Opa vertelt… - Rebolim.nl Leudal printversie.pdf · de A2 namen ze afslag Grathem. Bovenaan reden...
Transcript of Opa vertelt… - Rebolim.nl Leudal printversie.pdf · de A2 namen ze afslag Grathem. Bovenaan reden...
1
Opa vertelt… over zijn omgeving:
Leudal
2
Afbeelding voorpagina:
Het beeldengroepje hier wordt “Vier kinderen in rondedans”
genoemd. Zover ik weet is er verder geen betekenis aan gegeven
dus dat mag je lekker kunstig-creatief zelf bedenken. Gemaakt
door Dolf Wong. Clichématig zou je denken dat het een chinees
is, maar dat is niet zo. Hij is gewoon hier in de buurt opgegroeid
en heeft meerdere kunstwerken gemaakt. Ze hebben het laten
maken om het plein te verlevendigen. Er is ook een levendige
fontein bij bedacht. Vroeger stond deze aan de overkant van de
weg, maar de levendigheid paste meer bij de kerk dan bij het
gemeentehuis van destijds’. Een lichte levendige grijns was weer
op opa’s gezicht te herkennen.
3
Opa vertelt over….
zijn omgeving, Leudal
(Roggel, Heibloem, Heythuysen, Horn, Buggenum, Nunhem, Haelen)
.
© 2019/2020 Rebolim/opa
Niet voor commerciële doeleinden, verder gebruik
met bronvermelding toegestaan
4
5
De aanleiding
Op het veerpont op het Nederlands zuidelijkste puntje van de Maas,
tussen Klein Ternaaien ofwel Petit Lanaye en Eijsden, stond opa met
zijn kleinzoon Louis naast de fiets. ‘Er is wel een groot verschil tussen
Ternaaien en Eijsden hè’ wilde Louis graag bevestigd krijgen van zijn
opa. Die knikte van ja en zei: ‘ja, de Maas is een natuurlijke grens,
maar het is ook de grens tussen Nederland en België. En nog wel het
Waalse gedeelte van België. Het is een grens ook van talen:
Nederlands, Frans en beide daarnaast hun dialect. Een grens van
verschillende ontwikkelingen.’
Even was Louis stil, hij vond de overtocht immers ook wel een beetje
spannend maar dacht ondertussen ook door over wat opa hem
vertelde. ‘Komt dat alleen door de Maas’ vroeg Louis aan opa. Nu
schudde opa zijn hoofd van nee en voegde er aan toe: ‘Natuurlijke
omstandigheden, politieke omstandigheden… culturele verschillen.
Die gaan alle kanten op. Tussen Limburg en Nederland zie je ook al
verschillen, sterker nog, in Limburg kom je ook al verschillen tegen.’
Hier keek Louis van op. ‘In Limburg al?’ Opa: ‘O zeker, tussen de
steden Maastricht en Heerlen en dorpen als Eijsden en Gronsveld heb
je al verschillen. Tussen Zuid-Limburg en Midden-Limburg.’
Ondertussen werd de overzijde bereikt en liep ieder op zijn beurt van
het pont af. Er werd zacht Limburgs gesproken en hard Nederlands.
Van de Nederlands sprekende was al direct te horen wat ze er van
vonden en waar ze naar toe gingen. Niemand hoorde waar opa en zijn
kleinzoon naar toe gingen.
Toen ze weer op de fiets zaten was het hard trappen om de helling op
te rijden met de dikke keien. Maar eenmaal boven vroeg Louis: ‘ wat
zijn nu die verschillen tussen Zuid- en Midden-Limburg dan.’ Even
was opa weer stil, zijn wenkbrauw kwam in beweging. Hoe kan ik dat
nu uitleggen vroeg hij zich al denkende af. ‘Weet je’ zei opa, ‘zullen
we eens in Midden-Limburg gaan kijken?’ Vertel ik je een en ander
over Leudal, een plattelandsgemeente in het midden van Limburg. Het
gezicht van Louis trok zich nog eens wat strakker dan het al was, dat
vond hij leuk.
6
Op weg naar Leudal
Een week later zat Louis
bij zijn opa in de auto,
achterop de auto bevonden
zich twee fietsen, een
degelijke en een gele. Op
de A2 namen ze afslag
Grathem. Bovenaan reden
ze in noordelijke richting.
‘Aha, we zijn welkom’ zei
Louis die een bord van
“Leudal, welkom” aan de zijkant van de weg zag staan. En zei verder:
‘Een fleurige gemeente met die gekleurde golfjes onder Leudal.’ Opa
die goed op het verkeer lette, reageerde met: ‘Naast het
gemeentewapen, de gemeentevlag is dat het logo van de gemeente.
Elke kleur heeft zijn betekenis. De groene lijn staat voor de natuur, het
okergeel voor het platteland en landelijke, blauw voor de leefbaarheid
en het rood is de energieke vooruitstrevendheid. En die verbondenheid
van de streepjes is de verbondenheid van die elementen in de
gemeente.’
Bij een kruising met verkeerslichten was rechts een laag gebouwd
restaurant te zien waar grote schnitzels verkocht werden. Er werd
verder gereden over een lange rechte weg. Toen de auto weer op
snelheid was begon opa te vertellen: ‘Officieel heet deze weg de N273
maar is beter bekend als de Napoleonsbaan. Napoleon heeft het
bedacht maar niet zelf aangelegd, Spaanse krijgsgevangenen hebben
merendeels het werk gedaan. Toen de weg in 1814 klaar was had hij
niets meer te vertellen en heeft de weg dan ook nooit gezien. De weg
begint bij Maastricht maar is vanaf Maaseik pas goed te volgen tot
Blerick bij Venlo. De weg wordt ook wel dodenweg genoemd omdat
hier de meeste ongelukken van het land gebeurde. Kaarsrecht waar je
vergeet dat er toch een enkele keer een bocht is, voor elke richting één
rijstrook, veel vrachtverkeer, treuzelend landbouwverkeer en van die
stevige dikke bomen langs de weg zonder kussens. Nu de A73, die
min of meer evenwijdig aan deze is aangelegd, is het rustiger en
7
veiliger geworden. Bij Haelen is er een stuk weg omgelegd om een
rustig stukje dorp te krijgen. De huidige horecavoorzieningen zijn
akelig stil geworden of verdwenen.’
Hiermee werd opa ook weer even rustig. Grote delen aan beide kanten
van de weg was bos te zien. Er werd keurig tachtig kilometer gereden.
‘Is wel een lange weg hè opa’ merkte Louis op die zich al begon te
vervelen. Opa die geconcentreerd op de weg bleef letten: ‘Leudal ligt
staatkundig een beetje gedraaid, van zuidwest naar noordoost. De weg
doorkruist Leudal aan de benedenkant. Leudal is op twee andere na,
de grootste gemeente van Limburg. Wij bekijken vandaag alleen het
noordelijk deel.’
Ze bleven maar rechtdoor rijden. Bij de kruising links naar
Heythuysen en rechts naar Horn waren verkeerslichten. Ook hier weer
rechtdoor. Een kilometer verder draaide de weg flauw naar rechts en
zei opa: ‘hier ging de oude Napoleonsbaan rechtdoor, dat heet ook nog
zo.’ Vóór het tankstation aan de rechter kant gingen ze links het
dorpje Haelen in. Hier waren meer bochten. Voor het oude
gemeentehuis naar rechts en voor de kerk links en dan niet naar
Nunhem maar rechtdoor. Het dorp werd verlaten en er was aan beide
zijden van de weg weer bos te zien.
8
De Spar
Als opa aan het autorijden was, was hij stiller dan op fiets of te voet.
Op de rechte smalle tweebaansweg begon hij toch te vertellen: ‘Veel
bijzondere plekjes liggen hier in het Leudal in de bossen en zullen
vandaag op afstand van blijven. Zo ligt hier links in de bossen
Buitencentrum De Spar, een kampaccommodatie voor jeugd als jij. In
1938 werd vanuit een kerkelijke instelling uit Meerssen aan de
gemeente Haelen gevraagd voor een stuk grond om kampen te
houden. Een onbeplant stuk heidegrond werd in april van dat jaar
gratis ter beschikking gesteld. In mei werd al een vergunning
afgegeven voor een permanent bouwwerk en dat werd in augustus al
door de bisschop ingezegend. Het waren twee houten gebouwtjes met
een waterpomp er naast waar de Jonge Wacht op kamp kon gaan.’
Hier herkende Louis iets: ‘Jong Wacht, waren Kwik, Kwek en Kwak
er niet bij?’ Opa: ‘Nee, die waren bij de Jonge Woudlopers, de Jonge
Wacht is op katholieke grondslag’ en ging verder met zijn verhaal
over de Spar: ‘In de oorlog werd het katholieke jeugdwerk door de
Duitsers verboden. Via een truckje kon men toch deels verder gaan.
De Spar werd voor onderduikers gebruikt, bij onraad kon men immers
hier makkelijk de bossen in vluchten. In de oorlog moesten alle
kunstenaars, toneelspelers, schrijvers, kortom: ieder die zich met
cultuur bezig hield aansluiten bij de Kultuurkamer. Was je er niet bij
aangesloten mocht je niet je vak uitoefenen. Zo kon de bezetter kaders
stellen wat er aan cultuur werd gebracht. Sommigen weigerde zich
hier bij aan te sluiten. Als vorm van verzet, om het vrije denken te
kunnen borgen, was om de andere week hier een bijeenkomst van een
groep kunstenaars, intellectuelen en oud priesterstudenten. Er werd
gezongen, muziek gemaakt, toneel gespeeld en waren er discussies
over politiek en cultuur. De kennis die hiermee werd opgedaan werd
dan weer door deze groep verder in de provincie uitgedragen. Aan het
einde van de oorlog werden de gebouwtjes gebruikt door de Duitsers
voor de opslag van granaten. Als dank werden ze na afloop tot
ontploffing gebracht waardoor er alleen zooi achterbleef.’
9
Hij begint langzaam los te komen dacht Louis over zijn opa. Die ging
inderdaad lekker door: ‘Na de oorlog werd er opnieuw een
kampaccommodatie gebouwd. Nu van steen en dat staat er nog steeds.
Een hoofdgebouw met stafruimte, keuken, eetzaal en zes zogenaamde
bivakhutten om in te slapen, net als een tentenkamp. Inmiddels was de
Jonge Wacht over gegaan tot Jong Nederland. Jong Nederland is sterk
vertegenwoordigt in Limburg, heeft mee geholpen dit gebouw te
realiseren en heeft er nog altijd een band mee terwijl het wel een
zelfstandige stichting is die inmiddels ook eigenaar is van de grond. Er
is ook een kapel gebouwd en er zijn verschillende kunst- en
gedenktekens. Onder andere van de in de oorlog gestorven Jonge
Wachters en hun aalmoezenier.’ Even was het stil waarop opa met een
lach op zijn gezicht zei: ‘Je bent hier nooit op kamp geweest, anders
zou je wel anders reageren.’ Louis bleef zwijgen.
Ineens begon opa om zich heen te kijken en te remmen. Hij reed
rechts een parkeerplaats op. Daar werd een parkeerplekje gezocht en
werd de auto tot stoppen gebracht. Er werd uitgestapt en de fietsen
werden van de drager gehaald. Opa wees naar het bos en zei:
‘daarachter midden in het bos heb je de Leumolen. Misschien dat we
er na afloop nog even een kijkje nemen.’ De auto werd afgesloten en
er werd langzaam begonnen met fietsen, precies naar de plek waar de
auto de parkeerplaats was opgereden. Opa fietste voorop en nam het
pad dat richting het gebouw liep.
10
Verdraagzaamheid
Voor het gebouw stond een monument. Opa nam weer even de tijd er
iets over te vertellen: ‘Dit is het monument van Verdraagzaamheid,
een oorlogsmonument. Een halve boog op een gelijkzijdige driehoek
die het goddelijke voorstelt. De meeuwen boven in staan voor de
vrijheid. Dan heb je het zwaard met de lauwerkrans met de
ineengeslagen handen staat voor de gestreden strijd en de
verbroedering over de dood heen. De voet bestaat uit
zeshonderdzevenentachtig maaskeien, voor elke gesneuvelde militair
in dit gebied één. Dan is er ook ergens iets dat de elf nationaliteiten
van de gesneuvelden uitdrukt.’
11
Louis bekeek het monument wat opa beschreef. Hij vroeg zich toch af:
‘De oorlog is toch al lang geleden, maar dit ziet er toch niet echt oud
uit?’ Opa knikte, ‘klopt ja, dit is uit 2001, er is een hele moderne cd
ingemetseld waarop het verhaal van het monument staat.’ Louis: ‘Wat
is een cd?’ Opa: ‘een glimmend schijfje, compact disc genaamd,
waarop in die tijd de computergegevens werden bewaard.’
Louis knikte even en opa ging verder: ‘Leudal ligt in een gebied met
belangrijke waterwegen en Duits industriegebied in de nabijheid.
Daarmee was het in de Tweede Wereldoorlog vanuit militair oogpunt
een strategisch gebied. Vele luchtaanvallen hebben er dan ook
plaatsgevonden. Er zijn dertig vliegtuigen neergeschoten. Ook bij de
bevrijding zijn er nog felle gevechten geweest. Nu zijn er in de dorpen
van Leudal wel meer oorlogsmonumenten maar die zijn dan van
burgerslachtoffers, verzet of van een gebeurtenis. Zestig jaar na het
uitbreken van de oorlog was er nog niets voor de gesneuvelde
soldaten. Verbroedering over de dood heen. Verdraagzaamheid.’ Opa
wees nog even naar een tekst: “De geschiedenis is de leermeester van
het leven” en voegde er aan toe: ‘Churchill zei ooit: ‘een land dat zijn
verleden niet kent heeft geen heden.’
Zijn kleinzoon was nu helemaal stil, maar opa ging verder: ‘Jaarlijks,
op donderdag rond de zeventiende november vindt hier een grote
herdenking plaats, met vele veteranen en hoge pieten, uit vele landen.’
Beide bleven nog even staan kijken.
12
Sint Elisabethmolen
De aandacht ging langzaam over naar het achterliggende gebouw. De
ogen werden gefocust op de ingang. ‘Bezoekerscentrum?’ vroeg Louis
in vragende vorm. Opa knikte weer en zei: ‘ja, van het Leudal. Op de
zolder is een grote expositie over het natuurgebied maar ook over de
mensen die er wonen en een stukje Tweede wereldoorlog. Er zijn ook
geregeld lezingen en andere bijeenkomsten. De natuur staat er hoog in
het vaandel. Daarnaast is een horecagelegenheid. Nee, nee, we gaan er
nog niets drinken.’
Hij ging verder: ‘Door met de klok mee te draaien gaan we terug in de
tijd. We begonnen bij het monument, het meest recentste. Toen met de
klok mee kwamen we bij het gebouw met het bezoekerscentrum en
horeca. Dat is gebouwd in 1875 en 1909. Oorspronkelijk was het een
uitbreiding van een molen met een boerderij en woonhuis. En die
molen is uit 1278.’
Langzaam fietste ze langs het terras naar het gebouwtje waar het dak
nogal opvallend aanwezig was. Dichterbij was te zien dat zich er een
molenrad onder het dak bevond. Er stroomde ook met grote snelheid
een riviertje langs. Op twee oudere muren na zag het redelijk nieuw
uit. Je kon onder het dak nog naar een verdieping lopen. De fietsen
werden aan de kant gezet en liepen de trap op naar de verdieping
waardoor ze vlakbij de bovenkant van het rad kwamen. Het water
klotste er behoorlijk en maakte veel lawaai. Voor dat opa begon te
praten gingen ze toch maar weer naar beneden.
Ze liepen nog iets verder naar achteren zodat het molenlawaai minder
werd. Opa was weer hoorbaar: ’Als we de klok nog iets verder volgen,
komen we aan de overkant uit. Daar werd in 1240 het klooster Sint
Elisabethsdal gesticht. Daar kom ik straks nog even op terug, maar dat
klooster had in ieder geval in 1278 toestemming hier een molen te
bouwen. Van die molen is niets meer terug te vinden. Waarschijnlijk
is die molen tot 1840 van hout geweest. In die tijd werd de molen
gebruikt als graanmolen, houtzagerij en oliemolen, die olie uit zaden
perst.’
13
Louis had een ander beeld van een molen dan het overdekte molenrad
dat hier te zien was. Zijn opa ging verder: ‘In 1840 werd de houten
molen vervangen door een stenen exemplaar. Beter tegen brand zou je
zeggen. Maar dat viel tegen, in 1844 was er brand en brandde de
molen toch helemaal af maar werd wel opnieuw opgebouwd. Later
kwam er het naast gelegen gebouw bij. In 1909 kwam er een ijzeren
rad en werd ook ijzer in de stuwen verwerkt, stuwen die de
watertoevoer en doorstroom regelen. In de oorlog was de molenaar ijs
aan het wegkappen en kwam toen tussen het rad en de muur terecht.
Hij is er bij verongelukt, op zevenenveertigjarige leeftijd liet hij tien
kinderen achter. Aan het einde van de oorlog werd de naast gelegen
brug plus molen door de Duitsers opgeblazen. Sinds die tijd was de
molen een ruïne.’
‘En die ruïne is opgeknapt?’ wilde Louis weten waarna opa
automatisch ja knikte. Opa: ‘Ehm… laat ik zeggen dat het eervol
hersteld is. Er is een gloednieuw molenrad in gekomen, een
zogenaamd zuppinger-rad, een dak om het lang te behouden en voor
de bezoekers als ons een mooi platform om het van boven af te
bekijken. Om de natuur in de omgeving tegemoet te komen wordt er
nu ook stroom opgewekt dat de horecagelegenheid gebruikt. Bij een
hoge waterstand is de koffie die je er krijgt erg heet’ grapte opa.
14
Opa draaide met zijn hoofd even richting het naast gelegen bos. Opa:
‘Dit bos hier heeft het Natura 2000 predicaat, voor het in Europees
Gemeenschappelijk verband van behoud van omvang en diversiteit
van de natuurgebieden. Met de nieuwe molen is het waterpeil ook op
een betere hoogte gebracht en dat is weer goed voor de natuur. Achter
het riviertje de Leubeek, bij het tweede hekwerkje langs de weg, heb
je een vistrap. Een strook in het bos van zo’n driehonderd meter lengte
waar het water geleidelijk van hoogte verschilt zodat de vissen zich
ook kunnen verplaatsen tot de andere kant van de molen. Los van de
hoogte kan zo’n schoep van het molenrad best wel hard op het
vissenhoofdje aankomen,’ Louis trok een flauw gezicht naar zijn opa.
De fietsen werden gedraaid en een stukje terug gefietst om bij de
oversteekplek van de weg te komen. Nadat de laatste auto voorbij was
geraasd staken ze over en gingen over een houten pad dat zich een
stukje boven de grond bevond om uit te komen bij een poort van een
omheind gebied, Sint Elisabethsdal.
15
Sint Elisabethsdal
Ze fietste tussen de poort door, het bruggetje over en toen stopte ze.
Links voor hen was een ouder gebouw te zien, rechts een ranke toren.
In een parkachtig gebied met een fontein. Louis keek naar opa die vast
wel weer iets wist te vertellen. Dat was ook zo al was hij zich wel
even aan het bedenken wat hij wilde zeggen.
Hij begon: ‘De kennis over het verre verleden is gebaseerd op een
archief van het klooster van het ontstaan tot de opheffing bij de Franse
revolutie, de periode 1240 tot 1797. Vijfhonderdnegenentwintig
stukken die zo’n drie meter op de plank bevatten. Daar is uit op te
maken dat Diederik van Altena, de zoon van de heer Van Horne, in
1211 op terugtocht was van een pelgrimstocht naar Santiago des
Compostella.’ Louis onderbrak zijn opa met te zeggen: ‘heeft oom
Jacco dat ook niet gedaan, helemaal ergens ver weg naar Spanje
gelopen.’
Na even ja-geknikt te hebben ging opa verder: ‘Diederik werd toen
ernstig ziek en werd in de buurt van Dijon, in het klooster van Val des
Choues door Caulieten verpleegd. Diederik wilde toen als dank
geschenken geven maar die werden geweigerd. Wel kreeg hij de vraag
of hij een klooster wilde stichten waar hij woonde. Dat heeft hij toen
gedaan, hier op deze plek. In 1240 namen de Caulieten er hun intrek.
Diederik weide het aan de, in ieder geval toen nog, de maagd Maria en
aan Elisabeth. Zij heeft een ziekenhuis opgericht en mensen verpleegd
en stierf op vierentwintig jarige leeftijd. Kennelijk heeft ze veel indruk
gemaakt want ze werd snel naar haar dood in 1235 Heilig verklaard en
onder andere patrones van de ziekenhuizen. Die naam Elisabeth draagt
het dus al sinds die tijd. Een klooster kent bepaalde regels maar na een
kleine tweehonderd jaar kwam daar een beetje de klad in en niet veel
later verdwenen de Caulieten dan ook. Daarna kwamen er de
Augustijnen in. Die zijn een tijdje weg geweest, is er brand geweest en
is het gebouw vervallen maar keerde terug en die bleven er in totdat de
Fransen in 1796 kwamen en de kloosters werden opgeheven. Daarna
is het een buitenhuis geweest. Ook dit is in de Tweede Wereldoorlog
gebombardeerd geweest. Rond 1950 kwamen er de Kleine Zusters van
16
de Heilige Joseph te wonen die er vooral gingen rusten. Voordat de
spraakmakende Gijsen in 1972 de bisschop van Limburg werd was hij
hier rector, de directeur. Hij stak met kop en schouders boven de
kleine zusters uit.’
Er werd gekeken naar de toren, opa wees er zelfs even naar en zei er
over: ‘Dat is nog een overblijfsel van het oude klooster. De kerk is
afgebroken toen het een buitenverblijf werd. Een zaalkerk met een
hoofdaltaar en verschillende kleinere altaars. De gebouwen links zijn
van 1778. Vroeger heerste er nog wel eens de pest, een besmettelijke
ziekte waaraan men kon sterven. Door ze aparte te laten wonen beleef
de rest de ziekte bespaard. Daarom bouwde men zogenaamde
pesthuisjes. Links achter het gebouw staat nog een dergelijk
pesthuisje, uit 1682. Ondertussen gepoetst en omgebouwd naar een
ruimte die je kunt huren voor gezellige bijeenkomsten, praten over de
toekomst en zo.’
‘En nu?’ wilde Louis weten. Opa was even aan het rusten en zei
vervolgens: ‘Een normaal verzorgingshuis waar ouderen terecht
kunnen en lekker kunnen rondwandelen. En nu gaan wij weer verder’
besloot opa waarna hij rechts op ging om het park te verlaten. Bij de
weg aangekomen fietste ze naar rechts waar ze aan het einde van de
weg nog even de auto zagen staan om links op naar Roggel te gaan.
Fijn over een fietspad gescheiden van de weg waar auto’s soms langs
raasde.
17
Roggel
Opa snoof even de frisse lucht op. Lucht die hij ook gebruikte om
weer te kunnen vertellen: ‘Bij zo’n plattelandsgemeente heb je altijd
veel ruimte tussen het ene en het andere dorp. Kun je ook lekker ver
kijken. Het dorpje Roggel waar we nu naar toe gaan is er naar
schatting in of van na de Romeinse tijd, toen sliepen al mensen op
deze plek.’
Ondertussen maakte de weg een draai naar links en kwam er ook een
andere weg bij. ‘Ongemerkt gaan we nu iets doen’ zei opa, en
vervolgde met: ‘het gebied hier was vroeger nogal drassig maar er
waren wel al wegen. Een weg van zuid naar noord en een weg van
oost naar west. Daar waar de weg kruiste ontstond Roggel.’ Louis was
even driftig om zich heen aan het kijken en vroeg aan zijn opa: ‘Wat
zijn we nu ongemerkt aan het doen?’ Een glimlach verscheen rondom
opa’s mond die sprak: ‘Tja Louis… dat merk je niet wat we aan het
doen zijn.’ Dat vond Louis toch maar lastig te begrijpen.
Opa schraapte overduidelijk even zijn keel en na wat kuchjes zei hij:
‘In Maastricht wonen Maastrichtenaren, in Roggel de Rochelaars. Een
apart volkje is dat geweest. Vooral met de noorderburen, die van
Meijel, moesten het vaak ontgelden. Er is heel wat geknokt. Zelfs zo
erg dat ze de boerderijen in brand staken. Dat vonden de verstandige
bestuurders nu ook weer niet echt aardig. Vroeger waren de landerijen
waarop de boeren teelden niet van de boeren zelf maar kregen ze in
bruikleen. Van de opbrengst moesten ze dan tien procent afstaan,
tienden noemde ze dat. Soms hoor je nog wel eens de naam
tiendschuur. Daar werden de tienden bewaard. Van die tienden hebben
ze onderwijs bekostigd om die Roggelaars wat kennis en manieren bij
te brengen.’ Daar geloofde Louis maar weinig van.
Opa ging door: ‘Maar Roggelaars en Meijelaars nu echt vriendjes van
elkaar zijn geworden…. Lange tijd in ieder geval niet. Het dialect
tussen Meijel en Roggel verschilt sterk en dat wil zeggen dat er tussen
beide niet veel contact is geweest. Meijel is meer op Brabant
georiënteerd, en dat hoor je. Roggel is nog meer Limburgs. Met de
18
westelijke buren Heythuysen en oostelijke buren Neer zijn meer
contacten geweest. Tussen het zuidelijke Haelen minder omdat daar
nog een stevig drassig bos is geweest.’
Ze kwamen ondertussen in het dorpje zelf. Ruim van opzet, de huizen
waren ook niet erg hoog. Er werd goed opgelet waar ze reden want er
kon van alle kanten verkeer aankomen. Aan het einde van de weg zag
je iets meer bochten in de wegen. Hier fietste ze links op. Aan de
woningen was te zien dat dit een ouder deel is van Roggel dan de
nieuwere woningen aan de rand van het dorp. Maar nog steeds waren
de woningen vrij laag. Ze reden langs winkels, over een brugje en
langs een gebouw dat nog wel eens het gemeentehuis kon zijn of
geweest. Bij de kerk, bij een bollig monumentje werd even gestopt.
Opa stond rechtop met zijn fiets tussen de benen. Ter hoogte van zijn
schouders hield hij zijn handen naar buiten gedraaid met de palm naar
boven. Zijn neusvleugeltje bewogen af en toe, zijn ogen rolde rustig
alle kanten op. Zijn hoofd ook. Wat doet opa nou weer gek dacht
Louis, maar hij ging ook zo staan. Na een tijdje vroeg opa: ‘merk je al
iets?’ Oww, dat bedoeld opa, of ik in de tussentijds toch iets heb
gemerkt. Hoe goed Louis ook zijn best deed, hij kon geen antwoord
verzinnen.
De verlossing kwam ook van opa: ‘We zijn vier meter gestegen.’ Nee,
dat had Louis niet gemerkt en hij wachtte even af totdat opa ging
vertellen waarom dat nu weer van belang is. Ze stonden weer gewoon
met de fiets tussen de benen, handen omlaag en gezicht in standaard
houding. Opa: ‘Dit stukje is hoger gelegen en op dit hoger gelegen
stukje kwamen de eerste bewoners van Roggel te wonen. Het gebied
om je heen was vroeger drassig maar hier niet en je had toch een
beekje met water in de buurt èn een kruising van wegen. En op die
heuvel werd ook nog wel eens vuur gestookt, meer dan alleen hout. Er
werden offers gebracht, een brandstapel. En zo komt Roggel ook aan
haar naam want in het Romeins noemen ze een offerplaats of
brandstapel rogus.' Opa moest weer even kuchen en rare geluiden uit
zijn keel produceren om daar aan toe te voegen: ‘en dat werd via
Roghele en andere varianten Roggel.’
19
Opa keek omhoog naar de naastgelegen kerk. Zijn onderkaak bleef
iets meer achter dan de bovenste helft van zijn gezicht, hij vertelde
weer: ‘De oudste delen zijn van zijn 1447 maar je begrijpt wel dat er
elke keer weer verbouwd is geworden. Ook deze toren is in de oorlog
door de Duitsers in flarden geschoten.’ Waarna het even rustig was
tussen het tweetal.
De belangstelling
verplaatste zich naar een
door water draaiende bol
waar een tekst op stond
waarover opa rustig ging
spreken: ‘De
ondernemers in de buurt
hebben zich verenigd in
“Hartje Roggel” en
organiseren activiteiten om
Roggel meer als een
beleving te laten zien.
Toen hier de omgeving
werd verfraaid wilde ze
echt iets aparts hebben, iets
dat de aandacht vroeg en
dat is gelukt want wij zijn
hier nu ook bij deze bol gestopt. Een “drievende Köls” is het, een
drijvende knikker. Een massieve granieten bol van wel
bijna tweeduizend kilo die op het water drijft en draait. Je vraagt je af
hoe het werkt. Op de knikker staat een gedicht van de stadsdichter van
de plattelandsgemeente Leudal, waarvan de letters van de naam van de
dichter bijna groter zijn afgebeeld dan de letters van het gedicht zelf.
Waar het gedicht nu echt over gaat is mij een raadsel. Maar ja, het
hoeft ook alleen maar leuk te zijn, een fotomomentje in Roggel
creëren zoals ze dat ooit bedacht hebben is al voldoende, beetje leeg.
Geen boodschap als "het hart van Roggel is altijd in beweging" of een
boodschap met die spiegeling van de knikker door het water of zo. De
plek is wel degelijk het hart van Roggel, zo dicht bij de Dorpstraat,
hier op de Markt en Kerkstraat. Centraler kun je in het hart van
Roggel niet komen. Goh... ik denk er toch over na.’
20
‘Ziet wel grappig uit hoe die bol in het water draait’ merkte Louis
gewoontjes op. Zijn opa knikte en begonnen weer te fietsen, in het
verlengde van de kerk, de Kerkstraat in. Geen oude huizen, soms
nieuwbouw en allemaal vrij laag en ruim van opzet. Bij de kruising
gingen ze rechts. Die weg werd weer een stukje drukker. Het fietspad
verplaatste zich naar een tweerichtings vrij gelegen fietspad aan de
overkant van de weg.
Bij de rotonde ging opa dan wel rechtdoor maar stak toch zijn vinger
naar rechts. Hij zei: ‘Als je deze kant op gaat, hier rechts, kom je bij
de Leistert. Een groot vakantiepark met een camping, bungalows,
subtropisch zwembad en nog veel meer vakantieplezier. In de
vakantieperiode verblijven hier bijna het dubbele aantal mensen als in
heel Roggel wonen. Oorspronkelijk een dochter van de gemeente
maar zelfstandig kon ze beter uitgroeien.’
‘En in de bomen fluit zeker de Lijstert, waar ze het park naar genoemd
hebben’ onderbrak Louis zijn opa. Die schudde van nee, ‘de naam van
dit park hier schrijf je met een korte ei. De naam komt van leestert en
zo noemen ze de leemlaag die zich onder het park bevindt. En omdat
dit ongeschikt was voor landbouw bedachten ze iets anders, en dat is
de Leistert geworden.’
Louis knikte maar, opa ging verder: ‘Bij de Leistert is er ook een
museum, het Marleetjeshof, oude spulletjes verzameld door de
plaatselijke heemkundeclub. In Roggel is er ook nog het
Bakkerijmuseum Roggel met oude bakkersspulletjes. Verder in
Leudal heb je dan nog bij Horn Terug in de tijd. Dat is een grote hal
van twee verdiepingen vol oude alledaagse spulletjes
waaronder auto’s en huiselijke gebruiksvoorwerpen en dan is er nog
het Leudal Museum met oude spulletjes van de oorlog, natuur,
archeologie en folklore. Dat is waar we vertrokken zijn.’
21
Wind en motormaalderij Sint Petrus
Er werd verder gefietst. Na zo’n anderhalve kilometer doemde er een
molen aan de overkant van de weg op. Daar gaat opa vast iets over
vertellen voorspelde Louis. En het leek er inderdaad op. Opa maakte
aanstalten om naar de overkant van de weg te gaan. De molen stond
als het ware in een weide waarvan de poort open stond. Ze reden naar
binnen en de voorspelling van Louis kwam uit, opa begon inderdaad
te vertellen: ‘In Leudal hebben ze erg veel molens en de meeste zijn
nu en dan te bezoeken. Deze is ook geregeld van binnen te
bezichtigen, alleen nu niet. Dit is de wind en motormaalderij Sint
Petrus. Eerst was er de windmolen. Een zekere Rutten had al sinds
1892 molenaarservaring opgebouwd bij de Leumolen. Ook wel de
Ursulamolen genoemd, die molen die in het bos ligt. Maar in 1901
werd deze molen en een woning gebouwd en kon hier graan gemalen
worden. Maar als er geen wind was, kon er niet gemalen worden, en
wie kan er nou leven van de wind?’
‘De molenaar’ zei Louis blij. ‘Maar als er geen wind is, kan hij niet
leven’ zei opa weer en ging verder. ‘Daarom kwam er in 1914 een
zuiggasmotor. Dat is een motor die ook niet vloeibare brandstof
aankan als hout, steenkool, veen. Zo werd het ook een
motormaalderij. Om mensen van vloeibare brandstoffen te voorzien
kwam er in de woning ook een klein café en werden ook
brandstoffen en kunstmest verkocht.’
Maar net zoals wieken in een bepaalde stand gezet kunnen worden om
rauw, vreugde of iets anders uit te drukken, stond opa zijn gezicht ook
in een soort stand om enige teleurstelling uit te drukken. En die lichte
hij mondeling toe: ‘Maar het café werd gesloten‘ waarna een korte
stilte heerste om te vervolgen met: ‘In 1953 stopte de molen met
malen en kwam tot stilstand te staan. De molen was niet meer nodig
en verviel langzaam. Het huis werd afgebroken. Rond 1975 begon
men weer de waarde van de molen in te zien en werd deze opgeknapt.
Toen deze was opgeknapt en weer kon malen, voor de sier, kreeg de
molen ook de naam Sint Petrus. En Sint Petrus is de patroonheilige
van Roggel die bovendien ook in het oude gemeentewapen van
22
Roggel voorkomt. Ik vind dat vreemd dat zo’n gelovige in het
gemeentewapen staat, dat zou toch neutraal moeten zijn. Van
origine is het de molen van Nijken, naar het gebied hier genoemd. ’
Louis hoorde opa wel aan die over de molen van vroeger aan het
vertellen was, maar hij vroeg zich ook af wat er nu te doen is, dus dat
vroeg hij ook: ‘maar als de molen open is, want kan ik dan zien?’ Opa
keek naar de gesloten poort en gaf als antwoord: ‘de molenaar
natuurlijk en dan kun je de molen in werking zien, precies hoe deze
dat ook een eeuw geleden deed toen het meel voor de bakker gemalen
werd, compleet met een builmachine, zakkenklopper en graanreiniger.
En ze hebben er een oude motor staan die ook voor de aandrijving
zorgt om te kunnen malen als het niet waait. Sinds 1983 hebben ze er
een originele Thomassen-motor uit 1930 staan. Een Nederlands
fabricaat, één cilinder, veertig paardenkrachten, die zo rustig loopt dat
een muntje boven op de motor rechtop kan blijven staan.‘
23
Aan de rand van de Peel
Ondertussen dwaalde de aandacht van de molen af en dat was reden
om verder te gaan. De weg werd weer overgestoken om het daar
liggende tweerichtingenfietspad te vervolgen. Toen ze weer vaart
hadden zei opa: ‘Zo, nu komen we aan de randen van de Peel.’ Je zag
Louis even denken, zo hard dat hij begon te praten: ‘De Peel… Is dat
niet waar Rowwen Hèze vandaan komt? ‘
Opa keek even met zijn neus omhoog en daarna weer snel richting
aarde waarna het hele hoofd enkele keren omhoog en omlaag ging en
zei: ‘Goh, dat jij die kent. Klopt maar wel aan de andere kant van de
Peel. De band is genoemd naar rauwe Hesen, een markant figuur die
rond de vorige eeuwwisseling in het dorpje America woonde en zelfs
als een van de weinig “op” de Peel woonde. Samen met zijn vrouw en
die kwam wel weer van deze kant van de Peel, van Roggel. In een
primitieve hut woonde ze er zonder veel voorzieningen, met vijf
kinderen. Warm was het er niet in die hut.’
Even neuriede Louis een melodietje van een liedje van de band
Rowwen Hèze: ‘mmmm… 's oaves laat da stong de Peel in brand.
Heeft de Peel dan in brand gestaan?’ Opa keek even om zich heen en
zei: ‘De Peel was erg brandbaar en er is af en toe brand geweest. Maar
ik denk dat het liedje gaat over het avondrood, de mist die boven de
Peel hing. Het is er erg vochtig. En ‘s avonds die rook boven de
mysterieuze woeste Peel waar al die verhalen over gaan. Dat
onheilspellende. En dat gezien vanuit een kind dat veilig thuis zit en
zich afvraagt wat daar in de Peel allemaal gebeurde. Ik zal nog eens
naar het liedje luisteren om het echt te begrijpen.’
Dat klonk spannend wat opa vertelde. ‘Maar wát is de Peel dan’ wilde
Louis weten. Opa: ‘Een groot gebied vol struiken, bomen, veen en
vooral veel water. Soms kun je zo maar wegzakken.’ Even was Louis
stil, dat klonk wel heel eng. Opa ging weer verder: ‘Tegenwoordig is
het een groot natuurgebied waar ze van die knuppelpaden hebben
aangelegd, wandelpaden gemaakt van houten bruggetjes net zoals dat
stukje tussen de Elisabethmolen en het Elisabethklooster waar we net
24
begonnen. Maar vroeger was het veel groter. Toen was hier de rand
van de Peel, nu ligt deze zo’n vijf kilometer verder.’
Er was nog genoeg te fietsen en Louis wilde steeds meer weten: ‘Maar
wat is de Peel nu, hoe is die ontstaan?’ Opa dacht even na hoe hij een
eenvoudig antwoord kon geven op een ingewikkelde vraag. Na weer
even nagedacht te hebben begon hij: ‘In onze aardbol spelen allerlei
krachten, al miljoenen jaren verschuiven aardlagen, krijg je breuken in
de grond. Zo heb je hier dwars door de Peel de Peelrandbreuk in de
grond. Aan de andere kant van de Peel wordt deze omhoog gedrukt,
horsten genaamd, de Peelhorst. En aan deze kant omlaag beweegt,
slenken. Er ontstaan harde lagen waardoor het water niet kan stromen.
Stilstaand water. Dan heb je nog zandstormen gehad. Uiteindelijk
begint in duizenden jaren een veenlaag te ontstaan van planten die van
onder afsterven en lagen veroorzaken. Ook ontstaan er bomen. Het
verhaal zit in ingewikkelde in elkaar, maar zo ongeveer dus.
‘Inderdaad lastig dacht Louis. Ondertussen fietste ze rustig verder en
kwamen bij een flauwe bocht in de weg naar rechts. Hier was ook een
smalle weg naar links. Die fietste ze in om enkele honderden meters
verder bij een kruising naar rechts te gaan. Opa verteld verder: ‘dat
veen kun je ook goed gebruiken als brandstof. Vanuit Heythuysen en
Roggel is hier ook al het nodige veen weg gestoken.‘
25
Aloysius in Heyblom
Er verschenen op omvangrijke keurig gemaaide grasweide
kantoorachtige hoekige gebouwen. Eerst rechts een schoolgebouw
waar Louis maar snel langs fietste. Toen ook links een gebouw
verscheen en rechts het tweede stopte opa en na even stil te zijn
geweest begon hij dan toch weer te vertellen: ‘Het verhaal begint in
1851 in Amsterdam. In gezinnen werkte de ouders soms twaalf uur
per dag of nog meer en hadden weinig tijd om hun kinderen groot te
brengen. Kinderen werden dan ook vaak verwaarloosd. Dat gold niet
alleen voor Amsterdam, in veel steden was dat zo.‘ Beetje treurig zei
Louis: ‘Wat zielig.’
Opa ging verder: ‘De katholieke kerk trok zich dat aan en richtte een
kloostergemeenschap op om deze kinderen toch een goede toekomst
te kunnen bieden. Eentje voor jongens en eentje voor meisjes. Voor de
jongens waren dat de Broeders van Onze Lieve Vrouw van Zeven
Smarten, ook wel de Congregatie van de Broeders met Blauwe
Koorden genoemd. Men vond dat sommige jongens niet geschikt
waren om in de fabrieken te werken maar op het platteland waren
volop mogelijkheden ze een goede toekomst te bieden. Een internaat
ofwel een gesticht op het platteland oprichten was het plan. Onder de
vlag van Stichting Aloysius kochten de Broeders van de Zeven
Smarten een boerderijtje met enkele bijgebouwen met de naam
Heyblom. Ook werden er vele hectare overwegend onontgonnen
grond bij gekocht dat later werd uitgebreid tot bijna driehonderd
hectare. Hier links hebben de gebouwen van het Gesticht Heibloem
gestaan.‘
Er werd even opnieuw naar de omgeving te gekeken. Opa ging verder:
‘Er kwamen steeds meer broeders en leerling-broeders bij om de
grond te ontginnen en gebouwen te bouwen. Na een jaar van lange
dagen werken kwamen de eerste jongens. Met name maar niet alleen
uit Amsterdam. Heibloem was in het hele land bekend. Wellicht ook
vanwege de jaarlijkse landelijke collecte die er gehouden werd voor
de Heibloem. Om de groei aan te kunnen kwamen er steeds meer
gebouwen bij. Het ontginnen, het gebruiksklaar maken van de grond,
26
ging ook door. Rond negentienhonderd woonde hier zo’n
driehonderdvijftig jongeren. De hele streek kende toen slechts
veertig inwoners. Naast bosbouw, landbouw en veeteelt werd ook
begonnen met het geven van vakonderwijs. En dan moet je denken
aan het beroep van schoenmaker, bakker, smid, kleermaker of
timmerman. Ook mensen uit de buurt waren welkom voor zowel
onderwijs als een bezoek aan de kerk.’
Opvoeden, onderwijs, kerk, waren niet de meest favoriete
onderwerpen voor Louis maar hij bleef toch luisteren naar zijn opa:
‘Maar de Broeders wilde meer, ze kochten enkele kilometers
noordelijker, meer noordwest, net buiten Leudal, wederom de nodige
hectaren grond. Stokerhorst genaamd. Hier kwam het Sint
Vincentiushuis te staan. Een huis voor kinderen en jeugd die veelal
met justitie in aanraking waren geweest en opnieuw opgevoed
moesten worden. Ook hier werd vakonderwijs gegeven voor
schoenmaker, kleermaker of smid. Zowel dit als Heibloem
waren kloosters die voor een groot deel zelfvoorzienend waren, voor
zichzelf zorgde. Ze maakte er ook hun eigen elektriciteit.‘
Het gezicht van opa begon weer een beetje te betrekken, voorteken
van iets ernstigs, hij zei: ‘De Tweede Wereldoorlog ging niet
ongemerkt voorbij. Er waren spanningen in het klooster omdat er
binnen de muren Duitsgezinde en niet Duitsgezinde waren, en pro
NSB en anti NSBers. In 1942 werd het klooster verlaten en namen de
Duitsers er hun intrek. Het gebouw heeft erg te leiden gehad van hun
aanwezigheid en heeft een hele poos geduurd om de schade weer te
herstellen. Zo gebruikte de Duitsers vloerplanken gebruikt om te
stoken. Stokershorst is tegen het einde van de oorlog zo erg beschoten
dat het niet meer de moeite waard was om op te knappen. Slechts een
deel is herbouwd, met de oude stenen. Ondertussen was men wel van
mening geworden dat grote gestichten niet meer van de tijd waren.
27
Heibloem werd afgebroken en kwam er iets nieuws voor de jeugd, de
Widdonck. Geheel aangepast aan de nieuwe tijd. Dat zijn nu de
gebouwen die je ziet. Langzaam aan vertrokken de Broeders. De oude
boerderij en, heel bijzonder voor de jeugd, een brouwerijgebouwtje
bestaan nog wel en daar wonen nu gewone burgers in.
De Broeders keerde na de oorlog niet meer terug naar Stapershorst.
Het werd een rustoord voor overspannen moeders en later een
Pastoraal Vormingscentrum.’
Louis had weer van alles gehoord maar hij vroeg zich toch af: ‘Maar
hoe was dat voor die jongens om hier in Heibloem of in Stokershorst
te zitten?’ Opa krabde zich even op zijn voorhoofd en zei: ‘Het is niet
iets waar je in je wieg van droomt om daar te zijn. Fijner is het
natuurlijk als je thuis bij een papa en een mama kunt opgroeien’
waarop Louis prompt zei: ‘en veel met opa op stap kunt zijn.’ Die
opmerking kon opa wel waarderen en vertelde na een glimlach verder:
‘je kunt je ook afvragen hoe het met die jongens zou zijn gegaan als ze
in Amsterdam waren blijven rondhangen. Ik weet geen exacte
gegevens van de Heibloem en Vincentius, maar over het algemeen
zijn die jongens aardig terecht gekomen, hebben ze veel aan de
Broeders te danken. Neemt niet weg dat het niet met iedereen even
goed gegaan is. Maar dit is een antwoord over de jongens, hoe ze het
zelf ervaren hebben zal voor iedereen anders zijn. Je moet dat ook in
de tijd zien, waar de kerk je toen precies zei hoe je leven moest. Dit
gaf voor veel mensen duidelijkheid en structuur.’
Hoewel er een groot voetbal veld is, veel bos, veel vriendjes was
Louis toch blij dat hij thuis woonde. Opa snoof nog wat frisse lucht
op door zijn neus en zei: ‘We gaan naar ons tweede dorpje van
vandaag en ik wil er zeven bezoeken vandaag.’ Dat gaat nog lang
duren dacht Louis. Ze fietste verder en gingen bij de kruising rechts.
Aan het einde van de straat was duidelijk te zien dat ze de Widdonck
verlieten. Een ruimtelijke toegangspoort werd verlaten.
28
Heibloem
Het fietspad naar links werd gevolgd. Net voor het tankstation werd
overgestoken en daar werd het dorpje Heibloem in gefietst, de
Isidoorstraat. Niet bij het eerste straatje links maar het tweede
straatje links, achter de kerk, werd ingereden. Maar eenmaal in het
straatje maakte opa direct een rondje in de richting om de straat weer
uit te rijden maar stopte toch net voor het asfalt van de Isidoorstraat.
Hij keek naar de overkant van de straat. Nadat Louis ook had
begrepen welke route zijn opa nam en naast hem stond begon opa:
‘Toen de Tweede Wereldoorlog begon bestond het dorpje Heibloem
nog niet. Dit was toen gewoon weiland hier.’
Louis keek om zich hen en zag toch heus dat hij nu in het centrum van
het dorp stond met de kerk, scholen en speelvoorzieningen. Zijn opa
gaf uitleg: ‘Nadat de oorlog was begonnen was al snel duidelijk dat
het Nederlandse leger niet veel betekende. De soldaten werden al vrij
snel ontslagen. Om deze mensen toch aan het werk te houden werd er,
nadat er eerst een voorloper was, de NAD opgericht, de Nederlandse
Arbeiders Dienst. Hier, recht voor je, werd een kamp opgebouwd.
Uiteindelijk werden in heel Nederland honderd van dergelijke kampen
opgericht. Als je links of rechts een blokje om deze huizen zou fietsen,
zou je om het kamp zijn gefietst.’
‘Maar wat was dat voor een kamp, wat deden ze daar?’ vroeg Louis
zich af. Er stonden verspreid allerlei barakken, twee van steen en de
rest met een stenen fundering en verder van hout. Daar sliepen ze en
werd gekookt en gegeten, materiaalopslag, etc. En er was een
exercitieplaats waar de mannen op commando in rijtjes naast en achter
elkaar liepen. ’s Morgens werkte ze aan waterwegen, wegen of
herstelde oorlogsschade. ’s Middags gingen ze exerceren of sporten en
’s avonds waren ze helemaal vrij. En daar kregen ze dan geld voor.
Tegen het einde van de oorlog bleven ze weg en doken onder. Dat
deden ze aan het einde van de oorlog zo massaal dat ze het kamp maar
opgeheven hebben. Daarna heeft het kamp nog tot 1947 leeg gestaan
waarna de materialen inclusief de barakken verkocht zijn geworden en
is afgebroken. Zoals ik het begrepen heb zijn de twee stenen
29
gebouwtjes blijven staan en die liet de gemeente Roggel verbouwen
tot woningen. Die staan er nu nog. In deze straat werd de eerste
woning van Heibloem gebouwd.’
Aandacht bleef Louis luisteren, die oorlog heeft eigenlijk wel veel te
weeg
gebracht. Opa vertelde verder: ‘De oorlog was inmiddels voorbij en
alles wat door de oorlog vernietigd was werd weer langzaam
opgebouwd. Mensen uit de dorpen van de omgeving en personeel van
het gesticht zochten een plekje om te wonen. Hier was de grond
immers goedkoop. Her en der verschenen, in het bijzonder in de jaren
zeventig en tachtig woningen. In de begintijd bleef de naam “kamp” er
aan kleven maar werd later Heibloem. Om onafhankelijk te zijn van
het gesticht kwam er in 1952 een eigen kerk en een school. Het
ontwerp van de kerk heeft opvallend veel overeenkomsten met de kerk
van het nabijgelegen Haler. Er werden ook verschillende clubs
opgericht. En zo groeide Heibloem langzaam uit naar wat het nu is.‘
Even bleven ze nog kijken waarna ze dan toch de weg ingingen waar
ze net ook ingereden waren. Ze kwamen uit bij de kerk, bij een plein.
Daar werd ook gestopt, opa vertelde: ‘Heibloem groeide uit tot een
hechte gemeenschap. Zo ging het Jeugdwerk jaarlijks op kamp met
jongens en meisjes in jouw leeftijd. In 1998 gebeurde er iets
vreselijks. Een van de jeugdleden was ’s morgens uit de tent
verdwenen. Na een grote zoekactie werd de jongen zo’n kilometer
verder gevonden, dood…. Er waren verdenkingen dat dit iemand van
de leiding had gedaan. Dit heeft tot grote spanningen in het dorp
geleid. Later werd er een monument opgericht. De gemeente wilde
niet meewerken omdat er werd gedacht dat dit een bevestiging was dat
het jeugdwerk er schuldig aan was. De kerk hier vond dat maar onzin,
er is een kind uit het leven gerukt, daar gaat het toch om. Op grond
eigendom van de kerk werd dit monument geplaatst.’
30
Er werd gekeken naar het monument voor de kerk.
Louis was toch wel even geschrokken, stel je voor
dat hij op kamp ging en niet meer terug kwam. Hij
zag onderaan een vlinder en vroeg aan opa: ‘maar
wat betekent dit standbeeld nu, die vlinder, die
stokken?’ Opa die nogal veel wist legde het uit:
‘Rowwen Hèze heeft er ooit een liedje over
gemaakt, vlinder. Dat gaat over deze zaak. Symbool
van de vlinder is de onsterfelijke ziel en de
kortstondigheid van het leven. In heb ooit eens
gehoord dat die verdwenen jongen geregeld bij een
vlinderboom in het dorp te vinden was. Het
monument staat op een vierkante steen waar het
bovenste deel van een bronzen bol op ligt. Daarop
twee handen die open liggen. Daar om heen komen
vijf vlierstokken omhoog, net als het geraamte van
een tent. Waar de stokken samenkomen ontstaat een
wolk. Boven de wolk waar de vlierbessen doorlopen
heb je acht vlinders. Op één van die vleugels de
naam van de verdwenen jongen. De vader van die
jongen heeft zelf nog mee gewerkt aan de bestrating
rondom het monument.‘
Nu bleef Louis echt iets langer kijken, stilletjes zei hij: ‘Wat fijn
dat dit monument er is.’ Ze gingen weer verder fietsen. Het dorp uit,
tussen de kerk en de school. Bij de rotonde aangekomen reden ze
achter elkaar recht door en staken daarmee de grote weg, de
Meijelseweg, over. Toen ze weer naast elkaar fietste begon opa te
vertellen: ‘Een stukje verder op de Meijelseweg is vroeger Herberg de
Troost geweest. Het was altijd erg bemoedigend om daar naar binnen
te gaan. Sterk bedacht die horecanaam maar het is gewoon genoemd
naar de eigenaar destijds. De zanger van Rowwen Hèze, Jack Poels,
kwam er geregeld met zijn moeder. En laat nu net een tweede
muziekgroep waar Poels bij is “Herberg de Troost” heten.’
31
Caluna
‘Wel lekker dat fietsen over het platte land’ merkte Louis op. Het was
een vlakke weg waar ze over fietste en tussen het land en de weg was
geen echt hoogteverschil te ontdekken. Opa: ‘We zijn inderdaad op
het platteland, maar dat heeft niets te maken met het platte land.
Platteland wil zeggen dat er veel minder mensen op een bepaalde
oppervlakte wonen. Er wonen natuurlijk wel veel meer koeien,
varkens en kippen dan in de stad of stedelijk gebied. Hier, met af en
toe een dorpje en een verdwaalde oude boerderij, spreken we over het
plattelandsgebied. Bij een dorpje in het Zuid-Limburgse heuvelland
spreken we ook van een plattelandsgemeente. ‘
Louis keek in de verte. Het land zag er wel anders uit dan de heuvels
die hij kende uit Zuid-Limburg. Niet alleen een gebrek aan heuvels, de
grond was ook anders. Grijzer, grover en vlakker. De kleur van het
groen was ook op de een of andere manier anders. De verdwaalde
boerderij was ook al anders van bouwstijl. Veel minder robuust als hij
gewend was. Gewone een toegankelijk huisje met alleen bebouwing
op de begane grond en een dak.
Het was niet waar opa over sprak. Die begon over iets anders: ‘We
zijn hier in buurtschap Caluna aangekomen. In het eerste deel van de
vorige eeuw zijn hier boerderijen verschenen. In enkele gevallen ter
vervanging van een oud boerderijtje. Vaak ook gebouwd als
pachtboerderij. Meestal ook met een naam als Mariahoeve,
Calunahoeve of Paulahoeve.’
Ondertussen werd lustig verder gefietst. Opa vertelde lustig verder:
‘Een van de hoeves hier in de buurt werd de Fransman genoemd. Drie
heren uit Wallonië, het Franstalig deel van België, spraken Frans met
elkaar. Vandaar ze het hier de Fransman noemde. Binnen korte tijd
wisten ze hier grote stukken grond aan te kopen die vervolgens
verpacht werden. Waar de Fransman van bekend is zijn de
archeologische vondsten. Hier hebben ergens tussen achtduizend en
zeventienduizend voor christus mensen een vaste verblijfplaats gehad
die in de loop der tijd het nodige afval hebben achtergelaten waar
32
archeologen van nu blij mee zijn. Zo’n drieduizend stuks aan
gebruiksvoorwerpen zijn uit de grond gehaald. Niet iedereen is blij, de
boer mag nu niet dieper dan dertig centimeter ploegen. Een stukje
noordelijker, bij de Moosthoeve is ook een archeologische vindplaats.’
Louis zag alleen maar grijs-zwart zand en een lange weg voor zich.
Opa zag overal verhalen: ‘Als je hier rechtdoor gaat kom je langs
Hendriks graszoden. Een bedrijf dat graszoden kweekt voor in de tuin
maar ook voor de grote voetbalstadions in de wereld.’ Ondertussen
kwamen ze bij een zijweg met een bordje naar links met Heythuysen.
Opa wees zo half naar de weg naar links en Louis begreep dat ze daar
verder gingen fietsen.
33
Hollander
Toen ze weer naast elkaar fietste begon opa: ‘Hier komen we door het
buurtschap Hollander, er zal wel zo’n nadrukkelijke Hollander
gewoond hebben haha.‘ Louis hield zich even stil. Opa ging verder:
‘Ik weet het niet hoor. Maar dit is wel een lange weg zoals je ze ook in
de polder hebt. Het lijkt wel een eindeloze weg en toch wil ik hem
gebruiken om het zuidelijk deel van de gemeente Leudal over te slaan.
Anders gaat het echt te lang duren.’ Louis was van de ene kant blij dat
hij dat ook niet hoefde te fietsen, wie weet wat opa nog voor plannen
had voor vandaag. Van de andere kant vond hij het ook wel jammer
dat hij niets over de zuidelijke dorpjes hoorde. Daarom vroeg hij ook
aan opa: ‘En één dingetje vertellen per dorpje dat we overslaan?’ Opa
antwoordde: ‘Ok, van enkele dorpjes zal ik één ding vertellen.’
Louis was er de komende kilometers klaar voor, hij keek met een
schuin oog naar opa. Die begon: ‘Dan zal ik beginnen met Baexem,
Boaksum, Boaoaksum, Boaoaoaksum.’ Louis dacht al te maken
hebben met een dorp vol ei-leggende kippen. Opa gaf direct al de
verklaring: ’Zo noemen ze het dorp zelf, Boaoaoaoaksem. Een deel
van het dorp bestaat uit natuurgebied Exaeten die in de loop der
eeuwen vele bewoners heeft gehad.’ Louis dacht direct al aan wilde
kippen in het bos. Opa ging verder: ‘In Exaeten, dat "woning onder de
eiken" betekent, werd namelijk rond dertienhonderd een landhuis
gebouwd dat later een kasteel werd waar verschillende heren en
families hebben gewoond. Halverwege de achttiende eeuw werd het
tot klooster verbouwd en kwamen er de Jezuïeten en daarna
de Franciscanen in die er een internaat en school hadden. In de
Tweede Wereldoorlog kwamen er in een deel Duitsers in die er een
militair ziekenhuis van maakte. Na de oorlog verbleven er kinderen
van NSB-ouders. Vanaf 1967 verscheen er Rijkspolitiemensen in
opleiding en ME in opleiding. Sinds 1997 worden er asielzoekers
opgevangen. Nog bijzonder over Exaeten te vertellen is dat de naam in
eerste instantie in gedachte was om de nieuwe fusiegemeente Exaeten
te noemen. Het werd Leudal, naar het natuurgebied.‘
Louis keek naar opa of hij uit verteld was over dat ene onderwerp van
34
Baexem. Toen hij zag dat opa uitverteld was zei hij: ‘Leudal klinkt
wel aardiger dan Exaeten’ en was weer even stil. Opa wachtte even af
of dat het enige was dat Louis te vertellen had. Toen Louis niets meer
zei ging opa verder: ‘Ittervoort…. Ittervoort kent ook een groot
industrieterrein dat bijna twee keer groter is dan de kern van
Ittervoort zelf. Eén van de bedrijven die er gevestigd zijn is Adams
Percussion and Brass. Een bedrijf dat de grote en kleine orkesten van
over de hele wereld voorziet van slag- en blaasinstrumenten. Ja, ja,
zelfs aan André Rieu.’ Dat voelde een beetje als thuiskomen.
Onderweg was er af en toe een sterke geur te herkennen die een zelfde
geur had als een hoge concentratie boerderijdieren. Dat deerde het
tweetal niet, opa beperkte zich niet met zijn ademhaling en vertelde op
vol volume verder: ‘Het volgende waar ik iets over wil zeggen is
Haler. Daar is een monumentje dat aan de “elektrischen draad”
herinnert.’ Even keek Louis bedenkelijk en zei: ‘elektrischen draad?'
Opa knikte en ging verder met zijn verhaal: ‘Ja, de elektrischen draad,
ook wel de dodendraad genoemd. Bij de Eerste Wereldoorlog, van
1914 tot 1918, waren de Duitsers België binnengevallen. Vele Belgen
vluchtte naar Nederland. Om dat te voorkomen spande de Duitsers een
ijzeren draden van Aken tot Cadzand, min of meer langs de hele grens
tussen België en Nederland, zo’n driehonderd kilometer. Op deze vijf
draden boven elkaar werd tweeduizend volt gezet. Zou je die aanraken
was je direct dood, elektrocuteert. Er was wel aan beide zijden van de
draad een draad gespannen zodat je er niet per ongeluk tegen aan kon
lopen. Om de twee kilometer was een soldatenpost. Ruim duizend
mensen hebben er de dood in gevonden. Soms ook onschuldig,
bijvoorbeeld om een boterham of brief door de draad te geven.’
Automatisch fietste Louis iets meer naar het midden van de weg. Aan
de zijkant stond prikkeldraad. Opa: ‘Ik ga verder. Grathem is het
volgende. In Grathem heb je Kasteel Groot Buggenum.’ Louis had
voor hij met opa mee naar Leudal ging al eens op de landkaart
gekeken en merkte op: ‘Buggenum is toch ook een dorp in de buurt,
heeft dat met elkaar te maken?’ Opa: ‘Zou kunnen maar ze weten het
niet. Buggenum komt van buggen hum, beuken heim. Waarschijnlijk
twee plekken met dezelfde naam. Het kasteel bestaat al sinds de
twaalfde eeuw en werd de eerste eeuwen bewoond door dezelfde
35
familie, de familie Meersen. Daarna stond de verhuiswagen vaker
voor de deur. Een Frans regiment maakte er ook gebruik van, alleen
die staken het bij hun vertrek in brand. Toen heeft het een tijd leeg
gestaan totdat een boterhandelaar er eind achttiende eeuw brood in
zag. Die liet het afbreken en opnieuw opbouwen. Toen hebben er
tijdens de oorlog Duitsers in gezeten. Ditmaal waren het de Engelsen
die het kasteel behoorlijk verwoeste. Het bleef enkele decennia lang
leeg staan totdat een Duitse architect, professor Helmut Heintrich,
het weer liet afbreken en volgens oude tekening en oude materialen
als tweede verblijf opnieuw opbouwde. Er kwam ook een mooie tuin.
Maar hij was er niet vaak. Hij werd steeds ouder en vroeg zich af wat
hij er mee moest. Op voorwaarde dat het kasteel en tuin in tact bleef
en hij er tot zijn dood gebruik van mocht maken verkocht hij het voor
één euro aan de Provincie Limburg. En die is er nog steeds eigenaar
van. Het wordt gebruikt voor feesten en het was de eerste locatie
buiten het gemeentehuis waar je officieel kon trouwen. Dat scheelde
weer in de vervoerskosten van gemeentehuis naar feestlocatie.’ Louis
was een beetje de draad in het verhaal kwijt geraakt. Gelukkig
beperkte opa zich door maar één ding per dorpje te vertellen.
Het was een lange weg waarover ze fietste, de weg was wel lekker
vlak. Opa ging ongestoord verder: ‘Dan hebben we Ell. In Ell is een
officieel weerstation van het KNMI. Het is de opvolger van het
weerstation van Oost Maarland dat weer de opvolger is van
weerstation Maastricht. Weerstation Maastricht is lange tijd
recordhouder geweest van hoogst gemeten temperatuur ooit in
Limburg. Ondanks de zandgrond bij Ell is daar geen record gevestigd.
Daar heb je namelijk een boer bij het meetstation die zijn land bij
warm weer met water sproeit en daarmee de temperatuur uit de
omgeving omlaag haalt. Bij een stralend weer werd er ooit s zelfs
regen gemeten.’ Louis straalde een zonnig gezicht uit.
‘Tja’ begon opa weer, ‘Als ik nu niets vertel over Kelpen-Oler zal ik
dan nog iets anders vertellen over Ell?’ Dat maakte Louis
nieuwsgierig. Kelpen-Oler had hij wel eens als afslag bij de autoweg
gezien. Hij liet zich verleiden door opa en knikte van ja. Opa wist wel
dat Louis ja zou zeggen en begon: ‘In Ell heb je de Ellerschans. De
schans van Eller. Tijdens de Tachtigjarige oorlog kregen de Spaanse
36
soldaten soms niet betaalt en gingen dan op plundertocht. Vandaar dat
dorpen een schans bouwde, een met grond en doornstruiken ommuurd
gebiedje met water er om heen waarbinnen ze dan met hun vee en
kostbaarheden verbleven. Vele dorpen hadden een dergelijke schans
maar die zijn verdwenen. Enige jaren geleden hebben ze deze schans
uit 1640 ten noorden van Ell in de Busstraat ontdekt. Om de resten in
de bodem niet verder te verstoren is er naast, ten noorden, een replica
op ware grootte gebouwd.’ Dat vond Louis wel jammer dat hij die niet
kon zien. Wie weet op de terugweg.
Opa ging door: ‘Er is nog meer oorlogsgeweld geweest. In Hunsel is,
net als op meer plekken in het Leudal in de Tweede Wereldoorlog een
Lancester bommenwerper neergestort en zijn de bemanningsleden
omgekomen. Op vijftig meter afstand van de plek waar het toestel is
neergekomen is vijfenzestig jaar later een monument gekomen waar
onderdelen van het neergestorte toestel in verwerkt zijn. De
bemanning ligt op het plaatselijk kerkhof.’ Even was het weer stil en
was alleen het geluid van de rollende fietsbanden te horen. ‘Jeetje’
onderbrak Louis de stilte, ‘er heeft zich hier ook van alles afgespeeld
in de oorlog.’ Weer was het even stil waarop opa zei: ‘Het is maar een
kruimeltje wat ik je vertel over de oorlog die zich hier afspeelde.’
Ondertussen begon Louis zich af te vragen hoe ver het nog was. Het
waren grote boerderijen waar ze langs fietste. De woonhuizen van de
boerderijen waren ook groot met meestal een uitgebreide goed
verzorgde tuin om het huis. Veel ruimer als hij gewend was. Opa
voelde Louis goed aan en begon met: ‘De laatste plaats waar ik iets
over zeg, langs deze weg, is Neeritter.’ Dan zal de weg ook niet meer
zo lang zijn bedacht Louis zich en die vond de weg ineens weer een
stuk korter worden.
Opa ging verder met de laatste plaats te benoemen waar ze niet naar
toe gingen: ‘In 1864 werd in Neeritter Gerard Krekelberg geboren. Dit
grensplaatsje met België had, en heeft nog steeds, tegen de grens aan
kasteel Borgitter. En daar stonden eikenbomen in de tuin. Die bomen
beschreef Krekelberg in een lied waar Henri Tijsen de melodie voor
maakte. Dat werd in 1909 voor het eerst gezongen. In 1939 werd dit
het officiële volkslied van Limburg, “Waar in bronsgroen
37
eikenhout”. Het was in een tijd dat de identiteit van Limburg sterk
ontwikkelt werd. Limburg is een provincie met nogal veel verschillen,
ook qua taal. Er werd in delen Duits gesproken, Frans, Nederlands en
in de vele dialecten. Toch was het een lied dat de provincie met elkaar
verbond. Het zingen van dergelijke volksliederen werd ook
gestimuleerd, het kweken van identiteit en trots. Mannenkoren zongen
het lied door het gehele land. Het is in geheel Nederland het bekendste
volkslied van een provincie. Een ruime meerderheid van de
Limburgers kent het lied ook. Het lied wordt nog steeds vaak gespeeld
en gezongen door klassieke gezelschappen maar ook popbands zingen
het vol trots. En natuurlijk bij het kampvuur. Het is ook het volkslied
van Belgisch Limburg waar het erg bekend is.’
Louis kende het liedje inderdaad ook zelf maar vroeg zich toch af:
‘Maar waarom is het dan eigenlijk in het Nederlands?’ Opa knikte
bedenkelijk, dat was een goede vraag. Na een momentje kwam opa
toch met een antwoord: ‘Het is niet geschreven als hèt volkslied. Het
was een bekend nummer dat van zuid tot noord Limburg erg populair
was. De provincie Limburg in Nederland bestaat en bestond nog niet
zo lang, Wellicht om toch de verbondenheid met Nederland te
benadrukken. In 1939 werd er voor het Nederlands deel van Limburg
ook een couplet aan toegevoegd waar het Koningshuis en Nederland
in wordt geroemd. Ook weer die relatie met Nederland.’
Nu het Limburgs volkslied zo in gedachte was gekomen, bleef ook de
melodie in het hoofd hangen. Opa begon dan ook met zingen: ‘Waar
in ‘t bronsgroen eikenhout, nachtegaaltje zingt.’ Op dat moment ging
Louis meezingen: ‘Over ’t malse korenveld, ’t lied des leeuweriks
klinkt. Waar de hoorn des herders schalt, langs der beekjes boord.’ En
toen beide uit volle borst: ‘Daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar
oord. Daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord.’
38
De Kreppel
Ondertussen waren ze de bebouwde kom van Heythuysen ingereden.
Direct erna was een weg naar rechts, die namen ze. Er was een lichte
knik naar rechts en even verder wederom een licht knik naar rechts
waar links een straat was. Deze straat, de Franciscanessenstraat werd
ingereden. Er was een groot gebouw te zien met een kerktoren. Louis
keek goed om zich heen, ook naar de straatnaambordjes. Bijna aan het
einde was rechts de Pastoor van der Zandtstraat en echt aan het einde
de Catharina Daemenstraat. Voor de muur reden ze links tussen de
paaltjes door.
Waar links parkeerplekjes waren stopte opa. Een teken dat hij iets
ging vertellen: ‘In 1787 werd er in een boerderijtje in Ohé en Laak,
zo’n twintig a dertig kilometer hier vandaan, een aardig meisje
geboren. Dat aardige meisje ging toen ze ouder werd voor haar beroep
huishoudelijk werk doen in Maaseik. Ze trad in bij de Kapucinessen.
Petrus van der Zandt, de pastoor van hier in Heythuysen destijds,
vroeg aan die Orde of ze onderwijs wilde geven in Heythuysen.
Alleen dat meisje, Catharina Damen, had er zin in. Dat was een
tegenvaller voor de pastoor dat slechts één meisje wilde komen en dat
ook nog weinig scholing had gehad. Maar ze kwam naar Heythuysen
en enkele jaren later waren er vier vrouwen die bij haar waren komen
wonen en leefde naar de regels van de Derde Orde van Franciscus. In
1835 werd het echt serieus. Ze kochten een vervallen landgoed met
boerderij, de Kreppel, en gingen er wonen. Dat is hier op deze plek
gebeurd. Het werd een echt klooster, Catharina liet zich niet baas
noemen maar Moeder. Zo kun je als maagd toch nog moeder worden.
Ze kreeg als kloosternaam Magdalena.’
Louis begon wat sprongetjes te maken dat hij iets wilde zeggen. Toen
opa even uitverteld was kon hij eindelijk iets zeggen: ‘Opa, dus de
Catharina Damenstraat en de Pastoor van Zandtstraat hebben met dit
klooster te maken. Opa knikte van ja en zei er bij: ‘Klopt, en ook de
Franciscanessenstraat’ en ging verder met zijn verhaal: ‘Wil er een
straat naar je genoemd worden heb je wel iets bijzonders gedaan, en
dat is ook gebeurd. Er hebben de nodige verbouwingen
39
plaatsgevonden, het is steeds groter geworden. Van het
oorspronkelijke huis staat nog slechts ergens een klein muurtje. Naast
de functie van klooster is er ook een deftig pensionaat geweest, werd
er een opleiding gegeven en bejaarden- en verzorgingshuis voor
zusters en niet zusters wat het nu is.’
Er was al zoveel verteld over de Tweede Wereldoorlog dat Louis zich
afvroeg: ‘Hebben de Duitsers dit klooster ook ontdekt?’ Ook nu knikte
opa en zei: ‘Ja… Er is hier een “Reichsschule für Mädel” geweest.
Alleen de beste van de beste leerlingen mochten deze school
bezoeken. In Nederland waren er twee van dergelijke scholen. Voor
jongens in Valkenburg en voor meisjes hier. Er werden de elite van de
toekomst gekweekt, in een strak regime waarin het zelfstandig denken
werd uitgeschakeld. Voor de jongens lagen hoge functies in het
verschiet. De meisjes hier werden opgeleid om vooral een goede
moeder te zijn. Echt gezellig ging het er niet aan toe. De
onderwijzeressen en directie waren ook niet van geweldige kwaliteit.
40
Toen de droom van het Derde Rijk voorbij was en de meisjes
terugkeerde naar huis waren het ware slachtoffers geworden.’
‘Gaven de zusters dan geen les?’ vroeg Louis. Opa zette grote ogen op
en riep: ‘Neeeee, was toch niet de bedoeling om vrome meisjes op te
leiden. Nee, toen de Duitsers hier in 1942 het klooster binnen vielen,
moesten de zusters het verlaten en mochten slechts enkele spulletjes
mee nemen. Enkele zusters bleven wel achter om voor de bezetters
huishoudelijke taken uit te voeren. Dat moet vreselijk zijn geweest
voor ze. De heiligen beelden in de tuin werden als klimtoestel
gebruikt. De geborgen katholieke sfeer van de begintijd werd steeds
meer Duits. De geborgen sfeer van weleer was ver te zoeken. De
hygiëne was er ook slecht, maar dat lag zeker niet aan die enkele
zusters.’
Even was het weer stil waarna opa de draad oppakte: ‘Maar terug naar
Magdalena. Zij stond niet alleen aan het begin van dit klooster. Vanuit
hier ontstonden ook andere kloosters. Niet alleen hier in Heythuysen,
niet alleen in Limburg, niet alleen in Nederland maar over de hele
wereld. Van cijfers van een tijdje terug weet ik dat er honderdveertig
kloosters waren waarvan drieëndertig in Nederland. Ook in Duitsland,
Polen, Indonesië, de Verenigde Staten, Brazilië, Tanzania, Italië,
Guatemala, Libië en Mexico. Momenteel zijn er nog ruim
tweeduizend zusters die in de sporen leven van Magdalena. In de vette
ruime honderd jaar dat de gemeenschap bestaat zijn dat natuurlijk er
een veelvoud geweest. De Franciscanessen van Heythuysen worden ze
genoemd. Het zijn niet alleen kloosters geweest, ook instellingen voor
onderwijs en verpleging. En daar kwamen ook vele mensen over de
vloer. Allemaal hier begonnen, door dat meisje zonder al te veel
studie.’
41
Heythuysen
Louis keek tegen het gebouw en mompelde iets van: ‘het is echt een
groot gebouw.’ Ze kwamen weer in beweging. Aan het einde van het
straatje werd links afgeslagen. De naderende rotonde werd
overgestoken. Waar de doorgaande weg naar rechts afboog, gingen ze
rechtdoor verder in de Kloosterstraat. Het was al zo'n achthonderd jaar
de doorgaande weg van Heythuysen. Opa was een tijdje stil geweest
maar begon toch weer: ‘Heitse, noemen de bewoners het nu zelf hier.
De officiële schrijfwijze is nog wel eens veranderd, Heythuysen,
Heijhuizen, Heythuijzen, Heithuizen, Heijthuisen. Ontstaan als huis
op de heide, heidehuis. Je begrijpt dat er ondertussen geen
heidehuisjes meer zijn, echt oud zijn de huizen hier ook niet. Enkele
iets oudere huizen zijn er nog wel. Het was hier hoger gelegen nabij
de Bevelandse- en Tungelroyse Beek, vandaar ze hier hun hutjes
hebben gebouwd.‘
Het tweetal fietste al
om zich heen kijkend
door de straat. Net
voorbij er links een
straat was keek opa
naar rechts en begon:
‘Hier rechts is een
café geweest met de
naam ‘Klein Paries.”
Heythuysenaren
noemen hun dorp wel
eens vol trots “Klein
Paries” en daar wordt
nog wel eens op
geschamperd door de
buitenstaander.
Echter, het betekent
niet dat Heythuysen
42
net zo bruisend als Parijs is, maar dat het in de Franse tijd een tijdje de
hoofdzetel was van een kanton, een deel van het gebied van het
departement Nedermaas. Het kleine gezag van Parijs.’
Ze kwamen bij een pleintje met geparkeerde auto’s. Opa fietste voor
Louis uit het pleintje met de auto’s op en stopte. Ze keken even om
zich heen en opa begon weer: ‘Als je hier even om je heen kijkt, dan
zie je oudere huizen, nieuwe huizen, laag- en hoogbouw, verschillende
afstand van de straat of zelfs doorgangen, oud en recent, mooi en
lelijk. Met dat park een open zicht en met de bebouwing ook een
besloten zicht. Dat grote gebouw in de hoek met golvende lijnen is het
voormalig gemeentehuis geweest toen Heythuysen nog een
zelfstandige gemeente was. Toen het nieuwe gemeentehuis er stond
vond men dat er ook iets van kunst bij moest dat paste in de
omgeving. Het werd het torentje en het paard dat hier op het plein
staat. Het torentje is een zogenaamde follie, onnuttig bouwwerk.
Geplaatst aan de rand van het park dat ooit de tuin van notaris Rutten
was alwaar ook follies in hebben gestaan. Moderne stijl maar ook een
vorm die refereert aan de oude bebouwing. Je zou er ook nog een
podium in kunnen zien. Het witte paard dat zonder sokkel op de grond
staat, zoekt de verbinding met mensen, is vooral een droompaard.
Waar de bruidegom als prins op het witte paard naar de bruid in het
gemeentehuis gaat of het paard van Sint Nicolaas, de patroonheilige
van hier in Heythuysen.’ Louis probeerde te begrijpen waar opa het
over had maar was toch eerder geneigd te zeggen “droom maar
verder”. Hij zweeg echter. Ze gingen verder de winkelstraat door.
Er kwamen af en toe auto’s door de best wel smalle straat. Dat was
dus even opletten met fietsen. Vele winkels, groot en klein waren er te
vinden. Toen ze weer even naast elkaar fietste kon opa ook weer ’s
wat vertellen: ‘Hier rechts op de hoek is orgelbouwer Verschueren
geweest. Drie generaties bouwde en restaureerde men hier complete
ambachtelijk kerkorgels. Voornamelijk voor in Limburg maar ook
verder het land en buitenland in. Ondertussen is het bedrijf
overgegaan in een stichting en zijn verhuisd naar elders hier in de
gemeente.’
43
Missiekapel
Louis bleef maar om zich heen kijken. Zelfs in de winkelstraat waren
de huizen lager als hij ze kende. Ze kwamen bij een langgerekt
pleintje met…. een café. Opeens week opa van de route af om zijn
fiets te stallen. Louis begreep dat er iets bij opa gesmeerd moest
worden. Niet veel later zat opa achter een eenvoudig pils en Louis
achter een cola. Na de eerste slokjes was er weer gespreksstof.
Althans, opa had gespreksstof: ‘Weet niet of je dat Romeins tempeltje
in de hoek hebt gezien, nou dat is geen Romeins tempeltje maar is het
Missiehuisje.’
Op Youtube had Louis wel eens een flitsende man gezien in een mooi
pak, sneakers, gebruinde gladde huid en goed geknipt om met
flitsende beelden zijn missie te vertellen. Maar de link tussen dit
gebouwtje en de missie van die man kon hij toch niet leggen en vroeg:
‘missie?’ Opa was groot geworden met missiezusters waar je
zilverpapieren verpakkingsmateriaal van de chocolade, die je eens per
twee weken kreeg, voor spaarde. De opbrengst hiervan werd gebruikt
44
werd om Gods verhaal in Afrika te verkondigen. Met dit als
uitgangspunt begon opa aan de uitleg van de missiekapel: ‘Missie is
het nastreven van een doel, de verkondiging van het katholieke geloof
bijvoorbeeld dat destijds zusters en paters in Afrika deden. Dit
gebouwtje is van medio negentiende eeuw. Toen was het katholieke
geloof hier een tijdje verbannen en mocht het weer openlijk gevierd
worden.‘
Opa nam een slokje en ging verder: ‘Een van de manieren om het
geloof terug onder de mensen te brengen waren de missieweken. Er
werd een kruis door het dorp gedragen. Ook kwamen drie paters van
het klooster van Wittem naar Heythuysen om zogenaamde
donderpreken te houden en instructies te geven. Het kruis werd in
beginsel in de kerk geplaatst met standbeelden van Maria en Johannes
er bij. Dit noemde ze de missiegroep. Nu werd de kerk uitgebreid en
werd een stuk groter. Maar er was geen plek meer om de missegroep
te tonen als er de
missieweken waren.
De aannemer die de
uitbreiding van de
kerk bouwde,
doneerde deze
missiekapel om daar
de missiegroep in te
tonen.’
Al had Louis geen
idee wat
donderpreken waren,
hij had een
vermoeden. Zijn opa
ging verder: ‘De
missieweken hielden
begin twintigste eeuw op te bestaan en het gebouwtje kreeg diverse
bestemmingen. Het werd lijkenhuisje in een tijd dat rondom de kerk
het kerkhof was, leslokaaltje, clublokaal van de Welpen en Jonge
Garde en opslagplaats. Tijdens de oorlog was het opslagplaats van
beelden geweest van de Kreppel toen er de Duitsers in zaten. En later
45
als opslag van de kerk. Het kwam leeg te staan en het verviel. Men
wilde het afbreken maar daar stak de minister een stokje omhoog
voor. Een uniek voorbeeld van neoclassicistische stijl in Nederland
mocht niet verdwijnen. Het werd weer opgeknapt. Er werden allerlei
bestemmingen voor bedacht. Uiteindelijk werd het een ruimte waar bij
toerbeurt kunstenaars hun werken kunnen laten zien.’ Even was het
stil waarna opa er nog aan toevoegde: ‘Of het nu een stokje was dat de
minister omhoog stak weet ik niet. Kan ook een wijsvingertje zijn.’
Louis keek hoe opa aan zijn bierglas dronk. De pink onder het glas,
twee vingers plus duim om het glas en zijn wijsvinger stak recht
vooruit. Apart vond Louis. Niet apart was dat opa na het neerzetten
van het glas overging naar het volgende onderwerp, de kerk: ‘Aan de
kerk van Heythuysen, de Sint Nicolaaskerk, is in de loop der eeuwen
uitgebreid en opgeknapt. Enkele tientallen jaren geleden is er een
nieuw dak opgekomen. Er was schade opgetreden, allerlei hoefachtige
beschadigingen, verspreid over het hele dak van de Sint
Nicolaaskerk.‘
De ogen van Louis keken een kortstondig moment naar boven waarna
opa verder ging met zijn verhaal. Het dak, een leiendak, is door
iemand uit het dorp met zijn zoon gemaakt. Samen verwerkte ze
vierenzestigduizend leien maal twee koperen spijkers en drieduizend
kilo lood. Toen ze klaar waren werden in de dakgoot een viertal hele
zachte paardenpantoffeltjes gezet en sinds die tijd zijn er ook geen
pannen meer stuk gegaan.’ Dit was het moment dat Louis nogmaals
kortstondig naar boven keek en vroeg te vertrekken. Dat deden ze dan
ook. Opa rekende af en stapte weer op de fiets. Ze fietste verder door
de Dorpstraat, langs de kerk.
46
Gemeentehuis
De kruising staken ze over, opa vertelde: ‘De straat rechts is de
Biesstraat. Nu is het een straat maar honderd jaar geleden, toen
Heythuysen vrijwel alleen langs de straat bebouwd was waar we net
doorheen fietste, was dit een buurtschapje, net als Walk waar we
straks aan de overkant van de rotonde doorheen komen.’ Huizen
stonden weer verder van elkaar af en waren ook minder hoog. Het
centrum van Heythuysen en daarmee Leudal werd langzaam verlaten.
Automatisch gingen ze van de Dorpsstraat naar de Walk, het andere
voormalige buurtschapje. Rechts, verder van de weg af was Beek en
Bos, een zorgcentrum. Ze kwamen bij een ruime rotonde. Aan de
overkant stond in het groen een groot gebouw met veel glas in het
midden met een onderdoorgang. ‘Wat is dat voor een gebouw?’ wilde
Louis graag weten.
Opa hield een kort momentje verticaal zijn wijsvinger voor de mond,
en zei: ‘pssssst, hier zijn ambtenaren.’ Ze staken de rotonde over en
opa stopte voor de plek waar ambtenaren waren. Er was overigens
geen beweging te herkennen. Heel gedempt begon opa te praten: ‘In
2007 werden de gemeenten Haelen, Heythuysen, Hunsel, Roggel en
Neer samengevoegd tot de gemeente Leudal. Elke voormalige
gemeente had een eigen gemeentehuis maar men gaf de voorkeur in
één gebouw samen te zijn. Als locatie werd voor Heythuysen gekozen
omdat dit het grootste dorp was, centraal gelegen en goed bereikbaar.
In Heythuysen-centrum zelf was er geen plek om een dergelijk groot
gebouw neer te zetten en koos men om het hier aan de rand te bouwen
waarbij het wel de verbinding moest hebben met het omliggende
landelijke en agrarische buitengebied. Achter dat ronde glas is de
raadszaal waar de gemeenteraad vergadert en waar de besluiten
worden genomen. Dat grote raam is gericht op het dorp, de
gemeenschap. In de onderdoorgang heb je de deur naar de raadszaal
en kom je op een binnenplaats waardoor je in feite midden in het
gemeentehuis staat. De open binnenplaats en het glas van de raadzaal
staan symbool voor de openbaarheid van bestuur. Kijk ook even naar
de vlaggen die aan de masten wapperen. De vlag met het logo met die
kleuren herken je nu wel, maar hier heb je ook de gele officiële vlag
47
van de gemeente tussen hangen. Die is weer afgeleid van het wapen.
Kom we gaan even naar de andere kant kijken waar de andere
hoofdingang is.’
Ze reden rechts langs het gebouw en kwamen bij een parkeerplaats
met veel groen. Voor de ingang werd weer gestopt. Hier was ook weer
veel glas te zien. Opa begon weer: ‘Hier ga je naar binnen als een
ambtenaar iets voor je moet doen. Bijvoorbeeld voor een paspoort of
Bouwvergunning zorgen. En zie je het wapen van de gemeente op de
ramen?’ Louis knikte, opa ging verder: ‘dat is het wapen dat in
werkelijkheid ook kleuren heeft, net als de vlag.’
‘Maar wat betekent dat wapen dan en wat is het verschil met het
kleurig tekentje met streepjes dat bij de grens van de gemeente staat
en waar ook die gele vlag van was?‘ wilde Louis weten. Opa bewoog
even zijn lippen zonder iets te zeggen, maar na even geduld te hebben
begon hij met zijn uitleg: ‘Toen de vier gemeenten samen waren
gegaan kwam de vraag “welke identiteit hebben we, wie zijn we”. Met
het wapen wordt naar het verleden gekeken en is tijdloos. Het logo is
iets van nu en dat wordt dan ook om de zoveel jaren vervangen door
zich aan de tijd aan te passen. In het wapen van Leudal zit van elk
wapen van de vorige gemeenten wel iets. Nu is het zo dat lange tijd
het grondgebied van het noordelijk deel van Leudal behoorde tot de
Graven van Horn en het zuidelijk deel tot het Vorstendom van Thorn.
De drie horens staat voor de macht van de Graven van Horn. Er wordt
ook gezegd dat die hoorn afkomstig is van de bocht in de Maas toen
deze nog bij het kasteel van Horn stroomde. Horn was onafhankelijk
en dat zie je terug in de kroon met vijf bladeren. Thorn zie je terug in
48
de staf met krul en die staat voor de geestelijke macht. Op de
achtergrond een zweetdoek die aangeeft dat het om de macht in de
abdij gaat. Achthonderd jaar was dit een machtig bolwerkje, door
vrouwen geleid.’
Louis deed een stapje naar achteren. Keek even om zich heen en
merkte op: ‘Best wel ruimtelijk hier, natuurlijke uitstraling. Opa
knikte en zei: ‘Een mooie overloop tussen het landelijke en agrarische
buitengebied hier. In de groenvoorziening staan ruim honderdvijftig
plantensoorten. En daar zitten zeldzame exemplaren bij. Net als de
ambtenaren in het gebouw.’
Opa draaide zich weer naar het gemeentehuis en ging verder: ‘De
gemeente heeft een voorbeeldfunctie als het gaat om duurzaamheid,
het evenwicht tussen mensen, milieu en economische
omstandigheden. Dit huis is dan ook duurzaam gebouwd qua isolatie
maar ook de energievoorziening. Zo wordt diep onder de grond
warmte en koude opgeslagen. Het dak hier in het midden staat vol
kleine vetplantjes, sedum, en dat is energie en kosten besparend. Goed
voor het milieu en economisch gebruik van dit gebouw. Hoe de
ambtenaar naar de menselijke factor vertaalt wordt kan ik je eventjes
niet vertellen.’
49
Grafveld Busjop
Ze hadden genoeg gezien. Fietste verder om het gebouw heen en
kwamen weer bij de weg uit, de Walk genaamd. Daar over het
fietspad naar rechts. Vlak achter het bord “einde bebouwde kom
Heythuysen” gingen ze weer rechts. Deze smallere weg werd gevolgd.
Waar de weg rechtdoor het bos in ging, fietste ze naar rechts. Het was
er allemaal vlak. Een stukje verder was er links een parkeerplaats en
even verder een kruising. Bij de kruising naar links, lang de
horecagelegenheid, de Busjop genaamd, richting het bos. Enkele
tientallen meters verder stond links een bord “Leudal” en rechts een
informatiebord. Een stukje verder stopte opa eindelijk. De verharde
weg was inmiddels een zandpad geworden.
Ze keken naar een open hei-achtige vlakte met daarom heen bos. Hier
en daar waren enige afgevlakte bolling te herkennen. Opa wees naar
één van die “bollingen” en zei: ‘Je zou denken dat cremeren iets van
de laatste tijd is maar dat is niet zo. Duizenden jaren voor christus
gebeurde dat ook al. Het opstoken van het vuur ging nog niet zo goed
als tegenwoordig waardoor het lichaam niet helemaal tot as was
vergaan. Soms waren verbrande botten zo te herkennen. De resten
werden in een oude pot gedaan en begraven. En dan een hele bult
grond er over. En die bulten is wat je hier nog steeds ziet.’
Al vond Louis het fris ruiken, hij besefte dat ze nu op een oude
begraafplaats stonden. Het verbaasde hem dat hij dat na al die
duizenden jaren nog steeds kon zien en vroeg bevestigend: ‘Goh, en
dat kunnen we dus nog steeds zien?’ Opa knikte voorzichtig ja en zei:
‘Ja, maar het is ook vergeten en toen het weer ontdekt was heeft het
niet altijd in de belangstelling gestaan. Er zijn wel al enkele
onderzoeken geweest, rond 2011 het laatste. Toen is het gebied ook
ontdaan voor begroeiing, er waren ondertussen jolig bomen op
gegroeid. De heuvels waren en zijn maximaal een halve meter. Een
gebied met zeventien “bollingen” zijn er nu zichtbaar gemaakt maar
het zijn er zeker vijftig. Ze zijn ontstaan in de periode 600 tot
1000 jaar voor christus. De heuvels waren in de begintijd van een
afstand goed te zien en het gebied is enkele hectare groot.’ Dat Louis
50
ooit zelf onder een dergelijke bolling voor duizenden jaren zou komen
te liggen vond hij wel een stoere gedachte.
Ze keken nog even naar de glooiingen toen opa weer aanstalten
maakte om verder te gaan. De fietsen werden de andere kant
opgedraaid zodat ze weer terug fietste. Ze kwamen weer langs de
horecagelegenheid met de naam Busjop. ‘Ligt er onder die heuvels
soms een bisschop begraven?’ wilde Louis weten. Nu schudde opa
van nee en voegde daar aan toe: ‘In de tijd toen deze graven
ontstonden waren er nog geen bisschoppen en cremeren hoort
eigenlijk ook niet bij de katholieke kerk. Nee, waarschijnlijk heeft in
de Busjop, in de tijd dat het nog een boerderij was, iemand gewoond
met de familienaam Bisschops. Het omliggend land werd dan ook
naar de boer genoemd.’
Bij de kruising gingen ze naar links en volgde de weg. Voorbij een
weg naar links was een hekwerk te herkennen. Opa wees naar links:
‘Hier is een helikopterhaven, maar de helikopter is gevlogen’ zei opa
een beetje gniffelend. Bij een grote doorgaande weg aangekomen
keken ze goed uit en staken over om vervolgens links het fietspad af te
rijden.
51
Dubois en de Bedelaar
Ze fietste bijna ongemerkt over de Tungelroysebeek en verlieten de
bebouwde kom van Heythuysen en kwamen in bosgebied. Een mooi
fietspad dat vrij van de drukke weg lag. Er was nu ook een glooiing te
zien in de weg, helaas berg op. Na een kilometer en bij enkele flauwe
bochten, een stukje voor de spoorweg overgang, stopte opa waarna
Louis volgde.
Een teken dat opa weer iets te vertellen had: ‘Hier staan we op de
Professor Duboisweg en dat is de oud bewoner geweest van de
Bedelaar, het huis en het achtendertig hectare grote domein aan de
overkant van de weg. Eugene Dubois is beroemd geworden door het
vinden van de zogenaamde missing link tussen de aap en de mens. In
Java, Indonesië, is hij op zoek geweest en vond er een dijbeen, kies en
een schedel met zowel aapachtige als mensachtige kenmerken.
Hiermee vond hij de schakel, de beroemde missing link, tussen aap en
mens en werd aapmens genoemd. Daarbij nam hij kistenvol andere
vondsten naar Nederland en die zijn nu in een museum
ondergebracht.’
Louis was nog steeds in
afwachting waarom een
zodanige ontdekker van
mensen zo afgelegen
woonde. Maar opa bracht
ook nu weer
verduidelijking: ‘Er
waren echter nogal
twijfels over zijn
vondsten en beweringen
en dat heeft hem doen
besluiten het op een
andere boeg te gooien en
zich met een ander deel
van zijn interesse bezig
te houden. Sinds 1906
52
was hier al een houten buitenhuisje wat er trouwens nog steeds staat.
Voor verder onderzoek wilde hij dit gebied omvormen tot een oer-
natuurgebied die hij als proeftuin ging gebruiken. Oorspronkelijk was
dit maar een kaal gebied. Tal van exotische boomsoorten werden er
gepland en zaden uit het buitenland gehaald. Er is ook een ven met
speciale beplanting geweest en er werd ook aan het waterpeil
gesleuteld. In 1910 liet hij de villa bouwen die je aan het einde van de
oprit een beetje ziet. Hij woonde in Amsterdam maar vanaf 1937 is hij
hier komen wonen tot aan zijn dood in 1940.’
Langzaam aan werd het duidelijker waarom hij hier woonde, maar opa
vertelde verder: ‘Het ijs dat op het ven gevormd werd, werd bewaard
in een ijskelder die in 1915 gebouwd werd. Nu zie je daar een klein
toegangsgebouwtje naar de kelder. In 1916 bouwde hij een houten
vleermuistoren. Het was een experiment om vleermuizen te kweken
die de malariamug op een natuurlijke wijze kon bestrijden. In 1937
werd een vijftien meter hoge uilen- en vleermuistoren gebouwd, ook
weer voor onderzoek. Via een warmte kanaal werd deze ‘s winters
gestookt om de vleermuizen hier te houden. Al die bouwwerken
bestaan nog steeds en zijn rijksmonument geworden. De villa is
tijdens het leven van Dubois nog verhoogd en na zijn dood verder
uitgebreid en heeft tal van bestemmingen gehad. Onder andere een
rusthuis, klooster, hotel en een woonvoorziening.’
Even was het stil. Een kleine rimpel verscheen op het voorhoofd van
Louis waarna hij vroeg: ‘Was die Dubois een bedelaar?’ Zonder enig
moment van nadenken riep opa: Owww neee…. Hij werd in 1858 in
Eijsden geboren in een katholiek gezin als zoon van de plaatselijke
apotheek en burgemeester. Als kind ging hij in de omgeving van
Eijsden op onderzoek uit in de natuur en groeves. Hij ging op
verschillende plekken in Nederland studeren en werd hoogleraar en
conservator. En nog veel meer. Hij liet dit landgoed ombouwen tot
een groot onderzoeksgebied. Nee, een bedelaar kun je hem niet
noemen. Er bestaat een legende dat op de plek van het grote meer een
kasteel heeft gestaan. Op kerstavond werd er uitbundig feest gevierd.
Toen de kasteelheer even een luchtje wilde scheppen trof hij een
bedelaar die om een overnachtingsplek vroeg. De bedelaar werd door
de kasteelheer bruut weggestuurd. De bedelaar sprak een vloek uit en
53
om twaalf uur ’s nachts verdween het kasteel in de grond, precies op
de plek waar nu het grote ven is. Dat ven heet nu de Grote Bedelaar.
Het schijnt dat je op kerstavond, om twaalf uur, je nog een klokje
hoort luiden, het klokje uit het kasteeltorentje.’
Even bleef Louis nog nadenken om vervolgens te vragen: ‘En is er
nog een missing link in het verhaal tussen katholiek gezin en
kerstmis?’ Opa vroeg zich even af waar zijn kleinzoon deze woorden
vandaan haalde. Maar toen opa zich realiseerde dat hij daar zelf net
over sprak, gaf hij als antwoord: 'nee, niks met kerstmis, maar de
katholieken, zoals hij opgevoed was, gaan uit van het
scheppingsverhaal van Adam en Eva. Hij had net wetenschappelijk de
missing link in de evolutietheorie ontdekt en dat is bepaald niet
katholiek te noemen. Hoewel hij hier wel gestorven is, is hij hier niet
op de katholieke begraafplaats terechtgekomen maar in Venlo op een
plek voor niet gelovigen. Daar kwam hij beter tot rust.’
Er was genoeg verteld. Ze gingen verder over het fietspad en kwamen
al snel bij de spoorwegovergang die ze hobbelend overstaken om het
fietspad verder te vervolgen.
54
Hornerheide
Rechts bevonden zich enkele stallen en een vrijstaande jaren zeventig
villa en links Huys Waerenberg. Voorbij enkele bosjes aan de trok een
complex aan gebouwen aan de rechterkant de aandacht. Zonder dat
Louis ook maar één vraag had gesteld begon opa weer te
vertellen: ‘Hier hebben we Hornerheide, er wonen demente ouderen
en een soort ziekenhuis voor de luchtwegen. En die luchtwegen
hebben hier vanaf het begin aandacht gehad. Schone lucht om het
lichaam te zuiveren was hier op de Hornerheide altijd al.’
Ze kwamen bij de ingang van het terrein waar opa zonder maar iets te
zeggen naar binnen reed. Louis fietste gehoorzaam achter zijn opa
aan. Eerste weg naar links over de parkeerplaats. Voorbij de
parkeerplaats draaide de weg naar rechts en zagen recht voor hen een
tweede ingang in de bossen liggen. Waar links een doodlopende weg
was stopte ze even. Opa haalde diep adem en begon te vertellen: ‘Elke
periode kent zo haar volksziekte. Zo’n honderd jaar geleden waren de
leefomstandigheden niet geweldig, zeker niet voor mensen die in de
opkomende industrie werkte. Tuberculose, kortom tbc was volksziekte
nummer één. Van de stervende mensen in Nederland was ruim tien
procent tbc de oorzaak. In Limburg lag dat percentage nog hoger.
Mensen konden besmet raken met een bacil die zich in het lichaam
vastzette. In begin verkalkte dit longhaartjes maar kon uitgroeien tot
holtes in het lichaam waardoor het lichaam van binnenuit stierf.’
Louis keek even zuur maar vitale opa ging verder met vertellen: ‘Rust,
frisse lucht en goed eten was het remedie deze ziekte bovenop te
komen. Het Groene Kruis wilde een sanatorium oprichten. Eerste
dacht men nog dit doen in het dorpje Geulle maar de toenmalige
burgemeester van Horn waartoe dit gebied hoort, die in het bestuur zat
van het Groene Kruis, had een veel beter plan. We bouwen het op
deze plek. Er was nog veel heide, bos en vooral frisse lucht. Veel geld
was er echter niet. In Nunspeet waren houten gebouwen over die
gebruikt waren om Belgen op te vangen die gevlucht waren voor de
oorlog in hun land. Deze werden naar deze plek verplaatst. Ook werd
er veel groen aangeplant. Groen dat goed was voor tbc-patiënten.
55
Voor de zorg werden zusters gehaald van een orde uit Steyl en later
van een orde van Heerlen. De patiënten konden komen.’
Er werd weer eens diep adem gehaald door opa en ging verder: ‘En ze
kwamen ook. Denk nu niet dat er gedanst werd, nee, ze moesten de
hele dag plat in bed blijven liggen. Naarmate het beter met ze ging
mochten ze ook bewegen. Er was ook een fase dat ze in een rieten
stoeltje mochten zitten en ze mochten ook wandelen. In het begin vijf
kwartier. Maar toen ze ontdekte dat dit net tijd genoeg was om het
plaatselijke café te bereiken werd het teruggebracht naar drie kwartier.
Een kachel was er nauwelijks maar ze lagen wel onder een elektrische
deken. Kuise zusters hadden het moeilijk met temperatuur nemen bij
de heren. Het was soms dat de patiënten er jaren moesten verblijven.
Er waren verschillende gebouwen, paviljoens. Twee voor de heren en
twee voor de dames. In het begin lagen ze qua rangen en standen in de
maatschappij door elkaar. Later keek men toch ook naar een binding
die ze zouden kunnen hebben. Zo lagen de mijnwerkers bij elkaar en
de Maastrichtenaren.’ Louis wist wel waar hij dan terecht zou komen.
Eén ding wilde hij nog weten: ‘Hoe was het hier in de oorlog?’ Opa
“uhhhmde” even. Maar er kwam toch weer een antwoord:
‘Betrekkelijk rustig. In het begin ontplofte er bij een dergelijk
paviljoen een granaat die dwars door de houten muren ging. Gelukkig
lagen de patiënten plat in hun bed. Ook is er een heus bombardement
geweest op Hornerheide waar twee patiënten stierven en twee zusters
en veel schade. Hoewel de oorlog verder vrij rustig was gebleven was
er wel de angst. Ze hoorde de bommen bij Roermond en hadden de
hele dag niet veel meer te doen dan te luisteren.’
56
De gezichten werden er niet vrolijker op al betrok opa’s gezicht ook
weer vrij snel in een vrolijkere stand door te vertellen: ‘Maar de tijd
gaat verder. Langzaam aan veranderen de houten gebouwen in
stenengebouwen en er komen er nog steeds meer bij. Allen verspreid
over de locatie. Eén houten gebouw staat er nog wel, de boskapel.
Tijdens één van de opknapbeurten werd de onderrand vervangen door
stenen. Nu ligt de boskapel een beetje weg gestopt tussen alle
gebouwen hier, vroeger het middelpunt. Te midden van de groene
omgeving.’
57
Horn
De bomen en struiken werden nog even aanschouwd totdat opa zei:
‘Kom naor Häör.’ Louis keek even bedenkelijk, ‘Naar haar? Wie?
Niet hem?’ vroeg hij. Opa antwoorde: ‘Naar Horn, Häör zoals de
plaatselijke bevolking de volgende bestemming noemt. De plaatsnaam
Horn had Louis inderdaad al eerder gezien. Ze gingen weer fietsen, de
doodlopende weg in. Aan het einde manoeuvreerde ze tussen enkele
stenen door en kwamen langs het bushokje op een fietspad waar ze
rechts op gingen.
Eenmaal op het fietspad vertelde opa verder over de naam van het
komende dorp: ‘Lange tijd is Horn een graafschap geweest en
historisch gezien zou je kunnen uitleggen dat het Hoorn zou moeten
heten. Er zijn plannen geweest Horn te wijzigen in Hoorn. Maar er
zijn vele schrijfwijzen geweest en het zou verwarring kunnen geven
met het Noord Hollandse plaatsje Hoorn. Het bleef Horn. Toen Horn
met Haelen ging fuseren was het weer de vraag hoe de fusiegemeente
zou gaan heten. Tot het grondgebied van het oude graafschap Horn
behoorde grofweg het noordelijk deel van Leudal waaronder ook
Haelen. Het zou mooi zijn geweest als de gemeente “Het land van
Horne” had geheten. Maar het werd de naam Haelen, de grootste
gemeente. En zo verdween weer een stukje historie.’
Ze kwamen bij een grote kruising waar ze net eerder langs waren
gekomen. Ze stopte bij het verkeerslicht totdat het voor fietsers op
groen sprong en staken de weg over. Ook daar was er weer een apart
fietspad. De echte bebouwing was op een afstand te zien. Aan het
einde draaide de doorgaande weg naar links. Die werd, richting het
dorp, vervolgd. Ze kwamen bij een rotonde en ook deze werd
overgestoken. Na enkele honderden meters was er een kruispuntje
waar bij de linker straat niet haaks maar schuin van de huidige rijweg
afliep, de Dorpstraat. Deze straat reden ze in. De bestrating liep over
in bakstenen, het werd gezelliger. Bij een soort driesprong met aan de
overkant een groot huisachtig gebouw, gingen ze rechts en daar stopte
ze.
58
Louis vond het te gezellig uitzien als gemeentehuis maar het stond wel
vrijstaand en er was een plein bij. Hij vroeg het maar direct aan opa:
‘Is dit het gemeentehuis geweest van Horn?’ Opa knikte weer en zei:
‘inderdaad, het laatste gemeentehuis van Horn. In 1939 vond hier de
eerste raadsvergadering plaats. Vanaf 1866 had de gemeente wel een
eigen kleine ruimte. In 1895 werd het pand gebouwd aan het uiteinde
van het Raadhuisplein aan de Dorpstraat. Dat werd gedeeld met de
onderwijzer die een woning van de gemeente had. In 1933 was het
hele pand in gebruik als gemeentehuis. Maar in 1938 werd dit nieuw
gemeentehuis ontworpen. Voor de bouw werd de grond gekocht
59
waarop een smederij was gevestigd. Bierbrouwer Huyben doneerde
een fors bedrag aan de gemeente om deze grond aan te kopen.
Dezelfde Huyben kocht aan de andere kant van het plein, samen met
zijn zus, een huis dat werd afgebroken waarbij de grond aan de
gemeente werd verkocht voor één gulden, het toenmalige
betaalmiddel dat ongeveer een halve euro waard is. Hij stelde wel als
voorwaarde dat er een muziekkiosk moest komen. Die werd gebouwd
door harmonie “De Drie Horens”. Tja, niet meer voor te stellen dat de
gemeente zo afhankelijk was van een burger. En weet je wat zijn
voornaam was?’
Louis bedacht een passende naam, hij noemde: ‘Huyb?’ Opa schudde
van nee en antwoordde trots: ‘Louis was zijn naam.’ Dat had hij al
vaker gehoord dat er mensen net als hem Louis heette. Maar in plaats
vol trots als een pauw te wezen dacht Louis verder, hij vroeg zich
af: ‘Maar waar kwamen ze bijeen voor ze een eigen ruimte kregen?’
Opa: ‘Het waren pas echt familiaire tijden, bij een van de raadsleden
of wethouders thuis. Of later, nog beter, in de herberg. De archieven
en het geld van de gemeente verbleef gewoon bij iemand thuis in een
kist of kast. Maar dat was niet uniek voor Horn, dat was toen
gebruikelijk.’
Ze gingen verder, over het Raadhuisplein, langs de kerk en langs de
muziekkiosk de Wal in. Bij het voorbij fietsen van de kerk en kiosk
vertelde opa: ‘In dezelfde periode als het gemeentehuis is ook de kerk
en muziekkiosk gebouwd. In de kiosk is ook nog een schoollokaaltje
geweest met mooi uitzicht en sanitair en is nog een aantal keren door
de gemeente opgeknapt en teruggebracht tot een muziekkiosk. Maar
ze verviel weer. Toen was er een attente dorpsgenoot en die kocht de
kiosk en liet deze weer opknappen. Het was de beurs van de voorzitter
en zijn partner van de harmonie de “Drie Horens” die dit mogelijk
maakte. Ze bestaan nog, die mensen met een hart voor de
gemeenschap.’
60
Kasteel Horn
Rechts was al het kasteel te zien. Aan het einde van de Wal gingen ze
naar rechts en kwamen bij de ingang. Net voor de oprijlaan die naar de
poort leidde was er rechts een smal pad. Daar reden ze in en maakte
een rondje om het kasteel. De kolossale muur links maakte een
zodanige indruk dat extra goed opgelet werd waar ze reden. Dat gold
niet alleen voor Louis maar ook voor opa, die was dan ook even stil.
Weer bij de ingang stopte ze en ging opa goed staan en begon dan
toch: 'In 1243 wordt dit kasteel voor het eerst genoemd. Vooraf is hier
een berg zand opgeworpen, mogelijk was hier al een motte, en werd
het eerste deel van dit kasteel gebouwd. Gebouwd in een
onregelmatige ring dat het aanvallen lastiger maakt. Het is een van de
oudste nog in oude staat zijnde van Nederland. Generaties heren van
Hoorne, Heurne of Horne gingen er wonen. Vanaf de dertiende eeuw
behoorde het huidige noordelijke deel van de gemeente Leudal al aan
de heren toe. Later werd dit gebied uitgebreid richting Weert. 's
Winters woonde ze in Weert.'
Louis bleef aandachtig luisteren, opa vertelde verder: 'Zo lang er maar
generaties lang kinderen worden geboren is er niks aan de hand.
Echter, ene Jacob III stierf kinderloos en dus werd de laatst levende
van die generatie uit het klooster gehaald, Jan, waar hij proost was om
te trouwen met Anne van Egmond. Er werd bedacht dat met de
ervaring van vier kinderen moest voortplanting geen bezwaar zijn.
Echter, toch stierf ook Jan kinderloos. Zijn oudste stiefzoon, Philips
van Montmorency, nam de rol over. Zowel zijn vader als opa was
immers ook getrouwd met een van Horne. Ingrediënten voor een
gelukkig vrij leven, zou je zeggen. Echter, Philips was getrouwd met
Walburgia van Meurs en die had veel vermogen dat Philips weer
nodig had om zijn graafschap Horn in stand te houden. Walburgia was
echter geen melkkoe en had Philips maar te doen wat Walburgia hem
zei.'
Waar zou dit verhaal eindigen probeerde Louis zich te bedenken, hij
luisterde verder naar opa: 'Inmiddels zitten we in de periode van de
61
Tachtigjarige oorlog. Nederland kwam in verzet tegen de Spaanse
overheersing en Philips speelde daar een rol in. Alva was van Spanje
afgereisd om in de Lage Landen orde op zaken te stellen. Die Philips
moest het ontgelden, mede als afschrikmiddel, en werd in opdracht
van Alva hardhandig van zijn hoofd ontdaan. Philips werd in Weert
begraven, ik denk samen met zijn hoofd. Zijn onthoofding heeft er in
ieder geval voor gezorgd dat hij niet vergeten is. Tja, je moet er wat
voor over hebben.'
Even slikte Louis, opa ging verder: 'Echter.... hij had geen kinderen en
zijn broer die hij de dag voor zijn onthoofding in een testament had
laten opnemen zijn erfenis te krijgen, stierf ook kinderloos door
wurging in Spanje. Vanuit oude rechten werd alles overgedragen aan
de Prins-Bisschop in Luik in de hoedanigheid als Graaf van Loon.
Toen kwam de kleine Napoleon aanzetten en die verkocht alle
bezittingen van de kerk en kwam het in handen van de familie Magnée
die het inmiddels generaties in handen heeft en goed op dit monument
past.'
Het was even stil totdat Louis vroeg: 'En wat hebben nu die horentjes
met dit kasteel te maken?' Opa: 'Tot 1342 heeft hier vlak bij het
kasteel de Maas gestroomd in een bocht. Die bocht is een hoornvorm.
Daar hebben de heren zich naar genoemd. In het wapen zijn een
drietal hoorns opgenomen. In de officiële beschrijving stond
posthoorn maar dat moest jachthoorn zijn en dat is dan ook later
gewijzigd. De heren hadden ook iets met jagen. Die horens van de
Van Hornes zie je op vele plaatsen terug. In het gemeentewapen van
Horn, Haelen, Heythuysen en Roggel en Neer, in het huidige wapen
van Leudal, in Weert maar ook in het wapen van de provincie
Limburg komt het in terug als een van de grote belangrijke gebieden.
Zelfs de plaatselijke harmonie is genoemd naar de drie horens.'
Het hoofd op het lijf van Louis knikte stevig dat hij het begrepen had.
Ze reden een stukje terug naar het dorp en fietste de eerste straat naar
rechts, de Schoolstraat in die vanzelf overliep in de Breeweg. Deze
weg door het veld reden ze door tot aan het einde waar ze links op het
fietspad verder gingen.
62
Maascentrale
'Kijk' zei opa en wees links voor aan de Roermondseweg naar een
kapelletje. Louis keek maar reed gewoon door, hij vroeg: 'Wat zijn dat
voor rare elektriciteitspalen' die rechts in beeld kwamen. Ze reden de
weg rechts in die naar de richting van de palen en stopte op een veilig
plek. Een teken dat opa begon te vertellen: 'Dat zijn de restanten van
de Maascentrale, de voormalige elektriciteitscentrale van Limburg.
Het is het schakelstation dat is blijven staan, net als de kantoren waar
nu een ander bedrijf in zit.
Opa: ‘Rond negentienhonderd begon de openbare
elektriciteitsvoorziening op gang te komen. De steenkoolmijnen in
Limburg ontstonden ook in die tijd en zij besloten als energiebron
elektriciteit te gebruiken voor de machines. Er waren nog geen
elektriciteitscentrales en dus wekte zij zelf de stroom op. Extra stroom
die ze opwekte wilde ze gaan verkopen. De SVM werd opgericht, de
Stroom Verkoop Maatschappij. De SVM legde de bekabeling aan en
verkochten de stroom van de Staatsmijnen aan particulieren en aan de
industrie in Maastricht. De ene na de andere gemeenten werden
aangesloten op het net, vervolgens het ene na het andere huis evenals
de industrie en spoorwegen. Om meer zeggenschap te krijgen kocht de
provincie de aandelen van de SVM en werd omgezet naar PLEM, de
Provinciale Limburgse Elektriciteit Maatschappij. Dat gebeurde ook
in andere provincies, PGEM in Gelderland, de PNEM in Noord
63
Brabant, de PZEM in Zeeland. De netten werden ook op elkaar
aangesloten uit kostenoverweging en continuïteit in levering bij
storingen.’
Louis vond het verhaal wat lang duren. Om het sneller ta laten
verlopen vroeg hij: ‘Maar hoe kwam er nu hier een
elektriciteitscentrale?’ Opa ging gewoon door: ‘Na de oorlog nam het
stroomverbruik verder toe en de mijnen wilde eigenlijk stoppen met
het aanbieden van de stroom. Er werd besloten om een eigen centrale
te bouwen. Belangrijk was een plek langs de Maas voor koeling en
aanvoer van kolen. Een spoorbaan was ook belangrijk en
bereikbaarheid voor de medewerkers ook. Die plek werd hier
gevonden. Achter het schakelstation werd de centrale gebouwd,
daarachter de kolenvoorraad en daarachter stroomde de Maas. Een
spoorbaan was er ook in de buurt. Om er voor te zorgen dat de
centrale bij een hoog waterpeil van de Maas niet onder water kwam te
staan werd het gehele terrein vijf tot zes meter opgehoogd. Er zouden
oorspronkelijk acht zogenaamde eenheden komen. Elke eenheid kon
een hoeveelheid elektriciteit opwekken. Er werd begonnen met de
eenheden één en twee. In een tweede fase kwam eenheid drie en vier
en tot slot de eenheden vijf en zes. Omdat de eenheden steeds meer
vermogen konden opwekken was het gewenste vermogen bij de start
van de bouw al ruim verdubbeld.’
‘Maar hoe snel ging dan die groei?’ vroeg Louis. Opa ratelde even
enkele cijfers op: ‘In 1913 werd er al twee keer zoveel stroom in
Limburg verbruikt dan in 1911, in de twee jaar voordat de centrale in
gebruik werd genomen was al tien procent meer stroom nodig dan in
al die jaren ervoor. De ketels konden omgebouwd worden om buiten
kolen ook gas en aardolie te stoken. Het vermogen van de eerste twee
eenheden was zevenenvijftig megawatte, eenheid drie had
tweeëntachtig megawatte, vier honderddertig, eenheid vijf was
tweehonderdtwintig en eenheid zes driehonderd. En ook de
schoorstenen groeide, de eerste twee schoorstenen vijfentachtig meter,
drie en vier honderd meter en vijf en zes honderdvijfentwintig. En wat
in de jaren vijftig nog mogelijk was dat er op een sokkel van twee
meter een standbeeld stond van de directeur en op initiatief van de
64
Maascentrale een katholiek kapelletje werd gebouwd, dat ik je net
aanwees.’
Klonk toch allemaal als verleden, de fabriek was immers ook weg
bedacht Louis. Hij vroeg: ‘Maar waarom is de Maascentrale dan nu
afgebroken?’ Opa haalde adem en zei: ‘In 1978 was er een
nieuwe moderne centrale gekomen, de Clauscentrale in Maasbracht.
In 1987 waren de elektriciteitscentrales van de drie zuidelijke
provincies samengevoegd tot EPZ, Energie Productiebedrijf Zuid.
Toen kwam er 1989 met de eerste drie eenheden problemen met
asbest. Het was niet meer nodig deze verouderde centrale open te
houden. In 1991 stopte eenheid vier, 1992 eenheid vijf en in 1997
werd de laatste eenheid stop gezet. Enkele jaren erna is alles
afgebroken. In 1993 werd naast deze centrale de Willem
Alexandercentrale gebouwd. Een kleine proefcentrale waar kolen
vergast kon worden. Maar in 2013 stopte ook deze centrale en is
afgebroken.’ Nu had Louis weer even genoeg gehoord.
65
Buggenum
Ze begonnen weer te
fietsen. Ze staken de
doorgaande weg over
en gingen op het
fietspad naar rechts. Ze
staken de spoorweg
over en even verder
fietste ze rechts een
weg in. Deze weg
werd ook gevolgd en
kwamen in Buggenum
terecht. Rechts was een
lager gelegen weiland,
links stonden er huizen,
redelijk tegen elkaar
aangebouwd. Rechts
verscheen een
parkeerplaatsje, links
op de hoek een kerk die
iets hoger gesitueerd
was.
Bij het trapje naar de kerk stopte opa, ja hoor, hij begon weer: ‘Kerken
zijn vaak op het hoogste punt van het dorp gebouwd. Deze ook en dat
heeft ook een praktische reden. Als je goed hebt opgelet zag je dat
voor vrijwel elke voordeur een trapje is, weet je ook waarvoor?’ Die
trapjes voor de voordeur was Louis niet opgevallen, maar hij begon
wel een vermoedde te krijgen en probeerde voorzichtig te zeggen:
‘Water, hoog water?’
Er werd ja-knikt door opa, die bevestigde dat ook: ‘Het gras hier aan
de overzijde stond vroeger geregeld onder water omdat je een stukje
verder de Maas hebt stromen dat een regenrivier is. Soms, en
voornamelijk in de winter, stond het water hoger. Of soms nog hoger.
66
Daarom zijn de huizen en de kerk iets hoger gebouwd. In de vorige
eeuw heeft het water enkele keren hoog gestaan, en dat hebben ze met
een zogenaamde watersteen aangegeven in de muur.’
Louis keek en zag bij de stoep een ingemetselde steen met jaartallen
en een stuk hoger eveneens een ingemetselde steen met de jaartallen
1993 en 1995. Die laatste jaartallen had hij wel vaker gehoord. ‘Maar
heeft het water hier dan zó hoog gestaan’ vroeg Louis met verbazing.
Opa knikte weer en zei: ‘Het weiland beneden is iets van zeventien
meter NAP. Het water heeft in 1995 hier een hoogte bereikt van
twintig meter negenenvijftig. Toen zijn hier ook huizen onder water
gelopen. Tussen de huizen zijn er ook vluchtpaden. Die werden aan de
straat afgesloten en met zandzakken verstevigd om als dijk te fungeren
het water buiten het dorp te houden. Nadat Kerstmis 1993 nogal nat
was geworden in de woningen zijn er plannen gemaakt om het water
in de Maas beter te beheren. Er zijn dijken aangelegd waardoor de
kans om de vloerbekleding met Kerst droog te houden behoorlijk zijn
toegenomen.’
Er werd voorgesteld hoe het er uit zag toen het water hier zo hoog
stond als op de watersteen is aangegeven. Opa was het water nog niet
tot de lippen gestegen en zei: ‘De Maas heeft niet alleen ellende
gebracht, het heeft gezonde grond aangespoeld en ook grond om hier
een steenfabrieken te vestigen. Aan het uiteinde van het dorp is er een
geweest en in het dorp waar we hierna naar toe gaan eveneens.’
67
Neer
Nu was er geen fietspad en de weg was niet al te breed. Er werd
opgelet of er soms met volle vaart een auto langs kwam rijden. Die
was niet te zien dus kon opa weer vertellen: ‘We hebben veel gefietst
vandaag en zullen het vandaag niet meer te lang maken. We zullen het
dorpje Neer overslaan. Dat dorpje ligt bijna drie kilometer rechts van
ons. Een oud gezellig dorpje langs de Maas, met waterrecreatie. En
het heeft nog iets heel bijzonders, Tilia europaea.’
Nu keek Louis toch wel erg bedenkelijk en vroeg: ‘Wat is dat nu weer,
Tilia europaea, iets Europees? Opa glimlachte even waarover hij nu
weer kon vertellen: ‘Nee, het is de Latijnse benaming voor een
lindeboom. In veel dorpen stond een dergelijke lindeboom centraal in
het dorp. Het was de plek waar het dorp bij elkaar kwam om vooral te
kletsen maar ook samen vergaderde en een enkele keer recht werd
gesproken. Het bij een lindeboom rechtspreken noemen ze “judicum
sub tilia”. Maar de lindeboom waar ik het over heb is om een andere
reden bijzonder.’
Opa ging direct weer verder: ‘In 1870 was er in Neer een stroopmaker,
Geenen was zijn naam. Maar het werd steeds lastiger om stroop te
verkopen. Hij kon er niet meer van leven en bedacht iets anders, een
bierbrouwerij. Hij begon klein, hij stapte over op ondergistend bier.
Dat vergde veel investeringen maar de vraag naar dat ondergistend
bier steeg. Een brouwerij in Buggenum stopte en ze namen de klanten
over. Vier generaties Geenen hadden de leiding maar de laatste telg
stierf vrij jong en werd vervangen door een gewone directeur. Ik weet
niet of dat nog steeds zo is maar in de jaren tachtig kwamen de tien,
twintig personeelsleden maandelijks, onder het genot van een eigen
gebrouwen bier bij elkaar om de gang van zaken binnen de brouwerij
te bespreken. Heel sociaal toch.’
Wanneer komt dat van de lindeboom nu?’ wilde Louis weten.
Ongestoord ging opa verder: ‘Maar er was een probleem. Het was niet
ongebruikelijk dat bier naar de brouwer werd genoemd, denk maar aan
Brandbier bij de familie Brand. Nu was het zo dat als mensen in het
68
café zaten en de ober vroeg “wit u iets drinken” dat de mensen
antwoordde “geenn drinken” waardoor de ober dacht géén Geenen’s
bier te kunnen verkopen en teleurgesteld bij een volgend tafeltje
probeerde. Dat kwam de omzet niet ten goede. Brouwer Geenen stond
in zijn brouwerij achter het raam naar buiten te kijken om iets te
bedenken dat probleem op te lossen. Hij moest een beetje zijn hoofd
draaien om voorbij de boom te kunnen kijken die er voor het raam
stond, een lindeboom. Eureka, riep hij, ik noem mijn bier Lindeboom.
Toen de ober aan zijn gasten vroeg “wilt u iets drinken” kreeg nu als
antwoord “Lindeboom”. En zie, de omzet steeg.’ Met een combinatie
van vriendelijkheid en dreiging voor het vreemde verhaal keek Louis
naar zijn opa.
69
Nunhem
Snel werd de aandacht gevestigd op de weg waar ze nu uitkwamen, de
Napoleonsbaan. Deze werd overgestoken en reden het volgende
dorpje binnen. Al vrij snel was er rechts een oud kerkje te zien en
kwamen bij een pleintje uit. Bij het pleintje reden ze naar rechts en
bleven even op het pleintje zelf staan. Een kapel met grote witte zuilen
en een spierwit Mariabeeld trok de aandacht. Maar opa wees de
andere kant op, naar een gebouwtje aan het uiteinde van de straat
waardoor ze net het dorpje binnen waren gereden. ‘Kijk’ begon opa,
‘zelfs in de dorpje met ruim zeshonderdinwoners is er een
gemeenschapshuis, net als in de andere dorpjes van Leudal. Daarin
zijn vele verenigingen actief. En niet alleen in die
gemeenschapsruimtes, Leudal kent ook voetbal- en andere
sportclubs met sportvelden en er zijn verschillende schutterijen die
een eigen locatie hebben. Maar dus ook hier in Nunhem. Kom maar
verder.’
70
Nunhemszaden
De weg rechtdoor werd gevolgd. Rechts was groen te zien en op een
kleine afstand grote fabrieksloodsen. Ook tussen de struiken door een
kasteel en daar begon opa weer: ‘In 1916 kwam hier in het kasteel het
gezin Meddens wonen in een toen vrijwel onbewoonbaar kasteel. Zijn
familie kwam uit de textielhandel en haar familie waren ook
ondernemers. Rotterdam was te druk en hectisch geworden. Ze wilde
een boerderij in groente en fruit in een landelijke en katholieke
omgeving. Hiertoe informeerde ze bij een bevriende geestelijke en
deze wist hen naar Beesel te bewegen. De landerijen behorende bij die
boerderij in Beesel lagen te verspreid. Op de terugweg naar het station
in Roermond kwamen ze langs dit kasteel en informeerde bij de
pastoor of hij meer wist over dit kasteel. De pastoor wees hen op weg
en hielp bij de koop van dit kasteel om deze katholieke familie
Meddens tot zijn parochianen te krijgen. Uiteindelijk lukte dat.’
‘Pastoors zijn dus ook een soort makelaars’ merkte Louis op. Opa: ‘In
die tijd nog wel, ze hadden veel invloed in de gemeenschap. Maar
ehhh met een vraag over een manier van aanplant informeerde
Mennens bij een zekere heer Sprenger. Deze was door de overheid
aangesteld om de tuin- en landbouw op een hoger peil te brengen. De
twee konden het prima met elkaar vinden. Ze richtte, samen met
anderen, een clubje op dat onderzoek deed naar vermenigvuldiging
van planten. Toen er een jaar slechte opbrengsten waren besloot
71
Meddens zijn eigen gekweekte aanplant niet te rooien maar even te
laten staan zodat er zich zaden konden ontwikkelen. Dat werd een
succes en is eigenlijk het begin geweest van Nunhemszaden. Het
bedrijf groeide en kocht de naastgelegen boerderij en landerijen er bij.
Financieel waren er spannende jaren, maar het ging steeds beter.
Ontwikkeling om goede zaden te ontwikkelen heeft altijd veel
aandacht gehad. Het bedrijf groeide en groeide. Er kwamen steeds
meer mensen in dienst. Het bedrijf werd verkocht aan een groot
bedrijf en groeide door. Er werken hier ruim vijfhonderd mensen en
samen met veertig buitenlandse vestigingen zelfs ruim tweeduizend
mensen bij dit bedrijf. Het behoort tot de top van de wereld als
zaadproducent.’ Louis keek nog eens naar het groen om hem heen en
snoof nog eens aan de frisse lucht en zei: ‘en dat is dus allemaal hier?’
waarop opa knikte. Ze bleven de weg rechtdoor volgen.
72
Servaas in Nunhem
Na een stuk langs de Haelensbeek te hebben gefietst kwamen ze bij
een parkeerplaats met links een horecagelegenheid. De fietsen werden
neergezet en afgesloten. Louis was een beetje aan het kijken wat zijn
opa ging doen. Hij liep niet naar de gelegenheid. Opmerkelijk vond
Louis die gewend was dat opa nogal eens een gelegenheid bezocht. De
weg werd een beetje teruggelopen om achter de gelegenheid omhoog
het bos in te lopen. Links stond binnen een hekwerk een beeld van een
heilige, met sleutel. ‘Dit is Servaas, diezelfde als je in Maastricht
hebt’, begon opa. Louis bekeek hem. Ze liepen samen het bergje naar
boven en daar was een witte kapel te zien met de deur aan de zijkant.
‘Die kapel is zeker ook aan Servaas toegewijd, of hoe zeg je dat’
begon Louis nu een keer.
Opa knikte. Links waren bankjes te zien met bovenaan een soort
altaar, een kapel in de buitenlucht. Maar ze liepen naar de rechterkant
van de witte kapel. Tegen de kapel was ook een bouwwerkje met dak
en enkele afbeeldingen. Toen ze erbij stonden stopte ze even. Toen
opa een beetje “uit gehijgd” was begon hij dan toch: ‘Er wordt gezegd
dat hier op deze plek Servaas, die in de vierde eeuw leefde, de eerste
lokale christenen doopte. Dat staat hier ook afgebeeld en beschreven.’
73
Ow ja, dat herkende Louise. Opa ging verder: ‘Servaas behoort tot de
eerste christenen. De bron hier zou Servaas ook zelf hebben doen
opborrelen, net als ook de Servaasbron in Maastricht. Het werd een
bedevaartsoord. Natuurlijk niet altijd druk bezocht. We weten, omdat
dit in een luidklok is verwerkt, hier in 1492 al Servaas geëerd werd.
We weten ook dat hier in 1744 al een kapel stond. Dat staat op een
landkaart aangetekend. In 1891 is deze kapel gebouwd op de plek van
de oude kapel. En die is ook weer enkele malen opgeknapt.’
Er werd naar de deur van de kapel gelopen. Die was open en gingen
naar binnen. De banken stonden aan één kant. Een mooi kappelletje.
Weer buiten keken ze naar het altaar waar je naar boven moest kijken
om het te zien. ‘Het is nu stil, maar het is net of je terug in de tijd
bent’ zei Louis. Na enkele momentjes zei opa ook weer iets: ‘Op een
zondag in mei is er hier Servaasverering. Vanuit de kerk waar we
eerder langsfietste, de Servatiuskerk, gaat een processie naar deze
plek. Alles is dan mooi gesierd met bloemen. Hierna gaat de processie
ook weer terug naar de kerk.’
74
Natuurgebied Leudal
Even werd nog rond gekeken. Louis wilde weer naar beneden lopen,
maar opa liep verder de berg op. Louis volgde hem en samen liepen ze
over een pad verder het bos in. Ze hielden links aan. Ook daar werd
weer het pad gevolgd. Er waren enkele rekjes met borden dat je niet
met de fiets verder mocht. Ze liepen verder en zagen een stuk lager
een beekje stromen. Het stroomde vrij langzaam en het was ook stil.
Met inademen merkte je dat je midden in het bos stond.
Er werd diep ademgehaald door opa die weer iets wist te vertellen
over de omgeving: ‘Hier beneden stroomt de Leubeek en die stroomt
een stukje verder als de Neerbeek nadat de Zelsterbeek er bij is
gekomen. De Leubeek hebben we al in het begin gezien bij de molen
bij de Elisabethshof en -molen. Ook aan deze beek heb je de
Leumolen en die zie je nog geregeld op plaatjes voorbij komen. Had
er nog langs willen gaan maar dat wordt te laat. De watermolen
maalde graan en was een oliemolen. Zaden worden dan geslagen tot
olie dat om mee te bakken werd gebruikt, als lampenolie en in andere
materialen wordt verwerkt. Het woordje slaolie komt niet af van de
olie over de sla maar van sla-olie, geslagen olie. Molen wordt ook
Ursulamolen genoemd en staat er al eeuwen. Genoeg over de molen.’
Automatisch keken ze naar de richting waar de Leumolen stond maar
de hoofden draaide weer de andere kant op, een beetje op een kale
helling in de buitenbocht. Met een voorzichtig vingertje wees opa naar
de zandvlakte en vertelde: ‘Die helling bestaat uit aangewaaid zand,
ruim honderdduizend jaar geleden. Jammer dat ze toen nog geen geld
hadden dat zo maar aangewaaid kwam. Het hele gebied hier was een
kale vlakte waar de wind vrij spel had. Hier en daar een verdwaald
struikje. Door de toen heersende temperatuur was het zand droog en
kwam van verre aangewaaid. Dat is het zand dat je hier ziet liggen.
Als je op het strand loopt zie je ook wel eens van die uitgestrekte
heuveltjes. Hier in Leudal merk je soms dat het iets heuvelachtig is.
Dat zijn overblijfselen uit die tijd. Er ontstonden ook kommen waar
water in kwam te staan en waar vegetatie begon te groeien. Zo werd
het tienduizend jaar geleden hier een beetje groen. Er kwamen ook
75
stroompjes water richting de Maas, het water vond steeds dieper een
weg. Simpel gezegd is zo het gebied hier ontstaan.’
Voor Louis begon het echt wel te veel aan informatie te worden. Ze
liepen langzaam terug en kwamen weer bij de Servaaskapel uit en
liepen door naar de gestalde fietsen. Toch bleef Louis nog even
denken. ‘Opa’ vroeg Louis, ‘waarom is zo vlak bij het riviertje
eigenlijk een bron geslagen?’ Het bleef even stil totdat er nog een
vraag gesteld werd: ‘Waarom kwam Servaas nu hier, midden in het
bos, christenen dopen?’ Opa bleef nu echt even stil. Na enig gekraak
in opa’s hoofd stamelde hij voorzichtig: ‘Tja kasteel Nunhem en kerk
is van enkele eeuwen nadat Servaas geleefd heeft. Ik zou het niet
weten… Of toch? Kom mee.’
Ze liepen de parkeerplaats over naar de vervolgweg die tussen het
grasland voerde en daar stopte ze weer. ‘Kijk’ zei opa en wees naar
het straatnaambordje “Vrijthof”. ‘Dat heb je ook in Maastricht bij de
Servaasbasiliek. Ik denk dat hij zich hier thuis voelde’ grijnsde hij en
probeerde daarmee de vraag naar de vergetelheid te brengen. En dat
lukte. Terug bij de fietsen was het weer lekker om op de zadels te
zitten. Ze reden de weg terug. Bij het pleintje reden ze nu rechtdoor en
werd Nunhem verlaten.
76
Haelen
De overgang tussen Nunhem en het nieuwe dorp Haelen was enkele
honderden meters. Typisch beeld van een Midden-Limburgs dorp.
Aan het einde van de straat was men midden in het dorp Haelen. Links
de kerk, rechts voor een plein met het voormalige gemeentehuis.
Er werd weer even gestopt, het teken dat opa weer begon: ‘Het
beeldengroepje hier wordt “Vier kinderen in rondedans” genoemd.
Zover ik weet is er verder geen betekenis aan gegeven dus dat mag je
lekker kunstig-creatief zelf bedenken. Gemaakt door Dolf Wong.
Clichématig zou je denken dat het een chinees is, maar dat is niet zo.
Hij is gewoon hier in de buurt opgegroeid en heeft meerdere
kunstwerken gemaakt. Ze hebben het laten maken om het plein te
verlevendigen. Er is ook een levendige fontein bij bedacht. Vroeger
stond deze aan de overkant van de weg, maar de levendigheid paste
meer bij de kerk dan bij het gemeentehuis van destijds’. Een lichte
levendige grijns was weer op opa’s gezicht te herkennen.
77
Er werd links tegen de kerk omhoog gekeken, ze stonden onder aan de
toren. ‘Ik zie onderaan de toren een oud deel en verder is het een
nieuw deel, klopt dat?’ vroeg Louis waarop zijn opa zei: ‘De oude
stenen rondom de poort zijn opnieuw gemetseld. Waarschijnlijk was
er in dertienhonderd al een kerkgebouw maar we weten zeker dat er
rond 1860 een nieuwe kerk is gebouwd door de beroemde architect
Cuypers, tegen de toren aan uit mogelijk 1423. En we weten dat vlak
voor de Tweede Wereldoorlog een deel is bijgebouwd. Toen de
Duitsers zich terugtrokken hebben ze de meeste kerktorens in Leudal
opgeblazen. Hier in Haelen werd er meer dan alleen de toren
opgeblazen, de gehele kerk was niet meer te herstellen en moest
geheel herbouwd worden. Wat je nu ziet stamt uit 1955. Op verzoek
van de burgemeester werd de kerk extra groot omdat de Maascentrale
toen werd gebouwd en vele nieuwe bewoners werden verwacht in
Haelen.’
Lichte verbazing bij Louis: ‘Je hebt toch scheiding tussen kerk en
staat?’ Opa schudde een beetje krampachtig met zijn hoofd en zweeg
verder. Louis dacht verder over het verhaal van de Duitsers. Maar opa
ging verder: ‘Zie je dat zwarte bordje rechts op de toren?’ Louis
knikte, opa: ‘Zo’n soortgelijk bordje hangt op meerdere kerktorens
hier in Leudal, het is een herdenkingsbordje. Nadat in 1942 de mensen
naar de kerk waren geweest werden ze buiten door de Duitsers
opgewacht en moesten alle mannen van een bepaalde leeftijd mee.
Zonder spullen, in hun zondagse kledij werden de mannen uit hun
gezin geplukt om in Duitsland te werk worden gesteld. Tweeënveertig
personen zijn toen mee gegaan, twee mannen zijn nooit meer terug
gekeerd.’
Om de boel toch iets op te vrolijken werd vooruit gekeken, naar het
voormalige gemeentehuis. Er hoefde niets gevraagde te worden, opa
begon weer: ‘Het gebouw voor je is uit 1962 en daarna twee keer
uitgebreid. In het gebouw zie je drie wapens gemetseld, van
Nederland, provincie Limburg en Haelen. De gemeente Haelen bestaat
al honderden jaren. Op initiatief van de Duitsers werd in 1942
Buggenum en Nunhem bij Haelen gevoegd en bij een grote
herindeling kwam in 1991 Horn er bij. Die zuilen met er om heen de
namen van de kernen van Haelen, zijn een deel van afgekeurde pilaren
78
van de kerk. Althans drie. Toen die palen geplaatst werden waren er
drie gemeenten. Toen Horn er bij kwam is een vierde paal gemaakt. In
de gemeentevlag van Haelen zijn drie kernen aangegeven, in het logo
staan er wel weer de vier kernen. Voor het geval het je zou
interesseren.’
Er werd wazig vooruit gekeken door Louis, opa had nog energie over:
‘De weg richting links maakt een bocht naar links en rechts. In de
rechterbuitenbocht is in de glorietijd van menig inwoner van Haelen
en verre omgeving de tijd van hun leven geweest, daar was
Discotheek Geelen. Daar werd indruk gemaakt op het andere geslacht
met de juiste looks, imponerende dansbewegingen, gevatte
opmerkingen en de juiste vervolghandelingen. En dat allemaal met
een muziekje en drankje.’
Steeds waziger ging Louis kijken. Opa sneed het laatste onderwerp
aan: ‘Bijna aan de rand van het dorp staat kasteel Aldenghoor al
menig eeuwtje mooi te wezen. De van Ghoors bouwde bij Neer een
nieuw kasteel dat Nieuw Ghoor werd genoemd en toen werd dit
Aldenghoor.’ Opa stopte. Zijn kleinzoon stond nu naar de grond te
kijken. Tijd om echt een einde aan de fietstocht te maken. Ze gingen
rechts op, de Roggelseweg, richting Roggel. Het dorp Haelen werd
uitgereden, staken de weg over om op het daar gelegen fietspad verder
te fietsen door het bos. Op de heenweg in de auto hadden ze ook al dit
stuk gereden. Het zou niet meer ver zijn.
En inderdaad, Elisabethshof kwam in zicht. ‘Nog een afsluiter
drinken?’ vroeg opa. Vermoeid knikte Louis van ja. De weg werd
weer overgestoken en de fietsen werden gestald. Een zitplekje bij de
horecagelegenheid werd al snel gevonden. De bestelling werd ook
snel gedaan en geleverd. Twee uitsmijters, cola voor Louis, latte
macchiato hazelnoot voor opa. Hij moest immers nog gaan rijden.
79
Laatste momentje in Leudal
Toen de eerste hapjes en slokjes waren genomen kwam opa met de
eerste vraag: ‘Kun je nog het logo herinneren van de gemeente
Leudal?’ Louis knikte en voegde er aan toe: ‘Met die kleurtjes en
golfjes?’ Opa knikte en vroeg vervolgens: ‘Weet je nog waar die
kleuren voor stonden?’ Louis was al blij dat hij het bestaan van het
logo kon herinneren en schudde van nee en nam nog een hapje van
zijn uitsmijter.
‘Die groene lijn, die staat voor natuur, heb je natuur gezien?’ vroeg
opa om te checken of zijn kleinzoon überhaupt iets onthouden had van
vandaag. Louis prikte een champignon aan zijn vork, dacht even en
zei toen: ‘Zeker, we hebben net door een stuk bos gefietst, Exaeten, de
beek bij de Servaaskapel, Hornerheide en die vijver bij de Bedelaar,
Napoleonsweg.’ Opa knikte goedkeurend en ging naar de volgende
kleur: ‘Geel, landelijke en platteland’. Louis begon gespeeld een
beetje ellendig te kijken en voegde er de woorden aan toe: ‘Nou,
genoeg gefietst van het ene naar het andere dorp en platte, lage
woningen gezien.’ Dat antwoord begreep opa wel en ging verder:
‘Blauw, staat voor leefbaarheid.’ Nu nam Louis een slokje van zijn
donkere cola en keek om zich heen. Hij begon een antwoord te
verzinnen: ‘Levendigheid genoeg hier bij Sint Elisabethshof. Eigenlijk
weinig mensen gezien vandaag, maar in elk dorp was er wel een
gemeenschapshuis, die waterbol in Roggel. En hier en daar beeldjes
en herdenkingsplekken gezien.’ Opa kneep uit spanning of hij de
laatste kleur ook wist en sprak op een iets harder volume: ‘Rood als
energiek en vooruitstrevendheid.’ Louis wist dat er nog een kleur zou
komen en had maar geen hapje of drankje meer genomen en kon
daarmee direct antwoorden: ‘Zeker met die
muziekinstrumentenfabriek, die zadenkweker, die graszodenmaker….
Oja, en al die grote boerderijen. En de afgebroken Maascentrale was
ook een brok energie te noemen.‘ Met dat laatste was opa het niet
helemaal eens maar was tevreden hetgeen Louis onthouden had.
Maar opa wilde meer weten, waar ze eigenlijk voor gekomen waren:
‘En de verschillen tussen Maastricht waar je woont en hier, het
80
Leudal?’ Dat was wel een heel open vraag die hij stelde, maar Louis
deed zijn best: ‘Veel meer ruimte hier en lage huizen, duurdere
huizen, veel meer groene weiden, bos, minder mensen, minder druk,
smallere wegen maar vaak ook goede fietspaden, ehh…’ Opa knikte al
ja omdat hij genoeg gehoord had. De karakterverschillen tussen de
inwoners van Maastricht en Leudal waren niet aan bod gekomen,
maar ze hadden dan ook maar nauwelijks mensen gezien hier in
Leudal.
Opa ging voor zijn laatste vraag en probeerde een stapje verder te
gaan en vroeg: ‘Wat blijft het langste in je gedachten hangen van
vandaag.’ Nu dacht Louis toch echt goed na, zelfs totdat hij zijn
laatste stukje uitsmijter achter zijn kiezen had. Louis: ‘Eigenlijk is hier
best veel gebeurd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Nooit geweten dat
er toen zoveel gebeurd is. En dat je daar nu overal sporen van kunt
zien, mits je ze als zodanig herkent.’ Er werd weer tevreden geknikt
door opa en ook de laatste restjes drinken verdwenen uit beide glazen.
De stoelen werden van hun last ontdaan en de fietsen kwamen nog één
keer in actie door de laatste tientallen meters naar de auto te rollen om
er op de fietsdragers te worden vastgezet. Toen ze in de auto zaten
werd deze gestart en reden langzaam van het hobbelige parkeerterrein
af. Bij de weg naar links richting huis.
De weg door het bos, langs Buitencentrum de Spar, het dorpje Haelen
met het gemeentehuis, kindermonumentje, kerk, de zigzagweg en
even later de Napoleonsbaan. Er werd niet meer gesproken, beide
heren waren toch wel moe van de fietstocht die nog niet eens het
gehele gebied van Leudal bestreek.
Louis bedacht zich dat ook dat een dergelijke onbekende plek voor
hem als Leudal een diversiteit heeft aan verleden en heden. Eigenlijk
is alles interessant. Als je er maar iets van afweet, je ergens in
verdiept. Hij had nog een heel leven voor zich.
Rebolim/opa © 2019/2020
81
Bron BOEKEN
Buitencentrum De Spar, 1997; Publications 1979, 1980; 't Land van Horne, 2000; Aan de rand van de Peel,
1999; Nederweerts Verleden, 1989; Van kamp naar kern, De Heibloem em omgeving van 1947 tot 1997, 2002;
De mysterieuze dood van Nicky verstappen, 2010; Het kastelenrijk, Midden Limburg, land van edelmanshuizen,
1998; Kloosters in Limburg, 2017; Waar int 't bronsgroen eikenhout, 2009; Heitser minse vertèlle, 2014; Het
Leudal voor nu en altijd, een wonderlijk natuurgebied, 2019; Keurkinderen, Hitlers elitescholen in Nederland,
2009; Canon van Limburg,2009; Op de grote stille heide, Hornerheide 1921-1996, 1996; De gemeente Haelen,
waard om te herinneren, 2006; Gemeente Horn 1800-1990, 1990; De ontbrekende schakel, 2007; Limburgse
sagen en legenden, Pierre Kemp, Hoog in top, 2013; Hoog in top, 60 jaar Limburgse vlag, 2013; Een terugblik
op 45 jaar Maascentrale, 1999; Kastelen in Limburg, het verleden in steen, 1984; Monumenten in Nederland,
Limburg, Van Nunhem naar Nunza 1916 -2001, 2001
ARCHIEF
Gemeente Leudal
INTERNET
Leudalmonument.nl; molendatabase.nl; janphilipsen.nl; jackpoels.nl, adams-music.com; grensroute.eu;
meteolimburg.nl; tracesofwar.nl;Leudal.nieuws.nl; verschuerenorgelbouw.nl; grafveldbusjop.nl; missiekapel.nl;
vanaken-cae.nl/projecten; haor.nl
PERIODIEKEN
Volkskrant, 2008, mei
82
Routekaart
Naastgelegen kaartje geeft een
globaal deel van de route aan.
Blauw is de lijn waar gefietst
wordt, de rode stippen zijn de
plekken waar iets over vertelt
wordt.
Startpunt van de fietsroute zijn bij
de drie boven elkaar gelegen
bolletjes in het midden van de
rechter kaart.
Via de onder gelegen ‘gele’ weg
wordt Leudal ingereden.
83
84
Opa neemt zijn kleinzoon Louis mee om hem van alles te vertellen over het stadscentrum van Maastricht.
Aandacht voor bijzondere plekken of gebeurtenissen en architectuur. En wat heeft de tijd gedaan.
Vaak vertelt opa, soms vraagt Louis iets en soms laat Louis merken wat hij er van vindt. En opa zorgt er wel voor
dat hij niet alleen geniet van kleinzoon maar ook dat hij steevast een plek weet te vinden waar hij heerlijk van iets
anders kan genieten.
Dit deel laat opa per fiets de gemeente Leudal zien.
Wat is er in de vele kernen van het uitgestrekte gemeente Leudal aan bijzonders te vertellen.
Op het gebied van de vele natuur die er is, het ruime landelijke karakter tussen de afgelegen kernen,
hoe de bewoners zich hier weten te vermaken
maar ook hoe ze vol energie vooruitstrevend zijn. Ook de sporen die de Tweede Wereldoorlog
heeft achter gelaten komen aan bod.