OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van...

140
OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE THUISLOOSHEIDSPROBLEMATIEK BIJ EX-GEDETINEERDEN Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door 01510233 Simoens Emma Academiejaar 2016-2017 Promotor : Commissaris : Prof. Dr. Vander Laenen Freya Mevr. Mertens Anouk

Transcript of OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van...

Page 1: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

I

OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE THUISLOOSHEIDSPROBLEMATIEK BIJ

EX-GEDETINEERDEN

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de criminologische wetenschappen

door 01510233 Simoens Emma

Academiejaar 2016-2017

Promotor : Commissaris : Prof. Dr. Vander Laenen Freya Mevr. Mertens Anouk

Page 2: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

II

Woord vooraf

Deze masterscriptie vormt het eindpunt van mijn studies criminologische wetenschappen aan de

Universiteit Gent die mij op wetenschappelijk en op persoonlijk gebied verder gevormd hebben. Graag

wens ik vooraf een oprecht woord van dank uit te drukken aan een aantal personen die mij geholpen,

gesteund en begeleid hebben gedurende het schrijven van mijn scriptie alsook gedurende mijn gehele

universitaire studies.

Vooreerst wens ik mijn promotor prof. dr. Freya Vander Laenen te bedanken voor haar betrokkenheid,

kritische feedback, scherpzinnige tips en uitstekende begeleiding bij het tot stand brengen van deze

masterproef. Daarnaast heeft haar gedrevenheid en geëngageerdheid voor wetenschappelijk

onderzoek mij telkens opnieuw geïnspireerd om een krachtige scriptie te schrijven.

Vervolgens gaat mijn dank uit naar alle respondenten om hun persoonlijk en uniek verhaal te vertellen

in de interviews die mij als persoon sprakeloos en tegelijk rijker hebben gemaakt. Jullie stem zal

weerklinken in deze scriptie. Ik hoop dat jullie ergens een ‘thuis’ zullen vinden.

Verder wil ik ook de coördinator en het team van de mannenopvang van het Centrum Algemeen

Welzijnswerk Zuid-Oost-Vlaanderen te Kortrijk bedanken voor de kans die ik kreeg om het onderzoek

bij hun organisatie uit te voeren, voor hun medewerking en engagement.

Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn

thuis, namelijk mijn oma, voor de kans die ik kreeg om verder te studeren en voor haar

onvoorwaardelijke steun en raad tijdens mijn universitaire carrière.

Bovendien wens ik mijn dank uit te drukken aan mijn twee zussen Floor & Clara die altijd voor mij klaar

stonden indien ik een luisterend oor of hulp nodig had. Ik wens ook mijn moeke te bedanken voor de

opvoeding die zij mij gaf, de thuis die zij mij gaf, en de goede mama die zij was. Ik hoop dat jij hierboven

trots op mij bent.

Tevens dank ik Roel voor zijn steun en geduld gedurende het schrijven van deze scriptie en mijn studies

criminologische wetenschappen.

Van harte bedankt.

Page 3: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

III

Inhoudstafel

Woord vooraf ................................................................................................................................................. II

Inhoudstafel .................................................................................................................................................. III

Lijst van gebruikte afkortingen ................................................................................................................... VIII

Lijst van figuren ............................................................................................................................................. IX

Inleiding ........................................................................................................................................................ 10

Deel 1 Literatuurstudie ................................................................................................................................. 16

Hoofdstuk 1 Thuisloosheidsproblematiek ................................................................................................... 16

1.1 Visies op thuisloosheid ...................................................................................................................... 16

1.2 Thuisloosheid gedefinieerd ............................................................................................................... 17

1.3 De weg naar thuisloosheid ................................................................................................................ 20

1.4 Besluit ................................................................................................................................................. 22

Hoofdstuk 2 De kwetsbare populatie gedetineerden ................................................................................. 23

2.1 Huisvestingssituatie ........................................................................................................................... 23

2.2 Opleidingsniveau, arbeids- en inkomenssituatie ............................................................................. 23

2.3 Gezinssituatie ..................................................................................................................................... 24

2.4 Verslaving, fysieke- en geestelijke gezondheid ................................................................................ 25

2.5 Besluit ................................................................................................................................................. 25

Hoofdstuk 3 Re-integratie van ex-gedetineerden ....................................................................................... 26

3.1 Huisvesting ......................................................................................................................................... 26

3.1.1 Huisvestingsonzekerheid ........................................................................................................... 27

3.1.2 Huisvesting bij familie of vrienden ............................................................................................ 28

3.1.3 Private huurmarkt ...................................................................................................................... 30

3.1.3.1 Private huurmarkt in België ................................................................................................ 31

3.1.4 Sociale huisvesting ..................................................................................................................... 32

3.1.4.1 Sociale huisvesting in België ............................................................................................... 33

3.2 Arbeidssituatie ................................................................................................................................... 33

3.2.1 De noodzaak van werk ............................................................................................................... 33

3.2.2 Stigma en kenmerken van de (ex-)gedetineerde ..................................................................... 34

3.2.3 De zoektocht naar een job ......................................................................................................... 37

Page 4: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

IV

3.3 Financiële en administratieve situatie .............................................................................................. 38

3.3.1 Inkomen ...................................................................................................................................... 38

3.3.2 Schulden ..................................................................................................................................... 41

3.4 Sociaal netwerk .................................................................................................................................. 42

3.4.1 Familie ......................................................................................................................................... 42

3.4.2 Contact met kinderen ................................................................................................................ 44

3.4.3 Partner ........................................................................................................................................ 45

3.4.4 Vrienden ..................................................................................................................................... 46

3.5 Dak- en thuisloosheid ........................................................................................................................ 47

3.5.1 Dak- en thuisloosheid voor detentie ......................................................................................... 47

3.5.2 Dak- en thuisloosheid na detentie ............................................................................................ 48

3.5.3.1 Dak- en thuisloosheid na detentie in Belgie ...................................................................... 50

3.5.3.2 Dak- en thuisloosheid na detentie en recidive .................................................................. 51

3.5.3 Wederzijdse relatie dak- en thuisloosheid en detentie ........................................................... 51

3.6 Besluit ................................................................................................................................................. 52

Hoofdstuk 4 Aanpak ..................................................................................................................................... 54

4.1 Nationale en internationale good practices ..................................................................................... 54

4.1.1 Housing First ............................................................................................................................... 54

4.1.2 Halfway houses of transitional housing .................................................................................... 54

4.1.2.1 Exodushuizen ...................................................................................................................... 55

4.1.2.2 Transitiehuizen in België ..................................................................................................... 55

4.1.3 National action plan to reduce re-offending ............................................................................ 55

4.1.4 Project ‘Huisbewaring Gedetineerden’ ..................................................................................... 55

4.1.5 Instroom van ex-gedetineerden in opvangcentra .................................................................... 56

4.2 Aanpak re-integratie .......................................................................................................................... 56

4.2.1 Federaal aanbod ......................................................................................................................... 56

4.2.1.1 Bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten ........................................................................... 56

4.2.1.2 Psychosociale Dienst ........................................................................................................... 58

4.2.2 Vlaams aanbod ........................................................................................................................... 58

4.2.2.1 Strategisch plan hulp- en dienstverlening ......................................................................... 58

4.2.2.2 Justitieel welzijnswerk ........................................................................................................ 59

4.3 Besluit ................................................................................................................................................. 60

Page 5: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

V

Deel 2 Onderzoeksdesign en methodologie ................................................................................................ 61

Hoofdstuk 5 Algemeen kader van het onderzoek ....................................................................................... 61

5.1 Doelstelling en centrale onderzoeksvragen ..................................................................................... 61

5.2 Empirisch kwalitatief onderzoek ....................................................................................................... 61

Hoofdstuk 6 Methodologie .......................................................................................................................... 63

6.1 Literatuurstudie en semi-gestructureerd interview ........................................................................ 63

6.1.1 Literatuurstudie .......................................................................................................................... 63

6.1.2 Semi-gestructureerd interview.................................................................................................. 64

6.1.2.1 Vragenlijst ............................................................................................................................ 65

6.2 Onderzoekspopulatie ........................................................................................................................ 66

6.2.1 Steekproef .................................................................................................................................. 66

6.2.2 Onderzoekspopulatie en onderzoeksetting .............................................................................. 67

6.3 Dataverzameling ................................................................................................................................ 68

6.3.1 Locatie ......................................................................................................................................... 68

6.3.2 Selectie en aantal respondenten ............................................................................................... 68

6.3.3 Opname ...................................................................................................................................... 68

6.4 Data-analyse ...................................................................................................................................... 69

6.4.1 Transcriptie ................................................................................................................................. 69

6.4.2 Thematisch coderen................................................................................................................... 69

6.4.3 Nvivo software............................................................................................................................ 70

6.5 Ethische aspecten .............................................................................................................................. 70

6.5.1 Informed consent ....................................................................................................................... 70

6.5.2 Confidentialiteit en anonimiteit ................................................................................................ 71

6.5.3 Mogelijke ethische dilemma’s ................................................................................................... 72

6.6 Validiteit en betrouwbaarheid .......................................................................................................... 72

6.6.1 Validiteit ...................................................................................................................................... 72

6.6.2 Betrouwbaarheid........................................................................................................................ 72

6.7 Beperkingen onderzoek .................................................................................................................... 73

6.7.1 Sociale wenselijkheid ................................................................................................................. 73

6.7.2 Afstand onderzoeker .................................................................................................................. 73

6.7.3 Geheugen effecten..................................................................................................................... 73

Page 6: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

VI

Deel 3 Onderzoeksresultaten ....................................................................................................................... 74

Hoofdstuk 7 Algemene gegevens................................................................................................................. 74

7.2 Leeftijd ............................................................................................................................................... 74

7.3 Opleiding ............................................................................................................................................ 74

7.3 Werk ................................................................................................................................................... 75

7.4 Inkomen ............................................................................................................................................. 75

7.5 Relatiestatus ...................................................................................................................................... 75

7.6 Kinderen ............................................................................................................................................. 75

7.7 Strafduur en veroordeling ................................................................................................................. 76

7.8 Besluit: het profiel van de bevraagde ex-gedetineerde thuisloze .................................................. 77

Hoofdstuk 8 De onderzoeksresultaten volgens de acht thema’s ................................................................ 78

8.1 Het sociaal netwerk ........................................................................................................................... 78

8.1.1 Het sociaal netwerk voor detentie ............................................................................................ 78

8.1.2 Het sociaal netwerk na detentie ............................................................................................... 80

8.1.3 Sociaal netwerk en thuisloosheid .............................................................................................. 82

8.2 Huisvestingssituatie en dakloosheid................................................................................................. 83

8.2.1 Huisvestingsonzekerheid ........................................................................................................... 83

8.2.2 Huisvesting op de private huurmarkt en sociale huisvestingsmarkt ....................................... 84

8.2.3 Huisvesting bij familie of vrienden ............................................................................................ 85

8.2.4 Ervaringen van dakloosheid ....................................................................................................... 86

8.3 Thuis ................................................................................................................................................... 87

8.4 Economische situatie......................................................................................................................... 88

8.4.1 Financiële moeilijkheden ........................................................................................................... 88

8.4.2 Schulden ..................................................................................................................................... 89

8.5 Arbeidssituatie ................................................................................................................................... 90

8.5.1 Opleidingsgraad en arbeidsgeschiedenis .................................................................................. 90

8.5.2 Arbeidssituatie na detentie ....................................................................................................... 90

8.6 Criminaliteit en detentie ................................................................................................................... 91

8.6.1 De weg naar criminaliteit ........................................................................................................... 91

8.6.2 Beleving van de gevangenisstraf ............................................................................................... 92

8.6.3 Gevoelens van onrechtvaardigheid ........................................................................................... 93

Page 7: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

VII

8.7 Verslavingsproblematiek ................................................................................................................... 94

8.8 Hulpverlening ..................................................................................................................................... 95

8.8.1 Hulpverlening voor detentie ...................................................................................................... 95

8.8.2 Hulpverlening tijdens detentie .................................................................................................. 95

8.8.3 Hulpverlening na detentie ......................................................................................................... 96

8.9 Besluit ................................................................................................................................................. 96

Deel 4 Discussie ............................................................................................................................................ 98

4.1 Interpretatie en discussie van de onderzoeksresultaten ................................................................ 98

4.2.1 Literatuuronderzoek, het semi-gestructureerd interview en het profiel van de ex-

gedetineerde thuisloze........................................................................................................................ 98

4.2.2 Het sociaal netwerk, de ontankeringsproblematiek en het uitsluitingsproces ...................... 99

4.2.3 Huisvesting en dakloosheid ..................................................................................................... 101

4.2.4 Thuis .......................................................................................................................................... 104

4.2.5 Economische situatie ............................................................................................................... 104

4.2.6 Arbeidssituatie .......................................................................................................................... 106

4.2.7 Verslavingsproblematiek.......................................................................................................... 108

4.2.8 Hulpverlening, re-integratie en onrechtvaardigheidsgevoelens ........................................... 108

4.2.9 Wederzijdse relatie .................................................................................................................. 110

Eindconclusie en aanbevelingen ................................................................................................................ 111

Krachten, restricties en aanbevelingen ................................................................................................ 117

Krachten, restricties en aanbevelingen betreffende verder onderzoek ........................................ 117

Zwaktes gekoppeld aan praktische- en beleidsaanbevelingen ....................................................... 118

Bibliografie ................................................................................................................................................. 122

Bijlagen ............................................................................................................................................................ I

Bijlage 1: Interviewvragen Cheryl Cooke ................................................................................................... I

Bijlage 2: Interview vragenlijst .................................................................................................................. II

Bijlage 3: Informed consent ..................................................................................................................... IV

Bijlage 4: Codeboek Nvivo ......................................................................................................................... V

Page 8: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

VIII

Lijst van gebruikte afkortingen

CAW Centrum Algemeen Welzijnswerk

ETHOS European Typology on Homelessness and Housing Exclusion

FEANTSA European Federation of National Associations Working with the Homeless

HEARTH Homelessness Emergency Assistance and Rapid Transiton to Housing

JWW

OCMW

Justitieel Welzijnswerk

Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn

PSD Psychosociale Dienst

VS Verenigde Staten

Page 9: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

IX

Lijst van figuren

Figuur 1: Samenvattende figuur thuisloosheid na detentie………………………………………………………….……116

Page 10: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

10

Inleiding

Uit statistieken van het Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen blijkt dat het aantal

invrijheidsgestelden in 2015 op 13.553 lag (Inclusief voorlopig gehechten, voorwaardelijk

invrijheidsgestelden, voorlopig invrijheidsgestelden met het oog op verwijdering van het grondgebied,

gedetineerden met strafeinde en geïnterneerden; exclusief personen onder elektronisch toezicht)

(FOD Justitie & DG EPI Penitentiaire Inrichtingen, 2016). Een gedetineerde die aan de uitgangsdeur

van de gevangenis komt en zijn vrijheid tegemoet gaat, het klinkt veelbelovend, maar dit blijkt in

realiteit niet altijd zo te zijn. De ex-gedetineerde wordt geconfronteerd met allerhande blokkades en

obstakels en komt aan de voordeur van de grootste uitdaging, namelijk het re-integreren in de

maatschappij en het dagelijkse leven.

Zoals Roman en Travis in hun studie weergeven, zal een gedetineerde met nakende vrijlating te maken

krijgen met de vraag: ‘Where will I sleep tomorrow?’ (Roman & Travis, 2006). Sommige gedetineerden

kunnen voor onderdak en materiële ondersteuning terecht bij familie, maar dit is geen garantie. Vaak

zijn banden met familie verbroken of is er een conflict (Bradley, Oliver, Richardson & Slayter, 2001;

Travis, Solomon & Waul, 2001). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat huisvesting een van de

belangrijkste factoren is om tot een succesvolle re-integratie te leiden en om de kans op recidive te

verminderen (Baldry, McDonnell, Maplestone & Peeters, 2006; Bradley et al., 2001; Pleggenkhule,

Huebner & Kras, 2015; Roman et al., 2006). Huisvesting blijkt een basisvoorwaarde te zijn om op

andere levensdomeinen zoals werk, sociale relaties, psychisch en fysisch welzijn etc. succesvol te zijn

(Roman et al., 2006).

Desondanks beschikt ons land niet over huisvestingscijfers van ex-gedetineerden (Demeersman,

2008). Het is dus niet mogelijk om een representatief kwantitatief beeld te vormen van waar ex-

gedetineerden na hun vrijlating terecht komen in België. Internationaal onderzoek geeft aan dat het

re-integreren in de maatschappij een risico op dak- en thuisloosheid inhoudt (Travis et al., 2001) en

dat ex-gedetineerden vaak geconfronteerd worden met thuisloosheid (Dyb, 2009, Gowan, 2002). Het

thema in deze masterproef is dan ook thuisloosheid na detentie.

Het is een heersende consensus dat detentie schade veroorzaakt, maar detentie mag niet als doel

hebben extra nadeel te berokkenen aan de invrijheidsgestelde (Dirkzwager, Nieuwbeerta & Fiselier,

2009). Toch blijkt uit onderzoek dat detentie schade veroorzaakt op verschillende levensdomeinen

(Dirkzwager, et al., 2009). Detentie brengt consequenties met zich mee zoals huisvestingsonzekerheid

(Geller & Curtis, 2011; Seymour & Costello, 2005; Van Galen, Niemeijer & Beijers, 1998), problemen

met betrekking tot huisvesting op de private- en sociale huurmarkt (Bradley et al., 2001; De Decker,

Meeus, Pannecoucke & Verstraete, 2014; Dirkzwager, Blokland, Nannes & Vroonland, 2015),

stigmatisering en moeilijkheden op de arbeidsmarkt (Dirkzwager et al., 2015; Holzer, Raphael & Stoll,

2004), financiële problemen (Harding, Wyse, Dobson & Morenoff, 2014; Visher, La Vigne & Travis,

2004), administratieve moeilijkheden (Demeersman, 2008; Van Der Plancke & Van Limberghen, 2008),

gezinsproblemen (Harman, Smith & Egan, 2007; Travis, Cinocotta & Solomon, 2003; Visher et al., 2004)

Page 11: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

11

en problemen met vrienden (Breese, Ra’el & Grant, 2000; Nelson, Deess & Allen, 1999). Daarenboven

kan detentie ook dak- en thuisloosheid tot gevolg hebben (Petersilia, 2001). Verder moet gesteld

worden dat het onduidelijk is in welke mate detentie een causaal effect heeft op probleemgebieden

(Dirkzwager et al., 2015).

Op internationaal terrein is er heel wat onderzoek verricht omtrent de problematiek van re-integratie.

Het gaat hierbij voornamelijk om kwantitatieve onderzoeken omtrent re-integratie, daar waar

kwalitatief onderzoek eerder beperkt is (Breese et al., 2000; Cooke, 2005; De Decker et al., 2014;

Demeersman, 2008; Gowan, 2002; Grounds & Jamieson, 2003; Harding et al., 2014; Harman et al.,

2007; Moerings, 1978; Nelson et al., 1999; Ó Loingsigh, 2004; Pogrebin, West-Smith, Walker &

Unnithan, 2014; Western, Braga, Davis & Sirois, 2015). Op internationaal niveau zijn er onderzoeken

toegespitst op thuisloosheid na detentie of onderzoeken die dit thema belichten of vermelden (Baldry

et al., 2006; Center for Poverty Solutions, 2002; Cooke, 2005; Dyb, 2009; Geller et al., 2011; Gowan,

2002; Kushel, Hahn, Evans, Bangsberg & Moss, 2005; Metraux & Culhane, 2004; Noordhuizen &

Weijters, 2012; Roman et al., 2006; Seymour et al., 2005; Van Galen et al., 1998; Wensveen, Palmen,

Ramakers, Dirkzwager & Nieuwbeerta, 2016).

In vergelijking met internationaal onderzoek, is Belgisch onderzoek met betrekking tot re-integratie en

thuisloosheid na detentie nagenoeg beperkt (De Decker, et al., 2014; Deliens, 1983; Demeersman,

2008; Moerings, 1978; Van Menxel, Lescrauwaet & Parys, 2004; Van Limberghen & Van Der Plancke,

2010). Bovendien beschikt ons land niet over een monitor nazorg gedetineerden, zoals dit in Nederland

wel het geval is. Deze Nederlandse ‘Monitor nazorg ex-gedetineerden’ wil nagaan of de

basisvoorwaarden tot re-integratie van gedetineerden gerealiseerd worden tijdens, en na detentie

(Beerthuizen, Beijersbergen, Noordhuizen & Weijters, 2015). De monitor nazorg maakt mogelijk dat

barrières en behoeften van ex-gedetineerden in kaart worden gebracht. Dit heeft als gevolg dat het

thema op de beleidsagenda komt te staan en er naar verandering gestreefd kan worden. Dit

instrument schetst ook het belang dat ons buurland hecht aan re-integratie van ex-gedetineerden.

De lacune naar Belgisch empirisch onderzoek én het gebrek aan maatschappelijk en beleidsmatige

aandacht voor dit thema drijft de onderzoeker ertoe om dit onderwerp te onderzoeken en in kaart te

brengen. Daarnaast verdient naar de mening van de onderzoeker en andere nationale en

internationale onderzoekers deze doelgroep meer maatschappelijke en beleidsmatige aandacht

(Baldry et al., 2006; Cooke, 2005; De Decker et al., 2014; Demeersman, 2008; Geller et al., 2011).

Bovendien is recidiveonderzoek in België erg beperkt. Uit literatuur blijkt dat het hebben van een

woning en werk, een belangrijke invloed heeft op vlak van recidive (Roman & Travis, 2006).

De doelstelling in deze masterproef is om een bijdrage te leveren aan het verkrijgen van inzicht in de

thuisloosheidsproblematiek van ex-gedetineerden na detentie. Via een exploratief-beschrijvend

onderzoek zal inzicht gegeven worden in de moeilijkheden en problemen die optreden na detentie,

vanuit het standpunt van de ex-gedetineerde thuisloze.

Het onderzoek in deze scriptie vormt een bijdrage aan het bestaande en tevens erg beperkte nationale

én internationale onderzoek omtrent thuisloosheid na detentie en de re-integratiemoeilijkheden

Page 12: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

12

waarmee men kampt na een verblijf in de gevangenis. Voorts kunnen de resultaten nieuwe denkpistes

en hypotheses generen wat mogelijks een aanzet vormt tot verder onderzoek betreffende dit thema.

Aldus zorgt dit onderzoek voor een uitbreiding van de bestaande wetenschappelijke kennis.

Naast de wetenschappelijke relevantie van deze masterproef, is dit onderzoek ook maatschappelijk en

praktisch relevant. De onderzoeksresultaten kunnen een inzicht verschaffen in de moeilijkheden

waarmee de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen geconfronteerd worden bij het verlaten van

detentie. Zo zouden hulpverleners in detentie meer aandacht moeten besteden aan deze obstakels en

de gedetineerde gerichter moeten voorbereiden op de re-integratie. Het onderzoek vormt mogelijks

een aanzet voor beleidsmakers om het thema thuisloosheid na detentie op de agenda te plaatsen

teneinde een gepast hulpverleningsaanbod uit te werken, die gericht is op een goed voorbereide re-

integratie en nazorg, om deze problematiek te bestrijden én te voorkomen. Daarenboven zou de

maatschappij baat hebben bij het meer inzetten op re-integratie om problematieken zoals

thuisloosheid na detentie te vermijden. Vooreerst zou inzetten op huisvesting en werk, het risico op

recidive verminderen (Pleggenkhule et al., 2015; Roman et al., 2006) en dus de kans op problematieken

als thuisloosheid na detentie, kunnen doen dalen.

De onderzoeker streeft ernaar om het unieke karakter van de ex-gedetineerde in zijn

thuisloosheidsproblematiek te benadrukken. Het gaat hier namelijk om een heterogeen doelpubliek,

elk met een uniek verhaal en ervaring. Desondanks zullen er toch gelijkenissen aan te treffen zijn in

deze multi-complexe problematiek. De onderzoeker beoogt om via een literatuurstudie en een

kwalitatief empirisch onderzoek de thuisloosheidsproblematiek waarmee een ex-gedetineerde

mogelijks geconfronteerd wordt, in de diepte te begrijpen en in kaart te brengen.

Om de doelstelling in deze scriptie te realiseren, wordt gebruik gemaakt van een nationaal en

internationaal literatuuronderzoek en semi-gestructureerde interviews om volgende centrale

onderzoeksvragen te beantwoorden. Deze centrale onderzoeksvragen worden aangevuld met

deelvragen. De eerste centraal onderzoeksvraag luidt als volgt: ‘Welke nationale en internationale

onderzoeken zijn al uitgevoerd omtrent thuisloosheid na detentie?’. Daarnaast is er nog een tweede

centrale onderzoeksvraag namelijk: ‘Welke ervaringen hebben ex-gedetineerde thuislozen na hun

verblijf in detentie in de specifieke onderzoekssetting, namelijk de mannenopvang van het Centrum

Algemeen Welzijnswerk in Kortrijk?’. De deelvragen hierbij luiden als volgt: ‘In welke mate worden ex-

gedetineerden na hun verblijf in de gevangenis geconfronteerd met moeilijkheden op het gebied van

huisvesting, werk, inkomen en sociale relaties in de specifieke onderzoekssetting?’, ‘Hoe beleven ex-

gedetineerde thuislozen uit de specifieke onderzoekssetting thuisloosheid?’ en ‘In welke mate speelt

een verblijf in de gevangenis een rol in de thuisloosheidsproblematiek van de gedetineerde in de

specifieke onderzoekssetting?’.

Deze onderzoeksscriptie zal zich richten op het domein huisvesting. Uit internationaal onderzoek blijkt

dat huisvesting een sleutelelement is om succesvol te kunnen re-integreren (Pleggenkhule et al., 2015;

Travis, Solomon & Waul, 2001). Om huisvesting te kunnen financieren moet de ex-gedetineerde

beschikken over inkomsten. De belangrijkste bron hiertoe is nog steeds werk, maar uit onderzoek blijkt

Page 13: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

13

werkloosheid onder deze populatie toch erg hoog te liggen (Visher, Debus & Yahner, 2008).

Thuisloosheid is een ontankeringsproblematiek (Van Menxel et al., 2004). Een focus op het domein

sociale relaties en bindingen met de maatschappij, instituties en individuen mag dus zeker niet

ontbreken. Uit de verbindingenproblematiek waarmee thuislozen geconfronteerd worden, vloeit

voort dat deze doelgroep vaak een echte ‘thuis’ mist. Het onderzoek in deze masterproef zal zich dan

ook richten op dit aspect.

Vooreerst wordt een internationaal en nationaal literatuuronderzoek gevoerd. Hierbij werd gebruik

gemaakt van databanken als Web of Science’, ‘Pub Med’, ‘Google scholar’, ‘Google Books’, ‘OCLC

WorldCat’, ‘Lib.Ugent’, ‘VUBIS’ en ‘SCOPUS’ om wetenschappelijke literatuur te genereren. Tevens

werd bij de literatuur gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode. De literatuurstudie maakt een

belangrijk onderdeel uit van deze masterproef zodat de actuele situatie omtrent het onderwerp

thuisloosheid bij ex-gedetineerden gesitueerd kan worden.

Vervolgens wordt gebruik gemaakt van een semi-gestructureerd interview. De methode van semi-

gestructureerd interviewen sluit aan bij de doelstelling van dit onderzoek. Semi-gestructureerde

interviews laten toe om de problematiek van thuisloosheid na detentie te begrijpen, vanuit het

standpunt van de ex-gedetineerde. De keuze gaat uit naar een individueel face-to-face interview,

omdat thuisloosheid een complex en gevoelig onderwerp is, dat in zekere zin tot de privésfeer behoort

(Baarda, Goede & Teunissen, 2005; Beyens & Tournel, 2010). Tevens wil deze masterproef een stem

geven aan de ex-gedetineerde thuisloze, een vaak uitgesloten doelgroep.

Zoals eerder aangegeven is het doel van dit onderzoek niet per se om generaliseerbare gegevens te

produceren. De externe validiteit in deze scriptie is beperkt. Evenwel beoogt het empirisch onderzoek

in deze masterproef een vorm van ‘inferentiële generaliseerbaarheid’. Deze generaliseerbaarheid

wordt nagestreefd via ‘thick description’ (Mortelmans, 2007).

De semi-gestructureerde vragenlijst in deze scriptie is gebaseerd op het onderzoek van professor

Cheryl Cooke en haar onderzoek ‘Going Home: Formerly Incarcerated African American Men return To

Families and Communities’ (Cooke, 2005). In dit internationaal onderzoek werd vooral gefocust op

domeinen als huisvesting en werk, en de problemen die daarmee gepaard gaan. Het onderzoek van

professor Cooke focuste eveneens op het leven en de beleving in de gevangenis, en de weg naar

criminaliteit. Thuisloosheid is een proces van ontankering op meerdere levensdomeinen, en omvat

niet enkel een woonproblematiek. Het gaat om een proces van ontankering van sociale netwerken op

micro-, meso- en macroniveau waarbij deze doelgroep een ‘thuis’ mist (Van Menxel, 2005; Van Menxel

et al., 2004). Om bovengenoemde reden werden op basis van internationaal literatuuronderzoek extra

vragen aan het interview toegevoegd.

Het semi-gestructureerde face-to-face interview werd gevoerd in de periode van februari-april 2017

in het Centrum Algemeen Welzijnswerk mannenopvang te Kortrijk. Via een doelgerichte steekproef

worden respondenten geworven. ‘Thuisloze mannen vanaf 26 jaar met een detentieverleden’ kunnen

vrijwillig deelnemen aan het onderzoek. Tevens worden nog enkele andere inclusiecriteria met

betrekking tot de respondenten opgesteld. Deze worden weergegeven in het onderzoeksdesign van

Page 14: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

14

deze scriptie. In de daaropvolgende maanden zullen de resultaten worden verwerkt en geanalyseerd

met behulp van thematische analyse. Thematische data-analyse, gebruik makend van het

softwarepakket Nvivo, moet toelaten om empirische resultaten te genereren omtrent het onderwerp

van deze scriptie. Deze techniek sluit aan bij de doelstelling van deze masterproef die beoogt om de

thuisloosheidsproblematiek van ex-gedetineerden weer te geven vanuit hun standpunt en ervaring.

In het kader van haalbaarheid van deze masterproef werd een maximum gesteld aan het aantal

interviews. Deze onderzoeksscriptie kent een beperking in tijd, namelijk één academiejaar. Gezien

deze beperking in tijd, volgt een restrictie naar de uitvoering van het kwalitatief empirisch onderzoek.

In theorie wordt met betrekking tot het aantal interviews gestreefd naar saturatie, in de praktijk van

dit onderzoek naar maximaal 10 interviews. Het gaat hierbij om kwaliteit en niet om kwantiteit. In

totaal werden acht interviews genereerd. Desondanks de beperking in tijd beoogt de onderzoeker om

inferentiële generaliseerbaarheid na te streven.

In deze masterproef wordt een brede definitie van thuisloosheid gehanteerd. Tot op heden is er geen

uniforme definitie van thuisloosheid. De onderzoeker definieert thuisloosheid als een combinatie van

de definitie van Van Menxel en de definitie van de European Federation of National Associations

Working with the Homeless (FEANTSA), de ETHOS-typologie. De Europese typologie over thuisloosheid

en sociale uitsluiting op vlak van wonen, ETHOS-definitie, heeft het over het ontbreken van een (t)huis

op drie gebieden, en deze leiden mogelijks tot thuisloosheid (European Federation of National

Associations Working with the Homeless, 2005). De omschrijving van FEANTSA omvat een psychische,

juridische en sociale dimensie (Dyb, 2009) en luidt als volgt: “Een (t)huis hebben betekent: een

voldoende huisvesting (of ruimte) hebben voor een persoon en zijn/haar gezin die hun eigen is (het

fysieke domein); de mogelijkheid hebben om hier hun privacy te bewaken maar ook sociale relaties uit

te bouwen (het sociale domein) en een wettelijke aansprakelijkheid kunnen maken op deze ruimte (het

wettelijke domein)” (FEANTSA, 2005, p.1). Deze definitie laat niet toe om de volledige problematiek

van thuisloosheid te vatten. De definitie van FEANTSA beklemtoont vooral het aspect huisvesting en

te weinig de ontankeringsproblematiek.

Om bovengenoemde redenen verkiest men een combinatie van twee definities, en wordt

begripsomschrijving ‘thuisloosheid’ van Van Menxel toegevoegd. “Thuisloosheid ontstaat binnen een

samenspel van drie probleemfactoren: Vooreerst de (al dan niet tijdelijke) afwezigheid van (een

leefbare) woonst of onderdak. Ten tweede, een (vaak schrijnend) gebrek aan materiële middelen om

te voorzien in zijn levensonderhoud door het gebrek aan werk, verlies van recht op sociale zekerheid en

zelfs op een menswaardig inkomen. Ten derde een proces van ontankering als gevolg van psychosociale

en relationele problemen en het verlies van sociale netwerken” (Van Menxel, 2005, p. 158).

In deze masterproef wordt volgende structuur gehanteerd. Deze scriptie bestaat uit vier delen.

Deel 1 Literatuurstudie: In het eerste hoofdstuk wordt thuisloosheid in het algemeen gesitueerd en

gekaderd. In het volgende hoofdstuk, hoofdstuk twee, wordt de ex-gedetineerde zelf in beeld

gebracht. Hierbij worden importfactoren geschetst, namelijk achtergrondkenmerken en kenmerken

van de gedetineerde persoon die mogelijks al voor detentie aanwezig waren. Deze kenmerken vormen

Page 15: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

15

potentiële risicofactoren die de problematiek na detentie kunnen versterken. Hoofdstuk drie omvat

verschillende barrières waarmee ex-gedetineerden geconfronteerd worden in hun re-

integratieproces, zijnde de huisvestingssituatie, de arbeidssituatie, de financiële en administratieve

situatie en het sociaal netwerk. Daarnaast wordt via internationaal en nationaal onderzoek de dak- en

thuisloosheidsproblematiek voor én na detentie in beeld gebracht. In hoofdstuk vier zullen ‘best

practices’ met betrekking tot thuisloosheid na detentie aan bod komen. Evenwel zal het Federale en

Vlaamse aanbod met betrekking tot re-integratie van gedetineerden geschetst worden. Hier zullen

pluspunten en tekortkomingen belicht worden.

Deel 2 Onderzoeksdesign en methodologie: In het hoofdstuk vijf wordt het algemeen kader van het

onderzoek geschetst, alsook de probleemstelling, onderzoeksvragen en een verduidelijking van het

empirisch kwalitatief onderzoek. In het zesde hoofdstuk wordt de gehanteerde

onderzoeksmethodologie geëxpliciteerd. Zo wordt de steekproef, de dataverzameling en de data-

analyse van het onderzoek verduidelijkt. Bovendien wordt aandacht besteed aan de ethische aspecten,

de validiteit, de betrouwbaarheid en de beperkingen van de studie.

Deel 3 Onderzoeksresultaten: In hoofdstuk zeven worden de demografische gegevens van de

respondenten weergegeven in een tabel om zo een gedetailleerd overzicht weer te geven van de

bevraagde ex-gedetineerde thuisloze. Hoofdstuk acht geeft dan de resultaten per thema weer, welke

tot stand zijn gekomen op basis van thematische data-analyse met Nvivo. In totaal worden de volgende

acht thema’s belicht: sociaal netwerk, huisvesting en dakloosheid, thuis, economische situatie,

criminaliteit en detentie, verslavingsproblematiek, arbeidssituatie en hulpverlening.

Deel 4 Discussie: In dit luik zullen de empirische resultaten kritisch teruggekoppeld worden aan de

literatuur.

Vervolgens wordt de scriptie afgesloten met een conclusie en krachten en restricties die gelinkt

worden aan enkele aanbevelingen naar verder onderzoek, beleid en praktijk.

Page 16: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

16

Deel 1 Literatuurstudie

Hoofdstuk 1 Thuisloosheidsproblematiek

In volgend hoofdstuk wordt de thuisloosheidsproblematiek gesitueerd en gekaderd aan de hand van

visies, definities en factoren die leiden tot de weg naar thuisloosheid. Vooreerst worden twee visies

besproken van waaruit thuisloosheid doorgaans bekeken wordt, zijnde de sociologische en de sociaal-

psychologische visie (De Decker, Meeus, Pannecoucke & Verstraete, 2014). Vervolgens worden in de

literatuur verschillende definities omtrent thuisloosheid onderscheiden. In deze masterproef wordt

gekozen om vier definities van thuisloosheid te behandelen: de definitie van de ‘Homelessness

Emergency Assistance and Rapid Transiton to Housing (HEARTH)’, aangezien in de literatuurstudie vaak

verwezen wordt naar Amerikaanse onderzoeken, de definitie van het Steunpunt Algemeen

Welzijnswerk, de ETHOS-definitie, geformuleerd door de ‘European Federation of National

Associations Working with the Homeless’ (FEANTSA) en vervolgens de definitie van Van Menxel.

Verder zal de complexe weg naar en uit thuisloosheid omschreven worden door het schetsen van

verschillende risicofactoren en mogelijke breekpunten. Tot slot wordt kort ingegaan op preventie.

1.1 Visies op thuisloosheid

Thuisloosheid wordt omschreven als een toestand én een proces, en houdt dus meer in dan het

hebben van een dak boven je hoofd (Demeersman, 2008; Van Menxel, Lescrauwaet & Parys, 2004).

Bovendien is thuisloosheid een multi-complex proces. Daly omschrijft de factoren die een rol spelen

bij thuisloosheid: enerzijds materiële/structurele factoren en relationele factoren, anderzijds

persoonlijke en institutionele factoren (Van Regenmortel, Demeyer, Vandenbempt & Van Damme,

2006). Het multidemensionele, procesmatige karakter dat thuisloosheid typeert, ontstaat door het

interageren van individuele-, omgevings- en sociale uitsluitingsmechanismen. Dit interageren leidt tot

breuklijnen op micro-, meso- en macroniveau (Van Menxel et al., 2004).

In de literatuur worden twee visies omtrent thuisloosheid benoemd, namelijk de sociologische visie en

de sociaal-psychologische visie. De sociologische benadering beschouwt thuisloosheid als een sociaal

uitsluitingsproces waarbij de uitsluiting plaatsvindt op microniveau (psychosociaal welzijn, persoon en

zijn naaste omgeving), mesoniveau (netwerk, contacten met instituties) en macroniveau (inkomen,

sociale zekerheid, arbeidsmarkt, huisvesting, instituties etc.) (Van Menxel et al., 2004). Het gaat hierbij

om structurele uitsluitingsprocessen (economische uitsluiting, sociale zekerheid, onderwijs etc.),

institutionele uitsluitingsprocessen (onvoldoende toegang tot gezondheids- en welzijnsvoorzieningen,

gebrek aan opvangvoorzieningen etc.), relationele uitsluitingsprocessen (zwak sociaal netwerk,

gezinssituatie etc.) en persoonlijke uitsluitingsprocessen (geestelijke gezondheid, verslaving etc.)

(Hermans, De Coster & Van Audenhove, 2007).

De sociaal-psychologische benadering focust voornamelijk op de individuele en relationele aspecten

van de thuisloosheidsproblematiek (Van Menxel et al., 2004; Van Regenmortel et al., 2006). Daaruit

volgt dat thuisloosheid een verbintenissenproblematiek is waarbij de thuisloze een gebrek aan binding

Page 17: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

17

heeft met zichzelf, de omgeving en de maatschappij (Van Sevenant, Driessens, & Van Regenmortel,

2008). ‘Meervoudige kwetsbaarheid’ is met andere woorden een sleutelelement bij thuisloosheid.

‘Meervoudig’ verwijst naar de voortdurende effecten op de verbinding met zichzelf, de omgeving en

de maatschappij, wat leidt tot een zekere ‘kwetsbaarheid’ omdat het vertrouwen in anderen is

geschaad (Heyndrickx, Barbier, Driesen, Van Ongevalle & Vansevenant, 2005).

De sociologische en de sociaal-psychologische benadering zijn beiden aan kritiek onderhevig. Zo focust

de sociaal-psychologische benadering te veel op individuele incompetenties van de thuisloze, zonder

daarbij nadruk te leggen op de capaciteiten en krachten van de thuislozen. Het risico van deze visie

schuilt hem in het feit dat thuisloosheid wordt gezien als de schuld van het individu zelf. De

sociologische benadering legt de klemtoon vooral op het tekortschieten van het beleid en het falen

van maatschappelijke structuren. Deze benadering houdt geen rekening met de kwetsbaarheid van

thuislozen (Van Doorn, 1997; Van Regenmortel et al., 2006). Van Menxel pleit voor een integrale kijk

op thuisloosheid waarin zowel de sociologische en sociaal-psychologische visie gecombineerd worden

(Van Menxel, 2005; Van Menxel et al. 2004).

De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid is toepasbaar binnen een samenspel van de

sociologische visie en de sociaal-psychologische visie aangezien thuisloosheid kan beschouwd worden

als een proces waarbij problemen zich cummulatief opstapelen in interactie met persoonlijke- en

maatschappelijke risicofactoren (Van Menxel, 2005; Van Menxel et al., 2004; Van Regenmortel et al.,

2006). Het cummulatieve aspect houdt in dat de thuisloze van de ene negatieve levensgebeurtenis in

de andere valt, waardoor de persoon steeds dieper gekwetst wordt in de verbinding met zichzelf, de

omgeving of de maatschappij. Daarnaast is thuisloosheid interactioneel omdat er een wisselwerking

plaatsvindt tussen een kwetsbare persoon en de samenleving (Van Menxel et al., 2004; Vettenburg,

Walgrave & Van Kerckvoorde, 1984).

1.2 Thuisloosheid gedefinieerd

Thuisloosheid is een multi-complex proces. Uit de literatuur blijkt dat het geen makkelijke opdracht is

om het begrip te definiëren (Van Regenmortel et al., 2006). Het problematisch karakter van de

definiëring ligt in het feit dat thuisloosheid veel oorzaken en verschijningsvormen kent (Lescrauwaet,

2014). Daarenboven zorgen verschillende visies op thuisloosheid voor een differentiële focus (Van

Regenmortel et al., 2006). Fitzpatrick, Kemp en Klinker (2000) verklaren in hun studie naar

onderzoeken omtrent thuisloosheid in Groot-Britannie dat er geen universele definitie over

thuisloosheid bestaat. In de literatuur zijn er met andere woorden verschillende definitites van

thuisloosheid terug te vinden (FEANTSA, 2005; Fitzpatrick, Kamp & Klinker, 2000; Van Menxel et al.,

2004; Van Menxel, 2005).

In de Amerikaanse literatuur wordt thuisloosheid gedefinieerd door de HEARTH die de ‘McKinney-

Vento Homeless Assistance Act’ heeft verbreed (Lee, Tyler & Wright, 2010; Perl et al., 2015). Het gaat

hierbij voornamelijk om een woongerelateerde definitie. Lee et al. (2010) verklaren dat deze definitie

heel precies is en in de praktijk goed hanteerbaar, meer dan het concept ‘disafiliation’. Disafiliation

Page 18: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

18

wordt door Bahr als volgt gedefinieerd (1973): “Homelessness is a condition of detachment from

society characterized by the absence or attenuation of the affiliative bonds that link settled persons to

a network of interconnected social structures.” (Main, 1998, p.44). Lee et al. (2010) stellen eveneens

dat disafiliation niet goed operationaliseerbaar is om thuisloosheid te meten.

Volgens Van Menxel et al. (2004) gaat thuisloosheid om een proces van isolement ten aanzien van

instituties en sociale rollen. Tevens verklaren zij dat in deze definitie thuislozen dikwijls wel nog over

een huis beschikken, maar het hen ontbreekt aan een ‘thuis’ in de brede zin van het woord. De ‘United

States Interagency Council on Homelessness’ heeft in 2015 een nieuw plan gelanceerd, namelijk

‘Opening Doors: Federal Strategic Plan to Prevent and end Homelessness’, om thuisloosheid te

voorkomen en te beëindigen. In dit plan domineert de woongerichte aanpak maar is er eveneens oog

voor economische zekerheid en gezondheidszorg (United States Interagency Council on Homelessness,

2015). Ook Lee et al. (2010) verklaren dat een woongerichte aanpak in het beleid domineert.

In het dossier van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk wordt een definitie weergegeven die

aansluit bij het concept ‘disafiliation’. Het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk in Vlaanderen definieert

thuisloosheid als volgt: “Thuisloosheid is een toestand waarin een persoon zonder permanente woonst,

werk en/of bestaansmiddelen verkeert, en waarin sprake is van een combinatie van persoonlijke,

relationele en maatschappelijke kwetsbaarheid, zodat er geen bindingen van betekenis meer bestaan

op deze drie domeinen.” (Van Menxel, Lescrauwaet & Parys, 2004). Deze definitie weerspiegelt

voornamelijk de sociaal-psychologische visie op thuisloosheid. De ontankeringsproblematiek wordt in

deze omschrijving centraal gesteld (Van Menxel et al., 2004).

Verder is er de ‘European Typology on Homelessness and Housing Exclusion’ of de ETHOS-definitie,

ontwikkeld door de ‘European Observatory of Homelessness’ van de ‘European Federation of National

Associations Working with the Homeless’ (FEANTSA, 2006). FEANTSA is een niet-gouvernementele

organisatie, opgericht in 1989, die zich exclusief richt op de strijd tegen dak- en thuisloosheid met als

doel dak- en thuisloosheid in Europa volledig te laten verdwijnen. Om deze doelstelling te realiseren

wordt in dialoog getreden met Europese instellingen en nationale en regionale overheden om

effectieve maatregelen in de strijd tegen dak- en thuisloosheid te promoten en een aanzet te vormen

tot implementatie. Daarnaast verricht en verspreidt FEANTSA onderzoek om tot een betere

begripsbepaling, omkadering en aanpak van thuisloosheid te komen. FEANTSA wenst dus een

beleidsondersteunend kader te scheppen voor verschillende landen in de aanpak tegen dak- en

thuisloosheid (FEANTSA, z.j.). De ETHOS-definitie wordt door verschillende landen gebruikt in

rapporten, debatten en berichtgeving over dak- en thuisloosheid. Het maakt internationale

uitwisseling van rapporteren en documentatie over dak- en thuisloosheid mogelijk (FEANTSA, 2006).

Om de ETHOS-definitie gebruiksvriendelijk te maken binnen de Europese Unie (EU), werd de definitie

vertaald naar verschillende Europese talen. De ETHOS-definitie heeft het over het ontbreken van een

(t)huis op drie gebieden, die mogelijks leiden tot thuisloosheid (FEANTSA, 2005). De omschrijving van

FEANTSA omvat een psychische, juridische en sociale dimensie (Dyb, 2009). “Een (t)huis hebben

betekent: een voldoende huisvesting (of ruimte) hebben voor een persoon en zijn/haar gezin die hun

Page 19: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

19

eigen is (het fysieke domein); de mogelijkheid hebben om hier hun privacy te bewaken maar ook sociale

relaties uit te bouwen (het sociale domein) en een wettelijke aansprakelijkheid kunnen maken op deze

ruimte (het wettelijke domein)” (FEANTSA, 2005, p.1). Uit deze definitie volgen vier domeinen:

dakloosheid, thuisloosheid, onzekere en onvoldoende huisvesting. Deze worden onderverdeeld in

dertien operationele categorieën die als beleidsuitgangspunt dienen (FEANTSA, 2005). De meerwaarde

van de ETHOS-definitie ligt in het feit dat de woonproblematiek duidelijk wordt aangekaart.

Thuisloosheid is een schending van de rechten van de mens (Vandenbroucke et al., 2010). Eén van de

oplossingen om dit te bestrijden is dan ook het verzekeren van huisvesting (Van Menxel et al., 2004).

Volgens de Europese consensusconferentie voor thuisloosheid is er nood aan (inter)nationale en

regionale strategieën en beleidsmaatregelen om thuisloosheid te kunnen bestrijden, waarbij de

ETHOS-typologie de consensusdefinitie vormt binnen de Europese Unie (Vandenbroucke et al., 2010).

De ‘European Consensus Conference on Homelessness’ werd georganiseerd in 2010, waarbij een jury

van zeven expertleden zich boog over zes vragen omtrent thuisloosheid. Het doel was om een

gemeenschappelijk kader te vormen binnen de EU omtrent thuisloosheid, in het licht van de Europa-

2020 Strategie en het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting. Het rapport moet een

basis vormen voor het ontwikkelen van een beleid omtrent thuisloosheid op Europees Niveau

(Vandenbroucke et al., 2010). Op 12 mei 2014 werd tussen de Federale Overheid en de Vlaamse

Gemeenschappen en Gewesten het ‘Samenwerkingsakkoord inzake dakloosheid en thuisloosheid’

(2014) officieel afgesloten, waarin genoemde partijen de ETHOS-typologie als gemeenschappelijke

kaderdefinitie van dak- en thuisloosheid erkennen bij het ontwikkelen van het beleid ter voorkoming

en bestrijding van dak- en thuisloosheid1.

ETHOS omschrijft de categorie die ressorteert onder thuisloosheid als ‘mensen die binnenkort uit een

instelling komen, een penitentiaire inrichting, waarbij geen huisvesting beschikbaar is voor vrijlating’

(FEANTSA, 2005). Ex-gedetineerden die voor vrijlating geen perspectief hebben op onderdak, vormen

dus een risicogroep voor thuisloosheid. De definitie laat toe om de kwantiteit en kwaliteit van het

hulpverleningsaanbod voor ex-gedetineerden in kaart te brengen en zo nodig bij te werken. Echter, de

ETHOS-definitie benadrukt slechts in beperkte mate de verbintenissenproblematiek en het proces van

sociale uitsluiting (FEANTSA, 2006; Van Menxel et al., 2004). Deze benadering houdt dus het risico in

dat men thuisloosheid enkel gaat bekijken als een woonproblematiek, terwijl thuisloosheid meer is

dan enkel een huisvestingsprobleem (Van Menxel et al., 2004)

Elke definitie vertoont enkele kritieke punten. Thuisloosheid dient om bovenstaande redenen breder

bekeken worden. Van Menxel et al. (2004) pleiten voor een combinatie van de sociologische en de

sociaal-psychologische benadering. Zo focust Van Menxel in zijn definitie op een integrale visie van de

thuisloosheidsproblematiek (Van Menxel et al., 2004). Het zwaartepunt van wat thuisloosheid precies

inhoudt, wordt door Van Menxel als volgt gedefinieerd: “Thuisloosheid ontstaat binnen een samenspel

van drie probleemfactoren: Vooreerst de (al dan niet tijdelijke) afwezigheid van (een leefbare) woonst

of onderdak. Ten tweede, een (vaak schrijnend) gebrek aan materiële middelen om te voorzien in zijn

1 Samenwerkingsakkoord inzake dak- en thuisloosheid. (2014, 12 mei). Geraadpleegd op 24 november 2016 van https://www.mi-is.be/sites/default/files/documents/samenwerkingsakkoord__12_mei_2014.pdf

Page 20: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

20

levensonderhoud door het gebrek aan werk, verlies van recht op sociale zekerheid en zelfs op een

menswaardig inkomen. Ten derde een proces van ontankering als gevolg van psychosociale en

relationele problemen en het verlies van sociale netwerken” (Van Menxel, 2005, p. 158).

1.3 De weg naar thuisloosheid

Anderson & Tulloch (2001) hebben een dynamische analyse van verschillende onderzoeken verricht

met als doel het identificeren van wegen naar en uit de thuisloosheid in het Verenigd Koninkrijk. Deze

auteurs geven een goede beschrijving van de weg naar thuisloosheid. “A pathway through

homelessness would describe the route of an individual or household into homelessness, their

experience of homelessness and their route out of homelessness into secure housing” (Anderson &

Tulloch, 2001, p.2). De complexiteit van thuisloosheid maakt het moeilijk om het specifieke moment

waarop iemand thuisloos wordt of blijft te omschrijven, alsook mogelijke gebeurtenissen die tot

thuisloosheid kunnen leiden (Van Regenmortel et al., 2006). Op basis van autobiografisch onderzoek

bij thuislozen (levensverhalen, gemeenschappelijke risicofactoren) in de verschillende werkingen van

het Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW), de nachtopvang, straathoekwerk, drughulpverlening,

inloopcentra, zelforganisaties en voedselbedelingen in Antwerpen en Genk hebben Van Regenmortel

et al. (2006) de weg naar thuisloosheid benoemd (Van Regenmortel et al., 2006). Deze bevindingen

zijn verwant met een studie naar onderzoeken omtrent thuisloosheid in Groot-Brittannië door

Fitzpatrick, Kemp & Klinker2 (2000) en met de studie van Bush-Geertsema, Edgar, O’Sullivan & Pleace

(2010), die een overzicht brengen van onderzoeken omtrent thuisloosheid gevoerd in de Europese

Unie. Deze studies identificeren factoren die kunnen leiden tot het ontwikkelen of continueren van

thuisloosheid.

Een opeenstapeling van negatieve of stressvolle levensgebeurtenissen kan ertoe leiden dat iemand in

thuisloosheid terecht komt. Hierbij is geen sprake van één specifieke gebeurtenis die tot thuisloosheid

leidt, maar gaat het veelal om een cumulatie van gebeurtenissen, problemen of breekpunten (Van

Regenmortel et al., 2006). De volgende institutionele, individuele, familiale en structurele

risicofactoren worden onderscheiden door Fitzpatrick et al. (2000), door Van Regenmortel (2006) en

door Bush-Geertsema et al. (2010): cumulatie van negatieve levensgebeurtenissen, familiale- en

relationele problemen, verlies- en scheidingservaringen in de jeugd of op heden, ontbreken van een

sociaal netwerk, instellings- of detentieverleden, psychische-/mentale-/gezondheidsproblemen,

middelenmisbruik of verslaving, contacten met justitie, stigmatisering, conflictueuze of

problematische gezinssituatie, administratieve moeilijkheden, precaire materiële situatie,

schuldproblematiek, financiële problemen, (seksueel) misbruik in het verleden, gebrek aan educatie

en kwalificaties, tekort aan betaalbare huisvesting, huisvestingsproblemen en werkloosheid. Het

2 Fitzpatrick is docent huisvesting, sociaal beleid. Peter Kemp is professor in huisvesting, sociaal beleid. Susanne Klinker is onderzoeker aan de afdeling ‘Urban Studies’ aan de universiteit in Glasgow (Fitzpatrick, Kemp & Klinker, 2000). Deze auteurs worden meermaals geciteerd door Isobel Anderson (Anderson & Tulloch, 2001). Deze masterproef verwijst naar het werk van Fitzpatrick, Kemp en Klinker omdat deze auterus aangeven dat sommige onderzoeken niet op grote schaal beschikbaar zijn voor het bredere publiek. De ‘Joseph Rowntree Foundation’ en ‘Construction and Property Industry Charity for Single Homeless’ acht het noodzakelijk om dit materiaal te synthetiseren en openbaar beschikbaar te maken zodat beleidsmakers en onderzoekers hier gebruik van kunnen maken (Fitzpatrick, Kemp & Klinker, 2000).

Page 21: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

21

verblijven in detentie wordt door thuislozen zelf gesignaleerd als één van de zovele breekpunten (Van

Regenmortel et al., 2006). Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze risicofactoren een persoon

kwetsbaar kunnen maken voor thuisloosheid, maar niet noodzakelijk leiden tot thuisloosheid

(Fitzpatrick et al., 2000).

Ondanks de grote diversiteit aan risicofactoren, kan één specifiek breekpunt of crisismoment in de

levensloop van een persoon thuisloosheid doen ontstaan (Anderson & Tulloch, 2001; Van Regenmortel

et al., 2006). Breukmomenten zoals het overlijden van een significant persoon, ontslag, echtscheiding,

het kwijtraken van huisvesting en verslaafd geraken, kunnen mensen verder laten afglijden in een

neerwaartse spiraal. Eveneens kan het verlaten van de gevangenis een breekmoment vormen

(Anderson & Tulloch, 2001). Het terechtkomen in thuisloosheid hangt echter ook af van de coping

mechanismen, de reactie van de maatschappij en de interactie tussen beiden, maar ook van

problemen voorafgaand aan het breukmoment zoals bijvoorbeeld problematische jeugdervaringen

(Van Regenmortel et al., 2006). Doch is het moeilijk te identificeren welke specifiek breekpunt tot

thuisloosheid leidt (Bush-Geertsema et al., 2010). Fitzpatrick et al. (2000) verklaren dat een

relatiebreuk met de ouders of de partner en een uithuiszetting de meest frequent voorkomende

crisismomenten zijn die tot thuisloosheid leiden.

Naast risicofactoren kunnen ook protectieve factoren geïdentificeerd worden. Desondanks deze

vaststelling heeft de literatuur voornamelijk oog voor risicofactoren en preventiestrategieën en in

mindere mate voor beschermende factoren (Anderson & Tulloch, 2001; Bush-Geertsema et al., 2010;

Fitzpatrick et al., 2000; O’Sullivan, Busch-Geertsema, Quilgars & Pleace, 2010; Pawson et al., 2007; Van

Regenmortel et al., 2006). FEANTSA beschrijft in het ‘European Report on Prevention Strategies in the

Fight Against Homelessness’ wel een aantal beschermende factoren tegen thuisloosheid of het

verliezen van een woning, zoals sterke vriendschapsbanden en familiale relaties, een stabiele

werksituatie en een goede gezondheid (FEANTSA, 2004). Bush-Geertsema, Edgar, O’Sullivan & Pleace

(2010) verklaren eveneens dat een sterk ondersteunend sociaal netwerk personen kan beschermen

tegen een kwetsbare huisvestingssituatie. Tavecchio & Thomeer-Bouwens (1996) voerden onderzoek

naar de gehechtheid op het ontstaan van thuisloosheid en het sociaal netwerk als mogelijke

beschermende factor. Het Nederlands onderzoek vond plaats bij drie groepen jongeren tussen de 15

en 24 jaar: 108 thuisloze jongeren, een vergelijkingsgroep van 85 ex-residentiële jongeren en een

controlegroep van 1228 ‘gewone’ jongeren. De conclusie van het onderzoek luidt dat een

ondersteunend netwerk bestaande uit familieleden, kennissen en hulpverleners, het ontbreken van

de relatie met ouders of vrienden kan compenseren en zo een protectieve factor vormt tegen het

ontstaan van thuisloosheid.

Door het gebrek aan aandacht voor protectieve factoren wordt kort ingegaan op preventie.

Preventiestrategieën moeten zich onder andere richten op individuen die risicofactoren en ‘triggers’

ervaren die kunnen leiden tot thuisloosheid (Fitzpatrick, Kemp & Klinker, 2000). Fitzpatrick et al. (2000)

hebben een aantal preventieve interventies op het micro- en mesoniveau opgesomd die thuisloosheid

kunnen voorkomen: steun aan huurders met psychische problemen en/of een

Page 22: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

22

verslavingsproblematiek die een sociale woning huren, voorlichting in scholen over dak- en

thuisloosheid en het van huis weggaan, netwerkondersteuning en uitbreiding om sociaal isolement te

doorbreken, huisvestingsprogramma’s voor ex-gedetineerden, ‘outreachend werken’3 met jongeren

of personen die het risico lopen om thuisloos te worden, huurondersteuning, ondersteuning bij het

dreigen te verliezen van huisvesting door een relatiebreuk etc. Het rapport van Bush-Geertsema et al.

(2010) ‘Homelessness and homeless policies in Europe’ bevestigen de aandacht voor deze

preventiestrategieën. In 2004 werd in Engeland een evaluatieonderzoek gevoerd naar de

preventiestrategieën die door lokale autoriteiten en hun partners gehanteerd werden om

thuisloosheid te voorkomen. Pawson, Netto, Jones, Wager, Fancy & Lomax (2007) kwamen tot een

handboek met preventiestrategieën om thuisloosheid te voorkomen. Een belangrijke

preventiestrategie is een uitgebreid huisvestingsadvies om huishoudens te helpen een woning te

verkrijgen of te behouden. Dit vraagt een samenwerking met verhuurders maar kan ook ‘outreachend

werken’ inhouden. Eveneens wordt het belang van hulp bij slachtoffers van huiselijk geweld

benadrukt. Een andere preventiestrategie bestaat uit het ondersteunen van kwetsbare huurders door

hulp te bieden bij het beheren van hun budget, zodat zij hun huishuur kunnen blijven betalen (Pawson

et al., 2007).

1.4 Besluit

Uit dit hoofdstuk kan geconcludeerd worden dat de ‘woonproblematiek’, ‘uitsluitingsproblematiek’ en

de ‘verbintenissenproblematiek’ drie kerncomponenten vormen van thuisloosheid. In deze

masterproef wordt gepleit voor een brede kijk op thuisloosheid, alsook op de aanpak ervan. Om

bovengenoemde reden is zowel de sociaal-psychologische als de sociologische benadering belangrijk

om thuisloosheid te kunnen analyseren, begrijpen en definiëren. De definitie van Van Menxel vormt

de basis voor een integrale benadering van thuisloosheid. De verschillende visies omtrent

thuisloosheid leiden ertoe dat er geen eenduidige definitie bestaat. Door de verscheidenheid aan

verschijningsvormen hanteren verschillende auteurs een andere focus in hun definities. In de

Amerikaanse literatuur wordt voornamelijk gefocust op de woonproblematiek. Dit is gelijkaardig aan

de ETHOS-definitie die ook focust op het juridische aspect van thuisloosheid. Beide definities hebben

weinig aandacht voor de verbintenissenproblematiek en het proces van sociale uitsluiting. Dit is wel

terug te vinden in de definitie van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk en definitie Van Menxel die

niet alleen focust op ‘huisloosheid’ maar ook op ‘thuisloosheid’. Bovendien kan besloten worden dat

de weg naar thuisloosheid bestaat uit een neerwaartse spiraal van obstakels, problemen en

breekpunten. Een verblijf in detentie kan hierbij een breekpunt vormen. Er zijn evenwel ook mogelijke

protectieve factoren die thuisloosheid kunnen voorkomen, maar hier is weinig wetenschappelijk

onderzoek naar gevoerd. De meest besproken protectieve factor is het sociaal netwerk.

3 “Outreachend werken is een werkwijze die uitgaat van een actieve benadering en gericht is op het bevorderen van welzijn. De werker vertrekt vanuit de participatieve basishouding en richt zich op kwetsbare doelgroepen die niet of ontoereikend bereikt worden door het huidige dienst-, hulp- en zorgverleningsaanbod. Hij doet dit door zich te begeven in hun leefwereld met erkenning van de daar geldende waarden en normen. Met outreachend werken streeft men naar een wederzijdse afstemming tussen de doelgroep, hun netwerk, het maatschappelijk aanbod en de ruimere samenleving.” (De Maeyer, Dewaele & Beelen, 2012, p.38)

Page 23: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

23

Hoofdstuk 2 De kwetsbare populatie gedetineerden

Volgend hoofdstuk heeft tot doel een beeld te vormen van de kwetsbaarheden die reeds voor detentie

aanwezig waren bij de gedetineerden en dit aan de hand van wetenschappelijke onderzoeken.

2.1 Huisvestingssituatie

De huisvestingssituatie van gedetineerden voor detentie genereert in verschillende landen

gelijkaardige tendensen. Uit de ‘Returning Home’ studie in Ohio (300 respondenten) en een onderzoek

verricht in de Antwerpse gevangenis waarbij 500 gedetineerden werden bevraagd, blijkt dat meer dan

de helft van de bevraagde gedetineerden voor detentie samenwoonden met een partner, vrienden of

kinderen (Brosens, De Donder en Verté, 2013; Visher & Courtney, 2007). De meeste gedetineerden

blijken dus voor detentie wel over onderdak te beschikken (Brosens et al., 2013; Demeersman, 2009;

Dyb, 2009; Seymour & Costello, 2005; Van Galen, Niemeijer & Beijers, 1998; VDAB, 2014; Visher &

Courtney, 2007; Wensveen, Palmen, Ramakers, Dirkzwager & Nieuwbeerta, 2016).

Doch is bekend dat de huisvestingssituatie bij sommigen gedetineerden voor detentie al precair is

(Dyb, 2009; Wensveen et al., 2016). Volgens het onderzoek van Dyb (2009) verblijft één op tien in een

instelling of in een tijdelijke accommodatie zoals in een opvangtehuis, een nachtopvang etc.

Daarenboven blijkt, volgens onderzoeken in Nederland en België, dat dakloosheid voor detentie wel

degelijk voor komt. Het Nederlands onderzoek naar de omvang van huisvestingsproblemen van (ex-)

gedetineerden met een onderzoekspopulatie van 412 geënquêteerde gedetineerden, het Nederlandse

longitudinale ‘Prison Project’ waarbij de woonsituatie voor en na detentie werd vergeleken bij 886

gedetineerden en een Belgisch onderzoek met een onderzoekspopulatie van 500 gedetineerden,

stellen vast dat 6 tot 10% van de bevraagde gedetineerden voor detentie dakloos is, waarbij twee

studies meer neigen naar de 10% (Brosens et al., 2013; Van Galen et al., 1998; Wensveen, et al., 2016).

2.2 Opleidingsniveau, arbeids- en inkomenssituatie

Zowel nationale als internationale studies bevestigen het gegeven dat gedetineerden, voor hun verblijf

in een penitentiaire inrichting, een laag opleidingsniveau en zwakke sociaaleconomische positie

hebben. De ‘Returning Home’ studie in Chicago met een onderzoekspopulatie van 400 ex-

gedetineerden, een Nederlands onderzoek waarbij men gebruik maakte van gegevens van het ‘Prison

Project’ (± 1900 mannelijke gedetineerden respondenten) en deze gegevens vergeleek met de

algemene bevolking, en Belgisch onderzoek van de VDAB waarbij 1264 gedetineerden deelnamen aan

het programma ‘Aan de Bak’, komen tot dezelfde vaststellingen. De bevraagde gedetineerden nemen

over het algemeen een zwakkere positie in op de arbeidsmarkt en hebben voornamelijk een laag

opleidingsniveau en een instabiele loopbaan (La Vigne, Visher & Castro, 2004; Ramakers, Van Wilsen,

Nieuwbeerta & Dirkzwager, 2012; VDAB, 2004).

Volgens het ‘Bureau of Justice Statistics’ in de Verenigde Staten blijkt een groot deel van de

gedetineerdenpopulatie in de VS werkloos te zijn voor detentie, en minder dan de helft heeft geen

diploma van de middelbare school (Petersilia, 2005a). De ‘Returning Home’ studie in Illinois, Texas en

Page 24: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

24

Ohio (740 respondenten), Nederlands onderzoek (412 gedetineerde respondenten) en Belgisch

behoeftenonderzoek (379 bevraagde gedetineerden) tonen aan dat bij benadering een derde van de

bevraagde gedetineerden aangeeft voor detentie werkloos te zijn (Lenaers, Van Haegendoren &

Valgaeren, 2001; Van Galen et al., 1998; Visher, Debus & Yahner, 2008). Eveneens blijkt een derde

inkomsten te verwerven uit illegale activiteiten (Visher et al., 2008). Verschillende onderzoeken in

België, Nederland en de VS bevestigen de relatief hoge werkloosheidsgraad onder de bevraagde

gedetineerdenpopulatie (Lenaers et al., 2001; Ramakers et al., 2012; Van Galen et al., 1998; Visher,

Debus & Yahner, 2008).

Uit verschillende nationale en internationale onderzoeken kan geconcludeerd worden dat de

inkomenssituatie van de gedetineerde, voorafgaand aan detentie, gebrekkig en/of zorgwekkend is.

Van Galen et al. (1998) verklaren op basis van hun Nederlands onderzoek met 412 bevraagde

gedetineerden, dat 63% van de respondenten voor detentie een sociale uitkering ontving. In een

recenter onderzoek in de gevangenis in Antwerpen (500 bevraagde gedetineerden) ligt het aantal

respondenten dat een inkomen via de sociale zekerheid ontvangt lager, doch nog vrij hoog. Een vierde

van de bevraagde gedetineerden ontvangt een sociale uitkering. Slechts 28% ontvangt een inkomen

uit tewerkstelling en 27% verklaart geen inkomen te hebben (Brosens et al., 2013). Uit de Nederlandse

‘Monitor Nazorg Ex-gedetineerden’ en een Nederlands onderzoek waarbij 412 gedetineerden werden

bevraagd, blijkt dat meer dan de helft van de gedetineerden schulden heeft bij het begin van de

detentieperiode (Beerthuizen, Beijersbergen, Noordhuizen, & Weijters, 2015; Van Galen et al., 1998).

2.3 Gezinssituatie

De ‘Returning Home’ in Maryland, met 324 bevraagde gedetineerden, en een behoeftenonderzoek

verricht in 18 Belgische gevangenissen, met 379 bevraagde gedetineerden, constateren dat voor

detentie slechts een derde van de bevraagde gedetineerden gehuwd is (Lenaers et al., 2001; Visher,

La Vigne & Travis, 2004). Meer dan de helft heeft voor detentie een partnerrelatie. Dit blijkt uit de

‘Returning Home’ studie in Ohio (300 bevraagde gedetineerden), een Nederlands onderzoek (412

bevraagde gedetineerden) en een Belgisch onderzoek gevoerd in 18 gevangenissen (379 bevraagde

gedetineerden) (Lenaers et al., 2001; Van Galen et al., 1998; Visher & Courtney, 2007). In Nederland is

een onderzoek verricht naar de partnerrelaties van mannelijke gedetineerden voor detentie, waarbij

men gebruik maakte van gegevens uit het ‘Prison Project’ en deze vergeleek met cijfers omtrent

partnerrelaties van de algemene bevolking. Uit de studie blijkt dat gedetineerden, vaker dan de

algemene bevolking, instabiele relaties hebben. Hiermee bedoelt men dat gedetineerden vaker

hebben samengewoond en meer partners hebben gekend dan de zogenaamde algemene bevolking.

Bovendien blijken gedetineerden minder vaak gehuwd te zijn. Voorts komt deze studie tot de

vaststelling dat de partnerrelaties van gedetineerden voor het verblijf in de gevangenis al

problematischer zijn en gekwalificeerd kunnen worden als conflictueus en minder ondersteunend (van

Schellen, Hogerbrugge, Nieuwbeerta, van der Lippe & Dirkzwager, 2015). Eveneens verklaart ook

Demeersman (2008) dat heel wat gedetineerden kampen met psychosociale problemen, waaronder

ook relatieproblemen. Een Nederlands onderzoek met 412 geënquêteerde gedetineerden, een

Page 25: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

25

Belgisch onderzoek waarbij 379 gedetineerden werden bevraagd en een ander Belgisch onderzoek bij

500 gedetineerden in de Antwerpse gevangenis, constateren dat ongeveer de helft van de

gedetineerden kinderen heeft (Brosens et al., 2013; Lenaers et al., 2001; Van Galen et al., 1998).

2.4 Verslaving, fysieke- en geestelijke gezondheid

Volgens onderzoeken in de VS blijken psychische problemen en psychiatrische stoornissen bij de

gedetineerden niet uitzonderlijk te zijn. Petersilia (2003) geeft aan dat gedetineerden meer kampen

met psychische problemen dan de algemene bevolking. Volgens Petersilia (2003) heeft een zesde van

de gedetineerden geestelijke gezondheidsproblemen (Petersilia, 2003). Harlow (2003) concludeert op

basis van cijfers van ‘Bureau of Justice Statistics’ eveneens dat bijna een zesde van de gedetineerden

een psychiatrische voorgeschiedenis heeft, wat overeenstemt met de cijfers van Visher en Mallik-Kane

(2007) waarbij 838 ‘Returning Home’ respondenten bevraagd werden in Ohio en Texas.

Onderzoeken in de VS, België en Nederland concluderen dat middelenmisbruik onder de

gedetineerden frequent voorkomen. Visher en Mallik-Kane (2007) constateren op basis van een

onderzoek dat bijna de helft van de bevraagde gedetineerden voor detentie dagelijks drugs of

overmatig (intoxicatie) alcohol gebruikte. Dezelfde resultaten op vlak van middelenmisbruik vinden we

terug in het Nederlands onderzoek van Van Galen et al. (1998) (412 geënquêteerde gedetineerden).

Meer dan de helft blijkt te kampen met overmatig drugs- en/of alcoholgebruik. Recent werd onderzoek

verricht bij 1326 gedetineerden in 15 gevangenissen in Vlaanderen. Uit deze studie blijkt dat meer dan

de helft van de bevraagde gedetineerden een jaar voor detentie frequent drugs gebruikte en een

vierde van de gedetineerden blijkt voor detentie een behandeling in de verslavingszorg te hebben

doorlopen. Bovendien geeft een kwart van de gedetineerden aan dat ze een middelen gerelateerde

stoornis hebben (Favril & Vander Laenen, 2017).

2.5 Besluit

Er kan besloten worden dat de doorsnee gedetineerde voornamelijk laaggeschoold is. Het is dus niet

uitzonderlijk dat de werkloosheid onder de gedetineerdenpopulatie vrij hoog is en het inkomen

bijgevolg laag. Gedetineerden bevinden zich voor detentie eerder in een economisch zwakke positie.

Doch beschikken de meeste gedetineerden over onderdak voor hun verblijf in detentie en komt

dakloosheid slecht minimaal voor. Daarenboven zijn de meeste gedetineerden ongehuwd, maar

hebben ze wel een partner voor detentie. Middelenmisbruik voor detentie komt frequent voor.

Petersilia (2003) stelt dat een verblijf in een penitentiaire inrichting enkel maar de problemen die voor

detentie al aanwezig waren, versterkt door het stigma en strafblad dat detentie met zich meebrengt.

Eveneens blijkt uit interviews met medewerkers van het JWW, dat de gedetineerdenpopulatie

grotendeels uit maatschappelijk kwetsbare personen bestaat die het reeds voor detentie moeilijk

hadden (Demeersman, 2008). Er kan dus besloten worden dat gedetineerden voor hun verblijf in

detentie reeds een kwetsbare doelgroep vormden. De maatschappelijke kwetsbaarheid van

gedetineerden zal medebepalend zijn voor hun succes of falen, en hun mogelijkheden en

moeilijkheden na detentie.

Page 26: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

26

Hoofdstuk 3 Re-integratie van ex-gedetineerden

“Reentry is the process of leaving prison and returning to society” (Roman & Travis, 2006, p.390). Het

klinkt rooskleurig, maar dit is het in realiteit doorgaans niet. Ex-gedetineerden worden vaak

geconfronteerd met heel wat barrières tijdens hun proces van re-integratie (Leverentz, 2011;

Petersilia, 2003, Travis, Solomon & Waul, 2001). De re-integratieproblematiek waarmee ex-

gedetineerden te maken krijgen, wordt passend weergeven door Travis et al.: “More prisoners are

returning home, having spent longer terms behind bars, less prepared for life on the outside, with less

assistance in their reintegration. Often they will have difficulties reconnecting with jobs, housing, and

perhaps their families when they return, and will remain best by substance abuse and health problems”

(Travis et al., 2001, p.1). In dit hoofdstuk worden verschillende moeilijkheden in het re-

integratieproces van mannelijke ex- gedetineerden belicht. De keuze gaat uit naar mannelijke ex-

gedetineerden omdat uit cijfers blijkt dat de gedetineerdenpopulatie zowel nationaal als

internationaal voornamelijk bestaat uit mannen (Carson & Anderson, 2016; FOD Justitie & DG EPI

Penitentiaire Inrichtingen, 2016). De re-integratiedomeinen zijn voornamelijk gebaseerd op de studie

‘From prison to home: The dimensions and consequences of prisoner reentry’ van Travis et al., de

longitudinale studie van ‘The Urban Institute’ genaamd ‘Returning Home: Understanding the

challenges of prisoner reentry’ en de kwalitatieve studie van Nelson, Dees en Allen ‘The first month

out: Post-incarceration experiences in New York City’. De onderdelen met betrekking tot re-integratie

die worden geschetst, zijn huisvesting, arbeidssituatie, financiële en administratieve situatie, sociaal

netwerk en dak- en thuisloosheid.

De verschillende barrières en consequenties van re-integratie zijn zowel nationaal als internationaal

voornamelijk kwantitatief onderzocht. Het ontbreekt op beide niveaus, nationaal en internationaal,

aan kwalitatief onderzoek (Breese, Ra’el & Grant, 2000; Cooke, 2005; De Decker, Meeus, Pannecoucke

& Verstraete, 2014; Demeersman, 2008; Gowan, 2002; Grounds & Jamieson, 2003; Harding, Wyse,

Dobson & Morenoff, 2014; Harman, Smith & Egan, 2007; Moerings, 1978; Nelson, Dees & Allen, 1999;

Ó Loingsigh, 2004; Pogrebin, West-Smith, Walker & Unnithan, 2014; Western, Braga, Davis & Sirois,

2015). Daarenboven is kwantitatief en kwalitatief onderzoek in België, omtrent re-integratie en

thuisloosheid na detentie, beperkt. Demeersman (2008) verklaart dat België niet over

huisvestingscijfers van ex-gedetineerden beschikt.

3.1 Huisvesting

Het vinden van geschikte huisvesting is voor de meeste ex-gedetineerden één van de eerste

uitdagingen na hun vrijlating (La Vigne, Visher & Castro, 2004). Bradley, Oliver, Richardson & Slaytor

(2001) verklaren dat de zoektocht naar een stabiele huisvestingssituatie voor de ex-gedetineerde een

enorme uitdaging is die het succes of falen van het re-integratieproces voorspelt. Volgens onderzoek

door Metraux en Culhane (2004) bij ongeveer 50 000 ex-gedetineerden in de periode 1995 tot 1998 in

New-York, zouden ex-gedetineerden zonder stabiele huisvesting meer kans hebben om opnieuw in de

gevangenis terecht te komen. Zo krijgen de meeste ex-gedetineerde namelijk te maken met

persoonlijke en structurele barrières bij het zoeken naar een geschikte huisvestingssituatie (Bradley et

Page 27: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

27

al., 2001; Leverentz, 2011). Uit internationaal wetenschappelijk onderzoek blijkt dat huisvesting een

centraal element is om succesvol te re-integreren (Bradley et al., 2001; La Vigne et al., 2004;

Pleggenkuhle, Huebner & Kras, 2015; Travis, Solomon & Waul, 2001). Geller en Curtis (2011) stellen

dat huisvesting een voorwaarde is voor een stabiele arbeidssituatie, toegang tot sociale diensten en

het individueel en familiaal functioneren.

Tevens kan thuisloosheid in het licht van de huisvestingsproblematiek worden beschreven, hieraan

wordt een aparte paragraaf gewijd. In paragraaf 3.5 Dak- en huisloosheid wordt ingegaan op het risico

dat ex-gedetineerden lopen om op straat of in een opvangvoorziening terecht te komen.

3.1.1 Huisvestingsonzekerheid

Huisvestingsonzekerheid is een gegeven waarmee ex-gedetineerden te maken krijgen in hun re-

integratieproces (Geller & Curtis, 2011; Herbert, Morenoff & Harding, 2015). Dit blijkt onder meer uit

het onderzoek van Geller en Curtis. Op basis van gegevens uit een andere longitudinale survey ‘Fragile

Families and Child Wellbeing Study’4 in de VS, wordt een onderzoek gevoerd naar

huisvestingsonzekerheid bij ongeveer 3000 mannen, waarvan meer dan 1000 een detentieverleden

hebben. Uit resultaten van de studie blijkt dat mannen met een detentieverleden en mannen die

recent de gevangenis hebben verlaten, meer huisvestingsonzekerheid ervaren dan mannen zonder

een detentieverleden. De relatie tussen huisvestingsonzekerheid blijkt bovendien nauw verbonden te

zijn met de moeilijkheden op de arbeidsmarkt die ex-gedetineerden ervaren (Geller & Curtis, 2011).

Uit een onderzoek gevoerd in 2003 bij 241 bevraagde gedetineerden in gevangenissen in Dublin, blijkt

dat gedetineerden vrezen voor onzekere huisvestingsomstandigheden na detentie. Bijna de helft van

de bevraagden verwacht na detentie niet te kunnen terugkeren naar hun oorspronkelijke

huisvestingssituatie. Nagenoeg twee op tien gedetineerden verloor ook effectief hun huisvesting als

gevolg van hun verblijf in een penitentiaire strafinrichting. Naast het vinden van een job, wordt

huisvesting door gedetineerden zelf aanzien als het grootste probleem na detentie. Daarnaast

vermoedt een vijfde van de bevraagde gedetineerden, die nooit dakloos zijn geweest, dat huisvesting

een reëel probleem zal zijn na hun vrijlating. Bij personen die vroeger dakloosheid hebben ervaren,

blijkt dit cijfer nog hoger te liggen (Seymour & Costello, 2005).

In Nederland blijken de te verwachten huisvestingsonzekerheden bij de gedetineerden zelf iets

beperkter. Dit blijkt uit Nederlands onderzoek gevoerd bij 520 gedetineerden omtrent de verwachte

problemen na hun verblijf in de gevangenis. 17% verwacht dat ze na detentie geen huisvesting zullen

hebben en één op tien van de gedetineerden geeft aan niet te weten waar ze terecht kunnen (Braak

et al., 2003).

4 ‘The Fragile Families and Child Study’ bestaat uit een cohorte van ongeveer 5000 kinderen in de Verenigde staten die geboren zijn tussen 1998 en 2000. De longitudinale studie bestaat uit ongeveer 5000 families, met 3712 ongehuwde vaders en moeders en 1186 vaders en moeders die werden bevraagd als het kind 1, 3, 5 en 9 jaar was. Er wordt informatie verzameld over relaties, ouderschap, sociaal-economische status, psychische en mentale gezondheid, detentieverleden, attitudes ten aanzien van huwelijk, over de kinderen zelf etc. De studie heeft als doel informatie te verzamelen over de omstandigheden en mogelijkheden van ongehuwde ouders, relaties tussen ongehuwde ouders, en de lang termijn gevolgen voor ouders, kinderen en de maatschappij (Reichman, Teitler, Garfinkel & Mclanahan, 2001).

Page 28: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

28

De angst voor het niet kunnen terugkeren naar een stabiele huisvestingssituatie wordt realiteit.

Nederlands longitudinaal onderzoek naar de woonproblematiek bij ex-gedetineerden van Van Galen,

Niemeijer en Beijers (1998) geeft aan dat meer dan de helft van de bevraagde gedetineerden (433

respondenten) na detentie niet kan terugkeren naar zijn oorspronkelijke woonsituatie. 15% kan niet

terug naar voorgaande woonsituatie en bijna een derde van de onderzochte populatie verklaart dat ze

niet kan terugkeren naar de vroegere woning omdat deze ontruimd is. Eveneens is een tiende van de

bevraagde populatie gedetineerden gescheiden tijdens detentie of wenst de vriend(in) niet meer

samen te wonen. Eén tiende wil niet meer terug naar de oorspronkelijke woonsituatie, voornamelijk

om die reden dat zij het contact met de criminele omgeving willen voorkomen. Hierbij dient ook

aangekaart te worden dat meer dan de helft van de gedetineerden een sociale uitkering ontving voor

detentie, maar deze verloor door het verblijf in de gevangenis en zodoende de woning niet meer kan

behouden. Van Galen et al. (1998) concluderen evenzeer dat voor een beduidend aantal ex-

gedetineerden het vinden van een geschikte huisvesting binnen een redelijke termijn moeilijk is. Bij de

derde Nederlandse monitor nazorg ex-gedetineerden, een longitudinaal onderzoek met een meting

bij het begin van detentie en zes maanden na detentie, blijkt de situatie positiever. Meer dan een

vierde van de bevraagde (ex-)gedetineerden beschikken bij vrijlating over onderdak (Noordhuizen &

Weijters, 2012). In België werden geen kwalitatieve of kwantitatieve onderzoeken hieromtrent

teruggevonden.

3.1.2 Huisvesting bij familie of vrienden

Huisvesting vinden na detentie blijkt moeilijk te zijn. De studie ‘Returning Home: Understanding the

challenges of prisoner reentry’, is een onderzoek dat in Maryland, Illinois, Ohio en Texas werd gevoerd.

In het kader van deze studie werd in Illinois, voorafgaand aan detentie, een survey afgenomen bij 400

mannelijke gedetineerden die terugkeren naar Chicago. De resultaten in Illinois geven aan dat,

voorafgaand aan detentie, drie vierde verwacht om na vrijlating bij een familielid terecht te kunnen.

Meer dan één vierde blijkt vooraf niet nagedacht te hebben over huisvesting na detentie en hanteert

volgende methodes om zichzelf van onderdak te voorzien: het contacteren van familie, deelnemen

aan een huisvestingsprogramma, op zoek gaan naar advertenties en als laatste het contacteren van

een opvangvoorziening. Het contacteren van familie komt het meest voor (Visher, La Vigne & Farrell,

2003). Zodoende is bij een meerderheid van de ex-gedetineerden het eerste onderdak na vrijlating bij

een familielid, een goede vriend of een significante andere (Roman & Travis, 2006).

Gedetineerden die de gevangenis mogen verlaten, doen dikwijls beroep op familie om onderdak en

materiële zorg te bekomen (Roman & Travis, 2006: Visher & Courtney, 2007; Visher, La Vigne & Travis,

2004). De studie ‘Returning Home’ in Chicago geeft aan dat 88% van de ex-gedetineerden vier tot acht

maand na detentie effectief bij familie inwoont (La Vigne, Visher & Castro, 2004).

In tegenstelling tot onderzoek in de VS, constateren de derde meting van de Nederlandse monitor

nazorg ex-gedetineerden en de Nederlandse longitudinale studie het ‘Prison Project’, waarbij de

woonsituatie voor en na detentie werd vergeleken bij 886 gedetineerden, dat een lager percentage,

namelijk slechts een vijfde van de ex-gedetineerden, bij familie of vrienden woont in de zes maand na

Page 29: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

29

detentie (Noordhuizen & Weijters, 2012; Wensveen, Palmen, Ramakers, Dirkzwager en Nieuwbeerta,

2016).

Daarenboven werden ook enkele kwalitatieve onderzoeken teruggevonden. Een follow-up onderzoek

gevoerd in de VS bestudeerde re-integratie in het eerste jaar na vrijlating met een kwantitatief en

kwalitatief luik en gebruikte hiervoor data van de ‘Boston Reentry Study’, een survey van 122 ex-

gedetineerden. De studie concludeert dat meer dan de helft van de bevraagde ex-gedetineerden zes

maand na detentie financiële steun of onderdak krijgt van familieleden. Verschillende casussen in de

studie benadrukken het onstabiele karakter van het leven bij familie (Western, Braga, Davis & Sirois,

2015).

Een kwalitatieve studie in New York, ‘The first Month Out’, voerde zevenmaal een interview met 49

ex-gedetineerden in de eerste dertig dagen na hun vrijlating. Enkele ex-gedetineerden konden niet

terecht bij familie of vrienden en verbleven in een opvangcentrum (Nelson, Dees & Allen, 1999). In de

VS is evenzeer een kwalitatief onderzoek verricht waarbij 17 Afro-Amerikaanse ex-gedetineerden

werden bevraagd die minstens een gevangenisstraf van één jaar achter de rug hebben. Een gedeelte

van de bevraagde ex-gedetineerden kon terecht voor onderdak bij familie of vrienden maar voelden

zich onzekere omtrent hun nieuwe huisvestingssituatie (Cooke, 2005).

Het verblijven bij familie blijkt niet voor alle ex-gedetineerden mogelijk aangezien familiebanden

vaak verbroken of conflictueus zijn, de familie eerder terughoudend is, directe familie ontbreekt of de

ex-gedetineerde door familie als een negatief beïnvloedende factor op hun thuissituatie aanzien wordt

(Bradley, Oliver, Richardson & Slayter, 2001; Roman & Travis, 2006). Voorts leven sommige

familieleden zelf in een sociale woning en riskeren zij hun eigen huisvestingssituatie in het gedrang te

brengen indien zij een ex-gedetineerd familielid onderdak bezorgen (Travis, Solomon & Waul, 2001).

Deze ex-gedetineerden eindigen één of meerdere nachten op straat of in een tijdelijke

opvangvoorziening, waar de plaatsen echter beperkt zijn (Roman & Travis, 2006; Travis et al., 2001).

Ex-gedetineerden verblijven na detentie dikwijls in een tijdelijke onstabiele huisvestingssituatie (La

Vigne, Visher & Castro, 2004). Het verblijf bij een familielid, na vrijlating, houdt evenwel geen

permanente of ideale oplossing in (Travis et al., 2001). Mogelijks kampen familieleden van ex-

gedetineerden ook met problemen zoals middelenmisbruik, crimineel verleden, beperkt inkomen etc.

(Fontaine & Biess, 2012). De studie ‘Returning Home’ in Chicago geeft aan dat meer dan de helft van

de respondenten een familielid heeft dat kampt met een drugs- of alcoholproblematiek en een tiende

geeft aan in de zes maanden voor detentie psychisch misbruikt of bedreigd te zijn geweest door een

familielid (La Vigne et al., 2004). Meer dan een tiende van de respondenten van de ‘Returning Home’

studie in Chicago die niet alleen woont na detentie, woont bij een vriend of familielid die ook in de

gevangenis heeft gezeten. Sommige respondenten gaven zelf aan dat dit hun re-integratieproces in

gevaar zou kunnen brengen (La Vigne et al., 2004). Daarenboven kan één van de voorwaarden van de

voorwaardelijke invrijheidsstelling zijn dat de ex-gedetineerde geen contact mag hebben met

personen uit een crimineel verleden, waardoor zij bijvoorbeeld niet terecht kunnen bij een vriend of

familielid (Petersilia, 2003).

Page 30: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

30

In België werden geen wetenschappelijke kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeken teruggevonden

met betrekking tot huisvesting bij familie of vrienden.

3.1.3 Private huurmarkt

Indien ex-gedetineerden niet bij een familielid terecht kunnen voor huisvesting, zouden zij beroep

kunnen doen op de private huurmarkt. Huisvestingsmogelijkheden op de private huurmarkt zijn echter

beperkt voor ex-gedetineerden (Bradley, Oliver, Richardson & Slayter, 2001). Financiële instabiliteit

bemoeilijk de zoektocht naar een geschikte huisvestingssituatie (Bradley et al., 2001; Metraux,

Caterina & Cho, 2008). Resultaten uit de ‘Returning Home’ studie, in Maryland, geven aan dat

gedetineerden op het moment van vrijlating over weinig middelen of geld beschikken en afhankelijk

zijn van datgene dat zij meenemen uit de gevangenis. Bovendien ervaart de ex-gedetineerde veelal

moeilijkheden om toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt, wat op zijn beurt leidt tot gelimiteerde

perspectieven tot huisvesting (Geller & Curtis, 2011; Petersilia, 2003).

Daarnaast heeft de economische crisis ervoor gezorgd dat de huurmarkt krapper is geworden en dat

er een gebrek aan betaalbare woningen is voor personen met een lager inkomen, waar gedetineerden

toe behoren (Fontaine & Biess, 2012). Het zich niet kunnen veroorloven van een woning is de

hoofdreden waarom ex-gedetineerden vaak niet terecht kunnen op de private huurmarkt (Roman,

Kane, & Giridharadas, 2006). Tevens verklaren Demeersman (2008) en Petersilia (2003) dat het aantal

goedkopere woningen snel ingenomen is, waardoor gedetineerden over minimale kansen beschikken

tot het regelen van een woonst vanuit detentie. Eveneens zullen ex-gedetineerden moeten beschikken

over werk of een vast inkomen, indien zij kans willen maken op een huurwoning (Fontaine et al., 2012).

Verhuurders zullen dikwijls aan kandidaat-huurders hun inkomen van enkele maanden terug moeten

voorleggen, details over hun huidige arbeidssituatie of arbeidsverleden. Travis verklaart dat een ex-

gedetineerde die hierop eerlijk antwoordt, zijn kans verliest om mogelijks te kunnen huren (Travis,

2005).

De kansen van de ex-gedetineerden in de VS die wel over de financiële mogelijkheid beschikken een

woning te huren zijn eveneens minimaal doordat verhuurders veelal een ‘criminal background check’

gaan doen (Petersilia, 2003). In Ohio werd bij een onderzoeksgroep van meer dan 600 verhuurders

een survey afgenomen naar de attitude van verhuurders ten aanzien van het verhuren aan ex-

gedetineerden. Uit de studie blijkt dat verhuurders terughoudend zijn voor het verhuren aan personen

met een detentieverleden. Toch blijken sommige huisbazen het verhuren aan ex-gedetineerden te

overwegen. Verhuurders houden rekening met het inkomen, werk en de aanwezigheid van

uithuiszetting in het verleden, maar bij ex-gedetineerden blijken zij ook rekening te houden met bewijs

van rehabilitatie (Clarke, 2007).

In de VS heeft het ‘Center for Povertery Solutions’ in Baltimore een vragenlijst afgenomen bij 702

personen die het risico lopen dakloos te worden, momenteel dakloos zijn of personen die onlangs

dakloos zijn geweest, waarvan ongeveer de helft van de bevraagden ooit in een penitentiaire inrichting

verbleven (324 respondenten). Bijna een derde van de bevraagde gedetineerden geeft aan te

Page 31: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

31

verwachten dat hun detentieverleden de kans om een woning te huren op de private huurmarkt doet

dalen (Center for Poverty Solutions, 2002).

Bovendien blijkt volgens Amerikaans en Nederlands onderzoek dat gedetineerden effectief

stigmatisering op de private huisvestingsmarkt ervaren. Het onderzoek van het ‘Center For Poverty

Solutions’ concludeert dat bijna een kwart van de ex-gedetineerden nadeel ondervinden wegens hun

detentieverleden (Center for Poverty Solutions, 2002). In Nederland werd een veldexperiment

uitgevoerd waarbij men reageerde op 231 advertenties voor huurwoningen. Uit de studie blijkt

eveneens dat kandidaten met een detentieverleden meer afwijzingen ontvingen voor een huurwoning

dan kandidaten zonder detentieverleden. Er is dus wel degelijk sprake van een discriminatie op de

huurmarkt (Dirkzwager, Blokland, Nannes & Vroonland, 2015).

3.1.3.1 Private huurmarkt in België

Ook in België blijken de kansen op een sociale huurwoning beperkt. Uit een casestudy in Leuven,

waarin actoren uit het welzijns- en huisvestingsveld werden geïnterviewd over thuisloosheid na

detentie, blijkt dat verhuurders nogal argwanend zijn ten aanzien van het verhuren aan ex-

gedetineerden en andere kwetsbare groepen. Het hebben van een detentieverleden of het afhankelijk

zijn van een leefloon van het OCMW, zorgt ervoor dat huisbazen liever niet aan hen verhuren, wat de

zoektocht naar huisvesting bemoeilijkt. Een hulpverlener van het OCMW in Leuven geeft aan dat als

verhuurders horen dat het OCMW zorgt voor de huurwaarborg, ze overgaan tot stigmatisering. De

persoon wordt dan aanzien als iemand die zijn huur niet zal kunnen blijven betalen. Eveneens geeft

een hulpverlener van het CAW uit deze casestudy aan dat het aantal betaalbare woningen verminderd

is. Deze hulpverlener geeft aan dat door de wijziging van de wooncode bepaalde woningen niet meer

aan de geschikte norm qua veiligheid en grootte voldeden, gerenoveerd worden en opnieuw verhuurd

aan een duurdere prijs. Dit zorgt ervoor dat het aanbod betaalbare woningen voor maatschappelijk

kwetsbare groepen aanzienlijk vermindert (De Decker, Meeus, Pannecoucke & Verstraete, 2014).

Het stigma van het detentieverleden, het beperkte budget van de ex-gedetineerde, de hoge

huurprijzen en de gewijzigde kwaliteitsnormen qua woningen zorgen voor een moeilijke

huisvestingszoektocht voor de ex-gedetineerde (De Decker et al., 2014). Ook het onvoorspelbare,

plotse en ingrijpende karakter van vrijheidsbeneming zorgen voor moeilijkheden (De Decker et al.,

2014; Demeersman, 2008) en deze vormen volgens Demeersman een risico op het ontwikkelen van

thuisloosheid na detentie (Demeersman, 2008). Zowel De Decker et al. (2014) als Demeersman (2008)

verklaren dat de opsluiting vaak een onverwachts of plots gebeuren is waardoor de persoon geen

voorbereidingen kan doen op gebied van huisvesting, administratie, inboedel etc. In de casestudy in

Leuven geeft een medewerker van het OCMW aan dat de huur blijft lopen maar doordat inkomsten

wegvallen kan de gedetineerde woning niet blijven behouden. Door het plotse karakter van de

vrijheidsbeneming kunnen water, elektriciteit, internet etc. niet worden afgesloten wat leidt tot

schulden. Een gedetineerde die zijn woning kan blijven behouden zal geconfronteerd worden met

onderhoudsproblemen met betrekking tot de woning (De Decker et al., 2014).

Page 32: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

32

Cijfers van het Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen geven aan dat de Belgische

gevangenispopulatie voor een derde uit voorlopig gehechten bestaat in 2015 (FOD Justitie & DG EPI

Penitentiaire Inrichtingen, 2016). Doorgaans is de beslissing tot voorlopige hechtenis onvoorspelbaar,

wat de voorbereiding op het verblijf in detentie niet mogelijk maakt. Aldus bevindt de gedetineerde

zich in een onzekere positie omtrent de duur van de voorlopige hechtenis, wat twijfel met zich

meebrengt over het al dan niet behoud van een huurwoning. Gedetineerden die niet over spaargeld

of een materieel ondersteund netwerk beschikken, zijn normaliter niet in staat hun huurwoning voor

een lange tijd te behouden zonder in de schulden te geraken. Zij zijn genoodzaakt om de huurwoning

en dus ook hun thuis op te geven. Dit vormt volgens Demeersman een risico op het ontwikkelen van

thuisloosheid na een verblijf in de gevangenis (Demeersman, 2008).

Het steunpunt algemeen welzijnswerk geeft aan dat huisvestingsproblematieken en thuisloosheid in

de hand worden gewerkt door het onvoorspelbaar karakter van de invrijheidsstelling. In België kan

volgens artikel 25 van de ‘Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een

vrijheidsstraf en aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van strafuitvoeringsmodaliteiten’

elke veroordeelde die een derde van zijn straf heeft ondergaan, een voorwaardelijke veroordeling

worden toegekend (Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een

vrijheidsstraf en aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van strafuitvoeringsmodaliteiten,

2006, artikel 25). Deze modaliteit zorgt voor individualisering van de strafuitvoering. De exacte datum

van invrijheidsstelling kan niet op voorhand worden bepaald, wat de zoektocht naar huisvesting

bemoeilijkt. Een huurcontract afsluiten vanuit de gevangenis is moeilijk, aangezien de gedetineerde

niet exact weet wanneer hij/zij de woning zal kunnen betrekken. Enkel gedetineerden die hun straf

volledig uitzitten, kennen de exacte datum van invrijheidsstelling (De Decker et al., 2014;

Demeersman, 2008). Cijfers omtrent de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling

bevestigen het onvoorspelbare van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. De overschrijdingstermijn,

het verschil tussen datum voorwaardelijke invrijheidsstelling en de effectieve invrijheidsstelling, wordt

in de praktijk overstegen. De gemiddelde overschrijdingstermijn blijkt in 2007 op 14,5 maanden te

liggen voor voorwaardelijke invrijheidsstellingen via de strafuitvoeringsrechtbank (Maes & Tange,

2012).

3.1.4 Sociale huisvesting

Voor sommige gedetineerden is zowel het beroep doen op familie als op de private huurmarkt geen

optie (Roman, Kane & Giridharadas, 2006). Eveneens is het verkrijgen van sociale huisvesting voor ex-

gedetineerden in de Verenigde Staten geen evidentie wegens lange wachtlijsten (Herbert, Morenoff

& Harding, 2015; Fontaine & Biess, 2012). Ex-gedetineerden ervaren uitsluiting op vlak van sociale

huisvesting omwille van hun strafblad (Bradley et al., 2001). In de VS geldt voor Public Housing

Authorities (PHA) een ‘One strike and you’re out’ beleid. Dit betekent dat Public Housing Authorities

elk huishouden met een persoon met een veroordeling, een achtergrond van druggerelateerde feiten

of gewelddadige criminele activiteiten, of met een achtergrond van criminele activiteiten, waarbij de

sociale huisvestingsautoriteiten geloven dat zij de gezondheid of veiligheid van de staat in gevaar

Page 33: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

33

brengen, mag uitsluiten van de aanvraagprocedure voor een ‘redelijke termijn’ (Geller & Curtis, 2011).

De discretionaire bevoegdheid van Public Housing Authorities en de inkrimping van de sociale

huisvestingsmarkt, zorgen ervoor dat ex-gedetineerden weinig kans maken op het verkrijgen van een

sociale woning (Petersilia, 2003).

3.1.4.1 Sociale huisvesting in België

In tegenstelling tot de VS heeft België geen gelijkaardig beleid. Desondanks kampt men toch met

problemen met betrekking tot toegang tot sociale huisvesting voor ex-gedetineerden. Net zoals in de

VS, heeft België lange wachtlijsten voor de sociale huisvestingsmarkt. Cijfers van de Vlaamse

Maatschappij voor Sociaal Wonen rapporteren dat de gemiddelde wachttijd op een sociale

huurwoning in Vlaanderen in 2009 is ongeveer 2,5 jaar (VMSW, 2014). Bovendien blijkt uit de

casestudy in Leuven dat er een tekort is aan sociale huurwoningen waarbij de vraag het aanbod

overstijgt (De Decker et al., 2014).

Bovendien is er voor een aanvraag tot sociale huisvesting heel wat papierwerk. Deze administratieve

documenten in orde maken vanuit de gevangenis is complex, wat sommige gedetineerden afschrikt

(De Decker et al., 2014; Demeersman, 2008). De casestudy in Leuven geeft aan dat sommige sociale

huisvestingsmaatschappijen vereisen dat de gedetineerde zich persoonlijk komt inschrijven, wat niet

altijd mogelijk is. Uit diezelfde casestudy blijkt dat niemand van de bevraagde actoren uit het welzijns-

en huisvestingsveld weet heeft van een ex-gedetineerde die onmiddellijk na detentie in een sociale

huurwoning kon gaan wonen (De Decker et al., 2014). De Decker et al. (2014) en Demeersman (2008)

omschrijven bovenstaand gegeven als risicofactor op thuisloosheid na detentie.

Eveneens is het zo dat kandidaat-huurders voorrang krijgen indien zij effectief verblijven in de

gemeente. Demeersman (2008) stelt zich vragen omtrent wat er gebeurt indien de gedetineerde

gedomicilieerd is in de gevangenis. Belgische sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale

verhuurkantoren werken op basis van een puntensysteem. Artikel 4 van het ministerieel besluit van

21 december 2007 werd gewijzigd door het ministerieel besluit van 28 oktober 2016. Dit houdt in dat

ex-gedetineerden die nergens terecht kunnen in plaats van 20 punten voortaan maar 17 punten meer

krijgen toegekend tot zes maanden na het verlaten van detentie (Agentschap Wonen-Vlaanderen,

2017). Ook blijkt dat het aanbod omtrent sociale huisvesting in de gevangenis onvoldoende gekend is

en dat er geen samenwerkingsafspraken bestaan tussen sociale huisvestingsmaatschappijen, sociale

verhuurkantoren en de gevangenis, wat de re-integratie voor de gedetineerde opnieuw bemoeilijkt

(De Decker et al., 2014; Demeersman, 2008; Vlaamse overheid, 2015).

3.2 Arbeidssituatie

3.2.1 De noodzaak van werk

Petersilia (2003) verklaart dat het beschikken over een job ex-gedetineerden helpt om te zorgen voor

hun familie, waardevolle levensvaardigheden te ontwikkelen en zelfvertrouwen en sociale

verbondenheid te doen stijgen. Het vinden van werk is een cruciaal element in het re-integratieproces.

Page 34: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

34

Dit betekent dat de ex-gedetineerde terug een actief lid wordt van de maatschappij en bevordert de

verantwoordelijkheidszin en onafhankelijkheid (Visher, Debus & Yahner, 2008). Het hebben van werk

zorgt voor structuur in het dagelijks leven en het bewerkstelligt pro-sociale verbindingen met de

samenleving. Een job hebben is veelal een signaal dat de ex-gedetineerde wil veranderen en zich wil

aansluiten bij een meer pro-sociale levensstijl (Solomon, Johnson, Travis & McBride, 2004). Uggen

(2000) concludeert dat het hebben van werk, na detentie, de kans om opnieuw een misdrijf te plegen

doet dalen. Aldus kan dit bijdragen tot recidivevermindering van ex-gedetineerden (Tarlow, 2011;

Uggen, 2000; Visher et al., 2008; La Vigne, Visher & Castro, 2004; Travis, Solomon & Waul, 2001; Van

der Geest, 2011). Desondanks het belang voor het re-integratieproces, heerst consensus binnen

onderzoek dat personen met een detentieverleden te kampen krijgen met blokkades op het gebied

van werk (La Vigne et al., 2004; Tarlow, 2011; Travis et al., 2001; Visher et al., 2008).

Gedetineerden die de gevangenis verlaten, willen werken (Tarlow, 2011). Dit blijkt uit de longitudinale

studie ‘Returning Home’ in Chicago, gevoerd bij 400 mannelijke gedetineerden. De meerderheid van

de gedetineerden beweert dat het vinden van werk na vrijlating voor hen prioritair is, maar 41%

verwacht dat het vinden van werk na detentie niet makkelijk zal zijn. Zo goed als alle gedetineerden

geven aan dat ze hulp wensen bij het vinden van een job na detentie (La Vigne et al., 2004).

3.2.2 Stigma en kenmerken van de (ex-)gedetineerde

Er zijn verschillende redenen waarom detentie de kansen op werk voor ex-gedetineerden vermindert

(Travis, Solomon & Waul, 2001). Enerzijds heeft het te maken met de ex-gedetineerde zelf. De

gedetineerde beschikt over onvoldoende werkgerelateerde vaardigheden, een beperkt

arbeidsverleden, een lage opleidingsgraad en kampt dikwijls met gezondheids-, psychische- en/of

verslavingsproblemen (Cfr. Hoofdstuk twee) (Holzer, Raphael, & Stoll, 2004; Ramakers, Van Wilsem,

Nieuwbeerta & Dirkzwager, 2012; Solomon, Johnson, Travis & McBride, 2004; Tarlow, 2011, Van Galen

et al., 1998; Visher et al., 2004).

Holzer et al. (2004) verklaren dat het gebrek aan werkervaring de kansen tot de arbeidsmarkt

verkleint. Uit een studie naar het gedrag en attitude van werkgevers in Los Angeles ten aanzien van

het aanwerven van een ex-gedetineerde, blijkt dat werkgevers minder geneigd zijn om een ex-

gedetineerde aan te nemen die recent vrijgelaten is en geen werkervaring heeft (Holzer et al., 2004).

Het is denkbaar dat het proces van het zoeken naar werk dus wordt bemoeilijkt door de aanwezigheid

van bepaalde persoonskenmerken en/of het ontbreken van werkervaring, opleiding of

vaardigheden. Er moet opgemerkt worden dat niet elke gedetineerde deze kenmerken bezit, maar

toch meer dan de doorsnee bevolking. Personen met een minimale opleiding, beperkte financiële

middelen en een zwakke sociaaleconomische status, blijken namelijk een grotere waarschijnlijkheid te

hebben om in detentie terecht te komen (Dirkzwager, Blokland, Nannes & Vroonland, 2015).

Daarenboven is de gemiddelde strafduur (opsluiting in de gevangenis) in de VS langer dan vroeger

(Petersilia, 2003; Solomon, Johnson, Travis & McBride, 2004). Ook in België is er sprake van een langere

opsluitingsduur van gedetineerden. Dit blijkt uit cijfers van het Directoraat-Generaal Penitentiaire

Page 35: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

35

Inrichtingen (DG EPI). In de periode 1990 tot 2010 blijkt het aantal langgestraften toegenomen te zijn

met als verklaring de niet-uitvoering van korte gevangenisstraffen en een verhoogde toepassing van

alternatieve sancties (Rekenhof, 2011). Solomon et al. (2004) verklaren dat een langere opsluiting

problematisch is voor de werkzoekende ex-gedetineerde. Bovendien brengt een langere periode van

opsluiting automatisch een langere scheiding met de familie en het sociaal netwerk met zich mee, wat

re-integratie bemoeilijkt (Petersilia, 2003). Werkgerelateerde vaardigheden, werkgewoonten en de

huidige technische kennis worden daarenboven meer en meer aangetast bij een langere detentieduur

(Solomon et al., 2004).

Petersilia (2003) benadrukt dat er ook wettelijke beperkingen zijn voor werkgevers bij het aannemen

van een ex-gedetineerde. Zo is er in de Verenigde Staten sprake van een beroepsverbod voor ex-

gedetineerden in het werkveld van kinderzorg, school/opleiding, veiligheid, verpleging en

thuisverzorging. Het gaat dus voornamelijk om jobs waarbij men werkt met kwetsbare populaties zoals

ouderen of kinderen. In België kan, voor bepaalde misdrijven, het beroepsuitoefeningsverbod als straf

worden opgelegd. Voorbeelden van deze misdrijven zijn onder meer zedendelicten, drugsmisdrijven

of bepaalde vermogensdelicten (Van den Wyngaert & Vandromme, 2014).

Anderzijds blijkt het een algemeen gegeven te zijn dat werkgevers onwillig zijn om werknemers met

een detentieverleden aan te nemen (Tarlow, 2011). Een verblijf in de gevangenis werkt

stigmatiserend, wat op zijn beurt de kans op het vinden van werk aanzienlijk vermindert, en bijgevolg

het re-integratieproces bemoeilijkt (Leverentz, 2011).

In Nederland werd, door Buikhuisen en Dijksterhuis (van Erp, van der Geest, & Verbrugge, 2011), in

1969 een experimentele studie gevoerd naar het effect van een detentieverleden op het uitgenodigd

worden op een sollicitatiegesprek. Er werd gewerkt met drie soorten sollicitatiebrieven. Indien de brief

vermeldde dat de persoon veroordeeld geweest was voor diefstal, werd één derde uitgenodigd voor

een sollicitatiegesprek. Buikhuisen en Dijksterhuis kwamen tot de conclusie dat het hebben van een

strafblad stigmatiserend werkt (van Erp et al., 2011).

Drie kwantitatieve onderzoeken in de Verenigde Staten komen eveneens tot dezelfde empirische

bevindingen. In 2001 werd, via een telefonische enquête bij werkgevers in Los Angeles, een onderzoek

gevoerd naar het gedrag en de attitude ten aanzien van het aannemen van een ex-gedetineerde

(Holzer, Raphel & Stoll, 2004). In 2009 werd een ander experimenteel Amerikaans onderzoek gevoerd

waarbij blanke en zwarte testpersonen met en zonder een crimineel verleden solliciteerden voor 250

openstaande vacatures (Pager, Western & Sugie, 2009). Het meest recente onderzoek werd gevoerd

in 2014 waarbij men in het eerste experiment online solliciteerde en in het tweede experiment

getrainde individuen persoonlijk liet solliciteren. De algemene conclusie van het onderzoek is dat het

hebben van een detentieverleden de kans op het vinden van een job doet dalen. In dit onderzoek werd

ook een vragenlijst afgenomen bij 48 werkgevers (Decker, Spoh, Ortiz & Hedberg, 2014). In deze drie

Amerikaanse studies wordt vastgesteld dat werkgevers terughoudend zijn om personen met een

crimineel verleden aan te nemen.

Page 36: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

36

De studie van Decker et al. (2014) verklaart dat werkgevers personen met een detentieverleden

associëren met personen die beschikken over kenmerken die een negatieve invloed hebben op werk,

zijnde traagheid, frequente afwezigheid, alcohol- en/of drugsproblemen, onbetrouwbaarheid, en het

niet samen kunnen werken met anderen (Decker et al., 2014). De studie van Pager et al. (2009) stelt

wel dat het persoonlijk contact tussen een werkgever en een ex-gedetineerde sollicitant ervoor kan

zorgen dat het stereotype beeld van een ex-gedetineerde wordt doorbroken en de kans op werk stijgt

(Pager et al., 2009).

In tegenstelling tot Amerikaans onderzoek concludeert recenter Nederlands experimenteel

onderzoek, waarbij men het effect van een detentieverleden op toegang tot de arbeidsmarkt

onderzocht, dat ex-gedetineerden niet vaker een negatieve reactie ontvingen bij een online sollicitatie

(Dirkzwager, Blokland, Nannes & Vroonland, 2015). Amerikaans onderzoek genereert een tegenstrijdig

resultaat in vergelijking met het onderzoek van Dirkzwager et al. (2015).

Verder dient aangehaald te worden dat slechts één ouder Belgisch wetenschappelijk onderzoek werd

teruggevonden omtrent discriminatie van ex-gedetineerden op de arbeidsmarkt. Deliens (1983)

voerde een experimentele studie uit waarbij 120 sollicitatiebrieven werden verstuurd naar 60

bedrijven. Eén sollicitatiebrief maakte de vermelding van een detentieverleden met de duur van één

maand wegens diefstal, en de andere sollicitatiebrief maakte geen vermelding van een

detentieverleden. Het onderzoek verklaart dat personen met een detentieverleden minder vaak een

positieve respons krijgen op een sollicitatie dan personen zonder detentieverleden, aldus is er sprake

van discriminatie op de arbeidsmarkt (Deliens, 1983). Een meer recent onderzoek in België werd niet

teruggevonden.

In Dublin werd, met behulp van 20 interviews en 4 focusgroepen met ex-gedetineerden, een

kwalitatief onderzoek gevoerd naar de ervaringen van ex-gedetineerden na vrijlating. Over het

algemeen hadden de ex-gedetineerden het gevoel dat hun strafblad zorgde voor discriminatie op de

arbeidsmarkt. (Ó Loingsigh, 2004).

Ex-gedetineerden blijken veelal hun crimineel strafblad verborgen te houden, zo blijkt uit een

onderzoek omtrent stigma in de VS, gevoerd bij 229 ex-gedetineerden. Meer dan een derde van de

bevraagde ex-gedetineerden geeft aan dat ze uit schrik voor afwijzing en discriminatie vaak tot heel

vaak hun strafblad verborgen hielden bij een sollicitatie (Le Bel, 2012). Voor de meeste jobs doen

werkgevers in de VS echter een ‘criminal background check’. Het liegen over het strafblad is een

legitieme reden voor ontslag. Een andere Amerikaanse kwalitatieve studie, gevoerd bij 70 ex-

gedetineerden vrij onder voorwaarden, geeft eveneens aan dat ex-gedetineerden vaak liegen over hun

strafblad bij werkgevers (Pogrebin, West-Smith, Walker & Unnithan, 2014).

Er kan geconcludeerd worden dat er een discrepantie heerst tussen de verwachtingen van de

werkgevers enerzijds, waarbij een duidelijke voorkeur uitgaat naar personen zonder strafblad, en de

profielen van de ex-gedetineerden anderzijds, met meestal weinig werkervaring en/of een laag

opleidingsniveau (Solomon, Johnson, Travis & McBride, 2004). Daarenboven bevestigen verschillende

Page 37: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

37

internationale onderzoeken discriminatie op de arbeidsmarkt van ex-gedetineerden (van Erp et al.,

2011; Decker et al., 2014; Holzer et al., 2004; LeBel, 2012; Pager et al., 2009; Pogrebin et al., 2014).

3.2.3 De zoektocht naar een job

Uit een bevraging van de ‘Returning Home’ studie in Chicago bij 400 ex-gedetineerden, blijkt dat vier

tot acht maanden na detentie minder dan een derde werk heeft gevonden (La Vigne, Visher & Castro).

Een jaar na detentie blijkt de situatie verbeterd te zijn. De ‘Returning Home’ studie in Ohio (300

bevraagde ex-gedetineerden) stelt dat een jaar na detentie, ongeveer vier op tien van de

gedetineerden werk heeft (Visher & Courtney, 2007).

Ex-gedetineerden die er in slagen om een job te vinden, gaan voornamelijk aan het werk in

ongeschoolde, weinig betaalde jobs (La Vigne et al., 2004). In een kwalitatief onderzoek in Ierland,

gevoerd met behulp van 20 interviews en 4 focusgroepen met ex-gedetineerden, komt men tot

dezelfde conclusie (Ó Loingsigh, 2004). Resultaten uit de ‘Returning Home’ studie in Ohio (300

bevraagde ex-gedetineerden het eerste jaar na detentie) geven aan dat de meeste ex-gedetineerden

werken in de bouwsector, in een fabriek, in de horeca (food service), of in een magazijn (Visher &

Courtney, 2007). In de VS is een longitudinaal kwalitatief onderzoek verricht waarbij 22 ex-

gedetineerden werden geïnterviewd tot drie jaar na detentie. Deze studie constateert eveneens dat

de meeste bevraagde ex-gedetineerden werkzaam waren in de horeca of in garages en ook illegaal

werk bleek voor te komen (Harding, Wyse, Dobson & Morenoff, 2014).

Zowel de ‘Returning Home’ studie in Chicago, Texas en Ohio (740 bevraagde ex-gedetineerden) als het

kwalitatieve onderzoek (70 ex-gedetineerden, vrij onder voorwaarden), verklaren dat ex-

gedetineerden verschillende strategieën gebruiken bij het zoeken naar een geschikte job, zoals het

praten met vrienden, het reageren op krantadvertenties, praten met hun ‘parole officer’ en het

contacteren van hun vorige werkgever (Pogrebin, West-Smith, Walker & Unnithan, 2014; Visher,

Debus & Yahner, 2008).

Het kwalitatief onderzoek van Pogrebin et al. (2014) stelt dat vele ex-gedetineerde een beperkt

arbeidsverleden hadden en dus niet in de mogelijkheid verkeerden om na detentie een vorige

werkgever te contacteren. Doch stelt een andere Amerikaanse kwalitatieve studie van Nelson, Dees

en Allen (1999), waarbij 49 ex-gedetineerden zevenmaal geïnterviewd werden in de eerste dertig

dagen na hun vrijlating, dat het contacteren van een voorgaande werkgever een effectieve strategie

is. Ongeveer een derde van de bevraagde ex-gedetineerden vond werk in de eerste maand na detentie.

Andere ex-gedetineerden die tijdens deze korte periode een job vonden, deden beroep op familie of

vrienden. Uit de twee onderzoeken kan dus geconcludeerd worden dat, zonder hulp van familie of

vrienden, ex-gedetineerden voor een langere tijd moeite hebben met het vinden van werk (Nelson et

al., 1999).

Visher & Courtney (2007) bevroegen 300 ex-gedetineerden in Ohio in het eerste jaar na detentie. Meer

dan de helft vond werk dankzij familie of vrienden. Op basis van de Amerikaans onderzoeken van

Page 38: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

38

Visher en Courtney (2007) en van Nelson et al. (1999) kan dus geconcludeerd worden dat het hebben

van een sociaal netwerk, het vinden van werk vergemakkelijkt.

Het kwalitatief onderzoek van Nelson et al. stelt dat verschillende ex-gedetineerden in eerste instantie

niet dachten aan het vinden van een job, maar wel aan hoe ze hun leven terug op de rails kregen. De

ex-gedetineerden verklaarden dat ze zich eerst wilden richten op andere belangrijke problemen zoals

het vinden van huisvesting, het doorlopen van een drugsbehandeling, terug medisch gezond worden

etc. Twaalf ex-gedetineerden die geen andere dagelijkse verplichtingen hadden, zochten niet naar

werk. Een man beschrijft dat hij lang zocht naar werk maar niets vond, daarom begon hij terug te

dealen. Toen hij opnieuw vrijkwam, zocht hij zelfs niet naar een job (Nelson et al., 1999).

Onderzoeksresultaten uit de ‘Returning Home’ studie in Chicago, Texas en Ohio signaleren enkele

factoren die bijdragen tot de een positievere arbeidsstatus van ex-gedetineerden. Het werken in

detentie, het deelnemen aan opleidingsprogramma’s in detentie, een arbeidsverleden hebben, zes

maand voor detentie gewerkt hebben en een intieme relatie hebben na detentie, doen de kans op

werk na detentie toenemen (La Vigne, Visher & Castro, 2004; Visher, Debus & Yahner, 2008). Tevens

hebben ex-gedetineerden waarbij er na detentie geen drug- of alcoholmisbruik aanwezig is, een

grotere kans op werk dan degene waarbij deze problematiek wel aanwezig is (La Vigne et al., 2004).

Factoren die het vinden van werk bemoeilijken zijn: het gebrek aan educatie, een arbeidsverleden en

een hiaat in hun curriculum vitae (Visher et al., 2008).

Er dient wel opgemerkt te worden dat het onduidelijk is in hoeverre cijfermatige bevindingen in

Amerikaans onderzoek omtrent werk na detentie kunnen veralgemeend worden naar de Nederlandse

en Belgische situatie aangezien beide landen over een uitgebreid systeem van sociale zekerheid

beschikken. Dit leidt mogelijks tot een verminderde noodzaak tot het zoeken of hebben van werk na

detentie (Ramakers, Van Wilsen, Nieuwbeerta & Dirkzwager, 2012). In België werden er verder geen

wetenschappelijke onderzoeken teruggevonden omtrent de arbeidssituatie van ex-gedetineerden.

3.3 Financiële en administratieve situatie

3.3.1 Inkomen

Ex-gedetineerden komen na detentie terug in de maatschappij met gelimiteerde financiële middelen,

maar ook met hoge financiële behoeften. Na vrijlating heeft men een bron van inkomsten nodig om

zichzelf van onderdak, eten, kleding, vervoer enz. te voorzien. Tevens heeft men dikwijls schulden of

gerechtskosten die afbetaald dienen te worden (Rose & Clear, 2001; Pogrebin et al., 2014). Rose en

Clear (2001) verklaren dat financiële moeilijkheden het re-integratieproces bemoeilijken en Travis,

Solomon & Waul (2001) verklaren dat het hebben van een adequate en voldoende bron van inkomen

de re-integratie van de ex-gedetineerde bevordert.

Uit de literatuur blijkt dat de inkomenssituatie van ex-gedetineerden niet zo positief is. De studie

‘Returning Home’ in Illinois, Texas en Ohio geeft aan dat, twee maand na detentie, 16% beroep doet

op familie of vrienden voor inkomen en dit stijgt acht maand na detentie tot ongeveer de helft. 40%

Page 39: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

39

van de bevraagde ex-gedetineerden ontvangt een inkomen op basis van ‘informal work’ (zwartwerk).

Het aantal ex-gedetineerden dat een inkomen ontvangt op basis van illegale activiteiten steeg van 2%

(twee maand voor detentie) tot 6% (acht maand na detentie). Acht maand na het verblijf in de

gevangenis blijkt het gemiddelde inkomen van de ex-gedetineerden 700 dollar per maand te zijn, wat

dus vrij laag is (Visher, Debus & Yahner, 2008). Ook de Amerikaanse survey van 122 ex-gedetineerden

van Western, Braga, Davis & Sirois (2015) concludeert dat zes maand na detentie een groot aantal ex-

gedetineerden financiële en materiële steun ontvangt van familieleden.

Visher, Debus & Yahner (2008) komen tot de volgende vaststelling: hoe hoger het inkomen na detentie

door werk, hoe minder kans dat de ex-gedetineerde recidiveert. Op basis van data over werk en

inkomen bij beklaagden en gedetineerden in California, deed Kling in 1999 onderzoek in de VS naar

het effect van een veroordeling en opsluiting op inkomen en werk van veroordeelden of ex-

gedetineerden. Deze studie komt tot de conclusie dat het verblijf in detentie leidt tot een daling van

het inkomen. Ook Western (2002) komt tot dezelfde conclusie, namelijk dat detentie een negatief

effect uitoefent op het inkomen. Holzer et al. (2004) verklaren dat het inkomen met 10%-30% daalt

door een verblijf in detentie. Verder werd in de VS een onderzoek verricht naar het effect van

opsluiting op inkomen en werk door gebruik te maken van data van ‘The Fragile Families and Child

Study’5 waar onder andere informatie werd verzameld over personen met een detentieverleden.

Consistent met voorgaande studies, komt dit onderzoek eveneens tot de conclusie dat ex-

gedetineerden minder verdienen dan personen zonder een detentieverleden (15% tot 26%) (Geller,

Garfinkel & Western, 2006). Het beperkte inkomen dient gekaderd te worden in het licht van

moeilijkheden met betrekking tot re-integratie op gebied van werk (Cfr. 3.2 Arbeidssituatie). Zoals

weergegeven in verschillende internationale onderzoeken, is het niet ondenkbaar dat de kans op re-

integratie faalt gezien het beperkt aantal financiële mogelijkheden voor de ex-gedetineerde.

Uit een Amerikaans longitudinaal kwalitatief onderzoek (22 bevraagde ex-gedetineerden) blijkt dat de

meeste ex-gedetineerden afwisselend periodes van stabiliteit en overleving ervoeren. In periodes van

stabiliteit hadden gedetineerden werk en/of familiale ondersteuning, terwijl de periodes van

overleving gekenmerkt worden door familiaal conflict en ontslag of het niet kunnen behouden van

werk door gebrek aan vervoer, kinderopvang etc. Harding, Wyse, Dobson & Morenoff (2014)

concluderen dat een deel van de ex-gedetineerden het heel moeilijk heeft om in hun materiële

behoeften te kunnen voorzien (Harding et al., 2014).

Daarenboven verklaart Demeersman (2008) dat een verblijf in detentie arm maakt: financiële kosten

van de veroordeling, eerdere schulden, de kost van het verblijf in de gevangenis en slecht betaalde

gevangenisarbeid. Dit maakt het onmogelijk voor de gedetineerde om in de gevangenis schulden af te

lossen of geld te sparen na vrijlating, wat een risicofactor op het ontwikkelen van een

5 ‘The Fragile Families and Child Study’ bestaat uit een cohorte van ongeveer 5000 kinderen in de Verenigde staten die geboren zijn tussen 1998 en 2000. De longitudinale studie bestaat uit ongeveer 5000 families, met 3712 ongehuwde vaders en moeders en 1186 vaders en moeders die werden bevraagd als het kind 1, 3, 5 en 9 jaar was. Er wordt informatie verzameld over relaties, ouderschap, sociaaleconomische status, psychische en mentale gezondheid, detentieverleden, attitudes ten aanzien van huwelijk, over de kinderen zelf etc. (Reichman, Teitler, Garfinkel & Mclanahan, 2001).

Page 40: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

40

thuisloosheidsproblematiek na detentie vormt (Demeersman, 2008). De ex-gedetineerde bevindt zich

na vrijlating dus in een zwakke economische positie (Demeersman, 2008; Dirkzwager, Blokland,

Nannens & Vroonland, 2015).

Er werden geen wetenschappelijke onderzoeken in België teruggevonden omtrent de

inkomenssituatie van ex-gedetineerden. Daarenboven is het onduidelijk in hoeverre de bevindingen

uit Amerikaanse onderzoeken veralgemeend kunnen worden naar de Belgische situatie aangezien

België beschikt over een uitgebreid systeem van sociale zekerheid, daar waar de Amerikaanse steun

veel beperkter is. Doch leidt detentie in België grotendeels tot verlies van alle uitkeringen, waaronder

bijvoorbeeld de werkloosheidsuitkering en sinds kort ook de ziekte-uitkering (Van Der Plancke & Van

Limberghen, 2008). Ook het recht op leefloon en pensioen worden geschorst tijdens detentie (Van Der

Plancke & Van Limberghen, 2008). Gedetineerden worden in België dus grotendeels uitgesloten op

gebied van sociale zekerheid. Het geschorst worden of verliezen van een uitkering bemoeilijkt de

overgang van de gevangenis naar de maatschappij en gaat in tegen het normaliseringsprincipe die de

‘Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerde’ vooropstelt (Van

Limberghen & Van Der Plancke, 2010).

Bovendien geeft het werken in de gevangenis de gedetineerde geen recht op een

werkloosheidsuitkering, wat re-integratie opnieuw bemoeilijkt. Gevangenisarbeid wordt niet in

rekening genomen bij het berekenen van het pensioen, met als gevolg dat de ex-gedetineerde een

lager pensioen zal ontvangen. Ex-gedetineerden kunnen veelal niet anders dan leefloon aanvragen bij

het OCMW (Demeersman, 2008; Van Der Plancke & Van Limberghen, 2008). Van Limberghen en Van

Der Plancke (2010) verklaren het volgende: “Toch heeft onze socialezekerheidswetgeving in een aantal

gevallen tot gevolg dat detentie kan leiden tot een verlies van socialezekerheidsaanspraken na de

vrijlating van de betrokkene. Zo kunnen het bestaan van wachttermijnen en referentieperioden waarin

de sociaal verzekerde een bepaald beroepsverleden of een aantal bijdragestortingen moet aantonen,

dat de sociaal verzekerde niet kan voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van een

socialezekerheidsprestatie, omwille van zijn detentie in het verleden” (Van Limberghen & Van Der

Plancke, 2010, p.122).

Gedetineerden verliezen veelal hun domicilie tijdens detentie. Sommige gedetineerden waren voor

detentie ambtelijk geschrapt in het bevolkingsregister, andere leefden samen met hun gezin, maar

door het verbreken van een relatie of om financiële redenen besliste het gezin om de domiciliering op

te zeggen. De gevangenisdirecteur kan toestemming geven aan de gedetineerde om zijn domicilie op

de gevangenis te plaatsen (Van Der Plancke & Van Limberghen, 2008; Demeersman, 2009). Volgens

Demeersman (2008) vormen deze administratieve moeilijkheden een risico op het ontwikkelen van

thuisloosheid na detentie. De reeds maatschappelijk kwetsbare gedetineerde dreigt overspoeld te

worden door administratieve zaken zoals het opnieuw aanvragen van een domicilie, een

identiteitskaart, ziekteverzekering, inkomen etc.

Dit betekent dat ex-gedetineerden na hun detentie veel administratieve en financiële zaken opnieuw

te regelen hebben (Verstraete & De Decker, 2014). Het duurt een zekere tijd voor de ex-gedetineerde

Page 41: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

41

terug in orde is met onder andere identiteitsdocumenten en domicilie, wat de re-integratie voor ex-

gedetineerden bemoeilijkt. Zij kunnen zonder deze documenten namelijk geen toegang krijgen tot

sociale zekerheid, opleidingen etc. (Van Der Plancke & Van Limberghen, 2008).

Ex-gedetineerden die na detentie geen verblijfplaats hebben, kunnen wel een referentieadres krijgen

bij het OCMW in de gemeente waar zij op dat moment verblijven. Deze ex-gedetineerden zullen dan

een leefloon moeten aanvragen bij het OCMW (Van Der Plancke & Van Limberghen, 2008).

Er kan geconcludeerd worden dat schorsingen, door detentie, van sociale zekerheid leidt tot

moeilijkheden bij re-integratie na vrijlating. Volgens Demeersman (2008) vormt dit een risico voor het

ontwikkelen van een thuisloosheidsproblematiek na detentie. Bovendien is de wetgeving zeer

complex, zelfs voor de PSD in de gevangenis die hierin advies zou kunnen geven aan de gedetineerde

(Van Limberghen & Van Der Plancke, 2010). De ex-gedetineerde moet bij verschillende instanties

aankloppen om een identiteitskaart aan te vragen, een inkomen te regelen, de mutualiteit opnieuw in

regel te brengen etc., wat een enorme administratieve last met zich meebrengt (Demeersman, 2009).

3.3.2 Schulden

Het hebben van schulden vormt een barrière voor de re-integratie van ex-gedetineerden (Pogrebin et

al., 2014; Visher, La Vigne & Travis, 2004). Harris, Evans en Beckett (2010) verklaren, op basis van

onderzoek in de VS naar het effect van schulden, dat het verblijf in detentie leidt tot een ontwrichting

in het gezinsinkomen en beperkte toegang tot bepaalde middelen zoals huisvesting, het beschikken

over een wagen etc.

De ‘Returning Home’ studie in Chicago, Cleveland en Ohio (652 bevraagde respondenten) en resultaten

uit de vierde Nederlandse monitor nazorg ex-gedetineerden, gebaseerd op gedetineerden die

uitstroomden in het tweede semester van 2011 en 2012, geven aan dat de helft van de bevraagde ex-

gedetineerden schulden heeft na detentie (Beerthuizen, Beijersbergen, Noordhuizen, & Weijters,

2012; Visher, Yahner & La Vigne, 2010).

Ex-gedetineerden komen na hun verblijf in de gevangenis in de maatschappij terecht met gelimiteerde

financiële perspectieven, hoge financiële verplichtingen en schulden als gevolg van jarenlange

opsluiting en weinig betaalde gevangenisarbeid. Daarenboven krijgen zij in het leven na detentie te

maken met opgestapelde gerechtskosten, boetes en andere rekeningen (Richards & Jones, 2004).

Levingston & Turetsky (2007) verklaren dat dat schulden voor ex-gedetineerden zich opstapelen, wat

leidt tot een uitzichtloze situatie. Volgens deze auteurs bemoeilijken schulden de re-integratie en

zorgen ze voor onnodige belemmeringen voor diegenen die het minst in staat zijn om deze financiële

lasten te dragen. De combinatie van belemmeringen op de arbeidsmarkt, lage lonen en schulden kan

de ex-gedetineerde demotiveren om een job in het legale arbeidscircuit te zoeken (Levingston &

Turetsky, 2007). Harris, Evans & Beckett (2010) verklaren eveneens dat de accumulatie van schulden

leidt tot een aantasting van het inkomen bij families die vaak al kwetsbaar zijn en bijgevolg het risico

op verdere achterstelling en zelfs thuisloosheid verhoogd wordt.

Page 42: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

42

Demeersman (2008) verklaart dat een veroordeling in België financiële kosten met zich meebrengt,

zoals: advocatenkosten, gerechtskosten, boetes, de afbetaling aan de burgerlijke partij etc. Financiële

kosten met betrekking tot de veroordeling en het mogelijks hebben van schulden voorafgaand aan

detentie, vormen volgens Demeersman (2008) een risicofactor op het ontwikkelen van thuisloosheid

na een verblijf in de gevangenis. Cijfers omtrent de schuldenproblematiek van ex-gedetineerden in

België werden niet teruggevonden. Wel stelt het Vlaams Centrum Schuldenlast (z.j.) dat gedetineerden

dikwijls de gevangenis binnenkomen met schulden.

3.4 Sociaal netwerk

3.4.1 Familie

Familie speelt een belangrijke rol voor ex-gedetineerden in het re-integratieproces. Het leven in

detentie wordt beheerst door regels, waardoor gedetineerden over vele dingen niet zelf beslissen. Na

een verblijf in de gevangenis keren gedetineerden terug naar de maatschappij waar zij terug

verantwoordelijkheden en beslissingen dienen te nemen omtrent onderdak, eten, werk, inkomen etc.

Hierbij kan familie een belangrijke ondersteuning vormen (Shapiro & Schwartz, 2001). Een deel van de

ex-gedetineerden blijkt te kunnen rekenen op familie om onderdak, financiële steun, emotionele steun

en soms zelfs werk te bekomen (Harding et al., 2014; La Vigne et al., 2004; Naser & Visher, 2006; Visher,

et al., 2008; Visher et al., 2004).

In de Verenigde Staten is een follow-up onderzoek gevoerd dat re-integratie in de het eerste jaar na

vrijlating heeft bestudeerd door gebruik te maken van data van de ‘Boston Reentry Study’, een survey

van 122 ex-gedetineerden. Uit het onderzoek blijk dat meer dan de helft van de bevraagde ex-

gedetineerden zes maand na detentie materieel, financieel en soms emotioneel ondersteund wordt

door familieleden (Western et al., 2015). Een Amerikaans kwalitatief onderzoek, waarbij 49 ex-

gedetineerden zevenmaal geïnterviewd werden in de eerste maand na hun vrijlating, komt tot

dezelfde empirische bevinding (Nelson et al., 1999).

Harding et al. (2014) concluderen, op basis van een longitudinale kwalitatieve studie (22

respondenten), dat ex-gedetineerden die niet kunnen terugvallen op een vorm van materiële en

familiale, emotionele ondersteuning, meerdere re-integratie moeilijkheden zullen ervaren, alsook

risico’s op huisvestingsproblemen, werkloosheid en/of thuisloosheid (Harding et al., 2014). Volgens

het onderzoek van Nelson et al. (1999) spelen familieleden een kritische rol in het re-integratieproces

van de ex-gedetineerden. Ex-gedetineerden die gesteund en geholpen werden door familie voelden

zich zelfverzekerder omtrent het uitbouwen van hun toekomst en nieuwe relaties. Tevens blijken zij

succesvoller te zijn dan ex-gedetineerden zonder familiale ondersteuning.

De onderzoeken van Nelson et al. (1999), Western et al. (2015) en Harding et al. (2014) benadrukken

het belang van financiële en materiële steun voor ex-gedetineerden, maar uit onderzoek van Western

et al. (2015) moet geconcludeerd worden dat de helft van de ex-gedetineerden geen materiële en/of

financiële steunt ontvangt van familieleden, wat voor deze populatie het re-integratieproces

bemoeilijkt.

Page 43: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

43

Breese, Ra’el en Grant (2000) hebben een kwalitatieve studie verricht op basis van interviews bij 21

mannelijke gedetineerden die voor minstens een tweede keer opnieuw opgesloten worden. In de

interviews werden de gedetineerden bevraagd naar de mate van steun door het sociaal netwerk voor,

tijdens en na detentie. De studie geeft aan dat ex-gedetineerden veelal druk voelen van familieleden

om opnieuw een ‘productief lid’ te worden van de samenleving. Zo wordt er bijvoorbeeld verwacht

dat de ex-gedetineerde gaat trouwen en werken. Ex-gedetineerden kunnen vaak niet aan deze

verwachtingen van familieleden voldoen, wat leidt tot spanningen tussen beiden. De ex-gedetineerde

die inwoont bij familie heeft moeite met kritiek en regels. Daarenboven maakten familie en vrienden

het gevangenisleven zelf niet mee en hebben deze hun eigen behoeften waardoor de ex-gedetineerde

zich onbegrepen voelt (Breese et al., 2000).

In Noord-Ierland hebben Grounds en Jamieson (2003) een kwalitatieve studie verricht, waarbij 18 ex-

gedetineerden en hun families werden bevraagd naar de effecten van lange gevangenisstraffen. Over

het algemeen voelden de ex-gedetineerden zich vervreemd van andere mensen. De ex-gedetineerden

hadden dikwijls een sterkere band met andere ex-gedetineerden dan met hun eigen familie, vooral

omdat zij hun situatie begrepen. Volgens deze studie erkenden ex-gedetineerden en hun familie niet

hoeveel ze veranderd waren na al die jaren (Grounds & Jamieson, 2003). Western et al. (2015)

constateren op basis van hun survey bij 122 ex-gedetineerden in de VS ook dat ex-gedetineerden zich

vervreemd voelen van familieleden.

La Vigne, Visher en Castro (2004) concluderen op basis van resultaten uit de Returning Home studie

(400 respondenten) in Chicago dat ex-gedetineerden met een ondersteunend familiaal netwerk voor

detentie minder kans hebben om opnieuw gedetineerd te worden in vergelijking met ex-

gedetineerden die voor hun verblijf in de gevangenis een negatiever familiaal netwerk hadden.

Hiervoor vinden we ook empirische ondersteuning in het Amerikaans onderzoek van Berg en Huebner

die de link tussen familiebanden, werk en recidive onderzochten op basis van een survey met 401

bevraagde ex-gedetineerden die vrij waren onder voorwaarden. Uit de studie blijkt dat ex-

gedetineerden met werk en goede familiale banden minder recidiveerden (Berg & Huebner, 2011). Er

kan dus geconcludeerd worden dat familie een belangrijke rol speelt in enerzijds het re-

integratieproces en anderzijds op het vlak van recidive.

Doch kunnen familieleden ook een risico vormen voor het re-integratieproces van de ex-

gedetineerden aangezien uit onderzoek blijkt dat familieleden veelal kampen met drugs- of

alcoholproblemen, problemen met justitie of zelf reeds in detentie verbleven (La Vigne et al., 2004;

Visher & Courtney, 2007; Visher, La Vigne & Farrell, 2003).

In Nederland is onderzoek verricht naar het effect van een verblijf in detentie op de relaties van de

mannelijke (ex-)gedetineerden en hun significante anderen, waarbij gebruik werd gemaakt van

interviews. Moerings verklaart op basis van zijn studie dat er toch wel sprake is van een minimale

contactvermindering of contactbreuk met familieleden na detentie, voornamelijk vanuit

stigmatiserende beweegredenen. Contactvermindering met familie blijkt echter minder vaak voor te

komen dan contactvermindering met vrienden of kennissen. Doch blijkt er bij bepaalde ex-

Page 44: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

44

gedetineerden een contacttoename te zijn met familieleden met als reden de steun die de

achterblijvende partner van de familie ontvangt of het breken met criminele vrienden (Moerings,

1978). In België werden hieromtrent geen wetenschappelijke onderzoeken teruggevonden.

3.4.2 Contact met kinderen

Resultaten uit het onderzoek ‘Returning Home’ in Maryland geven aan dat meer dan de helft van de

gedetineerden (324 respondenten) kinderen heeft op het moment dat men gedetineerd wordt (Visher,

La Vigne & Travis, 2004). Het feit dat meer dan de helft van de gedetineerden hun kinderen dient

achter te laten bij het betreden van de gevangenis, heeft belangrijke implicaties voor het gezin en de

kinderen6, (Hagan & Dinovitzer, 1999; Murray, 2007), alsook ook voor het re-integratieproces van de

gedetineerde (Visher, La Vigne & Travis, 2004). Lynch en Sabol (2001) verklaren op basis van een

analyse van de statistieken van ‘The Bureau of Justice Statistics: Survey of Inmates of State Correctional

Facilities; 1991 and 1997’ dat indien de duur van detentie toeneemt, het aantal contacten met

kinderen vermindert. Aangezien de strafduur toeneemt in de Verenigde Staten, alsook in België,

betekent dit dat er minder contact zal zijn met kinderen en bijgevolg een moeilijkere re-integratie en

reünie met kinderen en familie op de gedetineerde staat te wachten (Travis, 2005).

Doch verwacht meer dan twee derde van de bevraagde gedetineerden met kinderen uit de ‘Returning

Home’ studie in Maryland hun kinderen dagelijks te kunnen zien. Desondanks blijkt de frequentie van

het contact na detentie lager te zijn dan verwacht en heeft de helft van de ex-gedetineerden geen

dagelijks contact met zijn kinderen (Visher et al., 2004). Het herenigen van de ex-gedetineerde met de

kinderen kan bemoeilijkt worden wanneer de ene ouder een nieuwe partner heeft. Ook het gebrek

aan contact met het kind en het gescheiden zijn van het kind tijdens detentie, kan de reünie

bemoeilijken (Travis, Cinocotta & Solomon, 2003). Daarenboven verklaren Grouds en Jamieson (2003),

op basis van hun Ierse kwalitatieve studie waarbij 18 ex-gedetineerden en hun families werden

bevraagd over de effecten van lange gevangenisstraffen op hun leven na detentie, dat sommige ex-

gedetineerden vele jaren van het zien opgroeien van hun kinderen gemist hebben met als gevolg dat

beiden extreem vervreemd geraken van elkaar (Grounds & Jamieson, 2003).

Harding, Wyse, Dobson & Morenoff (2014) verklaren op basis van hun longitudinaal kwalitatief

onderzoek bij 22 ex-gedetineerden dat vaderschap kan gezien worden als een keerpunt voor ex-

gedetineerden. De bevraagde ex-gedetineerden met kinderen gaven aan dat hun kinderen hen

motiveerden om werk en een inkomen te zoeken, en weg te blijven van drugs en alcohol. Hiervoor

vinden we empirische bevestiging in ‘Returning Home’ waarbij o.a. meer dan 300 vaders met minstens

één kind voor en na detentie werden bevraagd (Visher, 2013). Visher (2013) concludeert dat ex-

gedetineerden die in de eerste maanden na hun vrijlating meer tijd doorbrengen met hun kinderen,

meer uren per week werken, een betere geestelijke gezondheidstoestand hebben en minder kans

hebben om opnieuw een delict te plegen of voorwaarden te schenden (Visher, 2013). In België werden

6 Amerikaans onderzoek van Hagan en Dinovitzer (1999) en het Brits onderzoek van Murray (2007) bespreken in hun studies de effecten van de gevangenisstraf van de vader of moeder op de kinderen. Deze worden niet verder besproken aangezien hoofdstuk drie de re-integratiemoeilijkheden van de ex-gedetineerde zelf bespreekt.

Page 45: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

45

geen empirisch wetenschappelijke onderzoeken teruggevonden omtrent het contact met kinderen na

detentie.

3.4.3 Partner

Na het verblijf in de gevangenis blijken ex-gedetineerden veel problemen te ondervinden met

betrekking tot hun partnerrelatie (Travis, Cinocotta & Solomon, 2003). De moeilijkheden die in

volgende paragraaf worden geschetst dienen gezien te worden in het licht van problemen die de

achterblijvende partner en gezinsleden ervaren zoals weergegeven in de studie van Pauline Morris

(1965) ‘Prisoners and their families’7. Zo constateert Morris, op basis van een bevraging bij meer dan

500 vrouwen van gedetineerden in Engeland en Wales, dat achterblijvende vrouwelijke partners een

achteruitgang in hun financiële- en arbeidssituatie ervaren, een slechtere houding ten opzichte van

hun huwelijk en toekomstplannen aannemen, en een verminderde positieve relatie hebben met

vrienden en buren (Morris, 1965). Gezinsleden en partners hebben doorgaans geleden onder de

detentie van hun partner waardoor moeilijkheden ontstaan voor de partner, het gezin en de ex-

gedetineerde om hun rol in het gezin op te nemen (Travis et al., 2003). Na detentie blijkt uit

verschillende internationale onderzoeken dat de partnerrelaties onder druk komen te staan (Apel,

Blokland, Nieuwbeerta & Schellen, 2010; Cooke, 2005; Harman, Smith & Egan, 2007; Lopoo & Western,

2005; Moerings, 1978; Zamble en Porporino, 1990).

Zo is in de VS een kwalitatief onderzoek verricht bij 17 Afrikaanse-Amerikaanse mannen die minstens

een jaar in detentie hebben verbleven. Het merendeel van de bevraagde ex-gedetineerden verklaart

moeilijkheden te hebben bij het herenigen met de partner, de kinderen en de familie in het algemeen

(Cooke, 2005). Een ander kwalitatief onderzoek in de VS, op basis van een focusgroep en interviews

met ex-gedetineerden en hun partners, stelt dat vele ex-gedetineerden en hun partners zich

vervreemd voelen van elkaar. De fysieke scheiding en emotionele nasleep na het verblijf in de

penitentiaire inrichting maakt het voor de ex-gedetineerde moeilijk om de relatie met de partner te

herstellen. De studie constateert dat de bevraagde ex-gedetineerden moeite hebben met vertrouwen

en met communicatie. Vele ex-gedetineerde mannen kampen met gevoelens van ‘emasculation’ of

‘niet-mannelijkheid’ indien zij afhankelijk waren van de ondersteuning van hun partner, wat leidt tot

emotioneel terugtrekgedrag (Harman, Smith & Egan, 2007). Zamble en Porporino (1990) verklaren op

basis van hun onderzoek naar copingstrategieën bij gedetineerden in Canada, dat ex-gedetineerde

mannen na detentie vooral rondhangen en tijd doorbrengen met vrienden in plaats van met

familieleden. Voor deze bevindingen wordt empirische bevestiging gevonden in het onderzoek van

Harman, Smith en Egan (2007) dat stelt dat vrouwelijke partners zich gefrustreerd voelen.

Bovendien blijkt uit internationaal onderzoek dat de kans op scheiding na detentie aanzienlijk

toeneemt. Lopoo en Western (2005) hebben onderzoek verricht bij meer dan 2700 gehuwde mannen

en constateren dat het verblijf in detentie de kans op scheiding aanzienlijk doet stijgen. De kans dat

7 Pauline Morris (1965) beschrijft in haar onderzoek de effecten een gevangenisstraf van een mannelijke partner op de vrouwelijke partner. Dit onderzoek wordt niet uitgebreid besproken aangezien hoofdstuk drie als doel heeft de re-integratiemoeilijkheden van de ex-gedetineerde zelf te beschrijven.

Page 46: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

46

een huwelijk mislukt tijdens detentie is driemaal hoger dan bij een niet-gedetineerde. Eveneens

concludeert recenter Nederlands onderzoek van Apel, Blokland, Nieuwbeerta en Schellen (2010) naar

de effecten van detentie op relaties, dat personen met een detentieverleden een grotere kans hebben

om te scheiden.

Moerings (1978) voerde een kwalitatief onderzoek door interviews af te nemen tijdens detentie en na

vrijlating bij gedetineerden en hun significante anderen om een beeld te vormen van de invloed van

een verblijf in detentie op de relaties van de mannelijke (ex-)gedetineerden. Het onderzoek duidt dat

een vijfde van de relaties na het verblijf in de gevangenis verbroken zijn. Mogelijks wordt de ex-

gedetineerde beschuldigd van de negatieve consequenties waarmee de achterblijvende partner

geconfronteerd wordt of de niet-gedetineerde partner percipieert detentie als een kans om de relatie

eindelijk te verbreken. Doch blijken er voor detentie reeds huwelijks of- relatieproblemen te bestaan

en vormt het verblijf in de gevangenis dikwijls het doorslaggevend element om de relatie te verbreken.

Ex-gedetineerden die samenblijven met hun partner na detentie, blijken de relatie als minder goed te

percipiëren (Moerings, 1978).

In het beleidsdossier van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, op basis van interviews met

medewerkers van het JWW, werden risicofactoren omtrent het ontwikkelen van thuisloosheid na

detentie geformuleerd. Daarin verklaart Demeersman (2008) dat partnerrelaties die voor het verblijf

in detentie vaak al niet zo hecht waren, meer kans hebben om verbroken te worden. Demeersman

(2008) geeft aan dat vooral alleenstaande gedetineerden zonder een behulpzaam sociaal netwerk het

risico lopen om thuisloos te worden. Verder werden geen Belgische wetenschappelijk onderzoek

omtrent partnerrelaties na detentie teruggevonden.

3.4.4 Vrienden

Bijna de helft van de ex-gedetineerden die bevraagd werden vier tot acht maand na detentie, geven

aan dat ze geen goede dichte vrienden hadden, zo blijkt uit het onderzoek ‘Returning Home’ in Chicago

(400 respondenten). De ex-gedetineerden die aangeven dat ze over ‘echte’ vrienden beschikten,

stellen dat één of meerdere vrienden ook een detentieverleden hebben gehad. Meer dan drie vierde

van de ex-gedetineerden hebben voorgaande vriendschappen opgegeven omdat deze hen opnieuw in

de problemen zou kunnen brengen (La Vigne, Visher & Castro, 2004). Een survey bij 122 ex-

gedetineerden in de VS stelt vast dat slechts een tiende van de bevraagde ex-gedetineerden contact

met oude vrienden of kennissen uit het criminele milieu proberen te vermijden (Western et al.,

2015). In Nederland is een kwalitatieve studie verricht naar het effect van een verblijf in detentie op

de relaties van de mannelijke (ex-)gedetineerde en hun significante anderen. Bijna de helft van de ex-

gedetineerden verklaart dat het contact met bepaalde vrienden en/of kennissen na hun verblijf in de

penitentiaire inrichting is verminderd of verbroken. De ex-gedetineerden geven daarbij volgende

redenen aan: willen breken met criminele vrienden, angst voor stigmatisering en vervreemding van

elkaar (Moerings, 1978).

Doch blijken ex-gedetineerden volgens Visher en Courtney (2007) er niet altijd in te slagen om hun

voorgaande vriendengroep te vermijden. Visher en Courtney (2007) bevroegen 300 ex-gedetineerden

Page 47: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

47

in Ohio in het eerste jaar na detentie. De studie concludeert dat de ex-gedetineerde gedurende het

eerste jaar na detentie het meest kans heeft om negatieve vriendschappen te contacteren (Visher &

Courtney, 2007).

Dat de aantrekkingskracht ten aanzien van hun voorgaande vriendengroep groot is, blijkt ook uit een

Amerikaanse kwalitatieve studie waarbij 49 ex-gedetineerden werden bevraagd. Een vierde van de

bevraagde ex-gedetineerden blijkt ervoor te kiezen om oude vriendschappen te vermijden. Enkele ex-

gedetineerden voelen zich dan ook eenzaam en geïsoleerd. Maar meer dan de helft van de ex-

gedetineerde contacteren hun oude vrienden na hun vrijlating. Het gevaar schuilt hierin dat de ex-

gedetineerde opnieuw terugvalt in oude gewoontes (Nelson et al., 1999). Breese, Ra’el en Grant (2000)

geven aan, op basis van hun kwalitatief onderzoek bij 21 gedetineerden omtrent sociale

ondersteuning, dat ondanks de sociale waarden van familie, de aantrekkingskracht van de

vriendengroep na detentie groot blijft en het individu bijgevolg opnieuw aangetrokken wordt door

criminaliteit (Breese et al., 2000). Op basis van het onderzoek van Nelson et al. (1999) en het onderzoek

van Breese et al. (2000) kan dus geconcludeerd worden dat de sociale omgeving, onder andere

bestaande uit vrienden, bepalend is voor het succes of falen van re-integratie.

Het onderzoek van Moerings (1978) constateert dat een vijfde van de ex-gedetineerden een

contacttoename met bepaalde vrienden of kennissen van voor detentie ervaart, met als reden steun

aan hemzelf en aan de partner. Het onderzoek van Moerings (1978) en Nederlands onderzoek dat

gebruik heeft gemaakt van de data van het ‘Prison Project’ waarbij 702 gedetineerden bevraagd

werden zes maand voor en na detentie, concluderen dat het aantal vrienden en kennissen voor en na

detentie even groot is, maar dat deze qua samenstelling is veranderd (Moerings, 1978; Volker et al.,

2016). De studie van Volker et al. (2016) constateert echter wel dat gedetineerden vrienden verliezen

tijdens detentie en dat deze na detentie vervangen worden door familieleden waar zij op kunnen

terugvallen.

Wetenschappelijke onderzoeken in België omtrent vriendschappen na detentie werden niet

teruggevonden. Demeersman vermeldt in het beleidsdossier ‘thuisloosheid na detentie’ wel dat

vriendschappen na detentie behouden en opnieuw opbouwen geen evidentie is (Demeersman, 2008).

3.5 Dak- en thuisloosheid

3.5.1 Dak- en thuisloosheid voor detentie

Uit internationaal onderzoek blijkt dat er bij sommige gedetineerden al sprake is van een dak- en

thuisloosheidsproblematiek voor detentie. In 2003 werd in alle gevangenissen van Dublin een

onderzoek gevoerd omtrent huisvesting en dakloosheid bij 241 gedetineerden. Meer dan de helft blijkt

thuisloosheid voor detentie te hebben ervaren (Seymour & Costello, 2005). Onderzoek in de VS door

het ‘Center for Poverty Solutions’ (324 bevraagde ex-gedetineerden) en onderzoek in Noorwegen (316

bevraagde gedetineerden) genereren een lager percentage. Beide onderzoeken concluderen dat

ongeveer een derde van de personen die in detentie hebben verbleven, voor detentie dak- en thuisloos

is (Center for Poverty Solutions, 2002; Dyb, 2009).

Page 48: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

48

In de VS werd een onderzoek verricht op basis van gegevens uit de ‘Survey of Jail inmates’ (6953

respondenten) om het aandeel dak- en thuisloze gedetineerden met de algemene populatie te

vergelijken. Het onderzoek toont aan dat dak- en thuisloosheid bij gedetineerden 7,5 tot 11,3 keer

meer voorkomt dan bij de algemene bevolking. In vergelijking met andere gedetineerden blijken dak-

en thuisloze gedetineerden vaker een straf uit te zitten voor vermogensdelicten. Bovendien hebben zij

meer kans om in het verleden gewelddadig en niet-gewelddadig gedrag te hebben gepleegd of

geestelijke gezondheidsproblemen en problemen met middelenmisbruik te hebben gehad. Het

onderzoek constateert dat een crimineel verleden, problemen met geestelijke gezondheid,

middelenmisbruik en ongunstige sociaaleconomische kenmerken (werkloosheid, minimale opleiding,

beperkt inkomen) bijdragen aan het hoog percentage dak- en thuisloosheid bij gedetineerden. Het

verblijf in detentie verhoogt het risico op dak- en thuisloosheid, omdat opsluiting leidt tot het

terugdringen van sociale banden met familie en de samenleving, alsook tot een verminderde kans op

toegang tot de arbeidsmarkt en de sociale huisvesting (Greenberg & Rosenheck, 2008).

Metraux en Culhane (2004) verklaren op basis van onderzoek bij 48.424 ex-gedetineerden die

bestudeerd werden in de periode 1995 tot 1998 in New-York, dat 6,6% van de bevraagde

gedetineerden in de twee jaar voor detentie in een opvangvoorziening heeft verbleven.

Zoals aangehaald in hoofdstuk twee, blijkt uit verschillende Nederlandse en Belgische onderzoeken

dat thuisloosheid voor detentie voor komt. Het Nederlands onderzoek met 412 geënquêteerde

gedetineerden, het Nederlandse longitudinale ‘Prison Project’ waarbij de woonsituatie voor en na

detentie werd vergeleken bij 886 gedetineerden en een Belgisch onderzoek waarbij 500 gedetineerden

werden bevraagd, stellen vast dat 6 tot 10% van de bevraagde gedetineerden voor detentie dakloos

is. Twee studies neigen meer naar de 10% (Brosens Brosens, De Donder & Verté, 2013; Van Galen et

al., 1998; Wensveen, et al., 2016).

3.5.2 Dak- en thuisloosheid na detentie

Thuisloosheid is een multicausaal fenomeen waarbij volgens Daly de aanwezigheid van een

institutionele factor, zoals het verlaten van een institutie, een risico op thuisloosheid inhoudt (Van

Regenmortel, Demeyer & Vandenbempt, 2006).

Vele ex-gedetineerden kunnen na detentie beroep doen op familieleden of vrienden voor onderdak

(Nelson et al., 1999; Noordhuizen & Weijters, 2012; Visher & Courtney, 2007; Visher, La Vigne & Farrell,

2003; Visher, La Vigne & Travis, 2004; Wensveen et al., 2016; Western et al., 2015). Ex-gedetineerden

die niet kunnen terugvallen op familie of vrienden lopen het risico om na detentie op straat of in een

opvangvoorziening voor thuislozen terecht te komen (Roman & Travis, 2006). Eveneens spelen

barrières op de arbeids- en huisvestingsmarkt, financiële moeilijkheden, administratieve lasten en

relationele problemen hierin een rol, alsook de maatschappelijk kwetsbare positie waarin de ex-

gedetineerde zich bevond voor detentie.

Metraux en Culhane (2004) hebben in New York onderzoek verricht bij meer dan 48.000 ex-

gedetineerden in de periode 1995 tot 1998. Het onderzoek concludeert dat de meeste ex-

Page 49: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

49

gedetineerden beroep doen op een opvangvoorziening binnen de eerst maand na hun vrijlating, wat

erop wijst dat thuisloosheid een re-integratieproblematiek is. Metraux en Culhane (2004) tonen

eveneens in hun onderzoek aan dat 11.4% binnen de twee jaar na vrijlating terechtkomt in een

opvangvoorziening voor thuislozen. Dit onderzoek toont aan dat dak- en thuisloosheid een reëel

probleem is bij de ex-gedetineerden populatie.

In Australië is een longitudinaal onderzoek gevoerd waarbij 339 ex-gedetineerden tot negen maand

na detentie werden bevraagd. In de VS heeft het ‘Center for Poverty Solutions’ een survey afgenomen

bij 702 personen die het risico lopen dakloos te worden, momenteel dakloos zijn of onlangs dakloos

zijn geweest. Bijna de helft van de bevraagden was ooit gedetineerd (324 respondenten). De

onderzoeken concluderen dat een vierde van de ex-gedetineerden dakloos is na detentie (Baldry,

McDonnell & Maplestone, 2006; Center for Poverty Solutions, 2002). Volgens het Australisch

onderzoek stijgt de kans op dakloosheid na detentie aangezien voor detentie 18% dakloos was (Baldry

et al., 2006).

In Noorwegen is onderzoek gevoerd waarbij 316 gedetineerden uit zes gevangenissen werden

bevraagd. De studie stelt vast dat een derde van de bevraagde gedetineerden aangeeft voor detentie

dak- en thuisloos te zijn geweest of in een precaire huisvestingssituatie te hebben geleefd. Na detentie

blijkt twee derde van de ex-gedetineerden dak- en thuisloos te zijn. Het verschil in cijfers met de twee

voorgaande onderzoeken kan worden verklaard doordat het onderzoek in Noorwegen dak- en

thuisloosheid ruim bekijkt. Dak- en thuisloosheid omvat: tijdelijk wonen bij vrienden, familie of

partner, een tijdelijk onderdak in hostel of nachtopvang, dakloosheid en het verblijf in een instelling.

(Dyb, 2009) concludeert dat het verblijf in detentie de huisvestingssituatie enkel maar verslechtert

(Dyb, 2009).

In Nederlands onderzoek kampt men wel met tegenstrijdige onderzoeksresultaten. Op basis van de

derde meting Nederlandse monitor ex-gedetineerden constateren Noordhuizen en Weijters (2012) dat

dakloosheid na detentie minder voorkomt dan voor detentie. Het onderzoek van Wensveen, Palmen,

Ramakers, Dirkzwager & Nieuwbeerta (2016) waarbij 886 ex-gedetineerden werden bevraagd,

constateert dat 9% dakloos is voor detentie, daar waar dit daalt van 5% tot 8% zes maand na detentie.

Het Nederlands onderzoek van Van Galen, Niemeijer en Beijers (1998) verklaart echter dat het aantal

daklozen na detentie gestegen is. Wensveen et al. (2016) kennen het verschil tussen de studies toe

aan het jaartal en de hulpverlening tijdens detentie.

Kushel, Hahn, Evans, Bangsberg en Moss (2005) constateren op basis van hun onderzoek in de VS

(bevraging van 1426 thuislozen en precair gehuisvesten) dat dak- en thuisloosheid na detentie ontstaat

door de aanwezigheid van risicofactoren op dak- en thuisloosheid na detentie en de moeilijkheden

waarmee ex-gedetineerden kampen bij het re-integreren in de maatschappij. Risicofactoren op

thuisloosheid en re-integratiemoeilijkheden overlappen elkaar, waardoor de kans op dak- en

thuisloosheid wordt versterkt. Dat ex-gedetineerden moeilijkheden ervaren omtrent re-integratie,

stelt ook een Amerikaans kwalitatief onderzoek van Cooke (2005) waarbij 17 Afro-Amerikaanse ex-

gedetineerden werden bevraagd die minimuum 1 jaar gedetineerd waren. Uit het onderzoek blijkt dat

Page 50: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

50

werkloosheid en dak- en thuisloosheid een veelvoorkomend probleem is bij ex-gedetineerden. Ex-

gedetineerden zijn vaak werkloos en hebben problemen met het vinden van werk. Hierdoor werden

zij dakloos en hadden de bevraagde ex-gedetineerden vaak geen andere mogelijkheid dan bij vrienden,

in een opvangcentrum of zelfs op straat te verblijven. Hierdoor ontstonden ook problemen met

betrekking tot contact met familie, partners en kinderen. Detentie leidde voor vele ex-gedetineerden

tot werkloosheid en dak- of thuisloosheid waardoor frustraties en onrechtvaardigheidsgevoelens

ontaan bij de bevraagde ex-gedetineerden (Cooke, 2005). Eveens stelt etnografisch onderzoek,

verricht in twee Amerikaanse steden, dat detentie vaak leidt tot dak- en thuisloosheid doordat een

verblijf in de gevangenis veelal leidt tot verstoorde sociale netwerken en werkloosheid. In San

Francisco blijken ex-gedetineerden veelal onmiddellijk dak- en thuisloos te zijn na detentie, terwijl in

St Louis ex-gedetineerden door verschillende periodes van opsluiting langzaam in thuisloosheid

worden geduwd (Gowan, 2002).

Op basis van voorgaande internationale onderzoeken kan toch worden geconcludeerd dat ex-

gedetineerden een kwetsbare doelgroep vormen om dak- en thuisloos te worden na het verblijf in een

penitentiaire inrichting.

3.5.3.1 Dak- en thuisloosheid na detentie in Belgie

Onderzoek omtrent de dak- en thuisloosheidsproblematiek bij ex-gedetineerden in België is zeer

minimaal. In 2002 werd onderzoek gevoerd in 144 deelwerkingen van 27 Centra voor Algemeen

Welzijnswerk (CAW), toegespitst op bijna 300 thuisloze mannen en vrouwen die in april 2002

verbleven in een opvangcentrum voor thuislozen of begeleid wonen. Uit dit onderzoek blijkt

tweederde van de thuislozen een instellingsverleden te hebben. Zodoende is het proces van

thuisloosheid verbonden met een verblijf in een institutie of instelling, waaronder een verblijf in

detentie. Een verblijf in een institutie is dus een risicofactor in de weg naar thuisloosheid (Van Menxel,

2005). Tevens blijkt uit datzelfde onderzoek dat er een stijgend aantal ex-gedetineerden terechtkomt

in de thuislozenzorg. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het aantal gedetineerden ook hoger

ligt dan deccenia geleden, en dat de thuislozenzorg meer cliënten opvangt dan vroeger (Van Menxel,

Lescrauwaet & Parys, 2004). Volgens Demeersman zal het aantal gedetineerden dat in thuisloosheid

terechtkomt nog toenemen, door het stijgend aantal gevangenen en het tekort aan betaalbare

woningen en plaatsen in opvangvoorzieningen (Demeersman, 2008).

Desondanks zijn er geen cijfers omtrent de huisvestingssiuatie van ex-gedetineerden in België

(Demeersman, 2008). Statistieken van het Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen geven aan

dat het aantal beklaagden, veroordeelden en geïnterneerden die instroomden in een penitentiaire

inrichting in 2015 op 18.246 ligt. In 2015 werden 13.553 personen in vrijheid gesteld (inclusief

voorlopig gehechten, voorwaardelijk invrijheidsgestelden, voorlopig invrijheidsgestelde met het oog

op verwijdering van het grondgebied, gedetineerden met strafeinde en geïnterneerden; exclusief

personen onder elektronisch toezicht) (FOD Justitie & DG EPI Penitentiaire Inrichtingen, 2016). Als we

de gegevens van Van Galen et al. toepassen op de Belgische situatie, dan zouden ongeveer 7000 ex-

Page 51: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

51

gedetineerden de kans lopen om thuisloos te worden (Demeersman, 2008). Dit is natuurlijk een

schatting, een exact cijfer is in België niet voorhanden.

Demeersman (2008) heeft in een beleidsdossier van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, op basis

van interviews met medewerkers van het JWW, verschillende risicofactoren beschreven omtrent

thuisloosheid na detentie. Het onvoorspelbare karakter van de vrijheidsberoving en invrijheidsstelling

en het financiële, administratieve, relationele statuut van de gedetineerde worden geformuleerd als

risicofactoren op het ontwikkelen van een thuisloosheidsproblematiek (Cfr. Hoofdstuk 3).

Daarenboven blijken de hulp- en dienstverlening in de gevangenis en de hulpverlening na detentie te

kampen met tekortkomingen, wat de re-integratie voor de ex-gedetineerde bemoeilijkt en waardoor

de ex-gedetineerde dreigt terecht te komen in thuisloosheid. Hieraan wordt een apart hoofdstuk

gewijd (Cfr. Hoofdstuk 4) (Demeersman, 2008).

3.5.3.2 Dak- en thuisloosheid na detentie en recidive

Dak- en thuisloosheid verhogen het risico op recidive bij ex-gedetineerden (Kushel et al., 2005). Deze

bevinding wordt ondersteund door follow-up onderzoek gevoerd bij 339 ex-gedetineerden in

Australië. Meer dan de helft van de bevraagde gedetineerden die dak- en thuisloos zijn na detentie

(21%), worden opnieuw opgesloten binnen de negen maand (Baldry, McDonnell, Maplestone &

Peeters, 2006). Onderzoek in de VS vindt een gelijkaardig resultaat met betrekking tot recidive.

Metraux en Culhane (2004) voerden een onderzoek in New-York bij ongeveer 50 000 ex-gedetineerden

in de periode 1995 tot 1998. Uit de studie blijkt dat 11,4% van de ex-gedetineerden in een

opvangvoorziening terechtkomt en een derde van deze groep wordt opnieuw opgesloten in detentie

(Metraux & Culhane, 2004). Iers onderzoek van Seymour & Costello (2005) gevoerd bij 241

gedetineerden, komt tot de conclusie dat overtreders die dakloos zijn, meer geneigd zijn om opnieuw

delicten te plegen dan diegenen die beschikken over huisvesting. Gowan (2002) verklaart eveneens op

basis van etnografisch onderzoek, verricht in twee steden in de Verenigde Staten, dat eens iemand

dak- en thuisloos is of op straat leeft de kans toeneemt dat men (opnieuw) gedetineerd wordt omwille

van het plegen van criminele feiten uit noodzaak of wanhoop, het plegen van kleine wetsovertredingen

zoals openbaar dronkenschap, het contact met criminele vrienden of kennissen of het leven in

criminele buurten.

3.5.3 Wederzijdse relatie dak- en thuisloosheid en detentie

Internationale en nationale literatuur bevestigen het gegeven dat het verblijven in een strafinrichting

een risico op dak- en thuisloosheid inhoudt (Baldry et al., 2006; Demeersman, 2008; Dyb, 2009; Gowan,

2002; Metraux, Caterina & Cho, 2008; Roman & Travis, 2006; Travis, Solomon & Waul, 2006; Braak et

al., 2003; Van Galen et al., 1998; Van Menxel, 2005; Van Regenmortel, Demeyer, Vandenbempt & Van

Damme, 2006).

Dak- en thuisloosheid na verblijf in een penitentiaire inrichting hebben een wederzijdse relatie. Dak-

en thuisloosheid kunnen leiden tot criminaliteit en dus tot een verblijf in detentie, maar ook

omgekeerd. Voor bepaalde ex-gedetineerden leidt het verblijf in detentie tot dak- en thuisloosheid,

Page 52: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

52

omdat een verblijf in gevangenschap het verlies van hun woning, werk, sociale contacten en contacten

met de maatschappij tot gevolg heeft gehad (Gowan, 2002; Hickey, 2002; Kushel et al., 2005; Metraux

et al., 2004). De gedetineerdenpopulatie bestaat voornamelijk uit maatschappelijk kwetsbare

individuen waarbij er mogelijks voor detentie al een thuisloosheidsproblematiek aanwezig was, of

risicofactoren op thuisloosheid (Demeersman, 2008; Van Regenmortel et al., 2006). Voor anderen

heeft dak- en thuisloosheid crimineel gedrag bevorderd, zoals het plegen van winkeldiefstallen om te

kunnen overleven op ‘straat’ (Gowan, 2002, Hickey, 2002; Metraux et al., 2004). Gowan (2002)

benoemt dit, op basis van haar etnografisch onderzoek in de VS, als criminele feiten plegen uit

wanhoop. Daarenboven zouden dak- en thuislozen ook andere wetsovertredingen plegen zoals

bijvoorbeeld openbaar dronkenschap (Gowan, 2002). Dak- en thuisloosheid kunnen het risico op

detentie doen stijgen door de aanwezigheid van risicofactoren (Kushel et al., 2005). Er kan met andere

woorden geconcludeerd worden dat er verschillende risicofactoren zijn in de weg naar dak- en

thuisloosheid (na detentie).

Metraux et al. (2008) verklaren eveneens dat er een wederzijdse relatie is tussen dak- en thuisloosheid

en detentie, aangezien er gelijkenissen bestaan tussen het profiel van de gedetineerde en het profiel

van de thuisloze. Metraux et al. (2008) constateren op basis van literatuuronderzoek dat zowel

thuislozen als gedetineerden vaak in armoede leven, laag opgeleid zijn en beperkte vaardigheden

hebben op de arbeidsmarkt. Daarenboven zouden beide populaties vaak kampen met

middelenmisbruik en psychopathologische stoornissen. Kushel et al. (2005) verklaren dat de relatie

tussen dak- en thuisloosheid en detentie complex is doordat beide populaties gemeenschappelijke

risicofactoren bevatten. Bovendien constateert ook Gowan (2002) dat dak- en thuisloosheid en

detentie elkaar versterken daar waar beide fenomenen leiden tot sociale achterstelling en sociale

exclusie. De ex-gedetineerdenpopulatie en thuislozenpopulatie blijkt elkaar te overlappen.

De wederzijdse relatie tussen dak- en thuisloosheid wordt ook bevestigd door internationaal

kwantitatief onderzoek. Zo blijkt uit onderzoek in de VS waarbij 1426 dak- en thuislozen en precair

gehuisvesten werden bevraagd, dat bijna een kwart van de bevraagde thuislozen een detentieverleden

hebben met een gemiddelde detentieduur van vier jaar (Kushel et al., 2005). Hiervoor vinden we

empirische bevinding in het onderzoek van Metraux en Culhane (2006) waarbij meer dan 7000

personen die verbleven in opvangvoorziening in New York, werden bevraagd. Dit onderzoek

concludeert eveneens dat bijna een kwart van de bevraagde dak- en thuislozen in de gevangenis

hebben verbleven.

3.6 Besluit

Onderzoek toont aan dat gedetineerden geconfronteerd worden met verschillende barrières,

moeilijkheden en problemen gedurende hun re-integratie. Een eerste obstakel waarmee ex-

gedetineerden dikwijls in aanraking komen, is huisvesting. Ex-gedetineerden ervaren een zekere vorm

van angst en verwachten dikwijls om na detentie in onzekere huisvestingsomstandigheden terecht te

komen. Deze bezorgdheid blijkt terecht, aangezien heel wat ex-gedetineerden niet kunnen terugkeren

naar hun voorgaande huisvestingssituatie en genoodzaakt zijn om beroep te doen op familie of

Page 53: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

53

vrienden voor onderdak. Deze vorm van onderdak is evenwel eerder tijdelijk, wat bijgevolg

onstabiliteit in de hand werkt, het hebben van een ‘thuisgevoel’ bemoeilijkt en de ontankering

versterkt. Ex-gedetineerden die niet op hun netwerk kunnen terugvallen, dienen huisvesting te zoeken

op de private huurmarkt. De struikelblokken daarbij zijn de grote financiële instabiliteit na detentie,

stigmatisering op de private huisvestingsmarkt door het hebben van een detentieverleden en de

inkrimping van het aantal betaalbare woningen voor ex-gedetineerden. Enkele nationale onderzoeken

constateren dat het plotse karakter van de detentie en het onvoorspelbare karakter van de

voorwaardelijke invrijheidsstelling uitmonden in huisvestingsmoeilijkheden. Daarenboven geeft

internationaal en nationaal onderzoek aan dat voor vele ex-gedetineerden sociale huisvesting dikwijls

geen optie is.

Vervolgens vormt stigmatisering op de arbeidsmarkt door het hebben van een detentieverleden, de

minimale opleidingsgraad en het beperkt arbeidsverleden een tweede barrière die het verzekeren van

een stabiele arbeidssituatie én het re-integratieproces bemoeilijkt De hoge werkloosheidsgraad, het

tewerkgesteld zijn in weinig betaalde jobs, een gelimiteerd inkomen, de financiële kosten van detentie

en schulden leiden ertoe dat de ex-gedetineerde zich eerder in een zwakke sociaaleconomische positie

bevindt. Bovendien worden gedetineerden grotendeels uitgesloten van de sociale zekerheid in België,

wat de re-integratie na detentie bemoeilijkt.

Het hebben van een sociaal netwerk kan een positieve invloed hebben op de re-integratie van de ex-

gedetineerde wanneer het sociaal netwerk bestaat uit belangrijke steunfiguren die de gedetineerde

aanmoedigen tot een goede re-integratie. De steunfiguren kunnen kinderen, partners en andere

familieleden zijn. Doch heeft detentie bij sommigen tot gevolg dat er contactbreuk met deze

steunfiguren ontstaat en de ex-gedetineerde geen beroep kan doen op het sociaal netwerk voor

materiële, financiële en emotionele steun. Ex-gedetineerden bij wie deze steun ontbreekt na detentie,

hebben meer kans op huisvestingsonzekerheid, financiële problemen, werkloosheid en thuisloosheid.

Enerzijds geven ex-gedetineerden aan over weinig authentieke vriendschapsrelaties te beschikken en

anderzijds geven zij aan dat hun vriendengroep voornamelijk bestaat uit ‘criminele’ vrienden of

vrienden met een detentieverleden. Ondanks de goede voornemens van de ex-gedetineerden, blijkt

de aantrekkingskracht ten aanzien van de voorgaande vriendengroep groot.

Bovengenoemde factoren, zijnde moeilijkheden op de huisvestings- en arbeidsmarkt, financiële

instabiliteit en breuken in sociale netwerken, zorgen ervoor dat ex-gedetineerden kwetsbaar zijn voor

het ontwikkelen van een thuisloosheidsproblematiek. Evenals constateert nationaal en internationaal

wetenschappelijk onderzoek dat een deel van de gedetineerden voor detentie reeds thuisloos is. Er is

sprake van een wederkerige relatie tussen detentie en thuisloosheid. Evenals zijn er gelijkenissen te

vinden tussen het profiel van de gedetineerde en het profiel van de thuisloze.

Page 54: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

54

Hoofdstuk 4 Aanpak

4.1 Nationale en internationale good practices

In volgend hoofdstuk worden enkele ‘good practices’ geschetst. Deze moeten gezien worden in het

licht van het tegengaan van thuisloosheid na detentie. Ze zijn voornamelijk gebaseerd op enkele good

practices weergegeven in het beleidsdossier ‘Thuisloosheid na detentie’ van het Steunpunt Algemeen

Welzijnswerk (Demeersman, 2008), maar ook op basis van literatuuronderzoek werden goede

praktijken gedetecteerd. Vervolgens zal ook het Federale en Vlaamse aanbod met betrekking tot re-

integratie van gedetineerden geschetst worden, met als doel de strafuitvoeringsmodaliteiten en de

hulp- en dienstverlening met oog op de re-integratie van de gedetineerde in België te bespreken.

Bovendien worden deze re-integratie bevorderende vormen van hulpverlening en modaliteiten

aangevuld met kritische kanttekeningen.

4.1.1 Housing First

Hoofdstuk drie van deze masterproef maakte reeds duidelijk dat ex-gedetineerden na hun verblijf in

de gevangenis geconfronteerd worden met huisvestingsmoeilijkheden (Bradley, Oliver, Richardson &

Slayter, 2001; Geller & Curtis, 2011; Visher, La Vigne & Travis, 2004, etc.). Mogelijks biedt Housing First

hier een oplossing voor. De Housing First-benadering voorziet in stabiele huisvesting voor dak- of

thuislozen. Internationaal wetenschappelijk onderzoek toont aan dat huisvesting een centraal element

is om succesvol te re-integreren en het verkrijgen van een woning is vaak een voorwaarde om nadien

andere problemen aan te pakken (Bradley et al., 2001; La Vigne, Visher & Castro, 2004; Pleggenkuhle,

Huebner & Kras, 2015; Travis, Solomon & Waul, 2001). Daarnaast biedt Housing First hulpverlening

aan op gebied van werk, vrije tijd, sociale contacten etc. (McNaughton Nicholls, & Atherton, 2011;

Pearson, Montgomery & Locke, 2009; Pleggenkuhle et al., 2015). In de VS werd een studie verricht bij

80 daklozen die deelnamen aan Housing First-programma’s en opgevolgd werden gedurende één jaar.

Uit de studie kon geconcludeerd worden dat Housing First kan leiden tot huisvestingsstabiliteit

(Pearson et al., 2009).

4.1.2 Halfway houses of transitional housing

Petersilia (2003) verklaart dat de transitie van detentie naar de samenleving idealiter stapsgewijs en

onder supervisie moet verlopen. Lowenkamp en Latessa (2002) hebben in de Verenigde Staten een

experimentele studie verricht bij veroordeelden die in een transitiehuis verbleven en deze vergeleken

met veroordelen die dit niet deden. Uit hun studie blijkt dat ‘medium risk’ en ‘high risk’ gedetineerden

die in een transitiehuis verblijven, minder kans hebben om opnieuw een delict te plegen. Daarenboven

verklaren Kras, Pleggenkuhle & Huebner (2014) dat transitiehuizen het re-integratieproces kunnen

vergemakkelijken en mogelijks recidivevermindering teweegbrengen. Halfweghuizen of

transitiehuizen bieden ondersteuning bij het re-integreren in de maatschappij en trachten te

voorkomen dat ex-gedetineerden op straat of in een opvangvoorziening terechtkomen (Clear, Rose &

Ryder, 2001). In deze instituties verblijven zowel ex-gedetineerden als gedetineerden die vrij zijn onder

voorwaarden of hun voorwaarden hebben geschonden. Er wordt ondersteuning geboden op

Page 55: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

55

verschillende levensdomeinen, waaronder werk, voeding, gezondheid, huisvesting, emotionele

ondersteuning, relaties, etc. (Fontaine & Biess, 2012; Kras, Pleggenkuhle & Huebner, 2014; Petersilia,

2003;).

4.1.2.1 Exodushuizen

Exodus is een Nederlandse organisatie die begeleiding biedt aan (ex-)gedetineerden (van Wingerden

& Moerings, 2007). Gedetineerden en ex-gedetineerden die in een Exodushuis verblijven, worden

voorbereid op hun re-integratie en dit voornamelijk op het gebied van werk, woning, relaties en

zingeving (Prang, van Wingerden & Timmer, 2010; van Wingerden & Moerings, 2007). Zo heeft Exodus

elf opvanghuizen waar 12 tot 25 mannelijke en vrouwelijke (ex-)gedetineerden een jaar lang begeleid

worden (Exodus, 2012). Uit Nederlands longitudinaal evaluatieonderzoek van het Exodusprogramma

in de periode 2004-2006 (ongeveer 600 Exodusparticipanten) blijkt dat meer dan een derde van de

onderzoekspopulatie succesvol uitstroomde en slechts 18% van de positief uitgestroomde bewoners

recidiveerden.

4.1.2.2 Transitiehuizen in België

In 2016 werd het ‘Masterplan Gevangenissen en Internering’ van minister Koen Geens, Jan Jambon en

Maggie De Block goedgekeurd. In het plan wordt voornamelijk gefocust op het optimaliseren van de

gevangenisinfrastructuur en het bevorderen van de re-integratie van gedetineerden. Het masterplan

omvat o.a. ook de realisatie van transitiehuizen (Geens, 2016). Het oprichten van de transitiehuizen in

België staat echter nog in zijn kinderschoenen.

4.1.3 National action plan to reduce re-offending

In het Verenigd Koninkrijk werd het ‘National Action Plan To Reduce Re-offending’ uitgewerkt. Het

nationaal actieplan focust op verschillende levensdomeinen van gedetineerden (Home Office, 2009).

Volgens het actieplan is er nood aan onder andere een integrale, geïntegreerde en doorgedreven

samenwerking tussen verschillende diensten en instituties, begeleiding en risico-inschatting van de

gedetineerden en afspraken met lokale partners (Demeersman, 2008). Het plan refereert naar

huisvesting als cruciaal element om succesvol te re-integreren en te kunnen slagen op andere

levensdomeinen. Het plan adviseert, om thuisloosheid na detentie te voorkomen, een screening van

huisvestingsnoden en wensen van gedetineerden en een nauwere samenwerking tussen

huisvestingspartners, alsook ondersteuning op andere precaire levensdomeinen met als gewenst

gevolg dat huisvesting kan behouden worden. Tevens worden actiepunten voorzien op de domeinen

arbeid en educatie, inkomen en schulden, en familiale relaties (Home Office, 2009).

4.1.4 Project ‘Huisbewaring Gedetineerden’

Dak- of thuisloosheid voorkomen bij gedetineerden is het doel van het Nederlandse project

‘Huisbewaring Gedetineerden’ van Bonjo, een belangenorganisatie voor (ex-)gedetineerden

bestaande uit meer dan 60 ledenorganisaties (Bonjo, 2017). Het project ‘Huisbewaring Gedetineerden’

tracht te voorkomen dat gedetineerden hun sociale huurwoning verliezen ten gevolge van de

Page 56: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

56

vrijheidsbeneming (Demeersman, 2008). Gedetineerden kunnen hun huis in bewaring geven voor

maximum 2 jaar (Bonjo, 2017). Het project werkt samen met woningverenigingen die het huis van de

gedetineerde tijdelijk onderverhuren.

4.1.5 Instroom van ex-gedetineerden in opvangcentra

De CAW’s West-Vlaanderen en Zuid West-Vlaanderen erkennen de moeizame instroomproblematiek

van gedetineerden in opvangcentra. Om dit trachten tegen te gaan, bestond er een Regionaal Overleg

Gedetineerden (ROG-overleg) waar hulpverleners van beide CAW’s zich verenigden om de

verschillende aanvragen van gedetineerden te bespreken en op te volgen op basis van een specifiek

ROG-formulier dat het JWW of de PSD in de gevangenis diende in te vullen en te bezorgen aan de

medewerkers van het onthaal van het CAW (Coulier, 2015). De werking en het concept is vergelijkbaar

met het Gents AanMeldingsteam voor Aanvragen uit de Gevangenis (GAMAG). Het GAMAG is een

gecentraliseerd samenwerkingsverband tussen twee Centra voor Algemeenwelzijnswerk met als doel

de aanvragen van gedetineerden voor een verblijf in een opvangcentra te bespreken. Het GAMAG

bestaat uit een maandelijks overleg met hulpverleners van de verschillende residentiële werkingen

van het CAW (Demeersman, 2008).

Momenteel is het ROG-overleg hervormd naar een structureel overleg. Het overleg beperkt zich tot

het bespreken van structurele efficiënties of deficiënties die ondervonden worden bij het aanmelden

van gedetineerden bij opvangcentra. Dit vanuit de vraag naar meer aansluiting van het JWW rond het

thema thuisloosheid. Volgens het JWW werkte het ROG-overleg eerder drempelverhogend omdat de

procedure complexer was dan de reguliere aanmeldingsprocedure voor cliënten (Coulier, 2015).

Bijgevolg wordt heden gewerkt met een screeningsdocument dat ingevuld dient te worden door het

JWW of de PSD en doorgestuurd wordt naar de respectievelijke verantwoordelijken van de CAW’s

(Coulier, 2015; Coulier, 2016). Daarna wordt de aanvraag besproken op de teamvergadering van het

opvangcentrum of volgt meteen een intake. Indien een positief advies volgt, komt de cliënt op de

wachtlijst. Als de datum van invrijheidsstelling bekend is, wordt meegedeeld of er plaats is in het

opvangcentrum. Op deze manier kan de huisvestingssituatie na detentie op een meer eenvoudige

manier worden voorbereid (Coulier, 2016). De werking van de nieuwe instroomprocedure voor

gedetineerden blijkt positief te worden geëvalueerd. Zo blijkt dat de aanvraagprocedure vlotter

verloopt dan voor de invoer van het screeningsdocument (Coulier, 2017).

4.2 Aanpak re-integratie

4.2.1 Federaal aanbod

4.2.1.1 Bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten

Snacken (2014) benadrukt het concept ‘de weg der geleidelijkheid’ waarmee men beoogt om

gedetineerden geleidelijk aan te laten re-integreren in de maatschappij via bijzondere straf-

uitvoeringsmodaliteiten. De ‘Wet betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een

vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de

Page 57: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

57

strafuitvoeringsmodaliteiten’ (WERV) van 17 mei 2006 stoelt zich op dit concept. De gedetineerde kan

volgens deze wet beroep doen op de uitgaansvergunning (art. 4-5 WERV), het penitentiair verlof (art.

6-9 WERV), de beperkte detentie (art. 21 WERV; art. 23 WERV), de voorwaardelijke invrijheidsstelling

(art. 24 WERV; art. 25 WERV) en het elektronisch toezicht (art. 22 WERV; art. 23 WERV) in het kader

van het re-integratieproces. De maatregel ‘uitgaansvergunning’ houdt in dat de gedetineerde de

gevangenis mag verlaten voor 16 uur per dag om sociale, morele, juridische, medische, familiale,

opleidingsgerichte of professionele redenen en in het kader van zijn re-integratie (art. 4 § 1 WERV; art.

5 WERV). Penitentiair verlof houdt in dat de gedetineerde driemaal 36 uur per trimester de gevangenis

mag verlaten om sociale contacten in stand te houden en zijn re-integratie voor te bereiden (art. 6-9

WERV)8. Demeersman (2008) verklaart dat penitentiair verlof en de uitgaansvergunning niet

voldoende gehanteerd worden in het kader van het bekomen van een stabiele huisvesting.

De Wet op de Externe rechtspositie maakt een onderscheid tussen straffen tot drie jaar en straffen

van meer dan drie jaar voor bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten, waaronder voorwaardelijke

invrijheidsstelling, beperkte detentie en elektronisch toezicht. Straffen van meer dan drie jaar

verschijnen voor een multidisciplinaire strafuitvoeringsrechtbank, daar waar straffen van minder dan

drie jaar voor een alleen zetelende strafuitvoeringsrechter verschijnen (Van Den Berge, 2006). Volgens

Demeersman (2008) worden gedetineerden die een staf van minder dan drie jaar uitzitten, vaak

vrijgelaten zonder perspectief op wonen. Voor gedetineerden met een vrijheidsstraf van drie jaar of

meer, wordt door de strafuitvoeringsrechtbank strikter toegezien op re-integratieperspectieven, zoals

adequate huisvesting. Gezien het gegeven dat gedetineerden veelal moeite hebben met het vinden

van onderdak, is het niet ondenkbaar dat de vrijlating wordt uitgesteld, maar alsnog biedt dit geen

oplossing op lange termijn, aangezien het zoeken van huisvesting in detentie moeilijk is (De Decker,

Meeus, Pannecoucke & Verstraete, 2014; Demeersman, 2008). In Leuven is een casestudy gevoerd

waarbij actoren uit het welzijns- en huisvestingsveld werden bevraagd. De studie geeft aan dat

bepaalde gedetineerden, al dan niet genoodzaakt, voor strafeinde kiezen aangezien zij niet kunnen

voldoen aan de re-integratievereisten op gebied van huisvesting (De Decker et al., 2014).

Volgens De Decker et al. (2014) en Demeersman (2008) biedt het regime van ‘beperkte detentie’

perspectieven, zeker voor thuisloze gedetineerden. Beperkte detentie houdt in dat de gedetineerde

op regelmatige basis de gevangenis mag verlaten voor maximum 16 uur per dag om professionele,

opleidingsgerichte- of familiale belangen te vervullen (art. 21 WERV; art. 23 WERV). Gedetineerden

kunnen tijdens hun verblijf in de gevangenis hun leven buiten de gevangenis verder uitbouwen (De

Decker et al., 2014). De gedetineerde kan overdag de gevangenis verlaten waardoor hij zichzelf van

een inkomen kan voorzien en mogelijks wat financiële reserves kan opbouwen. Doch blijkt dit systeem

in strafinrichtingen nog te weinig uitgebouwd (Demeersman, 2008).

Ook met betrekking tot ‘elektronisch toezicht’ dient een kanttekening gemaakt te worden.

Elektronisch toezicht houdt namelijk in dat de veroordeelde geheel of deels zijn straf buiten de

8 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, Belgisch Staatsblad 15 juni 2006

Page 58: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

58

gevangenis uitzit en gecontroleerd wordt via elektronische middelen (art. 22 WERV). Elektronisch

toezicht kan enkel toegekend worden indien de gedetineerde beschikt over onderdak, waardoor

bepaalde gedetineerden dus worden uitgesloten (Demeersman, 2008).

4.2.1.2 Psychosociale Dienst

De PSD maakt deel uit van het Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen en staat onder andere

in voor het onthaal van nieuwe gedetineerden (Vander Laenen & Polfliet, 2010). De PSD informeert de

gedetineerden over de hulp- en dienstverleningsactoren waarop beroep kan worden gedaan en ook

het begeleiden van de gedetineerde gedurende zijn verblijf in de gevangenis behoort tot het

takenpakket van de PSD (Storme & Boelaert, 2012). Penitentiaire begeleiding houdt in dat de

hulpverlener aandacht besteedt aan de behoeften, vragen en problemen van de gedetineerden, de

gedetineerde ondersteunt in het re-integratieproces, en de gedetineerde begeleidt en voorbereidt op

scharniermomenten (Elektronisch toezicht, uitgangspermissie, voorwaardelijke invrijheidsstelling etc.)

(Demeersman, 2008; Storme & Boelaert, 2012). De belangrijkste taak van de PSD is de adviesverlening

aan de gevangenisdirecteur in het kader van de strafuitvoeringsmodaliteiten die toegekend worden

door de minister van justitie of de SURB. De gedetineerde dient hiertoe een reclasseringsplan op te

stellen (Storme & Boelaert, 2012). In Leuven is een casestudy gevoerd waarbij actoren uit het welzijns-

en huisvestingsveld werden bevraagd in het kader van het thema thuisloosheid na detentie. Het

onderzoek concludeert dat gedetineerden die kiezen voor strafeinde geen reclasseringsplan dienen op

te stellen en dat, buiten een halfjaarlijkse evaluatie, geen verdere begeleiding plaatsvindt van de PSD.

Daarenboven focust de PSD voornamelijk op langgestraften (straffen boven de drie jaar), in het kader

van het opstellen van een reclasseringsplan, met als gevolg dat kortgestraften minder opgevolgd,

voorbereid en begeleid worden in het kader van hun re-integratie (De Decker et al., 2014). In het

beleidsdossier van Demeersman (2008) worden dezelfde vaststellingen gedaan.

4.2.2 Vlaams aanbod

4.2.2.1 Strategisch plan hulp- en dienstverlening

Het strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden stelt dat het hulpverleningsaanbod

van buiten de gevangenis, ook binnen de gevangenis beschikbaar dient te zijn. Het plan heeft als doel

te zorgen voor een humane detentie en succesvolle re-integratie. In het plan worden verschillende

sectoren betrokken, waaronder de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding

(VDAB), de Rode Antraciet, Centrum Geestelijke Gezondheidszorg (CGG), Anonieme Alcoholisten (AA)

etc. (Vlaamse Overheid, 2015). Momenteel is het strategisch plan hulp- en dienstverlening 2015-2020

van kracht in de Vlaamse en Brusselse gevangenissen. Het plan biedt een overzicht van de belangrijkste

doelstellingen en acties voor gevangenissen. Er wordt een vraaggerichte aanpak beoogd op maat van

de gedetineerde. Eén van de belangrijkste focussen van het strategisch plan is aandacht hebben voor

de brug binnen-buiten. Zo beoogt het plan een integraal hulpverleningsaanbod tijdens detentie

waarbij de hulpverlening wordt verdergezet na het verblijf in de gevangenis (Claes & Brosens, 2015).

Daarenboven streeft het plan ernaar om de directe sociale omgeving te betrekken bij het re-

integratieproces (Vlaamse Overheid, 2015).

Page 59: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

59

In het strategisch plan 2015-2020 is een positieve evolutie merkbaar op het vlak van huisvesting.

Huisvesting vormt een integraal onderdeel van het plan, wat in het strategisch plan 2000 nog niet het

geval was (Claes & Brosens, 2015). Toch ontbreekt het plan zich aan huisvestingspartners die zich

dienen te richten op re-integratie na verblijf in de gevangenis (De Decker et al., 2014; Vlaamse

Overheid, 2015). Uit een casestudy Leuven, waarin actoren uit het welzijns- en huisvestingsveld

werden geïnterviewd over thuisloosheid na detentie, blijkt dat voornamelijk langgestraften voorbereid

worden op re-integratie, terwijl kortgestraften hier eveneens nood aan hebben (De Decker et al.,

2014). Het strategisch plan 2015-2020 stelt dan ook als doelstelling om tegen 2020 de re-integratie

van gedetineerden te bevorderen door knelpunten op vlak van sociale administratie en huisvesting

weg te werken (Vlaamse Overheid, 2015). Dit zou haalbaar moeten zijn, aangezien het algemeen

bekend is dat niet elke gedetineerde hetzelfde niveau aan ondersteuning nodig heeft. Idealiter is de

ondersteuning op gebied van huisvesting afgestemd op de individuele behoeften van de gedetineerde

(Fontaine & Biess, 2012). Toch is er nog steeds een gebrek aan structurele afspraken tussen de

gevangenis en de huisvestingssector, wat het zoeken naar onderdak voor gedetineerden niet ten

goede komt (De Decker et al., 2014).

4.2.2.2 Justitieel welzijnswerk

In elke Vlaamse en Brusselse gevangenis is een dienst Justitieel Welzijnswerk aanwezig (JWW) dat

onderdeel uitmaakt van het CAW. Het JWW biedt onthaal en begeleiding aan voor gedetineerden en

hun directe sociale omgeving (Nuyts, Patterson, Clark & Groof, 2012). De hulpverlening die het JWW

verschaft, wordt gerealiseerd op basis van twee opdrachten. Vooreerst zijn er de

organisatieondersteuners die op structureel vlak acties ondernemen om het hulp- en

dienstverleningsaanbod toegankelijk en bereikbaar te maken voor gedetineerden en hun directe

sociale omgeving (Van Campfort, Demeersman & Nuyts, 2009). Daarnaast zorgen zij ervoor dat

deficiënties en problemen gesignaleerd worden en worden nieuwe initiatieven aangereikt (Vander

Laenen & & Polfliet, 2010). Ten tweede zijn er de trajectbegeleiders die op individueel niveau werken.

De trajectbegeleider staat op proactieve wijze in voor het onthaal van de cliënt, verduidelijkt het hulp-

en dienstverleningsaanbod en geeft hierover informatie en advies. Nadien volgt een intakegesprek

waarin de basis van een vertrouwensrelatie wordt gelegd. De cliënt wordt begeleid in het herverbinden

met zichzelf, de sociale omgeving en de samenleving (Nuyts et al., 2012; Van Campfort et al., 2009). In

de detentiecontext wordt dus samen met de cliënt van het JWW een integraal, individueel hulp- en

dienstverleningstraject opgesteld in het kader van het re-integratieproces van de gedetineerde

(Vander Laenen et al., 2010; Van Campfort et al., 2009). Uit een casestudy Leuven blijkt dat twee derde

van alle gedetineerden niet in contact komt met trajectbegeleiders van het JWW in de gevangenis van

Leuven Centraal. Uit de casestudy komt naar voor dat de meest kwetsbare gedetineerden die geen

hulpvraag durven stellen, vaak niet bereikt worden door o.a. het tekort aan personeel. Uit de studie

blijkt de onvoldoende voorbereiding van de gedetineerden op hun re-integratie (De Decker et al.,

2014). De taak van de trajectbegeleider bestaat erin te voorzien in gepaste nazorg en op maat gerichte

hulpverlening na detentie (Van Campfort et al., 2009). Demeersman (2008) verklaart dat heel wat

gedetineerden de hulpvraag van nazorg na hun verblijf in de gevangenis niet stellen. Het JWW zou

Page 60: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

60

mogelijks een actiever beleid kunnen voeren omtrent nazorg, die zich niet enkel beperkt tot een

doorverwijzing. Eveneens verklaren De Decker et al. (2014) op basis van hun casestudy dat

trajectbegeleiders zelf genoodzaakt zijn om de begeleiding af te ronden op het moment van vrijlating

aangezien het JWW kampt met personeelstekorten. Doch pleiten ook deze hulpverleners voor een

meer uitgebouwde nazorg na detentie.

Daarenboven hebben trajectbegeleiders ook de taak om sociaal-administratieve en materiële

problemen aan te pakken. Trajectbegeleiders dienen dus aandacht te besteden aan huisvesting in het

kader van de reclassering en dit al van bij het begin van detentie (Van Campfort et al., 2009). Volgens

Demeersman (2008) hebben sommige gedetineerden nood aan een verblijf in een opvangcentrum

voor thuislozen door een gebrek aan gepaste huisvesting gepaard gaande met moeilijkheden op

andere levensdomeinen. Demeersman (2008) verklaart dat het JWW aangeeft dat de instroom van

(ex-) gedetineerden in opvangcentra niet zo vlot verloopt om volgende redenen; het gelden van te

strikte regels in een residentieel opvangcentrum, te strenge instroomcriteria, de tijdrovende

intakeprocedure en de onvoorspelbare datum van de invrijheidsstelling. De Decker et al., (2014)

verklaren op basis van hun onderzoek dat de zogenaamde ‘draaideurgevangenen’, gedetineerden die

meermaals korte gevangenisstraffen ondergingen of gedetineerden die meermaals vervroegd

vrijkwamen maar hun voorwaarden schonden, een moeilijke doelgroep vormen voor

opvangvoorzieningen met als gevolg dat zij dikwijls uit deze voorzieningen worden geweerd.

4.3 Besluit

In dit hoofdstuk werden diverse best practices geschetst zoals de transitiehuizen die thuisloosheid

willen vermijden door de re-integratie stapsgewijs aan te pakken. Housing First vormt een andere best

practice waarbij de focus voornamelijk ligt op huisvesting en het actieplan in het Verenigd Koninkrijk

benadrukt het belang van samenwerking tussen hulpverleningsactoren binnen en buiten de

gevangenismuren om versnippering in het hulpverleningsaanbod tegen te gaan. Het Nederlandse

project ‘Huisbewaring gedetineerden’ speelt in op de problematiek van het plotse karakter van de

vrijheidsbeneming dat leidt tot huisvestingsmoeilijkheden. In Vlaanderen geldt het gebruik van een

nieuwe vereenvoudigde instroomprocedure voor gedetineerden in de opvangcentra. Vervolgens werd

ingegaan op het federaal aanbod. De PSD heeft een dubbel mandaat bestaande uit rapportageplicht

én het begeleiden van gedetineerden, wat zorgt voor een moeilijk balanceren tussen emanciperen en

disciplineren. De rapportageplicht zorgt eveneens voor een afschrikkend effect naar de gedetineerde

toe. Bovendien focust de PSD voornamelijk op langgestraften met betrekking tot hun reclassering en

blijven kortgestraften in de kou staan. Het Strategisch plan hulp- en dienstverlening legt voornamelijk

de focus tussen wat zich binnen en buiten de gevangenismuren afspeelt op het vlak van hulpverlening.

Doch ontbreekt het aan een vlotte samenwerking tussen deze hulpverleningsdiensten. Daarnaast is

het JWW een actor binnen de gevangenismuren waarbij de trajectbegeleider instaat voor het

bekendmaken van het hulpverleningsaanbod aan de gedetineerden. Evenwel blijkt uit onderzoek dat

niet alle gedetineerden bereikt worden. Trajectbegeleiders dienen dus meer outreachend te werken

om kwetsbare gedetineerden te benaderen en begeleiden.

Page 61: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

61

Deel 2 Onderzoeksdesign en methodologie

Hoofdstuk 5 Algemeen kader van het onderzoek

5.1 Doelstelling en centrale onderzoeksvragen

De doelstelling in deze masterproef is het verkrijgen van inzicht in de thuisloosheidsproblematiek van

ex-gedetineerden na detentie. Via een exploratief-beschrijvend onderzoek zal inzicht gegeven worden

in de moeilijkheden en problemen die optreden na detentie, vanuit het standpunt van de ex-

gedetineerde thuisloze. Concreet wordt een (internationale) literatuurstudie gedaan en een empirisch

onderzoek gevoerd.

Met behulp van een kwalitatief empirisch onderzoek en literatuurstudie zal geprobeerd worden om

een antwoord te formuleren op volgende centrale onderzoeksvragen. Aansluitend bij de centrale

vragen worden de deelvragen weergegeven.

• Welke nationale en internationale onderzoeken zijn al uitgevoerd omtrent thuisloosheid na

detentie?

• Welke ervaringen hebben ex-gedetineerde thuislozen na hun verblijf in detentie in de

specifieke onderzoekssetting, namelijk de mannenopvang in Kortrijk?

o In welke mate worden ex-gedetineerden na hun verblijf in de gevangenis

geconfronteerd met moeilijkheden op het gebied van huisvesting, werk, inkomen en

sociale relaties in de specifieke onderzoekssetting?

o Hoe beleven ex-gedetineerde thuislozen uit de specifieke onderzoekssetting

thuisloosheid?

o In welke mate speelt een verblijf in de gevangenis een rol in de

thuisloosheidsproblematiek van de gedetineerde in de specifieke onderzoekssetting?

5.2 Empirisch kwalitatief onderzoek

In deze masterproef zullen de onderzoeksvragen beantwoord worden met behulp van een

literatuurstudie en een kwalitatief empirisch onderzoek. Kwalitatief onderzoek laat toe om te komen

tot ‘een begrijpen’ van de sociale leefwereld van de betrokkene vanuit zijn alledaagse omgeving

(Ritchie, 2003; Silverman, 2000).

De thuisloosheidsproblematiek van ex-gedetineerden zal in deze masterproef, naast de

literatuurstudie, op een empirisch kwalitatieve manier in kaart gebracht worden. De onderzoeker zal

zich verplaatsen in de leefwereld van de thuisloze ex-gedetineerde en zo een beeld proberen schetsen

van de moeilijkheden en problemen waarmee ex-gedetineerden worden geconfronteerd na detentie,

vanuit hun perspectief en ervaring.

Page 62: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

62

Deze masterproef zal zich toespitsen op verschillende domeinen waarop ex-gedetineerden

moeilijkheden ervaren. Vooreerst zal deze masterproef zich richten tot het domein ‘huisvesting’. Uit

verschillende internationale empirische onderzoeken blijkt dat huisvesting één van de belangrijkste

elementen is om tot een succesvolle re-integratie te komen. Dit blijkt onder andere uit een

longitudinale studie ‘Returning home: Understanding the challenges of prisoner Reentry’

(Pleggenkuhle, Huebner & Kras, 2015; Travis, Solomon & Waul, 2001). Voorts wordt in de literatuur

beargumenteerd dat zonder stabiele huisvesting, slagen op andere domeinen als werk, clean blijven

en deelname aan het dagelijkse leven erg moeilijk wordt (Fontaine & Bies, 2012). Daarenboven zijn

vele ex-gedetineerden niet in staat om onafhankelijk te gaan wonen omdat hun financiële middelen

te beperkt zijn.

Een ander cruciaal aspect van deze masterproef is dus het domein ‘werk’. Detentie brengt stigma met

zich mee, wat kansen tot de arbeidsmarkt beperkt. Voorts toont internationaal onderzoek aan dat

‘opgesloten zijn’ leidt tot een vermindering in inkomsten na detentie (Western, Kling & Weiman, 2001).

Daarnaast moeten we opmerken dat detentie ook voorziening treft op gebied van werk zoals opleiding

en onderwijs of de mogelijkheid tot werk verrichten in de gevangenis. Desondanks deze inspanningen

blijkt uit internationaal onderzoek dat veel ex-gedetineerden te kampen krijgen met werkloosheid

(Visher, Debus & Yahner, 2008)

Daarnaast zal dit onderzoek ook aandacht hebben voor het domein ‘sociale relaties’, wat één van de

essentiële componenten is tot een succesvolle re-integratie (Pleggenkuhle et al., 2015). Hierbij wordt

gefocust op netwerken van familie en vrienden.

Voorts zal deze masterproef zich richten op het op zoek zijn naar en het missen van een ‘thuis’. Dit is

een aspect dat in nationaal en internationaal onderzoek vaak ontbreekt. Er is in onderzoeken vooral

aandacht naar tastbare aspecten zoals huisvesting en werk. De persoon kan echter over deze aspecten

beschikken maar zich alsnog ‘thuisloos’ voelen, het niet in staat zijn om een ‘echte’ thuis te creëren en

zich eenzaam voelen.

Deze gebieden, waarop de ex-gedetineerde moeilijkheden ervaart, zouden mogelijks kunnen leiden

tot een thuisloosheidsproblematiek. Zoals eerder in de literatuurstudie aangegeven, houdt detentie

een risico in op dakloosheid en/of thuisloosheid (Travis, Solomon & Waul, 2001). Om bovengenoemde

redenen verkiest de onderzoeker te focussen op deze levensdomeinen.

Daarenboven wordt in deze masterproef in mindere mate aandacht besteed aan het aspect

hulpverlening in de gevangenis, meer bepaald voorbereiding op re-integratie. Tevens focust deze

onderzoeksscriptie ook op de levensgeschiedenis van de respondent. Zo kan in beeld gebracht worden

of de betrokkene eerder thuisloos of dakloos was, aan middelengebruik leed, psychische problemen

had etc. Er blijkt namelijk een verband te zijn tussen huisvestingsproblemen en druggebruik of

psychische problemen (Western et al 2015).

Page 63: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

63

Hoofdstuk 6 Methodologie

6.1 Literatuurstudie en semi-gestructureerd interview

6.1.1 Literatuurstudie

In deze onderzoeksscriptie wordt gebruik gemaakt van een literatuurstudie om de actuele stand van

zaken, omtrent het onderwerp thuisloosheid na detentie, te kaderen. De literatuurstudie laat toe om

kennis op gebied van het onderwerp weer te geven, te situeren en te begrijpen. Dit aspect van de

masterproef vereist een kritische maar respectvolle kijk op de literatuur (Silverman, 2000). In de

literatuurstudie werd gebruik gemaakt van wetenschappelijke literatuur die verkregen werd via de

databanken ‘Web of Science’, ‘Pub Med’, ‘Google scholar’, ‘Google Books’, ‘OCLC WorldCat’,

‘Lib.Ugent’. De literatuurstudie in deze masterproef maakt gebruik van nationale en internationale

bronnen zoals tijdschriften, boeken, websites, e-books etc. Voorts wordt gebruik gemaakt van de

sneeuwbalmethode om tot nieuwe wetenschappelijke literatuur te komen.

De Engelse zoektermen, en combinaties van zoektermen die in de verschillende databanken werden

gehanteerd, luiden als volgt: ‘Reentry’, ‘Offender re-entry’, Offender reentry’, ‘Reintegration’,

‘Homelessness’, ‘Incarceration’, ‘Ex-prisoner’, ‘Ex-offenders’, ‘Ex-inmates’, ‘After prison’, ‘Post-release

prisoners’, ‘Post-incarceration’, ‘Long term imprisonment’, ‘Returning prisoner’, ‘Accommodation’,

‘Housing’, ‘Home’, ‘Shelter’, ‘Resettlement’, ‘Employment’, ‘Labor market’, ‘Social support’, ‘Stigma’,

‘Discrimination’, ‘Transition’, ‘Poverty’, ‘Housing insecurity”, ‘Housing instability’, ‘Social exclusion’,

‘Coping’, ‘Risk factors’, ‘Protective factors’, ‘Public Housing’ ‘Private market’, ‘Criminal record’,

‘Earnings’, ‘Debts’, ‘Financial responsibility’ ‘Income’, ‘Wages’, ‘Financial Support’, ‘Prevention’,

‘Children’, ‘Family ties’, ‘Social Networks’, ‘Family’, ‘Family Support’, ‘Peers’, ‘Friends’, ‘Friendship’,

‘Relationships’, ‘Romantic ties’, ‘Marriage’, ‘Divorce’, ‘Marital dissolution’, ‘Spousal separation’,

‘Incarcerated parents’, ‘Profile of inmates’, ‘Characteristics prisoners’, ‘Demographics prisoners’,

‘Health’, ‘Bureau of justice statistics’, ‘Housing First’, ‘Halfway houses’, ‘Transitional housing’. De

Nederlandse zoektermen die werden gehanteerd zijn de volgende: ‘Thuisloos’, ‘Dakloos’,

‘Thuisloosheid’, ‘Dakloosheid’, ‘Detentie’, ‘Ex-gedetineerde’, ‘Invrijheidsgestelde’, ‘Re-integratie’,

‘Nazorg’, ‘Huisvesting’, ‘Huisvestingsonzekerheid’, ‘Onderdak’, ‘Wonen’, ‘Werk’, ‘Thuis’, ‘Exclusie’,

‘Stigma’, ‘Sociale relaties’, ‘Netwerk’, ‘Sociaal netwerk’, ‘Huwelijk’, ‘Vriendschap’, ‘Kinderen’,

‘Verbinding’ ‘Sociale huisvesting’, ‘Sociale woning’, ‘Risicofactoren’, ‘Protectieve factoren’,

‘Beschermende factoren’, ‘Preventie’, ‘Arbeidsmarkt’, ‘Inkomen’, ‘Schulden’, ‘Schuldproblematiek’,

‘Economische situatie’, ‘Sociaaleconomische situatie’, ‘Sociale zekerheid’, ‘Sociale bijstand’,

‘Werkloosheidsuitkering’, ‘Ziekte-uitkering’, ‘Leefloon’, ‘Domicilie’, ‘Prison Project’,

‘Gedetineerdenprofiel’, ‘Behoeftenonderzoek gedetineerden’, ‘Geestelijke gezondheid

gedetineerden’, ‘Gezondheid’, ‘Gezondheidstoestand’, ‘Drugs’, ‘Verslaving’.

Page 64: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

64

6.1.2 Semi-gestructureerd interview

In deze masterproef worden ‘respondenten’ gebruikt als databron. De respondenten in dit onderzoek

zijn ex-gedetineerde thuislozen. Zij fungeren als ervaringsdeskundigen en zijn dus de uitgelezen

personen om de problematiek en ervaringen te schetsen vanuit hun perspectief.

De onderzoeksstrategie in deze masterproef is het interview, omdat dit het best aansluit bij de

doelstelling van deze masterproef. Het interview laat toe om de betekenis en beleving van de

onderzoeksdoelgroep, thuislozen, weer te geven vanuit hun sociale leefwereld. De nadruk ligt op het

‘verstehen’. Deze onderzoekstechniek verschaft de mogelijkheid om toegang te krijgen tot de interne

ervaringen van de doelgroep en hun percepties. Deze focus op beleving en ervaring is beter bekend

onder de naam ‘insider’s view’ (Beyens & Tournel, 2010; Mann, 2016). Kwalitatief interviewen is een

vorm van ‘geleide conversatie’ waarbij de interviewer luistert naar de mening die door de

onderzoeksdoelgroep wordt getransporteerd (Warren, 2001). Zo moet het ook aanvoelen voor de

geïnterviewde thuisloze.

In dit onderzoek wordt de complexe doelgroep van thuislozen het best benaderd via kwalitatieve

interviews, zodat zij vanuit hun perspectief, beleving en ervaring de thuisloosheidsproblematiek na

detentie kunnen weergeven. De voorkeur gaat uit naar een individueel face-to-face interview omdat

thuisloosheid een complex en gevoelig onderwerp is, dat in zekere zin tot de privésfeer behoort

(Baarda, Goede & Teunissen, 2005; Beyens & Tournel, 2010). Er wordt dan ook aangehaald dat het

gaat over het perspectief van de ex-gedetineerde thuisloze en dit kan het best via een individuele

aanpak. Interviewen laat toe om een stem te geven aan de thuislozen, een stem die bij deze doelgroep

vaak niet wordt gehoord.

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een semi-gestructureerd interview met open vragen als

onderzoekstechniek. Bij dit type interview hanteert men een ‘guide’ of vragenlijst waarbij er toch enige

vorm van flexibiliteit heerst (Mortelmans, 2007; Mann, 2016). Semi-gestructureerde interviews geven

een zekere structuur en dit maakt mogelijk dat aan de onderzoekssubjecten soortgelijke vragen

gesteld worden, waardoor de antwoorden verwant en dus vergelijkbaar zijn met elkaar (Edwards &

Holland, 2013; Mortelmans 2007). Het voordeel van semi-gestructureerde interviews is dat het ruimte

biedt voor de geïnterviewde om breed te antwoorden op vragen, en dat de onderzoeker de

mogelijkheid heeft om door te vragen (Beyens & Tournel; Edwards & Holland, 2013). Ondanks de

voordelen waarover het semi-gestructureerd interview beschikt, is een nadeel van deze

onderzoekstechniek het tijdrovende karakter van de onderzoekstechniek en dit op het gebied van

dataverzameling en data-analyse (Mann, 2016).

De semi-gestructureerde interviews zullen face-to-face plaatsvinden met als doel zo veel mogelijk

‘rijke’ informatie te bekomen (Mortelmans, 2007). Zoals eerder al duidelijk werd in de literatuurstudie,

zijn thuislozen een kwetsbare doelgroep. Er moet een zeker vertrouwen zijn tussen de interviewer en

de respondent om te kunnen binnentreden in de leefwereld van de betrokkene en de kwetsbaarheid

van de persoon. Dit zal door de onderzoeker nagestreefd worden door het opbouwen van ‘rapport’.

Page 65: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

65

Om een zeker vertrouwen van de persoon te bekomen, zal de onderzoeker zich zo goed als mogelijk

moeten inleven in de situatie van de betrokken geïnterviewde.

Een goed rapport bekomt men ook door te handelen als een professionele interviewer die thuis is in

zijn materie en vak, respect tonen aan de betrokkene, flexibel inspelen op de geïnterviewde, en het

creëren van een zo comfortabel mogelijke situatie (Legard, Keegan, & Ward, 2003). Een goed rapport

zal leiden tot rijkere, meer valide informatie en dus tot een hogere kwaliteit van data (Saldaña, 2014).

Daarnaast moet de onderzoeker aandacht besteden aan het gevaar van ‘going native’ (Mann, 2016).

6.1.2.1 Vragenlijst

De vragen die in deze masterproef gehanteerd worden zijn afkomstig uit het onderzoek van professor

Cheryl Cooke en haar onderzoek ‘Going Home: Formerly Incarcerated African American Men Return

To Families and Communities’ (Cooke, 2005). Professor Cooke deed een kwalitatief onderzoek naar de

problemen waarmee ex-gedetineerde Afro-Amerikaanse mannen geconfronteerd werden na hun

verblijf in de gevangenis, en welke invloed detentie op hun leven heeft gehad. Zij spitste zich in haar

onderzoek vooral toe op volgende domeinen: huisvesting, werk en problemen, moeilijkheden en

blokkades die daarmee gepaard gingen voor deze doelgroep. Voorts besteedde zij in haar semi-

gestructureerd interview ook aandacht aan het leven in de gevangenis, de beleving hieromtrent, en de

weg naar criminaliteit. Daarnaast bracht zij ook enkele demografische gegevens in kaart en probeerde

zij life-events mee te nemen in haar bevraging (Cooke, 2005). De interviewvragen van deze

masterproef worden weergegeven in bijlage (bijlage 1).

Deze interviewvragen vormen een onderdeel van het schetsen van de thuisloosheidsproblematiek.

Maar zoals in de literatuurstudie duidelijk werd, is thuisloosheid meer dan enkel het ontbreken van

onderdak. Voorts is thuisloosheid een proces van ontankering op verschillende domeinen. Een

essentieel aspect van deze problematiek is het op zoek zijn naar en het missen van een ‘thuis’, zoals in

de literatuurstudie aangehaald (Bradley, Oliver, Richardson & Slayter, 2001; Van Menxel, Lescrauwaet

& Parys, 2004). Voorts ontbrak in de vragenlijst van professor Cooke ook het aspect van hulpverlening

binnen en buiten de gevangenis. Deze hulpverlening wordt noodzakelijk geacht om te kunnen re-

integreren in de maatschappij, en is dus mogelijks een hulpbron om thuisloosheid tegen te gaan. Om

deze reden worden nog enkele interviewvragen toegevoegd aan het semi-gestructureerd interview

van professor Cooke. Deze vragen zijn ontstaan na een grondige literatuurstudie met betrekking tot

het thema. Het definitief interview wordt weergeven in bijlage (bijlage 2). De vragen met betrekking

tot steun en voorbereiding in detentie zijn gebaseerd op onderzoek van Bruce Western, Anthony A

Braga Jaclyn Davis Catherine Sirois en literatuur van Katherina H. Bradley ‘No place like home’ (Bradley

et al., 2001; Bruce et al. 2015). De vraag met betrekking tot het hebben van een ‘thuis’ is een eigen

inbreng van de onderzoeker, maar steunt ook op de definitie omtrent thuisloosheid van Van Menxel

et al. 2004. Uit stage-ervaring blijkt dat de onderzoeker meermaals geconfronteerd werd met deze

ervaring van thuislozen. Verder vloeit dit ook voort uit de ontankeringsproblematiek waarmee

thuislozen kampen. Tevens is ook nog een extra vraag toegevoegd omtrent de situatie voor detentie.

Zo kan een link worden gelegd tussen de situatie voor en na detentie en de eventueel reeds aanwezige

Page 66: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

66

problematieken. Deze vraag is gebaseerd op Nederlands onderzoek ‘Opvang ex-gedetineerden’ (Braak

et al., 2003). De vraag omtrent weigering van toegang op diverse vlakken is ontstaan uit de

literatuurstudie van Harding; Jeremy Travis, Amy L. Solomon en Michelle Waul; en deze van Hong Chui

& Kwok-Yin Cheng (Harding, 2006; Chui & Cheng, 2013; Travis, Solomon & Waul; 2001). Het

literatuuronderzoek leidde tot volgende vragen:

• Sinds je vrij bent uit de gevangenis, heb je vrienden, familie of iemand anders waar je op kan

terugvallen?

o Krijg je steun van familie en/of vrienden als je het moeilijk hebt? (Emotionele steun,

materiële steun, financiële steun)

o Hoe ziet jouw gezinssituatie er momenteel uit? Is deze anders dan voor detentie?

o Heb je soms het gevoel/het gevoel gehad dat je nergens thuishoort?

• Wat versta jij onder het hebben van een ‘thuis’?

o In welke mate heb je het gevoel dat je een ‘thuis’ hebt, of juist niet?

• Hoe zag jouw situatie er uit voor detentie?

o Hoe zag jouw huisvestingssituatie er uit?

o Hoe zag jouw werksituatie er uit?

o Hoe zag jouw netwerk er uit? Vrienden, familie, partner?

• Heb je het gevoel dat je in de gevangenis voldoende was voorbereid om terug zelfstandig te

gaan leven?

o Zo ja, op welke domeinen ben je voorbereid?

o Zo nee, op welke domeinen ben je niet voorbereid? Op welke domeinen had je

ondersteuning gewild?

• Heb je het gevoel dat je toegang geweigerd bent op bepaalde vlakken in je leven omdat je een

detentieverleden hebt?

o Zo ja, op welke vlakken?

6.2 Onderzoekspopulatie

6.2.1 Steekproef

De onderzoekspopulatie in deze masterproef zal getrokken worden via een doelgerichte steekproef of

‘purposive sampling’ (Mortelmans 2007). In een doelgerichte steekproef worden eenheden gekozen

met een specifiek doel in relatie tot bepaalde criteria die door de onderzoeker opgesteld worden

(Ritchie, Lewis & Ellam, 2003).

Het doel van dit onderzoek is niet per se om generaliseerbare gegevens te produceren. Random

sampling lijkt niet zinvol in deze masterproef die vooral beoogt om diepgang te bekomen in zijn

resultaten en waarbij beleving een centraal element vormt (Baarda, De Goede, Teunissen, 2005).

Hieruit volgt dat de externe validiteit een beperking vormt op dit onderzoek.

Page 67: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

67

Voorts beoogt deze masterproef wel een zekere vorm van inferentiële generaliseerbaarheid. Op basis

van ‘thick description’, een gedetailleerde beschrijving van actoren in de sociale wereld, wordt deze

vorm van generalisering verwezenlijkt. Hierdoor wordt een vorm van ‘transferability’ of

overdraagbaarheid mogelijk naar andere settings of vergelijkbare situaties (Mortelmans, 2007; Ritchie,

& Lewis, 2003).

De grootte van het aantal onderzoekseenheden in deze masterproef kan niet op voorhand vastgelegd

worden. Er wordt bewust gekozen voor een kleinschalige aanpak gezien de complexiteit van het thema

thuisloosheid na detentie en de doelstelling van het onderzoek (Baarda et al., 2005). Theoretisch

gezien moet men streven naar het punt van ‘saturatie’. Deze masterproef kent een beperking in tijd

waardoor er praktisch gezien wel een zeker maximum gesteld wordt aan het aantal interviews (Beyens

& Tournel, 2010). Dit vormt logischerwijs een beknotting in deze masterproef. Haalbaarheid speelt

namelijk een centrale factor in deze onderzoeksscriptie.

6.2.2 Onderzoekspopulatie en onderzoeksetting

De onderzoekseenheden in deze masterproef zullen bestaan uit ‘Thuis- of dakloze mannen vanaf 26

jaar die verblijven in het residentieel opvangcentrum van het Centrum Algemeen Welzijnswerk Zuid-

West-Vlaanderen, in Kortrijk’. Meer bepaald hebben deze onderzoekseenheden een detentieverleden

en werden zij geconfronteerd met een thuisloosheidsproblematiek. Deze specifieke populatie van

thuisloze mannen vormt logischerwijs een beperking in dit empirisch onderzoek naar generalisering

toe. Echter, zoals eerder betoogd, is het doel van deze masterproef niet om te generaliseren naar de

gehele populatie ex-gedetineerden. De keuze gaat uit naar mannen omdat uit statistieken blijkt dat de

gedetineerdenpopulatie in België ook vooral uit mannen bestaat (FOD Justitie & DG EPI Penitentiaire

Inrichtingen, 2016).

De keuze voor de leeftijd van 26 jaar is theoretisch en praktisch van aard. De mannenopvang in Kortrijk

doet namelijk aan opvang en begeleiding van thuisloze mannen vanaf 26 jaar (CAW Zuid-West-

Vlaanderen, z.j.). Hieruit vloeit voort dat alle mannen die in de mannenopvang te Kortrijk verblijven en

een detentieverleden hebben, kunnen deelnemen aan het onderzoek. Daarnaast werd gekozen voor

de onderzoekslocatie Kortrijk vanuit pragmatische redenen. In de mannenopvang te Kortrijk kan

iedereen met een thuisloosheidsproblematiek terecht, ongeacht de geboorteplaats, vroegere

verblijfplaats, of meer specifiek, de gevangenis waar de persoon verbleef.

Daarenboven zijn er enkele inclusiecriteria waaraan men moet voldoen, met name: moeilijkheden

ondervonden hebben op verschillende levensdomeinen na een verblijf in detentie, bereid zijn om te

antwoorden op de interviewvragen van de onderzoeker, voldoende mogelijkheden hebben om te

kunnen reflecteren over de moeilijkheden die optraden na detentie en bereid zijn om gevoelens en

verlangens omtrent deze gebeurtenis te delen met de onderzoeker.

De keuze van deze onderzoeksetting is pragmatisch: de onderzoeker liep immers stage in de

mannenopvang van het Centrum Algemeen Welzijnswerk Zuid-West-Vlaanderen. Dit leidt ertoe dat de

onderzoeksetting erg toegankelijk is voor de onderzoeker. Er werd ook bewust gekozen voor deze

Page 68: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

68

onderzoekscontext omdat het opvangcentrum onderdak biedt aan thuisloze mannen, en dus

automatisch een link biedt met een thuisloosheidsproblematiek die een centraal thema is in deze

masterproef. Deze onderzoeksetting zorgt dus voor een zekere mate van bereikbaarheid van de

respondenten. Anderzijds zorgt deze keuze voor een nadeel met name dat ex-gedetineerden die niet

geconfronteerd zijn met een thuisloosheidsproblematiek, niet in beeld worden gebracht.

6.3 Dataverzameling

Vooraleer de onderzoeker kan overgaan tot dataverzameling, werd het CAW Mannenopvang te

Kortrijk gecontacteerd en werd er toestemming gevraagd aan de begeleiding, de teamcoördinator

mannenopvang en de verantwoordelijke residentiële afdeling.

6.3.1 Locatie

De interviews voor deze onderzoeksscriptie zullen plaatsvinden in CAW Mannenopvang te Kortrijk in

de periode februari-april 2017. De setting is een bewuste keuze van de onderzoeker aangezien deze

locatie een institutioneel doel heeft, wat voor een zekere afstand en professionaliteit zorgt. Daarnaast

is het ook de woonst van de betrokkene. Aldus zal het interview doorgaan in de alledaagse setting van

de respondent, waardoor er voor een bepaald gevoel van comfort en vertrouwen met de omgeving

gezorgd wordt (Mann, 2016). In de onderzoeksetting is ook voldoende rust en ruimte om het interview

ongestoord te laten plaatsvinden. Ook de onderzoeker is vertrouwd met de setting.

6.3.2 Selectie en aantal respondenten

Zoals eerder aangegeven, wordt er in deze masterproef gewerkt met een doelgerichte steekproef. De

onderzoeker bepaalt de criteria, en deze worden doorgegeven aan het team van de mannenopvang

Kortrijk. Op basis van de vooropgestelde criteria selecteert het team van de mannenopvang, in

samenspraak en overleg met de onderzoeker, enkele respondenten die in aanmerking kunnen komen

voor het onderzoek. De hulpverleners kennen de capaciteiten en achtergrond van hun cliënten, en

kunnen op basis daarvan een getrouwe selectie maken van respondenten die in aanmerking kunnen

komen. Mogelijke respondenten zullen dus vooreerst aangesproken worden door hulpverleners van

de setting en komen daarna pas in contact met de onderzoeker.

In het totaal werden acht semi-gestructureerde interviews afgenomen door de onderzoeker. De

onderzoeker vernam van het team van de mannenopvang dat er drie weigeringen waren. Twee ex-

gedetineerde thuislozen weigerden om deel te nemen aangezien hun situatie moeilijk en gevoelig ligt.

6.3.3 Opname

In dit onderzoek wordt gekozen om de interviews op te nemen met behulp van een mobiele audio-

recorder. Dit leidt ertoe dat de onderzoeker zich ten volle kan toespitsen op de respondent zelf,

vraagstelling en antwoorden. Op deze manier wordt doorvragen mogelijk en kan de onderzoeker

aandacht besteden aan non-verbale aspecten van de geïnterviewde persoon. Om toestemming voor

een opname te verkrijgen, is het belangrijk dat de onderzoeker informatie geeft over confidentialiteit,

en wat er met de opnames, transcripten en resultaten zal gebeuren. De keerzijde is dat

Page 69: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

69

opnameapparatuur als een rem zou kunnen fungeren in het interview (Beyens & Tournel, 2010;

Legard, Keegan & Ward, 2003). Om de privacy en integriteit van de respondenten te respecteren,

zullen de opnames, na het uitschrijven van het interview, verwijderd worden. Dit moet volgens de

informed consent gedachte ook meegedeeld worden aan de respondenten.

Een mogelijk probleem waarmee de onderzoeker geconfronteerd kan worden, is het weigeren van een

opname. De onderzoeker verkiest deze respondenten vervolgens niet te laten deelnemen aan het

onderzoek. Een opname weigeren zou betekenen dat de onderzoeker notities moet maken van het

interview, wat interpretatie of vervorming van betekenis zou kunnen teweegbrengen. Tevens zou de

onderzoeker zich niet ten volle kunnen concentreren op de respondent en het doorvragen.

Daarenboven zou dit ook in gaan tegen de vooropgestelde manier van data-analyse (Cfr. Data-analyse).

6.4 Data-analyse

6.4.1 Transcriptie

Vooraleer de onderzoeker kan overgaan tot het analyseren van de data, moet data omgezet worden

in transcripties. De opnames van de semi-gestructureerde interviews zullen letterlijk worden uitgetikt

in Word, in de bewoordingen van de respondent. Deze zullen zo snel als mogelijk, de volgende dag of

dag zelf, worden uitgetikt zodat details en opmerkingen niet verloren gaan. Het gevolg hiervan is dat

de onderzoeker beschikt over heel wat data waardoor data-reductie de volgende essentiële stap

wordt. Niet-relevante gegevens zullen geschrapt worden, maar blijven wel leesbaar in het document

indien achteraf zou blijken dat de gegevens toch van waarde zijn in het kader van de onderzoeksvraag.

In deze fase zal de onderzoeker dus vertrouwd moeten raken met de data door deze uit te tikken en

herhaaldelijk door te nemen (Baarda, De Goede & Teunissen, 2005).

6.4.2 Thematisch coderen

In deze masterproef wordt gekozen voor de methode van ‘thematisch coderen’. Thematisch coderen

houdt in dat men data gaat identificeren, analyseren, interpreteren en patronen of thema’s gaat

detecteren, volgens Braun & Clarke (Braun, Clarke & Terry, 2015). Deze methode sluit het best aan bij

de doelstelling van het onderzoek dat poogt om de ervaring en beleving van de

thuisloosheidsproblematiek na detentie weer te geven, vanuit het standpunt van de thuisloze.

Aansluitend bij de thematische analyse, volgt de keuze voor ‘inductief coderen’ waarbij codes, thema’s

en labels voortkomen uit de data zelf. (Decorte, 2010; Braun et al., 2015). Dit moet wel genuanceerd

worden. De onderzoeker zal nooit volledig inductief werken, maar gedeeltelijk deductief te werk gaan.

De onderzoeker heeft automatisch op basis van theorie al enkele thema’s en concepten in het

achterhoofd, die de onderzoeker zal linken aan de data (Braun & Clarke, 2006). Desondanks is het

uitgangspunt van deze masterproef ‘inductief coderen’. Vooreerst zal de onderzoeker zijn data

doornemen en daaruit zullen de verschillende codes voortvloeien, dewelke beïnvloed zijn door het

literatuuronderzoek.

Page 70: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

70

Codes zijn kenmerken van de data, natuurlijk tegen de achtergrond van de onderzoeksvraag (Braun et

al., 2015). De codes bestaan uit data-elementen of data-fragmenten die de onderzoeker als belangrijk

acht (Braun & Clarke, 2006). Meerdere codes kunnen toegekend worden aan bepaalde

datafragmenten (Decorte, 2010; Saldaña, 2014). De onderzoeker beschikt over een lijst van codes. Na

de fase van het toekennen van codes, is het de bedoeling om de codes om te zetten in thema’s.

Thema’s verschillen van codes omdat deze breder zijn (Braun & Clarke, 2006). De onderzoeker gaat als

het ware de codes gaan clusteren tot een bepaald thema (Braun et al., 2015). Om te boordelen of iets

een goed thema is, moet de onderzoeker kijken of het in relatie staat tot de onderzoeksvraag (Braun

& Clarke, 2006). Thema’s maken mogelijk dat er tussen de verschillende onderdelen verbanden en

linken worden gelegd. Mogelijks kan er ook gewerkt worden met een aantal subthema’s (Braun et al.,

2015). De thema’s die in dit onderzoek gehanteerd worden zijn: achtergrondvariabelen, justitie,

huisvestingssituatie, dakloosheid, economische situatie, arbeidssituatie, sociaal netwerk, fysische en

psychische gezondheid, hulpverlening en thuis. Deze thema’s moeten steeds gezien worden in het licht

van de onderzoeksvraag, centrale vragen en deelvragen van deze masterproef. De thema’s en

subthema’s worden weergegeven in bijlage om de transparantie van het onderzoek te vergroten. De

codelijst is terug te vinden in bijlage 4. De resultaten die voortkomen uit het empirisch onderzoek,

zullen geëxpliciteerd worden door middel van citaten, wat zorgt voor diepgang in de bevindingen. Het

gebruik van citaten sluit ook aan bij de doelstelling om de thuisloosheidsproblematiek weer te geven

vanuit het standpunt van de thuisloze.

6.4.3 Nvivo software

Om het thematisch coderen te vereenvoudigen, wordt gebruik gemaakt van Nvivo software. De

onderzoeker verkiest deze methode boven handmatig coderen omdat inzichten, patronen en thema’s

sneller gegeneerd kunnen worden en tevens verbanden tijdiger kunnen gevonden worden. Voorts

zorgt deze methode voor een gestructureerd datamanagement en data-analyse. Daarenboven zorgt

het werken met Nvivo software voor een betrouwbare manier van coderen (Mortelmans, 2011).

6.5 Ethische aspecten

Een cruciaal aspect in deze masterproef zijn ethische overwegingen die het onderzoeksproces zullen

beïnvloeden. In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van ethische principes die tijdens het

onderzoek worden gehanteerd, maar deze bieden geen sluitend antwoord op mogelijke ethische

dilemma’s die zich zouden kunnen voordoen gedurende deze onderzoeksscriptie.

6.5.1 Informed consent

De basisprincipes die de onderzoeker gedurende zijn onderzoek moet hanteren: het vermijden van

schade en risico aan de respondenten, autonomie van de participanten respecteren en het produceren

van een positief voordeel voor de deelnemende personen (Flick, 2002). Om dit basisprincipe na te

streven, wordt het principe van ‘informed consent’ gehanteerd, gebaseerd op de richtlijnen van de

European and Social Research Council (ESRC) (O’Gorman & Vander Laenen, 2010). De principes van

Page 71: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

71

‘informed consent’ maken mogelijk dat de respondent zich kwetsbaar opstelt ten aanzien van de

onderzoeker.

De informed consent die aan de respondent gegeven wordt, is gebaseerd op de 6 principes die de

European and Social Research Council hanteert. De onderzoeker informeert de participant over het

doel, de methoden en het gebruik van het onderzoek alsook het feit dat hun autonomie en

waardigheid ten volle gerespecteerd zal worden. Tevens hebben de deelnemers de mogelijkheid om

de deelname aan het onderzoek op elk ogenblik te beëindigen of om bepaalde vragen in het interview

niet te beantwoorden. De onderzoeker verbindt zich ertoe om aan de respondent informatie te

verstrekken over de anonimiteit en vertrouwelijkheid van de gegevensverwerking. Daarnaast

verzekert de onderzoeker aan de respondenten dat de gegevens enkel in het kader van deze

masterproef Criminologische Wetenschappen zullen gebruikt worden en dat de participant de

mogelijkheid heeft om vragen te stellen over het onderzoek. Bovendien strekt de onderzoeker zich

ertoe om eventuele risico’s aan participanten te minimaliseren (O’Gorman & Vander Laenen, 2010;

ESRC, 2015)

Bovengenoemde elementen van informed consent zullen mondeling plaatsvinden aan het begin van

het interview. Er wordt in deze masterproef bewust gekozen voor een mondelinge toestemming van

het onderzoek om geen afstand te creeëren met de geïnterviewde. De onderzoeker is

overeengekomen met de begeleiding dat het plaatsvinden van het interview wel wordt opgenomen in

het dossier van de respondent, wat dus een vorm van schriftelijke bevestiging van deelname is. De

respondent heeft dus weet van de procedures, methoden en doelstelling van het onderzoek en strekt

zich ertoe om de onderzoeker informatie te verschaffen in het kader van deze masterproef. Achteraf

kan de respondent dus niet in discussie treden omtrent het onderzoek in zijn geheel met de

begeleiding of de onderzoeker. Om de transparantie te vergroten, wordt de informed consent vooraf

schriftelijk opgesteld en vervolgens mondeling aangebracht, door de onderzoeker aan de

respondenten, volgens de schriftelijke weergave (bijlage 3).

6.5.2 Confidentialiteit en anonimiteit

Het principe van confidentialiteit staat centraal in deze onderzoeksscriptie. Confidentialiteit houdt in

dat de onderzoeker de identiteit van de participant kent, maar verbindt zich ertoe dat het voor andere

personen onmogelijk wordt om hen te kunnen identificeren of te linken aan het onderzoek (Flick,

2002). De gegevens in deze masterproef zullen beveiligd worden en enkel op anonieme wijze openbaar

worden gemaakt. Om dit principe te kunnen handhaven, zullen de participanten informatie krijgen

over wat met de data gebeurt en op welke manier rapportage plaatsvindt (Clifford, 2000; Wiles, 2012).

De gegevens in deze masterproef zullen geanonimiseerd worden door pseudoniemen te hanteren. Dit

om privacy maximaal te garanderen. Aangezien het gaat om een kwalitatief onderzoek, en er mogelijks

gebruik wordt gemaakt van citaten, zullen participanten zichzelf wel kunnen identificeren met de

resultaten. Dit is mogelijks ook het geval voor de begeleiding en de organisatie zelf, CAW

Mannenopvang te Kortrijk. Dit houdt geen inbreuk van de privacy in, aangezien de respondenten

hiervan op de hoogte zullen worden gebracht.

Page 72: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

72

6.5.3 Mogelijke ethische dilemma’s

Indien ethische dilemma’s zich voordoen, zal de onderzoeker steeds een afweging moeten maken

tussen de kwaliteit van het onderzoek en ethische principes met betrekking tot bescherming van de

respondenten (confidentialiteit en schade vermijden) (Flick, 2002; Wiles 2012). Er is geen one-size-fits-

all voor ethische conflicten. De onderzoeker moet ethische problemen steeds beoordelen in het kader

van de specifieke situatie en de context van het onderzoek (Wiles, 2012). Ingeval zich een ethisch

dilemma voordoet, zal de onderzoeker zich verantwoorden over de kwestie. Echter, de rode draad

doorheen mogelijke ethische problemen, is schade aan deze reeds kwetsbare doelgroep voorkomen.

6.6 Validiteit en betrouwbaarheid

6.6.1 Validiteit

Zoals aangehaald, kampt dit onderzoek met een beperkte externe validiteit. Toch wenst de

onderzoeker te beargumenteren dat thuisloosheid na detentie een multidimensionale, complexe

problematiek is, waarbij het onmogelijk is om een volledig beeld te schetsen in dit onderzoek. Het

empirische onderzoek in deze masterproef is te beperkt in tijd. Desondanks poogt de onderzoeker een

vorm van inferentiële generaliseerbaarheid na te streven, wat de externe validiteit van dit kwalitatief

onderzoek verhoogt. Daarnaast is er ook de interne validiteit van het onderzoek. Het gebruik van

‘member check’ zorgt ervoor dat de interne validiteit van het onderzoek verhoogd wordt. Desondanks

vormt sociale wenselijkheid, geheugeneffecten en de onderzoeker zelf een beperking van deze interne

validiteit.

6.6.2 Betrouwbaarheid

Interne betrouwbaarheid doen toenemen in dit onderzoek is niet mogelijk. Dit houdt namelijk in dat

de onderzoeker binnen een onderzoeksteam, of met een externe onderzoekers, gaat analyseren of de

studie tot dezelfde data, analyses en/of conclusies komt (Maesschalck, 2010; Mortelmans, 2007). In

het kader van deze masterproef is het niet mogelijk om andere onderzoekers hiervoor in te schakelen.

Mogelijk is wel om de promotor van dit onderzoek, professor Vander Laenen, toegang te geven tot

ruwe data, zodat zij het codeerwerk kan controleren. Desondanks wordt gekozen om dit niet te doen

zodat de privacy en informed consent van het onderzoek gerespecteerd wordt. De codeboeken met

betrekking tot deze masterproef worden wel weergegeven. De externe betrouwbaarheid verwijst naar

repliceerbaarheid van het onderzoek (Mortelmans, 2007). In dit onderzoek wordt de externe validiteit

verhoogd door een uitgebreid onderzoeksdesign weer te geven, inclusief de verschillende stappen van

het onderzoek. Bovendien worden keuzes omtrent het onderzoek beargumenteerd en beperkingen

aangehaald. In de literatuur wordt dit ook wel ‘audit trail’ genoemd. Dit vergroot ook de interne

betrouwbaarheid van het onderzoek (Maesschalck, 2010; Mortelmans 2007). Voorts moet het unieke

en specifieke karakter van dit empirisch onderzoek beargumenteerd worden, die vanuit zijn

doelstelling niet beoogd om repliceerbaar te zijn.

Page 73: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

73

6.7 Beperkingen onderzoek

Voorheen werd reeds benadrukt dat deze masterproef enkele beperkingen vertoont. Er moet

beklemtoond worden dat in deze onderzoekscriptie de factor ‘haalbaarheid’ een belangrijke rol heeft

gespeeld. Er wordt beoogd om een bijdrage te leveren aan empirisch kennis omtrent het thema

thuisloosheid na detentie. Het onderzoek heeft dus zeker een wetenschappelijke relevantie, maar is

ook maatschappelijk relevant. Het zou mogelijks een aanzet kunnen vormen voor beleidsmakers om

het probleem op de agenda te plaatsen, en het beleid omtrent de uitstroom en hulpverlening na

detentie bij te stellen. Voorts zou het aangewezen zijn dat dit onderzoek verrichten op grotere schaal

en de inclusiecriteria van het onderzoek te verruimen. Desalniettemin zou deze scriptie een aanloop

kunnen vormen tot verder onderzoek omtrent deze problematiek. In wat volgt worden vooral

beperkingen weergegeven met betrekking tot de interne validiteit van deze masterproef.

6.7.1 Sociale wenselijkheid

De antwoorden van het semi-gestructureerd interview zouden beperkt kunnen worden door sociale

wenselijkheid of ‘social desirability’. Mogelijks probeert de respondent het interview te behagen met

bepaalde antwoorden of antwoorden waarvan hij denkt dat ze sociaal aanvaard zijn. Het is denkbaar

dat de geïnterviewde bepaalde zaken bewust achterhoudt (Fontana & Frey, 2000). Social desirability

is een bedreiging voor de interne validiteit van deze masterproef. Om de interne validiteit en dus de

geloofwaardigheid van het empirisch onderzoek te verhogen, wordt gebruik gemaakt van de techniek

‘member check’ (Mortelmans, 2007). De respondenten krijgen de mogelijkheid om het volledig

uitgetypte interview na te lezen en zaken aan te vullen. Echter wenste geen enkele respondent hiervan

gebruik te maken.

6.7.2 Afstand onderzoeker

Interviewers zijn op zijn allerminst neutraal. Als onderzoeker oefen je een zekere invloed uit op de

geïnterviewde via bepaalde aspecten zoals gender, leeftijd, interviewervaring, opleiding, uiterlijk, taal,

kledij etc. (Fontana & Frey, 2000). Daarbij moet opgemerkt worden dat interviewers gezien worden als

actieve participanten in interactie met de respondent. De betekenis van vragen en antwoorden komen

tot stand in een context die door beide gecreëerd wordt (Beyens & Tournel, 2010; Fontana & Frey,

2000).

6.7.3 Geheugen effecten

De respondenten kunnen geconfronteerd worden met geheugeneffecten. Het is mogelijk dat zij zaken

vergeten om dat deze feiten te ver in het verleden liggen (Fontana & Frey, 2000). Geheugeneffecten

vormen dus een bedreiging voor de interne validiteit van dit empirisch onderzoek. Om

geheugeneffecten in deze masterproef zoveel mogelijk te beperken, worden respondenten

geïnterviewd die momenteel thuisloos zijn. De beleving van thuisloosheid na detentie is dus erg

actueel aanwezig. Een mogelijk nadeel hiervan is dat respondenten zich momenteel in deze situatie

bevinden en hierdoor de problemen moeilijker kunnen verwoorden of bekijken van op een afstand.

Page 74: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

74

Deel 3 Onderzoeksresultaten

Hoofdstuk 7 Algemene gegevens

In het volgend hoofdstuk worden de algemene gegevens van de acht bevraagde respondenten

weergegeven. Het kwalitatief onderzoek in deze masterproef omvat een heel specifieke doelgroep,

namelijk mannelijke ex-gedetineerde thuislozen. Derhalve is er nood aan een gedetailleerd beeld van

de mannelijke ex-gedetineerde thuisloze om de onderzoeksresultaten te kunnen interpreteren. De

algemene gegevens werden verkregen door het afnemen van een semi-gestructureerd face-to-face

interview. De resultaten vertrekken steeds vanuit de ervaring en het standpunt van de ex-

gedetineerde thuisloze.

7.2 Leeftijd

Leeftijdscategorie

21 – 30 jaar 1

31 – 40 jaar 2

41 – 50 jaar 2

51 – 60 jaar 3

De jongste ex-gedetineerde thuisloze is 29 jaar en de oudste is 60 jaar. De meeste respondenten

bevinden zich in de leeftijdscategorie 51 tot 60 jaar en de gemiddelde leeftijd bedraagt 45 jaar.

7.3 Opleiding

Secundair onderwijs

Enkel basisonderwijs 1

Algemeen secundair onderwijs 1

Technische secundair onderwijs 1

(Deeltijds) Beroepssecundair onderwijs 4

Hogeschool, universiteit /

Onbeantwoord 1

Het merendeel van de bevraagde respondenten heeft Beroeps secundair onderwijs gevolgd (N=4)

waarvan de gevolgde richtingen lasser, mechanica en slager zijn. Eén respondent heeft enkel het

basisonderwijs afgewerkt. Bovendien studeerde geen enkele bevraagde verder na het middelbaar

onderwijs. Twee respondenten geven aan dat ze later nog een opleiding bij de Vlaamse Dienst voor

Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) hebben gevolgd. Uit de gegevens kan er afgeleid

worden dat de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen eerder laag opgeleid zijn.

Page 75: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

75

7.3 Werk

Werk status

Werkend 1

Werkloos 7

Zeven bevraagden zijn momenteel werkloos, waarvan er drie aangeven dat zij blijvend invalide zijn.

Deze respondenten bevinden zich in de leeftijdscategorieën 41 tot 50 jaar en 51 tot 60 jaar. Slechts

twee van de werkloze ex-gedetineerde thuislozen (N=7) zijn effectief op zoek naar werk.

7.4 Inkomen

Inkomen

Inkomen uit arbeid 1

Werkloosheidsuitkering 4

Ziekte- en invaliditeitsuitkering 2

Leefloon 1

Uit de bevraging blijkt dat de helft van de respondenten een werkloosheidsuitkering ontvangt. Slechts

één respondent ontvangt een inkomen uit arbeid. Er kan dus besloten worden dat de overgrote

meerderheid van de ex-gedetineerde thuislozen een inkomen via de sociale zekerheid ontvangt.

7.5 Relatiestatus

Huidige relatiestatus

Getrouwd /

Gescheiden en momenteel alleenstaand 5

Nooit getrouwd en momenteel

alleenstaand

3

Nooit getrouwd en momenteel een relatie /

Vijf van de acht bevraagden zijn minimum eenmaal getrouwd, maar zijn op dit moment gescheiden en

alleenstaand. Niemand van de respondenten heeft momenteel een relatie.

7.6 Kinderen

Werkloos

Invaliditeit 3

Werkzoekend 2

Niet-werkzoekend 2

Kinderen

Ja 5

Nee 3

Aantal kinderen

1 – 2 kinderen 3

3 – 4 kinderen 1

5 – 8 kinderen /

8 – 9 kinderen 1

Page 76: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

76

Vijf van de acht respondenten hebben kinderen, waarvan het merendeel één of twee kinderen heeft.

Slechts één ex-gedetineerde thuisloze heeft negen kinderen. De bevraagden met kinderen bevinden

zich in de leeftijdscategorieën 41 tot 50 en 51 tot 60 jaar en diegenen zonder kinderen behoren tot de

categorieën 21 tot 30 en 31 tot 40 jaar.

7.7 Strafduur en veroordeling

Frequentie gevangenisstraf

1 maal 4

2 maal 2

3 maal 2

4 of meer maal /

De helft van de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen heeft eenmaal in de gevangenis gezeten, twee

respondenten verbleven twee keer in detentie en nog twee andere respondenten hebben driemaal

een gevangenisstraf ondergaan.

Totale detentieduur

Minder dan één maand 1

Een tot zes maand 1

Zes maand tot één jaar 2

Eén tot twee jaar 1

Twee tot drie jaar /

Drie tot vier jaar 2

Vier tot zeven jaar /

Zeven tot 10 jaar 1

In de bovenstaande tabel wordt de totale duur dat de ex-gedetineerde thuisloze in detentie verbleef,

weergegeven. De ene helft van de bevraagden verbleef minder dan één jaar in de gevangenis en de

andere helft zat tussen een periode van één tot zeven jaar in de gevangenis.

Bij de respondenten die een eenmalige gevangenisstraf ondergingen was de duurtijd zeven jaar, vier

jaar, één maand en acht dagen, gespreid over de verschillende leeftijdscategorieën. De twee

bevraagde ex-gedetineerde thuislozen die tweemaal in de gevangenis verbleven, kenden beiden een

relatief korte strafduur van enkele maanden. Daarvan verbleef de ene respondent een keer zes en een

keer acht maanden in de gevangenis en de andere een keer drie en een keer vier maanden.

De twee bevraagden die driemaal in de gevangenis verbleven, situeren zich in de leeftijdscategorie 41

tot 50 jaar. Daarvan geeft één respondent aan dat hij drie jaar in detentie heeft gezeten en tweemaal

Page 77: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

77

voor twee maanden. De andere bevraagde heeft driemaal voor enkele maanden in de gevangenis

verbleven, maar heeft dit niet verder gespecifieerd.

Het merendeel van de bevraagden behoort tot de kortgestraften, dit zijn straffen tot maximum drie

jaar. Drie respondenten maken deel uit van de langgestraften, dit zijn straffen van minimum drie jaar,

waarvan er twee beiden een straf van vier jaar hebben ondergaan en de derde een straf van zeven jaar

heeft doorlopen.

Type veroordeling

Slagen en verwondingen 3

Diefstal/inbraak met of zonder geweld 5

Verboden wapenbezit 1

Drugsbezit 1

Niet-betalen van alimentaties 2

Oplichting en vervalsing 1

Landloperij 1

Indien naar het type veroordeling wordt gekeken, kan vastgesteld worden dat vijf bevraagden

veroordeeld zijn voor diefstal met of zonder geweld. Bovendien zijn er drie respondenten veroordeeld

voor slagen en verwondingen. Twee van de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen hebben een

gevangenisstraf ondergaan voor het niet betalen van alimentatie of onderhoudsgeld. Deze ex-

gedetineerde thuislozen situeren zich in een oudere leeftijdscategorie namelijk tussen 51 tot 60 jaar.

Eén ex-gedetineerde thuisloze is ooit veroordeeld voor landloperij, aldus situeert deze man zich ook in

de leeftijdscategorie van 51 tot 60 jaar. De genoemde gevangenis waar de respondenten verbleven

zijn Ieper, Brugge, Wortel en Merksplas

7.8 Besluit: het profiel van de bevraagde ex-gedetineerde thuisloze

Wanneer naar de leeftijd gekeken wordt, kan geconcludeerd worden dat de gemiddelde leeftijd van

de acht respondenten 45 jaar is. Wat betreft de scholing volgde het merendeel van de bevraagden

technisch of (deeltijds) beroeps secundair onderwijs, ze zijn dus eerder laaggeschoold. Op één

respondent na zijn alle andere bevraagden momenteel werkloos en ontvangen zij een inkomen uit de

sociale zekerheid. Wanneer ingegaan wordt op de relatiestatus blijkt dat meer dan de helft van de

respondenten een of meerdere malen getrouwd is en kinderen heeft, maar geen enkele respondent

heeft op dit ogenblik een partner. Voorts kan geconstateerd worden dat de helft van de respondenten

twee -of driemaal in de gevangenis heeft gezeten. Er dient wel opgemerkt te worden dat het

merendeel van de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen kortgestraften zijn. Slechts drie

respondenten zijn langgestraften en zaten dus een straf uit van minimum drie jaar. Tot slot kan er uit

de resultaten afgeleid worden dat “diefstal met of zonder geweld” de meest frequente veroordeling is

bij de respondenten. Daarenboven worden slagen en verwondingen ook dikwijls benoemd door de

bevraagden (N=3).

Page 78: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

78

Hoofdstuk 8 De onderzoeksresultaten volgens de acht thema’s

In dit hoofdstuk worden de percepties, bevindingen en meningen van de acht bevraagde ex-

gedetineerde thuislozen, in het kader van het onderzoek naar thuisloosheid na detentie, weergegeven.

De ervaringen van de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen worden per thema besproken, waarbij de

volgorde van de besproken topics overeenstemt met de waarde die de respondenten aan de topics

gaven. Het belangrijkste thema volgens de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen wordt eerst

besproken, nadien volgen de vaststellingen van het tweede belangrijkste thema etc. Het gewicht dat

door de respondenten aan de thema’s werd toegekend, werd duidelijk met behulp van het

softwareprogramma Nvivo. De resultaten worden levendig gemaakt door de toevoeging van citaten

waarbij elke respondent minstens éénmaal aan het woord komt.

Bij de bespreking van de verschillende thema’s zal zoveel als mogelijk een onderscheid worden

gemaakt tussen de situatie voor én na detentie. Zo kan een antwoord worden gevormd op de

onderzoeksvraag omtrent de rol die een verblijf in detentie speelt bij het ontwikkelen of continueren

van een thuisloosheidsproblematiek. Eveneens wordt een antwoord gevormd op de tweede

onderzoeksvraag met betrekking tot de moeilijkheden waarmee de respondenten geconfronteerd

worden na hun verblijf in detentie.

8.1 Het sociaal netwerk

8.1.1 Het sociaal netwerk voor detentie

Vanuit de interviews wordt duidelijk dat de respondenten vaak te kampen hadden met een complexe

en problematische jeugd (N=5). Vier van de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen geven namelijk aan

dat ze in hun jeugdjaren getuige waren van fysiek of psychisch geweld óf dat ze zelf slachtoffer geweest

zijn. Daarbij wordt voornamelijk de vader aangeduid als fysieke en/of psychische geweldpleger en de

moeder als slachtoffer. Zo geven enkele respondenten aan dat hun moeder werd mishandeld en/of

misbruikt en dat ze in hun jeugd overleden is. Volgens hun perceptie zou de moeder zelfs overleden

zijn door het toedoen van de vader (N=2).

‘Mijn vader was heel beestachtig. Echt, hij was vanaf dat ik geboren ben tot mijn 18… Een week

voor mijn 18de is mijn moeder overleden. Eigenlijk heel die periode heeft hij mijn moeder

afgeranseld, misbruikt, en ik zag dat als kind, hoorde het ’s nachts, dat je zegt van: hoe kan

dit?’

Drie bevraagden verklaren dat hun vader of moeder een alcoholverslaving had en dat deze

medebepalend was voor de moeilijke gezinssituatie tijdens hun jeugd.

‘De eerste keer dat ik mijn vader geweten heb was als ik vijf jaar was. Dan zat mijn vader in ’t

‘prison’. Als ‘k een jaar of dertien was, dan is hij buitengekomen, achter een jaar of acht. En

twee drie jaar nadien heeft hij weer levenslang gezeten tot dat hij doodgegaan is. En mijn

Page 79: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

79

moeder ja… Dat was ja… Dat was een alcoholiste, en altijd café gehouden en alcoholist. Tegen

dat ik opstond, al van kleins af, was dat alcohol aan mijn moeder geven in haar bed.’

De meerderheid van de ex-gedetineerde thuislozen geeft aan geen goede jeugd te hebben gehad,

onder andere door verlies- en breukervaringen. Slechts één respondent verklaart dat hij een goede

jeugd heeft gehad, wat leidde tot een goede relatie met de ouders doorheen zijn latere levensjaren.

Vanuit de interviews kan worden afgeleid dat de negatieve jeugdervaringen een belangrijke rol hebben

gespeeld in het ontwikkelen van hun thuisloosheidsproblematiek.

Wanneer gepeild wordt naar het aantal broers of zussen blijkt dat bijna alle respondenten minimaal

één broer of zus hebben (N=7). De ex-gedetineerde thuislozen geven aan dat het contact met broers

of zussen voor detentie vaak al minimaal, verstoord of verbroken was. Enkelen deden beroep op hun

broer of zus voor emotionele of materiële steun (onderdak) voor ze in de gevangenis terechtkwamen,

maar aangezien de relatie met hun broer of zus al problematisch was, kregen zij weinig of geen hulp.

Indien verder ingezoomd wordt op de gezinssituatie vlak voor detentie blijken vijf van de acht

bevraagden één of meerdere malen getrouwd te zijn. Uit hun huwelijk(en) zijn kinderen voortgekomen

(N=5) waarbij het merendeel een of twee kinderen heeft.

Volgens de mening van de respondenten was de gezinssituatie voor hun verblijf in de gevangenis reeds

problematisch (N=5). Zo worden hun relaties vaak gekenmerkt door bedrog, wisselende partners,

relatiebreuk en scheiding. Volgens hun perceptie is de relatie met hun kinderen hierdoor verstoord of

verbroken (N=3). Doch blijken diezelfde respondenten steeds pogingen te hebben ondernomen om

het contact met hun kinderen te herstellen voor dat ze in de gevangenis terechtkwamen (N=3). Vier

respondenten zijn effectief gescheiden vóór hun verblijf in de gevangenis. Drie respondenten zijn voor

hun vrijheidsbeneming nooit getrouwd geweest en hebben ook geen kinderen.

‘Ze heeft ze alle dagen gebrainwasht. Ze waren verboden om… ik heb ze keer toevallig in

Zwevegem, dat ‘k aan het Kruidvat was, en ze kwamen uit Kruidvat, en ze zagen mij. En ze

waren dan nog kleiner, en ze kwamen naar mij gelopen, en haar auto stond juist geparkeerd

voor ’t Kruidvat. Ze is er naartoe gelopen, ze heeft ze allebei uit m’n arms gepakt en den auto

binnen, en ze zei: ‘t zijn u kinders niet meer, ‘t zijn de mijne, en gij moet der afblijven. Echt de

waarheid, ‘k heb al veel zwarte sneeuw gezien ze.’

Opmerkelijk is dat voor een aantal ex-gedetineerde thuislozen de relatiebreuk met hun vrouw de

aanzet vormde voor vele problemen en de weg naar thuisloosheid (N=3).

‘Awel ja als m’n vrouw weggelopen is ja he. ‘k Heb een verkeerde kant gepakt he. Beginnen

drinken drinken drinken. Je voeten vagen aan je werk, je voeten vagen aan dit, je voeten aan

vagen aan dat, u voeten vagen aan alles… Tot da je in de miserie geraakt he…’

Page 80: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

80

Volgens de bevraagden worden hun partnerrelaties veelal gekenmerkt door een soort

goedgelovigheid, naïviteit en aantrekkings- en afstotingsmechanisme. Eén respondent verklaart dat hij

snel verliefd wordt. Zo geeft de man aan dat hij zeer veel relaties en zeker twintig verschillende

gezinnen heeft gehad. Zijn leven bestond voornamelijk uit afwisselende periodes van dakloosheid en

nieuwe relaties waarbij hij steeds ging inwonen bij de partner. Een andere respondent verklaart dat hij

twee keer opnieuw naar zijn ex-vrouw is teruggekeerd. Uiteindelijk bleek de vrouw de respondent

enkel te gebruiken om haar schulden af te betalen.

Daarenboven blijkt bedrog in de partnerrelaties dikwijls voor te komen (N=3). Het valt op dat de

partners van de respondenten vaak relaties aangingen met iemand van hun nabije sociaal netwerk

zoals de beste vriend of zelfs familieleden.

‘Ze heeft dus willen… Dat is heel den historiek van de historie. Ze heeft terug willen herbeginnen

met mij op de laatste keer dat we naar de rechtbank zijn geweest voor de scheiding. Ze keek

dus als de rechter vroeg, of we willen doorgaan met de procedure, keek ze naar mij. Ze zei;

zouden we niet voor de kinderen weer voortdoen? Maar ze had me dus wel bedrogen met m’n

beste maat! Dus achteraf ben ik dan nog te weten gekomen van collega’s van haar, dat ze met

drie andere collega’s al jaren aanhield eigenlijk. Dus ‘k heb bedrogen geweest tot en met. En

voor mij, ‘k ben der op gekomen, dat ze met m’n beste maat in bed zat.’

Als laatste aspect van het sociaal netwerk voor detentie komen de vrienden en kennissen aan bod. De

helft van de respondenten geeft aan dat hun vriendengroep voornamelijk bestond uit mensen die

criminele feiten pleegden en/of een detentieverleden hadden. Drie respondenten verklaren dat zij

mede onder invloed van hun vrienden criminele feiten hebben gepleegd. Opvallend is dat

verschillende respondenten verklaren dat er niet echt sprake was van ‘echte’ vriendschappen voor

detentie (N=4). Zo geven diezelfde respondenten aan dat het eerder ging om kennissen, personen die

ook een alcoholproblematiek hadden, personen uit de criminaliteit en vrienden die bedrog pleegden.

Daarnaast wordt eerder beroep gedaan op vrienden en kennissen voor materiële steun, zoals

onderdak, dan voor emotionele steun. Er kan dus geconcludeerd worden dat er bij geen enkele

bevraagde sprake was van ‘echte’ vriendschapsrelaties voor hun verblijf in de gevangenis.

8.1.2 Het sociaal netwerk na detentie

Vier van de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen, van wie de vader nog leefde, geven aan dat ze na

detentie niet konden rekenen op hun vader en dat hun verblijf in de gevangenis hierbij een rol speelde.

Eén respondent verklaart dat de relatiebreuk met de vader ontstond na zijn verblijf in de gevangenis.

Volgens hem was de relatie met zijn ouders enkel bestaand omdat de ouders wilden profiteren van

zijn welgestelde financiële situatie. Een andere respondent geeft aan dat hij zijn vader ernstige slagen

en verwondingen heeft toegebracht wat heeft geleid tot een gevangenisstraf. Bovendien verklaart nog

een andere ex-gedetineerde thuisloze contact te hebben gezocht met zijn vader na detentie. Hij kon

Page 81: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

81

echter niet rekenen op zijn vader voor morele of materiële steun waardoor hij na zijn verblijf in

detentie op straat belandde.

Slechts één van de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen geeft aan zowel voor als na detentie een

goede band te hebben met zijn vader. Bij enkele respondenten is de vader momenteel overleden

(N=3). Naar de mening van één bevraagde ex-gedetineerde thuisloze is de band met zijn ouders door

detentie wel veranderd. Zijn ouders verwijten hem zijn gevangenisstraf doch is er wel nog regelmatig

contact.

Globaal genomen wordt door de respondenten minder ingegaan op de relatie met hun moeder. Uit

de interviews blijkt dat de moeder ofwel overleden is of dat de respondent niet op zijn moeder kon

rekenen na detentie aangezien de relatie in hun jeugdjaren al problematisch was.

Indien de gezinssituatie na detentie bekeken wordt, kan worden vastgesteld dat geen enkele

respondent momenteel een relatie heeft. Zoals eerder aangegeven was het merendeel al gescheiden

of alleenstaand voor detentie (N=7). Slechts één respondent geeft aan dat zijn verblijf in de gevangenis

de oorzaak van de scheiding was. Bij de meeste van de respondenten is er wel een verlangen naar een

nieuwe relatie na detentie, maar verloopt dit moeilijk omwille van een beperkt aantal sociale

contacten of omdat ze een wantrouwen naar anderen toe ontwikkeld hebben. Sommige respondenten

geven wel aan dat zij na detentie relaties hebben gehad maar dat deze uiteindelijk werden verbroken.

Vijf respondenten hebben kinderen, waarvan er drie aangeven dat het contact met hun kinderen reeds

voor detentie verstoord of verbroken was (N=3). Diezelfde respondenten verklaren dat zij ook na

detentie pogingen hebben ondernomen om het contact met hun kinderen te herstellen. Eén

respondent vertelt dat, nadat hij verschillende pogingen had ondernomen opnieuw in contact te

komen met zijn kinderen, zijn zoon plots zelf online contact heeft opgenomen. Volgens de bevraagde

werd dit opnieuw verbroken door het toedoen van zijn ex-vrouw. Momenteel heeft deze respondent

geen contact met zijn twee kinderen terwijl hij dit wel wenst. Bij een andere geïnterviewde zijn de

kinderen nog minderjarig en verbiedt zijn ex-vrouw elk contact. De bevraagde beweert dat hij

momenteel juridische stappen onderneemt om het contact met zijn kinderen terug te kunnen

herstellen. Uit de interviews wordt duidelijk dat alle respondenten met kinderen (N=5) een groot

verlangen hebben naar contact met hun kinderen. Daarenboven halen enkele geïnterviewden aan dat

hun kinderen een belangrijke drijfveer zijn in hun leven.

‘Ja, ‘k heb mijn zoon dan uitgehaald uit een instelling. Mijn ex had hem weggestoken dus. Van

‘t straat… Ik heb toch veel bereikt in m’n leven, niet voor te stoefen, pas op he… Maar pff, ‘k

heb een jaar en half buiten geslapen en ja, ‘k wilde niet opgeven voor m’n twee kinderen.’

Bij twee respondenten was de relatie met hun kinderen goed voor hun verblijf in de gevangenis en

blijkt die relatie ook na detentie stand te houden.

Page 82: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

82

Onder de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen heerst eensgezindheid omtrent het aspect vrienden

en vriendschappen. De meerderheid van de respondenten geeft aan dat men na detentie en tot op

heden geen vrienden of vriendschapsrelaties heeft (N=5). De bevraagden spreken over kennissen,

personen waar ze beroep op deden voor onderdak, ‘slechte’ vrienden of mannen uit het

opvangcentrum waar zij op dit moment verblijven. Drie geïnterviewden kiezen er bewust voor om geen

contact meer te hebben met de door hen benoemde categorie ‘slechte’ vrienden of mensen uit de

‘kring’. Uit de interviews kan er geconstateerd worden dat detentie dikwijls zorgt voor een besef dat

hun vrienden of kennissen niet de juiste personen zijn om hen op het rechte pad te houden.

‘Gohja drinkebroeders he. Geen vrienden waar dat ge op kon rekenen of die goed waren of

waar dat ik mij kon aan optrekken. In tegendeel…’

Opvallend is dat het merendeel van de ex-gedetineerde thuislozen aangeeft dat zij na hun verblijf in

de gevangenis niemand, noch vrienden, familie of een partner, hadden waarop zij konden terugvallen

voor materiele, financiële of emotionele steun (N=5). Slechts drie respondenten hadden een heel

beperkt sociaal netwerk bestaande uit één of twee familieleden (doorgaans broer of zus) waarop zij

in beperkte mate op konden rekenen na detentie. Opmerkelijk is dat alle bevraagden aangeven dat ze

een gebrek hebben aan emotionele steun (N=8).

‘Ze hebben mij laten vallen gelijk een baksteen! M’n broer zag me op de kermis, ‘k was groen

van den honger. Ik zeg ‘k ga gewoon vragen achter een zak frieten… Hij bekeek mij niet! Hij zei:

leefde gij ook nog? Dus… van mij mag hem ontploffen’

‘Nee, ik heb niemand. En dat is zwaar ze. Ze zeggen dikwijls in nood kent m’n zijn vrienden’

Uit de interviews blijkt dat de ex-gedetineerde thuislozen zich dikwijls eenzaam voelen. Zo geven

sommige respondenten aan dat ze zich alleen voelen en niemand hebben waar zij bij terecht kunnen.

‘Awel ja, das logisch he, ‘k ben een socialen, ik praat graag met de mensen. Ik zou geld geven

om met iemand te kunnen praten. Ik zeg het, dat is altijd mijn probleem geweest, altijd veel te

goed zijn voor iedereen. Ik zeg het, ‘k heb hier zoveel gasten geholpen…’

8.1.3 Sociaal netwerk en thuisloosheid

Opmerkelijk is dat de problemen of de breuken in het sociaal netwerk bijdragen aan het ontwikkelen

of continueren van thuisloosheid bij de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen. Het gebrek aan een

‘warme’ thuis en jeugd, contacten met niet-criminele of niet-problematisch jongeren, relatiebreuken,

scheidingen en complexe gezinssituaties vormen bij de respondenten vaak een voedingsbodem voor

het ontstaan van thuisloosheid. Daarenboven blijkt uit de interviews dat detentie het proces van

thuisloosheid versterkt bij respondenten die al thuisloos waren of dat detentie thuisloosheid doet

ontstaan.

Page 83: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

83

8.2 Huisvestingssituatie en dakloosheid

8.2.1 Huisvestingsonzekerheid

Indien ingezoomd wordt op huisvesting verklaren alle respondenten huisvestingsonzekerheid te

hebben ervaren voor en/of na detentie.

De helft van de respondenten verklaart dat ze in hun jeugdjaren te kampen hebben gehad met

huisvestingsonzekerheid. De onzekere huisvestingsomstandigheden die deze geïnterviewden in hun

jeugd ervoeren, waren: vaak verhuizen, tijdelijk verblijven bij familieleden of het verblijven in een

internaat in de week en in een instelling in het weekend.

‘Maar heel m’n leven ben ik al meer dan 40 maal verhuisd. Zeker al meer dan 40 maal verhuisd!

Op legaal zeker 30, en in het echt meer dan 50. Het is immens veel. Ik heb nooit een thuis gehad

ofzo. Iedere keer als er problemen waren, dan was m’n vader slim genoeg om de wet te

omzeilen. Thuis, als hij werd opgepakt door de politie, liet de politie hem weer vrij. De politie

maakte het erger voor ons. We waren bang om nog de politie te bellen, want ze lieten hem

weer los. Hij kwam thuis en sloeg weer alles in elkaar. Hij was agressief omdat hij opgepakt

was.’

Diezelfde vier bevraagden waren al op jonge leeftijd, namelijk vanaf hun 18 jaar, dakloos omwille van

een negatieve thuissituatie. Na het verblijf in de instelling of het wonen bij hun ouderlijk gezin of

familieleden werden zij letterlijk op straat gezet en ervoeren de respondenten dakloosheid. Daarbij

probeerden deze vier respondenten onderdak te zoeken bij vrienden, andere familieleden of

contacteerden ze een opvangcentrum. Toch bleven zij huisvestingsonzekerheid ervaren omdat deze

huisvestingssituaties volgens hun perceptie slechts tijdelijk waren.

‘Zegt m’n tante: ja je bent een dronkaard. Ja ja, buiten! Het was avond, dus het was echt koud

buiten. Chance, ik had de sleutel van een garage, dus ik heb in een garage geslapen. Mijn been

was aan het slapen, maar het was van de koude. En dan was er een vriend en ‘k heb twee

weken in zijn auto geslapen. Maar ’t was moeilijk! En dan heb ik bij een vriend van m’n school

kunnen slapen.’

Drie van de vier respondenten geven aan dat zij uiteindelijk in opvangcentra terecht kwamen. In hun

latere levensjaren verwierven sommige respondenten, die huisvestingsonzekerheid kenden in hun

jeugd, betere huisvestingsomstandigheden omdat zij iemand leerden kennen (N=3). Desondanks

bleek, bijvoorbeeld door een relatiebreuk, deze huisvestingssituatie niet aan te houden.

Wanneer verder ingegaan wordt op de huisvestingsomstandigheden voor detentie, blijkt dat meer

dan de helft van de bevraagden (N=6) meerdere malen op straat heeft geleefd voor dat ze in de

gevangenis terechtkwamen. Drie respondenten verklaren dat een relatiebreuk ervoor zorgde dat ze

Page 84: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

84

werkloos en bijgevolg dakloos werden. Zo beweert één respondent dat hij na een relatiebreuk bij zijn

gepensioneerde vader ging inwonen, maar dat zij beiden wegens stopzetting van het huurcontract

dakloos werden. Twee andere geïnterviewden geven aan dat zij voor detentie onderdak vonden bij

vrienden of in een opvangcentrum. Bij deze zes respondenten is er dus duidelijk sprake van onstabiele

huisvestingsomstandigheden voordat ze in detentie verbleven.

Slechts twee respondenten ervoeren een stabiele huisvestingssituatie voor detentie en huurden een

huis, maar verloren hun huisvesting ten gevolge van een gevangenisstraf.

Indien ingegaan wordt op de huisvestingsomstandigheden na detentie zijn deze volgens de bevraagde

ex-gedetineerde thuislozen nog steeds erg onstabiel en onzeker. In vergelijking met de

huisvestingsomstandigheden voor detentie is er bij geen enkele respondent sprake van een

verbetering van de huisvestingsomstandigheden na detentie. Zo kwamen vijf van de bevraagden ook

na detentie letterlijk op straat terecht en werden zij opnieuw dakloos. Deze respondenten kwamen

terecht bij een huisjesmelker, gingen in een kraakpand wonen of sliepen op straat en later in een

opvangcentrum.

‘Ze zeggen in de gevangenis dat 90% terug komt. Dat is waar, maar waarom? Ze doen niets.

De meeste komen buiten en ze staan daar me hun zak, met hetgeen dat ze daar hebben. En

een keer dat ge geen familie meer hebt, niemand meer hebt, sta je daar links of rechts te kijken.’

‘Ik had niemand. Ik heb dan echt op straat gestaan.’

Twee respondenten verloren hun huisvesting door detentie maar konden direct na hun vrijlating wel

in een opvangcentrum terecht. Slechts twee geïnterviewden konden na detentie terugkeren naar hun

voorgaande huisvestingssituatie, namelijk bij hun partner of in de mannenopvang.

‘Stel u voor dat ik hier geen plaats had! Awel ja, dan sta je op straat. En dan begint ge

automatisch opnieuw. Want ja, ge moet eten. Had ‘k hier niet terecht ge kunnen, dan had ik

negen kansen op tien opnieuw begonnen. Misschien de eerste dagen niet, omdat ge dan wat

geld in u zaken hebt, maar nadien… Ge moet ook leven he. En wat doe je dan? Naar hetgeen

dat je gewend bent gaan. Dast zelfde bij iemand die drugs verkoopt, die niets heeft, en uit den

bak komt, wat doet hij dan? Terug naar hetgeen van vroeger.’

8.2.2 Huisvesting op de private huurmarkt en sociale huisvestingsmarkt

Bijna alle respondenten geven aan dat ze in de periode voor hun gevangenisstraf ooit een woning

hebben gehuurd op de private huurmarkt (N=6). Slechts één respondent stelt dat hij een eigen huis

heeft kunnen kopen. Andere bevraagden stellen dat zij steeds bij vrienden of bij een partner hebben

ingewoond of een huis hebben gehuurd op de sociale huisvestingsmarkt (N=2).

Page 85: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

85

Wanneer de huisvestingsmogelijkheden op de private huurmarkt na detentie geanalyseerd worden,

waren deze volgens alle respondenten ontoereikend en overwegend onbetaalbaar. Van alle

respondenten hebben er vijf effectief dakloosheid ervaren na detentie. Eén respondent geeft aan dat

hij twee maand voor zijn vrijlating op zoek ging naar een woning op de private huurmarkt, maar dat hij

dit moeilijk kon regelen vanuit de gevangenis. Bovendien was een woning huren financieel onhaalbaar

voor hem. Een andere geïnterviewde beweert dat hij, als oplossing voor zijn dakloosheid en de voor

hem onbetaalbare huisvestingsmarkt, ging samenwonen met een vriendin.

‘Wel dat is kort en bondig vergaard; wij gingen gaan samenwonen, juist voor de kosten te

delen. Iemand dat ik leren kennen heb in de Poverello. En zegt ze; het leven is toch duur. Ik

zegge ja. Ja zegt ze, ik zou iemand moeten vinden om samen te wonen om de kosten te delen.

En ik ben daarmee akkoord gegaan.’

Wanneer ingezoomd wordt op actuele huisvestingsperspectieven van de bevraagden, blijkt dat op dit

moment niemand een woning kan huren of kopen op de private huurmarkt. Eén respondent geeft aan

dat hij een studio aangeboden kreeg van een sociale huisvestingsmaatschappij maar dat deze

onbetaalbaar was voor hem. Twee geïnterviewden geven aan dat zij momenteel ingeschreven zijn bij

verschillende sociale huisvestingsmaatschappijen. Naar hun mening wachten zij al enorm lang op een

woning. Geen enkele respondent verkreeg sociale huisvesting tijdens of onmiddellijk na detentie.

‘Nee! Ik wacht nog altijd op den dienen. Al acht of negen jaar!’

Indien aan de respondenten gevraagd wordt hoe zij hun toekomst verder zien, geven alle

respondenten aan dat zij graag een eigen huurwoning zouden hebben.

8.2.3 Huisvesting bij familie of vrienden

Zowel voor als na detentie wordt huisvesting bij vrienden of familie vaak aangehaald als een tijdelijke

oplossing. Meer dan de helft van de respondenten die dakloos waren voor detentie geven aan dat zij

onderdak hebben gezocht bij familie of vrienden (N=6). Het tijdelijk inwonen bij vrienden komt het

meest frequent voor in de periode voor detentie (N=4). Er dient echter opgemerkt te worden dat het

wonen bij vrienden steeds tijdelijk was en dat deze respondenten altijd opnieuw op straat terecht

kwamen.

‘Ik kon er wel verblijven, maar het waren slechte vrienden. Ik wilde daar gewoon niet blijven. Ik

gebruikte die gewoon voor onderdak eigenlijk.’

De meeste respondenten geven aan dat zij ook bij hun vrijlating, dus na detentie, beroep deden op

familie of vrienden. Vijf van de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen waren onmiddellijk na hun

vrijlating dakloos en probeerden beroep te doen op vrienden of familie voor onderdak. Zeven

respondenten geven aan dat zij onmiddellijk na minstens één van hun verblijven in de gevangenis geen

Page 86: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

86

vrienden, familie of partner hadden waar zij bij terecht konden voor onderdak. Slechts één respondent

kon terug bij zijn partner gaan wonen na detentie. Enige tijd na vrijlating konden sommige

respondenten beroep doen op vrienden voor onderdak alhoewel dit maar tijdelijk was.

8.2.4 Ervaringen van dakloosheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende ervaringen van dakloosheid voor en/of na

detentie. Drie respondenten geven aan dat zij vanaf hun vroege volwassenheid tot hun opname in de

mannenopvang voortdurend rondgedwaald hebben op straat met afwisselende periodes van een

verblijf in een opvangcentrum en onderdak bij vrienden. Voorts geven sommige bevraagden de duur

van hun dakloosheid, waaronder het effectief leven op straat wordt begrepen, weer zijnde vier jaar,

anderhalf jaar, vier maand en een maand. Deze bevraagde ex-gedetineerde thuislozen geven aan dat

zij soms in een kraakpand, het station, een garage of een auto sliepen, de hele nacht ronddwaalden,

of gewoon ergens op straat probeerden te slapen.

Alle respondenten die dakloos waren voor en/of na detentie stellen dat het straatleven zwaar was.

Bovendien had het straatleven een grote impact op hun fysieke en psychische gezondheid. Drie

respondenten zijn ervan overtuigd dat dakloosheid de oorzaak is van hun slechte fysieke gezondheid.

Anderen voelden zich tekortgedaan door de maatschappij (N=3).

‘Als het waaide en regende he, ‘t is geen lachertje. Want die banken dat is in latten, en die wind

speelt daaronder. En ge legt gazetten voor erop te liggen, maar ‘t is beenhard. En ‘k deed twee

jassen boven elkaar aan om nog een klein beetje warm te hebben, maar ge slaapt geen uur op

een nacht. Ik was een wrak. Ik ben wel al 60 jaar! En dan stelde u de vraag, dat je zegt bon, ok,

ge zijt goed voor de maatschappij, ge volgt de regels, en dan wordt je afgestoten van de

maatschappij.’

‘Het was in de winter. Ik kon niet meer! Ik kon echt niet meer! Ik woog amper 57 kg of iet en ik

weeg er nu 75-80 kg. Ik was ten einde! Mijn gezondheid was slecht. Als je buiten slaapt, ja dat

is… Ge kunt het u niet voorstellen. Ge moet niet zeggen als je opstaat, alle opstaan, ge weet

wel, ‘k ga een pot koffiedrinken of… Ge hebt niks! Ge komt wakker en weer voort tjollen, voort

tjollen, voort tjollen, voort tjollen… En ik zat erdoor!’

De bevraagden beweren dat het straatleven, soms in combinatie met hun verslavingsproblematiek,

leidde tot het plegen van diefstallen en vechtpartijen. Opmerkelijk is dat diefstal vaak het delict was

dat leidde tot detentie. Deze diefstallen zouden volgens hen gepleegd zijn uit overlevingsdrang. Naast

het plegen van diefstallen, worden ook het nemen van eten uit vuilnisbakken en het slapen op warme

luchtblazers benoemd als overlevingsstrategieën.

‘Ik ga u de details besparen hoe dat ‘k overleefd heb. Ge kunt u dat niet voorstellen. Nood breekt

wet, maar ‘k weet het wel ze dat nood wet breekt. Nie altijd voor te pakken he, verre van, maar

Page 87: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

87

overleven. Hoe ver dat een mens gaat in overleven. Ge kunt u dat niet voorstellen. Als het school

was, was het kermis voor mij; het is raar om zeggen. Maar wat dat die jonge gasten

wegsmijten! Achter een tijdje hebt ge daar een oog voor. Ik ging niets pakken als het niet

verpakt was. Maar ‘k zag dat; aluminiumpapier boef de vuilbak in. Een keer kijken dat niemand

het zag. Letterlijk overleven he, tot en met.’

8.3 Thuis

Wanneer er wordt gekeken naar hoe de ex-gedetineerde thuisloze een ‘thuis’ percipieert, kunnen drie

verschillende categorieën worden onderscheiden. Volgens bepaalde respondenten zou een thuis

volgende kenmerken moeten bevatten: een eigen plek hebben, ergens waar zij op hun gemak zijn, een

plaats waar privacy is (N=2). De helft van de respondenten is van mening dat een thuis een plaats is

waar warmte, stabiliteit en ondersteuning is, waar men een relatie kan opbouwen en een plek waar

men een toekomst kan uitbouwen. Het zijn voornamelijk de bevraagden die een problematisch jeugd

hebben gehad en nooit een thuis hebben gekend, die het meest lijken te verlangen naar een thuis.

‘Een thuis voor mij? Menselijke warmte. Een nest. Thuiskomen en weten dat ge graag gezien

zijt. Want ik ben een familieman.’

Andere bevraagde ex-gedetineerde thuislozen geven aan dat een thuis voor hen een moment, tijdstip

of plaats is waar zij zich goed voelen (N=2).

‘Ik zeg mijn thuis is iets… Ik denk dat de mensen denken van waar da je u gevoel… Dat is waar

dat m’n thuis is. Waar dat ik me goed voel. Maar de rest maakt me niet uit, of dat dat hier in

die zetel is of in de woonkamer, of ergens op een bank int park.’

Op basis van de interviews kan geconcludeerd worden dat de respondenten hun leefsituatie zelf ook

daadwerkelijk als ‘thuisloosheid’ ervaren. Bovendien verklaart het merendeel van de bevraagde ex-

gedetineerde thuislozen geen ‘echte’ thuis te hebben gehad tijdens hun jeugdjaren (N=5). Ook

detentie vormde geen thuis voor de respondenten (N=7). Slechts één respondent verklaart dat de

gevangenis als een soort thuis voor hem was omdat hij daar kon slapen, eten en tv-kijken. Volgens de

bevraagde was dit een verbetering in vergelijking met het leven op straat.

De meerderheid van de bevraagden stelt wel dat ze zich momenteel thuis voelen in de mannenopvang

(N=6). Doch is het verblijf in het opvangcentrum volgens hen maar tijdelijk en biedt het, volgens hun

perceptie over wat een thuis moet zijn, geen ‘echte’ thuis. Slechts twee respondenten beweren dat de

mannenopvang hen enkel onderdak biedt. Bovendien verklaren deze bevraagden dat zij het gevoel

hebben dat zij nergens thuishoren. Eén respondent beweert dat hij al van erg jonge leeftijd het gevoel

had dat hij nergens thuishoorde, omdat hij nooit een thuis heeft gehad of gekend. Diezelfde

respondent geeft zelfs aan te willen emigreren uit België omdat hij hier niet thuishoort.

Page 88: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

88

‘Mijn thuis is in het vreemdelingenlegioen. ‘The legend is my home’. Dat is het motto van het

legioen eigenlijk.’

8.4 Economische situatie

8.4.1 Financiële moeilijkheden

Indien ingegaan wordt op de economische situatie van de respondenten blijkt deze vaak al voor

detentie problematisch te zijn. Bijna alle respondenten geven aan dat ze voor detentie financiële

moeilijkheden hadden. Meer dan de helft leefde op straat kort voor detentie (N=6). Bepaalde

respondenten geven aan dat ze financiële moeilijkheden kregen omdat zij hun werk verloren en zo op

straat terecht kwamen (N=4).

Enkele bevraagden verklaren dat ze criminele feiten pleegden om te kunnen overleven (dakloosheid)

of omdat ze zich in een precaire financiële situatie bevonden. Zo wordt diefstal vaak aangegeven als

een oorzaak waarvoor men in detentie terecht kwam (N=5).

‘Ja ja pakt dat ge nu niets meer hebt voor te eten, en niets meer voor te drinken… Wat ga je

doen? Dat was omdat ik dakloos was dat ik die diefstallen heb gepleegd!’

Enkele respondenten beweren dat ze een lange tijd voor detentie een beter leven hebben gekend, zo

hadden ze een eigendom of leefden ze zelfs in rijkdom (N=3). Een relatiebreuk, het verliezen van werk

en het hebben van schulden worden aangeduid als de redenen voor het kwijtspelen van hun eigendom

en kapitaal. Financiële moeilijkheden zorgden er uiteindelijk voor dat zij op straat terecht kwamen.

Wanneer ingegaan wordt op de economische situatie na detentie ervoeren de bevraagden ook

financiële moeilijkheden zoals schulden, moeilijkheden met het in orde krijgen van hun inkomen, en

werkloosheid. Zo werden vijf respondenten na hun gevangenisstraf opnieuw dakloos. Het merendeel

van de bevraagden heeft gewerkt tijdens detentie, maar zijn van mening dat het loon veel te laag was

om geld te kunnen sparen tijdens hun verblijf in de gevangenis. Bovendien kampten zes respondenten

met schulden voor en/of na detentie.

Aangezien alle respondenten momenteel in een opvangcentrum verblijven krijgen zij hulp met

betrekking tot hun inkomenssituatie. Zo heeft momenteel de helft van de bevraagde ex-gedetineerde

thuislozen een werkloosheidsuitkering en hebben de overblijvende respondenten een ziekte- en

invaliditeitsuitkering of leefloon. Slechts één respondent heeft een inkomen uit arbeid. Er kan dus

geconcludeerd worden dat bijna alle respondenten beroep doen op de sociale zekerheid voor hun

inkomen (N=7). Daarvan geven de meeste bevraagden aan dat het na hun vrijlating een tijd heeft

geduurd voordat ze terug in het bezit waren van een inkomen. Vooralsnog beweert een groot deel van

de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen dat hun inkomen onvoldoende is om hun leven verder op te

Page 89: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

89

bouwen (N=5). Eén respondent kreeg onlangs een aanbieding voor een huis van een sociale

huisvestingsmaatschappij, maar de man percipieerde dit als onbetaalbaar voor hem.

Tot slot blijkt zwartwerk zowel voor als na detentie geen uitzondering te zijn. Enkele bevraagden

zochten zo een oplossing voor hun financiële problemen.

8.4.2 Schulden

Wanneer ingegaan wordt op het aspect schulden geven zes van de bevraagde ex-gedetineerde

thuislozen aan schulden te hebben gehad voor en/of na detentie. Indien ingezoomd wordt op het soort

schulden gaat het om schulden uit de ‘kring’, gerechtskosten, leningen, onbetaalde rekeningen, het

kopen op afbetaling en boetes.

‘Ik vervalste m’n loonfiches, ‘k ging daar een lening aan, ik kocht daar iets… Ik had boetes…,

van inbraken… Al die dingen kwamen allemaal… Ze wisten me allemaal te vinden in ene keer.

En door dat nooit te betalen… Ik wist zelfs niet dat ik zoveel schulden had.’

Volgens deze zes respondenten heeft de schuldproblematiek een grote impact gehad op hun leven. Zo

geven vier van de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen aan dat zij dakloos waren en geen beroep

konden uitoefenen omdat zij nergens gedomicilieerd waren. Hierdoor waren zij niet in staat om hun

schulden af te betalen. Een andere respondent geeft aan dat hij zijn werk verloor en dus bijgevolg geen

inkomen meer had waarop de schuldeisers bij hem langskwamen. Om die reden werd hij dakloos.

Twee respondenten konden bijvoorbeeld het onderhoudsgeld niet betalen waardoor zij een

gevangenisstraf dienden te ondergaan. Eén respondent verklaart dat hij na detentie voortdurend werd

lastiggevallen door gerechtsdeurwaarders en dat dit ertoe leidde dat hij aan zwartwerk begon te doen.

Hij beseft nu dat dit nog meer problemen veroorzaakte en dat zijn schuldenlast bleef aanslepen.

‘Neen, ‘k heb geen vertrouwen meer in de mens. ‘k was al een deel kwijt van ginder in Ieper te

zitten. Ok, ‘k heb m’n alimentatie niet betaald, ‘k heb een fout begaan. Maar waarom heb ik ze

niet betaalt? Omdat ik gewoonweg niet kon!’

Een bevraagde ex-gedetineerde thuisloze verklaart een deel van zijn schulden te hebben afgelost door

een vervangende straf uit te zitten. Twee andere respondenten hebben een collectieve

schuldbemiddeling doorlopen welke bij de ene respondent opgestart was tijdens en bij de andere na

detentie. Hun schulden waren kwijtgescholden door de collectieve schuldbemiddeling.

Op basis van de interviews kan geconcludeerd worden dat het hebben van schulden voor en/of na

detentie vaak een centrale problematiek is in het continueren van de thuisloosheidsproblematiek.

Page 90: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

90

8.5 Arbeidssituatie

8.5.1 Opleidingsgraad en arbeidsgeschiedenis

Indien de opleidingsgraad wordt nagegaan bij de respondenten blijken alle respondenten eerder

laaggeschoold te zijn. Geen enkele bevraagde ex-gedetineerde thuisloze heeft verder gestudeerd na

zijn middelbare school.

Uit de interviews komt duidelijk naar voren dat de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen een

complexe en/of onstabiele arbeidsgeschiedenis hebben gekend. Bij de meeste werd deze gekenmerkt

door periodes van werkloosheid en een grote diversiteit aan jobs. Geen enkele bevraagde heeft

arbeidsstabiliteit gekend doorheen zijn leven.

Wanneer ingegaan wordt op de soorten beroepen die de ex-gedetineerde thuislozen hebben verricht

voor detentie kan worden vastgesteld dat de bevraagden meestal eerder laaggeschoolde jobs

uitoefenden zoals huisvuilophaling, ontstoppingsdienst, verkoper, industrieel reiniger,

fabrieksarbeider en medewerker in een kringloopwinkel (N=5). Bovendien komt illegale tewerkstelling

onder de bevraagden regelmatig voor. Drie respondenten verklaren dat zij nog zelfstandig zijn geweest

voor hun verblijf in detentie en dat zij hun zaak verloren hebben door financiële problemen. Eén

respondent geeft aan dat hij zijn zaak is kwijtgeraakt wegens oplichting waarvoor hij een

gevangenisstraf heeft uitgezeten.

Een deel van de bevraagden geeft aan dat zij hun werk al verloren hadden voor hun verblijf in de

gevangenis en hierdoor in de problemen geraakten (N=5). Die werkloosheid was vaak gerelateerd aan

een alcoholproblematiek en relatieproblemen. De helft van de respondenten verklaart dat zij hun werk

verloren en nadien dakloos werden. (N=4)

‘Enfin dus, ‘k heb me der uit getrokken uit de zaken. Ik ben dan gaan werken. Ik heb

internationaal transport gedaan. En ze heeft dan alles gedaan, iedere keer naar m’n

werkgevers geweest, me zwart gemaakt, enfin, deurwaarders gestuurd. Dus ja, en ge begrijpt

da een werkgever niet graag heeft dat ze zulke gasten over de vloer krijgen. Dus ja, ‘k geraakte

m’n werk kwijt, en zo geraakt ge in problemen he…’

8.5.2 Arbeidssituatie na detentie

Wanneer gepeild wordt naar de huidige arbeidssituatie, aldus na detentie, zijn zeven van de acht

respondenten momenteel werkloos. Slechts één respondent heeft momenteel vast werk als

fabrieksarbeider. Indien verder ingegaan wordt op de soorten arbeid, die verricht werden tussen de

verschillende gevangenisstraffen door of na detentie, blijkt dat zij dikwijls werkloos waren,

afwisselende jobs hadden, of laagbetaalde en laaggeschoolde jobs uitoefenden.

Page 91: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

91

Drie respondenten verloren hun werk omdat ze een gevangenisstraf moesten uitzitten. Bovendien

ervoeren de meeste ex-gedetineerde thuislozen stigmatisering op de arbeidsmarkt na detentie (N=6).

Eén respondent verklaart dat hij na zijn (erg korte) gevangenisstraf terug aanklopte bij zijn vorige

werkgever, maar zijn ontslag kreeg omwille van zijn veroordeling.

‘Ik heb mijn werk verloren. M’n baas was klaar voor te betalen. Zeg Georges, jij bent een goeie.

Ik heb een persoon nodig gelijk jou om alleen te werken. Je bent actief. In ene keer heeft hij mij

gebeld, sorry Georges…’

Twee langgestrafte respondenten percipiëren moeilijkheden op de arbeidsmarkt door de ontbrekende

arbeidshistorie in hun cv. Hierdoor worden zij geconfronteerd met vragen door interimkantoren en

werkgevers, en zijn zij genoodzaakt om hun gevangenisstraf te vermelden.

‘Ja door mijn strafblad ja, dat is moeilijk om werk te zoeken. Ja want ik… Zij vragen eerst uw cv

en zo, en daar zien zij dat je drie jaar niets hebt gedaan. En dan zeggen zij wilt jij misschien niet

werken ja? Het zijn interims ja’

Er dient opgemerkt te worden dat er enkele respondenten zijn die momenteel niet op zoek zijn naar

werk. Zo zijn er twee respondenten invalide en kunnen zij niet werken. Desondanks worden zij

aangemoedigd tot vrijwilligerswerk door het OCMW of de mannenopvang. Eén respondent verricht

ook effectief vrijwilligerswerk en ervaart dat als een belangrijk deel van zijn leven. Een andere

respondent wenst eerst terug een betere gezondheid te hebben om zich dan bij het

vreemdelingenlegioen te kunnen aansluiten.

8.6 Criminaliteit en detentie

8.6.1 De weg naar criminaliteit

Er zijn verschillende redenen waarom de bevraagden in de criminaliteit terechtkwamen en uiteindelijk

in detentie verbleven. Zo geven drie respondenten aan dat een relatiebreuk aan de grondslag van hun

problemen lag. De relatiebreuk leidde tot werkloosheid, vaak in combinatie met een

alcoholproblematiek, en vervolgens tot dakloosheid. Twee respondenten waren hierdoor niet in staat

om alimentatie te betalen voor hun kinderen en dienden daarom een gevangenisstraf te ondergaan.

Om reden van dak- en werkloosheid pleegden enkele respondenten criminele feiten om te kunnen

overleven op straat zoals diefstallen.

Het zich bevinden in een precaire financiële situatie wordt bij verschillende respondenten aangegeven

als de voornaamste reden waarom zij in de criminaliteit terecht gekomen zijn. Volgens sommige

bevraagden zou het hebben van ‘slechte’ vrienden een belangrijke beïnvloedende factor zijn.

Daarnaast zou het verkrijgen van financiële middelen via criminaliteit een stimulans zijn voor het

verderzetten van de criminele feiten (N=2). Over het algemeen worden vrienden uit het straatleven

Page 92: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

92

door de geïnterviewden aangehaald als negatief beïnvloedende factor op het beginnen plegen van

criminele feiten of het voortzetten ervan.

‘Jawel ‘k had wel goede maten, maar da geld he… Veel geld verdienen op korten tijd. En we

klappen niet van kleine bedragen he. Dertig, veertig, vijftig duizend euro…’

Eén respondent geeft aan dat de weg naar criminaliteit ontstaan is in zijn jeugdjaren. Volgens deze

respondent was zijn vader fysiek en seksueel gewelddadig naar zijn moeder en hem toe. De respondent

verklaart dat de vader zijn moeder zou vermoord hebben, maar dat de politie dit als een natuurlijke

dood heeft beschouwd. De bevraagde ervaart enorme onrechtvaardigheid en heeft uiteindelijk zelf

slagen en verwondingen toegebracht aan zijn vader waardoor hij nog dieper ging wegzakken in de

criminaliteit.

8.6.2 Beleving van de gevangenisstraf

Het merendeel van de bevraagden verklaart dat zij hun gevangenisstraf als erg zwaar hebben ervaren

(N=6). Indien ingezoomd wordt op de redenen waarom de gevangenisstraf als zwaar wordt ervaren,

worden voornamelijk vrijheidsbeneming, isolatie en het gebrek aan sociale contacten met de

buitenwereld genoemd. Vijf respondenten geven aan dat werk ervoor zorgde dat de tijd sneller

voorbijging en ervoeren het als positief in de zin van dagbesteding. Eén respondent die driemaal in de

gevangenis verbleef, ervoer de gevangenis als een soort ‘thuis’ omdat hij er eten kreeg, kon sporten

en een tv had.

‘In het begin heel moeilijk, maar als je dan werk hebt in de gevangenis… Uwen dag vliegt

voorbij. Je vrijheid dat ge kwijt zijt he. Das ‘t moeilijkste he. En ook ja, mijn ouders zijn dan

gestorven en zo zulke dingen. En dan m’n scheiding.’

Opvallend is dat de helft van de respondenten aanhaalt dat zij in de gevangenis medicatie namen onder

de vorm van slaappillen en kalmeringspillen. Deze respondenten percipieerden dit als negatief omdat

zij door deze medicatie negatieve gevolgen hebben ondervonden na detentie. Zo verklaart één

respondent dat hij na zijn vrijlating moeite had met het achterwege laten van de medicatie. Een andere

geïnterviewde stelt dat hij de toegang in het leger werd geweigerd omdat er nog steeds sporen van

medicatie in zijn lichaam terug te vinden waren.

Wat betreft de hulpverlening in de gevangenis verklaren twee respondenten dat zij tijdens hun

detentie geen hulpverlening hebben ontvangen met betrekking tot hun verslavingsproblematiek. Het

merendeel van de respondenten verklaart dat de hulpverlening in de gevangenis ‘slecht’ is (N=4) en

enkele respondenten beweren dat zij nog meer problemen hadden na detentie dan voorheen (N=2).

‘Ja ‘t heeft me nog verder in de problemen gebracht. Daar kunnen ze eigenlijk van een goede

een slechte maken, en van een slechte kunnen ze daar een hele slechte maken. Het is zo! Ze

Page 93: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

93

mogen zij daar nog die lessen meegeven, ‘t is best dat ze dat doen, maar als ge daar heel den

dag in dat kotje zit, ge komt zo zot of iets!’

Indien ingezoomd wordt op de sociale contacten verklaren twee respondenten dat zij tijdens detentie

een goed contact hadden met de cipiers en ze ervoeren dit als iets positief. Bijna alle bevraagden

benoemen dat zij met twee of meer in een cel zaten en dat het contact met hun celgenoot goed was

(N=7). Wanneer ingegaan wordt op het bezoek tijdens detentie verklaart slechts één respondent dat

hij veel bezoek heeft ontvangen gedurende zijn gevangenisstraf. Drie respondenten geven aan dat zij

tijdens detentie geen tot erg weinig bezoek kregen en zelden of nooit contacten hadden met de

buitenwereld.

8.6.3 Gevoelens van onrechtvaardigheid

Een opvallend gegeven dat in de meeste interviews terugkomt, is dat verschillende respondenten

gevoelens van onrechtvaardigheid hebben ervaren of dit nog steeds ervaren. Zo geeft meer dan de

helft van de respondenten aan dat zij ontgoocheld zijn in de maatschappij en de hulpverlening binnen

en buiten de gevangenis. Het merendeel van de respondenten was voor (N=6) of onmiddellijk na

detentie dakloos (N=5) en moest op straat leven. Meerder respondenten geven aan dat zij voor en/of

na detentie hulp zochten in hun zoektocht naar onderdak en een inkomen, maar dat zij door het

OCMW of CAW werden afgewezen (N=5). Hierdoor werd hun situatie nog problematischer en voelen

sommige respondenten zich gefrustreerd of zijn ze ontgoocheld in de hulpverlening en in de

maatschappij.

Daarnaast hebben de respondenten het over onrechtvaardigheid in contacten met de politie en

justitie. Twee van hen beweren zelfs dat zij onschuldig in de gevangenis verbleven. Eén bevraagde

geeft aan dat hij een gevangenisstraf diende te ondergaan omdat hij zijn alimentatie niet had betaald.

De respondent in kwestie verklaart dat hij zijn alimentatie niet kon betalen omdat hij dakloos was en

de maatschappij hem in de steek heeft gelaten. Verder verklaren twee respondenten dat zij door de

politie bij hun arrestatie onrechtvaardig zijn behandeld omdat de politie gewelddadig was of omdat

dat het verhoor niet correct verliep. Bij twee bevraagden werd hun de toegang tot bijzondere

strafuitvoeringsmodaliteiten geweigerd terwijl zij hiermee niet akkoord gingen. Tenslotte geeft één

geïnterviewde aan dat hij zich tekort gedaan voelt door de hulpverlening in detentie en daardoor op

straat moest leven.

‘Ik kon dat niet krijgen bijvoorbeeld beperkte detentie. De reden; vluchtgevaar. Iedereen die in

de gevangenis zit is vluchtgevaar. Oké ‘k ben weggelopen, maar ben niet weggelopen van ‘t

gevang. Ik ben vrijgekomen in voorarrest en dan ben ik weggebleven. Ik ben niet weggebleven

tijdens de gevangenis! Iedereen die in de bak zit is vluchtgevaar. Ik was er niet mee akkoord,

met heelt systeem niet van ‘t gevangenis.’

Page 94: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

94

Verschillende bevraagde ex-gedetineerde thuislozen geven aan dat zij in hun jeugdjaren

onrechtvaardigheid hebben ervaren door de negatieve thuissituatie waarin zij zich bevonden. Eén

respondent verklaart dat de politie en de wet hem teleurgesteld hebben omdat zij de moord van zijn

moeder als natuurlijke dood hebben beschouwd. Bovendien geven enkele respondenten aan dat hun

vader in hun jeugd agressief was en dat de politie hier niets aan deed.

‘Het is nooit onderzocht. Het was voor de politie een natuurlijke dood, allemaal natuurlijk. En

dan zeg ik: oké ‘t is gedaan, ik volg de wet niet, nu gaan je mij volgen. Doen jullie niet wat ik

zeg, dan ga ik jullie met de grond gelijk maken. Maar ik was zo dom dat ik puur dacht op fysiek

niveau.’

8.7 Verslavingsproblematiek

Uit de resultaten van de interviews blijkt dat bij drie bevraagden een verslavingsproblematiek, in dit

geval voornamelijk een alcoholverslaving, de rode draad vormde doorheen hun leven en een

voedingsbodem was voor het ontwikkelen van een thuisloosheidsproblematiek. Het is belangrijk om

te vermelden de jeugd bij deze respondenten werd gekenmerkt door een verslaafde ouder. Bij twee

respondenten begon hun alcoholverslaving reeds tijdens hun jeugdjaren en bij de andere bevraagde

op het moment dat zijn vrouw hem verlaten heeft.

‘Maar ik was redelijk dan, al euhm, ga niet zeggen een probleemdrinker, maar alcoholist. Tegen

dat ik in het leger ging eigenlijk al. Mijn moeder hield café open. Ik ben eigenlijk een cafézoon

he. En het zat in m’n genen, of hoe zeggen ze dat. Tegen dat ik 16 jaar was, was ik al een

probleemdrinker. Een goeie probleemdrinker. En tegen dat ik 18 jaar was dat ik in het leger

ging, was ik een alcoholist. Tis al lang dat ik daartegen vecht. Nu gaat ook goed voor de

moment van den drank.’

Er dient vermeld te worden dat de alcoholverslaving rechtstreeks of onrechtstreeks heeft geleid tot

het plegen van strafbare feiten en uiteindelijk tot detentie. De respondenten verklaren zelfs dat het

straatleven en hun alcoholproblematiek leidde tot het plegen van diefstallen, vechtpartijen etc.

‘Ik heb dan die persoon in elkaar geklopt… Het heeft niet veel gescheeld ze… Maar ja ik was in

een heel ander stadium van m’n leven. Er was maar 1 ding dat telde, drank drank drank. En

normaal peizen dat ging niet meer. Totaal niet, ‘k was afhankelijk van den drank. Ik at niet

meer, ‘k leefde op alcohol he.’

Daarnaast zorgde het verblijf in de gevangenis niet tot het beëindigen van hun verslaving. De

respondenten geven aan dat ze in de gevangenis geen hulpverlening kregen voor hun

verslavingsproblematiek. Zo begon de alcoholverslaving na hun gevangenisstraf opnieuw en bleef deze

voortduren.

Page 95: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

95

8.8 Hulpverlening

8.8.1 Hulpverlening voor detentie

Meerdere respondenten geven aan dat zij voor hun detentie meermaals contact hadden met

verschillende hulpverleningsinstanties voor onderdak, inkomen en werk omdat zij dakloos waren. De

hulpverleningsinstanties die voornamelijk aangehaald worden zijn het OCMW, de VDAB en het CAW.

Vijf respondenten verklaren dat ze voor de detentie één of meerdere malen in een opvangcentrum

verbleven. Enkele bevraagden geven aan dat zij ontgoocheld zijn in de hulpverlening omdat zij geen

hulp kregen en op straat moesten leven. Bovendien verklaren drie respondenten dat het

hulpverleningsaanbod gefragmenteerd, onduidelijk en/of ongekend is.

‘Als ge op straat zit, en ge gaat van bureau naar bureau, en elke dag moet ge hetzelfde zeggen…

Dat trekt er niet op. Het OCMW, De Poort, voor huizen alles… Op den duur, ge moet elke dag

hetzelfde zeggen he. Dat werkt niet goed he.’

8.8.2 Hulpverlening tijdens detentie

Wanneer ingegaan wordt op het aspect hulpverlening tijdens detentie met het oog op de re-integratie,

blijkt het antwoord dikwijls vrij negatief te zijn. De helft van de respondenten verklaart dat ze tijdens

detentie geen re-integratieve hulpverlening hebben gekregen. Deze respondenten denken dat zij

hoogstwaarschijnlijk niet dakloos zouden geweest zijn bij hun vrijlating indien zij tijdens detentie hulp

hadden gekregen in hun zoektocht naar onderdak. Het zijn voornamelijk de respondenten die na

detentie dakloos waren die aangeven dat de hulpverlening tijdens detentie ontoereikend was (N=3).

‘Baja, dat ging anders gelopen zijn hadden ze gezorgd voor onderdak. De hulp de zorg is daar

niets he. Maar ‘t was boef de deur toe en ‘tirez ton plan’. Dat geld dat je verdiend hebt in je

zakken, als ge buiten zijt dat is niets. Ge zijt weer vrij, en ’t is niet moeilijk… Het eerste café dat

je ziet, ge zijt binnen.’

‘Nee dat is mijn kwaadheid. Ik vind, ze moeten de mensen de kans geven, als ze weten dat je

geen huis ofzo hebt… Want iedere keer gebeurt hetzelfde. Ge komt buiten, ge staat daar alleen.

Wat moet ge beginnen? Ge weet gij dat ook. Dus ik vind dat ze op z’n minst moeten helpen

zoeken als er iets vrij is, of naar CAW of gelijk wat. Maar niks…’

Indien ingezoomd wordt op de hulpverleningsdiensten in de gevangenis blijkt dat de respondenten

vooral negatief zijn over de Psychosociale Dienst. De bevraagden zijn positiever ten aanzien van het

Justitieel Welzijnswerk dat in meer of mindere mate wel enige hulpverlening met betrekking tot

onderdak zou hebben geboden. Doch geven zij aan dat de hulpverlening van het JWW beperkt bleef

tot het telefoneren naar opvangcentra omtrent onderdak (N=4). Drie geïnterviewden vonden na

detentie wel onderdak in een opvangcentrum ten gevolge van de hulp vanuit detentie.

Page 96: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

96

‘Ik heb daar dingen gezien en geleerd. Ik heb gezien van die sociale diensten in de gevangenis

dat dat één kluchtenboel is! Gewoon op hun bureau zitten en niets doen en hun geld verdienen!’

Twee respondenten beweren dat zij vanuit detentie volledig zelf onderdak in een opvangcentrum

hebben proberen regelen. Eén respondent geeft aan dat hij ongeveer een maand voor zijn

invrijheidsstelling onderdak probeerde te regelen in een opvangcentrum, maar dat zijn aanvraag werd

afgewezen omdat zij geen plaats konden vrijhouden voor hem.

Slechts drie respondenten zijn over het algemeen redelijk positief over de hulpverlening tijdens

detentie. Het gaat hier voornamelijk om kortgestraften (N=2). Eén respondent geeft aan dat hij geen

hulpverlening wou omdat hij na detentie onderdak zou hebben bij zijn familie.

8.8.3 Hulpverlening na detentie

Indien ingezoomd wordt op de hulpverlening na detentie geven sommige respondenten aan dat deze

alsnog ontoereikend was. Vijf respondenten waren onmiddellijk na detentie dakloos en konden

uiteindelijk één of meerdere malen in opvangcentra verblijven. Zo wordt ook de crisisopvang

aangehaald. Opmerkelijk is dat drie respondenten aangeven dat zij na detentie op straat moesten

slapen omdat de opvangcentra volzet waren. Tenslotte geven verschillende bevraagden aan dat zij

zowel voor als na detentie in hun contacten met verschillende hulpverleningsinstanties (CAW, OCMW,

sociale huisvestingsmaatschappijen etc.) verschillende malen van het kastje naar de muur werden

gestuurd of werden afgewezen (N=5).

8.9 Besluit

Uit de empirische onderzoeksresultaten blijkt dat het sociaal netwerk van de respondenten, voor en

na detentie, extreem beperkt is. Immers heeft de meerderheid van de respondenten moeilijkheden

ervaren in de contacten met het sociaal netwerk alvorens het verblijf in de gevangenis. Zo hebben de

vaak slechte jeugdjaren, scheiding van de partner en/of verlies- en breukervaringen met familie- en

gezinsleden de respondenten kwetsbaar gemaakt voor het ontwikkelen van thuisloosheid. Bovendien

hadden zij een eerder non-conforme vriendengroep en trachten sommige respondenten hiervan

afstand te nemen na detentie waardoor hun netwerk nog beperkter was. Althans leidde dit ertoe dat

het sociaal netwerk voor detentie beperkt was en zij na detentie doorgaans niet, of in slechts in

beperkte mate, konden terugvallen voor materiële en financiële steun op het sociaal netwerk. Het is

dan ook niet uitzonderlijk dat de bevraagden aangaven dat zij zich dikwijls eenzaam voelden.

Vervolgens kan worden vastgesteld dat bijna alle respondenten voor detentie

huisvestingsonzekerheid, zoals dakloosheid, hebben ervaren met name in hun jeugdjaren en/of in een

kortere periode voor detentie. Hierbij speelden breukervaringen met de ouders, negatieve

thuissituatie tijdens hun jeugd en/of scheidingservaringen met hun partner een rol. Slechts bij twee

respondenten was er sprake van huisvestingsstabiliteit vlak voor detentie. Echter heeft het verblijf in

Page 97: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

97

de gevangenis geleid tot een zekere achteruitgang in de huisvestingsomstandigheden. Meer dan de

helft van de respondenten was dakloos na detentie.

Na detentie heeft een cumulatie van verschillende moeilijkheden, die dikwijls in meer of mindere mate

al aanwezig waren voor detentie er mede toe geleid dat meer dan de helft van de bevraagden

dakloosheid én/of thuisloosheid ervaarde na detentie. Uit de empirische resultaten worden volgende

problemen door de respondenten benoemd; financiële moeilijkheden, werkloosheid, stigmatisering

op de arbeidsmarkt, schuldproblematiek, een beperkt sociaal netwerk, gebrek aan adequate

hulpverlening tijdens en na detentie, verslavingsproblematiek, onbetaalbaarheid op de private

huurmarkt en lange wachtlijsten op de sociale huisvestingsmarkt. Het verblijf in de gevangenis heeft

de situatie bij de respondenten enkel maar meer doen achteruitgaan. Zo waren er volgens de beleving

van de respondenten na detentie nog meer problemen op gebied van werk, huisvesting, inkomen en

het sociaal netwerk.

Het straatleven werd, zowel voor als na detentie, als enorm zwaar ervaren en leidde bij sommige

respondenten tot het plegen van delicten en/of een gevangenisstraf. Meestal was de aanleiding voor

de weg naar criminaliteit dakloosheid, of is deze ontstaan vanuit de precaire financiële situatie waarin

de bevraagden zich bevonden en het verlangen naar verbetering hiervan.

Huisvestingsonzekerheid, relationele problemen en dakloosheid, voor en na detentie, alsook het

verblijf in de gevangenis zelf hebben ertoe geleid bevraagden hun situatie als ‘thuis loos’ ervaren. Aldus

ontbreekt het de respondenten aan een ‘thuis’ in de brede zin.

Page 98: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

98

Deel 4 Discussie

In wat volgt worden de belangrijkste onderzoeksresultaten bediscussieerd. Er dient opgemerkt te

worden dat bepaalde re-integratiemoeilijkheden samen worden genomen vermits er dikwijls een

overlapping bestaat tussen de diverse thema’s. De onderzoeksthema’s zijn in dusdanige volgorde

gepresenteerd dat ze de waarde die de respondenten aan de topics gaven, weerspiegelen.

4.1 Interpretatie en discussie van de onderzoeksresultaten

4.2.1 Literatuuronderzoek, het semi-gestructureerd interview en het profiel van de ex-

gedetineerde thuisloze

Internationaal onderzoek over thuisloosheid na detentie is slechts in geringe mate aanwezig (Baldry,

McDonnell & Maplestone, 2006; Center for Poverty Solutions, 2002; Cooke, 2005; Dyb, 2009; Geller &

Curtis, 2011; Gowan, 2002; Kushel, Hahn, Evans, Bangsberg & Moss, 2005; Metraux & Culhane, 2004;

Noordhuizen & Weijters, 2012; Roman & Travis, 2006; Seymour & Costello, 2005; Van Galen, Niemeijer

& Beijers, 1998; Wensveen, Palmen, Ramakers, Dirkzwager & Nieuwbeerta, 2016). Op nationaal niveau

is er sprake van het befaamde onderzoek en beleidsdossier over thuisloosheid na detentie van

Demeersman (2008). Demeersman (2008) heeft de thuisloosheidsproblematiek na detentie enkel in

kaart gebracht op basis van literatuur en interviews met professionelen. Eveneens heeft het meer

recente onderzoek van De Decker, Meeus, Pannecoucke en Verstraete (2014), over huisvesting na

detentie, enkel een literatuuronderzoek en casestudy verricht waarbij actoren uit het welzijns- en

huisvestingsveld werden bevraagd. Er dient aangehaald te worden dat de onderzoekspopulatie in

internationale en nationale onderzoeken doorgaans bestaat uit ex-gedetineerden, gedetineerden of

professionelen. Ondanks goede initiatieven laat geen enkel nationaal onderzoek een ex-gedetineerde

thuisloze zelf aan het woord.

In deze scriptie bestaat de onderzoekspopulatie van het empirisch kwalitatief onderzoek uit ex-

gedetineerde thuislozen. Geen enkel nationaal of internationaal kwalitatief onderzoek werd immers

uitgevoerd met ex-gedetineerde thuislozen als onderzoekspopulatie. Er kan dus geconcludeerd

worden dat er een hiaat is in internationaal onderzoek en voornamelijk in nationaal onderzoek. Aldus

dient de vergelijking tussen de bevindingen uit de literatuur en de resultaten uit het empirisch

onderzoek met voorzichtigheid te gebeuren en geïnterpreteerd te worden.

Vervolgens kan worden vastgesteld dat de onderzoeksliteratuur zich voornamelijk richt op de

praktische en materiële re-integratiemoeilijkheden van de ex-gedetineerde, waaronder huisvesting,

werk en inkomen. Zo is de onderzoeksliteratuur met betrekking tot re-integratie dikwijls kwantitatief

en is er bijgevolg weinig tot geen aandacht voor de sociale, emotionele en affectieve aspecten die re-

integratiemoeilijkheden met zich meebrengen. Dit weerspiegelt zich ook in de literatuurstudie waarbij

in een aanzienlijke mate onderzoek werd teruggevonden op de re-integratiedomeinen werk, inkomen

en huisvesting, en in mindere mate op de domeinen sociaal netwerk en ‘thuis’.

Page 99: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

99

Uit nationale en internationale literatuur blijkt dat thuislozen en ex-gedetineerden als aparte

doelgroep globaal genomen dezelfde kenmerken delen, zijnde een beperkt sociaal netwerk, een laag

inkomen, (vaak) een verslavingsproblematiek, een lage opleidingsgraad en een hoge

werkloosheidsgraad (Brosens, De Donder & Verté, 2013; Favril & Vander Laenen, 2017; Kushel et al.,

2015; La Vigne, Visher & Castro, 2004; Metraux, Caterina & Cho, 2008; Ramakers, Van Wilsen,

Nieuwbeerta & Dirkzwager, 2012; Van Galen et al., 1998; Van Menxel, Lescrauwaet & Parys, 2004; Van

Regenmortel, Demeyer, Vandenbempt & Van Damme, 2006; Visher & Mallik-Kane, 2007). Uit de

empirische onderzoeksresultaten blijkt dat de ex-gedetineerde thuisloze eerder laaggeschoold is,

frequent werkloos is, een gelimiteerd inkomen heeft dat vaak afkomstig is van de sociale zekerheid,

een beperkt sociaal netwerk heeft, vaak gescheiden is, één of meerdere kinderen heeft en dikwijls

kampt met een verslavingsproblematiek. Er kan gesteld worden dat ex-gedetineerde thuislozen aan

een multi-complexe problematiek lijden. Op basis van empirisch gevoerd onderzoek en literatuur kan

geconcludeerd worden dat het profiel van de ex-gedetineerde en het profiel van de thuisloze

aanzienlijke gelijkenissen vertonen. Het is dan ook niet uitzonderlijk dat gedetineerden, die over

dezelfde kenmerken als thuislozen beschikken, kwetsbaar zijn voor thuisloosheid na detentie of

thuisloosheid ervaren.

4.2.2 Het sociaal netwerk, de ontankeringsproblematiek en het uitsluitingsproces

Uit de resultaten van het empirisch onderzoek komt duidelijk naar voor dat de meerderheid van de

respondenten een complexe en problematische jeugd heeft gehad die gekenmerkt werd door verlies-

en breukervaringen met hun ouders, broers en/of zussen en/of met andere familieleden. Van belang

is dat deze problematische jeugd bij de meeste respondenten een risicofactor vormde in het

ontwikkelen van hun thuisloosheidsproblematiek of met andere woorden de persoon kwetsbaar heeft

gemaakt voor het ontwikkelen van thuisloosheid (Fitzpatrick, Kemp & Klinker, 2000). Bij het merendeel

van de respondenten heeft een opeenstapeling van gebeurtenissen, problemen of breekpunten geleid

tot thuisloosheid. Uit de resultaten blijkt dat verlies- en scheidingservaringen, een instellingsverleden,

misbruik in het verleden, een verslavingsproblematiek van de ouders, huisvestingsproblemen en

contacten met justitie veel gesignaleerde, negatieve levensgebeurtenissen zijn die zich bij de

respondenten situeren in hun jeugdjaren, zoals ook weergegeven in onderzoek (Bush-Geertsema,

Edgar, O’Sullivan & Pleace, 2010; Fitzpatrick et al., 2000; Van Regenmortel, Demeyer, Vandenbempt &

Van Damme, 2006). Indien ingezoomd wordt op de relatie met de ouders na detentie, blijkt de helft

van de respondenten niet te kunnen rekenen op hun vader en heeft het verblijf in de gevangenis hierin

een rol gespeeld om volgende redenen; stigmatisering, druk van familie na detentie (Breese, Ra’el &

Grant, 2000; Moerings, 1978) en het financiële en/of criminele aspect.

Hoewel uit Amerikaans, Nederlands en Belgisch kwantitatief onderzoek blijkt dat slechts een beperkt

aantal gedetineerden gehuwd is, vertonen de onderzoeksresultaten een andere tendens en zijn de

meeste respondenten wél gehuwd voor detentie (Lenaers, Van Haegendoren & Valgaeren, 2001; van

Schellen, Hogerbrugge, Nieuwbeerta, van der Lippe & Dirkzwager, 2015; Visher, La Vigne & Travis,

2004). Hierbij dient opgemerkt te worden dat de onderzoeken gebruik maakten van een andere

Page 100: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

100

onderzoeksmethodologie. Daarenboven is de gemiddelde leeftijd in het Nederlands onderzoek van

Schellen et al. (2015) bij benadering 30 jaar, daar waar in dit kwalitatief onderzoek de gemiddelde

leeftijd hoger ligt, namelijk 45 jaar. Analoog met het Nederlands onderzoek van Schellen et al. (2015)

hebben de bevraagden dikwijls samengewoond en meerdere partners gehad voor detentie. Evenzeer

overeenkomstig met het onderzoek van Schellen et al. (2015), Moerings (1978) en Demeersman (2008)

blijken de partnerrelaties voor detentie doorgaans al problematisch en conflictueus te zijn. De helft

van de respondenten is gescheiden voor detentie en zes respondenten zijn voor detentie alleenstaand.

Daar waar bij de meeste respondenten een cumulatie van problemen leidt tot het terechtkomen in

thuisloosheid, kan ook soms één specifiek breekpunt ervoor zorgen dat de persoon effectief in

thuisloosheid terecht komt. Doch stelt onderzoek dat dit breekpunt moeilijk te identificeren valt (Bush-

Geertsema et al., 2010; Van Regenmortel et al., 2006) aangezien het levensverhaal dikwijls chaotisch

en complex is, wat ook blijkt uit de resultaten. Belangrijk is dat bij een deel van de respondenten een

relatiebreuk, die doorgaans gekenmerkt werd door bedrog, een breekpunt vormde die de persoon

deed afglijden in thuisloosheid. Dit wordt ook door de respondenten zelf als crisispunt benoemd. Dit

crisispunt was meteen ook de aanleiding voor verdere problemen zoals werkloosheid, financiële

moeilijkheden en dakloosheid. Hiervoor vinden we empirische bevestiging in het onderzoek van

Fitzpatrick et al. (2000) die stelt dat een relatiebreuk met de partner één van de meest voorkomende

breekpunten is.

Verder toont dit onderzoek aan dat meer dan de helft van de respondenten aangeeft geen

‘authentieke’ vriendschapsrelaties te hebben gekend voor en na detentie. Hun vriendengroep voor

detentie bestond voornamelijk uit vrienden met een detentieverleden, vrienden uit een crimineel

milieu, kennissen die zij contacteerden voor onderdak, personen met een verslavingsproblematiek

en/of mannen uit het opvangcentrum waar zij momenteel verblijven. Van vrienden die zich

conformeerden aan de maatschappij was er voor detentie doorgaans geen sprake. Analoog met

kwantitatief en kwalitatief onderzoek blijkt uit de resultaten dat een deel van de ex-gedetineerde

thuislozen contact met voorgaande ‘negatieve’ vrienden bewust probeert te vermijden (La Vigne,

Visher & Castro, 2004; Moerings, 1978; Western, Braga, Davis & Sirois, 2015). Doch blijkt dit niet voor

alle bevraagden. Enkele respondenten verklaren dat de aantrekkingskracht ten aanzien van hun

voorgaande vrienden, uit nood aan sociaal contact, na detentie groot bleef waardoor opnieuw

problemen zoals criminele feiten en verslaving ontstonden. Dit resultaat werd teruggevonden in

kwalitatief onderzoek (Breese et al., 2000; Nelson, Dees & Allen, 1999). Eveneens toont het onderzoek

aan dat voorgaande ‘negatieve’ vrienden en kennissen slechts beperkt vervangen worden door nieuwe

vrienden, zoals kennissen uit het opvangcentrum of kennissen door onderdak. In tegenstelling tot twee

Nederlandse onderzoeken die aangeven dat het aantal kennissen voor en na detentie even groot is,

blijkt dit niet overeen te stemmen met de onderzoeksbevindingen (Moerings, 1978; Volker et al.,

2016). De vriendengroep na detentie blijkt nog geringer te zijn dan voor het verblijf in de gevangenis.

Uit de literatuur blijkt dat een ondersteunend sociaal netwerk van familieleden, kennissen en

hulpverleners het ontbreken van een relatie met de ouders of vrienden kan compenseren en bijgevolg

Page 101: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

101

de persoon kan beschermen tegen thuisloosheid (Tavecchio & Thomeer-Bouwens, 1996). Doch konden

de meeste respondenten zich in hun jeugdjaren en latere levensjaren (voor en na detentie) niet, of

slechts in een beperkte mate, beroepen op andere steunfiguren zoals broers, zussen en/of vrienden,

andere familieleden of hulpverleners.

Bovenstaande gegevens weerspiegelen zich in het gegeven dat het sociaal netwerk voor én na detentie

erg beperkt is. Zowel kwantitatief als kwalitatief wetenschappelijk onderzoek stelt dat bij benadering

de helft van de ex-gedetineerden na detentie beroep kan doen op familieleden voor materiële,

financiële en soms emotionele steun (Nelson et al., 1999; Western et al., 2015). Uit de resultaten blijkt

echter dat de meeste respondenten géén opvangnet hebben bestaande uit familie, vrienden of partner

om op terug te vallen voor materiële, financiële of emotionele steun na detentie. Eveneens blijkt dat

na detentie geen enkele respondent emotionele steun ontvangt van eender wie. Het is dan ook niet

uitzonderlijk dat meerdere respondenten te kampen hebben met gevoelens van eenzaamheid, wat

niet aangekaart wordt door internationaal of nationaal onderzoek. De onderzoeksresultaten zijn wel

complementair met het kwalitatieve onderzoek van Harding, Wyse, Dobson & Morenoff (2014) en

Nelson et al. (1999) en de bevindingen van Demeersman (2008). Ex-gedetineerden, en volgens dit

onderzoek ex-gedetineerde thuislozen, die geen emotioneel en materieel familiaal ondersteund

netwerk hebben, zullen re-integratiemoeilijkheden ervaren en het risico lopen op thuisloosheid.

Slechts enkele respondenten konden na detentie beroep doen op hun partner of broer en/of zus. Doch

blijkt, net zoals in de literatuur, dat deze netwerkleden zelf kampten met een verslavingsproblematiek,

een detentieverleden of problemen met justitie, wat niet bevorderlijk blijkt voor het re-

integratieproces van de ex-gedetineerde (La Vigne, Visher & Castro, 2004; Visher & Courtney, 2007; La

Vigne & Farrell, 2003).

4.2.3 Huisvesting en dakloosheid

Nationale en internationale studies verklaren dat het merendeel van de gedetineerden vlak voor

detentie wél over onderdak beschikt (Brosens et al., 2013; Demeersman, 2009; Dyb, 2009; Seymour &

Costello, 2005; Van Galen et al., 1998; VDAB, 2014; Visher et al., 2007; Wensveen et al., 2016). Deze

kwantitatieve studies analyseerden echter niet in hoeverre gedetineerden gedurende meerdere

levensjaren huisvestingsonzekerheid of dakloosheid hebben ervaren, daar waar de kwalitatieve studie

dit wel doet. Het verschil valt mogelijks te verklaren vanuit de gedifferentieerde onderzoekspopulatie

en onderzoeksopzet. De helft van de respondenten werd geconfronteerd met huisvestingsonzekerheid

tijdens hun jeugd en slaagde er na diverse pogingen uiteindelijk niet in om duurzame

huisvestingsstabiliteit te verkrijgen voor en na detentie. Met uitzondering van twee bevraagden

hebben alle andere respondenten voor detentie een of meerdere malen op straat geleefd en dus

dakloosheid ervaren. Het effectief dakloos zijn wordt door de respondenten als enorm zwaar ervaren.

Dakloosheid had een negatieve impact op verschillende levensdomeinen van de respondenten, zijnde

het sociaal netwerk, financiële problemen, gezondheidsgerelateerde problemen, de arbeidssituatie,

verslaving en crimineel gedrag. Zo dienden sommige respondenten letterlijk de nacht op straat door

Page 102: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

102

te brengen en te overnachten op een bank in het station of in een kraakpand of dwaalden sommigen

onder hen rond.

Volgens het gevoerde onderzoek, kwalitatief onderzoek in de Verenigde Staten en kwantitatieve

onderzoeken in Noorwegen, Australië en de Verenigde Staten is er na detentie geen verbetering op

gebied van huisvesting merkbaar. In tegendeel, er kan zelfs gesteld worden dat, mede ten gevolge van

detentie, er een achteruitgang van de huisvestingssituatie merkbaar is (Baldry et al., 2006; Center for

Poverty Solutions, 2002; Cooke, 2005; Dyb, 2009). Uit de resultaten van het empirisch onderzoek blijkt

dat enkele respondenten hun huisvesting verloren door de vrijheidsbeneming. Diegenen die voor

detentie dakloos waren, ontvingen volgens hun perceptie geen adequate hulpverlening met

betrekking tot onderdak terwijl het ontbreken van onderdak na detentie door bijna alle bevraagden

als prioritaire bezorgdheid wordt benoemd tijdens detentie.

Meer dan de helft van de respondenten werd effectief dakloos na detentie. Op één respondent na,

kon niemand zich bij vrijlating op zijn bescheiden sociaal netwerk voor onderdak beroepen. Na enige

tijd in vrijheid konden sommige ex-gedetineerde thuislozen uit de studie tijdelijk verblijven bij vrienden

(dikwijls vrienden met een detentieverleden, criminele achtergrond of verslavingsproblematiek), maar

in mindere mate bij familie. Doch bleven zij periodes kennen van huisvestingsinstabiliteit en

dakloosheid. In tegenstellig tot de resultaten uit het empirisch onderzoek, stellen diverse

kwantitatieve en kwalitatieve internationale bronnen dat de meeste ex-gedetineerden zich na

detentie voor financiële steun en/of onderdak wél effectief kunnen beroepen op familieleden (La

Vigne et al., 2004; Nelson et al., 1999; Roman & Travis, 2006; Western et al., 2015). Volgens de

empirische resultaten, die overeenstemmen met twee andere Amerikaanse onderzoeken, kan bijna

geen enkele respondent, ondanks enkele pogingen, beroep doen op familieleden voor onderdak of

financiële steun na detentie, aangezien de familierelaties voor detentie vaak reeds verbroken of

problematisch waren (Bradley et al., Roman et al., 2006). Deze tegenstelling kan verklaard worden

vanuit het verschil in onderzoekspopulatie (ex-gedetineerden vs. ex-gedetineerde thuislozen).

Thuislozen, zoals onderzocht in deze studie, kampen veeleer met thuisloosheid en een

ontankeringsproblematiek voor detentie, waardoor de kans dat zij bij familieleden en/of vrienden

terecht kunnen mogelijks nog geringer is dan bij ex-gedetineerden in het algemeen. Bovenal ervoeren

bijna alle respondenten reeds dakloosheid voor detentie.

De ex-gedetineerde thuisloze ervaart bovendien diverse barrières en een gevoel van uitsluiting in zijn

zoektocht naar huisvesting op de private- en sociale huisvestingsmarkt. Alle respondenten stellen dat

een woning huren op de private huurmarkt na detentie onbetaalbaar is aangezien zij over

onvoldoende financiële middelen beschikken. Deze bevinding wordt weergegeven door verschillende

nationale en internationale onderzoeken (Bradley et al., 2001; De Decker et al., 2014; Fontaine & Biess,

2012; Metraux, Caterina & Cho, 2008; Roman, Kane & Giridharadas, 2006; Petersilia, 2003; Visher et

al., 2004). Dit is niet uitzonderlijk vermits de stijging van de huurprijzen in Vlaanderen, die het huren

van een woning bijgevolg vrij duur hebben gemaakt (Heylen, 2015). Evenzeer blijkt dat ex-

gedetineerden discriminatie op de huisvestingsmarkt ervaren door hun detentieverleden, gelimiteerd

Page 103: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

103

inkomen (dikwijls een inkomen uit sociale zekerheid) en arbeidssituatie (Center for Poverty Solutions,

2002; Clarke, 2007; De Decker et al., 2014; Dirkzwager, Blokland, Nannes & Vroonland, 2015). Vele

wetenschappelijke onderzoeken, inclusief het gevoerde onderzoek in deze masterproef, halen

discriminatie op de huisvestingsmarkt en de financiële instabiele situatie van talrijke ex-gedetineerden

aan als reden voor het niet kunnen huren van een woning. Daarom kan de ervaring van dak- en/of

thuisloosheid of huisvestingsonzekerheden door ex-gedetineerden niet als exceptioneel gepercipieerd

worden. Evenzeer blijkt uit de empirische onderzoeksresultaten en de onderzoeken van Demeersman

(2008) en De Decker et al. (2014) dat de onvoorspelbaarheid van de exacte datum van de

voorwaardelijke invrijheidsstelling huisvestingsonzekerheden bevordert. Volgens diezelfde

onderzoeken zorgt het plotse en ingrijpende karakter van de vrijheidsberoving eveneens voor

moeilijkheden omdat de veroordeelde persoon geen financiële, administratieve en/of materiële

voorbereidingen kan treffen voor detentie. Dit werd echter niet teruggevonden in de huidige

onderzoeksresultaten, vermoedelijk omdat de meeste respondenten reeds voor detentie dakloos

waren en zulke voorbereidingen bijgevolg minder of niet aan de orde waren.

Overigens is het aanbod op de sociale huisvestingsmarkt onvoldoende en is voor het toegewezen

krijgen van een sociale huurwoning een ruime wachttermijn van enkele jaren, zo stelt onderzoek (De

Decker et al., 2014; Demeersman, 2008; Fontaine et al., 2012; Herbert, Morenoff & Harding, 2015;

Petersilia, 2003). Dat dit gegeven huisvestingsonzekerheid mee in de hand werkt, naast alle andere

omschreven aspecten, wordt ook aangetoond door de empirische resultaten. Enkele respondenten

ervaren frustraties omtrent de lange wachttijd maar hopen toch nog een betaalbare sociale

huurwoning te kunnen verkrijgen. Tenslotte dient opgemerkt te worden dat geen enkele respondent

onmiddellijk na detentie een sociale huurwoning kon betrekken, wat analoog is met nationaal

onderzoek (De Decker et al., 2014). Geen enkele respondent heeft gepoogd om vanuit detentie sociale

huisvestingsmaatschappijen te contacteren, waarbij nationaal onderzoek volgende redenen aangeeft;

de complexe inschrijvingsprocedure, administratieve tekorten, het onvoldoende gekende aanbod, het

gebrek aan samenwerkingsafspraken tussen sociale huisvestingsmaatschappijen en de detentie (De

Decker et al., 2014; Demeersman, 2008; Vlaamse overheid, 2015).

Tot slot wenst de onderzoeker een kritische kanttekening te maken omtrent het puntensysteem voor

sociale huisvesting. Ex-gedetineerden met een acute woonnood tot zes maand na detentie, krijgen

sinds 2016 maar 17 punten meer toegekend in plaats van 20 punten, terwijl het huidig empirische

onderzoek en internationale onderzoek het belang van huisvesting als sleutelelement tot re-integratie

benadrukken (Pleggenkhule et al., 2015; Travis, Solomon & Waul, 2001). Alle bevraagden geven aan

dat zij in de toekomst een eigen huis, appartement of studio willen. Aangezien de toegang tot de

sociale huisvestingsmarkt en private huurmarkt moeilijk verloopt, verblijven ex-gedetineerde

thuislozen langer in opvangcentra met als gevolg dat ook de instroom in opvangcentra belemmerd en

vertraagd wordt voor nieuwe ex-gedetineerde thuislozen en andere cliënten (De Decker et al., 2014;

Demeersman, 2008). Bovendien verloopt de instroom in opvangcentra moeilijk aangezien ex-

gedetineerden enerzijds een multi-complexe problematiek hebben en sommigen anderzijds ook een

aanzienlijke criminele achtergrond kennen, waardoor opvangcentra hen weigeren (De Decker et al.,

Page 104: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

104

2014). Dit wordt weergegeven door één respondent in de studie die zich onterecht uitgesloten voelde

door het opvangcentrum waardoor hij opnieuw dakloos werd.

4.2.4 Thuis

De resultaten van deze studie geven aan dat de respondenten hun situatie en leven als ‘thuis loos’

ervaren. Meer dan de helft van de respondenten heeft geen ‘echte’ en warme ‘thuis’ gekend in zijn

jeugdjaren. Sommige respondenten hebben getracht in hun latere levensjaren een thuis te creëren

door middel van het stichten van een gezin of het kopen van een woning, maar alsnog hield deze

thuissituatie niet staande. Zo kan geconstateerd worden dat hun leven bestaat uit tijdelijke

‘thuissituaties’ die, rekening houdend met hun perceptie over wat een thuis moet zijn, geen ‘echte’

thuis bevat. Parallel met de literatuur ontbreekt het de respondenten niet alleen aan onderdak, maar

ook aan een thuis (Demeersman, 2008; Van Menxel, Lescrauwaet & Parys, 2004; Van Regenmortel et

al., 2006).

Volgens een deel van de respondenten is een thuis een eigen plek hebben en privacy hebben. Deze

respondenten zijn eerder gericht op het praktische aspect en zijn met andere woorden eerder

huisvestingsgericht. Daarnaast stellen enkele andere respondenten dat een thuis een plaats is waar

warmte en stabiliteit heerst en waar men een relatie en/of toekomst kan opbouwen. Dit wijst op het

verlangen naar verbinding die bij deze respondenten aanwezig is, respondenten waarbij overigens

sprake is van een duidelijke ontankeringsproblematiek. Tot slot wordt ook ‘een moment, tijdstip of

plaats waar men zich goed voelt’ door bepaalde respondenten als thuis benoemd.

Daarenboven vormden instituties zoals de gevangenis, een ontwenningskliniek of een opvangcentrum

geen thuis voor de respondenten. Slechts één respondent vormt hierop een uitzondering en ervoer de

gevangenis naar eigen zeggen als een soort thuis omdat detentie hem in zijn materiële behoeften kon

voorzien, daar waar het straatleven dat niet kon. Belangrijk is wel dat bijna alle respondenten in de

mannenopvang een ‘thuis’ proberen te creëren, ondanks het besef dat dit maar tijdelijk is. Mede door

hun problematisch jeugd, huisvestingsproblemen, relationele problemen, dakloosheid en detentie kan

het dan ook niet als uitzonderlijk gecategoriseerd worden dat het merendeel van de bevraagden het

gevoel heeft dat zij nergens thuishoren.

Tot slot dient opgemerkt te worden dat over bovengenoemde empirische onderzoeksresultaten

omtrent de beleving en standpunt over een ‘thuis’ bij ex-gedetineerden of ex-gedetineerde thuislozen,

geen internationaal of nationaal onderzoek werd teruggevonden. Het ontbreken van een thuis in de

brede zin van het woord wordt niet aangehaald in onderzoeken met betrekking tot re-integratie. Naar

de mening van de onderzoeker vormt dit een betreurenswaardige lacune in onderzoek, aangezien een

thuis bij de bevraagde onderzoekspopulatie als cruciaal wordt geacht.

4.2.5 Economische situatie

De ex-gedetineerde thuislozen uit het gevoerde onderzoek blijken doorgaans, alvorens het verblijf in

de gevangenis, financiële moeilijkheden te ervaren, zijnde werkloosheid, problemen met het

verkrijgen van een inkomen en/of een schuldproblematiek, wat analoog is met nationale en

Page 105: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

105

internationale literatuur (Beerthuizen, Beijersbergen, Noordhuizen & Weijters, 2015; Lenaers et al.,

2001; Ramakers et al., 2012Van Galen et al., 1997; Visher et al., 2008). Bovendien leidde deze precaire

economische situatie waarin de respondenten zich bevonden voor detentie dikwijls tot dakloosheid.

Sommige bevraagden pleegden, uit overlevingsdrang of uit een verlangen om hun financiële situatie

te verbeteren, criminele feiten. Anderen maakten schulden door het aangaan van een lening of het

kopen op afbetaling.

Uit de empirische onderzoeksresultaten blijkt dat het verblijf in de gevangenis de financiële situatie

enkel maar achteruit deed gaan. Financiële moeilijkheden zorgden na de invrijheidsstelling immers,

net zoals voor detentie, voor dakloosheid. De materiële behoeften bij vrijlating zijn groot vermits de

ex-gedetineerde thuisloze zichzelf opnieuw dient te voorzien van huisvesting, vervoer, kledij, voeding

etc. Zo werd meer dan de helft van de respondenten dakloos na detentie doordat zij geen inkomen of

geen werk (meer) hadden en niet over een sociaal ondersteunend netwerk beschikten om op terug te

vallen. Het inkomen uit gevangenisarbeid was immers té klein om na detentie in deze materiële

behoeften te kunnen voorzien. Zowel uit de empirische resultaten als uit de literatuur blijkt dat

financiële problemen het re-integratieproces bemoeilijken (Demeersman, 2008; Dirkzwager et al.,

2015; Travis et al., 2001) en hen kwetsbaar maken voor thuisloosheid (Bush-Geertsema et al., 2010;

Demeersman, 2008; Fitzpatrick et al., 2000; Van Regenmortel et al., 2006). Sommigen slaagden er later

in om terug enige financiële stabiliteit te verwerven via een inkomen uit arbeid. Financiële

moeilijkheden blijven doorgaans evenwel de rode draad doorheen hun leven waardoor het verwerven

van een stabiele huisvestingssituatie erg moeilijk is.

Bij meer dan de helft van de bevraagden, met schulden voor hun detentie (N=6), blijkt dat het verblijf

in de gevangenis geen oplossing biedt bij het aanpakken of wegwerken van de schuldenproblematiek,

integendeel. Schulden gaan zich eerder opstapelen: schulden uit de criminaliteit, kosten die gepaard

gaan met de veroordeling, boetes en onbetaalde rekeningen van voor het verblijf in de gevangenis etc.

Slechts bij één respondent werd een collectieve schuldbemiddeling opgestart tijdens detentie. Het

merendeel van de bevraagden met schulden verliet detentie zonder dat de schulden afgelost waren.

Uit verschillende onderzoeken en de empirische resultaten blijkt dat het hebben van schulden de re-

integratie bemoeilijkt. Dit is te verklaren door de schulden die zich tijdens detentie opstapelen en door

de moeilijkheden op vlak van arbeid en inkomen waarmee de ex-gedetineerde na detentie kampt

(Demeersman, 2008; Pogrebin et al., 2014; Visher et al., 2004). Hierbij dient opgemerkt te worden dat

uit de resultaten en de literatuur blijkt dat de ex-gedetineerde en ex-gedetineerde thuisloze eerder

laaggeschoold is (La Vigne et al., 2004; Ramakers et al., 2012; Petersilia, 2003). Het kan dus niet als

exceptioneel geacht worden dat financiële moeilijkheden na detentie blijven bestaan gezien de eerder

beperkte intellectuele capaciteiten van de ex-gedetineerde en het gebrek aan ondersteunend netwerk

en/of gepaste hulpverlening. Het moeilijk kunnen omgaan met geld is dan ook terug te vinden in de

resultaten. Alsook blijkt dat het hebben van schulden een risicofactor vormt op het ontwikkelen of

continueren van een thuisloosheidsproblematiek (Bush-Geertsema et al., 2010; Demeersman, 2008;

Fitzpatrick et al., 2000; Van Regenmortel et al., 2006). Momenteel geven alle respondenten wel aan

dat zij schuldenvrij zijn dankzij een collectieve schuldenregeling of hulpverlening.

Page 106: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

106

Daarenboven dienden de meeste respondenten na de invrijheidsstelling een beroep te doen op sociale

zekerheid aangezien zij werkloos waren. Dit soort inkomen werd echter niet onmiddellijk na

invrijheidsstelling verkregen omdat gedetineerden grotendeels worden uitgesloten op gebied van

sociale zekerheid in België. Bovendien beschikt de invrijheidsgestelde over een administratieve last

(domicilie, identiteitsdocumenten etc.) wat de overgang naar vrijheid en het regelen van een inkomen

bemoeilijkt, zo blijkt uit de resultaten en de literatuur (Demeersman, 2008; Van Der Plancke & Van

Limberghen, 2008; Van Limberghen & Van Der Plancke, Verstraete & De Decker, 2014). Daardoor was

meer dan de helft van de ex-gedetineerde thuislozen dakloos na detentie waardoor zijn geen domicilie

hadden en derhalve niet onmiddellijk een inkomen. Doorgaans werd hun inkomen in orde gebracht

door hulp vanuit het opvangcentrum die zodoende als belangrijke hulpverleningsactor gezien kan

worden. Bovendien hebben, op één respondent na, alle bevraagden momenteel een inkomen uit

sociale zekerheid.

Tot slot dient opgemerkt te worden dat in tegenstelling tot het kwalitatief gevoerde onderzoek, de

internationale literatuur en geringe nationale bronnen weinig oog hebben voor de beleving van

financiële moeilijkheden voor en/of na detentie of beleving van de schuldproblematiek. Zo blijkt uit de

resultaten dat financiële moeilijkheden en/of schulden een omvangrijke impact hebben gehad op het

leven van de ex-gedetineerde thuisloze aangezien velen hierdoor op straat terecht kwamen.

4.2.6 Arbeidssituatie

De huidige onderzoeksresultaten benadrukken dat de respondenten, zowel voor als na detentie, een

complexe en/of onstabiele arbeidsgeschiedenis kennen. Voor detentie ervoeren sommige ex-

gedetineerde thuislozen wél enige arbeidsstabiliteit. Desondanks was meer dan de helft werkloos voor

detentie en klopt het gegeven dat gedetineerden voor hun verblijf in detentie eerder een zwakke

sociaaleconomisch positie hebben (La Vigne et al., 2004; Ramakers et al., 2012; VDAB, 2004). Drie

respondenten waren voor hun detentie zelfstandige maar geraakten uiteindelijk in de schulden en

werden werkloos. Bij andere respondenten zorgde een relatiebreuk voor problemen die uiteindelijk

hebben geleid tot werkloosheid en vervolgens tot dakloosheid. Bovendien dient opgemerkt te worden

dat het verliezen van werk een aanzienlijke impact heeft gehad op het leven van de respondenten.

Dusdanig speelde werkloosheid een grote rol in de weg naar dakloosheid en het straatleven.

Internationaal en nationaal kwantitatief onderzoek toont aan dat een derde van de

gedetineerdenpopulatie werkloos is voor detentie (Lenaers et al., 2001; Van Galen et al., 1998; Visher,

Debus & Yahner, 2008). In deze studie is meer dan de helft werkloos voor detentie. Het verschil tussen

de studies zou kunnen verklaard worden vanuit het feit dat deze studie kwalitatief is. Dat de

werkloosheidsgraad onder de gedetineerdenpopulatie en respondenten in de huidige studie hoog is,

valt zonder meer niet te ontkennen. Uit de empirische resultaten blijkt dat de respondenten eerder

tewerkgesteld waren in laaggeschoolde jobs zoals huisvuilophaler, werknemer bij een

ontstoppingsdienst, verkoper, industrieel reiniger, fabrieksarbeider en medewerker in een

kringloopwinkel. Waarschijnlijk speelt de scholingsgraad hierbij een rol aangezien de ex-gedetineerde

Page 107: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

107

thuislozen eerder laagopgeleid zijn, zo blijkt uit het huidig onderzoek en de literatuur (Cooke, 2005; La

Vigne et al., 2004; Ramakers et al., 2012; VDAB, 2004).

Indien ingezoomd wordt op de arbeidspositie van de respondenten na detentie blijkt deze, mede door

detentie, nog zwakker en negatiever te zijn dan voorheen. Bovendien is de werkloosheidsgraad hoog.

Drie respondenten zijn hun werk verloren door hun vrijheidsbeneming. Globaal genomen ervoeren

bijna alle ex-gedetineerde thuislozen, na hun verblijf in de gevangenis, stigmatisering op de

arbeidsmarkt door hun strafblad en detentieperiode. Zo werd het hiaat in hun arbeidsgeschiedenis en

het weet hebben van het verblijf in de gevangenis aangehaald als een barrière op de arbeidsmarkt.

Analoog met de kwalitatieve empirische resultaten blijkt uit kwantitatieve internationale en nationale

onderzoeken, voornamelijk met een experimenteel onderzoeksdesign, dat een detentieverleden

stigmatiserend werkt en een barrière vormt die het verzekeren van werk voor de ex-gedetineerde

bemoeilijkt (Decker, Spoh, Oritz & Heberg, 2014; Deliens, 1983; Holzer et al., 2004; Leverentz, 2011;

Pager, Western & Sugie, 2009; van Erp et al., 2011). Hoewel uit huidig onderzoek en de literatuur blijkt

dat ex-gedetineerden (thuislozen) gediscrimineerd worden op de arbeidsmarkt, beweert onderzoek

van Dirkzwager, Blokland, Nannes & Vroonland (2015) het tegendeel.

Het Nederlands onderzoek heeft een experiment opgezet waarbij fictieve personen, met of zonder

detentieverleden, op 384 online vacatures reageerden. Het onderzoek stelt dat personen met een

detentieverleden niet vaker negatieve reacties ontvingen op een sollicitatie dan personen zonder

detentieverleden. Dirkzwager et al. (2015) verklaren de verschillen in onderzoek vanuit de

differentiatie aan landen, jaartal, onderzoeksopzet, economische toestand en sociale zekerheid. Er kan

dus geconcludeerd worden dat er nood is aan meer onderzoek omtrent stigmatisering op de

arbeidsmarkt. Bovendien dient opgemerkt te worden dat het kwalitatieve onderzoek verklaart dat ex-

gedetineerde thuislozen het gevoel hadden dat zij gediscrimineerd werden op de arbeidsmarkt en dit

verklaren vanuit hun standpunt, daar waar kwantitatief onderzoek zich beperkt tot testpersonen en

enkel ingaat op de feitelijke stigmatisering op gebied van werk.

Naast stigmatisering zijn er nog andere factoren die ertoe bijdragen dat de werkloosheidsgraad onder

de ex-gedetineerde thuislozen hoog is, zoals de sterk bevraagde arbeidsmarkt en het gegeven dat

werkgevers kiezen voor personen met voldoende werkervaring en zonder strafblad (Solomon,

Johnson, Travis & McBride, 2004). Hier schieten de bevraagden duidelijk te kort. Bovendien blijkt uit

de literatuur en de empirische onderzoeksresultaten dat ex-gedetineerden een lage opleidingsgraad

hebben, een beperkt arbeidsverleden hebben, dikwijls kampen met gezondheids-, psychische- en/of

verslavingsproblemen en over onvoldoende werkgerelateerde vaardigheden beschikken (Dirkzwager,

Blokland, Nannes & Vroonland, 2015; Holzer, Raphael & Stoll, 2004; Ramakers et al., 2012; Solomon

et al., 2004; Tarlow, 2011; Van Galen et al., 1998; Visher et al., 2004). Zo kunnen enkele ex-

gedetineerde thuislozen niet werken omdat zij invalide zijn, en daarbij heeft het straatleven hun

gezondheid op negatieve wijze beïnvloed.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de respondenten na hun invrijheidsstelling niet onmiddellijk

werk konden zoeken aangezien zij vaak dakloos waren, geen domicilieadres hadden en dus niet in orde

Page 108: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

108

waren met administratieve documenten zoals hun identiteitsdocumenten, wat het zoeken naar werk

bemoeilijkte of onmogelijk maakte. Zo werd zwartwerk enkele keren genoemd door verscheidene ex-

gedetineerde thuislozen. Na het verblijf in de gevangenis, of tussen twee detentieperiodes in, slaagden

sommige bevraagden erin om werk te vinden. Echter blijkt dat de respondenten vaak afwisselende

jobs hadden en/of werkten in schaars betaalde en laaggeschoolde jobs, wat ook terug te vinden is in

internationaal kwantitatief en kwalitatief onderzoek (Harding et al., 2014; Ó Loingsigh, 2004; La Vigne

et al., 2004). Toch bleven de respondenten periodes van werkloosheid ervaren. Momenteel zijn, op

één respondent na, alle bevraagde ex-gedetineerde thuislozen werkloos. Mogelijks is de

werkloosheidsgraad onder de onderzoekspopulatie zo hoog omdat ex-gedetineerde thuislozen

kampen met een multi-complexe problematiek.

4.2.7 Verslavingsproblematiek

Een thema dat niet rechtstreeks bevraagd werd gedurende het semi-gestructureerd interview was

verslaving. Uit onderzoek blijkt echter dat middelenmisbruik frequent voorkomt bij de

gedetineerdenpopulatie én thuislozenpopulatie, aldus ook bij ex-gedetineerde thuislozen (Favril et al.,

2017; Van Galen et al., 1998; Van Menxel et al., 2004; Van Regenmortel et al., 2006; Visher et al., 2007).

Het hebben van een verslavingsproblematiek is bij drie respondenten prominent aanwezig. Zo is bij

enkele respondenten de aanzet tot hun verslaving begonnen tijdens hun jeugdjaren. Uit de empirische

resultaten blijkt dat voornamelijk alcoholverslaving de rode draad vormde doorheen het leven van

twee respondenten. Het zorgde voor een relatiebreuk en werkloosheid, of een relatiebreuk zorgde

voor het ontwikkelen van een verslaving. Bij enkelen leidde het zelfs tot het plegen van delicten. De

verslaving vormde dus een voedingsbodem voor de ontwikkeling en het continueren van

thuisloosheid. Onderzoek stelt dat middelenmisbruik en verslaving een risicofactor vormen op het

ontwikkelen van thuisloosheid (Bush-Geertsema et al., 2010; Fitzpatrick et al., 2000; Van Regenmortel

et al., 2006). Het is belangrijk te vermelden dat uit de onderzoeksresultaten afgeleid kan worden dat

het verblijf in de gevangenis niet heeft geleid tot het beëindigen van de verslavingsproblematiek.

Detentie bood volgens de bevraagden geen hulpverlening met betrekking tot verslaving. Er ontstond

enkel een fysieke ontwenning als logisch gevolg van de vrijheidsbeneming. Na detentie bleek de

verslavingsproblematiek opnieuw zijn aanvang te nemen, wat vragen doet rijzen met betrekking tot

het bekomen van een gunstig re-integratieproces en het trachten te vermijden van thuisloosheid na

detentie.

4.2.8 Hulpverlening, re-integratie en onrechtvaardigheidsgevoelens

Uit de interviews blijkt dat de respondenten, die dakloos waren voor en/of na hun verblijf in de

gevangenis, voor detentie meermaals beroep deden op hulpverleningsinstanties voor onderdak,

inkomen en werk. Deze instanties waren o.a. het OCMW, de VDAB, het CAW, opvangcentra,

crisisopvang en sociale huisvestingsmaatschappijen. De bevraagden bleken echter ontgoocheld te zijn

over deze hulpverlening die volgens hen te gefragmenteerd en onduidelijk was waardoor ze van het

kastje naar de muur werden gestuurd of zelfs werden afgewezen.

Page 109: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

109

Tevens is opmerkelijk dat de helft van de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen verklaart dat zij tijdens

detentie geen re-integratieve hulpverlening hebben ontvangen met betrekking tot huisvesting na

detentie. Voornamelijk de Psychosociale Dienst in de gevangenis wordt als negatief gepercipieerd door

de respondenten. Dit valt te verklaren vanuit het dubbele mandaat die de PSD bekleedt, waarbij

enerzijds begeleiding wordt geboden aan de gedetineerde en anderzijds advies wordt uitgebracht aan

de gevangenisdirecteur in het kader van de bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten. De

adviesverlening is steeds de belangrijkste taak van de PSD (Demeersman, 2008; Storme & Boelaert,

2012). Bovendien hebben twee langgestraften hun straf uitgezeten tot het einde en dienden zij geen

reclasseringsplan op te stellen waardoor de begeleiding van de PSD uitbleef. De andere respondenten

waren eerder kortgestraft, wat parallel loopt met bevindingen van nationale literatuur die aantonen

dat de PSD zich eerder focust op langgestraften (De Decker et al., 2014; Demeersman, 2008). De

onderzoeker wenst hierbij de kritische kanttekening te maken dat het gebrek aan een

reclasseringsplan voor gedetineerden die kiezen voor strafeinde een hiaat vormt in het re-

integratiebeleid. Dit werkt het ontwikkelen van dak- en thuisloosheid na detentie, voor een al

kwetsbare populatie, in de hand.

Daartegenover zijn de bevraagden positiever over de hulpverlening die het Justitieel Welzijnswerk hen

bood. De hulpverlening van de trajectbegeleiders van het JWW beperkte zich echter tot het

telefoneren naar opvangcentra voor onderdak. Van Campfort, Demeersman & Nuyts (2009) stellen dat

de trajectbegeleiders van het JWW al van bij het begin van de detentieperiode aandacht moeten

schenken aan huisvesting. Desondanks werd dit niet benoemd door de respondenten. Enkele

respondenten hebben gepoogd om vanuit detentie een verblijf in een opvangcentrum te regelen en

konden zo dakloosheid na detentie vermijden. Toch stelt Demeersman (2008) dat de instroom van ex-

gedetineerden in opvangcentra onderhevig is aan barrières zoals strikte regels in opvangcentra, een

strenge instroomprocedure, een tijdrovende intakeprocedure en de onvoorspelbare datum van

invrijheidsstelling. Daaraan kan volgens de onderzoeksresultaten ook worden toegevoegd dat

opvangcentra dikwijls volzet zijn en/of geen plaats kunnen vrijhouden indien de gedetineerden te lang

voor zijn invrijheidsstelling onderdak tracht te regelen, wat leidt tot huisvestingsonzekerheid en een

twijfelachtige re-integratie. Het doorlopen van een individueel hulp- en dienstverleningstraject in het

kader van re-integratie, wat een taak is van het JWW, wordt door geen enkele respondent benoemd

(Vander Laenen et al., 2010; Van Campfort et al., 2009). Dat de meeste kwetsbare gedetineerden, zoals

in de huidige studie, niet bereikt worden door het JWW en geen hulpvraag stellen, wordt ook

aangehaald door de Leuvense Casestudy van De Decker et al. (2014), terwijl deze doelgroep hier het

meeste nood aan heeft zoals blijkt uit de onderzoeksresultaten.

Tot slot is het vermeldenswaardig dat bijna alle respondenten gevoelens van onrechtvaardigheid

hebben ervaren of dit nog steeds doen. Uit de resultaten blijkt dat dit heeft geleid tot ontgoocheling

en frustratie op diverse vlakken zoals deze van de hulpverlening tijdens en na detentie. Respondenten

die dak- of thuisloos waren voor en na detentie deden beroep op diverse hulpverleningsinstanties

maar werden naar hun mening niet geholpen. Bovendien wordt onrechtvaardigheid op het niveau van

politie, justitie en de maatschappij gesitueerd met als redenen; onschuldig in detentie, onredelijke

Page 110: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

110

behandeling door politie en gebrek aan maatregelen door politie en justitie in hun problematische

jeugdjaren. Deze beleving wordt niet weerspiegeld in andere kwalitatieve onderzoeken in de

literatuurstudie.

4.2.9 Wederzijdse relatie

De empirische resultaten uit het onderzoek bevestigen, analoog met nationale en internationale

bronnen, de wederzijdse relatie tussen thuisloosheid en detentie (Demeersman, 2008; Gowan, 2002;

Hickey, 2002; Kushel et al., 2015; Metraux et al., 2004). Op twee respondenten na, ervoeren alle

bevraagde ex-gedetineerde thuislozen dak- en thuisloosheid voor hun verblijf in de gevangenis.

Opvallend is dat een aantal bevraagden beweerden dat het straatleven leidde tot criminaliteit zoals

het plegen van diefstallen uit overlevingsdrang of het betrokken zijn in vechtpartijen, wat parallel loopt

met onderzoek van Hickey (2002), Gowan (2002), Metraux et al. (2004). Aldus kan thuisloosheid leiden

tot een verblijf in de gevangenis. Bovendien zijn er, voor hun verblijf in detentie, al verschillende

risicofactoren op thuisloosheid aanwezig (Bush-Geertsema et al., 2010; Fitzpatrick et al., 2000; Van

Regenmortel et al., 2006)

Een verblijf in de gevangenis kan echter ook leiden tot thuisloosheid. De overgrote meerderheid van

de bevraagden ervoer thuisloosheid na detentie, en vijf respondenten waren effectief dakloos na hun

verblijf in de gevangenis. Bij de meeste respondenten heeft een opeenstapeling van problemen ertoe

geleid dat men thuisloos werd. Ook één specifiek breekpunt kan er echter toe leiden dat de persoon

effectief in thuisloosheid terecht komt. Evenwel stelt onderzoek dat dit breekpunt moeilijk te

identificeren valt (Bush-Geertsema et al., 2010; Van Regenmortel et al., 2006). Bij twee respondenten

die nooit dak- en/of thuisloos zijn geweest voor detentie, zorgde het verlaten van detentie voor een

breekpunt, wat overeenstemt met onderzoek van Anderson & Tulloch (2001). Daarna zorgde een

opeenstapeling van risicofactoren ervoor dat de ex-gedetineerde dieper wegzakte in thuisloosheid.

Volgens het gevoerde onderzoek en de literatuur leidde een verblijf in de gevangenis tot het verliezen

van hun woning, werk, inkomen, contacten met het sociaal netwerk en aldus tot nog meer sociale

exclusie (Demeersman, 2008; Gowan, 2002; Hickey, 2002; Kushel et al., 2015; Metraux et al., 2004).

Bovengenoemde kenmerken zijn risicofactoren op het ontwikkelen van thuisloosheid na detentie

(Bush-Geertsema, 2010; Fitzpatrick et al., 2000; Van Regenmortel et al., 2006). Aangezien een

vrijheidsstraf deze onbedoelde gevolgen met zich meebrengt, is het niet uitzonderlijk dat de

gedetineerdenpopulatie kwetsbaar is voor thuisloosheid.

Page 111: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

111

Eindconclusie en aanbevelingen

Ex-gedetineerden worden tijdens hun re-integratieproces geconfronteerd met heel wat

moeilijkheden. Zo lopen ex-gedetineerden het risico om op verschillende levensdomeinen met

moeilijkheden en obstakels te worden geconfronteerd. Het gaat hierbij om huisvestingsmoeilijkheden,

moeilijkheden op de arbeidsmarkt, financiële- en administratieve problemen en relationele

problemen. Dat gedetineerden bovengenoemde problemen ervaren, blijkt geen toeval. In het Federaal

en Vlaams aanbod binnen de gevangenis zijn namelijk diverse hiaten vast te stellen op vlak van re-

integratie, meer bepaald bij de overgang van de gevangenis naar de maatschappij en de nazorg (De

Decker, Meeus, Pannecoucke & Verstraete, 2014; Demeersman, 2008).

Een mogelijk gevolg van detentie is dak- en thuisloosheid (Demeersman, 2008; Dyb, 2009; Gowan,

2002; Petersilia, 2001; Travis Solomon & Waul, 2006). Internationaal onderzoek beperkt zich

voornamelijk tot het thema re-integratie en de moeilijkheden die daarmee gepaard gaan. Toch wordt

het thema thuisloosheid na een verblijf in de gevangenis in bepaalde onderzoeken benoemd of

onderzocht (Baldry et al., 2006; Center for Poverty Solutions, 2002; Cooke, 2005; Dyb, 2009; Geller et

al., 2011; Gowan, 2002; Kushel et al., 2005; Metraux et al., 2004; Noordhuizen et al., 2012; Roman et

al., 2006; Seymour et al., 2005; Van Galen et al., 1998; Wensveen et al., 2016). De klemtoon van het

internationaal onderzoek betreffende dit thema, ligt eerder op het kwantitatieve. In vergelijking met

internationaal onderzoek is er op nationaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, minder

onderzoek gedaan naar thuisloosheid na detentie en de daarmee gepaard gaande re-

integratiemoeilijkheden (De Decker et al., 2014; Deliens, 1983; Demeersman, 2008; Moerings, 1978;

Van Menxel, Lescrauwaet & Parys, 2004; Van Limberghen & Van Der Plancke, 2010). Tevens verdient

deze thematiek meer maatschappelijke en beleidsmatige aandacht teneinde problematieken zoals

thuisloosheid na detentie en recidive te verminderen en te voorkomen.

Deze scriptie tracht een bijdrage te leveren aan het verkrijgen van inzicht in de

thuisloosheidsproblematiek van ex-gedetineerden. Via een exploratief-beschrijvend onderzoek wordt

inzicht gegeven in de problemen die optreden na detentie. Concreet bestond dit onderzoek uit twee

luiken om een antwoord te kunnen geven op de twee centrale onderzoeksvragen; ‘Welke nationale

en internationale onderzoeken zijn al uitgevoerd omtrent thuisloosheid na detentie?’ en ‘Welke

ervaringen hebben ex-gedetineerde thuislozen na hun verblijf in detentie in de specifieke

onderzoekssetting, namelijk de mannenopvang in Kortrijk?’. Deze laatste vraag bestaat uit volgende

drie deelvragen; ‘In welke mate worden ex-gedetineerden na hun verblijf in de gevangenis

geconfronteerd met moeilijkheden op het gebied van huisvesting, werk, inkomen en sociale relaties in

de specifieke onderzoekssetting?’, ‘Hoe beleven ex-gedetineerde thuislozen uit de specifieke

onderzoekssetting thuisloosheid?’ en ‘In welke mate speelt een verblijf in de gevangenis een rol in de

thuisloosheidsproblematiek van de gedetineerde in de specifieke onderzoekssetting?’.

Teneinde een antwoord te formuleren op de eerste centrale onderzoeksvraag, werd een uitgebreid

nationaal en internationaal literatuuronderzoek verricht. Deze literatuurstudie toont aan dat

Page 112: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

112

internationaal onderzoek naar thuisloosheid na een verblijf in de gevangenis slechts in beperkte mate

aanwezig is (Baldry et al., 2006; Center for Poverty Solutions, 2002; Cooke, 2005; Dyb, 2009; Geller et

al., 2011; Gowan, 2002; Kushel et al., 2005; Metraux et al., 2004; Noordhuizen et al., 2012; Roman et

al., 2006; Seymour et al., 2005; Van Galen et al., 1998; Wensveen et al., 2016). Hoewel op

internationaal vlak enkele onderzoeken aanwezig zijn, voornamelijk kwantitatief, werden slechts twee

nationale onderzoeken teruggevonden die de thuisloosheidsproblematiek van ex-gedetineerden

belichten (De Decker et al., 2014; Demeersman, 2008). Vooralsnog boden deze nationale onderzoeken

enkel inzicht in thuisloosheid na detentie vanuit het standpunt van professionelen. Het huidig

empirisch onderzoek geeft inzicht in de problematiek van thuisloosheid na detentie vanuit het

standpunt van de ex-gedetineerde thuislozen.

Door het afnemen van acht semi-gestructureerde interviews bij ex-gedetineerde thuisloze mannen

vanaf 26 jaar die in de mannenopvang van het Centrum Algemeen Welzijnswerk in Kortrijk verblijven,

wordt een antwoord gegeven op de tweede centrale onderzoeksvraag. De interviewvragen zijn

afkomstig uit het kwalitatief onderzoek van Cheryl Cooke. Deze vragen werden aangevuld met andere

thema’s die betrekking hebben op het begrip thuisloosheid. Daarna werden de empirische data

letterlijk uitgetypt en vervolgens geanalyseerd volgens de methode van thematische data-analyse met

het softwareprogramma Nvivo. Uiteindelijk werden acht thema’s weerhouden en besproken.

De antwoorden op de drie deelvragen laten ons toe volgende conclusies te trekken. De belangrijkste

moeilijkheden die de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen ervaren, zijn weergeven in aflopende

volgorde: problemen met betrekking tot het sociaal netwerk, huisvesting en dakloosheid, ‘thuis’,

financiële moeilijkheden en arbeidssituatie. Onderzoek heeft echter, zo bleek uit de literatuurstudie,

voornamelijk aandacht voor de praktische en materiële re-integratiemoeilijkheden. Er wordt minder

tot geen aandacht besteed aan de sociale, emotionele en affectieve aspecten die gepaard gaan met

het re-integratieproces. Bijgevolg zijn deze onderzoeken voornamelijk kwantitatief, waardoor de

vergelijking met de empirische resultaten met de nodige voorzichtigheid diende te gebeuren.

Een belangrijke vaststelling die gemaakt kan worden op basis van het afnemen en analyseren van de

semi-gestructureerde interviews, is dat de levensloop van de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen

zeer chaotisch is en hun problematiek erg complex is, waardoor het moeilijk is om een onderscheid te

maken tussen de situatie voor én na detentie. Dit benadrukt het procesmatige karakter van

thuisloosheid. Daarnaast bevestigen de levensverhalen de wederzijdse, en tevens ook complexe

relatie, tussen thuisloosheid en detentie (Demeersman, 2008; Gowan, 2002; Hickey, 2002; Kushel et

al., 2005; Metraux et al., 2004). Op twee respondenten na, ervoeren alle bevraagden dak- en

thuisloosheid voor hun verblijf in de gevangenis. Wat de onderzoekspopulatie eveneens typeert én

wat mogelijks uitmondt in thuisloosheid, is dat zij dikwijls voor hun verblijf in de gevangenis reeds

kampten met een opeenstapeling van problemen. Hierbij gaat het om moeilijkheden en breekpunten

zoals verlies- en scheidingservaringen in hun jeugd, misbruik en/of een moeilijke thuissituatie in het

verleden, huisvestingsproblemen, dakloosheid, contacten met justitie, relationele problemen met

partner en kinderen, een beperkt sociaal netwerk, financiële moeilijkheden, een schuldproblematiek,

Page 113: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

113

werkloosheid en een verslavingsproblematiek. Bij het merendeel van de respondenten heeft een

opeenstapeling van deze risicofactoren geleid tot het ontwikkelen van thuisloosheid of heeft het hen

hier kwetsbaar voor gemaakt (Bush-Geertsema, Edgar, O’Sullivan & Pleace, 2010; Fitzpatrick et al.,

2000; Van Regenmortel, Demeyer, Vandenbempt & Van Damme, 2006). Bij een aantal bevraagden

heeft het straatleven geleid tot het plegen van criminele feiten en vervolgens tot een gevangenisstraf.

Tevens kan ook een verblijf in detentie leiden tot thuisloosheid. Twee respondenten, die nooit dak- of

thuisloos zijn geweest voor detentie, ervoeren deze problematiek wel na detentie.

De empirische onderzoeksresultaten maken duidelijk dat de ex-gedetineerde thuislozen moeilijkheden

ervaren op vlak van huisvesting, ‘thuis’, werk, inkomen, sociaal netwerk en hulpverlening. Bijna alle

bevraagde ex-gedetineerde thuislozen waren reeds thuisloos voor hun verblijf in de gevangenis. Hun

detentieperiode bracht geen verandering in deze situatie, integendeel. Zo waren er volgens de

beleving van de respondenten na detentie nog meer problemen dan voorheen. Een opeenstapeling

van verschillende moeilijkheden, die dikwijls in meer of mindere mate reeds aanwezig waren voor

detentie, hebben er mede toe geleid dat de bevraagden in dakloosheid én/of thuisloosheid terecht

kwamen na detentie. Er dient wel opgemerkt te worden dat thuisloosheid een geleidelijk proces is

(Van Regenmortel et al., 2006).

Op basis van de literatuur en de empirische resultaten kan worden vastgesteld dat thuisloosheid zowel

een uitsluitingsproblematiek als een ontankeringsproblematiek is (Hermans, De Coster & Van

Audenhove, 2007; Van Menxel et al., 2004; Van Regenmortel, 2006), wat overeenkomt met een

bredere kijk op thuisloosheid zoals weergegeven in de integrale benadering van Van Menxel et al.

(2004). Vooreerst wordt ingegaan op de uitsluitingsprocessen waarmee de respondenten

geconfronteerd worden, zowel voor als na detentie.

De bevraagde ex-gedetineerden werden na detentie, nog meer als daarvoor, geconfronteerd met

structurele uitsluitingsprocessen. Veelal deden de bevraagden in eerste instantie beroep op vrienden

voor onderdak, konden ze in een opvangcentrum terecht of sliepen ze in een kraakpand. Toch bleven

zij enige tijd na vrijlating nog steeds periodes van dakloosheid ervaren. Meer dan de helft van de

respondenten kon na detentie bij niemand terecht en werd bijgevolg dakloos. De respondenten die

dakloos waren voor detentie of die ten gevolge van detentie hun huisvesting verloren, ontvingen naar

hun mening na detentie geen adequate hulpverlening op vlak van huisvesting. Daarenboven werden

alle respondenten geconfronteerd met structurele uitsluiting op de private- en sociale

huisvestingsmarkt. Het aanbod aan sociale huurwoningen is onvoldoende en er is sprake van lange

wachttermijnen (De Decker et al., 2014; Demeersman, 2008; Fontaine & Biess, 2012; Herbert et al.,

2015; Petersilia, 2003). Gezien de financiële instabiele situatie na detentie, was het huren van een

woning op de private huurmarkt onbetaalbaar voor zowat alle bevraagden. Deze bevinding wordt ook

teruggevonden in de literatuur (Bradley et al., 2001; De Decker et al., 2014; Fontaine et al., 2012;

Metraux, Caterina & Cho, 2008; Roman, Kane & Giridharadas, 2006; Petersilia, 2003; Visher et al.,

2004). Er kan dus geconcludeerd worden dat de bevraagde ex-gedetineerden uitsluiting ervoeren op

vlak van huisvesting na detentie.

Page 114: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

114

Daarenboven werden de bevraagden ook geconfronteerd met sociale uitsluiting op vlak van werk.

Bijna alle respondenten rapporteerden door hun strafblad en detentieperiode stigmatisering en

uitsluiting op de arbeidsmarkt, hetgeen overeenkomstig is met resultaten uit kwantitatieve

onderzoeken (Decker, Spoh, Oritz & Heberg, 2014; Deliens, 1983; Holzer, Raphael & Stoll, 2004;

Leverentz, 2011; Pager, Western & Sugie, 2009; van Erp et al., 2011). Er dient wel opgemerkt te worden

dat voorgaande onderzoeken een experimenteel design hadden en ingaan op feitelijke stigmatisering,

daar waar dit huidig onderzoek ingaat op het subjectieve gevoel van stigmatisering vanuit het

standpunt van de ex-gedetineerde thuisloze. Zo werden het hiaat in de arbeidshistorie en het weet

hebben van de detentieperiode aangehaald als een obstakel bij het vinden van werk. Daarenboven

zorgden een lage opleidingsgraad en een eerder onstabiele arbeidsgeschiedenis ervoor dat de kansen

op de druk bevraagde arbeidsmarkt minimaal waren.

Onder een derde structureel uitsluitingsproces, kan uitsluiting op financieel vlak worden begrepen.

Gezien de hoge werkloosheidsgraad dienden de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen zich te

beroepen op sociale zekerheid, maar rapporteerden zij moeilijkheden om desbetreffend inkomen te

verkrijgen. De barrières die de re-integratie en het regelen van een inkomen na detentie bemoeilijken,

zijn volgens de literatuur de uitsluiting van sociale zekerheid tijdens detentie en de administratieve last

na detentie (domicilie, identiteitsdocumenten etc.) (Demeersman, 2008; Van Der Plancke et al., 2008;

Van Limberghen et al., 2010; Verstraete & De Decker, 2014).

Naast structurele uitsluitingsprocessen werden de respondenten ook geconfronteerd met

institutionele uitsluitingsprocessen. De bevraagden voelen zich tekortgedaan door diverse

hulpverleningsinstanties zoals het OCMW, de VDAB, het CAW, opvangcentra, de crisisopvang en sociale

huisvestingsmaatschappijen. Volgens de bevraagden is het aanbod gefragmenteerd en onduidelijk.

Daarenboven verklaart de helft van de respondenten geen hulpverlening te hebben ontvangen met

betrekking tot hun re-integratie, waarbij voornamelijk de Psychosociale Dienst van de gevangenis als

negatief wordt gepercipieerd. Dit valt deels te verklaren vanuit het dubbele mandaat die de PSD

bekleedt (Demeersman, 2008; Storme & Boelaert, 2012). Bovendien blijkt dat de PSD zich voornamelijk

focust op langgestraften. Bijgevolg werd de onderzoekspopulatie, die voornamelijk kortgestraft was

en waarbij langgestraften kozen voor strafeinde, uitgesloten van betreffende hulpverlening en het

opstellen van een reclasseringsplan. Tevens werd het doorlopen van een individueel hulp- en

dienstverleningstraject, wat een taak is van het Justitieel Welzijnswerk, door geen enkele respondent

benoemd. Enkele respondenten poogden tijdens hun detentieperiode een verblijf in een

opvangcentrum te regelen maar dit verliep stroef. Demeersman (2008) stelt dat de instroom in

opvangcentra voor ex-gedetineerden wordt bemoeilijkt om volgende redenen; strenge

instroomcriteria, een tijdrovende intakeprocedure, de onvoorspelbare datum van invrijheidsstelling

en strikte regels in opvangcentra. Op basis van de empirische onderzoeksresultaten kunnen volgende

gegevens hieraan toegevoegd worden; het volzet zijn van opvangcentra en/of het niet kunnen

vrijhouden van een plaats indien de gedetineerde te lang voor de vrijlating onderdak tracht te regelen.

Page 115: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

115

Tot slot werden de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen ook geconfronteerd met relationele

uitsluitingsprocessen. Uit de empirische onderzoeksresultaten blijkt dat de meerderheid van de

respondenten voor hun verblijf in de gevangenis reeds moeilijkheden hadden in het opbouwen van en

het contact leggen met een sociaal netwerk. Zo hebben de vaak slechte jeugdjaren, scheiding met de

partner en/of verlies- en breukervaringen met familie- en gezinsleden gezorgd voor problemen op

andere levensdomeinen. Dit heeft de respondenten kwetsbaar gemaakt voor het ontwikkelen van

thuisloosheid. Bovendien hadden de bevraagden een eerder non-conforme vriendengroep voor hun

detentie, bestaande uit vrienden met een detentieverleden, een verslavingsproblematiek, of vrienden

uit een crimineel milieu. Parallel met wetenschappelijk onderzoek kan uit de resultaten geconcludeerd

worden dat de meeste respondenten bewust afstand wensten te nemen van hun voorgaande

vriendengroep (La Vigne, Visher & Castro, 2004; Moerings, 1978; Western, Braga, Davis & Sirois, 2015).

Voor sommigen bleef de aantrekkingskracht met de voorgaande vriendengroep na detentie echter

groot en dit voornamelijk uit nood aan sociaal contact (Breese et al., 2000; Nelson et al., 1999).

Aangezien het sociaal netwerk voor detentie erg beperkt was en er slechts weinig tot geen

steunfiguren aanwezig waren, beschikten de respondenten na hun verblijf in de gevangenis niet over

een opvangnet waar zij zich op konden beroepen voor materiële, financiële en/of emotionele steun.

Eenzaamheid, ten gevolge van het gebrek aan steunfiguren, werd dikwijls aangekaart door de

respondenten, daar waar geen enkele nationaal of internationaal onderzoek hier melding van maakt.

Het feit dat de respondenten uitsluiting hebben ervaren op de geschetste levensdomeinen, zorgt er

o.a. voor dat zij momenteel thuisloos zijn. Deze uitsluitingsdomeinen zijn analoog met de risicofactoren

op thuisloosheid. Het bovengenoemde maakt duidelijk dat detentie het risico op thuisloosheid doet

toenemen of de persoon kwetsbaar kan maken voor het ontwikkelen van thuisloosheid. Uit de

empirische resultaten en de literatuurstudie bijkt dat risicofactoren op thuisloosheid en re-

integratiemoeilijkheden overlap vertonen, waardoor de kans op dak- en thuisloosheid wordt

versterkt. Daarenboven ervaren de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen gevoelens van onrecht en

onrechtvaardigheid ten aanzien van de hulpverlening en de maatschappij. Deze gevoelens ervaren ze

evenwel ook op gebied van werk, sociaal netwerk en inkomen.

Tevens is thuisloosheid ook een ontankeringsproblematiek of verbintenissenproblematiek. Er kan

geconcludeerd worden dat verlies- en breukervaringen, problemen in het sociaal netwerk in

combinatie met de afwezigheid van steunfiguren of hulpverlening, maatschappelijke uitsluiting

evenals een opeenstapeling van negatieve levensgebeurtenissen, een voedingsbodem voor

thuisloosheid vormen of bijdragen aan het continueren van thuisloosheid voor en zeker ook na

detentie. Bij het merendeel van de respondenten was reeds sprake van een

thuisloosheidsproblematiek voor detentie. Doch vormde de vrijheidsbeneming voor de meeste

respondenten een zoveelste breekpunt waardoor deze opnieuw gekwetst werden in de verbinding

met zichzelf, de samenleving of het sociaal netwerk, wat duidt op meervoudige kwetsbaarheid en de

ontankeringsproblematiek.

Page 116: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

116

Huisvestingsonzekerheid, relationele problemen en dakloosheid voor en na detentie, alsook het

verblijf in de gevangenis zelf, hebben ertoe geleid dat de bevraagden hun situatie als ‘thuis loos’

ervaren. Aldus ontbreekt het de respondenten aan een ‘thuis’ in de brede zin van het woord. Sommige

respondenten percipiëren een thuis eerder als iets praktisch of onderdakgericht. Anderen zien een

thuis eerder als een plek waar ze verbindingen kunnen creëren, wat wijst op het verlangen naar

herankering. De laatste groep respondenten benoemt een thuis eerder als een plaats, tijdstip of

moment. Meer dan de helft van de respondenten heeft geen authentieke en warme thuis gekend in

zijn jeugdjaren en zelfs in de latere jeugdjaren hield hun thuis niet staande. Daarenboven vormde het

verblijf in instituties als de gevangenis of opvangcentra geen ‘echte’ thuis voor de respondenten.

De onderzoeker wil met het unieke, diepteverhaal van de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen dit

thema op de beleidsagenda plaatsen, onder de maatschappelijke aandacht brengen én een bijdrage

leveren aan het verkrijgen van inzicht in deze problematiek. Een ex-gedetineerde moet zijn

verantwoordelijkheid opnemen, maar moet hiertoe ook voldoende kansen krijgen van de samenleving.

Volgens de onderzoeksresultaten krijgen de bevraagde ex-gedetineerde thuislozen niet voldoende

kansen, hulpverlening of de gepaste begeleiding om te kunnen re-integreren en dak- en thuisloosheid

na detentie te voorkomen. De empirische data maken duidelijk dat het op nationaal niveau ontbreekt

aan gepaste nazorg, met de nadruk op zorg, voor ex-gedetineerden. Deze kwetsbare doelgroep kreeg

in deze masterproef dan ook een stem, hopend op een weerklank hiervan in het beleid en in de

praktijk.

Figuur 1: Samenvattende figuur thuisloosheid na detentie

Sociale uitsluiting

• Relationele uitsluiting

• Sructurele uitsluiting

• Institutionele uitsluiting

• Persoonlijke uitsluiting

Ontankering• Zichzelf

• Anderen

• Samenleving

risicofactoren op

thuisloosheid voor detentie

• Huisvestingsproblemen

• Financiële moeilijkheden

• Dakloosheid

• Non-conforme vriendengroep

• Problematische jeugd

• Verslavingsproblematiek

• Relationele problemen

• Werkloosheid

• ...

Thuisloosheid

na detentie

Detentie

Page 117: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

117

Krachten, restricties en aanbevelingen

Krachten, restricties en aanbevelingen betreffende verder onderzoek

Vermits het geschetste hiaat in en tekort aan kwantitatief en kwalitatief onderzoek omtrent

thuisloosheid na detentie, ligt de meerwaarde en kracht van de huidige studie ongetwijfeld in het

verkrijgen van inzicht in de thuisloosheidsproblematiek van ex-gedetineerden en de daarmee gepaard

gaande problemen en moeilijkheden die optreden na een verblijf in de gevangenis. De onderzoeker

geeft een stem aan de ex-gedetineerde thuislozen en brengt op deze manier de problematiek

thuisloosheid na detentie onder de aandacht. De huidige studie vormt mogelijks een aanzet tot verder

onderzoek en meer maatschappelijke en beleidsmatige aandacht.

Ondanks de kracht van deze studie dienen de verkregen empirische resultaten enigszins te worden

genuanceerd aangezien dit onderzoek onderhevig is aan enkele beperkingen. Vooreerst werd

gedurende het afnemen van de semi-gestructureerde interviews bij twee respondenten een

alcoholgeur opgemerkt door de onderzoeker. Vermoedelijk waren deze respondenten onder invloed

van alcohol, maar was dit volgens de perceptie van de onderzoeker eerder in een licht stadium.

Desalniettemin zou dit een invloed kunnen gehad hebben op de beleving en interpretatie van de

vragen. Bovendien zouden de ervaringen en emoties hieromtrent versterkt of verminderd kunnen zijn.

Het doel van dit onderzoek is echter het weergeven van de subjectieve beleving van de

thuisloosheidsproblematiek van ex-gedetineerde thuislozen vanuit hun standpunt en leefwereld.

Een tweede restrictie van het onderzoek is dat in de diverse interviews enkel de thuisloze ex-

gedetineerden werden bevraagd die momenteel in een opvangcentrum verblijven, met als gevolg dat

succesverhalen hierdoor niet in beeld worden gebracht. Zo worden in desbetreffend onderzoek geen

ervaringen geschetst van ex-gedetineerden die na detentie thuisloos waren maar die uiteindelijk toch

geleidelijk aan hun weg uit thuisloosheid hebben gevonden. Deze leemte zou een aanzet kunnen

vormen voor verder onderzoek.

Mede door de beperkte tijdspanne van deze onderzoeksscriptie, werd gekozen voor een kleinschalig

en diepgaand kwalitatief onderzoek. Er kan worden vastgesteld dat de onderzoekspopulatie bestaat

uit acht ex-gedetineerde thuislozen vanaf 26 jaar uit de mannenopvang in Kortrijk, waardoor slechts

een beperkt deel van de kwetsbare doelgroep ‘ex-gedetineerde thuislozen’ wordt bereikt. Bijgevolg is

de externe validiteit van het onderzoek beperkt, maar het produceren van generaliseerbare gegevens

was ook niet per se het doel van desbetreffend onderzoek. Desondanks is in deze studie dankzij ‘thick

description’, wel overdraagbaarheid naar vergelijkbare settings of situaties mogelijk. Hierdoor wordt

er inferentiële generaliseerbaarheid bereikt en wordt de externe validiteit verhoogd.

Toch is nader onderzoek nodig om verdere generalisering mogelijk te maken. Indien ex-gedetineerde

thuislozen uit residentiële opvangcentra en ambulante hulpverlening worden bevraagd, alsook ex-

gedetineerde thuislozen die op straat leven of tijdelijk bij leden van het sociaal netwerk inwonen,

verspreid over verschillende steden in België, zou dit mogelijks kunnen leiden tot meer diverse

onderzoeksresultaten, nieuwe inzichten en een hogere generaliseringsgraad. De genoemde

Page 118: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

118

gevangenissen waren Ieper, Brugge, Wortel en Merksplas. De re-integratiehulpverlening zou van

gevangenis tot gevangenis gedeeltelijk kunnen verschillen, alsook de kwaliteit van contacten met

hulpverleningsinstanties na detentie, waardoor de beleving en ervaring anders zou kunnen zijn.

Daarenboven zou een kwantitatief onderzoek voor een verdere uitbreiding kunnen zorgen op de

huidige onderzoeksresultaten, meer generalisering mogelijk maken en nieuwe informatie kunnen

verschaffen.

Een derde restrictie die de interne validiteit van het onderzoek mogelijks heeft bedreigd, is sociale

wenselijkheid (Fontana & Frey, 2000; Mortelmans, 2007). Tijdens het semi-gestructureerde interview

werd gepeild naar gevoelige onderwerpen zoals informatie over gepleegde criminele feiten en

moeilijkheden op gebied van sociaal netwerk, werk, huisvesting en inkomen voor en na detentie.

Hoewel deze vragen door de onderzoeker op een onbevooroordeelde manier werden gesteld, dient

bij de interpretatie van de resultaten rekening te worden gehouden met sociaal wenselijke

antwoorden van de respondenten (Mortelmans, 2007). Deze sociale wenselijkheid is mogelijks

ontstaan vanuit angst voor veroordeling en schaamte aangezien de respondenten, en ex-

gedetineerden, zoals blijkt uit de literatuur, dikwijls stigmatisering ervaren of vrezen (De Decker et al.,

2014; Dirkzwager, Blokland, Nannes & Vroonland, 2015; Holzer et al., 2004; Moerings, 1978; Ó

Loingsigh, 2004; Petersilia, 2003). Bovendien heeft de onderzoeker door haar gender, leeftijd,

interviewervaring, opleidingsniveau etc. de interactie met de respondent beïnvloed, die bijgevolg niet

neutraal is (Fontana et al., 2000). Ook de respondent oefent door zijn kenmerken invloed uit op de

onderzoeker. De betekenis van de vragen en antwoorden komen tot stand in een interactie die door

beiden gecreëerd wordt (Beyens et al., 2010; Fontana et al., 2000). Vervolgens vormen

geheugeneffecten ook een beperking van het onderzoek die de interne validiteit kunnen beknotten

(Fontana et al., 2000). Bij bepaalde respondenten was de gevangenisstraf al meerdere jaren geleden,

met als gevolg dat de herinneringen vervaagd, verkleurd of anders gepercipieerd zouden kunnen zijn.

Tot slot dient aangehaald te worden dat geen enkel kwalitatief onderzoek ‘ex-gedetineerde thuislozen’

als onderzoekspopulatie heeft. Dit vormt een vierde restrictie naar het onderzoek toe. De vergelijking

tussen de empirische resultaten en de bevindingen uit literatuur over ex-gedetineerden, die enorm

uitgebreid is, moet met de nodige voorzichtigheid gebeuren.

Zwaktes gekoppeld aan praktische- en beleidsaanbevelingen

Uit de empirische onderzoeksresultaten werd duidelijk dat het de respondenten ontbreekt aan een

huis en vooral aan een ‘thuis’ in de brede zin van het woord. Een thuis waarbij enerzijds stabiliteit is

en anderzijds ruimte en aandacht is voor het herverbinden met zichzelf, anderen en de maatschappij.

Een ‘thuis’ kan echter niet gecreëerd worden door één of andere praktische- en/of beleidsmatige

aanbeveling. Desalniettemin moeten ex-gedetineerde thuislozen de kans krijgen op een goede re-

integratie en op het trachten te creëren van een thuis. Detentie zou een breekpunt kunnen vormen

om thuisloosheid te doorbreken én tevens de risicofactoren op het ontwikkelen hiervan te

minimaliseren door middel van een gericht beleid en goede praktijk. In wat volgt enkele aanbevelingen

Page 119: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

119

die zich voornamelijk situeren op het niveau van detentie. Tevens is er ook aandacht voor

aanbevelingen ten aanzien van organisaties buiten de gevangenis.

Teneinde de problematiek van thuisloosheid na detentie te vermijden en aan te pakken, kan er gestart

worden met de oprichting van een comité ter preventie en bestrijding van thuisloosheid na detentie

bestaande uit welzijnsorganisatie en hulpverleners op niveau van de gevangenis, justitie,

thuislozenzorg, huisvesting, arbeid en sociale zekerheid, teneinde deze problematiek integraal en

geïntegreerd te kunnen bestrijden. Ervaringsdeskundige ex-gedetineerde thuislozen mee laten

participeren in het overleg, zou hiertoe een meerwaarde kunnen bieden. Overleg en samenwerking

tussen diverse partners binnen en buiten detentie is noodzakelijk gezien de multi-complexe

problematiek. Op deze manier kan men tot structurele samenwerking komen en kunnen specifieke

beleidslijnen ter bestrijding van thuisloosheid na detentie worden uitgewerkt.

Aangezien ex-gedetineerde thuislozen gekenmerkt worden door een ontankeringsproblematiek én

een uitsluitingsproblematiek heeft deze doelgroep nood aan een individueel hulp- en

dienstverleningstraject onder leiding van een trajectbegeleider, dat bovendien verder reikt dan enkel

de detentieperiode. Dit individueel traject moet zich specifiek richten op het herverbinden met

zichzelf, bestaande en nieuwe sociaal netwerkleden en de samenleving. Dit herverbinden kan bereikt

worden door de gedetineerden te begeleiden op diverse levensdomeinen waarop zij sociale exclusie

ervaren. Dit lijkt haalbaar, aangezien algemeen bekend is dat niet elke gedetineerde hetzelfde niveau

aan ondersteuning in detentie nodig heeft (Fontaine et al., 2012). Bijgevolg is er nood aan een eerder

proactief beleid en een outreachende hulpverlening van het Justitieel Welzijnswerk om ervoor te

zorgen dat de meest kwetsbare gedetineerden, die dikwijls geen hulpvraag stellen, ook bereikt worden

(Demeersman, 2008; Verstraete & De Decker, 2014). Daarenboven wenst de onderzoeker de

aanbeveling van Demeersman (2008) hierbij aan te kaarten, die eveneens voorstelt dat het JWW een

actiever beleid moet voeren omtrent nazorg. Deze nazorg moet enerzijds op maat van de cliënt

worden uitgestippeld en moet anderzijds ruimer zijn dan enkel een doorverwijzing. Aldus is er over het

algemeen nood aan een integraal (huisvesting, arbeidssituatie, financiële situatie, sociaal netwerk en

fysische- en psychisch welzijn), geïntegreerd (diverse welzijnspartners en organisaties, overheid)

beleid dat begint van uit detentie en zich bovendien ook richt op nazorg. Er zou bijvoorbeeld kunnen

gewerkt worden met een soort overgangsbegeleider die naar het einde van detentie toe in beeld komt

en de ex-gedetineerde verder sociaal, administratief, financieel en werkgerelateerde begeleidt in de

eerste maanden van zijn vrijlating. Zo worden nazorg en continuïteit verzekerd en blijft de persoon een

verbindingsfiguur hebben waarop hij kan terugvallen na vrijlating. Deze overgangsbegeleider fungeert

als centraal aanspreekpunt voor de ex-gedetineerde thuisloze en de betrokken

hulpverleningsinstanties. Een goede hulpverlener begeleidt intensief en tracht uiteindelijk zichzelf

overbodig te maken.

Derhalve is er nood aan een evaluatie-instrument betreffende het evalueren van de re-integratie en

nazorg. Een goed voorbeeld hiertoe vinden we in Nederland die ‘Monitor nazorg ex-gedetineerden’

ontwikkelde. Op deze manier kunnen barrières en behoeften van ex-gedetineerden in kaart worden

Page 120: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

120

gebracht. Dit heeft als gevolg dat het thema op de beleidsagenda komt te staan en verandering en

verbetering mogelijk worden gemaakt.

Het in werking laten treden van de artikelen betreffende het individueel detentieplan in de ‘Basiswet

betreffende het gevangeniswezen en de interne rechtspositie van de gedetineerden’, is een absolute

noodzaak. Het plan moet gericht zijn op volgende zaken; detentie zinvol invullen, maximale aandacht

voor re-integratie én detentieschade trachten te voorkomen9. Tevens moet het plan aandacht

besteden aan sociale uitsluitingsdomeinen. Eveneens kan vastgesteld worden dat de Psychosociale

Dienst zich voornamelijk focust op langgestraften, in het kader van het opstellen van een

reclasseringsplan waaruit re-integratieperspectieven blijken, met als gevolg dat kortgestraften minder

voorbereid en begeleid worden in het kader van hun re-integratie (De Decker et al., 2014). Extra

capaciteit en een aparte cel van de PSD die zich specifiek inzet voor de re-integratievoorbereiding van

kortgestraften lijkt hier aangewezen teneinde de problematiek van ‘draaideurgevangenen’ en

onvoldoende voorbereide re-integratie te vermijden. Gedetineerden die kiezen voor strafeinde dienen

geen reclasseringsplan op te stellen, met als gevolg dat zij niet aan bepaalde voorwaarden, zoals

voorzien in werk of een woonst, dienen te voldoen (Verstraete & De Decker, 2014). Met de invoering

van het verplicht opstellen van een individueel detentieplan, worden alle gedetineerden voorbereid

op hun re-integratie.

Een andere aanbeveling omschrijft de transitiehuizen. Transitiehuizen ondersteunen de overgang naar

de maatschappij op verschillende levensdomeinen en trachten op deze manier ook dak- en

thuisloosheid te vermijden. De transitiehuizen maken het mogelijk om kwetsbare gedetineerden

intensiever voor te bereiden op het terug zelfstandig leven en vormen als het waren een vrije en veilige

overgangsvoorziening. De realisatie van transitiehuizen wordt in het ‘Masterplan Gevangenissen en

Internering’ vooropgesteld. De praktijk of het beleid moet evenzeer inzetten op Housing First teneinde

dakloosheid na detentie te vermijden en andere re-integratieproblematieken aan te pakken. Housing

First leidt volgens onderzoek in de Verenigde Staten tot huisvestingsstabiliteit en vormt een

sleutelelement tot een goede re-integratie (Bradley et al., 2001; La Vigne et al., 2004; Pearson,

Montgomery & Locke, 2009; Pleggenkuhle et al., 2015; Travis et al., 2001). Housing First is dus

voornamelijk een aangewezen aanbeveling voor ex-gedetineerde thuislozen die een thuis eerder als

iets huisvestingsgericht percipiëren én na detentie een acute nood aan onderdak hebben.

Eerder in deze scriptie werd het problematische karakter omtrent sociale huurwoningen reeds

aangehaald. Vooreerst lijkt inzetten op een capaciteitsuitbreiding van de sociale verhuurkantoren

aangewezen. Daarenboven is er nood aan een vereenvoudigde inschrijvingsprocedure vanuit detentie

waarbij er een versoepeling is voor gedetineerden op gebied van administratieve documenten.

Bovendien ontbreekt het in het Strategisch Plan Hulp- en Dienstverlening aan structurele afspraken

tussen huisvestingspartners en de gevangenis (De Decker et al., 2014; Vlaamse Overheid, 2015). Er is

9 Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden, Belgisch

Staatsblad 1 februari 2005.

Page 121: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

121

dus nood aan structurele afspraken en integrale samenwerking tussen enerzijds hulpverleners binnen

en buiten detentie en anderzijds huisvestingspartners (De Decker et al., 2014). Daarenboven stelden

respondenten dat het aanbod van sociale huurwoningen onvoldoende kenbaar werd gemaakt. Hierbij

zouden diensten als het JWW en de PSD dergelijke huisvestingsmogelijkheden kenbaar moeten maken.

De onderzoeker wenst zich aan te sluiten bij de bevinding van Demeersman (2008) die stelt dat er in

detentie nood is aan een actiever beleid omtrent sociaal-administratieve rechten en nieuwe

wetgevingen waarbij de gedetineerde deze rechten blijft behouden. De uitdagingen en noden in het

beleid zijn o.a. beter betaalde gevangenisarbeid en het opbouwen van sociale zekerheidsrechten

tijdens detentie, dewelke de overgang naar de samenleving financieel en administratief zouden

kunnen vergemakkelijken. Het min of meer op gelijke hoogte brengen van de verloning van

gevangenisarbeid met reële arbeid zou ervoor zorgen dat de gedetineerden vanuit detentie zijn

schulden kan beginnen afbetalen en eventueel een klein kapitaal kan opbouwen waardoor na detentie

het huren van een woning een mogelijkheid vormt.

Tot slot wenst deze scriptie te benadrukken dat niet alleen inzet en capaciteit wordt gevraagd op

niveau van detentie, maar tevens ook van actoren in de thuislozenzorg. In de empirische resultaten

werd namelijk aangekaart dat respondenten het hulpverleningsaanbod onduidelijk en gefragmenteerd

vinden. Dit hiaat kan een aanzet vormen tot het meer bekend maken van desbetreffend aanbod,

alsook het te vereenvoudigen. Bovendien is er een beperkte opvangcapaciteit in residentiële

opvangcentra en zou dit uitgebreid moeten worden.

Om bovengenoemde aanbevelingen kwantitatief en kwalitatief te kunnen realiseren, zal de overheid

hiervoor extra materiële, financiële en personele middelen moeten vrijmaken op niveau van detentie

en de welzijnssector. De vraag kan gesteld worden of dit realistisch is in een tijd van besparingen. Er

kan alleen gehoopt worden op gehoor en aandacht van minister van justitie Koen Geens minister en

Vlaams minister van welzijn, volksgezondheid en gezin Jo Vandeurzen, opdat thuisloosheid na detentie

kan vermeden en bestreden worden en op de welwillendheid van kwalitatieve hulpverleners in

detentie en in de thuislozenzorg.

‘Een thuis voor mij? Menselijke warmte. Een nest. Thuiskomen en weten dat ge graag

gezien zijt. Want ik ben een familieman.’ (Ex-gedetineerde thuisloze, 2017)

Page 122: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

122

Bibliografie

Agentschap Wonen-Vlaanderen. (2017). Wegwijs in het sociaal huurstelsel: geactualiseerde versie

1.8. Geraadpleegd op 3 februari 2017, van

https://www.wonenvlaanderen.be/sites/wvl/files/wegwijs_in_het_sociaal_huurstelsel_-

_versie_1.8_1.pdf

Anderson, I., & Tulloch, D. (2001). Pathways through homelessness: towards a dynamic analysis.

Edinburgh: Scottish homes.

Apel, R., Blokland, A.A.J., Nieuwbeerta, P., & Schellen, M. (2010). The impact of imprisonment on

marriage and divorce: a risk set matching approach. Journal of Quantitative Criminology, 26,

269-300. doi: 10.1007/s10940-009-9087-5

Baarda, D. B., Goede, M. P. M., & Teunissen, J. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek: Handleiding

voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen: Wolters-Noordhoff

Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de

gedetineerden, Belgisch Staatsblad 1 februari 2005.

Baldry, E., McDonnell, D., Maplestone, P., & Peeters, M. (2006). Ex-prisoners, homelessness and the

state in australia. The Australian and New Zealand Journal of Criminology, 39(1), 21-33.

Beerthuizen, M. G. C. J., Beijersbergen, K. A., Noordhuizen, S., & Weijters, G. (2015). Vierde meting

van de monitor nazorg ex-gedetineerden.

Berg, M. T., & Huebner, B.M. (2011). Reentry and the Ties that Bind: An Examination of Social Ties,

Employment, and Recidivism. Justice Quarterly, 28(2), 382-410. doi:

10.1080/07418825.2010.498383

Beyens, K., Dirkzwager, A., & Korf, D. (2014). Detentie en gevolgen van detentie: Onderzoek in

Nederland en België. Tijdschrift voor Criminologie, 56(2). doi:

10.5553/TvC/0165182X2014056002001

Beyens, K., & Tournel, H. (2010). Mijnwerkers of ontdekkingsreizigers: het kwalitatieve interview. In

T. Decorte & D. Zaitch (Eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp.

574). Leuven: Acco.

Bonjo. (2017). Belangenorganisatie voor (ex)gedetineerden. Geraadpleegd op 9 april 2017, van

http://www.bonjo.nl/

Braak, J. v. d., Burik, A. v., Jansen, P., Montfoort, A. v., Veltkamp, E., Vianen, R. v., & Vogelvang, B.

(2003). Opvang ex-gedetineerden: Verslag van een onderzoek naar de maatschappelijke

opvang van ex-gedetineerden. Woerden: Adviesbureau van Montfoort.

Bradley, K., Oliver, M., Richardson, N., & Slayter, E. (2001). No place like home. Apollo-The

International Art Magazine, 184(647), 56-61.

Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in

Psychology, 3(2), 77-101. doi: 10.1191/1478088706qp063oa

Page 123: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

123

Braun, V., Clarke, V., & Terry, G. (2015). Thematic Analysis. In P. Rohleder & A. C. Lyons (Eds.),

Qualitative Research in Clinical and Health Psychology. United Kingdom: Palgrave Macmillan.

Breese, J. R., Ra’el, K., & Grant, K. (2000). No Place Like Home: A Qualitative Investigation of Social

Support and Its Effects on Recidivism. Journal of Clinical and Applied Research, 2(1), 1-21.

doi: 10.1023/A:1010103821490

Brosens, D., De Donder, L., & Verté, D. (2013). Hulp- en dienstverlening gevangenis Antwerpen: een

onderzoek naar de behoeften van gedetineerden: Vrije Universiteit Brussel.

Bush-Geertsema, E., O’Sullivan & Pleace. (2010). Homelessness and Homeless Policies in Europe:

Lessons from Research. Brussel: FEANTSA.

Carson, E. C., & Anderson, E. (2016). Prisoners in 2015. United States: U.S. Department of Justice:

Bureau of Justice Statistics.

CAW Zuid-West-Vlaanderen. (z.j. ). Onthaalbrochure mannenopvang.

Center for Poverty Solutions. (2002). Barriers to stability: Homelessness and incarceraton's revolving

door in Baltimore city.

Christians, C. G. (2000). Ethics and politics in qualitative research. In N. K. Denzin & Y. S. Licoln (Eds.),

Handbook of qualitative research (2nd ed.). United States of America: Sage Publications.

Chui, H., & Cheng, K. K.-Y. (2013). The mark of an ex-prisoner: perceived discrimination and self-

stigma of young men after prison in Hong Kong. Deviant Behaviour, 34(8), 671-684. doi:

10.1080/01639625.2013.766532

Claes, B., & Brosens, D. (2015). Verdiepingen en verschuivingen in het hulp- en

dienstverleningslandschap aan gedetineerden: Reflecties bij het nieuwe strategisch plan

2015-2020. Panopticon, 36(6), 519-534.

Clarke, L. M. (2007). Landlord attitudes toward renting to released offenders. Federal Probation,

71(1), 20-30.

Clear, T. R., Rose, D.R., & Ryder, J.A. (2001). Incarceration and the community: The problem of

removing and returning offenders. Crime & Delinquency, 47(3), 335-351.

Cooke, C. (2005). Going home: formerly incarcerated African American men return to families and

communities. J Fam Nurs, 11(4), 388-404. doi: 10.1177/1074840705281753

Coulier, J. (2015). Overleg aanmelding gedetineerden bij opvangcentra. Centrum Algemeen

Welzijnswerk.

Coulier, J. (2016). Afsprakennota instroom gedetineerden regio Caw Zuid- en Centraal West-

Vlaanderen vanuit gevangenis Ieper (feb. 2016). Centrum Algemeen Welzijnswerk Ieper.

Coulier, J. (2017). Evaluatie instroom gedetineerden in opvangcentra. Centrum Algemeen

Welzijnswerk.

De Maeyer, J., Dewaele, C., & Beelen, S. (2012). Outreachend werken: Praktijkkader in ontwikkeling.

Power Alert, 38(5), 31-39.

Page 124: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

124

De Decker, P., Meeus, B., Pannecoucke, I., & Verstraete, J. (2014). De moeilijke oversteek: Wonen na

een verblijf in bijzondere jeugdzorg, gevangenis en psychiatrie. Antwerpen-Apeldoorn:

Garant.

Decker, S. H., Spoh, C., Ortiz, N.R., & Hedberg, E. (2014). Criminal stigma, race, gender and

employment: an expanded assessment of the consequences of imprisonment for

employment.

Decorte, T. (2010). Kwalitatieve data-analyse in het criminologisch onderzoek. In T. Decorte & D.

Zaitch (Eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. Leuven: Acco.

Deliens, L. (1983). Ongelijke sociale distributie van de tewerkstellingskansen van ex-gedetineerden.

Panopticon, 4(6), 530-541.

Demeersman, T. (2008). Thuisloosheid na detentie.

Demeersman, T. (2009). Van de bak naar de straat: Over thuisloosheid na detentie. FATIK, 27(124), 4-

11.

De Vlaamse Woonraad. (2013). Naar een versterkt recht op wonen? Aanbevelingen van de Vlaamse

Woonraad, met pleidooi voor een Vlaamse woonrechtcommissaris. Geraadpleegd op 13

februari 2017, van https://www.wonenvlaanderen.be/nieuws/advies-vlaamse-woonraad-

naar-een-versterkt-recht-op-wonen

Dirkzwager, A., Blokland, A., Nannes, K., & Vroonland, M. (2015). Effecten van detentie op het vinden

van werk en een woning. Tijdschrift voor Criminologie, 57(1). doi:

10.5553/TvC/0165182X2015057001001

Dirkzwager, A., Nieuwbeerta, P., & Fiselier, J. (2009). Onbdoelde gevolgen van vrijheidsstraffen.

Tijdschrift voor Criminologie, 51(1).

Dyb, E. (2009). Imprisonment: A major gateway to homelessness. Housing Studies, 24(6), 809-824.

doi: 10.1080/02673030903203676

Edwards, R., & Holland, J. (2013). What is qualitative interviewing? The 'What is?' Research Methods

Series, (pp. 127). doi: 10.5040/9781472545244

ESRC. (2015). ESRC Framework for research ethics.

Exodus. (2012). Informatieboekje voor (ex-)gedetineerden.

Favril, L., & Vander Laenen, F. (2017). Psychofarmaca en drugsgebruik in Vlaamse gevangenissen.

Verslaving, 13(2). doi: 10.1007/s12501-017-0110-5

FEANTSA. (2004). European report on prevention strategies in the fight against homelessness:

FEANTSA.

FEANTSA. (2005). ETHOS- Europese typologie over thuisloosheid en sociale uitsluiting op vlak van

wonen.

FEANTSA. (2006). Ethos-taking stock.

FEANTSA. (z.j.). What is FEANTSA. FEANTSA Working Togheter to End Homelessness in Europe.

Page 125: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

125

Fitzpatrick, S., Kemp, P., & Klinker, S. (2000). Single homelessness: An overview of research in Britain.

Great Britain: The Policy Press.

Flick, U. (2002). An introduction to qualitative research (2nd ed.). London: Sage Publications.

FOD justitie, & DG-EPI-Penitentiaireinrichtingen. (2016). Jaarverslag 2015: Directoraat-Generaal

Penitentiaire Inrichtingen.

Fontaine, J., & Biess, J. (2012). Housing as a Platform for Formerly Incarcerated Persons.

Fontana, A., & Frey, J. H. (2000). The interview: From structured questions to negotiated text. In N. K.

Denzin & Y. S. Lincoln (Eds.), The handbook of qualitative research (2nd ed., pp. 1065). United

States of America: Sage Publications.

Geens, K. (2016). Masterplan gevangenissen en internering [Press release].

Geller, A., & Curtis, M. (2011). A Sort of Homecoming: Incarceration and the housing securtiy of

urban men. Social Science Research, 40(4), 1196-1213. doi: 10.1016/j.ssresearch.2011.03.008

Geller, A., Garfinkel, I., & Western, B. (2006). The Effects of Incarceration on Employment and Wages:

An Analysis of the Fragile Families Survey. Princeton: Center for Research on Child Wellbeing.

Gowan, T. (2002). The nexus: Homelessness and incarceration in two american cities. Ethnography,

3(4), 500-534. doi: 1 0.1177/1466138102003004007

Greenberg, G., & Rosenheck, R. (2008). Jail incarceration, homelessness, and mental health: a

national study. Psychiatric Services, 59(2), 170-177. doi: 10.1176/ps.2008.59.2.170

Grounds, A., & Jamieson, R. (2003). No sense of an ending: Researching the experience of

imprisonment and releas among Republican ex-prisoners. Theoretical Criminology, 7(3), 347-362. doi:

10.1177/13624806030073005

Hagan, J., & Dinovitzer, R. (1999). Collateral consequences of imprisonment for children,

communities and prisoners. Crime and Justice, 26, 121-162. doi: 10.1086/449296

Harding, A., & Harding, J. (2006). Inclusion and exclusion in the re-housing of former prisoners. The

Journal of Community and Criminal Justice, 53(2), 137-153. doi: 10.1177/0264550506063566

Harding, D. J., Wyse, J.B., Dobson, C., & Morenoff, J.D. (2014). Making ends meet after prison. Journal

of Policy Analysis and Management, 33(2), 440-470. doi: 10.1002/pam.21741

Harlow, C. (2003). Education and Correctional Populations. Washington, DC.: Bureau of Justice

Statistics.

Harman, J., J., Smith, V.E., & Egan, L.C. (2007). The impact of incarceration on intimate relationships.

Criminal Justice and Behavior, 34(6), 794-815. doi: 10.1177/0093854807299543

Page 126: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

126

Harris, A., Evans, H., & Beckett, K. (2010). Drawing Blood from Stones: Legal Debt and Social

Inequality in the Contemporary United States. American Journal of Sociology, 115, 1753-

1799. doi: 10.1086/651940

Herbert, C. W., Morenoff, J.D., & Harding, D.J. (2015). Homelessness and Housing Insecurity Among

Former Prisoners. Journal of the Social Sciences, 1(2), 44-79.

Hermans, K., De Coster, I., & Van Audenhove, C. (2007). Bed, bad, brood: laagdrempelige opvang van

thuislozen. Antwerpen: Garant.

Heylen, K. (2015). Eigendomsstatuut, woonuitgaven en betaalbaarheid: evolutie tussen 2005 en

2013. In Decker, P., & Meeus, B. (Red.), Woonnood in Vlaanderen: feiten, mythen en

voorstellen (pp. 25-42). Antwerpen: Garant.

Heyndrickx, P., Barbier, I., Driesen, H., Van Ongevalle, M., & VanSevenant, K. (2005). Meervoudig

gekwetsten: contextuele hulpverlening aan maatschappelijk kwetsbare mensen. Leuven:

Lannoo.

Hickey, C. (2002). Crime and homelessness 2002. Dublin: Focus Ireland & PACE.

Holzer, H. J., Raphael, S., & Stoll, M. (2004). The Effect of an Applicant’s Criminal History on Employer

Hiring: Decisions and Screening Practices: Evidence from Los Angeles.

Home Office. (2009). National Action Plan To Reduce Re-offending. United Kingdom: Home Office.

Kling, J. R. (1999). The effect of prison sentence length on the subsequent employment and earnings

of criminal defendants. Princeton: Woodrow Wilson School, Princeton University.

Kras, R. K., Pleggenkuhle, B., & Huebner, B.M. (2014). A new way of doing time on the outside: Sex

offenders' pathways in and out of a transitional housing facility. Internatonal Journal of

Offender Therapy and Comparative Criminology, 1-23.

Kushel, M. B., Hahn, J. A., Evans, J. L., Bangsberg, D. R., & Moss, A. R. (2005). Revolving doors:

imprisonment among the homeless and marginally housed population. American Journal of

Public Health, 95(10), 1747-1752. doi: 10.2105/AJPH.2005.065094

La Vigne, N., Visher, C., & Castro, J. (2004). Chicago prisoners'experiences returning home.

Le Bel, T. (2012). Invisible Stripes? Formerly Incarcerated Persons' Perceptions of Stigma. Deviant

Behaviour, 33, 89-107. doi: 10.1080/01639625.2010.538365

Lee, B. A., Tyler, K.A., & Wright, J.D. (2010). The New Homelessness Revisited. Annual Review of

Sociology, 36, 501-522. doi: 10.1146/annurev-soc-070308-115940

Legard, R., Keegan, J., & Ward, K. (2003). In depth-interviews. In J. Ritchie & J. Lewis (Eds.),

Qualitative research practice: A guide for social science students and researchers. London,

Thousand Oaks, New Dheli: Sage Publications.

Lenaers, S., Van Haegendoren, M., & Valgaeren, E. (2001). De gemeenschap achter tralies: Onderzoek

naar de behoeften van gedetineerden aan maatschappelijke hulp- en dienstverlening

Diepenbeek: SEIN.

Page 127: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

127

Lescrauwaet, D. (2014). Wat is thuisloosheid? definities, benaderingen en mythes. In D. Lescrauwaet,

B. Cools, H. Blow, & L. Serrien (Eds.), Een thuis voor meer dan een dag: Mythes, feiten en

verhalen over thuisloosheid. Tielt: Lannoo Campus.

Leverentz, A. (2011). Barriers to Reintegration. In L. Gideon & H.-e. Sung (Eds.), Rethinking

Corrections: Rehabilitation, Reentry and Reintegration. United States of America: Sage

Publications.

Levingston, K. D., & Turetsky, V. (2007). Debtor's Prison - Prisoner's Accumulation of debt as a Barrier

to Reentry. Journal of Poverty Law and Policy.

Lopoo, L. M., & Western, B. (2005). Incarceration and the formation and stability of marital unions.

Journal of Marriage and Family, 67(3), 721-734. doi: 10.1111/j.1741-3737.2005.00165.x

Lowenkamp, C. T., & Latessa, E.J. (2002). Evaluation of Ohio's community based correctional facilities

and halfway house programs. Cincinnati: University of Cincinnati, Divison of Criminal Justice,

Center for Criminal Justice Research.

Lynch, J. P., & Sabol, W.J. (2001). Prisoner reentry in perspective.

Maes, E., & Tange, C. (2012). De mythe van invrijheidstelling op VI-datum nogmaals doorprikt: Enkele

facts en figures over de voorwaardelijke invrijheidsstelling in Belgie. Antwerpen, Apeldoorn:

Maklu.

Maesschalck, J. (2010). Methodologische kwaliteit in het kwalitatief criminologisch onderzoek. In T.

Decorte & D. Zaitch (Eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. Leuven:

Acco.

Main, T. (1998). How to Think About Homelessness: Balancing Structural and Individual Causes.

Journal of Social Distress and the Homeless, 7(1), 41-54. doi: 10.1023/A:1022966631533

Mann, S. (2016). The Research Interview: Reflective Practice and Reflexivity in Research Processes (pp.

341).

McNaughton Nicholls, C., & Atherton, I. (2011). Housing First: Considering components for successful

resettlement of homeless people with multiple needs.

Metraux, S., & Culhane, D. (2004). Homeless shelter use and reincarceration following prison release.

Criminology & Public Policy, 3(2), 139-160. doi: 10.1111/j.1745-9133.2004.tb00031.x

Metraux, S., & Culhane, D. (2006). Recent incarceration history among a sheltered homeless

population. Crime & Delinquency, 52(504-517). doi: 10.1177/0011128705283565

Metraux, S., Caterina, R., & Cho, R. (2008). Incarceration and homelessness The 2007 National

Symposium on Homelessness Research. Washington, DC: U.S. Department of Housing and

Urban Development.

Moerings, M. (1978). De gevangenis uit, de maatschappij in: De gevangenisstraf en haar betekenis

voor de sociale kontakten van ex-gedetineerden. Alphen aan den Rijn: Samsom Uitgeverij.

Morris, P. (1965). Prisoners and their families. London: Allen and Unwin.

Page 128: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

128

Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco.

Mortelmans, D. (2011). Kwalitatieve analyse met Nvivo. Leuven: Acco.

Murray, J. (2007). The cycle of punishment: Social exclusion of prisoners and their children.

Criminology & Criminal Justice, 7(1), 55-81. doi: 10.1177/1748895807072476

Naser, R. L., & Visher, C.A. (2006). Family Members’ Experiences with Incarceration and Reentry.

Western Criminology Review, 7(2), 20-31. doi: 10.1177/2158244016674248

Nelson, M., Dees, P., & Allen, C. (1999). The First Month Out: Post-incarceration Experiences in New

York City. New York: Vera Institute of Justice.

Noordhuizen, S., & Weijters, G. (2012). Derde meting van de monitor nazorg ex-gedetineerden. Den

Haag: WODC.

Nuyts, K., Patterson, N., Clark, C., & De Groof, K. (2012). Forensische werkvormen binnen het

Algemeen Welzijnswerk. In R. Roose, Vander Laenen, F., Aertsen, I., & van Garsse, L. (Ed.),

Handboek Forensisch Welzijnswerk: Ontwikkeling, beleid, organisatie & praktijk (pp. 414).

Gent: Academia Press.

O'Gorman, A., & VanderLaenen, F. (2010). Ethische aspecten van het kwalitatief onderzoek. In T.

Decorte & D. Zaitch (Eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. Leuven:

Acco.

Ó Loingsigh, G. (2004). Getting Out, Stayin Out: The experiences of prisoners upon release.

O’Sullivan, E., Busch-Geertsema, V., Quilgars D., & Pleace, N. (2010). Homelessness Research in

Europe Festschrift for Bill Edgar and Joe Doherty. Brussel: FEANTSA.

Pager, D., Western, B., & Sugie, N. (2009). Sequencing Disadvantage: Barriers to Employment Facing

Young Black and White Men with Criminal Records. Annals of the American Academy of

Political and Social Science, 623, 195-213. doi: 10.1177/0002716208330793

Pawson, H., Netto, G., Jones, C., Wager, F., Fancy, C., & Lomax, D. (2007). Evaluating Homeless

Prevention. London: Department for Communities and Local Government.

Pearson, C., Montgomery, A.E., & Locke, G. (2009). Housing stability among homeless individuals

with serious mental illness participating in Housing First programs. Journal of Community

Psychology, 37(3), 404-417. doi: 10.1002/jcop.20303

Perl, L., Bagalman, E., Fernandes-Alcantara, A., Heisler, E., McCallion, G., McCarthy, F., & Sacco, L.

(2015). Homelessness: Targeted Federal Programs and Recent Legislation. United States:

Congressional Research Service.

Petersilia, J. (2001). When prisoners return to communities: political, economic and social

consequences. Federal Probation, 65(1), 3-8.

Petersilia, J. (2003). When prisoners come home: parole and prisoner reentry. London: Oxford

University Press.

Page 129: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

129

Petersilia, J. (2005a). From cell to society: Who is returning home? In J. Travis & C. Visher (Eds.),

Prisoner Reentry and Crime in America. New York: Cambridge University Press.

Petersilia, J. (2005b). Hard Time: Ex-offenders Returning Home After Prison. Corrections Today, 67(2),

66-72.

Pleggenkuhle, B., Huebner, B., & Kras, K. (2015). Solid Start: supportive housing, social support, and

reentry transitions. Journal of Crime and Justice, 39(3), 380-397. doi:

10.1080/0735648X.2015.1047465

Pogrebin, M., West-Smith, M., Walker, A., & Unnithan, N.P. (2014). Employment Isn’t Enough:

Financial Obstacles Experienced by Ex-Prisoners During the Reentry Process. Criminal Justice

Review, 39(4), 394-410. doi: 10.1177/0734016814540303

Prang, R., van Wingerden, S., & Timmer, R. (2010). Opvang en begeleiding van (ex-)gedetineerden:

een hele klus. Proces, 89(5), 290-302.

Ramakers, A., Van Wilsem, J., Nieuwbeerta, P., & Dirkzwager, A. (2012). Het arbeidsverleden van

gedetineerden voorafgaand aan detentie: Een vergelijkig tussen gedetineerden en de

algemene bevolking. Mens en Maatschappij, 87(3), 272-301. doi:

10.5117/MEM2012.3.RAMA

Reichman, N. E., Teitler, J.O., Garfinkel, I., & McLanahan, S.S. (2001). Fragile Families: Sample and

Design. Children and Youth Services Review, 23, 303-326. doi: 10.1016/S0190-

7409(01)00141-4

Rekenhof. (2011). Maatregelen tegen de overbevolking in gevangenissen. Brussel: Centrale drukkerij

van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Richards, S., & Jones, R. (2004). Beating the perpetual incarceration machine: Overcoming structural

impediments to re-entry. In S. Maruna, & Immarigeon, R. (Ed.), After Crime and Punishment.

Cullompton: Willan.

Ritchie, J. (2003). The Applications of Qualitative Methods to Social Research. In J. Ritchie & J. Lewis

(Eds.), Qualitative research practice: A guide for social science students and researchers.

London, Thousand Oaks & New Delhi: Sage Publications.

Ritchie, J., & Lewis, J. (2003). Generalising from Qualitative Research. In J. Ritchie & J. Lewis (Eds.),

Qualitative research practice: A guide for social science students and researchers. London,

Thousand Oaks & New Delhi: Sage Publications.

Ritchie, J., Lewis, J., & Elam, G. (2003). Designing and selecting samples. In J. Ritchie & J. Lewis (Eds.),

Qualitative research practice: A guide for social science students and researchers. London,

Thousand Oaks & New Delhi: Sage Publications.

Roman, C., & Travis, J. (2006). Where will I sleep tomorrow? Housing, homelessnes, and the returning

prisoner. Housing Police Debate, 17(2), 389-418. doi: 10.1080/10511482.2006.9521574

Page 130: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

130

Roman, C. G., Kane, M., & Giridharadas, R. (2006). The housing landscape for returning prisoners in

the District of Columbia: Fina report to the Fannie Mae Foundation. Washington DC: The

Urban Institute.

Rose, D., & Clear, T. (2001). Incarceration, Reentry and Social Capital: Social Networks in the Balance.

Saldaña, J. (2014). Coding and analysis strategies. In P. Leavy (Ed.), The Oxford Handbook of

Qualitative Research. United States: Oxoford University Press

Samenlevingsopbouw Oost-Vlaanderen. (2011). Wonen aan de Onderkant in Waas en Dender.

Samenwerkingsakkoord inzake dak- en thuisloosheid. (2014, 12 mei). Geraadpleegd op 24 november

2016 https://www.mi-

is.be/sites/default/files/documents/samenwerkingsakkoord__12_mei_2014.pdf

Seymour, M., & Costello, L. (2005). A study of the number, profile and progression routes of homeless

before the court and custody. Dublin: Centre for Social and Educational Research.

Shapiro, C., & Schwartz, M. (2001). Coming Home: Building on Family Connections. Corrections

Management Quarterly, 5(3), 52-61.

Silverman, D. (2000). Doing Qualitative Research: A Practical Handbook. London, Thousand Oaks,

New Delhi: Sage Publications.

Snacken, S. (2014). De commissie Holsters dan toch buitenspel? . In K. Beyens, Daems, T., & Maes, E.

(Ed.), Exit gevangenis ? : de werking van de strafuitvoeringsrechtbanken en de wet op de

externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf (pp. 178). Antwerpen: Maklu.

Solomon, A., Johnson, D.K., Travis, J., & McBride, E. (2004). From prison to work: the employment

dimensions of prisoner reentry.

Storme, I., & Boelaert, A. (2012). De Psychosociale Dienst. In R. Roose, Vander Laenen, F., Aertsen, I.,

& van Garsse, L. (Eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk: Ontwikkeling, beleid, organisatie

& praktijk (pp. 414). Gent: Academia Press.

Tarlow, M. S. (2011). Employment barriers to reintegration. In L. Gideon & H.-e. Sung (Eds.),

Rethinking Corrections: Rehabilitation, Reentry and Reintegration. United States of America:

Sage Publications.

Tavecchio, L. W. C., & Thomeer-Bouwens, M.A.E. (1996). Gechechtheid, sociaal netwerk en

thuisloosheid bij jongeren. Pedagogisch Tijdschrift, 21(4/5), 341-356.

The McKinney-Vento Homeless Assistance Act (2009).

Travis, J. (2005). But they all come back: Facing the challenges of prisoner reentry. Washington: The

Urban Institute Press.

Travis, J., Cincotta, E. M., & Solomon, A. L. . (2003). Families left behind: The hidden costs of

incarceration and reentry. Washington D.C.: The Urban Institute.

Travis, J., Solomon, A., & Waul, M. (2001). From prison to home: the dimensions and consequences of

prisoner reentry. Washington: The Urban Institute.

Page 131: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

131

Uggen, C. (2000). Work as turning point in the life course of criminals: a duration model of age,

employment, and recidivism. American Sociological Review, 67(4).

United States Interagency Councilon Homelessness. (2015). Opening Doors: federal strategic plan to

prevent and end homelessness . Washington D.C.: United States Interagency Council on

Homelessness.

van ’t Hoff-de Goede, S., van der Lippe, T., Reef, J., Nieuwbeerta, P., & Dirkzwager, A. (2014).

Negatieve reacties en sociale contacten van partners van gedetineerden in Nederland: een

empirisch onderzoek. Tijdschrift voor Criminologie, 56(2), 90-107. doi:

10.5553/TvC/0165182X2014056002005

Van Campfort, S., Demeersman, T., & Nuyts, K. (2009). Hulpverleners in detentiecontext: Methodisch

kader voor trajectbegeleiders Justitieel Welzijnswerk: Steunpunt Algemeen welzijnswerk.

Van Den Berge, Y. (2006). Een nieuwe regeling van de externe rechtspositie van veroordeelden tot

een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken. Panopticon, 27(6), 78-

88.

Van den Wyngaert, C., & Vandromme, S. (2014). Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen: Boek 1

- Strafrecht. Antwerpen, Apeldoorn: Maklu.

Van Der Plancke, V., & Van Limberghen, G. (2008). De sociale zekerheid van (ex-)gedetineerden en

hun verwanten. Brugge: Die Keure.

Van Doorn, L. (1997). Vaardigheid in overleven: over de sociale competenties van dak- en thuislozen.

Sociologische gids, 44(4), 254-270.

van Erp, J., van der Geest, V., Huisman, W., & Verbruggen, J. (2011). Criminaliteit en werk een

veelzijdig verband. Tijdschrift voor Criminologie, 53(2).

Van Galen, G. W. A., Niemeijer, E., & Beijers, W.M.E.H. (1998). Huisvestingsproblemen van (ex)-

gedetineerden: Een landelijke onderzoek naar aard en omvang van huisvestingsproblemen

van (ex)-gedetineerden. Amsterdam: Nederlandse Woonbond Bonjo.

Van Limberghen, G., & Van Der Plancke, V. (2010). Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan

de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in

België. In V. Hubert., A., Vonk, G., Auvergnon, P., Rasson, R., Snacken, S., Moreau, T., Van Der

Plancke, V., & Vandenhole, W. (Ed.), Les limitations au droit a la securite sociale des detenus:

une double peine?/ Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een

dubbele straf? (pp. 99-150). Brugge: Die Keure.

Van Regenmortel, T., Demeyer, B., Vandenbempt, K., & Van Damme, B. (2006). Zonder (t)huis: Sociale

biografieën van thuislozen getoetst aan de institutionele en maatschappelijke realiteit. Tielt:

Lannoo.

van Schellen, M., Hogerbrugge, M., Nieuwbeerta, P., van der Lippe, T., & Dirkzwager, A. (2015). De

partnerrelaties van mannelijke gedetineerden voor detentie: Een vergelijkende studie tussen

Page 132: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

132

gedetineerden en de algemene bevolking. Mens & Maatschappij, 90(2), 171-197. doi:

10.5117/MEM2015.2.SCHE

van Wingerden, S. Moerings, M. (2007). Het succes van Exodus. Evaluatieonderzoek naar

resocialisatie en recidive van oud-bewoners. Proces, 1, 2-8.

Vandenbroucke, F., il-Robles, Á., Becker, R., Daly, M., Szabó, M., Mikkola, M., & Wolf-Wicha, B.

(2010). Europese consensusconferentie over thuisloosheid: beleidsaanbevelingen van de jury.

Brussel: Europese Commissie, FEANTSA, POD Maatschappelijke Integratie,

Armoedebestrijding, Sociale Economie en Grootstedenbeleid.

Vander Laenen, F. & Polfliet, K. (2010). Het forensisch welzijnswerk in Vlaanderen: een stand van

zaken. WELZIJNDSGIDS (MECHELEN), 75, 113-131.

Van der Geest, V. (2011). Werk doet delinquentie afnemen. Boom Juridisch Tijdschriften(5), 30-42.

Van Menxel, G. (2005). De ultieme onderkant: de thuisloze in het vizier. In P. D. Decker, L. Goossens,

& I. Pannecoucke (Eds.), Wonen aan de onderkant. Antwerpen, Apeldoorn: Garant.

Van Menxel, G., Lescrauwaet, D., & Parys, I. (2004). Verbinding verbroken: thuisloosheid en algemeen

welzijnswerk Vlaanderen. Berchem: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk.

Van Sevenant, K., Driessens, K., & Van Regenmortel, T. (2008). Bind-Kracht in armoede:

krachtgerichte hulpverlening in dialoog. Leuven: Lannoo.

VDAB. (2004). Aan de bak (van)uit de bak: Een brug tussen gevangenis en arbeidsmarkt.

ArbeidsmarktTopic, (1), 1-16.

Verstraete, J., & DeDecker, P. (2014). Op zoek naar wonen na detentie: Een verkennend onderzoek

naar het hulpverleningsaanbod en de beleidsinitiatieven in Leuven. Leuven: Steunpunt

Wonen.

Vettenburg, N., Walgrave, L., & VanKerckvoorde, J. (1984). Jeugdwerkloosheid, delinquentie en

maatschappelijke kwetsbaarheid : een theoretisch en empirisch onderzoek naar de

veronderstelde band tussen werkloosheid en delinquentie bij 17-19 jarigen. Antwerpen:

Kluwer.

Visher, C. A. (2013). Incarcerated Fathers: Pathways From Prison to Home. Criminal Justice Policy

Review, 24(1), 9-26. doi: 10.1177/0887403411418105

Visher, C. A., & Courtney, S.M.E. (2007). One Year Out: Experiences of Prisoners Returning to

Cleveland. Wahsington, DC: Urban Institute.

Visher, C. A., & Mallik-Kane, K. (2007). Reentry experiences of men with health problems. In R. B.

Greifinger (Ed.), Public Health behind bars: From prison to communities (pp. 434-460). New

York Springer.

Visher, C. A., Debus, S., & Yahner, J. (2008). Employment after prison: A longitudinal study of release

in three states.

Page 133: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

133

Visher, C. A., La Vigne, N., & Farrell, J. (2003). Illinois prisoners' reflections on returning home.

Visher, C. A., La Vigne, N., & Travis, J. (2004). Returning Home: Understanding the Challenges of

Prisoner Reentry: Maryland Pilot Study Findings from Baltimore. Washington: Urban Institute:

Justice policy center

Visher, C. A., & Travis, J. (2011). Life on the Outside: Returning Home after Incarceration. The Prison

Journal, 91(3), 102-119. doi: 10.1177/0032885511415228

Visher, C. A., Yahner, J., La Vigne, N. (2010). Life after Prison: Tracking the Experiences of Male

Prisoners Returning to Chicago, Cleveland, and Houston Washington: The Urban Institute.

Vlaams Centrum Schuldenlast. (z.j.). Ex-gedetineerden.

Vlaamse Overheid. (2015). Hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. Strategisch plan 2015-2020.

VMSW. (2014). Kandidaat huurders: Statistisch bulletin 2014, versie 1.0. Brussel: Vlaamse

Maatschappij voor Sociaal Wonen.

Volker, B., De Cuyper, R., Mollenhorst, G., Dirkzwager, A., van der Laan, P., & Nieuwbeerta, P. (2016).

Changes in the social networks of prisoners: A comparison of their networks before and after

imprisonment. Social Networks, 47, 47-58. doi: 10.1016/j.socnet.2016.04.004

Warren, C. (2001). Qualitative interviewing. In J. F. Gubrium & J. A. Holstein (Eds.), Handbook of

interview research: context and method (pp. 981). Thousand Oaks Sage Publications.

Wensveen, M., Palmen, H., Ramakers, A., Dirkzwager, A., & Nieuwbeerta, P. (2016). Terug naar huis?

Veranderingen in woonsituaties tijdens detentie en na vrijlating. Tijdschrift voor Criminologie,

58(1). doi: 10.5553/TvC/0165182X2016058001003

Western, B. (2002). The impact of incarceration on wage mobility and inequality. American

Sociological Review, 67(4), 526-546. doi: 10.2307/3088944

Western, B., Braga, A. A., Davis, J., & Sirois, C. (2015). Stress and Hardship after Prison. American

Journal of Sociology, 120(5), 1512-1547. doi: 10.1086/681301

Western, B., Kling, J. R., & Weiman, D. F. (2001). The labor market: Consequences of incarceration.

Crime & Delinquency, 47(3), 410-427. doi: 10.1177/0011128701047003007

Wiles, R. (2012). What are qualitative research ethics? The 'What is?' Research Methods Series, (pp.

111).

Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en

de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten,

Belgisch Staatsblad 15 juni 2006.

Zamble, E., & Porporino, F. (1990). Coping, imprisonment and rehabilitation: Some data and their

implications. Criminal Justice and Behavior, 17, 53-70. doi: 10.1177/0093854890017001005

Page 134: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

I

Bijlagen

Bijlage 1: Interviewvragen Cheryl Cooke

1) Ask demographic questions. Weave them into the interview. a. Use these to lead to other directions in the interview.

2) What was it like when you first went away to prison? How old were you? Under what circumstances did you go to prison?

3) When you got out of prison, where did you go to live? a. Are you living there currently? If not, where are you living? b. If not living there currently, why did you leave/move?

4) Are you working? a. If you are working, where/what are you doing? b. If not, what has made it hard to find a job/steady work?

5) Tell me about your time in prison? What was it like for you? a. In prison, what was it like to be an African American man in prison?

6) It sounds like you… a. Did you get in trouble again?

i. Tell me about situation? ii. Did you end up in prison/jail again? If so, what was that experience

like? b. If not, what helped you stay out of trouble? c. Who was helpful to you? How are they helpful?

i. Tell me about your family…friends… 7) How did you originally get in trouble (go down the road the crime)? 8) What could have helped your life go another direction? 9) How do you act differently at home now than when you were in prison? 10) Is there anything else you would like to tell me (or add)? 11) Thank you for your time.

Page 135: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

II

Bijlage 2: Interview vragenlijst

1) Demografische gegevens bevragen. Gebruik deze in het interview

a. Gebruik deze demografische gegevens, ze zullen leiden tot andere richtingen

in het interview

2) Hoe was het precies als je voor het eerst naar de gevangenis ging? Hoe oud was je

toen? Onder welke omstandigheden ging je naar de gevangenis?

3) Hoe ben je oorspronkelijk in de problemen geraakt? (De weg naar criminaliteit)

4) Hoe zag jouw situatie er uit voor detentie?

a. Hoe zag jouw huisvestingssituatie er uit?

b. Hoe zag jouw werksituatie er uit?

c. Hoe zag jouw netwerk er uit? Vrienden, familie, partner?

5) Toen je vrijkwam uit de gevangenis, waar ging je leven?

a. Leef/woon je daar momenteel nog? Zo niet, waar leef/woon je nu?

b. Indien je daar momenteel niet meer woont, waarom ben je

weggegaan/verhuisd?

c. Toen je vrijkwam, had je iemand waar je op kon terugvallen?

(Bijvraag: Indien je een woonst zou gehad hebben, zou je leven er dan anders

uitgezien hebben na detentie?)

6) Sinds je vrij bent uit de gevangenis, heb je vrienden, familie of iemand anders waar je

op kan terugvallen?

a. Krijg je steun van familie en/of vrienden als je het moeilijk hebt? (Emotionele

steun, materiële steun, financiële steun)

b. Hoe ziet jouw gezinssituatie er momenteel uit? Is deze anders dan voor

detentie?

c. Heb je soms het gevoel/het gevoel gehad dat je nergens thuishoort?

7) Heb je het gevoel dat je toegang geweigerd bent op bepaalde vlakken in je leven omdat

je een detentieverleden hebt?

a. Zo ja, op welke vlakken?

8) Werkt u?

a. Indien u werkt, wat voor werk doe je precies?

b. Zo niet, wat maakt dat het moeilijk is om werk te vinden?

9) Vertel me over de tijd in de gevangenis? Hoe was dat voor jou/hoe beleefde je het?

10) Het klinkt alsof je…

a. Ben je opnieuw in de problemen geraakt?

i. Vertel me over de situatie

ii. Ben je opnieuw in de gevangenis terecht gekomen? Zo ja, hoe

beleefde je die ervaring?

Page 136: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

III

b. Zo niet, wat helpt je om uit de problemen te blijven?

c. Wie was er behulpzaam voor u? hoe waren ze behulpzaam?

i. Vertel me over je familie… vrienden

(Bijvraag: Heb je mensen waar je op kan terugvallen?)

11) Wat zou je geholpen hebben om een andere richting uit te gaan in je leven?

(Bijvraag: Zou de samenleving/maatschappij hierin kunnen helpen, of de

hulpverlening?)

12) Heb je het gevoel dat je in de gevangenis voldoende was voorbereid om terug

zelfstandig te gaan leven?

a. Zo ja, op welke domeinen ben je voorbereid?

b. Zo nee, op welke domeinen ben je niet voorbereid? Op welke domeinen had je

ondersteuning gewild?

13) Handel je anders nu thuis, dan toen je in de gevangenis was, en hoe?

14) Wat versta jij onder het hebben van een ‘thuis’?

a. In welke mate heb je het gevoel dat je een ‘thuis’ hebt, of juist niet?

15) Is er nog iets anders dat je mij wilt vertellen, iets dat je wilt toevoegen?

16) Bedankt voor je tijd

Page 137: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

IV

Bijlage 3: Informed consent

Beste,

In het kader van mijn opleiding ‘Master Criminologische Wetenschappen’ aan de Universiteit

Gent schrijf ik een masterproef over het onderwerp ‘thuisloosheid na een verblijf in de

gevangenis’.

Het doel van mijn masterproef is om via een exploratief-beschrijvend onderzoek inzicht te

verkrijgen in de moeilijkheden en problemen die optreden na een verblijf in de gevangenis

vanuit het standpunt van de ex-gedetineerde thuisloze.

In dit interview dat deel uit maakt van het kwalitatieve luik van het onderzoek, zal dieper

ingegaan worden op de thuisloosheidsproblematiek vanuit uw standpunt.

Aangezien dit interview kadert binnen een gevoelig onderwerp is alle informatie vertrouwelijk

en zullen de gegevens anoniem verwerkt worden in het kader van het onderzoek. Aldus wordt

uw naam nergens vermeld.

Het gesprek dient te worden opgenomen om de resultaten volgens de gehanteerde

kwalitatieve methodiek te kunnen werken. De opname zal verwijderd worden vanaf ik als

studente criminologie weet heb van het slagen van mijn masterproef.

Indien u dit wenst kunnen de resultaten van het onderzoek aan u worden bezorgd.

Dit interview is op alle momenten vrijwillig en u behoudt het recht om bepaalde vragen niet

te beantwoorden of dit gesprek op elk ogenblik zonder opgave van redenen stop te zetten.

Het gesprek zal maximum anderhalf uur van uw tijd in beslag nemen.

Ingevolge u door gaat met dit interview geeft u na het verkrijgen van deze informatie uw

mondelinge toestemming voor de deelname aan het onderzoek.

Ten slotte wens ik u te bedanken voor uw tijd en medewerking aan dit interview.

Emma Simoens

Page 138: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

V

Bijlage 4: Codeboek Nvivo

Page 139: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

VI

Page 140: OP ZOEK NAAR EEN ‘THUIS’: EEN KWALITATIEF ONDERZOEK …€¦ · Graag richt ik een woord van dank aan mijn inspiratiebron, mijn voorbeeld, mijn tweede mama, mijn thuis, namelijk

VII