FOBO commissie. Is dit juist?

3. Derya werkt in de thuiszorg. Het is vandaag heel erg druk en ze loopt achter op de

planning. Derya komt een uur te laat bij mw. Visser. Mw. Visser had om 9 uur gewassen moeten worden. Mw Visser gaat klagen bij de thuiszorgorganisatie. Dit is de zoveelste klacht over het te laat komen van verzorgenden. Derya en haar collega’s bespreken het probleem van de klachten in een teamoverleg. Ze willen uitbreiding van de personeelsformatie en besluiten daarom het geval van mw. Visser te melden aan de MIP/FOBO. Is dit de juiste weg?



4. Frank en Renate werken in de verstandelijk gehandicaptenzorg. Samen helpen ze bewoner Henk met behulp van de passieve tillift van bed naar rolstoel. De tilband die het meest voor Henk geschikt is, zit in de was. Ze besluiten een andere te nemen. Deze band zit niet helemaal goed en net voordat Henk boven de rolstoel hangt schiet de band los. Henk komt ongelukkig op de leuning van de rolstoel terecht en heeft snel daarna een flinke blauwe plek. Renate wil dit melden aan de MIP/FOBO, volgens Frank hoeft dit niet omdat het wel meevalt. Volgens Frank moet dat alleen als Henk iets gebroken zou hebben. Wie heeft er gelijk?

5. Mevrouw Daverschot woont in een groep voor kleinschalig wonen. Mw is dementerend

maar nog redelijk ter been. Verzorgende Hamed hoort een klap bij de wc, mw. Daverschot is gevallen. Een blauwe plek is het gevolg, omdat mw. Daverschot bloedverdunners gebruikt wordt de blauwe plek erg groot. Hamed wil de val melden bij de MIP/FOBO maar hij twijfelt omdat dit een woongroep voor kleinschalig wonen is.

6. Cynthia geeft insuline aan dhr. Kraakman. Cynthia leest te snel en geeft dhr. Kraakman 8

eenheden insuline teveel. Wat ze gaf is het aantal eenheden wat dhr. weken lang heeft gekregen, inmiddels is zijn dosering bijgesteld door de arts. Moet Cynthia dit melden?

7. In verzorgingshuis Rozenburg zijn alle badkamers gerenoveerd. Het ziet er prachtig uit.

Bewoner dhr. Imhoff klaagt erover dat de vloer zo glad is, hij is na het douchen uitgegleden. Niemand heeft het gezien want dhr. Imhoff kan zelfstandig douchen. Als verzorgende Eefje dat hoort wil ze het melden bij de MIP / FOBO commissie want eergisteren is ze zelf ook in een van de badkamers uitgegleden.

Reflectie: Wat wil je nog meer leren van MIP meldingen en de verwerking daarvan na het doen van deze activiteit? Ga op zoek naar de antwoorden op je vragen.



Reanimatie en AED

Leerdoel De student frist haar/ zijn kennis op wat betreft reanimatie en AED- gebruik

Theorie Naar keuze.

Evaluatie Evalueer met behulp van antwoordmodel.


Activiteit

Test jezelf wat betreft kennis van reanimatie en AED gebruik.

Geef bij iedere stelling aan of deze juist of onjuist is.

Juist Onjuist

1 Bij het benaderen van een slachtoffer moet je als eerste op je eigen veiligheid en die van eventuele omstanders letten.

2 De bewustzijnscontrole wordt uitgevoerd door middel van de kinlift.

3 Bij een bewusteloos slachtoffer is er altijd sprake van een ademstilstand of een abnormale ademhaling.

4 Een bewusteloos slachtoffer wat op de rug ligt kan geen adem halen.

5 Door een correct uitgevoerde reanimatie zal het hart van het slachtoffer weer opnieuw gaan kloppen.

6 Als er geen AED beschikbaar is dan heeft het geen zin om een reanimatie te starten.

7 Als je hartmassage uitvoert is het belangrijk dat de borstkas steeds volledig terugveert.

8 Bij hartmassage wordt bij een volwassen slachtoffer de borstkas steeds 4 tot 5 cm ingedrukt.

9 Een AED mag alleen worden gebruikt als je daarvoor een speciale training hebt gevolgd, anders ben je niet bekwaam en ook niet bevoegd.

10 Een AED wil alleen een schok geven als het hart fibrilleert.

11 Je onderbreekt een reanimatie alleen indien er “tekenen van leven” waar te nemen zijn.

12 Als je tijdens het beademen de kinlift niet goed toepast dan kan het slachtoffer gaan braken.

13 Wanneer de AED zegt dat er geen stroomstoot gegeven moet worden dan kan je stoppen met reanimeren.

14 Als het slachtoffer na het schokken van een AED weer gaat ademen en weer bij bewustzijn komt dan leg je hem in de stabiele zijligging.

15 Door de komst van de AED’s is het overlevingspercentage aanzienlijk gestegen.



Workshop omgaan met fysieke agressie

Leerdoel De student kan in een oefensituatie waarin zij/hij fysiek wordt bedreigd, adequaat reageren.

Theorie Boek ‘Agressie’, hoofdstuk 1 t/m 3 Sportieve kleding waaraan getrokken mag worden. Sokken of blote voeten. Deze activiteit kan alleen gedaan worden als de activiteit. agressie theorie is gedaan

Evaluatie Door de feedback tijdens de training van je collega student

Competenties T. Instructies en procedures opvolgen V. Met druk en tegenslag omgaan

Activiteit

Vraag aan de docent een training in het omgaan met fysieke agressie.

Vragen na de training:

1. Kon je de handelingen goed uitvoeren? Motiveer je antwoord. 2. Welke handeling vond je moeilijk? Motiveer je antwoord. 3. Welke handeling vond je makkelijk? Motiveer je antwoord.



Reanimatie van een baby

Leerdoel De student kan beschrijven/uitleggen hoe de baby in voorkomende gevallen gereanimeerd dient te worden De student kan een baby reanimeren.

Theorie Boek Kraamzorg; anatomie en internet

Evaluatie Medestudenten en docent

Competenties H overtuigen en beïnvloeden; K vakdeskundigheid toepassen; M analyseren; op de behoefte van de klant richten.

Activiteit 1

De student kan na bestudering van de theorie uit het boek en het bekijken van sites op internet uitleg geven aan haar/zijn medestudenten over het reanimeren van een baby in de kraamtijd. Beantwoord onderstaande ter voorbereiding op de praktijkles.

Vragen 1 Welke richtlijnen volg je bij het reanimeren van de baby? 2 Wat is de frequentie van het geven van beademing en hartmassages? 3 Wat doe je altijd voordat je hieraan begint? 4 Waarin verschilt de reanimatie van een baby met die van een volwassene? 5 Hoe lang pas je reanimatie toe? 6 Welke zorg kun je bieden aan de kraamvrouw? Of, hoe zorg je ervoor dat dit gebeurt? 7 Oefen samen met je medestudent op een reanimatiebabypop of op een babypop uit het praktijklokaal volgens de richtlijnen en geef feedback aan elkaar. Activiteit 2

Reanimeer volgens handelingsschema met behulp van reanimatiepop.

Werkwijze:

1. Reanimeer volgens handelingsschema, dit doe je met behulp van een reanimatiepop.

2. Benader het slachtoffer steeds vanaf het allereerste begin dus: vanaf het punt dat je “merkt” dat het niet pluis is met het slachtoffer. Op deze manier leer je het beste hulpverlenen.

3. Oefen een aantal keer totdat je het idee hebt dat je het onder de knie hebt. Leg

daarna het handelingschema weg en reanimeer zonder schema. Vraag vooraf of omstanders geen commentaar of aanwijzingen geven.

4. Evalueer de vaardigheid met behulp van handelingsschema en eventueel

observanten. Herhaal de vaardigheid indien nodig.

5. Laat de begeleidend docent beoordelen of je de vaardigheid reanimeren voldoende beheerst.

OPLEIDING tot Verzorgende-IG - Albedaroosters.albeda.nl/sites/gezondheidszorg/bestanden...Albeda...

Documents

Transcript of OPLEIDING tot Verzorgende-IG - Albedaroosters.albeda.nl/sites/gezondheidszorg/bestanden...Albeda...