Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende...

388
Inhoud Dankwoord 9 1 Inleiding 11 1.1 Inleiding 11 1.1.1 Stand van het onderzoek 13 1.1.2 Onderzoeksvragen en opzet 18 1.2 De Leidse situatie 20 1.2.1 Ontwikkeling van de Leidse fora 20 1.2.2 Bronnen en methode 22 2 Buurtcorporaties in Leiden 27 2.1 Inleiding 27 2.1.1 Historiografie 28 2.2 Geschilbeslechting in de Leidse buurtkeuren 32 2.2.1 Voorgeschiedenis en de buurtreorganisatie van 1593 32 2.2.2 De algemene buurtkeur 34 2.3 Buurtheren 37 2.3.1 De verkiezing van buurtheren 37 2.4 Taken van de buurtheer 43 2.4.1 De buurtheer als intermediair 43 2.4.2 Omzien naar armen 47 2.4.3 Geschilbeslechting 51 2.5 Conclusie 59 3 Gilden en neringen 62 3.1 Inleiding 62 3.1.1 Historiografie 63 3.1.2 Onderzoeksopzet 65 3.2 Het glazenmakersgilde 66 3.2.1 Ontstaan en ontwikkeling 66 3.2.2 Geschilbeslechting 68 3.3 Het chirurgijnsgilde 72 3.3.1 Ontstaan en ontwikkeling 72 3.3.2 Geschilbeslechting 76 3.4 Het apothekersgilde 81 06008_hoop_H00_inhoud 22-05-2006 11:02 Pagina 5

description

In the early modern period Dutch citizens could choosefrom a variety of judicial and infrajudicial forums to settle theirdisputes. In Leiden these institutions consisted of neighbourhoods, guilds,textile associations, civic militia, church councils, notaries, subordinatecourts (a court established for settling matters about easement and otherforms of urban servitude, and the so-called peacemaker court orvredemakers), and the official court or vierschaar. These forums dealt withtens of thousands of cases. In order to study the ways in which Leidencitizens used these institutions to put conflicts to an end, computerdatabases were made. These files were linked and analysed. The book showsthat going to court was frequently used as an additional instrument ofeveryday social control. Many lawsuits were launched in the hope ofaccelerating the settlement of disputes, preferably without having to fightthem through to the end. Generally, plaintiffs were focussed on restoring peace and social balance, rather than furthering their dispute. Most parties needed to live together amicably thereafter. They depended on each other as neighbours or colleagues. Instituting and concluding proceedings could put these relationships at risk. Besides, submitting a case to court was expensive and took a lot of time. All this gave people bargaining counter in settlement negotiations.

Transcript of Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende...

Page 1: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Inhoud

Dankwoord 9

1 Inleiding 111.1 Inleiding 11

1.1.1 Stand van het onderzoek 131.1.2 Onderzoeksvragen en opzet 18

1.2 De Leidse situatie 201.2.1 Ontwikkeling van de Leidse fora 201.2.2 Bronnen en methode 22

2 Buurtcorporaties in Leiden 272.1 Inleiding 27

2.1.1 Historiografie 282.2 Geschilbeslechting in de Leidse buurtkeuren 32

2.2.1 Voorgeschiedenis en de buurtreorganisatie van 1593 322.2.2 De algemene buurtkeur 34

2.3 Buurtheren 372.3.1 De verkiezing van buurtheren 37

2.4 Taken van de buurtheer 432.4.1 De buurtheer als intermediair 432.4.2 Omzien naar armen 472.4.3 Geschilbeslechting 51

2.5 Conclusie 59

3 Gilden en neringen 623.1 Inleiding 62

3.1.1 Historiografie 633.1.2 Onderzoeksopzet 65

3.2 Het glazenmakersgilde 663.2.1 Ontstaan en ontwikkeling 663.2.2 Geschilbeslechting 68

3.3 Het chirurgijnsgilde 723.3.1 Ontstaan en ontwikkeling 723.3.2 Geschilbeslechting 76

3.4 Het apothekersgilde 81

06008_hoop_H00_inhoud 22-05-2006 11:02 Pagina 5

Page 2: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

3.4.1 Ontstaan en ontwikkeling 813.4.2 Geschilbeslechting 83

3.5 Het doodbiddersgilde 893.5.1 Ontstaan en ontwikkeling 893.5.2 Geschilbeslechting 92

3.6 De lakennering 953.6.1 Ontstaan en ontwikkeling 953.6.2 Geschilbeslechting 98

3.7 Conclusie 102

4 De schutterij 1054.1 Inleiding 105

4.1.1 Historiografie 1064.2 De Leidse schutterij 107

4.2.1 Ontstaan en ontwikkeling 1074.2.2 Overtredingen 1104.2.3 Beledigingen 1154.2.4 Geweld 1194.2.5 Overige kwesties 120

4.3 Conclusie 120

5 Kerkelijke tucht 1225.1 Inleiding 122

5.1.1 Gereformeerde tucht 1245.1.2 Doopsgezinde tucht 1265.1.3 Historiografie 1275.1.4 Onderzoeksopzet 129

5.2 De Nederduitse gereformeerde kerk 1305.2.1 Introductie 1305.2.2 Tuchtuitoefening 1664-1668 1345.2.3 Leerstellige zaken 1365.2.4 Huwelijk en zedelijkheid 1415.2.5 Persoonlijke levenswandel 1445.2.6 Overig 1465.2.7 Conclusie 147

5.3 De Waalse gereformeerde kerk 1485.3.1 Introductie 1485.3.2 Tuchtuitoefening 1664-1668 1505.3.3 Leerstellige zaken 1515.3.4 Huwelijk en zedelijkheid 1535.3.5 Persoonlijke levenswandel 1545.3.6 Overig 1565.3.7 Conclusie 156

06008_hoop_H00_inhoud 22-05-2006 11:02 Pagina 6

Page 3: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

5.4 De Vlaamse doopsgezinde gemeente 1575.4.1 Introductie 1575.4.2 Tuchtuitoefening 1662-1668 1605.4.3 Leerstellige zaken 1625.4.4 Huwelijk en zedelijkheid 1645.4.5 Persoonlijke levenswandel 1655.4.6 Conclusie 168

5.5 Conclusie 169

6 Het notariaat 1726.1 Inleiding 172

6.1.1 Het notarisambt in de zestiende en zeventiende eeuw 1746.1.2 Historiografie 1776.1.3 Onderzoeksopzet 179

6.2 Attestaties 1806.2.1 Introductie 1806.2.2 Persoonlijke levenswandel 1866.2.3 Huwelijk en zedelijkheid 1986.2.4 Contracten en afspraken 2046.2.5 Conclusie 214

6.3 Insinuaties 2156.4 Verzoeningsovereenkomsten 2186.5 Conclusie 223

7 De commissie voor burenkwesties en het college van vredemakers 2267.1 Inleiding 226

7.1.1 Historiografie 2287.2 De commissie voor burenkwesties 229

7.2.1 Keuren op de burenkwesties 2297.2.2 Burenkwesties 1664-1668 231

7.3 Het vredemakerscollege 2367.3.1 Ontwikkeling van het vredemakerscollege 1600-1700 236

7.4 Onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 2407.4.1 Persoonlijke levenswandel 2427.4.2 Huwelijk en zedelijkheid 2517.4.3 Contracten en afspraken 254

7.5 Conclusie 270

8 De civiele vierschaar 2748.1 Inleiding 274

8.1.1 Historiografie 2768.2 Historisch overzicht van de civiele vierschaar in Leiden 1600-1700 2778.3 Onderverdeling van de geschillen in de dingboeken van grote zaken 281

06008_hoop_H00_inhoud 22-05-2006 11:02 Pagina 7

Page 4: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

8.3.1 Persoonlijke levenswandel 2838.3.2 Huwelijk en zedelijkheid 2948.3.3 Contracten en afspraken 307

8.4 Conclusie 325

9 Conclusies 3299.1 Inleiding 3299.2 Geschilstrategieën 331

9.2.1 Instrumenteel forumgebruik 3319.2.2 Forum shopping 3369.2.3 Forum hopping 342

9.3 Geschilvoerende partijen 3449.3.1 Sociaal-economische achtergronden 3449.3.2 Man/vrouw-verhoudingen 346

9.4 Slotbeschouwingen 347

Bijlage 1 349

Bijlage 2 354

Geraadpleegde archieven 356

Geraadpleegde literatuur 359

Summary 379

Register op plaatsnamen en personen 385

Curriculum vitae 389

8 inhoud

06008_hoop_H00_inhoud 22-05-2006 11:02 Pagina 8

Page 5: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Dankwoord

Het schrijven van een proefschrift is doorgaans een eenzame klus. Maar weinigen we-ten van de onvermijdelijke obstakels en de dilemma’s die een dissertatie met zich mee-brengt. Daarom zijn mensen die de voortgang met belangstelling volgen, het gewor-stel meebeleven en aanmoedigingen geven onbetaalbaar. Gelukkig heb ik veel vanzulke mensen in mijn directe omgeving gehad. Het nauwst bij het onderzoek betrok-ken waren mijn begeleiders Pieter Spierenburg en Herman Roodenburg. Zij gaven mede kans om te promoveren. Ik dank hen voor hun geloof in het project en de grote vrij-heid die ze me steeds hebben gegeven. Hun suggesties en correcties waren bijzonderwaardevol voor mijn onderzoek. Jan van Herwaarden komt dank toe voor zijn bereid-heid om in de slotfase van het project als promotor op te treden. Het onderzoek wasechter niet mogelijk zonder de financiële bijdrage van de Volkswagen Stiftung en deFaculteit der Historische en Kunstwetenschappen van de Erasmus Universiteit te Rot-terdam.

Bijzonder dankbaar ben ik ook het personeel van het Gemeentearchief Leiden – inmiddels omgedoopt tot Regionaal Archief Leiden – voor hun buitengewone gast-vrijheid, de geboden faciliteiten en hun onmisbare hulp bij het lezen van het somsweerbarstige bronnenmateriaal. Vooral Piet de Baar was een enorme steun bij het ont-cijferen van lastige handschriften. Zijn grote kennis van het bronnenmateriaal en desecundaire literatuur betreffende de Leidse geschiedenis bespaarde me veel moeite.Daarnaast wil ik de baliemedewerkers van het archief bedanken, niet alleen voor hetmaken van de vele kopietjes, maar ook voor de ontspannen conversaties in de koffie-kamer.

Van cruciaal belang waren ook de mensen die mijn teksten van commentaar wildenvoorzien en met wie ik gesprekken kon voeren over de inhoud van het proefschrift. Al-lereerst noem ik de mensen van het N.W. Posthumus Instituut en de deelnemers aande diverse inspirerende seminars van de instelling. Zij lieten hun licht schijnen over deeerste onderzoeksplannen die daardoor gaandeweg van richting veranderden. Verdervoorzagen Willem Frijhoff en Maarten Prak me in het beginstadium van waardevollesuggesties. Jeroen Blaak, Dirk Jaap Noordam, Martine Zoeteman, Corien Glaudemansen Ariadne Schmidt stelden materiaal ter beschikking. De emeritus hoogleraren A.Fl.Gehlen en J.Th. de Smidt lazen elk een hoofdstuk en brachten veel nuttige correctiesaan. Pieter Spierenburg, Karin Ingelse en Marije Dijxhoorn waren zo behulpzaam ommijn summary kritisch te bekijken.

Ik dank ook al diegenen bij wie ik tijdens het onderzoek terecht kon voor de brood-nodige afleiding. Enkele van hen wil ik met name noemen: Vincent, Wilco, Jan-Peter,de leden van de GJV te Molenaarsgraaf-Brandwijk en natuurlijk de collega’s van RTV

06008_hoop_H00_voorwoord 22-05-2006 11:03 Pagina 9

Page 6: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Rijnmond. Onmisbare ‘praatpalen’ waren mijn ouders en Magchiel en Miranda. Zijkeken ook de laatste versies van het manuscript na en, zeer belangrijk, hielden geloofin het welslagen van het project. Dat laatste geldt ook voor mijn lieve vrouw Anoeska,die niet alleen bleef vertrouwen in het proefschrift, maar ook in mij, ondanks de ein-deloze tijd die het schrijven, naast mijn baan, bleef vragen. Zonder haar was het proef-schrift nooit afgekomen.

10 dankwoord

06008_hoop_H00_voorwoord 22-05-2006 11:03 Pagina 10

Page 7: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Hoofdstuk 1

Inleiding

Si vis pacem, para bellum.

Als ge vrede wilt, tref dan voorbereidingen voor oorlog.

(Naar Vegetius).

1.1 Inleiding

Het huwelijk van Anne l’Eschevin en Louis de Sélandre kende een weinig gelukkigestart. Niet lang na de voltrekking ervan in september 1665, in de Waalse gereformeer-de kerk te Leiden, ontstonden grote problemen tussen de twee. Waaruit de moeilijk-heden op dat moment precies bestonden, wordt uit de archieven niet helemaal duide-lijk. In ieder geval had het stel voor genoeg commotie gezorgd in de buurt om deWaalse kerkenraad te alarmeren. Ouderlingen riepen Louis en Anne, zijn derde vrouw,op het matje en vermaanden hen om hun leven te beteren. Toen de problemen vervol-gens aanhielden, voerde de kerk de druk op. Het paar mocht niet langer deelnemen aanhet avondmaal. Dit sacrament was uitsluitend bedoeld voor kerkleden met een onbe-rispelijke levenswandel. De maatregel van de kerkenraad betekende dus dat Anne enLouis officieel waren gebrandmerkt als zondaren die de gemeenschap te schandemaakten. Alleen verzoening met elkaar en de kerk maakte een terugkeer naar de oudesituatie mogelijk. Het paar bond al snel in.1

De problemen tussen Anne en Louis bleven echter bestaan. Opnieuw kwam de ker-kenraad in actie. Vanaf dat moment zijn de notulen informatiever en krijgt de kwestiescherpere contouren. Louis bleek Anne, die inmiddels hoogzwanger was, te mishande-len. Het leverde hem enkele maanden na de verzoening een nieuwe vermaning engeïntensiveerd toezicht op.2 Veel hielp het niet. Op negenentwintig september 1666,toen zijn vrouw inmiddels was bevallen van een dochter, weerde de Waalse kerkenraadhem opnieuw van het avondmaal, ditmaal wegens vloeken en ontucht met een niet na-der genoemd meisje.3 Was Anne zelf met die beschuldigingen gekomen of hadden deburen opnieuw aan de bel getrokken? Hoe het ook zij, de nieuwe tuchtmaatregelenbrachten geen blijvende verbetering in de situatie. Dat blijkt maanden later uit een no-tariële getuigenverklaring van enkele buurvrouwen die bij een uit de hand gelopen

1 RAL, AWK, inv.nr. 44 (9-4-1666).2 Idem (11-6-1666).3 Idem (29-9-1666).

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 11

Page 8: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

echtelijke ruzie Anne te hulp waren gekomen.4 Uiteindelijk bekende Louis de ouder-lingen die toezicht op hem hielden dat hij nog altijd in overspel leefde, vaak dronkenwas en zijn vrouw mishandelde. De kerkenraad besloot daarop tot het inseinen van deoverheid, een beslissing die alleen genomen werd bij zeer lastige zaken, met name ophet gebied van huwelijk en zedelijkheid.5

Op negentien oktober 1667 riepen de burgemeesters van Leiden Louis op het matje.Ook de opzichter van de buurt van Anne en Louis moest verschijnen om in de zaak tegetuigen.6 Deze zogeheten buurtheer was een van stadswege aangestelde bestuurderdie onder meer verantwoordelijk was voor de sociale orde. Helaas is niet bekend welkeafspraken de betrokken partijen maakten tegenover de burgemeesters. In ieder gevalbleven de echtelijke problemen bestaan. Anne nam vervolgens het heft in handen. Noggeen maand na dato vroeg ze de kerkenraad om een getuigschrift van het slechte ge-drag van haar man ten behoeve van een scheiding van tafel en bed. De kerkenraad wei-gerde dit, maar beloofde wel te gaan praten met het stadsbestuur. Vermoedelijk nietlang daarna gingen Anne en Louis officieus uit elkaar.7 Maar daarmee was de kous voorAnne nog niet af. Op vierentwintig november 1667 vroeg ze in een civiele rechtszaakom een definitieve echtscheiding. Ze voerde daarvoor een nieuwe reden aan. Voor derechtbank verklaarde ze te hebben vernomen dat Louis ten tijde van zijn huwelijk methaar geen vrij man was, zoals hij had beweerd. Zijn tweede vrouw was weliswaar over-leden, maar zijn eerste vrouw zou nog altijd in leven zijn. En dus eiste Anne ontbin-ding van haar huwelijk. Louis weigerde tot driemaal toe voor de schepenbank te ver-schijnen, waarna het proces werd afgebroken.8

Anne’s beweringen zijn achteraf niet goed te controleren. Erg waarschijnlijk is hetverhaal over bigamie echter niet, zoals blijkt uit het vervolg. Anne en Louis verzoendenzich eind februari 1668 tegenover de kerkenraad. Ze betuigden spijt over hun beëin-digde samenwoning.9 Als de eerdere vrouw van Louis inderdaad nog had geleefd, zoude kerkenraad bij de overheid hebben aangedrongen op vernietiging van het huwelijkvan Anne. De ouderlingen en predikanten zouden zeker niet hebben geprobeerd eenonwettig huwelijk te lijmen. Eind goed, al goed? Nee, Louis verviel weer in ‘oude fou-ten’ – welke precies wordt niet duidelijk – waarvoor hij zich opnieuw voor de kerken-raad moest verantwoorden. Hij leefde inmiddels weer gescheiden van zijn vrouw. Dit-maal leverde het hem niet alleen een herhaalde censuurmaatregel op, maar ookgevangenisstraf, zo vermelden de notulen van het kerkbestuur. Strafrechtelijke archie-ven zwijgen hier echter over. Het laatste dat van Louis vernomen wordt, is een verzoek

12 1 inleiding

4 De vrouwen verdedigden zich tegen geruchten dat zij Louis bij hun interventie hadden geslagen (RAL, ONA, inv.nr. 907, nr.91 (12-7-1667)).5 RAL, AWK, inv.nr. 44 (18-10-1667). Vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 241-244, 258.6 RAL, SAII, inv.nr. 250 (19-10-1667).7 Het moment waarop de officieuze separatie plaatsvond, is niet goed vast te stellen, maar vermoedelijk was dat na het ingrij-pen van de kerkenraad. De kerkenraadsnotulen maakten er geen melding van toen ouderlingen Anne beloofden de overheidover haar goede gedrag te berichten. Eigenmachtige scheidingen van tafel en bed zouden ouderlingen daar niet onder hebbengerekend (RAL, AWK, inv.nr. 44 (9-11-1667)).8 RAL, ORA, inv.nr. 44 G (24-11-1667).9 RAL, AWK, inv.nr. 44 (29-2-1668).

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 12

Page 9: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

om weer aan het avondmaal te worden toegelaten, wat door de kerkenraad wordt afge-wezen.10

De huwelijksproblemen van Louis en Anne hielden alles bij elkaar zo’n drie jaar aanen ook aan het eind bleken de moeilijkheden nog bepaald niet te zijn opgelost. Steedsbemoeiden allerlei personen en civiele instellingen zich met de kwestie, aanvankelijkna klachten van buren en in de laatste fase voornamelijk op initiatief van Anne. Al dezefora hadden eigen doelstellingen en daarop toegesneden middelen. Wanneer de niet ofnauwelijks gedocumenteerde inspanningen van buren en de buurtheer meegewogenworden, dan ontstaat een indruk van een bijzonder complex systeem van gerechtelijkeen buitengerechtelijke conflictregulering. Alleen al de hoeveelheid instellingen en in-stanties die de revue passeert is opvallend. Het lijkt wel of Anne hemel en aarde bewoogom haar doel te bereiken. Wat stond haar eigenlijk voor ogen: scheiding van tafel enbed, een echtscheiding of herstel van haar huwelijk? Was het gebruikelijk dat ze zoveelinstellingen mobiliseerde? Of lieten de meeste stedelingen die er onderling niet uit-kwamen het maar bij één of hooguit twee fora? Naar welke instellingen stapten ze danen waarom? Over die constellatie van partijen, geschillen, strategieën, instellingen ende wisselwerking daartussen gaat dit boek.

1.1.1 Stand van het onderzoek

De hierboven weergegeven waaier van gerechtelijke en buitengerechtelijke instellin-gen en instanties voor geschilbeslechting bestond in veel steden in de Republiek.Naast de genoemde fora functioneerden ook vaak nog een college van vredemakers, insommige plaatsen ook wel rechtbank van kleine zaken genoemd, en de rechtspraakvan gilden, de textielneringen en de schutterij. Samen namen de verschillende fora ineen stad, inclusief de rechtbanken, jaarlijks een aanzienlijk aantal geschillen in behan-deling. Het is daarom opmerkelijk dat in historisch onderzoek naar sociale controle enordehandhaving instellingen voor geschilbeslechting lang onderbelicht zijn gebleven,zeker in vergelijking met strafrechtelijke fora. Sociale controle is vaak eenzijdig bena-derd als het geheel van middelen waarmee de bestuurlijke elite gewenst gedrag pro-beert af te dwingen bij het volk. In studies lag daarom aanvankelijk de nadruk sterk opregelgeving. Zo werd bijvoorbeeld geschetst hoe machthebbers zich in de loop van deeeuwen inspanden om hun onderdanen te beschaven.11 In de jaren zeventig legden his-torici zich meer toe op criminaliteitsgeschiedenis. Zij onderzochten in hoeverre normen praktijk met elkaar overeenkwamen. Dit resulteerde in kwantitatieve studies naardaders, slachtoffers, misdaden en vonnissen. De blik bleef echter gericht op overheids-controle.12

1.1 inleiding 13

10 Ibidem (8-8-1668; 7-12-1668; 31-1-1670).11 Zie voor een overzicht en literatuurverwijzingen o.m.: Levy & Rousseaux, ‘Etat et justice pénale’, 115. Voor definities van so-ciale controle: Spierenburg, ‘Social control and history’, 1-10; Horwitz, The logic of social control, 4.12 Het is ondoenlijk om aan alle studies recht te doen. Een recente schets is te vinden in Spierenburg, ‘Social control and his-tory’, 10-14. Voor oudere overzichten: Diederiks (ea), Strafrecht en criminaliteit, 7-12; Soman, ‘Deviance and criminal justice’, 1-24.

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 13

Page 10: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

In de loop van de jaren zeventig werd het sociale-controleonderzoek uitgebreid metde bestudering van buitengerechtelijke instellingen en hun agenda. Als eerste richttenhistorici zich op de kerkelijke tucht. In de ogen van sommige historici streefden pre-dikanten en ouderlingen net als de overheid naar het bestrijden van in hun ogen on-welgevallig gedrag. Ze deden dit door leden die zich niet aan de regels hielden met dis-ciplinaire maatregelen te straffen.13 Andere onderzoekers nuanceerden dit beeld enwezen erop dat kerken tucht veeleer inzetten om verzoening tot stand te brengen.14 La-ter verschenen ook studies over andere buitengerechtelijke systemen van sociale con-trole en hun morele codes. Zo is onder meer aandacht besteed aan enkele afzonderlij-ke instellingen met arbitragebevoegdheden, zoals buurten, gilden en de schutterij.Hieruit kwam naar voren dat deze buitengerechtelijke instanties er, net als de kerken-raden, vooral op uit waren om de vrede te herstellen. Historici verwijderden zich opdeze manier ver van het primaat van de overheidsrepressie. Aan de andere kant bleef denadruk liggen op de doelstellingen en strategieën van de individuele instellingen.15

De laatste jaren wint een ander perspectief terrein. Steeds meer historici zien in dat nietalleen rechtbanken en instellingen voor geschilbeslechting de uitkomst van een procedu-re bepalen. Ook de geschilvoerende partijen oefenen daar invloed op uit. Dat begint al ineen vroeg stadium. Partijen beslissen bijvoorbeeld zelf of ze een conflict negeren, onder-ling uitvechten of er een derde partij bij betrekken, zoals omstanders, familie of bijvoor-beeld een rechtsprekende instantie. Rechtsantropologen hebben dat als eerste laten zien.Zij toonden aan dat geschillen die bijvoorbeeld bij een rechtbank worden aangebracht alenige tijd in een andere vorm kunnen bestaan. Veel processen worden bovendien niet tothet einde toe gevoerd. Sterker nog, uiteindelijk doet de rechter maar in een fractie van degeschillen uitspraak. Soms gebeurt dat om toevallige redenen, zoals geldgebrek of hetoverlijden van de eiser of gedaagde. Maar vaker nog is sprake van een strategie en gebrui-ken partijen een rechtszaak als wisselgeld bij het voeren van onderhandelingen buiten derechtbank om. Ze maken daarbij gebruik van gedeelde kennis van wat er zou kunnen ge-beuren wanneer de rechter een eindvonnis velt. Ook wordt met het inschakelen van eenrechtsprekende instantie de publieke opinie gemobiliseerd. Onder die druk stellen velenzich uiteindelijk inschikkelijk op en verdwijnt de rechtszaak uit de boeken.16

Bovengenoemde inzichten uit de rechtsantropologie zijn steeds vaker te vinden inhet werk van historici.17 Een van de meest uitgewerkte toepassingen is te vinden bij

14 1 inleiding

13 Spiertz, ‘Die Ausübung der Zucht’, 139-172; Vogler & Estèbe, ‘La genèse d’une société protestante’, 385-386.14 Zie onder meer: Zijlstra, Om de ware gemeente, 448-454; Van der Heijden, Huwelijk in Holland, m.n. 258; Hajenius, ‘Quaet com-portement’, 72; Roodenburg, Onder censuur, 25; Kloek, ‘Toezicht’, 120; Schilling, ‘Reformierte Kirchenzucht’, 325.15 Roodenburg, ‘Social control viewed from below’, 146-147. Roodenburg heeft verschillende keren aandacht gevraagd voorde geschilbeslechtende activiteiten van buurtheren. Het meest uitgebreid deed hij dat in: Idem, ‘Naar een etnografie’, 241-242en Idem, ‘Freundschaft’, 10-24. Zie verder onder meer Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 60-64,66; Deceulaer, ‘Guilds and litiga-tion’; Dekker, ‘Arbeidsconflicten’; Knevel, Burgers in het geweer, 161-175.16 Mather & Yngvesson, ‘Transformation of disputes’, 776-777; Verkruisen, ‘Geschillen, geschilprocessen en rechtspraak’, 691.Zie voor een overzicht van rechtsantropologische studies op dit gebied: Galanter, ‘Gerechtigheid in vele gedaanten’; Nader &Todd, ‘The disputing process’.17 Vgl. Roodenburg, ‘Social control viewed from below’; Le Bailly, Recht voor de raad, 158; Gowing, ‘Language, power and the law’,26,38-43; Schwerhoff, ‘Devianz’, 406-407; Shoemaker, Prosecution and punishment, 84, 134-136. Zie verder de bijdragen en litera-tuurverwijzingen in de bundels: Bossy, Disputes and settlements en Garnot, L’infrajudiciaire.

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 14

Page 11: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

M. Dinges. Hij beschrijft hoe inwoners van Parijs in de achttiende eeuw het indienenvan aanklachten bij politiecommissarissen gebruikten ter aanvulling van meer alle-daagse vormen van sociale controle, zoals vermaningen, roddels, beledigingen envechtpartijen. Onderlinge regelingen waren de norm. Alleen wanneer die onvoldoen-de opleverden, stapte men naar de commissarissen. Het doel was daarbij meestal nietom de kwestie daadwerkelijk te laten vervolgen – daar was vaak geen geld voor – maarom de eigen kansen op succes bij een buitengerechtelijke overeenkomst te vergroten.De aanklacht werd dus ingezet als drukmiddel. Eisers konden de klacht altijd weer in-trekken als het doel was bereikt of wanneer een andere reactie op deviant gedrag uit-eindelijk lucratiever leek. Dinges duidt dit strategisch gebruik van de politiecommis-sarissen aan met de term Justiznutzung, wat kan worden vertaald met instrumenteeljustitiegebruik. Het woord instrumenteel is hier toegevoegd om te onderstrepen dat hetde betrokken partijen zelf waren die bepaalden over welke zaken ze klaagden en welkerol de commissaris speelde bij het oplossen daarvan.18

Dinges beperkt Justiznutzung tot instanties die bevoegd waren om overtredingen tebestraffen en daarmee tot de criminele rechtspraak.19 Maar het concept is evengoed vantoepassing op het aanspannen van civiele processen en het mobiliseren van buitenge-rechtelijke instanties voor geschilbeslechting, waarvan in de introductie enige voor-beelden zijn genoemd. Ook het inschakelen van bijvoorbeeld de buurtheer of de nota-ris kan worden gezien als sociale controle, d.w.z. een manier om afwijkend gedrag tebenoemen en te bestrijden.20 Door de ouderlingen op de hoogte te brengen van de hu-welijksproblemen van Anne en Louis, gaven de buren aan dat wat hen betreft grenzenwaren overschreden. Tegelijk hoopten ze dat door ingrijpen van de kerkenraad de rustin de buurt zou terugkeren. Anne probeerde haar man op allerlei manieren tot andergedrag te bewegen. Ze zette daar uiteindelijk zelfs de vierschaar voor in, de hoogste ste-delijke rechtbank. Dat leek te helpen, want niet lang daarna verzoenden Anne en Louiszich, althans voorlopig. De vereniging vond echter plaats ten overstaan van de kerken-raad. Anne gebruikte alle middelen die haar geschikt leken om haar doel te bereiken ende fora gaven haar daarvoor de ruimte. Ongetwijfeld zijn niet alle stappen in het con-flict van Anne en Louis overgeleverd, omdat veel informele sociale-controlemiddelenbuiten de toenmalige registratiekaders vielen.

Wanneer het concept instrumenteel justitiegebruik wordt gebruikt bij de bestuderingvan geïnstitutionaliseerde vormen van geschilbeslechting kan beter worden gespro-

1.1 inleiding 15

18 Dinges, ‘The uses of justice’, m.n. 160; Idem, Maurermeister, 173-182. M. Dinges ziet een grote mate van berekening bij Justiz-nutzung. Eerder meende J.A. Sharpe dat een forum ook onbesuisd kon worden gemobiliseerd en dat veel rechtszaken weer ver-dwenen wanneer de hoofden wat bekoeld waren (vgl. Sharpe, ‘Such disagreement’, 173). Daar kan tegenover worden gesteld datinzicht in de juiste strategie soms pas halverwege een proces wordt bereikt.19 Dinges gaat uit van ‘criminal justice’, wat hij definieert als ‘those legal institutions that at least also had a kind of criminaljurisdiction’. Daartoe rekent hij ook de (katholieke) kerkelijke rechtbanken. Over protestantse kerkenraden spreekt hij niet(Dinges, ‘The uses of justice’, 163-164,166, vgl. echter 161).20 In Dinges’ definitie heeft sociale controle betrekking op ‘all forms by which historical agents define deviant behavior andreact to it by taking measures’ (Dinges, ‘The uses of justice’, 161). Elders gebruikt Dinges een iets afwijkende definitie: ‘’SozialeKontrolle’ ist die Gesamtheit der Maßnahmen, die darauf abzielen, abweichendes Verhalten eines Mitgliedes einer Gesellschaftzu verhindern oder einzuschränken’ (Idem, Maurermeister, 174). Dinges scherpt daarmee de omschrijving van Black aan, die vansociale controle een algemene gedragsvorm maakt zonder relatie met regulering en handhaving van de sociale orde: [social con-trol is] ‘any process by which people define or respond to deviant behavior’ (Black, ‘Social control’, 1).

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 15

Page 12: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ken van instrumenteel forumgebruik. Dinges reserveerde Justiznutzung voor het mobiliserenvan het strafrechtapparaat, dat hij als een ‘onnatuurlijk’ verschijnsel tegenover anderesociale-controlearrangementen plaatste. Het indienen van een aanklacht gold voorveel mensen als een uiterste middel.21 Het is nog maar de vraag of dat voor het inscha-kelen van geschilbeslechtingsinstanties ook zo was. Deze fora – óók de overheidsin-stellingen – waren niet primair gericht op het opleggen van sancties, maar op het bereiken van een overeenstemming en herstellen van de vrede, hoewel scheids-rechterlijke oordelen wel tot de mogelijkheden behoorden. Daar komt bij dat Dingesgeen onderscheid maakte tussen de diverse strafrechtbanken. Op die manier was hetvoor hem mogelijk om instellingen uit afzonderlijke Europese landen globaal met el-kaar te vergelijken en bepaalde patronen te ontdekken. Maar daardoor verdwijnt hetzicht op de verschillen en, belangrijk voor dit boek, op de keuzemogelijkheden van deklagers. Bestudering van instrumenteel forumgebruik doet daarom meer recht aan de ver-scheidenheid in gerechtelijke en buitengerechtelijke instellingen voor geschilbeslech-ting.22

Rechtssociologen hanteren verschillende modellen om het brede aanbod van ge-schilbeslechtingsmogelijkheden in kaart te brengen. Klassiek is het zogeheten interac-tiemodel. Dat gaat in hoofdlijnen uit van drie patronen. Wanneer iemand door een an-der wordt benadeeld, kan de gedupeerde partij het erbij laten zitten, de relatieverbreken of vertrouwen op zelfhulp. In alle gevallen is sprake van eenzijdig optreden.De betrokken partijen kunnen ook samen de confrontatie zoeken – er is dan sprake vaneen conflict – óf proberen om tot overeenstemming te komen. Soms lukt het niet omzelf de onderhandelingen over een akkoord tot een goed einde te brengen en is een ex-terne derde partij nodig. Met deze stap transformeert het oorspronkelijke conflict ineen geschil. Een derde partij kan bemiddelen of een scheidsrechterlijke uitspraakdoen. Als bemiddelaar helpt hij de geschilvoerende partijen om hun eigen oplossing tevinden, door hetzij als boodschapper op te treden óf actief suggesties ter verzoeningaan te dragen. Als scheidsrechter neemt de derde partij zelf de beslissing. Hij kan ditdoen op uitnodiging, als arbitrator, of op eigen initiatief als adjudicator. De keuze voor eenvan deze vormen van geschilafdoening wordt voor een belangrijk deel bepaald door derelaties die tussen partijen bestaan. Zij die een verstoorde onderlinge relatie willen re-pareren, kiezen voor een andere strategie dan zij bij wie wraak voorop staat.23

Het interactiemodel, zoals dat hierboven staat beschreven, biedt een heldere classi-ficatie van de verschillende mogelijkheden om met conflicten om te gaan. Met namehet onderscheid in de rollen die de derde partij kan spelen, is nuttig. Om ook het ach-terliggende keuzeproces in beeld te brengen zijn aanvullende modellen nodig. Enkeledaarvan zijn samengevat in een schema dat Van Velthoven en Ter Voert de geschilbe-slechtingsdelta hebben genoemd. Hierin worden de individuele beslissingen belicht die

16 1 inleiding

21 Dinges, ‘The uses of justice’, 162.22 Vgl. Spierenburg, ‘Social control and history’, 13; Woodman, ‘Recent debate’, m.n. 740-749; Griffiths, ‘What is legal plura-lism?’.23 Het interactiemodel is door veel rechtssociologen beschreven, met hier en daar kleine nuanceverschillen. Een greep: Ro-berts, Order and dispute, 57-78, Nader & Todd, ‘The disputing process’, 9-11 en Eckhoff, ‘The mediator’, 158-170.

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 16

Page 13: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

een gedupeerd persoon kan nemen in het hele proces van probleem tot oplossing. Zokan een slachtoffer wel of geen actie ondernemen, zich wel of niet richten tot een des-kundige voor advies of hulp, wel of geen overeenkomst met de tegenpartij bereiken,wel of geen gerechtelijke of buitengerechtelijke procedure beginnen, wel of niet in be-roep gaan, etc. Het ingeslagen traject vertakt zich voortdurend, al naar gelang de mo-gelijkheden, waardoor het model aan een rivierdelta doet denken. De keuzes tussen deverschillende opties worden volgens Van Velthoven en Ter Voert gemaakt op grondvan een afgewogen kosten-batenanalyse. Hoe deze uitvalt, hangt af van het probleem,de proceskosten, de bereikbaarheid van rechtshulp, de persoonlijkheid en het netwerkvan de persoon in kwestie. Ook emoties spelen mee. Juridische procedures, of aanzet-ten daartoe, komen soms voort uit onbezonnen woede over ondervonden leed. Overi-gens geven Van Velthoven en Ter Voert aan dat een partij niet altijd van te voren hethele traject overziet. Inzicht in de meest optimale keuzes kan pas halverwege de deltaontstaan.24

Het interactiemodel en de geschilbeslechtingsdelta maken samen het verloop van ge-schillen en de achterliggende strategieën inzichtelijk. Ze beschrijven de opties en dewijze waarop de beschikbare fora daarin passen. De delta kan daarbij zoveel vertakkin-gen bevatten als maar mogelijk is in een gegeven tijd en plaats. Daarmee is het modelook in historisch onderzoek bruikbaar. Partijen kunnen, al naar gelang hun doel, vanforum wisselen of hun zaak bij verschillende instellingen tegelijk aanhangig maken.Dat maakt ook het voorbeeld uit de introductie duidelijk. Anne was, toen Louis nog al-tijd door de kerkenraad was geschorst van het avondmaal, naar de rechtbank gestaptom zelf de druk op haar man op te voeren. Later trok ze het proces weer in om zich doorde kerkenraad met Louis te laten verzoenen. In de literatuur wordt het maken van eenstrategische keuze voor een specifieke instelling voor geschilbeslechting forum shoppinggenoemd. De term is ook van toepassing op strafzaken, waar de aanklager het forumbepaalt. In beide gevallen geldt dat de fora zelf maar voor een deel uitmaken welke zaken ze in behandeling nemen.25

Forum shopping gaat vrijwel altijd gepaard met een herdefiniëring van de kwestie omde zaak geschikt te maken voor een instelling. Zo kan de eis worden aangepast, net alsde gekozen bewoordingen waarmee het probleem wordt aangeduid.26 Dinges liet voorde vroegmoderne periode zien dat dit proces niet alleen beperkt blijft tot gerechtelijkeinstellingen. Volgens hem waren de beledigingen waarover bij de Parijse commissaris-sen werd geklaagd, vertalingen van andere conflicten in termen van eer en schande, defundamenten van de openbare orde in de toenmalige samenleving. Met beschimpingenkon allerlei ongewenst gedrag worden gecorrigeerd, ook bijvoorbeeld achterstallige

1.1 inleiding 17

24 Van Velthoven & Ter Voert, Geschilbeslechtingsdelta, 43-62. Vgl. Genn, Paths to justice. Voor de rol van emoties bij het beginnenvan een rechtszaak, zie ook: Verkruisen, ‘Geschillen, geschilprocessen en rechtspraak’, 685-688, 690; Nader & Todd, ‘The dis-puting process’, 14,16.25 Baas, Keuze van een gerechtelijk forum; Benda-Beckman, ‘Rechtspluralisme’, 747. Dinges merkt op dat door de strategische keu-zes van partijen een verschil kan ontstaan tussen de bevoegdheden van een instelling en de geschillen die het forum daadwer-kelijk te behandelen krijgt. Dit proces kan uiteindelijk zelfs evenzeer het karakter van een instelling wijzigen als een hervor-ming van hogerhand (Dinges, ‘The uses of justice’, 160). 26 Benda-Beckman, Broken stairways, 37. Vgl. Mather & Yngvesson, ‘Transformation of disputes’, 783-818; Verkruisen, ‘Geschil-len, geschilprocessen en rechtspraak’, 687-688.

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 17

Page 14: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

betalingen.27 De transformatie voorzag het aanvankelijke conflict van een nieuwe dy-namiek. De eer diende altijd direct en ten overstaan van zoveel mogelijk mensen teworden verdedigd. Wie in zijn goede naam werd aangetast, verloor zijn of haar maat-schappelijk aanzien. Daarom was het zaak om bij een belediging snel en adequaat te re-ageren. Zo kon een gedupeerde terugschelden, een gevecht aangaan, maar ook de an-der aanklagen wegens belediging. Daarmee maakt instrumenteel forumgebruik deel uit vanwat in Duitse literatuur wel is aangeduid met Ehrenhandel, het voortdurend bewaken enverdedigen van de eigen eerbaarheid.28

1.1.2 Onderzoeksvragen en opzet

In dit boek worden de instellingen voor geschilbeslechting en het gebruik daarvan inde Republiek onderzocht. Er wordt dus in tegenstelling tot voorgaande onderzoekenniet uitgegaan van één geïsoleerd forum, maar van het hele spectrum van gerechtelij-ke en buitengerechtelijke instellingen, of in termen van het interactiemodel, van neu-trale bemiddeling tot het vellen van een scheidsrechterlijk oordeel.29 Daartoe wordt determ instrumenteel forumgebruik geïntroduceerd. Bovendien wordt het concept uitgebreidmet de mogelijkheid van forum shopping, het maken van een strategische keuze voor eenspecifieke instelling of instantie. Hoe werden de beschikbare fora door de partijen in-gezet? In hoeverre volgden partijen officiële trajecten en wanneer weken ze daar vanaf?Wisselden ze vaak van forum – wat met een variant forum hopping genoemd kan worden– of schakelden ze doorgaans maar één instelling in om hun geschillen te beslechten?Op grond waarvan maakten ze hun keuze?30 Om deze vragen te kunnen beantwoordenwordt eerst gekeken naar de doelstellingen en middelen van de instellingen en instan-ties. Wat was hun werkwijze? Hoe verhielden ze zich tot elkaar? Op deze manier wordteen al te eenzijdige bottom-up benadering vermeden die voorbij gaat aan mogelijkhedenen onmogelijkheden van instellingen met het oog op forum shopping.31 Per instellingwordt vervolgens onderzocht welke geschillen partijen aanhangig maakten, met welkdoel ze dat deden en met welk resultaat. Ook wordt bekeken hoeveel zaken bij meer-dere fora zijn terug te vinden. Tot slot worden de achtergronden van de partijen in kaartgebracht. Voor welke sociale groepen waren de verschillende fora het meest interessant?

Een dergelijk grootscheepse studie vereist onder meer record linkage, het systematischkoppelen van databanken. Dit is een nog nauwelijks toegepaste methode in historisch

18 1 inleiding

27 Dinges, Maurermeister, 168-169. Zie ook Walz, Hexenglaube und magische Kommunikation, 424,520; Gowing, ‘Language, power andthe law’, 28,29; Garrioch, ‘Verbal insults’, 115-116. Voor een overzicht van de betekenis van eer in de vroegmoderne samen-leving, zie onder meer: Frijhoff & Spies, Bevochten eendracht, 185-188; Roodenburg, ‘Eer en oneer’; Van de Pol, Amsterdams hoerdom, 67-71.28 Dinges, Maurermeister, 165,194-198. Vgl. Leuker, ‘Schelmen’, 316-335; Roodenburg, ‘Notaris en de erehandel’, 370-371. An-dere auteurs gebruiken de term Ehrenhandel niet, maar beschrijven wel het belang van eer en de verdediging daarvan (zie ondermeer: Burke, Stadscultuur in Italië, 22-29; Garrioch, Neighbourhood and community, 33-55). Spierenburg gebruikt honor games (Spieren-burg, ‘Social control and history’, 17).29 Bestudering van de strafrechtspraak valt buiten dit onderzoek. In het strafrecht gaat het om gedrag dat volgens de overheidstrafbaar is en dus crimineel moet worden vervolgd. Dit boek draait om geschilbeslechting en de keuzes die de betrokken par-tijen daarbij maken.30 Forum hopping wordt door sommigen onder forum shopping gerekend (Baas, Keuze van een gerechtelijk forum, 5-7).31 Vgl. Lotz, ‘Church discipline’, 100,108; Schilling, ‘Profil und Perspektiven’, 23-26.

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 18

Page 15: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

onderzoek naar sociale controle.32 Eén van de redenen daarvoor is dat veel bronnen nogniet geautomatiseerd toegankelijk zijn gemaakt. Het vergelijken van archieven brengtdaardoor een bijna ontmoedigende hoeveelheid werk met zich mee. Vanzelfsprekendmoeten daarbij keuzes worden gemaakt. Besloten is om voor dit boek het onderzoek tebeperken tot één stad, Leiden, en een tijdspanne van vijf jaar. Representativiteit stonddaarbij niet voorop. Steden vertoonden ten tijde van de Republiek op veel punten over-eenkomsten, maar tegelijk ook de nodige verschillen. Het is ondenkbaar een stad tevinden die volledig model kan staan voor de andere. Waar mogelijk zullen de verkre-gen onderzoeksresultaten naast reeds beschikbare literatuur over geschilbeslechtings-fora worden gelegd. Veel vergelijkingsmateriaal is echter niet voor handen. Leidendient in dit boek dan ook voornamelijk als voorbeeld voor onderzoek naar instrumenteelforumgebruik. Leiden was ten tijde van de Republiek een grote stad, zelfs lange tijd de opeen na grootste, die voor een belangrijk deel afhankelijk was van de textielindustrie. Destad was ruim voorzien van gerechtelijke en buitengerechtelijke instellingen waar in-woners met hun kwesties terecht konden. De archieven van de verschillende fora zijnin veel gevallen compleet bewaard gebleven en verkeren in goede staat. Tot slot speeltmee dat er over Leiden een ruime hoeveelheid secundaire literatuur bestaat, waarop indit onderzoek dankbaar kon worden teruggegrepen.

Om in een beperkte tijdspanne zoveel mogelijk potentiële conflicten te kunnenaantreffen en te volgen in de verschillende archieven, is gezocht naar een aaneengeslo-ten periode met veel economische activiteiten en waarin de bevolkingsdichtheid grootwas. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat dan de kans op onderlinge irrita-ties toeneemt. Ook zijn mogelijkheden om confrontaties te voorkomen gering, zodatonvrede zelden lang ondergronds sluimert.33 Het aantal Leidenaren bereikte zijn hoog-tepunt in de jaren zestig toen de stad naar schatting zo’n zestigduizend inwoners tel-de. De hoeveelheid huizen bedroeg toen iets meer dan negenduizend, waardoor hetgemiddeld aantal mensen per huis recordhoogten bereikte. De stadsvergroting van1658 had weliswaar voor wat lucht op de woningmarkt gezorgd, maar in 1669 zag heter alweer naar uit dat een nieuwe uitbreiding nodig was. De huurprijs bleef daaromonveranderd hoog. In dezelfde periode rezen bovendien de graanprijzen de pan uit,waardoor in veel gezinnen voortdurend armoede dreigde. Omstreeks 1670 keerde heteconomisch tij en daalde de omvang van de textielproductie. Ook de inwonersaantal-len namen af.34 Daarom is gekozen voor een aantal aaneengesloten jaren uit de periode1660-1670. Een tijdsspanne van vijf jaar bleek met het oog op het vele archiefwerk het

1.1 inleiding 19

32 In haar studie naar scheidingszaken heeft D. Helmers zowel de civiele rechtbank als het notariaat bestudeerd. Ze heeft detwee fora echter niet systematisch naast elkaar gelegd (Helmers, Gescheurde bedden, 56-71). Van der Heijden heeft in haar onder-zoek de archieven van de kerkenraad en de criminele vierschaar in Delft en Rotterdam met elkaar vergeleken. Zij keek vooralnaar het verschil tussen norm en praktijk bij beide instellingen. Het in kaart brengen van een eventuele overlap tussen de za-ken was niet haar primaire doel (Van der Heijden, Huwelijk in Holland, vgl. p. 92). 33 Van Velthoven & Ter Voert, Geschilbeslechtingsdelta, 46; Horwitz, The logic of social control, 127-141; Garrioch, Neighbourhood and community, 227, 228; voor de ontwikkeling van grief tot geschil, zie o.m. Nader & Todd, ‘The disputing process’, 14,15.34 Van Maanen, ‘Stadsbeeld en ruimtelijke ordening’, 27; De Vries (ea), ‘Spectaculair succes en diep verval’, 92; Noordam,‘Nieuwkomers in Leiden’, 43; Nagtegaal, ‘Stadsfinanciën’, 96; Van Oerle, Leiden binnen en buiten de stadsvesten, 430-434; Posthumus,Geschiedenis van de Lakenindustrie ii, 969-979, 1004-1010.

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 19

Page 16: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

meest realistisch. Aangezien bij aanvang van het onderzoek op basis van het beschik-bare archiefmateriaal 1664 als begindatum is gekozen, zullen de in dit boek gepresen-teerde gegevens hoofdzakelijk betrekking hebben op de periode 1664-1668. De gege-vens zullen echter steeds tegen de achtergrond worden geplaatst van meerjarigeontwikkelingen in de zeventiende eeuw om de gegevens van reliëf te voorzien.

1.2 De Leidse situatie

1.2.1 Ontwikkeling van de Leidse fora

Steden in de Republiek zagen zich eind zestiende eeuw geconfronteerd met aanzwel-lende migratiestromen. De steden in het gewest Holland kregen hoofdzakelijk te ma-ken met vluchtelingen uit Zuid-Nederland en werkzoekenden uit omliggende dor-pen. Later kwamen daar nog Duitse migranten bij.35 Met de nieuwkomers begon eenperiode van economische voorspoed, in Leiden vooral in de textielindustrie, maar ookvan sociale onrust. Zo gaven culturele verschillen, in combinatie met de toegenomenwoondichtheid, de nodige moeilijkheden. In Leiden klaagden diverse buren dat hunbuurt ten onder dreigde te gaan aan de instroom van vreemdelingen. De ‘veelheid enverscheidenheid van personen, condities en humeuren’ leidde dagelijks tot onrust, zoschreven de inwoners van de buurt ‘St. Catharijnenrijck’ in een petitie aan het stads-bestuur.36 De vierschaar noteerde meer geweldsmisdrijven, waarbij vooral het boven-gemiddelde aandeel van nieuwkomers opvalt.37 Daarnaast nam het aantal civiele pro-cedures toe. In 1598 schreef het stadsbestuur van Leiden dat de rechtbank overbelastdreigde te raken, een ervaring die werd gedeeld door onder meer de stedelijke overheidvan Amsterdam.38

Het groeiend aantal rechtszaken vormde een bedreiging voor de bestuurbaarheidvan de steden. Schepenen hadden zowel de wetgevende, uitvoerende als de rechterlij-ke macht in handen. De processen slokten steeds meer van hun tijd op, terwijl ook degroei van de stad om aandacht vroeg. Vandaar dat veel stadsbesturen maatregelen na-men om de druk op de rechtbank te verminderen. Leiden liep daarbij voorop. In 1583creëerde de stad, als één van de weinige, een apart gerechtelijk forum voor buren-kwesties, gevormd door slechts twee van de acht schepenen. Deze ‘schepenmeestersvan de gebuerquestien’ moesten proberen buren te verzoenen die ruzie hadden overerfscheidingen en andere kwesties betreffende het burenrecht. Pas wanneer dit nietlukte, mochten de strijdende partijen hun problemen bij de rechtbank aanhangig ma-

20 1 inleiding

35 Zie voor een overzicht: De Vries & Van der Woude, Nederland 1500-1815, 95-103. Voor Leidse gegevens: Noordam, ‘Nieuw-komers in Leiden’, 40-43, 50-55; Lucassen & De Vries, ‘Leiden als middelpunt’, 138-167. Vgl. Kuijpers, Migrantenstad, 9, 10, 15-26,92-95.36 RAL, SAII, inv.nr. 1216, o.m. p. 3,4 en vooral 23 (citaat), 24. Zie ook Roodenburg, ‘Naar een etnografie’, 229; Tanja, ‘Brabant-sche monsieurs’, 22-26. Vgl. Frijhoff & Spies, Bevochten eendracht, 161.37 Diederiks, ‘Criminaliteit in Leiden’, 20-39; Noordam, ‘Strafrechtpleging’, 236.38 RAL, BLO, 16804. Vgl. RAL, SAII, inv.nr. 9, intro. Voor Amsterdam: Handvesten der stad Amsterdam II p. 671-673; Kernkamp, ‘Re-geering en historie’, 19,20,48,51. Zie voor Rotterdam: Schoor, Stad in aanwas, 266.

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 20

Page 17: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ken. Tien jaar later volgde een reorganisatie van de gebuurten. Er kwam één algemeenbuurtreglement, waarin onder meer werd geregeld dat buurtheren de orde zoudenhandhaven. Ze moesten als bemiddelaar optreden bij burenruzies en geldboetes op-leggen bij een handgemeen. Partijen mochten zulke kwesties alleen nog maar aan derechter voorleggen als ze eerst langs de buurtheer waren geweest. Zo’n bepaling was totdan toe uniek in Holland. Tot slot stelde de Leidse overheid nog het zogeheten collegevan vredemakers in, bestaande uit twee schepenen en een van de vier burgemeesters.Deze lage rechtbank was bedoeld om alle civiele zaken te onderzoeken en de betrokkenpartijen te verzoenen, of in geval van schulden een betalingsregeling te treffen. Paswanneer het college geen akkoord wist te bereiken, mochten de geschilvoerende par-tijen een proces voor de vierschaar beginnen.

De nieuwe gerechtelijke instellingen fungeerden niet alleen als filter voor de sche-penbank. Ze vereenvoudigden en versnelden de rechtsgang ook, zeker toen de be-voegdheden van met name de vredemakers in de loop van de zeventiende eeuw flinkwerden uitgebreid. De rolprocedure die in de zestiende eeuw bij de Leidse vierschaarwas ingevoerd, nam veel tijd in beslag. Sommige rechtszaken sleepten zich jaren voort.De nieuwe fora werkten aanzienlijk sneller. De buurtheer moest bij burenruzies ‘zosnel mogelijk’ een uitspraak doen. Het college van vredemakers handelde processen inéén zitting af. Ook de schepenmeesters voor burenkwesties, die op locatie kwamen kij-ken, deden maar één dag over een zaak. Dat betekende dat alle betrokkenen snel weermet hun eigen werkzaamheden verder konden gaan. Daarnaast brachten de kortereprocedures een aanzienlijke kostenbesparing met zich mee. De geschilvoerende partij-en hoefden geen dure procesvertegenwoordigers in de arm te nemen, zoals bij de rol-procedure gebruikelijk was. De gerichtheid op verzoening die de genoemde fora aan dedag legden, was bovendien aantrekkelijk. Van beide partijen werd inschikkelijkheidgevraagd, waardoor het eenvoudiger werd om terug te keren naar de situatie van voorhet geschil. Een rechterlijk vonnis was daarentegen onvoorspelbaar voor zowel eisersals gedaagden en loste het geschil niet altijd op.39

Het stadsbestuur hield ondertussen bestaande buitengerechtelijke instellingenmet een bemiddelings- of arbitragefunctie in stand.40 Zo herbevestigde de Leidse over-heid steeds de rechtspraak van de gilden bij de vaststelling van nieuwe reglementen.Tegelijk hielden de burgemeesters en schepenen indirect een vinger in de pap door zelfde gildenbestuurders te blijven benoemen. Hetzelfde gold voor de schutterij. Hier wasde relatie met de stad nog sterker, omdat de voorzitter van het schutterijbestuur eenburgemeester was. De rechtspraak van de textielnijverheid was zelfs voor een belang-rijk deel in handen van het stadsbestuur. De branche was georganiseerd in zogehetenneringen, overheidsinstellingen die de kwaliteit van textielproducten controleerdenen de handel in laken, greinen, saaien etc. reguleerden. Het bestuur ervan bestond uit tex-

1.2 de leidse situatie 21

39 Merry, ‘Bemiddeling’, 367,385; Castan, ‘Arbitration of disputes’, 224-227, 253; Sharpe, ‘Such disagreement’, 175; Benda-Beckmann, Broken stairways, 108; Eckhoff, ‘Mediator’, 161.40 Deze constatering is van belang omdat oudere studies het beeld schetsen van overheden die buitengerechtelijke fora uit-schakelen of mogelijkheden tot arbitrage terugdringen. Zie onder meer Rousseaux, ‘Sozialdisziplinierung’, 263-269; Castan, ‘Ar-bitration of disputes’, 222 en het overzicht van Lenman & Parker, ‘The state’, 23-25, 34-41. Voor bespreking van soortgelijke denk-beelden in de rechtsantropologie, vgl: Horwitz, The logic of social control, 1-5; Griffiths, ‘What is legal pluralism?’, m.n. 2-14.

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 21

Page 18: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

tielondernemers en twee schepenen. In hoeverre de banden met de stedelijke overheid debeslissingen van de genoemde fora hebben beïnvloed is niet altijd even duidelijk. Gezienhet grote belang van de textielproductie voor de stedelijke economie, mag van de nering-bestuurders een streng optreden worden verwacht bij overtredingen van de voorschrif-ten. Eenzelfde voortvarendheid is voorstelbaar bij de aanpak van beschonken schuttersdie de openbare orde in de stad in gevaar brachten. Hoe de genoemde instellingen optra-den bij geschilbeslechting zal in de afzonderlijke hoofdstukken worden onderzocht.

De verhouding tussen het stadsbestuur en de Nederduitse gereformeerde kerken-raad was een verhaal apart. De reformatie had voor een toename van rechtsprekendefora gezorgd. Kende de rooms-katholieke kerk de individuele biecht, de protestantsedenominaties konden hun leden ten overstaan van de hele geloofsgemeenschap terverantwoording roepen wanneer ze deze te schande hadden gemaakt. De overheid be-schouwde de gereformeerde kerk als een publieke kerk die geen geloofsdwang mochtuitoefenen op andersdenkenden. Deze visie botste met de aspiraties van de meer orthodoxe stromingen binnen de kerk. Vooral in Leiden waren de confrontaties aan-vankelijk niet van de lucht. Uiteindelijk kwam men overeen dat de Leidse overheidvoortaan de kerkenraadsleden zou benoemen en bovendien twee afgevaardigden zousturen die bij de vergaderingen van de kerkenraad aanwezig zouden zijn. De predi-kanten en ouderlingen mochten verder tot 1620 van niemand een openbare schuldbe-lijdenis eisen of verdergaande tuchtmaatregelen nemen zonder toestemming van hetstadsbestuur. Dat hield in dat de kerkenraad alleen nog autonoom lidmaten van hetavondmaal kon afhouden. De tuchtuitoefening door andere denominaties werd niet ofnauwelijks door deze inperkingen getroffen.

1.2.2 Bronnen en methode

In dit boek komen achtereenvolgens de geschilbeslechtingsactiviteiten van buurt-heren, gilden en neringen, de schutterij, de kerken en het gerechtelijk systeem aan bod.Daarnaast is er nog een hoofdstuk over het notariaat. Notarissen beslechtten zelf geengeschillen, maar ze tekenden wel documenten op die daar een zeer belangrijke rol bijspeelden. Zo konden partijen getuigenverklaringen voor de rechtbank gebruiken alsbewijsmiddelen. Met diezelfde attestaties was het bovendien mogelijk om de tegenpar-tij onder druk te zetten en te dwingen om bepaalde beschuldigingen in te trekken of be-ledigingen terug te nemen, nog vóór het tot een rechtszaak kwam. Insinuaties of inge-brekestellingen dienden hetzelfde doel. Deze akten gaven de notaris dwangmiddelen inhanden om de partij tegen wie de insinuatie was gericht tot een gewenste handeling ofbekentenis te bewegen. Ook kon de notaris een verzoeningsovereenkomst die buiten derechtbank tot stand was gekomen, zwart op wit vastleggen. Bestudering van notariëledocumenten vormt zodoende een belangrijke aanvulling op de gerechtelijke archieven.

Bepaalde instellingen blijven buiten beschouwing. Gezien de hoeveelheid archief-materiaal waren keuzes onontkoombaar. Besloten is om de kladresoluties en -beschik-kingen van het stadsbestuur te laten liggen. Deze bevatten naast allerlei besluiten jaar-lijks diverse klachten van Leidse inwoners. De kwesties zijn echter zo weinig

22 1 inleiding

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 22

Page 19: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

gespecificeerd dat ze nauwelijks geanalyseerd kunnen worden. De bron zal alleen aanbod komen bij de bestudering van de geschilbeslechting door heren van de gebuurten,omdat burgemeesters deze buurtopzichters bij problemen tussen buren om uitlegkonden vragen. Ook de archieven van de academische vierschaar zijn buiten het on-derzoek gebleven. Hierin staan uitsluitend kwesties die betrekking hebben op de ver-houdingsgewijs kleine universitaire gemeenschap van Leiden. Voor andere Leidenarenwas dit forum niet toegankelijk.41 Verder zijn ook geschillen met betrekking tot de zo-geheten gemenelandsmiddelen niet opgenomen. Deze belastingkwesties, waarbij eenvan de partijen doorgaans een belastingpachter was, speelden niet alleen in de stad,maar in het hele belastingdistrict waarvan Leiden het centrum vormde. Bestuderinghiervan zou een aparte studie vergen. Verder ontbreken de kerkenraadsnotulen vanenkele denominaties. De parochiearchieven zijn schaars en bevatten vrijwel geen sys-tematisch bijgehouden gegevens, laat staan aantekeningen over misstappen van gelo-vigen. Notulenboeken van de remonstranten zijn wel voorhanden, maar daarin is geenspoor te vinden van tuchtuitoefening. Van de Lutherse kerk, de joodse gemeenschap ende Waterlanders, een doopsgezinde afsplitsing, zijn geen archieven beschikbaar in deperiode 1664-1668.42

De bronnen van de instellingen die in dit boek aan bod zullen komen, worden in deafzonderlijke hoofdstukken nader toegelicht. De betreffende archieven zijn te diversom op deze plek in kort bestek langs te lopen. Wel kan nog worden opgemerkt dat vooralle bestudeerde bronnen geldt dat de betrokken partijen niet zelf aan het woord ko-men. Steeds fungeerde een klerk of andere notulist als ‘poortwachter’. Hij vertaalde hetgesprokene in juridische termen en categorieën en maakte er een tekst van die voor hetbetreffende forum bruikbaar was. Aan de andere kant oefenden ook de partijen invloeduit op de presentatie van hun zaak. Zij bepaalden welke aspecten van een geschil ze aan-hangig maakten. Zo kon, zoals Dinges al heeft laten zien, achter een belediging eenschuldenkwestie schuilgaan. Omgekeerd was het bijvoorbeeld ook mogelijk dat een af-nemer een rekening niet betaalde uit onvrede over de geleverde prestatie. Helaas biedende bronnen hier slechts beperkt zicht op. Partijen hielden verder informatie achter diede eigen zaak geen goed deed of stelden hun eigen handelen zo gunstig mogelijk voor.Natuurlijk werd niet ieder woord bewust mooier gemaakt of gelogen. Maar het verschilis voor een historicus soms niet meer uit te maken. Leugens of verfraaide verhalen werk-ten immers alleen wanneer ze voor de toehoorders plausibel klonken. Wanneer hierechter rekening mee wordt gehouden, bieden de bronnen onmisbare informatie overde conflicten en de beleving ervan door de partijen die erbij betrokken waren. 43

1.2 de leidse situatie 23

41 Voor informatie over de academische vierschaar en de geschillen die deze te behandelen kreeg, verwijs ik naar het lopendeonderzoek van Martine Zoeteman naar Leidse studenten 1575-1812. Zie verder voor een korte uiteenzetting van de procesgang:Roberts en Otterspeer, ‘Onderwijs en wetenschap’, 205-206; Otterspeer, Groepsportret van een dame I, 275-278; Wingens, ‘Deviantgedrag van studenten’, 10-11.42 Het is onzeker of de Leidse commissarissen voor huwelijkse zaken zich met de juridische afwikkeling van huwelijkskwes-ties hebben beziggehouden, zoals in Rotterdam en Delft (Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 38,39). Ze hebben alleen onder-trouwregisters nagelaten en die bevatten geen sporen van boetes voor stellen die het huwelijksrecht hadden overtreden. Vgl.Burghartz, Zeiten der Reinheit, 107-110.43 Vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 23-26; Van de Pol, Amsterdams hoerdom, 43-48; Dinges, Maurermeister, 71-94; Roodenburg, ‘Denotaris en de erehandel’, 374-375; Yngvesson, ‘Contextualizing the court’, 467-474; Davis, Fiction in the archives, 111-113.

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 23

Page 20: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De registers van de verschillende fora zijn ontsloten met behulp van de computer.De gegevens van de betrokken partijen en hun geschillen of misstappen zijn ingevoerdin databases, waardoor deze gesorteerd en gerubriceerd konden worden. Om de ver-schillende fora qua inhoud en relatieve omvang goed met elkaar te kunnen vergelijken,is ervoor gekozen zoveel mogelijk uniforme categorieën aan te houden. Dat bleek nietvoor elke instelling mogelijk. Bij het onderzoek naar geschilbeslechting bij de gildenen neringen is daarom een eigen, geheel toegespitste indeling gehanteerd, net als bij deschutterij en de commissie voor burenkwesties. De activiteiten van buurtheren zijnniet in categorieën ondergebracht, omdat die slechts incidenteel zijn bijgehouden endan nog in weinig specifieke bewoordingen. Voor de overige fora, de meest omvang-rijke groep, wordt aangesloten bij de indeling die E.M. Kloek eerder heeft gebruikt bijde bestudering van de Leidse kerkenraadsnotulen van 1584-1590 en 1620-1626. Daar-door konden de gegevens van 1664-1668 uit diezelfde bron in perspectief worden ge-zet. Verder is de indeling van Kloek aangenaam overzichtelijk. Ze ging uit van vier ru-brieken: kerkelijke of leerstellige zaken, misdragingen op het gebied van huwelijk enzedelijkheid, overige overtredingen op het gebied van de persoonlijke levenswandel energerlijk gedrag zonder nadere omschrijving.44

Tabel 1.1 Onderverdeling van de kwesties uit de kerkenraadsnotulen volgens de rubricering van Kloek.Cursief zijn de toevoegingen aangegeven.

Leerstellige zaken Huwelijk en Persoonlijke Niet nader bekend

zedelijkheid levenswandel

Afvalligheid Overtreding trouwregels Twist Kwaad regiment

Wegblijven van het avondmaal Echtelijke mishandeling Dronkenschap Ergerlijk gedrag

Onenigheid met de kerk Voorechtelijke seks Vertier of luxe Woestheid

Bijgeloof of toverij Andere onkuisheden Bankroet Ongebonden leven

Uitgave ketters boek Overspel Misdraging op het werk Desolaat leven

Ongeoorloofde deelname aan het Buitentrouw Belediging Wildheden

avondmaal Vaderschapsactie of defloratie Geweld

Vieren avondmaal bij andere Verbreken trouwbelofte Overtreding stedelijke keuren

denominatie Kwaadwillige verlating Fraude

Verkwisting

Ophouden huwelijkse geboden

Bron: Kloek, ‘Toezicht’, 99,100.

24 1 inleiding

44 Schilling legde andere categorieën aan voor zijn onderzoek naar de Leidse kerkenraad dan Kloek. Zijn indeling is in-gewikkelder, met name door de vele deelrubrieken. Bovendien telde hij alleen personen, waardoor recidivisten hetbeeld kunnen vertekenen (Schilling, ‘Reformierte Kirchenzucht’, 280).

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 24

Page 21: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Tijdens het onderzoek is het nodig gebleken om enkele subcategorieën toe te voe-gen aan de rubricering van Kloek. De bestudeerde fora legden elk eigen accenten diekonden afwijken van de kwesties uit de notulen van de Nederduitse gereformeerdekerkenraad. De aanvullingen zijn in tabel 1.1 cursief weergegeven. Verder was de ru-bricering niet zonder meer van toepassing op het notariaat, het college van vredema-kers en de civiele vierschaar. Deze fora hielden zich niet met leerstellige zaken bezig.Kerkenraden spraken zich op hun beurt in de bestudeerde periode 1664-1668 niet uitover zakelijke geschillen en die zijn wel uitgebreid te vinden in notariële protocollen,de vredemakersboeken en de rol van de vierschaar. Voor deze instellingen is dus de ru-briek ‘leerstellige zaken’ ingeruild voor ‘contracten en afspraken’. Deze categorie heeftbetrekking op geschillen over schulden, aankopen of leveringen van goederen, con-tractbreuk, erfeniskwesties, problemen tussen huurders en verhuurders en buren-kwesties.

Van de bestudeerde fora zijn zoveel mogelijk de geschillen tussen 1664 en 1668 ge-teld, ook wanneer deze zonder oordeel bleven. Voor de gilden bleek dit niet mogelijk,omdat er nauwelijks ‘kwestieboeken’ of soortgelijke registers zijn overgeleverd, zekerniet met betrekking tot de onderzoeksperiode. De rechtspraak van de gilden is daaromvoor een groter tijdvak onder de loep genomen. De vredemakersboeken waren derma-te omvangrijk dat de bestudering ervan is beperkt tot één jaar. Voor alle onderzochtefora geldt dat iedere nieuwe dagvaarding in een reeds lopend geschil is aangetekend,zodat duidelijk kan worden gemaakt hoe vaak een zaak is besproken. Dit is van belangom inzicht te krijgen in het gewicht dat de betrokken partijen er aan toekenden. Ookkan eruit worden afgeleid met welke omzichtigheid een instelling te werk ging. Wan-neer iemand van meerdere misstappen tegelijk werd beschuldigd, is alleen de eerst ge-noemde geteld omdat die meestal de belangrijkste was. Tot slot zal ook het aantal be-trokkenen bij de kwestie worden vermeld, uitgesplitst naar mannen en vrouwen. Vanhen zijn waar mogelijk de beroepen genoteerd. Nadere bijzonderheden over de rubri-cering zijn te vinden in de afzonderlijke hoofdstukken.

De gegevens zijn niet alleen kwantitatief benaderd. Vroegmoderne bronnen verei-sen een bredere aanpak. Beslissingen of vonnissen van de verschillende fora zijn zeldengemotiveerd. Ook zijn zaken niet altijd van een eis of oordeel voorzien, waardoor somsvolslagen onbekend is waar ze over gingen. Verder wordt een enkele keer teruggegre-pen op een eerdere uitspraak die vervolgens onvindbaar blijkt in de boeken. Dergelij-ke lacunes geven iedere rubricering tot op zekere hoogte iets willekeurigs. Bovendiengeldt voor de kerkenraadsnotulen, de kwestieboeken van de gilden en lakennering ende registers van de schutterij een belangrijke onderregistratie. Veel van wat buiten deofficiële vergaderingen werd besproken of bepaald is niet genotuleerd. Statistischeanalyse van het materiaal is daarom weinig meer dan nattevingerwerk. De kasboekenvan de bestudeerde buurten bevatten helemaal geen duidelijk overzicht van geschil-beslechting door buurtheren. Over het algemeen is alleen de hoogte van opgelegdeboetes weergegeven, zodat in de meeste gevallen onbekend blijft welke overtreding er-achter schuilgaat. Sporen van bemiddeling of arbitrage ontbreken helemaal in de ze-ventiende-eeuwse registers. Kwalitatieve beschrijvingen zullen daarom het cijfermate-

1.2 de leidse situatie 25

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 25

Page 22: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

riaal moeten aanvullen om meer zicht te krijgen op instrumenteel forumgebruik door de be-trokken partijen. Waar nodig zal worden teruggegrepen op secundaire literatuur omde kwesties te interpreteren.

In de komende hoofdstukken zal steeds worden begonnen met een korte bespre-king van de belangrijkste literatuur over de geschilbeslechtende activiteiten van elk fo-rum. Vervolgens wordt kort ingegaan op de historische achtergronden van de be-treffende instelling. Het grootste deel van ieder hoofdstuk bestaat uit een overzichtvan de geschillen die het forum te behandelen kreeg. Per rubriek wordt onderzocht opwelke wijze partijen het forum mobiliseerden bij het oplossen van de kwesties. Geke-ken wordt verder naar de voorgeschiedenis van de geschillen, het verloop ervan, de so-ciale achtergrond van de partijen en de alternatieven die hen ter beschikking stonden.Op die manier wordt duidelijk hoe de verschillende gerechtelijke en buitengerechte-lijke instellingen voor geschilbeslechting in elkaar grepen en wie daar in welke geval-len het meest gebruik van wist te maken. Het hoofdstuk over buurten heeft een ande-re opzet, omdat zoals gezegd de Leidse buurtheren geen register van hun activiteitenhebben bijgehouden. Toch gaven tijdgenoten aan dat de opzichters een ‘onvoorstel-bare hoeveelheid kleine zaken’ schikten en van groot belang waren voor het ontlastenvan de hogere rechtbanken in de stad. Om de ordehandhaving door buurtheren inbeeld te brengen is daarom een meer indirecte benadering nodig. Via tal van ander-soortige bronnen zal geprobeerd worden de genoemde zeventiende- en achttiende-eeuwse observaties te toetsen.

26 1 inleiding

06008_hoop_H01 22-05-2006 11:04 Pagina 26

Page 23: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Hoofdstuk 2

Buurtcorporaties in Leiden

2.1 Inleiding

De Leidse taalleraar J.N. de Parival liet er in zijn lofzang op Holland uit 1660 geen twij-fel over bestaan. Buurtcorporaties of gebuurten waren van onschatbare waarde voor dehandhaving van rust en orde in de Hollandse steden. Deze kleinschalige organisatiesvan een handjevol stegen en straten hielden buurmaaltijden en begroeven overledenbuurtgenoten. Maar de voornaamste taak van de gebuurten was het bijleggen van ge-schillen, aldus De Parival. Daarin was een hoofdrol weggelegd voor de buurtheer, diede ‘vrede, vriendschap en eenheid’ in de buurt moest bewaren. Wanneer buren onder-ling onenigheid kregen, diende hij ze te verzoenen, vóórdat het tot een gerechtelijkproces zou komen. Over het algemeen werd zo’n verzoening als volgt bereikt: degenedie de ander in zijn goede naam had geschaad, verklaarde dat dit was gebeurd uit ‘haas-tigheid’ en ‘toorn’. Ook moest hij uitspreken dat hij de ander voor een ‘eerlijk man’hield. Uiteindelijk gaven de partijen elkaar een hand en kregen ze de vermaning omvoortaan ‘vreedzaam en rustig’ samen te leven.1

Een kleine eeuw later viel een anonieme schrijver in de Nederlandsche Spectator De Pa-rival bij in zijn waardering voor de geschilbeslechtende activiteiten van buurtheren.Zij zouden als onderafdelingen van de stedelijke overheid een ‘onvoorstelbare hoe-veelheid kleine zaken’ schikken, waarmee ze voorkwamen dat buren met hun ‘onor-dentelijkheden’ hogere rechtbanken lastigvielen.2 Leidenaar J. le Francq van Berkheijhad in 1773 meer oog voor de feesten die in buurten werden gehouden, maar ook hijzag de betekenis van buurtheren voor de openbare orde. Zij maakten een eind aan al-lerlei ‘kijvagiën en huiskrakelen’. Maar volgens Le Francq van Berkheij deden ze dat

1 De Parival, De vermaeckelijckheden van Hollandt, 29,31-32; Het is niet helemaal duidelijk of De Parival hier bemiddeling door de

buurtheer beschreef. Hij noemt deze nergens in dit verband. De passage staat tussen een beschrijving van buurtmaaltijden en

de lof op Nederlandse huisvrouwen. Roodenburg meent dat het hier nog over buurten ging en dat er dus sprake was van ver-

zoeningsactiviteiten van de buurtheer (Roodenburg, ‘Naar een etnografie’, 242). Maar dat wordt uit de tekst niet duidelijk. De

Parival kan ook hebben verwezen naar de activiteiten van vredemakers. ‘Vredemakers’ was echter geen gangbare benaming voor

buurtheren, zoals Hoffmann veronderstelt (Hoffmann, ‘Social control and the neighborhood’, 315).

2 Anonymus, ‘Over de buurten van Leiden’, 187,188. Walle vermoedt dat het stuk is geschreven door de uitgever van de Neder-

landsche Spectator, Pieter van der Eyck. De drukker en boekhandelaar zou 13 jaar later zelf heer worden van de gebuurte ‘Nieuw

Rijck van ’s Gravensteijn’ (Walle, Buurthouden, 232 noot 100).

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 27

Page 24: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

niet zozeer door de betrokkenen te verzoenen, maar door boetes op te leggen.3 F.W.Pestel, hoogleraar natuur- en staatsrecht te Leiden, noemde beide manieren van ge-schilbeslechting. In 1782 stelde hij vast dat een heer van de gebuurte de ‘toornigen’ be-vredigde en lichte vergrijpen bestrafte. Zij die zich onbehoorlijk gedroegen, kregeneen geringe boete, die de wettelijke grenzen niet te buiten ging, aldus Pestel. Op diemanier voorkwamen de buurtheren volgens hem, zoals de anonieme auteur in de Ne-derlandsche Spectator ook al schreef, dat twisten in gedingen eindigden, waardoor de ‘ogenen oren van de rechters vermoeid zouden worden’.4

De genoemde auteurs zijn eensgezind over het belang van geschilbeslechting doorbuurtheren, maar ze verschillen van mening over de manier waarop deze te werk gin-gen. Dat is opmerkelijk. Probeerden buurtheren de betrokken partijen te verzoenen,legden ze boetes op of deden ze beide? In de tot nu toe verschenen literatuur zijn voor-al de observaties van De Parival terug te vinden.5 Maar aan die keuze ging geen syste-matisch archiefonderzoek vooraf. Het is ook nooit onderzocht of geschilbeslechtingwel echt tot de kernactiviteiten van de buurtheren behoorde. Werd een buurtheer vaakgemobiliseerd bij burenruzies, hetzij als bemiddelaar of arbitrator, greep hij ook zelf in– als adjudicator – of sloegen buren hem regelmatig over en schakelden ze andere in-stanties in? In dit hoofdstuk zal het functioneren van de buurtheren tegen het lichtworden gehouden. Welke taken hadden ze? Voerden ze die ook allemaal uit? Welkemogelijkheden bezaten ze met betrekking tot geschilbeslechting? Wat was hun posi-tie, hun sociale achtergrond en welke plaats namen ze in tussen de buurt en de stede-lijke overheid? Wat kan over hun belang voor de ordehandhaving in de stad wordengezegd? De antwoorden op deze vragen hebben in eerste instantie betrekking op Lei-den, maar waar nodig worden vergelijkingen met andere steden gemaakt.

2.1.1 Historiografie

Gebuurten kwamen in veel grote steden voor.6 Helaas zijn slechts in een handjevol ste-den buurtarchieven bewaard gebleven. Vaak gaat het om reglementen, die destijdsbuurtbrieven of ‘gebuurkaarten’ werden genoemd. Deze bevatten doorgaans doorbuurtbewoners zelf ontworpen bepalingen met betrekking tot omgangsregels, onder-linge hulp en de ordehandhaving in de buurt. In onder meer Den Haag, Delft enUtrecht moesten de regels ter goedkeuring aan het stadsbestuur worden voorgelegd.7

Dit was ook lange tijd in Leiden en Haarlem gebruikelijk, tot het stadsbestuur daar inrespectievelijk 1593 en 1649 de verschillende buurtreglementen verving door een ‘ge-

28 2 buurtcorporaties in leiden

3 Le Francq van Berkheij, Natuurlijke historie van Holland III, 1043.

4 Pestel, Commentarii de Republica Batava II, 536 (geciteerd uit: Van Rappard, ‘De ’s Gravenhaagsche buurten’, 106 (noot 1)).

5 Roodenburg, ‘Notaris en de erehandel’, 368-369; Idem, ‘Naar een etnografie’, 242. Sluijter en Schmidt houden het midden

(Sluijter & Schmidt, ‘Sociale verhoudingen’, 112). Vgl. Walle, Buurthouden, 78.

6 Buurten moeten niet verward worden met de grotere stadswijken, die hoofdzakelijk administratief van aard waren, zoals de

Leidse bonnen, de Groningse kluften en de Bossche blokken (zie Walle, Buurthouden, 7; Pieck, ‘Leidse buurten’, 35).

7 Van Rappard, ‘De ’s Gravenhaagsche buurten’, 88; Wagenaar, ‘Over buurten’, 285vv, 301; Bogaers, ‘Geleund over de onder-

deur’, 349; GAD, HS 38 B 154.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 28

Page 25: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

nerale ordonnantie op de gebuurten’.8 Van buurten in Amsterdam zijn geen statutenbewaard gebleven. Het is zelfs de vraag of daar buurtbesturen hebben gefunctioneerd.9

In Rotterdam bestonden ze in ieder geval wel, maar voor deze plaats zijn nauwelijksbuurtarchieven overgeleverd.10 Van Leidse buurtcorporaties bestaat met betrekking totde zeventiende eeuw nog slechts een handjevol archieven, waaronder twee kasboeken.

Mogelijk was het dit gebrek aan primaire bronnen dat veel negentiende-eeuwse his-torici ertoe bracht om bij hun onderzoek naar buurten uitsluitend gebruik te makenvan observaties van tijdgenoten, zoals Le Francq van Berkheij. Deze auteur stak de lof-trompet over het ‘oude’ Leidse buurtleven van de zeventiende eeuw en vroege acht-tiende eeuw, dat in zijn tijd, het derde kwart van de achttiende eeuw, al nauwelijksmeer zou bestaan. Met name J. ter Gouw en C.W. Wagenaar ontleenden veel van hunbeschrijvingen aan hem. Net als Le Francq van Berkheij schilderden zij gebuurten als‘vrolijke’ verenigingen van stadsbewoners, vol vertier en gezelligheid. Beiden verhaal-den bijvoorbeeld hoe buurtbewoners zich verzamelden op walmuurtjes en banken omuit te rusten van het dagelijks werk, ‘de mannen met een pijp tabak, de vrouwen meteen handwerk, en niet zelden kwam de bierkroes er bij te pas, zodat men wel eens langna het luiden der poortklok eerst aan slapen-gaan dacht.’ De passage is vrijwel letter-lijk uit de ‘Natuurlijke Historie van Holland’ overgenomen.11

Het werk van jonkheer ridder A.G.A. van Rappard vormt in een aantal opzichten eenuitzondering. Zijn artikel over Haagse gebuurten bevat nauwelijks nostalgische passagesover een verloren paradijs.12 Van Rappard beperkte zich tot een beschrijving van de re-glementen van twee Haagse buurten, de Hofbuurt en de buurt van de Hoogstraat. Ditmateriaal vulde hij aan met de ordonnanties van zestig andere gebuurten, die in afschriftzijn overgeleverd in enkele registers. Tot slot dook hij ook nog in de aantekenboeken ofkasboeken van de Hofbuurt en de Hoogstraat. Een en ander resulteerde in een uitge-breide schets van Haagse buurten, die bovendien waar mogelijk was getoetst aan depraktijk. Toch stelde ook Van Rappard vooral het gezelligheidskarakter van buurten cen-traal door uitgebreid stil te staan bij buurtmaaltijden en onderlinge hulp bij begrafenis-sen. Aandacht voor geschilbeslechting door buurtheren, had hij nauwelijks.13

2.1 inleiding 29

8 RAL, SAII, inv.nr. 1216; RANH, SH, IE, XXI-358 (Loketkas LK 7-4-10-4). Vgl. Dorren, Het soet vergaren, 63; Idem, ‘Communities

within the community’, 180; Pieck, ‘Leidse buurten’, 41vv; Van der Vlist, ‘In Goeder vreden’, 39,52.

9 Frijhoff (ea), Geschiedenis van Amsterdam II,1, 229. Inwoners van Amsterdam hadden wel de vrijheid om bijeenkomsten te hou-

den, maar buurtreglementen bestonden niet. Buren hadden alleen van overheidswege de plicht tot brandwacht (vgl. Rooden-

burg, ‘Naar een etnografie’, 221,222 (noot 11); Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam III, 283).

10 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 119-121; Pieck, Leidse buurten, 37.

11 Ter Gouw, De volksvermaken, 534; Wagenaar, ‘Over buurten’, 282. Vgl. Le Francq van Berkheij, Natuurlijke historie van Holland III,

1045. Ook P.J. Blok greep in zijn magnum opus over de stad Leiden terug op de genoemde achttiende-eeuwse voorstellingen

van het oude buurtleven, zonder nader in te gaan op buurtreglementen, kasboeken of justitiële archieven (zie Blok, Geschiedenis

eener Hollandsche stad I, p. 63; II, p. 7-9, 107; III, p. 5, 184-185, 288-289, 338-339).

12 Alleen aan het einde van zijn artikel stelt Van Rappard vast dat ‘bij toenemende wijziging der maatschappelijke toestanden’

het buurtgenootschappelijk leven meer en meer afnam en ‘verflauwde’ (zie Van Rappard, ‘De ’s Gravenhaagsche buurten’, 195).

13 Aan buurtmaaltijden en burenhulp bij begrafenissen wijdt Van Rappard respectievelijk 18 en 14 pagina’s (p. 163-180; p.

181-195), terwijl geschilbeslechting en boetes er met 3 en 5 bladzijden bekaaid van af komen (p. 104-106; p. 154-158). Het ge-

deelte over geschilafdoening eindigt Van Rappard met: ‘Doch wij willen deze aanhalingen niet vermeerderen’ (p. 106). Ook de

paragraaf over boetes wordt abrupt beëindigd met: ‘Wij vreezen reeds te lang bij dit strafregister te hebben stilgestaan’ (p. 158).

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 29

Page 26: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De idee dat gebuurten ‘meant conflict as much as they meant community’, won pasenig terrein in de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Toen herleefde het historischonderzoek naar buurtcorporaties onder invloed van een toenemende aandacht voormicrogeschiedenissen en een groeiende maatschappelijke belangstelling voor buur-ten.14 In 1982 verschenen zowel een artikel van G. Pieck over de buurten in Leiden alseen boek van D. Haks over huwelijks- en gezinsleven in Holland. Pieck ging, nogenigszins in oude stijl, hoofdzakelijk in op de Leidse buurtreglementen en de tot-standkoming ervan.15 Haks benadrukte echter als een van de eersten de sociale-contro-lefunctie van buurten. Hij had aandacht voor de boetes die buurtheren mochten hef-fen bij laakbaar gedrag van buurtbewoners, voornamelijk op huwelijksgebied, en debemiddelingspogingen die zij konden ondernemen. Haks baseerde zich op Van Rap-pard, Ter Gouw en de buurtreglementen van Leiden en Haarlem. Of de buurten in-derdaad de rechtbank ontlastten, zoals de bedoeling was, valt volgens hem niet goedte achterhalen.16

H.W. Roodenburg zette het onderzoek naar geschilbeslechting door buurtherenvoort. In zijn artikelen maakt hij korte metten met de negentiende-eeuwse idyllischevoorstellingen van de gebuurten. Niet de gemeenzaamheid, maar het onderlinge con-flict was schering en inslag in de overvolle Hollandse steden. Daardoor waren allerleivormen van controle nodig om de onderlinge ‘liefde’ en ‘vriendschap’ te bewaren. Hettoezicht van buurtmeesters was er één van; daaraan vooraf ging de onderlinge contro-le in de straten, de stegen en de slopjes.17 Ook Roodenburg maakte bij zijn verkennin-gen hoofdzakelijk gebruik van De Parival en andere tijdgenoten. Alleen in zijn artikelover incest in Holland noemde hij twee casussen waarin heren van de gebuurte een rolspeelden. In het eerste geval was echter van bemiddeling geen sprake, alleen van con-sultatie van de vinder, de penningmeester van de buurt. De tweede zaak betrof wel eenvoorbeeld van geschilbeslechting, waarin het hele buurtbestuur een incestslachtofferen haar vader aan de tand voelde om de waarheid boven water te krijgen. Voor Rooden-burg was dit het bewijs dat buurtheren een belangrijke functie hadden in het beslech-ten van de onderlinge conflicten tussen buren.18

L. Bogaers hield juist vast aan de gemeenzaamheid, als basis van de buurtcorpora-ties. Volgens haar vormen noties als ‘solidariteit’ en ‘lotsverbondenheid’ een betere in-steek voor het onderzoek naar gebuurten dan ‘strategie’ en ‘conflict’. Zo centraal stond

30 2 buurtcorporaties in leiden

14 Citaat uit Roeck, ‘Neighbourhoods’, 196. Voor een uiteenzetting van de bedoelde historiografische ontwikkelingen verwijs

ik naar Frijhoff, ‘Publieke beschavingsoffensieven’, 93-96. Wat betreft de groeiende maatschappelijke belangstelling voor buur-

ten en criminaliteitspreventie, zie o.m.: Interimrapport Commissie Kleine Criminaliteit (voorz.: H.J. Roethof) (Den Haag 1984); Eindrapport

Commissie Kleine Criminaliteit (voorz.: H.J. Roethof) (Den Haag 1986) en V.d. Wurff, Onveiligheidsgevoelens in de woonomgeving, 1, 7-27.

15 Pieck, ‘Leidse buurten’, 35-51.

16 Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 60-69.

17 Roodenburg, ‘Naar een etnografie’, 229,235-239,241-242. In zijn proefschrift over kerkelijke tucht noemde Roodenburg

buurten belangrijke instanties van sociale controle, maar hij doelde daarbij vooral op het door buren onderling uitgeoefend

toezicht (Roodenburg, Onder censuur, 246-247,277, 386). Vgl. Idem, ‘Freundschaft’; Idem, ‘Een verfoeilijke misdaad’; Idem, ‘Re-

formierte Kirchenzucht’.

18 Idem, ‘Een verfoeilijke misdaad’, 69,75. Roodenburg veronderstelt ten onrechte dat vinders het equivalent waren van

buurtheren (p. 69). Vinders waren penningmeesters die de buurtheer, deken genaamd, assisteerden (RANH, SH, IE, XXI-358

(Loketkas LK 7-4-10-4) art. 1 en 3. Vgl. Dorren, Het soet vergaren, 27,33).

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 30

Page 27: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

conflictbeheersing niet in de buurt, wat haar betreft. Veeleer draaide het om vriend-schap, saamhorigheid en onderlinge hulp. Zij kwam ook maar één voorbeeld van ge-schilbeslechting tegen in de door haar bestudeerde Utrechtse buurtarchieven. Bogaerswerkte deze zaak niet uit. Mogelijk bevatte het buurtboek in kwestie daarvoor te wei-nig details. Voor Bogaers is het gebrek aan gegevens over geschilbeslechting het bewijsdat het in buurten om heel andere zaken ging, zoals bevordering van het gemeen-schapsgevoel. Alle taken van buurten waren daarop gericht. Het meest sprekendevoorbeeld waren volgens haar de buurtmaaltijden. Daaraan besteedde ze, net als LeFrancq van Berkheij, verhoudingsgewijs veel aandacht. Uit het buurtleven sprak voor-namelijk ‘plezier’. Burenruzies liet Bogaers daarom voor wat ze waren.19

K. Walle gaf geschilbeslechting door buurtheren wel een centrale plaats in de om-gangscultuur in buurten. In zijn uitgebreide monografie over de geschiedenis van deLeidse gebuurten komt ordehandhaving ook als eerste van alle taken aan bod, vóór ar-menzorg en uitvaartverzorging. Walle meende dat buurtheren met een vriendelijkwoord veel geschillen in de kiem hebben gesmoord. Maar ook hij baseerde die stellinghoofdzakelijk op achttiende-eeuwse literatuur, met name op het artikel uit de Neder-landsche Spectator. De buurtboeken die hij heeft bestudeerd, bevatten nauwelijks sporenvan geschilbeslechtingsactiviteiten van buurtheren. Walle hield het erop dat de mees-te ruzies mondeling moeten zijn afgedaan. Buurtheren stelden zich bovendien terug-houdend op als het op bestraffing aankwam, aldus Walle.20

Het speuren naar activiteiten van buurtheren in het algemeen en geschilbeslechtingin het bijzonder, is geen sinecure. Van de ruim tweehonderd Leidse gebuurten is zoalsgezegd nauwelijks materiaal overgeleverd. Voor de zeventiende eeuw zijn voorhanden:een tweetal kasboeken, enkele versies van de algemene keur op de gebuurten, een aan-tekenboek van een stadssecretaris aangaande de buurten, een register van buurtheren,enkele losse ingekomen stukken en allerhande resoluties van het stadsbestuur. Dat be-tekent dat ook in andere archieven moet worden gespeurd. Roodenburgs opmerkingdat in Leiden vrijwel alle buurtboeken zijn bewaard gebleven, zal op een misverstandberusten.21

In het vervolg van het hoofdstuk staan de geschilbeslechtende taken van buurtherencentraal. Deze zullen worden bestudeerd tegen de achtergrond van hun andere activi-teiten en de plaats die de heren innamen tussen de buurt, waaruit ze voortkwamen, ende stedelijke overheid, die hen had aangesteld en die hen opdroeg de orde in de buurtte handhaven. Allereerst wordt in de buurtkeuren onderzocht wat het stadsbestuur vande buurtheren verwachtte op het gebied van ordehandhaving. Vervolgens wordt inge-gaan op de sociale achtergronden van de buurtheren, hun positie in de buurt en hun rolals intermediair tussen de buren en de stedelijke overheid. Tot slot wordt bekeken hoede buurtheren hun in de keur centraal gestelde taken vervulden.

2.1 inleiding 31

19 Bogaers, ‘Geleund over de onderdeur’, 340vv, 362.

20 Walle, Buurthouden, 78.

21 ‘Glücklicherweise sind […] fast alle Nachtbarschaftsbücher erhalten’, aldus Roodenburg in ‘Freundschaft’, 13. Misschien

doelt hij op de gebuurtegewijze bevolkingsregisters van 1762-1796, die wel vrijwel allemaal behouden zijn gebleven (RAL, SAII,

inv.nr. 6971-7151).

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 31

Page 28: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

2.2 Geschilbeslechting in de Leidse buurtkeuren

2.2.1 Voorgeschiedenis en de buurtreorganisatie van 1593

Buurtheren in Leiden hadden ordehandhaving al vroeg in hun takenpakket. Uit aan-tekeningen van stadssecretaris Jan van Hout uit 1602 blijkt dat in de oudst bekendebuurtbrieven van de stad onder meer bepalingen stonden over wat te doen bij ‘ge-schillen tussen man en wijf of anderen van de geburen’. Buren waren in die gevallenhun heer, en vaak ook zijn ‘raadsheren’ of ‘raden’ een boete verschuldigd. In de buurt‘Prielij’, de enige waarvan Van Hout het middeleeuwse reglement volledig citeerde, be-stond deze uit een ham van vijf pond. Overigens was de sanctie in ‘Prielij’ gereserveerdvoor conflicten waarbij buren ‘ingeleijt’ waren, dat wil zeggen dat de betrokkenenhuisarrest kregen of werden gedwongen te logeren in een herberg tot ze zich met el-kaar hadden verzoend. Helaas zijn geen details over de geschilbeslechtingsproceduresin ‘Prielij’ bewaard gebleven. Het is dus niet bekend of de buurtheren een actieve rolspeelden bij het zogeheten ‘vredeleggen’. Volgens de keuren van Leiden waren alleenburgemeesters, schout en schepenen en leden van de vroedschap hiertoe bevoegd.Maar C.N.W.M. Glaudemans laat zien dat in Holland in de loop van de Middeleeuwenook gerechtsbodes en herbergiers een vrede mochten opleggen.22 Het is de vraag ofbuurtheren eveneens over voldoende gezag beschikten om als vredelegger op te tre-den. Ze hadden in ieder geval een centrale positie in de buurt. Zo traden ze bijvoor-beeld op als eisers in civiele processen die de hele buurt aangingen.23

Ordehandhaving vormde zeker niet het voornaamste bestaansrecht van de eerstebuurtcorporaties. De gebuurten hadden vooral een sociale functie. Ze organiseerdenbuurtmaaltijden, allerlei feesten – let op de vaak carnavaleske namen van de corpora-ties – en, belangrijker nog, reguleerden de onderlinge hulp. Daaraan ontstond behoef-te toen de steden in de loop van de Middeleeuwen groter werden en de buurtverhou-dingen van karakter veranderden. Buren gingen er steeds vaker toe over om informeleregelingen vast te leggen in voorschriften. Het reglement van ‘Prielij’ is daar een voor-beeld van. Het stuk is een lange opsomming van allerlei burenplichten. Zo moesten degeburen een ham offeren bij een eerste mis van een priester, bij de koop of verkoop vaneen huis en een huwelijk. De nabestaanden van een buurtbewoner die door de ge-buurte was begraven werden geacht een vat bier te schenken. Buren die verstek lietengaan bij een uitvaart waren de buurt twaalf penningen verschuldigd. Pas in het laatsteartikel komt de boete bij vredeleggingen wegens twist en geschillen aan bod. Dieplaats is illustratief voor de positie van geschilbeslechting binnen de taken van debuurt.24

32 2 buurtcorporaties in leiden

22 Glaudemans, Om die wrake wille, 310,313-315; Van Caenegem, Strafrecht in Vlaanderen, 257-280.

23 Zie bijvoorbeeld: De Blécourt & Wijs, Kenningboek der stad Leiden, 118 en Osinga & Gelinck, Kenningboek der stad Leiden, 10. Vgl.

Van Caenegem, Strafrecht in Vlaanderen, 243-250, 270-306.

24 Roeck, ‘Neighbourhoods’, 201. Voor het reglement van ‘Prielij’, zie RAL, SAII, inv.nr. 1220, p. 35a. De buurtbrief van ‘Prie-

lij’ dateert van zeventien november 1473. Walle meent dat het stuk de oudste buurtordonnantie van Leiden is. Volgens hem

nam Van Hout het stuk ook daarom op in zijn besognes (Walle, Buurthouden, 22, 25-26). Dit wordt echter niet bevestigd door Van

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 32

Page 29: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De Leidse overheid bemoeide zich aanvankelijk weinig met de gebuurten. In deloop van de zestiende eeuw veranderde dat. Onder invloed van de economische malai-se en dreigende onrust probeerde het stadsbestuur de corporaties meer en meer om tevormen tot een soort uitvoeringsinstanties. In 1547 bepaalde de Leidse overheid datbuurtheren iedere nacht twee wachtlopers moesten aanstellen.25 Vanaf 1564, het jaarwaarin Jan van Hout als stadssecretaris werd aangesteld, dienden heren van de ge-buurten alle vreemdelingen in hun buurt aan te geven. De ordonnantie vond echterweinig gehoor en moest meerdere keren afgekondigd worden.26 Bij het ronselen vanmanschappen in de buurten ter verdediging van de stad in december 1572 blevenbuurtheren opnieuw ‘in gebreke’.27 Deels kwam dit door onwil om de nieuwe taken opzich te nemen. Daarnaast zaten veel buurten in die tijd eenvoudigweg zonder heer alsgevolg van de vele epidemieën en oorlogshandelingen.28 Op deze manier was het dusnauwelijks mogelijk om buurten in te zetten voor het stadsbelang. Stadssecretaris Janvan Hout wilde daar verandering in brengen.

In 1577 presenteerde Van Hout een rapport waarin hij een vergaande hervormingvan de stedelijke armenzorg voorstelde.29 Hij drong aan op een centralisatie van de be-staande armenzorginrichtingen en een fusie van de stedelijke en gereformeerde bede-ling. Tegelijk pleitte hij ook voor een reorganisatie van de Leidse buurtcorporaties. VanHout wilde namelijk, in lijn met de eerder genoemde bepalingen, dat buurtheren allenieuwe armen in hun gebuurte zouden aangeven bij het stadsbestuur. Ook moesten zeerop toezien of de bedeelden er wel een fatsoenlijke levenswandel op na hielden.Buurtheren dienden zo te voorkomen dat de stad aalmoezen zou uitreiken aan werk-schuwe types en bedelaars. Alleen eerlijke armen, zoals wezen, weduwen, leprozen enkraamvrouwen kwamen volgens Van Hout nog voor ondersteuning in aanmerking.De stadssecretaris zag echter in dat gebuurten ook deze keer niet zomaar zouden mee-werken aan zijn plannen. De corporaties waren daarvoor in zijn ogen te zeer onbe-heersbaar geworden. Hij vroeg het stadsbestuur daarom om de buurten te mogen ver-kleinen en opnieuw in te delen. En natuurlijk zou in iedere buurt een geschikte heeraangesteld moeten worden.30

2.2 geschilbeslechting in de leidse buurtkeuren 33

Houts aantekeningen in het ontwerpkeurboek (RAL, SAII, inv.nr. 10, p. 348). De buurtbrief oogt als een schertsoorkonde, waar-

in de verhoudingen in de buurt feodaal worden voorgesteld. Vermoedelijk is het geschreven ter gelegenheid van een omke-

ringsfeest, waarbij de buurt een maaltijd hield (vgl. Pleij, De sneeuwpoppen van 1511, 175,176; Van der Vlist, ‘In Goeder vreden’, 43).

Helaas is niet meer na te gaan of Van Hout de brief correct heeft geciteerd. Gezien zijn rederijkerskwaliteiten kan hij met de

tekst aan de haal zijn gegaan (Brinkman, Dichten uit liefde, 81vv,93,107). Desondanks lijkt het stuk echt bestaan te hebben, omdat

bewoners er in 1621 zelf naar verwezen (RAL, SAII, inv.nr. 1216, p. 54v,56).

25 RAL, SAI, inv.nr. 388, p. 148; Brand, ‘Charitatieve zorg’, 148-149; Downer, Financiële toestand, 17; Posthumus, Geschiedenis van de

Leidsche lakenindustrie I, 370,375. Zie voor soortgelijke bepalingen in andere steden: Bogaers, ‘Geleund over de onderdeur’, 343-344;

Deceulaer, ‘Implicaties van de straat’, 137.

26 RAL, SAI, inv.nr. 388, p. 257-257v. De bepaling werd in 1565, 1567, 1569, 1571 en 1577 herhaald.

27 Idem, inv.nr. 389, p. 49v.

28 Ibidem, p. 24. In 1574 werden buurten waar ‘mits afsterven of vertrecken’ geen heer meer was, gesommeerd deze binnen 24

uur te kiezen (Idem, p. 170).

29 Hoewel het rapport officieel door een commissie is geschreven, is algemeen geaccepteerd dat het stuk uit de koker van Jan

van Hout komt. Zie Sluijter & Schmidt, ‘Sociale verhoudingen’, 119; Koppenol, Leids heelal, 52; Prinsen, ‘Een rapport over ar-

menzorg’, 72. Vgl. Ligtenberg, Armezorg te Leiden, 3-8, 299.

30 Prinsen, ‘Armenzorg te Leiden’, 153-155.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 33

Page 30: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Het armenrapport bleef niet bij een voorstel. Nog hetzelfde jaar kwam er een collegevan aalmoezeniers dat onder de directe verantwoordelijkheid van de stedelijke overheidviel. In de jaren tachtig en negentig werden bovendien de gasthuizen samengevoegd ende verordeningen tegen bedelarij aangescherpt.31 Met de buurtreorganisatie verliep hetechter minder vlot. Van Hout kreeg van het stadsbestuur in 1593 de opdracht om in éénkeer af te rekenen met de ‘ongeregeldheid en wangeschiktheid’ en de buurtheren tot nutvan de stad in te zetten.32 De stadssecretaris maakte daarop een inventarisatie en teldedrieënzeventig buurten. Gemiddeld hadden die een grootte van zesendertig huizen, meteen gemiddelde afwijking van vijf. Van Hout vond dat veel te groot. Hij ontwierp tottwee keer toe een nieuwe indeling, met kleinere buurten, maar steeds haalde hij bakzeilbij het stadsbestuur. Vermoedelijk vormden de kosten van de operatie een barrière.33 DeLeidse overheid gaf uiteindelijk in 1602 de voorkeur aan gecontroleerde opdelingen, diedoor de buurtheren zelf moesten worden aangevraagd. Van Hout trok hieruit de bittereconclusie dat het stadsbestuur kennelijk helemaal geen orde in de chaos wilde. Veronge-lijkt besloot hij zijn aantekeningen dat het allemaal zonde van zijn tijd was geweest.34

2.2.2 De algemene buurtkeur

Van Hout kwam niet alleen met voorstellen voor een nieuwe buurtorganisatie, maarook met een nieuwe, algemene keur die alle bestaande buurtreglementen zou vervan-gen. Deze trad in maart 1593 in werking. De ordonnantie was meer dan zomaar eensamenvatting van alle buurtbrieven die Van Hout in zijn archief had teruggevonden.35

Het stuk verwoordde in vrijwel ieder artikel de ambitie van de stadssecretaris om debuurten het stedelijk belang te laten dienen. Al in de eerste regel onderstreepte VanHout dat de corporaties een soort onderafdeling van het stadsbestuur moesten wor-den. Aan het hoofd ervan moest in iedere gebuurte een heer worden aangesteld, geko-zen door het stadsbestuur, die de overheid representeerde. De buurtheer kreeg tweekerntaken. Allereerst hoorde hij erop toe te zien dat alle buurtbewoners in harmoniemet elkaar samen leefden. Hij moest dus spanningen in de buurt zien te voorkomen.Daarmee ging de buurtkeur verder dan de oude buurtreglementen waarin ruziëndeburen hun heer een boete moesten betalen. Ten tweede kreeg de buurtheer de op-dracht om op armen in zijn buurt te letten en ervoor te zorgen dat ze op tijd hulp kre-gen van de stedelijke aalmoezeniers. Hier sloot de nieuwe ordonnantie aan bij het ar-menrapport. Eerdere Leidse buurtbrieven lijken niets op het gebied van armenzorg te

34 2 buurtcorporaties in leiden

31 Koppenol, Leids heelal, 57-61; Ligtenberg, Armezorg te Leiden, 304-305.

32 RAL, SAII, inv.nr. 1220, p. 8.

33 Ibidem. Vgl. Idem, SAII, invr.nr. 10, p. 347. In 1593 stelde Van Hout een verdeling in 117 buurten voor met gemiddeld 18

huizen. De tweede keer, in 1602, ontwierp hij 176 buurten met elk zo’n 27 huizen. De stad was inmiddels gegroeid van ruim

12.000 tot bijna 26.000 inwoners. Voor de kosten van Van Houts plannen zie Walle, Buurthouden, 51 noot 159.

34 RAL, SAII, inv.nr. 10, p. 348v.

35 Van Hout heeft met veel zorg de toenmalige archieven van het stadsbestuur beheerd (Van Maanen, Stadsarchief van Leiden,

xxxiv). Hij had zich onder meer tot doel gesteld om een volledige uitgave van oude stadsprivileges en charters te verzorgen. Spe-

ciaal voor dit doel ontwierp hij een nieuwe archiefindeling en conserveerde hij documenten door ze te laten overschrijven (Kop-

penol, Leids heelal, 37,38,176).

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 34

Page 31: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

hebben geregeld. Wel waren armen in ‘Prielij’ vrijgesteld van een bijdrage aan debuurtkas na een huwelijk of begrafenis.36

In de overige bepalingen van de keur werkte Van Hout het takenpakket van de buurt-heer verder uit. Bij een burenruzie moest de heer proberen om met twee of meer doorhem gekozen buurtbewoners te bemiddelen en de betrokkenen zo snel mogelijk te ver-zoenen. Pas als dat niet lukte, mochten de strijdende partijen hun zaak bij de rechter aan-hangig maken. Dit kostte hen dan wel twee gulden of een ham van twaalf pond. De stads-secretaris paste de buurtheer hiermee in in het nieuwe stedelijke beleid om de rechtbankte ontlasten.37 Echtelijke ruzies die in de buurt voor opschudding zorgden, diende deheer te bestrijden met fikse boetes. Een man die zijn vrouw sloeg kon rekenen op het be-talen van een ham van vijftien pond of twee en een halve gulden; een vrouw was in hetomgekeerde geval zelfs het dubbele kwijt. Op een vechtpartij tussen buren stond vie-rentwintig stuivers. De harmonie in de buurt werd verder bevorderd door de al in debuurtbrief van ‘Prielij’ genoemde burenhulp bij het waken, afleggen, dragen en begra-ven van overleden buurtbewoners. Ook werd de mogelijkheid tot het houden van eenbuurtfeest of ‘hoven’ opengehouden. Over zo’n feest moest de buurtheer beslissen. Hijkeek of er genoeg geld was binnengekomen. De inkomsten van buurten bestonden uitboetes en heffingen op het kopen van huizen, huwelijken en begrafenissen.38

Ten aanzien van het assisteren van de aalmoezeniers werd de buurtheer opgedragenom een register bij te houden. Daarin moest hij namen, toenamen, beroep en kinderenvan alle buurtbewoners noteren. Iedereen die zich nieuw in een buurt vestigde, moestzich binnen acht dagen bij de heer melden. Van Hout had de registers, waarin allesmoest worden opgeschreven, voor iedere buurt klaargemaakt. Hij leek het de buurt-heren dus zo makkelijk mogelijk te willen maken. Maar al in 1602 moest de stadsse-cretaris tot zijn verontwaardiging constateren dat de heren zich weinig van zijn plan-nen hadden aangetrokken. Geen enkele heer had een register bijgehouden. In plaatsdaarvan hadden ze zich beperkt tot ‘spelen’ en ‘hoven’, aldus de stadssecretaris. Hetstadsbestuur leek zich daarbij neer te leggen, maar verbond daar nog niet direct con-clusies aan. Pas in 1658 verdween de registratietaak uit de buurtkeur. Wel bleef de op-dracht gehandhaafd om toe te zien dat niemand door armoede zou ‘vergaan’. Daarmeehielden de buurtheren verantwoordelijkheid voor de armenzorg in de buurt.39

De buurtkeur zou tot aan het einde van de achttiende eeuw van kracht blijven. Tus-sendoor actualiseerde het stadsbestuur sommige bepalingen en voegde het hier endaar een nieuw artikel in. Zo kregen buurtheren in 1664 toezicht op de handhaving vande ‘keure van de pest’, die in september van dat jaar werd afgekondigd. De meeste re-gels van die keur bestonden al sinds de begrafenisreglementen van 1603. De controle-rende taak van de buurtheren was nieuw. Zij moesten erop toezien dat woonlagen waarzich een pestdode had bevonden veertien dagen lang gesloten bleven voor nabestaan-den of klanten. De kamers mochten bovendien acht weken lang niet worden verhuurd.

2.2 geschilbeslechting in de leidse buurtkeuren 35

36 RAL, SAII, inv.nr. 16, p. 58v (4-3-1593); Idem, inv.nr. 1220, art. 1. Vgl. Brand, ‘Sociale omstandigheden’, 133.

37 Zie hoofdstuk 1, par. 1.2.1 en hoofdstuk 7, par. 7.1.1.

38 Idem, inv.nr. 1220, p. 2-5, art. 2, 4, 6, 7, 9-21.

39 RAL, SAII, inv.nr. 10, p. 348v; Idem, inv.nr. 12, p. 103, art. 1.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 35

Page 32: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Bij herhaalde overtreding van deze regel, moest een buurtheer de persoon in kwestievoor de burgemeesters dagen.40 Een blik in de kladresoluties van de Leidse burgemees-ters leert dat buurtheren inderdaad mensen hebben aangegeven.41 Verder werden deheren van de gebuurten ingeschakeld bij het indammen van het aantal bezoekers vanhet pesthuis. Alleen directe familie mocht het pesthuis in, zo bepaalde het stadsbe-stuur op eenentwintig juli 1664. Bezoekers konden hun verwantschap aantonen doormiddel van een door hun buurtheer ondertekende voorgedrukte attestatie.42 Buurthe-ren gaven de briefjes massaal af, tot wanhoop van het stadsbestuur.43

Interessant is een aanvulling op de generale buurtkeur van één december 1667,waarin heren van de gebuurten, samen met hun raadslieden of ‘raden’, de mogelijk-heid kregen om in conflicten tussen buurtbewoners een scheidsrechterlijke uitspraakte doen. Zij mochten degenen die schuldig waren aan een ruzie of die zich slecht had-den gedragen veroordelen tot een boete van maximaal twaalf stuivers. De toevoegingstaat niet alleen in de kantlijn ter hoogte van het artikel over buurttwisten, maar ookaan het einde van de buurtkeur, waarmee het belang van de wijziging wordt onder-streept. Op de uitvoering van deze mandaatwijziging zal verderop nader worden inge-gaan. Hier kan nog worden opgemerkt dat min of meer gelijktijdig ook het aantal zit-tingsdagen van het college van vredemakers werd uitgebreid. Beide maatregelenduiden op toegenomen spanningen in de stad, onder meer als gevolg van het onver-minderd hoge inwonertal en de stijgende woningnood. Door zoveel mogelijk kwestiesal in een vroeg stadium af te laten handelen, hoopte het stadsbestuur te voorkomen datLeiden in bestuurlijk en juridisch opzicht zou vastlopen.

Uit het voorgaande blijkt dat rond het midden van de zeventiende eeuw de contro-lefunctie van heren van de gebuurten werd uitgebreid. Ook hun administratieve takennamen toe. Het buurtleven zelf werd in 1652 aangepakt. Vanaf dat jaar moesten buur-ten via hun heer het stadsbestuur toestemming vragen om te ‘hoven’ of een gezamen-lijke maaltijd te houden. De overige regels aangaande buurtmaaltijden waren in 1658nog gelijk aan die van 1593. Buurten dienden het hoven voor tien uur ’s avonds tebeëindigen. Tijdens het hoven gesloten transacties mochten, als men spijt zou krijgen,de volgende dag met het aanbieden van wijn of een andere drank worden tenietgedaan.Wie gedurende de bijeenkomst anderen beledigde, moest door de heer worden weg-gestuurd. Alleen na een spijtbetuiging kon hij of zij weer worden toegelaten. In 1670werden de regels voor buurtmaaltijden opnieuw verscherpt. Zo bepaalde het stadsbe-stuur dat de corporaties pas toestemming tot hoven kregen als zij eenzesde van hun kasafstonden aan het armenweeshuis. Bovendien mocht het feest niet langer dan twee da-gen duren. Naar alle waarschijnlijkheid achtte de overheid deze laatste bepaling be-langrijker dan de eerste, want toen in 1682 de zesde penning werd ingetrokken, bleefde beperking van het hoven tot twee dagen staan.44

36 2 buurtcorporaties in leiden

40 Idem, inv.nr. 79, p. 1v.

41 Idem, inv.nr. 249 (2-7-1664; 5-7-1664; 6-7-1664; 8-7-1664; 12-7-1664; 13-7-1664; 23-7-1664).

42 Ibidem (21-7-1664); Idem, inv.nr. 155 (21-7-1664).

43 Tot twee keer toe moest het stadsbestuur de buurtheren oproepen om de briefjes ‘spaarzamer’ af te geven (RAL, SAII, inv.nr.

249 (30-10-1664) en (31-10-1664). Vgl. RAL, SAII, inv.nr. 155 (28-11-1664).

44 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 103, ampliatie bij 3e artikel.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 36

Page 33: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Leiden ging ver in het ingrijpen in het buurtleven. In andere steden was die bemoeie-nis minder groot. Buurten lijken in Den Haag, Delft, Utrecht en Haarlem niet als nieuwebestuurslaag aan de onderkant van de stedelijke hiërarchie te zijn beschouwd.45 Het is devraag in hoeverre in Leiden norm en praktijk met elkaar overeenkwamen. Hielden burenen buurtheren zich aan die nieuwe regels? Uit onderzoek van C. Hoffman naar buurtenin Duitsland blijkt dat de corporaties niet zo meegaand waren. Buurtbewoners schiktenzich alleen wanneer ze daar zelf voordeel bij hadden.46 H. Deceulaer trok dezelfde conclu-sie in zijn onderzoek naar gebuurten in Gent. Hij toonde aan dat nauwelijks sprake wasvan eenrichtingsverkeer.47 Hoe dit in Leiden was, kan het best worden onderzocht aan dehand van de activiteiten van de buurtheren. Zij vertegenwoordigden hun buurt naar hetstadsbestuur toe. Andersom representeerden zij de stedelijke overheid. Wie hen niet respecteerde, riskeerde vervolging. Verder werden de heren geacht toe te zien op de hand-having van de buurtkeur. Wie waren deze heren en waarop berustte hun gezag?

2.3 Buurtheren

2.3.1 De verkiezing van buurtheren

Het uit handen geven van de buurtheerverkiezing was een nieuwe ervaring voor de ge-buurten. Tot 1593 hadden buurtbewoners hun heren zelf kunnen kiezen. Meestalbrachten ze daar het stadsbestuur niet eens van op de hoogte. Sommige buurten zagenzelfs af van verkiezingen. Na de invoering van de algemene buurtordonnantie veran-derde dat. Voortaan moesten buurten uit hun midden drie kandidaten naar vorenschuiven, waaruit het stadsbestuur vervolgens een keuze maakte. Uit de registers vanaanstellingen van heren van de gebuurte blijkt dat ze hieraan inderdaad gehoor heb-ben gegeven. Na het wegvallen van een heer, door overlijden, verhuizen of anderszins,volgde vrijwel steeds de nominatie van nieuwe kandidaten.48 Het aanwijzen van ge-schikte opvolgers gebeurde tijdens een buurtvergadering van alle mannelijke buren,zowel huurders als huiseigenaren. Een kandidaat moest in de buurt wonen en huisei-genaar zijn.49 Op zich niet verwonderlijk, omdat huizenbezitters over het algemeen

2.3 buurtheren 37

45 Zie bijlage 1.

46 Hoffman, ‘Nachtbarschaften’, 188. Vgl. Idem, ‘Social control and the neighborhood’, 324.

47 Deceulaer, ‘Stadsbestuur’, 18-25.

48 Tussen 1664 en 1668 vonden 224 buurtheerverkiezingen plaats, waarbij dus 448 buurtheren waren betrokken (er was steeds

sprake van een voormalige heer en een nieuwe heer). Van de gewezen heren was ruim 63% overleden; 18,5% verhuisde. Van 12,5%

is de reden van een buurtheerverkiezing niet gegeven. De overige heren waren bijvoorbeeld ‘geëxcuseerd’, doorgaans wegens

hoge ouderdom (3,3%). In een ander geval was sprake van bevordering. Zo vertrok Karel Pietersz. De Pecker uit de buurt ‘Naza-

reth’, omdat hij was aangesteld als binnenvader in het Sint Catharijnengasthuis. Twee heren werden uit hun ambt gezet we-

gens faillissement. Zo nu en dan waren er problemen om buurtheren te vinden. Zo kwam ‘Corte Vest’ in 1656 niet verder dan

twee genomineerden (RAL, SAII, inv.nr. 1217 (11-5-1656)). Het ‘Keizerrijck van Constantinopolen’ stelde de verkiezing zelfs

twee jaar uit (Idem, inv.nr. 250 (26-5-1665; 13-6-1665)). Het ‘Keizerrijck van Warmont’ stelde daarentegen in 1666 negen kandi-

daten voor (Idem inv.nr. 1217 (15-7-1666)). Vermeldenswaardig is in dit verband nog de buurt ‘Oost Colevelt’ die de uit haar

midden vertrekkende buurtheer niet wilde ontslaan omdat er geen geschikte opvolgers waren (Idem inv.nr. 250 (3-6-1665)).

49 RAL, SAII, inv.nr. 1221, resp. 3d en 3c.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 37

Page 34: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

langer op een bepaalde plaats bleven wonen, dan huurders die vaak in mei of novem-ber, na het aflopen van hun contract, verhuisden. Eigenaren betaalden bij toetredingtot een buurt ook het meeste geld. Verder was het natuurlijk handig als de nieuwebuurtheer enige status en vermogen had. Dat vergemakkelijkte het uitoefenen van ge-zag en het bemiddelen bij geschillen tussen buren.50

Gebuurten maakten van buurtheerverkiezingen doorgaans een feestelijk dagje, zo-als blijkt uit kasboeken van de buurten. Op 30 mei 1665 gaf het ‘Prinsdom van Letter-rijck’ – de naam verwijst naar de Latijnse school die in de buurt stond – ruim vijfen-twintig gulden uit voor de ‘vertering’ tijdens het kiezen van een opvolger voorbuurtheer Joris Verburch. Tien jaar later spendeerden de buurtbewoners bij eenzelfdegelegenheid vrijwel evenveel. Het geld ging voornamelijk op aan bier, wijn, kaarsen, ta-bak en pijpen.51 In het minder gegoede ‘Billenburg’, de voormalige hoerenbuurt, gavenburen slechts de helft uit. Daar ontbraken wijn en tabak.52 De vergaderingen vondenplaats op een centrale plek in de buurt. Zo kwamen de buren van het ‘Prinsdom van Let-terrijck’ bijeen in de herberg ‘De Voorste Doelen’. In ‘Billenburg’ hield men de samen-komsten in ‘De Gulden Wagen’. In Haarlem daarentegen vergaderden alle gebuurtendoorgaans op de stedelijke doelen.53 Opvallend is verder dat buurtsamenkomsten in Lei-den op vrijwel alle dagen van de week plaatsvonden, ook op zondag, terwijl in bijvoor-beeld Utrecht onder geen beding op zon- en feestdagen mocht worden ‘geteerd’.54

Tijdens de verkiezingen trokken de buurtraden zich terug in een kamertje en ontvin-gen daar één voor één de stemgerechtigde buren. Vervolgens stelden zij de uitslag op.55 Inveruit de meeste gevallen resulteerde dit in een lijstje van drie kandidaten, zoals het stads-bestuur had bevolen. Maar soms staakten de stemmen. In dat geval konden buurtradenhet aantal genomineerden uitbreiden. Vandaar dat in acht procent van de verkiezingenvier tot negen namen in de buurtregisters staan. De kandidaten werden daarna aan hetstadsbestuur bekendgemaakt, inclusief het aantal stemmen dat op hen was uitgebracht.Hiervoor betaalde de buurt zeven schellingen. Binnen twee weken volgde de uitslag.56

Meestal nam de Leidse overheid de voorkeur van de buurt over. Toch week het stads-bestuur daar in de periode 1664-1668 in bijna dertig procent van de buurtheerverkiezin-gen vanaf. Waarom is niet altijd duidelijk. Zo lijken verwantschapsrelaties met voorgaan-de heren niet van doorslaggevende betekenis te zijn geweest.57 Het vermogen van de

38 buurtcorporaties in leiden

50 Merry, ‘Bemiddeling’, 369-371, 377-378; Horwitz, The logic of social control, 135,136; Castan, ‘Arbitration of disputes’, 238-242.

Vgl. Pieck, ‘Leidse buurten’, 39.

51 RAL, SAII, inv.nr. 6959 (30-5-1665) en idem (12-9-1675).

52 In 1670 werd bijna 11 gulden verteerd, in 1671 bijna 14 gulden en in 1679 ruim 12 gulden. Zie RAL, SAII, inv.nr. 6960 (8-7-1670;

22-4-1671; 1-10-1679). Voor ‘Billenburg’ als hoerenbuurt, zie: Koppenol, Leids heelal, 221; Knappert, ‘Uit het Leidse volksleven’, 24-25.

53 Zie RAL, SAII, inv.nr. 6959 (27-7-1651; 11-8-1654; 12-12-1657; 1-2-1662; 9-2-1665; 30-5-1665; 6-7-1665) en Idem, inv.nr. 6960

(20-11-1670; 1-5-1671). Vgl. Idem, inv.nr. 1216, p. 23,24. Zie ook Dorren, Soet vergaren, 43. In Den Haag was het in eigen buurt ho-

ven gebruikelijk, hoewel ook daar van de Doelen gebruik werd gemaakt (Van Rappard, ‘De ’s Gravenhaagsche buurten’, 166).

54 Bogaers, ‘Een kwestie van macht’, 116. Zowel ‘Billenburg’ als ‘Prinsdom van Letterrijck’ vergaderden op alle dagen van de

week, behalve vrijdag. Men had een lichte voorkeur voor dinsdag en woensdag.

55 Anonymus, ‘Over de buurten van Leiden’, 190.

56 Zie RAL, SAII, inv.nr. 1221 stuk 3d; idem, inv.nr. 6960 (8 juli 1670).

57 Slechts in drie gevallen tussen 1664 en 1668 was een direct familielid genomineerd om zijn vader of broer op te volgen.

Steeds was de familie favoriet bij de buurt. Toch passeerde het stadsbestuur in een van die keren een zoon die als eerste stond

genoemd en verving hem door iemand anders van de lijst.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 38

Page 35: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

kandidaten speelde mogelijk wel een rol. Helaas kan dit niet goed worden onderzocht. Al-leen van 1674 zijn belastinggegevens van de tweehonderdste penning geautomatiseerdtoegankelijk. Daarin kan maar dertig procent van alle nieuwe heren tussen 1664 en 1668worden teruggevonden. Zij hadden in 1674 een gemiddelde aanslag van zo’n drieëntach-tig gulden. Dat houdt omgerekend een vermogen in van zo’n veertienduizend gulden.58

Het gemiddeld vermogen van de heren die niet de eerste keuze van de buurt waren, maardie desondanks toch door het stadsbestuur werden gekozen, bedroeg omgerekend ruimdertienduizend gulden.59 Slechts in negen gevallen kon het vermogen van deze laatstegroep worden vergeleken met dat van eveneens naar voren geschoven kandidaten. Vijfkeer was sprake van een groter vermogen dan dat van de favoriet van de buurt.60

Tabel 2.1 Aanslagen en vermogensklassen van de buurtheren en overige genomineerden (1664-1668) bij buurtheerverkiezingen aan de hand van de tweehonderdste-penningkohierenvan 1674 in nominale en relatieve aantallen, afgezet tegen het totaal aantal aangeslage-nen.

Vermogen Aantal buurtheren Aantal overige genomineerden Aantal aangeslagenen in

1674

N % N % N %

0-1000 10 15 9 18 430 26

1000-2000 14 21 3 6 352 21

2000-3000 3 5 6 12 157 9

3000-4000 7 11 1 2 134 8

4000-5000 2 3,0 5 10 68 4

5000-6000 5 8 6 12 90 5

6000-7000 0 0 1 2 26 2

7000-8000 2 3 1 2 53 3

8000-10000 0 0 4 8 66 4

10000-12000 1 2 0 0 51 3

12000-20000 8 12 6 12 96 6

20000-30000 6 9 7 14 55 3

30000-* 8 12 1 2 93 6

Totaal 66 100 50 100 1671 100

Bron: Peltjes, Leidse Lasten; RAL, SAII, inv. 1217.

2.3 buurtheren 39

58 De aanslagen werden vastgesteld op 5% van het vermogen. In 1672 werd besloten de aanslagen van de vermogens boven de

3000 gulden met een zesde te verhogen. Deze vermogens zijn dus te reconstrueren door de aanslagen met een zevende te ver-

minderen en vervolgens met 200 te vermenigvuldigen (vgl. Peltjes, Leidse lasten, 11). Rekeninghoudend met deze bepaling, kan

het gemiddeld vermogen worden vastgesteld op ƒ 14.252,53. Overigens zat 32% van de heren van wie het inkomen bekend is bo-

ven dit gemiddelde. Aangezien dit behoorlijk hoge inkomens waren, vertekenen zij de uitkomst enigszins.

59 Van de 224 nieuwe buurtheren die tussen 1664 en 1668 hun intrede deden, kon van 66 het vermogen worden vastgesteld.

Veertig daarvan waren eerste keus, vijftien tweede keus en elf derde keus.

60 In één geval viel het inkomen van alle genomineerden te achterhalen met behulp van de geautomatiseerde tweehonderdste-

penningkohieren van 1674. Op 4 juli 1665 werd Samuel de Koninck gekozen boven de favoriete Frans van Cingelshouck en de

als derde genomineerde Isaack Hanedoes. De nieuwe heer was aangeslagen voor 350 gulden, terwijl Van Cingelshouck en Ha-

nedoes voor respectievelijk 58 gulden en 35 gulden waren belast.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 39

Page 36: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De welgesteldheid van een kandidaat was in ieder geval een voorwaarde om voor eennominatie door de buurt in aanmerking te komen. Bovengemiddelde bezittingenmaakten een heer ook voor de rijkere buurtbewoners aanvaardbaar. Zowel de uitein-delijk verkozen heren als de overige genomineerden bezaten voor zover kan wordennagegaan een bovengemiddeld ruim vermogen. Hun gezamenlijke gemiddelde aan-slag van bijna zeventig gulden lag ver boven die van de overige Leidse belastingbeta-lers.61 Toch lijken de series van de tot buurtheer gekozen mannen en de overige Leidsebelastingbetalers wel op elkaar, zoals is te zien in tabel 2.1. Het totaal aantal aangesla-gen personen in 1674 en de buurtheren zijn verhoudingsgewijs gelijkwaardig verdeeldover de verschillende vermogenscategorieën. Alleen de laagste en de hoogste klassengeven een verschil te zien. Zowel de buurtheren als de overige genomineerden zijnminder goed vertegenwoordigd in de laagste vermogenscategorie en beter in de groe-pen met een vermogen van twaalfduizend gulden en meer.62

In hoeverre kwamen de beroepen van de heren overeen met die van de overige aan-geslagen Leidenaren? Vormde, met andere woorden, beroep een doorslaggevende fac-tor bij de buurtheerkeuze van het stadsbestuur? Van honderddrie heren is met behulpvan ondertrouwregisters met enige zekerheid het beroep te achterhalen. De volgendeberoepen kunnen twee of meer keren worden aangetroffen:

Tabel 2.2 Beroepen van buurtheren die konden worden gevonden met behulp van de ondertrou-wregisters. Vermeld zijn de beroepen die twee keer of vaker zijn aangetroffen.

Beroep N Beroep N

Bakker 9 Saaidrapier 3

Koopman 6 Schilder 3

Saaiwerker 6 Dekendrapier 2

Lakendrapier 4 Doctor medicinae 2

Notaris 4 Greinreder 2

Brouwer 3 Greinwerker 2

Kleermaker 3 Scheepmaker 2

Lakenbereider 3 Stoeldraaier 2

Lakenwerker 3 Warmoesier 2

De hoge score van bakkers, notarissen, lakendrapiers en kleermakers komt nagenoegovereen met de positie van deze beroepen op de lijst van meest voorkomende beroepenin 1674, afgaande op de kohieren van de tweehonderdste penning. Opvallend is het re-latief kleine aantal leden van de stedelijke overheid dat in de periode 1664-1668 tot

40 2 buurtcorporaties in leiden

61 In 1674 bedroeg de gemiddelde aanslag van de tweehonderdste penning in Leiden 41 gulden.

62 Buurten in de rijkere bonnen (hoofdzakelijk Leidse benaming voor administratieve stadswijken) hadden over het algemeen

ook heren van groot vermogen. Vermogende heren in de wat armere bonnen representeerden een betrekkelijk rijke buurt.

Buurten waar tussen 1664 en 1668 een heer was aangesteld met een vermogen dat boven het bongemiddelde lag, werden ook

daarna geleid door iemand met een relatief groot kapitaal.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 40

Page 37: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

buurtheer werd gekozen. Maar één schepen kon worden genoteerd terwijl drie burge-meesters, drie schepenen en vier leden van de vroedschap – ook wel Veertigen genaamd –waren genomineerd.63 Geheel afwezig waren de Leidse geestelijk leiders, van welke ge-zindte dan ook. Het buurtheerschap van dominee Van de Kasteele in 1782 van ‘Vre-denrijck’ is daarom des te opvallender.64 Advocaten en professoren schitterden naarverhouding ook door afwezigheid; er werden er respectievelijk vier en twee genomi-neerd, maar van beide categorieën werd er slechts eentje verkozen. En daarmee warende zes hoogst aangeslagen beroepen van 1674 uiterst karig vertegenwoordigd onder debuurtheren. Alleen notarissen, brouwers en doctoren werden met regelmaat tot buurt-heer verkozen.

Bestuurlijke ervaring in bonnen of het buurtbestuur is mogelijk van meer belanggeweest voor het verwerven van het buurtheerschap. Dat blijkt wanneer het kasboekvan het ‘Prinsdom van Letterrijck’ naast het register van buurtheren wordt gelegd. Op4 juni 1665 wees het stadsbestuur koopman Abraham le Pla aan als nieuwe buurtheerin plaats van de overleden notaris Joris Verburch. Naast Abraham, die de meeste stem-men van de buren had gekregen, waren schoenmaker Harper Roelantsz. van Renen enene Arnoldus Heussen genomineerd. Uit het kasboek blijkt dat Abraham jongraad wasgeweest, Harper oudraad en Arnoldus thesaurier.65 Het stadsbestuur had dit keer dekeuze van de buurt gevolgd. Maar bij de volgende verkiezingen in dezelfde buurt, in1675, passeerde de Leidse overheid de lijstaanvoerder. Hij bleek nooit een functie in hetbuurtbestuur te hebben uitgeoefend. Zijn opponenten wel. Jacob Emmenes was ooitthesaurier geweest en Johannes Doncan oudraad. Het stadsbestuur koos uiteindelijkvoor Johannes. Bestuurservaring was waarschijnlijk ook de reden waarom de overheidin zeven van de zevenenzestig gevallen waarin de voorkeur van de buurt werd gene-geerd, een niet als eerste genomineerde bonmeester tot buurtheer verkoos.66

Helemaal sluitend is deze verklaring overigens niet. Van veruit de meeste genomi-neerden ontbreken gegevens over hun voorgaande werkzaamheden in de buurt. Veelbuurtboeken zijn verloren gegaan. En in de buurtarchieven die voorhanden zijn, wor-den buurtbestuurders lang niet altijd van een naam voorzien. Zo is in de kasboekenvan het ‘Prinsdom van Letterrijk’ en ‘Billenburg’ geregeld sprake van ‘de knecht’ of ‘deraad’. Daardoor kan niet worden nagegaan waarom in zeven gevallen de door eenbuurt als eerste genomineerde kandidaat werd verkozen boven een eveneens naar vo-

2.3 buurtheren 41

63 De Leidse vroedschap telde veertig leden, de raad werd daarom ook wel Veertigraad genoemd. Oorspronkelijk waren de

Veertigraad en de vroedschap overigens gescheiden organen (zie o.m. Lamet, Men in government, 81-83). In de tweehonderdste-

penningkohieren bezetten schepenen en Veertigen respectievelijk de zesde en achtste positie.

64 In de tweehonderdste-penningkohieren stonden predikanten op de vijftiende plaats van de drieëntwintig meest voorko-

mende beroepen. De genoemde dominee is Wilhelmus Bartholomeus van de Kasteele die eerst predikant was in Lage Vuursche,

Oud-Beijerland en Dordrecht. Van 1767 tot aan zijn emeritaat in 1804 stond hij in Leiden (zie RAL, SAII, invnr. 6962 en Van Lie-

burg, Repertorium).

65 Zie RAL, SAII, inv.nr. 6959 (blaffaart na de uitgaven van het jaar 1622). Blaffaart staat voor een register, maar het zou ook een

niet gevouwen blad kunnen zijn, dus in plano. Aangezien het blad in het kasboek de functie van titelblad heeft, heeft het wel-

licht de laatste betekenis (charta ampla).

66 De buurtbewoners van de Haagse Hofbuurt kozen hun deken uit de twee aftredende oudste hoofdmannen. Het oude buurt-

bestuur droeg een viertal nieuwe hoofdmannen voor, waaruit twee nieuwe werden gekozen. Dit herhaalde zich overigens jaar-

lijks; de buurt kon wel de ambtstermijn van de zittende deken prolongeren (Van Rappard, ‘De ’s Gravenhaagsche buurten’, 117).

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 41

Page 38: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ren geschoven bonmeester. Bij twee buurtverkiezingen werd zelfs een door de buurtals favoriet aangewezen bonmeester gepasseerd voor een lager geplaatste persoon.Hadden zij ervaring uit voorgaande buurtbesturen? Verder blijven motieven achter denominaties zelf onduidelijk. Sommige buurten schoven tussen 1664 en 1668 twee ofdrie keer dezelfde kandidaat opnieuw naar voren, soms op wisselende posities.67

Religie kan tot slot ook van invloed zijn geweest op het negeren van de buurtvoor-keur door het stadsbestuur. Helaas ontbreken van veel denominaties ledenlijsten,waardoor het achterhalen van de gezindte van de vele honderden genomineerden tus-sen 1664 en 1668 een wel erg omvangrijke klus wordt.68 Wel kunnen de namen van vijf-enveertig genomineerden worden teruggevonden op ledenlijsten van de Nederduitsegereformeerde, de Waalse gereformeerde en de remonstrantse kerkenraad. De Neder-duitse gereformeerden waren verhoudingsgewijs het best vertegenwoordigd. Eenkwart van de Nederduitse gereformeerde kerkenraadsleden die tussen 1647 en 1668 ac-tief waren, waren ook door buurtbewoners genomineerd voor buurtheer. Het stadsbe-stuur benoemde iets meer dan de helft daarvan. De remonstrantse kerkenraad zag indiezelfde periode negen van de tweeënveertig ambtsdragers tot buurtheer genomi-neerd. Acht daarvan kregen de goedkeuring van de Leidse overheid. Van het Waalse ge-reformeerde consistorium dat tussen 1663 en 1668 de kerk bestuurde, werden negenleden genomineerd en zeven gekozen. Alleen de Vlaamse doopsgezinde gemeente wasvoorzover kon worden nagegaan niet vertegenwoordigd onder de buurtheren. Hetstadsbestuur had de twee genomineerde dienaren steeds gepasseerd. In Haarlem wa-ren doopsgezinden wel actief in buurtbesturen.69

De verwevenheid van kerkbestuurders en het Leidse buurtleven is opvallend. Voor-al het relatief hoge aantal ouderlingen is bijzonder. In Haarlem en Utrecht bijvoor-beeld waren ouderlingen uiterst kritisch over buurtcorporaties. Met name buurtmaal-tijden zouden aanleiding geven tot allerlei verwerpelijke zaken als dronkenschap,vreetpartijen en buitenechtelijke seks. Maar de Leidse kerkenraadsleden hebben zichin de zeventiende eeuw nooit negatief uitgelaten over buurtbijeenkomsten. Er zijnzelfs aanwijzingen dat zij in hun hoedanigheid als lid van het buurtbestuur nauw bijde organisatie van de feesten betrokken waren. Zo gaf de Leidse ouderling Jan Hu-brecht in 1657 als oudraad van de gebuurte ‘Constantinopolen’ in zijn aantekeningen

42 2 buurtcorporaties in leiden

67 Zo nomineerde de ‘Paplepel’ de vermogende doctor medicinae Gerrit van Hoochmade zowel in 1667 als in 1668 als derde. La-

kendrapier Gerrit Jansz. stond in 1666 als favoriet op de lijst van het zogenaamde ‘Hertogdom Walbeecq’, maar werd gepasseerd

door een lid van de vroedschap. In 1668 stond hij als tweede genomineerd. Arij Jacobsz. Schout bezette voor de buurt ‘Craeijen-

stein’ achtereenvolgens de eerste, tweede en derde plaats. Stijgers kwamen ook voor. Bakker Toussain Martijn stond in 1664 als

derde in de lijst van ‘Craeijenstein’ en in 1666 als eerste. Hij werd toen gepasseerd door een niet nader te traceren Hendrik de

Moor. In 1667 stond hij wederom als eerste genomineerd en werd hij uiteindelijk toch verkozen tot heer van zijn buurt.

68 Lidmatenboeken van de Leidse Nederduitse gereformeerde kerk ontbreken vóór 1700. Wel zijn doop- trouw- en begraaf-

boeken voorhanden, maar deze waren op het moment van onderzoek niet geautomatiseerd raadpleegbaar. De parochiearchie-

ven bevatten eveneens slechts retroacta, waarvan de oudste een aanvang neemt in 1654. Joodse gemeenten te Leiden hebben

geen zeventiende-eeuwse sporen nagelaten. Remonstranten te Leiden hebben hun leden lang niet geadministreerd met het oog

op de vervolgingen. De doopsgezinden hebben slechts sinds hun samengaan in 1701 ledenlijsten bijgehouden. Alleen de Waal-

se kerk beschikt over een lidmatenregister (1600-1659). De namen in dit boek zijn echter Frans, terwijl de namen in het regis-

ter van buurtheren nogal eens vernederlandst zijn. Dit maakt een vergelijking tot een studie apart.

69 Dorren, Het soet vergaren, 34.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 42

Page 39: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

een uitgebreide financiële verantwoording van een vierdaagse buurtmaaltijd.70 In 1668vroeg de overigens remonstrantse ouderling Nicolaes Stoochius als buurtheer voorzijn buurt ‘Paplepel’ consent aan om te hoven. De buurt ‘Vredenrijck’ kende in 1782zelfs een predikant als buurtheer.71

Uit het voorgaande volgt dat buurten in Leiden door het stadsbestuur in de eersteplaats als lage bestuurscolleges werden gezien, waaraan allerlei controlerende functieswerden uitbesteed om andere gerechtelijke instanties te ontlasten. De overheid haddaarom behoefte aan buurtheren met de nodige bestuurlijke capaciteiten. Ook moestenkandidaten van onberispelijk gedrag zijn. Ze representeerden immers het stadsbestuur.Zodoende kwamen alleen ‘de best gekwalificeerde burgers’ in aanmerking voor hetbuurtheerschap.72 Wie niet meer aan de eisen voldeed, kreeg zijn ontslag. Dat gold bij-voorbeeld voor buurtheren die failliet gingen.73 Ook heren die wangedrag vertoonden,konden worden afgezet. Zo vroegen de oudraden en een thesaurier van ‘Vollenburg’ in1660 het stadsbestuur om het ontslag van hun heer vanwege zijn dronkenschap, gevloeken het mishandelen van zijn vrouw. De heer werd daarop prompt uit zijn ambt gezet.74

Een buurtheer diende zijn buurt ‘te regeren, sturen en leiden’ volgens de generale or-donnantie.75 Wat hield dat in? Hoe werden de vage bepalingen uit de keur ingevuld? Ditzal in het vervolg worden onderzocht door de rol van de heer nader te bekijken aan dehand van zijn rol als intermediair tussen het stadsbestuur en de buurt en de uitvoeringvan de in de keur centraal gestelde taken, armenzorg en het handhaven van rust en orde.

2.4 Taken van de buurtheer

2.4.1 De buurtheer als intermediair

De eerste jaren na de introductie van de generale buurtkeur klaagden veel buurtherenover moeilijkheden bij de tenuitvoerlegging ervan. Ze vroegen een verkleining vanhun buurt. De ordonnantie stond hen dit alleen toe als de regels niet meer te handha-ven vielen.76 Vandaar dat de buurtheer van ‘Sint Catharijnenrijck’, vergezeld door zijn

2.4 taken van de buurtheer 43

70 RAL, FH, inv.nr. 21 (tegenover september 1657), met dank aan Jeroen Blaak voor de verwijzing. De duur van het feest, vier

dagen, was niet ongebruikelijk in die dagen (De Parival, De vermaeckelijckheden van Hollandt, 30). In 1670 beperkte het stadsbestuur

het hoven tot twee dagen.

71 RAL, SAII, inv.nr. 250 (5-6-1668); RAL, SAII, inv.nr. 6962 (1782). Het feit dat mensen met verschillende religieuze achter-

gronden buurtheer konden worden, tekent het belang van de buurten voor wat wel is genoemd de ‘omgangsoecumene’ (Frij-

hoff & Spies, Bevochten eendracht, 211).

72 RAL, SAII, inv.nr. 1221, stuk 3d.

73 Idem, inv.nr. 1217 (27-5-1666).

74 Idem, inv.nr. 76, p. 236v.

75 Idem, inv.nr. 12, p. 102, toevoegsel aan het einde van de keur.

76 Idem, art. 23; Het was aan een buurtcorporatie om nieuwe grenzen te trekken. Deze werden, tegelijk met de aanvraag tot

verkleining, bij het stadsbestuur ingediend, waarop een schepencommissie de verkleining onderzocht en goedkeurde. Het

stadsbestuur bekrachtigde vervolgens de splitsing. Het deel van de buurt waar na de opdeling geen heer meer aanwezig was,

moest binnen acht dagen vergaderen en drie kandidaten nomineren. Ook diende de buurtkas evenredig over de twee

verkleinde gebuurten te worden verdeeld (vgl. RAL, SAII, 75, p. 242v).

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 43

Page 40: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

raden, dit argument in zijn verzoekschrift ook als eerste naar voren bracht. Door hettoegenomen aantal inwoners, en de veelheid aan ‘conditiën en humeuren’ die dat metzich meebracht, was veel onrust ontstaan, vooral onder de armere buren. Pas daarna gafhet buurtbestuur aan dat een splitsing ook het hoven van de buurt ten goede zou ko-men. Door de vele bewoners was nauwelijks meer een plaats te vinden waar iedereentegelijk aan een buurtmaaltijd zou kunnen deelnemen. En dat was voor de buren ergbelangrijk omdat zij naar eigen zeggen veel ‘hoofden’.77 Eenzelfde tactische volgordehanteerde ook de buurtheer van de ‘Wilde Veluwe’, waar de buren zich bij buurtmaal-tijden, vanwege hun grote aantal, in groepjes over verschillende huizen moesten ver-delen.78

Buurtheren hadden meer redenen om een splitsing van hun buurt aan te vragen.Het zojuist aangehaalde verzoekschrift van de ‘Wilde Veluwe’ maakte ook melding vande moeilijkheid van veel buren om bij alle begrafenissen aanwezig te zijn. Ze liependoor alle teraardebestellingen de nodige inkomsten mis, terwijl absentie op den duurveel geld ging kosten. Andere buurtheren klaagden over de verwarring die de groottevan een buurt met zich bracht. Zo zouden de buren van het ‘Hertogdom van Stenen-burch’ niet meer weten met wie ze precies in één buurt woonden en aan wie ze dus ge-buurplichten verschuldigd waren.79 Ook de inwoners van het forse ‘Kijckenburg’ had-den moeite om aan de vastgestelde buurtverplichtingen te voldoen. De stedelijkeoverheid had een brug in de buurt verwijderd. De buurtheer sloot daarop een alliantiemet zijn collega van ‘Luchtenburg’, wiens gebuurte eveneens aan de grote kant was, enstelde het stadsbestuur voor uit beide buurten drie corporaties te formeren.80 Uit dezevoorbeelden blijkt dat naast de door de overheid geaccepteerde redenen voor een split-sing van gebuurten ook andere motieven werden genoemd die meer van het buurtbe-lang uitgingen.

Verreweg de meeste overige verzoekschriften met betrekking tot buurten werdendoor de bewoners zelf ingediend. Zij schakelden daar dus niet hun buurtheer voor in.Zo klaagden de bewoners van een steegje in de stadswijk Zuid Rapenburg, dat eenbuurman zijn huis zodanig wilde verbouwen dat het pand de hele steeg zou verduis-teren. Het straatje dreigde hierdoor wel erg aantrekkelijk te worden voor dieven enander gespuis. Het stadsbestuur was gevoelig voor deze argumenten en verbood degewraakte verbouwingsplannen.81 Andere rekesten gingen over neringdoenden die debuurt vervuilden, zoals zeemtouwers, zeepzieders, ververs en brouwers. Vaak volgdedan sluiting of verplaatsing van het bedrijf. Tot slot wendden ook veel buren zich tothet stadsbestuur voor de aanleg of het onderhoud van riolering. Buurtheren leken zichhier alleen mee te bemoeien wanneer het uitblijven van een goed functionerend afwa-teringssysteem de sociale rust in een buurt in gevaar bracht. Zo verzocht de heer van‘Oost Blick op den Aessack’ op één maart 1657 om reparatie van een waterloop omdat

44 2 buurtcorporaties in leiden

77 RAL, SAII, inv.nr. 1216, p. 23.

78 Ibidem, p. 24.

79 Idem, inv.nr. 1221, stuk 3b.

80 Idem, inv.nr. 77, p. 269v.

81 Ibidem, p. 25v.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 44

Page 41: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

het afvalwater veel burenruzies veroorzaakte.82 Maar even daarvoor klaagden de burenvan de St. Jorissteeg, zonder buurtheer, om dezelfde reden over een stinkende goot.Mogelijk was in dit geval het probleem buurtoverschrijdend, aangezien de Sint Joris-steeg door zowel ‘Sint Joris’ als ‘Huijs te Brem’, ‘Sint Barbarenrijck’ en ‘Kaeskorff’ liep.83

Soms betrokken buurtbewoners hun heer zelf bij knelpunten in de buurt, zoals bij-voorbeeld blijkt uit een rekest van de buren uit de Lange Koorenbrugsteeg in ‘SintHuijbert’. Vanaf 1673 konden in veel buurten op aanvraag olielantaarns worden ge-plaatst. De kosten moesten gebuurten zelf uit de buurtkas betalen.84 De buren van deLange Koorenbrugsteeg wilden de nieuwe lantaarns wel, want het straatje was slechtverlicht. Toch konden zij hun heer niet bewegen een lantaarn aan te vragen. De burenmaakten daarvan melding bij het stadsbestuur en vroegen zelf om de verlichting. Destadsbestuurders wezen hen vervolgens de lantaarn toe. Veel buurten bespaarden zichde moeite om hun buurtheer in te schakelen; slechts in drie van de zeventien rekestendie tussen 1673 en 1680 werden ingediend, vroeg een buurtheer de verlichting aan. Eénvan deze verzoeken ging zelfs uit van drie buurtheren, namelijk die van het ‘Graaf-schap Prielij’, ‘Koevoet’ en het ‘Prinsdom van Letterrijck’. Deze drie naast elkaar gele-gen buurten deelden zo de kosten van de glazenmaker, de timmerman, de smid, deblikslager, de verver en de olieleverancier, van in totaal ruim honderd gulden. Overi-gens werden de lantaarns in de drie gebuurten in strijd met de reglementen betaald uitspeciale inzamelingen in de buurt en bijdragen van kerkmeesters.85

Buurtbesturen hoorden vanaf 1652 het stadsbestuur niet alleen problemen in debuurt te melden. Zoals gezegd moest ook het voornemen om te hoven worden voorge-legd. Op deze manier wilde de Leidse overheid voorkomen dat buren hun gemeen-schappelijke maaltijden op een ongepast moment zouden houden. Alleen wanneer destadsbestuurders de tijd rijp achtten, mocht worden gehoofd.86 Zo werden buurtmaal-tijden tijdens pestepidemieën steevast uitgesteld. Niet alleen omdat een uitbraak vande gevreesde ziekte weinig aanleiding tot feesten gaf, maar ook omdat de inhoud vande kas dan beschikbaar bleef voor begrafenissen van arme buurtbewoners.87 Buurthe-ren lijken de benodigde toestemming steeds trouw te hebben aangevraagd. Beginaugustus 1659 vroeg de buurtheer van ‘Billenburg’ toestemming om op één septemberte hoven.88 Dit werd hem verleend; in het kasboek valt te lezen dat op zes september derekening van het feest is opgemaakt.89 De volgende aanvraag dateert van 1671, in de tus-senliggende tijd zijn geen gemeenschappelijke maaltijden gehouden. In andere ge-

2.4 taken van de buurtheer 45

82 Idem, inv.nr. 74, p. 205.

83 Ibidem, p. 184v.

84 Idem, inv.nr. 83, p. 164v.

85 Idem, inv.nr. 6959, jaar 1674; Idem, inv.nr. 84, p. 70v,71. De kerkmeesters betaalden voor een lantaarn die tegenover de Pie-

terskerk stond, waar de buurt aan grenst.

86 Letterlijk werd gekeken naar de ‘ghelegentheijt ende constitutie van de tijden ende van de gebuijrte’, zie KB, HS, Q 281:18.

87 Zie RAL, SAII, inv.nr. 189 (9-6-1656). Het opschorten van buurtmaaltijden tijdens pestepidemieën kwam ook al eerder voor.

In 1624 en 1635 werd het buurten tijdelijk verboden om te hoven ‘streckende tot vrolijckheijt ende wereltsche genuchten in

dese droevige besouckinge van dese stadt’ (zie RAL, SAII, inv.nr. 18, p. 141v (28-8-1624) en inv.nr. 19, p. 355 (20-8-1635)).

88 RAL, SAII, inv.nr. 153 (7-8-1659).

89 Idem, inv.nr. 6960 (6-9-1659).

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 45

Page 42: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

buurten werd vaker gehoofd. Zo feestten de buren van het ‘Keizerrijk van Constanti-nopolen’ in ieder geval in 1657, terwijl hun buurtheer in 1668 en 1671 toestemmingvoor een buurtmaaltijd vroeg. Ook ‘Koeijenfort’ en ‘Mariënschans’ dienden zowel in1668 als 1671 een aanvraag in voor een buurtfeest. Daarmee naderden deze buurten aande hoof-frequenties van andere steden. In Haarlem werden iedere zeven tot negen jaarmeerdaagse buurtmalen gehouden en in Den Haag zelfs elke drie jaar.90

In 1671 vroegen in totaal zevenenzestig buurtheren toestemming voor het houdenvan een buurtmaaltijd. Dit blijkt uit de rekeningen van het Heilige Geesthuis in Lei-den.91 Vanaf eenendertig december 1670 moesten heren van gebuurten die wilden ho-ven, eenzesde van de inhoud van de buurtkas aan het weeshuis afdragen. Valse opga-ven van de buurtgelden werden beboet met vijfentwintig gulden. Het stadsbestuurbepaalde verder dat de buurtfeesten nog maar twee dagen mochten duren. Buurten diezonder toestemming een maaltijd hielden of buiten de stad hoofden, konden rekenenop vijftig gulden boete.92 Voor veel buurten lijkt het hoven hierdoor onmogelijk te zijngeworden. Zo moest ‘Billenburg’ in 1671 uiteindelijk van een buurmaal afzien. Debuurt betaalde weliswaar het vereiste zesde deel, maar daarna bleek er te weinig overvoor het geplande festijn. Het buurtbestuur besloot het geld onder de buren te verde-len.93 Het ‘Prinsdom van Letterrijck’ zat weliswaar beter bij kas, maar moest eveneensna aanvraag het hoven nalaten.94 Een jaar later vroegen nog maar negen buurten toe-stemming om te hoven, in 1673 drie en in 1674 één. Na twee jaar geen enkele inkom-sten uit buurthoven te hebben verkregen, schrapte de penningmeester van het wees-huis in 1677 de post. In september 1682 werd de belasting op buurtmaaltijden door hetstadsbestuur ingetrokken.95

Het is de vraag of de afname van het aantal hovingen in de tweede helft van de ze-ventiende eeuw geheel te wijten is aan de weeshuisbelasting. De terugval lijkt al voor1670 een feit. In ‘Billenburg’ is alleen in 1659 sprake van een buurmaal, het ‘Prinsdomvan Letterrijck’ hoofde in 1622, 1647 en 1654. In 1668 vroegen twaalf buurten toestem-ming voor het houden van een buurtmaaltijd. Drie jaar later waren dat er zevenen-zestig, daarna zakte de hoof-frequentie opnieuw in. Een en ander doet vermoeden dat ook de slechte economische omstandigheden in de jaren vijftig, pestepidemieën en de crisis van de jaren zeventig een rol speelden. Zo had het ‘Prinsdom van Letterrijck’tussen 1653 en 1662 beduidend minder inkomsten uit giften in vergelijking met eendecennium eerder.96 Het veel grotere ‘Billenburg’ haalde tussen 1655 en 1675 nog geentwintig procent van het inkomen van het ‘Prinsdom van Letterrijck’.97 Het ontbrak debuurt aan geld om alle inwoners te laten deelnemen aan een hoving. Overigens schij-

46 2 buurtcorporaties in leiden

90 Dorren, Het soet vergaren, 43; Van Rappard, ‘De ’s Gravenhaagsche buurten’, 164.

91 RAL, HG, inv.nr. 1706.

92 Idem, inv.nr. 688. Vgl. RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 102, aantekening bij art. 3.

93 RAL, SAII, inv.nr. 6960 (27-8-1671).

94 Idem, inv.nr, 6959 (16-11-1671).

95 Idem, inv.nr. 12, buurtkeur, p. 102, aantekening bij art. 3.

96 Tussen 1643 en 1652 had de buurt gemiddeld ƒ10,16 aan inkomsten en tussen 1653 en 1662 ƒ5,86. Het duurde dus wel even

voor er weer ƒ500 in kas was (de prijs van een hoving in het ‘Prinsdom van Letterrijck’).

97 De gemiddelde inkomsten van ‘Billenburg’ bedroegen in de genoemde periode ƒ1,12.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 46

Page 43: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

nen sommige buurten in Leiden, net als in Haarlem en Utrecht, een speciale contribu-tie te hebben geheven om de buurtmalen mogelijk te maken. Helaas zijn in de be-schikbare kasboeken geen lijsten van deelnemers opgenomen, waardoor de hoogte vandie extra bijdrage niet kan worden gereconstrueerd.98

De beperkingen rond de gemeenschappelijke maaltijden hadden geen gevolgen voorde feestelijke bijeenkomsten die de buurtheerverkiezingen doorgaans vergezelden. Deze‘verteringen’ duurden maar één dag en er hoefde geen toestemming voor te worden ge-vraagd. De bijeenkomsten waren dan ook een stuk minder overdadig, zonder banket.Werd in het ‘Prinsdom van Letterrijck’ bij een vierdaagse hoving in 1647 honderddrieën-twintig gulden per dag besteed, tijdens de buurtheerverkiezing van 1665 was dat maarvijfentwintig gulden. Toch mogen de feestelijkheden rondom een verkiezing niet wor-den onderschat. Er was weliswaar naar verhouding minder bier dan tijdens een buurthof,maar de hoeveelheid wijn was groter, terwijl in 1665 ook tabak en pijpen op de rekeningstonden. Mogelijk brachten de buren bij buurtheerverkiezingen zelf etenswaren mee. DeNederlandsche spectator spreekt van hammen, vlees, kaas en brood, maar de kasboeken ver-melden die niet. Bovendien waren bij buurtheerverkiezingen minder mensen aanwezigdan tijdens een hoving. Alleen de mannen kwamen voor het stemmen bij elkaar.99

Buurten schikten zich al met al niet zomaar naar de ordonnanties van het stadsbe-stuur. Het aantal hovingen liep weliswaar terug sinds de jaren vijftig van de zeventien-de eeuw, maar dat was naar alle waarschijnlijkheid geen direct gevolg van de strengeremaatregelen die met betrekking tot buurtmaaltijden werden uitgevaardigd. In iedergeval was in het ‘Prinsdom van Letterrijck’ en ‘Billenburg’ de kasinhoud onvoldoende.De bepalingen ontmoedigden bovendien de feestelijkheden in de buurt niet, gezien debijeenkomsten bij buurtheerverkiezingen. Ook ten aanzien van andere zaken waar-mee buurtheren en het stadsbestuur elkaar benaderden, kan worden geconcludeerddat buurten hun eigen lijn trokken. Buurtheren waren geen neutrale doorgeefluikentussen het stadsbestuur en de buurtbewoners. Ze betrokken de stedelijke overheid al-leen bij problemen met de uitoefening van hun functie. Andersoortige problemenwerden buiten de heren om aan het stadsbestuur voorgelegd. Daarmee waren buurt-heren niet de algemene representant van de overheid in de buurt, hoe graag het stads-bestuur dat misschien ook zag. Dat blijkt ook uit de invulling van de kerntaken doorde buurtheren, de armenzorg en de ordehandhaving.

2.4.2 Omzien naar armen

De algemene buurtkeur van 1593 maakte de heren van de gebuurte verantwoordelijkvoor het wel en wee van de hele buurt. Zij moesten erop toezien dat niemand van ar-moede zou omkomen. De bepaling vloeide voort uit het armoedebeleid van de stad dat

2.4 taken van de buurtheer 47

98 Dorren, Het soet vergaren, 45; Bogaers, ‘Geleund over de onderdeur’, 353. Het kasboek van het ‘Prinsdom van Letterrijck’ ver-

meldt dat de reguliere inkomsten tussen 1648 en 1654 in totaal ruim 444 gulden beliepen. Toch is bijna 780 gulden uitgegeven,

wat extra inkomsten veronderstelt. Bij de hoving van 1647 lezen we over wekelijkse inleggelden die in totaal 105 gulden bedroe-

gen. Hoeveel inwoners deze inleggelden betaalden en voor hoe lang is niet bekend. De hoving kostte toen 493 gulden.

99 Anonymus, ‘Over de buurten van Leiden’, 189.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 47

Page 44: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

in 1577 was ingezet door Jan van Hout. Hem stond een centralisatie van de stedelijkearmenzorg voor ogen, waarin ook de buurtheren een plaats kregen.100 Ze zouden de ar-men in hun gebuurte moeten selecteren om profiteurs te scheiden van de mensen dieecht niet konden werken. Ook moesten zij naar eigen inzicht ‘eerlijke’ armen bij denieuwe instelling van stedelijke armenzorg aangeven, zoals kraamvrouwen, zieken,weduwen en ‘schamele lieden’.101 In feite zag Van Hout in de buurtheren een soort ad-ministratief medewerkers van de huiszittenmeesters of aalmoezeniers. Ze moestenvoor de armbestuurders zelfs een register bijhouden met daarin de namen en toena-men, het beroep en aantal kinderen van alle buurtbewoners. Zoals al eerder in dithoofdstuk is vastgesteld, bleken buurtheren daar niet erg voor te porren. Uiteindelijkverdween de registratieplicht weer uit de buurtkeur. De zorgplicht voor armen bleef erechter in staan.102

Armenzorg zat formeel niet in het oorspronkelijke takenpakket van de Leidse buurt-heren. De buurtkaart van ‘Prielij’ en ook de andere door Jan van Hout samengevatte re-glementen bevatten geen bepalingen voor hulp aan behoeftigen. Maar indirect werdende armen wel gesteund. Ze hoefden in ‘Prielij’ bij begrafenissen geen schenkingen aan debuurt te doen.103 Deze regel bleef ook in de nieuwe buurtkeur bestaan. Toch maaktenmaar weinigen van deze mogelijkheid gebruik. In het relatief arme ‘Billenburg’ werdentussen 1654 en 1674 maar negentien personen begraven, zonder dat nabestaanden debuurt geld schonken. In het rijkere ‘Prinsdom van Letterrijck’ lag dit aantal nog lager. Demeeste huishoudens lijken toch geld te hebben gevonden voor een donatie. Mogelijkleenden armen liever dan dat ze afzagen van een schenking. Volgens de Nederlandsche Spec-tator was de hoogte van de gift in de hele buurt bekend. Wie weinig schonk, werd daar opaangekeken, terwijl gulle gevers werden geprezen.104 Het is tekenend dat het aantal ab-senten bij armenbegrafenissen verhoudingsgewijs wat hoger lag. In het ‘Prinsdom vanLetterrijck’ waren dan gemiddeld negen in plaats van zes huishoudens afwezig.

Naast begrafenishulp kregen behoeftige buurtbewoners ook wel eens een extraatjeuit de buurtkas.105 Deze niet gereglementeerde vorm van armenzorg lijkt vooral hetterrein te zijn geweest van de ‘vrouw van de gebuurte’, doorgaans de echtgenote van debuurtheer. Zij schoot in geval van nood gelden voor die zij later weer terugvroeg van dethesaurier. Ze trad hierin zelfstandig op. Van een voorafgaande formele toestemmingvan het buurtbestuur was voor zover bekend geen sprake. Mogelijk vormde de buurt-vrouw ook het aanspreekpunt voor de armen van de buurt.106 Overigens worden deze

48 2 buurtcorporaties in leiden

100 Zie par. 2.2.2

101 Prinsen, ‘Armenzorg te Leiden’, 154,155.

102 RAL, SAII, inv.nr. 1220, p. 2-5, art. 5. Het is onduidelijk in hoeverre de buurtheren daadwerkelijk hebben gefunctioneerd

als een verlengstuk van de aalmoezeniers. De contacten tussen buurtheren en de aalmoezeniers van het Huiszittenhuis zijn niet

geregistreerd. Wel traden buurtbestuurders (buurtheren, raden en thesauriers) op als aanbrengers van wezen bij het weeshuis,

naast familieleden en buren (het aandeel van de buurtbestuurders bedroeg tussen 1604-1615 gemiddeld 22 procent en tussen

1668-1680 gemiddeld 89 procent; van de tussenliggende jaren zijn geen gegevens bekend).

103 Ibidem, p. 35.

104 Anonymus, ‘Over de buurten van Leiden’, 188.

105 Vgl. Van der Vlis, Leven in armoede, 228.

106 Vgl. RAL, SAII, inv.nr. 6959 (na 19-9-1648).

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 48

Page 45: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

vrouwen van de gebuurte uitsluitend genoemd in het kasboek van het ‘Prinsdom vanLetterrijck’. Dat van ‘Billenburg’ zwijgt überhaupt over bedelingen. Toch hebbenwaarschijnlijk meer gebuurten buurtvrouwen gekend.107 Een terloopse mededeling inde criminele vonnisboeken van 1608 bevestigt dit. De notoire bedelaarster Hille Janshad met allerlei voorwendselen van ‘de gebuurvrouwen’ een hemd, voedsel en wollenen linnen doeken losgekregen. De vrouwen traden bovendien op als bemiddelaarsterstussen Hille Jans en de huiszittenmeesters.108 Opmerkelijk is dat gesproken wordt overmeerdere buurtvrouwen. Mogelijk waren zij de echtgenotes van buurtbestuurders. InHaarlem kwamen zogeheten ‘vinsters’ voor. Dit waren vrouwen van de deken en dehoofdlieden van de buurt. Ook zij hielden zich naar alle waarschijnlijkheid met lief-dadigheid in gebuurten bezig.109

Leidse buurten schonken behoeftigen dus naast geld ook hulp in natura. Helaas ver-meldde de thesaurier van het ‘Prinsdom van Letterrijck’ doorgaans alleen de gelddo-naties. Die waren zeldzaam. Ook is niet bekend aan wie de ondersteuning gegevenwerd. Daardoor blijft onduidelijk wat buurten precies aan armenzorg deden. Uit hetkasboek van het ‘Prinsdom van Letterrijck’ zijn slechts tien eenmalige uitkeringen uitde buurtkas bekend. Meestal ging het om enkele guldens per gezin. Declaraties voorverstrekte goederen zijn nog schaarser. Alleen de aankoop van veertien tonnen turf tenbehoeve van de vrouw van Jacob de Lijstemaker staat beschreven. Vermoedelijk ginghet steeds om noodhulp, dat wil zeggen eenmalige aanvullingen op de stedelijke be-deling. Veel meer kon de buurt financieel ook niet opbrengen.110 De buurtkas kendeveel te weinig structurele inkomsten om een regelmatige bedeling van armen vol tehouden. Bovendien moest van het geld ook nog worden gehoofd. Na zulke buurt-maaltijden was er helemaal geen geld meer voor armenzorg. Zo was het ‘Prinsdom vanLetterrijck’ na een hoving in 1654 pas in 1660 weer in staat tot een schenking van geld.De bedragen bereikten bovendien niet meer het niveau van voor 1654.111

Vermoedelijk ging de meeste burenhulp buiten de buurtcorporatie om. Daardooris veel van deze zorg voor behoeftigen niet gedocumenteerd. Hoe en in welke mate ar-men door hun meer vermogende buren werden ondersteund, blijft zodoende ondui-delijk. Wel staat vast dat buurten in sociaal opzicht bijzonder gemêleerd waren. Ditblijkt wanneer een schematische buurtplattegrond gecombineerd wordt met gegevensuit de verpondingsregisters. Zowel van ‘Billenburg’ als van het ‘Prinsdom van Letter-

2.4 taken van de buurtheer 49

107 Buren in de Coddesteegh gaven in 1615 aan ruzie te hebben met ‘Jan Cornelisz. ’t Groen ende sijn huijsvrouw, heere ende

vrouwe van dezelve buijrte’ (RAL, SAII, inv.nr. 1216, p. 25v). Verderop zal nog worden ingegaan op Joosje Jacobsd. van Leeuwen,

de vrouw van buurtheer Frans Arentsz. van Overzee, die door haar man op een burenruzie werd afgestuurd om te bemiddelen

(p. 55 vv). J.N. de Parival geeft de vrouw van de heer ook een bijzondere plaats door haar apart te vermelden bij de tafelschikking

tijdens een hoving (De Parival, De vermaeckelijckheden van Hollandt, 30).

108 RAL, ORA, inv.nr. nr. 3, deel 6, p. 128 (24-9-1608); met dank aan Ariadne Schmidt voor deze verwijzing. Het is niet bekend

of de vrouwen de goederen uit de buurtkas hebben betaald. Zo niet, dan was mogelijk sprake van meer informele burenhulp

(Schmidt, Overleven na de dood, 195, noot 118).

109 Dorren, Het soet vergaren, 35; Temminck, ‘Oude indelingen van Haarlem’, 189.

110 In de Nederlandsche Spectator wordt melding gemaakt van ‘eenig behoeftig buur’ die ‘een klein sommetje uit de buurtkas’

krijgt. Dit klinkt niet als structurele hulp (Anonymus, ‘Over de buurten van Leiden’, p. 191).

111 Tussen 1646 en 1654 werd veelal 5 tot 6 gulden gegeven. Daarna varieerden de bedragen tussen de anderhalve en tweeën-

halve gulden.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 49

Page 46: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

rijck’ is zo’n sociale kaart getekend. De spreiding van rijk en arm valt direct op. Maarook is te zien dat rijken voornamelijk langs de goed begaanbare straten woonden en deminder welgestelden in steegjes.112 Dit kan de sociale cohesie in buurten hebben ver-zwakt. Jan van Hout constateerde al in 1602 in zijn besogneboek dat de rijken niet metde armen wensten om te gaan.113 Enkele jaren later zag het stadsbestuur zich genood-zaakt om alle inwoners op te roepen om met elkaar ‘gebuurschap’ te houden. Niemandmocht zich daar op basis van privileges aan onttrekken.114 Hiertegenover staan enkeleidyllische beschrijvingen van buurtmaaltijden waar geen onderscheid tussen arm enrijk zou hebben bestaan. De Nederlandsche Spectator en Le Francq van Berkheij spreken indit verband van een grote gemeenzaamheid. Maar deze achttiende-eeuwse term hadeen wat neerbuigende lading, gezien vanuit het perspectief van de welgestelden. Hetideaal van het ‘buurschap houden’ was veeleer horizontaal van karakter. 115

Buren hoorden elkaar te helpen op een manier die verder ging dan een bijdrage inde stedelijke collectebussen. Gebeurde dat ook? Toen weduwnaar Frederick Jacobsz.erachter kwam dat een niet nader geïntroduceerd persoon, mogelijk een schuldeiser,aan zijn goede naam twijfelde, riep hij zijn buren te hulp. Hij liet hen getuigen dat hijaltijd hard werkte om de kost te verdienen voor hem en zijn zeven kinderen. Maar bo-ven alles had Frederick het klaar gespeeld om tijdens de pestepidemie van 1655 dag ennacht zijn medeburen, zonder aanzien des persoons, arm of rijk te helpen.116 Ook Jo-hannes Kemp, knecht van zilversmid Jacobus Jancke kon op zijn buren terugvallen.Zijn baas was eens naar Den Haag gereisd zonder voor Johannes geld achter te laten. Dearme knecht zat daardoor enkele weken zonder eten en drinken. Gelukkig voor hemgaven de buren hem geld en eten.117 Er zijn nog veel meer voorbeelden van onderlingesolidariteit te geven. Buren beschermden elkaar, getuigden voor elkaar en bemoeidenzich met elkaars gezinsleven. Vrouwen hielpen elkaar in de kraamperiode. Maar inhoeverre welgestelden omzagen naar hun minder bedeelde buren, blijft onduidelijk.118

‘Buurschap’ vormde het smeermiddel van de buurt, tijdens buurtmaaltijden, bij be-grafenissen en ook in de armenzorg die gebuurten verstrekten. Dat erkende de stede-lijke overheid ook. Buurtheren moesten erop toezien dat alle buren in goede vrede enburgerlijke eenheid met elkaar leefden en verkeerden. Maar het ging het stadsbestuurom meer dan alleen buurschap. Uiteindelijk draaide het om de rust en vrede in de

50 2 buurtcorporaties in leiden

112 Zie bijlage 2. Een dergelijk patroon valt in vrijwel alle steden in Noordwest-Europa waar te nemen. Zie voor meer infor-

matie o.a.: Kuijpers, Migrantenstad, 174; Levie (ea), Wonen in Amsterdam, 60-70; Tjalsma, ‘Een karakterisering van Leiden’, 42; Boul-

ton, Neighbourhood and society, 167; Roodenburg, ‘Naar een etnografie’, 226-227.

113 RAL, SAII, inv.nr. 10, p. 348.

114 Idem, inv.nr. 1220.

115 Volgens het WNT is gemeenzaamheid een zekere ‘wijze van omgang met personen, met welke men òf minder van nabij

bekend is, òf die tot een lageren of hoogeren rang behooren’, waarbij ‘men den eisch der maatschappelijke vormen of het ver-

schil in rang niet angstvallig in acht neemt, maar hem min of meer als gelijke bejegent’. Vgl. Anonymus, ‘Over de buurten van

Leiden’, 191; Le Francq van Berkheij, Natuurlijke historie van Holland III, 1044. Voor buurschap houden, zie o.m. RAL, ONA, inv.nr.

664, nr. 99 (26-8-1664) en Idem, inv. nr. 665, nr. 79 (22-6-1665).

116 Idem, inv.nr. 774, nr. 25.

117 Idem, inv.nr. 967, nr. 100; Jancke was een berucht persoon. Hij zou als knecht zilverslijpsel van zijn meester hebben ge-

stolen. De beschuldiging bleef hem lang achtervolgen (De Fock, ‘Jacobus Jancke’, 264-265).

118 Vgl. Van der Vlis, Leven in armoede, 225-227.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 50

Page 47: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

buurt. Daar waar buurschap de openbare orde bedreigde, voerde de overheid beper-kende maatregelen in zoals verkorting van het hoven. Niet alle verordeningen haddenevenveel effect. Buurtheren zagen niets in de controlerende taken die het stadsbestuurhen op het gebied van de armenzorg had toebedeeld. Buren hadden de heren ook nietnodig om rond te komen. Het is de vraag of ordehandhaving de buurtheren beter af-ging. Welke middelen stonden hen ter beschikking? Wisten de buren hen te vinden bijonderlinge conflicten? Welk belang hadden de heren van de gebuurten in het helespectrum van buitengerechtelijke instellingen voor geschilbeslechting?

2.4.3 Geschilbeslechting

De meeste nieuwe taken die de buurtheren in de generale buurtordonnantie kregentoebedeeld, hadden te maken met de ordehandhaving in de gebuurten. Ze moestenonenigheden tussen buren snel in de kiem smoren. Deden ze dat niet, dan zou de helegemeenschap erbij betrokken raken en was een spiraal van conflicten niet ondenkbaar.De ordonnantie spreekt van ‘straatrumoer’ of ‘buurgerucht’.119 Buurtheren konden es-calatie voorkomen door, samen met twee of meer medeburen, een bemiddelingspo-ging te wagen. Liep die op niets uit, dan mochten de partijen een proces beginnen.Weigerde een van de betrokkenen de aangeboden bemiddeling, dan kostte hem dateen ham van twaalf pond of twee gulden.120 Meer vermeldt de keur niet over de proce-dure. Volgens De Parival diende de veroorzaker van het gekrakeel te erkennen dat hijde ander had gekrenkt en dat dit per ongeluk was gebeurd. Verder moest hij verklarendat zijn buurman een eerlijk mens was, waarop de twee elkaar een hand zouden geven.Van assistentie van andere buren bij de herroeping van de belediging of amende honora-ble is bij De Parival geen sprake. Zelfs de buurtheer noemde hij niet expliciet in dit ver-band.121

Jan van Hout verwachtte veel van de geschilbeslechtende activiteiten van de buurt-heren.122 Het stadsbestuur meende ook dat de heren God en het welvaren van de staddienden met het bewaken van de ‘goede minnen, vriendschap en eendracht’.123 Leidenkreeg tegen het einde van de zestiende eeuw te maken met een grote migrantenin-stroom. Dit bracht de nodige sociale onrust met zich mee.124 Door geschillen vroegtij-dig op te lossen, konden buurtheren, in de ogen van het stadsbestuur, voorkomen datde vierschaar zou worden overspoeld met gedingen die de gemoederen verder zoudenverhitten. Volgens de Nederlandsche Spectator heeft deze aanpak gewerkt en werd in debuurten ‘een ongeloofbare menigte van kleine zaken’ afgedaan. Kwesties die anders ophet bordje van de rechtbank terecht zouden komen, werden nu ‘gestuit, verbeterd enuit den weg geruimd’.125 Ook hoogleraar natuur- en staatsrecht Pestel meende dat ‘het

2.4 taken van de buurtheer 51

119 Zie voor een discussie over ‘openbaar’ en ‘privé’: Spierenburg, De verbroken betovering, 14-17.

120 RAL, SAII, inv.nr. 12, art. 10.

121 De Parival, De vermaeckelijckheden van Hollandt, 31-32. Zie ook noot 1.

122 RAL, SAII, inv.nr. 10 p. 346v.

123 Idem, inv.nr. 6958.

124 Sluijter & Schmidt, ‘Sociale verhoudingen’, 112,113; Roodenburg, ‘Naar een etnografie’, 226-230.

125 Anonymus, ‘Over de buurten van Leiden’, 188.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 51

Page 48: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

getal der geschillen over het mijn en dijn, ’t welk men aanzienlijk zou gelooven uitaanmerking van den rijkdom des volks, wordt verminderd door eenige heilzame en alsvoorbeelden goede instellingen’, waarbij hij onder meer doelde op de gebuurten.126

Buurtheren mochten meer dan alleen bemiddelen. Bij knokpartijen werden ze ge-acht een boete op te leggen. Deze bedroeg maar liefst vierentwintig stuivers voor elkvan de betrokken vechtersbazen, wat ongeveer het toenmalige dagloon was van een ge-schoolde ambachtsman. Bij scheldpartijen of ‘kijvagie’ dienden buurtheren aanvanke-lijk alleen een verzoeningspoging te wagen. In 1667 veranderde dat. Toen bepaalde hetstadsbestuur dat heren van de gebuurte personen die het ‘gekijf’ waren begonnenmochten beboeten met twaalf stuivers. Een dergelijke scheidsrechterlijke bevoegdheidvoor buurtmeesters was uniek in Holland. In andere steden mochten buurtheren bijtwisten uitsluitend bemiddelen. Ontbrak het Leidse buurtheren aan doortastendheid,waardoor hun bemiddelingspogingen steeds op niets uitliepen en een hardere aanpaknodig was? Of was de nieuwe regel bedoeld als een versterking van de ordehandhavingin de stad? Het laatste lijkt het meest aannemelijk. Zo kreeg in de loop van de zeven-tiende eeuw ook het college van vredemakers te maken met een verruiming van zijnmogelijkheden. Als reden werd de steeds maar groeiende stadsbevolking genoemd.127

Ook bij geweld achter de voordeur of ‘huiskrakeelen’ hadden buurtheren de op-dracht in te grijpen. Ze moesten mannen die hun vrouw sloegen een boete van tweegulden en tien stuivers of het leveren van een ham van vijftien pond opleggen. Vrou-wen die hun man een klap hadden verkocht, betaalden zoals eerder gezegd twee keerzoveel.128 De achterliggende gedachte was vermoedelijk dat een vrouw die haar mansloeg tegen de heersende opvattingen over mannelijke dominantie inging en duszwaarder gestraft moest worden. Overigens kende niet elke stad deze bepaling. In dealgemene buurtkeur van Haarlem, die voor een belangrijk deel op die van Leiden isgeïnspireerd, ontbrak de regel zelfs helemaal. Vrouwen in de Delftse Gasthuislaan be-taalden evenveel als hun man wanneer ze zijn agressie met tegengeweld beantwoord-den. Alleen in de meeste Haagse buurten moesten vrouwen die een tik uitdeelden aanhun man ook meer betalen dan mannen met losse handjes.129

Het is de vraag of de buurtheren de geschilbeslechtende taken die het stadsbestuurhen had toebedeeld, ook daadwerkelijk hebben uitgevoerd. Helaas is dit nauwelijks nate gaan. Buurten hielden er geen aparte vonnisboeken op na. In kasboeken werd overhet algemeen alleen de omvang van een boete genoteerd. Daardoor is meestal niet goeduit te maken waarop deze betrekking had. Bovendien bleven geschillen waarbij suc-cesvol was bemiddeld en een boete kon uitblijven waarschijnlijk buiten de boeken. Ei-genlijk blijkt alleen uit de eerder geciteerde teksten van J.N. de Parival, de Nederlandsche

52 2 buurtcorporaties in leiden

126 Geciteerd uit Van Rappard, ‘De ’s Gravenhaagsche gebuurten’, 106 (noot 1).

127 RAL, BLO, 16807p. Zie ook hoofdstuk 7. par. 7.3.1.

128 Vgl. Ter Gouw, De oude tijd, 142,143; Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 62. Het betalen met een ham is een oud gebruik dat al

in ‘Prielij’ bestond. Het gezouten vlees lijkt bedoeld als bijdrage voor een buurtmaal. Of was het een extraatje voor de buurt-

heer? De varkensschouder die buren in Prielij moesten geven bij de eerste mis van een priester was bedoeld voor offerdoelein-

den (Buurtkaart ‘Prielij’, art. 1 en 2, in: RAL, SAII, inv.nr. 1220, p. 35a).

129 GAD, HS 38 B 1 54, art. 9; Van Rappard, ‘De ’s Gravenhaagsche gebuurten’, 157; De Groot, Inleidinge, I.5.20. Zie ook bij-

lage 1.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 52

Page 49: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Spectator, J. le Francq van Berkheij en F.W. Pestel dat buurtbesturen inderdaad veelvul-dig aan bemiddeling tussen buren deden. Maar die bronnen zijn niet onverdacht. Deauteurs hadden niet het doel een nauwkeurig verslag over buurten te publiceren. Deeerste schreef een lofgedicht op Holland, waarin voor geschilbeslechting door buurt-besturen welgeteld één regel is weggelegd. Weliswaar gaf De Parival ook een algemeenverzoeningsritueel weer, maar het is, zoals hierboven al is opgemerkt, uit de contextniet duidelijk of dat in verband moet worden gebracht met de activiteiten van debuurtheer.130 De andere auteurs noemen het gebruik in ieder geval niet. Zij beschrijvenvooral de buurtmaaltijden. Le Francq van Berkheij leunde daarbij sterk op de Neder-landsche Spectator. Ook Pestel gebruikte vrijwel dezelfde woorden als de anonieme schrij-ver in het achttiende-eeuwse tijdschrift.131

Indirecte aanwijzingen dat buurtheren zich inderdaad met ruzies tussen buren heb-ben bemoeid, kunnen worden gevonden in twee kluchten. Deze bevatten verwijzingennaar de boetes die heren van de gebuurten konden opleggen bij echtelijke mishande-ling. De ‘Klucht van hontghe bijt mij niet’ gaat over een onterechte verdenking van eneAbram tegen zijn vrouw Lys. Zij zou hem bedriegen met andere mannen. Woedend slaaten knijpt hij haar tot ze het huis ontvlucht en bij haar vader intrekt. De echtelieden stu-ren elkaar boodschappen via de knecht. Abram laat hem weten ‘dat men sijn wijf vrijmach slaen voor een rijcxdaelder, ick sal jet buijrboek meegeven daar ’t van de heere selfsis beschreven.’ Door de in de buurt gangbare normen zo te verdraaien, maakt Abramzich tot de gebeten hond van het stuk.132 Ook het publiek van het ‘Klugtspel op de won-derlijke vryagie, huuwelyk, en huishoudinge van Fobbert Gort en Klara Morsschoon’wordt geacht bekend te zijn met het rechtspreken door de buurtheer. Fobbert is eenvrijgezel op leeftijd die op een dag besluit te trouwen om van het huishoudelijk werk afte zijn. Hij zet zijn zinnen op de mooie Klaartje. Maar eenmaal getrouwd, blijkt zij he-lemaal niet van zins het huishouden te doen. Ze slaat Fobbert zelfs als hij protesteert.Fobbert brengt dan in: ‘Ei wijfken doet dat niet, gy soud werden bekeurd van den heervan de buurt, een ham most gy dan geeven.’ Op Klaartje maakt dit echter totaal geen in-druk, wat haar nog meer tekent als een haaibaai en hem als een sukkel.133

De meeste verwijzingen naar rechtspraak in buurten zijn te vinden in het kasboekvan ‘Billenburg’. Daarin staan tussen 1653 en 1674 zesenvijftig geldboetes die, geziende hoogte van het bedrag, mogelijk niets met begrafenissen te maken hebben.134 Zo

2.4 taken van de buurtheer 53

130 Zie ook noot 1 en 121. Bij de omschrijving van de boetes die in de buurtkas vloeiden, gaat De Parival voorbij aan de bedra-

gen die voor openbare ordeverstoringen betaald moesten worden. Hij noemt alleen de gelden die betaald moesten worden voor

afwezigheid bij een begrafenis.

131 Anonymus, ‘Over de buurten van Leiden’, 187.

132 Anonymus, Klucht van Hontghe bijt my niet. Gezien de hoogte van de boete speelt het toneelstuk van de anonieme auteur zich

vermoedelijk in Leiden af. Vgl. Leuker, ‘Schelmen’, 334.

133 Smith, Fobbert Gort en Klara Morsschoon. Opvallend is dat in deze klucht de vrouw haar man slaat en dat er desondanks geen

sprake is van het in de keur gemaakte juridische onderscheid: er is slechts sprake van een boete van één ham.

134 In totaal telt het kasboek tussen 1653 en 1674 432 boetes. Het is lastig om de boetes waar geen omschrijving bij staat, te

plaatsen. Lang niet altijd correspondeert de hoogte van de sanctie met bedragen in de buurtkeur. Zo stond op absentie bij een

begrafenis officieel drie groten of anderhalve stuiver. Maar in Billenburg week de buurtheer daar regelmatig vanaf. Dertig pro-

cent van de afwezigen kreeg een lagere som opgelegd. Mogelijk hield de buurtheer rekening met de financiële draagkracht van

de betreffende buren.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 53

Page 50: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

kregen Jan Jieles Lindraier en Lijsbet Jeroensd. op zevenentwintig september 1657 ie-der een boete van twee gulden. Lijsbet zou bovendien binnen twee maanden nog tweekeer dezelfde boete krijgen. Mogelijk had zij om onduidelijke reden enkele rechtsza-ken aangespannen zonder de buurtheer om bemiddeling te vragen.135 Vanaf de jarenzeventig staan acht boetes vermeld van twaalf stuivers, precies het bedrag dat buurt-heren vanaf 1667 konden opleggen bij burenruzies. Meer expliciet lijkt het in ‘Billen-burg’ om beledigingen te zijn gegaan, gezien de benaming ‘mondgeld’ die twee keervoorkomt.136 Andere betaalde sommen kunnen niet met de in de buurtkeur vastgestel-de boetes in verband worden gebracht. Daardoor blijven de bijbehorende vergrijpen ofovertredingen onduidelijk. Het kasboek van het ‘Prinsdom van Letterrijck’ bevat hele-maal geen sporen van geschilbeslechting. Op het oog zijn alleen boetes opgelegd voorafwezigheid bij een uitvaart. Een verklaring hiervoor vormt wellicht de cryptische op-merking in het kasboek dat er nog andere boeken van de substituut-thesaurier zijn,waarin meer informatie over de inkomsten van de buurt te vinden zou zijn. Helaas zijndie registers niet overgeleverd.137

Ter vergelijking is nog een blik geworpen in het achttiende-eeuwse kasboek van degebuurte ‘Koeijenburg’.138 De heren van deze buurtcorporatie kwamen tussen 1705 en1750 tien keer in actie wegens ordeverstoringen. Meestal was sprake van ‘kijvagie’ ofscheldpartijen tussen buren. Deze werden afgedaan met een boete van zes of twaalfstuivers.139 In drie gevallen waren buren met elkaar op de vuist gegaan, een vergrijpwaar volgens de buurtkeur vierentwintig stuivers op stond. De heren van ‘Koeijen-burg’ legden echter twee keer zes en eenmaal elf stuivers op. Ze lijken dus over het al-gemeen naar eigen goeddunken te hebben gehandeld. Mogelijk hielden ze rekeningmet de draagkracht van de betrokkenen.140 Alleen slaande ruzies tussen echtgenotenwaar de hele buurt kennis van kon nemen, werden steevast met de voorgeschrevenrijksdaalder beboet. Daaruit spreekt een hoge mate van afkeuring voor openbare ech-telijke twisten.141 Overigens legde de buurtheer van ‘Koeijenburg’ niet in alle in hetkasboek beschreven geschillen een geldstraf op. Tenminste twee keer werd een kwes-tie bijgelegd met een gezamenlijke dronk en het roken van een pijpje.142 Helaas blijvenook in dit kasboek details achterwege. De penningmeester zweeg over de aanleidingvan de problemen tussen de buurtbewoners. Ook liet hij niets los over de activiteiten

54 2 buurtcorporaties in leiden

135 Als men zonder ‘vruntlijk zeggen’ met een geschil naar een rechtbank stapte, diende een ham à 2 gulden te worden be-

taald (RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 102, art. 10).

136 Het WNT legt het begrip uit als een boete wegens belediging door woorden (vgl. mondgracie).

137 RAL, SAII, inv.nr. 6959 (29-10-1670).

138 Idem, inv.nr. 6963. ‘Koeijenburg’ telde tussen 1705 en 1750 in totaal ruim 600 journaalposten. Andere buurten waarvan

achttiende-eeuwse kasboeken van zijn bewaard, zijn ‘Billenburg’ (27 boetes op 262 posten tussen 1723-1747), ‘Vrederijk’ (10

boetes op 174 posten tussen 1705-1729), ‘Klein Egypte’ (geen boetes op 72 posten tussen 1740-1764) en ‘Graafschap Prielij’ (12

boetes op 395 posten tussen 1761-1785). Zie Walle, Buurthouden, 111-115.

139 RAL, SAII, inv.nr. 6963 (25-7-1706; 30-7-1711; 12-4-1713; 25-8-1721; 9-9-1722).

140 Idem (17-8-1705; 29-8-1706; 17-7-1709).

141 Idem (1-5-1706; 2-3-1736). Van der Heijden kwam dezelfde afkeurende houding tegen in buurten in Delft en Rotterdam

(Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 169-170).

142 Idem (9-10-1706; 30-7-1711). Zie voor het ‘afdrinken’ van ruzies: Spierenburg, ‘Knife fighting’, 115; Dinges, ‘Geschlecht

und Ehre’, 180; Broers, Beledigingszaken, 129; Garrioch, Neighbourhood and community, 24,27.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 54

Page 51: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

van de buurtheren bij burenruzies. Hoe, waarom en op welk moment werden zij bijeen conflict betrokken? Voor antwoorden op deze vragen moet in andere archievenworden gezocht.

Een gedetailleerder zicht op geschilbeslechting door buurtheren biedt het notarieelarchief. Daarin staan attestaties of verklaringen van ooggetuigen, die zijn opgesteld inopdracht van een direct betrokkene. Heren van de gebuurte komen er nauwelijks invoor. Toch biedt één akte van notaris Leonardt Jansz. van Overmeer een bijzonder kijk-je in de keuken van de buurtheer van ‘Sint Annenrijck’, Frans Arentsz. van Overzee. Diekreeg in 1661 te maken met echtelijke problemen van Michiel Willemsz. en JannetjeAndriesd. Michiel, een metselaarsgezel, was al twee keer weduwnaar toen hij in augus-tus 1656 met Jannetje trouwde en bij haar introk. Het huwelijk bleek weinig gelukkig.Volgens buren was Michiel regelmatig dronken – waardoor er nauwelijks werk uit zijn handen kwam – en mishandelde hij zijn vrouw. Na vijf jaar escaleerde de boel. Mi-chiel had Jannetje uit bed gegooid en met een mes bedreigd. Daarop grepen de burenin. Eén hield de gezel in bedwang, terwijl een buurvrouw hem vermanend toesprak.Maar tot verbetering leidde dit niet. Toen Michiel op een nacht zijn vrouw opnieuwmishandelde, was voor de buren de maat vol. Een van de buurmannen stapte naar debuurtheer om hem te manen in te grijpen. Maar Van Overzee lag op bed en kon ken-nelijk niet kon worden gewekt. Zijn vrouw Joosje Jacobsd. van Leeuwen nam de hon-neurs waar en probeerde zich ter plaatse te informeren. Michiel had weinig trek in debemoeienissen van de buurtvrouw. Hij schold haar uit voor ‘sacraments varken’ enwerkte haar met een stuk staal in zijn hand de deur uit. Twee dagen later riepen VanOverzee en zijn ‘oudraden’ Michiel op het matje. Zij hielden hem voor dat hij zich be-ter moest gedragen in zijn huwelijk. Zo niet, dan zouden ze een klacht tegen hem in-dienen. Maar Michiel had zijn besluit genomen: hij wilde zijn vrouw niet meer.Prompt scheidde het buurtbestuur Michiel van Jannetje. De gezel moest de heer vande gebuurte met een handdruk beloven dat hij niet meer met zijn vrouw in gemeen-schap van tafel en bed zou leven. Verder moest hij de schuld voor de separatie op zichnemen door te verklaren dat zijn vrouw zich steeds goed had gedragen. Daarmee leekde kous af. Maar vier jaar later wilde Michiel toch weer bij zijn vrouw wonen. Mogelijkwas hij van plan om haar voor zijn schulden te laten opdraaien. Dat kon, omdat hetpaar niet officieel, dus voor de rechtbank van tafel, bed en goederen was gescheiden.Jannetje spande toen een civiele procedure aan om alsnog een erkende separatie te ver-krijgen. Ze mobiliseerde enkele buren, onder wie de vrouw van de buurtheer en eenoudraad, die voor haar bij notaris Van Overmeer getuigden van Michiels dronken-schap, zijn handtastelijkheden en de daaruit voortgevloeide informele scheiding.143

Michiel ging direct in de tegenaanval en liet zijn oude buren verklaren dat hij zich inzijn eerste huwelijk altijd keurig had gedragen, ‘zoals een eerlijk man betaamt’. Hij eis-te dat Jannetje zich weer bij hem zou voegen.144 Maar een maand later getuigden tweehuidige buren van Michiel bij Van Overmeer dat hij enkele weken geleden zo dronken

2.4 taken van de buurtheer 55

143 RAL, ONA, inv.nr. 965, nr. 15 (28-1-1665), 17 (30-1-1665) en 29 (28-2-1665).

144 Idem, inv.nr. 1030, nr. 33 (12-2-1665); Idem, ORA, inv.nr. 44 F, p. 164 (7-2-1665).

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 55

Page 52: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

was dat hij er bijna in bleef.145 De schepenen hielden daarop de zaak in beraad. Viermaanden na aanvang van het proces besloten ze tot een scheiding van tafel, bed en goe-deren. Een maand later werd deze publiekelijk bekendgemaakt.146

De getuigenverklaringen in de zaak rond Michiel Willemsz. en Jannetje Andriesd.zijn bijzonder interessant. Ze bevatten veel details over alle partijen die zich met dekwestie bemoeiden, de buurtheer incluis. Opvallend is dat buren zich al vroeg in dezaak mengden, terwijl de buurtheer, of liever gezegd zijn vrouw, alleen na de dringen-de oproep van een buurman ten tonele verscheen. Van Overzee en zijn ‘oudraden’trachtten Michiel eerst met zijn vrouw te verzoenen, zonder veel succes. De scheidingvan tafel en bed die daarop uitgesproken werd, is buitengewoon opmerkelijk. Zo’n tij-delijke ontbinding van de echtelijke samenwoning of separatie mocht alleen door destedelijke rechtbank worden uitgesproken. Veel stellen trokken zich daar niets van aanen gingen op eigen gelegenheid uit elkaar.147 Dat buurtbesturen daar ook bij betrokkenkonden worden, is nog niet eerder beschreven. Onduidelijk is of de heer en zijn ‘oud-raden’ daadwerkelijk een actieve rol speelden bij de separatie of slechts als getuigen op-traden. De gevolgde procedure was in ieder geval illegaal. Toch wekt de attestatie de in-druk dat de gang van zaken normaal was. Niet de rol van de buurtheer in de officieuzescheiding werd bestreden, maar juist het niet erkennen van die separatie door Michiel.

Bijzonder aan de gebeurtenissen in ‘Sint Annarijck’ is verder de rol van de vrouw vande buurtheer. Verving zij hem slechts of was geschilbeslechting een onderdeel van haartaken? Dat zou aansluiten bij de sociale rol die ze ook in de zorg voor behoeftigen lijktte hebben gespeeld. Feit is dat de buren om de buurtheer vroegen. Ze vermaanden hemook omdat hij de situatie uit de hand liet lopen. Mogelijk wist hij niet eens van de pro-blemen. Maar ook de aard van de vragen die zijn vrouw aan Michiel Willemsz. stelde,geven niet het idee dat ze op de hoogte was van voorgaande mishandelingen. Ander-zijds lijken de buren de buurtheer of zijn vrouw ook niet eerder te hebben ingelicht.De bronnen zwijgen over voorgaande initiatieven om het echtpaar te verzoenen of tebeboeten. Eveneens valt op dat de heer van de gebuurte pas na twee dagen zijn bestuurbijeenriep, terwijl de situatie levensbedreigend leek te zijn geworden. Zelfs zijn eigenvrouw was door Michiel beledigd en belaagd. Misschien bracht zijn beroep als rent-meester met zich mee dat Van Overzee niet altijd voor de buurt beschikbaar was. Ookkan het feit dat hij op bed bleef liggen duiden op ziekte. Zijn vrouw nam in dat gevalmogelijk tijdelijk zijn functie waar.148

Het beeld van de afzijdige buurtheer dat uit de attestaties van Jannetje Andriesd. op-rijst, staat niet op zichzelf. Ook uit andere voorbeelden blijkt dat buren zelf de hulpvan hun heer inriepen. Zo dreigde Jeanne Augustijn haar agressieve zus met het in-schakelen van de buurtheer, die haar wel het huis zou uitzetten. Ingrijpen van om-

56 2 buurtcorporaties in leiden

145 RAL, ONA, inv.nr. 965, nr. 40 (17-3-1665).

146 RAL, SAII, inv.nr 24, p. 50.

147 Vgl. Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 175-201. Zie ook: Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 218-256; Vleeschouwers, ‘Self-

divorce’, 85; Joor, ‘Echtscheiding in Alkmaar’, 201.

148 Van Overzee was sinds 9 juni 1645 buurtheer van ‘Sint Annarijck’. Hij overleed in het najaar van 1668.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 56

Page 53: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

standers voorkwam dat dat nodig was.149 In ‘Biervliet’ werd de heer wel gehaald. AnnaCatrijn had om onduidelijke redenen ruzie gekregen met voller Guillaum le Clerqueen zijn vrouw. De scheldpartij liep uit de hand en de voller sloeg Anna met een houtenspoelbak buiten westen.150 Annetje Adriaensd., die bij Anna Catrijn was, snelde onmid-dellijk naar een buurvrouw en samen haalden ze de buurtheer. Die onderzocht de nogaltijd bewusteloze Anna en liet een dokter roepen. Ondertussen ondervroeg hij de vol-ler en diens vrouw over het voorval. Toen Guillaum ongeduldig werd en Anna op straatdreigde te gooien, zei de buurtheer dat hij de voller dan zou laten opsluiten.151 Anna be-gon uiteindelijk een rechtszaak tegen de voller en eiste een schadevergoeding voor alledokterskosten en gederfde inkomsten. De buurtheer speelde daar geen rol meer in.Onduidelijk is of hij geprobeerd heeft beide partijen te verzoenen.152

Hieruit volgt dat buurtbewoners hun heer doorgaans pas bij een conflict riepen ophet moment dat zij het niet meer zonder hem meenden af te kunnen. Het geringe aan-tal vermeldingen van buurtheren in notariële attestaties zou er zodoende op kunnenwijzen dat buren in veel gevallen kwesties zelf de wereld uit hielpen door ze bijvoor-beeld ter plekke op te lossen of door andere fora voor geschilbeslechting te mobilise-ren, zoals het college van vredemakers, notarissen of kerkenraden. Een aantal notarië-le attestaties wegens beledigingen werd nog op dezelfde dag opgesteld als deuitbarsting van het conflict, de andere meestal binnen een week. Buurtheren warenover het algemeen drukbezette lieden die niet voor ieder klein geschil uit hun bezig-heden konden worden weggeroepen. Dat kan de reden zijn geweest waarom Louwijs-ge Salomonsd. afzag van het inschakelen van de buurtheer toen haar man haar tijdenseen ruzie het huis uitzette en uitdaagde om de heer van de gebuurte te halen om hemaan te klagen. Ze probeerde het zelf op te lossen door weer naar binnen te gaan en haarechtgenoot een klap te verkopen. Die sloeg echter onverbiddelijk terug. Louwijsge vielen moest door twee personen weer op de been worden geholpen. De buurtheer bleefverder buiten beeld.153

Een tegenovergestelde conclusie is echter ook mogelijk. Het handjevol duidelijkeverwijzingen naar geschilbeslechting in buurten kan evenzeer wijzen op het succes er-van. Mogelijk functioneerden buurtheren zo goed, een enkeling wellicht daargelaten,dat buren naar verhouding zelden nog een proces voor een hogere instantie hoefden tebeginnen. Dit sluit nauw aan bij het artikel van De Nederlandsche Spectator en de werkenvan De Parival, Le Francq van Berkheij en Pestel. Ook Roodenburg en Walle zien wat indeze uitleg.154 Toch moet worden aangetekend dat buurtheren die hun taak serieus na-men, veel boetes moeten hebben uitgedeeld. Er stonden geldstraffen op vechtpartijenop straat of in huis, beledigingen en het passeren van de buurtheer bij het beginnen

2.4 taken van de buurtheer 57

149 De zus was naar Jeanne gekomen om geld en goederen te eisen. Ze vroeg echter het dubbele dan waar ze volgens Jeanne

recht op had. Toen ontstond een scheldpartij die uit de hand dreigde te lopen, waarop omstanders ingrepen (RAL, ONA, inv.nr.

776, nr. 251 (13-7-1665)).

150 Idem, inv.nr. 777, nr. 371 (23-4-1665). Zie voor deze zaak ook hoofdstuk 8 par. 8.3.1 onder het kopje ‘geweld’.

151 Ibidem. Zie ook Idem, inv.nr. 777, nr. 368 (9-4-1665), 370 (27-3-1665), 372 (9-4-1665), 273 (23-4-1665).

152 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 178.

153 RAL, ONA, inv.nr. 782, nr. 510 (10-12-1668).

154 Walle, Buurthouden, 78; Roodenburg, ‘Freundschaft’, 17,18; Idem, ‘Naar een etnografie’, 241,242.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 57

Page 54: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

van een proces. Afgaande op het kasboek van ‘Billenburg’ is daar echter nauwelijks ietsvan te merken. De thesaurier tekende, buiten absenties bij begrafenissen, slechts zes-envijftig boetes op gedurende twintig jaar tijd in een buurt van over de 350 personen.Van de meeste geldstraffen is niet eens duidelijk of ze wel met ordehandhving hebbente maken. In 'Koeijenburg' besloeg de rechtspraak slechts tien van de ruimzeshonderd journaalposten tussen 1705 en 1750. Geschilbeslechting door buurtherengold wellicht vooral als aanvulling op allerlei andere mogelijkheden van omgang metconflicten.

Buren trokken hun eigen lijn en bepaalden zelf welke manier van geschilafdoeningvoor hen het meest opleverde. Dit beeld rijst ook op uit de kladresoluties van burge-meesters en schepenen. Tussen de vele uiterst beknopte beschikkingen en besluitenvan het stadsbestuur bevindt zich een groot aantal niet nader gespecificeerde klachtenvan burgers en stedelijke beambten. Onder hen waren ook enkele tientallen buurthe-ren. Zij klaagden over wangedrag van buren, waar zij zelf kennelijk geen invloed meerop hadden. Vaak gaven de burgemeesters vervolgens de substituut-schout de opdrachtom de zaak te onderzoeken.155 Ook echtparen werden door buurtheren voor de burge-meesters gedaagd. Ene Toussaint moest, na een klacht van de buurtheer, beloven dathij voortaan vreedzaam met zijn vrouw zou omgaan.156 Buurtheren maakten echtermaar zeven procent uit van alle in de resoluties genoteerde klagers. Bovendien brach-ten zij niet alleen onderling wangedrag onder de aandacht, maar ook buren die wei-gerden ‘gebuijrte te houden’ en lieden die hen onfatsoenlijk bejegenden.157 Mensen dieweigerden een door de heer opgelegde boete te voldoen, konden via de burgemeesterstot betaling worden gedwongen.158

Een uiterste sanctie die kon worden opgelegd aan buren die zich misdroegen, wasverwijdering uit de buurt. Buurtheren die geen andere oplossing meer zagen, diendennotoire ruziemakers aan te geven bij de stedelijke overheid, waarna die de lastpakkenoverplaatste.159 Zo werd Neel in de Kaerstraat gedwongen te verhuizen na een klacht vanhaar buurtheer vanwege haar ‘kwade huishouden’.160 Wouter uit de Veldesteeg kreegeerst een waarschuwing. Hij had een buurvrouw met water overgoten. Dit was derma-te onfatsoenlijk gedrag dat hij bij herhaling uit zijn buurt zou worden gezet.161 Louisde Jonge en zijn vrouw werden drie keer gesommeerd uit hun buurt te vertrekken van-wege hun ‘schandelijke en ongebonden’ huishouden. Het is niet duidelijk of in dit ge-val de buurtheer bij het stadsbestuur op verwijdering had aangedrongen. In het gevalvan Digna Claesd. zeker niet. Deze werd door Catharina Jansd. aangeklaagd als ‘vrouwvan een onrustig leven’. Ze had Catharina diep beledigd door te suggereren dat ze haarman niet trouw zou zijn, die als ritmeester van de koning van Denemarken vaak van

58 2 buurtcorporaties in leiden

155 RAL, SAII, inv.nr. 250 (29-4-1664).

156 Idem (29-7-1665).

157 Idem (27-2-1665; 28-7-1665).

158 Idem (12-8-1665).

159 Anonymus, ‘Over de buurten van Leiden’, 189.

160 RAL, SAII, inv.nr. 250 (21-7-1666). ‘Kwaad huishouden’ duidt doorgaans op huiselijke twisten.

161 Idem, (27-7-1667). Het overgieten van personen was ook strafbaar volgens de stedelijke keuren (RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 249

(keur op het wapen-drencken).

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 58

Page 55: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

huis was. De burgemeesters riepen daarop de buurtheer bij zich die kon getuigen datde ritmeestersvrouw zich tijdens de afwezigheid van haar man altijd als een eerlijkevrouw had gedragen. Besloten werd Digna te gebieden uit de buurt te verhuizen.162

Veruit de meeste klachten in de kladresoluties werden door burgers zelf, buiten eenbuurtheer om, geuit. In één procent van de gevallen klaagden zij zelfs hun buurtheeraan. De aanleiding is niet duidelijk. In een aantal gevallen was sprake van oudraden dieom niet genoemde redenen in conflict waren geraakt met hun heer. Bijna even vaak, ofliever even weinig, riepen de burgemeesters een buurtheer bij zich om bijvoorbeeldtekst en uitleg te geven bij een geschil tussen buren. Dit was het geval in de zaak vanAnne l’ Eschevin en Louis de Sélandre die in de inleiding staat beschreven. Het geringeaantal keren dat het stadsbestuur buurtheren bij een klacht betrok, duidt er wellichtop dat zij er in een eerder stadium van het conflict evenmin aan te pas waren gekomen.Ook het college van vredemakers verwees onverzoenbare zaken zelden terug naarbuurtheren.163 Buren bepaalden zelf in hoeverre ze hun geschillen aan hun buurtheervoorlegden, een klacht indienden of naar bijvoorbeeld het college van vredemakersstapten. Daarbij lieten ze zich dus weinig gelegen liggen aan de gerechtelijke bepalingin de buurtkeur dat ze hun geschil eerst aan de buurtheer moesten voorleggen.164 Ookde buurtheer liet het erbij zitten. De daarop gestelde boete van twee gulden werd zel-den aangetroffen in het kasboek van ‘Billenburg’ en al helemaal niet in dat van het‘Prinsdom van Letterrijck’. Hierbij moet worden aangetekend dat die gebuurte nogeen verloren gegaan register in gebruik had.

De door Jan van Hout ingevoerde taakverzwaring van buurtheren op het gebied vangeschilbeslechting werd weliswaar in de praktijk gebracht, maar, naar het zich laataanzien, niet zo veelvuldig als De Parival, de Nederlandsche Spectator, Le Francq van Berk-heij en Pestel doen voorkomen. Zij hebben de zaken mogelijk wat al te rooskleurigvoorgesteld voor hun publiek. Buurtheren lijken geen centrale plaats te hebben inge-nomen in de Leidse geschilbeslechtingsdelta. Buren stonden, naast bemiddeling en arbitra-ge door hun buurtheer, nog vele andere mogelijkheden ter beschikking om hun con-flicten de wereld uit te helpen.

2.5 Conclusie

De algemene buurtkeur van stadssecretaris Jan van Hout maakte een einde aan de rom-melige bestuurlijke situatie waarin veel gebuurten in de zestiende eeuw verkeerden.Het doel was om de corporaties geschikt te maken als verlengstuk van de stedelijkeoverheid. Tot dan toe waren de gebuurten vooral naar binnen gekeerd, zonder veelbinding met het stadsbestuur. Ze speelden een rol bij alle belangrijke momenten in

2.5 conclusie 59

162 Idem, inv.nr. 154 (3-3-1661).

163 Vredemakers verwezen in 1664 in iets minder dan vijf procent van de processen geschilpartijen naar derden die in hun zaak

uitspraak moesten doen. Dat konden gildenbesturen zijn, predikanten, scheidsmannen, schepenen en, slechts in tien gevallen,

buurtheren.

164 RAL, SAII, inv.nr. 12, inv.nr. 12, p. 102, art. 9.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 59

Page 56: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

het leven van de buurtbewoners, van huwelijk, huizenkoop tot overlijden. Ook orga-niseerden ze gemeenschappelijke maaltijden. De buurtheer had in dit alles een hoofd-zakelijk coördinerende rol. Van Hout probeerde dit te veranderen. Hij breidde het ta-kenpakket van de heren uit en maakte hen ook verantwoordelijk voor deordehandhaving in de buurt en de registratie van armen. Dit waren grotendeels nieu-we werkzaamheden voor de heren van de gebuurte. Ook gaf Van Hout de benoemingvan de buurtheren in handen van het stadsbestuur om zo meer invloed in de buurt tekrijgen. Op deze manier zou de stad bestuurbaar blijven tijdens de immigratiegolf aanhet einde van de zestiende eeuw, zo meende Van Hout.

Tot nu toe zijn de nieuwe maatregelen vaak als verschraling van het buurtleven uit-gelegd. Zo zou de uniformiteit een einde hebben gemaakt aan de spontaniteit en hetsaamhorigheidsgevoel in de buurten.165 Maar de soep werd niet zo heet gegeten als VanHout hem opdiende. Bij buurtheerverkiezingen bijvoorbeeld viel de keus van hetstadsbestuur meestal op de favoriet van de buurt. Verder blijken de buurheren nauwe-lijks een administratieve rol in het stedelijke systeem van armenzorg te hebben ge-speeld. De plicht om buurtregisters bij te houden werd zelfs in de loop van de zeven-tiende eeuw geschrapt omdat geen enkele heer van de gebuurte zich eraan hield.Daarnaast liet de generale buurtkeur veel bij het oude, bijvoorbeeld met betrekkingtot begrafenissen. Ook allerlei oudere buurtgebonden gebruiken bleven in stand. Zoverschilde de organisatie van het buurtbestuur per gebuurte en kenden diverse buurt-corporaties een zogeheten buurtvrouw, die niet in de ordonnantie van Jan van Houtvoorkwam. Vermoedelijk werd hiermee de vrouw van de buurtheer bedoeld. Zij hieldzich bezig met liefdadigheid en verving haar man bij zijn afwezigheid.

De hoofdtaak van de buurtheren was het handhaven van de ‘goede vrede en de bur-gerlijke eenheid’ in de buurt. Ze moesten bemiddelen bij burenruzies en wangedragbeboeten. De beschrijvingen van tijdgenoten zoals De Parival, een anonieme auteur inde Nederlandsche Spectator, Le Francq van Berkhey en Pestel suggereren dat de heren ditook veelvuldig hebben gedaan. Ze zouden zo zelfs de stedelijke rechtbanken veel werkuit handen genomen hebben. Maar dit beeld moet genuanceerd worden. In de archie-ven van de gebuurten zijn weinig sporen van geschilbeslechting te vinden. De kasboe-ken bevatten hoofdzakelijk boetes wegens afwezigheid op een begrafenis en schenkin-gen van familieleden van een overledene. Aantekeningen van boetes met betrekkingtot vechtpartijen, huiselijk geweld en beledigingen zijn uitermate schaars, zeker wan-neer de aantallen worden afgezet tegen de grootte van de gebuurten. Geldstraffen voorhet passeren van de buurtheer bij het aanspannen van een proces komen nauwelijksvoor in de kasboeken. Ook archieven van andere fora bevatten maar een handjevol ver-wijzingen naar buurtheren en hun betrokkenheid bij geschillen tussen buren. Recht-spraak door buurtheren kwam wel voor, maar had niet het primaat dat het stadsbe-stuur voor ogen stond.

60 2 buurtcorporaties in leiden

165 Pieck, ‘Leidse buurten’, 50; Van der Vlist, ‘In goeder vreden’, 57; Bogaers, ‘Geleund over de onderdeur’, 337-338.

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 60

Page 57: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Buren en hun besturen interpreteerden de regels naar eigen goeddunken. Ze lettendaarbij goed op de eigen belangen. Daar waar de stedelijke bepalingen overeenkwa-men met de normen van de buurt, werden ze zonder problemen overgenomen. Zovonden buurtbewoners de onderlinge verbondenheid belangrijk, zeker met sociaal ge-lijken. Maar ook ten aanzien van minder bedeelden bestond een zekere solidariteit, ge-zien de – incidenteel geregistreerde – hulp aan behoeftigen. Takenverzwaringen diedaarbuiten vielen, zoals de administratie van ‘eerlijke’ armen – en daarmee het aanwij-zen van ‘oneerlijke’ armen – vonden duidelijk minder goed ingang. De horizontale be-trekkingen tussen buren wogen voor de buurtheren zwaarder dan de verticale met hetstadsbestuur. Veel heren van de gebuurte hadden een bedrijf in de buurt en waren methet oog daarop gebaat bij een probleemloze omgang met medebuurtbewoners. Burenop hun beurt mobiliseerden hun heer zelden. Zo richtten ze zich vaak zelf in verzoek-schriften tot het stadsbestuur. Ook haalden ze in geval van geschillen lang niet altijdhun heer erbij. Ze losten de problemen zelf op of maakten ze bij andere fora aanhan-gig. Rechtspraak door buurtheren was slechts een van de mogelijkheden voor stede-lingen om geschillen uit de wereld te helpen. Het is interessant die andere wegen na-der te bestuderen.

2.5 conclusie 61

06008_hoop_H02 22-05-2006 11:07 Pagina 61

Page 58: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Hoofdstuk 3

Gilden en neringen

3.1 Inleiding

Over gilden is al veel geschreven, met name vanuit economisch perspectief.1 Een van de eer-sten die zich met dit onderwerp bezighielden, was Pieter de la Court, de auteur van Het wel-varen der stad Leiden uit 1659. In zijn optiek vormden gilden een bijzondere ‘pest’ voor de ste-delijke economie. De verenigingen waren schadelijk, onrechtvaardig en stonden een vrijehandel in de weg.2 Niet alleen sloot de gildendwang producenten van buiten Leiden uit diemogelijk veel goedkoper waren, ook maakten de reglementen van de corporaties het moei-lijk om meerdere ambachten tegelijk uit te oefenen. Daarnaast moest De la Court weinighebben van de drempels om toe te treden tot een gilde. Wie een beroep wilde uitoefenen,moest zich als een slaaf aan een meester onderwerpen om daarna voor veel geld een gil-denproef te mogen doen. Op deze manier konden ambachten zich niet vrij ontwikkelen endat is vragen om ‘gedurige kwellingen en bekeuringen’ door gildenbestuurders.3

De la Court snijdt met dit laatste een nog nauwelijks onderzocht fenomeen aan: derechtspraak van gilden. Gildenbesturen bogen zich als scheidsrechter over overtredin-gen. Ook konden ze bemiddelen in conflicten waarbij leden van de corporatie betrok-ken waren. Dit hoofdstuk behandelt de betekenis van gildenfora binnen de Leidse ge-schilbeslechtingsdelta. Daartoe zal in dit hoofdstuk worden ingegaan op de vormen enprocedures van de rechtspraak door Leidse gilden. Ook wordt nader gekeken naar debetrokken eisers en gedaagden. Wie waren zij en welke geschillen hadden zij? Wanneermobiliseerden ze gildenbesturen om kwesties op te lossen? In welke gevallen werdende bestuurders gepasseerd? Daarnaast worden de aan gilden verwante neringen bestu-deerd. Neringen waren verticaal georganiseerde verenigingen van textielproducentendie alle fasen van het productieproces omvatten, een soort productschappen dus. Dezewaren vrij omvangrijk, niet in de laatste plaats omdat de textielbranche zo’n domi-nante positie innam in Leiden. Net als gilden kenden neringen een georganiseerderechtspraak. Deze zal op dezelfde wijze als die van de gilden worden bestudeerd, waar-na in de conclusie beide vormen met elkaar worden vergeleken. Steeds zal de Leidse

1 Voor een overzicht, zie o.m. Bos, Uijt liefde tot malcander, 24-29; Lucassen, ‘Het welvaren van Leiden’, 16-22; Prak, ‘Een verzekerd

bestaan’, 49-54. Over Leidse gilden: De Vries (ea), ‘Spectaculair succes en diep verval’, 96-105 en de daar genoemde literatuur.

2 Driessen, Het Welvaren van Leiden, 106,107. Vgl. Blom, ‘Burger en belang’, 99-112, m.n. 106-107.

3 Driessen, Het Welvaren van Leiden, 104-115, citaten op p. 112,113.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 62

Page 59: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

situatie als uitgangspunt worden genomen. De schaarse secundaire literatuur over ditonderwerp zal zoveel mogelijk in dit hoofdstuk worden verwerkt.

3.1.1 Historiografie

De rechtsprekende en bemiddelende activiteiten van neringbesturen zijn nog niet eer-der systematisch in kaart gebracht, die van gildenbesturen maar mondjesmaat.4 Welis-waar stipte J. ter Gouw in de negentiende eeuw enkele geschillen aan die in de gilden-kamers besproken werden, maar hij beschouwde ze als ‘kleinigheden’, om vervolgensover te gaan op de bespreking van gildenmaaltijden.5 J.C. Overvoorde had meer oogvoor de rechtspraak in gildenzaken en de bijbehorende straffen. Hij maakte onder-scheid in schendingen van de reglementen, geschillen tussen gildenbroeders en kwes-ties tussen gilden onderling.6 Hij diepte de categorieën niet verder uit. Aan klachtenover geleverd werk besteedde hij helemaal geen aandacht. Mogelijk lag dit aan zijnbron, de rekeningen van gilden in Dordrecht.7 Later, in zijn verhandeling over de am-bachtsbroederschappen in Leiden beschreef hij ‘berechtingen’ uitsluitend aan de handvan gildenreglementen. Registers waarin de rechtsprekende activiteiten van gildenzijn opgetekend, liet hij buiten beschouwing.8

R.M. Dekker was in 1985 een van de eersten die de praktijk van geschilbeslechtingbinnen gilden onderzocht. Hij bekeek arbeidsconflicten van droogscheerders. Dat wa-ren textielarbeiders die in Leiden niet in een nering, maar in een gilde waren georgani-seerd. Een aantal van deze conflicten werd aan het gildenbestuur voorgelegd, maarmeestal kozen de betrokken partijen voor meer informele oplossingen.9 Dekker wijstop zogeheten courtvergaderingen of bijeenkomsten van knechten van één of meerde-re werkplaatsen van droogscheerders. Daarin stelden de droogscheerders looneisen open werden onderlinge geschillen besproken en tot een einde gebracht, doorgaans methoge boetes. Ook konden ze besluiten tot een werkonderbreking.10 Nu zijn de werk-plaatsen van droogscheerders weinig representatief voor Leiden. Het waren een soortateliers die werk boden aan soms wel veertig arbeiders. Alleen de Leidse schrobbelaarskenden ook zo’n grootschalige bedrijfsvoering. Niet toevallig beperkten stakingenzich hoofdzakelijk tot deze beroepsgroepen.11 Andere ambachten waren veel klein-

3.1 inleiding 63

4 Posthumus schreef wel over het controleapparaat van neringen, maar niet over de controle zelf. Hij beperkte zich bij de be-

schrijving tot de reglementen (Posthumus, Geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie II, 438-462).

5 Ter Gouw, De gilden, 78.

6 Overvoorde, Rekeningen van de gilden van Dordrecht, xxx-xl en 1-8.

7 Idem, xv.

8 Idem, ‘De Leidsche ambachtsbroederschappen’, 369-372.

9 Zie Dekker, ‘Arbeidsconflicten’, 73. Droogscheerders egaliseerden laken door opstaande haren te scheren (De Baan, Goed ga-

ren, 19-21).

10 Zie ook Griessinger & Reith, ‘Oberigkeitliche Ordnungskonzeptionen’, 117-180, met name 134vv.

11 Van Dillen, Van rijkdom en regenten, 183. Vuilverklaringen worden maar in weinig takken van nijverheid gevonden en boven-

dien maar in een handjevol plaatsen. Het gaat om droogscheerders, hoedenmakers, schrobbelaars, wevers en knechten in de

suikerraffinaderij (vgl. Dekker, ‘Getrouwe broederschap’, 13). Wevers hebben maar enkele keren een werkonderbreking ge-

houden (Dekker, ‘Arbeidsconflicten’, 76,77,79,80). Schrobbelaars kamden de stof, zowel t.b.v. het spinnen als, later in het pro-

ces, ter voorbereiding op het droogscheren (De Baan, Goed garen, 29-31).

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 63

Page 60: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

schaliger opgezet, waarbij één meester hooguit enkele knechten in dienst had. De omgangmet conflicten kan zodoende anders zijn geweest. De verticaal georganiseerde textielne-ringen staken weer anders in elkaar, ook op het gebied van de rechtspraak. De bevindin-gen van Dekker zijn dus niet zonder meer geldig voor andere ambachten in Leiden.

Omstreeks dezelfde tijd verschenen studies naar de manier waarop corporaties vanmeer traditioneel georganiseerde ambachten met geschillen omgingen. C. Poni bij-voorbeeld onderzocht conflicten die in de achttiende eeuw door het schoenmakersgil-de van Bologna voor de stedelijke en gewestelijke overheden aanhangig werden ge-maakt. Hij beperkte zich tot geschillen tussen de diverse beroepsgroepen binnen hetgilde, zoals schoenmakers en schoenlappers. In deze kwesties draaide het volgens hemniet alleen om economische belangen, maar vooral ook om de status van de betrokkenpartijen. De conflicten versterkten volgens hem de groepsidentiteit.12 H. Deceulaer on-derzocht verschillende kwesties binnen gilden in Antwerpen, variërend van overtre-dingen, beledigingen, tot strijd tussen corporaties onderling. Zijn bronnen waren dearchieven van de schepenbank. De rechtspraak van de gilden zélf liet hij buiten be-schouwing wegens gebrek aan materiaal. Deceulaer ontdekte dat de bereidheid om ge-schillen bij de schepenen aanhangig te maken per soort corporatie verschilde. Metname ambachten die zich richtten op de eigen stedelijke afzetmarkt waren veelvuldigin de boeken te vinden, evenals gilden die in verval waren geraakt en steun zochten.Werkverenigingen die een eigen vorm van arbitrage kenden, zoals de Antwerpse tex-tielindustrie, schikten zaken doorgaans vroegtijdig in der minne, waardoor ze zichniet tot het stadsbestuur hoefden te wenden. Daarnaast toonde Deceulaer aan dat iniedere beroepsgroep andere conflicten de boventoon voerden.13

De gedifferentieerde benadering van Deceulaer is interessant. Ambachten verschil-den van elkaar wat betreft werkwijze, afzetgebied, marktgevoeligheid, status en con-currentiepositie. Maar ook binnen werkverenigingen bestond wat dit betreft verschei-denheid, zo toonde Poni aan. Beide auteurs baseerden zich op archieven van stedelijkeen gewestelijke autoriteiten. Onenigheden en overtredingen die de bestuurders vangilden en neringen zelf afhandelden, bleven zo buiten beeld. Voor een deel kan dit nietanders, omdat de betrokkenen problemen soms mondeling oplosten in de werkplaats,op straat of in de kroeg. Maar kwesties werden evengoed tijdens vergaderingen van hetgildenbestuur besproken. In dat geval lieten de zaken sporen na in bijvoorbeeld ‘kwes-tieboeken’. Helaas zijn deze in Leiden nauwelijks bewaard gebleven, ondanks het feitdat de stad relatief veel corporaties telde. De registers die er nog zijn, beslaan boven-dien uiteenlopende perioden in zowel de zeventiende als de achttiende eeuw. Ook va-riëren ze sterk in aantallen genoteerde conflicten en verschilt het informatiegehalte er-van per gilde. Toch vormen de boeken een noodzakelijke aanvulling op gegevens uitde schepenarchieven. In tegenstelling tot de Antwerpse gilden spanden de beroepsver-

64 3 gilden en neringen

12 Poni, ‘Norms and disputes’, 83, 107-108. Tot een soortgelijke conclusie kwam ook K. van Honacker in haar studie naar de

invloed van ambachten op de politieke cultuur in Brussel. Zij analyseerde processen van corporaties voor de Raad van Brabant,

waarin het naar haar mening met name ging om ‘de samenhang van het ambachtswezen’, zowel binnen de eigen gelederen als

naar buiten toe (Van Honacker, ‘Brusselse ambachten’, 209-210).

13 Deceulaer, ‘Guilds and litigation’, 205-208.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 64

Page 61: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

enigingen in Leiden zelden een zaak aan voor de vierschaar. Een en ander staat in schrilcontrast met de in Het welvaren der stad Leiden opgevoerde ‘voortdurende kwellingen enbekeuringen’.14

3.1.2 Onderzoeksopzet

In het vervolg van dit hoofdstuk komen de verschillende in het gemeentearchief vanLeiden aangetroffen gilden- en neringboeken en de daarin beschreven kwesties en op-lossingen aan de orde. Gezien de summiere aanwezigheid van archieven met betrek-king tot gildenrechtspraak is de onderzoeksperiode 1664-1668 verruimd en afhanke-lijk gemaakt van de bron. Zodoende wordt het mogelijk het beschikbare materiaal teonderzoeken en onderling te vergelijken. Vanzelfsprekend kleven hier bezwaren aan,met name op het gebied van de representativiteit van de gegevens. Hier zal in de con-clusies rekening mee worden gehouden. Maar omdat de bestudeerde gilden over hetalgemeen met betrekking tot rechtspraak steeds vrijwel hetzelfde te werk gingen en inde onderzochte perioden niet of nauwelijks van aanpak veranderden, wegen de voor-delen van deze aanpak tegen de nadelen op. De gildenboeken bieden een uniek kijkjein de keuken van de gildenrechtspraak. Ze geven een beeld van binnenuit, dat in de totnu toe verschenen studies werd gemist.

De onderzochte gildenboeken zijn erg wisselend van kwaliteit. Ook daarmee is re-kening gehouden bij de bestudeerde periode. In principe is uitgegaan van een periodevan twintig jaar, maar wanneer de registers tijdelijk niet of nauwelijks zijn bijgehou-den, is de onderzochte tijdspanne vergroot om zoveel mogelijk zaken met elkaar tekunnen vergelijken. Omgekeerd werd, bij erg omvangrijke boeken, de bestuderinghiervan beperkt. Het eerst zal het glazenmakersgilde worden besproken. De zeer onre-gelmatig bijgehouden registers van deze corporatie lopen van 1620 tot 1743. Bestu-deerd is de periode 1620-1668, waarvan het laatste jaar samenvalt met dat van de in dezestudie als uitgangspunt genomen onderzoeksperiode. Vervolgens komen de chirur-gijns aan bod. Hun notulenboeken met betrekking tot geschilbeslechting en recht-spraak beslaan de jaren 1682-1798. Het onderzoek omvat de periode 1682-1700. Daar-na volgen de geschillen uit het commissieboek van de apothekers dat begint in 1719 eneindigt in 1782. Het onderzoek gaat, gezien de onderbrekingen in de bron door tot1750. Het ‘dagboek’ van het doodbiddersgilde loopt van 1682 tot 1775. Omdat het re-gister veel tussenliggende gaten bevat, zal de bespreking ervan eindigen met het jaar1742. Van de zeven textielneringen in Leiden heeft alleen de lakennering een doorlo-pende reeks processen nagelaten. Eén zogeheten ‘kwestieboek’ omspant de jaren 1665-1696 – het deel ervoor ontbreekt – en telt vele honderden zaken. De bestudering ervanis daarom teruggebracht tot 1665-1668.

3.1 inleiding 65

14 Gilden in Antwerpen spanden in 1674-1675 honderdvijftig civiele processen aan voor de schepenbank. Aangezien de stad

ruim vijftig corporaties telde, kwam dit neer op een gemiddelde van drie zaken per gilde (Idem, 180) In Leiden kunnen in de

dingboeken van grote zaken tussen 1664 en 1668 maar twee rechtszaken worden gevonden die door gildenbesturen zijn aan-

gespannen. De vredemakersboeken van 1664 bevatten vier processen die door gilden zijn begonnen. Individuele gildenleden

maakten eveneens zaken aanhangig bij de stedelijke rechtbanken.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 65

Page 62: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Het onderzoeksmateriaal laat door de versnippering maar in beperkte mate een on-derlinge vergelijking toe, zowel ten aanzien van de betrokken gilden als de door hunbestuurders behandelde zaken. Ook het gebrek aan secundaire literatuur op dit puntmaakt dat dit hoofdstuk vooral een verkennend karakter krijgt. Toch is het beschre-vene van groot belang voor het begrip van geschilbeslechting door gilden en neringen.Het biedt een blik op de procesgang, de behandelde geschillen, de betrokken partijenen hun strategieën. Deze onderwerpen zullen steeds achtereenvolgens voor de ge-noemde gilden en neringen worden besproken. Wat betreft de geschillen worden tel-kens overtredingen van de reglementen, conflicten tussen gildenbroeders onderlingen met buitenstaanders behandeld.

3.2 Het glazenmakersgilde

3.2.1 Ontstaan en ontwikkeling

Glazenmakers in Leiden hadden een eigen beroepsvereniging. In veel andere plaatsenbehoorden ze samen met kunstenaars tot het Sint-Lucasgilde. Maar omdat het Leidsekunstenaarsgilde in de loop van de zestiende eeuw werd opgeheven wegens gebrek aanafzet, waren de glazenmakers genoodzaakt om een eigen corporatie op te richten.15

Aanvankelijk flirtte het gilde nog wel met de naam van de patroonheilige Lucas. Zopresenteerde het bestuur zich in een notariële acte uit 1616 als deken en hoofdmannenvan het Sint-Lucasgilde, ‘wezende ’t glazenmakersgilde binnen dezer stede’.16 Boven-dien moesten de hoofdmannen volgens de gildenbrief van 1615 binnen zes weken naSint Lucasdag financiële verantwoording afleggen.17 Maar al gauw stond de corporatievooral te boek als ‘gilde der glasschrijvers en glasmakers’ of korter als ‘glazenmakers’.De naam van de patroonheilige verdween naar de achtergrond. In 1660 breidde het gil-de zich uit met de glasverkopers. De naam van het gilde bleef ongewijzigd.18

Wanneer het Leidse glazenmakersgilde precies is opgericht, is niet bekend. Vermoe-delijk viel het ontstaan samen met het aantrekken van de stedelijke economie aan heteinde van de zestiende eeuw. In die periode werden veel corporaties gesticht.19 De eerste gildenbrief stamt uit 1615. Deze werd ondertekend door de deken, drie hoofd-mannen en achtentwintig leden. In 1624 betaalden volgens het gildenregister dertigmeesters contributie aan de corporatie, terwijl daarnaast nog achttien knechten inge-

66 3 gilden en neringen

15 Overigens werd het Lucasgilde in 1642, uitsluitend voor schilders, graveurs, glazensnijders en kunstverkopers, weer opge-

richt. Zie Obreen, Archief voor Nederlandsche kunstgeschiedenis V, 187-195; Bredius & Martin, ‘Leidsche St. Lucasgild’, 123,124; Sluijter

(ea), Leidse fijnschilders, 29,31.

16 RAL, GA, inv.nr. 535.

17 Idem, inv.nr. 504, art. 15.

18 RAL, SAII, inv.nr. 76, p. 222v. Voor het samengaan met de glasschrijvers, zie b.v.: RAL, SAII, inv.nr. 55, p. 81v. Zie ook Orlers,

Beschrijvinge der stadt Leijden, 735.

19 De Vries (ea) ‘Spectaculair succes en diep verval’, 100-101; Lourens & Lucassen, ‘Ambachtsgilden in Nederland’, 52. Overi-

gens is de stelling dat Leiden pas aan het eind van de zestiende eeuw een volwaardig gildenwezen kreeg onhoudbaar gebleken

(Marsilje, ‘Het economisch leven’, 99. Vgl. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad I, 175-177).

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 66

Page 63: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

schreven stonden.20 Twaalf jaar later bestond het gilde nog maar uit vierentwintigmeesters en elf knechten. De teruggang bleek maar tijdelijk. Het gilde telde in 1650weer vierendertig meesters en maar liefst dertig knechten.21 Voor een deel heeft deschommeling te maken met de pestepidemieën van 1634-1636. Daarnaast waren eindjaren twintig en begin jaren dertig de bouwactiviteiten in de stad teruggelopen als ge-volg van economische malaise.22

Glazenmakers hielden zich zowel bezig met het inzetten en vervangen van venster-ruiten als met het produceren van glazen voorwerpen, zoals bijvoorbeeld bekers enlantaarns. Daarnaast beheersten ze de kunst van het glasschrijven ofwel het graverenen beschilderen van glas door het inbranden van kleuren. Sommige glazenmakers,waaronder de bekende Pieter Couwenhorn, bekwaamden zich bovendien in het ver-vaardigen van gebrandschilderde ramen. Vandaar dat een enkeling zich ook bij hetkunstenaarsgilde aansloot.23 De gildenproef bestond uit het maken van een gegraveerdglas of een lantaarn. Hieraan mocht iedere poorter zich wagen die zich vier jaar lang inhet vak had bekwaamd en tenminste zestien jaar oud was. Twee leerjaren moesten bo-vendien bij één meester zijn doorgebracht.24 Die betaalde het gilde tien stuivers in-gangsgeld voor zijn leerjongen, mits deze uit Leiden kwam. Voor iemand van buitende stad betaalde hij het dubbele. Daarnaast droegen leerlingen zelf jaarlijks twee stui-vers gildengeld bij van hun weekloon.25 De afsluitende gildenproef kostte een gezel tot1651 dertig stuivers, daarna het dubbele.26 Na het examen mocht de nieuwe glazenma-ker zich vestigen als winkelhouder. Hij diende nu ieder jaar vier stuivers contributie tebetalen. In 1658 werd dit bedrag verhoogd tot zes stuivers, wat een schijntje was verge-leken bij bijvoorbeeld de fijnschilders die dertig stuivers per jaar afdroegen.27 Eenmaallid deelde de meester in het exclusieve recht om Leiden van glas te voorzien. De gil-denbrief verbood glazenmakers uit andere plaatsen om in de stad vensters te plaatsenof glas te verkopen. Alleen tijdens de vrije jaarmarkten mochten zij hun waren slijten.28

Ook de wedijver tussen stedelijke glazenmakers onderling werd door het reglementaan banden gelegd. Zo mochten ambachtslieden geen werk van elkaar afpakken. Wiedat toch deed, kreeg een boete van twaalf of achttien gulden.29 Bij onenigheid tusseneen opdrachtgever en een glazenmaker mochten collega-glazenmakers pas solliciterennaar overname van het werk als het gildenbestuur zich over de zaak gebogen had, opstraffe van zes gulden boete.30 Verder moest de gildenbrief agressieve verkoopmetho-

3.2 het glazenmakersgilde 67

20 RAL, GA, inv.nr. 523.

21 Idem, inv.nr. 524/1.

22 Van der Wiel, Leidse wevershuisjes, 43-47; Posthumus, Bronnen IV, 31 (nr. 37).

23 Zie de inleiding bij de inventaris van het gildenarchief bij glazenmakersgilde. Vgl. Vogelaar, ‘Schilderen en bouwen’, 154;

Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad III, 261.

24 RAL, SAII, inv.nr. 55, p. 81v.

25 Leerjongens die niet uit Leiden afkomstig waren, betaalden jaarlijks 4 stuivers aan het gilde (zie RAL, GA, inv.nr. 504, art. 1).

26 Idem, inv.nr. 514.

27 Idem, inv.nr. 515; Obreen, Archief voor Nederlandsche kunstgeschiedenis V, 189,190.

28 RAL, GA, inv.nr. 504, art. 4; Idem, SAII, inv.nr. 72, p. 29v.

29 Idem, GA, inv.nr. 504, art. 19. De hoogte van de boete hing af van de aanwezigheid van een overeenkomst tussen de op-

drachtgever en de gedupeerde glazenmaker.

30 Idem, BLO, 59500/01p.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 67

Page 64: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

den tegengaan. Het was meesters en knechten verboden om huis-aan-huis te informe-ren of er nog vensters gerepareerd moesten worden. Overtreders konden rekenen opzes gulden boete.31 Tenslotte hield het stadsbestuur de omvang van de bedrijven bin-nen de perken door in de ordonnantie op te nemen dat knechten niet zomaar bij eenandere glazenmaker mochten gaan werken. Eerst moest de oude werkgever financieelworden gecompenseerd. Gebeurde dat niet, dan konden zowel de werknemer als denieuwe meester rekenen op dertig stuivers boete.32 Het aantal leerjongens dat eenwerkplaats tegelijk in dienst mocht hebben, werd bovendien in 1658 beperkt tot één.33

3.2.2 Geschilbeslechting

Wanneer om wat voor reden dan ook geschillen ontstonden binnen het gilde, moestenbetrokkenen deze ter arbitrage voorleggen aan de deken en hoofdmannen van de cor-poratie. Die vergaderden volgens de keur uit 1615 elke twee weken op maandag. Vooriedere zaak ontvingen zij één gulden, te betalen door de partij die in het ongelijk zouworden gesteld. Het gilde kende overigens een verschijningsplicht. Gedagvaarde ledendie verstek lieten gaan, werden beboet met tien gulden. Hoofdmannen die niet kwa-men opdagen, betaalden vierentwintig stuivers. Wie het niet eens was met de uitspraakvan het gildenforum kon een akte laten optekenen en zich wenden tot de burgemees-ters. Op schelden tegen de gildenknecht, die de opgelegde boetes kwam innen, stondeen geldstraf van tien gulden. Gildenleden die tijdens vergaderingen stennis schopten,kregen twee gulden boete aan hun broek.34

De beschreven procedures bij geschilbeslechting bestaan slechts in de reglementen.Het is onduidelijk in hoeverre het bestuur van de glazenmakers zich iets van de richt-lijnen heeft aangetrokken. De overgeleverde archieven bevatten nauwelijks gegevensover de vergaderingen van het gildencollege. Zo bevat het ‘register van het aannemenvan knechten en leerlingen’ alleen een handjevol geschillen uit 1619, 1620 en 1624. Derest van het boek bestaat uit werkcontracten en het aannemen van leerlingen. In hetdaaropvolgende ‘register van het glazenmakersgilde’ zijn onderlinge onenighedeneveneens spaarzaam.35 Dit kan erop duiden dat geschillen tussen gildenbroeders veelalbij andere instanties of informeel werden opgelost. Het is daarom uniek dat toch eni-ge uitspraken bewaard zijn gebleven. Mogelijk hebben deze betrekking op zakenwaarbij informele bemiddeling in een eerder stadium niets uitrichtte. Aan de anderekant duidt het grote verschil in notatie van de kwesties erop dat deze sterk afhankelijk

68 3 gilden en neringen

31 RAL, GA, inv.nr. 504, art. 22.

32 Idem, art. 10.

33 Idem, inv.nr. 515.

34 RAL, GA, inv.nr. 504, art. 23 en 24. Voor de rol van burgemeesters als scheidsrechters bij conflicten tussen gildenbesturen

en –leden, zie ook Kernkamp, ‘Regeering en historie’, 52.

35 In 1666 heeft de knecht 11 aanzeggingen gedaan voor in totaal 2 gulden en 4 stuivers. Het ging om niet nader aangeduide

particuliere bekendmakingen à 4 stuivers en niet om uitnodigingen voor een begrafenis (een zogenaamde generale weet kost-

te namelijk 12 stuivers). Van 1666 is maar één geval van geschilbeslechting bekend.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 68

Page 65: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

was van de bestuurder die de boeken bijhield. Het gebrek aan sporen van geschilbe-slechting kan dus ook te maken hebben met nalatigheid van de schrijver.36

Over het algemeen behandelden de deken en hoofdlieden geschillen met betrek-king tot het ambacht niet tijdens de reguliere vergaderingen. Die werden volgens dekeur twee keer per maand op maandag gehouden. De meeste kwesties blijken op dins-dagen te zijn besproken, hoewel in sommige gevallen de datum niet is vermeld.37 Datis merkwaardig omdat de bijeenkomsten van het gildenbestuur nadrukkelijk medebedoeld waren om geschillen te bespreken. Mogelijk belegden de deken en hoofdlie-den bij geschillen die niet direct mondeling op te lossen waren, een dag later een nieu-we vergadering om het conflict alsnog te beëindigen. Zo vergaderde het bestuur op eendinsdag speciaal vanwege een kwestie tussen Dirck Cornelisz. Grijp en Douwe Jansz.van Arentsveld. De laatste zou werk van de eerste hebben afgepakt.38 Maar het kan ookdat de vergaderdag op zeker moment uit praktische overwegingen is verschoven naareen meer gelegen moment in de week, zonder dat het stadsbestuur daarvan op dehoogte is gesteld. De apothekers, die verderop aan bod komen, brachten een soortge-lijke eigenmachtige verandering in hun keur aan.39

Vrijwel steeds verschenen beide geschilpartijen. Daarmee lijkt de arbitrage door hetgildenforum breed geaccepteerd te zijn geweest onder de glazenmakers. Aan de ande-re kant zal ook de eerder genoemde boete op absentie van invloed zijn geweest. De de-ken en hoofdlieden hoorden de betrokkenen en ‘accordeerden’ hen vervolgens doormiddel van een dwingende uitspraak. Daarmee was de kous vaak af. Er kwamen geengetuigen of schriftelijke verklaringen aan te pas. Op dertig juni 1620 verschenen Tho-mas Jansz. en zijn knecht Pieter Willemsz., vanwege een onderling verschil van me-ning. De knecht vond dat hij enkele dagen te weinig had uitbetaald gekregen. Zijn baasbestreed dat. Na beide partijen gehoord te hebben, gaven de deken en hoofdmannende knecht gelijk. Thomas Jansz. moest hem de bewuste dagen gewoon vergoeden.40

Ook mensen van buiten het gilde konden een beroep op het bestuur doen wanneer eenglazenmaker hen had benadeeld. Zo daagde Maerten Fransz. Baten op zeventien fe-bruari 1666 glazenmaker Jacob Groenendaal voor het gildenforum wegens het niet na-komen van afspraken. Uiteindelijk beloofde Jakob dat hij snel voortgang zou makenmet het glasdicht maken van Maertens huis.41 In dit geval trad het gildenbestuur dusop als een klachtencommissie avant la lettre.

Gildenleden die zelf een beroepsgebonden conflict aangingen met iemand van bui-ten de corporatie, sloegen het eigen bestuur meestal over als forum voor geschilbe-slechting. Alleen schendingen van het gildenmonopolie, waarbij niet-leden in Leiden

3.2 het glazenmakersgilde 69

36 In sommige jaren werden zaken vrij uitvoerig weergegeven, terwijl op andere momenten slechts een geldbedrag werd ge-

noteerd met daarbij in één zin een korte omschrijving van de bijbehorende misstap.

37 De vergaderingen van het gildenbestuur vonden niet op een vaste voorgeschreven dag plaats. Wel werden ze ongeveer

iedere 14 dagen gehouden. De meeste bijeenkomsten vonden op dinsdag plaats.

38 RAL, GA, inv.nr. 524 (4-2-1625).

39 Zie noot 125.

40 RAL, GA, inv.nr. 523 (30-6-1620).

41 Idem (17-2-1666).

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 69

Page 66: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

vensters plaatsten, kwamen op het bordje van deken en hoofdlieden terecht. De meesteconflicten met niet-leden maakten glazenmakers aanhangig voor het college van vrede-makers. In 1664 ging het steeds om wanbetalende klanten, die door de lage rechtbanktot betalen werden gemaand. De vredemakers troffen meestal een speciale betalingsre-geling voor de debiteuren, wat erop wijst dat de klanten in financiële moeilijkhedenverkeerden.42 De hoge vergaderfrequentie van het college en de snelle afhandeling vankwesties kwamen in die situaties dus goed van pas. Wanneer het geschil te ingewikkeldwas voor de vredemakers, verwezen zij de partijen alsnog naar het gildenbestuur. Zo eis-te glazenmaker Dirck Mobach zijn volledige loon van Anthonij Schulfer. Hij had voorzevenennegentig gulden gewerkt en maar negentig gulden gekregen. Mogelijk vondAnthonij dat Dirck zijn werk niet helemaal goed gedaan had. Het college van vredema-kers kwam er niet uit en liet de zaak over aan het gildenbestuur. Dat stelde de glazen-maker in het gelijk.43 Helaas zijn uitspraken van de hoofdmannen van het glazenma-kersgilde na een renvooi van de vredemakers uiterst zeldzaam. In het archief zijn erslechts twee bewaard. De zaken komen bovendien uit de achttiende eeuw.44

Het gildenbestuur wist de meeste geschillen snel op te lossen, vaak nog tijdens de-zelfde bijeenkomst als waarin ze aanhangig werden gemaakt. Zodoende keren de na-men van geschilvoerende partijen zelden terug in de boeken. Egmond Egmondsz. vanWel was dan ook een uitzondering toen hij op dertig juni 1620 zijn veroordeling aanzijn laars lapte. Hij was Douwe Jansz. de Vries nog vier gulden, negentien stuivers entwee penningen schuldig, maar betaalde niet. Twee weken later stapte Douwe op-nieuw naar het gildenforum. Dat hield Egmond de eerder gesloten overeenkomst voor,maar de glazenmaker toonde zich weinig onder de indruk: ‘Gij schrijft en tekent watgij wilt, ik en passe daar niet op.’ Deze houding kwam hem niet alleen op de onkostenvan de vergadering te staan, maar ook op een klacht bij de burgemeesters wegens hetbeledigen van de gildenbestuurders. Uiteindelijk liet Egmond het niet op een veroor-deling door het stadsbestuur aankomen. Hij nam zijn woorden terug en beloofde degewraakte som geld binnen een maand te betalen, waarop de deken en hoofdmannenzich borg voor hem stelden. Op vier augustus ontbood het bestuur hem om de reke-ning te vereffenen. Maar Egmond verscheen niet. Ook op één september kwam hij nietopdagen. Douwe eiste daarom het geld van de borgen. Die betaalden het geld zolanguit de gildenkas en stuurden de bode met de roede naar Egmond om hem als nog totbetaling te dwingen. Aangezien het gildenforum niet meer op de kwestie terugkwam,mag worden aangenomen dat de zaak uiteindelijk, na dreiging met de gedwongen ver-koop van zijn goederen, werd opgelost.45

Het gildenbestuur legde in bovengenoemde zaak opvallend veel geduld aan de dagmet de opstandige Egmond Egmondsz. van Wel. Hij kreeg zonder mankeren een ver-

70 3 gilden en neringen

42 Jacob van der Haess werd toegestaan om zijn schuld aan glazenmaker Thomas Jansz. Chimaij in twee termijnen te betalen.

Maerten Fransz. Baten en Johannes van Bochem mochten de rekening in natura – lakens – voldoen (zie RAL, ORA, inv.nr. 47 2H

(5-8-1664) en 2I (19-12-1664; 22-12-1664).

43 RAL, GA, inv.nr. 537.

44 Ibidem en idem, nr. 536. Zie hoofdstuk 7 voor een nadere bespreking van het college van vredemakers.

45 RAL, GA, inv.nr. 523 (30-6-1620; 14-7-1620; 4-8-1620; 1-9-1620).

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 70

Page 67: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

lenging van de betalingstermijn. Pas in september, twee maanden na de eerste veroor-deling, besloten de hoofdmannen tot het inschakelen van de bode met de roede. Nubetrof het hier een gildenlid in conflict met een niet-gildenlid. Het gilde wilde moge-lijk, ondanks de veroordeling, de eigen leden niet teveel in de weg leggen. Dat verklaartook waarom de bestuurders zich onmiddellijk borg stelden toen Egmond zich opeenstoeschietelijk toonde, maar onvoldoende geld had om zijn crediteur te voldoen. Een-zelfde houding blijkt ook uit de zaak van meester Jan Jaspersz. Van Duijnen. Deze werdop zeven juli 1620 door het gildenforum opgedragen de overeenkomst met Arie Dircxvan Leeuwen na te komen en de glazen te plaatsen zonder méér geld te vragen dan wasafgesproken. Jan weigerde. Hij schold buiten de vergadering de deken zelfs uit voor‘hondsvot’. Toen hij daar op werd aangesproken, betuigde hij zijn spijt, waarna hij ermet het betalen van de proceskosten vanaf kwam.46

Tabel 3.1 Verdeling van de geschillen binnen het glazenmakersgilde in soorten (1618-1668), uitge-drukt in personen (mannen (M), vrouwen (V) en totaal (T)) en het aantal zaken (N). Tus-sen haakjes is het aantal keren vermeld dat een zaak in het gildenboek terugkeerde.

Type geschil Personen 1618-1668 Zaken

Eiser Gedaagde

M V T M V T N %

Overtreding gildenregels 3 0 347 52 0 52 16 62

Onenigheid over afspraken 2 0 248 3 0 3 3 12

Schending monopolie 0 0 049 2 0 250 3 (1) 12

Schulden van klanten 3 0 3 3 0 3 3 (2) 12

Schulden tussen broeders 1 0 1 1 0 1 1 4

Klacht over geleverd werk 0 0 0 0 0 0 0 0

Totaal 9 0 9 61 0 61 26 (3) 100

Bron: RAL, GA, inv.nr. 523 en 524.

Bij de afhandeling van overtredingen van de gildenbrief toonde het gildenbestuur zichbeduidend minder coulant. Glazenmakers die hun knechten niet op tijd lieten regis-treren, kregen zonder pardon de in de ordonnantie vastgestelde boete opgelegd. Het-zelfde gold voor lieden die werk aannamen zonder de benodigde proef te hebben afge-legd.51 Het bestuur probeerde hierdoor oneerlijke concurrentie te voorkomen en vooralle aangesloten glazenmakers een minimuminkomen te garanderen. Ook zag het gil-de toe op de onderlinge saamhorigheid. Glazenmakers die niet kwamen opdagen bijde begrafenis van een collega, konden rekenen op een boete van drie stuivers.52

3.2 het glazenmakersgilde 71

46 Ibidem (7-7-1620; 12-7-1620).

47 In 13 zaken was het gilde eiser.

48 In 1 zaak was het gilde eiser.

49 In de 3 zaken was het gilde eiser.

50 In 1 zaak is de gedaagde niet genoemd.

51 RAL, GA, inv.nr. 524/1 (31-7-1618; 15-7-1619; 1636; 1641; 16-3-1653).

52 Idem (1-6-1645; 7-11-1649; 2-10-1653; 1-6-1657; 24-12-1657; 1-1-1663; 29-5-1665).

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 71

Page 68: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Overtredingen van de gildenreglementen werden in de aangetroffen zaken altijdbeboet volgens de in de ordonnantie vastgelegde richtlijnen. Dat kon ook omdat degildenbrief door ieder lid moest worden ondertekend.53 In kwesties waarover in de re-glementen niets was vastgelegd, probeerden gildenbestuurders de geschillen te be-slechten door de betrokken partijen tot overeenstemming te brengen. Zij zochten daneen voor beiden aanvaardbare oplossing. Bij problemen met klanten kregen in de ge-vonden gevallen steeds de klanten gelijk. Het gilde leek ervoor te waken niet in diskre-diet te worden gebracht door enkele leden. Vandaar mogelijk ook dat gildenmeesterszelf liever een ander forum mobiliseerden bij problemen met klanten. Maar tegelijkbracht het bestuur veel geduld op voor gildenmeesters die onder een uitspraak uit wil-den komen. Overigens was de rek niet oneindig. Zodra het gezag van het gildenforumin het geding kwam, werd streng ingegrepen. Hieruit volgt dat de gildenbestuurdersvooral uit waren op het herstel van de orde binnen het gilde en het hooghouden van degoede naam buiten het gilde. Dit is in overeenstemming met de bevindingen van K.van Honacker voor Brussel. Vuile was mocht niet buiten gehangen worden. Als de re-gels geen soelaas boden, werden conflicten zo snel mogelijk de wereld uit geholpenmet een voor beide partijen zo acceptabel mogelijke uitweg.54

Gezien het lage aantal beroepsgebonden geschillen dat tijdens vergaderingen werdgenoteerd, gemiddeld één per twee jaar, kan worden geconcludeerd dat glazenmakersbij onenigheid niet hebben gewacht tot een bijeenkomst van de deken en hoofdman-nen. Natuurlijk zal ook onderregistratie een rol hebben gespeeld, gezien de wisselen-de kwaliteit van de notulen. Aan de andere kant waren onderhandse regelingen opstraat of in de kroeg eenvoudig te treffen. Het gilde was klein en men kende elkaar zo-doende goed. De beroepsgroep was bovendien niet bijzonder kapitaalkrachtig. In re-kesten aan het stadsbestuur gaf ze steeds aan over weinig financiële middelen te be-schikken.55 Slechts twee glazenmakers staan vermeld in de kohieren van detweehonderdste penning; één van hen is bovendien in de laagste categorie ingeschaald.Wellicht probeerden de glazenmakers vaak een geschil tot een oplossing te brengenvoordat een uitspraak van het gildenbestuur hen geld ging kosten. Het is daarom in-teressant eens naar de boeken van een meer welvarend gilde te kijken.

3.3 Het chirurgijnsgilde

3.3.1 Ontstaan en ontwikkeling

In veel steden van de Republiek vormden chirurgijns en barbiers samen één corpora-tie. Zo ook in Leiden. Beide beroepen leken ook lange tijd erg op elkaar. Zowel chirur-gijns als barbiers hielden zich bezig met knippen, scheren en het genezen van zieken.56

72 3 gilden en neringen

53 Vgl. Panhuijsen, Maatwerk, 78.

54 Van Honacker, ‘Brusselse ambachten’, 202.

55 RAL, GA, inv.nr. 512; Idem, SAII, inv.nr. 56, p. 148; Idem, inv.nr. 72, p. 244v.

56 Appendix op keurboek 1406 boek VI 48, par. 3 (10-6-1441), in: Hamaker, Middeleeuwsche keurboeken.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 72

Page 69: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

In de loop van de vijftiende en zestiende eeuw ontstond enige verwijdering tussen bei-de ambachten toen de overheid uit toenemende zorg om gezondheidsproblemen in destad de medische zorg reorganiseerde.57 De gildenbrief van 1553 markeert dit. Voortaanwas de interne geneeskunde alleen nog voorbehouden aan universitair geschooldemedici, die buiten het gilde stonden. Chirurgijns mochten de meer uitwendige ziek-ten behandelen, mits zij een voorgeschreven leertraject hadden doorlopen en kennishadden van abcessen, wonden, zweren en breuken.58 Barbiers tenslotte dienden zich,naast het knippen en scheren, te beperken tot aderlatingen, waarvoor zij een praktijk-examen moesten afleggen. Het gildenbestuur, bestaande uit een deken en twee proef-meesters, moest op de proeven toezien.59

Aan het einde van de zestiende eeuw namen de opleidingseisen voor chirurgijns ver-der toe, onder meer door de komst van de Leidse universiteit en de toegenomen medi-sche kennis. Het stadsbestuur wilde meer waarborgen voor een goede stedelijke ge-zondheidszorg. Zo voegde de overheid een hoogleraar medicijnen als toezichthoudertoe aan de examencommissie van het chirurgijnsgilde. Ook moesten kandidaten vanaf1589 zestien thesen beantwoorden met betrekking tot de chirurgie en de anatomie.60

Het gilde kon deze veranderingen aanvankelijk maar half waarderen. Zo was het be-stuur er niet erg gelukkig mee dat de Leidse overheid de universitair geschoolde artsentot hoogste medische autoriteit had verheven. Dat blijkt uit een niet gehonoreerdeconceptbrief uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. Het gilde stelde daarin voorde aanwezigheid van een hoogleraar bij de proef te schrappen. Tegelijk handhaafdende chirurgijns de beantwoording van de eerder genoemde thesen. Ze erkenden daar-mee dus dat nieuwe leden beter voor hun taak moesten worden toegerust. Alleen acht-ten de deken en proefmeesters zich prima in staat om het examen van de chirurgijnszelf af te nemen. Hieruit spreekt een groeiend beroepsbewustzijn van de heelmees-ters.61

Het stadsbestuur breidde in de loop van de zeventiende eeuw de universitaire con-trole op de gildenproef verder uit, het verzet van de chirurgijns ten spijt. Volgens de or-donnanties van 1637 en 1681 moesten naast een hoogleraar medicijnen ook twee stads-doctoren in de examencommissie worden opgenomen.62 Dit waren doctores medicinae indienst van de stedelijke overheid.63 Tegelijk werd de gildenproef verzwaard. De enkel-voudige theoretische toets verdween. Daarvoor in de plaats kwam een drieledig exa-men waarin ook de praktijk een plaats kreeg. Zo moest een kandidaat in het gasthuisof op de gildenkamer een drietal verbanden kunnen aanleggen, een brandijzer hante-

3.3 het chirurgijnsgilde 73

57 Vgl. Van Andel, Chirurgijns, 11,45; Overvoorde, ‘De Leidsche ambachtsbroederschappen’, 346.

58 RAL, GA, inv.nr. 306, art. 1,2.

59 Idem, art. 3,5. Zie voor dit onderscheid ook: Hulshof, ‘De Gilden’, 137; Huisman, Stadsbelang en standsbesef, 47.

60 RAL, GA, inv.nr. 307, art. 3.

61 Idem, inv.nr. 308. Voor meer informatie over dit proces: Frijhoff, ‘Non satis dignitatis’, 379-406 en Huisman, Stadsbelang en

standsbesef, 55,69,91,92.

62 RAL, SAII, inv.nr. 20, p. 97v-107v, art. 3; Idem, GA, inv.nr. 310, art. 3 en 4. Merk op dat Leiden niet, zoals Amsterdam, een col-

legium medicum kende. Dit orgaan hield toezicht op de hele medische sector, van chirurgijns, apothekers tot doctores medicinae (Vgl.

Frijhoff (ea), Geschiedenis van Amsterdam II,2, 116-118).

63 Vgl. Huisman, Stadsbelang en standsbesef, 49-69.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 73

Page 70: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ren om wonden te reinigen en twee lancetten vervaardigen, waarmee aders kondenworden aangeprikt. Daarnaast werd de kandidaat ondervraagd over anatomie en chi-rurgie. Tot slot volgden nog de thesen over door de examinatoren aangereikte onder-werpen.64

Een en ander markeert een volgende fase in de beroepsontwikkeling van de heel-meesters. Het proces voltrok zich uiteindelijk niet zónder, zoals de gildenbestuurdersaanvankelijk wensten, maar juist mét hulp van de doctores medicinae.65 Het gilde gaf zijnverzet op. Meer en meer beschouwden de chirurgijns de kennis van de universitair ge-schoolde medici als maatgevend. Ze ontleenden er zelfs hun prestige aan.66 De hogerebedragen die in 1681 aan het gilde moesten worden betaald, weerspiegelen dit proces.Niet alleen de examens werden duurder, ook werd voortaan inganggeld geheven.67 Dejaarlijkse contributie voor het gilde werd vertwaalfvoudigd van twee naar vierentwin-tig stuivers.68 Deze tendens zette zich voort in de achttiende eeuw.69 Daarmee lijken deLeidse chirurgijnsproeven duur, maar in andere steden van de Republiek lag het exa-mengeld over het algemeen veel hoger. In Amsterdam bijvoorbeeld betaalden chirur-gijns in de achttiende eeuw afhankelijk van hun afkomst ruim tweehonderd gulden,terwijl het gildengeld daar vijf gulden bedroeg. Ook in Den Bosch, Zierikzee enUtrecht kostte een proef beduidend meer dan in Leiden.70

De toegenomen exclusiviteit die het gilde zich aanmat, is niet terug te zien in hetinkomen van de beroepsgroep. Zowel in Amsterdam als in Leiden betaalden de meestechirurgijns geen vermogensbelasting.71 De relatief bescheiden inkomens kunnen wor-den verklaard uit het feit dat de markt voor de over het algemeen dure heelmeestersbeperkt was. Veel chirurgijns hadden vaste scheerklanten nodig om zich te kunnenonderhouden. Daarbij komt dat het chirurgijnsgilde een minder gesloten monopoliekende dan andere corporaties in de stad. Rondreizende genezers die zich toelegden oprisicovolle handelingen, zoals oculisten, steen- en breuksnijders, mochten na toestem-ming van het stadsbestuur tijdelijk hun diensten in Leiden aanbieden. Voorwaardewas wel dat een doctor medicinae en twee chirurgijns toezicht hielden. De kwakzalvers be-taalden het gilde hiervoor drie gulden.72 Als ze ook medicijnen wilden verkopen – watmaar beperkt was toegestaan – moesten zij de corporatie zes stuivers per dag vergoe-

74 3 gilden en neringen

64 RAL, SAII, inv.nr. 20, p. 97v-107v, art. 3; Idem, GA, inv.nr. 310, art. 3 en 4. Overigens bracht de ordonnantie van 1681 een ver-

dere verzwaring van het examen, namelijk een verlenging van de opleidingsduur van 2 naar 5 jaar. Ook konden kandidaten de

eis krijgen een lijk te ontleden, mits een lichaam voor handen was.

65 Zie ook Huisman, Stadsbelang en stadsbesef, 91,92.

66 Idem, 183,193, 302; Frijhoff, ‘Non satis dignitatis’, 399; Van Andel, Chirurgijns, 84.

67 Kostte een examen in 1589 nog 24 stuivers inschrijfgeld en 30 stuivers vergoeding voor het toetsingscollege, in 1681 betaalde

een kandidaat 3 gulden voor de gildenbrief, 3 gulden aan het gilde en tenslotte 3 gulden aan iedere examinator. Het inganggeld,

dat nog onbekend was in 1589, kwam op 5 gulden voor de zoon van een gildenbroeder, 6 gulden voor een burgerzoon en 10

gulden voor een nieuwe poorter.

68 RAL, GA, inv.nr. 310, art. 7,8,9,10.

69 Het gildenarchief bevat alleen nog een reglement van 1703, waarin voor een gildenproef 8 gulden moest worden betaald.

De vereringen voor gilde en examinatoren alsmede de oorkondepenning bleven gelijk. (RAL, GA, inv.nr. 311).

70 Eeghen, De gilden, 86; Bos, Uijt liefde tot malcander, 61 (voor een vergelijking met andere steden), 76.

71 Zie Bos, Uijt liefde tot malcander, 63 en Peltjes, Leidse Lasten, 13.

72 RAL, GA, inv.nr.310, art. 12.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 74

Page 71: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

den. Deze bepalingen golden voor alle niet-gildenleden en dus ook voor inwoners vanLeiden.73 Reizende meesters die hun werk permanent in Leiden wilden doen, kondenna een ontheffing van de stedelijke overheid, in het gilde worden opgenomen. Zij hoef-den dan geen proef te doen. Wel betaalden ze jaarlijks contributie aan het gilde.74

Chirurgijns van buiten de stad mochten in Leiden ook zieken behandelen. De pa-tiënten moesten hen wel zelf aan hun ziekbed hebben gevraagd. Verder dienden de‘vreemde’ meesters te worden gecontroleerd door een Leidse chirurgijn. In geval hetniet boterde tussen beide heelmeesters, moest het gilde een arts aanwijzen die als tus-senpersoon fungeerde. Pas wanneer die de samenwerking niet kon verbeteren, werd de‘vreemde’ meester de stad uitgezet. Deze geduldige houding maakte het mogelijk,voor wie het kon betalen, om bij ernstige ziekten de hulp van een wijd en zijd bekendstaande deskundige uit een andere stad in te roepen.75 Omgekeerd konden ook Leidseheelmeesters naar andere plaatsen afreizen op verzoek van patiënten aldaar. Zo werdenop twaalf september 1668 de chirurgijns Banier van Es en Jan Melis naar Boskoop ge-roepen om het genezingsproces te beoordelen van een slachtoffer met buikwonden. Depatiënt trof het niet. De samenwerking met de plaatselijke chirurgijn verliep niet al tebest, waarna de Leidse heelmeesters onverrichter zake weer moesten terugkeren.76

Ten aanzien van onderlinge concurrentie stelde het gilde zich eveneens vrij mild op.Een patiënt mocht zo vaak als hij wilde van chirurgijn wisselen, op voorwaarde dat hijdegene met wie hij eerder in zee was gegaan, afbetaalde.77 Ook kon hij zich in noodge-vallen tot een ander wenden wanneer zijn eigen chirurgijn afwezig was. Het stond eenpatiënt verder vrij om meerdere chirurgijns in te roepen die moesten samenwerken.De heelmeesters dienden dan genoegen te nemen met een evenredig deel van de kos-ten.78 Steeds stond het belang van de patiënt voorop. Zo voorkwam het gilde dat doorde slechte prestaties van één heelmeester de hele beroepsgroep een slechte naam zoukrijgen. Tegelijk leverden deze maatregelen meer kansen op werk en dus inkomenvoor de chirurgijns, die voor de meeste Leidenaren veel te duur waren. Een behande-ling, inclusief medicijnen, kostte al gauw enkele tientallen guldens. Vandaar dat pa-tiënten en chirurgijns, met het oog op beider belangen, vaak van te voren afsprakenmaakten. Zij kwamen dan een prijs overeen, die doorgaans afhing van het succes vande behandeling. In een aantal gevallen, meestal bij moeilijke verrichtingen, resulteer-den deze regelingen in een schriftelijk contract.79

3.3 het chirurgijnsgilde 75

73 Idem, SAII, inv.nr. 89, p. 236.

74 Dit blijkt uit enkele voorbeelden uit het gerechtsdagboek. Zo mocht Johannes van der Puth uit Harlingen zich vestigen als

operateur, oculist en steen- en breuksnijder, mits hij poorter werd en zowel aan het apothekers- als het chirurgijnsgilde

jaargeld betaalde (RAL, SAII, inv.nr. 90, p. 20v).

75 RAL, GA, inv.nr. 310, art. 11.

76 Idem, ONA, inv. 782, nr. 393.

77 In Gouda was tussenkomst van het gildenbestuur bij wisseling van chirurgijn verplicht (zie Hulshof, ‘De gilden’, 138).

78 RAL, GA, inv.nr. 310, art. 13 en 14.

79 In de Leidse archieven zijn geen (afschriften van) contracten tussen heelmeesters en patiënten te vinden. Wel kunnen ver-

wijzingen daarnaar worden aangetroffen in RAL, GA, inv.nr. 390.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 75

Page 72: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

3.3.2 Geschilbeslechting

Geschillen tussen gildenbroeders onderling of tussen patiënten en chirurgijns, kon-den worden voorgelegd aan de examencommissie van de corporatie. Dit zogeheten col-legium chirurgicum kwam iedere eerste woensdag van de maand bijeen op de gildenkamerboven het stedelijke waaggebouw en vergaderde daar over examens, leerbrieven en an-dere zaken die de corporatie aangingen.80 Onduidelijk is of de stadsdoctoren en dehoogleraar medicijnen daar steeds bij aanwezig zijn geweest. In de bronnen wordt hetcollege steeds als collectief genoemd, zonder aanduiding van de individuele leden. Degildenbrief van 1637 bepaalde nadrukkelijk dat bij het verdelen van de boetes de dekenen de proefmeesters niets mocht worden ‘miszegd’.81 Over de doctores medicinae en dehoogleraar zwijgen de reglementen in dit verband. Daarmee lijkt het opleggen vanboetes uitsluitend een zaak van het gildenbestuur te zijn geweest.82 Gildenleden be-taalden voor een uitspraak in een kwestie twaalf stuivers in geval van een reguliere bij-eenkomst. Dat is beduidend minder dan de twintig stuivers die de eerder besprokenglazenmakers moesten afdragen. Voor een extra ingelaste vergadering rekende het col-lege overigens drieënhalve gulden.83

De lage proceskosten die het collegium chirurgicum rekende verklaren mogelijk waar-om het archief van de chirurgijns meer geschillen bevat dan dat van de glazenmakers.In de ‘Notulen van decisiën en getroffen akkoorden op renvooien en andere dagingentussen discreperende partijen bij het college gevonden en gewezen’ staan voor de jaren1682 tot 1700 drieëndertig zaken opgetekend.84 Bestudering van de financiële admini-stratie van de corporatie levert met betrekking tot dezelfde periode nog eens zestienkwesties op.85 De ‘akten, ampliatiën en renvooien van het chirurgijnsgilde’ bevattentenslotte nog een beschrijving van één langslepend geschil.86 Dit komt al met al neer opeen gemiddelde van bijna drie geschillen per jaar. Maar het zou eenzijdig zijn om al-leen geldelijke overwegingen als verklaring aan te voeren. Zoals hierboven al is opge-merkt, maakten chirurgijns en patiënten onderling afspraken over de behandeling,soms ook schriftelijk, waardoor bij onenigheid eenvoudiger een formeel proces te voe-ren viel. De gesloten overeenkomst was immers door derden controleerbaar. Boven-dien groeiden in de loop van de zeventiende eeuw het standsbewustzijn en de profes-sionaliteit van de chirurgijns, waardoor zij zich eerder op hun status voorstonden enook sneller bereid waren die op een formele wijze te verdedigen.

Veruit de meeste geschillen die door het gildenbestuur werden behandeld, haddenbetrekking op slecht betalende patiënten. Chirurgijns eisten, eventueel met het con-tract in de hand, naleving van de gemaakte afspraken. Zo daagde op vier maart 1693

76 3 gilden en neringen

80 RAL, GA, inv.nr. 310, art. 4 en 5; Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad III, 23.

81 RAL, SAII, inv.nr. 20, art. 29.

82 De notulen van de vergaderingen brengen hierin evenmin duidelijkheid. Er zijn ook geen presentielijsten van de ver-

gaderingen bekend.

83 RAL, GA, inv.nr. 310, art. 4.

84 RAL, GA, inv.nr. 390.

85 Idem, inv.nr. 382.

86 Idem, inv.nr. 314.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 76

Page 73: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

meester Walrand de la Tombe een weduwe voor het collegium chirurgicum, die hem tiengulden schuldig was. Na beide partijen te hebben aangehoord, bepaalde het forum datde weduwe aan Walrand zonder mankeren het hele bedrag moest betalen.87 Ook Maer-tje Philipsd. diende het volledige meesterloon te voldoen. Salomon de Water en Cor-nelis Baron hadden haar op 3 januari 1691 gedagvaard omdat zij treuzelde met de be-taling van vijftig gulden voor het genezen van haar gebroken arm. Overigens gaf hetchirurgijnsbestuur Maertje wel de mogelijkheid om in twee termijnen te betalen omzo de financiële lasten enigszins te spreiden.88

Omgekeerd klaagden zieken zelden bij het gildenbestuur over slecht presterendeheelmeesters of slecht genezende kwalen.89 Dat is opvallend. Mogelijk zagen patiëntenhet collegium chirurgicum vooral als een instelling voor de gildenleden zelf, waar geen eer-lijk proces van verwacht kon worden. Maar ook andere fora voor geschilbeslechtingkregen weinig met klachten van gedupeerde zieken te maken. De meeste staan in dekladresoluties van het stadsbestuur. Die bevatten tussen 1664 en 1668 een tientalklachten. Het zou kunnen dat het collegium chirurgicum zich eerst over deze zaken heeftuitgelaten. De kwesties in de kladresoluties zouden dan appèlzaken zijn. Maar dat isniet waarschijnlijk. Het gildenbestuur wordt in geen van de kwesties genoemd. Janne-tje Ariaensd. liet heelmeester Jonathan Hartog voor de burgemeesters van Leiden roe-pen. De chirurgijn zou haar kind voor tien gulden van een buikzweer afhelpen, mits dehelft van het geld vooruit werd betaald. Het kind werd echter alleen maar zieker. Jonathan gaf Jannetje daarop uit eigen beweging drie gulden en tien stuivers terug.Uiteindelijk overleed het kind. Jannetje stelde Jonathan aansprakelijk en eiste ook deresterende dertig stuivers terug. Daarop vroegen de burgemeesters de mening van destadsdoctoren. Die verklaarden dat het kind inderdaad was overleden aan de gevolgenvan de zweer. De burgemeesters bepaalden dat de chirurgijn, die in 1665 tot het gildewas toegetreden, alleen nog maar veelvoorkomende behandelingen mocht uitvoeren.Over de dertig stuivers zwegen de burgemeesters.90

Het notarieel archief, de vredemakersboeken en de rollen van de civiele en crimine-le vierschaar bevatten in de periode 1664-1668 vrijwel geen grieven tegen chirurgijns.De heelmeesters die in deze bronnen voorkomen, zijn doorgaans betrokken bij ander-soortige zaken. Zo moesten ze sinds 1583 patiënten met toegebracht letsel binnen eenhalf uur bij de schout aangeven. Deze meldplicht bij zogeheten ‘bloedreizen’ of openwonden maakte chirurgijns tot een onderdeel van het stedelijk justitieel apparaat.91

Daarnaast vroeg de schout in rechtszaken over moord of doodslag de heelmeesters naarde doodsoorzaak. Chirurgijns werden verder regelmatig door gedupeerden gevraagdin een notariële akte de aard en omvang van een mishandeling te beschrijven. Anna

3.3 het chirurgijnsgilde 77

87 Idem, inv.nr. 390 (4-3-1693).

88 Idem (3-1-1691).

89 In 1682 maakte Cornelis Honthorst aanspraak op een vergoeding van ‘pijn en smart’ na ontsteking van een wond. Zijn

klacht betrof echter geen chirurgijn, maar een bij het gilde aangesloten operateur. Die weigerde zijn medewerking aan het pro-

ces, waardoor het collegium chirurgicum weinig kon uitrichten.

90 RAL, SAII, inv.nr. 250 (2-7-1668).

91 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 250. Vanaf 1681 stond deze bepaling ook in de gildenbrief van de chirurgijns (RAL, GA, inv.nr. 310,

art. 28). Vgl. Huisman, Stadsbelang en standsbesef, 73,83.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 77

Page 74: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Catrijn bijvoorbeeld liet in haar civiel proces tegen Guillaum le Clerque een chirurgijnhaar toestand uitgebreid beschrijven om de schade te verhalen die ze opliep als gevolgvan hoofdletsel door een klap van haar opponent.92 Tot slot bevatten de gerechtelijkebronnen nog enkele zaken tegen chirurgijns, die nalatig waren in het betalen van re-keningen.

Toch wil het geringe aantal klachten tegen chirurgijns niet zeggen dat zieken zichlijdelijk opstelden of helemaal geen klachten hadden. Ze verlangden bijvoorbeeld datde heelmeesters zich voldoende inspanden voor hun genezing. Dat was per slot van re-kening ook de inzet bij de contracten die zij met hen maakten. Wanneer de chirurgijnsde afspraken niet nakwamen, volgde wel degelijk protest, zij het wat bedekt voor dehedendaagse onderzoeker. Zo konden ze zonder tussenkomst van het gildenbestuurvan chirurgijn veranderen of om een second opinion vragen. Dit kwam volgens de con-ceptbrief uit het begin van de zeventiende eeuw regelmatig voor.93 Daarnaast namenpatiënten de vrijheid om bij contractbreuk door de chirurgijn hun eigen deel van deafspraken ook niet na te komen. Ze voldeden dan domweg de rekening niet. Dit plaatstde vele achterstallige betalingen die de chirurgijns bij hun gildenbestuur aanhangigmaakten, in een ander licht. Door het op een dagvaarding te laten aankomen, dwon-gen patiënten de chirurgijns om hun werk aan het collegium chirurgicum voor te leggen.Het gildenbestuur toonde zich op zijn beurt over het algemeen niet ongevoelig voorde bedekte onvrede en kwam de zieken tegemoet. Zo oordeelde het forum dat de vadervan een patiëntje bij nader inzien niet de volledige drieënzestig gulden hoefde te beta-len voor de genezing van de kinderhand. Na het horen van de beide partijen, moest deheelmeester genoegen nemen met een tientje minder.94 Pieter de Vinck was na toetsingnog maar achttien van de vijfentwintig gulden schuldig aan de chirurgijns Walrand dela Tombe en Jacobus le Mer.95

Sommige chirurgijns probeerden het gildenbestuur buiten de geschillen met hunpatiënten te houden door wanbetalers direct voor het college van vredemakers te da-gen.96 Een uitspraak van deze lage rechtbank was bovendien weinig kostbaar, zolanggeen externe arbiters ingeschakeld hoefden te worden. In 1664 dwongen zo zeven chi-rurgijns met succes betaling van hun diensten af.97 De vredemakers hielden twee keerper week zitting, vanaf 1668 zelfs drie keer, en kwamen in korte tijd tot een beslissing.Ze verwezen gecompliceerde zaken echter vaak door naar het gilde. Dat betekende ookdat de dikwijls specialistische kwesties over wanprestaties alsnog op het bordje van hetcollegium chirurgicum terecht kwamen. Het geval van Gerrit Minne illustreert dit. Dezechirurgijn had afgesproken de broer van Jan Pietersz. Verduin voor veertig gulden tegenezen. Jan, die zijn broer blijkbaar onderhield, had dertig gulden vooruit moeten

78 3 gilden en neringen

92 RAL, ONA, inv.nr. 777, nr. 368, 370-374; Idem, ORA, inv.nr. 44 F, p. 178.

93 RAL, GA, inv.nr. 308, art. 16 en 17.

94 Idem, inv.nr. 390 (13-3-1686).

95 Ibidem (4-7-1696).

96 Nadere informatie over het college van vredemakers in hoofdstuk 7.

97 RAL, ORA, 47 H (25-2-1664; 29-2-1664; 7-3-1664; 1-8-1664; 8-9-1664); I (24-10-1664; 3-11-1664). Een uitspraak van de vrede-

makers kostte twee tot drie stuivers voor de bode en vier stuivers voor eventuele arbiters. Vergelijk dat met de 12 stuivers of

drieënhalve gulden van het collegium chirurgicum.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 78

Page 75: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

betalen. De patiënt bleef echter ziek. Jan weigerde de resterende tien gulden op tafel teleggen. Gerrit Minne begon een rechtszaak voor het college van vredemakers. Maar datvond de kwestie te ingewikkeld. Het collegium chirurgicum oordeelde tenslotte dat de chi-rurgijn de reeds betaalde dertig gulden mocht houden, maar geen aanspraak meermocht maken op de rest.98

Tabel 3.2 Verdeling van de geschillen binnen het chirurgijnsgilde in soorten (1682-1699), uitge-drukt in personen (mannen (M), vrouwen (V) en totaal (T)) en het aantal zaken (N).

Type geschil Personen 1682-1699 Zaken

Eiser Gedaagde

M V T M V T N %

Schulden van klanten 38 1 39 29 9 3899 39 78

Onenigheid over afspraken 3 0 3 3 0 3 3 6

Overtreding gildenregels 3 0 3 2 0 2100 3 6

Onbekend 2 0 2 2 0 2 2 4

Klacht over geleverd werk 2 0 2 2 0 2 2 4

Schulden tussen broeders 1 0 1 1 0 1 1 2

Schending monopolie 0 0 0 0 0 0 0 0

Totaal 49 1 50 39 9 48 50 100

Bron: RAL, GA, inv.nr. 314, 390 en 382.

Van de vijftig zaken die het gildenbestuur van de chirurgijns tussen 1682 en 1699 be-handelde, gingen er volgens het notulenboek vierentwintig over achterstallige betalin-gen. Het ‘ontfanghboeck’ voegt daar nog vijftien soortgelijke geschillen aan toe. Vandeze in totaal negenendertig betalingskwesties dienden er achttien eerst voor het colle-ge van vredemakers alvorens ze bij het gilde terecht kwamen. Uiteindelijk besliste hetcollegium chirurgicum verreweg de meeste geschillen over betalingen in het voordeel van depatiënt. Alleen in zes gevallen was de uitspraak conform de eis. Dit zou er op kunnenwijzen dat zieken hun rekeningen over het algemeen gewoon voldeden en alleen beta-ling weigerden als er ook echt een wanprestatie was geleverd of anderszins een te hoogbedrag in rekening was gebracht. Tegelijk kan worden geconcludeerd dat het gildenfo-rum zich verantwoordelijk toonde voor de reputatie van het gilde, wat gezien het groei-end standsbesef steeds belangrijker werd. De corporatie had er belang bij de gemaaktefouten te corrigeren en de goede naam te behouden. Volledige kwijtschelding van hetmet een chirurgijn overeengekomen bedrag kregen patiënten overigens nooit. Het gil-de diende immers eveneens in te staan voor de broodwinning van zijn leden.

De aangetroffen onenigheden over gemaakte afspraken tussen gildenleden haddenin de onderzochte periode alleen betrekking op geschillen tussen knechten en mees-

3.3 het chirurgijnsgilde 79

98 RAL, GA, inv.nr. 390 (3-6-1682).

99 In één zaak is de gedaagde niet bij name genoemd.

100 In één zaak is het gilde gedaagd.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 79

Page 76: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ters. De ‘kwestieboeken’ bevatten hierover weinig details.101 Onder het kopje ‘overtre-dingen van de gildenregels’ staan meer onderling verschillende zaken. Zo ging een ge-schil over het vroegtijdig vertrek van een leerjongen.102 Het tweede probleem betrof hetovernemen van een patiënt zonder de collega-chirurgijn, die oorspronkelijk de behan-deling op zich had genomen, te compenseren.103 De derde kwestie van deze categoriestaat opgetekend in de ‘acten, ampliatiën en renvooijen van het chirurgijnsgilde’,waarin het bestuur over het algemeen alleen administratieve notities maakte. GerritMouque vocht echter tussen 1696 en 1698 enkele beslissingen van het collegium chirurgi-cum aan, waardoor de schriftelijke weerslag hiervan in de ‘acten’ terecht kwam. Gerritzakte keer op keer voor zijn examens. Uiteindelijk werd hij, na overleg met het stads-bestuur, toch tot het gilde toegelaten onder voorwaarden dat hij bij de meer ingewik-keldere ingrepen collega’s zou raadplegen. Gerrit was dus geen volwaardig chirurgijnen mocht zich ook niet als zodanig afficheren, bijvoorbeeld door middel van een uit-hangbord. Maar hij negeerde dit en moest tot tweemaal toe door de burgemeestersworden gesommeerd zijn bord te verwijderen.104

De kwestie inzake de ‘schulden tussen de gildenbroeders’ tot slot gaat om de ver-koop van goederen van Dirck Carreman aan Johannes la Sar. Dirck daagde Johannesvoor het college van vredemakers. Dat schoof de kwestie door naar het gildenbestuur.Besloten werd dat Johannes zijn schulden moest betalen door zestig klanten van Dirckte scheren en het scheergeld af te dragen.105 Deze zaak is de enige tussen 1682 en 1699waarin een heelmeester een collega aanklaagde. Hieruit zou kunnen worden afgeleiddat de onderlinge verhoudingen tussen chirurgijns bijzonder goed waren. Maar het iswaarschijnlijker dat de chirurgijns niet alle onderlinge kwesties voor het gildencolle-ge of een ander forum uitspeelden. De gildenreglementen vanaf 1589 lieten daar ookeen opening voor. Volgens een bepaling mochten gildenleden elkaar in het bijzijn vantwee burgers bekeuren alsof ze het gildenbestuur in eigen persoon waren.106 Deze be-keuringen zijn niet geregistreerd, waardoor ze buiten het bereik van historisch onder-zoek blijven. Toch kan worden vastgesteld dat de Leidse heelmeesters beduidend meergeschillen in de gildenkamer lijken te hebben behandeld dan de eerder genoemde gla-zenmakers. Het bestuur van dat gilde sprak zich bijvoorbeeld niet of nauwelijks uit ingeschillen tussen glazenmakers en hun klanten. Een en ander kan worden verklaarduit het standsbewustzijn van de chirurgijns. Hun reglement was uitgebreider en hunorganisatie formeler. Om te bezien of deze factoren inderdaad van belang waren, zalnog een blik worden geworpen op het relatief goed georganiseerde apothekersgilde enhet gilde van de doodbidders.

80 3 gilden en neringen

101 Twee keer werden de knechten in het gelijk gesteld; één keer koos het collegium chirurgicum een tussenweg (zie RAL, GA,

inv.nr. 390 (24-12-1685 en 6-5-1699); voor de tussenweg: (10-10-1685)).

102 Idem, inv.nr. 310, art. 17.

103 Idem, inv.nr. 390 (4-7-1696). Vgl. Idem, inv.nr. 310, art. 13.

104 Idem, inv.nr. 314 (28-4-1696;12-11-1696; 5-12-1696; 2-4-1698; 4-6-1698; 19-11-1698).

105 Idem, inv.nr. 390 (4-2-1699).

106 RAL, GA, inv.nr. 307, art. 28.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 80

Page 77: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

3.4 Het apothekersgilde

3.4.1 Ontstaan en ontwikkeling

De Leidse apothekers kregen in 1661 een op zichzelf staande corporatie. Voor die tijdhadden zij, net als in veel andere steden het geval was, deel uitgemaakt van het gildevan kruideniers en vettewariers.107 Dit gruttersgilde kende een roulerend bestuur,waaraan telkens een van de drie aangesloten beroepsgroepen een deken en drie hoofd-mannen leverde.108 Maar in de loop van de zeventiende eeuw beantwoordde het sa-mengestelde gilde steeds minder aan de specifieke behoeften van de apothekers.109 Zekregen nauwelijks bescherming tegen concurrerende medicijnverkopers, zoals doctoresmedicinae.110 In 1647 klaagden zij hierover bij het stadsbestuur en vroegen om een eigengilde. Dat kwam er aanvankelijk niet.111 Maar onder invloed van de pestepidemieën vande jaren vijftig stelden burgemeesters en schepenen hun beleid bij. Op tweeëntwintigdecember 1661 kregen de toen negenentwintig Leidse apothekers alsnog het gevraag-de gilde en het bijbehorende monopolie op het bereiden en verkopen van medicijnenin de stad.112

Maar daarmee kwam nog geen einde aan de concurrentie van de doctores medicinae. Deartsen mochten volgens de gildenbrief nog altijd geneesmiddelen verkopen, op voor-waarde dat ze hun bewijs van aanstelling konden laten zien. De apothekers gooidenhet toen maar over een andere boeg en probeerden nog zoveel mogelijk aan de handelvan andere medicijnverkopers te verdienen. Ze deden een beroep op een ongeschrevengewoonterecht dat andere aanbieders van geneesmiddelen vijf procent van hun winstaan het gilde moesten afdragen. Dat had meer succes. In maart 1665, na een soort proef-proces, bekrachtigde het stadsbestuur de regel.113 Overigens was een aantal universitairgeschoolde medici gewoon lid van het apothekersgilde. Zo stonden acht van de vie-rendertig apothekers die tussen 1664 en 1668 bij de corporatie waren aangesloten, ookte boek als doctor medicinae. Een bekende doctor-farmaceut was David Stam, die in 1667als medicus afstudeerde en in 1670 tot het apothekersgilde toetrad. Hij gaf een destijds

3.4 het apothekersgilde 81

107 Van oorsprong waren apothekers gespecialiseerde grutters. Vettewariers behoorden eveneens tot het kruideniersgilde. Zij

verkochten hoofdzakelijk spek, ham, worst, boter, kaarsen, olie, azijn, zout en zeep. Zie Backer, Farmacie te Gent, 18-22.

108 Orlers, Beschrijvinge der stadt Leijden, 735.

109 Ook in andere steden waar apothekers deel uit maakten van het kruideniersgilde, isoleerden farmaceuten zich. Voor een

deel had dit te maken met het groeiende belang van de stedelijke gezondheidszorg in de ogen van de overheid dat de apothe-

kers hierdoor meer eigen regels gaf (Backer, Farmacie te Gent, 23-54).

110 Zie hierover ook: Frijhoff, ‘Non satis dignitatis’, 398.

111 Potjewijd, ‘Over een request’, 3-8. Mogelijk zag het stadsbestuur van de oprichting af na negatief advies van doctores medici-

nae. Die adviseerden de schepenen soms op gebied van de stedelijke gezondheid (vgl. Huisman, Stadsbelang en standsbesef, 55,69).

Er zaten in 1647 overigens geen artsen in het stadsbestuur van Leiden.

112 RAL, SAII, inv.nr. 77, p. 203vv, art. 1; Backer, Farmacie te Gent, 19,23; Huisman, Stadsbelang en standsbesef, 46,51,258.

113 In maart 1665 klaagden de apothekers de moeder van een doctor medicinae aan, die medicijnen verkocht buiten het gilde om,

zonder daarover enige afdracht te doen aan hun corporatie. En dat terwijl die bijdrage, zo hielden de apothekers het stadsbe-

stuur voor, hen volgens de traditie wél toekwam. De vrouw zou op grond van dit gewoonterecht voor ieder verkocht medicijn

een deel van de verdiensten, vijf procent, moeten afstaan aan het gilde (RAL, GA, inv.nr. 15). Ook in andere steden wisten apo-

thekers met succes apotheekhoudende geneesheren te bewegen tot het geven van genoegdoening aan het gilde (Frijhoff, ‘Non

satis dignitatis’, 398).

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 81

Page 78: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

belangwekkend scheikundig werk uit. Zijn zoon Nicolaas zou tussen 1699 en 1741achttien jaar deel uitmaken van het gildenbestuur.114

Omgekeerd hielden veel apothekers zich zonder speciale opleiding met geneeskun-de bezig. Zij beconcurreerden zodoende zowel doctores medicinae als chirurgijns. Zo be-zochten zij bijvoorbeeld patiënten en schreven hen zonder geneesheren of heelmees-ters te raadplegen medicijnen voor. Daarnaast konden ze op verzoek van patiënten piskijken, pols voelen, aderlaten en darmspoelen. En dat alles vaak voor minder geld dande chirurgijns of de doctores medicinae. Het wekt weinig verbazing dat laatstgenoemdenniet erg gelukkig waren met de mededinging van farmaceutische zijde. Het chirur-gijnsgilde adviseerde negatief toen Nicolaas Chimaer op negentien november 1648 hetstadsbestuur vroeg om naast zijn apothekerschap chirurgische ingrepen te mogen uit-voeren bij zwerende vrouwenborsten. Het stadsbestuur nam de argumenten van deheelmeesters over en wees het rekest van Nicolaas af.115 Bovendien verbood het de apo-thekers in de gildenbrief van 1661 nog eens uitdrukkelijk om zieken te onderzoeken ofzonder recept medicijnen voor te schrijven. Opvallend genoeg werd deze bepalingzonder opgaaf van reden op zesentwintig januari 1662 alweer geschrapt en ook in late-re ordonnanties ontbreekt ze.116

Het reglement van de apothekers was aanvankelijk bescheiden van omvang. Het tel-de zestien artikelen, waarvan het stadsbestuur er in 1662 dus één schrapte. De meestebepalingen gingen over de bedrijfsvoering. Centraal stond het zogeheten dispensato-rium, een farmacopee of handboek dat de geneesmiddelen beschreef die minimaal ineen winkel aanwezig moesten zijn. Ook de bereidingswijze van de medicijnen stonderin. Apothekers moesten de recepten die ze van doctores medicinae doorkregen, preciesvolgens de aanwijzingen van het dispensatorium klaarmaken. En dus moesten alle ingre-diënten ook steeds in voldoende mate in de apotheken aanwezig zijn. Dit hoorde hetgilde twee tot drie keer per jaar te controleren. Leden die hun winkel niet goed haddenuitgerust of bedorven ingrediënten te koop aanboden, werden bestraft.117 Verder moes-ten apothekers medici om opheldering vragen wanneer zij medicijnen voorschrevendie niet in het handboek opgenomen waren, aangezien deze mogelijk gevaarlijk warenvoor de volksgezondheid.118 Tot slot dienden apothekers de doktersrecepten een halfjaar lang ‘aan de haak te houden’, dat wil zeggen onder handbereik te hebben. Dat wasniet alleen handig bij herhalingsrecepten, maar ook wanneer onenigheid met de be-handelende doctor medicinae ontstond. Recepten die ouder dan een half jaar waren, moes-ten ingebonden worden bewaard.119

Opvallend weinig artikelen gingen over de opleiding. Alleen het aantal leerjaren dateen kandidaat-apotheker moest doorlopen, was voorgeschreven: twee jaar bij één

82 3 gilden en neringen

114 Lindeboom, ‘David en Nicolaas Stam’, 153-158.

115 Van Andel, ‘Praktizeerende apothekers’, 1330-1336.

116 Het voorschrift is alleen in de gildenbrief van 1661 opgenomen en voor zover kan worden nagegaan niet apart bewaard

gebleven.

117 RAL, SAII, inv.nr. 77, art. 6,7,8,9.

118 Idem, art. 7.

119 Idem, art. 9.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 82

Page 79: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

meester als leerling en twee jaar als knecht. Aan de gildenproef besteedden de opstel-lers van de gildenbrief nauwelijks aandacht. Een kandidaat moest onder het toezichtvan de deken – in sommige stukken ook prefect genoemd – en twee hoofdmannen, diede examencommissie vormden, enkele niet nader omschreven samengestelde medicij-nen kunnen maken. Dit examen kostte een geboren poorterzoon achttien gulden; alleandere kandidaten betaalden vierentwintig gulden. Het gildenlidmaatschap bedroegjaarlijks dertig stuivers.120 In dit opzicht was het apothekersgilde dus vergelijkbaar metdat van de chirurgijns, die vanaf 1681 soortgelijke bedragen aan hun corporatie ver-schuldigd waren.121 Daarbij waren apothekers, net als de chirurgijns, niet buitensporigvermogend. Ongeveer een kwart van het aantal farmaceuten in Leiden kwam in 1674 inaanmerking voor vermogensbelasting. Hun gemiddeld belastbaar vermogen lag bo-vendien ver onder het gemiddelde van alle andere aangeslagen inwoners van Leiden.122

Op dertig april 1718 gaf het stadsbestuur de apothekers een nieuwe ordonnantie.Deze was met zijn tweeëndertig artikelen een stuk uitgebreider dan de vorige brief. Uithet reglement valt op te maken dat de overheid het gilde professioneler maakte enmeer prestige aanmat. Dit gebeurde, evenals bij de hierboven besproken chirurgijns,met behulp van de eerder zo door het gilde bestreden universitair geschoolde medici.Het stadsbestuur breidde de examencommissie uit met drie doctores medicinae die ondermeer de kandidaten mochten ondervragen. Daarmee kreeg de proef ook een duidelij-ke theoretische component.123 Net als bij de chirurgijns ging de inhoudelijke verzwa-ring van het examen gepaard met een stijging van de kosten. De examengelden werdenverhoogd naar ruim tweeënzeventig gulden voor poorters, d.w.z. vijftig gulden voorhet gilde, twee ducatons voor de armen, zes schellingen voor iedere examinator en vijfgulden en vijf stuivers voor de gildenknecht. Vreemdelingen betaalden ongeveer driekeer zoveel, namelijk ruim tweehonderdtwintig gulden. Tot slot gingen de jaargeldenomhoog naar drie gulden.124

3.4.2 Geschilbeslechting

Het gildenbestuur, aangevuld met de doctores medicinae die ook in de examencommissiezaten, kwam volgens het reglement telkens op de eerste dinsdag van de maand bijeenom alle voorkomende zaken te bespreken; later verschoof het gilde deze vergaderdagnaar de vrijdag.125 Voor dringende aangelegenheden, die niet tot de volgende bijeen-komst van het zogeheten collegium pharmaceuticum konden wachten, was een extra zit-tingsdag mogelijk.126 Kwesties die tijdens deze reguliere en irreguliere zittingen be-

3.4 het apothekersgilde 83

120 RAL, SAII, inv.nr. 77, art. 2,3,10,12.

121 Deze waarneming geldt voor meer steden in de Republiek: zie Frijhoff, ‘Non satis dignitatis’, 402.

122 De in het belastingkohier geregistreerde apothekers hadden een gemiddeld vermogen van bijna 3100 gulden. Het gemid-

deld vermogen van alle aangeslagen Leidenaren bedroeg echter meer dan 8000 gulden (Peltjes, Leidse lasten, 11).

123 RAL, GA inv.nr. 11, art. 6,14.

124 Idem, art. 14,15,16. Een ducaton stond voor drie gulden en drie stuivers. Een schelling was een rekenmunt ter waarde van

zes stuivers.

125 RAL, GA inv.nr. 11, art. 7,13.

126 Idem, art. 21.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 83

Page 80: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

sproken werden, staan beschreven in het zogeheten commissieboek van de apothe-kers.127 Het voorste deel van het boek bevat voornamelijk zaken van huishoudelijkeaard, zoals winkelschouwingen en het bestraffen van de daarbij aangetroffen overtre-dingen van de gildenreglementen. Achterin noteerde het gilde overige kwesties waar-onder rekesten aan het stadsbestuur en geschillen van leden. In totaal bevat het com-missieboek tussen 1719 en 1750 zesenveertig zaken waarin het collegium pharmaceuticumeen uitspraak deed. Het is niet duidelijk wat deze de geschilvoerende partijen kostten.De gildenbrief bevat hierover geen bepalingen en een kasboek is niet overgeleverd. Inmaar zeven van de bestudeerde kwesties veroordeelde het gildenforum de verliezer na-drukkelijk tot het betalen van de proceskosten. De omvang daarvan bleef meestal on-vermeld. Mogelijk was die afhankelijk van de ernst van het geschil.128

Veruit de meeste zaken in het commissieboek van de apothekers werden aange-spannen door het gilde zelf en betroffen de inventaris van de winkels. Vaak was er ietsmis met de bedrijfsvoorraad. De apotheek was niet compleet of verkocht medicijnendie niet door de beugel konden. Dit kwam doorgaans tijdens de controles aan het licht,die minstens één keer per jaar door afgevaardigden van het gildenbestuur werden uit-gevoerd. Voor ieder aangetroffen ondeugdelijk medicament moest een apotheker driegulden boete betalen ten behoeve van de armen. In de onderzochte periode noteerdegildenbestuurders negentien schendingen. Zo ook die van Wilhelmus Hoge. Zijn win-kel bleek in 1736 en 1737 maar liefst vier keer niet op orde, ondanks herhaalde verma-ningen en boetes. Na de derde visitatie schakelde het collegium pharmaceuticum de burge-meesters in. Die bepaalden dat Wilhelmus niets meer mocht verkopen tot zijn winkeldoor het gilde was goedgekeurd. De apotheker maakte vervolgens weinig haast met degewenste verbeteringen. Pas bij de vijfde inspectie, een maand later, mocht hij weermedicijnen verkopen.129

Pieter Kintzius maakte het helemaal bont door de controleurs van het gildenbe-stuur te beledigen. Hij was tijdens een inspectie door de mand gevallen. Zijn medi-cijnvoorraad bleek ondeugdelijk en ook zijn gedestilleerde waters en oliën voldedenniet aan de normen. Het collegium pharmaceuticum ontbood hem daarom op de gildenka-mer en veroordeelde hem tot een boete van vijfentwintig gulden, met de vermaningom zijn bedrijfsvoering te verbeteren. Pieter veranderde echter niets aan zijn winkel.Sterker nog, hij vertelde iedereen die het maar horen wilde dat zijn apotheek prima inorde was en dat de inspecteurs dus hadden gelogen tegen de overige leden van het gil-denforum. Het collegium pharmaceuticum was hierdoor diep beledigd en riep Pieter terverantwoording. Op de vraag waarom hij zijn winkel niet had aangepakt, zei hij datzijn vrouw langdurig ziek was geweest. Het gildenbestuur accepteerde dit argument

84 3 gilden en neringen

127 RAL, GA, inv.nr. 12. Oudere notulenboeken zijn niet voorhanden.

128 Zo moest meester Joseph Steur op negentien februari 1724 tweeëntwintig stuivers betalen voor de extra vergadering die

nodig was om zijn geschil met Caspar Willemsz. te beslechten (Idem (19-2-1724). Dit bedrag ligt tien stuivers boven het bedrag

dat chirurgijns moesten betalen om in een gewone vergadering een kwestie te kunnen voorleggen (voor een irreguliere bijeen-

komst van het collegium chirurgicum betaalden zij drie gulden en tien stuivers (RAL, GA, inv.nr. 311, art. 5)). Johan Jonker, die het

apothekerscollege oplichtte met valse rekeningen, betaalde echter ruim tien gulden voor een buitengewone vergadering (RAL,

GA, inv.nr. 12 (12-5-1747)).

129 Idem (7-12-1736; 16-3-1737; 13-4-1737; 3-5-1737).

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 84

Page 81: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

niet. Pieter moest beterschap beloven en zijn belediging aan het adres van de inspec-teurs intrekken. Als hij weigerde zouden de deken en hoofdlieden de zaak elders aan-hangig maken ‘waar ze wel genoegdoening zouden krijgen’. De apotheker koos eierenvoor zijn geld en ondertekende de volgende verklaring: ‘Ik, ondergeschrevene, bekendat de HH Cornelis Reverhorst als assessor en Nicolaas de Bruijne als prefect mijn win-kel in hun kwaliteit als eerlijke lieden hebben gevisiteerd en daarvan aan het collegiumpharmaceuticum alhier een behoorlijk en getrouw rapport hebben gedaan.’130 Een derge-lijke herroeping van een belediging of amende honorable, kwam dus niet alleen voor innotariële attestaties of bij verzoening door buurtbesturen en kerkenraden, maar ookbij gilden.131

Een tweede veel voorkomende overtreding was het onbevoegd verkopen van medi-cijnen. Hierop stond zes gulden boete. Een herhaling kostte een overtreder het dub-bele en bij de derde keer waarschuwde het collegium pharmaceuticum de burgemeesters.Het commissieboek van het apothekersgilde bevat tussen 1719 en 1750 negen van zul-ke misstappen, gepleegd door zeven verschillende personen. Tweemaal schakelde hetgildenforum de burgemeesters in. Illustratief is de zaak van ene Pieter de Meur, diezonder aangesloten te zijn bij het apothekersgilde slaappilletjes voor kinderen ver-kocht. In mei 1729 brachten twee afgevaardigden van het gilde hem een bezoek omhem zijn handeltje te verbieden. Pieter dacht er echter niet over om de verkoop te sta-ken en stelde zich vijandig op. Toen het collegium pharmaceuticum hem daarover officieelwilde aanspreken, sloeg hij dat wegens tijdgebrek af. Hij wendde zich zelfs tot de ste-delijke overheid met een verzoek om zijn pillen te mogen blijven verkopen. Het stads-bestuur oordeelde negatief, maar Pieter trok zich daar niets van aan. Uiteindelijk be-sloot het collegium pharmaceuticum hem nog eenmaal te verzoeken op de gildenkamer teverschijnen. Pieter verscheen niet. Hij vertelde de gildenknecht dat hij voortaan geenpillen meer zou verkopen en dat hij zich daarom niet geroepen voelde de boete te be-talen. In 1736 kwam aan het licht dat Pieter toch weer medicijnen verkocht. Kort nadathet college hem daarvoor opnieuw wilde beboeten, overleed hij.132

Andere overtredingen die voorin het commissieboek van de corporatie staan be-schreven, hadden te maken met apothekersknechten. Nieuwe hulpen moesten doorhun meesters binnen veertien dagen worden aangemeld bij het gildenbestuur. Aange-zien de registratie drie gulden en achttien stuivers kostte, verzuimden apothekers hunplicht wel eens.133 Geregistreerde knechten betaalden verder dertig stuivers jaargeldaan het gilde, wat de helft is van het bedrag dat een meester jaarlijks moest afdragen.Als zij dit niet konden of wilden betalen, verhaalde het gildenbestuur het bedrag op demeester.134 Tot slot kon ook de afwezigheid van knechten problemen geven. Knechtenwaren van cruciaal belang voor apothekersvrouwen die de zaak van hun overleden man

3.4 het apothekersgilde 85

130 RAL, GA, inv.nr. 12 (7-10-1744; 9-10-1744; 4-12-1744).

131 Vgl. Roodenburg, ‘De notaris en de erehandel’, 368,369.

132 RAL, GA, inv.nr. 12 (6-5-1729; 3-6-1729; 1-7-1729; 2-7-1729; 3-2-1730; 7-4-1730; 12-10-1736; 2-11-1736). Pieter de Meur

werd op 24 november 1736 begraven.

133 Zie bijvoorbeeld: idem (5-11-1723).

134 Idem (1-8-1732).

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 85

Page 82: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

wilden voortzetten. De hulpen konden tegen een gereduceerde prijs een speciaal exa-men afleggen en daarna de winkel overnemen. Zonder zo’n speciaal opgeleide knecht,moest de apotheek volgens de reglementen dicht. Maar in tegenstelling tot de eerdergenoemde kwesties werd bij deze overtreding de soep niet zo heet gegeten als dezewerd opgediend. De weduwe van Stephanus Tippenbroeck mocht na de dood van haarman tien maanden zonder knecht doorwerken voordat het collegium pharmaceuticum inactie kwam. Uiteindelijk moest haar zaak dicht omdat de kwaliteit van haar medicij-nen onder de maat was. Pas toen ze weer een knecht had en haar inventaris op orde was,mocht haar apotheek weer open.135

De geschillen die tussen 1719 en 1750 achterin het commissieboek van het apothe-kersgilde werden opgetekend, hebben veelal betrekking op slecht betalende klanten.Zo kreeg meester Walter van Ommen nog geld van Dirck Tycken. Maar deze vond defactuur te hoog en weigerde te betalen; de omvang van de nota staat helaas niet ver-meld. Walter en Dirck legden daarop hun geschil voor aan het apothekersbestuur. Datwist na bestudering van de rekening beide partijen te verzoenen door na hertaxatie hetbedrag te verlagen tot honderdvijfentwintig gulden.136 Zulke beoordelingen door dedeken en hoofdlieden hielden voor apothekers een zeker risico in. Dat ondervond Jo-han Jonker. Hij had nog tachtig gulden van Elisabeth van der Togt tegoed wegens ge-leverde medicijnen, maar zij was het niet met die rekening eens. Johan mobiliseerdedaarop het collegium pharmaceuticum. Dat wilde eerst de administratie van de apothekerzien, alvorens een uitspraak te doen. Johan had daar kennelijk niet op gerekend. Hijtreuzelde lang met het overhandigen van de papieren. Die bleken uiteindelijk niet tekloppen. Het gildenforum bepaalde toen dat Elisabeth de gewraakte rekeningen niethoefde te betalen. De apotheker kwam ervan af door de kosten van de vergaderingen tebetalen en een vergoeding te geven voor het werk van de gildenknecht.137

Apothekers maakten relatief veel geschillen aanhangig bij het college van vredema-kers. Tussen 1719 en 1750 legden zij maar liefst negen van de veertien zaken die ach-terin hun commissieboek staan opgetekend eerst voor aan deze lage civiele rechtbank.Mogelijk hoopten apothekers door middel van forum shopping de min of meer willekeu-rige veroordeling in de kosten te ontlopen die de eigen corporatie hen kon opleggen.Maar het omzeilen van het collegium pharmaceuticum duidt er ook op dat in ieder gevalsommige apothekers de vredemakers een meer adequate instelling vonden om hun ge-schillen te beslechten. Het forum hield veel vaker zitting dan het eigen gildenbestuur.Nijpende financiële kwesties konden zo sneller tot een oplossing worden gebracht.Mogelijk speelt ook mee dat apothekers zich in de vredemakerskamer niet tegenoverhun vakgenoten hoefden te verantwoorden voor hun prijsbeleid en handelswijze. Hoehet ook zij, in de aangetroffen geschillen schoten de apothekers er weinig mee op, om-dat de vredemakers hun zaak naar het gilde hadden verwezen. Het collegium pharmaceu-ticum gaf hen vervolgens zelden volledig gelijk. Vrijwel steeds paste het gildenbestuur

86 3 gilden en neringen

135 Idem (10-8-1727; 5-3-1727; 7-5-1727; 12-5-1727; 15-5-1727; 29-5-1728). Zie ook Schmidt, Overleven na de dood, 146-154.

136 RAL, GA, inv.nr. 12 (23-1-1733).

137 Idem (12-5-1747).

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 86

Page 83: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

de gewraakte rekening aan bij wijze van compromis. De apothekers stemden daar uit-eindelijk mee in.138

Dergelijke schikkingen werkten in het voordeel van de apothekers als zijzelf in debeklaagdenbank stonden. Dat ondervond Paulus den Dammer die zich niet geroepenvoelde een rekening van vierhonderddrieëntwintig gulden voor geleverde farmaceuti-sche ingrediënten te voldoen. Hij vond de nota van koopman Hendrick van Munsterveel te hoog. De leverancier had de apotheker om die reden al voor het college van vre-demakers gedaagd, maar dat verwees de zaak naar het gilde. Het collegium pharmaceuticumonderzocht de rekening vervolgens nauwkeurig en hoorde beide partijen. Uiteindelijkverlaagde het forum de nota tot ruim vierhonderd gulden. Alleen de onenigheid overeen bepaald geleverd medicijn, het koortsverlagende middel bezoar, kon het gilden-bestuur niet wegnemen.139 De zaak tussen Paulus en Hendrick is in tabel 3.3 onder hetkopje ‘overig’ opgenomen. In het tweede geschil draaide het om de vergoeding die eenmeester-apotheker zou krijgen voor het onderwijs aan een leerling.140

Apothekers riepen in de bestudeerde periode geen collega’s ter verantwoordingvoor het collegium pharmaceuticum. Wellicht bood het vak te weinig gelegenheid voor on-derlinge geschillen over de beroepsuitoefening. Het bereiden van een medicijn kon nueenmaal niet bij twee medicijnverkopers tegelijk gebeuren, terwijl bijvoorbeeld eenchirurgijn wel een patiënt van een ander kon overnemen. Ook in de reglementen werdniet vooruitgelopen op mogelijke problemen tussen apothekers. Alleen het zesen-twintigste artikel van het reglement uit 1718 bood een opening voor moeilijkheden.Apothekers mochten geen knechten aannemen die op dat moment nog bij een anderemeester onder contract stonden. Maar hiervan staan geen voorbeelden in de boekenvan het gilde. Overigens konden ook in andere archieven, tussen 1664 en 1668, nauwe-lijks onderling ruziënde apothekers worden aangetroffen.141

3.4 het apothekersgilde 87

138 Slechts één keer kon het gilde geen compromis bereiken. Apotheker Pieter Delmesteren kreeg nog drieënzestig gulden

‘over medicijnen’ van Johanna Brunnikhuijzen en daagde haar voor de vredemakers. Die stuurden beide partijen door naar het

collegium pharmaceuticum. Johanna wees echter bemiddeling door het gilde af. Daarop oordeelde het college ‘zich niet te kunnen

inlaaten met de gerenvoijeerde zaak’ (Idem (6-6-1732)).

139 Idem (4-3-1729). Bezoar is een verstening in de maag van mens en dier, gevormd door onverteerbare etensresten, die als ge-

neeskrachtig werd beschouwd. Bezoar werd vooral gebruikt als tegengif bij insectenbeten en bij ‘quaataardigheydt in koortsen’

(zie WNT).

140 Idem (8-11-1747).

141 Alleen de kladresoluties van het stadsbestuur bevatten tussen 1664 en 1668 een geschil tussen de deken van het apothekers-

gilde Nicolaas Chimaer en Lucas Banier, doctor medicinae en lid van de corporatie. Nadere informatie over dit geschil ontbreekt

(RAL, SAII, inv.nr. 249 (9-10-1664) en 250 (8-10-1664).

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 87

Page 84: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Tabel 3.3 Verdeling van de geschillen binnen het apothekersgilde in soorten (1719-1750) , uitge-drukt in personen (mannen (M), vrouwen (V) en totaal (T)) en het aantal zaken (N). Tus-sen haakjes is het aantal keren vermeld dat een zaak in het gildenboek terugkeerde.

Type geschil Personen 1719-1750 Zaken

Eiser Gedaagde

M V T M V T N %

Overtreding gildenregels 4 2 6 142 46 5 51 143 33 (36) 72

Schulden van klanten 9 1 10 10 0 10 144 10 22

Overig 2 0 2 2 0 2 2 4

Klacht over geleverd werk 1 0 1 1 0 1 1 2

Onenigheid over afspraken 0 0 0 0 0 0 0 0

Schulden tussen broeders 0 0 0 0 0 0 0 0

Schending monopolie 0 0 0 0 0 0 0 0

Totaal 16 3 19 59 5 64 46 (36) 100

Bron: RAL, GA, inv.nr. 12.

Al met al behandelde het collegium pharmaceuticum minder geschillen dan het gildenbe-stuur van de chirurgijns. Dit laatste boog zich per jaar gemiddeld over twee keer zoveelkwesties als het apothekersforum. Wel keerden zaken vaak terug in het commissieboekvan de apothekers, omdat het gildenbestuur leden die in overtreding waren doorgaansextra controleerde. Net als de chirurgijns brachten veel apothekers problemen metweigerachtige debiteuren in eerste aanleg voor de vredemakers. Het was kennelijk notdone om voor lastige klanten bij het eigen gilde aan te kloppen. Bovendien spaarde eenoordeel van de vredemakers het nodige geld uit. Maar het college van vredemakers konlang niet altijd een uitspraak doen. Als een kwestie ingewikkeld was, kwam het gil-denforum er alsnog aan te pas. Dat gaf vrijwel altijd de klant, op zijn minst gedeelte-lijk, gelijk. Hieruit volgt dat het gilde, net als dat van de chirurgijns, kwaliteit en eengoede naam hoog in het vaandel had staan. Ook de reacties op overtredingen van hetgildenreglement wijzen in die richting. Als het collegium pharmaceuticum bij een inspec-tie ondeugdelijke ingrediënten aantrof, veroordeelde het de betrokken apotheker on-middellijk tot de boete die daarvoor stond. Weduwen die geen knecht hadden, kondenop coulance rekenen, zolang hun apotheek maar op orde was. Het bestuur aasde ookop concurrenten die buiten het gilde werkten, hoewel het bestrijden daarvan niet een-voudig was. Illegale pillendraaiers erkenden het gilde immers niet. Voor rivaliteit tus-sen apothekers hoefde het gilde minder bang te zijn. Farmaceuten kenden nauwelijksonderlinge geschillen. Dat was mogelijk anders bij de doodbidders, die elkaar onder-ling stevig beconcurreerden.

88 3 gilden en neringen

142 27 keer was het gilde of de aangewezen visitatoren de eiser. In 1 kwestie werd de gedaagde niet genoemd.

143 In 1 zaak is van de gedaagde alleen de achternaam weergegeven.

144 In 1 zaak was een groep erfgenamen gedaagd. Deze is niet ondergebracht in de gender-verdeling.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 88

Page 85: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

3.5 Het doodbiddersgilde

3.5.1 Ontstaan en ontwikkeling

In Leiden hielden diverse groepen en instanties zich bezig met het begraven van doden.In de eerste plaats was een uitvaart de taak van buren. Zij wasten het lijk, kistten het endroegen het naar zijn laatste rustplaats.145 In ruil voor deze dienst kregen ze een giftnaar het vermogen van de nabestaanden van de overledene. Een arme familie betaaldeniets. Daarnaast verzorgden ook sommige gilden begrafenissen voor hun leden. Zowerden gestorven chirurgijns door enkele door het gildenbestuur aangewezen colle-ga’s naar het graf gedragen in het bijzijn van de hele corporatie.146 De Leidse glazenma-kers kenden eenzelfde regeling.147 Voor deze sociale voorziening betaalden vakbroedersen -zusters hun leven lang contributie, waaruit armlastige leden ook een bescheidensociale uitkering konden krijgen.148 Andere gilden, waaronder dat van de bidders, ga-ven bij een sterfgeval de familie van een overleden lid alleen geld, waarvan deze zelf eenbegrafenis moest organiseren.149 Weer een andere groep gilden, waaronder de apothe-kers, legde zijn leden alleen een aanwezigheidsplicht op bij uitvaarten. Wie voor de be-grafenis verantwoordelijk was, blijft in het midden.150 De meeste Leidse corporaties leg-den echter niets vast over teraardebestellingen, waardoor onduidelijk is of hetbegraven van leden er een ongeschreven praktijk was, of dat de grafleggingen werdenverzorgd door bijvoorbeeld de gebuurten.151 Verder begroef de schutterij haar eigendoden, net als de universitaire gemeenschap en de stedelijke overheid. Vanaf de twee-de helft van de zeventiende eeuw konden bovendien via speciale beurzen of ‘bussen’uitvaarten voor beroepsgenoten of bevolkingsgroepen worden gefinancierd.152

Nabestaanden konden ook gebruik maken van de diensten van het Leidse bidders-gilde. Doodbidders, in andere steden ook wel aansprekers genoemd, maakten eenoverlijden aan familie en vrienden bekend. Ze nodigden hen ter begrafenis en organi-seerden verder de hele uitvaart als begrafenisondernemers avant la lettre. De service vande bidders was geen totaalpakket. Alle genoemde onderdelen konden ook los wordenverzorgd. Sterker nog, het werk bestond voor het grootste deel alleen uit het aanzeg-gen van een sterfgeval en het bijbehorend nodigen van gasten. Dat leverde de bidderswaarschijnlijk ook het meeste geld op. Zo kreeg een doodbidder die onderstand ont-

3.5 het doodbiddersgilde 89

145 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 102, art. 21.

146 RAL, GA, inv.nr. 310, art. 26.

147 Idem, inv.nr. 524 (2-10-1653).

148 Idem (1647,1648).

149 Vgl. Idem, inv.nr. 23 (20-12-1737).

150 Vgl. RAL, SAII, inv.nr. 77, p. 203vv, art. 15.

151 Zie Dirks, Gildepenningen, 276, 277. Vgl. Bos, Uyt liefde tot malcander, 201-204.

152 Beurzen of bussen waren sociale verzekeringen die onderstand verleenden en geld uitkeerden bij de dood van een lid.

Beurzen met een meer algemeen karakter verplichtten bovendien alle aangeslotenen om bij de begrafenis present te zijn en per

toerbeurt het lijk te dragen. De in de achttiende eeuw opgerichte weduwen- en begrafenissociëteiten betaalden slechts de be-

grafenis. Leiden telde in de 17e en 18e eeuw elf gilde-gebonden beurzen (voor meesters, knechten en voor stadswerkers),

vierendertig beroeps-gebonden beurzen (met name voor de textielbranche) en eenenvijftig algemene beurzen (bussen zonder

stempel en beurzen voor emigranten, zoals Lutheranen). Zie Bos, Uijt liefde tot malcander, 199-211.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 89

Page 86: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ving en een verzoek aannam om te bidden, twee weken geen bedeling. Was hem gevraagdeen overledene alleen te dragen, dan zou zijn uitkering maar een week stopgezet zijn.153

Bidders waren relatief nieuwe spelers op de uitvaartmarkt. Instellingen als buurtenen gilden waren veel ouder en algemeen geaccepteerd. De meeste Leidenaren werdenin de zeventiende en achttiende eeuw dan ook gewoon door hun buren of vakbroedersbegraven. Van concurrentie met de bidders was nauwelijks sprake. Hoogstwaarschijn-lijk werd zelfs desgewenst samengewerkt. Dit blijkt uit een voor de schepenen opgete-kende verklaring, waarin zowel een bidder als een buurtheer getuigden dat Jacob Hetgen op vijfentwintig april 1665 was begraven. Ze hadden de uitvaart samen ver-zorgd.154 Problemen ontstonden pas wanneer buren en bidders dezelfde taken wenstente verrichten. Dat gebeurde bijvoorbeeld op zestien mei 1731, toen Yda Jordijn begra-ven moest worden. De bidders gingen er vanuit dat zij de dode zouden dragen. Zij wa-ren daar door een nabestaande ook toe verzocht. Maar het buurtbestuur wilde Yda zelfnaar haar laatste rustplaats begeleiden. De zaak liep hoog op en de burgemeestersmoesten er aan te pas komen. De bidders kregen daarop gelijk; om hun diensten wasper slot van rekening gevraagd.155

De stichtingsdatum van het biddersgilde is onbekend. In 1641 bestond de corpo-ratie waarschijnlijk nog niet, aangezien Jan Jansz. Orlers er geen melding van maakt inzijn ‘Beschrijvinge der stadt Leijden’.156 Het aanspreken was toen nog een vrij beroepwaar het stadsbestuur directe zeggenschap over had. Het ambacht stond open voor allepoorters, man of vrouw. Wie als bidder wilde werken, moest toestemming van hetstadsbestuur hebben. Dat was meestal geen probleem, aangezien afwijzingen hoogstzeldzaam waren. Dit leidde tot verzadiging van de markt en felle onderlinge concur-rentie. Daarom hadden in 1620 al enkele bidders aan de bel getrokken. Zij verzochtende overheid om hun aantal voortaan te beperken. Maar het stadsbestuur voelde daarnog niets voor. Wel probeerde het uitwassen in te dammen door bidders te verbiedenzichzelf bij nabestaanden op te dringen.157 Niet lang na het verschijnen van Orlers’werk stond de Leidse overheid de bidders een gilde toe. Uit de kladresoluties van hetstadsbestuur blijkt dat in 1666 een ‘gilde van de bidders’ bestond.158

Het gebrek aan zeventiende-eeuws archiefmateriaal met betrekking tot het bid-dersgilde maakt het lastig de omvang van de corporatie ten tijde van de oprichting teschatten. In de belastingkohieren van 1674 kunnen negen bidders worden terugge-vonden. Zij waren allen uitsluitend voor het familiegeld aangeslagen en betaaldengeen vermogensbelasting.159 Maar er moeten veel meer bidders zijn geweest. In no-

90 3 gilden en neringen

153 RAL, GA, inv.nr. 23 (30-10-1733). Zie ook Spruit, De dood onder ogen, 60.

154 RAL, ORA, inv.nr. 79Y (2-7-1665).

155 RAL, GA, inv.nr. 23 (16-5-1731).

156 Orlers, Beschrijvinge der stadt Leijden, 735.

157 RAL, SAII, inv.nr. 53, p. 272.

158 Idem, inv.nr. 250 (11-5-1666).

159 De vermogensbelasting was de zogeheten tweehonderdste penning, geheven over goederen. Het Klein Familiegeld be-

lastte de inkomens van families. Onduidelijk is hoe de aanslag tot stand kwam, aangezien de belasting nooit daadwerkelijk

werd geheven. De kohieren zijn wel bewaard gebleven. De gemiddelde aanslag van deze belasting bedroeg in Leiden 0,0633. De

bidders betaalden gemiddeld 0,04. Zie Peltjes, Leidse Lasten, 8, 9.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 90

Page 87: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

vember 1688 vroeg de corporatie de Leidse overheid om het aantal leden tot vijftig tebeperken. De stad bood niet genoeg werk voor allemaal, aldus de gildenbestuurders.Inderdaad combineerden veel bidders hun ambacht met een ander beroep. Dirck Lef-fen was bijvoorbeeld ook linnenwever en Carel Smit winkelier.160 In 1741 bestond hetgilde nog uit veertig personen en ook dit aantal achtte het gilde te groot met het oogop de werkgelegenheid. Het verminderde aantal inwoners speelde de bidders duidelijkparten.161 Leiden bood volgens de corporatie maar werk aan maximaal vierentwintigaansprekers. Het gilde legde daarom het probleem voor aan het stadsbestuur. Dat be-sloot dat het aantal bidders door natuurlijk verloop terug moest naar vijfentwintig.162

Het oudst bekende reglement van het biddersgilde dateert van acht april 1723 en bevatachttien artikelen. De meeste daarvan vormden een soort gedragscode voor iedereen dieals uitvaartverzorger wilde werken. Van gildendwang was geen sprake en een opleidingof proef was niet nodig.163 Formeel stond het biddersambt open voor alle Leidse poortersdie door het stadsbestuur tot het beroep waren toegelaten. In de praktijk werden echterkatholieke uitvaartverzorgers geweerd.164 De brief handhaafde grotendeels de situatie vanvoor de oprichting van het gilde, zij het dat over ‘bidsters’ niet meer werd gesproken. Aan-komende bidders moesten ten overstaan van het stadsbestuur een eed afleggen en diedaarna jaarlijks vernieuwen.165 Het ging om de ‘generale eed’, bedoeld voor poorters, waar-mee de Leidse aansprekers zworen de overheid en hun eigen bestuurders te eren, respec-teren en gehoorzamen. Het biddersbestuur werd jaarlijks gekozen en bestond uit een de-ken en twee hoofdmannen. Vanzelfsprekend moesten de bidders ook beloven zich aan deregels te houden ‘zoals een bidder eer- en eedshalve schuldig is en behoort te doen’.166

Het stadsbestuur plaatste de bidders nadrukkelijk naast alle andere erkende uit-vaartverzorgers, zoals de eerder genoemde gebuurten, gilden, schutterijen, de acade-mische gemeenschap en de vroedschap. Alleen wie iemand buiten deze instellingenom wilde laten begraven, was verplicht het biddersgilde in te schakelen.167 Hierdoorwas de markt voor bidders klein en de onderlinge concurrentie groot. De gildenbriefhandhaafde daarom de regel dat bidders zich niet mochten opdringen aan klanten omzo werk voor andere bidders weg te kapen. Ook was het hen niet toegestaan een eigenprijsbeleid te voeren. Het stadsbestuur stelde het tarief van een bidding aan minderdan honderd mensen vast op dertig stuivers per ingezette aanspreker. Grotere klussen,tot honderdvijftig adressen, kwamen op tweeënhalve gulden per bidder en voor nogomvangrijkere opdrachten mocht maximaal drie gulden in rekening worden gebracht.Verder kostte het verzorgen van een begrafenis nabestaanden vijfentwintig stuivers

3.5 het doodbiddersgilde 91

160 Zie ook Kok, Funerair lexicon, 30.

161 In 1660 telde Leiden naar schatting 60.000 inwoners. In 1748 bedroeg hun aantal ruim 37.000 (zie Noordam,

‘Nieuwkomers in Leiden’, 43).

162 RAL, SAII, inv.nr. 118, p. 199v (23-2-1741).

163 RAL, GA, inv.nr. 29, art. 1. Ook andere dienstverlenende beroepen kenden geen gildenproef, zoals de schuitenvoerders,

turfdragers etc (vgl. Frijhoff (ea), Geschiedenis van Amsterdam II,2, 93-94).

164 Idem, inv.nr. 23 (2-11-1741).

165 Idem, inv.nr. 29, art. 7.

166 RAL, SAII, inv.nr. 753.

167 RAL, GA, inv.nr. 29, art. 7.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 91

Page 88: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

voor elke ingeschakelde bidder. Aansprekers die meer vroegen, betaalden een boete vanzes gulden.168 Ook moesten bidders die instemden met een verzoek om te ‘nodigen’, ditwerk helemaal afmaken voordat ze aan een andere opdracht begonnen. Het was ze dusniet toegestaan een aanvaarde taak uit te besteden om zelf een meer lucratieve ‘bidding’te kunnen uitvoeren. Ook mocht een bidder niet twee klussen tegelijk doen.169

Bidders droegen jaarlijks zes stuivers contributie af aan het gilde. Nieuwe leden be-taalden bovendien tot 1731 eenmalig vijftig stuivers ingangsgeld; nadien zou dit wor-den verdubbeld. Daarnaast werd de kas van de corporatie hoofdzakelijk gevuld dooreen verplichte afdracht van een deel van de verdiensten. Iedere aanspreker die een bid-ding had gedaan, hoorde deze binnen een week door de jongste hoofdman te laten bij-schrijven in het zogeheten ‘teekenboek’. Dit kostte een bidder volgens het eerste re-glement telkens twee stuivers; acht jaar later moest het dubbele worden ingeleverd. Opverzuim stond een boete van vijfentwintig stuivers en wie niet betaalde werd geroy-eerd.170 De inkomsten moesten het gilde in staat stellen om nabestaanden van ledenvijfentwintig gulden te geven ter bekostiging van de eigen begrafenis. Ook was het debedoeling dat de corporatie zieke leden met een bescheiden vijfentwintig stuivers perweek zou bedelen.171 Maar vaak had het gildenbestuur hiervoor onvoldoende geld inkas. Toen de weduwe van de zoon van een oud bestuurslid in 1735 geld vroeg voor debegrafenis van haar schoonvader, kreeg ze dit niet omdat het gilde al twee behoeftigeleden onderhield. De vrouw nam hier geen genoegen mee. Ze sleepte de deken enhoofdlieden voor de burgemeesters omdat ze het kasgeld van het gilde vooral aan wijngespendeerd zouden hebben. Maar daarvoor was geen bewijs. De weduwe kreeg nul ophet rekest.172 De rekeningboeken van het gilde bevestigen overigens de armlastige toe-stand van de corporatie.173 Het bestuur weet de financiële problemen aan frauderendebidders, die zich ten onrechte ziek meldden of werk aannamen terwijl ze een uitkeringvan het gilde kregen.174

3.5.2 Geschilbeslechting

De werkzaamheden van het gildenbestuur beperkten zich voor een belangrijk deel totde handhaving van de reglementen. Een gildenproef was niet vereist, dus daar hoefde

92 3 gilden en neringen

168 Idem, art. 5.

169 Idem, art. 6. Zie ook RAL, SAII, inv.nr. 119, p. 131 (19-3-1742).

170 RAL, GA, inv.nr. 29, art. 8-10. Zie ook Idem, SAII, inv.nr. 113, p. 83.

171 Leidse beurzen gaven zieken leden over het algemeen meer. Brouwersknechten, Westfalen en Vlamingen kregen bij ziek-

te uit hun beurs steeds 50 tot 60 stuivers per week (vgl. RAL, SAII, inv.nr. 79, p. 33v, p. 51 en p. 135).

172 RAL, GA, inv.nr. 23 (23-12-1735).

173 In 1735 was weliswaar sprake van een positief saldo van ruim tweeënveertig gulden, het jaar erop bedroeg het balansover-

schot slechts vierentwintig gulden. Een begrafenisuitkering à vijfentwintig gulden zou de bedelingsmogelijkheden van het

gilde inderdaad fors hebben ingekrompen. Ook in de jaren erna bleef de kasinhoud van de bidders regelmatig ontoereikend,

zeker toen de corporatie volgens de nieuwe, helaas niet overgeleverde, ordonnantie van 1741 aan ieder ziek lid twee gulden per

week moest gaan betalen (Idem, inv.nr. 29).

174 In 1751 stelde het gildenbestuur het stadsbestuur dan ook voor om leden die aldus fraudeerden van hun uitkering te

beroven en te beboeten met drie gulden (Idem, SAII, inv.nr. 123, p. 145; Idem, GA, inv.nr. 23 (9-9-1741)).

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 92

Page 89: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

niet op te worden gelet.175 De deken en hoofdlieden kwamen uitsluitend bijeen als eengildenlid officieel berispt moest worden of wanneer een uitkering werd aangevraagd.Dat gebeurde tussen 1682 en 1743 achtendertig keer, zo blijkt uit het gildenboek.176

Hiervan gingen zesentwintig vergaderingen over een of andere schending van de gil-denbrief. De overige zittingen draaiden hoofdzakelijk om bedelingsaanvragen, diehier buiten beschouwing worden gelaten. Daarnaast is ook het rekeningboek van debidders van belang voor de bestudering van de rechtsprekende activiteiten van het gil-denbestuur. Hierin tekende de corporatie tussen 1733 en 1743 nog eens twaalf overtre-dingen op. Dat brengt het totaal aantal zaken op achtendertig in eenenzestig jaar.

Van arbitrage door het gildenbestuur is in de boeken van de bidders geen sprake.Het forum kreeg niet te maken met achterstallige betalingen van cliënten of kwestiestussen leden onderling. Het ging steeds om dagvaardingen van bidders die een bepa-ling uit de gildenbrief niet waren nagekomen. Zeker de helft van de zaken ging over deregistratie van verrichte werkzaamheden. Meestal legden bidders zich direct bij eenveroordeling neer en betaalden de bijbehorende boete. Maar soms gaf een uitspraakvan deken en hoofdlieden aanleiding tot een geschil. Het geval van Carel de Pecker isillustratief. Volgens de gildenbestuurders had de bidder verzuimd zijn bidding bin-nen een week in het tekenboek te laten registeren. En dus moest Carel de boete beta-len die daarvoor stond, zo meende het gildenforum. Maar de bidder dacht daar andersover. Naar zijn mening hoefde hij een bidding niet dezelfde week nog te melden, maarbinnen zeven dagen nadat de klus verricht was. De partijen kwamen er niet uit en leg-den het probleem voor aan het dagelijks bestuur van de stad, het college van burge-meesters. Dat stelde Carel in het gelijk. Maar het gildenbestuur gaf niet op en wenddezich vervolgens tot het voltallige Gerecht dat bestond uit schout, schepenen en burge-meesters. Dit college, verantwoordelijk voor de stedelijke keuren en reglementen, stel-de uiteindelijk de deken en hoofdlieden in het gelijk.177

Het stadsbestuur vormde in meer twijfelgevallen een beroepsinstantie voor veroor-deelde bidders. In 1742 bleek Douwe van Talma op één dag twee begrafenissen te heb-ben verzorgd. Het gildenbestuur riep hem daarom op het matje en legde hem een boe-te op van zes gulden. Maar Douwe ontkende de regels te hebben overtreden. De dekenen hoofdlieden legden de kwestie vervolgens voor aan het Gerecht. Dat stelde het gil-de in het gelijk. Aan het geschil lag vermoedelijk een wijziging van de reglementen tengrondslag. Op drieëntwintig februari 1741 was een nieuwe gildenbrief verschenen.Helaas is die niet overgeleverd.178 Maar duidelijk is wel dat in de voorafgaande jarenbidders bekeurd werden voor hetzelfde vergrijp zonder dat daar een uitspraak van hetstadsbestuur voor nodig was. De boetes waren bovendien aanmerkelijk lager. Ook eenrekest uit maart 1742 waarin het gilde het stadsbestuur om een interpretatie van de ge-

3.5 het doodbiddersgilde 93

175 RAL, GA, inv.nr. 29, art. 13.

176 Het gildencollege vergaderde tussen 1682 en 1742 38 keer, waarvan 4 keer op maandag, 6 keer op dinsdag, 6 keer op woens-

dag, 11 keer op donderdag, 7 keer op vrijdag en 1 keer op zondag.

177 RAL, GA, inv.nr. 23 (13-9-1731); Idem, SAII, inv.nr. 113, p. 92v. Voor de positie van het Gerecht zie Groenveld, ‘Bestuur en

beleid’, 56-60; Van Maanen, Stadsarchief van Leiden, xv; Prak, ‘Gezeten burgers’, 31; Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad III, p. 167.

Vgl. Kernkamp, ‘Regeering en historie’, 52.

178 Zie Idem, SAII, inv.nr. 119, p. 131.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 93

Page 90: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

wraakte bepaling vroeg ten aanzien van begrafenissen die buiten Leiden werden gehou-den, wijst op onduidelijkheden.179 In de zaak Van Talma vroeg het gildenforum daarom ofhet dezelfde boete ook mocht opleggen aan bidders die hetzelfde hadden gedaan, maarnog niet waren gestraft. Een schepen antwoordde het gildenbestuur toen dat Douwe vanTalma een exempel was en dat alleen nieuwe misstappen mochten worden bestraft.180

Soms vroegen bidders het gildenbestuur om raad wanneer een overtreding dreigde.Zo mochten bidders geen werkzaamheden aan een ander doorgeven om vervolgenszelf een meer lucratieve klus te kunnen doen. Wie zijn eenmaal aangenomen werk nietafmaakte, kon rekenen op een boete van één of twee gulden.181 Bidders die, omgekeerd,werk van anderen wegkaapten, kregen eveneens een bestraffing. Christoffel Ledeboerhad dus een probleem toen zijn neef en collega-bidder hem om assistentie vroeg bij hetnodigen van een omvangrijke familie, terwijl de voogden van de familie met een anderin zee wilden gaan. Christoffel zag de klus al aan zijn neus voorbij gaan en legde daar-op het verhaal aan het gildenbestuur voor. Dat wendde zich op zijn beurt weer tot deburgemeesters. Daarop bonden de voogden in; Christoffel mocht de bidding ‘waarne-men’. Tevreden noteerden de gildenbestuurders dat de bidder hen kwam bedankenomdat ze voor hem naar de burgemeesters waren gestapt.182

Tabel 3.4 Verdeling van de geschillen binnen het biddersgilde in soorten (1682-1743), uitgedruktin personen (mannen (M), vrouwen (V) en totaal (T)) en het aantal zaken (N). Tussenhaakjes is het aantal keren vermeld dat een zaak in het gildenboek terugkeerde.

Type geschil Personen 1682-1743 Zaken

Eiser Gedaagde

M V T M V T N %

Overtreding gildenregels 4 0 4183 30 0 30184 33 (1) 89

Overig 0 1 1185 3 0 3186 4 11

Onenigheid over afspraken 0 0 0 0 0 0 0 0

Schulden van klanten 0 0 0 0 0 0 0 0

Klacht over geleverd werk 0 0 0 0 0 0 0 0

Schulden tussen broeders 0 0 0 0 0 0 0 0

Schending monopolie 0 0 0 0 0 0 0 0

Totaal 4 1 5 33 0 33 37 (1) 100

Bron: RAL, GA, inv.nr. 23 en 29(1).

94 3 gilden en neringen

179 RAL, SAII, inv.nr. 119, p. 131.

180 RAL, GA, invr.nr. 23 (26-7-1742).

181 RAL, SAII, inv.nr. 86, p. 175.

182 RAL, GA, in.nr. 23 (3-8-1739).

183 In dertig zaken is het gilde de eiser.

184 Drie keer is het gilde gedaagd, in drie zaken is de gedaagde niet genoemd. Eén keer was het buurtbestuur van Meermans-

brug gedaagd.

185 In drie zaken is het gilde de eiser.

186 In één zaak is het gilde gedaagd.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 94

Page 91: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De ‘overige’ voor het gildenforum behandelde zaken betroffen een drietal bidders die hunwerkzaamheden in beschonken toestand hadden uitgevoerd. Twee van hen kregen hier-voor een boete van dertig stuivers. Alleen Arent Gilleman kwam er vanwege zijn leeftijdmet een gulden vanaf.187 Ook de hiervoor beschreven zaak van de weduwe die vergeefs eenvergoeding voor de begrafenis van haar schoonvader eiste, staat vermeld onder ‘overig’.

Het gildenbestuur van de bidders was al met al geen forum dat geschillen over‘slecht werk’ of problemen met niet-betalende klanten afhandelde. Ook liet het zichzelden uit over kwesties tussen bidders onderling. De in het gildenboek vermelde bij-eenkomsten gingen vooral over overtredingen van de ordonnantie en dan nog metname van de bepalingen die de inkomsten van het gilde regelden. Bidders moestenhun eventuele problemen met klanten of met elkaar dus op een andere manier oplos-sen. Maar ook in andere, zeventiende-eeuwse bronnen kunnen vrijwel geen ruziëndebidders worden gevonden.188 En dat mag merkwaardig worden genoemd. Juist vanwe-ge het relatief grote aantal bidders en de aanwezigheid van andere instanties op de uit-vaartmarkt zouden meer onderlinge twisten te verwachten zijn. Vermoedelijk bedien-den bidders zich daarbij van informele methoden, bijvoorbeeld door hetgildenbestuur te tippen over een niet gemelde of dubbele bidding. Het lijkt immersniet waarschijnlijk dat het driekoppige gildenbestuur zich voortdurend zelf van hethandelen van de bidders op de hoogte stelde. Zo bezien kunnen de overtredingen welals sporen van onderlinge rivaliteit worden aangemerkt. Maar bewijzen hiervoor zijner niet. Ook ontevreden klanten kunnen het gildenbestuur hebben ingelicht.

In het resterende deel van dit hoofdstuk zal de aandacht uitgaan naar neringen. Gil-den vertegenwoordigden maar een deel van de Leidse beroepsbevolking. Ze haddenvaak maar enkele tientallen leden.189 Daarom zal tot slot naar de grootste werkgever vande stad worden gekeken, de Leidse lakenindustrie. Deze was verticaal georganiseerd enomvatte alle fasen van het productieproces. Hoe waren de rechtsprekende activiteitenvan de neringen georganiseerd?

3.6 De lakennering

3.6.1 Ontstaan en ontwikkeling

De bloeitijd van de Leidse textielnijverheid begon enkele jaren na het ontzet van destad in 1574. Voordien had Leiden steeds lakens van Engelse wol geproduceerd, maarde vraag naar deze stoffen van zware kwaliteit was afgenomen.190 Onder invloed van ge-

3.6 de lakennering 95

187 RAL, GA, inv.nr. 23 (24-10-1742; 22-5-1743).

188 Alleen in de eerder genoemde kladresoluties van het stadsbestuur van 1666 werd de toenmalige deken door een anonieme

bidder aangeklaagd. Dit betrof naar alle waarschijnlijkheid een appèlzaak. De kwestie was dan al eens door het gildencollege

behandeld (zie noot 158).

189 Vgl. De Vries (ea), ‘Spectaculair succes en diep verval’, 102.

190 Brand, ‘Crisis, beleid en differentiatie’, 54,54,65; Posthumus, Geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie I , 370. Zie verder Idem,

38-41, 186-188, 205-209. Voor een vergelijking met andere Hollandse steden: Kaptein, Hollandse textielnijverheid, 53-79, 182-185.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 95

Page 92: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

loofsvervolgingen en oorlogshandelingen kwam in het laatste kwart van de zestiendeeeuw een migratiebeweging vanuit de Zuidelijke Nederlanden op gang die onder meereen groot aantal arbeiders en ondernemers uit Vlaamse textielcentra naar het Noordenvoerde.191 Zij introduceerden saaien in Leiden, lichte wollen stoffen die gemaakt wer-den van goedkope wol, waarnaar internationaal een grote vraag bestond. Het Leidsestadsbestuur zag wel wat in de zogeheten ‘nouvelle draperie’ van de Vlamingen en lok-te hen met allerlei toezeggingen, zoals gratis poorterschap naar de stad. Mede hierdoorvestigden zich veel Zuid-Nederlandse textielproducenten in Leiden. Maar ze kwamenook af op de goede naam van de Leidse textiel en de plaats van de stad in het interna-tionale handelsnetwerk.192 Al snel vervaardigden Leidse lakenproducenten vrijwel al-leen nog saaien, waarvan de productie tussen 1580 en 1600 verveertigvoudigde, en iniets mindere mate andere stoffen als baaien, warpen, fusteinen en rassen.193

In de loop van de zeventiende eeuw nam de concurrentie uit andere landen, metname Engeland toe.194 Leidse textielproducenten reageerden hierop door hun produc-tie uit te breiden met de aloude lakens, die ze echter voortaan van Spaanse wol maak-ten.195 Bovendien verkortten ze het productieproces om de arbeidskosten te drukken.196

Mede hierdoor trad een verschuiving op in de migratiestromen naar Leiden. Het aan-deel van West-Vlaamse vluchtelingen nam af ten gunste van arbeiders uit textielcentrain Wallonië en het westen van Duitsland.197 De meeste van deze nieuwkomers waren la-kenwevers en lakenbereiders, beroepen waarnaar grote vraag was ontstaan.198 Dankzijhen kon de totale textielproductie van Leiden tot ongekende hoogten stijgen. In 1640bedroeg de productie ruim negenentachtigduizend stuks en in 1660 honderdzevenen-twintigduizend stuks. Het topjaar was 1664, toen Leidse textielproducenten meer danhonderdvierenveertigduizend stuks afleverden. Naar schatting was toen tweederdevan de Leidse bevolking werkzaam in de textiel.199

De hoge productieaantallen konden worden bereikt door een vergaande vorm vanarbeidsdeling. Reeds van oudsher kende de textielbranche een scala aan deelbewerkin-gen die door verschillende groepen producenten werden uitgevoerd. Toen Leidenoverging op de nieuwe draperie werden delen van de organisatie verder geoptimali-seerd. Kapitaalkrachtige kooplieden-ondernemers ofwel reders deden hun intrede in

96 3 gilden en neringen

191 Noordam, ‘Nieuwkomers in Leiden’, 41,42,54,55.

192 De Vries (ea), ‘Spectaculair succes en diep verval’, 88,89; Lucassen & Penninx, Nieuwkomers, 77; Posthumus, Geschiedenis van de

Leidsche lakenindustrie II, 12-17, 42, 105.

193 Baaien, warpen, fusteinen en rassen zijn lichte stoffen die van goedkope wol werden vervaardigd. Baai is een ruwe wollen

stof, geschikt voor tussenrokken, borstlappen en mannenhemden. Warp leek op baai, maar was minder ruw en werd gebruikt

voor halsdoeken, schorten, meubelovertrekken en vrouwenbovenrokken. Fustein is een mengstof van wol en linnen die bij-

zonder geschikt was voor wambuizen. Ras tenslotte was een glad wollen weefsel, dat diende voor bovenkleding als mantels,

schorten en broeken.

194 De Vries, ‘De Leidse textielnijverheid’, 83,84.

195 Posthumus, De geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie II, 125,126,378. Vgl. Idem, Bronnen IV, 230 par. 1 (1614).

196 Kaptein, Hollandse textielnijverheid, 188.

197 Lucassen, ‘Leiden als middelpunt’, 150.

198 Er zijn ook aanwijzingen dat Leidse textielondernemers bewust arbeiders rekruteerden in het land van Luik, Eupen, Aken

en andere West-Duitse steden (Idem, 152,158).

199 De Vries (ea), ‘Spectaculair succes en diep verval’, 97,98; Posthumus, Geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie III, 930-931.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 96

Page 93: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

de laken- en greinnering. Zij plaatsten zich boven de oude textielondernemers of dra-piers door de wol in te kopen en die via hen bij loonarbeiders te laten bewerken. Daar-naast financierden reders ook eigen weverijen en ververijen, waardoor zij de kostendrukten en bovendien beter konden inspelen op marktontwikkelingen. Toch zoudende ateliers van de grote ondernemers geen gemeengoed worden in Leiden. In de ande-re textielsectoren behielden de drapiers hun vooraanstaande positie. De huisindustriebleef de norm, mede door toedoen van de stedelijke overheid.200

De invloed van het stadsbestuur op de textielnijverheid was groot. Leiden was im-mers economisch afhankelijk van de lakenexport en de bijbehorende accijnsopbreng-sten.201 Om de productie in goede banen te leiden en de export te bewaken, ontwikkel-de het stadsbestuur allerlei regelgeving en een degelijk controleapparaat. Zovernieuwde het regelmatig de productieregels in de lakenkeuren en vestigde het aanhet begin van de vijftiende eeuw een verkooppunt in het stadhuis, de lakenhal.202 Daar-naast beschermde de Leidse overheid de kleine textielondernemers tegen de grote. Destad stelde bijvoorbeeld een limiet aan het aantal weefgetouwen dat een textielprodu-cent in huis mocht hebben. De doelbewuste regels tegen schaalvergroting waren bedoeld om de werkgelegenheid in de stad niet in gevaar te brengen. Werkloosheid be-tekende immers een grote druk op de armenzorg en een vermindering van de belas-tinginkomsten. Tegelijk beschermde de stedelijke overheid de grondstoffenmarkt te-gen de dominantie van grote ondernemers.203

Het duidelijkst was het overheidstoezicht vertegenwoordigd in de neringen, eenmogelijk uit Engeland afkomstige organisatievorm, die aan het einde van de zestiendeeeuw werd ingevoerd. Neringen waren verticale, per soort textiel gestructureerde over-heidsinstellingen die toezicht hielden op de naleving van de reglementen.204 Er was eenlakennering, een saainering, een baainering enzovoorts. Al deze bedrijfstakken kregeneen eigen hal waar producenten hun stoffen verplicht ter keuring moesten aanbieden.Het bestuur van een nering bestond uit enkele gouverneurs en een tweetal superin-tendenten. De gouverneurs waren afkomstig uit de inner circle van de voornaamste tex-tielondernemers. Zij werden ieder jaar gekozen. De superintendenten waren schepe-nen die iedere drie maanden doorschoven naar een andere nering.205 Zij benoemdenjaarlijks de verschillende in de hal werkzame inspecteurs en overige functionarissendie belast waren met de kwaliteitscontroles. Zo kende de lakenhal onder meer een bal-juw, een deken, drie werkmeesters, twee provisionaars of plaatsvervangers en drie tar-rameesters. In totaal waren bij alle neringen rond 1670 honderddrieënzestig contro-leurs actief.206

3.6 de lakennering 97

200 De Vries (ea), ‘Spectaculair succes en diep verval’, 88-91; Noordegraaf, ‘The New Draperies’, 191-193; Posthumus, Geschiede-

nis van de Leidse lakenindustrie I, 269-271 en Idem, II, 111,350-351.

201 Posthumus, Geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie II, 106; Nagtegaal, ‘Stadsfinanciën’, 111,124-132.

202 Posthumus, Geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie II, 348; Davids, ‘Neringen, hallen en gilden’, 100-101.

203 Davids, ‘Neringen, hallen en gilden’, 108-109,111; Duplessis & Howell, ‘Leiden and Lille’, 61.

204 In 1586 bestonden vier neringen. Rond het midden van de zeventiende eeuw waren het er zeven: een laken-, baai-, saai-,

ras-, fustein-, warp- en greinnering. Zie Posthumus, Geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie II, 107,108, 351.

205 Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad III, 170,171.

206 Posthumus, Geschiedenis van de Leidsche textielindustrie II, 439.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 97

Page 94: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

3.6.2 Geschilbeslechting

Wie de productienormen van de nering overtrad, kon rekenen op een boete. Deze werd ineerste instantie opgelegd door de baljuw van de betreffende hal. Na betaling was de kousaf. Het bestuur van de nering kwam doorgaans pas in beeld bij onenigheid over het ge-constateerde vergrijp of de omvang van de sanctie. Bij het forum was in die gevallen be-roep mogelijk. Alleen wie om een andere reden een oordeel van de superintendenten engouverneurs verlangde, kon zich direct tot hen wenden.207 De uitspraken van de bestuur-ders van de lakennering staan opgetekend in de zogeheten ‘kwestieboeken’. Vermoedelijkhebben andere neringen dergelijke boeken ook bijgehouden, maar die zijn niet overgele-verd. Bovendien ontbreekt van de lakennering het deel dat loopt van 1647 tot 1665. De ge-gevens ten aanzien van geschilbeslechting en berechting van overtredingen door de ne-ringen zijn dus niet overvloedig. Het kwestieboek van 1665-1696 bevat echter voldoendezaken voor een goede indruk, zeker in vergelijking met de tot nu toe besproken gilden-boeken. Tussen 1665 en 1668 spraken de twee superintendenten en de drie gouverneursvan de lakennering zich uit in tweehonderdzesenveertig kwesties.208 Zij vergaderden iede-re twee weken op donderdag. Bij zaken die de hele nering aangingen was beroep mogelijkbij het stadsbestuur, maar daar zijn tussen 1665 en 1668 geen sporen van gevonden. De ne-ring handelde de geschillen tussen haar leden grotendeels zelf af.209

Posthumus, die vrijwel ieder aspect van de Leidse lakenindustrie nauwkeurig onder-zocht, schreef weinig over geschilbeslechting door de nering. In zijn geschiedenis vande Leidse textielindustrie beperkte hij zich tot een beschrijving van de controlevoor-schriften. Deze verdeelde hij in keuringen van de grondstoffen, de arbeidsmiddelen, deonafgewerkte weefsels en het eindproduct.210 Een aantal van deze inspecties vond in delakenhal plaats, maar veel controleurs opereerden ook daarbuiten. Daarnaast hield hetneringbestuur zo nu en dan inspecties van werkplaatsen. De overtredingen die bij decontroles werden aangetroffen, zijn vaak technisch van aard en betroffen de kwaliteitvan de wol, de afmetingen van de lakens, het omgaan met leerjongens en de betaling vanarbeiders die niet in de kost waren bij drapiers.211 Een ander deel van de artikelen was ge-richt op het bestrijden van fraude. Zo verbood het stadsbestuur de levering van lakensvoordat deze op de lakenhal waren gecontroleerd.212 Verder mochten producenten nietsjoemelen met de tijdens de inspecties aangebrachte ‘visitatieloodjes’ of de eveneensverplichte ‘poortersloodjes’.213 Tot slot moesten overtreders de bij een geconstateerdeschending opgelegde boete binnen veertien dagen betalen. Een eventueel hoger beroepbij het gerecht was pas toegestaan nadat de boete was betaald.214

98 3 gilden en neringen

207 Idem, Bronnen V, nr. 227 (p. 535-559) art. 1, 2, 4, 10, 19.

208 RAL, HA, inv.nr. 219.

209 Alleen het bestuur van de warpennering procedeerde enkele keren voor de burgemeesters (zie b.v. RAL, SAII, inv.nr. 249

(3-7-1664); Idem, 250 (4-1-1664; 18-5-1666; 26-8-1665; 9-2-1666).

210 Posthumus, Geschiedenis van de Leidsche textielindustrie II, 451-564.

211 Vgl. Posthumus, Bronnen V, 227, art. 75.

212 Idem, art. 33.

213 Idem, art. 31,32,57,58,61.

214 Idem, art. 81.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 98

Page 95: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Dertien procent van de zaken in het kwestieboek van de lakennering van 1665-1668heeft betrekking op schendingen van de hierboven genoemde bepalingen. Ongeveereenderde van de overtreders had het veertigste artikel van het lakenreglement aan zijnlaars gelapt. Volgens deze bepaling hoorden drapiers hun werklieden die niet in dekost waren in geld uit te betalen en niet in natura. Op overtreding stond maar liefsthonderd gulden boete, maar dit bedrag werd zelden opgelegd. Waarschijnlijk hieldhet forum van de lakennering bij de bestraffing van textielproducenten rekening methun inkomen, dat over het algemeen niet bijzonder hoog was.215 Een andere regelma-tig terugkerende overtreding van het neringreglement was het niet of onvoldoendeuitkeren van arbeidsloon. Hierop stond geen vastomlijnde sanctie. Wel mochten on-derbetaalde arbeiders beslag leggen op lakens van hun baas om daarmee alsnog beta-ling af te dwingen.216

Heel alert waren neringbestuurders op productiefouten. Lakens die niet aan de ei-sen voldeden, moesten op de hal blijven tot de eerstvolgende vergadering van de gou-verneurs en superintendenten. Het forum diende zich dan te buigen over een boetevoor de verantwoordelijke producent.217 De hoogte van het bedrag was afhankelijk vande geconstateerde fout. Zo moest Paulus Pires vijf gulden en tien stuivers betalen vooreen laken met de verkeerde maten.218 Isaäc de Carpentrij kreeg voor een soortgelijk ver-grijp een boete van vijf gulden.219 Op fraude stonden hogere straffen. Arnoudt Wilckijndiende tien gulden af te dragen omdat hij een laken niet had laten controleren. De strafviel nog mee, aangezien de reglementaire sanctie twaalf gulden bedroeg.220 Voller ClaesPietersz. had voor de tweede keer een laken zonder prentlood vervoerd en gevold. Debaljuw eiste zesenveertig gulden, bijna het dubbele van wat volgens de keur geëistmocht worden. Maar nadat beide partijen de zaak aan het neringbestuur ter arbitragehadden voorgelegd, oordeelden de superintendenten en gouverneurs dat Claes maarzesendertig gulden hoefde te betalen.221

Veruit de meeste geschillen in het kwestieboek van de lakennering gaan over be-talingsachterstanden. Bijna driekwart van de tweehonderdzesenveertig zaken die tus-sen 1665 en 1668 door de superintendenten en gouverneurs behandeld werden, warenfinancieel van aard. Helaas bevatten de kwesties weinig informatie en is van de betrok-ken personen alleen de naam genoteerd. De formule is doorgaans dezelfde: A dagvaartB, B bekent schuld, waarna de betrokkenen in samenspraak met het forum van de la-

3.6 de lakennering 99

215 RAL, HA, inv.nr. 219 (12-7-1666; 15-9-1667). Vgl. De Vries & Van der Woude, Nederland 1500-1815, 340.

216 RAL, HA, inv.nr. 219 (22-11-1668).

217 Het neringbestuur hield het geld van die boete apart en gaf het aan het einde van ieder jaar aan de drapiers terug (Posthu-

mus, Bronnen V, 227, art. 56).

218 RAL, HA, inv.nr. 219 (5-5-1667).

219 Idem (2-6-1667).

220 Idem (12-11-1666). Zie Posthumus, Bronnen V, 227, art. 33.

221 RAL, HA, inv.nr. 219 (15-10-1667). Het vervoeren van ongecontroleerde lakens kwam een overtreder op 12 gulden te staan.

Het voor de tweede maal vollen van een laken zonder prentlood kostte 16 gulden. Dat samen is 28 gulden (Posthumus, Bronnen

V, 227, art. 33 en 61).

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 99

Page 96: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

kennering een betalingsregeling troffen.222 In achttien procent van de gevallen wassprake van een defaut.223 Wanneer de schuldvraag minder duidelijk lag vroegen de ge-schilvoerende partijen de neringbestuurders om een scheidsrechterlijk oordeel over deomvang van de schuld en de termijn waarbinnen die voldaan moest zijn.224 De arbitra-ge in financiële geschillen was van bijzonder belang voor de sector. Door de vergaandevorm van arbeidsdeling stonden veel mensen in een sterke afhankelijkheidsrelatie totelkaar. Een problematische terugbetaling van verleende kredieten of de huur van ma-chines konden producenten in grote financiële problemen brengen. De lage winst-marges in de branche speelden ook een rol. Daarom hechtte het neringbestuur grootbelang aan het soepel wegwerken van schulden. De meeste crediteuren kregen eennieuwe betalingstermijn of een speciale afbetalingsregeling. De lakenexport mocht ingeen geval in gevaar komen.

Nu maakten producenten dringende financiële problemen ook wel bij het collegevan vredemakers aanhangig. De vredemakersboeken bevatten anno 1664 enkele tien-tallen zaken met betrekking tot achterstallig scheer- of persloon, openstaande huurre-keningen voor ramen en wanbetalende klanten. Meestal spraken de vredemakers daar-in direct een oordeel uit. Een klein aantal, doorgaans gecompliceerde geschillenverwezen ze terug naar het forum van de lakennering. Dergelijke renvooien kunnensoms in het kwestieboek worden teruggevonden. Op veertien juni 1668 riep Jan Hen-dricx Weijnte collega Pieter Mauritsz. Smit voor de vredemakers. De heren hadden on-enigheid over de lengte van twee halve lakens. Het college van vredemakers vond hetconflict te ingewikkeld voor een snelle afhandeling en verwees beide partijen naar hetneringbestuur. Dat oordeelde uiteindelijk dat de gezworen meter, een beëdigde amb-tenaar, de maten van de stukken opnieuw moest opnemen. Daarna zouden Jan en Pie-ter hun geschil moeten beëindigen.225 In totaal verwezen de vredemakers in 1664 negengeschillen door naar het forum van de lakennering.226 Ook kon een kwestie terecht ko-men bij een van de functionarissen van de hal, zoals de tarrameesters. Dit laatste ver-klaart waarom de vredemakers alleen al in 1664 negen zaken doorverwezen, terwijl su-perintendenten en gouverneurs tussen 1665 en 1668 maar twee renvooien bespraken.

100 3 gilden en neringen

222 Een voorbeeld: ‘Jelles Jellesz. moet hebben van Karl Specke 18 gulden en 8 stuijvers; [Specke] bekent de schulden waervoor

hij lijnden (linnen) in pand heeft; gouverneurs hebben geordonneert het lijnde in handen te houden tot den eerste februari

1666 naer bijstant van betaling het lijnden tot sijn betaling te vercopen oft te behouden tot sijn betaling’ (RAL, HA, inv.nr. 219

(17-12-1665)).

223 Een verstek kostte de overtreder de eerste keer zes stuivers, de tweede keer twaalf en de derde keer dertig stuivers. Op de

vierde absentie stond een algeheel werkverbod en een strafrechtelijk proces. Het kwestieboek bevat in de bestudeerde periode

echter nauwelijks zulke herhaalde absenties. Dit lijkt erop te duiden dat de rekeningen na het eerste verstek alsnog buiten het

neringbestuur om zijn vereffend.

224 RAL, HA, inv.nr. 219 (21-1-1666).

225 Idem (14-6-1668).

226 Vijf zaken werden verwezen naar gouverneurs van één van de andere hallen. In totaal kunnen in de vredemakersboeken in

1664 honderden textielproducenten worden aangetroffen. Van de meeste is niet bekend tot welke nering ze behoorden. Ze

worden dan bijvoorbeeld slechts ‘drapier’ genoemd. Ook kunnen veel textielproducenten schuilgaan achter de namen van hun

procureurs.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 100

Page 97: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Tabel 3.5 Verdeling van de geschillen binnen de lakennering in soorten (1665-1668), uitgedrukt inpersonen (mannen (M), vrouwen (V) en totaal (T)) en het aantal zaken (N). Tussen haak-jes is het aantal keren vermeld dat een zaak in het kwestieboek terugkeerde.

Type geschil Personen 1665-1668 Zaken

Eiser Gedaagde

M V T M V T N %

Schulden tussen producenten 164 24 188 150 30 180 182 74

Overtreding neringregels 30 3 33 31 2 33 32 (1) 13

Overig 29 4 33 30 2 32 32 13

Onenigheid over afspraken 0 0 0 0 0 0 0 0

Klacht over geleverd werk 0 0 0 0 0 0 0 0

Schulden van klanten 0 0 0 0 0 0 0 0

Totaal 223 31 254 211 34 245 246 (1) 100

Bron: RAL, HA, inv.nr. 219.

Onder de ‘overige geschillen’ bevinden zich de zaken die vanwege gebrekkige of on-duidelijke gegevens niet onder de overige categorieën konden worden gegroepeerd.De tabel is in verhouding tot de overzichten die eerder bij de bespreking van de gildenzijn gebruikt, iets korter omdat de schending van het gildenmonopolie vanzelfspre-kend alleen op corporaties van toepassing is.

De superintendenten en gouverneurs kregen beduidend meer zaken voorgelegddan de dekens en hoofdlieden van de gilden. Dat is niet verrassend, gezien de omvangvan de lakennijverheid in Leiden. Eigenlijk valt de hoeveelheid kwesties die bij het fo-rum van de lakennering aanhangig werd gemaakt, zelfs enigszins tegen in verhoudingtot de aantallen waar de gildenbesturen mee te maken kregen. En dat is opmerkelijk.De lakenindustrie richtte zich in tegenstelling tot de vier bestudeerde gilden op de ex-port en leverde aan veel mensen werk. De stedelijke overheid was zelfs financieel inhoge mate afhankelijk van de textiel. Gezien het grote belang van de export zoudenjuist meer geschillen te verwachten zijn. Handelsrelaties steunden immers voorname-lijk op de reputatie van het exportproduct. Overtredingen van de keur deden daar overhet algemeen afbreuk aan en dat was niet goed voor de naam van de individuele pro-ducenten.227 Een geconstateerde schending zou daarom in theorie tot heftige protestenvan de betrokken overtreders kunnen leiden. Daarvan lijkt in het kwestieboek geensprake. Dit kan er op duiden dat de boetes die de beambten van de hal aan producen-ten oplegden, over het algemeen vlot betaald werden. Hoe sneller een bekeuring werdafgewikkeld, des te beter. Negatieve verhalen over aangetoonde sjoemelpraktijkenmoesten worden voorkomen. Het forum van de lakennering kwam er vaak alleen aante pas wanneer de betrokken partijen de boete echt niet konden accepteren. In demeeste gevallen verlaagden de superintendenten en gouverneurs de boete ook, bij wij-ze van tegemoetkoming.

3.6 de lakennering 101

227 Lesger, ‘Huwelijk, opportunisme en bedrog’, 70.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 101

Page 98: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

3.7 Conclusie

De in dit hoofdstuk besproken gilden en de lakennering verschilden onderling be-hoorlijk wat betreft hun activiteiten en reglementen. Ook de zaken die door de diver-se besturen en colleges werden behandeld, waren uiteenlopend. Hieruit kunnen maartot op zekere hoogte conclusies worden getrokken. De vier besproken gilden zijn im-mers niet geselecteerd op basis van representativiteit, maar omdat van andere gildengeen boeken zijn overgeleverd waarin op systematische wijze geschillen staan beschre-ven. Het ‘kwestieboek’ van de lakennering is eveneens het enig beschikbare. Daarbijlaat de verslaglegging van de geschillen veel te wensen over, waardoor naar sommigeverbanden en oorzaken slechts gegist kan worden. Tenslotte beslaan de onderzochtearchieven uiteenlopende perioden. Dit alles maakt onderlinge vergelijkingen proble-matisch. Desondanks kan het naast elkaar plaatsen van gegevens de ogen openen vooropvallende overeenkomsten en verschillen die meer licht werpen op geschilbeslech-ting door gildenbesturen.

De indruk is dat de hoeveelheid kwesties die de afzonderlijke gildenfora te behan-delen kregen, voor een belangrijk deel kunnen worden teruggevoerd op verschillentussen de corporaties, zoals ook H. Deceulaer voor Antwerpen aantoonde. Zo kan hetfeit dat bijvoorbeeld de besturen van het chirurgijns- en apothekersgilde meer zakenkregen voorgelegd dan dat van de glazenmakers, worden verklaard uit het meer ont-wikkelde standsbewustzijn van die gilden. Apothekers administreerden hun werk bo-vendien goed. Door hun status en de controleerbaarheid van hun vorderingen warenze meer geneigd om geschillen met klanten op een officiële wijze te beslechten. Het-zelfde geldt voor de chirurgijns, die contracten sloten met hun patiënten.

Ook de aard van de besproken kwesties verschilde per corporatie. Het glazenma-kersambacht was minder specialistisch dan dat van de apothekers en de chirurgijns,waardoor glazenmakers meer te klagen hadden over schending van het monopolie.Farmaceuten onderscheidden zich op hun beurt van de chirurgijns door bijvoorbeeldde vergaande vorm van standaardisering. Zij moesten zich stipt houden aan het zoge-heten dispensatorium. Het gildenbestuur zag daar eigenhandig op toe, wat een relatiefgroot aantal overtredingen aan het licht bracht. Overigens probeerden apothekers enchirurgijns regelmatig om kwesties buiten de gildenkamer te houden door ze bij hetcollege van vredemakers aanhangig te maken. De vredemakers hielden vaker zittingendan de gildenfora en handelden kwesties doorgaans vlot af, wat bij nijpende financië-le problemen gunstig was. Maar de lage rechtbank vond de geschillen vaak te ingewik-keld om ze snel te kunnen beslechten en verwees ze alsnog naar de gilden. Van dood-bidders konden geen ‘renvooien’ worden aangetroffen. Zij gebruikten hungildenforum bovendien nauwelijks voor rechtstreekse confrontaties met collega’s ofklanten. Naar de reden hiervoor moet worden gegist. Waarschijnlijk vormden de bid-ders nauwelijks een collectief. De aansprekers waren onderling in een hevige concur-rentiestrijd verwikkeld. Verder vereiste het vak niet veel vaardigheden en dus koniedereen toetreden. De meeste bidders waren bovendien ‘parttimers’ die op een anderberoep konden terugvallen.

102 3 gilden en neringen

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 102

Page 99: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Overeenkomsten waren er ook tussen de besproken gilden. Allemaal richtten zijzich in eerste instantie op de lokale Leidse markt, waardoor zij nauw waren verbondenmet het wel en wee van de stad. Zo liftten de glazenmakers in de zeventiende eeuw meeop de expansie van Leiden en leden de bidders in de achttiende eeuw onder de bevol-kingsafname. De komst van de universiteit van Leiden en de vele epidemieën beïn-vloedden het professionaliseringsproces van het apothekers- en chirurgijnsgilde. Ver-der kan worden geconcludeerd dat gildenleden hun besturen vooral mobiliseerden bijmateriële zaken. Moeilijkheden in de meer immateriële sfeer, zoals beledigingen, kwa-men niet in de kwestieboeken voor. Er kon slechts één officiële spijtbetuiging of amen-de honorable worden teruggevonden. Gildenbesturen fungeerden ook nauwelijks als ge-schillencommissies avant la lettre waar klanten hun klachten aanhangig maakten. Vooral deze kwesties waren in de Leidse geschilbeslechtingsdelta weer andere kanalen beschik-baar, waarop elders in dit boek nader wordt ingegaan. Van vuilverklaringen of andereonderlinge sancties, zoals R. Dekker in zijn artikelen beschreven heeft, was bij de be-studeerde gilden geen sprake. Het lijkt dus, gezien de lage aantallen kwesties, wat over-dreven om met Het welvaren der stad Leiden te spreken over ‘gedurige kwellingen’.

Hetzelfde kan worden gezegd naar aanleiding van de geschillen die textielprodu-centen aan het forum van de lakennering voorlegden. De hoeveelheid zaken die tussen1665 en 1668 staat genoteerd, mag zelfs bescheiden worden genoemd, zeker als alleennaar de overtredingen van de voorschriften wordt gekeken. Dat is enigszins merk-waardig. De lakenindustrie richtte zich in tegenstelling tot de vier bestudeerde gildenop de export en leverde aan veel mensen werk. Het stadsbestuur was zelfs in hoge matefinancieel afhankelijk van de textiel. Gezien het hoge belang van de uitvoer zoudenmeer geschillen te verwachten zijn. De export was voor een belangrijk deel gebaseerdop reputatie. Importeurs kochten goederen immers hoofdzakelijk op grond van hetvertrouwen dat de geleverde producten in orde waren. Overtredingen deden afbreukaan dat vertrouwen en waren daarom schadelijk voor de goede naam. Maar misschienjuist om die reden protesteerden weinig producenten bij aantoonbare gebreken tegende opgelegde boete. Zij hadden belang bij het snel afhandelen van de bekeuring om zoweinig mogelijk ruchtbaarheid aan de overtreding te geven.

Veruit de meeste van de ruim tweehonderdzesenveertig geschillen in het kwestie-boek van de lakennering gingen over achterstallige betalingen. Dat lijkt inherent aande verticale organisatie van de nering waar exponenten van de verschillende produc-tiefasen elkaar kredieten gaven. Betalingsproblemen van klanten, de kopers van heteindproduct, werden nauwelijks bij het neringbestuur aanhangig gemaakt. Dit omdatde producenten weinig direct contact hadden met de klanten. De handelsrelaties lie-pen via drapiers en lakenkooplieden. Zij daagden slecht betalende klanten voorname-lijk in hun eigen woonplaatsen voor het gerecht.

De lakennering verschilde qua organisatie dus sterk van de Leidse gilden. Een ne-ring vormde een soort productschap, waar alleen de grootste ondernemers enige zeg-genschap hadden. Een nering had bovendien geen leden, kende geen contributie enbezat zodoende weinig corporatieve elementen. Desondanks kunnen ook duidelijkeovereenkomsten worden aangewezen. De overheid beschouwde zowel gilden als ne-

3.7 conclusie 103

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 103

Page 100: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ringen als instrumenten voor het handhaven van de sociale rust door het behoud vanwerkgelegenheid en verlaging op de druk van de armenzorg.228 Beide organisatievor-men hielden de kwaliteit van de producten in de gaten, bewaakten de opleidingen enhandelden geschillen af. In die zin kan het beslechten van geschillen tot een onderdeelvan hun bestaansrecht worden gerekend. Dat gilden en neringen dat bij voorkeur bui-ten de officiële bestuursvergaderingen om deden, zal de Leidse overheid niet hebbengestoord. Zij was vooral geïnteresseerd in het resultaat: sociale rust in de stad en eensoepel lopend rechtssysteem.229

104 3 gilden en neringen

228 Volgens C. Davids waren de verschillen tussen neringen en gilden ‘niet essentieel’. Davids, ‘Neringen, hallen en gilden’,

118. Vgl. Van Dillen, Van rijkdom en regenten, 340.

229 Duplessis & Howell, ‘Leiden and Lille’, 61.

06008_hoop_H03 22-05-2006 11:09 Pagina 104

Page 101: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Hoofdstuk 4

De schutterij

4.1 Inleiding

De schutterij neemt onder de vele stedelijke instellingen en corporaties in Leiden eenbijzondere plaats in. De burgerwacht was net als elders in Holland alleen toegankelijkvoor zogeheten ‘eerlijke’ en ‘gekwalificeerde’, lees: gevestigde personen. Enige matevan gegoedheid was vereist, wat onder meer verzekerd werd door de regel dat ledenhun eigen wapenuitrusting moesten aanschaffen en onderhouden. Verder gold alleeneen minimum- en maximumleeftijd. Hierdoor verleende de schutterij de stedelijkemiddengroepen een identiteit, die boven de eigen buurt of het gedeelde ambacht uit-ging. In de schutterij waren burgers met allerlei achtergronden, beroepen en religiesonderling verbonden. Dat is ook de reden dat de burgerwacht door veel stadsbestuur-ders en officieren werd voorgesteld als het toonbeeld van de harmonieuze stedelijkegemeenschap. Schutters stonden daarnaast voor waakzaamheid, verdediging van deeigen stad en militaire deugd. Ze representeerden het roemrijke verleden en de krachtvan de stad. Het best werd dit geïllustreerd tijdens de wapenschouwingen, die de jaar-markten opluisterden. Ook waren de Leidse schutters van de partij bij het inhalen vanbelangrijke bezoekers aan de stad, zoals Willem van Oranje in 1575, de graaf van Lei-cester in 1587 en Maria de Medici in 1638.1

De schutterij vormde ook een bron van frustraties en zorgen. Zo ervoeren de schut-ters de verplichtingen die bij het lidmaatschap van de burgerwacht hoorden als bij-zonder vervelend. Het wachtlopen betekende een behoorlijke inbreuk op het dage-lijkse werk. Ook was het waken saai. In de loop van de zeventiende eeuw probeerdendaarom steeds meer, doorgaans welgestelde mannen onder de wachtdiensten uit te ko-men, door zich uit te kopen.2 Daarnaast had ook het stadsbestuur met enige regelmaathet nodige te stellen met de schutterij. De gewapende burgerwacht was in tijden vanspanning een bron van onrust en een potentieel gevaar voor de machthebbers. Ge-hoorzaamheid was niet in alle gevallen gegarandeerd, zoals de periode tijdens de be-

1 RAL, SAII, inv.nr. 14, p. 34 (12-2-1575); Idem, inv.nr. 15, p. 249 (28-9-1587); RAL, AS, inv.nr. 6 (24-8-1638). Vgl. Roberts & Ot-

tenspeer, ‘Onderwijs en wetenschap’, 202,203; Prak, ‘Burgers onder de wapenen’, 5; Knevel, ‘Onder gewapende burgers’, 45-46;

Idem, Burgers in het geweer, 200-202, 274-275, 285.

2 Knevel, Burgers in het geweer, 203-214, 227. Vgl. Te Lintum, Onze schutters-vendels, 13.

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 105

Page 102: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

standstwisten en de diverse oproeren hebben laten zien.3 Maar ook de wachtdienstenin perioden van rust leverden nogal eens verstoringen van de openbare orde op, bij-voorbeeld wanneer de verveling met drank verdreven werd en schutters in het holstvan de nacht hun kruit verschoten.4

Het was de Leidse overheid er veel aan gelegen om de burgerwacht in toom te hou-den en ongeregeldheden onder de schutters te bestrijden. In veel steden gingen de be-voegdheden van de schutterijbestuurders daarom verder dan het toezien op nalevingvan de gedetailleerde ordonnanties. De officieren moesten ook wangedrag corrigerenwaarop in de reglementen geen boete was gesteld. Zo ook in Leiden. Hier kreeg het col-lege van deken en hoofdlieden, zoals het bestuur van de schutterij in deze stad ge-noemd werd, vanaf 1586 vrijwel dezelfde mogelijkheden als een lage rechtbank.5 Bo-vendien werd het Leidse schutterijbestuur voorgezeten door een van de vierburgemeesters. Het functioneren van vroegmoderne schutterijcolleges als scheids-rechter en bemiddelaar bij geschillen is nog nauwelijks onderzocht. Alleen P. Knevelheeft het onderwerp nader belicht. In het komende hoofdstuk zullen ordehandhavingen geschilbeslechting binnen de Leidse schutterij worden bestudeerd. Gekeken wordtnaar de onderzoeksperiode 1664-1668. De gegevens zullen vervolgens worden ge-plaatst in het perspectief van de overige fora van sociale controle in Leiden.

4.1.1 Historiografie

Historisch onderzoek naar de Hollandse burgerwachten is laat op gang gekomen. In denegentiende eeuw verschenen enkele publicaties, maar deze waren over het algemeengeschreven met het oog op herstel van de schutterijen die in die jaren een kwijnend be-staan leidden. Zo bevatte het proefschrift van C.J. Sickesz. naast een verkennende his-torische beschrijving een reeks voorstellen om de toenmalige wetgeving op de burger-bewapening te verbeteren.6 Een halve eeuw later droeg C. te Linthum zijn prentenboekonder meer op aan de folkloristische boogschuttersgilden die na de afschaffing van deschutterijen in 1903 hier en daar waren blijven voortbestaan.7 De meeste aandacht gingin de genoemde werken uit naar het ontstaan, de organisatie, de kleding, de wapens enandere opvallende zaken betreffende de schutterij. De core business van de schutters, hetwachtlopen, kwam er vaak opvallend bekaaid vanaf.8

106 4 de schutterij

3 Zie bijv. RAL, SAII, inv.nr. 17, p. 325-326 (15-2-1618) en 332 (5-4-1618). Vgl. Dekker, Holland in beroering, 41-45. Zie ook Knevel,

Burgers in het geweer, 323-377.

4 RAL, SAII, inv.nr. 189, (4-7-1658).

5 Zie par. 4.2.1. In veel andere steden werd het schutterijbestuur aangeduid als krijgsraad.

6 Sickesz., De schutterijen in Nederland, m.n. p. 217-265. Over de schutterij in de negentiende eeuw: Knevel, ‘De schutterijen na

1650’, 173-175 (zie ook de aldaar genoemde literatuur).

7 Te Lintum, Onze schutters-vendels, zie p. 1.

8 Zie ook Van Gelder, ‘Sint Joris Schutters’, 29, 56-89. Van Gelder noemt in het artikel de uitbundige feesten, maaltijden, de

Doelen en de bezittingen van het schuttersgilde en de schutterij. Het wachtlopen besprak hij niet. Van de door hem bestu-

deerde rekeningboeken, besprak hij alleen de uitgavenzijde. Op de inkomstenkant, waaronder de boetes, ging hij niet in.

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 106

Page 103: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

In de twintigste eeuw verflauwde de aandacht voor de schutterijen verder. Pas in dejaren tachtig volgde een herleving. De belangrijkste impuls werd in 1988 geleverd doorde tentoonstelling ‘Schutters in Holland’ in het toen jubilerende Frans Hals Museum.De bijbehorende catalogus bood niet alleen een overzicht van schuttersstukken uit dezestiende en zeventiende eeuw, maar ook nieuwe inleidingen op de geschiedenis vande burgerwachten. Daarin stond met name de betekenis van de schutterij centraal. Zowees P. Knevel in zijn bijdrage op het belang van het dagelijks terugkerende nachtwa-ken en het optreden als oproerpolitie. Naast dit praktische belang had Knevel als eenvan de eersten aandacht voor de sterke symbolische waarde van de schutterij voor destad en de schutters zelf.9

Geschilbeslechting en handhaving van de reglementen door Hollandse schutterij-en bleven onbelicht in de tentoonstellingscatalogus. In voorgaande studies waren dezeaspecten evenmin aan bod gekomen. Knevel verrichtte daarom pionierswerk toen hijin zijn proefschrift een hoofdstuk besteedde aan de juridische bevoegdheden van dekrijgsraad.10 Achtereenvolgens besprak hij de verschillende overtredingen, de boetes enbetekenis van de bestraffing voor de schutterij. Knevel onderstreepte dat de recht-spraak niet alleen gericht was op het afdwingen van discipline, maar ook op het herstelvan de harmonie na beledigingen of vechtpartijen. Hij baseerde zich hoofdzakelijk opLeidse archieven. Deze bevatten in tegenstelling tot die in veel andere steden een door-lopende reeks notulenboeken. Gezien de vele facetten van de schutterij die Knevel aanbod liet komen, is het gedeelte over de schutterijrechtspraak kort gebleven. Knevelheeft bovendien de notulen niet systematisch door kunnen nemen, waardoor de doorhem gevonden kwesties niet worden gekwantificeerd en hoofdzakelijk beperkt blijventot de eerste helft van de zeventiende eeuw.11 De verkennende aanzetten in zijn onder-zoek vragen daarom om een meer gedetailleerde toetsing aan de archieven.

4.2 De Leidse schutterij

4.2.1 Ontstaan en ontwikkeling

Hoewel geen werkverenigingen kunnen schutterijen worden gezien als corporaties,gericht op het bewaken en verdedigen van de stad. Het lidmaatschap van de schutterijwas, net als dat van de gilden, voorbehouden aan poorters en ingezetenen die fi-nancieel zelfstandig waren. Van oorsprong waren de meeste schutters dan ook ge-organiseerd in een of meerdere gilden. Leiden kende een Sint-Jorisgilde voor de voet-boogschutters en later ook een Sint-Sebastiaansgilde voor handboogschutters en

4.2 de leidse schutterij 107

9 Knevel, ‘De kracht en zenuwen’, 37-51. Vgl. Idem, ‘Onrust onder schutters’, 158-174.

10 Idem, Burgers in het geweer, 161-175.

11 Knevel noemt zestien zaken tussen 1604 en 1671, waarvan dertien voor 1650. Zes zaken spelen tijdens de Bestandstwisten

(1609-1621).

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 107

Page 104: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

kloveniers, die vuurwapens droegen.12 De leden van de schuttersgilden hielden geza-menlijke maaltijden en begroeven overleden collega’s. Net als bij andere corporatiesbenoemde het stadsbestuur de deken en hoofdlieden van de schutters. Die organiseer-den activiteiten zoals een wapenschouwing, hielden toezicht, beslechtten onderlingeconflicten en beheerden de financiën. Verschillen met de ambachtsgilden waren erook. Het meest in het oog springend, afgezien van de meer economische doelstellin-gen van de gilden, was dat het lidmaatschap van de schuttersgilden een burgerplichtwas voor iedere welgestelde stedeling. De twee gilden omvatten zo dus leden van allewerkverenigingen. Verder was de organisatie van de schutters ingewikkelder dan dievan andere corporaties. De stad was verdeeld in wijken en elke wijk had zijn eigenhoofdman met een eigen wachtpost of ‘hoefslag’.13

In de jaren zeventig van de zestiende eeuw bouwde het Leidse stadsbestuur hetschuttersgilde gestaag om tot een schutterij of burgerwacht.14 Vanwege de oorlogs-dreiging moesten voortaan alle poorters en inwoners op gezette tijden ’s nachts dewacht houden in de stad. In de praktijk kwamen grote groepen van de bevolking nietin aanmerking voor lidmaatschap van de schutterij, omdat ze hun uitrusting niet kon-den betalen. Anderen waren officieel vrijgesteld, vanwege hun ambt of leeftijd.15 In1578 kreeg de organisatie van de schutterij een meer militair karakter, met vendels ofcompagnieën, die onderverdeeld waren in zogeheten kwartieren of korporaalschap-pen en onderafdelingen, rotten genaamd, met bijbehorende officieren. Het aantal ven-dels en afdelingen groeide in de loop van de zeventiende eeuw mee met de omvang vande stedelijke bevolking. In de periode 1664-1668 telde Leiden acht vendels, bestaandeuit acht kwartieren die weer waren opgedeeld in drie rotten. Het aantal schutters namtoe van negenhonderd in 1599 tot ruim zeventienhonderd in het midden van de ze-ventiende eeuw. Dat komt neer op een achtste van de volwassen mannen in Leiden.16

De algehele leiding binnen de Leidse schutterij was in handen van de deken, in an-dere steden ook wel kolonel genaamd. Dit ambt werd door een burgemeester bekleed,die elk kwartaal plaatsmaakte voor een van zijn drie collega’s. De deken zat het bestuurvoor en onderhield de contacten met de stedelijke overheid. Daarnaast waren er nog

108 4 de schutterij

12 Lidmaatschap van het Sint-Jorisgilde was aanvankelijk alleen weggelegd voor notabelen; het jongere Sint-Sebastiaansgilde

bleef daarom wat in de schaduw bij het voetbooggilde. In veel steden bestond daarnaast nog een aparte corporatie voor de

kloveniers met uiteenlopende patroonheiligen. Verder waren er nog schutters die geen lid waren van een gilde. Zij waren als

bezoldigde soldaten in dienst van de stad (Carasso-Kok, ‘Der stede scut’, 20,22; Sickesz, De schutterijen in Nederland, 17,22).

13 Knevel, Burgers in het geweer, 26-31; Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad I, 168; Idem, II, 106-107, 124-126.

14 In 1567 waren de schuttersgilden door het centrale gezag in Brussel ontbonden omdat ze niet hadden opgetreden tijdens

de volksoproeren in dat jaar. Daardoor verwaterden de militaire plichten. Toen in de jaren zeventig de militaire dreiging toe-

nam, werden overal de schutterijen in ere hersteld (Knevel, Burgers in het geweer, 99-107, m.n. 105; Sickesz, De schutterijen in Neder-

land, 70. Zie voor Leiden ook RAL, SAII, inv.nr. 14, p. 10v (15-11-1574); 13v (25-11-1574); 24v-29 (19-1-1575); 72v-73v (27-11-1575);

193-195v (25-4-1578); Van Mieris, Handvesten, 258-259 (instructie van 2-5-1578).

15 Knevel, Burgers in het geweer, 194-200. Schutters moesten minimaal zeventien jaar zijn (RAL, SAII, inv.nr. 14, p. 24v-29 (19-1-

1575) art. 2), later achttien jaar (RAL, SAII, inv.nr. 9, p. 19). Ze moesten dienen tot hun zestigste (zoals bepaald in het achtste ar-

tikel van de Unie van Utrecht). Vrijgesteld waren stadsbestuurders, stedelijke ambtenaren en leden van de universitaire ge-

meenschap.

16 Meer plaats bood de militaire organisatie ook niet, aangezien elk rot zo’n acht schutters telde (RAL, SAII, inv.nr. 16, p. 176v

(1-4-1599); RAL, AS, inv.nr. 164). Voor de periode 1664-1668 zijn geen ledenaantallen bekend. Tussen 1656 en 1672 ontbreken de

gegevens. Vgl. Knevel, Burgers in het geweer, 190.

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 108

Page 105: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

acht kapiteins of hoofdmannen, vaak ruim bemiddelde burgers, voor ieder vendeléén. Zij kozen de officieren en schutters en hielden toezicht op naleving van de regle-menten.17 De kapiteins werden bijgestaan door luitenanten. Iets lager in de hiërarchiestonden de wachtmeester of majoor en zijn adjuncten. Deze waren als equivalent vande schout en zijn dienaren belast met de ordehandhaving binnen de schutterij. Daar-naast functioneerde nog de vaandrig, die het vaandel bewaarde. Verder had ieder kwar-tier een toezichthouder die het bevel voerde tijdens de nachtwacht. Deze kwartier-meester of korporaal stond dicht bij de schutters en vervulde de vaak lastige rol vanintermediair tussen de manschappen en de hoofdofficieren. Tot slot had ieder kwartierenkele adelborsten. Dit waren gewone schutters met een erefunctie die verantwoorde-lijkheid droegen voor het goede verloop van de nachtwacht.18

De dienst van de Leidse schutters begon ’s avonds om negen uur. Zij losten dan debetaalde stadswakers of binnenwachters af, die hun dienst begonnen waren na hetsluiten van de poorten.19 Elke avond moesten twee van de acht kwartieren van iedervendel aantreden; welke schutters dienst hadden werd vierentwintig uur van te vorenbekendgemaakt. Ze verzamelden zich voor het huis van de betreffende kapitein. Van-daar trokken ze naar het stadhuis waar de wachtmeester de uitrusting controleerde ende afwezigen opnam. Een deel van de manschappen bleef op het stadhuis, de zogehe-ten hoofdwacht, en nam de sleutels van de stadspoorten in en controleerde de ver-schillende wachthuizen. De overige rotten werden door middel van loting over dewachthuizen in de stad verdeeld om van daaruit zo’n vier keer per nacht de ronde tedoen. Elk vendel had de verantwoordelijkheid voor een aantal vastgestelde wijken metdaarin enkele tientallen straten en steegjes. De wacht duurde tot het luiden van de eer-ste werkklok, doorgaans iets voor zonsopgang. Dat hield in dat in januari de dienstenmaar liefst negen uur duurden en in juli zes uur.20

Het oudste reglement van de gereorganiseerde Leidse schutterij dateert van 1578,maar al in 1572 waren hervormingen doorgevoerd die in de loop van de jaren zeventigvoortdurend in verordeningen bevestigd werden. Daarin hamerde het stadsbestuur opde plicht van iedere schutter om zijn dienst te vervullen en zijn uitrusting op orde tehebben.21 Het lidmaatschap van de schutterij mocht dan op zich eervol zijn en eenbron van trots, de bijbehorende nachtwachten waren beduidend minder populair. Deordonnantie van 1579 telde zestien artikelen, waarvan maar liefst de helft bestond uitboetebepalingen op overtredingen als absentie, het te laat verschijnen en het voortij-dig verlaten van de diensten.22 In de reglementen die daarna verschenen werden de

4.2 de leidse schutterij 109

17 Orlers, Beschrijvinge der stadt Leijden, 689,690. Schutterskapiteins beschikten in 1660 gemiddeld over een vermogen van zeker twin-

tigduizend gulden. De functie was bovendien dikwijls een startpunt van een politieke carrière (Knevel, Burgers in het geweer, 129,130).

18 Voor een overzicht van alle officieren en hun functies: Knevel, Burgers in het geweer, 112-155.

19 RAL, AS, inv.nr. 1, stuk 25b, Ordre en instructie van de binnenwacht, art. 7. In Amsterdam begon de dienst al een uur voor

het luiden van de poortklok. In deze stad moesten de schutters tot 1681 ook de dagwacht waarnemen (Sickesz., De schutterijen in

Nederland, 87).

20 Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad III, 287.

21 RAL, SAI, inv.nr. 389, p. 27 (23-6-1572), 43-44 (26-11-1572); Idem, SAII, inv.nr. 14, p. 10v (15-11-1574); p. 13v (25-11-1574); p.

119v (12-12-1576), p. 179 (16-12-1577).

22 RAL, SAII, inv.nr. 15, p. 50v, art. 1, 2, 3, 5, 9, 11, 14, 16.

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 109

Page 106: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

boetes steeds verhoogd. Bovendien kreeg het college van deken en hoofdlieden de be-voegdheid om ook schutters die de openbare orde verstoorden, aan te pakken. Voort-aan mocht het forum baldadigheid, dronkenschap en klein geweld beboeten tot eenbedrag van twaalf gulden. Dit betekende een ontlasting van de vierschaar, aangezientot dan toe bij twist en vechtpartijen zonder meer tot strafrechtelijke vervolging moestworden overgegaan.23

Het schuttersreglement in het keurboek van 1658 was uitgebreid tot vierentwintigbepalingen. Officieren kregen de nadrukkelijke taak goed te letten op het gedrag vande schutters tijdens de wachtdiensten. Zaken die niet door de beugel konden, moestenworden gemeld aan de wachtmeester. De ordonnantie richtte zich op dit punt vooralop dronkenschap. Het drinken van bier of wijn was uitsluitend op bepaalde tijdstip-pen toegestaan en dan nog alleen uit niet te grote kannen.24 Ook het bezoeken van her-bergen of bruiloften onder diensttijd was verboden.25 Bijzondere aandacht besteeddede ordonnantie verder aan het nodeloos schieten tijdens een dienst. Dit gaf veel over-last in de stad en kon bovendien tot gevaarlijke situaties leiden, zeker in combinatiemet alcohol. Wie na het sluiten van de poorten en voor het luiden van de eerste werk-klok zomaar een schot loste, kon rekenen op een boete van drie gulden en strafvervol-ging. Ook ter gelegenheid van het aantreden van nieuwe officieren mocht onder geenbeding worden geschoten.26 Overtreders die werden beboet konden in beroep bij hetstadsbestuur. Tot slot herhaalde de keur nog de oude bepaling uit 1586 dat ieder ove-rig wangedrag, waarop geen boete was gesteld, door het college van deken en hoofd-lieden naar eigen goeddunken mocht worden bestraft. Opvallend is dat de eerder ge-stelde limiet van twaalf gulden uit de ordonnantie is verdwenen, even als de beperkingdat de feiten niet ook strafrechtelijk zouden kunnen worden vervolgd. Daarmee kreeghet schutterijbestuur op papier een ongekend ruime bevoegdheid. In het vervolg zalworden nagegaan in welke mate daarvan gebruik is gemaakt.27

4.2.2 Overtredingen

Het college van deken en hoofdlieden van de schutterij vergaderde bijna wekelijks ophet stadhuis, doorgaans op dinsdagmiddag. De deken was daarbij vaker niet dan wel

110 4 de schutterij

23 Voorwaarde was dat er aan de voorvallen ‘lijff noch lith sal wesen verbeurt’. Ook mocht het wangedrag niets te maken heb-

ben met ‘verlies off verminderinge van ijemants ere, naem off faem’. (Mieris, Handvesten, 260). De Amsterdamse en Rotterdamse

schutterijen hadden soortgelijke bevoegdheden (Sickensz., De schutterijen in Nederland, 82; Romer, Mannetjesputters, 27). Toch lieten

de schutterijbestuurders zich er niet van weerhouden om toch over beledigingen te oordelen (Knevel, Burgers in het geweer, 169,170).

24 Schutters die eigen vaatjes meebrachten konden, naast inbeslagname van de drank, rekenen op een boete van zes gulden.

Op het schenken van bier of wijn ter ere van nieuwe officieren stond zelfs een boete van vijfentwintig gulden. Wie desondanks

toch tijdens zijn wacht dronken raakte, kreeg een rechtszaak aan zijn broek (RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 80, art. 6, 21).

25 Schutters die zich daaraan schuldig maakten, dienden te worden beboet met dertig stuivers (Idem, art. 9).

26 Het schieten ter ere van nieuwe officieren was een oude gewoonte, die door de betreffende officieren beantwoord diende te

worden met het schenken van wijn of bier (Idem, art. 11, 21. Zie ook RAL, SAII, inv.nr. 71, p. 112. Vgl. Knevel, Burgers in het geweer,

307). Overigens was de Leidse boete voor schieten niet bijzonder hoog. In Amsterdam moest daarvoor het dubbele worden

neergeteld (Sickensz., De schutterijen in Nederland, 88).

27 Wel moesten de deken en hoofdlieden het stadsbestuur van hun oordeel op de hoogte brengen (RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 80,

art. 22).

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 110

Page 107: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

aanwezig.28 De bestuurders bespraken in principe alles wat de schutterij raakte, vanontslagverlening tot de organisatie van de jaarlijkse wapenschouwing.29 Het berechtenvan overtredingen en wangedrag maakte daar een relatief klein deel van uit. Toch had-den het beboeten en bestraffen een bijzondere plaats in het takenpakket van het schut-terijbestuur. De meeste zaken die de burgerwacht aangingen, waren al eerder door hetcollege van burgemeesters of de vroedschap besproken. De uiteindelijke beslissingwerd bovendien doorgaans door het stadsbestuur genomen. Veel mogelijkheden omzelfstandig te opereren had het schutterijcollege goedbeschouwd niet. In het beboetenvan schutters was het forum daarentegen betrekkelijk autonoom. Alleen bij veroorde-lingen wegens wangedrag waarin de ordonnantie niet voorzag, moest de stedelijkeoverheid formeel in kennis worden gesteld. Maar aan het vonnis veranderde dat niets.

De deken en hoofdlieden beperkten zich bij het bestraffen van schutters tot inci-denten die tijdens de wachtdiensten waren voorgevallen. Verzuim viel daar niet onder.Dit vergrijp werd direct door de wachtmeester en zijn adjuncten afgehandeld. Diemoesten de door hen opgelegde bedragen nauwkeurig administreren en aan de hoofd-lieden doorgeven. Vanaf 1664 werden de afwezige schutters geregistreerd in een afzon-derlijk ‘notulenboek’, waarin ook de namen van nieuwe schutters werden genoteerd.30

Veruit het meest genoteerde, maar ongespecificeerde bedrag in het register is tien stui-vers. Dit komt overeen met de som die schutters kwijt waren na verzuim vanwege ziek-te of verblijf buiten de stad. Als de bedragen daar inderdaad mee te maken hebben,zeggen ze dus alleen iets over de legale afwezigheid. Maar dit lijkt niet waarschijnlijk.Het ziet er veeleer naar uit dat het eerste verzuim van de schutters consequent lichteris bestraft dan in de ordonnantie was bepaald. Hierop stond officieel twintig stuivers.Herhaalde absentie kwam de schutter op dertig stuivers boete te staan. Losse absentie-lijsten uit de jaren vijftig laten dezelfde bedragen zien, maar bevatten daarnaast eenkolom met teruggegeven gelden voor schutters die achteraf konden aantonen dat zelegaal afwezig waren. Daarmee geeft het notulenboek overigens geen volledig inzichtin de mate van werkverzuim. Een onbekend aantal schutters kocht hun diensten on-derhands af, waarover de schutterijbestuurders zich regelmatig beklaagden.31

4.2 de leidse schutterij 111

28 De deken, één van de burgemeesters, was in 35 procent van de vergaderingen aanwezig. Naast de dinsdag kwam men een

enkele keer ook op andere dagen bijeen (bijv. RAL, AS, inv.nr. 8 (7-8-1666 en 13-12-1666)). Overigens ligt de vergaderfrequentie

van de Leidse schutterijbestuurders vrij hoog. In Rotterdam kwam de krijgsraad om de twee maanden bijeen op de eerste werk-

dag van de maand (Romer, Mannetjesputters, 27).

29 Het journaal van de deken en hoofdlieden bevat talloze opsommingen van mensen die uit dienst gingen of om een andere

reden van wachtlopen werden vrijgesteld. Schutters hoefden na hun zestigste levensjaar geen wachtdiensten meer te draaien.

Ouderdom en gezondheidsredenen waren dan ook de meest voorkomende redenen voor ontslag uit de schutterij. Ook het aan-

nemen van belangrijke stedelijke functies, zoals het bonmeesterschap, het ambt van ouderling in de gereformeerde kerken-

raad, functies binnen de universiteit etc. was een ontslaggrond. Anderen kochten een vrijstelling, bijvoorbeeld op basis van ge-

loofsovertuiging (doopsgezinden) of vanwege ziekte van hun echtgenotes. Zij betaalden hiervoor een jaarlijks ‘appoinctement’

dat inkomensafhankelijk was. Ontslag moest schriftelijk worden aangevraagd.

30 Het boek is vermoedelijk buiten de vergaderingen om bijgehouden. Ook de periodisering van de overige notulenboeken

suggereert dat boek 9 (1664-1669), samen met boek 10 (1669-1672) als aanvulling op de vergaderverslagen is aangelegd. Boek 7

beslaat namelijk veertien jaar (1643-1657) en het daarop volgende boek 8 vijftien (1657-1672). Boek 11 pakt vervolgens de draad

weer op (1673-1681).

31 RAL, AS, inv.nr. 9. Het schutterijbestuur sprak zich geregeld uit tegen ‘oogluijckinge of onderscheijt van personen’ door la-

gere officieren (zie bijv. RAL, AS, inv.nr. 8 (4-3-1664)). Vgl. Knevel, Burgers in het geweer, 228.

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 111

Page 108: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Tabel 4.1 Aantal ongespecificeerde boetes in het notulenboek van de deken en hoofdlieden van deschutterij in de periode 1664-1668.

Jaar N

1664 272

1665 340

1666 435

1667 443

1668 408

Totaal 1898

Bron: RAL, AS, inv.nr. 9.

Het college van deken en hoofdlieden nam tussen 1664 en 1668 drieënnegentig zakenin behandeling, waarin partijen geen beroep lijken te hebben aangetekend. De von-nissen staan opgetekend in het ‘journaal’, het feitelijke notulenboek van het schutte-rijbestuur. Het is niet duidelijk volgens welke procedure het forum de kwesties afwik-kelde. De ordonnantie geeft hiervoor geen richtlijnen.32 Uit het ‘journaal’ valt af teleiden dat schutters die strafbare feiten pleegden door de wachtmeester werden aange-klaagd, waarna het bestuur een oordeel velde en een straf bepaalde. De deken had daar-bij, met name in de meer ernstige gevallen een doorslaggevende stem.33 In hoeverre degedaagden zich tegen de beschuldigingen mochten verdedigen is niet helemaal dui-delijk. Het forum behandelde veruit de meeste vergrijpen vrij kort, waarbij de bevin-dingen van de wachtmeester centraal stonden. Over een eventueel weerwoord van debetreffende schutter zwijgen de notulen. In verslagen uit de jaren vijftig wordt echterwel gesproken over de ‘defensie’ van de gedaagde. Mogelijk is de formule uit de boekenverdwenen met het aantreden van een nieuwe secretaris.34 Slechts een enkele keer zaghet bestuur zich genoodzaakt dieper op een kwestie in te gaan. Het ging dan om zwa-re overtredingen of om wangedrag waarop door de ordonnantie geen boete was ge-steld. In deze gevallen dreigde onrust binnen de betreffende afdeling, wat een meerzorgvuldige procedure rechtvaardigde.35

Het merendeel van de geregistreerde overtredingen had te maken met ongeoor-loofd schieten tijdens de wachtdienst. Dit werd in de onderzochte periode maar liefstnegenendertig keer beboet. De officiële straf voor het schieten vóór de werkklok wasdrie gulden en strafrechtelijke vervolging. Maar in bijna tachtig procent van de geval-

112 4 de schutterij

32 Het college diende ‘fouten, misbruiken en overtredingen’ te onderzoeken en moest naar ‘recht, redenen en billijkheid’ oor-

delen (RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 80, art. 22).

33 Vgl. RAL, AS, inv.nr. 8 (10-6-1664).

34 Boek 7 (1643-1657) bevat geregeld de aantekening dat de gedaagde schutter ‘in zijn defensie was gehoord’. Met de overgang

naar boek 8 (1657-1672) verdwijnt de formule. Vergelijking tussen de twee registers leert dat boek 7 in een ander handschrift is

geschreven dan boek 8. Ook de opmaak verschilt. De gekozen formulering is daarom wellicht afhankelijk van de schrijver. Het

is niet waarschijnlijk dat het schutterijbestuur bij de ingebruikname van een nieuw register van werkwijze is veranderd.

35 In hoeverre het schutterscollege de gedaagde ook aan een kruisverhoor onderwierp en getuigen opriep, wordt niet duide-

lijk uit de bestudeerde notulen. Knevel meent dat dit wel gebeurde, maar voert daarvoor slechts één Leidse zaak aan (uit 1610).

Hier was echter het functioneren van een heel rot aan de orde (Knevel, Burgers in het geweer, 162-163).

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 112

Page 109: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

len legden de schutterijbestuurders alleen twee gulden boete op. Waarom is niet dui-delijk. De deken en hoofdlieden lieten het verbod herhaaldelijk aflezen, daarmee deernst van het vergrijp onderstrepend.36 In 1666 sprak het forum af dat bij schieten ‘bijnacht of ontijden’ voortaan geen boetes lager dan drie gulden zouden worden opge-legd. Maar daar hield men zich niet aan. Het lijkt er op dat het ongeoorloofd schietente vaak voorkwam en daarmee onuitroeibaar bleek.37 Ook bij het afvuren van musket-ten ter gelegenheid van het ophalen en thuisbrengen van nieuwe officieren, stelden debestuurders zich opvallend coulant op. Ze besloten het voorval met een waarschuwingaf te doen en het verbod aan alle kwartieren nog eens voor te lezen, aangezien de keu-ren op dit punt in ‘non observantie’ waren geraakt.38

De jaarlijkse wapenschouwing rond Pinksteren gaf eveneens aanleiding tot veelovertredingen van het schutterijreglement.39 In de bestudeerde periode werden acht-tien schutters beboet, meestal omdat voorafgaand aan de optocht hun materiaal nietin orde bleek. Musketiers en piekeniers werden onder meer geacht, naast hun wapenseen stormhoed te dragen, een ijzeren helm die ook wel morion werd genoemd.40 Zo’nuitrusting was niet goedkoop. Knevel vermoedt dan ook dat aan veel overtredingen tij-dens de wapenschouwing financiële problemen ten grondslag lagen. Veertien schut-ters hadden een gewone of blikken hoed op gedaan in plaats van de vereiste ijzerenhelm.41 Maar het lijkt niet onwaarschijnlijk dat in een aantal gevallen sprake was vanopzet. Sommige schutters waren voor aanvang van de monstering al aardig dronken.Niet voor niets riep het schutterijcollege de officieren ieder jaar op om hun manschap-pen niet al voor de monstering van drank te voorzien. Verder verhoogde het bestuur deboete op het dragen van een gebrekkige uitrusting in 1667 tot drie gulden, een ver-drievoudiging ten opzichte van 1664. Toch legden de deken en hoofdlieden dat jaarsteeds ‘uit moderatie’ slechts twee gulden op. Alleen Dirk Smit kreeg in 1664 een boe-te van vier gulden, maar hij had dan ook de wachtmeester die hem bekeurde beledigd.42

De overige vergrijpen tijdens de wapenschouwing hadden alles met baldadigheid temaken. Zo had een schutter enkele ruiten kapotgeschoten, waaronder die van zijneigen kapitein. Een tweede liep uit het gelid. Een derde was net als voorgaande jarenstomdronken aangetroffen. Een vierde schutter was helemaal niet komen opdagen,

4.2 de leidse schutterij 113

36 Zie bijv. RAL, AS, inv.nr. 8 (30-9-1664).

37 Het verschil tussen het voorgeschreven bedrag en de opgelegde boete kan niet uit een laag inkomen van de betrokken

schutters worden verklaard. Het gemiddelde vermogen van de schutters die twee gulden moesten betalen lag, voor zover ach-

terhaald kon worden, zelfs iets hoger dan dat van de enkeling die drie gulden kwijt was.

38 RAL, AS, inv.nr. 8 (5-8-1664).

39 De wapenschouw vond meestal plaats op maandag tijdens de zogeheten kruismarkt. Deze begon op Hemelvaartsdag en

duurde tot de donderdag voor Pinksteren (Weterings & Van der Vlist, ‘Wie maakt me los?, 25,26; Zegveld, ‘Zilveren schutterspen-

ningen’, 51).

40 Musketiers hoorden een musket, een furketstok, kruit, lont en een sabel bij zich te dragen. De uitrusting van de piekeniers

bestond uit een piek of lans, een halfharnas met halsbescherming en een sabel. Officieren waren rijker uitgedost met een ko-

gelvrij borstharnas, voorzien van halsbescherming en een stormhoed. Onderofficieren droegen bovendien een hellebaard als

teken van hun rang. Zie RAL, SAII, inv.nr. 17, fol. 294v-316 (28-2-1617). Vgl. Groot Placaet boeck III, 163 b (1672).

41 RAL, AS, inv.nr. 8 (10-6-1664; 17-6-1664; 14-6-1667; 5-7-1667; 19-7-1667); Knevel, Burgers in het geweer, 217.

42 RAL, AS, inv.nr. 8 (17-6-1664). Tien van de veertien overtreders stonden in 1674 opgetekend in de kohieren van de twee-

honderdste penning.

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 113

Page 110: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

omdat hij zichzelf te oud vond. Dit waren stuk voor stuk ernstige vergrijpen. De wa-penschouwing was een evenement van betekenis met een sterk symbolische waarde.De stadsbestuurders lieten er onder meer mee zien welke gewapende macht achter henstond. Maar bovenal gaf de optocht uitdrukking aan de trots van de schutterij. De mar-cherende burgers representeerden de luister van de stad en stelden zich zo in de tradi-tie van de aloude schuttersgilden.43 Verstoring van het ritueel werd dan ook hoog op-genomen. De schutter die verstek liet gaan, kreeg een boete van vijftig stuivers, net alsdegene die uit het gelid liep.44 De andere twee werden nog zwaarder gestraft. De schut-ter die het op de ruiten van zijn meerdere voorzien had, kreeg een strafzaak aan zijnbroek en werd door de criminele vierschaar veroordeeld tot een boete van maar liefsttweeënzeventig gulden.45 De notoire dronkaard werd ontschutterd, de zwaarst denk-bare straf die het schutterijbestuur kon opleggen.46

Het college van deken en hoofdlieden ging in de onderzochte periode 1664-1668 maarliefst drie keer tot ontschuttering over. Nog eens drie schutters werden tijdelijk ge-schorst, een vrij hoog aantal, aangezien Knevel tussen 1580 en 1700 achttien ontschutte-ringen in Leiden telt.47 Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het aantal zaken waar hetforum van de schutterij zich over boog in de loop van de zeventiende eeuw aan fluctu-aties onderhevig was. Hierdoor varieerde ook het aantal ontschutteringen. Zo vond tus-sen 1648 en 1658 geen enkele verwijdering uit de schutterij plaats. Ontschuttering waserg ingrijpend. De schutter in kwestie was onbetrouwbaar gebleken en had daarmee zijnreputatie verspeeld. Dit had consequenties voor het maatschappelijk functioneren vande schutter. Het hebben van een goede naam was van groot belang voor de sociale en fi-nanciële kredietwaardigheid van de vroegmoderne stedeling.48 Het schutterijbestuur re-serveerde de ontschuttering dan ook voor die leden die de schutterij te schande maaktendoor herhaaldelijke ernstige overtredingen en ongehoorzaamheid tegen meerderen.

Op de derde plaats van veelvoorkomende delicten staat het te vroeg verlaten van dewachtdienst. Dit werd tussen 1664 en 1668 acht keer beboet. De betrokken schutterswaren telkens halverwege hun ronde een kroeg ingedoken. Dit kwam hen op een boe-te van achttien tot twintig stuivers te staan. Opnieuw viel dit bedrag lager uit dan devoorgeschreven sanctie, in dit geval dertig stuivers. Bij één schutter werd expliciet ver-meld dat dit ‘uit gratie’ gebeurde, maar hij deed dan ook een beroep op niet nader ge-noemde verzachtende omstandigheden.49 Een en ander staat haaks op de vaststellingvan Knevel dat de boetes die schutters kregen opgelegd vaak overeenkwamen met deordonnantie.50 In de onderzochte periode lijken de schutterijbestuurders de vastge-

114 4 de schutterij

43 Knevel, Burgers in het geweer, 271-279. Vgl. Idem, ‘Kracht en zenuwen’, 45,46.

44 RAL, AS, inv.nr. 8 (17-6-1664; 14-6-1667).

45 Idem, (10-6-1664). Zie ook RAL, ORA, inv.nr. 4 N, p. 262 (26-6-1664).

46 RAL, AS, inv.nr. 8 (26-6-1668).

47 Knevel, Burgers in het geweer, 166.

48 Zie o.m. Frijhoff & Spies, Bevochten eendracht, 185-188; Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 171-196; Idem, Maurermeister, 139-172;

Van de Pol, Amsterdams Hoerdom, 67-98; Roodenburg, ‘Eer en oneer’, 129-147; Garrioch, Neighbourhood and community, 37-48.

49 RAL, AS, inv.nr. 8 (16-11-1666).

50 Knevel, Burgers in het geweer, 162.

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 114

Page 111: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

stelde bedragen veeleer als richtlijn te hebben gehanteerd of op zijn best als maximum-straf. De hoogte van de bedragen hing af van zaken als recidive en andere bijzonderhe-den, zoals de mate waarin het gewraakte gedrag tegen de hiërarchie inging. Zo werd eenschutter die van zijn kapitein geen toestemming had gekregen om eerder naar huis tegaan maar toch was vertrokken, veroordeeld tot een boete van vijftig stuivers.51

Het college van deken en hoofdlieden registreerde zelden incidentele dronken-schap. De bestraffing hiervan moest volgens de ordonnantie van 1658 aan de vierschaarworden overgelaten. Maar ook in de stedelijke vonnisboeken komt het vergrijp nau-welijks voor. Mogelijk zagen rotmeesters dronkenschap door de vingers zolang er geenbrokken van kwamen. Alleen wanneer benevelde schutters ‘moedwilligheden’ of wildgedrag vertoonden, volgden maatregelen. In twee gevallen werd dronkenschap na-drukkelijk genoemd als verzwarende omstandigheid naast andere zaken, namelijk‘onhebbelijkheden’ en ‘roekeloos schieten’. De daders werden veroordeeld tot respec-tievelijk vijf gulden boete en verwijdering uit de schutterij.52 Een derde schutter werdontschutterd wegens herhaalde dronkenschap tijdens wapenschouwingen – het gevalis hierboven al genoemd. De verwijdering van de man had echter, zo tekenden deschutterijbestuurders aan, nog ‘enige andere redenen’, maar die zijn niet door de secre-taris vermeld.53

4.2.3 Beledigingen

Naast overtredingen van de schuttersordonnantie, sprak het schutterijcollege zich ooktwintig keer uit over wangedrag waarop in de reglementen geen sanctie was gesteld. Bij-na tweederde van de zaken ging om beledigingen van medeschutters en officieren. Der-gelijke kwesties werden meestal door de wachtmeester aan de deken en hoofdlieden ge-meld. Slechts in een bescheiden aantal gevallen stapten de gedupeerden zelf naar hetschutterijbestuur. Zij voelden zich door hun medeschutters dermate geschoffeerd, datzij alleen het bestuur als het meest aangewezen forum zagen om genoegdoening te krij-gen. Mogelijk waren eerdere onderlinge verzoeningspogingen op niets uitgelopen. Hetcollege van deken en hoofdmannen vertegenwoordigde voor beide geschilvoerendepartijen het hoogste gezag binnen de corporatie. Ook het publiek van medeschutters,dat van de belediging of het geweld getuige was geweest, erkende die autoriteit, wat vanbelang was voor de uitwerking van het vonnis. Verder was een snelle en kosteloze be-handeling van de zaak mogelijk, aangezien de bestuurders wekelijks bijeenkwamen envoorkomende moeilijkheden in dezelfde zitting nog afhandelden.

De gevolgde procedure bij ongewenst gedrag van schutters is net als die bij overtre-dingen niet gereglementeerd. Wel zijn de meeste kwesties iets uitgebreider beschre-ven. De ernstigste zaken kregen de meeste ruimte in het journaal. Een reconstructievan de procedures is daarom alleen mogelijk op basis van de meer uitzonderlijke ge-vallen. Of het forum van de schutterij ook in de meer beknopt weergegeven zittingen

4.2 de leidse schutterij 115

51 RAL, AS, inv.nr. 8 (11-8-1665).

52 Idem (8-3-1667; 17-6-1664).

53 Idem (26-6-1668).

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 115

Page 112: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

op deze wijze optrad, is niet met zekerheid te zeggen.54 In ieder geval lijken de gedu-peerde schutters zelf hun verhaal te hebben gedaan voor het college van deken enhoofdlieden, al dan niet op uitnodiging van de wachtmeester. De lijn van hun betoogleek sterk op die van pleidooien voor de vierschaar. De klager formuleerde in chrono-logische lijnen het gebeuren en sloot af met een conclusie, waarin de eis was opgeno-men. De vraag is of de betrokken schutters, die overigens nergens ‘eisers’ werden ge-noemd, zelf tot zo’n bondig relaas in staat waren, of dat de tekst door de secretaris vanhet bestuur in die vorm is weergegeven. Het laatste lijkt niet ondenkbaar. Vervolgenskreeg ook de gedaagde het woord, hoewel zijn verhaal zelden in de notulen is opgeno-men. Tot slot overlegden de bestuurders en volgde het oordeel.

Het college van deken en hoofdlieden was er in eerste instantie op uit om wange-drag onder schutters te bestrijden. De vonnissen van het forum droegen daarom deelseen disciplinair karakter. Maar ook moest de toegebrachte schade worden gerepareerd.Deze doelstellingen leidden in verschillende situaties steeds tot andere afwegingen. Bijbelediging van een meerdere woog het correctieve aspect het zwaarst. Het bestuur waser dan op uit om een afschrikwekkend voorbeeld te stellen. Schutters die tegen denoodzakelijke hiërarchie ingingen, konden rekenen op een al dan niet tijdelijke ont-schuttering, zeker als de schutter in kwestie al vaker over de schreef was gegaan. Hetgeval van de al eerder genoemde koopman Dirck Smit kan als voorbeeld dienen. Hijhad zich in 1666 bij de monstering, voorafgaand aan de wachtdienst, opgesteld bij deadelborsten, wat een miskenning van hun erepositie inhield. Toen de wachtmeesterhem daar weg wilde halen, gaf Smit hem een stoot met zijn elleboog. Vervolgens wei-gerde de koopman zijn degen te presenteren. Eenmaal op wacht maakte hij opnieuw‘groot getier’. Hij schold twee schutters van de hoofdwacht die op het rumoer warenafgekomen uit voor ‘dronken beesten’ en ‘dronken varkens’. Het schutterijbestuuroordeelde dat Smit niet langer te handhaven was. Twee jaar eerder had hij, zoals hier-boven is vermeld, ook al een wachtmeester onheus bejegend. De bestuurders verwij-derden hem uit de schutterij en veroordeelden hem tot een boete van vier ducatons eneen jaarlijkse contributie van achttien gulden.55

Beschimpingen aan het adres van medeschutters werden in de bestudeerde periode1664-1668 vrijwel steeds met een boete bestraft. Deze was afhankelijk van de ernst vanhet vergrijp en varieerde van twee tot vier ducatons. Zo kreeg een schutter die tijdensde wacht een collega uitschold en bovendien diens vrouw beledigde, een boete vantwee ducatons.56 Hendrick Tjardus had zijn maat niet alleen uitgescholden, maar ookin zijn gezicht geslagen. Dit kwam hem op vier ducatons te staan.57 Deze bedragen ko-

116 4 de schutterij

54 Knevel meent van wel (Knevel, Burgers in het geweer, 164).

55 Dit bedrag lag rond het gemiddelde dat in de keur van 1658 is aangegeven, namelijk tussen de acht en dertig gulden (RAL,

AS, inv.nr. 8 (3-8-1666)). Vgl. RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 80, art. 20. Ontschuttering was geen automatisme. In oktober 1666 hadden

twee schutters kapitein Buijtenvest geschoffeerd. Eén van hen kreeg, naast een boete van twee ducatons, ontslag tot zijn kapi-

tein hem weer in dienst zou nemen. Zolang hij geschorst was, diende hij tien gulden per jaar contributie te betalen. De andere

kwam er, om onduidelijke redenen, met een vermaning vanaf. Mogelijk was zijn aandeel in de belediging geringer (RAL, AS,

inv.nr. 8 (26-10-1666)).

56 RAL, AS, inv.nr. 8 (3-12-1666). Een ducaton had een waarde van drie gulden en drie stuivers.

57 Idem (13-5-1664).

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 116

Page 113: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

men ongeveer overeen met wat het college van vredemakers bij beledigingen oplegde.En net als bij veroordelingen door de vredemakers ging het geld niet naar de gedupeer-den zelf.58 Een enkele keer volstonden de schutterijbestuurders met een vermaning aanhet adres van de dader. Zo werd Jan Dublet en Juriaen Blicklant na ‘ernstige bestraffingen dreiging’ voorgehouden dat ze zich voortaan stil en bescheiden moesten opstellen.Ze kregen bovendien een kerfstok, een houtje waarop de schutterijbestuurders eenvoorwaardelijke straf aantekenden. Bij een volgende belediging zou dan direct met deschutters worden afgerekend. Welk bedrag in het hout gekerfd was, staat niet vermeld.59

Of de opgelegde boetes bedoeld waren als amende profitable – een geldelijke compen-satie van de beledigde schutters – is niet helemaal duidelijk. De som wordt nergens alszodanig aangeduid. Ook ontbreekt in de onderzochte periode de bijbehorende ritueleherroeping van de scheldwoorden, de amende honorable. Deze was essentieel voor het on-gedaan maken van de reputatieschade die iemand door een beschimping kon oplo-pen.60 De dader nam dan de gewraakte woorden terug en verklaarde dat hij de andervoor een eerlijk persoon hield. Vervolgens schudden hij en het slachtoffer elkaar dehand ter onderstreping van de verzoening. Waarom het schutterijbestuur nergens opzo’n herroeping aandrong, is niet duidelijk. Verzoening was van eminent belang omde vrede binnen een rot te herstellen. Was het forum daar niet in geïnteresseerd? Kne-vel noemt in zijn boek wel enkele voorbeelden uit het Leidse schutterijarchief waarineen amende honorable voorkwam. Deze dateren echter allemaal van het begin van de ze-ventiende eeuw.61 Werd het streven naar verzoening in de jaren zestig niet meer be-langrijk gevonden?

Bestudering van het notulenboek van de periode 1648 tot 1657 leert dat herroepin-gen van beledigingen alleen in de eerste helft van de jaren vijftig nog sporadisch voor-kwamen. In 1654 moest een schutter zijn collega, die hij tijdens de wapenschouwingdoor de hoed geschoten had, een hand geven, onder de belofte dat zij voortaan goedevrienden zouden blijven. Daarnaast kreeg hij een boete van vijf gulden en moest hij zesgulden schadevergoeding betalen.62 In een vergelijkbaar geval bleef het vonnis echterbeperkt tot vier gulden boete en een vermaning om voortaan in eendracht te leven ‘zo-als schutters en burgers behoren te doen’.63 De reden hiervoor is bij gebrek aan gege-vens niet meer te achterhalen. Mogelijk was de reputatieschade in het tweede gevalminder.64 De schutter die tijdens zijn wacht in een bierkan urineerde en deze vervol-

4.2 de leidse schutterij 117

58 De som moest worden verdeeld ‘naar oude gewoonte’. Hiermee kunnen verschillende verdeelsleutels bedoeld zijn. Het is mo-

gelijk dat het geld bewaard werd, om op enkele momenten per jaar (ieder kwartaal of ieder half jaar) onder de manschappen van

het bewuste vaandel te worden verdeeld (RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 80, art. 4). Het bewuste artikel heeft echter betrekking op boetes

vanwege verzuim dat het vaandel rechtstreeks in zijn functioneren raakte. Waarschijnlijker is dat het geld gelijkelijk verdeeld werd

onder de armen, de Doelen en de adjuncten van de wachtmeester (vgl. RAL, AS, inv.nr. 7 (21-7-1648)). Maar ook een verdeling in

vieren is mogelijk: de armen, de Doelen, de wachtmeester en de adjuncten van de wachtmeester (vgl. RAL, AS, inv.nr. 7 (5-6-1655)).

59 Vgl. RAL, AS, inv.nr. 8 (18-10-1667).

60 Zie Broers, ‘Van tafel 8 tot boek 6’, 303-305.

61 Knevel, Burgers in het geweer, 170-171.

62 RAL, AS, inv.nr. 7 (16-7-1654).

63 Idem (2-7-1647).

64 Het hoofd was de ‘zetel van de eer’. Een hoofddeksel gold als verlengstuk van het hoofd. Vgl. Van de Pol, Amsterdams hoerdom,

71,80,81.

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 117

Page 114: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

gens aan zijn collega’s serveerde, verontschuldigde zich zelf.65 Een andere schutter dieeen medeschutter had uitgedaagd en hem diens pijp uit de mond had geslagen, kreegslechts een boete. Van een amende honorable was geen sprake.66 De benevelde schutter diezijn rotgezellen had beledigd en met zijn degen zelfs bijna had geraakt, hoefde zichevenmin te verontschuldigen. Hij werd overgeplaatst, waardoor verzoening met zijnrot niet meer nodig was.67

Het is mogelijk dat in de tweede helft van de zeventiende eeuw een amende honorablenauwelijks nog geregistreerd werd en met het aantreden van een nieuwe secretaris he-lemaal uit de notulen verdween. De zaken in de journaals zijn veelal slechts kort beschreven, zonder vermelding van de gebruikte scheldwoorden. Ook zwijgen de ver-slagen over bemiddelingspogingen door het forum van de schutterij. Het verzoe-ningsritueel was mogelijk zo vanzelfsprekend dat het met het oog op de gewenste bon-digheid buiten de boeken gehouden kon worden. Maar het is evengoed denkbaar dathet bereiken van een akkoord in veel gevallen helemaal niet aan de orde was. Verzoe-ning behoorde eenvoudigweg niet tot het gereglementeerde repertoire van het schut-terijbestuur. De burgerwacht was een militaire, hiërarchische organisatie, waarin wan-gedrag niet getolereerd kon worden. De ordonnanties schreven voor om daders te‘straffen’ en naar recht, reden en billijkheid te ‘corrigeren’. Over ‘tussenspraak’ en ‘ver-enigen van partijen’, waarin het college van vredemakers zoveel belang stelde, wordtniet gesproken.68 Beledigingen lijken zodoende in eerste instantie disciplinair gestraftte zijn. Veruit de meeste schutters werden wegens beschimpingen ook door de wacht-meester aangeklaagd. Slechts een drietal zaken was door de gedupeerden zelf aanhan-gig gemaakt.

Wanneer de ruzie het hele rot of zelfs de schutterij aanging, werd verzoening be-langrijker voor het schutterijbestuur. Het functioneren van de afdelingen stond danop het spel. De door Knevel aangehaalde voorbeelden wijzen daar ook op.69 De enigekeer dat het forum van de schutterij tussen 1664 en 1668 een poging tot verzoening on-dernam, had eveneens betrekking op de reputatie van het hele corps. Het ging om eenruzie tussen een schutter en een burger, die bovendien bij een andere rechtbank aan-hangig was gemaakt. De schutterij zat met andere woorden in de beklaagdenbank.Timmerman Pieter Blom had in 1665 schutter Leendert Heijendaal voor de vredema-kers gedaagd vanwege een klap met een piek. Volgens Leendert waren daar ‘vele onfat-soenlijke schimpwoorden en dreigementen’ van de timmerman aan vooraf gegaan.Pieter zou hem bovendien al scheldend enkele straten hebben gevolgd. En dat terwijlLeendert op weg was naar zijn wachtdienst en dus in functie was. Met de klap had hijde eer van de schutterij verdedigd, zo meende Leendert. Hij vond daarom dat de schut-terij over de zaak moest oordelen en stapte naar het bestuur. De deken, lees de zitting

118 4 de schutterij

65 RAL, AS, inv.nr. 7 (22-8-1656).

66 Idem (21-11-1656).

67 Idem (5-6-1655).

68 Zie hoofdstuk 7, par. 7.3.1.

69 Knevel beschrijft een treiterpartij van een schutter door zijn hele rot, een ruzie tussen een adelborst en een wachtmeester

en een ernstige belediging van een schutter door een burger (Knevel, Burgers in het geweer, 168-170).

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 118

Page 115: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

hebbende burgemeester, was dat met hem eens en zorgde er hoogstpersoonlijk voordat de vredemakers de zaak ter arbitrage naar de schutterijbestuurders doorverwezen– een overduidelijk voorbeeld van de verwevenheid van de stedelijke overheid en hetschutterijbestuur. Uiteindelijk kwamen de deken en hoofdlieden overeen dat beidepartijen zich onvoorwaardelijk bij het scheidsrechterlijk oordeel van het bestuur zou-den neerleggen. Helaas is de uitkomst van het proces niet in het journaal opgenomen.70

Tabel 4.2 Verdeling van de geschillen binnen de schutterij in soorten (1664-1668), met tussenhaakjes het aantal keren dat een zaak in het notulenboek terugkeerde.

Type geschil N %

Overtreding van de reglementen 74 79

Belediging 9 (1) 11

Geweld 6 6

Belediging met geweld 3 3

Overig 1 1

Totaal 93 (1) 100

Bron: RAL, AS, inv.nr. 8.

Vermoedelijk zullen de meeste scheldpartijen en beledigingen onderling, nog tijdensde wacht zijn opgelost. Dat was de snelste en gebruikelijkste manier om beschimpin-gen te pareren. Alleen wanneer verzoening niet bereikt kon worden, was een gang naarhet schutterijbestuur een denkbare optie om genoegdoening te krijgen, zoals in hetgeval van Leendert Heijendaal en de slachtoffers van Jan Dublet en Juriaen Blicklant.Ook de wachtmeester kon ingrijpen, al dan niet op aandringen van het slachtoffer, endegene die een ruzie of gevecht begonnen was voor de deken en hoofdlieden dagen.Maar zover kwam het meestal niet. Andere fora kwamen nog minder vaak in beeld bijonenigheid tussen schutters. In de onderzochte periode konden geen interne schut-terskwesties in de vredemakersboeken of het dingboek voor grote zaken worden ge-vonden.

4.2.4 Geweld

Zes keer moesten schutters voor het college van deken en hoofdlieden verschijnen we-gens gewelddadigheden. Meestal was de agressie gericht tegen medeschutters. De aan-leiding is steeds onduidelijk. Er kon drank in het spel geweest zijn, maar ook een on-derlinge ruzie. Dit laatste lijkt het meest waarschijnlijk in het geval van Pieter deMachtere en Willem Claesz. Colevest, die elkaar in het gezicht hadden geslagen. Beideschutters moesten een halve rijksdaalder boete betalen.71 In de meeste gevallen was eenmusket gebruikt. Met het geweer konden rake klappen worden uitgedeeld, zoals Mi-

4.2 de leidse schutterij 119

70 RAL, AS, inv.nr. 8 (1-11-1665).

71 Idem, inv.nr. 8 (26-6-1668).

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 119

Page 116: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

chiel Cornelisz. Scherpel ondervond. Hij liep bij een ruzie een grote buil op zijn hoofdop. De dader, Dionijs le Sou, werd beboet met dertig stuivers.72 Twee keer werden ge-wone burgers slachtoffer van schuttersgeweld. Zo had Jacob Cornelisz. Vouger bijJohannes de Vries de pluimen van zijn hoed geschoten. Ook was Johannes gewond ge-raakt aan zijn gezicht. Hij stapte naar het schutterijbestuur en eiste een schadevergoe-ding. De deken en hoofdlieden wezen hem twee ducatons toe.73 Wessel Schutdorp dievoor hetzelfde vergrijp was aangeklaagd, kwam er met de helft vanaf, vermoedelijkomdat zijn slachtoffer niet gewond was geraakt.74

Dat burgers naar het schutterijbestuur stapten vanwege het wangedrag van schut-ters, is bijzonder. Maar weinigen maakten van deze mogelijkheid gebruik. Misschienzagen zij het forum als te zeer betrokken bij de daders en stapten zij liever naar een neu-trale rechtbank. De voogden van een twaalf jaar oud weeskind deden dat ook, toen dejongen door roekeloos gedrag van een schutter gewond raakte aan zijn oog. Zij lieten di-rect een notariële getuigenverklaring opstellen en stapten daarmee een paar dagen laternaar de civiele vierschaar.75 Ook de eerder genoemde Pieter Blom zocht zijn heil in eer-ste instantie niet bij de deken en hoofdlieden van de schutterij, nadat een schutter hemeen klap had gegeven. Hetzelfde verschijnsel kan worden opgemerkt in de kwestieboe-ken van de gildenbesturen, waarin burgers ook zelden gildenleden aanklaagden. Hetinschakelen van de deken en hoofdlieden was eerder opportuun voor de leden zelf, metname wanneer informele pogingen om tot een oplossing te komen, hadden gefaald.

4.2.5 Overige kwesties

De overige kwestie die in tabel 4.2 wordt genoemd, had betrekking op ‘moedwillighe-den’ die door een schutter waren begaan. Onder deze term kan doorgaans zowel bru-taal gedrag als gewelddadigheid worden gerekend. Het was bij gebrek aan informatieniet mogelijk om de kwestie zonder meer onder ‘geweld’ of ‘belediging’ te groeperen.Overigens kwam de bewuste schutter ervan af met een boete van drieënzestig stuiversen de vermaning dat hij een volgende keer zwaarder gestraft zou worden.76

4.3 Conclusie

Het schutterijbestuur kreeg in zijn hoedanigheid als rechtsprekende instantie vooralte maken met overtredingen van de reglementen. Ruim zeventig schutters werdenhiervoor in de onderzochte periode 1664-1668 beboet. De meeste vonnissen haddenbetrekking op ongeoorloofd schieten in de nacht, dronkenschap, het verlaten van dedienst en het dragen van de verkeerde uitrusting. Deze zaken werden kort en efficiënt

120 4 de schutterij

72 Idem (20-1-1665).

73 Idem (4-9-1668).

74 Idem (21-8-1668).

75 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, fol. 86v (18-6-1667). Vgl. RAL, ONA, inv.nr. 780, nr. 196 (12-6-1667).

76 RAL, AS, inv.nr. 8 (29-12-1665).

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 120

Page 117: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

afgehandeld. Daarbij legden de deken en hoofdlieden een zekere mate van mildheidaan de dag. De boetes waartoe zij de gedaagden veroordeelden, waren vaak lager danhet bedrag dat in de ordonnantie stond voorgeschreven. Ook de geldstraffen wegensverzuim waren laag. Deze werden direct door de wachtmeester opgelegd. Het is devraag in hoeverre ongeregeldheden tijdens de dienst en ander wangedrag niet ook doorlage officieren werden afgedaan. Zij zaten er bovenop wanneer iets tussen de schuttersvoorviel. In ieder geval lijken ze niet alle overtredingen aan het schutterijbestuur tehebben doorgegeven. Klachten van bestuurders dat zij te veel absenties door de vingerszagen en onderscheid tussen personen maakten, wijzen daarop. Het is ook niet ergwaarschijnlijk dat er in vijf jaar tijd niet vaker geschoten, gedronken, gescholden of ge-vochten werd tijdens de lange en vaak saaie wachtdiensten.

Schutters lijken eigen manieren gevonden te hebben om met onderlinge conflictenzoals ruzies en vechtpartijen om te gaan. Ze stapten zelden naar het eigen bestuur ofnaar andere fora. Mogelijk bogen de schutterijbestuurders zich alleen over onverzoen-bare kwesties. De meeste van de twintig beledigings- en geweldzaken werden door dewachtmeester aanhangig gemaakt. In geen van de gevallen kwam het tot een amende ho-norable. Die lijken de deken en hoofdlieden ook niet in alle gevallen te hebben nage-streefd. Alleen wanneer de harmonie in het hele rot in gevaar kwam, probeerden de be-stuurders de schutters tot elkaar te brengen. De nadruk binnen de militaire hiërarchielag op bestraffing. Daarmee week het forum van de schutterij af van bijvoorbeeld hetcollege van vredemakers, dat in soortgelijke kwesties juist op verzoening uit was. Deboetes op beledigingen en geweld bleven doorgaans ruim onder de limiet van twaalfgulden die in 1586 was ingesteld voor het bestraffen van wangedrag waarop in de or-donnantie geen sanctie was gesteld. Alleen schutters die geweld en beledigingen com-bineerden kregen de maximale boete. Wie teveel aanstoot gaf en de schutterij als geheelte schande maakte, bijvoorbeeld door een meerdere te beledigen, kon rekenen op ont-schuttering, de zwaarste straf binnen de schutterij.

4.3 conclusie 121

06008_hoop_H04 22-05-2006 11:10 Pagina 121

Page 118: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Hoofdstuk 5

Kerkelijke tucht

5.1 Inleiding

In 1652 nam de kerkenraad van de Nederduitse gereformeerde kerk in Leiden een ste-vig besluit. Voortaan zouden de predikanten en ouderlingen de kerkelijke tucht of dis-cipline weer naar de regel van Gods Woord ‘met goede ernst en voorzichtigheid’ gaanuitoefenen. De kerkenraad hoopte zo met name af te rekenen met het groeiend aantalafvallige lidmaten dat diensten van andere gezindten bezocht. De bewuste leden zou-den niet alleen van het avondmaal worden geweerd, ze konden ook openbare excom-municatie of afsnijding tegemoet zien. Dit was een sanctie die weliswaar in de kerkor-de was opgenomen, maar vrijwel nooit werd opgelegd.1 Uit de privé-aantekeningen dieouderling Jan Hubrecht van diezelfde vergadering maakte, valt nog op te maken dat devoorgenomen strengheid voornamelijk op papisten betrekking had. Gereformeerdendie naar Lutherse of doopsgezinde kerkdiensten gingen, zouden met een mildere vormvan tucht te maken krijgen.2

De genoemde besluiten omtrent de tuchtuitoefening zijn opmerkelijk. Niet dat hetverschil in benadering van rooms-katholieken en andere niet-gereformeerde gelovi-gen vreemd is; dat was gangbaar in de Republiek.3 Uit de tekst volgt dat de kerkenraadzich naar eigen zeggen in de voorafgaande jaren niet of nauwelijks met tuchtmaatre-gelen had beziggehouden en al helemaal niet met de bestrijding van geloofsafval. In-derdaad zag de Duitse historicus Schilling in de periode 1645-1649 een afname van dezogeheten leertucht ten opzichte van de jaren 1585 en 1589. Tegelijk constateerde hijeen toename van het totaal aantal tuchtgevallen.4 Bij nadere beschouwing blijkt de be-langstelling voor geloofsafval nogal wisselend te zijn geweest. De kerkenraad leek te re-ageren op situaties, waarin ze een voorbeeld wilde stellen. De hernieuwde botsingentussen het protestantisme en het rooms-katholicisme rond het midden van de zeven-

1 De kerkenraad zou ervoor zorgen ‘dat de saecken dewelcke in dit stuck worden aengevangen niet ten halven blijven steecken

maar deselve behoorlijck achtervolght ende ten eijnde gebracht worden.’ (RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (29-11-1652; 13-12-1652)).

Zie over afsnijding ook: Abels, Nieuw en ongezien, 40,101; Roodenburg, Onder censuur, 115,116,385; Van Deursen, Bavianen en slijkgeu-

zen, 215.

2 RAL, FH, inv.nr. 21 (13-12-1652). Vgl. Van Veen, ‘Kerkelijk opzicht en tucht’, 226.

3 Zie bijv. Frijhoff & Spies, Bevochten eendracht, 367,368. Zie voor Amsterdam: Roodenburg, Onder censuur, 203,204.

4 Schilling, ‘Reformierte Kirchenzucht’, 300.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 122

Page 119: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

tiende eeuw vormden zo’n aanleiding.5 Ook ten aanzien van andere speerpunten vankerkelijke tucht, zoals onkuisheid, overspel en vertier, laten de cijfers een steeds veran-derend beeld zien. Niet alleen het beleid van de kerkenraad speelde mee. De ouderlin-gen en predikanten moesten vanzelfsprekend ook op de hoogte worden gebracht vande verschillende misstappen.

Dit roept vragen op over de Nederduitse gereformeerde tuchtpraktijk in de periode1664-1668, die centraal staat in dit onderzoek. Week deze af van het beeld dat uit voor-gaande studies oprijst? Met welk wangedrag binnen de gemeenschap werd de kerken-raad geconfronteerd? Welke sancties volgden daarop? In dit hoofdstuk draait het ech-ter niet alleen om de Nederduitse gereformeerde kerk. Ook worden de notulen vanandere Leidse kerkbesturen geanalyseerd. Hanteerden deze instellingen andere uit-gangspunten bij de door hen uitgeoefende discipline dan de Nederduitse gerefor-meerde kerk? Met welke zonden kregen zij te maken? Hoe pasten de Leidse kerkelijkefora in het geheel van gerechtelijke en buitengerechtelijke instellingen voor geschilbe-slechting? Welke personen wendden zich tot de kerkbesturen en wanneer deden zijdat? Zijn er wat dit betreft nog verschillen waarneembaar tussen de kerkelijke instel-lingen? Deze vragen zijn als uitgangspunt genomen bij de bestudering van de diversekerken in Leiden.

Het onderzoek richt zich op alle Leidse kerken en gemeenten waarvan voor de ge-kozen periode notulen beschikbaar zijn. Het gaat om de Nederduitse gereformeerdekerk, de Waalse gereformeerde kerk en de Vlaamse doopsgezinde gemeente.6 De eerstetwee behoorden destijds tot de grootste kerkgemeenschappen in Leiden. De doopsge-zinden vormden een kleine gesloten groep van ongeveer honderd tot honderdvijftigmensen.7 Voordat de onderzoeksresultaten aan bod komen, zal eerst nader worden in-gegaan op de opvattingen en regels van de kerken met betrekking tot tucht zoals die inde periode 1664-1668 van kracht waren. Kennis hiervan is noodzakelijk om het onder-werp goed te begrijpen. Aangezien de achterliggende religieuze ideeën door een aantalauteurs al diepgaand zijn beschreven, zal in dit boek worden volstaan met een korte in-troductie.8 Verder zal nog kort worden ingegaan op de wisselende waardering van detucht door historici.

5.1 inleiding 123

5 Abels, ‘Gewetensvrijheid’, 317; Rogier, Geschiedenis van het katholicisme V, 1024-1028. Zie verder Frijhoff & Spies, Bevochten een-

dracht, 380; Van Deursen, Kopergeld, 318. Voor de Leidse situatie: Buisman, ‘Kerk en samenleving’, 141-142; Sloots, Cunibertus,

196,210-215.

6 De Hoogduitse kerk beschikte niet over een eigen kerkenraad. De parochiearchieven zijn voor de bestudeerde periode bij-

zonder schaars en bevatten geen notulenboeken o.i.d. Het is overigens de vraag of die wat zouden hebben opgeleverd, aange-

zien de katholieke tucht voornamelijk via de biecht werd uitgeoefend. De remonstranten maakten slechts onregelmatig notu-

len van hun kerkenraadsvergaderingen. De acta vertonen bovendien geen sporen van tuchtuitoefening tot 1668. De Lutherse

kerk, de joodse gemeenschap en de Waterlanders, een groep gematigde mennonieten die zich in 1557 van de overige doopsge-

zinden afscheidde uit onvrede over de in hun ogen te strikt toegepaste tucht, hebben geen archieven nagelaten in de periode

1664-1668. De tucht in Lutherse en Waterlandse gemeenten was bovendien niet streng, zo blijkt uit sommige onderzoeken (zie

Schilling, ‘Kirchenzucht’, 34-38; Goertz, ‘Kleruskritik’, 195; Estié, Nederlandse Lutherse gemeenten, 64,65). Vgl. noot 190.

7 Bij de hereniging van de Vlaamse doopsgezinden en de Waterlanders in Leiden in 1701 telde de nieuwe gemeenschap in to-

taal zo’n 300 leden, terwijl de Waterlanders, de grootste doperse groepering in Leiden, in 1675 ongeveer 165 leden hadden (vgl.

Van der Zijpp, ‘Leiden’, 317).

8 Zie onder meer Abels, Nieuw en ongezien, 24-31; Roodenburg, Onder censuur, 115-141; Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 193-226;

Van Veen, ‘Kerkelijk opzicht en tucht’, 214-224.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 123

Page 120: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

5.1.1 Gereformeerde tucht

De synoniemen ‘tucht’ en ‘discipline’ betekenden in de vroegmoderne tijd iets andersdan nu. Tegenwoordig hebben de woorden te maken met straf, gericht op vergeldingen afschrikking. Tucht werd echter oorspronkelijk ‘toegediend met het doel iemand teonderrichten, te verbeteren en zedelijk te verheffen’.9 Met name het laatste aspectstond bij de gereformeerde kerk voorop. Leden die met hun leer of gedrag God en degeloofsgemeenschap te schande hadden gemaakt, moesten met behulp van discipli-naire maatregelen weer met beide worden verzoend. Daartoe plaatste de kerkenraadzondaren eerst tijdelijk buiten de gemeente. Ze bleven dan wel lid, maar deden nietlanger volwaardig mee. Zo voorkwamen de ambtsdragers verdere ergernis en hetvoortwoekeren van de zonde binnen de eigen gemeenschap.10 Maar daarna hoorde dekerk er wel alles aan te doen om de voorlopig uitgestotenen weer in eigen kring te la-ten terugkeren. Dit moest volgens de Geneefse reformator Calvijn gebeuren door aan-sporing en onderwijs, mildheid en inschikkelijkheid en gebed. Wie uiteindelijk beter-schap beloofde en daar ook bewijzen van liet zien, was na een schuldbelijdenis altijdweer welkom in de gemeente.11

Kerkelijke tucht was uitsluitend gericht op de ‘lidmaten van het lichaam van Chris-tus’, d.w.z. de mensen, die na een intensieve voorbereiding en toetsing, openbare be-lijdenis van hun geloof hadden afgelegd.12 Alleen zij mochten deel hebben aan hetavondmaal, het sacrament dat herinnerde aan de verbondenheid met het lichaam vanChristus. De gemeente stond dus gelijk aan de avondmaalsgemeenschap en daarmeeaan het lichaam van Christus. Dat bracht hoge morele verplichtingen met zich mee.Van lidmaten werd verwacht dat ze hun verbondenheid met Christus in woord en daadbeleden. Zo gebood het avondmaalsformulier hen ‘oprechtelijk te wandelen’ en ‘inwaarachtige liefde en enigheid’ met elkaar te leven. Wie dat niet deed, was onwaardigom aan het sacrament deel te nemen. Lidmaten die desondanks toch aan de avond-maalstafel plaatsnamen, sloegen geen acht op het lichaam van Christus en zouden eenoordeel van God over zich afroepen.13 En dat bracht de hele gemeenschap in gevaar.Tucht was daarom nodig om de gemeente te behouden. Het belang van het collectiefstond voorop, dat van individuele leden was daaraan ondergeschikt.14

De kerkelijke discipline kreeg zijn vorm tijdens de synode van Emden in 1571. Af-gesproken werd dat van de ambtsdragers alleen predikanten en ouderlingen op deavondmaalsgemeenschap zouden toezien; de diakenen hield men erbuiten. De con-trole bestond onder meer uit huisbezoeken die de ouderlingen en voorgangers kortvoor iedere avondmaalsviering moesten afleggen. Zij zochten dan naar eventuele be-

124 5 kerkelijke tucht

9 Zie WNT bij ‘tucht’. Het woord ‘tucht’ in deze betekenis werd gebruikt in toenmalige bijbelvertalingen, vooral met betrek-

king tot een ‘castijende onderwijsinge’ van God.

10 Vgl. Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 209.

11 Calvijn, Institutie IV, 12.1,5; Idem, Institutie 1536, 93-95. Vgl. de Heidelbergse Catechismus, zondag 31, vraag 85.

12 Zie de Nederlandse Geloofsbelijdenis art. 28. De kerk maakte onderscheid tussen lidmaten (leden) en zogeheten liefheb-

bers. De leden vormden de gemeente, de liefhebbers het gemene volk, d.w.z. de overige kerkgangers.

13 Formulier om het Heijlige Nachtmael; Kort begrip der Christelijke religie, vraag 62. Vgl. 1 Corinthe 11:29.

14 Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 203,204. Vgl. Roodenburg, Onder censuur, 131.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 124

Page 121: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

lemmeringen, zoals tot dan toe geheim gebleven misstappen, waardoor leden niet aanhet avondmaal zouden mogen gaan. Wanneer lidmaten hun zonden opbiechtten endirect spijt betuigden, was de kous daarmee meestal af. Bij gebrek aan ‘boetvaardig-heid’ kon de kerkenraad beslissen om de zondaar van het avondmaal uit te sluiten of‘af te houden’ tot hij of zij alsnog tot inkeer kwam. Het lid kwam zodoende tijdelijkbuiten de gemeenschap te staan.15 Verder hoorden lidmaten ook zelf bij broeders ofzusters misdragingen op te sporen. Wanneer ze een heimelijke zonde ontdekten, dien-den zij, zonder inmenging van de kerkenraad, de ander te berispen, eventueel in hetbijzijn van twee of drie getuigen.16 Maar bleef de zondaar volharden of was de misstapopenbaar, dan was het aan de ouderlingen en predikanten om het in opspraak geraak-te lid tot berouw te bewegen. Als een zonde bij meerdere mensen bekend was, moestnaar een openbare verzoening gestreefd worden. De kerkenraad kon kiezen tussen eenschuldbelijdenis ten overstaan van de hele gemeente, al dan niet anoniem, of alleen te-genover de ouderlingen en predikanten. Een en ander was afhankelijk van de ernst ende ruchtbaarheid.17

Wanneer de ‘boetvaardigheid’ op zich liet wachten, kon de kerkenraad de druk op-voeren langs een drietal stadia of ‘trappen’. Na wering van het avondmaal, volgde eenpubliekelijke berisping vanaf de kansel, voorafgaand aan het lezen van het avond-maalsformulier. De predikant noemde dan de begane zonde, de ‘afhouding’ en demoeite die de kerkenraad zich getroost had om het lidmaat in kwestie weer op hetrechte pad te brengen. Bij deze ‘openlijke vermaning’ bleef de zondaar anoniem. Alsinkeer uitbleef, kon de betrokkene na enige tijd een tweede afkondiging tegemoetzien, waarin hij of zij wel met naam en toenaam werd genoemd. Toonde het lidmaatook daarna nog geen berouw, dan volgde de derde bekendmaking, waarbij werd aan-gekondigd dat hij of zij van de gemeenschap zou worden uitgesloten. Wanneer ten-slotte ook na deze laatste kanselboodschap niets van ‘boetvaardigheid’ was te merken,ging de kerkenraad over tot de daadwerkelijke excommunicatie. De zondaar verloorzijn of haar lidmaatschap en werd aan Gods genade overgelaten. Overigens kwamhiermee geen einde aan de verplichtingen van de kerk om de banneling met verma-ningen alsnog tot inkeer te brengen.18

Latere synodes hebben aan deze richtlijnen nog enkele bepalingen toegevoegd. Zovoerde de synode van Dordrecht in 1574 met het oog op kerkleden van elders, een sys-teem van attestaties in, dat eerder ook bij de diaconale armenzorg was toegepast. Lid-maten uit andere gemeenten moesten, voordat zij aan het avondmaal mochten een be-wijs van goed gedrag laten zien dat was opgetekend door hun laatste gemeente.Voorwaarde was wel dat de attestatie niet te oud was. Lidmaten die in hun vorige ver-

5.1 inleiding 125

15 Predikanten in onder meer Amsterdam hielden soms ook al tijdens huisbezoeken mensen af van het avondmaal (zie o.m.

Roodenburg, Onder censuur, 143).

16 In feite volgde men hier een interpretatie van de bijbelse procedure zoals voorgeschreven in Mattheüs 18:14-17.

17 Acta van de synode te Emden (1571), art. 29. Vgl. Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 211; Van Veen, ‘Kerkelijk opzicht en tucht’,

220-222.

18 De kerkorde liet de tijdsduur tussen de verschillende stadia over aan het oordeel en goeddunken van de kerkenraad. Zie Acta

van de synode te Emden (1571), art. 30-32. Vgl. Roodenburg, Onder censuur, 115,116,127-131; Van Veen, ‘Kerkelijk opzicht en tucht’,

221-223.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 125

Page 122: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

blijfplaats van het avondmaal waren uitgesloten, kregen geen attestatie mee. Op dezemanier konden zij ook eenvoudig in hun nieuwe woonplaats uit de avondmaalsge-meenschap worden geweerd.19 Op andere synodes stelde men een vorm van onderlin-ge discipline in voor ouderlingen, diakenen en predikanten, de censura morum. Ookkreeg de kerkenraad de mogelijkheid om eigen leden af te zetten. Tot slot werd be-paald dat kerkenraden bij een afsnijding vooraf advies aan de classis moesten vragen.Dit alles resulteerde in 1619 in een definitieve tuchtprocedure, die tijdens de nationa-le synode van Dordrecht werd vastgesteld en in grote lijnen gold voor alle gerefor-meerde kerken, d.w.z. de Nederduitse, de Hoogduitse, de Waalse en de Engelse.20

5.1.2 Doopsgezinde tucht

Doopsgezinden hanteerden een wat afwijkende werkwijze bij de uitoefening van tucht,die bovendien eerder was ontwikkeld dan die van de gereformeerden. Bij hen was tuchtuitsluitend gericht op de gemeenschap van gedoopte gelovigen.21 Op het eerste gezichtlijkt deze sterk op de gereformeerde avondmaalsgemeenschap. Toch was er een belang-rijk onderscheid. De doopsgezinde gemeente vormde geen volkskerk. De avondmaals-gemeenschap was bij de doopsgezinden dus niet veel kleiner dan het geheel van het vol-wassen kerkvolk, terwijl in de gereformeerde kerk wél een aanzienlijk verschil bestondtussen kerkgangers en kerkleden. De tucht in de doopsgezinde gemeenten was kortomniet zozeer gericht op het zuiver houden van een kleine selecte groep verenigd rondombrood en wijn, maar veeleer op het behoud van de hele broederschap.22

Dit neemt niet weg dat tucht en avondmaal ook bij de doopsgezinden dicht bij el-kaar lagen. Net als bij de gereformeerden moesten avondmaalsgangers bij zichzelf terade gaan om te voorkomen dat zij onwaardig zouden deelnemen. Onduidelijk is inhoeverre ze daarbij ook werden onderzocht door de leraren en oudsten die samen dedienaarschap – het doopsgezinde kerkbestuur – vormden. De doperse geloofsregels,opgetekend in ‘belijdenissen’, reppen daar niet over.23 Verder is het opvallend dat dedoopsgezinde tucht formeel van de gelovigen zelf uitging.24 Kwam een zondig lidmaatna een vermaning van de dienaren niet tot inkeer of was zijn of haar misstap openbaar,dan moest hij of zij ’s zondags voor alle mannen van de broederschap verschijnen. Diebepaalden of het lid uit de gemeente verwijderd diende te worden.25 Zover kwam hetmeestal niet. Bij kleine zonden volgde vaak een tijdelijke afhouding van het avondmaal,

126 5 kerkelijke tucht

19 Van Veen, ‘Kerkelijk opzicht en tucht’, 249-251. De attestaties waren eerder al door de synode van Emden ingesteld ten be-

hoeve van de diakonale armenzorg (Acta van de synode te Emden (1571), art. 44-47).

20 Dordtsche kerkenordening van 1619, art. 71-85. Vgl. Van Ginkel, De ouderling, 221. Zie voor minieme verschillen ten aanzien van de

Waalse gereformeerde kerk: Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 212, 213.

21 Voolstra, ‘Boetvaardigheid buiten de biechtstoel’, 37,39,40; Davis, ‘No discipline, no church’, 45,56-58.

22 RAL, ADG, inv.nr. 77, ‘Aanspraak voor de Tafel’. Vgl. Voolstra, Vrij en volkomen, 6.

23 Brüsewitz & Krebber, Confessie van Dordrecht, 47; Van der Zijpp, Geschiedenis der doopsgezinden, 127.

24 Volgens dopersen had Christus de gemeente en níet de kerkleiding, zoals de gereformeerden meenden, de macht gegeven om

op aarde te binden en te ontbinden (vgl. Mattheüs 18:18). Zie Voolstra, ‘Dopers belijden’, 29.

25 Daarbij sloot de confessie van Dordrecht aan bij 1 Corinthe 5:7 en 13b. De regel van Mattheüs 18 wordt in de confessie ner-

gens genoemd. Vgl. Voolstra, ‘Dopers belijden’, 28.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 126

Page 123: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

totdat de schuldige zich weer met de gemeente had verzoend.26 Bij aanhoudende pro-blemen en het negeren van vermaningen kon alsnog de ban volgen.27 Deze ging tot verin de zeventiende eeuw gepaard met mijding, waarbij iedere omgang met de zondaarontweken werd. Toch was er net als bij de gereformeerden bij de meeste doperse groe-peringen een weg terug. De ban diende immers nadrukkelijk tot inkeer en betering.28

5.1.3 Historiografie

Het verzoenende karakter van tucht staat pas sinds kort in de belangstelling van histori-ci. Lange tijd bestudeerden geschiedschrijvers de kerkelijke discipline vooral om het gods-dienstig leven in de Republiek te kunnen schetsen. Daardoor was er meer aandacht voorde volkszonden die door de tucht werden bestreden dan voor de censuur zelf.29 A.Th. vanDeursen was de eerste die voor beide aspecten belangstelling had.30 In de jaren zeventigraakten ook sociaal-wetenschappelijk georiënteerde historici in de ban van de tucht. Doorde zonden van gemeenteleden in de kerkenraadsnotulen te tellen en te rubriceren, pro-beerden zij achterliggende kersteningsstrategieën te reconstrueren. Zo constateerden B.Vogler en J. Estèbe dat de kerkenraden in de Languedoc en de Palts een ‘zedelijke evolutie’hadden ontketend, die uiteindelijk een einde maakte aan ‘middeleeuwse toestanden’.31 H.Schilling nuanceerde deze nadruk op disciplinering en bestraffing. Volgens hem bleek uitde kerkelijke archieven van Emden, Groningen en Leiden dat de kerkenraad zich veeleertoelegde op de verzoening van zondaren met de rest van de kerkelijke gemeenschap.32 La-tere onderzoekers stelden zich op hetzelfde standpunt.33

5.1 inleiding 127

26 Hajenius, ‘Quaet comportement’, 63. Onder lichte vergrijpen werd verstaan: wapens dragen, in militaire dienst gaan,

dienst nemen op een gewapend schip, vechten, kijven, dronkenschap etc. (Van der Zijpp, Geschiedenis der doopsgezinden, 120). Zwa-

re vergrijpen waren bijvoorbeeld het bekleden van overheidsambten en het afleggen van een eed. Over het trouwen met een

partner van een andere denominatie werd verschillend geoordeeld (Zijlstra, Om de ware gemeente, 452-454).

27 Zijlstra, Om de ware gemeente, 272,273. Strenge dopersen konden lidmaten ook zonder vermaning uit hun midden bannen

(Brüsewitz & Krebber, Confessie van Dordrecht, 53; Voolstra, ‘Dopers belijden’, 28).

28 Brüsewitz & Krebber, Confessie van Dordrecht, 52, 54. In de loop van de zeventiende eeuw verwaterde de mijding. Vgl. Van

Deursen, Kopergeld, 344; Goertz, ‘Kleruskritik’, 191.

29 Vgl. Van Veen, ‘Kerkelijk opzicht en tucht’, 213, 232. Zie voor een uitgebreid historiografisch overzicht: Abels, Nieuw en on-

gezien, 17-23.

30 Van Deursen paste in 1974 een nieuwe, meer indirecte werkwijze toe door aan de hand van kerkenraadsnotulen een uit-

voerige schets van de tuchtpraktijk te geven. Hij vestigde de aandacht op het verzoenend karakter van censuur en het belang

daarvan voor gemeentevorming. Wat hem betreft was de maatschappelijke invloed van tucht klein, hoewel hij tegelijk signa-

leerde dat het aantal ‘ergerlijke’ zonden in de loop van de zeventiende eeuw afnam, overigens zonder dit te kwantificeren (Van

Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 215).

31 Vogler & Estèbe, ‘La genèse d’une société protestante’, 386-387. M.G. Spiertz volgde deze benadering van de discipline ten

aanzien van Deventer (Spiertz, ‘Die Ausübung der Zucht’, 139-172).

32 Schilling, ‘Reformierte Kirchenzucht’, 325. Elders gaat Schilling er wel vanuit dat kerkelijke tucht het burgerlijk bescha-

vingsoffensief ondersteund heeft (o.a. Idem, ‘The state and the churches’, 26,27; Idem, ‘Kirchenzucht’, 17,22).

33 Zie b.v. Van Lieburg, De nadere reformatie in Utrecht, 69-119. Van Lieburg volgde Schillings indeling. Zie ook Van der Heijden, Huwe-

lijk in Holland, 258. Bergsma beschouwt de tucht voornamelijk in het licht van de gemeenteopbouw in een niet-gereformeerde omge-

ving in de eerste eeuw van het calvinisme (Idem, Gideonsbende, 174-177). In Schotland was de protestantse kerk minder autonoom ten

opzichte van de staat, waardoor het verschil tussen beide gering was. Zie b.v.: Leneman & Mitchison, Sin in the city, 21, 24, 32. Voor de

situatie in Engeland o.a.: Von Friedeburg, ‘Anglikanische Kirchenzucht’, 153-182.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 127

Page 124: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

H.W. Roodenburg richtte zich speciaal op het verzoenende aspect van de gerefor-meerde tucht. In zijn dissertatie combineerde hij een kwantitatieve aanpak met theo-rieën uit de historische antropologie en de rechtsantropologie. Hij ontdekte dat predi-kanten en ouderlingen in Amsterdam in de loop van de zeventiende eeuw steedsminder lidmaten wegens geweldsdelicten berispten. Gezien de openbaarheid van dezezonden en de ergernis die ze teweeg brachten, zou dit volgens Roodenburg het gevolgkunnen zijn geweest van een beschavingsoffensief. Maar hij stelt tegelijk vast dat ker-kenraadsnotulen een problematische bron zijn. Ze geven vooral een beeld van het ker-kelijke beleid, niet van de zonden die daadwerkelijk door de lidmaten werden ge-pleegd.34 E.M. Kloek waagde zich om dezelfde reden helemaal niet aan het blootleggenvan normeringsstructuren in haar iets eerder verschenen studie van de tuchtpraktijkvan de Leidse gereformeerde kerkenraad. Zij wees er verder nog op dat tucht beperktbleef tot de leden van de avondmaalsgemeenschap. Notoire zondaars zoals hoeren endronkaards bleven daar over het algemeen buiten. Dit maakt het volgens Kloek moei-lijk om staande te houden dat de kerk via tucht een beschavingsoffensief voerde.35

P.H.A.M. Abels meende dat de kerkenraad van Delft helemaal niet tot disciplineringvan de geloofsgemeenschap in staat was. Op papier ontbrak het de kerk weliswaar aangeen enkel middel, zoals mechanismen van sociale controle onder de kerkleden, psy-chische druk die de leer op de leden uitoefende en materiële pressie vanuit de diaconie,die mensen bij slecht gedrag hun uitkering kon weigeren. Maar in de praktijk bleek ervan de tucht weinig terecht te komen.36 De oorzaak zocht Abels in pestepidemieën, demigratiegolven en, boven alles, de Delftse overheid. Die toonde zich bepaald afkerigvan de kerkelijke censuur. De gereformeerde kerk van Delft zag daarom op een gege-ven moment van de ban af en hield zo alleen de basis van het Emder tuchtmodel over.Dit marginaliseerde volgens Abels het effect van de tucht, te meer omdat de kerk naarbuiten toe de pretentie hooghield dat discipline wél tot afsnijding kon leiden. Lidma-ten zouden zich daar op den duur niet meer door laten afschrikken. Dat de kerkenraadtijdens huisbezoeken echter ook stille tucht uitoefende, die buiten de registratiekadersviel, blijft bij Abels onderbelicht.37

Aan de tuchtpraktijk in andere gereformeerde kerken is tot nu toe door historicinauwelijks aandacht besteed. Zo staan wat betreft de Waalse gereformeerde kerk maareen handjevol studies ter beschikking en deze gaan slechts zijdelings over de tucht.38 In1955 schreef S.J. Fockema Andreae dat de Waalse kerk in Leiden tot 1672 het opzichtover de gemeente steeds ‘consciëntieus’ heeft uitgeoefend ondanks de grote immigra-tiestromen. Cijfers liet hij achterwege.39 Een kwart eeuw later suggereerde H. Schillingechter dat de Walen relatief minder kerkelijke tucht uitoefenden dan de Nederduitse

128 5 kerkelijke tucht

34 Roodenburg, Onder censuur, 143, 387-389.

35 Kloek, ‘Toezicht’, 99,119,120.

36 Abels, Nieuw en ongezien, 51.

37 Idem, 113, 400.

38 De studie van O. Fatio heeft betrekking op de jaren dat Lambert Daneau predikant was in de Waalse kerk (1581-1583). Deze

strikte calvinist wenste geen overheidsbemoeienis met de tucht en benoemde zijn eigen kerkenraad (Fatio, Nihil pulchrius ordine,

44-55; Du Rieu, Lambertus Daneau).

39 Fockema Andreae, ‘De Waals-hervormde kerk te Leiden’, 114-115.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 128

Page 125: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

gereformeerden. De Waalse kerk had namelijk steeds evenveel diakenen als ouderlin-gen, terwijl de Nederduitse gereformeerden in de loop van de zeventiende eeuw tweekeer zoveel ouderlingen als diakenen telden.40

Over de tuchtuitoefening door doopsgezinde gemeenten zijn pas de laatste jarenenige historische werken verschenen.41 H.J. Goertz was in 1994 een van de eersten die ereen artikel aan waagde. Hij ging in op de druk die doopsgezinden voelden om zich teconformeren aan de normen van de eigen gemeenschap. Doordat de gemeente sterk inzichzelf was gekeerd, betekende tucht vaak een sociaal isolement voor het betrokkenlidmaat.42 Verschillende afsplitsingen binnen de doperse beweging deden daar volgensGoertz niets aan af; alleen de Waterlanders kenden een minder strenge tucht.43 A. Ha-jenius nuanceerde dit beeld enigszins in haar studie uit 1997 naar de discipline in deVlaamse doopsgezinde gemeente van Utrecht. Volgens haar nam de tuchtuitoefeningin de tweede helft van de zeventiende eeuw in belang af, hoewel zij hier aan toevoegdedat ze het aantal gecensureerde lidmaten niet had geteld.44 Een van de eersten die detucht in doperse gemeenten kwantificeerde, was S. Zijlstra. Volgens zijn gegevenskwam tucht in de gemeenten van Warns en Harlingen in de tweede helft van de ze-ventiende eeuw maar weinig voor. In de eerst genoemde Friese plaats behandelden dedienaren één tuchtgeval per jaar, in Harlingen lag het gemiddelde op drie. Hierbijmoet worden aangetekend dat het niet duidelijk is of Zijlstra personen of tuchtzakenregistreerde en in hoeverre hij herhaalde besprekingen van dezelfde gevallen meetelde.45

5.1.4 Onderzoeksopzet

De conclusie van Abels, dat de overheid de gereformeerde tuchtpraktijk in Delft aanbanden legde, maakt nieuwsgierig naar de Leidse situatie. Deze zal worden onderzochtdoor de kerkenraadsnotulen van de Nederduitse gereformeerde kerk in Leiden te be-studeren voor de periode 1664-1668 en de resultaten te vergelijken met de eerder ge-noemde studie van Kloek. Om de vergelijking te vereenvoudigen zal haar rubriceringin vier categorieën worden overgenomen, te weten leerstellige zaken, misdragingen inhet huwelijk en op het gebied van de zedelijkheid, overige overtredingen op het gebiedvan de persoonlijke levenswandel en ergerlijk gedrag zonder nadere omschrijving.Deze rubrieken worden gesplitst in de verschillende aangetroffen misstappen.46 Kloektelde alle censuurzaken, ook die gevallen die zonder oordeel van de ouderlingen uit de

5.1 inleiding 129

40 Schilling, ‘Calvinistische Presbyterien’, 413,414.

41 Kühler en Van der Zijpp stipten het onderwerp alleen kort aan in hun overzichtswerken en ook in de Mennonite Encyclopedia

van 1955-1959 kreeg het onderwerp slechts bescheiden aandacht (Kühler, Geschiedenis van de doopsgezinden, 32-36,57; Van der Zijpp,

Geschiedenis der doopsgezinden, 120; Bender, ‘Discipline’). S. Voolstra wijdde er in de jaren tachtig en begin jaren negentig vervolgens

enige theologisch getinte beschouwingen aan, waarin hij ook enkele historische aspecten aanroerde (Voolstra, Het woord is vlees

geworden; Idem, ‘Dopers belijden’, 27-29; Idem, Vrij en volkomen; Idem, ‘Boetvaardigheid buiten de biechtstoel’, 36-42).

42 Goertz, ‘Kleruskritik’, 192.

43 Idem, 195,196. Vgl. Voolstra, ‘Boetvaardigheid buiten de biechtstoel’, 40 (noot 35).

44 Hajenius, ‘Quaet comportement’, 61.

45 Zijlstra, Om de ware gemeente, 451,452.

46 Zie voor een overzicht van de rubrieken hoofdstuk 1, par. 1.2.2 (tabel 1.1).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 129

Page 126: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

verslagen verdwenen. Iedere nieuwe tuchtzaak tegen een al eerder genoemd persoonrekende ze opnieuw mee. Wanneer opzieners een lidmaat meerdere misstappen tege-lijk aanwreven, dan telde ze alleen de eerst genoemde, aangezien deze meestal de be-langrijkste was.47 Om te voorkomen dat enkele notoire zondaren die vaak in de acta te-rugkeren het beeld vertekenen, zal in navolging van Kloek bij tellingen ook wordenaangegeven hoe vaak een zaak werd besproken. Tot slot zal ook het aantal betrokkenlidmaten worden vermeld, uitgesplitst naar mannen en vrouwen, zodat de conclusiesniet alleen iets zeggen over zaken maar ook over personen.48

Meer nog dan een diachronisch overzicht van de ontwikkelingen in de Nederduit-se gereformeerde tuchtpraktijk tot 1668 beoogt dit hoofdstuk een synchrone vergelij-king te maken tussen verschillende kerken in Leiden – voor zover het archiefmateriaaleen dergelijk onderzoek toelaat. Alleen door de vergelijking tussen de verschillendekerken kan een zo compleet mogelijk beeld van de tucht in Leiden en de werking er-van worden verkregen. De archieven van de Waalse kerk en de doopsgezinde gemeen-te zullen daartoe op dezelfde manier worden bestudeerd als die van de Nederduitse ge-reformeerde kerk.

5.2 De Nederduitse gereformeerde kerk

5.2.1 Introductie

Tucht was aanvankelijk een uitermate omstreden onderwerp in de Leidse Nederduit-se gereformeerde kerk. Orthodoxe calvinisten, die een strenge uitoefening van dechristelijke discipline voorstonden, domineerden de in 1574 ingestelde kerkenraad.49

Zij vonden gematigde calvinisten tegenover zich, onder wie predikant Caspar Cool-haes. Die meende dat de kerkenraad zich helemaal niet met tucht zou moeten bezig-houden. Eigenlijk was de kerkenraad in zijn ogen zelfs geheel overbodig. Het stadsbe-stuur was prima alleen in staat om de kerk te besturen, aldus Coolhaes.50 Dit leidde totallerlei conflicten binnen de kerk en tussen de kerkenraad en de Leidse overheid.51 Demeeste stadsbestuurders waren net als Coolhaes in religieus opzicht betrekkelijk vrij-zinnig. Zij vonden dat de orthodoxe calvinisten de kerkenraad veel te onafhankelijkwilden maken. Van tucht als een vorm van rechtspraak naast die van schout en schepe-nen wilde de overheid dan ook niets weten. Kerkelijke discipline mocht onder geenbeding in de plaats komen van een wereldlijke straf. Wat de overheid betrof, beperkte

130 5 kerkelijke tucht

47 Kloek, ‘Toezicht’, 99.

48 Vgl. Abels, Nieuw en ongezien, 54-55.

49 Woltjer, Een niew ende onghesien dingh, 4.

50 Rogge, Caspar Janszoon Coolhaes, 62-66,79,80,100,101,210-214. Vgl. Zijlstra, ‘Tgeloove is vrij’, 51-52; Duke, ‘The ambivalent face

of calvinism’, 128; Woltjer, Een niew ende onghesien dingh, 5

51 Helaas kan maar weinig over de meningsverschillen worden teruggevonden. De kerkenraadsnotulen zijn pas vanaf 1584

beschikbaar. In ieder geval lijkt, gezien het moment, ook de centralisatie van de armenzorg te hebben meegespeeld (zie ook

hoofdstuk 2, par. 2.2.1).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 130

Page 127: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

de kerk zich tot geestelijke zaken. Voorkomen moest worden dat de gereformeerdekerk er inquisitiepraktijken op na hield.52

Het gesteggel over de kerkelijke tucht bleef overigens niet beperkt tot Leiden. Om tevoorkomen dat de gereformeerde kerk door een al te strenge discipline gewetensdwangzou kunnen uitoefenen, probeerden meer stadsbesturen invloed op de kerk te krijgen. Dekerk hoorde in hun ogen plaats te bieden aan alle protestantse groeperingen.53 Een meerorthodoxe stroming in de gereformeerde kerk wilde juist met behulp van een strikte dis-cipline een gemeente zonder vlek of rimpel creëren.54 Uiteindelijk ontstond in de prakijkeen soort tussenvorm, met een avondmaalsgemeenschap die was onderworpen aan ker-kelijke tucht en daar omheen een ruime kring van belangstellenden of ‘liefhebbers’. Dezelaatsten konden in de kerk terecht voor het laten dopen van kinderen, het sluiten van hu-welijken en natuurlijk de wekelijkse prediking. Het compromis kwam niet in alle stedeneven gemakkelijk tot stand. Sommige stadsbesturen probeerden strikte controle te hou-den op de kerkelijke besluitvorming door de benoeming van ouderlingen en diakenennaar zich toe te trekken.55 Dat lukte in de ene plaats beter dan in de andere. In bijvoorbeeldAmsterdam bleef de kerkenraad relatief zelfstandig in het aanstellen van ambtsdragers.Maar in Leiden kreeg de overheid na een strijd van twee jaar relatief grote invloed, wat inoktober 1580 is vastgelegd in het zogeheten ‘arbitraal akkoord’.56

Het stadsbestuur van Leiden kwam met de kerkenraad overeen dat ouderlingen endiakenen voortaan door de overheid zouden worden benoemd. De kerkenraad moestdaartoe jaarlijks een lijst opstellen van kandidaten die zij geschikt achtte. De overheidkoos daar dan de haar welgevallige personen uit. Verder mochten stadsbestuurdersvolgens het akkoord twee afgevaardigden aanwijzen die alle vergaderingen van de ker-kenraad zouden bijwonen zonder stemrecht te hebben.57 Over de tuchtuitoefeningwerd niets geregeld. Dat gebeurde enkele jaren later na nieuwe onenigheden. Toenwerd afgesproken dat de kerkenraad slechts in beperkte mate tucht mocht uitoefenenen dat voor openbare schuldbekentenissen of de verschillende stadia van censuur toe-stemming van het stadsbestuur nodig was.58 Nog was daarmee de kou niet uit de lucht.Na geruchten over betrokkenheid van predikanten en ambtsdragers bij een samen-zwering tegen de overheid, bracht het stadsbestuur in 1587 het aantal ouderlingen te-rug van twaalf tot acht. Bovendien mochten vanaf dat jaar leden van de stedelijke over-heid voortaan tot kerkenraadslid worden benoemd.59

5.2 de nederduitse gereformeerde kerk 131

52 Overvoorde, ‘Advies van burgemeesters en gerecht van Leiden’, 135. Zie ook o.a. Fatio, Nihil pulchrius ordine, 8,9. Voor de interes-

sante rol van stadssecretaris Jan van Hout in het stedelijk beleid ten aanzien van kerkelijke tucht, zie Koppenol, Leids heelal, 360-363.

53 Abels, Nieuw en ongezien, 103,104; Duke, ‘Ambivalent face of calvinism’, 132; Woltjer, Een niew ende onghesien dingh, 12; Rogge, Cas-

par Janszoon Coolhaes, 62-66.

54 Vgl. Efeze 5:27; Roodenburg, Onder censuur, 83,84; Duke, ‘Ambivalent face of calvinism’, 122,123,129-133.

55 Van Deursen, Kopergeld, 290-293. Zie ook Nijenhuis, ‘De publieke kerk’ 325-343.

56 Kooi, Liberty and religion, 55-89. Vgl. Roodenburg, Onder censuur, 107,108.

57 RAL, SAII, inv.nr. 3358, p. xi. Vgl. Kooi, Liberty and religion, 83-89; Woltjer, Een niew ende onghesien dingh, 5,6.

58 Afhoudingen bleven ‘staen ten goetduncken van die van de kerckenraedt’ (RAL, SAII, inv.nr. 3417 (30-5-1586)). Een soort-

gelijke bepaling bestond in Delft (Abels, Nieuw en ongezien, 103,104).

59 Buisman, ‘Kerk en samenleving’, 131; Kooi, Liberty and religion, 118-124; Woltjer, Een niew ende onghesien dingh, 7.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 131

Page 128: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Tabel 5.1 Vergelijking van het aantal door de Nederduitse gereformeerde kerkenraad besprokentuchtgevallen in de periode 1584-1589, 1620-1626 en 1664-1668, uitgedrukt in absoluteaantallen en in procenten. Tussen haakjes staat hoe vaak een zaak terugkeerde in de notulen.

Categorie 1584-1589 1620-1626 1664-1668

N % N % N %

Leerstellige zaken 28 (2) 28 34 (6) 20 11 (15) 16

Huwelijk en zedelijkheid 34 (1) 34 59 (4) 35 44 (23) 64

Persoonlijke levenswandel 21 (2) 21 52 (9) 30 8 (4) 12

Niet nader bekend 16 16 25 (10) 15 6 (1) 9

Totaal 99 (5) 100 170 (28) 100 69 (43) 100

Bron: Kloek, ‘Toezicht’, 100; RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (1664-1668).

Dit alles verklaart waarom de kerkenraad in Leiden eind zestiende eeuw weinig aan-dacht had voor zonden als twist, geweld, dronkenschap, vertier en luxe, dansen envloeken. De Leidse overheid zag hier nauw op toe. In 1587 tikten stadsbestuurders dekerkenraad nog op de vingers omdat predikanten en ouderlingen zich teveel met dezezogeheten levenstucht bezig hielden.60 Verder is ook het verhoudingsgewijs grote aan-deel van de leertucht, d.w.z. de discipline met betrekking tot leerstellige zaken, in Lei-den naar alle waarschijnlijkheid te herleiden tot de gespannen verhouding tussen dekerk en de overheid. De meeste leerstellige zaken betroffen namelijk weinig specifiekeonenigheden met de kerkenraad, terwijl in andere steden de leertucht zich meestal inhoofdzaak op geloofsafval richtte.61 Tot slot kende Leiden een vrij prominente huwe-lijkstucht. Deze kan worden verklaard uit de grote immigratiegolven waar Leiden meete maken kreeg.62 Nogal wat nieuwkomers bleken ongehuwd samen te wonen of te wil-len trouwen, terwijl zij in hun land van herkomst al met een ander in de echt warenverbonden.63 Zowel de Leidse overheid als de gereformeerde kerk zagen het problema-tische van deze situatie in. Beide hadden vanaf 1580 het recht om huwelijken te vol-trekken en dus hoorden zij allebei te waken voor schendingen van de regels.64

Aan het begin van de zeventiende eeuw nam het aantal censuurgevallen in verbandmet overtredingen van de door de kerk uitgedragen gedragsregels op het gebied van depersoonlijke levenswandel licht toe. Maar een topprioriteit was het opnieuw niet. DeLeidse ouderlingen hielden zich nauwelijks bezig met twist, beledigingen en geweld.De meeste aandacht ging uit naar dronkenschap.65 Het grote aantal ‘leerstellige zaken’tussen 1620 en 1626 komt voor een belangrijk deel voor rekening van de zogeheten ‘Be-standstwisten’. Deze strijd tussen arminianen of remonstranten en gomaristen of con-

132 5 kerkelijke tucht

60 RAL, KNGK, inv.nr F1808 (4-11-1587 en 3-11-1587).

61 Kloek, ‘Toezicht’, 101.

62 De Vries & Van der Woude, Nederland 1500-1815, 334,335.

63 Kloek, ‘Toezicht’, 107; Schilling, ‘Reformierte Kirchenzucht’, 317,318.

64 De kerkenraad gaf daarbij de geconstateerde huwelijksovertredingen door aan de wereldlijke overheid en liep op dit gebied

het stadsbestuur dus niet voor de voeten (Kloek, ‘Toezicht’, 107. Vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 45-54).

65 Kloek, ‘Toezicht’, 113.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 132

Page 129: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

tra-remonstranten greep diep in Leiden in, niet in de laatste plaats door de aanwezig-heid van de universiteit waar de twisten over de calvinistische predestinatieleer warenbegonnen. De vonk sloeg in het kruitvat toen door een ingreep van Prins Maurits hetstadsbestuur alleen nog maar uit gomaristen bestond, waarvan sommigen zich ont-popten tot felle remonstrantenvervolgers.66 Toch vertaalde deze gedrevenheid zich nietin een stortvloed aan leertuchtzaken. De meeste disciplinaire maatregelen betroffenarminiaanse predikanten en geen gewone kerkgangers.67 De vele tuchtzaken op het ge-bied van huwelijk en zedelijkheid hadden na 1620 vooral te maken met echtelijke twis-ten. In die periode groeide het aantal nieuwkomers niet meer zo snel als daarvoor ennam bovendien het aandeel van buitenlanders in de migratiestroom af. Hierdoor hal-veerde het percentage ‘overtredingen van de huwelijksregels’ en kwamen de echtelijketwisten vervolgens als grootste categorie uit de bus.

Al met al begaf de Leidse gereformeerde kerk zich ook in de vroege zeventiendeeeuw opvallend weinig op het terrein van de overheid en hield ze de tuchtuitoefeningover het algemeen beperkt. Dit laatste blijkt ook uit de hoeveelheid personen die in detwee genoemde perioden met censuur in aanraking kwam. E.M. Kloek telde respectie-velijk honderddertig en tweehonderdzeven lidmaten. Waarschijnlijk maakten dezemaar enkele procenten van de totale avondmaalsgemeenschap uit.68 Dit zou erop kun-nen wijzen dat de kerkenraad, in de woorden van J. Koppenol, in de ‘houdgreep’ zatvan het stadsbestuur.69 Een artikel van H. Schilling lijkt dit beeld te bevestigen. Schil-ling spreekt daarin van een flinke personele overlap tussen de kerkenraad en het stads-bestuur.70 Inderdaad stonden de kerkelijke ambtsdragers na het ‘arbitraal akkoord’ ende in 1587 genomen maatregelen onder grote invloed van de stedelijke overheid. Ooktoen het akkoord in 1620 verviel, bleef de controle gehandhaafd. De neiging tot het uit-oefenen van een stringente tucht zal daarom niet groot zijn geweest.71

Maar de lage aantallen tuchtgevallen moeten daarnaast ook worden toegeschrevenaan de voortdurende groei van de stad, en daarmee die van de gemeente, die het steedsmoeilijker maakte om een goed toezicht over de avondmaalsgemeenschap te voeren.Het aantal verplichte huisbezoeken werd teruggebracht van één keer per week tot drie

5.2 de nederduitse gereformeerde kerk 133

66 De vervolgingen waren in Leiden volgens tijdgenoten feller en langduriger dan in veel andere plaatsen in Holland (zie

Goudappel & Snapper, ‘Het Leidse schoutambt’, 45-46; Groenewegen, ‘Remonstrantisme te Leiden’, 99; Perdijk, ‘Remon-

strantsch-Gereformeerde Gemeente’, 2-3; Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad III, 118-125).

67 Waarschijnlijk kon de kerkenraad de tucht beperkt houden omdat de groep remonstranten in Leiden klein bleef (Blok, Ge-

schiedenis eener Hollandsche stad III, 125). Vgl. de situatie in Amsterdam: Roodenburg, Onder censuur, 195.

68 Kloek, ‘Toezicht’, 101. Van de Nederduitse gereformeerde gemeente van Leiden zijn tot 1700 geen lidmatenboeken voor

handen. Alleen het aantal avondmaalsgangers in 1567 is bekend, namelijk 284 (Jones, ‘Nederduits gereformeerde gemeente te

Leiden’, 136). De gemeente zal in 1620 groter zijn geweest. Woltjer schatte dat de gereformeerde kerk rond 1620 ongeveer 20%

van de bevolking omvatte, wat in Leiden neerkomt op ongeveer 8600 mensen (Woltjer, ‘De plaats van de calvinisten’, 3). Dit be-

tekende dat maar 2,5 procent van het totaal aantal lidmaten met censuur in aanraking kwam. In Delft was het aantal gecensu-

reerden ongeveer even groot (Abels, Nieuw en ongezien, 91). Zie ook noot 76.

69 Koppenol, Leids heelal, 362.

70 Schilling, ‘Calvinistische Presbyterien’, 441 (vgl. idem, p. 436).

71 Vanaf 1620 liet de Leidse overheid, in overeenstemming met de bepalingen van de nationale synode van Dordrecht, de ver-

kiezing van nieuwe ambtsdragers over aan de kerkenraad. Wel moest die keuze nog altijd door het stadsbestuur worden goed-

gekeurd. De invloed van de overheid op de kerk bleef dus onverkort gehandhaafd, zij het dat deze regel nu voortaan in de hele

Republiek gold.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 133

Page 130: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

of vier keer per jaar.72 Dit maakte het toezicht van de ouderlingen en predikanten vooreen belangrijk deel afhankelijk van gemeenteleden die hun eigen zonden of die van an-deren aangaven. Lidmaten konden dit doen tijdens huisbezoeken, in het voorbijgaanof door het indienen van briefjes bij ouderlingen of predikanten.73 Het is zo gezien dusheel goed mogelijk dat de Leidse kerkenraad bijvoorbeeld relatief weinig zedenzakenbehandelde omdat de betrokken lidmaten voor zulke kwesties liever andere fora mo-biliseerden, zoals een notaris, de civiele rechtbank of mogelijk de buurtheer. Ze sloe-gen de kerkenraad dan over. Wel konden de betrokkenen vanwege de gegeven ergernisenige tijd van het avondmaal worden afgehouden. Maar dan moest een en ander wel bijde kerkenraad bekend zijn.74

Aan de andere kant kunnen veel aangiften van zonden al in ‘stilte’ tijdens reguliereen irreguliere huisbezoeken zijn afgedaan. Zelfs voor afhoudingen en toelatingenhoefde niet altijd een kerkenraadvergadering te worden belegd. Dit verklaart tenmin-ste een aantal gevallen waarin mensen vroegen om weer aan het avondmaal te wordentoegelaten, zonder dat de daaraan voorafgaande afhouding in de verslagen kan wordenteruggevonden. Hierdoor speelde een belangrijk deel van de tucht zich buiten hetblikveld van de hedendaagse onderzoeker af.75 Het lage aantal tuchtzaken in de Leidsekerkenraadsnotulen zegt dan misschien meer over het succes van de zogeheten stilletucht. Alleen zaken die niet direct konden worden verzoend of die een te openbaar ka-rakter hadden en daarmee voor veel opschudding hadden gezorgd, werden officieel opde kerkenraadskamer besproken. Veiligheidshalve kan daarom alleen iets worden ge-zegd over de door de kerkenraad gevolgde aanpak van misstappen en wat lidmaten er-gerniswekkend genoeg vonden om aan de ouderlingen en predikanten voor te leggen.In het begin van de zeventiende eeuw hield de kerkenraad zich vooral bezig met hu-welijkszaken en minder met overig maatschappelijk wangedrag, zoals bijvoorbeeldtwist, dronkenschap, geweld en schulden. Hoe lag dat enkele decennia later?

5.2.2 Tuchtuitoefening 1664-1668

Tussen 1620 en 1670 groeide de Leidse bevolking van bijna vijfenveertigduizend totzestig- à zeventigduizend inwoners. Het aantal lidmaten van de gereformeerde kerksteeg vermoedelijk in diezelfde periode nog sterker, van een kleine negenduizend totzo’n twintigduizend.76 Daarbij vergeleken bleef het ouderlingencorps wat achter. In

134 5 kerkelijke tucht

72 Dordtsche kerkenordening van 1619, art. 23. Vgl. Van Ginkel, De ouderling, 221; Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 197.

73 In Amsterdam werden zulke notities ook wel in de collectebussen van de diakenen gestopt (Roodenburg, Onder censuur, 118;

Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 208).

74 Kloek, ‘Toezicht’, 112.

75 In de periode 1664-1668 gaat het om 6 gevallen. Er is teruggezocht tot 1660. Soms is de onofficiële afhouding evident, zoals

in het geval van Marcus Bavelaar die de kerkenraad na zijn onofficiële afhouding tevergeefs om een schriftelijk bewijs daarvan

verzocht (RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (20-3-1665)). Vgl. Roodenburg, Onder censuur, 139, 143. Abels geeft onvoldoende rekenschap

van de stille tucht (vgl. Abels, Nieuw en ongezien, 52 (waar hij het probleem wel noemt) en 112 en 400).

76 Omstreeks 1650 bedroeg het aantal gereformeerde lidmaten 37 procent van de bevolking (Woltjer, ‘Plaats van de calvinis-

ten’, 3; Groenveld, Huisgenoten des geloofs, 6). Percentages van ledenaantallen zijn echter weinig meer dan gissingen. Sommige his-

torici vinden ze aan de hoge kant (vgl. Spaans, ‘Haarlem na de reformatie’, 104).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 134

Page 131: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

1620 waren er acht ouderlingen, na 1646 tien, vanaf 1652 twaalf en na 1664 veertien.77

De kerk telde verder in de onderzoeksperiode tien predikanten, vanaf 1668 elf. Al dezekerkelijke opzieners maakten twee tot drie keer per jaar hun rondgang door hun wij-ken, meestal vlak voor Pasen, in augustus en mogelijk ook in de tijd voor kerst. Dit isterug te zien in het grote aantal tuchtzaken dat in de maanden maart, april, septemberen in iets mindere mate in december kon worden aangetroffen. Deze pieken maken samen zo’n tachtig procent uit van de censuurgevallen in de onderzochte periode.78 Demeeste tuchtzaken leek de kerkenraad dus zelf op het spoor te komen. Hoeveel zonda-ren de opzieners buiten de kerkenraadskamer vermaanden, is niet te zeggen.

Het aantal censuurgevallen dat de ouderlingen en predikanten tussen 1664 en 1668bespraken, was niet groot: negenenzestig. Dat zijn gemiddeld veertien kwesties perjaar. In de periode 1620-1626 lag dat aantal nog op vierentwintig.79 Het ging toen bo-vendien nog om gemiddeld negenentwintig verschillende mensen per jaar. In de jaren1664-1668 was dat aantal afgenomen tot zeventien. Deze lage cijfers worden nog op-vallender door ze te vergelijken met die van een stad als Amsterdam, waar ten aanzienvan dezelfde periode helemaal niet zo’n scherpe terugval kan worden waargenomen.Het aantal tuchtgevallen halveerde daar pas na 1680.80 In Leiden nam het belang van dekerkelijke discipline dus al vroeg af in vergelijking met de hoofdstad. Maar niet alleenhet teruggelopen aantal lidmaten dat met tucht in aanraking kwam, valt op. Ook tenaanzien van de prioriteiten van de Leidse kerkenraad is het nodige veranderd. Opnieuwis de rubriek ‘huwelijk en zedelijkheid’ het grootst en scoren de overige overtredingenvan de gedragsregels vrij laag. Daarbij boette de leertucht in Leiden ten opzichte van deperiode 1620-1626 verder aan belang in. Het in 1652 aangekondigde verscherpte toe-zicht op katholieken en andere dwaalgeesten lijkt zich niet te hebben doorgezet.81

In de jaren tussen 1626 en 1668 deden zich nauwelijks ernstige botsingen voor tus-sen de kerkenraad en het stadsbestuur. In de aantekeningen van ouderling Jan Hu-brecht staan slechts enkele marginale wrijvingen bij predikantsbenoemingen opgete-kend.82 Grote maatschappelijke tweespalt, waarbij kerk en overheid net als in de

5.2 de nederduitse gereformeerde kerk 135

77 Het aantal diakenen nam in dezelfde jaren nauwelijks toe, n.l. van vier tot zes (Vgl. Schilling, ‘Calvinistische Presbyterien’, 413).

78 De concentraties van tuchtgevallen rond Pasen, de zomermaanden (en dus niet rond Pinksteren wanneer volgens artikel 63

van de kerkorde van 1619 ook avondmaal gehouden zou moeten worden). Inderdaad maakten afgevaardigden van de kerken-

raad in augustus 1649 tegenover het stadsbestuur melding van een onlangs gehouden ‘ordinaris’ visitatie (RAL, SAII, inv.nr. 189

(11-8-1649)). In de periode 1664-1668 heb ik geen aankondigingen van visitaties aangetroffen. Wel maken ouderlingen zich in

september 1665 zorgen over de tijdens visitaties veelvuldig ontdekte paapse stoutigheden (RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (11-9-

1665)). Er wordt ook één keer in maart gesproken van afgelegde huisbezoeken (Idem (27-3-1665)). In Amsterdam beperkten de

ouderlingen zich in de zeventiende eeuw waarschijnlijk tot één rondgang (Roodenburg, Onder censuur, 118).

79 Namelijk 170 in 7 jaar tijd (Kloek, ‘Toezicht’, 100).

80 In de periode 1621-1630 behandelde de Amsterdamse kerkenraad 543 tuchtgevallen. Tussen 1661-1670 waren dat er 553,

een decennium later zelfs 626. Na 1680 liep het aantal drastisch terug naar 364 (Roodenburg, Onder censuur, 137).

81 De personen op wie de ouderlingen doelden in het aan het begin van dit hoofdstuk geciteerde kerkenraadsverslag werden

slechts afgehouden. Tot afsnijding kwam het niet. Alleen ten aanzien van een proponent ging de kerkenraad een stapje verder.

Tegen hem werd de procedure tot afsnijding in werking gesteld door zijn misstap – de overstap naar de katholieke kerk – ano-

niem van de kansel bekend te maken (RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (19-9-1653)). Ruim vier maanden later volgde een nieuwe

afkondiging, dit keer mét vermelding van zijn naam (Idem (30-1-1654)). De laatste vermelding is te vinden op 16 juni 1654 wan-

neer de voorzitter en de secretaris van de kerkenraad besluiten te onderzoeken hoe mensen in het verleden werden afgesneden

(Idem (16-6-1654)). Een daadwerkelijke afsnijding is niet gevonden.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 135

Page 132: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

periode 1620-1626 tegenover elkaar stonden, was evenmin aan de orde. Integendeel, dekerk raakte in de loop van de zeventiende eeuw meer en meer ingekapseld in het poli-tieke systeem.83 Daar zorgde de grote overlap tussen het stadsbestuur en de kerkenraadvoor. Zo zaten tussen 1664 en 1668 negen leden van de veertigraad – de vroedschap ofstedelijke overheid in ruime zin – in de ouderlingenbankjes. Daarbovenop kwamennog eens zes ambtsdragers die in de genoemde periode schepen of burgemeester wa-ren. Aangezien de kerkenraad in die jaren in totaal zesendertig verschillende ouderlin-gen telde, houdt dit in dat toen zo’n tweeënveertig procent van het consistorie uit ver-tegenwoordigers van de Leidse overheid bestond. Zelden in de zeventiende eeuw wasde vervlechting van beide instanties zo groot.84

Een en ander betekende niet dat de kerkenraad en het stadsbestuur in alles op éénlijn zaten. Zo vroeg de kerkenraad ieder jaar opnieuw aan de Leidse overheid om eenverbod op het optreden van potsenmakers, koorddansers en reizende toneelgezel-schappen tijdens de jaarlijkse kermis.85 De kerk zag het volksvertier als een bron vanzonden die niet alleen het heil van de lidmaten, maar dat van de hele stad in gevaarbracht. Het antwoord van het stadsbestuur was telkens dat erop zou worden toegeziendat er geen uitspattingen of gewelddadigheden zouden voorkomen. In de praktijkwerden er alleen verboden uitgevaardigd in kommervolle tijden.86 Verder verzocht dekerkenraad de overheid regelmatig om extra maatregelen tegen haar onwelgevalligezaken als zondagsontheiliging en godslastering, maar voortdurend tevergeefs. Hetstadsbestuur was steeds van mening dat het daar al genoeg tegen ondernam.87 Dit be-tekende overigens niet dat de overheid zich volkomen doof hield. Burgemeesters enschepenen maakten alleen andere afwegingen.88 Omgekeerd hielden predikanten zichhet recht voor de nodige aanmerkingen te maken op de vroomheid van de Leidse stads-bestuurders. Dit tot ongenoegen van de overheid die de voorgangers vervolgens bijzich riep voor een vermaning.89

Nu volgt een uiteenzetting voor de periode 1664-1668 van de verschillende rubrie-ken die in tabel 5.1 zijn genoemd.

5.2.3 Leerstellige zaken

Ten aanzien van de aanpak van andersdenkenden bestonden de nodige verschillen tus-sen de kerk en het stadhuis. Die waren het kleinst bij de bestrijding van de remon-stranten, ook wel arminianen genoemd, die in de jaren zestig weer oplaaide. Officieel

136 5 kerkelijke tucht

82 Vgl. RAL, FH, inv.nr. 21 (24-5-1649; 30-5-1649; 3-6-1663).

83 Vgl. Bergsma, Gideonsbende, 417,418.

84 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 en Idem, Herenboekje, inv.nr. F1909, 1-3. Vgl. Schilling, ‘Calvinistische Presbyterien’, 418.

85 Zie bijvoorbeeld: RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (18-1-1664).

86 Idem, (19-2-1666). Vgl. RAL, SAII, inv.nr 189 (27-3-1661) en idem, inv.nr. 190 (29-4-1668). In bijvoorbeeld 1664 en 1665 wer-

den allerlei vormen van vermaak geannuleerd vanwege respectievelijk de pestepidemie en de Engelse oorlog. Het verzoek van

9 maart 1668 tot wering van toneel en andere onordentelijkheden is niet gehonoreerd (RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (9-3-1668)).

87 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (19-11-1666). Vgl. RAL, SAII, inv.nr. 189 (14-9-1656).

88 Vgl. Bergsma, Gideonsbende, 420.

89 Zie bijvoorbeeld: RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (6-4-1663 en 13-4-1663); RAL, SAII, inv.nr. 251 (9-8-1666).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 136

Page 133: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

kerkten Leidse remonstranten sinds het verbod op hun samenkomsten bij hun ge-loofsgenoten in Warmond met wie ze samen één gemeente vormden. Maar vanaf hetmidden van de eeuw boterde het steeds minder tussen beide groepen. Leidse remon-stranten hielden daarom weer vaker bijeenkomsten in Leiden. Daarmee schonden zede stedelijke bepalingen. Mensen tipten de kerkenraad, die vervolgens de stedelijkeoverheid inlichtte. Het stadsbestuur besloot de schout te sturen om de bijeenkomstente verstoren. De bode met de roede kreeg bovendien de opdracht om de remonstrant-se predikant die tijdens de verboden dienst voorging, mee te delen dat hij onmiddel-lijk de stad moest verlaten.90 Maar de remonstranten verplaatsten hun bijeenkomstenslechts naar een andere locatie, onder meer naar het huis van koopman Johan de Bijedie daarvoor een speciaal vertrek had laten inrichten. Tot 1664 ging dat goed. Daarnagreep de schout opnieuw in. Hij arresteerde verschillende bezoekers en bracht De Bijevoor de criminele vierschaar.91

De remonstranten reageerden op de nieuwe vervolging met het indienen van een re-kest. Daarin klaagden ze dat er buiten Leiden geen enkele stad was waar remonstrant-se bijeenkomsten verboden waren. Binnen Leiden waren zij bovendien de enige deno-minatie die zo fel bestreden werd. Zelfs de Lutheranen en doopsgezinden die in hunleer meer van de gereformeerden afweken, bleven buiten schot, zo merkten de opstel-lers zuur op.92 Om die ongelijkheid ongedaan te maken, vroegen ze om toestemmingvoor hun bijeenkomsten. Toen dat de gereformeerde predikanten De Matter en DeWitte ter ore kwam, haalden ze alles uit de kast om te voorkomen dat het stadsbestuuraan het rekest zou toegeven. In een reeks preken onderstreepten zij dat de overheid hetzwaard was toevertrouwd om de kerk van arminianen, mennonieten, socinianen, li-bertijnen en andere vrijgeesten te zuiveren. De Witte maakte de remonstranten vanafde kansel bovendien uit voor socinianen, pelagianen, valse profeten, godslasteraars,wolven, farizeeërs, quakers, antichristen, atheïsten en hun leer zou zijn als slangenve-nijn, adderengif, helse zwadder, rechte satansdracht, drek die om goed geld verkochtwerd, varkensdraf, zielenvergif, duivelsnaaigaren, helse verborgenheid, monsters enhelse misdrachten van opinies. Het zou na zo’n stortvloed van afkeer niet uit te leggenzijn als het stadsbestuur de bijeenkomsten van remonstranten zou toestaan, zo lijkt depredikant te hebben geredeneerd.93

De overheid bleef bij het verbod op de vergaderingen van arminianen. Johan de Bijeen de bezoekers van de door hem georganiseerde diensten kregen hoge boetes.94 Maarhet is nog de vraag of de stadsbestuurders de remonstranten afrekenden op hun afwij-kende geloofsovertuiging. De ‘Bestandstwisten’ lagen nog vers in het geheugen. De

5.2 de nederduitse gereformeerde kerk 137

90 RAL, SAII, inv.nr. 189 (5-11-1662).

91 RAL, ORA, inv.nr. 4 N, p. 253vv (24-1-1664).

92 Ibidem. Inderdaad legde de overheid de doopsgezinden en lutheranen doorgaans geen strobreed in de weg. Alleen in 1642

moest de Lutherse kerk te Leiden na aandringen van de gereformeerden een opschrift boven de voordeur verwijderen die voor-

bijgangers tezeer in de verleiding zou brengen om het gebouw binnen te gaan. De tekst luidde vrij vertaald: ‘Gij die hier naar

binnen treedt, ga op de trap staan o vrome lezer en ga naar binnen. Hier is de deur van de hemel, zie hier het huis van God’ (uit:

Knappert, Geschiedenis der Nederlandsche hervormde kerk, 174 (noot 4)).

93 Perdijk, ‘Remonstrantsch-Gereformeerde Gemeente’, 19,20.

94 RAL, ORA, inv.nr. 4 N, p. 253 (6-2-1664).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 137

Page 134: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

overheid was bang dat de arminianen met hun bijeenkomsten opnieuw voor onrustzouden zorgen in de stad. Zo was in 1654 alleen al het verblijf van een remonstrantsepredikant binnen de stadsmuren voldoende om hem Leiden uit te zetten.95 Ook gere-formeerde predikanten die van buiten kwamen en eenmalig een preekbeurt in Leidenvervulden, werden in de gaten gehouden. Zij mochten onder geen beding met ‘scher-pe woorden [...] van de contraremonstranten’ spreken, om te voorkomen dat opnieuwde vlam in de pan zou slaan.96 Het ging het stadsbestuur bij het bestrijden van het ar-minianisme dus ook om de handhaving van de openbare orde en niet alleen om de ver-dediging van de gereformeerde leer.97 De bestuurders zagen er geen been in om in dejaren zestig remonstrantse kerkenraadsleden tot heer van een gebuurte te benoemen,zoals duidelijk werd in hoofdstuk 2, alhoewel arminianen verder geen toegang haddentot publieke functies.98

Tabel 5.2 Aantal door de Leidse Nederduitse gereformeerde kerkenraad besproken personen (T),uitgesplitst in mannen (M) en vrouwen (V), met betrekking tot leerstellige problemen enhet aantal zaken (N) in deze categorie in de periode 1664-1668 met tussen haakjes hetaantal keren dat een zaak terugkeerde in de kerkenraadsnotulen.

Categorie Personen in 1664-1668 Zaken

M V T N %

Afval 3 1 4 4 (2) 36

Uitgave ketters boek 3 0 3 3 (11) 27

Ongeoorloofde deelname a.h. avondmaal 1 1 299 3 27

Onenigheid met de kerkenraad 0 1 1 1 (2) 9

Totaal 7 3 10 11 (15) 100

Bron: RAL, KNGK, inv.nr. F1808.

De remonstranten lieten zich niet tegenhouden. Ze bleven in Leiden bijeenkomen,ook in het huis van De Bije. En dus vroeg de kerkenraad ieder jaar opnieuw aandachtvoor de illegale vergaderingen van arminianen ‘tot behoud van de gereformeerde kerk’.In 1667 bleek dat de remonstranten net buiten Leiden een kerk aan de Maredijk wildenbouwen.100 Tot verhevigde acties van het stadsbestuur leidde dit overigens niet. Maarook de kerkenraad zette de eigen gedrevenheid, net als in de periode 1620-1626, nietom in extra maatregelen tegen dwalende lidmaten uit eigen kring. Integendeel, vanalle ‘leerstellige zaken’ die tussen 1664-1668 door de kerkenraad werden besproken,had er niet één betrekking op remonstranten. Mogelijk hielden de afgevaardigden vanhet stadsbestuur tuchtmaatregelen tegen. Verder kwamen er weinig bekeringen van

138 5 kerkelijke tucht

95 RAL, SAII, inv.nr. 189 (22-3-1654).

96 RAL, ORA, inv.nr. 4 N, p. 252 (20-11-1663).

97 Perdijk, ‘Remonstrantsch-Gereformeerde Gemeente’, 27; Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad III, 136.

98 Zie hoofdstuk 2, par. 2.3.1. Vgl. Frijhoff & Spies, Bevochten eendracht, 397. Tussen 1662-1668 werden zeker 4 remonstrantse

kandidaten tot buurtheer gekozen. Geen enkele nominatie werd afgewezen.

99 In één zaak is de identiteit van het lidmaat in kwestie niet bekend.

100 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (15-7-1667).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 138

Page 135: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

lidmaten voor. Remonstranten vormden uiteindelijk ook maar een kleine groep. Deophef over hun bijeenkomsten moet dan ook vooral worden gezien als frustratie overhet feit dat arminianen eigenlijk gereformeerden waren die enkele belangrijke calvi-nistische leerstellingen afwezen.101

Iets meer verschil tussen de kerkenraad en het stadsbestuur was er op het gebied vande bestrijding van het rooms-katholicisme dat in de ogen van de kerk een groot gevaarvoor de gemeente vormde.102 Net als de remonstranten kwamen de katholieken illegaalin woonhuizen bijeen. Maar hun aantal was groter. Leiden telde rond het midden vande zeventiende eeuw zeker zesduizend katholieken die verspreid over tientallen wo-ningen missen hielden. En dat aantal groeide.103 Maar tot ingrijpen van het stadsbe-stuur of de schout leidde dit na 1650 zelden, ondanks de streng klinkende keuren te-gen de ‘stoutheid en excessen der pausgezinden’.104 In de jaren veertig werden nogtientallen huiskerken en kapellen aangepakt. Rond het midden van de zeventiendeeeuw kwam het alleen tot een overval op huizen van enkele sympathisanten waar ver-gaderingen van pausgezinden werden gehouden en werden enkele klopjes een wijkuitgezet.105 De inspectie van twee papistenhuizen in 1655 bleef zonder gevolgen voor dekatholieke gemeenschap in Leiden.106 Alleen toen enkele maanden later een rel op straatuitbrak, werd een katholieke oproerkraaier bij verstek levenslang uit Leiden verbannenwegens belediging van gereformeerden.107 De katholieken gaven voor het overige nau-welijks onrust en waren als groep te groot om te bestrijden.

De Nederduitse gereformeerde kerk beperkte zich bij de bestrijding van het katho-licisme in de onderzochte periode hoofdzakelijk tot anti-paapse prediking. In detuchtpraktijk hield ze zich er weinig mee bezig. Tussen 1664 en 1668 weigerde de ker-kenraad slechts één man de toegang tot het avondmaal omdat deze bij een katholiekeboer had gelogeerd en daar Maria had geprezen. De afhouding was bovendien eenma-lig, omdat de man er een goede uitleg bij lijkt te hebben gehad. Helaas zijn details overdeze zaak niet overgeleverd.108 Verder kwam het de kerkenraad ter ore dat de zus vanJannetje Jansd. met een paapse man was getrouwd en het geloof van haar echtgenoot

5.2 de nederduitse gereformeerde kerk 139

101 Frijhoff & Spies, Bevochten eendracht, 394-395.

102 Vgl. Abels, ‘Gewetensvrijheid’, 317.

103 Buisman, ‘Kerk en samenleving’, 141-142; Sloots, Cunibertus, 210-215. Vgl. Knappert, Geschiedenis der Nederlandsche hervormde

kerk, 173.

104 Vgl. Goudappel & Snapper. ‘Het Leidse schoutambt’, 45-48; Van de Sande, ‘Roomse buitenbeentjes’, 90. Zie RAL, SAII,

inv.nr. 12, p. 235vv. Wel pakte de schout incidenteel mensen op die onderdak boden aan rooms-katholieke bijeenkomsten. De

bezoekers van de katholieke missen werden niet vervolgd (RAL, ORA, inv.nr. 4 N, p. 263 (6-6-1664); p. 283v (29-12-1665); Idem,

inv.nr. 4 O, p. 11 (25-8-1666) en p. 12 (23-9-1666). In geval van remonstrantse bijeenkomsten werden de participanten wel be-

boet (Idem, inv.nr. 4 N, p. 253 (6-2-1664); p. 277 (10-4-1665); Idem, inv.nr. 4 O, p. 5 (12-4-1666)).

105 RAL, ORA, inv.nr. 4 M, p. 116v-117 (22-12-1648), p. 155-156 (10-10-1650); RAL, SAII, inv.nr. 189 (11-8-1649). Klopjes zijn

ongehuwde katholieke vrouwen die zich, zonder in een klooster te treden, volgens bepaalde regels in dienst van de kerk stelden.

Met hun activiteiten probeerden ze mensen tot het rooms-katholicisme te bekeren. Het ging in het besproken geval om twee

klopjes die actief waren in het ‘Rijpenest’ in de buurt van Hogelandse-Kerkgracht. Ze werden gesommeerd om elders in de stad

te gaan wonen.

106 RAL, ORA, inv.nr. 4 M, p. 86-86v (10-7-1655).

107 Idem, ORA, inv.nr. 3, boek 15, p. 186 (28-9-1655).

108 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (15-4-1667). De antwoorden van de man op de niet nader bekende vragen van de kerkenraad

waren betrekkelijk bevredigend en leidden tot ‘sijner verontschuldinge ende verschooninge’.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 139

Page 136: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

had aangenomen. Aangezien Jannetje bij de schoonvader van haar zus inwoonde, dieeveneens rooms-katholiek was, dreigde ook haar ziel verloren te gaan. Vandaar dat dekerkenraad de predikanten van de betreffende wijk op haar afstuurde om haar ernstigte vermanen. De afloop van deze interventie blijft helaas onbekend.109

Diezelfde angst voor het rooms-katholicisme lag mogelijk ook ten grondslag aan defelle reactie op het theologische proefschrift van Cornelis Uijterhage, met de titel ‘An-tichristus Mahometes’. Daarin beweerde hij dat niet de paus in Rome de antichrist waswaarvan de bijbel sprak, maar de islamitische profeet Mohammed. De kerkenraad be-sloot daarop een afvaardiging naar Cornelis te sturen om hem op zijn boek aan te spre-ken. Zonder veel succes. Cornelis had de opzieners nauwelijks bevredigende antwoor-den gegeven. Hij ontkende zelfs wat zij in zijn boek hadden gelezen. De kerkenraadriep hem vervolgens bij zich, maar Cornelis bedankte. Dit kwam hem op afhoudingvan het avondmaal te staan.110 Daarop schreef de gepikeerde theoloog een pamfletwaarin hij weliswaar deels op zijn dwaling terugkwam – ook de paus was een antichrist –maar waarin hij tegelijk de kerkenraad een veeg uit de pan gaf.111 Vanaf dat momentging het stadsbestuur zich er mee bemoeien. De schepenen gaven de schout de op-dracht om tegen Cornelis op te treden en de eer van de kerkenraad te verdedigen.112 Datmaakte indruk. Cornelis stelde een soort schuldbekentenis op en wilde weer aan hetavondmaal toegelaten worden. Maar de kerkenraad vond het stuk te vaag en beslootzelf een akte op te stellen. Daarmee ging Cornelis akkoord. Zijn wens om deel te nemenaan het sacrament en tot de gemeente te behoren, was blijkbaar groter dan zijn afkeervan de kerkenraad. De predikanten en ouderlingen lieten hem tenslotte weer tot hetavondmaal toe.113

De overige ‘leerstellige zaken’ hadden te maken met ongeoorloofde deelname aanhet avondmaal door gecensureerde lidmaten. Zo leefde Niesje Abrahamsd. in openlij-ke onmin met haar man. Het is helaas onduidelijk waarover het paar precies ruzie had,maar de kerkenraad vond het conflict ernstig genoeg om de twee van het avondmaal teweren.114 Desondanks nam Niesje eind augustus 1667 toch aan het sacrament deel. Dekerkenraad besloot haar daarop mee te delen dat de kerkelijke discipline nog onver-kort van kracht was en dat ze zich eerst met haar man moest verzoenen.115 Tegelijk bo-den de ambtsdragers daarbij hulp aan, maar de vrouw weigerde tot twee keer toe omdaarop in te gaan. Haar man reageerde wel en toonde zoveel berouw dat de kerkenraadhem weer toeliet tot de avondmaalsgemeenschap. Zijn vrouw bleef onder censuur.116

140 5 kerkelijke tucht

109 Idem (11-5-1668). Vgl. Van de Sande, ‘Roomse buitenbeentjes’, 93; Van Deursen, Kopergeld, 328.

110 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (3-9-1666; 10-9-1666; 14-9-1666).

111 Naerder bericht als oock een korte verantwoordinge voor het boeck nu onlangs uijtgekomen onder den naem van Antichristus Mahometes, d.i. Maho-

met den Anti-Christ, alwaer benevens de onwaerheden van het consestorium van Leijden oock deszelfs onwettelijck procederen wert aengewesen anno 1666.

Van de tweemaal gestorvene, 12o (pamflet).

112 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (26-11-1666).

113 Idem (14-12-1666).

114 Het besluit tot de afhouding is niet gevonden. De zaak is daarom in de eerste rubriek (betreffende leerstellige zaken) op-

genomen.

115 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (2-9-1667).

116 Idem (9-9-1667 en 13-9-1667).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 140

Page 137: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

5.2.4 Huwelijk en zedelijkheid

De kerkenraad had het beduidend drukker met zaken die het huwelijk en de zedelijk-heid aangingen. Veruit de meeste zonden die het forum tussen 1664 en 1668 in deze ca-tegorie besprak, hadden te maken met voorechtelijke seksualiteit, of in de woordenvan de kerkenraad, hoererij, ontucht of onkuisheid.117 Deze misstappen waren zeer ern-stig in de ogen van de kerkenraad. Ze brachten bij openbaarheid de gemeente in verle-genheid en de lidmaten in opschudding. Vandaar dat Pieternelle Hendricxd. ondankshaar berouw over de door haar bedreven ontucht toch nog was afgehouden ‘om erger-nis te voorkomen’. Zij werd pas een jaar later weer aan de avondmaalstafel toegelaten,nadat haar schuldbekentenis ‘met bedekte naam’ was voorgelezen aan de gemeente,‘volgens oud gebruik van deze kerk’.118 Ook acht andere lidmaten die na ‘onkuisheid’tot inkeer kwamen, werden anoniem ‘voorgesteld’. Bij terugkeer aan het avondmaal nazonden uit de overige categorieën volgde doorgaans geen openbare schuldbelijdenis.119

Tabel 5.3 Aantal door de Leidse Nederduitse gereformeerde kerkenraad besproken personen (T),uitgesplitst in mannen (M) en vrouwen (V), met betrekking tot misstappen op het gebiedvan huwelijk en zedelijkheid en het aantal zaken (N) in deze categorie in de periode 1664-1668, met tussen haakjes het aantal keren dat een zaak terugkeerde in de kerkenraads-notulen.

Categorie Personen in 1664-1668 Zaken

M V T N %

Overtreding trouwregels 1 1 2 2 5

Kwaad huwelijksleven 7 4 11 7 (5) 16

Overige onkuisheden 13 28 41 35 (16) 79

Totaal 21 33 54 44 (23) 100

Bron: RAL, KNGK, inv.nr. F1808.

Het huwelijk was in de gereformeerde kerk officieel geen sacrament, maar het werd welals een goddelijke instelling gezien. Overtredingen van de huwelijksregels moestendaarom niet alleen door de overheid worden gestraft, zoals uiteengezet in de PolitiekeOrdonnantie van 1580. Ook de kerk hoorde zich er over uit te spreken.120 Een van demeest voorkomende overtredingen van de regels was het ‘doorgaan’ of trouwen zonder

5.2 de nederduitse gereformeerde kerk 141

117 De woorden kunnen als synoniemen worden beschouwd (vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 94).

118 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (16-4-1666; 1-4-1667). Het stond kerken vrij om de openbare schuldbekentenis vorm te geven

‘ende dat op sulcker wijse ende forme, welcke men achten sal tot opbouwinghe eener yegelijcker ghemeente die alderbe-

quaemste wesen’ (Acta van de synode te Emden (1571), art. 29).

119 In totaal werden in de onderzochte periode eenentwintig gecensureerde lidmaten weer toegelaten. Tien van hen werden

anoniem ‘voorgesteld’. Daarvan waren er negen afgehouden wegens ontucht of onkuisheid, één wegens uitgave van een ketters

boek. Van de overige elf lidmaten waren er zeven onder censuur gesteld wegens onkuisheid, één wegens ‘kwaad huwelijksle-

ven’ en drie wegens twist, faillissement en ongeoorloofde deelname aan het avondmaal. Vgl. Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen,

211,212.

120 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 36,37.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 141

Page 138: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ouderlijke toestemming. Toen dominee Knibbe hoorde dat de minderjarige JustinaBarbette door Isaäc de Bije was ‘geschaakt’ en dat de twee in stilte waren getrouwd, be-sloot de kerkenraad tot een onderzoek. Inderdaad bleek dat de moeder van Justina nooitvan de verkering op de hoogte was gebracht. Na rijp beraad oordeelden de predikantenen ouderlingen dat Justina zich voorlopig van het avondmaal moest onthouden.121 An-dere lidmaten namen het er vandoor gaan erg letterlijk en verdwenen buiten het direc-te bereik van de kerk. Zo waren Johannes Beegha en Lijsbeth van Oosterdijk samen‘doorgegaan’ naar Amsterdam om daar zonder toestemming van de ouders te trouwen.De opzieners namen zich voor dat als het stel ooit om een attestatie zou vragen, deze ge-weigerd zou worden tot de zondaren zich boetvaardig hadden opgesteld.122

Ook bij problemen binnen het huwelijk trad de kerkenraad voortvarend op, ten-minste als het forum zélf een misstap constateerde. Zo ontzegden de ouderlingen enpredikanten op zevenentwintig maart 1665 David Henneman de toegang tot hetavondmaal wegens overspel en herhaaldelijke dronkenschap. De notulen melden nietsover een aangifte. Waarschijnlijk ging het hier, gezien de datum, om een tijdens eenhuisbezoek ontdekte misstap die niet ter plaatse kon worden verzoend of die inmid-dels ook bij meer mensen bekend was.123 Ook in het geval van Pieter Harmensz. lijktaan de bespreking in de kerkenraad het een en ander vooraf te zijn gegaan. De notulenvermelden slechts dat dominee Van der Hagen heeft meegedeeld dat Pieter zich inoverspel had ‘verlopen’ en dat het lidmaat door de kerkenraad onder censuur is gesteld.Ook hier hoefde de zondaar zich niet voor de opzieners te komen verantwoorden. Hetlijkt wel alsof de kerkenraad er na de nodige huisbezoeken zo min mogelijk woordenaan vuil wilde maken.124

Over het algemeen hield de kerkenraad overspel stil voor de overheid. Geen van dehierboven genoemde zaken kan in de strafrechtelijke archieven worden teruggevon-den. Alleen het geval van Joost Jansz. van den Broecke vonden de predikanten en ou-derlingen te aanstootgevend om voor zich te houden. Joost was van plan om na dedood van zijn vrouw met zijn dienstmeid te trouwen met wie hij al tijdens zijn huwe-lijk was vreemdgegaan. Daarbij was de vrouw in kwestie ook nog rooms-katholiek. Dekerkenraad besloot daarom op eenentwintig mei 1666 niet alleen tot afhouding over tegaan, maar ook om de overtreding aan het stadsbestuur door te geven.125 Desondanksstaat het overspel van Joost niet in de stedelijke correctieboeken. Aan de kerkenraads-vergadering was echter al wel een civiel proces voorafgegaan, iets waar de notulen vande ouderlingen en predikanten merkwaardig genoeg over zwijgen. Uit de gerechtelij-ke verslagen blijkt dat het initiatief tot het huwelijk niet van Joost, maar van de dienst-meid was uitgegaan. Ze had hem voor de schepenen gesleept en getuigt dat hij methaar het bed had gedeeld en dat zij daarna nog tijdens het leven van zijn vrouw van eenkind was bevallen. In de kantlijn van het dingboek staat geschreven ‘niet geproce-

142 5 kerkelijke tucht

121 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (7-12-1668 en 14-12-1668).

122 Idem (1-4-1667). Zie over ‘doorgaan’: Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 190-192; Spierenburg, Zwarte schapen, 24,25.

123 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (27-3-1665). Pasen viel dat jaar op 5 april.

124 Idem (23-6-1665).

125 Idem (21-5-1666).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 142

Page 139: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

deerd’. De man had namelijk lopende de rechtszaak met een huwelijk ingestemd.Maar niet in de kerk zoals de vrouw had geëist; het stel trouwde uiteindelijk op hetstadhuis. Voor de vierschaar was de zaak daarmee afgedaan.126

Andersom konden stellen die bij de rechtbank hun huwelijksproblemen uitvoch-ten, rekenen op censuur vanwege de gegeven ergernis. Zo daagde Barbara Cornelisd.van Cleijenhoven haar man Hendrick Jacobsz. Balbiaen op vier februari 1665 voor deschepenen vanwege zijn voortdurende dronkenschap. Niet alleen had hij al het geldverkwanseld dat zij bij het huwelijk had ingebracht, maar hij behandelde haar ookslecht. Ze kon daarom, zo betoogde Barbara’s procureur, niet langer met haar man sa-menleven. De schepenen stonden vervolgens een scheiding van tafel en bed toe, dienog diezelfde maand werd afgelezen. Het is daarbij opvallend dat de separatie pas inseptember 1665 in de kerkenraad ter sprake kwam. Kennelijk had de wijkpredikanthen niet eerder bezocht en zagen buurtbewoners in de scheiding geen aanleiding ombij de kerk te klagen. Hoe het ook zij, in september oordeelden de kerkenraadsledendat Barbara en Hendrick niet eerder aan het avondmaal mochten gaan voor de verbit-tering was weggenomen en de veroorzaakte ergernis ongedaan gemaakt was.127

De kerkenraad trad over het algemeen heel voorzichtig op als mensen aangifte deden van de zonden van anderen. Zo reageerden de opzieners terughoudend toen Esther de Raet hen in 1662, met het oog op het avondmaal, opbiechtte dat ze geschei-den van haar echtgenoot leefde. Volgens Esther had haar man, Leendert de Groot, haarslecht behandeld. De kerkenraad legde de beschuldiging eerst voor aan de echtgenootzelf, alvorens tot een oordeel te komen. Leendert ontkende de aantijgingen echter en gafop zijn beurt zijn vrouw de schuld van alles. Vervolgens liet de kerkenraad ook Estherverschijnen om hen beiden in elkaars aanwezigheid te horen. Het forum concludeerdeuiteindelijk dat Leendert de meeste schuld droeg voor de ontstane situatie. En dus werdalleen hij gecensureerd, hoewel de kerkenraad Esther wel aanraadde om voor één keerniet aan het avondmaal te gaan. Nog geen half jaar later maakte Leendert de verzoeningmet zijn vrouw bekend. De kerkenraad eiste daar eerst afdoende bewijs van, voor hijweer tot het avondmaal zou worden toegelaten. Een wat gepikeerde Leendert kwamdaarop met een kopie van een akte – mogelijk een notariële attestatie – waarin zijnvrouw al haar beschuldigingen tegen hem introk. De opzieners vertrouwden het niethelemaal en vroegen om het originele stuk. Ook moest Esther de echtheid van het do-cument komen bevestigen. Maar Esther verscheen niet. De kerkenraad besloot haardaarop, gezien de gegeven ergernis, opnieuw de deelname aan het avondmaal te ontra-den. Toen op zestien maart 1663 zowel Leendert als zijn vrouw weer aan het avondmaalwilden, werd alleen Esther toegelaten. Leendert moest eerst nog het document latenzien waarin Esther hem van alle schuld vrijpleitte. Hieraan voldeed hij binnen een week.Drie jaar ging het goed. In 1666 constateerde de kerkenraad, vermoedelijk na een huis-bezoek, dat het stel opnieuw ergernis wekte. Het forum ontbood Esther en Leendert op

5.2 de nederduitse gereformeerde kerk 143

126 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 285 (1-5-1666). Zie ook RAL, ONA, inv.nr. 778, p. 411 (20-4-1666).

127 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 161v (4-2-1665); RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (11-9-1665). Op 16 april 1666 werd Hendrick ‘na ver-

toning van berouw en leedwezen’ weer tot het avondmaal toegelaten (Idem (16-4-1666)).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 143

Page 140: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

de volgende vergadering, maar beiden verschenen tot tweemaal toe niet. Daarop beslo-ten de ouderlingen en predikanten om Leendert af te houden en zijn huisvrouw niet.Anderhalf jaar later vroeg het paar, inmiddels verhuisd, om een attestatie. Leendert gafal zijn fouten toe en toonde bovendien berouw. Vervolgens riep de kerkenraad ook Esther voor zich en verzoende het paar onder ernstige vermaningen om voortaan vreed-zaam te leven.128

Dit uitgebreide voorbeeld maakt duidelijk dat de kerkenraad bij de aangifte vanmisstappen niet uitsluitend afging op het relaas van een van de partijen maar zelf eenonderzoek instelde. Toen Esther zich over de ‘onfatsoenlijke bejegeningen’ van haarman beklaagde, mocht ook Leendert zijn verhaal doen. Het is opvallend hoe de ker-kenraad al snel partij koos voor Esther. Leendert had immers alle schuld van de handgewezen, terwijl zijn vrouw zich nederig opstelde en haar fouten toegaf. Bovendienwas zij degene die zich zorgen maakte om haar zielenheil. Daarmee presenteerde zezich als eerlijk en bewust van eigen tekortkomingen.129 Dit waren de kerkenraadsledenin 1666 kennelijk nog niet vergeten toen ze, nadat er opnieuw ruzie in het gezin wasuitgebroken, Leendert zonder meer onder censuur plaatsten en Esther niet. De zaaklaat verder zien hoezeer de kerkenraad uit was op verzoening. Het forum accepteerdedaartoe in principe zelfs een elders opgetekende akte. Ook kreeg het paar in 1667 paseen attestatie toen zij zich ten overstaan van de kerkenraad hadden verzoend.130

5.2.5 Persoonlijke levenswandel

Hetzelfde streven naar verzoening legde de kerkenraad ook aan de dag wanneer lid-maten overtredingen voorlegden op het gebied van de persoonlijke levenswandel. Zomobiliseerden de broers Rutger, Reijnier en Willem van Deijl de opzieners om hen eenflinke onderlinge ruzie voor te leggen. Waarover de onenigheid ging, wordt helaas nietduidelijk. De kerkenraadsleden waren niet van de onmin op de hoogte; waarschijnlijklag het conflict nog niet op straat. De ouderlingen en predikanten reageerden direct.Ze vroegen eerst ieder van de broers of zij zich aan het oordeel van de kerkenraad wil-den onderwerpen. Toen dat het geval bleek, polsten de opzieners bij alle drie de be-reidheid tot verzoening. Reijnier wees als enige iedere toenadering van de hand; daarwaren de scheldwoorden van zijn broers te grievend voor geweest, zo vond hij. Kenne-lijk had hij een meer bestraffend optreden van het forum verwacht. De kerkenraad pro-beerde nog één keer om een doorbraak te forceren en riep de broers bijeen om hen eropte wijzen dat wie zich onverzoenlijk opstelde, van het avondmaal zou worden afge-houden. Het dreigement hielp niet. Rutger en Willem sloten weliswaar vrede met el-kaar, maar Reijnier bleef weigeren om de ruzie te beëindigen. Dit kwam hem op cen-

144 5 kerkelijke tucht

128 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (10-3-1662; 17-3-1662; 8-9-1662; 12-9-1662; 16-3-1663; 20-3-1663; 9-4-1666; 16-4-1666; 20-4-

1666; 18-11-1667).

129 Dit zag de kerkenraad graag. Vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 254-255.

130 Vgl. Kloek, ‘Toezicht’, 112, waar de Leidse kerkenraad in 1621 een lidmaat dat een notariële attestatie had laten opstellen toe-

voegde ‘dat het in de kerckenraedt niet en is gewent met notariale acten getuychenissen ende dispositien een saecke te bepleijten’.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 144

Page 141: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

suur te staan.131 Pas negen maanden later was hij bereid zich met zijn broers te verzoe-nen en mocht hij, na een bedekte voorstelling, weer aan het avondmaal.132

Wanneer misstappen van lidmaten openbaar waren, volgde direct een afhoudingvan het avondmaal. Dat gebeurde ook bij een bankroet of faillissement. De kerk stondstrikt op het standpunt dat betalingsachterstanden op tijd moesten worden wegge-werkt. Wie dat niet kon, wekte de indruk onbetrouwbaar te zijn in geldzaken. Zo kop-pelde de Heidelbergsche Catechismus het achtste gebod – ‘gij zult niet stelen’ – aan be-drog, gierigheid, misbruik en verkwisting.133 Maar ook in het algemeen gold datgefailleerden door hun begeerte op te grote voet hadden geleefd en hun geldeisers had-den bestolen. Bovendien konden ze, gezien de openstaande schulden, niet meer aanhun maatschappelijke verplichtingen voldoen. Dit betekende dat een groot aantal pu-blieke ambten niet meer voor hen openstond, zoals bijvoorbeeld het buurtheerschapen het lidmaatschap van de schutterij. Lidmaten die failliet gingen, kwamen boven-dien onder censuur te staan, tot ze op een of andere wijze hun crediteuren tevredenhadden gesteld.134 Vandaar ook dat Pieter Dammasz. en Maertje Verbeeck geen attesta-tie kregen voordat zij hun achtergelaten schulden in Leiden hadden voldaan.135 WillemReijnenburch was eveneens de stad ontvlucht vanwege schulden, maar na verloop vantijd keerde hij terug. De kerkenraad reageerde onverbiddelijk op het nieuws en hieldhem van het avondmaal totdat hij zijn schuldeisers tevreden had gesteld.136

Tabel 5.4 Aantal door de Leidse Nederduitse gereformeerde kerkenraad besproken personen (T),uitgesplitst in mannen (M) en vrouwen (V), met betrekking tot overige overtredingenvan kerkelijk bepaalde gedragsregels op het gebied van de persoonlijke levenswandel enhet aantal zaken (N) in deze categorie in de periode 1664-1668, met tussen haakjes hetaantal keren dat een zaak terugkeerde in de kerkenraadsnotulen.

Categorie Personen in 1664-1668 Zaken

M V T N %

Faillissement 6 0 6 6 (3) 75

Twist 3 0 3 1 (1) 13

Geweld 0 3 3 1 13

Totaal 9 3 12 8 (4) 100

Bron: RAL, KNGK, inv.nr. F1808.

5.2 de nederduitse gereformeerde kerk 145

131 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (17-12-1666).

132 Idem (20-9-1667).

133 Heidelbergsche Catechismus, zondag 42, vraag 110.

134 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (20-3-1665); Idem (5-4-1667); Roodenburg, Onder censuur, 377-381. Zie ook Sprunger, ‘Entrepre-

neurs and ethics’, 218-219; Idem, ‘Faillissementen’, 104,105.

135 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (23-3-1667).

136 Idem (1-4-1667). Mogelijk was hij op de vlucht voor zijn schuldeisers vanwege het gevaar dat zij beslag zouden leggen op

zijn goederen (vgl. soortgelijk geval in: RAL, ONA, inv.nr. 967, nr. 12 (3-2-1667)).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 145

Page 142: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Tot dusver zijn vrouwen ondervertegenwoordigd in de rubriek ‘persoonlijke levens-wandel’. De categorie ‘geweld’ bestaat echter opvallend genoeg geheel uit vrouwen.137

Nu waren vrouwen in Leiden tussen 1664-1668 zeker niet gewelddadiger dan hunmannelijke plaatsgenoten. Hun aanwezigheid in de kerkenraadsnotulen duidt veeleerop het omgekeerde. De drie vrouwen waar de tabel melding van maakt, waren op acht-tien september 1668 om onbekende reden met elkaar in gevecht geraakt. Daarmee ga-ven zij een dermate grote ergernis in de gemeente dat de kerkenraad hen van hetavondmaal afhield.138

Dat in de onderzochte periode niet meer mensen wegens geweld gecensureerd wer-den, kan vermoedelijk worden verklaard uit het feit dat betrokkenen gewelddadighe-den niet of nauwelijks aan de kerkenraad meldden. Hetzelfde geldt voor beledigingenen gekijf. Stedelingen hadden ook andere manieren om met dergelijke kwesties om tegaan. Ze negeerden het geweld of de belediging, scholden terug of werden zelf ge-welddadig.139 Een andere groep stapte naar de notaris, de stedelijke rechtbank of wel-licht de buurtheer. Zij vonden wereldlijke fora blijkbaar meer geschikt om dergelijkeconflicten te beëindigen. Kloek constateerde hetzelfde voor eerdere periodes.140 Uit delage aantallen tuchtgevallen met betrekking tot geweld mag in elk geval niet zondermeer worden geconcludeerd dat gewelddadigheden onder lidmaten nauwelijks voor-kwamen en dat de gemeente blijkbaar al onder invloed was van een door de kerk on-dersteund beschavingsoffensief. Daarvoor zullen eerst de kerkenraadsnotulen van deandere kerken geanalyseerd moeten worden.141

5.2.6 Overig

De rubriek ‘overige zaken’ omvat hoofdzakelijk zonden die de kerkenraad in termenals ‘ergerlijk leven’, ‘ergerlijk gedrag’ of ‘onstichtelijke wandel’ omschreef. Hierdoor isdus niet duidelijk of er sprake was van dronkenschap, twist of bijvoorbeeld voorechte-lijke seksualiteit, alleen dat de bedoelde misstappen openbaar waren en dus de ge-meenschap te schande maakten. Zo werden Johannes Kieckens en zijn vrouw in 1664vermaand vanwege hun ‘ergerlijk leven’, wat lijkt te wijzen op echtelijke problemen.Een jaar later daagde zijn vrouw hem tot drie keer toe voor de burgemeesters, overigenssteeds om onbekende redenen.142 Uit de verslagen van het college van vredemakersblijkt dat Johannes in die dagen bovendien in allerlei zakelijke geschillen was verwik-keld.143 Soms bleven in de kerkenraadsnotulen de begane misstappen helemaal onver-meld. Zo wees de kerkenraad het attestatieverzoek van Philips Arckelbout alleen om‘gewichtige redenen’ af.144 De achterliggende zonden in deze rubriek zouden de uit-

146 5 kerkelijke tucht

137 Vgl. Kloek, ‘Toezicht’, 111,118; Schilling, ‘Reformierte Kirchenzucht’, 303.

138 Vgl. Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 194; Idem, Maurermeister, 368,369; Gowing, ‘Language, power and the law’, 32.

139 Vgl. Spierenburg, ‘Knife fighting’, 107.

140 Kloek, ‘Toezicht’, 112.

141 Vgl. Roodenburg, Onder censuur, 354.

142 RAL, SAII, inv.nr. 250 (3-6-1665; 20-7-1665; 23-7-1665).

143 RAL, ORA, inv. nr. 47 2H (1-8-1664; 5-8-1664; 1-9-1664); Idem, inv.nr. 47 2 I (15-12-1664).

144 RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (1-2-1664).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 146

Page 143: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

komsten met betrekking tot de overige categorieën dus nog kunnen veranderen, zekergezien het aantal tuchtzaken waar het hier om gaat. Maar de onduidelijkheid is tegroot voor een meer precieze indeling. Het is daarom beter om de cijfers in de ver-schillende rubrieken te beperken tot die zaken waarover geen misverstanden bestaan.

5.2.7 Conclusie

De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat van een strenge tuchtuitoefening door de Leid-se Nederduitse gereformeerde kerk geen sprake was in de jaren zestig van de zeven-tiende eeuw. Het aantal censuurgevallen was in de periode 1664-1668 meer dan gehal-veerd ten opzichte van de door E.M. Kloek bestudeerde jaren 1620-1626. Geen van de‘trappen’ van censuur werd ingezet, ondanks de voornemens van de kerkenraad in1652. Wel kwamen anonieme schuldbekentenissen voor van zondaren die, meestal na‘onkuisheden’, weer tot het avondmaal waren toegelaten. Afgezet tegen het fors geste-gen inwonertal van de stad kan de tucht in de Leidse publieke kerk weinig anders daneen marginaal verschijnsel worden genoemd. De gereformeerde ouderlingen en predi-kanten hielden maar twee of drie keer per jaar een rondgang door hun wijk om de lid-maten te bezoeken. Het lijkt onwaarschijnlijk dat zij daarmee een sluitend toezicht opde gemeente hadden.

Toch is een slag om de arm op zijn plaats. Mogelijk pasten de kerkenraadsleden eenstille vorm van tucht toe, waarbij zij de betrokken zondaren zoveel mogelijk buiten dekerkenraadskamer vermaanden en zodoende voor een formele afhouding behoedden.Bij de huisbezoeken konden berouwvolle leden dan het advies krijgen om bijvoor-beeld eenmalig van avondmaalsdeelname af te zien. Alleen wie zijn leven niet beterdeof teveel ergernis had gegeven, kreeg met een officiële tuchtprocedure te maken. Ditverklaart de concentraties van tuchtgevallen in de maanden rond Pasen, september endecember, wanneer de huisbezoeken met het oog op het avondmaal werden afgelegd.Ook tussentijdse aangiftes konden op een stille manier, dus buiten de boeken om,worden afgehandeld. Volgens deze redenatie is sprake van een niet nader te bepalenonderregistratie en kan dus weinig over de tuchtuitoefening door de gereformeerdekerk worden gezegd op basis van de kerkenraadsnotulen.

Het is opvallend dat de kerkenraad zich vooral over het huwelijks- en seksleven vande avondmaalsgemeenschap uitsprak en zich tijdens vergaderingen veel minder bezig-hield met overtredingen van de overige door de kerk gestelde gedragsregels. Deze laat-ste konden kennelijk óf snel worden verzoend óf ze werden nauwelijks aan de opzienersdoorgegeven. Voor het eerste pleit de opstelling van de overheid die van mening was datde kerkenraad zich niet teveel met het maatschappelijk gedrag van de Leidenaren moestbemoeien. De overheid kon dit eenvoudig controleren omdat de kerkenraad voor eenbelangrijk deel uit leden van het stadsbestuur bestond. Het geringe aantal censuurge-vallen kan zodoende worden beschouwd als een indicatie van de inkapseling van de pu-blieke kerk in de stedelijke politiek. Beide partijen hadden baat bij die samenwerking.De stad voorkwam onrust en de kerk kreeg de nodige ruggesteun bij het handhaven vanhaar plaats in de samenleving. De eerder besproken zaak tegen Cornelis Uijterhage,

5.2 de nederduitse gereformeerde kerk 147

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 147

Page 144: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

waarin het stadsbestuur de eer en het respect van de kerkenraad verdedigde, illustreertdit.145 Aan de andere kant kon de kerkenraad veel van deze zonden als opzichter over deavondmaalsgemeente niet zomaar negeren. Daarvoor was de gegeven ergernis vaak tegroot. Vandaar dat de kerk zich met betrekking tot overtredingen van de gedragsregelsop het gebied van de persoonlijke levenswandel mogelijk meer op stille tucht richtte.Daarin was ze ook vrij. De overheid had zich in de jaren tachtig van de zestiende eeuwalleen tegen strengere vormen van tucht gekeerd.146

Toch kan ook de tweede hypothese niet worden uitgesloten. Want wat baatte hetlidmaten om bepaalde ergerniswekkende misstappen bij de kerkenraad aan te gevenals die er verder toch weinig meer mee deed dan de zaak stil houden? Openbare aan-stoot diende immers ook in het openbaar te worden rechtgezet.147 Dat de kerkenraadwel veel overtredingen van de huwelijksregels besprak, met name met betrekking totvoorechtelijke seksualiteit, moet worden verklaard uit de overeenstemming die op ditpunt met de stedelijke overheid bestond.148 Maar de kerk moest het daarbij wel hebbenvan de huisbezoeken, waar de misstappen voornamelijk aan het licht kwamen, of vaneen te kleine marge tussen een huwelijk en de geboorte van het eerste kind. Lidmatenzagen de kerkenraad nauwelijks als forum voor klachten over ‘onkuisheden’ van ande-ren. Zodoende was de rol van de Nederduitse gereformeerde kerkenraad als forum voorgeschilbeslechting misschien minder groot dan wel is gedacht.149 Het is daarom van be-lang om deze uitkomsten te toetsen aan de activiteiten van de andere grote gerefor-meerde kerkenraad, het Waalse gereformeerde consistorie.

5.3 De Waalse gereformeerde kerk

5.3.1 Introductie

De Waalse kerk in Leiden werd in 1581 gesticht door Lambert Daneau, een hoogleraartheologie aan de Leidse universiteit. Voor die tijd was er slechts incidenteel sprake vanWaalse of Franstalige prediking in de stad.150 Daneau stampte de kerk in enkele maan-den uit de grond. Hij benoemde ook een eigen kerkenraad, zonder goedkeuring te vra-gen van de Leidse overheid. Dit was tegen het zere been van de stadsbestuurders die nethet zogeheten ‘arbitraal akkoord’ hadden gesloten met de gereformeerde kerk.151 Hetconflict werd opgelost met een compromis. De overheid zou de Waalse kerkenraad

148 5 kerkelijke tucht

145 De gereformeerde kerk nam in die tijd nog altijd geen meerderheidspositie in Holland in (Bergsma, Gideonsbende, 14-17;

Knippenberg, De religieuze kaart van Nederland, 20-22).

146 In Utrecht kwam het in 1659 nog tot 17 anonieme aflezingen (Van Lieburg, De nadere reformatie in Utrecht, 94).

147 Vgl. Frijhoff & Spies, Bevochten eendracht, 186; Dinges, Maurermeister, 313-317; Roodenburg, Onder censuur, 115; Garrioch, Neigh-

bourhood and community, 40-55.

148 Vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 216.

149 Vgl. Dinges, ‘Justice as a form of social control’, 163; Roodenburg, Onder censuur, 386.

150 Jonge, ‘Quatrième centenaire’, 446-447. Vgl. Perk, De Waalsche gemeenten, 20.

151 Zie par. 5.2.1.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 148

Page 145: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

erkennen, op voorwaarde dat Daneau zich voortaan aan de afspraken zou houden. Deeigenzinnige predikant zorgde daarnaast nog voor opschudding door lidmaten van deNederduitse gereformeerde kerk aan het avondmaal te laten gaan die wegens het op-treden van de rekkelijke predikant Coolhaes hun heil bij hem hadden gezocht.152 Eenconfrontatie met het stadsbestuur, dat achter Coolhaes stond, kon niet uitblijven enbinnen het jaar aanvaardde Daneau een betrekking in Gent. J. Koppenol weet zelfs dathij was ‘weggetreiterd’ door de Leidse stadssecretaris Jan van Hout. Waarschijnlijk be-tekende het vertrek van de predikant het voorlopige einde van de Waalse kerkenraad.153

De immigratiestroom van Zuid-Nederlanders aan het einde van de zestiende eeuwgaf de Franstalige kerk in Leiden een nieuwe impuls. De gemeente groeide van vier-honderdvijfentwintig leden tot vijfduizend halverwege de zeventiende eeuw.154 Pro-blemen met het stadsbestuur deden zich niet meer voor. De Waalse kerk deelde in devoorrechten van de publieke kerk. De gemeenschap kreeg een pand van de stad. Eerstwas dat de kapel van het Faliede begijnhof aan het Rapenburg, daarna de Vrouwekerk,terwijl vanaf 1638 ook gebruik mocht worden gemaakt van de kapel van het Sint Catharinagasthuis. Verder werden de predikanten, net als bij de Nederduitse gerefor-meerden, door de overheid betaald. Daar stond tegenover dat de kerk zich aan het ‘arbitraal akkoord’ diende te houden, dat wil zeggen dat de benoeming van nieuweambtsdragers steeds in handen was van het stadsbestuur.155

Inhoudelijk vertoonde de Waalse kerk veel overeenkomsten met haar Nederduitsegereformeerde evenknie. Beide hadden dezelfde bevoegdheden, rechten, kerkorde engeloofsbelijdenissen. Maar daarnaast hadden Waalse kerken in de Republiek ook huneigen tradities. Zo hadden ze eigen classes en synoden.156 Verder waren er verschillen ophet gebied van de tuchtuitoefening. De Walen gebruikten een zogeheten ‘mereau’ ofloodje om aan het avondmaal te mogen deelnemen. Vermoedelijk kregen gelovigen ditals ze belijdenis hadden afgelegd. Leden die vanwege een misstap van het avondmaalafgehouden werden, dienden hun ‘mereau’ weer in te leveren.157 Ook moest een ge-schorst lidmaat, dat weer in de gemeente opgenomen wilde worden, de openbareschuldbelijdenis die door de predikant van de kansel werd afgelezen, staande met eenjawoord beamen. In de Nederduitse gereformeerde kerken kwam deze vorm van open-bare verzoening nauwelijks voor.158 Toch moeten de procedurele verschillen ten aan-zien van de tucht niet overdreven worden. De Waalse kerk gebruikte veelal dezelfdeformuleringen bij het uitoefenen van de kerkelijke censuur.

Of de tucht in de Waalse kerk ook in de praktijk verschilde van die van de Neder-duitse gereformeerde is nog nooit onderzocht. Fockema Andreae suggereert wel dat deWaalse gereformeerden de censuur strikter toepasten. Hij spreekt van een ‘consciënti-

5.3 de waalse gereformeerde kerk 149

152 Fatio, nihil pulchrius ordine, 44-46.

153 Koppenol, Leids heelal, 361; Woltjer, Een niew ende onghesien dingh, 6; Cohen, Ecrivains français, 156-158.

154 Fockema Andreae, ‘De Waals-hervormde kerk te Leiden’, 110, 116.

155 Buisman, ‘Kerk en samenleving’, 127.

156 Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 143, 166, 213; Perk, De Waalsche gemeenten, 11-17.

157 Fockema Andreae, ‘De Waals-hervormde kerk te Leiden’, 115.

158 Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 212.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 149

Page 146: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

euze’ tuchtuitoefening.159 Maar hij baseert zich niet op cijfers. Het is daarom interes-sant de notulen van de Waalse kerk nader te bestuderen voor de jaren 1664-1668 en deonderzoeksresultaten naast die van de zojuist besproken Nederduitse gereformeerdekerk te leggen. Is er inderdaad sprake van een groter aantal tuchtgevallen? Wat be-schouwde de Waalse kerkenraad als ergerlijke zonden die op formele wijze moestenworden afgehandeld? Waardoor kunnen eventuele verschillen met het Nederduitsegereformeerde consistorie op dit gebied worden verklaard?

5.3.2 Tuchtuitoefening 1664-1668

De Waalse kerk had een relatief omvangrijke kerkenraad. In 1584 telde de gemeenschapvier diakenen en vier ouderlingen. Dat aantal groeide tot tien van beide soorten ambts-dragers in de jaren zestig van de zeventiende eeuw.160 De kerkenraad was daarmee evengroot als die van de Nederduitse gereformeerde kerk, alleen telde deze laatste veertien ou-derlingen en zes diakenen. Hieruit kan allereerst worden afgeleid dat de Walen de ar-menzorg naar verhouding hoger waardeerden dan de Nederduitse gereformeerde kerk.Nu waren er onder de Franstalige immigranten, naast enkele rijke textielproducenten, in-derdaad veel armen. Daardoor zat de Waalse diaconie zelf regelmatig krap bij kas en moestze het stadsbestuur om financiële bijstand vragen.161 Toch was ook het aantal ouderlingenin de kerkenraad fors, gezien de kleinere omvang van de Waalse kerk. Dat maakte het op-zicht mogelijk effectiever. Ook het feit dat de Franstalige Leidenaren voor het merendeelin een eigen wijk in het noorden van de stad woonden, droeg daaraan bij.162 Een andere fac-tor die de tuchtuitoefening over de Waalse gemeente kan hebben beïnvloed, is het feit dater tussen de Waalse kerkenraad en de stedelijke overheid geen enkele overlap bestond. Hetstadsbestuur was namelijk niet toegankelijk voor vreemdelingen. Daarmee was ook decontrole op het doen en laten van het consistorie minder sterk.163

Bestudering van de kerkenraadsnotulen bevestigt het vermoeden dat de tucht in deWaalse gereformeerde kerk intensiever was dan die in de Nederduitse. Niet alleen zijnde tuchtgevallen evenwichtiger over het kalenderjaar verspreid, waardoor ze mindernadrukkelijk samenvielen met de vaste visitatierondes die aan christelijke hoogtijdagenen de zomermaanden voorafgingen.164 Ook het aantal gecensureerde lidmaten is opval-lend hoger, namelijk honderdtachtig mannen en vrouwen, verdeeld over honderd-tweeënzestig zaken. Dat zijn er ruim twee keer zoveel als bij de Nederduitse gerefor-meerde kerk. Aangezien de Waalse gemeente ook nog eens beduidend kleiner was dan

150 5 kerkelijke tucht

159 Fockema Andreae, ‘De Waals-hervormde kerk te Leiden’, 114-115.

160 Het aantal predikanten groeide in diezelfde periode van één tot vijf.

161 Zie bijv. RAL, SAII, inv.nr. 189, p. 23 (16-5-1649). Vgl. Noordam, ‘Nieuwkomers in Leiden’, 65-66; Schilling, ‘Calvinistische

Presbyterien’, 413; Fockema Andreae, ‘De Waals-hervormde kerk te Leiden’, 111.

162 Veel Walen woonden in de stadsvergroting van 1611, bestaande uit de bonnen Nieuwmaren, Zijloort en Hogemorsch.

163 Noordam, ‘Nieuwkomers in Leiden’, 70-72; Schilling, ‘Calvinistische Presbyterien’, 442. Wel had het stadsbestuur een of

twee van zijn medeleden tot gecommitteerde in de kerkenraad aangewezen. Deze verschenen echter zelden (Fockema Andreae,

‘De Waals-hervormde kerk te Leiden’, 119).

164 Vgl. januari (21), februari (15), maart (14), april (19), mei (9), juni (19), juli (13), augustus (17), september (7), oktober (4), no-

vember (4) en december (20).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 150

Page 147: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

de Nederduitse, betekent dit dat de tucht naar verhouding veel meer leden bereikte. Totslot zijn ook in de aandacht voor de door Kloek onderscheiden categorieën de nodige af-wijkingen aan te wijzen. Zoals tabel 5.5 laat zien, is het aantal lidmaten dat wegens pro-blemen op het gebied van huwelijk en zedelijkheid met de kerkenraad in aanrakingkwam in de Waalse kerk relatief een stuk kleiner dan bij de Nederduitse gereformeer-den. Maar daar staat tegenover dat het aantal overige overtredingen van de kerkelijk be-paalde gedragsregels op het gebied van de persoonlijke levenswandel bij de Walen aan-zienlijk hoger lag. Dit laatste heeft ongetwijfeld te maken met het effectievere opzichtdat de Waalse opzieners over hun gemeente hadden en de geringere bemoeienis van deLeidse overheid. De kerkenraad hoefde daardoor tuchtzaken minder stil af te handelen.Voor aanvullende verklaringen moeten de tuchtgevallen nader worden bekeken.

Tabel 5.5 Vergelijking van het aantal door de kerkenraad besproken tuchtgevallen in de jaren 1664-1668 in de Waalse en Nederduitse gereformeerde gemeenten in Leiden, uitgedrukt in ab-solute aantallen en in procenten, met tussen haakjes het aantal keren dat een zaak in denotulen terugkeerde.

Categorie Waalse geref. kerk Nederduitse geref. kerk

N % N %

Leerstellige zaken 19 (14) 12 11 (15) 16

Huwelijk en zedelijkheid 57 (43) 35 44 (23) 64

Persoonlijke levenswandel 54 (21) 33 8 (4) 12

Niet nader bekend 32 (19) 20 6 (1) 9

Totaal 162 (97) 100 69 (43) 100

Bron: RAL, KNGK, inv.nr. F1808 en Idem, AWG, inv.nr. 44.

5.3.3 Leerstellige zaken

Veruit de meeste Waalse gemeenteleden die met ‘leertucht’ of censuur wegens leerstel-lige zaken te maken kregen, hadden zich van de gereformeerde kerk afgekeerd. Opzie-ners bespraken in dit verband met name vrouwelijke lidmaten die naar de paapse miswaren geweest. Mogelijk gingen zij met hun rooms-katholieke man mee.165 De betrok-kenen werden door de kerkenraad steevast van het avondmaal afgehouden. Het forumdeed afvalligheid overigens telkens zeer summier af. Mogelijk was er al tijdens huisbe-zoeken met de betreffende lidmaten over gesproken, waarna die, gezien de uitkomst,weigerden terug te keren naar de gereformeerde kerk.166 Onder de gecensureerden be-vonden zich, net als bij de Nederduitse gereformeerden, geen lidmaten die zich tot hetarminianisme hadden bekeerd. Dit wijst opnieuw op de geringe concurrentie uit re-

5.3 de waalse gereformeerde kerk 151

165 De namen van de mannen blijven onvermeld.

166 Uitzondering is Barbe Cathérine die, ‘estant aller à la messe’, van het avondmaal wordt afgehouden. Twee weken later ver-

schijnt ze voor de kerkenraad om te protesteren. Ze ontkent bij hoog en bij laag naar de mis te zijn geweest. Daarop maakte het

‘consistoire’ de censuur ongedaan (RAL, AWK, inv.nr. 44 (3-8-1668; 17-8-1668)).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 151

Page 148: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

monstrantse hoek. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat de Waalse kerk zich in debotsingen tussen arminianen en gomaristen over het algemeen neutraal opstelde.167

In de categorie ‘onenigheid met de kerkenraad’ gaat het met name over kritiek opde rechtzinnigheid van de kerk. Zo vond Eloij Guérar dat de kerk alleen in het verledenhet huis van God was geweest. Tegenwoordig leek de gemeente veeleer het domein vande duivel. De opzieners reageerden ontzet toen hen dit ter ore kwam en riepen hem bijzich op de kerkenraadskamer om hem ‘de tucht te geven die hij verdiende’. Ze trom-melden daarbij ook nog enkele gemeenteleden op die konden bevestigen dat Eloij deuitspraken had gedaan. Een van hen wist zelfs te vertellen dat hij had gezegd dat dekerk tegenwoordig niet meer aan Christus maar aan de antichrist toebehoorde. Moge-lijk meende Eloij, gelet op zijn verwijzing naar de komst van de antichrist, dat het ein-de der tijden nabij was. De verontwaardigde kerkenraad ontzegde hem de toegang tothet avondmaal. Alleen na voldoende spijtbetuiging zou hij weer worden toegelaten.168

Tabel 5.6 Aantal door de Leidse Waalse gereformeerde kerkenraad besproken personen (T), uitge-splitst in mannen (M) en vrouwen (V), met betrekking tot leerstellige problemen en hetaantal zaken (N) in deze categorie in de periode 1664-1668, met tussen haakjes het aantalkeren dat een zaak terugkeerde in de kerkenraadsnotulen

Categorie Personen in 1664-1668 Zaken

M V T N %

Afval 5 9 14 13 (5) 68

Onenigheid met de kerkenraad 3 1 4 3 (5) 16

Uitgave ketters boek 2 0 2 2 (4) 11

Wegblijven van het avondmaal 0 1 1 1 5

Totaal 10 11 21 19 (14) 100

Bron: RAL, AWK, inv.nr. 44.

Een bijzondere vorm van ‘onenigheid met de kerkenraad’ was het uitgeven van eendoor de kerk als godslasterlijk beschouwd geschrift. De categorie is daarom apart op-genomen. In de onderzochte periode deed vooral de ‘Tractatus de Concordia Christia-na’ uit 1664 van doctor medicinae Louis de Beaufort stof opwaaien in de Waalse kerk. In hetboekje beweerde Louis onder meer dat de kerkelijke belijdenisgeschriften niet spoor-den met Gods Woord. De kerkenraad eiste direct een uitgebreide schuldbekentenisvan de geneesheer. Maar Louis weigerde dat. Vervolgens hielden de opzieners hem vanhet avondmaal af en legden de zaak voor aan de Waalse synode, die de censuurmaatre-gel van het Leidse consistorie bevestigde. Louis verdedigde zich met een nieuw boek.Hierin noemde hij het optreden van de kerk onrechtvaardig en vergeleek hij de tucht-

152 5 kerkelijke tucht

167 Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 243; Perk, De Waalsche gemeenten, 25. Uitzondering was de Waalse kerk in Rotterdam (Vil-

leneuve, Eglise Réformée Wallonne de Rotterdam, 16-18).

168 RAL, AWK, inv.nr. 44 (29-6-1664; 13-7-1664; 27-7-1664). De 17e eeuw kende verschillende oplevingen van eindtijdver-

wachtingen, vgl. Frijhoff, Wegen van Evert Willemsz., 174-175,361-388; Schwartz, The French prophets, 7-16.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 152

Page 149: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

maatregel met de Spaanse inquisitie. De kerkenraad was not amused en lichtte het stads-bestuur in.169 Dat zette de schout aan het werk en nog dezelfde maand lag er de eis dathet werk van Louis de Beaufort voor het stadhuis verbrand moest worden en dat de doc-tor medicinae een boete van honderdvijfentwintig gulden diende te betalen. Waarschijn-lijk kwam de medicus er met een schikking vanaf. Zijn afhouding bleef overigens ge-handhaafd.170

5.3.4 Huwelijk en zedelijkheid

Zoals al eerder is opgemerkt, waren de Waalse ouderlingen en predikanten in de uit-oefening van hun opzicht over de gemeente minder afhankelijk van de vaste huisbe-zoeken dan hun Nederduitse gereformeerde collega’s. Dit blijkt ook uit de soortenmisstappen die de kerkenraad op het gebied van huwelijk en zedelijkheid besprak.Hielden de Nederduitse gereformeerde opzieners zich vooral bezig met voorechtelijkeseksualiteit, die vaak alleen aan het licht kwam als er een zwangerschap op volgde, deWaalse kerk censureerde met name lidmaten wegens een ‘kwaad huwelijksleven’. Dithield onder meer overspel in. Niet alleen de kerk beschouwde dit vergrijp als een ern-stige zonde tegen God en Zijn gemeente, ook nogal wat gemeenteleden vonden diezonde kwalijk genoeg om elkaar ervoor aan te geven bij de kerkenraad. De meeste tip-gevers bleven anoniem. Zij moeten vermoedelijk in de buurt van de betrokkenen wor-den gezocht.171 In februari 1665 werd Jean Nolet bij de kerkenraad geroepen omdat hetverhaal ging dat hij overspel had gepleegd. Toen hij de aantijging in alle toonaardenontkende, legde het forum hem een eenmalige afhouding op vanwege de ergernis diehij in de gemeente had veroorzaakt.172 Lidmaten die de aanklacht wel bekenden, wer-den gecensureerd totdat ze voldoende berouw lieten zien. Alleen dan konden ze metde verstoorde gemeente worden verzoend.173

Ook andere vormen van kwaad huwelijksleven bereikten de kerkenraad vaak dooraanklachten van buren, zoals bijvoorbeeld in het geval van François Cresson en zijnvrouw. Het echtpaar had voortdurend ruzie en was uiteindelijk eigenmachtig uit el-kaar gegaan. De kerkenraad vermaande de beide echtelieden eerst om weer bij elkaar tegaan wonen. Maar toen het stel dat weigerde, hield het forum zowel François als zijnvrouw van het avondmaal af. De vrouw kreeg daarbij bovendien de waarschuwing datze moest stoppen met haar ‘gueuseries’. Ging ze daarmee door, dan zouden de ouder-lingen en predikanten het stadsbestuur inlichten. Mogelijk doelden de kerkenraads-

5.3 de waalse gereformeerde kerk 153

169 RAL, AWK, inv.nr. 44 (19-11-1664; 12-12-1664; 7-1-1665; 11-3-1665). Het boek was getiteld: Apologie ofte declaratie van Louijs de

Beaufort raeckende de onrechtvaerdige proceduren die bij de dienaers van de Waelsche gemeijnte jegens hem waeren gehouden.

170 Het vonnis ontbreekt in de correctieboeken (RAL, ORA, inv.nr. 4 N, p 270 (30-3-1665)). Er kon geen vermelding van een

heropname worden gevonden in de kerkenraadsnotulen.

171 Zie ook Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 259,260; Roodenburg, Onder censuur, 117-120, 131-134; Van Deursen, Bavianen en

slijkgeuzen, 208.

172 RAL, AWK, inv.nr. 44 (4-2-1665).

173 Idem (2-12-1667).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 153

Page 150: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

leden op bedelactiviteiten van de vrouw.174 Het dreigement bleek effect te hebben. Eenweek later verzoende het echtpaar zich alsnog, waarna de kerkenraad de censuur op-hief. Dat mag opmerkelijk snel worden genoemd, maar François en zijn vrouw verga-ven elkaar kennelijk op het goede moment en op de juiste manier. Zo zag de kerk hetgraag.175

Tabel 5.7 Aantal door de Leidse Waalse kerkenraad besproken personen (T), uitgesplitst in mannen(M) en vrouwen (V), met betrekking tot misstappen op het gebied van huwelijk en zede-lijkheid en het aantal zaken (N) in deze categorie in de periode 1664-1668, met tussenhaakjes het aantal keren dat een zaak terugkeerde in de kerkenraadsnotulen.

Categorie Personen in 1664-1668 Zaken

M V T N %

Overtreding trouwregels 2 0 2 2 (2) 4

Kwaad huwelijksleven 28 22 50 40 (34) 70

Onkuisheid 9 7 16 15 (7) 26

Totaal 39 29 68 57 (43) 100

Bron: RAL, AWK, inv.nr. 44.

Afhankelijk van de ernst en de openbaarheid van de misstap kon de kerkenraad eenlangere of kortere proefperiode opleggen waarin de zondaar berouw moest tonenvoordat hij of zij weer een avondmaalsloodje kreeg. Het voorbeeld van Barbe du Hen isillustratief. De vrouw was beschuldigd van ontucht en moest op de kerkenraadskamerverschijnen. Daar gaf ze haar zonde in tranen toe. De opzieners legden haar vervolgenseen afhouding op met de toezegging dat ze na twee maanden weer zou worden toege-laten. Voorwaarde was wel dat ze zich ondertussen voldoende ‘boetvaardig’ zou blijvenopstellen.176 De gegeven ergernis als gevolg van het overspel van Jean Wasteau was gro-ter. Toen hij een half jaar na zijn afhouding de kerkenraad vroeg om weer tot hetavondmaal te worden toegelaten, vonden de opzieners zijn verzoek te vroeg omdat zijnzonde nog te vers in het geheugen lag.177

5.3.5 Persoonlijke levenswandel

Waalse lidmaten wisten hun kerkenraad ook te vinden voor het aangeven van overigmaatschappelijk wangedrag, zowel van zichzelf als van anderen. Dat dit ook nog aleens buiten de reguliere huisbezoeken om gebeurde, blijkt niet alleen uit de datum

154 5 kerkelijke tucht

174 Idem (1-6-1668; 6-6-1668; 9-6-1668; 29-7-1667). ‘Gueuserie’ wordt in het WNT vertaald met dwaze gedachten (zie onder

‘grollen’), terwijl ‘geuzerij’ ook een protestantse ketterij kan zijn (zie ‘ketterij’). In het Frans staat het woord ‘gueuse’ voor slons,

slet of del (zie ‘halfblanksjuffrouw’) of voor bedelaarster (zie ‘troggelen’). Gezien de snelheid waarmee de man en de vrouw ver-

zoend zijn en weer tot het avondmaal worden toegelaten, is in de tekst met het woord ‘gueuserie’ waarschijnlijk bedelarij be-

doeld.

175 RAL, AWK, inv.nr. 44 (3-8-1668).

176 Idem (27-11-1667).

177 Idem (25-3-1665).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 154

Page 151: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

waarop deze zaken door de kerkenraad werden besproken. Ook de vele gevallen van ge-weld, beledigingen en twist die werden aangemeld, wijzen daarop. Deze zonden, die inde Nederduitse gereformeerde kerkenraadsnotulen veel minder aan bod kwamen, wer-den meestal in het openbaar gepleegd en waren zodoende voor veel mensen waarneem-baar. De hierdoor gegeven ergernis was voor mensen aanleiding om naar de kerkenraadte stappen en het bewuste lidmaat aan te geven. Zo moesten Nicole des Blon en Made-laine Libot op de consistoriekamer komen omdat ze elkaar op straat hadden geslagen‘op een manier die de buren ergernis had gegeven’.178 Steeds onderzochten de opzienersna een aanklacht nauwkeurig de schuld van alle betrokken partijen. Vandaar dat niet al-leen Susanne Frémant gecensureerd werd voor het slaan van de dochter van MichelChôteau, maar ook Michel zelf, die Susanne had teruggeslagen, én zijn dochter die ken-nelijk ook tot de avondmaalsgemeenschap behoorde. Het draaide allemaal om eenhandgemeen tussen de dochter van Susanne en de dochter van Michel. De aanleiding isniet duidelijk, maar de veroorzaakte ergernis was aanleiding tot censuurmaatregelen.179

Tabel 5.8 Aantal door de Leidse Waalse kerkenraad besproken personen (T), uitgesplitst in mannen(M) en vrouwen (V), met betrekking tot overige overtredingen van de door de kerk be-paalde gedragsregels op het gebied van de persoonlijke levenswandel en het aantal zaken(N) in deze categorie in de periode 1664-1668, met tussen haakjes het aantal keren dat eenzaak terugkeerde in de kerkenraadsnotulen.

Categorie Personen in 1664-1668 Zaken

M V T N %

Twist 8 6 14 14 (8) 26

Faillissement 9 2 11 9 17

Geweld 24 4 28 28 (11) 52

Belediging 3 0 3 3 (2) 6

Totaal 44 12 56 54 (21) 100

Bron: RAL, AWK, inv.nr. 44.

Twistende lidmaten konden pas weer in de avondmaalsgemeenschap worden opgeno-men als ze zich eerst met elkaar hadden verzoend. Dat was in het geval van burenruziesniet anders als met echtelijke twisten. Het begraven van de strijdbijl was voor de be-trokkenen niet altijd even makkelijk. François Dambrin kreeg opdracht om zich metzijn buurman te verenigen die hij niet alleen zonder aanleiding had geslagen, maarook diep had beledigd. Het lidmaat gaf daaraan pas een half jaar later gehoor.180 Een-zelfde vermaning gaf de kerkenraad aan Lambert Flamman die de vrouw van de kosterhad beledigd en haar een klap in haar gezicht had gegeven.181 Lambert reageerde snel-

5.3 de waalse gereformeerde kerk 155

178 Idem (11-6-1666).

179 Idem (1-6-1668).

180 Idem (28-3-1668; 12-10-1668).

181 Idem (20-1-1666).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 155

Page 152: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ler. Twee weken later gaf hij te kennen dat hij zich met de vrouw wilde verzoenen.Toen zij daar ook toe bereid was, gaven de twee elkaar de hand als teken van hun ‘on-geveinsde vriendschap’.182 Dit gebaar herinnert aan de amende honorable die in het hoofd-stuk over de gebuurten al aan bod is gekomen. Overigens is dit de enige vermeldingvan het bewuste verzoeningsritueel in de Waalse kerkenraadsnotulen tussen 1664-1668. Maar het schudden van handen mag wel in veel gevallen worden verondersteld.183

5.3.6 Overig

Onder de overige tuchtzaken zijn die gevallen gerekend waarin niet duidelijk waswaarop ze betrekking hadden. Zo bekende Anne du Sar ‘in alle eerlijkheid’ aan de ker-kenraad dat ze een ‘grote zonde’ had begaan. De predikanten en ouderlingen hieldenhaar vervolgens van het avondmaal af en gelastten ook haar man niet aan de tafel vande Heer te gaan, omdat deze in hun ogen even schuldig was als zij.184 Net als bij de Ne-derduitse gereformeerden omvat de restcategorie een betrekkelijk grote groep tucht-zaken. En dus geldt ook hier dat de zonden waarvan sprake is, de uitkomsten ten aan-zien van de andere rubrieken enigszins vertekenen. De onduidelijkheid is echter tegroot om te proberen een meer precieze indeling te maken. Het is daarom beter om decijfers in de verschillende categorieën te beperken tot die zaken waarover geen misver-standen bestaan. De overige tuchtzaken dienen dan alleen om de eerste drie catego-rieën in de juiste verhouding te zien.

5.3.7 Conclusie

De Waalse kerkenraad van Leiden had het tijdens vergaderingen aanzienlijk drukker methet uitoefenen van tucht dan de Nederduitse. Het aantal censuurgevallen in de Fransta-lige gemeente was volgens de kerkenraadsnotulen meer dan twee keer zo hoog. De sug-gestie van Schilling dat Walen relatief minder belang hechtten aan officiële of niet-stilletucht gaat daarmee voor de onderzochte periode niet op. Opvallend is verder dat deWaalse opzieners zich met andersoortige zaken bezighielden dan hun Nederduitse col-lega’s. Veel misstappen betroffen van meet af aan openbare ergernissen als echtelijketwist of geweld. Deze waren niet tijdens een regulier huisbezoek ontdekt, maar door lid-maten aan de kerkenraad gemeld. Dit kan voor een deel worden verklaard uit de gerin-gere omvang van de Waalse gemeenschap en de grotere onderlinge controle, waardoorlidmaten bijzonder gevoelig waren voor de openlijke goed- of afkeuring door de eigengroep. Daarnaast had de Leidse overheid minder greep op de Waalse kerk dan op de Ne-derduitse, waardoor er meer ruimte was om zich met openbare zonden te bemoeien.

Het is verder opvallend dat de Waalse kerkenraad veel meer mannen dan vrouwen on-der censuur stelde. Was de verhouding bij de Nederduitse gereformeerden nog bijna één

156 5 kerkelijke tucht

182 Let.: [ils] ont estee reconcilié et se sont naturellement donnee les mains en signe d’une sincère amitiee’ (RAL, AWK, inv.nr.

44 (4-2-1666)).

183 Let.: ‘la paix de l’église’ (Idem (6-4-1667; 8-4-1667)).

184 Idem (30-8-1668).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 156

Page 153: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

op één, de Waalse opzieners bespraken tussen 1664 en 1668 twee keer zoveel mannen alsvrouwen. Daarmee lijkt de Franstalige kerk meer op de Nederduitse gereformeerde kerkin de door Kloek bestudeerde perioden. Toch is er een belangrijk verschil. Waalse vrou-wen scoorden op het gebied van de ‘leerstellige zaken’ hoger dan mannen. Dat is opmer-kelijk. Uit veel studies naar tucht blijken juist mannen vaker te worden gecensureerd inverband met leertucht, terwijl vrouwen over het algemeen weer sneller in opspraak kwa-men bij overtredingen van de huwelijksregels.185 Het ging in de Waalse kerk vermoede-lijk om vrouwen die het rooms-katholieke geloof van hun man aannamen. Voor het ove-rige werd er in de Waalse gemeenschap mogelijk meer op mannen gelet. Zij waren hethoofd van het gezin en als zodanig werden er aan hen strengere eisen gesteld.186

Natuurlijk zegt dit alles nog niets over de stille tucht in de Waalse kerk. Daar kanook weinig over worden gezegd op grond van de kerkenraadsnotulen; het betreft im-mers ongeregistreerde censuur. Toch moet de stille tucht steeds bij de conclusies wor-den betrokken om zo de gevolgtrekkingen enigszins te relativeren. Het feit dat bij-voorbeeld geloofsafval telkens kort en zakelijk door de Waalse kerkenraad werdafgehandeld, zonder dat de betrokkenen voor het forum hoefden te verschijnen, geeftte denken over de gesprekken en bezoeken die daaraan vooraf zijn gegaan. Aan de an-dere kant zijn er aanwijzingen dat de Waalse kerkenraad minder stille censuur toepas-te dan de Nederduitse. De tuchtuitoefening lijkt in ieder geval minder gebonden aande huisbezoeken die met het oog op de avondmaalsvieringen werden afgelegd. Daar-naast hoefden de Waalse opzieners niet erg terughoudend te zijn, omdat de overheidminder toezicht hield en misstappen in de hechte gemeenschap toch snel bekend wa-ren. Maar het blijft speculatie. De omvang van de onderregistratie zal wel nooit inbeeld komen. In ieder geval kunnen conclusies over de betekenis van de gereformeer-de tucht alleen met de uiterste bescheidenheid worden getrokken.

5.4 De Vlaamse doopsgezinde gemeente

5.4.1 Introductie

Dopersen of doopsgezinden onderscheidden zich in hun leer op allerlei manieren vancalvinisten. Zo doopten ze geen kinderen, maar volwassenen. Het doopritueel mar-keerde het geloof in Christus en de bereidheid van de gelovige om Hem in zijn of haarleven na te volgen. De doop gaf ook toegang tot het avondmaal. Aan gedoopten wer-den daarom hoge eisen gesteld wat betreft hun leer en leven.187 Om zoveel mogelijk aande eigen normen te kunnen voldoen, streefden doopsgezinden naar een strikte schei-ding van hun gemeente en de rest van de wereld. Zij mochten bijvoorbeeld niet trou-wen met anders-gelovenden. Verder predikten dopersen geweldloosheid, waardoor zij

5.4 de vlaamse doopsgezinde gemeente 157

185 Kloek, ‘Toezicht’, 101; Schilling, ‘Reformierte Kirchenzucht’, 303-305.

186 Frijhoff & Spies, Bevochten eendracht, 192; Spierenburg, ‘Masculinity’, 1-3, 18-20; Abels, Nieuw en ongezien, 107.

187 Brüsewitz & Krebber, Confessie van Dordrecht, 33 (voorrede), 45 (art. 7), 46 (art. 8); Frijhoff & Spies, Bevochten eendracht, 403. Vgl.

Jacobszoon, ‘Gemeenteleven’, 102; Van der Zijpp, Geschiedenis der doopsgezinden, 15, 115-118.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 157

Page 154: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

onder meer geen overheidsfuncties mochten vervullen. Wel zagen zij de overheid als‘dienaresse Gods’, waaraan ze gehoorzaamheid verschuldigd waren.188 Binnen de ge-meenschap accepteerden doopsgezinden echter geen hiërarchie. Ze vormden een zo-geheten lekenkerk, waarin formeel geen onderscheid bestond tussen gewone leden,priesters of predikanten. Doperse voorgangers waren gemeenteleden die preekten uitroeping naast hun eigenlijke dagelijkse beroep.189

De invulling en handhaving van de doperse idealen, met name op het gebied vanwereldmijding en de levensheiliging, leidde al vroeg tot onderlinge twisten en split-singen. In 1557 scheidden de ‘Waterlanders’ zich af, genoemd naar de streek tussenAmsterdam en Purmerend. Zij waren relatief tolerant. Zo stonden ze gematigd tegen-over het trouwen met mensen uit andere denominaties. Ook accepteerden ze de doopvan andere doopsgezinde groepen en lieten ze gelovigen uit andere kerken tot hunavondmaal toe.190 Nog in dezelfde eeuw ontstonden de ‘Hoogduitsers’, ‘Friezen’ en‘Vlamingen’. Laatstgenoemden splitsten zich weer in ‘Ouden’ en ‘Jongen’. De OudeVlamingen kenden over het algemeen een strengere tuchtuitoefening dan de JongeVlamingen en hielden strikter vast aan aloude gebruiken zoals het verbod op het trou-wen met andersgelovenden en de echtmijding, d.w.z. het verbreken van ieder contacttussen echtgenoten als één van hen uit de gemeente gezet was.191 Sommige van deze af-splitsingen bleven lang bestaan, andere groepen herenigden zich weer in de zeven-tiende eeuw.192

In de Leidse doopsgezinde beweging vonden ruwweg dezelfde scheuringen en her-enigingen plaats.193 Omstreeks 1600 bestonden in de stad zeker vier groepen doopsge-zinden, namelijk Vlamingen, Waterlanders, Friezen en Hoogduitsers. Er lijkt ook nogeen Franstalige Waterlandse gemeente te hebben bestaan, maar deze heeft hoogst-waarschijnlijk niet los van de andere Leidse Waterlanders gefunctioneerd.194 Onduide-lijk is in hoeverre deze groeperingen onderling weer verdeeld waren. Alleen van deVlaamse en Waterlandse doopsgezinde gemeenten zijn notulen beschikbaar en dannog slechts vanaf respectievelijk 1661 en 1670. Toch kan uit andere bronnen wel hetnodige worden afgeleid. In 1626 onderschreven de Vlaamse voorgangers van Leiden debelijdenis van de Haarlemse ‘Jonge’ Vlaming Jacques Outerman tegen de ketterij vanhet socinianisme. Aangezien Oude Vlamingen de rekkelijke standpunten van Outer-man niet onderschreven, heeft de Leidse Vlaamse gemeente waarschijnlijk tot de Jon-

158 5 kerkelijke tucht

188 Brüsewitz & Krebber, Confessie van Dordrecht, 50 (art. 13 en 14). Vgl. Zijlstra, Om de ware gemeente, 452-453.

189 In de tweede helft van de zeventiende eeuw kregen leraren in een aantal gemeentes een traktement (Zijlstra, Om de ware ge-

meente, 438-441; Van der Zijpp, Geschiedenis der doopsgezinden, 126,127).

190 Kühler, Geschiedenis van de doopsgezinden, 32-36. Voolstra wijst erop dat Waterlanders niet zo gematigd waren in hun tucht-

uitoefening als wel is gedacht. Zo meende deze groep doopsgezinden dat de gereformeerden met hun tucht niet ver genoeg

gingen (Voolstra, ‘Boetvaardigheid buiten de biechtstoel’, 40 (noot 35), zie ook Zijlstra, Om de ware gemeente, 469,470).

191 Zijlstra, Om de ware gemeente, 286-298; Frijhoff & Spies, Bevochten eendracht, 405.

192 De vereniging met de Waterlanders vond alleen op lokaal niveau plaats (Zijlstra, Om de ware gemeente, 417-429; Oosterbaan,

‘Vlekken en rimpels’, 74-76; Van der Zijpp, Geschiedenis der doopsgezinden, 97-106).

193 Voor een overzicht van de vroegzestiende-eeuwse ontwikkelingen in de doperse beweging in Leiden, zie Knappert, De op-

komst van het protestantisme.

194 Van der Zijpp, ‘Leiden’, 316,317. Volgens de Leidse geschiedschrijver Frans van Mieris werd ‘eertijds’ in de Waterlandse ge-

meente niet alleen in het Nederlands, maar ook in de ‘Waalse’ taal gepreekt (Mieris, Beschrijving der stad Leijden, 105).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 158

Page 155: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ge Vlamingen behoord.195 Een ander indirect bewijs hiervoor vormt een kleine groeporthodoxen die zich in Leiden aan het begin van de zeventiende eeuw, onder leidingvan oudste Jan Rose, afscheidde onder de naam ‘Huiskopers’.196 Dit zogeheten ‘JanRoosens volck’ sloot zich in 1663 weer bij de overige Vlamingen in Leiden aan.197

Toen halverwege de zeventiende eeuw een nieuwe scheuring ontstond, de zogehe-ten ‘Lammerenkrijg’, kozen de Leidse Vlamingen partij voor de groep die de aloude be-lijdenissen wilde handhaven, de ‘Zonisten’. Ze veroordeelden de meer gematigde ‘La-misten’.198 Hieruit zou de conclusie getrokken kunnen worden dat de LeidseVlamingen orthodoxer waren dan de kwalificatie ‘Jong’ zojuist deed vermoeden. Vander Zijpp karakteriseerde hen zelfs als ‘a champion of strict Mennonitism’.199 Toch ishet nog maar de vraag of dit een juiste typering is van de Vlaamse doopsgezinden. Zogingen zij, na een mislukte herenigingspoging in 1671, in 1701 met de Waterlanderssamen. Mogelijk sloot een groep Waterlanders zich zelfs al eerder bij de Vlaamsedoopsgezinde gemeente aan.200 Maar het voert te ver om hier op deze hereniging in tegaan. In het vervolg komen alleen de Leidse Vlamingen aan bod. Alleen zij lijken detucht te hebben uitgeoefend. In het resolutieboek van de Waterlandse doopsgezindegemeente staan geen tuchtgevallen opgetekend.201

De Leidse Vlaamse doopsgezinde gemeente was bescheiden van omvang. VolgensVan der Zijpp was zij kleiner dan de Waterlandse gemeente in Leiden die in 1675 hon-derdvijfenzestig gedoopte gelovigen groot was. Toch zullen de Leidse Vlamingen nietheel veel minder leden hebben gehad, aangezien de gefuseerde gemeente in 1701 in to-taal zo’n driehonderd doopleden telde.202 Tot aan de hereniging met de Waterlanderskwamen de Vlamingen bijeen in een gebouw aan de Boomgaardsteeg tussen de Bree-straat en de Langebrug. Ze werden tot 1666 geleid door acht dienaren, daarna door ze-ven. In 1664 kregen ze een eigen oudste of ‘leraar in volle dienst’. Of ze daarvóór ookeen eigen oudste hebben gehad, is niet bekend.203 Vanaf mei 1666 nam de oudste ook

5.4 de vlaamse doopsgezinde gemeente 159

195 Van der Zijpp, ‘Leiden’, 316,317. Vgl. Zijlstra, Om de ware gemeente, 274, 301,302,304.

196 Oosterbaan, ‘Vlekken en rimpels’, 71.

197 RAL, ADG, inv.nr. 1 (22-11-1663; 24-11-1663; 29-11-1663). In 1639 zijn ook de Friezen en Hoogduitsen samengegaan met

de Vlamingen (vgl. noot 227).

198 Zie o.m. idem (13-1-1664).

199 Van der Zijpp, ‘Leiden’, 316.

200 De Leidse Waterlanders hadden vanaf 1670 – misschien al eerder – met grote regelmaat moeite om voorgangers te vinden

(RAL, ADG, inv.nr. 4). Dit kan een hereniging hebben bevorderd. In 1686 en 1689 was zelfs even sprake van een Verenigde

Vlaamse en Waterlandse doopsgezinde gemeente. Le Poole vermoedt dat het hier nog niet om een volledige hereniging ging,

maar om de aansluiting van een kleine groep Waterlanders (vgl. Le Poole, Het kerkelijk leven onder de doopsgezinden, 32). Ook eerder

leek een hereniging tussen beide doperse groepen van de grond te komen. In de jaren ‘50 had een deel van de Vlaamse dienaren

geprobeerd aansluiting te vinden bij de Waterlanders. Maar zij werden teruggefloten door het merendeel van de Vlaamse

doopsgezinde gemeente en het kwam tot een botsing. Daarop lijkt een deel van de Vlamingen over te zijn gegaan naar de Wa-

terlanders (RAL, ONA, inv.nr. 774, nr 5 (6-1-1664)).

201 Alleen in 1670 werd een leraar geschorst omdat hij bij de collegianten had gepreekt. En dat terwijl iedere Waterlandse le-

raar in Leiden een schriftelijke gelofte moest afleggen waarin hij beloofde dat niet te doen. In 1675 werd hij weer in ere hersteld

(RAL, ADG, inv.nr 4 (16-9-1670; 16-12-1675; 16-7-1676; 24-8-1676; 31-8-1676). Misstappen van gewone gemeenteleden kwamen

in het resolutieboek van de Waterlanders niet voor.

202 Bovendien liep het aantal leden van de Waterlanders na 1675 snel terug (Van der Zijpp, ‘Leiden’, 317).

203 In de jaren ervoor werden ze regelmatig bediend door van buiten aangetrokken leraren in volle dienst. Zie bijv. RAL, ADG,

inv.nr. 1 (27-4-1664).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 159

Page 156: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

om de week de dienst in Zegwaard of Zoetermeer waar. Op die zondagen gingen in Lei-den twee gewone leraren in de morgen- en middagdiensten voor. Daarnaast telde deVlaamse dienaarschap nog vier diakenen. Zij leegden de armenbus ongeveer vier keerper jaar, noteerden de opgehaalde bedragen in het zogeheten ‘platte boek’ en keerdendaarvan geld en goederen uit aan ieder lid waaraan de dienaarschap dat toestond.204 Bo-vendien beheerden de diakenen nog het hofje ‘De Hoeksteen’, dat zij in 1660 haddengesticht van een legaat van een vermogende doperse weduwe.205

5.4.2 Tuchtuitoefening 1662-1668

Tucht was bij de doopsgezinden een zaak van de hele gemeente en niet zozeer van de ge-meenteleiding. Maar de dienaarschap, inclusief de diakenen, vervulde er wel een belang-rijke rol in die op onderdelen vergelijkbaar was met die van de gereformeerde kerkenraad.Zo gaven lidmaten klachten over andere leden aan de dienaarschap door. In de notulenstaat dan bijvoorbeeld dat het de dienaren ‘is voorgekomen’ of ‘wordt vertoond’ dat lid Xdronken is geweest of ruzie heeft gemaakt met lid Y. Daarop kon de dienaarschap beslui-ten om de zondaar bij zich op de kamer te roepen tijdens de wekelijkse vergadering of omenkele van zijn leden bij de schuldige langs te sturen voor een gesprek en een vermaning.In beide gevallen onderzocht het forum de beschuldiging dus eerst alvorens verdere stap-pen te ondernemen. Waren de zonden openbaar, dan zag men van verdere controle af.206

De gevolgde procedure bij het opleggen van disciplinaire maatregelen week princi-pieel af van die van de gereformeerden. Zo lieten de dienaren de beoordeling van detuchtzaken vrijwel steeds over aan de zogeheten broederschap, een vergadering van allemannelijke gemeenteleden. Deze kwam op verzoek van de dienaarschap meestal na af-loop van één van de zondagsdiensten bijeen. Het lid dat zich had misdragen, kreeg kortde gelegenheid om een zegje te doen. De rest van de bijeenkomst bestond uit overleg tus-sen de broeders om al dan niet te komen tot een vermaning, een afhouding of een ban-ning. Het lidmaat moest de uitkomst van de beraadslagingen buiten de vergaderzaal af-wachten; de bekendmaking gebeurde wel weer in zijn of haar bijzijn.207 In Amsterdamkonden de besprekingen maar liefst vier afzonderlijke bijeenkomsten in beslag nemen.Maar de Leidse Vlamingen lijken steeds binnen één vergadering tot een oordeel te zijngekomen.208 Of de broeders daarbij telkens de mening van de dienaarschap overnamen of

160 5 kerkelijke tucht

204 RAL, ADG, inv.nr. 1 (5-1-1668). Over de doperse armenzorg: Zijlstra, Om de ware gemeente, 454-457.

205 Leermakers & Welling, Leidse hofjes, 41.

206 Hajenius geeft in een artikel een soortgelijke procedure weer, maar noemt het verschijnen voor de dienaarschap niet (Ha-

jenius, ‘Quaet comportement’, 62,63). In Leiden zijn maar 2 gevallen gevonden die, nadat ze door de dienaren waren gehoord,

niet aan de broeders werden voorgelegd. Het betrof steeds het vieren van het avondmaal bij andere gezindten, waarvoor de die-

naren van de broederschap een mandaat hadden gekregen om daar naar eigen goeddunken in te handelen (zie noot 220).

207 Zie bijvoorbeeld RAL, ADG, inv.nr. 1 (13-2-1667).

208 Kühler, Geschiedenis van de doopsgezinden in Nederland, 132, 133. Kühler baseert zich op het relaas van een lidmaat van de Oude

Vlamingen in Amsterdam dat in 1613 lang aandrong op het bannen van een mede-lidmaat en op grond daarvan beschuldigd

werd van het opruien van de gemeente. De notulen van de Vlaamse doopsgezinde gemeente te Leiden geven een minder uitge-

breide gang van zaken weer. Een en ander kan duiden op plaatselijke verschillen tussen Amsterdam en Leiden, onderscheid in

procedure tussen ‘Oude’ en ‘Jonge’ Vlamingen of op veranderingen in de tuchtpraktijk in de loop van de zeventiende eeuw.

Waarschijnlijk sluit het een het ander niet uit (vgl. Zijlstra, Om de ware gemeente, 451).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 160

Page 157: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

dat ze tot een zelfstandig oordeel kwamen, is niet altijd duidelijk. De opvattingen van dedienaren zijn zelden in de notulen opgenomen. Slechts in één situatie is sprake van eensoort requisitoir van de gemeenteleiding waarna de broeders de eis overnamen.209

Misstappen van lidmaten kwamen de dienaarschap niet alleen ter ore door het aan-geven van medelidmaten. Er zijn ook aanwijzingen dat de dienaren zelf actief naarzonden speurden. Onduidelijk is of dit tijdens huisbezoeken gebeurde waarin lidma-ten werden uitgenodigd om aan het avondmaal te gaan. De notulen laten hier niets overlos.210 Maar het is opvallend dat veel tuchtgevallen, net als bij de gereformeerden, nietlang voor een avondmaalsviering besproken werden.211 Voor een deel komt dit omdat dedienaarschap tijdens de voorbereidingen lidmaten het ideaal van een gemeente zondervlek of rimpel nog eens extra voorhield.212 Zondaren moesten dus voor de viering wordenverzoend of afgehouden en deze wetenschap zal het aangeven van medelidmaten heb-ben gestimuleerd. Maar los daarvan spraken dienaren ook zelf lidmaten aan waarop ietswas aan te merken. Dit gebeurde tijdens speciale broedervergaderingen vlak voor eenavondmaalsviering, zoals op achttien juli 1666 toen de dienaarschap de broeders na-drukkelijk bevroeg of er beletselen waren voor avondmaalsdeelname.213

Tabel 5.9 Vergelijking van het aantal tuchtgevallen in de Waalse en Nederduitse gereformeerdekerk in Leiden (1664-1668) en de in de Vlaamse doopsgezinde gemeente behandelde za-ken (1662-1668), uitgedrukt absolute aantallen en in procenten. Tussen haakjes is ver-meld hoe vaak een zaak terugkeerde in de notulen.

Categorie Vlaamse doopsg. Gemeente Nederduitse geref. Kerk Waalse kerk

N % N % N %

Leerstellige zaken 4 (2) 17 11 (15) 16 19 (14) 12

Huwelijk en zedelijkheid 9 (10) 39 44 (23) 64 57 (43) 35

Persoonl. levenswandel 10 (30) 43 8 (4) 12 54 (21) 33

Niet nader bekend 0 0 6 (1) 9 32 (19) 20

Totaal 23 (42) 100 69 (43) 100 162 (97) 100

Bron: RAL, KNGK, inv.nr. F1808; Idem, AWK, inv.nr. 44 en Idem, ADG, inv.nr. 1.

Tussen 1664 en 1668 bespraken de Vlaamse doopsgezinde dienaren twaalf tuchtgeval-len. Helaas ontbreken gegevens over de periode tussen vier december 1664 en dertienmei 1666. Daarom is het onderzoek van de notulen uitgebreid met de jaren 1662 en1663. Het totaal aantal tuchtgevallen komt dan op drieëntwintig. Dit lijkt een be-

5.4 de vlaamse doopsgezinde gemeente 161

209 RAL, ADG, inv.nr. 1 (15-2-1663).

210 Volgens Van der Zijpp brachten dienaren vlak voor avondmaalsvieringen huisbezoeken, maar de notulen van de Vlaamse

doopsgezinde gemeente vermelden hier niets over. Vgl. Van der Zijpp, Geschiedenis der doopsgezinden, 127 (zie ook noot 114 aldaar).

211 Deze vieringen werden op eerste paasdag, begin augustus en begin december gehouden. De data waarop tuchtgevallen

voor het eerst besproken werden, concentreren zich deels rond deze perioden. Vgl. januari (2), februari (2), maart (2), mei (1),

juni (2), juli (5), augustus (2), september (3), oktober (2), november (2) en december (1).

212 Zijlstra, Om de ware gemeente, 443-444.

213 RAL, ADG, inv.nr. 1 (18-7-1666). Mogelijk kwamen dergelijke speciale broedervergaderingen in die periode in de plaats van

huisbezoeken. Het avondmaal werd dat jaar overigens op 8 augustus gevierd, 3 weken na de speciale zitting van de broeders.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 161

Page 158: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

scheiden aantal, maar schijn bedriegt. Gerekend met de gemeenteomvang besprakende Vlaamse doopsgezinden een aanzienlijk groter percentage censuurzaken dan de ge-reformeerden.214 Daarbij kwamen tuchtgevallen in vergaderingen van de dienaarschapvaker ter sprake alvorens die besloot ze aan de broederschap voor te leggen.

De meeste zaken hadden betrekking op maatschappelijke zonden. In vergelijkingmet de eerder besproken Nederduitse en Waalse gereformeerden gingen de dopersenin dit opzicht aan kop. Maar dat is gezien de doperse nadruk op levensheiliging nietverwonderlijk. Daar waar gereformeerden het doen van goede werken nog beschouw-den als een genadegave van God, vonden doopsgezinden dat een noodzakelijk mense-lijk antwoord op hun redding door Christus.215 Ook hoorden die goede werken zichniet alleen te beperken tot het maatschappelijk leven. Ze werden evengoed in het hu-welijk verlangd. Vandaar dat ook de categorie ‘huwelijk en zedelijkheid’ in de notulenvan de Vlaamse doopsgezinden ruim vertegenwoordigd is. Hier moet wel bij wordenaangetekend dat de Vlamingen in Leiden hun gemeente-idealen vrijwel ongestoordkonden toepassen. In tegenstelling tot de Nederduitse gereformeerden hadden zij indit opzicht geen last van het stadsbestuur dat de tuchtuitoefening door de publiekekerk aan banden had gelegd door allerlei afgedwongen afspraken en een vergaande in-vloed in de kerkenraad.

5.4.3 Leerstellige zaken

De rubriek ‘leerstellige zaken’ bevat maar twee soorten misstappen, namelijk het vie-ren van het avondmaal bij een andere denominatie en het onbevoegd aan de avond-maalstafel gaan in de eigen gemeente. Er lijkt dus binnen de Vlaamse doopsgezinde ge-meente in Leiden nauwelijks discussie te zijn geweest over geloofsvraagstukken. Maardat is slechts schijn. Aan het ontvangen van brood en wijn in andere, al dan niet doops-gezinde gemeenten, lag vaak een leerstellig meningsverschil ten grondslag. Zo be-weerden de Vlamingen dat alleen zij die instemden met de Vlaamse belijdenissen tothun gemeente behoorden en daar het avondmaal mochten vieren. In 1671 liep daarnog een poging tot hereniging met de Waterlanders op stuk.216 Wie dus bij andere ge-zindten aan het avondmaal ging, ontkende de exclusieve claim van de Vlamingen. Le-raren wezen de broeders daar vaak nog op vlak voor de bediening van de rituele maal-tijd.217 Gerrit Speck was desondanks in 1667 bij de Waterlanders aan het avondmaalgegaan. De dienaren ontboden hem daarop op hun kamer en deelden hem mee dat hijvan de avondmaalstafel zou worden afgehouden tot hij zich met de gemeente had ver-

162 5 kerkelijke tucht

214 Zo had de Waalse gereformeerde kerk, die in verhouding met de Nederduitse toch al meer censuurgevallen behandelde,

naar schatting 5000 leden. In die kerk kwamen gemiddeld 32 (162/5) tuchtzaken per jaar voor. De tuchtintensiteit komt daarmee

op 0,65. De Vlaamse doopsgezinden telden ongeveer 150 leden. Het aantal van 3,3 tuchtgevallen per jaar geeft zodoende een in-

tensiteit van 2,2.

215 Voolstra, ‘Boetvaardigheid buiten de biechtstoel’, 38; Idem, Vrij en volkomen, 9,10; Calvijn schrijft in zijn ‘Institutie’ dat

rechtvaardiging is losgekoppeld van goede werken (Institututie III, 11.18-19; 16.1).

216 De Leidse Waterlanders wilden dat bij een hereniging een vergaande verdraagzaamheid zou bestaan ten aanzien van hen

die tot het avondmaal zouden worden toegelaten (RAL, ADG, inv.nr. 4 (27-1-1671; 24-2-1671; 12-3-1671)).

217 RAL, ADG, inv.nr. 1 (31-3-1667).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 162

Page 159: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

zoend.218 De broederschap kwam er opvallend genoeg niet aan te pas. In het verledenhadden de broeders dit soort zaken aan de dienaren gedelegeerd, waarschijnlijk omdatbinnen de gemeenschap de meningen hierover te zeer verdeeld waren en kwesties duseenvoudig tot onrust konden leiden.219

Tabel 5.10 Aantal door de dienaarschap van Vlaamse doopsgezinde gemeente van Leiden besprokenpersonen (T), uitgesplitst in mannen (M) en vrouwen (V), met betrekking tot leertucht enhet aantal zaken (N) in deze categorie in de periode 1662-1668, met tussen haakjes hetaantal keren dat een zaak terugkeerde in de kerkenraadsnotulen.

Categorie Personen in 1662-1668 Zaken

M V T N %

Vieren van het avondmaal in een andere denominatie 2 0 2 2 50

Ongeoorloofde deelname avondmaal 2 0 2 2 (2) 50

Totaal 4 0 4 4 (2) 100

Bron: RAL, ADG, inv.nr. 1.

Walraaf Schuijl was bij de ‘Rijnsburgers’ of collegianten aan het avondmaal gegaan.Deze beweging behoorde niet tot de doopsgezinden, maar kwam voort uit de remon-stranten. Net als dopersen kenden de ‘Rijnsburgers’ geen enkele vorm van hiërarchie.Bovendien doopten zij alleen volwassenen en wezen zij militaire dienst af. Collegian-ten stonden echter iedereen toe om de gemeente toe te spreken en daar waren Vlaam-se doopsgezinden niet van gediend. Volgens hun belijdenissen had God zelf leidersover Zijn gemeente aangesteld.220 Toen enkele dienaren Walraaf over zijn uitstapje aan-spraken en hem vervolgens, omdat hij geen berouw toonde, van het avondmaal afhiel-den, protesteerde hij en wilde hij zijn zaak aan de broederschap voorleggen. Hij hoop-te daar waarschijnlijk medestanders te vinden. Maar dat werd hem niet toegestaan,vanwege de hierboven genoemde reden. De afloop van de zaak is onbekend.221

Net als de gereformeerden gebruikten de Vlaamse doopsgezinden attestaties omVlamingen uit andere plaatsen aan het avondmaal te kunnen toelaten en om ze even-tueel een bedeling te kunnen geven.222 Zo’n getuigschrift werd alleen verstrekt als eenlidmaat dat naar een andere plaats trok, zich volgens de normen had gedragen en metde gemeente ‘in vrede’ verkeerde. Maar ook lidmaten die zich bij een andere gezindtedan de Vlamingen aansloten en een attestatie nodig hadden, konden een ‘aanwijs’ krij-gen. Zo ontving Jan Stoffelsz. Smet ten behoeve van de quakers een bewijs dat hij zich,toen hij nog een broeder was, ‘stil en vreedzaam’ had gedragen.223 De Leidse Vlamingen

5.4 de vlaamse doopsgezinde gemeente 163

218 Idem (1-12-1667; 22-3-1668).

219 RAL, ADG, inv.nr. 1 (7-7-1667). De gemeente mocht niet verdeeld worden, want dan kon er geen avondmaal worden ge-

houden. Conflict op zichzelf was al zondig (vgl. Brüsewitz & Krebber, Confessie van Dordrecht, 49, art 10).

220 Zie bijvoorbeeld: Brüsewitz & Krebber, Confessie van Dordrecht, 46, art. 9.

221 RAL, ADG, inv.nr. 1 (7-7-1667).

222 Van der Zijpp, Geschiedenis der doopsgezinden, 122.

223 RAL, ADG, inv.nr. 1 (30-12-1666).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 163

Page 160: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

letten goed op of iedereen wel met recht communiceerde. Toen Dick Jacobsz. uit hetLand van Gulick zonder een getuigschrift van zijn vorige gemeente aan het avondmaalwas geweest, greep de dienaarschap onmiddellijk in en hield hem af totdat hij eenaanwijs kon laten zien.224 Overigens stelde het forum zich soepeler op als het ging omoud-lidmaten die na enige jaren elders verbleven te hebben, zonder attestatie weer inLeiden opdoken en weer aan het avondmaal gingen.225

5.4.4 Huwelijk en zedelijkheid

Min of meer verwant aan het verbod om bij andere gezindten het avondmaal te ge-bruiken, was het verbod van Vlaamse doopsgezinden op ‘buitentrouw’ of huwelijkenmet leden van andere denominaties. Dopersen mochten alleen trouwen uit de eigenkring van gedoopte lidmaten.226 Wie met een andersgelovige trouwde, kon tot ver inde zeventiende eeuw op banning rekenen. Alleen Waterlanders lieten het bij een af-houding.227 Het is daarom opvallend dat de Leidse Vlamingen in 1662 de dienstmeidMaartje Jansd. alleen maar verboden om aan het avondmaal te gaan totdat ze zich weermet de gemeente had verzoend. Ze was met een gereformeerde man getrouwd en wei-gerde zich hierover te verantwoorden voor de dienaarschap.228 Blijkbaar waren de be-zwaren in de loop der tijd minder principieel geworden dan de belijdenis van 1632 voor-schreef. Wel moest ene Paulijne die in het hofje ‘De Hoecksteen’ verbleef haar woningverlaten vanwege haar huwelijk met een niet-doopsgezinde man. Er mochten geen an-dersgelovigen in het hofje komen wonen.229 Maar lang hoefde de afzondering van degemeente over het algemeen niet te duren. Wie aantoonbaar aan het eigen geloof bleefvasthouden, kon na een spijtbetuiging weer tot het avondmaal worden toegelaten.230

Minder mild reageerden de Leidse Vlamingen op overspel. De gehuwde TrijntjeJansd. de Kuijper moest zich dan ook onmiddellijk komen verantwoorden toen de die-naren hadden vernomen dat ze het bed met een andere man had gedeeld. De man wasbovendien al getrouwd en geen lid van de gemeente. Trijntje, die volgens de notulenhet verhaal zelf de wereld in had gebracht, bekende alles en vertelde dat ze door denaamloze man twee keer was betast. Vervolgens had hij haar tegen haar wil tot seks ver-leid met de vaststelling dat haar man toch sliep. Toen de dienaren wilden weten waar-om zij zich niet had verzet, antwoordde ze dat ze haar man niet wilde wekken, omdatdie dan erg kwaad op haar zou zijn geworden. Bovendien zou er toch geen kind van ko-men, zo dacht ze. De dienaren namen hier geen genoegen mee. Toen de vrouw na wat

164 5 kerkelijke tucht

224 Idem (10-8-1666; 26-8-1666).

225 Idem (23-8-1668).

226 Brüsewitz & Krebber, Confessie van Dordrecht, 50, art. 12.

227 Zijlstra, Om de ware gemeente, 452; Hajenius, ‘Quaet comportement’, 65. In Leiden verscheen op 9 november 1662 een we-

duwe voor de dienaarschap die aangaf dat zij 27 jaar geleden als ‘litmaat der gemeente bij de Duijtsche vrienden of Claas Wolters

Volck’ (de Fries-Hoogduitse gemeente) was gebannen vanwege een buitentrouw. Nu haar man dood was, wilde ze graag weer

in de gemeente worden opgenomen. Dit werd haar door de broeders toegestaan (RAL, ADG, inv.nr. 1 (9-11-1662; 12-11-1662)).

228 RAL, ADG, inv.nr. 1 (14-9-1662; 21-9-1662; 29-10-1662).

229 Idem (21-9-1662).

230 De afhouding van Maria de Wout duurde 5 maanden (Idem (10-11-1667; 13-11-1667; 1-3-1668; 29-3-1668)).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 164

Page 161: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

aandringen tegenstrijdige verklaringen aflegde, besloten ze de broeders bijeen te roe-pen. Die oordeelden unaniem dat Trijntje ‘tot haar eigen boetedoening en reinhou-ding van de gemeente’ niet langer lid kon zijn.231 Dit lijkt een weinig clemente gang vanzaken als Trijntje inderdaad tegen haar wil het bed was ingedoken. Maar in een ande-re denominatie of kerk had ze, afgezien van de ban, een weinig andere behandeling te-gemoet kunnen zien.232

Tabel 5.11 Aantal door de dienaarschap van Vlaamse doopsgezinde gemeente van Leiden besprokenpersonen (T), uitgesplitst in mannen (M) en vrouwen (V), met betrekking tot familie-tucht en het aantal zaken (N) in deze categorie in de periode 1662 –1668, met tussen haak-jes het aantal keren dat een zaak terugkeerde in de kerkenraadsnotulen.

Categorie Personen in 1662-1668 Zaken

M V T N %

Buitentrouw 2 5 7 6 (7) 67

Overspel 2 3 5 3 (3) 33

Totaal 4 8 12 9 (10) 100

Bron: RAL, ADG, inv.nr. 1.

5.4.5 Persoonlijke levenswandel

Ook op het gebied van maatschappelijke zonden, die met het openbare leven verbandhielden, waren de Vlaamse doopsgezinden net als de gereformeerden streng. Van lid-maten werd verwacht dat zij hun leven heiligden. Wie daar niet toe in staat bleek, gafergernis en kreeg een afhouding. Wie ook nog eens volhardde in zijn zonde, kon uit-eindelijk uit de gemeente worden gezet. Daar ging overigens wel een lange weg vanvermaningen aan vooraf. Het geval van Isaäc Stockman illustreert dat. Hij had al eenhele geschiedenis van berispingen wegens dronkenschap achter de rug, toen hij in ja-nuari 1667 opnieuw op de dienaarskamer werd geroepen. Hij bleek weer beschonkente zijn geweest en het geduld van de gemeenteleiding was op. De dienaren besloten debroeders over hem te laten oordelen. Op de aangewezen zondag liet Isaäc echter verstekgaan, maar hij kreeg twee weken later een herkansing. De man kwam toen wel opda-gen. Hij beleed opnieuw zijn schuld en smeekte de broeders geduld met hem te heb-ben. Dit zegden zij hem toe, op voorwaarde dat hij van de fles zou afblijven. Maar naeen jaar bleek hij toch weer dronken. De broeders zagen toen geen andere oplossingmeer en ontnamen Isaac zijn broederschap tot het moment dat hij zich zou beteren.233

5.4 de vlaamse doopsgezinde gemeente 165

231 RAL, ADG, inv.nr. 1 (17-1-1664; 20-1-1664).

232 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 135,140. Vgl. Roodenburg, Onder censuur, 304. Geslachtsrijpe vrouwen werden geacht

een onverzadigbare honger naar mannelijk zaad te hebben (Idem ‘Een verfoeilijke misdaad’, 73,74 en de aldaar opgenomen

verwijzingen).

233 RAL, ADG, inv.nr. 1 (20-1-1667; 27-1-1667; 30-1-1667; 13-2-1667; 9-2-1668; 16-2-1668; 23-2-1668).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 165

Page 162: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Het uiten van beledigingen zonder ze te willen terugnemen, kon eveneens leidentot afsnijding. Dit blijkt uit het geval van saaiwerker Jan Jansz. Sillaart. Hij had laken-werker Harman Denijs nageroepen en hem ‘schelm’ genoemd. Harman had hem daar-op, zoals voorgeschreven, vermanend toegesproken, zelfs in het bijzijn van twee mede-lidmaten die tussen beiden bemiddelden. Maar Jan bleef bij zijn woorden.234 Daaroplegde Harman de zaak voor aan de dienaarschap. Het forum ondernam vervolgens ookeen verzoeningspoging, zonder resultaat. Toen was ook voor Harman de maat vol. Janhad zijn kans op verzoening verspeeld, zo vond hij. De dienaren zaten intussen be-hoorlijk met de zaak in de maag, aangezien het bijna tijd was om avondmaal te vieren.Oudste Jacques van den Gamerslagh vroeg daarom de broederschap om advies. Diestelde een nieuwe verzoeningspoging van de dienaarschap voor. Als die opnieuw zoumislukken, zouden de twee ruziemakers zich moeten neerleggen bij het oordeel vanenkele onpartijdige mannelijke gemeenteleden. Harman Denijs ging hiermee ak-koord, maar Jan Jansz. Sillaart legde ook dit voorstel naast zich neer. Daarop zette debroederschap Jan uit de gemeente.235

De afhandeling van de soortgelijke zaak van Willem Pas verliep in grote lijnen het-zelfde. Toch is er een pikant verschil. Willem had namelijk twee dienaren uitgescholdenen wel voor ‘guiten’, ‘deugnieten’ en ‘schelmen’. De termen suggereerden onbetrouw-baarheid, terwijl dienaren juist geacht werden getrouwe navolgers van Christus te zijn.Volgens Willem hadden de betrokken dienaren, Jacques van den Gamerslagh en Philipsden Dopper, een weduwe bedrogen bij het opstellen van een contract. Kennelijk meen-de hij dat zij zichzelf daarmee hadden verrijkt. Philips zou bovendien nog hebben ge-sjoemeld met wisselbrieven. De dienaren ontkenden de aantijging in alle toonaarden.De overige leden van de dienaarschap hoorden vervolgens alle betrokkenen en verklaar-den Jacques en Philips uiteindelijk onschuldig. Daarop legden de dienaren de zaak aande broederen voor en vertelden erbij dat Willem Pas wat hen betreft zijn woorden moestterugnemen op straffe van banning. De broeders namen het stemadvies over. Willembleef echter bij zijn beschuldigingen en verloor zijn broederschap.236

Zonder nadere gegevens lijkt bovengenoemd voorval een typisch voorbeeld vanvriendjespolitiek binnen het bestuur. Toch is dit een wat te snelle conclusie die geenrecht doet aan de ernst waarmee de dienaren en de broederschap de zuiverheid van degemeente probeerden te handhaven. Dat blijkt onder meer uit het feit dat de dienarenin hun advies aan de broeders niet meer refereerden aan een eerder tuchtgeval waarbijWillem Pas betrokken was. Een half jaar eerder was hij namelijk op straat met iemandslaags geraakt. Hij had toen dus niet alleen tegen het doperse ideaal van de weerloos-heid gehandeld, maar dit ook nog eens in het openbaar gedaan, vlak voor de geplandeavondmaalsviering. De zaak liep destijds echter met een sisser af, toen Willem de die-naarschap zijn welgemeende excuses aanbood en hij vergeving ontving.237 Een ander

166 5 kerkelijke tucht

234 Harman Denijs hield zich naar eigen zeggen dus keurig aan de regel van Mattheüs 18.

235 RAL, ADG, inv.nr. 1 (15-7-1666; 18-7-1666; 25-7-1666).

236 Idem (12-2-1663; 15-2-1663; 18-2-1663).

237 Idem (27-7-1662; 30-7-1662; 4-8-1662). Willem Pas had pertinent geweigerd voor de broederschap te verschijnen en wilde

alleen met de dienaren over zijn zonden praten. Dat werd hem door de broeders toegestaan.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 166

Page 163: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

voorbeeld van de consequentheid van de gemeenteleiding is dat de dienaren zonderaarzelen een tuchtprocedure tegen Philips den Dopper startten toen hij enkele jarenlater failliet bleek te zijn gegaan.238

Tabel 5.12 Aantal door de dienaarschap van Vlaamse doopsgezinde gemeente van Leiden besprokenpersonen (T), uitgesplitst in mannen (M) en vrouwen (V), met betrekking tot levenstuchten het aantal zaken (N) in deze categorie in de periode 1662-1668, met tussen haakjes hetaantal keren dat een zaak terugkeerde in de kerkenraadsnotulen.

Categorie Personen in 1662-1668 Zaken

M V T N %

Geweld 1 1 2 1 (5) 10

Twist 3 2 5 3 (3) 30

Faillissement 2 3 5 3 (9) 30

Dronkenschap 2 1 3 2 (12) 20

Overig 1 1 2 1 (1) 10

Totaal 9 8 17 10 (30) 100

Bron: RAL, ADG, inv.nr. 1.

Doopsgezinden dachten min of meer hetzelfde over het niet voldoen van schulden enfaillissementen als de gereformeerden. Beide verschijnselen duidden volgens hen oponregelmatigheden en dus op wangedrag.239 Zoals hierboven is aangegeven, was die-naar Philips den Dopper na zijn faillissement niet meer welkom aan het avondmaal.Die conclusie had hij overigens zelf al getrokken. Lakenwerker Andries Voochts kwamer daarom wel erg eenvoudig van af toen hij op eenentwintig mei 1662 de broederschapzijn bankroet, dat al bij velen bekend was, niet kon verklaren. Dat zinde de broedersniet en ze besloten Andries meer tijd te geven om een goede reden te vinden. Van eenafhouding was nog geen sprake. De man kwam daarop met een nieuw verhaal op deproppen. Hij zou door iemand in Amsterdam bestolen zijn. Maar later moest hij dit te-rugnemen en de naam van de man ten overstaan van de broederschap zuiveren. Met devolgende avondmaalsviering in het vooruitzicht verklaarde hij tenslotte dat hij zijnmisstap ‘door kleine nadacht’ had begaan en bood zijn excuses aan. De broederschapnam daar genoegen mee. Daarna keert de naam van Andries Voochts niet meer terug inde notulen.240 Mogelijk had Andries zijn zaakjes financieel weer vrij snel op orde.241

Onder het kopje ‘overig’ van de tabel gaat het om lakenwerker Claes Vasseur diedoor de armendienaren bedeeld werd. In juli 1668 bleek hij zijn twijnmolen te hebbenverkocht, waardoor hij ineens zonder bron van inkomsten zat. De dienaren vermaan-

5.4 de vlaamse doopsgezinde gemeente 167

238 RAL, ADG, inv.nr. 1 (8-11-1668; 15-11-1668). De zaak werd op de lange baan geschoven, omdat Den Dopper zelf besloot

niet aan het avondmaal te gaan.

239 Zijlstra, Om de ware gemeente, 470-473; Hajenius, ‘Quaet comportement’, 71; Sprunger, ‘Faillissementen’, 104-107.

240 RAL, ADG, inv.nr. 1 (18-5-1662; 21-5-1662; 15-6-1662; 25-6-1662; 6-7-1662; 13-7-1662; 20-7-1662; 30-7-1662).

241 Vgl. Sprunger, ‘Faillissementen’, 113,122.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 167

Page 164: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

den hem daarop dat hij dat niet meer moest doen. Claes beloofde beterschap.242 In te-genstelling tot in Utrecht konden in Leiden nauwelijks gevallen worden gevonden vanlidmaten die door een misstap hun bedeling verloren of dreigden te verliezen. Alleende eerder genoemde Paulijne moest het hofje ‘De Hoecksteen’ verlaten, maar dit hadvoor haar nauwelijks consequenties, omdat ze een ander huis kon huren. In Utrechtverloren lidmaten die met iemand van buiten de gemeente trouwden, iedere moge-lijkheid tot bedeling. Dronkaards kregen echter hun bedeling vaak wel doorbetaald;zij werden alleen van het avondmaal afgehouden.243

5.4.6 Conclusie

Doopsgezinde tucht was buitengewoon ingrijpend. Zo werden misstappen van hard-nekkige zondaren niet alleen, net als bij de gereformeerden, ten overstaan van de helegemeente genoemd. Het waren ook nog eens de medelidmaten die over maatregelentegen de schuldige moesten beslissen. Zij spraken in de onderzochte periode maarliefst vier keer de ban uit. Toch lijken de notulen van de Vlaamse doopsgezinde ge-meente te Leiden niet afkomstig van een ‘champion of strict Mennonitism’. Zo grepende Vlamingen niet in alle tuchtzaken naar de ban, hoewel hun belijdenissen dat welvoorschreven. Alleen zaken waarover in de gemeente unanimiteit bestond, konden toteen afsnijding leiden; het ging dan bovendien om zaken waarbij de zondaar weigerdeberouw te tonen. In alle overige gevallen legden de dienaren van de Vlaamse doopsge-zinde gemeente bijzonder veel clementie aan de dag en stelden ze beslissingen vaakuit, zeker in vergelijking met de gereformeerde kerkenraad. Ze pasten bovendien geenechtmijding toe. Kennelijk botste de theorie met de praktijk. De Vlaamse doopsgezin-den in Leiden weken daarmee overigens niet af van de dopersen in de rest van Neder-land. In veel gemeenten werd de tucht in de loop van de zeventiende eeuw minderstrikt toegepast.244

Wel was de sociale controle onder de kleine groep Vlaamse doopsgezinden in Leidengroot. Veel tuchtgevallen werden vanuit de gemeente aan de dienaren doorgegeven.Daarbij letten de dopersen vooral op ongewenst gedrag, omdat zij levensheiliging zohoog in het vaandel hadden staan. Vandaar dat de rubrieken ‘huwelijk en zedelijkheid’en ‘persoonlijke levenswandel’ relatief veel zaken bevatten. Aan de andere kant geldtdat de overheid de doopsgezinden en hun tuchtuitoefening geheel ongemoeid liet.Deze factoren verklaren ook waarom de Vlamingen van alle drie de besproken deno-minaties naar verhouding de meeste tuchtzaken behandelden. Daar moet ongetwij-feld, net als bij de gereformeerden, nog een onbekend aantal gevallen van stille tucht

168 5 kerkelijke tucht

242 Vasseur leefde gescheiden van zijn vrouw. Hij kreeg de bedeling dan ook alleen omdat volgens de diakenen van de Waalse

kerk zijn vrouw de schuld droeg van de scheiding van tafel en bed (RAL, ADG, inv.nr. 1 (20-10-1661; 13-7-1662; 20-7-1662; 16-

11-1662; 23-11-1662; 12-7-1668; 19-7-1668)).

243 Hajenius, ‘Quaet comportement’, 65, 69.

244 Doopsgezinden raakten steeds meer geïntegreerd en geaccepteerd in de Republiek. Volgens Zijlstra was dat het gevolg van

de gewetensvrijheid in de Republiek, hun loyale opstelling naar de overheid en hun betrouwbaar economisch handelen. (Zijl-

stra, Om de ware gemeente, 431, 449,452, 466-480; Hajenius, ‘Quaet comportement’, 73).

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 168

Page 165: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

bij worden opgeteld. Slechts af en toe onthullen de notulen daar iets over, zoals in hetgeval van Jan Jansz. Sillaart en Harman Denijs, waar de zaak pas na vele vruchteloze ver-maningen in de notulen werd opgenomen. Het bovenstaande overzicht geeft daaromwaarschijnlijk alleen de meest problematische zaken weer.

5.5 Conclusie

De tuchtprocedures van de gereformeerde kerk en de Vlaamse doopsgezinde gemeen-te waren in veel opzichten aan elkaar verwant. Beide gezindten probeerden door mid-del van tucht hun gemeenschap zo zuiver mogelijk te houden. Een lidmaat dat doorzonden de gemeente in opspraak had gebracht, moest er daarom van worden afgezon-derd. Toch hield het daarmee niet op. Het doel van de tucht was de terugkeer van hetlidmaat in de gemeenschap. De gereformeerde kerk hanteerde hiervoor een drietal sta-dia of ‘trappen’ van censuur, waarmee de druk om schuld te bekennen werd opge-voerd. Een lidmaat dat met een misstap de gemeenschap te schande had gemaakt werdallereerst van het avondmaal geweerd. Als hij of zij ook na herhaalde vermaningen geenberouw toonde, volgde bekendmaking van het bewuste lidmaat vanaf de kansel, eerstzónder en later mét naam. Pas wanneer de zondaar dan nog niet tot inkeer was geko-men, kondigde men de afsnijding aan. Binnen afzienbare tijd volgde dan de eigenlijkeexcommunicatie. De minder hiërarchisch ingestelde doopsgezinden kenden een an-dere procedure. Bij hen werd de schuldige eerst door de leraren van de gemeente ge-hoord. De zogeheten dienaarschap kon hem of haar vermanen, tijdelijk afhouden ofvoor de broederschap laten verschijnen. Het was dan aan deze vergadering van man-nelijke gemeenteleden om maatregelen tegen de zondaar te nemen, variërend van nógeen vermaning tot afsnijding.

In de praktijk spraken de doopsgezinden in Leiden tussen 1662 en 1668 vier keer deban uit. Het ging in die gevallen steevast om hardnekkige zondaren die weigerden be-rouw te tonen. De gereformeerden beperkten hun tucht in de onderzoeksperiode totafhoudingen. Verdergaande censuurmaatregelen werden niet genomen, ondanks devoornemens van 1652, waarvan in de inleiding is gesproken. Dit had voor een belang-rijk deel te maken met de relatief grote greep van de Leidse overheid op de Nederduit-se gereformeerde kerk. De stadsbestuurders wilden zo voorkomen dat orthodoxe cal-vinisten door middel van een strenge tucht een onberispelijke gemeente nastreefden.Dat botste namelijk met het overheidsideaal van een publieke kerk die zich niet teveelbemoeide met de handel en wandel van gelovigen. Het Leidse stadsbestuur eiste daar-om in 1580 zeggenschap bij de toepassing van zware tuchtmaatregelen. De beperkinggold overigens zowel voor de Nederduitse als de Waalse kerk. De overheid controleer-de de eerste echter veel beter dan de tweede. Na 1587 namen leden van het stadsbestuurzelfs zitting in de Nederduitse gereformeerde kerkenraad. Van een overlap tussen deWaalse kerkenraad en de Leidse overheid was geen sprake.

Andere verschillen tussen de besproken denominaties lagen in de misstappen waar-over de religieuze leiders zich bogen. Geheel in lijn met de wensen van het stadsbe-

5.5 conclusie 169

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 169

Page 166: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

stuur, hield de Nederduitse gereformeerde kerkenraad zich tijdens vergaderingennauwelijks bezig met kleine vergrijpen van lidmaten. Omgekeerd lijken ook weiniglidmaten van die kerk misstappen van anderen aan de ouderlingen en predikanten tehebben gemeld. Kennelijk vonden zij de kerkenraad als forum niet adequaat genoegen maakten ze liever gebruik van andere buitengerechtelijke en gerechtelijke instel-lingen. Anders was dat bij de kleinere Waalse kerk waar de kerkenraad veel meer open-bare ergernissen besprak die door lidmaten aan opzieners werden doorgegeven. Hierzaten geen stadsbestuurders in de kerkenraad. De Walen leefden bovendien hoofdza-kelijk in hetzelfde stadsdeel, wat de onderlinge controle vergrootte. De effecten van detucht waren hierdoor mogelijk ook groter dan bij de Nederduitse kerk. De Vlaamsedoopsgezinde gemeente spande de kroon wat betreft het relatieve aantal tuchtgevallenmet betrekking tot maatschappelijk gedrag. Deze gemeente was verreweg het kleinsten leefde het meest in afzondering van de wereld. Daarbij waren het de (mannelijke)gemeenteleden die de tuchtmaatregelen oplegden, waardoor de tucht een niet te mis-kennen impact kreeg.

Voor alle denominaties geldt dat alleen de in de notulen weergegeven tuchtzakenonderzocht zijn. Daardoor is de stille censuur noodgedwongen buiten beschouwinggebleven en blijft de precieze omvang van de tucht van de drie denominaties onduide-lijk. Wel lijkt de Nederduitse gereformeerde kerkenraad meer misstappen tijdenshuisbezoeken opgespoord te hebben. Veel van wat in de consistoriekamer besprokenwerd, was vlak voor kerst, Pasen en in de zomer ontdekt. Bij de Waalse kerk en deVlaamse doopsgezinden kwamen openbare zonden meer verspreid over het jaar ter ta-fel. Een tweede complicatie die de bronnen met zich meebrengen, is dat sociaal-eco-nomische gegevens van de betrokken lidmaten ontbreken. Zo staat in de kerkenraad-verslagen van de Nederduitse gereformeerden alleen informatie over de achtergrondvan schrijvers van verboden boeken. Dit waren vaak theologen en daarom was dat ge-geven van belang. Mogelijk waren het ook bekenden van de predikanten. Kennelijkwaren de opzieners niet geïnteresseerd in de beroepsgegevens van degenen die op hunkamer moesten verschijnen. Alleen de doopsgezinden noteerden in een aantal gevallenhet beroep van zondige lidmaten. De indruk bestaat wel dat de gemeenteleden die we-gens tucht in de verschillende notulen werden geregistreerd een doorsnede van de ste-delijke samenleving vormden, zij het dat notoire zondaren als dronkaards en prostitu-ees, bij voorbaat al geen lidmaat van de betreffende gemeenten zullen zijn geworden.245

Bij alle drie de bestudeerde gezindten lijkt de tucht voor een belangrijk deel op zich-zelf te hebben gefunctioneerd. Er zijn, bijvoorbeeld in het geval van overspel, twist ofbeledigingen, niet of nauwelijks verwijzingen naar wereldlijke instanties. Ook doormiddel van record linkage konden maar enkele tuchtgevallen uit de notulen van de gere-formeerde kerken in andere archieven worden teruggevonden; de doopsgezinden be-dienden zich bij onderlinge problemen überhaupt niet van rechtbanken. Maar ookhier geldt dat niet met de stille censuur is gerekend. Eventuele overlapping moet daar-door noodgedwongen buiten beeld blijven. Toch is het een teken aan de wand dat ge-

170 5 kerkelijke tucht

245 Kloek, ‘Toezicht’, 119. Vgl. Abels, Nieuw en ongezien, 108-110; Schilling, ‘Reformierte Kirchenzucht’, 306.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 170

Page 167: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

reformeerde opzieners zich niet officieel uitspraken over zaken die ook elders dienden.Ze hielden zich kennelijk goed aan de wens van de overheid om zich niet teveel op haarterrein als handhaver van de openbare orde te begeven. Bij wangedrag van lidmaten datal elders aanhangig was gemaakt, pasten ze mogelijk slechts stille tucht toe.

Over het algemeen erkenden veel afgehouden lidmaten na verloop van tijd hunzonden, om terug te kunnen keren tot de avondmaalsgemeenschap. De Nederduitsegereformeerde kerkenraad liet tussen 1664 en 1668 volgens de eigen notulen eenen-twintig lidmaten weer tot het avondmaal toe. Zeker vijftien daarvan waren nog in die-zelfde periode onder censuur gesteld.246 De gemiddelde tijd tussen afhouding en we-deropname bedroeg een jaar en drie maanden. Deze drang tot heropname was eenderde bepalende factor voor het succes van de kerkenraad in het zuiver houden van deavondmaalsgemeenschap. Overigens ligt het aantal lidmaten dat zich na een afhou-ding weer met de gemeente verzoende vermoedelijk hoger dan de cijfers aangeven. Hetmoment van heropname is niet altijd in de notulen opgenomen. Dat geldt ook voor deWaalse kerk en de doopsgezinde gemeenten, waar volgens de verslagen respectievelijk46 en 4 geschorste lidmaten weer aan het avondmaal gingen. Toch zullen zich ooksommige gecensureerden definitief van hun gemeente hebben afgekeerd. Of zij zichooit nog met de gemeente verzoenden, is onbekend. 247

5.5 conclusie 171

246 Twee lidmaten werden voor 1664 afgehouden. Van vijf kerkleden is geen ingangsdatum gevonden.

247 Vgl. Kloek, ‘Toezicht’, 99; Van Lieburg, De nadere reformatie in Utrecht, 91.

06008_hoop_H05 22-05-2006 11:11 Pagina 171

Page 168: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Hoofdstuk 6

Het notariaat

6.1 Inleiding

Jan Pouls de jonge was niet op zijn brouwerij toen schipper Cornelis van Wijck aan dedeur verscheen met de mededeling dat hij drie koekkisten kwam bezorgen.1 De vrouwvan de brouwer was er wel, maar zij wist niets van de levering af. Ze weigerde daaromde kisten aan te nemen. Bovendien vond ze de rekening die Cornelis presenteerde veelte hoog. Ze vroeg de schipper om de volgende dag terug te komen en de zaak met haarman af te handelen. Maar Cornelis bleek niet zo lang op zijn geld te willen wachten enverweet de vrouw dat ze een gewone arbeider geen geld gunde. Door al die oneerlijk-heid zouden zij en haar man nog eens failliet gaan, zo dreigde de schipper verder. Hijverliet de brouwerij tenslotte met zoveel beledigende woorden, dat de vrouw er hevigdoor van streek raakte. Een dag later troffen Jan Pouls en Cornelis van Wijck elkaar bijtoeval. Jan verzocht de schipper om voortaan niet meer zonder reden in zijn huis stam-pij te komen maken en dreigde met maatregelen. Toen werd Cornelis opnieuw kwaad.Luid herhaalde hij zijn eerdere verwijten. Hij voegde er aan toe dat Jan zijn zaak uit-sluitend met gesjoemel draaiend kon houden. De brouwer antwoordde dat alleen een‘schelm’ hem die verwijten zou kunnen maken. Voor Cornelis was toen de maat vol.Hij daagde Jan uit voor een gevecht op straat, ook al zou het hem vijftig gulden boetekosten.2

Bovenstaand verhaal staat opgetekend in de boeken van notaris Arendt Joachimsz.Raven. Het is een zogeheten ‘attestatie’ of getuigenverklaring die is opgesteld in op-dracht van Jan Pouls, de ‘rekwirant’. Waarom de brouwer de notariële akte liet schrij-ven, is niet helemaal duidelijk. Attestaties werden formeel opgetekend met het oog opeen civielrechtelijke procedure. Ze vormden een soort bewijsschrift op grond waarvande schepenen uitspraak konden doen.3 Maar in het geval van Jan Pouls kwam het niettot een proces; in de rechterlijke archieven kon de zaak althans niet worden terugge-

1 Een koekkist was vermoedelijk een afgesloten bak waarin gerstafval van het brouwproces werd afgevoerd om er bijvoorbeeld

veekoeken van te maken. Vgl. ‘Koek’ (betekenis 4) en ‘voedergerst’ in het WNT.

2 RAL, ONA, inv.nr. 782, nr. 392 (10-11-1668). De schipper noemt hier overigens een bijzonder hoog bedrag. Op het toebren-

gen van messteken stond volgens de keuren 25 gulden (RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 249).

3 Zie o.m. Lybreghts, Redenerend vertoog 2, 213; Van Wassenaer, Practyk notariael, 36. Vgl. Roodenburg, ‘De notaris en de erehandel’,

372; Heersink, ‘Eenakter’, 262-265.

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 172

Page 169: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.1 inleiding 173

vonden. De attestatie lijkt daarmee een zeker afschrikwekkend effect te hebben gehad.Mogelijk trok Cornelis van Wijck, geconfronteerd met de attestatie, zijn beschuldigin-gen aan het adres van Jan Pouls en zijn vrouw in, waarna de brouwer van juridischestappen afzag.4 Maar omgekeerd kan Jan ook hebben willen voorkomen dat het tot eenzaak tegen hem zelf kwam. In dat geval moet de attestatie juist worden gezien als eenpoging van Jan om zich met behulp van ontlastende getuigenissen vrij te pleiten vanbijvoorbeeld het uitlokken van een gevecht of het toebrengen van verwondingen.5 Hoehet ook zij, de bewuste akte geeft in uitgebreide bewoordingen Jan’s versie van het ge-schil weer, opgetekend uit de mond van getuigen die door de brouwer waren opge-trommeld. De gebeurtenissen zijn er duidelijk in omschreven en de gewraakte uitla-tingen van Cornelis staan nauwkeurig zwart op wit. Om die reden bieden attestatieseen uniek doorkijkje op het dagelijks leven van weleer.6

Notarissen konden allerlei soorten akten opmaken. A.Fl. Gehlen noemt er drieën-dertig in zijn gebruikershandleiding voor het vroegmoderne notariële archief en dannog laat hij er een aantal buiten beschouwing.7 Al deze stukken kunnen naar hun in-houd worden verdeeld in akten rond het familie- en erfrecht, akten in de vermogens-rechtelijke sfeer en akten met behulp waarvan iemand zijn recht kon halen ofwel aktenin semi-processuele sfeer.8 Deze laatste groep staat in dit hoofdstuk centraal. Hierondervielen niet alleen attestaties. Het ging ook om zogeheten insinuaties en protestaties, ak-ten van verblijf, procuraties ad lites en interrogaties. Insinuaties waren ‘aanzeggingen’die tot doel hadden om een partij alsnog een bepaalde afspraak te laten nakomen. Hetging hierbij meestal om financiële verplichtingen. Legde de geïnsinueerde de aanzeg-ging naast zich neer, dan volgde een protestatie. Een akte van verblijf of verzoenings-overeenkomst werd opgesteld door partijen die een ruzie bijlegden. Door middel vaneen procuratie ad lites kon iemand worden gemachtigd om namens de lastgever in ge-rechtelijke zaken als eiser of verweerder op te treden. Met interrogaties werden onder-vragingen bedoeld waaraan een notaris iemand in opdracht van een eiser kon onder-werpen om langs die weg bewijzen ten gunste van de ‘rekwirant’ te verkrijgen.

Nu is er nog maar weinig studie verricht naar de inhoud van deze categorie notarië-le akten.9 Dit heeft voor een deel te maken met de weerbarstigheid van de bron. Nota-riële archieven waren tot voor kort nauwelijks voor systematisch onderzoek toeganke-

4 Vgl. Heersink, ‘Zachte woorden’, 90.

5 Dit laatste is minder waarschijnlijk omdat de getuigen Jan Pouls niet vrijpleiten van een of ander gevecht. Het lijkt in de at-

testatie hoofdzakelijk te gaan om de beschuldiging dat Jan en zijn vrouw oneerlijke lieden zijn, aangezien dat feit tweemaal in

de getuigenverklaring genoemd wordt.

6 Vgl Pitlo, notarisboeken, 249.

7 Gehlen, Notariële akten, 13.

8 Akten met betrekking tot het familierecht en erfrecht zijn onder meer: trouwbeloften, huwelijkstoestemmingen, huwe-

lijksvoorwaarden, voogdijregelingen, testamenten, codicilen, inventarisaties, akten van verzegeling en ontzegeling van boe-

delgoederen en boedelscheidingen. Akten in de vermogensrechtelijke sfeer bestaan bijvoorbeeld uit contracten van verkoop en

koop, naastingsakten, ruilingen, schenkingen, huur-, pacht- en erfpachtcontracten, vestiging van renten, obligaties (al of niet

gecombineerd met hypotheekstellingen), kwijtingen, borgtochten, arbeidsovereenkomsten, vennootschappen, bevrachtings-

contracten, bodemerijen, assurantiepolissen en procuraties ad negotia.

9 Boedelinventarissen worden al wel sinds enige tijd aan historisch onderzoek onderworpen (vgl. Wijsenbeek-Olthuis,

‘Vreemd en eigen’, 79-105; Schuurman, Materiële cultuur; Koolbergen, ‘Materiële cultuur’).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 173

Page 170: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

lijk, waardoor bestudering onbegonnen werk was.10 Daarnaast waren rechtshistoricilange tijd niet op de hoogte van de rijkdom aan informatie in de verschillende akten be-treffende semi-processuele zaken. Toch is het voor een goed verstaan van de manierenwaarop men in de vroegmoderne tijd met geschillen omging van belang het notariaatin het onderzoek te betrekken. Zoals al is aangegeven, gaan met name attestaties vaakuitvoerig op kwesties in. Maar ook insinuaties en akten van verblijf bevatten vaak veelinformatie. Zaken die slechts uiterst summier in archieven van civielrechtelijke forastaan opgetekend, kunnen daarom in een aantal gevallen dankzij het notariaat veel be-ter worden geïnterpreteerd. Ook strafrechtszaken kunnen een enkele keer door notarië-le akten worden verduidelijkt. Maar belangrijker is nog dat de protocollen eveneens eenschat aan materiaal bevatten over kwesties die nooit voor de vierschaar zijn gekomen.11

In het nu volgende hoofdstuk zal nader worden ingegaan op de rol van notarissen bijhet instrumenteel gebruik van gerechtelijke en buitengerechtelijke fora voor het be-slechten van geschillen. Daartoe worden de belangrijkste akten in de semi-processuelesfeer bestudeerd, te weten de attestaties, insinuaties en akten van verblijf. Welke kwestieskunnen daarin worden aangetroffen? Hoe staan deze beschreven? Hoeveel akten werdengebruikt in een juridisch proces? Wie lieten attestaties, insinuaties en akten van verblijfopstellen? Op welk moment in de geschilbeslechtingsdelta deed men dat en waarom? Hetantwoord op deze vragen zal worden gezocht in de boeken van een viertal notarissen. Dieproduceerden tussen 1664 en 1668 samen ruim zevenhonderd akten in semi-processuelesfeer. Maar voordat de protocollen zelf aan bod zullen komen, wordt eerst kort ingegaanop het notarisambt, en dan met name in het gewest Holland, en zal een beknopt histo-riografisch overzicht van het notariaat worden gegeven.

6.1.1 Het notarisambt in de zestiende en zeventiende eeuw

Een notaris was in de vroegmoderne periode in eerste instantie een ‘schrijver’ met eenvrij beroep die binnen zekere grenzen noteerde wat andere mensen van hem vroegen.Alleen bepaalde vormvereisten en zijn toelating tot het ambt door het gewestelijk ge-rechtshof maakten dat zijn akten juridisch in hoger aanzien stonden dan de schrijfselsvan andere alfabeten, met uitzondering van leden van het stadsbestuur en de stedelij-ke secretarie.12 De zeventiende-eeuwse jurist Van Leeuwen sprak in dit verband van‘volkomen geloof’ dat aan notariële stukken moest worden gehecht.13 Zo hoorde eenakte gedateerd te zijn, de naam en woonplaats van de notaris te bevatten en zijn ver-gunning of ‘admissie’ van het Hof aan te geven. Ook moest in het stuk de plaats zijnaangeduid waar de notaris de akte optekende. Verder dienden de personen die een ver-klaring aflegden, de zogeheten ‘comparanten’, met naam, toenaam en woonplaats bij

10 Pas recent komen in steeds meer archieven digitale indices beschikbaar.

11 Vgl. Heersink, ‘Eenakter’, 261-262.

12 Stukken van deze groepen stonden in nog hoger aanzien. Notarissen mochten sommige akten niet verlijden. Daarbij ging

het om het transport van onroerend goed, en akten waarbij een eed noodzakelijk was (Van Leeuwen, Nederlandse practyk ende oeffe-

ning der notarissen, 33-34).

13 Van Leeuwen, Nederlandse practyk ende oeffening der notarissen, 1.

174 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 174

Page 171: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.1 inleiding 175

de notaris bekend te zijn.14 In het geval van een attestatie moesten de comparanten zichbereid verklaren om hun getuigenissen desgevraagd met een eed voor de schepenen tebekrachtigen, aangezien een notaris niet bevoegd was een eed af te nemen. Tot slot hoor-den er minstens twee getuigen bij het zogeheten ‘verlijden’ van de akte aanwezig te zijn.Zij moesten met hun handtekening bevestigen dat alles naar behoren was opgetekend.15

Alleen als aan deze voorwaarden was voldaan, had een akte rechtsgeldigheid. Zokon, zoals gezegd, een attestatie in een civiel- of soms ook strafrechtelijk proces als be-wijsmiddel worden gebruikt. De waarde ervan hing onder meer af van het aantal at-testerende getuigen dat aan het woord kwam en de ‘redenen van wetenschap’ die zijaanvoerden: hadden zij hun verhaal van horen zeggen of waren ze ooggetuigen ge-weest?16 Ook was de tijdsduur tussen het opmaken van een attestatie en de gebeurtenisdie erin beschreven werd van belang. Hoe korter die periode, des te betrouwbaarderwas de getuigenverklaring.17 Een attestatie vormde echter geen bindend bewijs. Hetstond iedereen vrij om met behulp van andere akten tegenbewijzen aan te dragen, deaanklacht te weerspreken of zelfs de inhoud van het notariële stuk aan te tasten. Uit-eindelijk bepaalden de rechters welke betekenis ze aan een attestatie toekenden. Hetgebruik ervan was niet voorgeschreven.18

Tabel 6.1 Lijst van de meest voorkomende nevenfuncties van notarissen in Leiden tussen 1525-1799, gebaseerd op een databank van 292 notarissen, die aanwezig is in het regionale ar-chief van Leiden. Van 110 notarissen in de kaartenbak zijn gegevens over nevenfunctiesbekend. In de tabel zijn alleen de beroepen opgenomen die twee of meer keer voor-kwamen.

Beroep N Beroep N

Klerk van de secretarie 17 Secretaris van Leiderdorp 3

Klerk van de griffie 13 Secretaris van Warmond 2

Procureur 10 Secretaris van Zoeterwoude 2

Veertig/ schepen 6 Secretaris van Voorschoten 2

Secretaris weeskamer 5 Rentmeester Catharinagasthuis 2

Secretaris hoogheemraadschap 4 Deurwaarder Hof van Holland 2

Klerk van de rekenkamer 4 Landmeter 2

Klerk 3 Advocaat Hof van Holland 2

Bron: Databank ‘notarissen’ van het gemeentearchief Leiden, in beheer bij dhr. P.B.M. de Baar.

14 De notaris kon zo controleren of de comparanten niet eerloos, meinedig, krankzinnig, te jong of te nauw aan de rekwirant

verwant waren (Van Leeuwen, Het Rooms-Hollands recht V, deel 20, art. 15-19).

15 Van Leeuwen, Nederlandse practyk ende oeffening der notarissen, 181; Groot Placaet-boeck I, 5 p. 318,319 (art. 13-15); III, 5, p. 486,487.

In Leiden lijken schout en schepenen zelden om een bevestiging of recollement van het geattesteerde te hebben gevraagd

(Lybreghts, Redenerend vertoog over het notarisampt, 216). Zie verder Roodenburg, ‘De notaris en de erehandel’, 372,373; Heersink,

‘Eenakter’, 263.

16 Van Leeuwen, Het Rooms-Hollands recht V, 20. 23-24.

17 Pitlo, Notarisboeken, 249.

18 Gehlen, ‘Inrichting en kracht van de notariële akten’, 41-48; Pitlo, Notarisboeken, 280-282; Heersink, ‘Zachte woorden’, 88. Zie

ook Nortier, Burgerlijk proces, 59. Sommige plaatselijke overheden waren niet van notariële attestaties gediend en probeerden het

optekenen ervan te monopoliseren (Oosterbosch, ‘Van groote abuysen’; Pitlo, Notarisboeken, 238; zie ook Van Caenegem, ‘La

preuve’, 426-429). Leiden heeft geen beperkende keuren uitgevaardigd.

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 175

Page 172: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Het notariaat was van oorsprong geen zelfstandig beroep maar een toegekende be-voegdheid aan priesters. Ook de ‘wereldlijke’ notarissen die vanaf de vijftiende eeuw inHolland werkzaam waren, hadden vaak meerdere functies.19 In Leiden combineerdenzij hun ambt het meest met administratieve banen als klerk van de stedelijke secreta-rie of de griffie. Dat bleef zo in de vroegmoderne periode. Ook het procureurschap wasgeliefd. Verder waren veel notarissen secretaris in een van de kleine omliggende dor-pen. Hierbij moet wel worden aangetekend dat van veel notarissen gegevens over ne-venfuncties ontbreken. Over meer dan de helft van het aantal notarissen dat tussen1525 en 1668 actief was, is niets bekend. Desondanks komt het geschetste beeld over-een met onderzoeken naar andere regio’s.20

Volgens A. Pitlo was het notariaat in de zeventiende en achttiende eeuw geen vetpoten genoot het ambt voor intellectuelen te weinig aanzien. Voor lieden die zich geenuniversitaire studie konden permitteren, bood het notariaat weliswaar mogelijkhedenvoor een bescheiden sociale stijging, maar dan moesten ze er aardig wat naast doen.21

Vermoedelijk doelde Pitlo vooral op de zestiende-eeuwse situatie. In de zeventiendeeeuw wist een deel van de notarissen al dan niet met behulp van bijbaantjes behoorlijkwat vermogen op te bouwen.22 Hun inkomen lag naar schatting tussen de zeshonderden duizend gulden per jaar, afhankelijk van de hoeveelheid akten die ze optekenendenen hun neveninkomsten.23 De secretaris van de hoofdofficier te Amsterdam, een nota-ris in stedelijke dienst, rekende in 1740 zes-en-een-halve gulden voor het optekenenvan een getuigenverklaring, twee gulden en veertien stuivers voor het passeren ervanen één gulden en zestien stuivers voor het grosseren.24 Leidse gegevens ontbreken. Maarals de gerekende prijzen rond hetzelfde niveau lagen, kan wel worden geconcludeerddat notarissen die regelmatig akten opstelden, een bovenmodaal inkomen konden ver-dienen, zeker als ook de verdiensten uit nevenfuncties worden meegerekend.25 Dit be-tekent dat het aanzien dat notarissen van hun klanten genoten wellicht groter was dan

19 Heersink, ‘Zachte woorden’, 100-101; Pitlo, ‘Geschiedenis van het notariaat’, 20-23. Vgl. Hermesdorf, ‘Het notariaat tussen

Maas en Rijn’, 140-143.

20 Zie voor Noord-Holland: Heersink, ‘Zachte woorden’, 100-102; voor Utrecht: Heins, ‘Het Utrechtse notariaat’, 237-239.

21 Pitlo, Notarisboeken, 294.

22 Het gemiddeld vermogen van de Leidse notarissen in 1674 was 8588,60 gulden, het stedelijk gemiddelde lag op 8376 gul-

den. Notarissen stonden in Leiden op de zevende plaats in de top 10 van meest vermogende beroepen. Hierbij moet wel wor-

den aangetekend dat niet alle notarissen vermogensbelasting betaalden. In de tweehonderdste-penningkohieren konden er

maar 20 worden gevonden (Peltjes, Leidse lasten, 13). Rond 1600 was de vermogenspositie van notarissen iets minder gunstig (Van

Maanen, ‘Vermogensopbouw’, 22-25).

23 De Vries & Van der Woude, Nederland 1500-1815, 650. Pitlo ging uit van een jaarinkomen van vier- tot achthonderd gulden

(Pitlo, Notarisboeken, 294).

24 Heersink, ‘Eenakter’, 267. In een enkel geval kan een notarisnota worden aangetroffen in bijvoorbeeld een boedelinventa-

ris of een voogdijrekening. Zo bedroeg het opmaken van de laatstgenoemde akte bij een niet nader genoemde notaris uit Zoe-

terwoude 5 gulden (RAL, ONA, inv.nr. 966, nr. 81 (12-5-1666)). Het verlijden van een huurakte kostte in Utrecht 6 gulden en 1

stuiver (Heins, ‘Het Utrechtse notariaat’, 240). Voor een willige separatie betaalden echtelieden in Amsterdam een notaris maxi-

maal 48 stuivers (Helmers, Gescheurde bedden, 179). De hoogte van de rekening hing mogelijk af van de lengte van het stuk (Ly-

breghts, Redenerend vertoog over het notarisampt, 216).

25 Een aanwijzing is verder dat stadsbesturen zich soms beklaagden over de hoge kosten die notarissen in rekening brachten

(vgl. De Jager, ‘De Waalse gemeente te Brielle’, 86 (zie voetnoot aldaar)).

176 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 176

Page 173: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.1 inleiding 177

tot nu toe is aangenomen. Het maakte hen bovendien voor mensen uit hogere socialekringen een meer interessante dienstverlener.26

6.1.2 Historiografie

Onderzoek naar de notariële praktijk in de Republiek is schaars. Voor een beeld van hetwerk van de notarissen moeten de protocollen zelf worden bestudeerd. Historici heb-ben daar, om al genoemde redenen, tot ver in de jaren tachtig weinig belangstellingvoor gehad. Juristen lieten de notariële archieven al even vaak links liggen. Hun ge-schiedenissen van het notariaat beperkten zich over het algemeen tot een historischoverzicht van de wetgeving op datzelfde ambt.27 A. Pitlo voegde daar in 1948 een over-zicht van de inhoud van notarisboeken aan toe. Volgens hem gaven die handboekenweliswaar geen volledige beschrijving van het notariaat, maar ze boden wel ‘in hun be-perktheid een getrouw beeld’.28 Maar dit is natuurlijk slechts ten dele waar. De gedruk-te modelboeken mochten dan in veel gevallen door notarissen zelf zijn geschreven, deveronderstelling dat de voorschriften tot op de letter werden nageleefd, is een al te roos-kleurige voorstelling van zaken. Het ging in de notarisboeken immers om een ideaal.29

Bovendien behandelden nogal wat zestiende- en zeventiende-eeuwse schrijvers van no-tarisboeken maar een klein aantal akten. Akten van semi-processuele aard kwamen erdoorgaans bekaaid vanaf. En dat terwijl deze categorie een substantieel deel van de pro-tocollen uitmaakte. Ook Pitlo kon hier zodoende maar weinig over meedelen.30

Een van de eerste auteurs die daadwerkelijk onderzoek naar de vroegmoderne nota-riële praktijk deden en dan nog vooral naar attestaties, is W. Heersink.31 Door de aktenzelf te bestuderen, wilde hij greep krijgen op ‘niet-punitieve procedures’ buiten derechtszaal, ten tijde van de Republiek. S. Faber had deze in zijn dissertatie over de straf-rechtpleging in Amsterdam nog zonder veel nader onderzoek als onbelangrijk ter zij-de geschoven.32 Nu ging het Faber in zijn proefschrift vooral om de berechting van

26 Vgl. Oosterbosch, ‘Van groote abuyzen’, 85-86; Gehlen, ‘De notaris in de Republiek’, 67.

27 Zie voor een bespreking van enkele werken Gehlen, ‘Notariaatsgeschiedenis’, 5-12; Pitlo, ‘De geschiedenis van het notari-

aat’, 21,22. Zie ook Otten, ‘De ten-uitvoerlegging van notariële akten’ uit 1856, niet genoemd in Gehlens ‘Notariaatsgeschiede-

nis’. Zie voor meer recente werken van juristen over de notariaatsgeschiedenis onder meer Gehlen, ‘Het notariaat der Lage Lan-

den’; Idem, Notariële akten, 11-16.

28 Pitlo, Notarisboeken, 13. Over ditzelfde onderwerp had Pitlo in de periode 1940-1942 enkele artikelen geschreven in het Week-

blad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie (Idem, ‘De ars notariatus’, 3680-3681; Idem, ‘Geschiedenis van het notariaat’, 3749-

3750; Idem, ‘Het elastisch ambt’, 3764-3765).

29 Zo werd het eerder genoemde voorschrift van Van Leeuwen dat notarissen bij het opmaken van een attestatie altijd de leef-

tijd van de getuigen of deposanten moesten vermelden, maar matig opgevolgd. Soms volstond een notaris met de mededeling

dat een getuige ‘van competente ouderdomme’ was. In Leiden noteerden de onderzochte notarissen maar in een kwart van alle

attestaties de leeftijd van de deposanten.

30 Pitlo, Notarisboeken, 249.

31 Een andere auteur die pionierend onderzoek deed naar het vroegmoderne notariaat was de Utrechtse archivaris W.B. Heins.

Hij vergeleek de richtlijnen met gegevens van de stad Utrecht en het omliggende platteland. Verder keek hij naar aantallen no-

tarissen, de gemiddelde leeftijd bij het verlenen van de vergunning tot uitoefening, de vooropleiding en de nevenfuncties van

een notaris. De inhoud van de akten liet Heins onbesproken (Heins, ‘Het Utrechtse notariaat’, 224-243). Enkele andere auteurs

gaven de protocollen van één notaris uit zonder deze systematisch te bestuderen. Zie b.v. Swart, Protocol Cleuting.

32 Faber, Strafrechtpleging en criminaliteit, 102-108.

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 177

Page 174: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

zware criminaliteit. Heersink richtte zich in zijn onderzoek op de kleine vergrijpen inAmsterdam en het omliggende platteland. Hij stelde vast dat notariële attestaties bijde beslechting en berechting daarvan juist een belangrijke plaats innamen.33 Helaasdragen zijn tot nu toe verschenen artikelen nog te zeer een verkennend karakter om debetekenis van het notariaat nauwkeurig in beeld te kunnen brengen. Zo onderzochtHeersink niet hoe vaak de conflicten in de attestaties tot juridische procedures aanlei-ding gaven of anderszins met een rechtszaak verbonden waren.34 Overigens had Heer-sink een groter onderzoek gepland, waarvan de resultaten bij het schrijven van ditboek nog niet bekend waren.

H.W. Roodenburg deed onderzoek naar beledigingen en scheldpartijen in notarië-le attestaties en insinuaties. Daarbij keek hij niet alleen naar de scheldwoorden zelf,maar ook naar de achtergronden daarvan. Zo ging Roodenburg uitgebreid in op decomparanten en hun rol in de totstandkoming van de getuigenverklaring. Hij weeserop dat ze vaak met een proces in het achterhoofd bepaalde strategieën gebruikten.Het doel was steeds om de opdrachtgever of rekwirant in een kwestie van alle schuldvrij te pleiten en de tegenpartij zwart te maken. Roodenburg duidde dit verschijnselaan met de term ‘erehandel’.35 Dit mechanisme waarbij de eigen goede naam en die vananderen voortdurend wordt gemeten, aangevallen en verdedigd, is te vinden bij meerauteurs, onder meer bij de Duitse historicus M. Dinges. Hij deed onderzoek naarklachten die inwoners van Parijs bij politiecommissarissen indienden.36 Deze leken ineen aantal opzichten op attestaties. Ze bevatten verklaringen over gebeurtenissen en zekonden worden gebruikt in een juridisch proces. Een belangrijk verschil was echter datde politie van Parijs de verklaringen direct uit de mond van de belanghebbende opte-kende, terwijl het bij notarissen om verklaringen van derden gaat.

D. Helmers gebruikte het notariaat als een van haar bronnen – naast civiele vonnis-sen – voor de bestudering van scheidingszaken in Amsterdam. Ze bekeek onder ande-re hoe attestaties werden gebruikt in civiele procedures voor een echtscheiding of eenscheiding van tafel en bed. Net als Roodenburg benadrukte ze dat de verhalen in de ak-ten niet weergeven wat er precies is gebeurd. Het gaat om gekleurde verslagen die derechter moesten overtuigen van het gelijk van één van de partijen. Soms conflicteerdende verklaringen van verschillende getuigen. In die gevallen moest de rechtbank doormiddel van ondervraging van de betrokkenen onderzoeken welk verhaal het geloof-waardigst was. Helmers heeft, door haar gekozen opzet, alleen aandacht voor de rol vanattestaties in rechtszaken. Dat de verklaringen ook als drukmiddel konden worden ge-bruikt om gerechtelijke procedures te voorkomen, blijft daardoor onderbelicht in haaronderzoek.37

33 Heersink, ‘Eenakter’, 261-271; Idem, ‘Zachte woorden’, 88-90.

34 Ibidem. Evenmin gaf Heersink aan hoeveel attestaties notarissen opmaakten. Alleen van notarissen op het platteland be-

cijferde hij dat attestaties ongeveer 10% van de protocollen uitmaakten (p. 88).

35 Roodenburg, ‘De notaris en de erehandel’, 370-375. Leuker, ‘Schelmen’, 316. Vgl. Dinges, ‘Weiblichkeit’, 82 (noot 39).

36 Dinges, Maurermeister, 270-286; vgl. Garrioch, Neighbourhood and community, 11-15.

37 Helmers, Gescheurde bedden, 65-76, 341-347.

178 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 178

Page 175: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.1 inleiding 179

6.1.3 Onderzoeksopzet

In het navolgende wordt uitgegaan van de protocollen van enkele Leidse notarissen inde periode 1664-1668. Er waren in die tijd zeker dertig notarissen gelijktijdig in Leidenactief, dat wil zeggen dat van hen archieven bewaard zijn gebleven.38 Sommige notaris-sen oefenden hun beroep maar zelden uit. Zo tekende Matthijs Benninck tussen 1657en 1669 slechts honderddrieëntwintig akten op, verzameld in één dunne band, terwijlArendt Joachimsz. Raven jaarlijks twee vuistdikke boeken produceerde die elk zo’ndriehonderd stukken bevatten. Op aselecte wijze zijn vier notarissen uitgekozen diegedurende de hele onderzoeksperiode actief waren en per jaar minstens één band vol-schreven. De protocollen moeten bovendien voor de periode 1664-1668 volledig zijnovergeleverd.39 De verkregen notarissen zijn Cornelis Jacobsz. de Haes, Leonardt Jansz.van Overmeer, Arendt Joachimsz. Raven en Pieter Geeraersz. van Tielt. Zij tekendentussen 1664 en 1668 samen ruim achtenveertighonderd akten op. Van de stukken vansemi-processuele aard is een database aangelegd. Deze vormt het uitgangspunt voor debeantwoording van de bovengenoemde onderzoeksvragen.

De vier notarissen van wie de protocollen in de rest van dit hoofdstuk centraal zullenstaan, beschikten allen over voldoende vermogen voor een aanslag van de tweehonderd-ste penning. Arendt Joachimsz. Raven bezat het meest. Zijn vermogen bedroeg vijf jaarna zijn dood nog naar schatting een kleine twintigduizend gulden.40 Hij was niet alleennotaris, maar ook een van de drukst bezette procureurs voor de stedelijke vierschaar. Leonardt Jansz. van Overmeer, eveneens procureur, had met zijn twaalfduizend guldenook een bovengemiddeld groot vermogen. Cornelis Jacobsz. de Haes beschikte over pre-cies de helft daarvan en Pieter Geeraersz. van Tielt had ongeveer tweeduizend gulden aanbezittingen. Beiden hadden voor zover bekend in de periode 1664-1668 geen nevenfunc-ties. Raven, Van Overmeer, De Haes en Van Tielt woonden in de onderzochte periode inde middeleeuwse wijken van de stad.41 De Haes was van alle vier het minst actief als no-taris. Zijn protocollen bevatten tussen 1664 en 1668 gemiddeld nog geen tachtig aktenper jaar. Zijn jaarinkomen beliep zodoende naar schatting zo’n vijfhonderd gulden, er-van uitgaande dat hij voor iedere akte gemiddeld iets meer dan zes gulden in rekeningbracht. Raven had een geschat jaarlijks inkomen van vierendertighonderd gulden.

38 In 1583 mochten in Leiden maar 6 notarissen actief zijn. Al snel werd dit voorschrift gewijzigd in ‘een seecker getal’ (RAL,

SAII, inv.nr. 9, p. 15). Het keurboek van 1658 bevat geen numerus fixus, maar in 1665 wordt het getal van 24 genoemd (RAL, SAII,

inv.nr. 23 (23-3-1665)). Vier jaar later wordt dit opgetrokken tot 36 (Idem, inv.nr. 24, p. 85v (21-1-1669)). In de praktijk heeft men

zich niet aan deze limiet gehouden. Voor de periode 1664-1668 zijn van zeker 40 notarissen protocollen overgeleverd, onder hen

ook notarissen die bijvoorbeeld in 1664 zijn overleden en tot hun dood akten hebben opgetekend of notarissen die pas in 1668

met instrumenteren begonnen. Gemiddeld waren tussen 1664 en 1668 30 notarissen tegelijk actief. Naast deze 30 waren er ook

Leidenaren die wel de notariseed voor het Hof van Holland aflegden, maar van wie geen akten zijn overgeleverd (mogelijk om-

dat ze het ambt nooit uitoefenden). Dit waren er 19 (gerekend vanaf 1628: de notaris die in 1668 het langst werkzaam was, was

in 1628 beëdigd). Van hen is niet bekend of ze in 1664 nog leefden of in Leiden verbleven.

39 Aan deze criteria voldeden tussen 1664 en 1668 13 notarissen.

40 Slechts 3 notarissen die in de belastingkohieren van 1674 voorkwamen, beschikten over een groter vermogen.

41 Van Overmeer en Raven hielden kantoor in de oude stadskern, waar de Leidse elite resideerde, en Van Tielt en De Haes in

de tweede stadsvergroting in de Haarlemmerstraat. Zie over de sociale status van de Leidse wijken: Peltjes, Leidse Lasten, 12; Tjals-

ma, ‘Een karakterisering van Leiden’, 41.

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 179

Page 176: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De bestudeerde notarissen maakten in de onderzoeksperiode ruwweg dezelfde aktenop. Geen van hen legde zich bijvoorbeeld in het bijzonder toe op akten in de familierech-telijke sfeer of juist op contracten.42 Natuurlijk waren er onderlinge verschillen. Wanneernader wordt gekeken naar de akten in de semi-processuele sfeer, valt op dat met nameArendt Joachimsz. Raven licht afwijkt. Hij produceerde in absolute zin de meeste attesta-ties en andere akten in de derde rubriek, maar in verhouding tot het totaal aantal akten,was hij op dit punt het minst actief. Dat is opvallend, omdat hij ook werkzaam was als pro-cureur en dus de aangewezen persoon lijkt voor akten in de semi-processuele sfeer.

Tabel 6.2 Verdeling van de akten in de semi-processuele sfeer uit de protocollen van Van Tielt, Van Overmeer, De Haes en Raven van de periode 1664-1668 in absolute aantallen en pro-centen.

Soort akte Van Tielt V.Overmeer De Haes Raven Totaal

N % N % N % N % N %

Attestaties 151 92 126 77 64 85 274 90 615 87

Insinuaties en protestaties 7 4 0 0 5 7 11 4 23 3

Interrogaties 0 0 1 <1 0 0 0 0 1 <1

Proc.ad lites 3 2 17 10 2 3 2 <1 24 3

Verzoenings- overeenkomsten 4 2 20 12 4 5 18 6 46 6

Totaal 165 100 164 100 75 100 305 100 709 100

Percentage van alle akten43 18 21 19 11 15

Bron: RAL, ONA, inv.nr. 904-908, 964-968, 1044-1048 en 774-782.

Bij alle notarissen waren attestaties veruit de meest voorkomende akten in de semi-processuele sfeer. De andere soorten verdwenen daarbij vrijwel in het niet. Sommigesubcategorieën kwamen gedurende vijf jaar niet eens in de protocollen voor. Geen en-kele notaris maakte in de periode 1664-1668 alle in tabel 6.2 genoemde akten op. Voor-al interrogaties waren zeldzaam. Blijkbaar hadden mensen daar betere alternatievenvoor. Zo konden interrogaties bijvoorbeeld eenvoudig worden vervangen door deminder omslachtige getuigenverklaringen.44 Deze komen als eerste aan bod.

6.2 Attestaties

6.2.1 Introductie

Het laten optekenen van een getuigenverklaring kon een manier zijn om een kwestieop te lossen voordat het tot een proces kwam. Het was in dat geval een dreigement. Meteen attestatie in de hand beschikte een rekwirant over bruikbare juridische bewijs-

42 Globaal beschouwd was de verhouding: 40% familiesfeer, 45% vermogensfeer en 15% semi-processuele sfeer.

43 Van Tielt: N=905; Van Overmeer: N=766; De Haes: N=390; Raven: N=2783; Totaal: N=4844.

44 Gehlen, Notariële akten, 175.

180 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 180

Page 177: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 181

middelen met het oog op een rechtszaak.45 Maar mensen konden ook een attestatie la-ten opstellen als ze al in een proces verwikkeld waren. Ze probeerden zich dan met be-hulp van een getuigenverklaring vrij te pleiten of ze onderstreepten er hun zaak juistmee. Het is interessant om na te gaan op welke van deze manieren de verschillendeLeidse rekwiranten van de notariële attestaties gebruik maakten. Hiertoe zijn de ar-chieven van de belangrijkste civiele- en strafrechtelijke fora gekoppeld. Het gaat om devredemakersboeken, de dingboeken, de burenkwestieboeken, de correctieboeken ende vonnisboeken. De correctieboeken bevatten voornamelijk lichte vergrijpen, de von-nisboeken de zwaardere strafzaken. De civielrechtelijke fora worden elders in dit boeknader behandeld.46

Uit tabel 6.3 blijkt dat de meeste rekwiranten attestaties gebruikten als waarschu-wing met de bedoeling hun zaak buiten de rechtbank te houden. Daarin lijken ze suc-cesvol te zijn geweest. Slechts vierenhalf procent van hen begon alsnog een proces voorde civiele vierschaar, terwijl een nog kleiner percentage na het optekenen van een aktenaar het college van vredemakers stapte. Dit komt voor een deel doordat attestaties alsjuridisch getuigschrift voornamelijk bruikbaar waren in een proces voor de civielevierschaar. Voor de vredemakers en schepenmeesters voor burenkwesties moest mon-deling worden geprocedeerd. De attestaties die met deze zaken verband hielden, zul-len dan ook met het oog op een eventueel later te voeren proces voor de schepenbankzijn gemaakt. In de praktijk werd echter vaak volstaan met een scherp geformuleerdeeis en een goede repliek en dupliek.47 Het was omslachtig om nog tijdens een rechts-zaak attestaties te laten opstellen. Schepenen konden ook zelf getuigen horen.48 Bo-vendien kwamen getuigenverklaringen pas laat aan bod in de procedure voor de civie-le vierschaar. In verband met de geloofwaardigheid van de attestaties was het daarombeter om daar niet op te wachten en zo min mogelijk tijd te laten verstrijken tussen eengewraakte gebeurtenis en de schriftelijke weerslag daarvan. In strafrechtelijke proce-dures speelden attestaties alleen een bescheiden rol bij de verdediging. De schout be-diende zich als strafpleiter in de onderzochte periode niet van notariële getuigenver-klaringen. In Amsterdam deed hij dat blijkens het werk van Faber wel, zij het dat in dedoor hem onderzochte gevallen gebruik gemaakt werd van een notaris die tevens se-cretaris van de schout was.49

45 Heersink, ‘Eenakter’, 264-265. In de 18e eeuw kon met behulp van attestaties ook om opsluiting van een familielid dat on-

gewenst en schadelijk gedrag vertoonde, worden gevraagd. Ook in dat opzicht kon een getuigenverklaring, met eventueel een

opsluiting in het vooruitzicht, een dwangmiddel zijn om iemand te corrigeren voordat men een proces begon (vgl. Helmers,

Gescheurde bedden, 112-151; Spierenburg, ‘Financiën en familie-eer’, 118-135).

46 Voor dit hoofdstuk zijn ook de strafrechtelijke archieven geïnventariseerd omdat notariële attestaties ook in criminele pro-

cessen een rol konden spelen. Alleen het aantal rekwiranten dat in de gerechtelijke archieven kon worden teruggevonden, is ge-

teld. Wanneer één rekwirant meerdere getuigenverklaringen met betrekking tot dezelfde kwestie liet maken, is deze toch maar

één keer meegeteld om vertekening te voorkomen.

47 Broers, Beledigingszaken, 21.

48 Vgl. RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 263v (22-3-1666). Attestaties lijken tijdens het proces partijen niet vaak tot een onderling ver-

gelijk te hebben gebracht. Van de 10 rechtszaken, waarin aantoonbaar tijdens de rechtszitting attestaties zijn opgemaakt, ble-

ven er drie zonder oordeel. Nog eens drie werden naar het Hof van Holland verwezen (waar de attestaties ook hun nut konden

bewijzen). In de overige vier zaken spraken de schepenen een vonnis uit. In één zaak is zowel van de eiser als de gedaagde een

attestatie gevonden in de onderzochte notariële protocollen.

49 Faber, Strafrechtpleging en criminaliteit, 102-103.

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 181

Page 178: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Tabel 6.3 Aantal rekwiranten dat in civiele en strafrechtelijke bronnen kan worden teruggevonden,uitgedrukt in absolute aantallen en in procenten van het totaal aantal rekwiranten in het no-tarieel archief (545). Onderzocht zijn de dingboeken van grote zaken, de burenkwestieboe-ken, de correctieboeken en de criminele vonnisboeken (1664-1668) en de vredemakers (1664).

Soort gerecht. archief Eerst akte Eerst proces Volgorde onbekend

Als eiser Als Als eiser Als Als eiser Als

gedaagde gedaagde gedaagde

N %50 N %51 N %52 N %53 N %54 N %55

Dingboeken 25 4,5 5 0,9 7 1,2 4 0,7 2 0,4 2 0,4

Burenkwesties 0 0,0 1 0,2 0 0,0 0 0,0 0 0,0 0 0,0

Correctieboeken Nvt Nvt 1 0,2 Nvt Nvt 0 0,0 Nvt Nvt 0 0,0

Vonnisboeken Nvt Nvt 1 0,2 Nvt Nvt 0 0,0 Nvt Nvt 0 0,0

Totaal 25 4,5 8 1,5 7 1,2 4 0,7 2 0,4 2 0,4

Vredemakers (1664) 3 2,2 1 0,7 5 3,8 3 2,2 0 0,0 0,0 0,0

Bron: RAL, ONA, inv.nr. 904-908, 964-968, 1044-1048 en 774-782; Idem, ORA, inv.nr. 44f, 44g; Idem, ORA48G; Idem, ORA, 3 (15,16), Idem, ORA, inv. 4 N en O.

Met een attestatie gaf een rekwirant een duidelijk signaal af. Hij liet weten dat hij stevigin zijn schoenen stond en dat er met hem of haar niet te spotten viel. Voor de opponentbleef daarom weinig meer over dan in te binden. Aan de andere kant kon ook de tegen-partij van zijn of haar zaak overtuigd zijn en weigeren om toe te geven. Het stond hemof haar dan vrij om ook naar een notaris te stappen en een attestatie te laten opmakenvan zijn of haar versie van het verhaal. Op die manier werden soms over en weer enkelegetuigenverklaringen opgesteld. Bleven beide partijen niet bereid zich te verzoenen,dan kon het tot een rechtszaak komen. Zodoende paste de attestatie prima in het sys-teem van de Ehrenhandel, waarbij stedelingen de eigen reputatie voortdurend in de gatenhielden en verdedigden tegen aanvallen van anderen.56 Snelheid was daarbij vaak eenvereiste. Processen konden lang duren, waren kostbaar en hadden een onvoorspelbareafloop. Het dreigen met een geding was dan een goed alternatief. Veel mensen wildenhet, geconfronteerd met een attestatie, niet op een rechtszaak laten aankomen en pro-beerden zelf, al dan niet met hulp van een bemiddelaar of arbiter, tot een vergelijk te ko-men of bonden in.57 Overigens was een attestatie voor een aantal rekwiranten uit de la-gere middengroepen waarschijnlijk het maximaal haalbare in de strijd om de eigen eer.Het geld en de tijd om daadwerkelijk een proces aan te spannen, ontbraken.58

50 N=545 (groepen erfgenamen, crediteuren etc zijn als één rekwirant geteld), behalve bij de vredemakers. De overlap met het

notarieel archief die voor dit college gevonden is, wordt gerelateerd aan de rekwiranten in 1664 (N=132).

51 Idem.

52 Idem.

53 Idem.

54 Idem.

55 Idem.

56 Roodenburg, ‘De notaris en de erehandel’, 372.

57 Zie ook hoofdstuk 1, par. 1.1.1. Vgl. Garnot, ‘l’Ampleur’, 70,74,75; Castan, ‘Arbitration of disputes’, 223-226.

58 Dat suggereert ook Garrioch voor Parijs (Idem, Neighbourhood and community, 45).

182 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 182

Page 179: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 183

De impact van een attestatie was maximaal wanneer deze zo snel mogelijk na een in-cident werd opgesteld. Voor een rechtsprekend forum was de akte dan het meest be-trouwbaar.59 Met het oog daarop liet wijnkoper Gerrit Pauw op maandagmiddag der-tig augustus 1666 direct een attestatie optekenen naar aanleiding van een vechtpartijeerder die middag waar hij naar zijn oordeel geheel buiten zijn schuld bij betrokkenwas geraakt.60 Zijn alerte reactie was succesvol; tot een rechtszaak kwam het niet. Tochwas zo’n snelle gang naar de notaris zeldzaam. De periode tussen een voorval en het op-stellen van een attestatie varieerde meestal van enkele dagen tot enkele jaren. Dit kanerop wijzen dat rekwiranten zich eerst op hun strategie beraadden en alle mogelijke re-acties overwogen, alvorens ze een notaris inschakelden. Maar vaak ook was er nog eenreden voor het laten optekenen van een getuigenverklaring bijgekomen, zoals het ont-staan van een hardnekkige roddel, nieuwe claims, een proces of een aantijging naaraanleiding van een eerder incident. Deze ontbreekt meestal in de attestaties en moet el-ders worden gevonden, bijvoorbeeld in processtukken.

De meeste getuigen waren buurtbewoners van de rekwirant. Dit ligt voor de handomdat het leven zich grotendeels op straat of vlak voor de deuropening afspeelde. Menzag en hoorde vrijwel alles van elkaar.61 Reputaties raakten hoofdzakelijk in het open-baar beschadigd en moesten ook weer en plein publique worden hersteld. De buurt speel-de zodoende een essentiële rol in de Ehrenhandel. Maar getuigen konden ook in eersteinstantie beroepsmatig met de rekwirant bekend zijn. Ze waren dan bijvoorbeeld col-lega, knecht, dienstmaagd, chirurgijn of vroedvrouw, wat overigens niet uitsluit dat zevaak ook buurtgenoten van de rekwirant waren. Familieleden traden maar heel zeldenop als deposanten. Zij waren niet altijd directe getuigen. Bovendien gold voor de recht-bank het getuigenis van bloedverwanten en huisgenoten als onbetrouwbaar, net alsdat van gezworen vijanden, eerloze of meinedige lieden, krankzinnigen en minderja-rigen. Maar soms lapten notarissen deze richtlijn aan hun laars. Detailonderzoek bijéén notaris met betrekking tot de relatie tussen de deposanten en de rekwiranten,brengt het bovenstaande nog eens scherp in beeld:

Tabel 6.4 Aard van de relatie tussen deposanten en rekwiranten in de attestaties die door notarisCornelis Jacobsz. De Haes tussen 1664 en 1668 werden opgemaakt.

Aard relatie N %

Buurtgenoot 72 58

Beroepsrelatie 12 9

Familie 2 2

Niet aangegeven 39 31

Totaal 125 100

Bron: RAL, ONA, inv.nr. 1044-1048.

59 Pitlo, Notarisboeken, 249.

60 RAL, ONA, inv.nr. 779, nr. 475 (30-8-1666).

61 Hoffmann, ‘Social control and the neighborhood’, 316-323; Catterall, ‘Scots migrant identity’, 44,46; Roeck, ‘Neighbour-

hoods’, 193-208; Garrioch, Neighbourhood and community, 16-21.

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 183

Page 180: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Buurtbewoners lijken meestal makkelijk te porren geweest voor het geven van een ge-tuigenis. Ook als een incident waarnaar verwezen werd al jaren geleden was voorgeval-len, bleken vaak genoeg getuigen voorhanden, zoals in het geval van Jannetje An-driesd., die naar aanleiding van recente toenaderingspogingen van haar man lietverwijzen naar een officieuze scheiding van tafel en bed van vier jaar geleden. Haarechtgenoot zocht tijdens het proces op zijn beurt steun bij bekenden uit zijn vorigebuurt, die zijn deugdzaamheid moesten benadrukken.62 Maar het zoeken naar getui-gen was niet altijd even gemakkelijk. Zo moesten sommigen echt worden overgehaald.Een vrouw vertelde bijvoorbeeld voor een notaris dat ze van een buurtbewoner maarliefst tweehonderd gulden zou krijgen als ze zou getuigen dat zijn echtgenote, van wiehij van tafel en bed gescheiden was, zich oneerlijk gedroeg.63 Belastingpachter HuijchCornelisz. van Trooijen wist een keer medeplichtigen van graansmokkel te bewegentot het afleggen van een belastende getuigenis tegen een sjoemelende molenaar, doorhen te beloven af te zien van strafvervolging.64 Dergelijke inkijkjes dwingen tot voor-zichtigheid bij het reconstrueren van gebeurtenissen aan de hand van attestaties. Maarer zijn meer redenen voor oplettendheid.

Als een rekwirant eenmaal de benodigde getuigen had verzameld, moest hij of zij dezaak uit handen geven. De deposanten deden hun verhaal uiteindelijk buiten zijn ofhaar aanwezigheid. Het getuigenis kon vloeiend en helder worden gegeven, maar ookmet horten en stoten waar geen touw aan vast te knopen viel. In dat laatste geval hadde notaris of zijn klerk soms de grootste moeite om van het relaas een overzichtelijkgeheel te maken, opgesteld in beschaafd Nederlands. Dit blijkt bijvoorbeeld uit degrote wirwar van doorhalingen, toevoegingen en verschrijvingen die sommige attesta-ties te zien geven. Vaak volgde dan na het doorkrassen van een passage een meer gema-tigde tekst, alsof de getuigen zich door hun verhaal hadden laten meeslepen. Zo had Ja-cob Crena volgens een drietal getuigen Huijbrecht la Plaes bij nader inzien welgeschopt en geslagen, maar niet aan zijn haren voortgesleept.65 Ook is er soms gekrastin de tijdsaanduidingen ten teken dat het gebeuren de deposanten niet meer zo scherpvoor de geest stond.66 Andere attestaties bevatten tussenvoegingen van allerlei feitjesdie de getuigen in eerste instantie blijkbaar waren ontschoten.

De notaris speelde bij dit alles geen louter passieve rol. Hij maakte van een getui-genverklaring een juridisch bruikbare attestatie. Dit deed hij enerzijds door het relaasvan kop en staart te voorzien en de verklaring aan de wettelijke vormvereisten te latenvoldoen. Anderzijds woog hij de inhoud voortdurend en stelde hij vragen om het ver-haal zo goed mogelijk te doorgronden. Het ging er daarbij vaak niet zozeer om de‘waarheid’ te achterhalen, maar om het meest waarschijnlijke verhaal op papier te krij-

62 RAL, ONA, inv.nr. 1030, nr. 33 (12-2-1665). Vgl. Catterall, ‘Scots migrant identity’, 48. Zie voor deze zaak ook hoofdstuk 2

par. 2.4.3.

63 Idem, inv.nr. 968, nr. 85 (9-2-1668).

64 Idem, inv.nr. 776, nr. 461 (17-12-1665).

65 Het is in dit geval overigens niet ondenkbaar dat de vernedering te pijnlijk was voor Huijbrecht. Normaliter werden alleen

vrouwen aan hun haren over straat getrokken (RAL, ONA, inv.nr. 776, nr. 19 (22-1-1665)).

66 Zie bijvoorbeeld, RAL, ONA, inv.nr. 1047, nr. 29 (10-6-1667).

184 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 184

Page 181: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 185

gen. De bedoeling van de attestatie was immers om duidelijk te maken dat de rekwi-rant geen schuld had aan een of ander incident of om uit te laten komen dat hij of zijte goeder trouw had gehandeld. Dit kon door zaken ten nadele van de rekwirant selec-tief te verzwijgen, zijn goede naam te onderstrepen of juist te wijzen op de slechtheidvan de tegenpartij. Dit alles maakte de verklaring niet onwaar; ze kon altijd onder edeworden bevestigd. De notaris masseerde alleen de getuigenverklaring in een voor derekwirant zo gunstig mogelijke vorm. Daar betaalde de rekwirant hem ook voor. Hij ofzij had de notaris ingepast in zijn strategie om eerherstel te verkrijgen.67

Welke zaken komen in getuigenverklaringen zoal aan de orde? In de eerste plaats al-les waar een fatsoenlijk mens niets mee te maken wilde hebben, zoals geweldplegin-gen, beledigingen, buiten- of voorechtelijk geslachtsverkeer en diefstal.68 Ook wanbe-talingen, fraude en ruzies over erfenissen kwamen voor. Om in alle akten enigoverzicht aan te brengen, zullen deze net als de gegevens uit de eerder besproken ker-kenraadsnotulen worden verdeeld in rubrieken. Voor een deel wordt teruggegrepenop dezelfde categorieën als in het vorige hoofdstuk, te weten ‘persoonlijke levenswan-del’ en ‘huwelijk en zedelijkheid’. Kerkelijke zaken kwamen echter niet bij de notarisaan de orde, terwijl omgekeerd zakelijke meningsverschillen niet door de kerken-raadsleden besproken werden. Vandaar dat de rubriek ‘contracten en afspraken’ wordttoegevoegd.69 Attestaties konden ook worden gebruikt om bijvoorbeeld te verklarendat iemand geen besmettelijke ziekte had. Verder toonden leerlingen in bepaalde am-bachten met behulp van een getuigenverklaring aan dat ze de verplichte leertijd had-den voltooid. Anderen lieten een attestatie opstellen om aan te geven dat een schip wasaangekomen of dat een bepaalde sloot al lang niet meer was uitgebaggerd. Blijkbaarwilden zij bepaalde twijfels die bij een niet nader genoemde partij waren gerezen, weg-nemen. De precieze aanleiding is echter niet altijd duidelijk omdat deze niet in de at-testaties is opgenomen en een juridisch vervolg vaak ontbreekt. Wellicht lag er een be-staand geschil aan ten grondslag of anticipeerde een rekwirant op toekomstigemoeilijkheden. Zo kon iemand met een attestatie in de hand laten zien dat hij in weer-wil van allerlei roddels of beledigingen geen builenpest had. Maar een dergelijke ver-klaring kon ook vereist zijn om ten tijde van een pestepidemie buiten de stad zaken temogen doen.70 Dergelijke niet nader te duiden attestaties zijn opgenomen in een apar-te categorie ‘overig’ en zullen in dit hoofdstuk verder onbesproken blijven.

67 Deze praktijk staat haaks op de instructies van de achttiende-eeuwse schrijver van notarisboeken Lybrechts. Hij vond dat

notarissen niet alleen het getuigenis van de deposanten hoorde te noteren, maar dit ook moesten onderzoeken om waarheid

van leugens te onderscheiden. De notariseed droeg een notaris ook op om geen frauduleuze akten op te stellen (Zie Lybreghts,

Redenerend vertoog over ’t notaris ampt, 213,214; vgl. de notariseed in: RAL, SAII, inv. 43, p. 78v). De praktijk was anders (vgl. Rooden-

burg, ‘De notaris en de erehandel’, 374-375; Davis, Fiction in the archives, 21-23, 111).

68 De omschrijving ‘het gansche ruige leven der voorvaderen’ spreekt in dit verband boekdelen (Pitlo, Notarisboeken, 249). Zie

ook Gehlen, Notariële akten, 166.

69 Voor een verdere specificering van de rubrieken: zie hoofdstuk 1, par. 1.2.2 (tabel 1.1). Verklaringen van goed gedrag wor-

den in de rubriek ‘persoonlijke levenswandel’ geplaatst.

70 Noordegraaf & Valk, De gave Gods, 147-149. Veel Leidse kooplieden lieten door de burgemeesters een verklaring opstellen dat

ze niet aan de pest leden (vgl. RAL, SAII, inv.nr. 155, bijv. 28-8-1664; 1-9-1664; 3-9-1664; 8-9-1664; 10-9-1664; 12-9-1664; 13-9-

1664; 14-9-1664; 15-9-1664; 17-9-1664). Anderen deden dit bij een notaris (vgl. RAL, ONA, inv.nr. 904, nr. 94 (13-8-1664); nr. 99

(26-8-1664)).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 185

Page 182: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Tabel 6.5 Verdeling van de kwesties in de onderzochte notariële attestaties, met tussen haakjes hetaantal vervolg attestaties in dezelfde zaak (1664-1668)

Categorie N %

Persoonlijke levenswandel 125 (37) 26

Huwelijk en zedelijkheid 29 (13) 6

Contracten en afspraken 162 (31) 34

Overig 164 (54) 34

Totaal 480 (135) 100

Bron: RAL, ONA, inv.nr. 904-908, 964-968, 1044-1048 en 774-782.

Natuurlijk valt op deze indeling het nodige af te dingen. Attestaties worden op dezemanier niet naar ‘aanleiding’ gerubriceerd. Sommige zaken lijken alleen over beledi-gingen te gaan, terwijl er heel goed een erfrechtelijk geschil of een burenkwestie aanten grondslag kan liggen. Andere attestaties belanden in de restrubriek, terwijl ze ei-genlijk in één van de andere drie categorieën ondergebracht hadden moeten worden.Maar zoals al is aangegeven, kan lang niet voor alle attestaties de toedracht worden ach-terhaald. Daarom zal veiligheidshalve worden uitgegaan van de feitelijke tekst van eenattestatie. Wanneer in bijvoorbeeld processtukken een ander licht op de zaak wordt ge-worpen, zal dat worden aangegeven.

6.2.2 Persoonlijke levenswandel

Tabel 6.6 Verdeling van de kwesties in de onderzochte attestaties (1664-1668) waarin moeilijkhe-den op het gebied van de persoonlijke levenswandel naar voren komen, in personen (T),mannen (M) en vrouwen (V), en het aantal zaken (N). Tussen haakjes het aantal vervolg-attestaties in deze rubriek.

Categorie Personen 1664-1668 Zaken

Rekwirant Tegenpartij

M V T M V T N %

Belediging 49 13 62 46 17 63 58 (11) 46

Geweld 15 5 20 19 1 20 19 (6) 15

Diefstal 1 2 3 1 2 3 3 (2) 2

Fraude 18 1 19 19 2 21 19 (11) 15

Verklaring goed gedrag 16 11 27 Nvt Nvt Nvt 26 (7) 21

Totaal 99 32 131 85 22 107 125 (37) 100

Bron: RAL, ONA, inv.nr. 904-908, 964-968, 1044-1048 en 774-782.

BeledigingEen belediging die voor derden was te horen, was bij uitstek een incident waar een re-kwirant niet om heen kon. Bijna de helft van alle attestaties op het gebied van de per-soonlijke levenswandel had betrekking op beledigingen, al dan niet in combinatie met

186 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 186

Page 183: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 187

geweld. Een goed getimede scheldpartij kwam neer op een openbare vernedering. Wiedaar niet goed op reageerde, ging over de tong en raakte zijn of haar goede naam kwijten alles wat daaraan vastzat.71 Zo ging over turfdrager Philips Thomasz. de Roo in 1666het verhaal dat hij tijdens zijn werk een keer een zilveren beker gestolen had.72 Aanlei-ding genoeg voor schoolmeester Benjamin om in de kroeg andere turfdragers te ver-manen niet meer met Philips samen te werken. De slechte reputatie van Philips zouvolgens de schoolmeester alle turfdragers hun goede naam kosten wanneer zij zich nietvan hem distantieerden. Een en ander heeft veel weg van het zogeheten ‘vuilverklaren’of uitsluiten dat ook in de textielsector, bijvoorbeeld bij droogscheerders, gebruikelijkwas.73 Overigens toont de attestatie tegelijk aan, dat de redenatie van meester Benjaminin dit geval niet opging. De getuigenverklaring was afkomstig van collega’s van Philipsdie zich hiermee achter hem schaarden. Ze suggereerden bovendien dat uitsluitend deschoolmeester achter de verspreiding van de geruchten zat.74

Een belediging kwam zelden zomaar uit de lucht vallen. Meestal was er het nodigeaan vooraf gegaan, maar daar bieden attestaties nauwelijks een betrouwbaar zicht op.Zo blijft de relatie tussen schoolmeester Benjamin en Philips de Roo volstrekt ondui-delijk. Soms kunnen de contouren van de toedracht tussen de regels worden gelezen,zoals in het geval van Huijch Cornelisz. van Trooijen. Deze pachter van de kolenaccijnsliet een attestatie opmaken nadat hij door een kolenweger was uitgescholden voor eenfielt [schooier of bedrieger] en een vagebond [zwerver, maar ook: schurk of deugniet].Zelf ging Huijch echter ook niet helemaal vrijuit. Hij had de kolenweger gevraagdwaarom hij geen aantekeningen bijhield van zijn metingen, zodoende opzichtig sug-gererend dat de man zijn werk niet goed deed en mogelijk zelfs fraudeerde. Daarop re-ageerde de kolenweger als door een wesp gestoken. Al zou Huijch vijfentwintig getui-gen oproepen die iets tegen hem hadden, dan nog zouden de beschuldigingen gelogenzijn, aldus de kolenweger. Hij sprak steeds luider, knipte met zijn vingers en klapte inzijn handen, waardoor er veel mensen nieuwsgierig kwamen kijken. Pas toen kwam dekolenweger met zijn welgemikte scheldwoorden die de belastingpachter publiekelijkin zijn hemd deden staan. Of Huijch heeft teruggescholden, vertelt de attestatie niet.75

In een andere getuigenverklaring is sprake van een confrontatie tussen Huijch Cor-nelisz. van Trooijen en bakker Jacobus van Leeuwen. Daarin stelde de belastingpachterzich wél weerbaar op. Deze attestatie werd dan ook niet in opdracht van Huijch opge-steld, maar op orders van de schout, die een onderzoek had ingesteld naar de handel enwandel van Jacobus ten behoeve van een civiele rechtszaak. Het was daarom wellichtminder noodzakelijk de belastingpachter buiten schot te houden. Volgens de opge-

71 Over beledigingen in het vroeg-moderne Europa is inmiddels al veel geschreven. Een bescheiden greep uit het grote aan-

bod: Backman (red), Ehrkonzepte; Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 171-196; De Waardt, ‘De geschiedenis van de eer’; Roodenburg,

‘Eer en oneer’; Schreiner & Schwerhoff, Verletzte Ehre; het themanummer van het Volkskundig Bulletin nr. 18 (1992) en de daar ge-

noemde literatuur.

72 Het ging in deze attestatie dus niet om de diefstal zélf als wel om de goede naam van De Roo en zijn collega’s die door het

gerucht beschadigd werd.

73 Dekker ‘Arbeidsconflicten’, 73-75.

74 RAL, ONA, inv.nr. 1046, nr. 15 (12-2-1666).

75 Idem, inv.nr. 776, nr. 327 (6-9-1665).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 187

Page 184: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

voerde getuigen vroeg de bakker op een avond in juli 1666 Huijch om een niet naderaangeduid betalingsbewijs, maar deze weigerde hem dat te geven. Jacobus beschuldig-de hem daarop van corruptie. Na wat vergeefse pogingen om Jacobus uit zijn huis tezetten, greep de belastingpachter tenslotte naar een steekwapen. Daarop schoten degetuigen – zijn vrouw, het dienstmeisje en enkele buurtbewoners – op Huijch toe enhielden hem vast. Jacobus verliet vervolgens smalend het huis.76

Laatstgenoemde attestatie beschrijft stap voor stap hoe de confrontatie tussen Huijchen Jacobus steeds hoger oploopt en hoe uiteindelijk Huijch een wapen trok en debuurt moest ingrijpen om de vrede te bewaren. De bakker kreeg de schuld van de es-calatie. Hij schoffeerde de belastingpachter in diens eigen huis en noemde hem ooknog met zoveel woorden corrupt. Huijch kon gewoon niet anders dan zijn huis en zijnnaam met geweld verdedigen, althans, dat vertelden de getuigen. Enkele maanden er-voor had Huijch een proces tegen Jacobus aangespannen wegens fraude.77 Van te vorenhad hij al vier attestaties laten opmaken bij notaris Raven om de schuld van de bakkeraan te tonen.78 Jacobus had toen teruggeslagen met twee attestaties bij notaris VanScharpenbrant. Toen het tot een proces kwam, volgden nog drie notariële getuigen-verklaringen van Jacobus. In de akten probeerde de bakker zijn onschuld aan te tonen.Hij liet getuigen onder meer verklaren dat hij zich verre hield van oneerlijke praktij-ken.79 Andere deposanten vertelden dat de administrateur van de molen niet altijd evenbetrouwbaar was en dat het wel vaker voorkwam dat merkjes op de graanzakken vanelkaar afweken.80 Het proces kreeg uiteindelijk een open einde. Mogelijk had Jacobusnaar aanleiding van de hiervoor beschreven attestatie een schikking getroffen met zo-wel de schout als de pachter.81

Wanneer een belediging met geweld gepaard ging, had de rekwirant meestal ookhier volgens getuigenverklaringen geen schuld aan. Het was altijd ‘de ander’ die metde moeilijkheden begon. Zo ook in het geval van Gillis Marcan en zijn vrouw Dina. Zijhadden, volgens de attestatie zonder enige noemenswaardige reden, ruzie gekregenmet Cornelis Spranger en zijn echtgenote Sara. Sara was daarbij de zomerkeuken vande rekwirant binnengelopen en had daar Dina uitgemaakt voor een ‘meinedige caron-je’, wat letterlijk trouweloos kreng betekende, maar waarmee ook bordeelhoudster ofhoer kon zijn bedoeld. Ook noemde ze haar een ‘duivelin’. Maar daar bleef het niet bij.De vrouw vloog Dina aan en sloeg haar met haar vuisten in haar gezicht. Ondertussendaagde Cornelis Gillis zijn huis uit, hem uitmakend voor ‘klein duiveltje’ en ‘rotte

76 Idem, inv.nr. 778, nr. 230 (16-7-1666).

77 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 271v (5-3-1666). Op 1 juli 1666 besloten de schepenen de zaak in advies te houden.

78 RAL, ONA, inv.nr. 777, nr. 375 (26-9-1665), 449 (7-12-1665), 456 (17-12-1665), 461 (17-12-1665).

79 Idem, inv.nr. 1099, nr. 196 (13-1-1666), 195 (15-1-1666).

80 Ibidem, nr. 100 (21-6-1666), 99 (21-6-1666) en 97 (24-6-1666). Een teller is ‘iemand wiens taak of beroep het is zekere perso-

nen of zaken te tellen, in ‘t bijzonder met ‘t oog op heffing van rechten’. (WNT).

81 Helaas bestaan voor Leiden geen zogenaamde ‘schoutsrollen’, zoals deze in het Amsterdamse gemeentearchief te vinden

zijn. Daarin staan onder meer schikkingen vermeld. Vgl. Van de Pol, Amsterdams Hoerdom, 241-244; Faber, Strafrechtpleging en crimi-

naliteit, 34-36, 265-267; Hovy, ‘Schikking in strafzaken’, 413-429. Op 5 april 1667 werd Van Trooijen overigens geschorst van het

avondmaal wegens faillissement (RAL, KNGK, inv.nr. F1808 (5-4-1667)).

188 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 188

Page 185: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 189

hond’. Tegelijk trommelde hij op de deur van de zomerkeuken.82 De aanleiding voorhet geschil staat te lezen in twee later opgestelde attestaties. Dina had vernomen dat dedienstmeid van Cornelis aan de Spaanse pokken of syfilis was overleden en dat ze die inCornelis’ huis had opgelopen. Blijkbaar had ze deze roddel verder verspreid en kwa-men Cornelis en Sara verhaal halen. Cornelis werd immers in bedekte termen van be-trokkenheid beschuldigd. In een van de attestaties voerde Dina de zus van de overle-den dienstmeid op als de bron van het verhaal. Daarmee was de zaak kennelijkafgedaan. Tot een proces kwam het in ieder geval niet.83

In de attestaties over beledigingen komen honderdveertien scheldwoorden voor.Deze werden zoveel mogelijk in het openbaar uitgesproken, waardoor de impact hetgrootst was.84 Meer dan de helft van de beledigingen vond op straat plaats. Maar ook debeledigingen die in huis werden geuit, bijna vijftien procent van alle gevallen, warenvaak voor veel buren te horen. Dit blijkt wel uit het aantal deposanten dat hierover ver-klaringen kon afleggen.85 Het publiek was dus meestal groot. Daardoor waren de nega-tieve gevolgen voor de eer van het slachtoffer navenant.86 Toch konden beledigingenvolgens D. Garrioch ook een positieve bedoeling hebben. Ze dienden in zijn ogen omopgebouwde spanningen opzettelijk te laten escaleren en interventie door de buurt uitte lokken voordat het tot een rechtszaak zou komen.87 In de onderzochte attestatiesslaagde deze opzet niet. De geschillen werden inderdaad op de spits gedreven, maareen oplossing door de buurt bleef uit. Een getuigenverklaring was dan een middel omde druk te verhogen. Het is overigens de vraag of de beledigingen die in de notariële at-testaties werden aangetroffen tot doel hadden een proces te voorkomen. Een en anderzou een vergaand calculerend vermogen veronderstellen. Impulsief gedrag uit zorg omde eigen reputatie mag niet worden uitgesloten.88

De gebruikte scheldwoorden waren over het algemeen vaag en verwezen slechtsnaar onaanvaardbaar gedrag in het algemeen. Hierdoor lijken het vaak willekeurige ui-tingen van kwaadheid en minachting. Zo maakte turfdrager Pieter Burger zijn collegaJan van Noot achtereenvolgens uit voor ‘schelm’, ‘flikflooier’ [praatjesmaker], ‘guit’[leegloper of schooier] en ‘korfdrager’ [verklikker of aanbrenger]. Toch waren de woor-den van een scheldkanonnade zelden zomaar gekozen.89 Pieter had bij een klant ge-weigerd om turf naar diens zolder te dragen, terwijl Jan daar wel toe bereid was. Jan wasdus zijn collega afgevallen en wekte de indruk het werk van Pieter af te willen pakken.90

82 RAL, ONA, inv.nr. 778, nr. 30 (31-1-1666). Cornelis Gillis maakte lawaai, mobiliseerde de buurt en dwong zo zijn tegen-

strever om te reageren. Merk op dat de deur van een huis beschouwd werd als een verlengstuk van de bewoner. Het bewerken

van de deur was dan een indirecte manier om de bewoner te treffen. Vgl. Dinges, Maurermeister, 316.

83 Idem, nr. 43 (9-2-1666); inv.nr. 779, nr. 468 (8-2-1666).

84 Van de zevenenzeventig beledigingszaken (dus inclusief die uiteindelijk met geweld gepaard gingen) vonden er 39 op straat

plaats, 14 in huis, 4 in de kroeg en 2 onder werktijd in bedrijven. In 18 attestaties bleef de plek des onheils ongenoemd.

85 Het aantal deposanten dat inzake belediging een verklaring aflegde lag 25% hoger dan het gemiddelde van alle categorieën

(gemiddeld was 1,97 deposanten per attestatie; bij beledigingen was dat 2,45).

86 Broers, Beledigingszaken, 90,220; Roodenburg, ‘De notaris en de erehandel’, 378-380; Van de Pol, ‘Prostitutie’, 183.

87 Garrioch, ‘Verbal insults’, 115-116. Vgl. Leuker, ‘Schelmen’, 324-325.

88 Vgl. Dinges, Maurermeister, 350.

89 Vgl. Idem, 230.

90 RAL, ONA, inv.nr. 964, nr. 18 (7-2-1664).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 189

Page 186: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De tautologisch gebruikte beschimpingen benadrukten Pieters minachting voor Janen zetten de verdachtmakingen kracht bij. De turfdrager sloot bovendien aan bij degangbare traditie om mannen te beschuldigen van professioneel wangedrag. De meestgebruikte scheldwoorden aan hun adres waren ‘schelm’ en ‘dief’.91 Varianten als ‘fielt’en ‘guit’ hadden dezelfde betekenis. Dergelijke woorden trokken iemands krediet-waardigheid in twijfel en konden zodoende zijn reputatie schaden. Ook de uitdruk-king ‘vagebond’ duidde in die richting. Hieraan zat bovendien het aspect van finan-cieel onvermogen. Slechts in een enkel geval werden mannen direct in hun seksueleeerbaarheid aangetast. De term ‘hoerenwaard’ trok de kuisheid van iemands vrouw intwijfel. Deze vormde zodoende een andere component van de mannelijke eer. ‘Hoe-renjager’ verwees naar overspelig gedrag van de man zelf.92

Tabel 6.7 Veel gebruikte scheldwoorden tegen mannen in de attestaties van vier Leidse notarissen(1664-1668). Opgenomen zijn woorden die meer dan twee keer gebezigd werden in deonderzochte getuigenverklaringen.

Scheldwoord N Scheldwoord N

Dief 19 Fielt 2

Schelm 16 Varken 2

Guit 5 Hoerenwaard 2

Duivel 5 Hoerenjager 2

Hond(svot) 3 Verrader 2

Vagebond 3 Waal 2

Bron: RAL, ONA, inv.nr. 904-908, 964-968, 1044-1048 en 774-782.

Opvallend is dat men in beledigingen zelden of nooit naar lichamelijke gebreken ofbepaalde bijzondere fysieke kenmerken verwees. Deze hadden blijkbaar geen grote in-vloed op iemands eer. Schimpscheuten die naar een ontsiering of een handicap verwe-zen, vielen bovendien moeilijk te ontkrachten. Het ging bij beledigingen zodoendeom iemands moraal, niet zozeer om het uiterlijk.93 Het scheldwoord ‘varken’ moet ookin dit licht worden gezien. Een varken symboliseerde luiheid, maar ook morsigheid enonzindelijkheid.94 Vaak verwees het woord naar dronkenschap en daarmee op het on-vermogen tot werken. ‘Waal’ duidde op een nukkig persoon, die boers en moeilijk inde omgang was. Volgens de Nederlandse Spectator stond het begrip in Leiden zelfs voor allefouten en gebreken die iemand verachtelijk of bespottelijk maakten.95

91 Zie onder meer Broers, Beledigingszaken, 144-151 (m.n. 147,148); Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 180,188; Van de Pol, Amster-

dams hoerdom, 67-75; Roodenburg, ‘Eer en oneer’, 132-135.

92 Gowing vond in Londen geen seksueel getinte scheldwoorden voor mannen (Gowing, Language, power and the law’, 30).

93 Spierenburg, ‘Masculinity’, 6. Vgl. echter Walz, Hexenglaube und magische Kommunikation, 431.

94 Van de Pol, Amsterdams hoerdom, 71.

95 Anonymus, ‘Nescio’, 27.

190 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 190

Page 187: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 191

Tabel 6.8 Veel gebruikte scheldwoorden tegen vrouwen in de attestaties van vier Leidse notarissen(1664-1668). Opgenomen zijn woorden die meer dan twee keer gebezigd werden in deonderzochte getuigenverklaringen.

Scheldwoord N Scheldwoord N

Hoer 17 Caronje 2

Hoerenwaardin 3 Toveres 2

Bron: RAL, ONA, inv.nr. 904-908, 964-968, 1044-1048 en 774-782.

De variatie in het beledigen van vrouwen was minder groot. Het meest gebruiktescheldwoord was ‘hoer’, al dan niet in combinaties als ‘dronken hoer’, ‘bankroetiersehoer’ of ‘dubbele hoer’. Ook ‘caronje’ had de betekenis van ‘hoer’. Met deze beschim-pingen werd de goede naam van de vrouw, uitgedrukt in haar seksuele betrouwbaar-heid, in twijfel getrokken.96 Een enkele keer werden vrouwen voor ‘toveres’ uit-gemaakt. Toveressen waren het tegenovergestelde van goede moeders. Volgens degangbare opvattingen aten ze kinderen, vergiftigden ze oogsten en maakten ze anderevrouwen onvruchtbaar. Het woord ‘toveres’ had vaak betrekking op oude vrouwen;jonge vrouwen werden doorgaans voor ‘hoer’ uitgemaakt.97 Inderdaad was weduweJannetje Teljeur al op leeftijd toen ze op drie augustus 1664 door Jacob Hetgen ‘toveres’werd genoemd.98 Haar dochter zou een ‘hoer’ zijn en hoerenkinderen hebben. De aan-gevoerde reden voor deze beschimping was dat Jannetje Jacob nog zeshonderd guldenschuldig was en dat bedrag kennelijk niet op dat moment wilde terugbetalen.99 EnePieter schold een andere weduwe voor ‘toveres’ uit omdat ze iemand toestemming hadgegeven om in een sloot tussen haar bedrijf en dat van zijn baas te vissen. In beide ge-vallen had het gebruikte scheldwoord ‘toveres’ geen duidelijk verband met de be-schreven aanleiding. Het woord duidt daarom vermoedelijk net als ‘hoer’ op het ver-tonen van onfatsoenlijk vrouwelijk gedrag in het algemeen. Overigens waren dezegetuigenverklaringen in opdracht van de weduwen opgesteld. Hierdoor kan niet goedworden uitgemaakt of er inderdaad geen verdenkingen van toverij in het spel waren.100

Beledigingen konden eveneens non-verbaal worden geuit. Een deurwaarder stakbijvoorbeeld zijn tong uit tegen doctor medicinae Jehu Waart toen hij de medicus insinu-erend vroeg hoeveel meisjes hij had.101 Hij beschuldigde Jehu er impliciet van een hoe-renwaard en daarmee eerloos te zijn. De tong duidde op een spottende afkeer daar-

96 Zie onder meer: Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 186-188; Idem, Maurermeister, 240-246; Gowing, ‘Language, power and the

law’, 29; Roodenburg, ‘Eer en oneer’, 132-135; Van de Pol, ‘Prostitutie’, 190; Garrioch, ‘Verbal insults’, 112.

97 Spierenburg, De verbroken betovering, 133. Een combinatie van ‘hoer’ en ‘toveres’ kwam ook voor in scheldpartijen (De Blé-

court & Peereboom, ‘Betichting en vermaning’, 115).

98 Haar precieze leeftijd is niet meer te achterhalen, maar ze trouwde in 1622. Bij een gemiddelde huwelijksleeftijd van 25 jaar,

zou ze dus de vijfenzestig inmiddels gepasseerd kunnen zijn.

99 RAL, ONA, inv.nr. 904, nr. 87 (3-8-1664).

100 Gijswijt-Hofstra benadrukt dat het woord toveres in de loop van de zeventiende eeuw steeds meer een algemene negatie-

ve lading kreeg en minder direct verwees naar iemands vermeende vermogen tot toveren (Gijswijt-Hofstra, ‘Hoofdlijnen en in-

terpretaties, 256-279).

101 RAL, ONA, inv.nr. 776, nr. 182 (28-5-1665).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 191

Page 188: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

voor.102 De zoon van Jan le Koer stak eveneens zijn tong uit, maar liet daarbij ook nogzijn achterwerk zien. Slachtoffer van deze beschimping was Jacob Wiers die volgenseen attestatie hard was uitgevallen tegen de hond van Jan toen deze een van zijn kal-koenen probeerde te verschalken.103 De actie van de zoon diende om de eerloosheid vanJacob te benadrukken. Het onderlichaam gold als symbool van schande en schaamte.104

Een ander voorbeeld van non-verbale belediging kwam van Sara de Witte. Zij vroeg en-kele jongens en meisjes de ramen van brandewijnverkoopster Catharijna Hemansd. inte gooien en burengerucht te maken. Wat ze precies tegen de vrouw had, is niet be-kend. Volgens de getuigen zei ze dat de brandewijnverkoopster of haar dochter haar teschande had gemaakt. De kinderen durfden niet op haar verzoek in te gaan uit angstom thuis straf te krijgen en vertelden alles aan hun moeders. Daarop vroeg Sara ookhen of ze Catharijna eens flink wilden uitmaken voor alles wat mooi en lelijk was. Demoeders bedankten echter en brachten Catharijna op de hoogte, die uiteindelijk de at-testatie liet opstellen.105

Mannen lieten vaker een attestatie naar aanleiding van een belediging opstellen danvrouwen. Zowel de daders als de slachtoffers in de getuigenverklaringen waren over-wegend mannelijk. Vandaar ook dat in iets meer dan de helft van de attestaties sprakewas van een mannelijke rekwirant en een mannelijke dader.106 Wat minder vaak, in vijf-entwintig procent van de gevallen, stond een mannelijke rekwirant tegenover eenvrouwelijke dader. In dertien procent van de attestaties waarin beledigingen centraalstaan, werd een vrouwelijke rekwirant belaagd door een man en in negen procent dooreen vrouw. De cijfers zijn opmerkelijk. In kluchten en blijspelen waren het hoofdza-kelijk de vrouwen die zich bezighielden met beledigingen, schelden en roddelen.107 Zijlijken dus ondervertegenwoordigd in de cijfers van tabel 6.6. Mannen wisten beter deweg naar de notaris te vinden. Vrouwen betaalden hun tegenstanders bij een beledi-ging veeleer met gelijke munt terug.108 Overigens kan hier nog worden opgemerkt datin bijna een kwart van de attestaties die in opdracht van een mannelijke rekwirant wa-ren opgesteld ook sprake is van beledigingen aan het adres van zijn vrouw. Dit is ener-zijds een teken dat aantasting van de vrouweneer ook de reputatie van de man raakte.Anderzijds geeft het aan dat vrouwen over het algemeen hun eer in geval van een juri-dische procedure of de voorbereiding daarop door hun man lieten vertegenwoordi-

102 Zoals al is opgemerkt was de eer van de man afhankelijk van de kuisheid van zijn vrouw. Mannen die met prostitutie te

maken hadden, bezaten geen eer. Vgl. Van de Pol, ‘Prostitutie en de Amsterdamse burgerij’, 203.

103 RAL, ONA, inv.nr. 780, nr. 199 (30-6-1667).

104 Van de Pol, ‘Prostitutie’, 185. Vgl. Dinges, Der Maurermeister, 379-382.

105 RAL, ONA, inv.nr. 778, inv.nr. 101 (31-3-1666)); idem, invr. 779, inv.nr. 463 (15-3-1666). Waarschijnlijk meende Sara dat

Catharijna haar nog geld schuldig was. In de dingboeken is sprake van een ‘oppositie so van gijseling als executie’ van Catha-

rijna uit dezelfde periode. Gedaagde is notaris en procureur Cornelis Berendrecht die mogelijk niet namens zichzelf, maar als

procureur van een ander optrad (RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 271 (23-3-1666)). Daarnaast kan er nog iets anders hebben gespeeld.

Het ingooien van ramen bij vrouwen was in Londen een symbolische daad om aan te geven dat zij een bordeel dreven (Gowing,

‘Language, power and the law’, 32).

106 Namelijk in 52% van de gevallen.

107 Zie voor deze rol van vrouwen in de buurt o.m. Dekker, ‘Women in revolt’, 349. Zie verder Leuker, ‘Schelmen’, 333.

108 De situatie in Amsterdam was op dit punt niet veel anders: zie Roodenburg, ‘De notaris en de erehandel’, 374. Dinges con-

stateert iets dergelijks voor Parijs (Idem, Maurermeister, 371-373). Vgl. Leuker, ‘Schelmen’, 333.

192 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 192

Page 189: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 193

gen.109 Dit verklaart tegelijk het hoge aantal weduwen onder de rekwiranten, namelijkbijna tien procent. Zij hadden geen man meer die voor hen een proces kon aanspannenen moesten dus zelf stappen in die richting ondernemen.

De rekwiranten van wie het beroep bekend is, vormden een gemêleerd gezel-schap van nauwelijks vermogende turfdragers en lakenwerkers tot en met gegoedebrouwers en universitair geschoolde artsen. Hetzelfde kan worden gezegd van hun op-ponenten. Veruit het grootste deel behoorde echter tot de middenklasse en was econo-misch zelfstandig.110 De betrokkenen waren voor hun klandizie afhankelijk van debuurt en daarmee van hun reputatie onder buurtbewoners. Zij hadden er het meestebaat bij om hun eer desnoods tot het uiterste te verdedigen. De juridische weg werdblijkbaar door hen de meest zinvolle geacht. Het duel als oplossing was weinig populair– behalve onder studenten – en het vechten met messen gold vooral als een gebruik on-der de laagste sociale klassen waarmee zij niet geïdentificeerd wensten te worden.111 Ver-der bevonden zich onder de rekwiranten een zevental studenten. Zij waren mondig,vermogend en goed bekend met het juridische systeem. Dat is te zien aan het feit dat zijgeregeld meer dan één attestatie naar aanleiding van een incident lieten opstellen. Geenvan hen is overigens terug te vinden in het archief van de Leidse academische vierschaar,de jurisdictie waaronder zij kort na de oprichting van de universiteit vielen.112

GeweldGeweld aan personen had vaak de vorm van een non-verbale belediging, ook al was vaneen begeleidende scheldpartij geen sprake. Het beschadigen van iemands lichaamdeed evengoed afbreuk aan zijn of haar reputatie.113 Daarbij ging het niet uitsluitendom het slaan, schoppen of steken van personen. Ook geweld tegen accessoires als hoe-den, pruiken en sjaals kwam voor. Deze voorwerpen waren nauw verbonden met hetlichaam en hadden daardoor een symbolische waarde. Ze representeerden iemandshele persoon. Niet toevallig was vaak het hoofd het mikpunt. Dit lichaamsdeel wasgoed zichtbaar, makkelijk te raken, vitaal en stond symbool voor iemands hele per-

109 Dat moesten ze ook volgens de gangbare normen. Vgl. Van Leeuwen, Het Rooms-Hollands regt, I,3; De Groot, Inleidinge, I.3,8.

Merk op dat Van Aert in haar artikel over de juridische handelingsbekwaamheid van vrouwen allerlei notariële akten bestu-

deert, behalve attestaties (Van Aert, ‘Tussen norm en praktijk’, 34-37).

110 Van 62% van de rekwiranten in deze categorie is het beroep bekend, bij hun opponenten ligt dit percentage lager, name-

lijk op 39%. Onder de rekwiranten bevonden zich 3 bakkers, 3 loodgieters, 2 turfdragers, 2 brouwers, 2 doctores medicinae, 2 la-

kenbereiders, 2 lakenwerkers, een lakenknecht, een bleekster, een bouwman, een brandewijnverkoper, een chirurgijn, een ci-

pier van het Gravensteen, een garentwijnder, een greinreder, belastingpachter, korenkoper, een portier, een timmerman, een

voetvolder, een waagmeester en een wijnkoopster. De opponenten bestonden voor zover kon worden nagegaan uit 2 bakkers,

2 loodgieters, 2 blekersknechten, 2 wagenmakers, 2 metselaars, een bode, een brouwer, een deurwaarder, een herbergier, een

hoedenmaker, een huidenvetter, een kolenweger, een koopman, een kuiper, een lakenknecht, een schipper, een turfdrager, een

schoolmeester en een voller.

111 Spierenburg, ‘Knife fighting’, 107.

112 Nationaal Archief, Vierschaar der universiteit te Leiden (3.03.06), inv.nr. 10-24, civiele dingboeken; met dank aan Martine

Zoeteman voor het ter beschikking stellen van haar naamsindex op het archief van de academische vierschaar Leiden die zij

heeft aangelegd ten behoeve van haar dissertatie over de Leidse studenten 1575-1812.

113 Spierenburg, ‘Knife fighting’, 116. Dit werd in contemporaine rechtsgeleerde literatuur ook wel als feitelijke belediging

aangeduid (Broers, Beledigingszaken, 72,82).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 193

Page 190: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

soon.114 Mannen kregen daarom nogal eens klappen tegen het hoofd en vrouwen wer-den vaak rond de ogen gekrabd.115 Het zogeheten ‘beksnijden’, het met een mes demondhoek van een tegenstander tot in de wang opensnijden, kon in de onderzochteattestaties niet worden teruggevonden.116

Mannen gingen vooral met mannen op de vuist en vrouwen met vrouwen.117 Man-nen werden geacht zichzelf en hun vrouwen te verdedigen. Zij mochten andermansvrouwen niet slaan en lieten dat dus over aan hun echtgenotes.118 Geweld van vrouwentegen mannen was evenmin gebruikelijk. In de protocollen staan maar enkele voor-beelden. Maria Thonis bijvoorbeeld viel op een zekere dag, zonder duidelijke aanlei-ding, Mouring Pietersz. van der Aa aan en sloeg hem de deur uit.119 Daarmee bescha-digde Maria vooral haar eigen reputatie. Zulk gedrag paste niet bij een vrouw. DatMouring niet had teruggeslagen sierde hem alleen maar. Het werd ook nadrukkelijkin de attestatie opgenomen.120 Alleen de vrouw van wijnkoper Gerrit Kamper kreeg denodige klappen van twee niet nader genoemde deurwaarders toen ze in oktober 1664om acht uur ’s avonds met een fles wijn over straat liep. De heren rukten haar het schor-tekleed van het lijf en zeiden: ‘Komt u hoer, wij weten nu weg met u’. Naar de motie-ven van de heren moet weliswaar worden gegist, maar zeker is dat het gedrag van devrouw aanstootgevend en verdacht was.121 Gerrit Kamper had dan ook vier attestatiesnodig om uit te leggen waarom zijn vrouw zich op dat tijdstip zonder zijn gezelschapmet een kan wijn op straat had begeven.122

Gewelddadigheden werden veruit het meest door mannen bedreven. In vijf procentvan de getuigenverklaringen in de categorieën ‘geweld’ was sprake van handtastelijk-heden door vrouwen. Het geweld was bovendien zoals al is opgemerkt vrijwel altijd te-gen mannen gericht. Maar vijf rekwiranten waren vrouw. Eén van hen was weduwe,één vrijgezel en drie waren gehuwd. Het ging daarbij net als in de rubriek ‘beledigin-gen’ niet om representanten van de rafelrand van de Leidse samenleving – die lietengeen attestatie opstellen – maar om economisch zelfstandige personen uit de midden-klassen. Van iets meer dan de helft van de betrokken rekwiranten staat het beroep in deattestaties vermeld. De ‘tegenspelers’ zijn nog wat kariger omschreven.123 Net als bij decategorie ‘beledigingen’ waren studenten ruim vertegenwoordigd onder de rekwiran-

114 Dinges, Maurermeister, 342.

115 Bv. RAL, ONA, inv.nr. 1044, nr. 27 (17-4-1664).

116 Wel is sprake van (dreigen met) beksnijden in een attestatie in de procollen van een andere notaris (RAL, ONA, inv.nr. 986,

nr. 76 (20-6-1667)). Vgl. Van de Pol, ‘Prostitutie’, 197.

117 Vgl. Van de Pol, Amsterdams hoerdom, 81.

118 Spierenburg, ‘Knife fighting’, 117-118; Dinges, Maurermeister, 372-373.

119 RAL, ONA, inv.nr. 1048, nr. 88 (30-11-1668).

120 Vgl. Dinges, Maurermeister, 371.

121 Vgl. Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 183-184. Zie ook Tlusty, ‘Crossing gender boundaries’, 185-197.

122 RAL, ONA, inv.nr. 775, nr. 477 (6-10-1664), 483 (8-10-1664), 488 (4-10-1664), 490 (11-10-1664). Kamper liet getuigen verkla-

ren dat zijn woonhuis en zijn winkel zich op twee verschillende locaties in de stad bevonden en dat zijn vrouw tweemaal daags

de winkel verliet om thuis haar kinderen van eten en drinken te voorzien. Vgl. Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 184.

123 Van hen was van 47% het beroep bekend.

194 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 194

Page 191: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 195

ten en de tegenspelers. De studenten die van geweld werden beschuldigd, bleven ove-rigens naamloos en konden daardoor niet in andere archieven worden nagekeken.124

DiefstalDe subcategorie ‘diefstal’ is beperkt van omvang. Het vergrijp was in eerste instantieook geen geschikte zaak voor de civiele rechter. Gedupeerden stapten daarom eerdernaar de schout dan naar de notaris. De onderzochte protocollen bevatten maar vijf at-testaties die met diefstal te maken hebben. De aanleiding voor het laten opstellen vande getuigenverklaringen is vaak niet duidelijk. Ze zijn geen van allen uitgemond in eenproces. Alleen de aanleiding voor de attestatie van Anthonij Jansz. van der Heijde is vrijhelder. Hij liet getuigen verklaren dat hij een zwart lakenkleed bij een niet nader ge-noemde kleermakersgezel korter had laten maken. Deze zou het kleed daarbij op zo’nmanier hebben beschadigd dat hij zijn werk opnieuw moest doen. Niet lang daarna gafde rekwirant hem een herkansing, want hij gaf ook een zwart greinen rok bij de gezelin bewerking. Vervolgens ging de kleermaker-in-opleiding er vandoor met zowel delap als de rok.125 De attestatie diende dus om de rekwirant van het ruïneren van hetkleed vrij te pleiten. Niet hij maar de gezel had slecht werk geleverd. De lap was bo-vendien buiten schuld van de rekwirant verdwenen, aldus de getuigen.

In de zaken in deze rubriek was sprake van onverwachte onbetrouwbaarheid. Vanbedelaars en ander gespuis kon zulk gedrag misschien worden voorzien, niet van ge-wone burgers of inwoners. Die hoorden recht door zee te zijn. Een dergelijke verwach-ting vloeide voort uit de afhankelijkheidsrelaties tussen stedelingen in het algemeenen buurtbewoners in het bijzonder. Stadsbewoners in de vroegmoderne periode warenin het dagelijks leven vaak in veel dingen aangewezen op wederzijdse hulp, met namein de eigen buurt.126 De al maar groeiende woonomgeving maakte dat dit gemeen-schapsleven niet zozeer gebaseerd kon worden op een jarenlange bekendheid met el-kaar, maar op het dagelijkse gedrag van mensen en de betrekkingen die zij onderhiel-den. Vandaar dat het de rekwiranten er alles aan gelegen was om zich van oneerlijkelieden te distantiëren. Deden zij dat onvoldoende, dan konden zij zelf ook als onbe-trouwbaar bekend komen te staan en dat was funest voor de eigen reputatie. Eer wasimmers vooral een zaak van waarneming en toeschrijving door anderen.127

FraudeIn de categorie ‘fraude’ ging het voor een belangrijk deel om het ontduiken van accijn-zen door ondernemers. Het aantal belastingpachters onder de rekwiranten was hoog.

124 Het ging bij de rekwiranten om 3 studenten, 3 wijnkopers, 2 doctores medicinae, een herbergier, een lakenbereider, een schip-

persknecht, steenhouwer, viskoper en een vleeshouwer. De tegenspelers bestonden uit 4 studenten, 2 deurwaarders, 2 kooplie-

den, een bakker, een brandewijnverkoper, een doctor medicinae en een zilversmid.

125 RAL, ONA, inv.nr. 905, nr. 36 (24-3-1665).

126 Vgl. onder meer Roeck, ‘Neighbourhoods’, 195,196; Münch, ‘Kirchenzucht und Nachbarschaft’, 19.

127 Voorwaarde was wel dat het gedrag van de betrokken ‘discutabele’ lieden door voldoende mensen afgekeurd werd. Zie het

eerder genoemde geval van de turfdragers die volgens een schoolmeester een collega moesten mijden vanwege diens slechte re-

putatie. De turfdragers dachten daar anders over. De verdenkingen bleken uiteindelijk alleen bij de schoolmeester te bestaan

(zie noot 74).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 195

Page 192: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Zij hadden voor veel geld hun aanstelling gekocht en moesten leven van de winsten opde pachtsommen.128 Bij vermoedens van zwarte handel, kwamen ze in het geweer. Zoook Huijch Cornelisz. van Trooijen die in zijn eerder genoemde strijd tegen de smok-kelpraktijken van bakker Jacobus van Leeuwen in 1665 en 1666 maar liefst acht attesta-ties liet optekenen. Huich had ontdekt dat Jacob bij een molen ’s nachts zakken graanliet malen zonder dat deze in het tellersboek werden geregistreerd.129 Huichs collegawas een jaar eerder op een andere molen een soort gelijke fraude op het spoor geko-men. Hij volstond met één attestatie. Als bewijs van zijn gelijk voerde hij de teller vande molen op die de fraude aan hem had doorverteld en die door twee molenaars-knechten voor een ‘kraaijer’ [verklikker] en een ‘schelm’ was uitgescholden. De frau-deurs hadden de teller bovendien laten weten dat ze de pachter het werk onmogelijkzouden maken, hoeveel controleurs hij ook zou sturen.130 Of de molenaarsknechtensucces hadden met hun dreigement, is onduidelijk. In ieder geval zag de pachter af vaneen proces.

De meeste rekwiranten wilden met hun attestaties fraude aan de kaak stellen. Maar ineen paar gevallen was de rekwirant zelf van gesjoemel beschuldigd en probeerde hij metbehulp van getuigen die aantijging te ontkrachten. Zijn eer was immers in het geding.Was er bij het niet betalen van schulden nog het vermoeden van mogelijk oneerlijk ge-drag, bij fraude waren de verdenkingen ernstiger en was een attestatie zeker op zijnplaats. Zo liet koopman Steven Bartholomeusz. Stul zijn collega Lodewijck Brugman ver-klaren dat hij per ongeluk enkele balen wol was vergeten aan te geven aan belastinginnerCors Maeswijck. Want precies toen de impostmeester bij hem wegging, herinnerde hijzich ineens dat hij nog enkele balen wol had waar Cors nog niets van wist. Met Lodewijcksprak Steven toen af dat hij naar de belastingpachter toe zou gaan om hem de misser opte biechten. Lodewijck meende dat het dan wel goed zou komen. Maar gezien de attesta-tie bleek dit ijdele hoop. Mogelijk dat het na de gang naar de notaris toch nog goed kwamtussen beide heren; van een proces tussen hen kon niets worden gevonden.131

Net als bij alle voorgaande categorieën is ook hier het overgrote deel van de rekwi-ranten man. Meer dan de helft van hen was belastingpachter. Het andere deel bestonduit een verzameling van zelfstandige beroepen, te weten een loodgieter, twee schip-pers, een bakker, een brandewijnverkoper, een advocaat en een koopman. De vrouwe-lijke rekwirant was weduwe. De tegenspelers van de rekwiranten waren eveneenshoofdzakelijk mannen. Zij hadden bovendien vergelijkbare beroepen, zij het dat vande opponenten er maar één belastingpachter was.132 Onder de vrouwen bevond zich éénongehuwde dienstmaagd, de andere kon niet nader worden getraceerd.

128 Van Deursen, Kopergeld, 200-209; Dekker, ‘Corruptie’, 118; Idem, ‘Wij willen al den duijvel aff hebben’, 35.

129 RAL, ONA, inv.nr. 1045, nr. 33,34 (21-9-1665); Idem, inv.nr. 777, nr. 438 (12-11-1665), 440 (3-12-1665), 449 (7-12-1665), 456

(17-12-1665), 461 (17-12-1665); Idem, inv.nr. 778, nr. 225 (6-7-1666).

130 RAL, ONA, inv.nr. 774, nr. 108 (6-3-1664).

131 RAL, ONA, inv.nr. 965, nr. 142 (18-12-1665). Het ging Stul onder meer om enkele balen die direct aan verver Jan Pouwelsz.

de Hoop waren geleverd (vgl. Ibidem, nr. 120 (5-11-1665), 121 (5-11-1665)).

132 Aangetroffen werden een bakker, een droogscheerder, een molenaarsknecht, twee schippers, een schippersknecht, een

vleeshouwer en twee brandewijnverkopers.

196 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 196

Page 193: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 197

Verklaring van goed gedragWanneer rekwiranten zich wilden distantiëren van een of andere aantijging aan hunadres, volstonden de meesten met een attestatie waarin zij getuigen een andere visie ophet gebeuren lieten geven. Hieruit moest blijken dat ze niet gefraudeerd hadden, geenaanleiding hadden gegeven voor een scheld- of vechtpartij, etc. Niet zij, maar anderendroegen schuld. Rekwiranten konden het echter ook over een andere boeg gooien. Zelieten dan door de deposanten juist hun goede naam benadrukken om aan te geven datzij als eerlijke lieden helemaal niets met de beschuldiging te maken konden hebben.Zo probeerde koopman Leendert Otten van Stipriaen aan te tonen dat hij geen schul-den meer had bij weduwe Tanneke Schellings. In een tweetal attestaties voerde hij ge-tuigen op die verklaarden dat de weduwe haar boeken slecht bijhield. Een derde ge-tuigenverklaring diende echter om aan te tonen dat Leendert een rechtschapen manwas. Buren van de koopman deelden daarin mee dat zij nog nooit iets van hem haddengezien of gehoord dat niet van een getrouw en eerlijk burger verwacht mocht wor-den.133 In deze attestatie ontbrak de financiële aanleiding en de figuur van de schuld-eisende weduwe; het ging vooral om de eer van de koopman.

De meeste verklaringen van goed gedrag hebben een minder duidelijk karakter. Ditkomt omdat begeleidende attestaties waarin enig zicht op de zaak wordt geboden ont-breken en de getuigenverklaring zelf geen enkele achtergrond bevat. Hierdoor is hetniet duidelijk of sprake is van een welwillende buur die voor de rekwirant zijn hand inhet vuur wil steken of van iets anders. Wat te denken van een groep Leidenaren die bui-ten de Koepoort woonde en die in een attestatie vastlegde dat de portier van die stads-poort nog nooit zó dronken was geweest dat hij zijn werk niet kon doen.134 Een andervoorbeeld is de verklaring van enkele buren dat kroegbaas Jan Keijser helemaal geenonderdak biedt aan hoeren en dieven en dat Jan nooit met zijn vrouw heeft gevochten.Bewezen zij de rekwirant een burendienst in een geschil met een derde? Of hadden zijzelf de kroegbaas ten onrechte beschuldigd omdat hij overlast veroorzaakte? Hoe zithet met de kennissen van Frederick Limborch die bij de notaris ontkenden dat hetstadsbestuur ooit geld op het hoofd van Frederick had gezet en dat zij aan de koopmanniets dan eer en deugd bespeurden?135

Het lijkt in deze gevallen veeleer te gaan om een amende honorable, d.w.z. een terug-name van een eerdere beschuldiging.136 Zo’n herroeping kwam op meerdere niveausvoor in de vroegmoderne geschilbeslechtingsdelta, van de arbitrage door buurtheren of gil-denbesturen tot de vredemakers en de civiele schepenbank. Ook bij de notaris kon zo’nverklaring worden opgetekend. Een amende honorable had een min of meer voorgeschre-ven vorm, waarin degene die iemand beledigd had niet alleen de beschimping herriep,maar eveneens plechtig verklaarde de ander alleen te kennen als iemand van eer en

133 RAL, ONA, inv.nr. 906, nr. 14 (28-1-1666), 15 (28-1-1666), 16 (29-1-1666).

134 RAL, ONA, inv.nr. 965, nr. 102 (8-10-1665).

135 Idem, inv.nr. 776, nr. 154 (9-4-1665); ibidem, nr. 156 (11-5-1665).

136 Zie hierover Roodenburg, ‘De notaris en de erehandel’, 369 en daar vermelde literatuur.

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 197

Page 194: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

deugd.137 Dit betekende een krachtig eerherstel voor de gedupeerde partij. Een nota-riële amende honorable genoot bovendien volkomen geloof en stond zwart op wit. Ditkon van belang zijn om eventuele hardnekkige achterklap die door de belediging wasontstaan of versterkt, te bestrijden. Ook Jan Abrahamsz. Ka trok bij de notaris zijn be-schuldiging in dat Jan Isaacqs. Ka geld van hem had gestolen. Jan Abrahamsz. melddeerbij dat hij de aantijging onder invloed van drank had rondgestrooid.138

Er moet voor worden gewaakt om iedere notariële verklaring van goed gedrag alseen amende honorable te beschouwen. Voor een aantal attestaties valt zo’n onderscheidom al genoemde redenen niet goed te maken. Het is daarom lastig om te bepalen inhoeverre de deposanten opponenten of juist medestanders van de rekwirant waren. Bij gebrek aan nadere gegevens worden daarom alle getuigenverklaringen waarin niemand expliciet van iets beschuldigd wordt en het alleen om de eer en de deugd vande rekwirant lijkt te gaan, onder de rubriek ‘verklaring van goed gedrag’ gerekend. Eennadere opsplitsing in ‘verklaring van goed gedrag’ en amende honorable moet achterwegeblijven.

Tot slot dient nog te worden opgemerkt dat een kwart van deze ‘verklaringen vangoed gedrag’ eigenlijk thuishoort in de tweede hoofdcategorie attestaties, namelijk diemet betrekking tot ‘huwelijk en zedelijkheid’. Het gaat hierbij om verklaringen vanburen over het huwelijksleven van de rekwirant. Cornelia van Belle bijvoorbeeld werdvolgens buren regelmatig door haar man mishandeld. Ze liet daar, met het oog op eenscheiding van tafel en bed, enkele attestaties over optekenen.139 Daarnaast liet ze nogeen getuigenverklaring opmaken waarin buren vertelden dat ze met haar vorige echt-genoot wél altijd in alle rust en vrede had samengeleefd.140 Zij had, met andere woor-den, zelf geen schuld aan haar slechte huwelijk, wat haar man ook mocht beweren. On-danks dat de huwelijksproblemen van rekwiranten hieronder nader besproken zullenworden, zijn deze specifieke verklaringen van goed gedrag toch in de eerste categorieattestaties opgenomen. Hierdoor blijft de omvang van deze groep helder en kunnen dekarakteristieken en de problemen die aan deze attestaties kleven, in één keer bespro-ken worden.

6.2.3 Huwelijk en zedelijkheid

Wat in het voorgaande over escalatie bij ‘beledigingen’ is geschreven, is in grote lijneneveneens van toepassing op de categorie ‘echtelijk geweld’. Ook in de attestaties uitdeze rubriek gaat het veelal om kwesties waarbij aanvankelijk gescholden werd en uit-

137 Van Leeuwen, Rooms-Hollands regt IV,37.1. Het ging om een revocatio en een declaratio honoris. Een deprecatio (een schuldbeken-

tenis door de belediger die gericht was tot de beledigde, God of justitie) kon niet worden aangetroffen in de notariële amendes

(Broers, Beledigingszaken, 122,123; Amerasinghe, Defamation, 172).

138 Letterlijke tekst: ‘Soo verclaerde hij comp[arant] mitsdien dat alle hetselve hij den voornoemde Jan Isaacqs heeft naerge-

geven is tegen de waerheijt ende dat hij comp[arant] bij gevolge van de voorn. Jan Isaacqs niet en weet te seggen als alle eer ende

deucht, gelijck hij comp[arant] verclaerde hem altijt voor een eerlijc man gekent te hebben’ (RAL, ONA, inv.nr. 968, nr. 46 (8-6-

1668)).

139 Idem, inv.nr. 776, nr. 185 (31-5-1665), 186 (4-5-1665).

140 Idem, nr. 208 (11-6-1665).

198 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 198

Page 195: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 199

eindelijk rake klappen vielen. Het verschil is alleen dat de betrokkenen nu niet wille-keurige buurtbewoners zijn, maar echtgenoten. Daarom dienden deze attestaties ookeen ander doel. De getuigenverklaringen vormden de opstap naar een officiële schei-ding van tafel en bed.141 Maar liefst eenderde van de rekwiranten wendde zich, toen degang naar de notaris geen verbetering in de situatie had gebracht, tot de schepenenvoor een ‘separatie’. In geen enkele andere categorie getuigenverklaringen lag dit per-centage zo hoog. Het waren bovendien uitsluitend vrouwen die vanwege echtelijk ge-weld een attestatie lieten opstellen. Dit alles geeft aan dat de problemen de rekwiran-ten bijzonder hoog zaten. Het was bij een slecht huwelijk de norm om in de situatie teberusten.142 Maar het percentage maakt ook duidelijk dat vrouwen, mits ertoe gedre-ven, meer dan de analyse van de voorgaande hoofdrubriek deed vermoeden, in staatwaren bij het behartigen van hun belangen de notaris te betrekken.143

Tabel 6.9 Verdeling van de kwesties in de onderzochte attestaties (1664-1668) waarin moeilijkhe-den op het gebied van huwelijk en zedelijkheid naar voren komen, in personen (T), mannen (M) en vrouwen (V) en het aantal zaken (N). Tussen haakjes het aantal vervolg-attestaties in deze rubriek.

Categorie Personen 1664-1668 Zaken

Rekwirant Tegenpartij

M V T M V T N %

Echtelijk geweld 0 11 11 11 0 11 11 (7) 38

Kwaadwillige verlating 1 1 2 1 1 2 2 (1) 7

Overspel 4 2 6 3 3 6 6 21

Vaderschapsactie/defloratie 6 3 9 4 6 9 9 (5) 31

Doorgaan 1 1 2 2 0 2 1 3

Totaal 12 19 31 21 10 31 29 (13) 100

Bron: RAL, ONA, inv.nr. 904-908, 964-968, 1044-1048 en 774-782.

Echtelijk geweldNet als bij attestaties die over beledigingen of geweld gingen, staan bij ‘echtelijk ge-weld’ vaak alleen de moeilijkheden zelf op schrift. De oorzaak van de problemen bleefmeestal onbelicht. Soms was er overduidelijk drank in het spel, zoals in het in de inlei-ding van dit boek besproken geval van Louis de Sélandre en Anne l’Eschevin.144 OokHugo van Swieten was stomdronken toen hij op een avond in 1668 zijn kroegmaat uitde herberg mee naar huis nam. Toen zijn vrouw bezwaar maakte tegen dit onaange-kondigde bezoek wierp Hugo haar op de grond, sloeg haar bont en blauw en beet haartoe dat hij zijn mes in haar hart zou omdraaien. Hij schold haar ook nog uit voor ‘hoer’.Buren ontzetten daarop de vrouw. Zij traden bovendien op als getuigen bij het latenvastleggen van de gebeurtenissen door notaris Raven. Daarbij wisten ze te vertellen dat

141 In de achttiende eeuw konden met attestaties ook echtgenoten op verzoek worden opgesloten (zie noot 45).

142 Zie Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 175-177, 215.

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 199

Page 196: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Hugo vaak rond middernacht met vrienden uit de kroeg kwam. Het beschreven gevalwas dus op zijn minst exemplarisch, zo leken de getuigen te willen zeggen.145

In andere attestaties over huwelijkse twisten werd geen vermelding van dronken-schap gemaakt, wel van aanhoudend excessief verbaal en fysiek geweld.146 Dit laatste isgeen toeval. Mannen mochten vrouwen niet slaan of op andere wijze wreed behande-len. Het was daarom volgens Hugo de Groot juridisch geoorloofd om bij aanhouden-de agressie van tafel en bed te scheiden.147 En dus lieten de vrouwelijke rekwiranten diehet niet meer met hun man uithielden, de getuigen vooral het gewelddadige gedragvan hun man benadrukken. Zo ook in het geval van metselaar Michiel Willemsz. enzijn vrouw Jannetje Andriesd. De buurtheer had hen na verhalen over mishandelingvier jaar eerder onderhands van tafel en bed gescheiden. Na enige tijd erkende Michieldie separatie niet langer en wilde hij weer bij zijn vrouw inwonen. Jannetje voelde daarniets voor en probeerde via de schepenen alsnog langs officiële weg de samenwoning tebeëindigen. Getuigen beschreven Michiel als een dronkelap die zijn handen niet konthuishouden. Het was, zo benadrukten de getuigen, voor Jannetje niet langer mogelijkom zonder gevaar met Michiel samen te leven.148 Bovendien bracht Michiel met zijndrankprobleem het huishouden in gevaar, zodat Jannetje in grote armoede zou zijngeraakt als ze al die jaren niet van haar man gescheiden zou hebben geleefd, aldus dedeposanten.149

Naast de ernst van de genoemde mishandelingen speelde ook de openbaarheid vande echtelijke problemen een rol bij het opstellen van een attestatie. Weliswaar vondmeer dan driekwart van de zaken binnenshuis plaats, maar gezien de hoge bevolkings-dichtheid in de stad en de geringe dikte van de binnenmuren, konden buren eenvoudigiedere ruzie meemaken.150 Dit blijkt natuurlijk allereerst uit het al aangehaalde feit datzij steevast als deposanten in getuigenverklaringen optraden. Buren grepen ook vaak inzodra het geweld uit de hand dreigde te lopen. Ruzies tussen man en vrouw waren eenschande voor de buurt, zoals ook uit de Leidse buurtreglementen blijkt. Op echtelijkemishandeling stond de forse boete van een ham of vijftig tot honderd stuivers.151 Ook fa-milie kon tot ingrijpen overgaan. Zo schoot haar vader Geertruijt Drielanus te hulp,

143 Zie Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 171. Volgens Dinges duidt het relatief hoge aantal vrouwelijke rekwiranten in dit

soort zaken op het belang van het huwelijk voor de sociale status van vrouwen (Dinges, Maurermeister, 135).

144 Zie hoofdstuk 1, par. 1.1.1 voor archiefverwijzingen. Vgl. Helmers, Gescheurde bedden, 226-230; Van der Heijden, Huwelijk in

Holland, 174; Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 197.

145 RAL, ONA, inv.nr. 782, nr. 541 (27-6-1668).

146 Wat niet wil zeggen dat er geen drank in het spel kon zijn (vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 174, 218-222).

147 De Groot, Inleidinge, I.5,20. Volgens Simon van Leeuwen was separatie van tafel en bed alleen toegestaan bij onverzoenbare

haat en als de persoonlijke veiligheid in het geding was (Van Leeuwen, Het Rooms-Hollands-regt I,15). Vgl. Haks, Huwelijk en gezin in

Holland, 180,201.

148 RAL, ONA, inv.nr. 965, nr. 17 (30-1-1665).

149 Idem, nr. 129 (28-2-1665). Voor meer details over deze zaak, zie hoofdstuk 2, par. 2.4.3.

150 Van de 11 verschillende attestaties waarin echtelijk geweld centraal stond (van rekwiranten die meerdere attestaties lieten op-

stellen is in dit verband alleen de eerste meegerekend), vonden er 8 in huis plaats, 2 op straat en van 1 attestatie is de locatie niet

bekend. Zie in dit verband ook Helmers, Gescheurde bedden, 325-331; Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 173; Roodenburg, ‘De

notaris en de erehandel’, 380-382.

151 Zie hoofdstuk 2, par. 4.3. Vgl. Schmidt, Overleven na de dood, 57-59; Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 170.

200 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 200

Page 197: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 201

toen haar man haar had geslagen en op straat had gezet. De vader keerde echter op zijnschreden terug toen zijn schoonzoon hem met een mes en een tang te lijf wilde gaan.152

Maertje Gerritsd. van Poelgeest kreeg bijstand van haar vermoedelijk inwonende broertoen op een avond in mei 1666 haar man haar op haar hoofd had geslagen. Ook in dit ge-val moest de redder het ontgelden. Maertje rende ondertussen de straat op en schreeuw-de: ‘Moord, moord’! De buren was de ruzie blijkbaar ontgaan, mogelijk omdat het stelpas in de buurt was komen wonen. Verbaasd vroegen ze wat er aan de hand was. Na haaruitleg vroeg een buurman zelfs verwonderd: ‘Wel, wie is dan uw man?’153

Kwaadwillige verlating en overspelRekwiranten die op een formele echtscheiding of divortie aankoersten, voerden ande-re soorten huwelijksproblemen aan. Vrouwen lieten dan bijvoorbeeld vastleggen dathun man hen kwaadwillig had verlaten, wat de enige erkende scheidingsgrond wasnaast overspel.154 Zo verklaarden de buren van Maertje Theunisd. in 1666 dat haar mantijdens de eerste Engelse Oorlog in alle stilte was verdwenen zonder iemand daarvan opde hoogte te stellen.155 Gewapend met deze attestatie vroeg Maertje vervolgens de ci-viele vierschaar om een echtscheiding. Er was volgens haar duidelijk sprake van kwaad-willige verlating. Maar de schepenen oordeelden anders en bijna een jaar later ontzeg-den zij Maertjes eis.156 Naar de beweegredenen van het forum moet worden gegist,aangezien de motivatie van het vonnis zoals steeds ontbreekt. Mogelijk had Maertje inde ogen van de schepenen onvoldoende geprobeerd informatie over haar man te ver-krijgen; in de attestatie werd daar in ieder geval met geen woord over gerept.157 Maarniet alle getuigenverklaringen mondden uit in een proces. Ook niet in het geval van Jo-hannes Pottensteijner die enkele malen door zijn vrouw verlaten werd. Overigens be-treft het hier een uitzonderlijke zaak, omdat verlaters meestal mannen waren.158 Devrouw trok niet alleen bij Johannes weg, maar verbraste ook zijn boeken, textiel en an-der huisraad. De deposanten wisten bovendien te vertellen dat zij haar man schopte ensloeg, uitschold en met een mes en een bijl bedreigde.159

De onderzochte getuigenissen over overspel leidden maar één keer tot een proces voorde civiele vierschaar. De zaak was aangespannen door een man wiens vrouw door ‘hoere-rij’ syfilis had opgelopen. De schepenen aarzelden niet en scheidden het stel.160 In de ove-rige gevallen verzoenden de echtelieden zich mogelijk weer. De schande van overspel wasimmers bijzonder groot, zowel voor de betrokkenen als voor de familie en de buurt.161

152 RAL, ONA, inv.nr. 774, nr. 27 (22-1-1664).

153 Idem, inv.nr. 906, nr. 82 (23-7-1666). Voor een vrijwel dezelfde noodkreet aan het adres van buren bij echtelijke mishan-

deling, zie: Helmers, Gescheurde bedden, 325.

154 Vgl. Helmers, Gescheurde bedden, 244-248; Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 180, 201.

155 RAL, ONA, inv.nr. 966, nr. 105 (26-2-1666). De Eerste Engelse oorlog duurde van 1652 tot 1654.

156 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 302v.

157 Vgl. Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 209.

158 Idem, 213; vgl. Helmers, Gescheurde bedden, 207.

159 RAL, ONA, inv.nr. 777, nr. 273,276 (31-7-1665).

160 Idem, inv.nr. 966, nr. 95 (30-5-1666); RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 235v (17-7-1666).

161 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 145.

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 201

Page 198: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Maar het is evengoed denkbaar dat ze onderhands, dus zonder gerechtelijke toestem-ming de samenwoning beëindigden en bijvoorbeeld uit de buurt vertrokken. Sommigezaken waren domweg niet zo sterk, zoals in het geval van Lijsbeth Pouwels. Haar manzou buurvrouw Marija vier jaar geleden oneerbare voorstellen gedaan hebben. Maar deweduwe was er niet op in gegaan.162 In de rechtszaal maakten zulke aantijgingen vanoverspel zonder getuigen en zonder geslachtsdaad weinig kans. Duidelijker is het ver-haal van Geertruijt Drielanis en schoolmeester Johannes Schepen. Hun huwelijk wasweinig gelukkig. Hierboven werd al verhaald over ruzies waarbij Johannes niet alleenzijn vrouw, maar ook zijn schoonvader te lijf ging. Een jaar later wendde de schoolmees-ter zich op zijn beurt tot de notaris. Hij liet enkele buurvrouwen verklaren dat Geertruijteen man had verleid en in huis had gehaald. Verontwaardigd hadden de buurvrouwendaarop aan de deur geklopt en toegang geëist. Eenmaal binnen bleek Geertruijt in bed teliggen; de jongeman was nergens te zien. Maar een van de vrouwen had zijn kleren in dekeuken zien liggen. Daarop kwam de minnaar van onder de dekens tevoorschijn.163

Het lijken vooral vrouwen uit de lagere middenklasse te zijn geweest die bij boven-genoemde huwelijksproblemen een attestatie lieten opstellen. Van iets minder dan dehelft van de rekwiranten is het beroep van hun echtgenoot bekend. Twee van hen wa-ren getrouwd met een metselaar, de anderen respectievelijk met een bakker, hoeden-stoffeerder, timmerman, schoolmeester en een schoenmaker. Twee van hen spandeneen procedure tot separatie aan, één stapte naar het gerecht voor een echtscheiding. Uitde groep rekwiranten waarvan geen sociale achtergrond kon worden bepaald, vroegener twee uiteindelijk om een separatie en twee om een divortie. Dit komt enigszins over-een met de bevindingen van D. Haks die eveneens voor Leiden constateerde dat hoofd-zakelijk de huwelijken van de lagere klassen al dan niet tijdelijk ontbonden werden.Een verklaring voor dit verschijnsel is mogelijk dat deze groepen minder middelenhadden om zich aan hun eigen buurt te onttrekken en op eigen houtje gesepareerd ofgescheiden elders verder te leven. Aan de andere kant was het voor mensen met veel be-zittingen onaantrekkelijk om te scheiden, vanwege reputatieschade en het verlies vande opgebouwde familierelaties.164

Overige (voor)echtelijke problemenDe overige deelrubrieken in de categorie ‘huwelijk en zedelijkheid’ zijn meer divers enbovendien klein van omvang. Hierin ging het hoofdzakelijk om problemen op seksu-eel gebied van niet-gehuwden, zoals defloratie, het niet houden van trouwbeloften enaanranding. Alles bij elkaar genomen hadden mannelijke en vrouwelijke rekwirantenin deze categorieën een vrijwel gelijk aandeel, wanneer tenminste wordt uitgegaan vande individuele opdrachtgevers. Wanneer het aantal attestaties centraal staat, danneemt het aandeel van de mannelijke rekwiranten toe. Zij lieten vaker meerdere atte-staties over één zaak opstellen.

162 RAL, ONA, inv.nr. 776, nr. 25 (31-1-1665).

163 Ibidem, nr. 247 (13-7-1665).

164 Helmers, Gescheurde bedden, 213,215; Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 193,204,216.

202 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 202

Page 199: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 203

De meeste attestaties in de overige rubrieken in de categorie ‘huwelijk en zedelijkheid’hadden te maken met defloratie. Veelal was sprake van valse trouwbeloften die het meis-je haar maagdelijkheid en haar reputatie hadden gekost. Zo was Geertruijt van Thienennaar eigen zeggen verleid door doctor medicinae Franciscus Gomarus, bij wie ze in dienst was,en zwanger geraakt. De arts was echter getrouwd. Geertruijt drong daarom aan op com-pensatie voor de defloratie, de kraamkosten en de opvoeding van het kind. Ze klopte aanbij haar oom, professor Adriaen Beeckerts van Thienen. Die probeerde te bemiddelen enkwam met Franciscus een bedrag van vijfhonderd gulden overeen. Geertruijt vond dat ineerste instantie te weinig, maar de hoogleraar hield voet bij stuk. In zijn ogen zou zijnnichtje met vijfhonderd gulden in de hand goed in staat zijn om een andere vader te vin-den. Geertruijt gaf hem uiteindelijk gelijk. Maar toen ze overstag was, haakte Franciscusineens af. Geertruijt probeerde vervolgens via de notaris alsnog haar doel te bereiken. Zeliet in een attestatie vastleggen dat de medicus weliswaar de compensatieregeling had af-gewezen, maar toch had toegegeven de vader van het kind te zijn.165 Haar opzet mislukte.Een maand later, na de bevalling, liet ze een vroedvrouw en een buurvrouw getuigen datze in barensnood Franciscus als vader had aangewezen.166 Tot een rechtszaak tegen de doc-tor medicinae, een zogeheten vaderschapsactie, kwam het niet. Er kan alsnog een regelingzijn gevolgd. Verklaringen in barensnood golden, vanwege de bezwerende woorden diede aanstaande moeder daarbij gebruikte, als een aanvaardbaar juridisch bewijs.167

Mannen probeerden vaak wanneer een vrouw in verwachting was geraakt zonderveel kleerscheuren onder een huwelijk uit te komen. Chirurgijn Johannes Bos paktehet drastisch aan toen de zwangere Anna de Bruijn van hem eiste dat hij met haar zoutrouwen. Ze had enkele getuigenverklaringen van zijn trouwbeloften laten opstellenen zelfs een proces aangespannen. Johannes liet daarop in een vijftal attestaties ondermeer studenten vertellen dat zij verschillende keren met Anna het bed hadden ge-deeld. Collega-chirurgijns verklaarden zelfs enkele lieden wegens gonorroe te hebbenbehandeld, die met Anna hadden gevreeën. Onduidelijk is of het daarbij om dezelfdepersonen ging. Verder voerde Johannes twee getuigen op die hadden gezien dat Annatijdens een maaltijd haar hand in de broek van de gastheer had gestoken en toen metdiens mannelijkheid had gespeeld.168 De chirurgijn won het uiteindelijk van Anna. Hijovertuigde de schepenen ervan dat het kind van Anna meerdere vaders kon hebben.169

Anna legde zich echter niet bij de gang van zaken neer. Op drie februari 1665 liet ze eenvroedvrouw en enkele buurvrouwen voor notaris Van Scharpenbrant verklaren dat ze

165 RAL, ONA, inv.nr. 777, nr. 450,451 (9-12-1665; 13-12-1665).

166 Idem, inv.nr. 778, nr. 3 (9-1-1666).

167 Een vrouw zweerde in uiterste barensnood dat X de vader van haar kind was en dat ‘God almachtich wilde geven, indien sulcx

niet waer en was, dat sij in haer uijterste noot tot spiegel aen een ander mocht blijven sitten’ (zie bijv. RAL, ONA, inv.nr. 968, nr. 125

(23-8-1668)). Maar het was ook mogelijk dat Franciscus op zijn beurt dreigde in een eed het tegendeel te beweren. Aangezien de eed

van de man boven die van de vrouw ging, kan Geertruijt ook bakzeil hebben gehaald (vgl. Koorn, ‘Illegitimiteit en eergevoel’, 80;

Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 90, 91).

168 RAL, inv.nr. 775, nr. 503,504,563,569,586 (19-10-1664; 20-10-1664; 17-11-1664; 20-11-1664; 24-11-1664).

169 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 139v (31-10-1664).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 203

Page 200: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

tijdens de bevalling Johannes had aangewezen als de vader van haar kind.170 Of ze daar-mee alsnog een regeling met de chirurgijn heeft kunnen lospeuteren, is niet bekend.

Volgens de zogeheten politieke ordonnantie van 1580, de gewestelijke huwelijks-wetgeving van Holland, moesten minderjarigen die wilden trouwen goedkeuring vanhun ouders hebben. Zonder die toestemming was hun huwelijk ongeldig.171 Toch ver-hinderde dat sommige stellen niet om in stilte, dus zonder ouderlijk consent te trou-wen en zich bijvoorbeeld in een andere plaats te vestigen.172 Soms ging het hierbij bij-voorbeeld ook om een getrouwde man die er met een al dan niet getrouwde vrouwvandoor ging. Althans, getuigen noemden dat ook ‘deurgaen’, zoals bij Reinier Claesz.,die volgens deposanten een paar jaar geleden zijn vrouw en drie kinderen in de steekhad gelaten en met een zekere getrouwde vrouw naar Engeland was vertrokken. Daarhad hij een jaar gewoond en nu was hij met die vrouw naar Leiden gekomen. De rekwi-rant in deze zaak was overigens niet de wettige vrouw van Reinier, maar mogelijk haarmoeder.173

6.2.4 Contracten en afspraken

Aankoop en leveringDe attestaties die in de rubriek ‘aankoop of levering’ zijn ondergebracht, kunnen wor-den gezien als pogingen van rekwiranten om de andere partij aan een gezamenlijk be-sluit of contract met betrekking tot een transactie te houden. Maar ook konden ze ge-schonden afspraken aan de kaak stellen. In beide gevallen ging het de betrokkenen, netals in de voorgaande categorieën attestaties, ten diepste om vertrouwen, eer en waar-digheid. Maar de aanpak en de gebruikte taal was over het algemeen zakelijker. Er konworden verwezen naar gesloten overeenkomsten, waar de deposanten getuigen vanwaren geweest. De attestaties zijn vaak nauwelijks meer dan een schijnbaar objectievebeschrijving van een aankoop of levering van roerende of onroerende goederen. Er val-len zelden directe beschuldigingen. Daardoor is niet onmiddellijk duidelijk of er spra-ke was van een geschonden afspraak of van een notariële bevestiging van een eerderovereengekomen mondelinge deal. Maar het feit dat de getuigenverklaringen de vormkregen van een attestatie en niet van een koop- of transportakte, geeft aan dat er rondde weergegeven overeenkomst problemen waren gerezen.174

170 RAL, ONA, inv.nr. 811, nr. 28 (3-2-1665).

171 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 46-47; Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 118.

172 Vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 190-192; Spierenburg, Zwarte schapen, 24,25.

173 RAL, ONA, inv.nr. 905, nr. 114 (20-9-1665). Volgens de ondertrouwregisters zijn er in de loop van de zeventiende eeuw vier

Reijnier Claesz. getrouwd. Maar geen van de vier kreeg drie kinderen. Hun vrouwen hadden voor zover kan worden nagegaan

ook geen relatie met de rekwirant.

174 Vgl. Van Gehlen, Notariële akten, 13, 56vv.

204 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 204

Page 201: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 205

Tabel 6.10 Verdeling van de kwesties in de onderzochte attestaties (1664-1668) waarin moeilijkhedenop het gebied van contracten en afspraken naar voren komen, in personen (T) mannen (M)en vrouwen (V) en het aantal zaken (N). Tussen haakjes het aantal vervolgattestaties in dezerubriek.

Categorie Personen 1664-1668 Zaken

Rekwirant Tegenpartij

M V T M V T N %

Aankoop en levering 45 4 49175 42 6 48176 51 (14) 31

Schulden 23 4 27177 20 8 28178 26 (5) 16

Contractbreuk 5 0 5 4 2 6 5 3

Huurgeschillen 4 1 5 3 0 3179 5 (2) 3

Burenkwesties 15 4 19180 14 2 16181 17 (4) 10

Erfeniskwesties 42 26 68182 Nvt Nvt Nvt 58 (6) 36

Totaal 134 39 173 83 18 101 162 (31) 100

Bron: RAL, ONA, inv.nr. 904-908, 964-968, 1044-1048 en 774-782.

Een klein aantal geschillen liep zo hoog op dat het tot een proces kwam, zoals in het ge-val van lakendrapier Adam Decker. Volgens getuigen had hij in de kroeg een huis vanmetselaar Leendert de Reus gekocht voor vijfentwintighonderd gulden. Voorwaardevoor de koop was, dat de metselaar het huis nog van een vliering zou voorzien. Ookwerd afgesproken dat Leendert zes halve lakens van Adam zou kopen, die in minderingop het koopbedrag zouden worden gebracht.183 Een paar dagen later bleken er echternog enkele niet nader genoemde lasten op het huis te staan. Adam weigerde die te be-talen en liet een attestatie opmaken. Leendert deed hetzelfde. Helaas kan zijn verweerniet meer worden teruggevonden. Uiteindelijk kwam de zaak voor de civiele vierschaaren die stelde Adam in het gelijk.184

Sommige rekwiranten lieten een aankoop of levering achteraf in een attestatie vast-leggen omdat zij die zelf betwistten. Zo had koopman Lambert du Fort naar eigen zeg-gen lakens gekocht van lakendrapier Barent Hardijs met de afspraak dat ze een lengtevan vijfenvijftig el zouden hebben. Maar bij aflevering bleken de lakens volgens Lam-bert niet het overeengekomen formaat te hebben en dus weigerde hij ze te betalen. Dedrapier spande daarop een proces aan en eiste de afgesproken negenhonderd gulden

175 In 3 attestaties was sprake van een groep crediteuren.

176 In 10 attestaties bleef de opponent onbenoemd, in een andere was sprake van een groep erfgenamen.

177 In 1 attestatie is het stadsbestuur de rekwirant.

178 In 1 attestatie is sprake van een groep erfgenamen.

179 In 2 attestaties is de opponent ongenoemd.

180 In 1 attestatie is sprake van niet nader genoemde erfgenamen van Matthijs van Overbeecq.

181 In 4 attestaties bleef de opponent ongenoemd.

182 In 12 attestaties zijn de requirerende erfgenamen niet afzonderlijk genoemd.

183 RAL, ONA, inv.nr. 906, nr. 32 (18-3-1666) en 33 (19-3-1666).

184 Procureur en notaris Van Scharpenbrant die De Reus in de rechtszaak vertegenwoordigde, overhandigde twee attestaties

van datum 18 en 19 maart 1666, maar deze waren niet door hem opgesteld. De akten zijn derhalve in het Leidse notariële

archief, door het gebrek aan een goede index, niet terug te vinden (RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 300v).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 205

Page 202: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

van de koopman. Die liet vervolgens een attestatie maken, waarin getuigen verteldenover de voorwaarden bij de koop, terwijl hij zijn eigen knechten liet verklaren dat delakens niet de goede lengte hadden.185 Vermoedelijk maakte die attestatie indruk. Dezaak verdween uiteindelijk zonder vonnis uit de dingboeken.186

Uit de genoemde voorbeelden komt nóg een mogelijke reden naar voren waarom re-kwiranten of hun tegenpartij een transactie of een levering aanvochten. Het is denkbaardat het hen in sommige gevallen niet zozeer om eventuele gebreken aan het geleverdegoed ging, maar om hun kredietwaardigheid. Mogelijk hadden ze geen geld voor detransactie. Of hadden ze het goed op krediet gekocht en wilden de schuldeisers hun geldzien. Door de koop aan te vechten, probeerden de debiteuren dus wellicht de overeen-komst ongedaan te maken of, bij wijze van schikking, het verschuldigde bedrag te verla-gen.187 In een aantal geschillen over aankoop of levering lijkt dit inderdaad het motief tezijn geweest, aangezien beide partijen voor de civiele vierschaar verwikkeld waren in eenschuldenkwestie. Maar of dit in alle gevallen een rol speelde, valt moeilijk meer na tegaan. Ruim tien procent van de kwesties over transacties of levering die in de bestudeer-de notariële protocollen werden aangetroffen, kreeg een vervolg voor de civiele vier-schaar. Daarvan ging maar eenderde aantoonbaar om een achterstallige betaling. Van deoverige kwesties kan de achterliggende oorzaak niet goed meer worden achterhaald.

Het waren in deze categorie uitsluitend mannen die attestaties lieten opstellen. Deopponenten waren eveneens overwegend mannelijk. Van de zes vrouwelijke tegen-streefsters waren er twee getrouwd. De eerste dreef volgens de getuigen zelfstandig eenhandel in bostel, een afvalproduct van brouwerijen, en de andere was huiseigenares.188

Voor zover kan worden nagegaan behoorden de meeste rekwiranten tot de hogeremiddenklasse. Onder hen bevonden zich twaalf kooplieden, drie lakendrapiers, tweezeepzieders, twee brouwers en een wolkoper.189 De overige rekwiranten waarvan hetberoep bekend is waren boer, horlogemaker, houtkoper, lakenbereider, pontgaarder,schippersknecht, timmermansgezel of wolkammer.190 De beroepen van de tegenpartijvertonen hetzelfde patroon met relatief veel kooplieden en drapiers.191 Beroepen die ingildenverband werden uitgeoefend zijn niet aangetroffen. Gilden losten geschillenover aankoop en levering veelal in eigen kring op waardoor attestaties minder vaak no-dig waren.

185 RAL, ONA, inv.nr. 906, nr. 38 (24-3-1666).

186 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 277v.

187 Vgl. Dinges, Maurermeister, 118vv.

188 RAL, ONA, inv.nr. 965, nr. 58 (10-6-1665); idem, inv.nr 968, nr. 117 (10-1-1668).

189 Vgl. De Vries & Van der Woude, Nederland 1500-1815, 377,675, 688.

190 Van 41 rekwiranten in de categorie ‘geschillen over koop of levering’ is het beroep bekend.

191 Van slechts 12 opponenten in de categorie ‘geschillen over koop of levering’ is het beroep bekend. Hier moet bij worden

opgemerkt dat in tien attestaties überhaupt geen tegenpartij werd genoemd.

206 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 206

Page 203: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 207

SchuldenStedelingen kochten doorgaans op de pof. Inkomsten waren onzeker en de mogelijk-heden tot sparen verhoudingsgewijs schaars.192 Koopkrediet kon overal worden verkre-gen mits men een goede naam had, goed bekend was met de geldverstrekker en vlak inzijn of haar omgeving woonde. De meeste kredietnemers waren dan ook buurtbewo-ners of familieleden van hun schuldeisers. Wie in de buurt de naam had zijn zaakjesniet op orde te hebben of nooit wat terug te betalen, kon een lening wel vergeten. Hadhij of zij niet boven zijn stand geleefd? Natuurlijk was het altijd mogelijk dat iemandbuiten zijn of haar schuld in geldelijke problemen raakte. Dat hoefde op zich ook geenprobleem te zijn, maar een soepele aflossing van kredieten was zeker de norm.193 Wan-neer aflossing uitbleef, konden ook crediteuren in moeilijkheden komen. Enerzijdsraakten de schuldeisers zelf achterop met hun financiële verplichtingen. Aan de ande-re kant konden ze geen nieuwe orders meer verwachten van debiteuren die door ge-dwongen betaling van hun schulden nog verder in de geldzorgen waren geraakt. Hetspreekt voor zich dat dit spanningsveld een bron van geschillen opleverde.194

De verwevenheid van krediet met het dagelijks leven en de bijbehorende problema-tiek, is goed te herkennen in de onderzochte notariële attestaties. Zo kwam in 1664 Jo-ris de Viscoper aan de deur van buurvrouw Jacquemijntje Jansd. met het dringendeverzoek hem wat geld te lenen. Jacquemijntje gaf hem toen volgens een getuige vijfen-veertig gulden. Dat bedrag beloofde Joris op korte termijn met flink wat rente terug tebetalen. Maar nog geen half jaar later bleek de viskoper alweer platzak. Zijn vrouwleende daarop weer vijftig gulden van Jacquemijntje. Volgens een andere getuige be-zwoer de vrouw Jacquemijntje toen dat ze haar lening zou aflossen; zo niet, dan zou dehemel eeuwig voor haar gesloten mogen blijven. Deze dure eed geeft goed de schandeaan die aan het niet kunnen voldoen van schulden kleefde. De vrouw van de viskoperverbond er zelfs haar zielenheil aan. Maar in februari 1666 had Joris zijn schuld nogniet afbetaald en was Jacquemijntje inmiddels zelf in financiële problemen gekomen.Met een attestatie wilde zij haar schuldeisers duidelijk maken dat dit niet kwam doorwanbeheer van haar kant, maar doordat de viskoper en zijn vrouw zich niet aan hunwoord hadden gehouden.195

Hoe schandelijk het niet kunnen aflossen van schulden was, blijkt ook uit de atte-statie van Pieter Dircx van de Vreede, schipper op de vaart tussen Gouda en Leiden. Hijliet door getuigen optekenen dat hij in een herberg geruchten over achterstallige bet-alingen plechtig had tegengesproken. Iedere crediteur zou hij tot de laatste duit zijngeld geven.196 Een keurige aflossing van eventuele schulden was de norm. En dus noem-de de schipper iedere suggestie dat hij daarvan afweek het ‘bekladden’ of belasteren vanzijn goede naam. Sommige andere rekwiranten erkenden een schuld te hebben gehad,maar vroegen getuigen te verklaren dat deze inmiddels fatsoenlijk was afbetaald. Ko-

192 Zie onder meer: Cipolla, Before the industrial revolution, 194.

193 Vgl. Schmidt, Overleven na de dood, 177; Kooijmans, ‘Risk and reputation’, 27-30.

194 Dinges, Maurermeister, 117-125.

195 RAL, ONA, inv.nr. 778, nr. 151 (20-2-1666).

196 Idem, inv.nr. 907, nr. 138 (18-10-1667).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 207

Page 204: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

renkoper Hendrick Roelantsz. van der Does bijvoorbeeld liet deposanten vastleggendat hij en koopman Mattheüs van Aeckeren, in weerwil van wat deze laatste ook mochtbeweren, ‘niets ter wereld’ meer met elkaar hadden uitstaan en dat hij de koopman dushelemaal niets meer hoefde te betalen. Volgens de getuigen hadden ze dit uit de mondvan Mattheüs zelf gehoord. Blijkbaar had de attestatie succes, want tussen de vele ge-dingen waarbij Hendrick betrokken was, bevond zich geen proces tegen Mattheüs.197

De debiteuren probeerden hun goede intenties te benadrukken om zo hun naam tezuiveren. De crediteuren onder de rekwiranten wilden op hun beurt geld zien en be-nadrukten de eerder gedane mondelinge betalingsbeloften. Zo voerden getuigen na-mens Wouter Simonsz. aan dat de vader van een inwonende student nadrukkelijk hadtoegezegd binnen een maand al het achterstallig kostgeld te betalen. Hij zou zelfs ‘desteen van het graf wentelen’, wat zoveel wil zeggen als de grootst mogelijke moeitedoen. Maar na anderhalf jaar had de rekwirant nog altijd geen stuiver van de man ont-vangen.198 Pontgaarder Martinus den Drijver zag zich ten lange leste ook genoodzaaktom ene Jan Jacobsz. met behulp van een attestatie te herinneren aan zijn belofte om ‘alseen eeren man’ de geleende driehonderd gulden terug te betalen.199

Iets meer dan zestig procent van het aantal getuigenverklaringen waarbij van schul-den sprake was, kwam voor rekening van debiteuren. De overige rekwiranten warenschuldeisers. Vrijwel allen waren man. Hun beroepen liepen uiteen van lakenbereider,metselaar en schipper tot doctor medicinae, waarmee opnieuw de zelfstandigen uit demiddenklasse de boventoon voerden.200 De weinige vrouwelijke rekwiranten haddenop het moment dat de door hen gevraagde attestatie werd opgetekend geen echtge-noot die hen als financieel voogd kon bijstaan. Drie van hen waren weduwe en de an-dere was getrouwd met een zeeman. De meestal vrouwelijke schuldeisers met wie derekwiranten in de clinch lagen, waren vermoedelijk ook weduwen.201 Het was immersaan de man, als hoofd van het huishouden, om zijn gezin naar buiten toe te vertegen-woordigen.202 Twee van de vijf vrouwen van wie rekwiranten nog geld te vorderen had-den, waren gehuwd. Het ging hierbij over het algemeen om onbetaalde huishoudelij-ke waren. Op het moment dat de schuldeisers hun geld daadwerkelijk in een procesopeisten, werden niet zozeer de vrouwen, als wel hun man gedagvaard. Veroordelingenvan vrouwen in civiele procedures zonder bijzijn of nadrukkelijk medeweten van hunman waren niet rechtsgeldig.203

197 Idem, inv.nr. 966, nr. 66 (22-4-1666).

198 Idem, inv.nr. 905, nr. 103 (12-8-1665).

199 Idem, inv.nr. 964, nr. 141 (14-10-1664).

200 Uitzondering is de aanwezigheid van François van Halewijn, de heer van Werve. Van de helft van de rekwiranten is het be-

roep bekend.

201 Een van de drie was weduwe, van de overige twee was geen informatie in het stuk opgenomen.

202 Vrouwen, met uitzondering van weduwen en meerderjarige vrijgezellen, werden minder bekwaam geacht in ‘zaken van

verstand en oordeel’ (Van Leeuwen, Het Rooms-Hollands Regt I, p. 24).

203 Schmidt, Overleven na de dood, 55,59,64. Zie ook de zaak van weduwe Cathalijna Planteel die met het oog op een lopend ge-

ding op 17 februari een attestatie liet opstellen m.b.t. de schuld van ene Anna. Anna was getrouwd met Michiel le Rhoij. Ca-

thalijna had hém dan ook gedagvaard voor de schepenen om het geleende bedrag terug te krijgen. De weduwe won de rechts-

zaak (RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 133v; Idem, ONA, inv.nr. 776, nr. 50 (17-2-1665)).

208 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 208

Page 205: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 209

ContractbreukOver werkafspraken en arbeidsgeschillen werd bij de notaris bijzonder weinig ge-klaagd. Slechts twee attestaties hadden betrekking op deze groep problemen. Blijkbaarwas de notaris niet het meest geschikte adres voor dergelijke kwesties. De twee attesta-ties lijken bedoeld om afspraken nauwkeuriger te formuleren of zwart op wit te zetten.Het duidelijkst is dat in de attestatie over een akkoord dat met behulp van de gouver-neurs van de greinhal tussen een greinwerker en zijn voormalige knecht werd bereikt.De directe aanleiding is niet weergegeven. Waarschijnlijk had de greinwerker zijnknecht om aanvechtbare redenen de laan uitgestuurd. Tijdens de onderhandelingenbood de greinwerker zijn knecht weer een dienstverband aan, maar die bleek inmid-dels al bij een ander te werken. Maar er was nog meer aan de hand. De knecht stond bijde greinwerker nog voor drieënhalve gulden in het krijt, wat hij in het bijzijn van en-kele getuigen prompt beloofde terug te betalen. Maar daar was het, gezien de attesta-tie, nooit van gekomen. De belofte was blijkbaar ook niet in de notulen van de gouver-neurs terechtgekomen. Vandaar dat de greinwerker zich genoodzaakt zag deovereenkomst met hulp van de getuigen alsnog op papier vast te leggen. Of hij zijngeld daarop gekregen heeft, is niet meer na te gaan. Het kwam niet tot een proces voorde schepenen. Van de greinhal zijn geen kwestieboeken bewaard gebleven.

HuurkwestiesHet aantal geschillen tussen huurders en verhuurders dat in de notariële attestatieskon worden teruggevonden, is verbazingwekkend klein. Gezien de hoge bevolkings-dichtheid in de stad Leiden en de bijbehorende hoge huurprijzen waren meer span-ningen te verwachten.204 Maar wellicht hadden veel huurders niet de financiële midde-len om naar een notaris te stappen bij te hoge huren of slecht woningonderhoud. Naarschatting de helft van hen leefde op of rond de armoedegrens en de huren bedroegenal gauw eenderde van het inkomen van een gemiddelde knecht.205 Verhuurders die ach-terstallige huur wilden innen, stapten bovendien niet naar de notaris, maar naar devredemakers. Dit college had in 1626 expliciet de taak gekregen om bij huurgeschillenuitspraak te doen. In 1658 en 1660 verbond het stadsbestuur hieraan een limiet van re-spectievelijk honderdtwintig en tweehonderd gulden. Bij bedragen onder deze grenswas hoger beroep niet mogelijk en dus waren notariële getuigenverklaringen overbo-dig.206 Waarover ging het in de attestaties dan?

Het grootste deel van de attestaties in de categorie ‘huurgeschillen’ werd opgesteldnaar aanleiding van problemen bij het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst,doorgaans in de maanden mei of november. Gemaakte afspraken bleken vergeten, dehoogte van de huur onduidelijk en de positie van huurders bij wisselingen van ver-

204 Vgl. Van der Wiel, Leidse wevershuisjes, 47-48; Taverne, In ’t land van belofte, 213,223,235; Van Oerle, Leiden binnen en buiten de stads-

vesten, 429.

205 Een kwart van alle huurders leefde permanent van de bedeling. Zie Posthumus, Geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie II, 980,

1008. Voor het nominale inkomen van een knecht: De Vries & Van der Woude, Nederland 1500-1815, 706. Vgl. Van der Wiel, Leidse

wevershuisjes, 44-46; Pot, Arm Leiden, 222.

206 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 255vv en tussen p. 268 en 269, art. 15.

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 209

Page 206: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

huurders precair.207 Eind mei 1665 gaf een onderhandse deal tussen twee huurders, Al-dert Anthonisz. van Polanen en Adriaentje Jacobsd., aanleiding voor een attestatie. Deeerste deed zijn huis over aan de tweede op voorwaarde dat deze de hele huursom zoublijven betalen en hem van aanmaningen zou vrijwaren. Helaas ging de overgang nietzoals gehoopt. Aldert moest in opdracht van de verhuurder de afspraken in maar liefsttwee attestaties zwart op wit stellen. De nieuwe huurder bleek bij nader inzien toch nietin het huis te willen gaan wonen. De deposant liet daarom geen moment onbenut omuit te laten komen dat Adriaentje Jacobsd. het huis had geaccepteerd.208 De zaak sleepteenkele maanden voort. Het jaar erop eiste de verhuurder alsnog de gemiste huurgeldenvan Aldert. De civiele vierschaar gaf hem daarin uiteindelijk gelijk.209

BurenkwestiesEen grotere groep attestaties binnen de categorie ‘contracten en afspraken’ werd ge-vormd door de kwesties betreffende het burenrecht. Hieronder vallen geschillen overerfscheidingen, erfdienstbaarheden, uitzicht over het erf van de buren, beplanting bijde grensscheiding en de afloop van water. Voor zulke zaken bestond een apart recht-sprekend forum, namelijk de commissie voor burenkwesties, die gevormd werd doortwee schepenmeesters. De commissie werd in 1583 door het stadsbestuur ingesteldmet het oog op de forse toename van het aantal inwoners.210 De bedoeling was dat bu-ren ruzies over rechten en plichten met betrekking tot hun erven en andere onroeren-de goederen eerst aan dit forum ter arbitrage zouden voorleggen. Leverde de tussen-komst van de schepenmeesters niets op, dan mochten de strijdende partijen hungeschil alsnog aan de civiele vierschaar voorleggen.211 Het is opmerkelijk dat buren zichniet al te veel aan deze bepaling gelegen hebben laten liggen. Van de vierentwintig bu-renkwesties die in de onderzochte notariële attestaties zijn gevonden, komt er maaréén ook voor in de zogeheten burenkwestieboeken. Daarentegen spanden zes rekwi-ranten een zaak voor de civiele rechtbank aan. Zij passeerden daarbij de schepenmees-ters voor burenkwesties.

In oktober 1665 liet zilversmid Johannes van Deventer een van zijn huizen, in debuurt van de waag, verbouwen. Dit tot grote ontevredenheid van de buurvrouw, Jen-ne de la Court, weduwe van professor Heereboort. Volgens haar had Johannes er eenraam bij laten bouwen, waardoor hij uitzicht kreeg op haar poort. De zilversmid ont-kende dit met klem. Hij voerde voor notaris Raven de metselaar en de timmerman op,die de verbouwing hadden uitgevoerd. Die verklaarden desgevraagd dat er vóór de ver-bouwing vijf ramen waren die uitkeken op de gang of poort van de buurvrouw en diehadden zij tijdens hun werkzaamheden niet verplaatst. Of ze er ook eentje hadden bij-gebouwd, vermeldt de attestatie niet.212 Een dag later legde Jenne de zaak voor aan de

207 Idem, p. 210. Zie ook Pot, Arm Leiden, 130-132.

208 RAL, ONA, inv.nr. 965, nr. 53 (23-5-1665), 84 (7-9-1665).

209 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 263v.

210 RAL, LBO, 15271pf. Zie hoofdstuk 7 par. 7.2.

211 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 264.

212 RAL, ONA, inv.nr. 777, nr. 523 (30-10-1665).

210 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 210

Page 207: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 211

schepenmeesters voor burenkwesties. Die konden beide partijen niet verzoenen enverwezen hen door naar de vierschaar.213 Het forum boog zich dezelfde middag nogover de zaak. De eis van de weduwe werd zonder nadere motivatie afgewezen.214

Een jaar later was Johannes van Deventer opnieuw betrokken bij een burenkwestie.Dit keer werden de schepenmeesters er niet bijgehaald. Het bleek dat bij de hierbovenbeschreven verbouwing niet alleen aan de muren was gewerkt, maar dat de zilversmidook een kelder onder zijn huis had laten graven. Daarbij was de ingehuurde timmer-man gestuit op een riolering die hij vervolgens had verwijderd. Niet lang daarna merk-ten de buren dat ze hun afvalwater niet meer in de Rijn konden lozen. Verontwaardigdeisten zij dat Johannes een nieuwe riolering zou aanleggen. Maar die beweerde dat devorige eigenaar, Marcus Piaet, hem niets over het bestaan van die goot had verteld.Buurman Cornelis Dircx van Leeuwen spande daarop een civiel geding aan. De zilver-smid deed hetzelfde; hij wilde de schade verhalen op de vorige eigenaar. Zowel debuurman als de erfgenamen van de inmiddels overleden Marcus Piaet lieten attestatiesopstellen. De eerste liet de timmerman getuigen dat hij het stuk goot had verwijderden dat de oorzaak van de overlast zich dus op het erf van Johannes bevond.215 De erfge-namen lieten enkele getuigen van de verkoop verklaren dat de zilversmid wel degelijkwas gewaarschuwd voor de goot.216 Ook gaven buren aan dat het algemeen bekend wasdat er een goot onder het huis zat.217 De schepenen oordeelden desondanks anders. VanDeventer moest het rioolrecht van Cornelis erkennen, maar hij mocht tegelijkertijd deschade op de erfgenamen van Marcus Piaet verhalen.218

Het aantal rekwiranten dat ook een civiel proces begon, is in deze categorie verhou-dingsgewijs hoog. Eén van de vier kwam bij de vredemakers terecht, de overige drie bijde vierschaar. Van de laatstgenoemde tekende er één tijdens het proces een attestatieop. Hierbij was het de bedoeling om bewijzen te leveren. Voor een deel kan het groteaandeel processen worden verklaard uit de ernstige overlast die bijvoorbeeld door pro-blemen met een riolering veroorzaakt kon worden. Ook was de meerderheid van de be-trokken rekwiranten financieel uitstekend in staat om een proces te voeren. Het gingom twee brouwers, de genoemde zilversmid en een schipper. Tegelijk moet wordenvastgesteld dat ook veel rekwiranten hun zaak niet aan een rechtbank voorlegden. Inde meeste attestaties was geen sprake van overlast en werden alleen erfdienstbaarhedenter discussie gesteld, bijvoorbeeld bij de verkoop van een huis.219 Tevens zal een niet on-belangrijk deel van de rekwiranten dankzij de getuigenverklaringen eenvoudigwegvoldoende genoegdoening hebben gekregen.

Het wekt weinig verbazing dat veruit de meeste rekwiranten die vanwege een bu-renkwestie een attestatie lieten opstellen, man waren. Zij waren immers hoofd van hethuishouden en vertegenwoordigden dat naar buiten toe. De paar vrouwelijke rekwi-

213 RAL, ORA, inv.nr. 48 G, (31-10-1665).

214 Idem, inv.nr. 44 F, p. 261 (31-10-1665).

215 RAL, ONA, inv.nr. 906, nr. 152 (9-12-1666).

216 Ibidem, nr. 153 (10-12-1666).

217 Idem, inv.nr. 907, nr. 23 (1-3-1667).

218 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 35v, 38 (12-5-1667). Vgl. Smit, Leiden met een luchtje, 63-66.

219 RAL, ONA, inv.nr. 968, nr. 126 (25-8-1668).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 211

Page 208: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ranten waren allen weduwe. De vrouwen die in de getuigenverklaringen als tegenpar-tij werden aangewezen, waren beiden ongehuwd.220

ErfeniskwestiesBij erfeniskwesties lag de genderverhouding iets anders. In deze rubriek attestaties wasiets meer dan eenderde van de rekwiranten vrouw. Dit komt omdat in een aantal ge-vallen een hele groep erfgenamen een deel van een boedel claimde waarover bijvoor-beeld bij gebrek aan een testament onduidelijkheid bestond. De notaris noteerde danalle rekwiranten afzonderlijk, zowel mannen als vrouwen. Ter illustratie: de achtenzes-tig rekwiranten figureren in achtenvijftig attestaties. Overigens is dit cijfer nog onvol-ledig. In twaalf attestaties zijn de erfgenamen niet afzonderlijk genoemd. De notarisnoteerde dan kortheidshalve slechts ‘de erfgenamen van [X]’. Wie dat waren, is nietmeer te achterhalen.

Wanneer erflaters geen voorzieningen voor hun nabestaanden hadden getroffen,gold in Leiden het zogeheten aasdomsrecht. Volgens dit versterfrecht had de langstle-vende echtgenoot of echtgenote recht op de helft van de gemeenschappelijke boedel enkonden de andere erfgenamen aanspraak maken op een evenredig deel van de andereportie. De hoofdregel van het aasdomsrecht was: ‘het naaste bloed beurt het goed’. Ditprincipe werd eind zestiende eeuw aangevuld met enkele nadere uitwerkingen. Wan-neer er geen kinderen waren, erfden eerst de ouders, ieder voor de helft. Waren er geenouders, erfden broers of zussen of hun kinderen en kindskinderen. Waren die er ookniet, kwamen grootouders, of tenslotte ooms en tantes in aanmerking voor de erfenis.Ontbraken bloedverwanten helemaal, dan trad de overheid als rechthebbende op. Vandit erfrecht kon worden afgeweken door te trouwen op huwelijkse voorwaarden, waar-door beide partners hun bezittingen in de eigen familie konden houden of kinderenuit een eerder huwelijk naast hun legitieme erfportie een extra gift konden toezeggen.Goederen die niet in het huwelijkscontract werden opgenomen, konden tijdens hethuwelijk in gemeenschap blijven. Daarnaast was het mogelijk om met behulp van eentestament de verdeling van de goederen na de dood te regelen. Dit laatste bood echt-genoten de mogelijkheid om elkaar te laten delen in de nalatenschap ten koste van dekinderen. Overigens hielden kinderen ook dan recht op tenminste een derde deel vanhet goed dat ze volgens het versterfrecht zouden hebben gehad.221

Problemen ontstonden op het moment dat de aanspraak op een nalatenschap terdiscussie stond, bijvoorbeeld wanneer (verre) rechthebbenden bij de voogden op eenboedelscheiding aandrongen.222 Veel attestaties in de rubriek ‘erfeniskwesties’ zijn po-gingen om familierelaties te bewijzen. Zo toonden erfgenamen in een serie getuigen-verklaringen aan dat ze familie van Jan Sijbrantsz. Smit waren en recht hadden op deerfportie van de inmiddels overleden verwanten van Smit. Bij zulke onenigheden kon-

220 Vgl. Schmidt, Overleven na de dood, 74.

221 Het voert te ver om hier het aasdomsrecht in alle finesses uit de doeken te doen. Zie voor meer gegevens: Schmidt, Overle-

ven na de dood, 80-120; De Smidt, Compendium, 48; De Blécourt, Kort begrip, 339-376, m.n. 344,345. Vgl. Van Leeuwen, Het Rooms-Hol-

lands regt III, 13-15; De Groot, Inleidinge, II.28, 1-43.

222 Vgl. Brand, Over macht en overwicht, 307.

212 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 212

Page 209: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2 attestaties 213

den de schepenen worden ingeschakeld. En dus was het zaak voor de erfgenamen omhun claim met behulp van een attestatie te versterken of die van anderen doeltreffendte ondergraven.223 In het geval van de erfenis van Smit speelde de zaak zelfs tot aan hetHof van Holland toe. Maar dat was een zeldzaamheid. Geen enkele andere attestatiewaarin een erfeniskwestie centraal stond, kreeg een juridisch vervolg voor de vredema-kers of de civiele schepenbank

Moeilijkheden omtrent erfenissen ontstonden ook wanneer bijvoorbeeld een kindin een ver land of op zee was overleden. De ouders moesten dan, om aanspraak te kun-nen maken op de nalatenschap of het resterende salaris van bijvoorbeeld de VOC, be-wijzen dat de overledene hun kind was.224 Dit konden ze doen door middel van een at-testatie waarin zij buren of het huispersoneel een getuigenis van die strekking lietenafleggen. Belangrijk in deze attestaties was de zogeheten ‘reden van wetenschap’ van dedeposanten. Zij moesten de rekwirant en het bewuste kind al jaren kennen en zeer ver-trouwelijk met hen zijn omgegaan.225 Sommige buren gaven aan het kind te hebbenuitgeleid bij zijn vertrek naar de Oost en een zogeheten ‘schei-dronk’ of afscheids-maaltijd met hem te hebben gehouden.226

Daarnaast wilde een aantal rekwiranten met behulp van een attestatie aantonen datiemand hen al of niet op zijn sterfbed een speciaal goed of geldbedrag had toegezegd.Vaak ging het daarbij om mensen die geen familierelatie met de erflater hadden. Zo lietde dienstmeid van Willem Dircx. Quakenbosch enkele buren verklaren dat haar heerhaar tijdens zijn leven de helft van zijn erfdeel uit de nalatenschap van de bovenge-noemde Jan Sijbrantsz. Smit had beloofd. De attestaties waren duidelijk opgesteld methet oog op de boedelscheiding die dezelfde dag plaatshad.227 In een enkel geval wassprake van echtgenoten die elkaar op het doodsbed van alles hadden beloofd. De vrouwvan Jacob van der Werff bezwoer in het kraambed haar moeder dat haar echtgenoot alhaar goed moest erven. Op grond daarvan meende Jacob dus toen zijn vrouw in hetkraambed overleed recht op de hele boedel te hebben. Maar omdat er geen testamentwas, ging de helft van de nalatenschap naar bloedverwanten. Kinderen worden in deattestatie niet vermeld. Het lijkt er dus op dat zijn schoonmoeder in weerwil van haardochters’ wens haar legitieme portie opeiste. Daarmee stond ze in haar recht, de getui-genverklaringen van de vroedvrouw en negen buurvrouwen ten spijt.228 Merkwaardigdat notaris Van Overmeer Jacob en zijn deposanten daar niet op wees voordat hij deattestatie noteerde.

223 RAL, ONA, inv.nr. 1044, nr. 16 (15-3-1664), nr. 31 (26-3-1664), nr. 38, 39, 40 (alle 23-5-1664), nr. 44 (17-6-1664); ibidem,

inv.nr. 1045, nr. 44 (7-11-1665), 52 (9-12-1665) en idem, inv.nr. 963, nr. 80 (17-7-1663); ibidem, inv.nr. 966, nr. 87 (22-5-1666). Vgl.

De Blécourt, Kort begrip, 367.

224 Uit Leiden vertrokken in de 18e eeuw jaarlijks gemiddeld 73 mensen naar de Oost. Cijfers voor de zeventiende eeuw zijn

niet voor handen (Gaastra, ‘Leiden en de VOC’, 61). Vgl. Van der Heijden, ‘Achterblijvers’, 186; Bruijn & Lucassen, Op de schepen

der Oost-Indische Compagnie, 16-18; Bruijn, ‘Personeelsbehoefte van de VOC’, 218-248.

225 Lybreghts, Redenerend vertoog over het notarisampt, 221,222.

226 Zie bijvoorbeeld RAL, ONA, inv.nr. 966, nr. 131 (30-9-1666).

227 Idem, inv.nr. 1047, nr. 70 (2-11-1667); nr. 71 (2-11-1667).

228 Idem, inv.nr. 965, nr. 141 (16-12-1665).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 213

Page 210: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.2.5 Conclusie

Al met al lijken notariële attestaties erg succesvol te zijn geweest in het voorkomen vanciviele rechtszaken naar aanleiding van allerlei meestal kleine geschillen. Iets meer danvier procent van de rekwiranten in de onderzochte notarisboeken begon na de opteke-ning van de akte alsnog een proces voor de civiele vierschaar, de rechtbank waar atte-staties als bewijsmiddel geaccepteerd konden worden. De verklaring hiervoor moetdeels worden gezocht in de afschrikwekkende werking van attestaties. Wie getuigenbereid vond om voor een notaris een verklaring af te leggen, inclusief de daarbij beho-rende belofte om hun verhaal eventueel later voor de rechtbank met een eed te be-krachtigen, stond sterk en liet zien niet voor een proces terug te schrikken. Wanneer detegenpartij ook van zijn of haar zaak overtuigd was, kon deze eveneens naar een nota-ris stappen om een attestatie te laten opmaken. Zo niet, dan deed hij of zij er beter aanom in te binden. Attestaties die tijdens een rechtszaak werden opgetekend misten datdreigende aspect. Veertig procent van de civiele gedingen waarbij alleen gedurende hetproces notariële getuigenverklaringen zijn opgesteld, eindigde in een oordeel van deschepenen. Dit komt omdat attestaties pas laat in een geding een rol speelden. Partij-en die al zover waren gekomen, waren minder geneigd om terug te krabbelen.

Attestaties pasten in het systeem van Ehrenhandel, waarbij stedelingen voortdurendde eigen reputatie bewaakten om zo maatschappelijk niet buiten de boot te vallen. Alsdoor een belediging, een onterechte beschuldiging of een schadelijke suggestie ie-mands naam door het slijk was gehaald en de directe confrontatie onvoldoende eer-herstel had opgeleverd, dan kon een getuigenverklaring wonderen verrichten. Althans,voor wie zo’n akte kon betalen. Het laten optekenen van attestaties was niet voor ie-dereen weggelegd. De meeste rekwiranten behoorden tot de zelfstandige middengroe-pen. Zij werden door aantasting van de eigen eer het meest direct in hun inkomsten be-dreigd. Voor de grote groep loonarbeiders bleef de notaris onbereikbaar.229 Bovendienwaren veel rekwiranten man. Zij traden vaak ook namens hun vrouw op. Alleen de cate-gorie ‘huwelijk en zedelijkheid’ kende meer vrouwen die een attestatie lieten opstellen.Vrouwen met huwelijksproblemen maakten hun zaak ook vaker bij de schepenen aan-hangig. In deze gevallen was representatie door de man begrijpelijkerwijs uitgesloten.

Bij geschillen kon ook een akte van ‘insinuatie en protestatie’ bij de notaris wordenopgetekend, de tweede belangrijke groep semi-processuele akten. In het hiernavol-gende zal deze categorie nader aan bod komen.

229 Hoe groot die groep precies was rond het midden van de zeventiende eeuw, is niet helemaal duidelijk. Volgens Posthu-

mus bestond in 1634 90% van de Leidse bevolking uit ‘gemene handwerx- en arbeijtsluijden’ (Posthumus, Bronnen IV, 36). Maar

die groep bestond zowel uit loonarbeiders als uit kleine zelfstandigen. Diederiks onderscheidde voor 1749 zes beroeps-belas-

tingcategorieën. De laagste groep, met daarin voornamelijk spinners en wevers, maakte volgens zijn berekeningen 65% van het

totaal aantal mannelijke gezinshoofden uit. Maar ook hieronder bevonden zich zelfstandige arbeiders. Diederiks schatte het

aantal loonafhankelijken op 47,5 procent. Van ruim 21% van de gezinshoofden was niet bekend of zij zelfstandig opereerden of

in loondienst waren (Diederiks, ‘Beroepsstructuur’, 53,59).

214 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 214

Page 211: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.3 insinuaties 215

6.3 Insinuaties

Een insinuatie diende in tegenstelling tot een attestatie niet in de eerste plaats als eenjuridisch bewijsmiddel. Een insinuant gaf een notaris de opdracht zich naar de tegen-partij te begeven om deze mondeling of schriftelijk een bepaalde aanzegging te doen.230

Het ging meestal om een officiële verklaring dat de ander verzuimd had een zekere ver-plichting na te komen, met het verzoek dit alsnog te doen. In feite kwam een insinu-atie neer op een aanzegging van een vordering, want wanneer de tegenpartij in gebre-ke bleef, kon de notaris hem of haar middels een zogeheten ‘protestatie’ aansprakelijkstellen voor alle geleden schade.231 Insinuaties en protestaties hoorden daarom nauwbij elkaar.232 Daarnaast kon de notaris ook worden gevraagd om met behulp van een in-sinuatie in meer algemene zin iets bij de geïnsinueerde voor elkaar te krijgen.233 Ditlaatste kwam bijvoorbeeld van pas bij beledigingen. De notaris vroeg de geïnsinueer-de dan of hij of zij de gewraakte beschimping had geuit en of hij of zij er nog steeds ach-ter stond. Zo ja, dan zou een rechtszaak volgen. Ontkende de geïnsinueerde de beledi-ging, dan moest hij of zij de notaris plechtig verklaren van de insinuant niets dan eeren deugd te weten. De notaris deed zijn opdrachtgever vervolgens weer verslag vandeze amende honorable. Op die manier kon een notariële vordering uiteindelijk wél juri-dische bewijsmiddelen opleveren.234

De notaris leek zich dus bij een insinuatie actiever op te stellen dan bij een attesta-tie. Hij zocht de geïnsinueerde zelf op in het bijzijn van twee getuigen, las de verkla-ring voor, stelde hem of haar aansprakelijk en bracht de insinuant weer verslag uit vande resultaten. Maar de notaris hield het bij officiële verklaringen. Hij bemiddelde niettussen de partijen. Een notaris kan daarom volgens Roodenburg bij het uitbrengen vaneen insinuatie als een go-between worden beschouwd, een neutrale verbindingsman dieboodschappen van de ene partij aan de andere overbrengt en vice versa.235 Hierbij moetechter worden aangetekend dat de notaris slechts door één partij werd ingeschakeld.Hij handelde uitsluitend in opdracht van de insinuant en hield zich strikt aan zijn or-ders. Die stonden in een rekest dat door de insinuant was ondertekend.236 Daarmee wasde notaris zeker niet neutraal. Hij diende alleen het belang van de insinuant. Boven-dien bezat hij geen echte verbindingsfunctie. De andere partij had immers niet om zijntussenkomst gevraagd. Verder hield de notaris zich in de praktijk vaak doof voor de re-

230 Lybreghts, Redenerend vertoog over het notarisampt, 301.

231 Gehlen, Notariële akten uit de 17e en 18e eeuw, 177,180.

232 Er kon niet officieel geprotesteerd worden als er geen insinuatie aan voorafgegaan was (Wassenaer, Practyk notariael, 41).

233 Lybreghts, Redenerend vertoog over het notarisampt, 301.

234 Vgl. Roodenburg, De notaris en de erehandel, 373.

235 Idem, 374. Zie over de go-between ook: Roberts, Order and dispute, 70. Mather & Yngvesson benadrukken dat een go-between

niet zo passief is als wel wordt gedacht. Ook een ‘neutrale’ tussenpersoon kiest eigen bewoordingen bij het overbrengen van

boodschappen en oefent zo invloed uit (Idem, ‘Transformation of disputes’, 778).

236 Lybreghts, Redenerend vertoog op het notarisampt, 305.

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 215

Page 212: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

denen waarom de geïnsinueerde nog niet aan zijn verplichting had voldaan. Wie devordering naast zich neerlegde, kon hoe dan ook rekenen op een protestatie.237

De rekesten van de insinuanten wekken de indruk door henzelf te zijn opgesteld. Zezijn bijvoorbeeld allemaal geschreven in de ik-vorm en vrijwel altijd gericht aan ‘deeerste notaris hiertoe verzocht’. Toch was het de notaris die de verzoekschriften op-stelde, in opdracht van de insinuant. De rekesten die in de onderzochte notariële pro-tocollen zijn opgenomen, volgen allemaal het model dat ook in notarisboeken is op-genomen. Ze hebben dezelfde opbouw en bevatten dezelfde uitdrukkingen. Zobeginnen de verzoekschriften doorgaans met de aanduiding van de insinuant – ‘mijondergeschrevene’ – en de naam van de geïnsinueerde. Vervolgens vermelden ze korten bondig op welke wijze de geïnsinueerde de belangen van de insinuant had geschaaden wat deze als gevolg hiervan aangezegd diende te worden, namelijk dat de notaris bijin gebreke blijven hem of haar aansprakelijk zou stellen of op andere wijze voor de ge-volgen zou laten opdraaien. Tot slot verzocht de insinuant de notaris steevast van hetrekest een kopie te maken en verslag uit te brengen.238

Het laten uitbrengen van een insinuatie moet een kostbare aangelegenheid zijn ge-weest. Weliswaar is niet bekend wat een notaris voor deze dienst in rekening bracht,maar gezien het meerwerk zal het bedrag hoger zijn geweest dan bij attestaties. Somstrof een notaris een geïnsinueerde niet thuis; hij kon dan naar de buren gaan, maarsoms ging hij in plaats daarvan later nog eens langs.239 Dit maakte insinuaties waar-schijnlijk voor veel mensen onbereikbaar. Alternatieven zoals het laten optekenen vannotariële attestaties of een proces voor het college van vredemakers waren voor hen in-teressanter. Het hogere prijskaartje blijkt ook uit de sociale status van de insinuanten.Van ruim eenderde van hen is het beroep bekend. Aangetroffen zijn: vijf kooplieden,een brouwer, een bakker en een student. Op één na waren de insinuanten man; onderde geïnsinueerden bevonden zich twee vrouwen.

Insinuaties werden in de onderzochte periode vooral gebruikt bij oninbare wissel-brieven. Een wisselbrief is een document waarmee een opdrachtgever of ‘trekker’ ie-mand in een andere plaats – de ‘betrokkene’ – gebiedt om een aldaar verblijvend per-soon of ‘nemer’ op een nader omschreven dag en plaats een bepaalde som geld te geven.De brief moet wel eerst door de houder aan de betrokkene ter acceptatie worden aan-geboden. Meestal waren trekker en nemer kooplieden, die in de brieven handelden.Wanneer de debiteur de betaalopdracht geaccepteerd had, maar niet binnen de afge-sproken termijn tot betaling was overgegaan, kon de nemer naar een notaris stappenom middels een insinuatie en ‘protestatie’ alsnog aan zijn geld te komen. Overigenswas het gebruikelijk een wisselbrief pas op de vervaldatum te betalen; degene aan wie

237 Wel tekent Lybreghts aan dat een notaris zijn ‘protestatie’ moest richten naar de inhoud van de insinuatie. Een notaris die

alleen maar iets bekend moest maken (en dus niet vanwege achterstallige gelden werd gestuurd) of iets na moest vragen, kon

niet protesteren van ‘kosten, schaden en interessen’. Hij moest dan bijvoorbeeld protesteren van ‘non communicatio’ (Ly-

breghts, Redenerend vertoog op het notarisampt, 303).

238 Vgl. Van Wassenaer, Practyk notariael, 40-42; Lybreghts, Redenerend vertoog op het notarisampt, 302. Originele rekesten die door de

insinuanten zelf waren geschreven, konden niet in de protocollen worden gevonden.

239 Lybreghts, Redenerend vertoog op het notarisampt, 294. Vgl. RAL, ONA, inv.nr. 1045, nr. 21 (16-6-1665), 24 (4-7-1665).

216 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 216

Page 213: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.3 insinuaties 217

moest worden betaald, mocht eens voor die tijd failliet gaan. De betrokkene kon danin theorie gedwongen worden het geld nog eens te voldoen.240

Tabel 6.11 Verdeling van de onderzochte insinuaties en protestaties (1664-1668) in personen (T),mannen (M), vrouwen (V) en het aantal zaken (N). Tussen haakjes het aantal vervolg-insinuaties in deze rubriek.

Categorie Personen 1664-1668 Zaken

Rekwirant Tegenpartij

M V T M V T N %

Protest ivm wisselbrief 11 0 11241 12 0 12 12 (1) 52

Vragen naar bewijs 6 0 6 6 0 6 6 26

Overig 4 1 5 4 2 6242 5 22

Totaal 21 1 22 22 2 24 23 (1) 100

Bron: RAL, ONA, inv.nr. 904-908, 964-968, 1044-1048 en 774-782.

De opgegeven redenen voor het niet betalen van wisselbrieven waren divers. KoopmanJean Panhuijsen beweerde bijvoorbeeld dat de overeengekomen termijn waarbinnenhij het bedrag moest uitkeren nog niet om was.243 Zijn collega Cornelis Godtschalckkwam het beter uit om een maand later dan was afgesproken over de brug te komen.244

Anderen zeiden de wisselbrief simpelweg niet te accepteren.245 Zo ontkende Philips denDopper de trekker of lastgever te kennen.246 Maar de notaris liet zich hierdoor niet vande wijs brengen. Steeds antwoordde hij dat alle kosten, schade en renten voor rekeningvan de geïnsinueerde kwamen. Dat deed hij ook toen hij in plaats van de geïnsinueer-de koopman diens vrouw aantrof die hem vroeg twee dagen later terug te komen.Huisvrouwen, zuster, broers, huispersoneel en buren golden bij afwezigheid van debetrokkene als vervanging.247

Een insinuatie en bijbehorende ‘protestatie’ moesten snel na de vervaldatum vaneen wisselbrief worden opgemaakt. Notarisboeken spreken van een termijn van achtdagen.248 Een nemer kon dan naar de rechtbank stappen om aan het protest inhoud tegeven en de betrokkene alsnog tot betaling te dwingen.249 Maar dit lijkt niet vaak ge-beurd te zijn. Degenen die tot betaling gemaand werden, lieten het zelden op eenrechtszaak aankomen. Daarvoor was het bijbehorende eerverlies te groot. De bewuste

240 Lybreghts, Redenerend vertoog over het notarisampt, 292,294; Van Leeuwen, Nederlandse practyk, 276; Wassenaer, Practijck notariael, 73.

Vgl. Wallert, De wisselbrief, 89-122; De Vries & Van der Woude, Nederland 1500-1815, 163-165; Van Dillen, Van rijkdom en regenten, 451-452.

241 Eén keer werden de erfgenamen van iemand als één insinuant opgevoerd.

242 In één akte was de geïnsinueerde een echtpaar.

243 RAL, ONA, inv.nr. 776, nr. 165 (17-5-1665).

244 Idem, inv.nr. 1048, nr. 80 (27-10-1668).

245 Idem, inv.nr. 780, nr. 382 (1-12-1667), 408 (9-12-1667); Idem, inv.nr. 907, nr. 22 (12-3-1667).

246 Idem, inv.nr. 778, nr. 217 (7-6-1666).

247 Idem, inv.nr. 907, nr. 13 (10-2-1667). Vgl. Lybreghts, Redenerend vertoog op het notarisampt, 294.

248 Bij het niet accepteren van de wisselbrief was de termijn nog korter, nl. drie dagen (Van Leeuwen, Nederlandse practyk ende

oeffening der notarissen, 35; Van Wassenaer, Practijck notariael, 74).

249 Lett. namptifiseren (de geëiste penningen onder borgtocht betalen tot het uiteindelijke vonnis geleverd wordt).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 217

Page 214: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

kooplieden zouden dan als wanbetalers bekend komen te staan. In de onderzochte pe-riode kreeg geen enkele ‘protestatie’ in verband met een wisselbrief een juridisch vervolg.

Ook insinuaties ter verkrijging van bewijzen waren in de onderzochte periode ui-terst doeltreffend. Alle keren voldeed de geïnsinueerde prompt aan het verzoek van deinsinuant. In de onderzochte periode kreeg maar één insinuatie een juridisch vervolg.Daarin ging het om een partij schapenvellen die koopman Hendrick van Hoochvelthad geleverd aan Quirijn Sterrevelt. Quirijn weigerde te betalen, ook na een insinuatie,waarna een ‘protestatie’ en een rechtszaak volgden.250 Van de overige insinuanten engeïnsinueerden kon geen spoor in de rechterlijke archieven worden aangetroffen.Daarmee vervulden de insinuaties eenzelfde autonome rol als de attestaties in de ste-delijke geschilbeslechtingsdelta.

6.4 Verzoeningsovereenkomsten

Hoe liep het met een zaak af die ineens uit de civielrechtelijke archieven verdween? Watgebeurde er met geschillen die nooit voor de schepenen terecht kwamen? In de litera-tuur wordt gewezen op verschillende mogelijkheden.251 Partijen konden bijvoorbeeldde kwestie laten rusten en elkaar verder negeren. Maar dit was, gezien de frequentiewaarmee men elkaar in de buurt of op het werk tegenkwam, nauwelijks realiseerbaar.Bovendien bleef bijvoorbeeld bij een welgemikte belediging of roddel de goede naambeschadigd. Wie niet reageerde op aantijgingen van sociaal gelijken liep sowieso eendeuk in zijn reputatie op.252 Het geschil kon ook blijven bestaan en zo nu en dan tot eenuitbarsting komen in de vorm van geroddel, achterklap en beledigingen. Maar uitein-delijk waren hier noch de direct betrokkenen, noch de buurt of de familie bij gebaat.253

Wegtrekken uit de buurt was daarom een betere optie. Wie dat niet wilde kon in hetbelang van de rust en de vrede een kwestie maar beter bijleggen, hetzij onderling ofmet behulp van een derde partij.254

Wanneer zo’n verzoening zonder hulp van tussenpersonen tot stand kwam, issprake van tweezijdige geschiloplossing.255 Dikwijls was dit een mondelinge aangele-genheid. Soms werden ook enkele afspraken gemaakt die door derden, bijvoorbeeld de

250 RAL, ONA, inv.nr. 782, nr. 328 (11-8-1668). Hendrick dagvaarde Quirijn nog diezelfde maand voor de schepenen en eiste

een bedrag van zeshonderdvijfentwintig gulden van de debiteur. De schepenbank stelde de koopman uiteindelijk in het gelijk

(RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 189 (31-8-1668/19-9-1668)).

251 Zie voor een overzicht: Horwitz, The logic of social control, 97-190; Galanter, ‘Gerechtigheid in vele gedaanten’, 344-345;

Roberts, ‘The study of dispute’, 11-17; Castan, ‘Arbitration of disputes’, 220.

252 Zie onder meer Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 174; Leuker, ‘Schelmen’, 319-323. Vgl. Spierenburg, ‘Knife fighting’, 104-

105; Sullivan, The punishment of crime, 124-125,128.

253 Vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 119-121; Roeck, ‘Neighbourhoods’, 207.

254 Bekend is het afdrinken van meningsverschillen in de kroeg. De betrokkenen toastten dan op elkaars gezondheid en

maakten daarmee het gezegde of gebeuren ongedaan. Zie Spierenburg, ‘Knife fighting’, 115; Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 180;

Sharpe, ‘Enforcing the law’, 112.

255 Strict genomen kan hier niet van geschilbeslechting worden gesproken, omdat die term formeel is gereserveerd voor het af-

doen van geschillen waarbij een actieve derde partij betrokken is (Vgl. Quist, ‘Arbitrage van alle markten thuis’, 34). Zie ook

Horwitz, The logic of social control, 134; Roberts, ‘The study of dispute’, 11-12.

218 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 218

Page 215: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.4 verzoeningsovereenkomsten 219

notaris, op schrift konden worden gesteld. Zo bevatten de onderzochte notariële pro-tocollen zeventien akten waarin partijen de uiteindelijk bereikte onderlinge over-eenkomst vastlegden. Overigens is het onduidelijk of hier van zuivere tweezijdigegeschiloplossing gesproken kan worden. In de akten staat weliswaar niets over tussen-personen vermeld, maar dat zegt weinig. Het is bijvoorbeeld waarschijnlijk dat debuurt de nodige druk op de strijdende partijen heeft uitgeoefend en ook de familie kanop verzoening hebben aangedrongen. Daarnaast kunnen buren of familieleden ookachter de schermen hebben bemiddeld. Aanwijzingen dat de notaris zelf bemiddelde,zijn er niet.256 Het is mogelijk dat de hulp van derden door de onderzochte notarissenniet altijd even consequent is aangegeven. Gangbare auteurs van notarisboeken als VanWassenaer en Van Leeuwen boden voor dergelijke akten geen modellen.257

Het ging in de bewuste stukken vaak om betrekkelijk complexe problemen, zoalserfeniskwesties, compensatie van kraamkosten en defloratie, burenkwesties en ach-terstallige betalingen. Blijkbaar waren deze zaken te ingewikkeld voor een monde-linge afhandeling. Vastlegging van het bereikte akkoord gaf beide partijen meerzekerheid dat de afspraken ook zouden worden nagekomen.258 Doorgaans hield deovereenkomst in dat beide partijen iets moesten inleveren. Maar de winst werd even-eens gedeeld. De eiser bespaarde zich de tijd en de kosten die een rechtszaak met zichmee zou brengen en de gedaagde kon er zijn of haar eer mee redden.259 Zo staakten Cor-nelis Jacobsz. van der Werff en zijn schoonvader Jacob Cornelisz. Ouwelant een juri-disch proces over het erfdeel van Cornelis’ echtgenote – de stiefdochter van Jacob – enlegden ze de kwestie bij ‘zoals dat hoort tussen nauwe bloedverwanten en zeker tussenouders en kinderen’.260 Rechtszaken tussen familieleden waren not done. Het is daaromook niet onwaarschijnlijk dat de familie de nodige druk op de twee geschilpartijenheeft uitgeoefend om tot een oplossing te komen. Wie een proces tot het einde toedoorzette, verloor eerder zijn reputatie dan dat hij ermee aan aanzien won.261

Van driezijdige geschilbeslechting was sprake wanneer twee mensen met een ge-schil een derde partij inschakelden. Deze kon tussen de geschilpartijen bemiddelen ofeen scheidsrechterlijk oordeel uitspreken.262 Bemiddelaars hadden vaak een relatie metzowel het ene als het andere kamp.263 Idealiter moest die relatie naar beide partijen toegelijkwaardig zijn. Zodra één kamp het vermoeden kreeg dat een bemiddelaar het an-dere voortrok, dan kon het zich terugtrekken. En voor een geslaagde bemiddelingspo-ging was medewerking essentieel; beide partijen moesten per slot van rekening met

256 Vgl. Heersink, ‘Zachte woorden’, 100-102.

257 In het notarisboek van Van Leeuwen staan alleen enkele opmerkingen over akten van transactie of verblijf, waarin wél

sprake is van een bemiddelende of arbitrerende derde partij (Van Leeuwen, Nederlandse practyk ende oeffening der notarissen, 257-261).

258 Het vastleggen van de overeenkomst door een notaris gaf het bereikte akkoord een hogere status (vgl. Galanter,

‘Gerechtigheid in vele gedaanten’, 346; Castan, ‘Arbitration of disputes’, 254).

259 Castan, ‘Arbitration of disputes’, 224-226.

260 RAL, ONA, inv.nr. 968, nr. 41 (18-2-1668).

261 Kooijmans, Vriendschap, 14, 197,215; Castan, ‘Arbitration of disputes’, 226.

262 Roberts, ‘The study of dispute’, 11-15. Vgl. Roodenburg, Onder censuur, 24. Heersink haalt bemiddeling en arbitrage enigs-

zins door elkaar (Heersink, ‘Zachte woorden’, 98,99).

263 In sociologische terminologie bestonden er zogeheten cross-cutting ties tussen hen (Horwitz, The logic of social control, 132, 134).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 219

Page 216: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

een compromisvoorstel kunnen instemmen. Maar in de praktijk was een bemiddelaarniet altijd neutraal. Hij koos in de onderhandelingen soms partij voor degene met demeeste status en oefende daardoor een grotere dwang uit op het andere kamp om toete geven.264 Dit blijkt bijvoorbeeld uit het eerder aangehaalde geval van Geertruijt vanThienen. Zij was naar eigen zeggen zwanger geraakt van medicus Franciscus Gomarusbij wie ze als dienstmeisje werkte. De doctor medicinae ontkende echter de vader van hetkind te zijn. Geertruijt schakelde daarop haar oom, professor Adriaen Beeckerts vanThienen, in om voor haar te bemiddelen. Die geloofde niet dat de dokter zijn nichtjezwanger had gemaakt. Hij en Franciscus waren al jaren goede bekenden. Adriaen wei-gerde dan ook de geneesheer Geertruijts hoge eisen voor te leggen. Een overeenstem-ming kon niet worden gevonden.265

In de bovenstaande kwestie was sprake van een groot klassenverschil tussen de par-tijen. De bemiddelaar was bovendien partijdig en gaf de doctor medicinae het voordeel vande twijfel. De overeenkomsten die in de notariële protocollen zijn opgenomen, waar-bij dus wél een verzoening tot stand was gekomen, lijken vaak gesloten door geschil-partijen met een minder grote sociale afstand tot elkaar. Helaas ontbreken voldoendegegevens om te kunnen beoordelen of ook in deze gevallen degene met de relatiefhoogste sociale status bij bemiddeling aan het langste eind trok. Niet alleen is maar ineen klein aantal akten de beroepsaanduiding van de geschilvoerende partijen vermeld.De bemiddelaars zelf werden zelden met name genoemd. In de overeenkomsten werdalleen gerept over ‘goede vrunden’, ‘goede mannen’ of ‘goede lieden’ die met hun ‘tus-senspraak’ een oplossing hadden bereikt. De relatie tussen de geschilpartijen en de be-middelaars kan daarom niet goed worden beoordeeld.266

Tussenpersonen konden in plaats van te bemiddelen ook op verzoek van de ge-schilpartijen arbitreren of een scheidsrechterlijk oordeel uitspreken. Zij kregen dan debevoegdheid om een oplossing op te leggen of ‘een zegge te doen’.267 De scheidsrechterskonden schepenen zijn, maar ook ‘goede mannen’, arbiters die buiten het juridischesysteem stonden. Soms kregen de geschilpartijen arbiters toegewezen, bijvoorbeelddoor het college van vredemakers wanneer de kwestie niet binnen afzienbare tijd toteen oplossing kon worden gebracht. Maar ook was het mogelijk dat de kampen opeigen initiatief scheidsmannen in de arm namen. Voorwaarde voor arbitrage was steedsdat beide partijen beloofden zich bij het scheidsrechterlijk oordeel te zullen neerleg-gen. Dit konden ze doen door de schepenen die hen doorverwezen, toe te zeggen hetgeschil aan de arbiters te zullen ‘verblijven’ of overlaten. Deze belofte werd dan bijge-schreven in de aantekeningen die tijdens de zitting werden gemaakt. Maar een en an-der kon ook worden neergelegd in een notariële akte van verblijf, ook wel akte vantransactie of compromis genaamd.268

264 Merry, ‘De sociale organisatie van bemiddeling’, 369-379.

265 RAL, ONA, inv.nr. 777, nr. 450,451 (9-12-1665; 13-12-1665). Zie ook par. 6.2.3.

266 Vgl. Le Bailly, Recht voor de raad, 214; Godding, ‘Une justice parallèle’, 123-124 en 128.

267 Wanneer een derde partij door de gemeenschap bevoegd wordt verklaard om in een zaak een oordeel uit te spreken, is

sprake van berechting.

268 Een verblijf kon ook mondeling worden afgesproken (zie bijv. RAL, ONA, inv.nr. 775, nr. 648 (15-12-1664), waarin notaris

Raven zijn uitspraak vastlegt na een mondeling verblijf inzake een burenkwestie).

220 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 220

Page 217: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.4 verzoeningsovereenkomsten 221

Het ging bij arbitrage niet om rechtstreekse bemiddeling tussen de betrokken par-tijen. De door hen aangewezen goede mannen moesten, na de partijen te hebben ge-hoord, plaatsvervangend ‘naar recht en billijkheid’ onderhandelingen voeren en toteen scheidsrechterlijk oordeel komen. Wanneer zij er niet uitkwamen, mochten zij, bijeen even aantal scheidsmannen, een ‘super arbiter’ aanstellen die de doorslag moestgeven. Verder legden de partijen bij een verblijf vaak vast dat ze de uitkomst van de ar-bitrage juridisch zouden laten bekrachtigen. Dit was belangrijk omdat ze waarschijn-lijk zonder die extra zekerheid nooit bereid zouden zijn geweest om tot een buiten-rechterlijke oplossing te komen.269

Om een zo gunstig mogelijk resultaat af te dwingen, schoven de partijen meestalaanzienlijke heren naar voren die veel invloed hadden.270 In de onderzochte akten gaathet onder meer om advocaten van het Hof van Holland, leden van de vroedschap, sche-penen en hoogleraren in de rechten, maar ook om notarissen en kooplieden. Anderen,zoals pondgaarders en metselaars mochten zich vooral vanwege hun specifieke exper-tise met een aantal geschillen bemoeien271 Buurtheren, bonmeesters, predikanten ofouderlingen werden in de onderzochte akten niet of nauwelijks als arbiters naar vorengeschoven.272 De meeste scheidsmannen waren wat aanzien en invloed betreft aan el-kaar gewaagd; veel van hen waren zelfs collega’s. Zo traden twee notarissen als arbi-tersduo op.273 Twee keer werd door beide geschilpartijen een advocaat van het Hof vanHolland als arbiter aangewezen. In drie andere gevallen lieten de betreffende kampenhun kwestie ter beslechting over aan respectievelijk een advocaat van het Hof van Hol-land en een hoogleraar in de rechten.274 Het is de vraag in hoeverre nauwe betrekkingentussen de scheidslieden tot scherpe onderhandelingen hebben geleid. In ieder gevalleek het bereikte compromis geen van te voren uitgemaakte zaak. Eén keer bleken dearbiters na acht jaar nog altijd geen uitspraak te hebben gedaan. Maar meestal ging hetsneller.275

In tenminste veertien van de zesenveertig akten waarin sprake was van bemiddelingdan wel arbitrage, beide hier gemakshalve in één woord verzoeningsovereenkomstengenoemd, was sprake van een lopend juridisch proces tussen de betrokken kampen. Zohadden Bartholomeus Oloff, Juriaen Snaphaen en Salomon van der Vlies zo’n ‘afkeer’

269 Vaak gebeurde dit aan het gewestelijke hof. Zie Van Leeuwen, Nederlandse practyk ende oeffening der notarissen, 258v.

270 Horwitz, The logic of social control, 135; Castan, ‘Arbitration of disputes’, 235-237. In Amsterdam bestond volgens Kernkamp

een soort scheidsrechterspool, waarin jaarlijks op verzoek van de vierschaar, uit alle economische sectoren ‘experts’ partici-

peerden (Kernkamp, ‘Regeering en historie’, 52). Voor Leiden is zo’n pool niet gevonden.

271 Voor pondgaarders (makelaar in granen), zie bijv. RAL, ONA, inv.nr. 775, nr. 631 (10-12-1664), 632 (10-12-1664); voor met-

selaars, zie o.m. RAL ONA, inv.nr. 906, nr. 138 (8-11-1666).

272 Onder de arbiters is slechts één buurtheer gevonden. Onduidelijk is of deze in zijn hoedanigheid als buurtheer optrad, of

als koopman (RAL, ONA, inv.nr. 965, nr. 24 (21-2-1665) en 34 (8-3-1665). Ook kon maar één ouderling worden gevonden. Die

was tegelijk ook schepen. Gezien de aard van het geschil, een ruzie tussen de schout en de secretaris van Katwijk, lijkt de arbi-

ter vooral vanwege zijn politieke functie te zijn gekozen. (RAL, ONA, inv.nr. 966, nr. 42 (3-3-1666)). Ouderlingen werden overi-

gens wel als arbiters of bemiddelaars ingezet (RAL, FH, inv.nr. 21 (5-6-1652; 1-7-1655; 7-7-1655)).

273 RAL, ONA, inv.nr 1046, nr. 7 (17-1-1666).

274 Idem, inv.nr. 776, nr. 60 (4-3-1665); Idem, inv.nr. 1046, nr. 42 (21-12-1666); Idem, inv.nr. 968, nr. 157 (20-10-1668).

275 Idem, inv.nr. 776, nr. 60 (4-3-1665). De goede mannen die François Drabbe en Cornelis Bollaert aanwezen, kwamen bin-

nen acht dagen met een oplossing (Idem, inv.nr. 965, nr. 24 (21-2-1665) en 34 (8-3-1665)).

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 221

Page 218: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

gekregen van een rechtszaak voor het Hof van Holland inzake de betaling van twee ge-leverde halve lakens dat ze zelf onderling een betalingsregeling overeenkwamen.276 An-deren werden door de vierschaar doorverwezen naar arbiters om tot een oplossing tekomen. Zij kregen zodoende de ruimte om er met scheidslieden uit te komen. Overi-gens suggereren de gebruikte formules in de notariële akten dat de partijen zelf had-den besloten bemiddelaars in de arm te nemen. Dit kan er op duiden dat de schepenende bemiddeling niet opdrongen, maar er slechts hun fiat aan gaven. Het grootste deelvan de geschilpartijen wilde juist voordat het tot een juridische procedure kwam eenoplossing voor hun moeilijkheden bereiken.

Gezien de mate van verwevenheid met het juridisch systeem, wekt het nauwelijks ver-bazing dat vrijwel alle comparanten man waren. De weinige vrouwen waren bovendienveelal weduwe of ongehuwd.277 De geschilpartijen die een verzoeningsovereenkomst lie-ten optekenen, behoorden overwegend tot de hogere middenklasse. Aangetroffen zijnonder andere negen kooplieden, twee korenkopers, een houtkoper, een kaaskoper, eenadvocaat, een zilversmid, een lakendrapier, een huiszittenmeester, een weesmeester, eendijkgraaf en de schout en secretaris van Katwijk. Maar ook drie timmerlieden, een bak-ker en een kuiper legden de beëindiging van hun kwestie bij de notaris vast. Daarbijmaakte het niet uit of de betrokkenen de onenigheid onderling uit de wereld hielpen ofdaar derden bij inschakelden. De sociale status van de strijdende partijen was, voor zoverbekend, in deze categorieën min of meer gelijk. Voor mensen uit lagere sociale strata wa-ren notariële verzoeningsovereenkomsten onbereikbaar. Zij beperkten zich daarom totde andere, reeds genoemde manieren om geschillen bij te leggen.

De keuze voor een bepaalde vorm van geschilafdoening, tweezijde vereffening, be-middeling of arbitrage, lijkt vooral van de onenigheid zelf te hebben afgehangen. Zokonden weinig kwesties met betrekking tot huwelijk en zedelijkheid worden aange-troffen. Ook beledigingszaken waren relatief zeldzaam.278 Notariële verzoeningsover-eenkomsten waren vooral handig bij zakelijke geschillen. Bij burenkwesties schakeldemen vooral bemiddelaars of scheidsmannen in, terwijl erfeniskwesties meestal onder-ling, dus zonder aanwijsbare ‘tussenspraak’ werden opgelost. Achterstallige betalin-gen en geschillen over boekhoudkundige verrekeningen waren typisch zaken voor ar-bitrage. De moeilijkheden op gebied van huwelijk en zedelijkheid die door middel vanverzoeningsovereenkomsten werden geregeld, waren eveneens betrekkelijk zakelijkvan aard. Ze hadden vooral te maken met problematische huwelijksvoorwaarden en decompensatie voor defloratie en kraamkosten. Deze kwesties werden doorgaans twee-zijdig opgelost.

276 RAL, ONA, inv.nr. 904, nr. 159 (16-9-1664).

277 De eerste comparanten bestonden uit 43 mannen en 3 vrouwen; de tweede (de opponenten van de eerste) uit 42 mannen

en 4 vrouwen.

278 In de onderzochte periode kon er maar 1 worden gevonden (RAL, ONA, inv.nr. 964, nr. 30 (27-3-1664)). Merry merkt ook

op dat beledigingen minder geschikt waren voor bemiddeling, omdat ze vaak te complex zijn (Merry, ‘De sociale organisatie

van bemiddeling’, 381).

222 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 222

Page 219: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.5 conclusie 223

Tabel 6.12 Verdeling van de onderzochte notariële verzoeningsovereenkomsten (1664-1668) in absolute aantallen en procenten over de rubrieken ‘Persoonlijke levenswandel’, ‘Huwe-lijk en zedelijkheid’ en ‘contracten en afspraken’.

Categorie Soort geschilafdoening

Tweezijdig Bemiddeling Arbitrage Totaal

N % N % N % N %

Persoonlijke levenswandel 3 18 2 20 8 42 13 28

Huwelijk en zedelijkheid 4 24 0 0 0 0 4 9

Contracten en afspraken 10 59 8 80 11 58 29 63

Totaal 17 100 10 100 19 100 46 100

Bron: RAL, ONA, inv.nr. 904-908, 964-968, 1044-1048 en 774-782.

6.5 Conclusie

Notarissen konden op verschillende manieren gemobiliseerd worden bij het beslech-ten van geschillen. Zo was het mogelijk om tijdens een rechtszaak bij een notaris aktente laten optekenen die dienden als bewijsmateriaal. Maar vaker nog werden de nota-riële documenten gebruikt om een rechtszaak te voorkomen. Attestaties bleken daareen goed voorbeeld van. Deze getuigenverklaringen vormden in handen van een ge-schilpartij een sterk signaal aan de tegenstander. Wie zo’n akte liet opstellen, gaf aanovertuigd te zijn van het eigen gelijk en bereid te zijn om het desnoods op een proceste laten uitlopen. Attestaties werden opgetekend uit de mond van getuigen die goede‘redenen van wetenschap’ konden geven en zich bereid hadden verklaard om hun ver-haal eventueel onder ede voor de rechter te herhalen. De tegenpartij kon daarom maarbeter inbinden of het met de rekwirant op een akkoordje gooien. Het kon ook dat deopponent in kwestie eveneens van zijn zaak overtuigd was en ook naar een notaris stap-te om een attestatie te laten opmaken. Op die manier werden soms over en weer enke-le getuigenverklaringen opgesteld. Bleven beide partijen bij hun zaak, dan kon het toteen proces komen, maar dit gebeurde opvallend weinig.

Om het gebruik en de werking van attestaties te doorgronden, is het belangrijk omze in het licht van Ehrenhandel te bestuderen. Dit mechanisme waarin de eigen reputa-tie en die van anderen voortdurend werden gemeten, aangevallen en verdedigd, wasvan groot belang in de Republiek. Bij aantasting van de goede naam door middel vaneen belediging, onterechte beschuldiging of schadelijke suggestie moest snel een ade-quate tegenactie worden ondernomen om de eigen reputatie te redden. Dit kon op talvan manieren, allereerst door bijvoorbeeld bij een belediging de belager zelf verbaal offysiek van repliek te dienen. Bleef een confrontatie onbeslist, dan was instrumenteel fo-rumgebruik een volgende optie, bijvoorbeeld het laten optekenen van een notariële ge-tuigenverklaring als drukmiddel. Met attestaties was het ook mogelijk om eerverlies tevoorkomen en mogelijke kwade suggesties, bijvoorbeeld bij problemen met leveringof betaling van goederen, tijdig in de kiem te smoren. Aan afnemers of crediteuren en

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 223

Page 220: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

natuurlijk de schepenen kon dan worden getoond dat de problemen door anderen ver-oorzaakt waren. Dat attestaties voor beide doeleinden heel geschikt waren, blijkt uit dehoge frequentie van de akten. In de onderzochte periode lieten Leidenaren naar schat-ting enkele honderden keren per jaar een getuigenverklaring optekenen.279

Attestaties bestreken de meest uiteenlopende onderwerpen. Het meest werden degetuigenverklaringen gebruikt bij beledigingen. De werking van Ehrenhandel laat zichmet deze akten het best demonstreren. Maar ook bij andere attestaties speelde de angstom in maatschappelijk opzicht buiten de boot te vallen een grote rol. Iedere suggestievan onbetrouwbaarheid moest worden vermeden. Dat gold zowel ten aanzien vanschulden, die mogelijk door financieel wanbeheer waren ontstaan, fraude en geschil-len over aankoop of levering als bijvoorbeeld voor burenkwesties en erfeniskwesties. Inal deze zaken ging het om inbreuk op rechten en geschonden afspraken die mondelingof schriftelijk waren gemaakt. Steeds moest er iets worden recht gezet wat anders de eervan de rekwirant zou beschadigen. Afspraken hoorden nagekomen te worden, al moestmen ‘de steen van het graf wentelen’.

Wie iemand tot nakoming van een verplichting wilde dwingen, kon de notaris ookeen insinuatie laten uitbrengen. Dit was een officiële manier om de ander op verzuimte wijzen en te verzoeken om per direct alsnog de gemaakte afspraken na te komen.Wanneer de opponent dat weigerde, dan stelde de notaris hem of haar steevast aan-sprakelijk voor alle kosten. Deze nauwe relatie tussen insinuaties en ‘protestaties’maakte van insinuaties veeleer een vordering dan een aanzegging. Daarmee was de aktedwingender dan een attestatie. Met een dergelijk stuk op zak kon een insinuant naarhet gerecht stappen om daar, bijvoorbeeld bij kwesties inzake wisselbrieven, onderprovisie zijn geld te krijgen. Dit leek overigens maar zelden nodig. Processen naar aan-leiding van protestaties zijn in de onderzochte periode niet gevonden. Ook zeldzaamwas het gebruik van een insinuatie als aansporing. Met een insinuatie kon herhaling ofterugname van een belediging worden afgedwongen om juridisch bewijs te verzame-len en allerlei roddels en achterklap te ontzenuwen. De goedkopere en minder om-slachtige notariële getuigenverklaringen waren daarvoor echter evenzeer geschikt.

De notaris kon ook bij de oplossing van een geschil betrokken worden. Zo legde hijnaar wens mondeling overeengekomen compromissen vast. Daarbij kon het gaan omeen door geschilvoerende partijen onderling of tweezijdig bereikte verzoening om eenrechtszaak te voorkomen of voortijdig te beëindigen, maar meestal was de oplossingtotstandgekomen met behulp van derden. Vaak waren dit familieleden, vrienden ofbuurtgenoten, die op verzoening aandrongen vanwege de slechte naam die een ruziehen kon bezorgen. Zij bleven vaak anoniem. De strijdende partijen konden ook iedervoor zich arbiters aantrekken die gezamenlijk een scheidsrechterlijk oordeel moestenuitspreken. Welke vorm van geschilbeslechting gekozen werd, hing van het soort con-

279 In de notariële protocollen van de vier onderzochte notarissen konden 615 attestaties worden aangetroffen. Bij een ge-

middelde van 31 per notaris per jaar werden in de bestudeerde periode jaarlijks meer dan 900 attestaties per jaar opgesteld. Meer

dan de helft van alle notarissen tekende per jaar niet voldoende akten op voor een aparte band. Sommige notarissen stelden ge-

durende hun hele werkzame leven minder akten op dan een andere in één jaar voor elkaar kreeg. Het gemiddelde is daarom

mogelijk aan de hoge kant.

224 6 het notariaat

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 224

Page 221: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6.5 conclusie 225

flict af. Erfeniskwesties werden meestal onderling opgelost, burenkwesties door be-middeling van derden en achterstallige betalingen voornamelijk door arbitrage. Kwes-ties met betrekking tot huwelijk en zedelijkheid leenden zich alleen voor bemiddelingof arbitrage wanneer contractuele zaken als huwelijksvoorwaarden en de compensatievoor defloratie en kraamkosten in het spel waren. Beledigingen waren helemaal zeld-zaam in notariële verzoeningsovereenkomsten. Beschimpingen leenden zich meervoor bijlegging in de kroeg.

De gang naar een notaris was niet voor iedereen weggelegd. Allereerst was meer dantachtig procent van de mensen die voor een notaris een akte in de semi-processuelesfeer lieten opmaken, man. Dit illustreert de dominantie van mannen in het toenma-lige juridische systeem. Het waren mannen die processen mochten voeren. Getrouwdevrouwen dienden zich voor de rechtbank door hun man te laten vertegenwoordigen.Dit gold ook voor het verlijden van een notariële akte. Vrouwen die zelf een notaris in-schakelden, waren doorgaans alleenstaand. Bovendien waren de hoge kosten van nota-riële akten voor veel vrouwen een drempel. Alleen de categorie ‘huwelijk en zedelijk-heid’ liet een relatief groot aantal gehuwde vrouwelijke rekwiranten zien. Dezevrouwen hadden juist een geschil met degene die hen normaliter had moeten verte-genwoordigen. Bovendien hadden ze behoefte aan iets wat ze zelf niet voor elkaar kon-den krijgen, namelijk een officiële scheiding van tafel en bed of een definitieve beëin-diging van het huwelijk.

De meeste comparanten behoorden verder tot de betrekkelijk kleine middenklassein Leiden. Vooral zelfstandige ondernemers gingen regelmatig bij de notaris langs. Zij waren voor hun klandizie afhankelijk van de buurt en daarmee van hun reputatieonder buurtbewoners. Zodoende waren zij bereid om die tot het uiterste toe te verde-digen. Bovendien beschikten zij over enige financiële armslag. De grote groep laagbe-taalde textielarbeiders in Leiden had dat geld niet. Wevers, spinners, naaisters, droog-scheerders etc. zijn dan ook nauwelijks vertegenwoordigd onder de rekwiranten. Maarook de bestuurlijke elite liet zich nauwelijks bij de notaris zien. Zij hadden hen gezienhun hoge status ook niet nodig. Zij konden eenvoudig hun eigen verdediging organi-seren.

Tot slot was de notaris niet altijd het meest geëigende adres voor instrumenteel forum-gebruik. Zo werden notariële akten opvallend weinig gebruikt bij arbeidsconflicten.Ook voor geschillen tussen schutters en gildenbroeders was een gang naar de notarisniet de aangewezen weg. De schepenmeesters voor burenkwesties en het college vanvredemakers tot slot kenden alleen een mondelinge procedure. Attestaties waren daar-bij dus niet nodig. En juist voor het college van vredemakers werden veruit de meesteprocessen gevoerd. In het volgende hoofdstuk zal de rechtspraak door de schepen-meesters voor burenkwesties en de vredemakers aan bod komen.

06008_hoop_H06 22-05-2006 11:13 Pagina 225

Page 222: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Hoofdstuk 7

De schepencommissie voorburenkwesties en het college van

vredemakers

7.1 Inleiding

De Leidse overheid riep in het laatste kwart van de zestiende eeuw twee rechtbanken inhet leven die voor zover bekend op dat moment uniek waren in de Republiek: de sche-pencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers. Laatstgenoemderechtbank, opgericht in 1598, bestond uit twee schepenen en een burgemeester en wasbedoeld voor de beslechting van kleine zakelijke en persoonlijke geschillen op allerleigebied. Voortaan waren geschilvoerende partijen verplicht om hun zaak eerst aan hetcollege van vredemakers voor te leggen. De vredemakers velden geen vonnis. Ze pro-beerden alleen de betrokkenen tot een akkoord te bewegen. Pas wanneer dit niet mo-gelijk bleek, mochten partijen een proces voor de civiele vierschaar beginnen.1 Op dezemanier functioneerde het college van vredemakers als een soort poortwachter, met hetdoel de vierschaar te ontlasten. Het idee hierachter zou volgens sommige historici zijnvoortgekomen uit opvattingen over de Romeinse rechtspraak van de zogeheten Hol-landse School, een groep toonaangevende hoogleraren aan de Leidse universiteit. HetLeidse college van vredemakers zou naar deze klassieke modellen zijn vormgegeven.2

Het is de vraag in hoeverre de invoering van het vredemakerscollege uitsluitend aande invloed van enkele hoogleraren kan worden toegeschreven. Vijftien jaar ervoor was

1 RAL, BLO, 16804/5. In Amsterdam zou volgens Bontemantel in 1598 ook een college van vredemakers zijn opgericht, maar

hiervan zijn verder geen beschrijvingen bekend. De ordonnantie die hij weergeeft, lijkt op de Leidse vredemakerskeur, maar is

opvallend weinig uitgewerkt. Het is niet duidelijk of het Amsterdamse college van vredemakers daadwerkelijk heeft gefunc-

tioneerd (Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam II, 453; Kernkamp, ‘Regeering en historie’, 51; vgl. Ten Raa, De oorsprong van de

kantonrechter, 164-165).

2 Ten Raa, De oorsprong van de kantonrechter, 192-193,195; Van Assen, ‘Vredemakers’, 73. Vgl. Düll, Das Zwölftafelgesetz, 29,71,75. Van

Assen baseert zijn stelling op de titel ‘Mr’ die door twee ondertekenaars van de eerste vredemakerskeur werd gevoerd. De twee

schepenen zouden, zo veronderstelt Van Assen, colleges hebben gevolgd bij de hoogleraren Donellus, Bronkhorst of Tuning en

hun ideeën hebben verwerkt in de vredemakerskeur. Ten Raa gaat in deze gedachtegang mee. Maar geen van de ondertekenaars

van de keur kunnen worden teruggevonden in de lijst van studenten die tussen 1575 en 1630 in Leiden rechten hebben gestu-

deerd (Ahsmann, Collegia en colleges, 464-562). Ook het Album Studiosorum van de Leidse universiteit vermeldt hun namen niet.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 226

Page 223: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

al de commissie voor burenkwesties ingesteld. Deze had een vergelijkbare verzoe-ningstaak, maar dan op het gebied van erfscheidingen, erfdienstbaarheden, uitzichtover het erf van de buren, beplanting bij de grensscheiding en de afloop van water.3 Destrijdende partijen mochten formeel pas een rechtszaak beginnen wanneer de verzoe-ningspoging van de commissie was mislukt. Het forum had dus net als het college vanvredemakers een zogeheten preliminaire conciliatietaak en vormde een drempel voorde vierschaar. Donellus, wiens leerlingen aan de basis stonden van de Hollandse School,doceerde echter pas vanaf november 1579 in Leiden. De kans dat studenten van hem be-trokken waren bij de totstandkoming van de keur op ‘gebuer-questiën’ is klein.4 Waar-schijnlijker is dat de werkwijze van de schepencommissie aansluiting vond bij verande-ringen in middeleeuwse gebruiken op het gebied van vredemaken die al eerder wareningezet. Bij de totstandkoming van de vredemakerskeur kan het stadsbestuur vervol-gens op ervaringen met de aanpak van burenkwesties hebben teruggegrepen.5

In dit hoofdstuk staan achtereenvolgens de activiteiten van de commissie voor bu-renkwesties en het college van vredemakers centraal. Literatuur hierover is nauwelijksvoorhanden. Wel wordt in een aantal publicaties de regelgeving rond het college vanvredemakers besproken, maar een analyse van de vredemakersboeken zelf ontbreekttot nu toe. Dat is wel verklaarbaar. De vuistdikke boeken die de vredemakers hebbennagelaten zijn niet geïndexeerd, waardoor systematisch zoeken een uitermate tijdro-vende klus is. Verder staan de geschillen slechts beknopt beschreven, waardoor niet al-tijd even duidelijk is waar ze over gingen. Toch geeft alleen al de hoeveelheid proces-sen het belang van het forum aan. In de periode 1664-1668 behandelden devredemakers het enorme aantal van drieëntwintigduizendzeshonderd zaken. Dat isveel meer dan alle zaken die in de archieven van de andere geschilbeslechtende instan-ties van Leiden zijn overgeleverd.6 Om dit cijfer enigszins in perspectief te zetten: dehuidige kantonrechtbank in Leiden kreeg in 2003 iets minder dan zesenzestighonderdgeschillen te verwerken.7

Het gebrek aan eerdere studies naar de commissie voor burenkwesties en het colle-ge van vredemakers maakt dat dit hoofdstuk een voornamelijk verkennend karakterheeft. Vragen die aan de orde komen zijn: Wat waren de procedures voor beide instel-lingen? Wie waren de geschilvoerende partijen? Wat was hun sociale status? Welke ge-

7.1 inleiding 227

3 Het ging om kwesties die het burenrecht betroffen. Dat is ontstaan om inbreuken te reguleren op het eigendom van een an-

der ten behoeve van het buurerf (de zogeheten erfdienstbaarheden). Vgl. De Smidt, Rechtsgewoonten, 20.

4 De studieduur bedroeg gemiddeld vier tot zes jaar (Ahsmann, Collegia en colleges, 255 (noot 141), 469-562). In hoeverre Donel-

lus zelf betrokken was bij de ontwikkeling van de keur op de burenkwesties is niet duidelijk. Advisering van stadsbesturen bij

de ontwikkeling van keuren behoorde in ieder geval niet tot de reguliere taken van hoogleraren (Otterspeer, W., Groepsportret van

een dame I, 294-296,319). Vgl. Eyssell, Doneau, 124, noot 377.

5 Vgl. par. 7.3.1. Zie verder Glaudemans, Om die wrake wille, 280-283; Van Herwaarden, Administration of justice, 16; Van Caenegem,

Strafrecht in Vlaanderen, 304; Nortier, Burgerlijk proces, 106-108.

6 Alles bij elkaar, inclusief schattingen van aantallen kwesties in niet-overgeleverde boeken, behandelden de overige gerech-

telijke en buitengerechtelijke fora zo’n twintigduizend zaken. De omvang van de mondelinge geschilbeslechting door perso-

nen of instellingen is in dit cijfer niet meegenomen.

7 In 2003 zijn er bij de sector kanton van de rechtbank ’s-Gravenhage sector kanton locatie Leiden 12.314 zaken aangebracht.

6599 hiervan waren geschillen. De rest betrof voornamelijk familie- en verzoekschriftprocedures (bron: griffie rechtbank

’s-Gravenhage sector kanton locatie Leiden).

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 227

Page 224: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

schillen maakten zij aanhangig bij de vredemakers of de commissie voor burenkwes-ties? Hoeveel zaken werden door de schepencommissarissen afgedaan en hoeveel eisersspanden alsnog een proces aan voor de vierschaar? Wanneer gebeurde dat? Welke za-ken kwamen niet tot een uitspraak? Welke betekenis hadden de genoemde instellin-gen voor de geschilvoerende partijen ten opzichte van de reeds besproken overige foravoor geschilbeslechting? De verschillende zaken in de archieven van beide instellingenworden gerubriceerd, gekwantificeerd, uiteengezet en vergeleken met andere gerech-telijke en buitengerechtelijke geschilbeslechtingsmogelijkheden.

De burenkwesties zullen voor de periode 1664-1668 volledig onder de loep wordengenomen. Ten aanzien van de vredemakers moet een andere procedure worden ge-volgd. Vanwege de grote hoeveelheid processen zijn alleen de zaken uit het jaar 1664geanalyseerd. Dit jaartal is gekozen om in de dingboeken van de civiele vierschaar zo-veel mogelijk appèlzaken te kunnen volgen. Door de aanpak zijn de conclusies van-zelfsprekend enigszins voorlopig van karakter. De bestudering van één jaar geeft des-ondanks een indruk van het instrumenteel gebruik van het forum en het soortgeschillen waarvoor de vredemakers werden gemobiliseerd. Ook kan zo een globaaloverzicht worden verkregen van het belang van de verschillende categorieën. Maarvoordat de onderzoeksresultaten aan bod komen, volgt eerst een overzicht van de be-langrijkste historische werken over het college van vredemakers.

7.1.1 Historiografie

Het Leidse college van vredemakers, in andere steden ook wel commissarissen van klei-ne zaken of politiemeesters genoemd, is voor het eerst uitvoerig beschreven in een ar-tikel van G.J. van Assen uit 1851.8 Het stuk gaat in op de regelgeving en de wijzigingendie daarin werden aangebracht, hier en daar aangevuld met vergelijkingen met keurenuit andere plaatsen als Rotterdam en Enkhuizen. Zijdelings wordt ook de Leidse com-missie voor burenkwesties aangestipt, maar Van Assen beperkt zich daarbij hoofdza-kelijk tot de verschillen en overeenkomsten met regelingen uit zijn eigen tijd. Hij on-derstreept dat de Leidse vredemakers bij het afdoen van de vele kwesties vooral gerichtwaren op het verenigen van de geschilvoerende partijen en het verlenen van betalings-uitstel. Verder heeft hij oog voor de latere bevoegdheid van vredemakers om geschillenmet vorderingen tot een bepaalde eis zelf af te doen. Maar hoe die verschillende moge-lijkheden zich tot elkaar verhielden, laat Van Assen in het midden. De vredemakers-boeken zelf lijkt hij nauwelijks te hebben ingezien. De praktijk van het vredemakenblijft daardoor enigszins in nevelen gehuld.9

C.M.G. ten Raa doet ruim een eeuw later het werk van Van Assen min of meer over,zij het aanmerkelijk uitgebreider. Volgens Ten Raa was het Leidse college van vrede-

228 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

8 Joh. van der Linden schreef ruim vijftig jaar eerder ook over de Leidse vredemakers en deelde dit college in bij de ‘mindere

rechtbanken’ die alle zaken vooraf dienden te onderzoeken ‘eer dezelve voor schepenen gebragt mogen worden.’ Hij besprak

de instelling echter kort en bovendien onjuist door zich te baseren op het keurboek van 1658 en niet op de nieuwe vrede-

makerskeur van 1660 (Van der Linden, Verhandeling over de judicieele practijcq I, 61,62).

9 Van Assen, ‘Vredemakers’, m.n. p. 78. In noten geeft Van Assen enkele voorbeelden uit de vredemakersboeken (noot m, s).

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 228

Page 225: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

makers uniek in de Republiek. Het stond in zijn visie ook aan de basis van de Franse ju-ges de paix. Uitsluitend in Leiden hadden de vredemakers de opdracht om in ieder civielproces de geschilvoerende partijen te verzoenen. In andere steden mochten vredemakersalleen een scheidsrechterlijk oordeel vellen in civiele kwesties die niet verder gingen daneen bepaald bedrag, eventueel met de verplichting eerst op een schikking aan te sturen.10

Ten Raa baseert zich echter hoofdzakelijk op de keuren zoals die in de verschillende ste-den zijn uitgevaardigd. Net als Van Assen bekijkt hij nauwelijks hoe de regelgeving in depraktijk heeft uitgepakt. De vredemakersboeken lijkt hij alleen globaal te hebben door-genomen; het aantal zaken dat hij voor de jaren zestig van de zeventiende eeuw opgeeft,is in ieder geval veel te laag.11 Desondanks is zijn werk door de uitgebreide analyse van deverschillende keuren en zijn vergelijkingen tussen de verschillende steden uiterst nuttigvoor onderzoekers die de lage rechtbanken nader willen bestuderen.

H.W. Roodenburg is de eerste historicus die de vredemakers niet op zichzelf be-spreekt, maar de rechtbank beschouwt als één van de mogelijkheden die stedelingenhadden om met onderlinge conflicten om te gaan. Hij plaatst het vredemakerscollegein hetzelfde rijtje als de buurtheren, kerkenraden en notarissen. Roodenburg heeftmet name aandacht voor de rol die de lage rechtbank speelde in het herroepen van be-ledigingen. Hij laat zien dat de vredemakers in Amsterdam, daar overigens ‘commissa-rissen van kleine zaken’ geheten, bij herroepingen van dezelfde formule gebruik-maakten die hij ook bij kerkenraden, buurtheren en notarissen tegenkwam: de amendehonorable.12 Maar hoe frequent dit verzoeningsritueel voorkwam en hoe vaak de ver-schillende instanties en personen bij beledigingen werden gemobiliseerd, laat hij inhet midden. Wel roept hij op tot nader onderzoek.13

In het nu volgende zal eerst de commissie voor burenkwesties aan bod komen. Daar-na volgt een uiteenzetting over de vredemakers en de geschillen die zij behandelden.

7.2 De commissie voor burenkwesties

7.2.1 Keuren op de burenkwesties

Als gevolg van de sterke bevolkingsgroei eind zestiende eeuw zag het stadsbestuur zichgenoodzaakt om het rechtssysteem in de stad te stroomlijnen.14 Eén van de innovatieswas de instelling in 1583 van een vaste commissie voor burenkwesties. Dit forum werd

7.2 de commissie voor burenkwesties 229

10 Ten Raa, De oorsprong van de kantonrechter, m.n. p. 176.

11 Idem, 209. Ten Raa komt uit op gemiddeld 2200 zaken tussen 1640 en 1680.

12 Roodenburg, ‘Reformierte Kirchenzucht’, 148. Vgl. Idem, ‘De notaris en de erehandel’, 368; Idem, Onder censuur, 247-248.

Voor de amende honorable: zie verderop bij de bespreking van beledigingen (par. 7.4.1). De Amsterdamse commissie van kleine za-

ken werd overigens in de loop van de zeventiende eeuw ontlast door de kamer van zeezaken en de commissarissen van huwe-

lijkse zaken die na 1654, naast echtelijke problemen, ook oordeelden over beledigingen, vechtpartijen en dreigementen. Na

1674 kwamen hier geschillen over daghuren en arbeidsloon bij (Kernkamp, ‘Regeering en historie’, 51-52).

13 Roodenburg, ‘Eer en oneer’, 145.

14 Zie introductie bij de ‘Burgelycke keuren mit alle de veranderingen’ van 1583: RAL, BLO, 15271pf (vgl. Van Maanen, Leidse

keurboeken, 1). Zie ook RAL, SAII, inv.nr. 10, dat dezelfde introductie heeft. Vgl. Koppenol, Leids heelal, 38 noot 96.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 229

Page 226: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

gevormd door de zogeheten schepenmeesters, een schepenpaar dat elk kwartaal eenandere samenstelling had en zich naast de burenkwesties met voluntaire rechtspraakbezighield. Buren die ruzie hadden over erfscheidingen en -dienstbaarheden moestenhun problemen voortaan eerst aan de commissie voorleggen. De schepenmeesterskwamen op uitnodiging van de verzoekende partij, de rekwirant, ter plaatse om pools-hoogte te nemen en hoorden beide buren aan. Vervolgens probeerden ze de partijen teverzoenen. Dat kon door zélf te bemiddelen of door de betrokkenen voor arbitrage teverwijzen naar rooimeesters, dat waren bouwlieden in dienst van de stad die toezagenop naleving van de bouwvoorschriften.15 Voorheen waren burenkwesties een zaak vande vierschaar. Schout en schepenen bekeken de plek in kwestie en deden in overleg metde buren uitspraak.16 Na invoering van de nieuwe keur kwam de rechtbank pas in beeldwanneer de twee aangewezen schepenmeesters er niet in geslaagd waren om overeen-stemming te bereiken. De eiser kreeg dan toestemming om zijn geschil aan de vier-schaar voor te leggen. Vervolgens werd grotendeels de oude procedure gevolgd. Schouten schepenen namen de situatie in ogenschouw en velden een oordeel. Wie zich tijdenshet proces liet gaan en begon te schelden, kon een boete van vierentwintig stuivers te-gemoet zien. De proceskosten kwamen voor rekening van de verliezer.17

In 1658 bracht het stadsbestuur enkele wijzigingen aan in de keur op de buren-kwesties. De eerste betrof de registratie van de geschillen. Bepaald werd dat de griffiervan de stad de kwesties nauwkeurig moest aantekenen in een apart register. De aanlei-ding hiervoor is niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk dateert de aanpassing al vaneind zestiende eeuw. Vanaf 1597 zijn de burenkwesties steeds bijgehouden en zekertussen 1646 en 1671 is de reeks onafgebroken.18 De tweede wijziging was de invoeringvan een kostendrempel. Wanneer de betrokken buren zich door de schepenmeesterslieten verzoenen, betaalden zij voortaan gezamenlijk dertig stuivers voor de onkostenvan de schepenen en de griffier en twee stuivers voor de bode. Bleef een schikking ach-terwege, dan kwamen de kosten volledig voor rekening van de eiser. Die kon deze danlater, in het vervolgproces voor de vierschaar, terugvorderen op de gedaagde. De maat-regel betekende een hele verandering. Tot dan toe was verzoening door de schepen-commissie kosteloos en betaalde de verliezer alleen wanneer ‘de weg tot justitie ge-opend’ moest worden.19

230 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

15 Vgl. De Baar, ‘Openbare werken’, 33vv.

16 Hamaker, Middeleeuwsche keurboeken, keurboek 1406, 1.14; keurboek 1450, 1.15; keurboek 1508, 1.2.1; keurboek 1545, 3.1.14.

Vgl. Nortier, Burgerlijk proces, 106-107.

17 AL, SAII, inv.nr. 9, p. 94. De buren worden niet meer genoemd in de keur van 1583.

18 Burenkwestieboek A begint met: ‘Register beroerende de royinge ende andere gebuyrquestiën naer uytwyzen d’ordon-

nantien op ’t stuc van de royinge gemaect, begonnen in november anno zevenentnegentich by tyden van Jan van Hout, secre-

taris’. In de aflezingboeken zijn voor de jaren negentig van de zestiende eeuw geen wijzigingen aangetroffen in de keur op de

burenkwesties.

19 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 264.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 230

Page 227: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

7.2.2 Burenkwesties 1664-1668

In de onderzochte periode kregen de schepenmeesters zevenenveertig burenkwestiesvoorgelegd. Dat zijn er fors minder dan tien jaar eerder, toen tussen 1654 en 1658 ze-venentachtig geschillen in het burenkwestieboek werden genoteerd. Maar ook dataantal is aanmerkelijk lager dan de hoeveelheid kwesties in het eerste deel van de reeks.Daarin werd de schepencommissie tussen 1597 en 1605 maar liefst tweehondervieren-negentig keer ingeschakeld bij problemen tussen buren. De daling heeft mogelijk temaken met de in 1658 opgeworpen kostendrempel, die ontmoedigend kan hebben ge-werkt. Daarnaast lijkt de afname de terugloop van de woningnood in de stad te volgen,zoals die tot uitdrukking komt in de huurprijs. Die steeg tot 1654 flink. Daarna zetteeen daling in, parallel aan de teruglopende immigratie. Vervolgens bleven de hureneen tijd constant, waarna, ten tijde van de voltooiing van de stadsuitleg van 1659-1664,de prijzen opnieuw zakten.20

Tabel 7.1 Aantallen burenkwesties (1664-1668) in absolute getallen en procenten.

Jaar N %

1664 16 34

1665 7 15

1666 6 13

1667 8 17

1668 10 21

Totaal 47 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 48 G (1646-1671).

Het meest werden de schepenmeesters voor burenkwesties ingeschakeld bij conflictenover erfscheidingen en verbouwingen die op de grens van twee erven plaatsvonden. Zohadden twee buren ruzie gekregen omdat de ene met het bouwen van een nieuw deelaan zijn huis het uitzicht van de andere had benomen. De keuren waren hierover dui-delijk: de lichtval door ramen mocht niet ‘onbuurlijk’ worden belemmerd. De gedu-peerde riep er de schepenen bij en die kwamen met partijen overeen dat de beklaagdeóf zijn aanbouw iets zou verleggen óf van vensters zou voorzien. De buurman koosvoor de laatste optie.21 Wanneer muren verplaatst moesten worden, verwezen de sche-penmeesters steevast naar de rooimeesters die vervolgens tussen de buren bemiddel-den.22 Bouwactiviteiten gaven ook moeilijkheden wanneer ze de stabiliteit van hetnaastgelegen huis in gevaar brachten. Dat kon gebeuren wanneer buren muren deel-

7.2 de commissie voor burenkwesties 231

20 Tegen 1669 dreigde echter weer een krappe woningmarkt te ontstaan (Van Maanen, ‘Stadsbeeld en ruimtelijke ordening’,

27). Vgl. Van der Wiel, Leidse wevershuisjes, 52-54; De Jonge & De Lange, Benarde veste, 163-169; Van Oerle, Leiden binnen en buiten de

stadsvesten, 437; Posthumus, Geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie III, 978, 1006-1008.

21 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 179; RAL, ORA, inv.nr. 48 G (28-7-1665).

22 Zie bijvoorbeeld RAL, ORA, inv.nr. 48 G (13-5-1666). In dit geval is het resultaat van de bemiddeling bekend omdat de bu-

ren een notariële verzoeningsovereenkomst hebben laten optekenen (zie RAL, ONA, inv.nr. 778, nr. 219 (15-7-1666)).

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 231

Page 228: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

den. Wie tegen een zijmuur van zijn buurman wilde aanbouwen, moest deze voldoen-de verstevigen en van een goede afwatering voorzien.23 Ook moest soms een financiëlecompensatie worden betaald, zo blijkt uit het burenkwestieboek. Doctor Cooleveltmocht pas van de muur van zijn buurman gebruikmaken als hij niet alleen een extrahalfsteense muur plaatste en voor een goot zorgde, maar ook nog eens zestig guldenneertelde ter compensatie.24 In het geval van Louis du Mortier is echter geen geldbedraggenoemd. Hij was van plan om zijn bouwvallig geworden huis te versterken. Voor-waarde was wel dat buurman Cornelis Huijgensz. van Swanenburch meedeed en zijnzijmuur met inachtneming van de keuren ondersteunde. Cornelis voelde daar weinigvoor, maar na tussenkomst van de schepenen toonde hij zich toch bereid om ‘in alle ge-buurlijkheid’ aan de bouwplannen mee te werken.25

Tabel 7.2 Onderverdeling burenkwesties (1664-1668) in personen (T) mannen (M) en vrouwen (V)en aantal zaken (N). Tussen haakjes staat het aantal vervolgzaken in deze rubriek.

Categorie Personen 1664-1668 Zaken

Rekwirant Gerekwireerde

M V T M V T N %

Erfscheidingen ed. 14 2 16 14 0 1426 16 (1) 34

Waterafvoer 12 1 1327 8 1 928 15 32

Raam 9 3 12 11 0 1129 12 26

Overig 2 1 3 2 0 230 3 6

Onbekend 1 0 1 0 0 031 1 2

Totaal 38 7 45 35 1 36 47 (1) 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 48 G (1646-1671).

De afloop van water is de tweede belangrijke categorie burenkwesties. Onder dit kop-je zijn geschillen over riolen, goten en de plaats waar hemelwater van een gebouw valt,gegroepeerd. Het meest werd geklaagd over goten; acht keer om precies te zijn. Met be-hulp van deze bovengrondse afvoeren werd regenwater opgevangen en geloosd. Hetwas de bedoeling dat het water in een zogeheten ‘ozendrop’ uitkwam, een ruimte tus-sen de huizen van waar het hemelwater naar de grachten weg kon lopen. Maar sommi-ge huiseigenaren zagen er geen been in om de goot te laten uitkomen op het dak van

232 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

23 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 178. Vgl. het oordeel van de rooimeesters in de zaak van Claes Jansz. Clappecluijs en timmerman Jo-

hannes van der Gaess, die beiden oplegden een scheidsmuur te verankeren en samen te onderhouden (RAL, ORA, 48 G (15-10-

1665)).

24 RAL, ORA, inv.nr. 48 G (3-6-1668).

25 Idem (26-3-1668).

26 In 2 zaken bestaat de tegenpartij uit erfgenamen.

27 In 2 zaken is sprake van een onbekend aantal eisers (resp. bewoners van een steeg en het kleermakersgilde).

28 In 5 gevallen is de tegenpartij niet genoemd; in 1 zaak is sprake van de kinderen van iemand.

29 In 1 zaak is een brouwerij de tegenpartij.

30 In 1 zaak is sprake van de kinderen van iemand.

31 De tegenpartij is niet genoemd.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 232

Page 229: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

hun buren.32 Ook ontstonden moeilijkheden wanneer een goot die over meerdere ervenliep, verstopt raakte. Wie draaide dan op voor de reparatie? De schepenmeesters sprakenin één geval met de buren af dat zij de kosten van het onderhoud aan de goot zouden de-len.33 In een andere kwestie kwamen de kosten volledig voor rekening van degene wienswater door de goot werd afgevoerd. In dit laatste geval liep de goot ook over de buiten-muur van de buren die door de verstopping wateroverlast in de woning hadden.34 Maarsoms wezen de betrokkenen de verantwoordelijkheid voor het onderhoud af en zagende schepenen geen andere mogelijkheid dan het toelaten van een proces.35

Riolen gaven zo mogelijk een nog grotere overlast, niet in de laatste plaats vanwegede stank. Het secreet van vroedschapslid Frans van Cingelshouck mondde na een ver-bouwing uit op het straatje van Johannes de Raeij, hoogleraar filosofie. Frans meendeblijkbaar dat dat een goede manier was om zijn rommel naar de gracht te leiden. Jo-hannes dacht daar anders over en riep er de schepenmeesters bij. Besloten werd dat bei-de partijen hun zaak aan de schepenen verbleven, dat wil zeggen dat ze zich zoudenneerleggen bij hun uitspraak. Daarop hoorden de schepenmeesters beide partijen enandere buren. Uiteindelijk oordeelden ze dat Frans zijn riool zou overwelven, waar-door er geen troep meer op van het straatje van de hoogleraar zou belanden.36 Riolenkonden ook onder huizen doorlopen. Wanneer ze dan door een verstopping overlie-pen, was de ergernis compleet.37 De afvoer van Joost Mutschenbroeck veroorzaakteproblemen omdat hij te dicht langs de kelderkeuken van zijn buurman liep. De luchtwas er niet te harden. De schepenen verwezen beide partijen ter arbitrage naar rooi-meesters. Die bepaalden dat Joost een nieuwe afvoer moest aanleggen. Deze zou voortweederde door de buurman betaald moeten worden. Beide buren stemden hiermee inen bleven ‘goede vrunden’, zo vermeldt het burenkwestieboek.38

Werd hiervoor geconstateerd dat buren de bouw van muren aanvochten die het uit-zicht belemmerden, de derde categorie wordt gevormd door klachten over de aanlegvan vensters die juist uitzicht boden op het naastgelegen erf. Zo had Jan Barent vanOlphen een groot raam geplaatst, waardoor hij voortaan uitkeek op de binnenplaats ende zomerkeuken van ketenpapper Jan van Ant. De vrouw van Jan van Ant beklaagdezich daarover bij de schepenmeesters. Afgesproken werd dat de buurman een ijzerentraliewerk voor zijn raam zou plaatsen en dat beide partijen voortaan goed ‘gebuur-schap’ zouden houden.39 In een soortgelijke kwestie kwamen de schepenen overeen datde beklaagde het raam altijd gesloten moest houden.40 Koopman Abraham Denijs pro-

7.2 de commissie voor burenkwesties 233

32 Niemand mocht zijn hemelwater buiten zijn eigen erf laten vallen, tenzij met toestemming van zijn buren (RAL, SAII,

inv.nr 12, p. 178). RAL, ORA, inv.nr. 48 G (16-8-1667; 17-11-1667; 4-6-1668). Over goten zie verder: Smit, Leiden met een luchtje, 38,39.

33 RAL, ORA, inv.nr. 48 G (19-3-1664).

34 Idem (16-7-1664).

35 Idem (13-5-1664). De zaak is niet opgenomen in de dingboeken voor grote zaken.

36 Idem (11-5-1667).

37 Idem (16-2-1664).

38 Idem (21-8-1664).

39 De vrouw klaagde ook over de goot van Jan Barent van Olphen die op haar dak uitkwam. De goot moest worden verlegd

(Idem (3-11-1667). Vgl. Idem (4-9-1665; 31-10-1665; 15-9-1668))

40 Idem (12-7-1668).

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 233

Page 230: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

beerde op eigen houtje van ongewenste vensters van zijn buurvrouw af te komen doorze in te slaan en te betimmeren. De schepenmeesters legden beide partijen op om vooreen vastgestelde datum tot overeenstemming te komen over de ramen. Of dat ook ge-beurde, is niet in het burenkwestieboek genoteerd.41

In de onderzochte periode lukte het de schepenmeesters in veertig procent van deburenkwesties om de strijdende partijen direct te verenigen. Iets meer dan twintigprocent van de geschillen kon worden bijgelegd door middel van arbitrage. De helftdaarvan verwezen de schepenen naar rooimeesters, in de overige zaken traden zij zelfals scheidsman op. Dertig procent van de burenkwesties eindigde in een toestemmingvoor een vervolgprocedure. Het is niet duidelijk wat er daarna gebeurde. Werd derechtszaak, waarbij schout en schepenen zich ter plaatse informeerden, opgetekend inhet dingboek van grote zaken? Daar lijkt het niet op. Vrijwel geen van de burenkwes-ties die voor een juridisch vervolg in aanmerking kwamen, konden in de dingboekenworden teruggevonden. Slechts één zaak dook in de onderzochte periode in beide ar-chieven op. Hierbij ging het echter niet om een inhoudelijke behandeling van dezelf-de zaak, maar om een oproep van de rekwirant aan zijn buurman om óf een rechtszaaktegen hem te beginnen óf ‘eeuwig te zwijgen’. De aansporing leidde vervolgens niet toteen nieuwe rechtszaak.42 Mogelijk zijn dus de vervolgprocedures na burenkwesties nietovergeleverd. Maar het is ook denkbaar dat betrokken partijen voor een rechtszaak te-rugschrokken. Een verzoening bracht buren tot elkaar en leverde hen beide vaak voor-deel op. Een gerechtelijk vonnis zou maar één partij in het gelijk stellen.43

De rekwiranten en gerekwireerden in de burenkwestieboeken behoorden vrijwelallen tot de mannelijke bovenlaag van de Leidse bevolking; de weinige geregistreerdevrouwen waren op één na weduwe. Een duidelijk teken dat de man als hoofd zijn huis-houden naar buiten toe vertegenwoordigde en verdedigde. Bovendien beheerde deman de boedel. Hij had er ook als enige het beschikkingsrecht over.44 Daar waar be-roepsgegevens zijn overgeleverd, blijkt het steeds te gaan om huiseigenaren uit de ho-gere middenklassen. Onder hen bevonden zich een lid van de vroedschap, een hoogle-raar, een predikant, een doctor medicinae, een chirurgijn, een zilversmid, een brouwer enmeerdere kooplieden, notarissen en ververs. Ook een blik in de belastinggegevens van1674 leert dat de betrokkenen een relatief hoge sociale status hadden. Gemiddeld be-droeg de aanslag voor de tweehonderdste penning van de rekwiranten ruim vijftig gul-den. Dat duidt, met enige slagen om de arm, op een vermogen van iets minder dan ne-genduizend gulden. Van de gerekwireerden zijn minder belastinggegevens bekend.Maar uit wat wel beschikbaar is, blijkt ook deze groep over een behoorlijk vermogen tebeschikken.45

234 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

41 Idem (16-10-1668).

42 Idem (15-10-1665); RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 248v (9-12-1665).

43 Zie o.m. Glaudemans, Om die wrake wille, 27; Castan, ‘Arbitration of disputes’, 226, 253; Roberts, ‘The study of dispute’, 12-13.

44 Van Leeuwen, Het Rooms-Hollands-Regt, II,7, p. 108.

45 Van de rekwiranten is 40% terug te vinden in de digitaal toegankelijke belastingcohieren van 1674 (Peltjes, Leidse lasten); van

de gerekwireerden is dat 13%. De belastinggegevens leveren voor deze laatste een gemiddelde aanslag van 89,5 op, wat neerkomt

op een geschat vermogen van 15.000 gulden.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 234

Page 231: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De partijen die de schepenmeesters voor burenkwesties inschakelden, woondenmet name in de oudste kern en de veertiende-eeuwse uitbreidingen van de stad. Ookde groeiende groep rijken binnen de Waalse gemeenschap, hoofdzakelijk woonachtigin de uitbreiding van 1611, wist de weg naar de commissie voor burenkwesties te vin-den. De verhoudingsgewijs minder welvarende midden-zeventiende-eeuwse ring, le-verde in de onderzochte periode nauwelijks zaken op.46 Natuurlijk gaat het om eenmomentopname. Maar uit de beschikbare gegevens blijkt wel dat de mate van woon-dichtheid niet de enige bepalende factor was voor het inschakelen van de commissievoor burenkwesties. De uitbreiding van 1659 had een woondichtheid van vijfenzestighuizen per hectare, veel hoger dan die in de andere wijken op dat moment.47 Er woon-den echter vooral wevers, spinners en andere textielarbeiders.48 De meeste midden- enhoge inkomens van de stad woonden in de middeleeuwse stad. Daar was in de loop vande zeventiende eeuw door het smaldelen van woningen ook een hoge woondichtheidontstaan. Het verschil was dat de bewoners van deze wijken in tegenstelling tot die inhet oosten van de stad bij problemen vaker de schepenmeesters voor burenkwestieswisten te vinden.49

Figuur 7.1 Overzicht van de frequentie waarmee de Leidse bonnen worden genoemd in het registervan de burenkwesties (1664-1668). De adresgegevens zijn afkomstig van 39 van de 47burenkwesties.

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 48 G.

7.2 de commissie voor burenkwesties 235

46 De bonnen die de zeventiende-eeuwse ring vormden, staan allemaal in de onderste helft van de lijst met de gemiddelde

aanslag voor de tweehonderdste penning (Peltjes, Leidse lasten, 12,22).

47 Van Maanen, ‘Stadsbeeld en ruimtelijke ordening’, 27; Oerle, Leiden binnen en buiten de stadsvesten, 434.

48 Van der Wiel, Leidse wevershuisjes, 51,52; Taverne, In het land van belofte, 231.

49 Van Maanen, ‘Stadsbeeld en ruimtelijke ordening’, 27; Sluijter & Schmidt, ‘Sociale verhoudingen’, 116,117; Tjalsma, ‘Een

karakterisering van Leiden’, 41.

A Oudste kernB Uitbreiding 1294C Uitbreiding 1355D Uitbreiding 1386E Uitbreiding 1602F Uitbreiding 1611G Uitbreiding 1644H Uitbreiding 1659

Drie keer genoemd

Twee keer genoemd

Een keer genoemd

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 235

Page 232: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De commissie voor burenkwesties was al met al succesvol in het verzoenen van ge-schillen. In bijna tweederde van de kwesties zagen de schepenmeesters mogelijkhedenom een oplossing te bereiken of om partijen naar arbiters te verwijzen. Het forum wasechter vooral toegankelijk voor de meer welgestelde huiseigenaren. Het is de vraag hoebereikbaar het college van vredemakers was, dat zich formeel over alle civiele rechts-vorderingen moest buigen.

7.3 Het vredemakerscollege

7.3.1 Ontwikkeling van het vredemakerscollege 1600-1700

Na de commissie voor burenkwesties was de oprichting van het college van vredema-kers een volgende stap van de Leidse overheid om de Leidse civiele vierschaar te ontlas-ten. Tot dan toe werden burgerlijke rechtsvorderingen behandeld door de voltalligeschepenbank.50 In 1598 veranderde dit. Voortaan moesten alle civiele zaken in eersteaanleg aan een commissie van twee schepenen en een burgemeester worden voorgelegd.Dit college van vredemakers onderzocht de geschillen en probeerde de betrokken par-tijen te verzoenen, of in geval van schulden een betalingsregeling te treffen.51 Daarvoormoesten de vredemakers zich ‘ten uiterste’ inspannen en alle mogelijke middelen aan-wenden. Pas wanneer het college geen akkoord wist te bereiken, mochten de geschil-voerende partijen een proces voor de vierschaar beginnen. De rechtbank werkte dus alseen filter. Alleen kleine overtredingen die door de schout werden vervolgd, belastingza-ken en burenkwesties vielen buiten de bevoegdheid van de nieuwe rechtbank.52

Het college van vredemakers kreeg een relatief laagdrempelig karakter. Alleen devergoeding voor de bode werd in rekening gebracht; in 1598 was deze vastgesteld opéén stuiver. Om de proceskosten in de hand te houden, werkten de vredemakers zo ef-ficiënt mogelijk. Geschilvoerende partijen dienden mondeling te procederen enmochten geen procureurs inhuren. Na afloop van de zaak kreeg de eiser direct een aktemee. De snelheid werd verder gewaarborgd door maar een beperkte tijd te reserverenvoor het afhandelen van de kwesties. De vredemakers vergaderden iedere maandag envrijdag tussen twee en vier uur ’s middags in de schepenkamer. Wel bepaalde het stads-bestuur dat ze indien nodig langer moesten doorwerken.53 Beklaagden konden tot

236 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

50 Osinga & Gelinck, Kenningboek der stad Leiden, 3-4, 9; Nortier, Burgerlijk proces, 50; Orlers, Beschrijvinge der stadt Leijden, 625-626.

51 RAL, BLO, 16804/5, art. 3 en 4.

52 Idem, art. 1,7,11. Voor burenkwesties (zie het eerste deel van dit hoofdstuk) en belastingzaken bestonden al aparte gespe-

cialiseerde rechtbanken. De schepencommissie voor de zogeheten gemenelandsmiddelen was opgericht in 1577 en boog zich

uit naam van de Gecommitteerde Raden over problemen rond belastingen op consumptie en gebruik van goederen en dien-

sten uit zowel Leiden als de dorpen daaromheen. In 1580 kwamen daar de commissarissen van de echtzaken bij, bestaande uit

twee schepenen (vanaf 1626 drie). Later, in 1652 werd nog een commissie van drie schepenen opgericht die toezicht moest hou-

den op onbeheerde boedels. Gevolg van deze reorganisaties was dat de schepenen, ondanks de toenemende omvang en com-

plexiteit van de stad, zoveel mogelijk bestuurstaken konden blijven vervullen zonder dat het aantal schepenen hoefde te wor-

den uitgebreid. Zie Groenveld & De Jongste, ‘Bestuur en beleid’ 57; Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad III, 171.

53 Na 16.00 uur mocht het vredemaken met twee commissarissen worden voortgezet, wanneer één van de drie weg moest we-

gens dringender zaken (artikel 8).

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 236

Page 233: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

maximaal een uur voor de rechtszitting worden gedaagd. Lieten ze verstek gaan, dankreeg de eiser zonder meer toestemming zijn zaak voor de hogere civiele vierschaar tevervolgen. De afwezige tegenpartij werd onverbiddelijk in gebreke verklaard, waar-door hij voor de kosten opdraaide.54

Het Leidse stadsbestuur borduurde met het college van vredemakers voort op dewerkwijze van de hiervoor besproken commissie voor burenkwesties. Die moest ookproberen de strijdende partijen te verzoenen alvorens zij een rechtszaak bij de civielevierschaar konden beginnen. Dit principe van deëscalatie lijkt te zijn afgeleid van hetvredemaken waarmee men in de middeleeuwen partijen tot verzoening bewoog omeen vete of gerechtelijke vervolging te voorkomen. Middeleeuwse vredemakers, vaakschouten, schepenen, burgemeesters en leden van de vroedschap, konden partijen vre-de ‘opleggen’ bij doodslag en andere gewelddadigheden. De betrokkenen werden danopgesloten en pas weer vrijgelaten wanneer zij een akkoord hadden gesloten of zichhadden onderworpen aan de beslissing van zelf gekozen arbiters. Daarnaast haddenstedelingen de mogelijkheid om tegenstanders te gijzelen bij schade, schulden en be-ledigingen waarna schout en schepenen beide partijen moesten verzoenen.55 In detweede helft van de zestiende eeuw verdween in Leiden het vredeleggen bij delicten enmisdrijven. In andere plaatsen bleef dit gebruik langer bestaan, soms tot in de acht-tiende eeuw.56 Tot slot bestond nog tot zeker het einde van de zestiende eeuw de mo-gelijkheid om schepenen bij lopende civiele processen te laten bemiddelen waardooreen gerechtelijk eindvonnis achterwege kon blijven.57

In de loop van de zeventiende eeuw werd de vredemakerskeur op onderdelen ge-wijzigd. De nog altijd toenemende civiele processen noopten het stadsbestuur tot hetsteeds verder ontlasten van de civiele vierschaar. Vanaf 1651 beperkten de vredemakerszich niet langer tot het verzoenen van geschilvoerende partijen. Bij rechtsvorderingentot twintig gulden kon het college nu ook een scheidsrechterlijk oordeel uitspreken.Een appèl hiertegen was niet mogelijk.58 In 1654 en 1660 werd deze nieuwe bevoegd-heid uitgebreid naar eisen tot respectievelijk vijftig en honderd gulden. Beledigingenvielen overigens steeds buiten deze regeling; dergelijke ernstige zaken konden zo-doende, als het college de betrokken partijen niet wist te verzoenen, voor de vierschaar

7.3 het vredemakerscollege 237

54 RAL, BLO, 16804/5, art. 10 en 11.

55 Zie Hamaker, Middeleeuwsche keurboeken, keurboek 1406, boek 4, nr. 24; keurboek 1450, boek 4, nr. 29 en keurboek 1545, boek

5, art. 27. Voor de middeleeuwse vredemakers, zie Glaudemans, Om die wrake wille, 310-318, 326-327; Van Caenegem, Strafrecht in

Vlaanderen, 243-250, 270-306. Vgl. Van Herwaarden, Administration of justice, 8-9.

56 Onder meer Oudewater kende in 1753 nog bepalingen over vredeleggen, inliggen en vredebraak (Keurboek Oudewater

1753, art. 226-232; met dank aan C.N.W.M. Glaudemans). Hoe de geschetste ontwikkeling zich in Leiden precies heeft voltrok-

ken kan niet goed meer worden achterhaald. De zoenboeken houden in 1576 op, terwijl de vredemakersboeken in 1599 begin-

nen. Vgl. De Waardt, ‘Feud and atonement’, 37.

57 Dit gebeurde aan de ‘groene schijf’, de ronde tafel waaraan de schepenen normaal gesproken beraadslagingen hielden. Par-

tijen die verwikkeld waren in een zogeheten kenningprocedure kregen de gelegenheid hun zaak informeel te verdedigen

(Nortier, Burgerlijk proces, 49,107; RAL, ORA, inv.nr. 41 B, p. 84 (22-3-1451)). Vgl. Hamaker, Middeleeuwsche keurboeken, aanhangsel bij

keurboek 1508 V.2.27 (9-3-1540). Lamet suggereert een zeker verband tussen de introductie van het vredemaken nieuwe stijl en

het verdwijnen van de aloude kenningprocedure (Lamet, Men in government, 95, 96, 120).

58 RAL, BLO, 16807pf., art. 13.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 237

Page 234: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

worden vervolgd.59 In 1658 stelde het stadsbestuur een aparte limiet in voor geschillenover huurachterstand en andere huurkwesties. De vredemakers mochten in alle eisenonder de honderdtwintig gulden een scheidsrechterlijk oordeel vellen; al snel werddeze grens verhoogd naar tweehonderd gulden.60 Verder bepaalde het stadsbestuur datgedaagden als ze niet voor de vredemakers verschenen nog een keer gedagvaard moes-ten worden voordat het college de vordering van de eisers geheel toewees óf, wanneerde vordering zijn bevoegdheid te boven ging, toestemming gaf tot verder procederen.De kosten voor het inhuren van de bode werden verhoogd tot twee stuivers voor zakenmet rechtsvorderingen onder de vijftig gulden en drie stuivers voor alle eisen die ho-ger uitvielen.61 Gedaagden die verstek lieten gaan, dienden een boete van acht stuiverste betalen die ten goede kwam aan de onderschouten en de armen in de stad.62 Tot slotkregen de vredemakers de mogelijkheid om geschilvoerende partijen tegen een kleinevergoeding door te verwijzen naar arbiters of ‘goede mannen’.63

Daarnaast probeerde het stadsbestuur de afhandeling van civiele zaken in het alge-meen te versoepelen. Zo bepaalde het in 1658 dat de vredemakers ook gedurende de da-gen waarop normaal gesproken geen rechtszittingen plaatsvonden gewoon moestendoorwerken.64 In oktober 1668 kwam er zelfs nog een derde zittingsdag bij. Voortaanvergaderde het college op maandag, woensdag en vrijdag.65 De aanhoudende groei vanhet aantal rechtszaken maakte een fatsoenlijke afwikkeling blijkbaar onmogelijk. Bo-vendien verloren de geschilvoerende partijen er teveel tijd door. In 1660 probeerde deLeidse overheid de civiele procesgang verder te versnellen. Het werd mogelijk om za-ken die onverzoenbaar bleken of die de bevoegdheid van de vredemakers te boven gin-gen – en waarbij de gedaagde ook na twee dagvaardingen was weggebleven – gelijkdoor te schuiven naar de vierschaar. De toestemming om de zaak voor de schepenbankte vervolgen, kon dus achterwege blijven. Een en ander betekende overigens niet dat devordering door de vredemakers nog dezelfde zitting in een rolprocedure werd afge-handeld. De vredemakersboeken bevatten daar geen aanwijzingen voor. In het ding-boek van grote zaken van 1664 kan maar één proces worden gevonden dat diezelfde dagook voor de vredemakers had gediend.66

238 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

59 Idem, 16808pl; Groot Placaet-boeck IV, p. 477, art. 14.

60 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 255, art. 15; Groot Placaet-boeck IV, p. 477, art. 15. De gemiddelde huurprijzen in Leiden bedroegen in

die jaren zo’n vijftig tot honderd gulden per jaar (Posthumus, Geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie III, 1008).

61 RAL, BLO, 16808 pl.

62 RAL, BLO, 16807p., art 10. Blijkbaar was het ondertussen gebruikelijk geworden dat één van de plaatsvervangers van de

schout tijdens de zittingen van het college van vredemakers de orde handhaafde en toezag op de uitvoer van het vonnis. In de

allereerste vredemakerskeur worden de substituutschouten niet genoemd (vgl. RAL, SAII, inv.nr. 1073, art. 2,3).

63 Een renvooi kostte 4 stuivers (RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 255, art. 19).

64 RAL, inv.nr. 12, p. 255vv, art. 8. De dagen waarop geen rechtszittingen plaatsvonden, waren van kerstavond tot en met de

maandag na Driekoningen, van de donderdag voor Pasen tot en met de dinsdag na Pasen, van Hemelvaartdag tot en met de

dinsdag na Pinksteren en van 1 tot en met 21 augustus.

65 RAL, inv.nr. 12, ingelegde ampliatie op p. 259. Dit leidde tot een kleine afname van het aantal processen per zitting. In de-

cember 1667 behandelden de vredemakers 274 zaken in 7 zittingen van gemiddeld vijf uur (dat wil zeggen 8 zaken per uur). In

december 1668 waren dat 335 kwesties in 10 zittingen van gemiddeld 6 uur (6 zaken per uur). In het topjaar 1664 waren dat nog

421 zaken in 8 zittingen van 6 uur (9 zaken per uur).

66 Groot Placaet-boeck IV, p. 477, art. 13. Gemiddeld bedroeg de tijdspanne tussen behandeling door de vredemakers en het be-

gin van het proces voor de vierschaar 29 dagen, de 3 extremen van boven de 50 dagen niet meegerekend.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 238

Page 235: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De stedelijke overheid wijzigde tot slot ook de organisatie van de civiele vierschaarom de procedures voor deze rechtbank te verkorten en de werkbelasting van de sche-penen te verlichten. Met ingang van 1646 werd onderscheid gemaakt tussen grote enkleine zaken. Deze laatste, aanvankelijk omschreven als vorderingen onder de vijftiggulden, zouden door drie schepenen in een verkorte procedure moeten worden afge-daan.67 De zogeheten commissarissen van kleine zaken hielden iedere maandag- envrijdagochtend zitting. Partijen met kleine geschillen mochten op die uren, eventueelvertegenwoordigd door een procureur, onder het lopen van een zandloper, hun ver-haal doen. Wie over het vonnis van de commissarissen niet tevreden was, kon in beroepgaan bij de voltallige schepenbank.68 Grote zaken werden overigens door dezelfde drieschepenen behandeld, aansluitend aan de kleine zaken. Het ging hierbij om rechts-vorderingen boven de vijftig gulden en om administratieve regelingen met betrekkingtot schulden en erfenissen. In het volgende hoofdstuk zal op deze grote zaken uitvoe-rig worden teruggekomen.69

Het is goed om op deze plek te onderstrepen dat de commissarissen van kleine za-ken uitsluitend vonnissen velden en niet allereerst probeerden de geschilvoerende par-tijen tot een akkoord te bewegen. Dat werd aan de vredemakers overgelaten.70 Verderkende het college van vredemakers anno 1646 nog geen competentiegrens waarbinnenzij in civiele processen uitspraken mocht doen. Het onderscheid tussen kleine en gro-te zaken, versnelde toen dus inderdaad de rechtsgang. Rechtsvorderingen tot vijftiggulden hoefden na een mislukte bemiddeling door de vredemakers niet langer in eenuitvoerige rolprocedure te worden ‘voldongen’. Vijf jaar later echter bepaalde hetstadsbestuur dat vredemakers eveneens in kleine zaken, in dit geval tot twintig gulden,een vonnis mochten vellen. Daarmee werd het onderscheid tussen de vredemakers ende commissarissen van kleine zaken aanmerkelijk verkleind. Toen in 1654 het collegevan vredemakers eisen tot vijftig gulden mocht berechten, definieerde het stadsbe-stuur in dezelfde keur kleine civiele zaken als kwesties met een eis tot honderd gul-den.71 In december 1660, na het verder optrekken van de competentiegrens van de vre-demakers, veranderde de bevoegdheid van de commissarissen van kleine zakenopnieuw mee. Het schepentrio oordeelden voortaan de civiele kwesties met een rechts-vordering tot tweehonderd gulden.72

De vraag is nu hoe het college van vredemakers en de rechtbank voor kleine zakenzich in de praktijk tot elkaar verhielden. Op grond van de keuren lijkt het onderscheidduidelijk. De vredemakers hoorden in álle zaken de geschilvoerende partijen tot een

7.3 het vredemakerscollege 239

67 RAL, SAII, inv.nr. 21 (13-4-1646) art 1,2. De keur kwam naast de gewestelijke ordonnantie van 1580 en gold als een aanvul-

ling (Groot Placaet-boeck II, p. 695vv, art. 11). Vgl. Dolezalek, ‘Das Zivilprozeßrecht’, 66-67.

68 Lett. ‘reauditie’ of verhoor voor een voltallig rechtscollege bij beroep van een vonnis gewezen door een commissie uit dat

college (RAL, SAII, inv.nr. 21 (13-4-1646), art. 8-10).

69 Het ging om willige decreten, mandementen van cessie, inductie, relief en brieven van beneficie van inventaris. Vrijwel al

deze zaken betroffen vrijwillige overeenkomsten, zonder dat er een geschil aan ten grondslag lag. Voor nadere uitleg, zie hoofd-

stuk 8, par. 8.3.

70 RAL, SAII, inv.nr. 21 (13-4-1646), art. 1. Vgl. Van der Linden, Verhandeling over de judicieele practijcq I, 61.

71 RAL, BLO, 16808pl.

72 RAL, SAII, inv.nr. 12, ampliatie tussen p. 268 en 269.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 239

Page 236: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

akkoord te bewegen. De commissarissen van kleine zaken hadden die plicht niet. Ookkonden vredemakers tot ongelimiteerde bedragen betalingsregelingen treffen, debank voor kleine zaken niet.73 Toch is het opvallend dat geen enkel dingboek van klei-ne zaken is overgeleverd; de dingboeken van grote zaken bestaan daarentegen wél. Nustaan daarin tussen 1664 en 1668 ook schuldenkwesties waarvan de eis lager was dantweehonderd gulden. Het gaat zelfs om eenderde van het totaal aantal zaken over be-talingsproblemen. Het lijkt er dus op dat de schepenen de kleine zaken in het ding-boek van de grote zaken hebben opgetekend. Maar ook in de vredemakersboeken zijnkleine zaken te vinden. Het college van vredemakers kreeg zelfs in 1664 opvallend vaakschuldenkwesties met vorderingen van meer dan honderd gulden. Doorgaans kwamhet college van vredemakers daarbij een betalingsregeling overeen, maar bijna evenvaak luidde het vonnis, bij bedragen tussen honderd en tweehonderd gulden, simpel-weg ‘betaling van het geëiste’.74 Het ziet er dus naar uit dat de Leidse vredemakers veelmeer in de pas liepen met hun collega’s in andere steden, die ook vaak functioneerdenals commissarissen van kleine zaken. Bij de behandeling van schuldenkwesties zal hiernader op worden ingegaan.75

7.4 Onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken

De Leidse vredemakers hadden over gebrek aan werk niet te klagen. In 1664 behandel-de het forum maar liefst drieënvijftighonderdvierentachtig zaken.76 De vredemakershielden twee keer per week zitting, ook tijdens verlofdagen van het stadsbestuur. Al-leen op oudejaarsdag, tweede paasdag, tweede pinksterdag en tweede kerstdag kwa-men zij niet bijeen. Een en ander betekende dat de vredemakers in 1664 gemiddeld vie-renvijftig zaken per zitting afhandelden. Daar hadden ze telkens zo’n zes uur voornodig; vier uur meer dan waar de opstellers van de keur van 1598 vanuit gingen.77 Hier-bij moet worden aangetekend dat niet alle processen inhoudelijk aan de orde kwamen.In zo’n veertig procent van de zaken liet de gedaagde namelijk verstek gaan. De zaak

240 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

73 Ten Raa, De oorsprong van de kantonrechter, 137. Het keurboek van 1658 (RAL, SAII, inv.nr. 12) bevat zowel de zogeheten ‘ordre

op de rolle ende vierschaere’, met daarin het onderscheid tussen kleine en grote civiele zaken (p. 269vv), als een vredemakers-

keur (p. 255vv). Ten Raa stelt daarom vast dat de vredemakers en de commissie voor kleine zaken naast elkaar functioneerden.

Dat maakt Leiden in zijn ogen uniek: in andere steden kenden de colleges van vredemakers geen preliminaire verzoeningstaak

(vgl. echter Dolezalek, ‘Das Zivilprozeßrecht’, 67; Verburgt, Levering van onroerende zaken, 4).

74 Ook het feit dat bijna een kwart van alle eisers in de vredemakersboeken zich door een procureur lieten bijstaan, duidt erop

dat kleine zaken en vredemakerskwesties samenvielen. Het gebruik van procesvertegenwoordigers was immers alleen toege-

staan bij een rechtszaak voor de commissie van kleine zaken; voor de vredemakers mochten geschilvoerende partijen alleen zélf

het woord voeren. Tot slot blijkt dat het college van vredemakers, overigens zonder enig patroon, nu weer uit twee en dan weer

uit drie schepenen bestond. De aanwezigheid van slechts 1 schepen kwam 3 keer voor, die van 2 schepenen 68 keer en 3 sche-

penen 28 keer. Ook waren burgemeesters lang niet altijd present. Zesentwintig keer was een burgemeester afwezig en nam een

schepen zijn plaats in.

75 Zie par. 7.4.3. Vgl. Ten Raa, De oorsprong van de kantonrechter, 176.

76 In 1665 bevatte het register 5222 zaken, in 1666 4666. Dit nam in 1667 en 1668 verder af tot 4254 en 4067.

77 In 1598 werd overigens ook bepaald dat als er veel processen waren, de vredemakers die dag langer door moesten gaan. In

1651 verviel de eindtijd van 16.00 uur.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 240

Page 237: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

bleef dan onbehandeld. Bij een tweede zogeheten ‘défaut’ kon de gedaagde wordenveroordeeld tot de eis van de klager, mits deze niet boven de competentiegrens van derechtbank uitkwam. Soms stelden de vredemakers de vordering bij.78 Dit duidt eropdat het forum bij een tweede verstek zaken inhoudelijk besprak alvorens het tot eenvonnis kwam. Wanneer dus een preciezer beeld van de werkdruk van de vredemakersgemaakt moet worden, kunnen de eerste défauts wél en de tweede défauts níet buitenbeschouwing blijven. Dan blijkt het college in 1664 bijna zesendertig vorderingen perzittingsdag te hebben behandeld, wat neerkomt op zo’n zes zaken per uur, eventuelepauzes niet meegerekend. Gemiddeld werd ieder geschil dus, afgezien van het eersteverstek, in ongeveer tien minuten gehoord en afgewikkeld.79

Van een flink deel van de processen in de vredemakersboeken blijft de inhoud on-duidelijk. Dit komt omdat in deze zaken alleen de namen van de geschilvoerende par-tijen zijn genoteerd, eventueel voorzien van opmerkingen als ‘défaut’, ‘in state’ of ‘eisontzegd’. Mogelijk kwamen enkele zaken al voor 1664 aan de orde en leidden andereeen jaar later opnieuw tot een dagvaarding. Maar een kwestie ‘sleepte’ zich voor dit fo-rum, inclusief verstek, meestal maar hooguit enkele opeenvolgende zittingen voort,dus veel van de onbekende zaken kunnen hier waarschijnlijk niet door worden ver-klaard. De overige drieduizend processen kunnen wel nader worden gecategoriseerd.Opnieuw is gekozen voor de eerder in dit boek gebruikte rubrieken ‘persoonlijke le-venswandel’, ‘huwelijk en zedelijkheid’ en ‘afspraken en contracten’. Dit om vergelij-kingen tussen de verschillende fora mogelijk te maken.80 Bij het onderbrengen van deprocessen bij één van de genoemde rubrieken zal iedere afzonderlijke zaak steeds maaréén keer worden meegerekend; dit om vertekening van de cijfers door bijvoorbeeldverstek te vermijden. Door deze werkwijze wordt het aantal processen verder terugge-bracht tot tweeëntwintighonderdzestien.

De cijfers in tabel 7.3 moeten met de nodige voorzichtigheid worden gebruikt. Zehebben maar betrekking op een beperkt deel van het totaal aantal zaken. Het overzichtgeeft de geschillen weer die door de vredemakers daadwerkelijk in behandeling zijngenomen. Overigens is voor andere jaren een vrijwel even groot percentage défauts ge-teld.81

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 241

78 De vredemakers verlaagden in 15 procent van alle ‘namptissementen’ de oorspronkelijke vordering of maakten een voor-

behoud zoals ‘mits de eiser dit met zijn register affirmeert’.

79 Soms stonden dezelfde partijen meerdere keren vanwege dezelfde langslepende kwestie tegenover elkaar, een enkele keer

zelfs afwisselend als eiser en als gedaagde. De afzonderlijke vorderingen zijn bij deze berekening steeds als een nieuwe zaak be-

schouwd. Merk op dat de werkdruk in de onderzoeksperiode iets afnam. In december 1667 behandelden de vredemakers, re-

kening houdend met verstekzaken, 5,6 zaken per uur en in de laatste maand van 1668, toen een derde zittingsdag was inge-

voerd, nog maar 4,2. De tijd die vredemakers aan een zaak besteedde nam dus toe van 10 minuten tot een kwartier.

80 Zie hoofdstuk 1, par. 1.2.2 tabel 1.1.

81 In totaal verschenen in 1664 gedaagden in 2124 van de 5384 zaken niet tijdens de rechtszitting (=39%). Ter vergelijking: in

1665 was dat 42%, in 1666 42% en in 1667 en 1668 41%. De verhouding tussen eerste en tweede défauts was telkens 4:1.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 241

Page 238: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Tabel 7.3 Verdeling van de onderzochte processen voor het college van vredemakers, met tussenhaakjes het aantal vervolgzaken in dezelfde kwestie (1664).

Categorie N %

Persoonlijke levenswandel 270 (51) 13

Huwelijk en zedelijkheid 7 (4) <1

Afspraken en contracten 1939 (688) 87

Totaal 2216 (743) 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 47 2H, 2I.

De omvang van de derde categorie is overweldigend. Het college van vredemakers lijktop grond van deze eerste algemene cijfers vooral voor administratieve kwesties uit hetdagelijks leven van belang te zijn geweest. Omgekeerd speelde het forum bij moeilijk-heden op het gebied van huwelijk en zedelijkheid geen enkele rol van betekenis. Hetis interessant eens te kijken hoe de genoemde rubrieken kunnen worden onderver-deeld en met welke geschillen de vredemakers zich voornamelijk bezighielden. Aller-eerst zal worden ingegaan op zaken die de persoonlijke levenswandel aangingen.

7.4.1 Persoonlijke levenswandel

Tabel 7.4 Verdeling van de onderzochte processen voor het college van vredemakers (1664) waarinmoeilijkheden op het gebied van de persoonlijke levenswandel naar voren komen, inpersonen (T), mannen (M) en vrouwen (V) en aantal zaken (N). Tussen haakjes staat hetaantal vervolgzaken in deze rubriek.

Categorie Personen 1664 Zaken

Eiser Gedaagde

M V T M V T N %

Belediging 87 81 168 81 97 178 168 (37) 62

Twist 29 29 58 35 22 57 58 (8) 21

Overtreding keuren Nvt Nvt Nvt 19 17 36 36 (5) 13

Geweld 2 2 4 4 0 4 4 (1) <1

Diefstal 382 0 3 4 0 4 4 <1

Totaal 121 112 233 143 136 279 270 (51) 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 47 2H, 2I.

BeledigingHet college van vredemakers kreeg in het onderzochte jaar 1664 met een groot aantalbeledigingszaken te maken. Zeker gezien de alternatieve fora die stedelingen ter be-schikking stonden, is het aantal opmerkelijk. Wie zich publiekelijk in zijn eer aange-

242 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

82 In één geval werd het proces aangespannen door de gezamenlijke knechten van Joris Drolinva.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 242

Page 239: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

tast voelde door een belediging, roddel of achterklap ging, zo lijkt het, eerder naar devredemakers, dan naar een notaris of de kerkenraad. Ook de buurtheer was een optie,maar het is niet duidelijk hoe vaak hij bij beledigingen werd betrokken.83 Vaker nog zalde beledigde natuurlijk geprobeerd hebben onmiddellijk verhaal te halen door zijnopponent verbaal of fysiek te overtroeven. Op die manier kon deze worden gedwongende gewraakte woorden terug te nemen, al of niet met behulp van bemiddeling doortoegestroomde omstanders. Wanneer dit lukte, was de eer snel en zonder veel geld her-steld, ten overstaan van iedereen die de belediging had gehoord. De betrokkenen voor-kwamen in dat geval een proces.84 Maar zo liep het lang niet altijd. Regelmatig weiger-de de beledigende partij simpelweg de gewraakte uitlatingen in te trekken en hetgeschil bij te leggen. Het mobiliseren van een derde partij, bijvoorbeeld de vredema-kers, was dan vaak de volgende optie.85

Een belediging kon juridisch worden vervolgd wanneer deze opzettelijk was geuit,bij derden bekend was en niet voortkwam uit bijvoorbeeld een grap, onwetendheid ofdronkenschap. Ook mocht een beschimping niet op waarheid berusten.86 Juristen on-derscheidden verder feitelijke, mondelinge en schriftelijke beledigingen. De eerstehadden betrekking op handelingen, zoals het zonder geldige reden tegen iemand pro-cederen, het ten onrechte iemand als schuldenaar aanspreken, het dreigen met geweldof het daadwerkelijk slaan van iemand. Mondelinge beledigingen bestonden uit valseverbale verwijzingen naar iemands karaktereigenschappen of gedrag, met de bedoe-ling de ander te krenken. Schriftelijke beschimpingen tenslotte waren publicaties vanspotliederen, pamfletten en volgens sommige rechtsgeleerden ook het in omloopbrengen van geruchten die iemands reputatie schade toebrachten. De zwaarte van debeledigingen had te maken met de aard, de persoon, de plaats en de tijd. Zo werden be-ledigingen die voor veel mensen te horen of te zien waren, als bijzonder ernstig be-schouwd. Te denken valt aan aanranding van het lichaam, zoals een uitgesnedenmondhoek, een blauw oog etc., en scheldkanonnades op straat met woorden die eenduidelijke beledigende lading hadden. Verder was de status van de beledigde van be-lang. Schoffering van bijvoorbeeld overheidspersonen gold als bijzonder kwalijk. Totslot was ook de sociale afstand tussen dader en slachtoffers een verzwarende factor. Hoedichter de beledigende partij tot de beledigde stond, zoals in het geval van buren, deste ernstiger was het voorval.87

Bij belediging konden rechters de dader een herroeping van de gewraakte woordenof een geldboete opleggen. De herroeping of amende honorable bestond uit een schuld-bekentenis, die tot de beledigde, God of justitie gericht moest worden en een verkla-

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 243

83 Zie hoofdstuk 2, par. 2.4.3.

84 Het bijleggen van een conflict gebeurde vaak door het conflict ‘af’ te drinken in de kroeg: Spierenburg, ‘Knife fighting’, 115;

Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 180; Broers, Beledigingszaken, 129. Vgl. De Groot, Inleidinge, III.35,3.

85 Vgl. Dinges, Maurermeister, 175-177; Horwitz, The logic of social control, 141,152,158; Bossy, ‘The study of dispute’, 12-15.

86 Zo mocht iemand die iets gestolen had een dief worden genoemd (Amerasinghe, Defamation, 82-88). Zie verder Janssens,

Strafbare belediging, 19-21.

87 Broers, Beledigingszaken, 82-84, 89-101.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 243

Page 240: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ring dat de dader het slachtoffer voor een persoon van eer en deugd hield.88 Een en an-der ging vaak gepaard met allerlei rituelen. Zo moest de dader zijn of haar herroepingvaak blootshoofds en met gevouwen handen en gebogen knieën uitspreken.89 De amen-de profitable diende als vergoeding voor het eerverlies van het slachtoffer wanneer de da-der zijn woorden niet introk of wanneer een amende honorable alleen onvoldoende com-pensatie bood, zoals bijvoorbeeld bij feitelijke beledigingen, waarbij ook geweldgebruikt werd. De hoogte ervan mocht het slachtoffer zelf bepalen, op basis van een ei-gen schatting van het door hem of haar ondervonden leed. Een verantwoording vanhet bedrag was niet nodig.90 Daarmee was een amende profitable naast compensatie ookeen vorm van wraak. Rechters waren echter niet verplicht het genoemde bedrag over tenemen. Ze hoorden ook rekening te houden met de persoon van de dader, het slacht-offer en de plaats van de handeling. Het geld van de amende profitable kwam in de regelniet ten goede aan het slachtoffer zelf, maar aan de armen. Een combinatie behoordeook tot de mogelijkheden.91

In de vredemakersboeken staan beledigingen meestal alleen omschreven als ‘inju-rieën’, ‘uitgeworpen injurieën’ of ‘injurie der waarheid’. In een aantal gevallen ont-breekt een dergelijke aanduiding van het geschil, maar valt uit het oordeel van de vre-demakers af te leiden dat het om een belediging ging.92 De beschimpingen zelf werdenover het algemeen niet genoteerd. Van drie gedaagden is bekend dat ze de eiseres voor‘hoer’ hadden uitgescholden, in één geval zelfs voor ‘allemanshoer’ [tippelaarster].93

Verder komt ‘dievegge’ twee keer voor.94 Van één vrouw werd gezegd dat zij haar eigenkind had vermoord.95 Eén man tenslotte hoorde ‘vagevier’ tegen zich roepen, wat zoukunnen verwijzen naar zijn – vermeende – roomse gezindheid.96 Voor onderzoek naarhet vocabulaire van de straat zijn de vredemakersboeken, gezien het geringe aantalconcrete scheldwoorden, al met al minder geschikt. De beledigingszaken waar de vre-demakers zich over bogen, kregen bovendien zelden een juridisch vervolg, zodat gege-vens uit de dingboeken en het notarieel archief nauwelijks ter aanvulling kunnen wor-den gebruikt. Wel kan bijvoorbeeld de zaak die brouwer Gedion Piaet tegencollega-brouwer Jacob Remeus had aangespannen iets beter worden begrepen dankzijeen attestatie bij notaris Van Tielt. Volgens ooggetuigen had Jacob Gedion namelijkom niet nader genoemde reden uitgemaakt voor ‘dief’ en beschuldigd van het zweren

244 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

88 Rechtsgeleerden onderscheiden de revocatio of verklaring dat het gesprokene in strijd met de waarheid was, de deprecatio of

schuldbekentenis en de declaratio honoris of verklaring dat de dader het slachtoffer voor een man of vrouw van eer en deugd hield

(Idem, 122-123; Van Leeuwen, Het Rooms-Hollands-Regt IV.37,1; De Groot, Inleidinge, III.36,3).

89 Vgl. de middeleeuwse voetval (zie onder meer Van Herwaarden (ea), Geschiedenis van Dordrecht, 125).

90 Het slachtoffer moest het door hem geschatte bedrag met een eed bekrachtigen (De Groot, Inleidinge, III. 35,2).

91 Van Leeuwen, Het Rooms-Hollands-Regt IV.37,1. Vgl. Broers, Beledigingszaken, 169.

92 Bijvoorbeeld: ‘De gedaagde moet de eiser voor het toekomende ongeïniureerd laten’ (RAL, ORA, inv.nr. 47 2H (18-4-1664)),

of ‘partijen moeten elkaar met vrede laten en zulcx niet meer zeggen’ (Idem (22-2-1664)) of ‘De beklaagde is geboden de vrouw

zulcx [zonder details] niet meer na te roepen’ (Idem (17-3-1664)). Anderen werden gelast de eiser niet langer uit te lachen (Idem,

inv.nr. 47 2I (24-10-1664)).

93 RAL, ORA, inv.nr. 47 2H (4-1-1664; 2-5-1664; 29-8-1664).

94 Idem (18-2-1664; 21-7-1664).

95 Idem (1-8-1664).

96 Idem (11-4-1664).

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 244

Page 241: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

van een valse eed.97 Uit deze sporadische gegevens kunnen natuurlijk geen conclusiesworden getrokken, hoewel wel duidelijk is dat de aangetroffen scheldwoorden weinigafwijken van wat andere fora te beoordelen kregen.98

Vredemakers kwamen bij beledigingen vaak een amende honorable overeen om heteerverlies van het slachtoffer te compenseren. Dit betekent dat veel daders, geconfron-teerd met het college van vredemakers, eieren voor hun geld kozen en alsnog de ge-wraakte belediging introkken. Bij weigering liepen ze het risico een geldboete te krij-gen. De amende profitable kwam veel minder vaak voor, een combinatie van beide soorten‘beteringen’ was nog zeldzamer. Helaas bevatten de betreffende zaken te weinig infor-matie om te achterhalen waarom in die gevallen een boete werd opgelegd. Een enkelekeer hadden naast beledigingen ook gewelddadigheden of feitelijke beledigingenplaatsgevonden. In één zaak moest een gedaagde daarvoor een bedrag van twaalf gul-den ophoesten.99 Eenzelfde bedrag werd opgelegd bij een ‘uitgeworpen injurie’.100 Hoehoog in beide gevallen de eis was, is niet overgeleverd. Gemiddeld legden de vredema-kers een bedrag van zo’n zestig stuivers op. Overigens was met een amende honorable ofprofitable de kous lang niet altijd af. In eenderde van de gevallen sommeerden de vrede-makers de geschilvoerende partijen ook om elkaar voortaan met rust te laten. Somsvoorzag het forum deze waarschuwing van het dreigement dat bij herhaling de schoutzou worden ingeschakeld om toezicht te houden. In het ergste geval zouden de partij-en dan dus voor ordeverstoring kunnen worden vervolgd.

Tabel 7.5 Oordeel van vredemakers bij beledigingszaken (1664).

Oordeel Totaal Waarvan inclusief

waarschuwing

N % N %

Alleen amende honorable 84 50 46 84

Alleen amende profitable 17 10 6 11

Amende honorable en profitable 4 2 3 5

Alleen waarschuwing 30 18 Nvt Nvt

Onbekend 33 19 Nvt Nvt

Totaal 168 100 55 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 47 2H, 2I.

Het aantal vrouwen onder de eisers en gedaagden wijkt bij beledigingszaken flink afvan de overige categorieën. Zo zijn de daders iets vaker vrouw dan man; bij de slacht-offers is die verhouding omgekeerd. In het totaal van alle rubrieken, inclusief beledi-

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 245

97 RAL, ONA, inv.nr. 904, nr. 196 (15-11-1664); RAL, ORA, inv.nr. 47 2I (28-11-64).

98 Vgl. Broers, Beledigingszaken, 147,148; Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 180,186-188; Idem, Maurermeister, 240-246; De Waardt,

‘Naar een geschiedenis van de eer’, 12; Roodenburg, ‘Eer en oneer’, 132-135.

99 RAL, ORA, inv.nr. 47 2H (7-1-1664). Twaalf gulden is iets meer dan twaalf keer het gemiddelde dagloon van een onge-

schoolde arbeider en vier procent van zijn jaarinkomen.

100 Idem (18-1-1664).

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 245

Page 242: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

gingen, ligt het aantal vrouwen dat als eiser of gedaagde bij een proces voor de vrede-makers betrokken is, beide rond de twintig procent. De meeste vrouwelijke eisers wa-ren vermoedelijk ongehuwd, aangezien van hen niet is vermeld of ze weduwe waren ofdat hun man hen bijstond. Van de eenentachtig vrouwen die bij de vredemakers eenproces wegens belediging begonnen, waren er elf weduwe. Van slechts één vrouw staatde naam van haar man vermeld. Mogelijk moesten de overigen zich als ongehuwdenteweer stellen tegen opmerkingen over hun seksuele moraal. Wie zich bijvoorbeeld alsongetrouwde vrouw met mannen inliet of ’s avonds alleen over de straten liep, laaddealgauw de verdenking van hoererij op zich. Dat was slecht voor de positie in de buurten de kansen op de huwelijksmarkt.101 De vrouwelijke eisers hadden daarbij overigenshet meest te stellen met andere vrijgezelle vrouwen. Dit bevestigt het beeld dat in hetroddelcircuit in de buurt vooral vrouwen actief waren.102

De sociale status van de beledigde en beledigende partij valt nauwelijks uit de vre-demakersboeken op te maken. Van slechts vijftien procent van de eisers is het beroepbekend; bij de gedaagden ligt dit percentage op acht. Daarbij worden de gegevens vande eisers nog vertekend door de aanwezigheid van een tweetal procureurs en een advo-caat, die namens een niet nader genoemd persoon optraden. Iets minder dan eenderdevan de eisers van wie het beroep bekend is, was werkzaam in de textielsector. Het gingdaarbij om een wolkammer, vier vollers, een lakendrapier en een lakenbereider. Deoverigen waren eveneens voor het merendeel ambachtslieden. Onder de gedaagden bevonden zich voor zover kon worden nagegaan nauwelijks textielarbeiders of -pro-ducenten, wel ambachtslieden en neringdoenden. Over het grootste deel van de ge-schilvoerende partijen valt kortom weinig te zeggen, behalve dat er zich weinig ver-mogende Leidenaren onder leken te bevinden.103

GeweldDe grens tussen beledigingen en gewelddadigheden is niet eenvoudig te trekken. Ge-weld kon uitermate beledigend zijn, zoals in het vorige hoofdstuk is uiteengezet. Van-daar dat gewelddadige vernederingen door juristen onder feitelijke beledigingen werdgerekend. Ook het vernielen van deuren en ramen van huizen, als verlengstuk van debewoner, gold als bijzonder kleinerend. De gevolgen ervan moesten wel beperkt blij-ven tot gering lichamelijk letsel en kleine materiële schade om als een belediging teworden opgevat.104 Maar er zijn meer factoren die de scheiding tussen beledigingen engeweld ingewikkeld maken. Verbale en fysieke beschimpingen gingen vaak samen.

246 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

101 Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 184. Zie ook Tlusty, ‘Crossing gender boundaries’, 185-197; Shoemaker, Prosecution and pun-

ishment, 180,186; Roodenburg, Onder censuur, 251; Garrioch, Neighbourhood and community, 85.

102 Het aantal mannelijke eisers dat tegen een man een proces wegens belediging begon was 55 (33%), tegen een vrouw was dit

32 (19%). Er waren 24 vrouwen die tegen een man procedeerden (14%), terwijl 57 van hen een vrouw voor de vredemakers daag-

den (34%). Van alle vrouwelijke gedaagden waren er volgens de gegevens uit de vredemakersboeken drie weduwe en tien ge-

huwd. Vgl. o.m. Hanawalt, Gender and social control, 81-84; Leuker, ‘Schelmen’, 333; Dekker, ‘Women in revolt’, 349; Garrioch,

Neighbourhood and community, 23, 84-86.

103 De database van de vredemakers is vergeleken met die van de tweehonderdste-penningkohieren van 1674 en met het he-

renboekje van 1664 (RAL, BLO, 80850d).

104 Vgl. Janssens, Strafbare belediging, 18; Dinges, Maurermeister, 316; Broers, ‘Van tafel 8 tot boek 6’, 302.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 246

Page 243: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Nogal eens ontaardde een woordenwisseling in een handgemeen, waarbij ook wapensgebruikt werden.105 Wanneer dus in de vredemakersboeken slechts ‘injurie’ vermeldstaat, zou sprake kunnen zijn van een niet geregistreerde feitelijke belediging. Omge-keerd is het ook mogelijk dat aan bepaalde gewelddadigheden een niet genoemdescheldpartij voorafgegaan is. Nadere gegevens die meer licht op de zaak zouden kun-nen werpen, zoals soms aanwezig in notariële attestaties of civiele gedingen, kondenniet worden gevonden. In dit hoofdstuk worden daarom, noodgedwongen, processenwaarin sprake is van ‘injurie’ als gevallen van belediging beschouwd en gewelddadig-heden, zonder vermelding van beledigingen, als geweldszaken.

Het aantal processen voor de vredemakers wegens geweld is bijzonder laag, name-lijk vier. Grove gewelddadigheden, zoals mishandelingen, werden vaak door de schoutstrafrechtelijk vervolgd. Hetzelfde gold in principe ook voor verstoringen van de open-bare orde, zoals messentrekken, stennismaken en vechten. Maar de schout kwam erniet altijd aan te pas.106 Soms ging het betrokkenen eerder om het verkrijgen van eenschadevergoeding. Toch lijken ook dan geweldszaken niet helemaal op hun plaats bijhet college van vredemakers. De vredemakers probeerden immers partijen in eerste in-stantie met elkaar te verzoenen, waarbij het herstellen van de vrede centraal stond.Voor het eisen van forse geldbedragen moesten slachtoffers bij de civiele vierschaarzijn. Het lijkt dan ook niet erg waarschijnlijk dat de processen wegens gewelddadig-heden waarin de vredemakers zelf een uitspraak deden, bijzonder ernstig waren. He-laas is de precieze aard van het geweld in de onderzochte zaken niet omschreven. In ééngeval werd de gedaagde opgeroepen zich van ‘dergelijk geweld’ te onthouden.107 Abra-ham Jansz. moest Cijntje de Neef twee rijksdaalders betalen wegens mishandeling. Hijzou Cijntjes kind ‘ernstig’ hebben verwond, maar gezien de hoogte van het bedrag zalvan blijvende invaliditeit of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid geen sprake zijn ge-weest.108 In twee gevallen oordeelden de vredemakers dat de schout een oogje op de par-tijen moest houden. Eén keer onthield het forum zich van een uitspraak.

Het aantal geweldszaken is te gering om nadere conclusies over de sociale achter-gronden van de geschilvoerende partijen te trekken. Bovendien is van geen van de be-trokkenen het beroep bekend. Wel waren, vrijwel in overeenstemming met gegevensvan de criminele vierschaar, alle daders mannen.109 Van de eisers was de helft vrouw.

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 247

105 Vgl. Spierenburg, ‘Knife Fighting’, 112-113; Dinges, Maurermeister, 276-277,342; Leuker, ‘Schelmen’, 319.

106 De schout was bovendien afhankelijk van aangiftes. Herbergiers en chirurgijns waren verplicht om gewonden die zij

moesten verbinden aan de schout door te geven (vgl. Faber, Strafrechtpleging en criminaliteit, 55-58; RAL, SAII, invr. 12, p. 250).

107 RAL, ORA, inv.nr. 47 2I (8-12-1664). ‘Geweld’ had in de zeventiende eeuw verschillende betekenissen, variërend van druk-

te of gedruis tot overheersing of dwang. Maar als rechtsterm had het woord vooral betrekking op wederrechtelijke handelin-

gen tegen personen of goederen (WNT).

108 De gedaagde kreeg de boete ‘over pijn en smert bij des eijsers kint geleden en deformatie overmits een wonde bij den ge-

daagde het voors. kint geïnfligeert’ (RAL, ORA, inv.nr. 44 2I (28-4-1664)).

109 In Leiden werden tussen 1533 en 1811 19 vrouwen en 344 mannen veroordeeld wegens mishandeling (V.d. Heuvel, Crimi-

nele vonnisboeken).

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 247

Page 244: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

DiefstalEveneens bescheiden van omvang is de slechts vier zaken tellende subcategorie ‘dief-stal’. Het gaat hier opnieuw om een vergrijp dat doorgaans strafrechtelijk werd ver-volgd. Meestal betrof het dan overigens daders die niet uit de stad kwamen, zoals be-delaars, vagebonden, rondtrekkende landarbeiders, ex-soldaten en kermisartiesten.110

Degenen die wegens diefstal voor de vredemakers werden gedaagd, waren naar allewaarschijnlijkheid gevestigde Leidenaren.111 Zij werden bovendien alleen van kleinediefstallen beschuldigd. Een ander verschil is dat de crimineel vervolgde rovers en in-brekers dikwijls op heterdaad waren betrapt of waren aangehouden met de gestolengoederen nog in hun bezit. De eisers die buurtgenoten van diefstal beschuldigden, le-ken alleen maar vermoedens te hebben. De grens tussen aanklacht en belediging washierdoor vloeiend. Joris Drolenva moest om die reden zijn aantijgingen inslikken; zo-lang Anthonij Loos beschuldigd noch veroordeeld was voor het stelen van achtentwin-tig stuivers moest hij voor een eerlijk man gehouden worden.112 Warmoesier Jan Pie-tersz. de Vinck stond vast en zeker sterker toen hij Jan van Belle aanklaagde wegens hetachteroverdrukken van groenten. De omschrijving van het vergrijp is helaas onduide-lijk, mogelijk gaat het om stroperij, maar de vredemakers vonden wel dat de gedaagdedertig stuivers moest betalen om de groenten te vergoeden.113

Over de bij diefstal betrokken partijen is nauwelijks iets bekend. Bovendien is hetaantal processen in deze rubriek opnieuw te klein om er algemeenheden uit te kunnenconcluderen. Wel valt op dat alle gedaagden mannen waren. Bij de crimineel vervolg-de diefstallen was drieëndertig procent van alle daders vrouw.114

Overtreding stedelijke keurenZonder dat de eigen reglementen hen hiertoe bevoegdheden gaven, legden de Leidsevredemakers met enige regelmaat boetes op bij kleine overtredingen van de stedelijkekeuren. Vaak was dan een van de onderschouten eiser. Deze plaatsvervangers van deschout waren om beurten bij civiele rechtszittingen, ook die van het college van vrede-makers, aanwezig en zagen toe op de uitvoering van het vonnis van de schepenen.115

Hun speciale taak was het zoeken naar overlastgevers en overtreders op straat en in her-bergen. Vagebonden en bedelaars van buiten Leiden moesten zij de stad uitzetten. Ver-der ondersteunden ze de schout bij het verhoren van arrestanten. Het was onder-schouten verboden om het bij grote vergrijpen met de overtreders op een akkoordje tegooien, zoals de schout wel mocht. Alleen bij bedragen tot zes gulden mochten zij een

248 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

110 Vgl. Egmond, ‘Recht en krom’, 24,25; Faber, Strafrechtpleging, 261,265.

111 Volgens artikel 2 van de keur op ’t vredemaken was het college van vredemakers alleen bedoeld voor ‘partijen binnen dese

stadt woonende’ (opgenomen in de keur sedert 1651). Helaas kunnen degenen die van diefstal beschuldigd werden, niet in de

trouw- of poorterboeken worden geïdentificeerd.

112 RAL, ORA, inv.nr. 47 2H (15-2-1664).

113 Idem. Vgl. Van Deursen, Kopergeld, 61-62; Sharpe, ‘Enforcing the law’, 105.

114 Tussen 1664 en 1668 waren drie van de negen veroordeelde dieven vrouw (Van den Heuvel, Criminele vonnisboeken). Vgl.

Noordam, ‘Strafrechtpleging’, 237-238.

115 Het ambt van substituutschout werd in 1588 ingesteld toen het schoutambt tijdelijk met het baljuwschap en dijkgraaf-

schap van Rijnland was gecombineerd (Goudappel & Snapper, ‘Het Leidse schoutambt’, 38).

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 248

Page 245: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

schikking treffen. Blijkbaar konden zij dan bij weigering de betrokkenen voor het col-lege van vredemakers dagvaarden, hoewel hun instructie die mogelijkheid onvermeldlaat.116

De processen die de onderschouten wegens overtredingen voor de vredemakers be-gonnen, hadden zonder uitzondering betrekking op kroegbazen die hun zaak te langopenhielden. Het was herbergiers, taverniers, tappers en tabak- en brandewijnverko-pers verboden na tien uur ’s avonds en in de winter al na negen uur, sterke drank teschenken. Niet toevallig stond op deze overtreding een boete van zes gulden, precieshet maximumbedrag tot waar de onderschouten een schikking mochten treffen. Vooriedere gast die na de officiële sluitingstijd nog aanwezig was, moest de caféhouder ech-ter nog eens drie gulden neertellen.117 In theorie werd zo de bevoegdheid van de on-derschouten natuurlijk overschreden. Maar in de praktijk was dit zelden het geval.Geen van de door de vredemakers opgelegde boetes naar aanleiding van ‘het tappen nahet uur’ was conform de keur. Blijkbaar kon toch steeds een schikking worden getrof-fen. Zo kreeg Thomas Hoet een boete van tweeënhalve gulden omdat hij na tien uur ’s avonds nog aan vier personen brandewijn had geschonken.118 Christiaen Hellinghkreeg echter een boete van vierentwintig gulden wegens herhaalde overschrijding vande taptijden.119 Gemiddeld bedroeg het opgelegde bedrag zes gulden.

Vrijwel alle twintig gedaagden die de keur op het tappen van sterke drank overtra-den, waren brandewijnverkopers. Deze winkeliers verkochten dus niet alleen hunbrandewijn, maar schonken deze ook, zij het in het klein. Voor zover vermeld, haddenzij na de officiële sluitingstijd steeds maar ‘enkele’ gasten in huis; twee kroegbazenhadden er op het moment dat de onderschouten waren binnengevallen nog vier zitten.Het is niet duidelijk waarom juist deze brandewijnverkopers voor het college van vre-demakers moesten verschijnen. Leiden moet vele tientallen brandewijnverkopers bin-nen haar poorten hebben gehad; in de belastingkohieren van 1674 staan er alleen alhonderddrieëndertig vermeld.120 Hielden de meesten zich dan gewoon aan de regels?Of controleerden de onderschouten zo weinig? Dat lijkt gezien hun financiële belangbij het uitdelen van boetes onwaarschijnlijk.121 Mogelijk hadden de gedaagde brande-wijnverkopers een onderhandse schikking met de onderschouten geweigerd en trof-fen de anderen bij een overtreding wel een overeenkomst. Feit is dat de gereformeerdekerkenraad zich in 1656 bij het stadsbestuur beklaagde dat de onderschouten het zo

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 249

116 RAL, SAII, inv.nr. 1073. Zie voor de zogeheten compositiebevoegdheid van de schout onder meer: Van der Heijden, Huwelijk

in Holland, 82-85; Faber, Strafrechtpleging, 35; Van Caenegem, Strafrecht in Vlaanderen, 312-323.

117 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 224.

118 RAL, ORA, inv.nr. 47 2H (4-4-1664).

119 Idem (27-6-1664).

120 Peltjes, Leidse lasten, 13. Vgl. Tjalsma, ‘Een karakterisering van Leiden’, 29.

121 Onderschouten kregen geen vast salaris. Hun inkomen bestond uit een gedeelte van de boetes. Alle boetes op overtredin-

gen van 20 stuivers en lager waren voor de onderschouten. Van boetes tussen 1 en 6 gulden kregen ze de helft, van boetes tussen

de 6 en de 12 gulden eenderde. Geldstraffen van 12 tot 50 gulden waren voor eenvijfde deel voor de onderschouten. Bij sommen

die hoger uitkwamen kregen ze slechts eenvijfde deel van de eerste vijftig gulden van het bedrag. Wanneer de schout afwezig

was en de eerste onderschout diens honneurs waarnam tijdens rechtzittingen had hij ook recht op een deel van de boetes bij

défauten, de leges voor het horen van getuigen en dergelijke (RAL, SAII, inv.nr. 1073). Vgl. Van de Pol, Amsterdams hoerdom, 236.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 249

Page 246: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

vaak met brandewijnverkopers op een akkoordje gooiden. De onderschouten ontken-den dit overigens ten stelligste.122 De afwezigheid van herbergiers en andere kroegba-zen onder de gedaagden valt ook op. Traden de onderschouten daar niet tegen op, ofwas de bereidheid tot schikking onder de andere horecaondernemers groter? Slechts inéén geval is sprake van een vaantjeshoudster die door de vredemakers beboet werd om-dat ze te laat haar deuren sloot. Vaantjes waren tapperijen waar bier per kan verkochtwerd voor particulier gebruik. Ze waren te herkennen aan een houten vlaggetje ofvaantje. Enkele vaantjeshouders hadden hun winkel echter ingericht als kroeg.123

Niet alleen onderschouten speurden naar overtredingen, ook de tien dienaren vande schout deden dat. Deze bewapende dienders konden eveneens Leidenaren die defout ingingen, bekeuren en eventueel voor de vredemakers dagen, hoewel dit recht,voor zover kon worden nagegaan, nergens in een keur is vastgelegd.124 Het ging daarbijsteeds om één tamelijk klein vergrijp, namelijk het vervuilen van straten en grachtenmet as.125 Volgens de keur diende dit beboet te worden met twintig stuivers als de as opstraat terecht was gekomen en twee gulden wanneer het vuil in de gracht belandde.126

Maar ook hier gold dat deze sancties door de vredemakers nauwelijks werden opge-legd. Alleen ene Catalijntje moest de hele boete betalen voor het bevuilen van de grach-ten, mogelijk omdat ze al vaker was betrapt. Maar de meeste overtreders, allemaalvrouwen en voor een belangrijk deel dienstmeiden, mochten met de helft van de boe-te volstaan. Waarom de vredemakers niet de in de keur vastgestelde straf oplegden, isniet helemaal duidelijk. Waren de vrouwen niet vermogend genoeg om de volledigeboete te betalen en waren andere overtreders wel in staat ter plekke een regeling metde dienaren te treffen? Of weigerden de meesters van de dienstmaagden om voor hunpersoneel in te staan, zoals de keur vereiste? Het was in ieder geval steevast winter wan-neer deze boetes werden opgelegd en in dit seizoen zaten veel Leidenaren, met namevrouwen, extra krap bij kas.

TwistOnder twist worden in dit verband algemene onenigheden tussen personen gerekend,die door de vredemakers niet als ‘injurie’ of gewelddadigheden geregistreerd werdenen waarbij ook het oordeel van het college van vredemakers niet naar een belediging ofhandgemeen verwijst. Alleen uit wat het forum wél als uitspraak noteerde, kan wordenafgeleid dat het om ruzies moest gaan. Een vaak opgelegd oordeel is bijvoorbeeld datpartijen gelast werden elkaar met rust te laten, al dan niet in combinatie met de waar-schuwing dat de schout of onderschout voortaan op het gedrag van de gedaagde, envaak ook op dat van de eiser, zou letten. Dat hield in dat bij herhaling een boete konvolgen. Deze uitspraak kwam eveneens bij beledigingen voor, maar dan werd tegelij-

250 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

122 RAL, SAII, inv. 189 (14-9-1656).

123 RAL, ORA, inv.nr. 47 2I (20-10-1664). Vgl. Dekker,’Arbeidsconflicten’, 72. Zie ook Schmidt, Overleven na de dood, 134-135; Le

Francq van Berkheij, Natuurlijke historie van Holland III, 1057.

124 Ze dienden alle overtredingen van de keuren die hen ter ore kwamen te beboeten (RAL, SAII, inv.nr. 726).

125 Ook de klerken die in de poorten werkten en de commissarissen van de voerlieden mochten mensen die hun as niet in de

daartoe bestemde putten loosden, een boete opleggen (RAL, SAII, inv. 189 (18-3-1655)).

126 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 25.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 250

Page 247: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

kertijd een ‘amende honorable’ of ‘profitable’ opgelegd of bevatte de omschrijving vande zaak, zoals gezegd, het woord ‘injurie’. Het gebrek aan een nadere omschrijving vande als ‘twist’ aangemerkte geschillen maakt dat hier nauwelijks op de kwesties kanworden ingegaan. Ook een vergelijking met andere gerechtelijke of notariële bronnenleverde niets op.

7.4.2 Huwelijk en zedelijkheid

Het is opvallend hoe weinig de vredemakers werden ingeschakeld bij (voor)echtelijkeproblemen. Blijkbaar vonden de inwoners van Leiden het college van vredemakers niethet meest aangewezen forum voor het bereiken van een oplossing bij echtelijke mis-handeling of voorechtelijke zwangerschap. Een van de redenen hiervoor is de korte ju-ridische procedure van het college die zich niet leende voor de dikwijls complexe hu-welijksproblematiek. Maar misschien is het juister om te zeggen dat andereinstellingen meer geschikt geacht werden voor het beëindigen van moeilijkheden ophet gebied van huwelijk en zedelijkheid. De keuze hing af van de oplossing die menvoor ogen had. Zo bestond de mogelijkheid buurtheren en kerkenraden in te schake-len voor bemiddeling tussen echtgenoten in een poging de verhoudingen binnen hethuwelijk te normaliseren. Verder kon een kerkenraad in gezinnen van lidmaten, wan-neer bemiddeling niets uitrichtte, door middel van tucht druk uitoefenen om bijvoor-beeld overspel of mishandelingen te laten ophouden. Ook het notariaat was een goedemogelijkheid. Niet alleen kon met behulp van een attestatie een partner worden be-wogen om tot een vergelijk te komen, maar ook was het mogelijk, bij het uitblijven vaneen oplossing, met behulp van dezelfde akte een juridische procedure te starten. Be-handeling door de vredemakers bleef dan dikwijls achterwege. Tot slot waren er nogde commissarissen voor huwelijkse zaken, die zich met de juridische afwikkeling vanbepaalde echtelijke kwesties konden bezighouden. In Leiden hielden ze daar echtergeen systematische aantekeningen van bij.127

Een aantal huwelijksproblemen ontbreekt helemaal in de vredemakersboeken, zo-als overspel en kwaadwillige verlating. Deze ernstige zaken hoorden thuis bij de civie-le vierschaar. Ook konden ze door de schout in een strafrechtelijk proces aanhangigworden gemaakt of door kerkenraadsleden worden besproken in een tuchtprocedure.Dit gold ook voor incest, verkrachting en bloedschande.128 Zo riskeerden daders ondermeer verbanning uit Leiden en, als ze lid waren van bijvoorbeeld de gereformeerdekerk of de doopsgezinde gemeente, verwijdering uit de avondmaalsgemeenschap. Wieechter bij mishandeling, overspel of kwaadwillige verlating niet zozeer bestraffing vanzijn of haar partner op het oog had, maar vooral van hem of haar af wilde, kon ook re-spectievelijk een scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk aanvragen.Dit gebeurde meestal door middel van een procedure voor de civiele vierschaar. Wan-neer beide echtelieden het over de scheiding van tafel en bed eens waren, dan kon dezeook worden geregeld via vrijwillige rechtspraak, wat neerkwam op het juridisch be-

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 251

127 Zie Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 38,39.

128 Vgl. Idem, 257,258; Roodenburg, Onder censuur, 302-316.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 251

Page 248: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

krachtigen van een bijvoorbeeld door een notaris opgesteld document waarin de tijde-lijke beëindiging van het samenwonen geregeld werd.129 Maar dit alles viel buiten debevoegdheid van de vredemakers. Maakte een van de partners bezwaar, dan moest eenrolprocedure in gang worden gezet. Deze diende direct voor de vierschaar; de vrede-makers sloeg men dan over.130

Tabel 7.6 Verdeling van de onderzochte processen voor het college van vredemakers (1664) waarinmoeilijkheden op het gebied van huwelijk en zedelijkheid naar voren komen, in perso-nen (T) mannen (M), vrouwen (V) en aantal zaken (N). Tussen haakjes staat het aantal ver-volgzaken in deze rubriek.

Categorie Personen 1664 Zaken

Eiser Gedaagde

M V T M V T N %

Vaderschapsactie/defloratie 1 1 2 1 1 2 2 29

Verbreken trouwbelofte 1 0 1 0 1 1 1 14

Huwelijkse geboden 1 0 1 0 1 1 1 14

Echtelijke mishandeling 0 1 1 1 0 1 1 14

Overig 1 1 2 1 1 2 2 (4) 29

Totaal 4 3 7 3 4 7 7 (4) 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 47 2H, 2I.

Uiteindelijk mobiliseerden zeven mensen het college van vredemakers in verband metproblemen op gebied van huwelijk en zedelijkheid. Het is niet duidelijk wat hen voorde vredemakers deed kiezen. Wel lijken de betrokkenen geen lid van de Nederduitse ofWaalse gereformeerde kerk of doopsgezinde gemeente te zijn geweest. Lidmatenboe-ken van deze denominaties ontbreken weliswaar voor de onderzochte periode 1664-1668, maar het feit dat de echtelijke problemen niet in de kerkenraadsnotulen ge-noemd werden, terwijl de betrokkenen die wel bij een rechtbank aanhangig maakten,geeft te denken. Niet alleen was de ernst van de feiten zelf aanleiding genoeg voortuchtmaatregelen. Ook het aanspannen van een proces was not done voor lidmaten. Debetrokken leden brachten dan namelijk de avondmaalsgemeenschap in opspraak.131

Over de inzet van buurtheren bij de door de vredemakers behandelde huwelijksge-schillen is minder met zekerheid te zeggen. Er zijn nauwelijks Leidse buurtregistersovergeleverd, zodat onduidelijk is of de geschilvoerende partijen hun buurtheer had-den ingeschakeld voordat hun zaak bij de vredemakers voorkwam. Volgens de keur opde gebuurten hoorden ze dat wel te doen. Maar in de beschikbare buurtregisters zijn

252 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

129 Vgl. Helmers, Gescheurde bedden, 177-179. Ook werden soms scheidingen van tafel en bed door de buurtheer uitgesproken.

Deze waren officieus en hadden geen formele status. Zo bleef bijvoorbeeld de gemeenschap van goederen bestaan. Hoe vaak de

onderhandse regelingen voorkwamen, is niet duidelijk (zie hoofdstuk 2 par. 2.4.3).

130 Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 184, 201-202.

131 Overigens kan ook stille tucht zijn uitgeoefend. Vgl. hoofdstuk 5. Zie verder Roodenburg, Onder censuur, 133; Zijlstra, Om de

ware gemeente, 451.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 252

Page 249: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

daar nauwelijks sporen van te vinden.132 Het lijkt erop dat het mobiliseren van vrede-makers bij huwelijksproblemen vooral een negatieve keuze was, waarbij andere optiesniet of onvoldoende bereikbaar waren.

Vaderschapsacties, trouwbeloften en huwelijkse gebodenDe vredemakersboeken bevatten slechts één geval van echtelijke mishandeling, althansbeide partijen verschenen om die reden dezelfde maand voor de civiele vierschaar.133 Deoverige processen inzake huwelijk en zedelijkheid die bij de vredemakers dienden, be-troffen min of meer administratieve kwesties, zoals de zogeheten vaderschapsactieswaarmee een ongehuwde moeder eiste dat de verwekker van haar kind met haar zoutrouwen of haar financieel zou compenseren. Het was daarbij van cruciaal belang omaan te tonen dat de vader de vrouw trouwbeloften had gedaan. Toezeggingen om tetrouwen waren bindend. Meisjes die zwanger raakten, konden daar een beroep op doenwanneer de verwekker bij nader inzien van een huwelijk afzag. Trouwen was voor henzo een manier om hun verloren eer te redden.134 Maar er was nog een manier, namelijkfinanciële compensatie. Een beroep op trouwbeloften leidde niet automatisch tot eenhuwelijk. Regelmatig waren de beloften onbewijsbaar of ontkende de andere partij dezeonder ede. Wanneer de geslachtsgemeenschap wél door de man werd erkend, kon dezeveroordeeld worden tot het vergoeden van de verloren eer, en, als het kind reeds gebo-ren was, van de kraamkosten en eventuele alimentatie.135 Gillis van den Bosch hoefdedaarom de zwangere Geertje Florisd., met wie hij het bed had gedeeld, alleen financieelte compenseren voor het verlies van haar eerbaarheid voordat ze moest gaan bevallen.De trouwbeloften waar Geertje zich op beriep, bleken niet te bewijzen.136 Met het von-nis wordt overigens ook duidelijk dat de eerbaarheid van de vrouw zich beperkte tothaar maagdelijkheid. Weduwen kwamen niet in aanmerking voor dotatie.137

In bepaalde omstandigheden konden trouwbeloften, met goedvinden van beide par-tijen, worden ontbonden. Het ging dan om huwelijkstoezeggingen aan meerdere per-sonen, vreemdgaan, het overgaan op een niet-gereformeerde religie, krankzinnigheid,onverzoenlijke haat of eerverlies van de partner. Voorwaarde was wel dat het meisje nietzwanger was. Pieter de Tombe had zo zijn twijfels over de trouw van Catrijn de Bruijnen daagde haar voor de vredemakers. Daar lijkt ze de schending van Pieters vertrouwente hebben erkend. Catrijn en Pieter spraken vervolgens af om elkaar ten overstaan vande commissarissen van huwelijkse zaken te ontslaan van de trouwbeloften.138

Jan Jansz. Lommerij eiste van Maertje Salomonsd. dat zij zijn huwelijkse gebodenniet zou beletten. Huwelijken moesten volgens de politieke ordonnantie van 1580 totdrie keer toe vanaf het stadhuis of de kansel worden aangekondigd, zodat ouders, fa-milie, vrienden en andere betrokkenen in de gelegenheid waren om bezwaren tegen de

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 253

132 Vgl. hoofdstuk 2. Vredemakers verwezen in 1664 geen enkele huwelijkskwestie terug naar een buurtheer.

133 De zaak is uitgebreid beschreven in hoofdstuk 8, par. 8.1.1.

134 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 97,129; Roodenburg, Onder censuur, 273; Koorn, ‘Illegitimiteit en eergevoel’, 77-78.

135 Het gedrag van het meisje bleef overigens onbeboet. Vgl. Vleeschouwers, ‘Self-divorce’, 87; Broers, ‘Flos mihi dos’, 46-48.

136 RAL, ORA, inv.nr. 47 2H (25-1-1664).

137 Burghartz, ‘Geschlecht, Körper, Ehre’, 214,218; Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 88-96, m.n. 89.

138 RAL, ORA, inv.nr. 47 2I (10-11-1664). Vgl. Roodenburg, Onder censuur, 265.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 253

Page 250: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

voorgenomen bruiloft in te dienen. Op die manier moesten clandestiene huwelijkenworden voorkomen, zoals bijvoorbeeld een echtverbintenis tussen familieleden, bin-nen de zogeheten verboden graden, of met een partner die al aan een ander trouwbe-loften had gedaan of die een losbandig leven leidde. De bezwaren tegen het aangekon-digde huwelijk moesten wel schriftelijk worden ingediend.139 Onduidelijk is of MaertjeSalomonsd. dat had gedaan. Waarschijnlijk was ze een vroegere geliefde van saaiwerkerJan Jansz. Lommerij en meende ze dat hij haar trouwbeloften had gedaan.140 In ieder ge-val leek het bewijs voor haar bezwaren mager. Voor de vredemakers verklaarde ze, con-form de vordering van Jan, de geboden van de eiser niet langer te zullen beletten.141

Het aantal zaken is te gering voor een goede analyse van de geschilvoerende partij-en. Wel valt op dat bij de eisers in de huwelijkszaken die voor de vredemakers aanhan-gig werden gemaakt vrouwen licht in de minderheid waren. In drie van de zevenrechtszaken daagden vrouwen een man voor het college. Doorgaans waren de verhou-dingen in dergelijke kwesties omgekeerd. Het waren immers vooral vrouwen die wer-den aangekeken op een buitenechtelijke zwangerschap. Maar bij nader inzien wijkende zaken in de vredemakersboeken nauwelijks van dit beeld af. Zeker drie mannen lij-ken hun geding te hebben aangespannen in reactie op beweringen van een vrouw diemet hen wilde trouwen.

7.4.3 Contracten en afspraken

SchuldenEén vluchtige blik op tabel 7.7 is voldoende om vast te stellen welke kwesties het enor-me aandeel van de categorie ‘contracten en afspraken’ veroorzaakten: de schulden.Deze vormden zo ongeveer de core business van het vredemakerscollege met ruim zeven-tig procent van de geschillen in de bewuste rubriek en zo’n zestig procent van alle za-ken waarvan bekend is waar ze over gingen. Nu was het hebben van schulden in devroegmoderne tijd een alledaags verschijnsel. De meeste mensen kochten destijds opde pof. Zij lieten bijvoorbeeld hun aankopen aantekenen op zogeheten kerfstokken.Anderen leenden geld met behulp van obligaties of kochten op krediet en sloten daar-toe een contract. Tot slot konden leningen ook gewoon mondeling worden aange-gaan.145 Schulden hoefden op zich, wanneer iedereen op tijd betaalde, geen problemenop te leveren. Maar wanneer aflossing uitbleef, konden ook de schuldeisers in moei-lijkheden komen en zelf hun betalingsverplichtingen niet meer voldoen. Het dagvaar-den van schuldenaren voor het college van vredemakers was dan een doeltreffende ma-nier om alsnog het uitgeleende geld terug te krijgen.

254 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

139 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 63-67, m.n. 65.

140 Vgl. Vleeschouwers, ‘Self-divorce’, 96-97.

141 RAL, ORA, inv.nr. 47 2I (17-10-1664).

142 Vijf zaken werden aangespannen door groepen erfgenamen of voogden. Zij zijn niet nader gespecificeerd en dus niet meegeteld.

143 Twee keer werd een niet nader omschreven groep erfgenamen gedagvaard, die niet is meegeteld.

144 In één zaak was een groep erfgenamen de eiser.

145 Vgl. Schmidt, Overleven na de dood, 109; Pot, Arm Leiden, 221,222.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 254

Page 251: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Tabel 7.7 Verdeling van de onderzochte processen voor het college van vredemakers (1664) waarinmoeilijkheden op het gebied van contracten en afspraken naar voren komen, in personen(T), mannen (M) en vrouwen (V) en het aantal zaken (N). Tussen haakjes staat het aantal ver-volgzaken in deze rubriek.

Categorie Personen 1664 Zaken

Eiser Gedaagde

M V T M V T N %

Schulden 1181 200 1381142 1212 204 1416143 1386 (535) 71

Huurgeschillen 337 115 452144 376 83 459 453 (113) 23

Aankoop en levering 28 12 40 39 2 41 40 (13) 2

Erfeniskwesties 17 0 17 14 6 20 17 (7) 1

Burenkwesties 14 1 15 14 2 16 15 (6) 1

Contractbreuk 6 1 7 5 2 7 7 (3) <1

Overig 19 2 21 17 4 21 21 (11) 1

Totaal 1602 331 1933 1677 303 1980 1939 (688) 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 47 2H, 2I.

De betalingsmoeilijkheden waar de vredemakers zich over moesten buigen, warendoorgaans weinig ingewikkeld en eenvoudig te bewijzen. Zo had Jan Cornelisz. vanThol goed geadministreerd dat hij Laurijn la Mote ooit voor drieëntwintig gulden aanwinkelwaren had geleverd. Hij eiste zijn geld. De vredemakers waren dankzij het kas-boek van Jan snel van de rechtmatigheid van de vordering overtuigd en sommeerdenLaurijn het geëiste zonder uitstel te betalen.146 Maar vaak werden de vorderingen opzichzelf niet betwist en waren de moeilijkheden te wijten aan de slechte financiële staatwaarin de debiteur verkeerde. Het college van vredemakers kon dan uitstel van betalingverlenen. Ook deelde het forum regelmatig de schuld op in kleinere bedragen die danin termijnen afgedragen dienden te worden. Herrie Orben moest bijvoorbeeld aanbrouwer Gedion Piaet twintig gulden betalen voor het bier dat deze hem geleverd had.Herrie zat echter krap bij kas. De vredemakers oordeelden dat de man het bedrag mochtaflossen met twaalf stuivers per week. Op die manier zou hij binnen vierendertig wekenvan zijn schulden af zijn.147 In een enkel geval konden de vredemakers ook beslissen datde gedaagde minder hoefde te betalen dan de eiser van hem of haar vorderde.148

Dat het college van vredemakers vooral te maken kreeg met de meer eenvoudigeschuldenproblematiek, blijkt ook uit de cijfers van tabel 7.8. De geschilvoerende par-tijen werden het opvallend vaak eens over de betaling van de schulden en de eventueletermijnen waarin die moest plaatsvinden. Maar een kleine dertig procent van de ge-daagden moest onmiddellijk de hele schuld voldoen. Uitstel van betaling kon pas wor-den verleend na een schuldbekentenis van de gedaagde.149 Blijkbaar hadden debiteuren

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 255

146 RAL, ORA, inv.nr. 44 2H (21-4-1664).

147 Idem (15-2-1664).

148 Zie bijv. Idem (14-3-1664).

149 Groot Placaet-boeck IV, p. 477, art. 3.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 255

Page 252: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

weinig moeite met het erkennen van hun schulden. Het leverde hen ook wat op. De de-biteuren kregen de mogelijkheid tot uitstel of het betalen in termijnen. Verder toon-den zij hun bereidwilligheid tot het aflossen van de schuld en voorkwamen zij als wan-betaler bekend te worden, wat de mogelijkheden tot het krijgen van toekomstigkrediet ernstig zou kunnen beperken. Wie niet betrouwbaar bleek, liep het risico zijnof haar goede naam te verliezen en sociaal en economisch geïsoleerd te raken. Meewer-king bij schuldenkwesties die eenvoudig te bewijzen waren, was daarom geboden.150

Tabel 7.8 Frequentie van de verschillende beslissingen van vredemakers inzake schuldenproble-matiek (1664).

Beslissing Frequentie

N %

Instellen van betalingstermijnen 420 30

Onmiddellijke betaling van de schuld 390 28

Uitstel van betaling 189 14

Verstekvonnis 152 11

Onbekend 35 2

Vordering naar beneden bijstellen 30 2

Inschakelen arbiters 27 2

Tot nader order uitgesteld 13 1

Doorverwijzen naar hogere rechtbank 12 1

Eis ontzeggen 7 <1

Overig151 111 8

Totaal 1386 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 47 2H, 2I.

Ook het geringe aantal zaken dat naar arbiters of een hogere rechtbank werd doorverwe-zen, wijst erop dat de vredemakers vooral te maken kregen met weinig gecompliceerdebetalingsproblemen. Bij dergelijke verwijzingen stond de vordering van de eiser door-gaans wél ter discussie. Zo kon een debiteur een rekening weigeren te voldoen, omdat deklager in zijn of haar ogen bijvoorbeeld een wanprestatie had geleverd of omdat de vor-dering anderszins onterecht zou zijn. Vrijwel steeds stuurde het college bij arbitrage departijen – mits beide ermee instemden – naar specialisten in een bepaald beroepsveld, zo-als bijvoorbeeld gildenbestuurders. Die hadden kennis van zaken en genoten aanzien bijzowel de eiser als de klager. Voorwaarde was wel dat de betrokkenen daadwerkelijk voorde scheidsmannen verschenen om hun verhaal te doen. Wie niet kwam opdagen, kreegeen boete van maar liefst twaalf gulden. Ook moest hij of zij de onkosten van de arbiters

256 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

150 Vgl. De Waardt, ‘De geschiedenis van de eer’, 336-338; Lesger, ‘Huwelijk, opportunisme en bedrog’, 71-72; Kooijmans,

‘Risk and reputation’, 25-27; Roodenburg, ‘Notaris en de erehandel’, 369; Idem, Onder censuur, 386.

151 Bij ‘overige’ beslissingen ging het om toegewezen vorderingen, zonder dat duidelijk is of het genoemde bedrag

overeenkwam met de eis.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 256

Page 253: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

vergoeden.152 Officieel moest het door de scheidsmannen overeengekomen compromisdoor de vredemakers worden bekrachtigd. Maar dat gebeurde vrijwel nooit.153

Tabel 7.9 De hoogte van de geëiste bedragen in guldens in verband met schulden in de vredema-kersboeken en de frequentie van de verschillende bedragen (1664) in de zaken waarvan dehoogte van de eis bekend is.

Geëist bedrag Frequentie

N %

≤10 230 21

11-20 198 18

21-30 131 12

31-40 95 9

41-50 76 7

51-60 38 4

61-70 37 3

71-80 49 5

81-90 28 3

91-100 32 3

101-150 57 5

151-200 32 3

≥201 73 7

Totaal 1076 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 47 2H, 2I.

Wanneer vredemakers kwesties direct naar de civiele vierschaar verwezen, waren er on-voldoende aanknopingspunten voor arbitrage, bijvoorbeeld omdat de bereidheid omtot overeenstemming te komen, ontbrak. Bovendien ging het meer dan eens om be-dragen waar vredemakers zelf niet over mochten oordelen. Het gemiddelde van de vor-deringen waarvoor, zoals dat heette, ‘de weg van justitie’ werd geopend, bedroeg zo’ntweehonderdzestig gulden. Niet alle partijen maakten, wanneer de vredemakers hentoestemming gaven voor een proces voor de vierschaar, hun zaak daadwerkelijk bij deschepenbank aanhangig. In de categorie ‘schulden’ deden vijf van de twaalf eisers dat.Waarschijnlijk vonden de anderen de kosten en risico’s van een rolprocedure voor deschepenen te hoog. Het is niet ondenkbaar dat de meesten onder dat vooruitzicht als-nog buiten de rechtbank een uitweg vonden.154

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 257

152 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 280.

153 De vredemakers negeerden op dit punt de keuren. Zo voegden vredemakers aan de arbitrage soms de conditie toe dat wan-

neer de partijen er ook met de scheidsmannen niet uitkwamen, ze hun zaak bij de civiele vierschaar mochten voortzetten.

Terugkoppeling was bij falen van de arbitrage dus niet nodig. Ook het feit dat gerenvooieerde zaken zelden in de dingboeken

van grote zaken terugkeerden, wijst erop dat succesvolle arbitrage niet door een vonnis van de vredemakers gevolgd hoefde te

worden. Dit betekende een verlichting van de werkdruk van het college van vredemakers.

154 Vgl. Dinges, ‘Uses of justice’, 1; Shoemaker, Prosecution and punishment, 134-136,202; Sharpe, ‘Such disagreement’, 173; Len-

man and Parker, ‘The state’, 21.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 257

Page 254: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De meeste schulden waar de vredemakers zich over bogen, hadden betrekking opkleine bedragen die niet boven de competentiegrens van het college uitkwamen. Degemiddelde eis was negenenzeventig gulden; het merendeel van de schulden was ech-ter nog een stuk kleiner.155 Uit tabel 7.9 volgt dat de vredemakers zich honderdtweeën-zestig keer uitspraken in zaken die buiten hun bevoegdheden vielen. Drieënzeventigdaarvan ontstegen ook de competentie van de commissarissen van kleine zaken, diemogelijk niet los van het college van vredemakers functioneerden. Het is interessant teonderzoeken hoe in die gevallen geoordeeld werd.

Tabel 7.10 Differentiatie van het oordeel van de vredemakers bij schuldeisen binnen en buiten huncompetentiegrens in absolute aantallen en in procenten van het totaal (1664).

Bedrag Betalen Uitstel Betaling Verwijzing Arbitrage Overig Onbekend Totaal

in in betaling ineens naar hoger

guldens termijnen gerecht

N % N % N % N % N % N % N % N %

≤ 100 322 30 115 11 258 24 1 <1 10 1 186 17 22 2 914 85

101-200 31 3 19 2 26 2 2 <1 3 <1 4 <1 4 <1 89 8

≥ 201 23 2 23 2 8 <1 5 <1 8 <1 2 <1 4 <1 73 7

Totaal 376 35 157 15 292 27 8 <1 21 2 192 18 30 3 1076 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 47 2H, 2I.

Bij vorderingen tussen de honderd en tweehonderd gulden kwam het college van vre-demakers vrijwel tot dezelfde uitspraken als bij eisen die daaronder bleven. Alleen ver-oordeelden de vredemakers niemand bij verstek wanneer kwesties de honderd-gul-dengrens overschreden. Het belangrijkst in dit verband is dat het forum gedaagden inbeide categorieën relatief even vaak betaling van het geëiste oplegde. Alleen bij eisenboven de tweehonderd gulden treedt een duidelijke verandering op. Het aantal von-nissen waarin de eis zonder verdere betalingsregeling werd toegewezen, neemt danflink af. Dit duidt er opnieuw op dat bij bedragen tot tweehonderd gulden het collegevan vredemakers en de commissie voor kleine zaken in elkaar overvloeiden.

Overigens stapte een deel van de crediteuren niet onmiddellijk naar de vredemakerswanneer de schulden van afnemers een probleem gingen vormen. Sommige schuld-eisers lieten eerst beslag leggen op de roerende goederen van hun debiteuren. Met zo’nbuitenbezitstelling wilden ze voorkomen dat de debiteuren iets zouden ondernemendat hen zou benadelen, zoals het laten verdwijnen van spullen die bij executie nog geldkonden opleveren. Soms was zo’n beslaglegging afgesproken, bijvoorbeeld in een ‘wil-lige condemnatie’ die beide partijen bij het verlenen van het krediet overeengekomenwaren, maar dat was lang niet altijd het geval. Zonder vooraf gemaakte afspraken was

258 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

155 Dat het gemiddelde toch nog relatief hoog uitviel, heeft alles te maken met enkele opvallend hoge bedragen die werden

geëist. Zo waren zes vorderingen groter dan duizend gulden. Wanneer deze extreem hoge waarden ( ƒ1000,-) buiten beschou-

wing blijven, ligt het gemiddeld geëiste bedrag bij schulden op 63 gulden.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 258

Page 255: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

een gerechtelijke toetsing van het beslag of arrest nodig.156 Beslagleggingen diendenverder door de stedelijke bode te gebeuren, na een schriftelijke opdracht van de credi-teur. Voorwaarde was ook dat de schuldeiser de debiteur de reden van het arrest be-kendmaakte en snel een civiele procedure startte om de rechtmatigheid te toetsen.157 Inde vredemakersboeken van 1664 kunnen vijfenzeventig processen over beslagleggin-gen worden aangetroffen. Een groot aantal daarvan was echter niet aangespannen doorschuldeisers, maar door debiteuren die de beslagname op hun goederen aanvochten.Het gaat hierbij om vijftig zaken. De betrokken schuldenaren waren dan van meningdat de crediteuren teveel goederen hadden laten ‘arresteren’ of dat de beslaglegging so-wieso onrechtmatig was. De vredemakers bepaalden in de helft van die gevallen dat deschuldeiser de bezette goederen terug moest geven. Vaak sommeerden ze de debiteurtegelijk de achterstallige betalingen te voldoen.

Veruit de meeste debiteuren en crediteuren waren mannen. In geval van de klagers,doorgaans de crediteuren, moet enige voorzichtigheid in acht worden genomen, om-dat de aanwezigheid van procureurs de cijfers licht vertekenen.158 Het hoge aantal man-nen is bijzonder, gezien het feit dat vooral vrouwen de financiële administratie voer-den.159 Ook klopt het niet met de waarneming van Van Assen dat mannen zich voor devredemakers vaak door hun vrouwen lieten vertegenwoordigen.160 Blijkbaar hielden in1664 veel huishoudens zich aan de norm, dat mannen hun gezin naar buiten toe verte-genwoordigden, zeker in de rechtbank. Officieel mochten vrouwen niet zonder hunman voor de vredemakers verschijnen; ongetrouwde vrouwen moesten een gekozenvoogd meenemen.161 Maar in de praktijk hield men zich zelden aan deze regel.162 Zospanden de zevenenveertig weduwen, die geld eisten van schuldenaren, zonder voogdeen rechtszaak aan. Ook de tweeënvijftig weduwen die wegens schulden voor het col-lege van vredemakers gedaagd werden, traden zonder voogd op. De resterende vrou-wen lijken eveneens zonder assistentie voor de rechtbank te zijn verschenen.163

Van iets meer dan een kwart van de klagers, exclusief de procureurs, is het beroep be-kend; de beroepen van de beklaagden zijn maar in veertien procent van de gevallen ge-noteerd.164 Slechts een klein deel van de schuldeisers en schuldenaren was werkzaam in

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 259

156 In een ‘willige condemnatie’ kwamen crediteuren en debiteuren overeen dat de schuldeiser betaling van de schulden kon

afdwingen door de goederen van de debiteur executabel te laten verklaren. Zie voor meer informatie over beslagleggingen bij

schulden: Verhaest, ‘Gedwongen tenuitvoerlegging’, 295-324, m.n. 300-301, 308.

157 Van Leeuwen, Nederlandse practyk, 334-337, 410-429; RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 267, 307vv. Vgl. Lijten, Burgerlijk proces, 115-116.

Zie ook Nortier, Burgerlijk proces, 17.

158 340 van de 1379 klagers (=25%) waren procureur en traden namens een niet nader genoemde ‘ander’ op. Zij zouden dus heel

goed een vrouw hebben kunnen vertegenwoordigen. Zie ook noot 164.

159 Schmidt, Overleven na de dood, 145; Roodenburg, ‘Eer en oneer’, 133,134; Garrioch, Neighbourhood and community, 83.

160 Van Assen, ‘Vredemakers’, 73. In totaal konden onder de eisers 43 vrouwen worden gevonden die namens hun man optra-

den; onder de gedaagden lag dat aantal op 38.

161 Groot Placaet-boeck IV, p. 477, art. 2. Vgl. Nortier, Burgerlijk proces, 88,89; Schmidt, Overleven na de dood, 55,59,64.

162 Van Aert concludeert hetzelfde voor Antwerpen (Van Aert, ‘Tussen norm en praktijk’, 31-34). Ook in Londen en Parijs waren vrou-

wen zelfstandiger dan hen volgens de normen was toegestaan (Gowing, ‘Language, power and the law’, 26; Shoemaker, Prosecution and

punishment, 207; Garrioch, Neighbourhood and community, 84). Vgl. De Groot, Inleidinghe I.4,7; Van Leeuwen, Het Rooms-Hollands Regt, I,6.

163 Zie Schmidt, ‘Zelfstandig en bevoogd’, 31-33 en Idem, Overleven na de dood, 62.

164 289 procureurs onder de klagers vertegenwoordigden schuldeisers, waarvan de identiteit niet bekend is. Ditzelfde gold

voor de dertig advocaten en eenentwintig notarissen.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 259

Page 256: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

de omvangrijke Leidse textielsector. Zo staan in 1664 maar dertien lakendrapiers, tienkleermakers, zes ververs, vijf wolkopers, vier lakenwinkeliers, drie lakenbereiders envier overige textielproducenten als klagers in de vredemakersboeken vermeld. Onderde beklaagden zijn nog geen veertig vertegenwoordigers van de textielnijverheid tevinden. Natuurlijk is het goed mogelijk dat onder de debiteuren en crediteuren, waar-van het beroep niet in de boeken is vermeld, nog textielproducenten te vinden zijn,maar veel zullen het er niet zijn, er vanuit gaande dat de vermelding van beroepen minof meer willekeurig gebeurde.165 Het lijkt er eerder op dat de meeste textielonderne-mers achterstallige betalingen via de gouverneurs van de verschillende hallen probeer-den te innen. De meeste van hun schuldenaren waren immers, gezien de vergaande ar-beidsdeling in die branche, ook werkzaam in de textielindustrie.166

Het grootste deel van de eisers bestond uit neringdoenden, over het algemeen af-komstig uit de lagere en hogere middenklassen, die vaak voor kleine bedragen goede-ren op rekening verkochten en die na een opeenstapeling van het verstrekte kredietzelf in financiële problemen dreigden te komen. Onder hen waren zesenveertig bak-kers, de meeste van hen hadden hun debiteuren inmiddels voor tientallen guldens aanbrood geleverd zonder ooit een cent te zien. Zij werden op hun beurt weer belaagddoor onder meer korenkopers die geld wilden zien voor geleverd graan. Verder valt hetrelatief grote aantal kroegbazen onder de klagers op: veertien herbergiers, dertienwijnkopers en vier brandewijnverkopers. Zij stonden vaak zelf weer als debiteur te-genover brouwers omdat zij het afgenomen bier nog niet hadden betaald. Dit illus-treert de onderlinge verwevenheid van schulden. Debiteuren en crediteuren waren,zoals eerder is gesteld, tot elkaar veroordeeld en waren beiden, mits de schuld buitenkijf stond, gebaat bij een snelle afhandeling en een goede betalingsregeling.

HuurkwestiesNaast het afhandelen van ‘gewone’ schulden, hielden de vredemakers zich vooral be-zig met huurschulden en andere problemen tussen huurders en verhuurders. Twintigprocent van alle processen in 1664 waarvan de toedracht te achterhalen viel, bestond uithuurgeschillen. Hierbij ging het vaak om huurachterstanden of zogeheten bevoor-rechte schuldvorderingen. Dit is gezien de bevolkingsdichtheid en de bijbehorendehoge huurprijzen in de stad natuurlijk nauwelijks verbazingwekkend, hoewel de erg-ste woningnood anno 1664 alweer achter de rug leek.167 De huur drukte zwaar op hetlevensonderhoud van de meeste Leidenaren en bij de minste of geringste tegenspoedontstonden betalingsproblemen.168 Verhuurders konden dan de vredemakers inscha-kelen om huurders tot betaling te dwingen. Alle problemen met betrekking tot dehuur en verhuur van huizen, kamers, kelders en zolders, waarvan de huurprijs onderde tweehonderd gulden per jaar lag, dienden uitsluitend aan de vredemakers te wor-

260 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

165 De vredemakers verwezen in 1664 1 keer een schuldenkwestie terug naar de gouverneurs van de lakenhal. In dit geval

stond het beroep van de klager niet in de vredemakersboeken vermeld.

166 Zie hoofdstuk 3, par. 3.6.2.

167 In de loop van de jaren zestig zou de woningnood opnieuw toenemen (Van Maanen, ‘Stadsbeeld en ruimtelijke ordening’,

27; Van Oerle, Leiden binnen en buiten de stadsvesten, 431,432).

168 Zie Pot, Arm Leiden, 222; Posthumus , Geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie II, 979vv.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 260

Page 257: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

den voorgelegd. Een juridisch vervolg was niet mogelijk. Bij bedragen die de genoem-de bevoegdheid ontstegen, mochten partijen binnen acht dagen hun zaak voorleggenaan de civiele vierschaar. De eiser moest dan wel twee gulden inleggen die hij kwijt wasals hij zijn zaak verloor.169 Vaak kwam dit vermoedelijk niet voor. De competentiegrensvan het college lag ruim boven de gemiddelde huurprijs in Leiden.170

Tenminste tachtig procent van de huurgeschillen in de vredemakersboeken had be-trekking op wanbetalende huurders. Het ging daarbij niet om het overslaan van éénweek of maand huur. Gemiddeld kwamen de verhuurders pas na zeven maanden in ac-tie. En dat terwijl de meeste huurders, zo volgt uit de vredemakersboeken, hun huurper week moesten betalen.171 De meeste verhuurders stelden zich dus betrekkelijk cou-lant op bij huurachterstanden. Ze begonnen pas een rechtszaak wanneer hun eigen fi-nanciële verplichtingen in gevaar dreigden te komen. De gemiddelde huishuur perjaar die in de vredemakersboeken geëist werd, bedroeg honderdtwaalf gulden. Dit be-drag heeft echter alleen betrekking op de huishuren waarvan duidelijk is over welkeperiode ze betaald moesten worden. In 1664 zijn dat er slechts zesendertig. Gezien ditlage aantal kunnen nauwelijks conclusies worden getrokken over de gemiddeldehuurprijs, de woningen en de huurders. Er werden waarschijnlijk veel kleine huren ge-rekend, vaak voor kamers of zolders. Bij grote bedragen hoorden daarom mogelijk ver-houdingsgewijs langere huurtermijnen. Maar dit valt, nogmaals, op grond van de vre-demakersboeken niet uit te maken.

Tabel 7.11 Frequentie van de verschillende beslissingen van vredemakers inzake huurgeschillen(1664).

Beslissing Frequentie

N %

Onmiddellijke betaling van de huur 114 25

Instellen van betalingstermijnen 103 23

Onbekend 75 17

Uitstel van betaling 31 7

Vordering naar beneden bijstellen 15 3

Verstekvonnis 9 2

Inschakelen arbiters 7 2

Tot nader order uitgesteld 7 2

Doorverwijzen naar hogere rechtbank 3 <1

Eis ontzeggen 2 <1

Overig 87 19

Totaal 453 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 47 2H, 2I.

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 261

169 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 255vv, art. 15.

170 Zie noot 60.

171 Woningen werden doorgaans tot 1 mei of 1 november verhuurd om te voorkomen dat huurders of verhuurders eenzijdig

de huur opzegden. Alleen in een schriftelijke contract kon van die regel worden afgeweken en een kortere of langere huurpe-

riode worden aangegaan (RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 210). Vgl. De Smidt, Rechtsgewoonten, 118, 192.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 261

Page 258: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De vredemakers beslisten meestal dat de in gebreke gebleven huurder het geëiste be-drag moest voldoen. Van uitzetting was in 1664 geen sprake.172 Was de gedaagde nietonmiddellijk tot betaling in staat, dan kreeg deze dikwijls toestemming om de huur-schuld in termijnen af te lossen. Een en ander wijst erop dat de claim van de verhuur-ders in de meeste gevallen gerechtvaardigd lijkt te zijn geweest. Zoals bekend stondende vredemakers pas verspreide betaling toe na een schuldbekentenis van de gedaagde.En die kon waarschijnlijk weinig anders dan de claim van de verhuurder bevestigen,gezien het feit dat de vredemakers huurbazen nauwelijks om bewijs hoefden te vragen.Ook het geringe aantal bijstellingen van het geëiste bedrag of zelfs het ontzeggen vande eis lijkt op weinig problemen met de vorderingen te duiden. Uitstel van betalingkwam opvallend weinig voor. Mogelijk hielden de vredemakers op deze manier reke-ning met de belangen van de verhuurders die niet gediend waren met opgeschoven be-taaldata. De debiteur bleef immers in de meeste gevallen huurder. Bij uitstel van bet-aling zou de schuld alleen maar verder oplopen en de kans dat de verhuurder ooit noggeld in handen in zou krijgen, evenredig afnemen.

Net als bij de hiervoor besproken schuldenkwesties hoefden de vredemakers nauwe-lijks huurproblemen aan arbiters over te laten; opnieuw een teken dat de huurders wei-nig tegen de eisen van de verhuurders hadden in te brengen. Het handjevol scheids-mannen dat werd ingezet, was bovendien opnieuw divers. In twee gevallen stemden degeschilvoerende partijen in met arbitrage door de vredemakers zelf. Dit leverde in éénzaak een reductie van de geëiste som op; de uitspraak in het andere geval is onbekend. Indrie processen werden scheidslieden uit de juridische praktijk ingeschakeld, te weten ad-vocaten, notarissen en procureurs. De overige twee keer ging het om de gouverneurs vande lakenhal en twee metselaars. Helaas ontbreken de achtergronden van deze zaken. Ookde uitkomst van de arbitrage is niet altijd bekend. In drie gevallen wel, waaronder de ge-noemde verlaging van de te betalen huur. Twee keer werd de eiser in het gelijk gesteld.

Verhuurders konden, alvorens een rechtszaak te beginnen, ook eerst beslag latenleggen op spullen van huurders om betaling van de achterstallige huur veilig te stellen.Hoe vaak dit gebeurde, is niet duidelijk. Huurders vochten het ‘arrest’ op hun goede-ren zelden aan, waardoor een en ander nauwelijks in de vredemakersboeken is opge-nomen. Bij de eerder besproken schuldenkwesties lag dit anders. In die rubriek klaag-den debiteuren wel met enige regelmaat over beslagleggingen, vermoedelijk omdatdie niet geheel volgens de regels waren verlopen. Waarom verhuurders minder vaakwerden teruggefloten dan de andere schuldeisers, wordt duidelijk uit de keur op het‘bezetten van poorters of inwoners’. Daarin droeg het stadsbestuur crediteuren op omhet arrest te laten toetsen om willekeur te voorkomen. Maar verhuurders vielen buitendeze regeling. Zij mochten zonder meer beslag laten leggen op goederen van huurders,omdat deze zich op het eigen terrein van de verhuurder bevonden.173 Huurders hadden

262 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

172 Verviel de huur op 1 mei of 1 november dan moest de huurder vóór het middaguur het pand ontruimd hebben, zo niet

dan deed de schout of substituutschout dat (RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 211 en De Smidt, Rechtsgewoonten, 102). Uitzetting wegens

huurachterstand bij een nog lopend contract mocht pas na twee jaar (De Groot, Inleidinge, III.19,11).

173 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 268. Vgl. Ibidem, p. 212. Voor getouwen van textielproducenten gold dat die alleen door schuldei-

sers die ook bij de nering waren aangesloten in beslag mochten worden genomen (Posthumus, Bronnen VI, 339 par 7).

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 262

Page 259: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

daar weinig tegen in te brengen. Over de arresten kan alleen iets worden teruggevon-den wanneer de vredemakers bepaalden dat de in beslaggenomen goederen van dehuurders eventueel verkocht mochten worden om de huurachterstand weg te werken.Dit gebeurde in zevenentwintig gevallen. Een dergelijke ‘executie’ van de gearresteer-de goederen was overigens een laatste middel. Wanneer de huurder kans zag op eenandere manier de schuld bijtijds te voldoen, kreeg hij of zij de spullen terug.174

De huurkwesties die als ‘overig’ zijn opgenomen in tabel 7.11, hebben doorgaansbetrekking op andere zaken dan huurachterstanden, zoals bijvoorbeeld op huurdersdie via het college van vredemakers voor elkaar kregen dat ze in hun huis mochten blij-ven wonen. Vaak was dan sprake van een plotselinge beëindiging van een gedoogsitu-atie door de verhuurder, wat volgens de keuren verboden was. Huurders die na het af-lopen van het huurcontract in hun huis bleven wonen, met medeweten van deverhuurder, mochten daar enige tijd later niet plotseling uit worden gezet. Hij of zijhad het recht er nog minstens een half jaar in te wonen, mits de huur natuurlijk ge-woon werd betaald.175 Overigens kwam zo’n situatie meestal pas aan het licht wanneereen verhuurder via de vredemakers de huurder uit het huis wilde zetten; het forumstak daar dan, na het horen van beide partijen, een stokje voor. Huurders zélf begon-nen hier nauwelijks een proces over, wat mogelijk ook iets zegt over hun positie tenopzichte van de verhuurders.176 Een aantal huurders bleek voor het aflopen van het con-tract al weg te willen. Zij werden dan door de verhuurders voor de vredemakers ge-daagd die hen sommeerden in hun huis te blijven wonen.177 Weer anderen moestenjuist verplicht verhuizen zonder nog langer huur te hoeven betalen. Mogelijk speeldenhierbij soms toch betalingsproblemen een rol, maar ook kan sprake zijn van faillisse-ment van de verhuurder.178

Veruit de meeste huurders en verhuurders die voor de vredemakers verschenen, wa-ren mannen. Daarmee wijken de huurgeschillen nauwelijks af van het algemene beeldin de vredemakersboeken. Hier moet opnieuw de opmerking bij worden gemaakt dathet aantal procureurs de verhoudingen licht verstoort. Het is niet bekend of zij eenman of een vrouw vertegenwoordigden. Het valt op dat het aantal vrouwelijke eisersiets hoger ligt dan bij de schuldenkwesties, een kwart in plaats van vijftien procent. Ditkomt waarschijnlijk voor een deel door het iets hogere aandeel weduwen onder de ei-sers, dertig procent in plaats van drieëntwintig. Zij vulden hun inkomen aan met hetverhuren van kamers. Datzelfde kan worden gezegd van de ongehuwde vrouwen. Maarzeven vrouwelijke eisers worden opgevoerd onder vermelding van de naam van hunechtgenoot. Het aantal vrouwelijke gedaagden is verhoudingsgewijs nauwelijks hogerdan bij de eerder besproken debiteuren.

Drieëntwintig procent van de beroepen van de verhuurders is bekend, de procu-reurs niet meegerekend. Onder de huurbazen bevinden zich een aantal mannen uit de

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 263

174 Vgl. De Damhouder, Practycke civile, LXXIII, 163.

175 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 210. Vgl. De Groot, Inleidinge, III.19,2

176 Vgl. RAL, ORA, inv.nr. 47 2H (18-1-1664; 1-2-1664)

177 Vgl. Idem (29-7-1664); Idem, inv.nr. 47 2I (10-10-1664). Zie ook RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 210; De Groot, Inleidinge, III.19,8.

178 RAL, ORA, inv.nr. 47 2H (1-8-1664); Idem, 2I (27-10-1664). Zie Idem, SAII, inv.nr. 12, p. 194

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 263

Page 260: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

hogere middenklasse en de stedelijke elite: een schepen en drie leden van de vroed-schap, twee advocaten en vier kooplieden. Zij waren in de positie een of meerdere hui-zen te bezitten en te verhuren. Maar ook worden tien timmerlieden, zeven bakkers, zesmetselaars, drie winkeliers, twee doctores medicinae, twee lakenwerkers, twee lakenberei-ders en een herbergier genoemd. Het hoge aantal zelfstandige timmerlieden en met-selaars is niet toevallig. Deze bouwlieden sprongen in de loop van de zeventiende eeuwhandig in op de woningnood door grote oude huizen te kopen en te verbouwen totkleine kamers om die dan weer met winst te verhuren.179 In totaal zijn veertig verhuur-ders ook terug te vinden in de belastingkohieren van 1674. Hun gemiddelde aanslagbedroeg toen ruim achtenveertig gulden, waarmee hun vermogen neerkomt op ruimachtduizend gulden. Een aantal verhuurders had meerdere huurders tegen wie ze eenprocedure begonnen om hun geld te krijgen.180

Aankoop en leveringDe Leidse vredemakers kregen opvallend weinig problemen met leveringen en aanko-pen van roerende of onroerende goederen voorgelegd. En dat terwijl het forum op pa-pier geknipt lijkt voor arbitrage bij onenigheden over transacties. De eiser zou alleenmaar de gemaakte overeenkomst hoeven te laten zien, waarna de gedaagde alsnog deafspraken zou moeten nakomen, tenzij hij of zij een geldige reden had dit niet te doen.Maar de praktijk is anders. De vredemakers kregen maar veertig van dergelijke zakenop hun bordje. Waren veel kwesties toch ingewikkelder dan de hierboven uiteengezet-te redenatie suggereert? Hoe het ook zij, gedupeerden beschikten over veel mogelijk-heden om bij een wanprestatie aan de bel te trekken. Ze konden bijvoorbeeld de te-genpartij onder druk zetten door een notariële attestatie laten opstellen. Dit leekgezien het geringe aantal rekwiranten dat vervolgens alsnog een proces voor de sche-penen begon een succesvolle strategie.181 Maar de gang naar de notaris was niet voor ie-dereen weggelegd. Verder konden brancheorganisaties worden ingeschakeld, zoalsgilden en neringen. Maar dat gebeurde lang niet altijd, mogelijk in verband met deproceskosten die de verliezer moest betalen. Ook konden klanten hebben getwijfeldaan de objectiviteit van de gildenbesturen, hoewel daar weinig aanleiding voor was.182

Daarnaast boden gilden en neringen geen soelaas wanneer producenten en afnemersniet in dezelfde stad woonachtig waren of de leverancier er niet bij was aangesloten.Tot slot konden gedupeerden weigeren te betalen, waardoor geschillen over aankopenof leveranties als schuldenkwesties in de vredemakersboeken terechtkwamen. Hoevaak dit is gebeurd, is niet goed uit te maken.

De problematische transacties waar de vredemakers mee te maken kregen, kondenop allerlei aankopen betrekking hebben. Een van de eisers protesteerde omdat er ietsniet klopte met de levering van ‘pasternakel’ of pastinaak, de eetbare witte wortels van

264 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

179 Vgl. V.d. Wiel, Leidse wevershuisjes, 48; Posthumus, Geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie II, 165; Driessen, Het welvaren van Lei-

den, 140-143.

180 Het gaat om ruim 11 procent van de verhuurders, de procureurs niet meegerekend.

181 Zie hoofdstuk 6, par. 6.2.4.

182 Zie hoofdstuk 3, par. 3.7.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 264

Page 261: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

een schermbloemige plant.183 Anderen klaagden over geleverd graan of zelfs over eenaangekochte koe.184

Tabel 7.12 Verdeling van kwesties inzake aankoop of leveranties die aan het college van vredemakerswerden voorgelegd, over verschillende economische sektoren (1664).

Sektor N %

Textiel 21 53

Landbouw 5 13

Overige nijverheid 4 10

Bouwnijverheid 3 8

Overig 7 18

Totaal 40 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 47 2H, 2I.

De meeste kwesties hadden betrekking op de textielindustrie. De helft daarvan verwe-zen de vredemakers door naar de gouverneurs van de betrokken nering. Die namen ze,getuige het geringe aantal renvooien in het ‘kwestieboek’ van de lakennering, lang nietaltijd formeel in behandeling. Mogelijk kwamen de betrokkenen er buiten de officië-le zittingen van het neringbestuur om ook uit.185 De aanleiding van de problemen rondaankoop en levering is mede hierdoor vaak onduidelijk. Ging het inderdaad om eenwanprestatie? Of probeerden de kopers uit geldgebrek onder de koop uit te komendoor te wijzen op allerlei onvolkomenheden?186 De gegevens in de vredemakersboekenzijn zoals gezegd te summier om hier uitsluitsel over te geven. In ieder geval hadden degeschilvoerende partijen elkaar niet ook nog eens gedagvaard in verband met schul-denkwesties. Ook is geen van de bewuste zaken terug te vinden in het notarieel archiefof in de dingboeken van grote zaken.

Gezien het voorgaande ligt het voor de hand dat de meeste geschilvoerende partij-en werkzaam waren in de textielindustrie. Maar welk beroep ze precies hadden, is inveel gevallen niet bekend. Slechts van twintig procent van de eisers is een beroep be-kend. Twee daarvan waren bovendien procureur en vertegenwoordigden dus iemandanders. De overige aangetroffen beroepen waren blauwverver, koopman, metselaar,pijpmaker, timmerman, ventmeester en witmaker. Van de gedaagden zijn evenveel be-roepen bekend: burgemeester, herbergier, koopman, makelaar, metselaar, notaris,pachter van de zeepaccijns, schipper en schoolmeester. Opnieuw dus veel vertegen-woordigers van het sociale midden, met burgemeester Pieter van der Maersche als uitschieter. De meeste eisers waren man. Toch was het aantal vrouwen dat wegens pro-blemen met aankopen en leveranties naar het college van vredemakers stapte boven-

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 265

183 RAL, ORA, inv.nr. 47 2H (7-3-1664).

184 Idem, inv.nr. 2I (22-11-1664); inv.nr. 2H (28-4-1664).

185 Zie hoofdstuk 3, par. 3.6.2.

186 Vgl. Dinges, Maurermeister, 118vv.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 265

Page 262: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

gemiddeld. Onder hen bevond zich één weduwe. De overige vrouwen staan zonder denaam van een man vermeld. Dit zou er op kunnen duiden dat het om ongetrouwdevrouwen gaat. Het aantal vrouwelijke gedaagden ligt opvallend laag. Mogelijk daagdemen bij kwesties over aankopen en leveringen bij voorkeur het hoofd van het huis-houden. Degene die op de werkvloer de scepter zwaaide, werd verantwoordelijk ge-houden.

ErfeniskwestiesProblemen rond nalatenschappen waren vaak pijnlijk en konden een familie in tweeënscheuren.187 Er stond voor alle betrokkenen vaak veel op het spel en meer dan eens bot-sten hun belangen. Vooral de verdeling van een erfenis bracht moeilijkheden met zich.Zo was het mogelijk dat de partner van een overledene de verdeling van de onroerendegoederen wilde uitstellen, terwijl meerderjarige overige erfgenamen hun portie on-middellijk wilden hebben.188 Verder kon er onenigheid ontstaan over de interpretatievan een testament of de wijziging van een mutueel testament door de langstlevende.189

Voordat het tot een boedelscheiding kwam, werd vaak een schriftelijke opsommingvan het vermogen van de overledene gemaakt, inclusief alle rechten en verplichtingenzoals schulden. Ook over zo’n ‘staat en inventaris’ ontstond nogal eens wrijving. Eenboedelbeschrijving stelde erfgenamen in staat te beoordelen of de boedel na betalingvan alle schulden nog iets voor hen zou opleveren. Ook was het mogelijk na de verde-ling van de goederen te controleren of er geen spullen waren achtergehouden of tus-sentijds verkocht, wat vooral bij ondererfstelling van belang was. Schuldeisers kondenop grond van een inventaris eventueel tegen een boedelscheiding procederen. Zij had-den namelijk een vordering op de hele boedel, waardoor aan hen eerst moesten wor-den voldaan, alvorens de erfgenamen tot verdeling mochten overgaan. Soms weigerdede uitvoerder van het testament een boedelbeschrijving op te tekenen. De overigerechthebbenden konden dan een rechtszaak om een ‘staat en inventaris’ beginnen. Totslot bestond de mogelijkheid om met een proces de executeur-testamentair terzijde teschuiven.190

Tegen het licht van deze rijke conflictstof valt het aantal erfeniskwesties dat in devredemakersboeken kan worden teruggevonden wat tegen. Maar zestien zaken zijn alserfeniskwesties herkenbaar. Dat is ongeveer een half procent van het aantal processenwaarvan bekend is waar ze over gingen. Het lijkt niet waarschijnlijk dat kwesties metbetrekking tot nalatenschappen meer dan andere zaken onherkenbaar zijn gemaaktdoor de summiere aantekeningen van de vredemakers. Eerder wordt het kleine aantalveroorzaakt doordat erfenissen en de verdeling ervan complexe aangelegenheden wa-ren die zich doorgaans niet leenden voor het snelrecht van de vredemakers. Wanneer erminderjarige kinderen waren, was bovendien vaak de weeskamer de eerst aangewezeninstelling bij problemen. Bemoeienis van deze stedelijke instelling, die verantwoorde-

266 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

187 Vgl. Kooijmans, Vriendschap, 197-202; Brand, Over macht en overwicht, 307.

188 Schmidt, Overleven na de dood, 101.

189 Vgl. Gehlen, Notariële akten, 44.

190 Ibidem, 371,372,375.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 266

Page 263: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

lijk was voor het toezicht op het bezit van weeskinderen, kon alleen met behulp vaneen testament worden omzeild. Tot slot moet worden benadrukt dat erfeniskwestiesfamilieaangelegenheden waren. Die bracht men nu eenmaal niet snel naar buiten enliet men zeker niet zomaar door een rechtbank oplossen.191 Hieruit volgt dat betrokke-nen vooral kwesties die niet meer onderling, eventueel met hulp van ‘goede vrienden’of zelfgekozen bemiddelaars, tot een goed einde konden worden gebracht, bij de rech-ter aanhangig maakten.

De zaken die de vredemakers op hun bordje kregen, bestonden waarschijnlijk uitonderdelen van het probleem, die relatief eenvoudig te beoordelen waren. Het forumkwam in ieder geval vrijwel steeds tot een oordeel.192 De helft van de geschillen over na-latenschappen had betrekking op de scheiding van de boedel. Het ging hierbij niet zo-zeer om onenigheid over de verdeling van concrete spullen of om de uitkoop van men-sen die bepaalde goederen niet kregen. Meestal draaide het geschil om de scheidingzelf.193 Veel gedaagden leken zo’n verdeling te willen tegenhouden, terwijl de eisers juistbelang hadden bij een boedelscheiding. Helaas staan de details van de zaken niet in devredemakersboeken. Het is daarom niet goed uit te maken of de eisers overige erfgena-men waren of schuldeisers. Wel is duidelijk dat de vredemakers de eis vrijwel altijd toe-wezen. Slechts een handjevol keren kwamen de partijen er voor het forum niet uit. Tweekeer werd een niet nader omschreven zaak naar de civiele vierschaar doorverwezen. Inde derde zaak verwezen de vredemakers de eiser en de gedaagde naar arbiters.194

Alle bij erfeniskwesties betrokken eisers waren man, hoewel moet worden toegevoegddat vier van hen als procureur optraden. Het is daarom niet duidelijk wie zij vertegen-woordigden. Bij de gedaagden domineerden de mannen minder. Zeven van de twintiggedagvaarde personen waren vrouw, waarvan zes zonder vermelding van een man en éénmet zekerheid gehuwd. Eén van hen stond omschreven als weduwe. Onder de mannenbevonden zich twee weduwnaars. Over de beroepen van de mannen kan nauwelijks ietsworden gezegd. Eén eiser was brouwer; één gedaagde vermoedelijk chirurgijn.

BurenkwestiesHet college van vredemakers sprak zich naar verhouding zelden uit over erfscheidin-gen, erfdienstbaarheden, uitzicht over het erf van de buren, beplanting bij de grens-scheiding en de afloop van water. Dat wekt nauwelijks verbazing, omdat deze lagerechtbank, in tegenstelling tot die in sommige andere plaatsen, geen bevoegdheid had

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 267

191 Vgl. Kooijmans, Vriendschap, 202.

192 In maar één zaak vroegen de vredemakers om nader bewijs. Ook verwees het college partijen slechts eenmaal naar arbiters.

Een blik in de dingboeken van grote zaken leert dat de meeste betrokkenen het daarna weer voor gezien hielden; drie van de

kwesties uit de vredemakersboeken zijn daarin terug te vinden.

193 Twee processen draaiden om inzage in een testament. (RAL, ORA, inv.nr. 47 2I (5-9-1664); idem, 2H (28-1-1664)). Kwesties

over bijvoorbeeld wijzigingen van mutuele testamenten, de uiterste wil van man en vrouw waarin zij elkaar begunstigden, ont-

breken. Mogelijk komt dit door het geringe aantal processen over nalatenschappen dat in 1664 in de vredemakersboeken werd

aangetroffen. Vgl. De Blécourt, Kort begrip, 371.

194 De scheidsmannen waren Pieter Geeraersz. van Tielt en Jan Blondeel, ouderling van de Nederduitse gereformeerde kerk.

De uitkomst van de arbitrage is onbekend. De arbitrage door de ouderling is niet opgenomen in de notulen van de Nederduit-

se gereformeerde kerkenraad. Ook de notariële akten van Van Tielt vermelden niets over de arbitrage (RAL, ORA, inv.nr. 47 2H

(18-7-1664)).

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 267

Page 264: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

om zich over burenkwesties te buigen. In de keur op het vredemaken werden dezekwesties inzake het burenrecht nadrukkelijk afgezonderd van overige civiele zaken.195

Er bestond immers al een speciale commissie van schepenmeesters waaraan buren on-enigheden over hun erven ter arbitrage moesten voorleggen, alvorens ze een procesvoor de civiele vierschaar mochten aanspannen. Bovendien was het gebruikelijk om bijburenkwesties de situatie ter plaatse in ogenschouw te nemen.196 Dergelijke tijdroven-de bezoeken pasten niet in het profiel van het college van vredemakers, dat gericht wasop het zo snel mogelijk afhandelen van civiele processen.

Het is daarom opmerkelijk dat de vredemakers toch nog vijftien burenkwesties ophun bordje kregen, slechts eentje minder dan de schepenmeesters voor burenkwestiesin 1664. De meeste processen gingen over zogeheten rooilijnen. Dit waren markerin-gen tot waar een schutting mocht komen of de buitenkant van de voor- en achtergevelkon worden gebouwd. Geschillen hierover verwezen de vredemakers vrijwel steeds terarbitrage door naar de rooimeesters. Het is niet helemaal duidelijk waarom de strij-dende partijen hun kwesties inzake rooilijnen eerst bij de vredemakers aanhangigmaakten en niet, volgens de regels, bij de schepenmeesters voor burenkwesties. Diekonden hen immers ook doorverwijzen naar rooimeesters? De vredemakersboeken be-vatten te weinig informatie om te kunnen onderzoeken of er verschillen waren tussende zaken die voor het vredemakerscollege dienden en die door de commissie voor bu-renkwesties werden afgehandeld. Slechts één eiser uit de vredemakersboeken kon in deburenkwestieboeken worden teruggevonden. Het zou kunnen dat de betrokkenengeen trek hadden in het tijdrovende onderzoek ter plaatse van de schepenmeestersvoor burenkwesties en hun zaak liever aan de veel sneller werkende vredemakers voor-legden. Een andere mogelijkheid is dat mensen zich de kosten van het inschakelen vande schepenmeesters voor burenkwesties wilden besparen. Een beroep op hen kosttebeide partijen namelijk samen dertig stuivers en dat kwam in de buurt van een ge-middeld dagloon.

Omgekeerd kan worden gevraagd waarom de vredemakers überhaupt burenkwes-ties in behandeling namen, wanneer ze daar eigenlijk niet toe bevoegd waren. Ze had-den de geschilvoerende partijen toch ook eenvoudig kunnen doorverwijzen naar huncollega-stadsbestuurders? Een van de redenen is mogelijk gelegen in het feit dat deschepenen die aan de beurt waren om het college van vredemakers te vormen in hetkwartaal ervoor schepenmeesters voor burenkwesties waren.197 Het fenomeen ‘buren-kwestie’ kwam hen zodoende niet onbekend voor. Wellicht dat ze daarom ook liever deruziënde buren direct voor zich lieten verschijnen, in plaats van hen door te verwijzennaar een volgende instantie. Blijft staan dat vredemakers geen tijd hadden om de kwes-ties uitgebreid te onderzoeken en zich ter plaatse te laten informeren. Dat hoefde ook

268 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

195 Groot Placaet-boeck IV p. 477, art. 1 (keur van 1660). In onder meer Gouda behoorden burenkwesties wel tot de bevoegdhe-

den van de vredemakers.

196 Zie par. 7.2.1.

197 Dit blijkt uit een vergelijking van de namen van de burenkwestiemeesters en vredemakers. Deze specifieke opeenvolging

van functies is overigens niet vermeld in Blok (Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad III, 170,171) Vgl. Van Maanen, Stadsarchief van

Leiden, xiv.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 268

Page 265: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

niet bij kwesties die te maken hadden met rooilijnen. De vredemakers stuurden bijnade helft van alle zaken door naar rooimeesters. In drie gevallen deden ze zelf een uit-spraak. Daarin ging het over de verdeling van de onderhoudskosten van gezamenlijkegoten en riolen, wat in de stedelijke keuren geregeld was. De overige burenkwestiesbleven zonder oordeel van de vredemakers. De schepenmeesters voor burenkwestiesschakelden in 1664 maar één keer de rooimeesters in als arbiters.198

Vrijwel alle betrokkenen die vanwege burenkwesties voor de vredemakers versche-nen, waren man. Onder de eisers kon maar één vrouw worden gevonden, onder de ge-daagden twee. Het ging respectievelijk om een weduwe en twee ongehuwde vrouwen.Dat komt overeen met wat uit de burenkwestieboeken naar voren kwam. Wel valt opdat het aantal weduwen en ongehuwde vrouwen in deze subcategorie lager is dan ge-middeld in de vredemakersboeken. Het is niet duidelijk of dit komt door de geringeomvang van de rubriek of door andere oorzaken. Van dertig procent van de eisers is hetberoep bekend. Het gaat om twee metselaars, een brouwer en een notaris. De metse-laars zijn hoogstwaarschijnlijk huisjesmelkers die bestaande panden hadden opge-deeld in meerdere kamers of die open ruimten in de stad hadden bebouwd. Hetzelfdegeldt voor de twee timmerlieden die in verband met een burenkwestie voor de vrede-makers werden gedaagd.

ContractbreukZeven keer kreeg het college van vredemakers een arbeidsconflict voorgelegd. Het gingdan om onenigheid over de geleverde prestatie en vooral contractbreuk. Deze zakenkonden op allerlei soorten werk betrekking hebben. In de meeste gevallen was sprakevan een geschil tussen meester en knecht. Zo klaagden meesters bijvoorbeeld knechtenaan die hun contract niet uitdienden.199 Gekwalificeerd personeel was niet altijd voor-handen in het expanderende Leiden van midden zeventiende eeuw. Het was werkgeverser dus over het algemeen veel aan gelegen een goed opgeleide en ingewerkte knecht tehouden. Dit blijkt ook uit bepalingen in gildenreglementen die het voortijdige vertrekvan knechten moesten tegengaan. Maar zo ging het niet altijd. Soms stapten knechtenjuist naar de vredemakers om hun ontslag aan te vechten.200 In een enkel geval lijkt hetconflict in een eerder stadium door het betreffende gildenbestuur besproken te zijn. Inzo’n geval verwezen de vredemakers de zaak terug – of door – naar de deken en hoofd-lieden van het gilde in kwestie.201 Helaas kunnen dergelijke zaken niet goed worden ge-volgd, omdat van veel gilden geen archieven van rechtspraak bewaard zijn gebleven.

Bij de aangetroffen arbeidsconflicten was de eiser even vaak knecht als meester. Inéén geval is niet duidelijk welke status de geschilvoerende partijen hadden. Van drievan de zeven betrokken ambachtslieden kon het beroep worden achterhaald. Het gaatom een warmoesvrouw, metselaar en een boekverkoper. Veruit de meeste eisers warenman. Onder de gedaagden waren twee vrouwen.

7.4 onderverdeling van de geschillen in de vredemakersboeken 269

198 RAL, ORA, inv. 48 G (21-8-1664).

199 Bijv. RAL, ORA, inv.nr. 47 2H (11-7-1664; 29-7-1664).

200 RAL, ORA, inv.nr. 47 2I (27-10-1664).

201 Idem, inv.nr. 47 2H (29-2-1664).

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 269

Page 266: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

OverigDe kleine categorie ‘overig’ bevat enkele bijzonder uiteenlopende administratievekwesties die niet in de andere rubrieken zijn onder te brengen. Het is ondoenlijk omop al deze geïsoleerde geschillen in te gaan. Opnieuw is de informatie uit de vredema-kersboeken schaars. Bovendien werd geen van de zaken, bij wijze van hoger beroep,aanhangig gemaakt voor de civiele vierschaar. De processen kunnen dus niet van eenindividuele context worden voorzien. Mogelijk zouden de kwesties, wanneer de vre-demakers ze van iets meer gegevens hadden voorzien, in één van de andere subcatego-rieën kunnen worden ondergebracht.

7.5 Conclusie

De oprichting van de commissie voor burenkwesties en het college van vredemakersbleek een gouden greep van het Leidse stadsbestuur. Mede door het stijgend aantal in-woners en de economische bloei van de stad, was behoefte ontstaan aan rechtsinstellin-gen die de vierschaar zouden ontlasten. De commissie voor burenkwesties kreeg aan heteind van de zestiende eeuw gemiddeld zevenendertig geschillen over erfscheidingen en–dienstbaarheden per jaar voorgelegd. In de onderzochte periode was dat, deels parallelaan de afgenomen instroom van migranten, gedaald tot zo’n tien per jaar. De commis-sie wist daarvan tweederde zélf of met hulp van arbiters tot een oplossing te brengen. De‘oculaire inspectie’, het in ogenschouw nemen van de situatie ter plekke, droeg daaraanbij. De kwesties die niet konden worden verzoend lijken de civiele vierschaar bovendiennauwelijks te hebben bereikt. Dat onderstreept hoezeer de buren die de commissie mo-biliseerden gesteld waren op het bereiken van een compromis. De meeste partijen dietoestemming hadden om een rechtszaak voor de vierschaar te beginnen zaten over hetalgemeen goed in de slappe was. Veel eisers en gedaagden, vrijwel steevast mannen, be-hoorden tot de hogere middenklasse. Toch zagen ze van een proces af.

Het college van vredemakers was in het leven geroepen om civiele kwesties snel endoeltreffend te verzoenen zonder veel tijd te vergen van rechters en de strijdende par-tijen. Alle civiele rechtsvorderingen moesten voortaan eerst aan de vredemakers wor-den voorgelegd. Dit zorgde voor een grote toeloop op het forum die in de loop van dezeventiende eeuw alleen maar toenam. De formule werd daarom in de loop van de ze-ventiende eeuw enkele keren bijgesteld. Zo mochten de vredemakers vanaf 1651 ook inrelatief eenvoudige kwesties een oordeel uitspreken. Ook kreeg het college de moge-lijkheid zaken naar externe scheidsmannen door te verwijzen. Op die manier moest desnelle afhandeling van processen gewaarborgd blijven. Gemeten aan het hoge aantalrechtszaken beantwoordden de vredemakers zeker aan de verwachtingen. Telde hetvredemakersboek van 1599 nog bijna twaalfhonderd processen, in 1664 behandeldende vredemakers maar liefst drieënvijftighonderdvierentachtig zaken. Daaronder be-vonden zich vermoedelijk ook kleine zaken, civiele geschillen met een eis tot maximaaltweehonderd gulden. Formeel moesten deze in een apart register worden bijgehou-den, maar dat lijkt niet te zijn gebeurd.

270 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 270

Page 267: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Van de preliminaire verzoeningstaak van het vredemakerscollege kwam niet veel te-recht in 1664. Zo’n negentienhonderd kwesties werden niet van een uitspraak voor-zien. De meeste van deze zaken betroffen processen waarbij de gedaagde nooit voor devredemakers verscheen. Het forum ging dan niet inhoudelijk op het geschil in. In ruimhonderd gevallen waren beide geschilvoerende partijen wél op de zitting aanwezig engingen de vredemakers bovendien inhoudelijk op de zaak in, maar bleef een oordeelom onbekende reden uit. Nog eens tweehonderdtachtig processen werden tot naderorder uitgesteld. In de praktijk kwam dit vrijwel altijd neer op afstel. Hieruit volgt datde vredemakers zo’n veertig procent van het aantal zaken sowieso niet oplosten. Aan-gezien er daarvan maar enkele tientallen zijn terug te vinden in de dingboeken van deciviele vierschaar, bestudeerd voor de periode 1664-1668, zochten de meeste betrokkengeschilvoerende partijen blijkbaar een overeenstemming buiten de rechtbank. De ei-sers in deze zaken lijken het college vooral te hebben gebruikt als drukmiddel om eenbuitengerechtelijke oplossing te forceren. Van de rechtszaken waarin de vredemakerswél tot een uitspraak kwamen, eindigde zestig procent met een scheidsrechterlijk oor-deel. Dat betekent dat in nog geen kwart van alle zaken een verzoening of een be-talingsovereenkomst werd bereikt. Toch lijkt het college wel als een filter te hebbengewerkt. In 1664 vervolgde maar een handvol eisers hun zaak bij de civiele vierschaarna een oordeel van de vredemakers. Ook na formele toestemming of ‘admissie’ van devredemakers was de animo voor het aanspannen van een zaak voor de schepenbank ge-ring.202

De ruim drieduizend zaken waarvan het onderwerp bekend is, waren voor een be-langrijk deel administratief van aard. Zo bestond drieëntachtig procent uit schulden-kwesties en huurachterstanden. Deze geschillen lieten zich vrij eenvoudig beoordelenna overhandiging van kasboeken of andere bewijzen en waren dus uitstekend geschiktvoor de snelle procedures van het college van vredemakers. Bovendien ging het dik-wijls om prangende problemen voor zowel de eiser als de gedaagde. Vaak was sprakevan oplopende betalingsachterstanden waardoor de schuldeisers zelf hun financiëleverplichtingen niet meer konden nakomen. De vredemakers waren bevoegd de debi-teur, mits deze zijn schuld erkende, uitstel van betaling te verlenen of toe te staan deachterstand in termijnen weg te werken. Het feit dat veel debiteuren de gewenste at-terminatie of aflossing in termijnen verkregen, duidt er opnieuw op dat de betreffendekwesties weinig complex waren en dat de gedaagden er geen been in zagen om hunschuld te erkennen. Het hebben van openstaande rekeningen was dan ook een alle-daags verschijnsel. Het was alleen zaak om niet als notoire wanbetaler te boek te staan.Wie niet betrouwbaar bleek, liep het risico zijn of haar goede naam te verliezen en eco-nomisch geïsoleerd te raken. Meewerking bij schuldenkwesties was daarom geboden.

Ingewikkeldere zaken als huwelijkstwisten, waren zeldzaam in de vredemakersboe-ken. Betrokkenen vonden het college van vredemakers in die gevallen duidelijk min-der geschikt. Sowieso stapten zij met echtelijke problemen niet zo snel naar de rechter.Er waren bovendien, zoals in de andere hoofdstukken al is besproken, genoeg andere

7.5 conclusie 271

202 Het gaat om 22 van de 273 eisers die toestemming hadden om hun zaak bij de civiele vierschaar aanhangig te maken.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 271

Page 268: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

fora om dergelijke twisten op te lossen. Zo kon de buurtheer bemiddelen of een offici-euze scheiding van tafel en bed uitspreken. Verder was het voor kerkleden mogelijk dekerkenraad in te schakelen voor een bemiddelingspoging. Maar ook kon een oplossingworden geforceerd met behulp van een notariële attestatie. Dit document kon eventu-eel bij een rechtszaak voor de civiele vierschaar als bewijsmiddel worden gebruikt. Debetrokkenen sloegen dan meestal behandeling van het geschil door het college van vre-demakers over. Het wekt dan ook weinig verbazing dat de huwelijkstwisten waar devredemakers mee te maken kregen vooral administratief van aard waren en betrekkinghadden op de erkenning van schuld, de toezegging om kraamkosten te vergoeden enproblemen rond de huwelijkse geboden.

Het hoge aantal beledigingszaken waar de vredemakers mee te maken kregen, is op-merkelijk. Ook voor de afhandeling van deze kwesties was immers een keur aan alter-natieven beschikbaar. Wie zich publiekelijk in zijn eer aangetast voelde door een be-schimping, een onterechte beschuldiging of een schadelijke suggestie kon allereerstzelf, zonder tussenkomst van derden, proberen de schade te beperken door verbaal offysiek in de tegenaanval te gaan. Ook was het mogelijk om omstanders te mobiliseren.Wanneer dat in de ogen van de gedupeerde onvoldoende resultaten opleverde, warener nog de eerder genoemde instanties. Toch kwam het inschakelen van de vredemakersveel voor. Vooral voor ongehuwde vrouwen was het een uitgelezen mogelijkheid omzich teweer te stellen tegen aanvallen op hun eer. Waarschijnlijk speelde daarbij desnelheid waarmee het college van vredemakers een zaak besprak een doorslaggevenderol. Het was voor hen, die dicht bij de daders woonden en hen in het dagelijks levenvoortdurend tegenkwamen, immers zaak om de verhoudingen zo snel en zo effectiefmogelijk weer te normaliseren. Een proces voor de vredemakers maakte voldoende in-druk op de gedaagden om in te binden en de gewraakte woorden met een amende hono-rable terug te nemen. Bij weigering liepen ze bovendien risico op een geldboete of amen-de profitable.

Procederen voor het college van vredemakers was hoofdzakelijk een mannenklus.Ruim tachtig procent van alle eisers en gedaagden in de vredemakersboeken van 1664was man. Hierbij moet worden aangetekend dat zich onder de eisers achthonderd-twintig procureurs bevonden. Een aantal van hen heeft ongetwijfeld vrouwen verte-genwoordigd, maar hoeveel is niet duidelijk. Vrouwen waren formeel verplicht omzich voor de vredemakers door hun echtgenoot te laten representeren of, wanneer zedie niet hadden, door een zelfgekozen voogd. Maar de meeste vrouwen werden hande-lingsbekwaam geacht en stapten zonder hulp naar het college. Het lage aantal vrou-wen kan daarom beter worden verklaard door de oververtegenwoordiging van finan-ciële geschillen, zoals schulden en huurachterstanden. Deze problemen troffen hethele huishouden, man en vrouw gezamenlijk, waardoor het gezien de normen logischwas dat de man zijn gezin voor de rechtbank vertegenwoordigde. In andere rubrieken,waarbij de problemen de betrokkenen eerder individueel raakten, lag de verhoudingtussen mannelijke en vrouwelijke eisers en gedaagden heel anders. Bij beledigingsza-ken bestond de helft van de geschilvoerende partijen uit vrouwen. In het geval vankwesties op het gebied van huwelijk en zedelijkheid stelden vrouwen zich teweer te-

272 7 de schepencommissie voor burenkwesties en het college van vredemakers

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 272

Page 269: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

gen mannen, onder meer om hen tot betaling van kraamkosten en alimentatie bij eenvoorechtelijke zwangerschap te dwingen.203

Het lijken vooral neringdoenden uit de middengroepen van de stad te zijn geweestdie elkaar voor het college van vredemakers troffen. Zij hadden door hun bijzonderepositie in het systeem van kredietgeven en –nemen direct te maken met betalingsach-terstanden. De lagere klassen lijken zelden met de vredemakers in aanraking te zijn ge-komen. In de vredemakersboeken zijn in ieder geval nauwelijks spinners, wevers ofschoenmakers te vinden, om enkele van de meest voorkomende laagbetaalde beroepenin Leiden te noemen. Het is mogelijk dat deze schuilgaan achter al die namen waarvangeen beroep is weergegeven. Erg waarschijnlijk is dit niet, omdat er geen aanwijzingenzijn voor enige systematiek in het opschrijven van beroepsaanduidingen. Bovendienhadden mensen uit lage sociale groepen minder toegang tot juridische systemen.204 Derafelrand van de Leidse samenleving kon sowieso geen beroep doen op het college vanvredemakers; het forum was uitsluitend bedoeld voor poorters en inwoners van Lei-den. Vermogende Leidenaren lijken voor de vredemakers over het algemeen door eenprocureur te zijn vertegenwoordigd. Onder hun eigen naam komen ze nauwelijks voorin de archieven van de lage rechtbank. Alleen in de rubrieken ‘schulden’ en ‘huurge-schillen’ konden onder de eisers enkele representanten uit de hogere middenklasse enstedelijke elite worden aangetroffen. Ook zullen hun financiële eisen de bevoegdhe-den van de vredemakers vaker overschreden hebben, waardoor de elite eerder in dedingboeken van grote zaken terug te vinden zal zijn.

7.5 conclusie 273

203 De juridische zelfstandigheid vormt een aanvulling op de bevinding van Frijhoff en Spies, dat vrouwen alleen in

economisch opzicht aan het publieke domein mee mochten doen (Frijhoff & Spies, Bevochten eendracht, 191-192). Zie ook Van

Aert, ‘Tussen norm en praktijk’, 31-37.

204 Vgl. Dinges, Maurermeister, 189-193; Sharpe, ‘Enforcing the law’, 112.

06008_hoop_H07 22-05-2006 11:15 Pagina 273

Page 270: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Hoofdstuk 8

De civiele vierschaar

8.1 Inleiding

Het was Adriaentje van Diemen ernst. Ze wilde onder geen beding nog langer onder ééndak leven met haar echtgenoot, timmerman Jan Swart. Al vanaf het begin had haar twee-de huwelijk haar weinig goeds gebracht. Jan bleek regelmatig dronken waarbij hij flinktekeer kon gaan. In maart 1664 liet Adriaentje buren bij de notaris getuigen dat Jan haarbij tijd en wijle uitschold, vervloekte en bedreigde. Adriaentje was dan genoodzaakt hethuis te ontvluchten en bij haar buren te schuilen, die Jan dan bij Adriaentje weghielden.De buren grepen soms al eerder in om Jan te kalmeren, zo vertelden ze de notaris. Wan-neer dat niet lukte, namen ze Adriaentje met zich mee.1 Met deze getuigenissen op zak,legde Adriaentje haar zaak diezelfde maand nog voor aan het college van vredemakers.Wat ze daarmee precies voor ogen had, wordt niet duidelijk uit de registers. Haar aan-klacht is niet inhoudelijk geregistreerd omdat Jan ondanks de dagvaarding niet kwamopdagen.2 In ieder geval waren de vredemakers niet het juiste adres voor een scheidingvan tafel en bed. Vermoedelijk hoopte ze tot op het laatst op een verzoening. Uiteinde-lijk spande Adriaentje een procedure aan voor de civiele vierschaar om de wettige sa-menwoning met haar man te beëindigen. De schepenbank ging daar echter niet mee ak-koord, zonder haar vonnis te motiveren. De rechtbank besloot slechts tot een scheidingvan goederen om te voorkomen dat Jan haar bezittingen aan de drank zou uitgeven.3

De civiele vierschaar was bedoeld voor burgerrechtelijke zaken met hoge financiëlevorderingen – vanaf 1660 lag de drempel bij eisen van tweehonderd gulden – en dekwesties die door de vredemakers niet tot een oplossing konden worden gebracht. Ookwas de schepenbank het aangewezen adres voor voluntaire rechtspraak, d.w.z. de juri-dische bekrachtiging van overeenkomsten die partijen zelf waren overeengekomen.De procedures voor de rechtbank waren voor een deel schriftelijk. Partijen die een zaakaanhangig wilden maken, werden mede daarom geacht een procureur in de arm te ne-men.4 Een en ander maakte de civiele vierschaar minder laagdrempelig dan het college

1 RAL, ONA, inv.nr. 774, nr. 126 (19-3-1664).

2 RAL, ORA, inv.nr. 47 2H (24-3-1664).

3 De twee waren onder huwelijkse voorwaarden getrouwd (RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 93 (29-3-1664)).

4 Het gebruik van een procureur is in de keuren nergens met zoveel woorden verplicht gesteld. Maar in de praktijk bedien-

den alle geschilvoerende partijen zich van procesvertegenwoordigers.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 274

Page 271: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

van vredemakers. Dit is ook te zien aan het aantal processen voor deze rechtbank. Tus-sen 1664 en 1668 bogen de schout en schepenen zich over zestienhonderd civiele ge-schillen, nog geen zeven procent van de zaken die het college van vredemakers in de-zelfde periode te verwerken kreeg. Maar het is nog altijd flink meer dan de hoeveelheidstrafzaken die door de vierschaar werden afgehandeld. Zo tellen de correctieboekentussen 1664 en 1668 vierenzestig processen, hoofdzakelijk bestaande uit overtredingenvan de stedelijke keuren, terwijl de vonnisboeken, met daarin de zware misdrijven,niet meer dan vijfenvijftig rechtszaken bevatten.5

Zo gezien is het wat merkwaardig dat de historische belangstelling voor lokalerechtbanken tot op heden hoofdzakelijk is uitgegaan naar de criminele rechtspraak inde Republiek. Onderzoekers meenden vooral in strafregisters informatie te vindenover de toenmalige openbare orde.6 Nu heeft het bestuderen van de strafrechtplegingontegenzeggelijk iets aantrekkelijks. Naast inzichten in de criminele rechtspraak le-vert het ook gegevens op over spectaculaire misdaden en dito straffen. Verder kunnener allerlei hypothesen over thema’s als macht en disciplinering aan worden getoetst.Daartegen afgezet lijken de archieven van civiele schepenbanken misschien wat min-der tot de verbeelding te spreken. Maar dat mag historici er niet van weerhouden zichook met de burgerlijke rechtspraak bezig te houden. Die was voor de meeste mensenbij meer alledaagse problemen met afwijkend of ongewenst gedrag van veel directerbelang dan de vonnissen van de criminele vierschaar. Het veel grotere aantal civiele za-ken duidt daarop. De civielrechtelijke archieven zijn daarom inhoudelijk een stuk re-presentatiever met betrekking tot de kwesties waar burgers en inwoners ten tijde vande Republiek mee te maken kregen.7

Dit hoofdstuk gaat over de hoogste civiele rechtbank van Leiden.8 Op welke wijzeging dit forum te werk? Welke geschillen werden er aanhangig gemaakt? Wie waren degeschilvoerende partijen die de civiele vierschaar mobiliseerden? Hoe gebruikten zij derechtbank om hun geschillen op te lossen? In hoeveel zaken spraken de rechters zichuit? In welke kwesties bleef een uitspraak achterwege? Welke relaties kunnen wordengelegd tussen de civiele vierschaar en alternatieve fora? De antwoorden worden ge-zocht in de dingboeken van de Leidse civiele vierschaar. Deze zijn bestudeerd voor deperiode 1664-1668. De in secundaire literatuur gevonden schaarse gegevens over de ci-viele rechtspraak in andere steden in de Republiek en omliggende landen zullen dithoofdstuk zoveel mogelijk completeren. De belangrijkste werken over stedelijke civie-le rechtspraak zullen eerst kort worden besproken.

8.1 inleiding 275

5 Meer over deze strafrechtelijke bronnen in o.a.: Kloek, ‘Criminaliteit en sekse’; Diederiks, ‘Politieke misdaden’; Noordam,

‘Sterven op het Leidse schavot’; Van den Heuvel, De criminele vonnisboeken.

6 Het aantal publicaties is veel te groot om in één noot af te doen. Zie voor Leiden noot 5. Voor een meer algemeen overzicht ver-

wijs ik naar Egmond, ‘Recht en krom’, 1-4; Voor een ouder, iets uitgebreider overzicht: Diederiks (ea), Strafrecht en criminaliteit, 7-12.

7 Vgl. Helmers, Gescheurde bedden, 57; Faber, ‘Bagatellen’, 209.

8 De archieven van de academische vierschaar zijn buiten beschouwing gelaten. Hierin staan uitsluitend kwesties die betrek-

king hebben op de universitaire gemeenschap. De bestudering hiervan zou te zeer een onderzoek op zich vormen. Verder zijn

ook de processen betreffende de gemenelandsmiddelen niet in dit hoofdstuk opgenomen. Deze gingen vaak over achterstalli-

ge accijnsbetalingen, onterechte fiscale vorderingen, omstreden inbeslagnames en andere zakelijke kwesties in verband met

belastinginning. Ook deze specifieke processen, die vaak in omliggende plaatsen spelen, zouden een aparte studie vergen.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 275

Page 272: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

8.1.1 Historiografie

De weinige historische publicaties die over civiele rechtbanken zijn geschreven, heb-ben vaak betrekking op hoge gerechtshoven.9 Nu behandelden de hoven voornamelijkciviele appèlzaken en die vormden slechts het topje van de ijsberg. De meeste proces-sen tussen gelijkgerechtigden werden door lokale rechtbanken afgedaan. Dit maaktnieuwsgierig naar de burgerlijke rechtspraak op plaatselijk niveau. Tot nu toe zijn deciviele rechtbanken in steden nog nauwelijks voorwerp van historische studie geweest.Wel bestaan enkele onderzoeken naar plaatselijke ordonnanties voor civiele vierscha-ren.10 Het meest uitgebreid is het werk van M.J.H.A. Lijten over burgerlijke rechtszakenin de stad en meierij van Den Bosch. Lijten geeft een zeer gedegen juridische beschrij-ving van de rechterlijke organisatie, het procesrecht en het jargon dat werd gebruikt.Zo passeren vrijwel alle mogelijke procedures bij bijvoorbeeld dagvaardingen en arres-ten de revue. De zaken zelf bleven, afgezien van een overzicht van ongedifferentieerdeaantallen processen en zittingsdagen, buiten beschouwing.11 Daardoor wordt niet dui-delijk of en wanneer de Bossche schepenen of de geschilvoerende partijen van de pro-cedures afweken, met andere woorden in hoeverre de theorie de normale gang van za-ken beschreef. Ook blijft onbelicht met welke kwesties de rechters zich op plaatselijkniveau bezighielden en wie de eisers en gedaagden waren.

D. Haks was een van de eersten die uitgebreid putte uit civielrechtelijke bronnenvoor zijn onderzoek naar huwelijken en gezinsleven in de late zeventiende en acht-tiende eeuw.12 Haks concentreerde zich op Leiden en omgeving. J. Joor volgde kortdaarop met een artikel over scheidingszaken in Alkmaar.13 Recentelijk verscheen hetproefschrift van D. Helmers naar gestrande huwelijken in Amsterdam in de tweedehelft van de achttiende eeuw. Helmers onderzocht de keuzes die mensen maakten bijechtscheidingen en separaties van tafel en bed. De echtelieden konden onderhands uitelkaar gaan, een overeenkomst over een scheiding van tafel en bed juridisch laten be-krachtigen of naar de civiele rechter stappen. Helmers ging vervolgens in op de achter-gronden van de verschillende huwelijkskwesties en de betrokken echtelieden. Derge-lijk onderzoek naar andere soorten geschillen in stedelijke civiele registers wordt nognode gemist.14

276 8 de civiele vierschaar

9 Broers, Beledigingszaken; Wedekind, De procesgang in civiele zaken. Zie verder de ‘procesgidsen’ van de verschillende gewestelijke

gerechtshoven van de Stichting tot Uitgaaf der Bronnen van het Oud-Vaderlandse Recht (uitgeverij Verloren). Over de civiele

rechtspraak in de Nederlanden ten tijde van de Middeleeuwen: Le Bailly, Recht voor de raad, en de aldaar op pag. 18-30 genoemde

literatuur.

10 Een greep: Van Boven, ‘Bestuur’, 93-117; Hoppenbrouwers, Het land van Heusden I, 516-524; Van de Wiel & Leclerq, ‘De civie-

le rechtspraak in Tilburg’, 300-310. Lokale studies, bijvoorbeeld stads- of dorpsgeschiedenissen, besteden soms ook aandacht

aan de rechtspraak in een bepaalde plaats. Maar zelden is daarbij sprake van een systematische studie van de inhoud van de ge-

rechtelijke registers.

11 Van Lijten, Burgerlijk proces, 54-56.

12 Haks, Huwelijk en gezin in Holland.

13 Joor, ‘Echtscheiding in Alkmaar’.

14 Helmers, Gescheurde bedden.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 276

Page 273: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Ook voor veel buurlanden zijn uitgebreide studies naar de plaatselijke civielerechtspraktijk nauwelijks voorhanden.15 C. Wollschläger bekeek het aantal kwestiesdat de rechtbank in Bremen te verwerken kreeg tussen 1549-1983. Hij ontdekte dat metname de vroegmoderne periode grote fluctuaties liet zien omdat het merendeel van derechtszaken te maken had met betalingsproblemen. Wollschläger differentieerde dekwesties niet, waardoor het relatieve aandeel van de schuldenkwesties niet duidelijkwordt. Ook bleven door de gekozen aanpak de overige geschillen die de inwoners vanBremen aanhangig maakten, buiten bereik van het onderzoek.16 Interessant voor dithoofdstuk is nog de studie naar de Franse civiele rechtspraak van H. Piant. Piant on-derzocht beledigingszaken in de regio Vaucouleurs en ontdekte dat deze delictenvoornamelijk civiel werden vervolgd. De klagers en gedaagden waren afkomstig uit demiddenklasse. Blijkbaar zag alleen deze groep in de rechtbank een middel om de doorbelediging aangetaste eer te herstellen. Opvallend genoeg bleven veel zaken zondereindoordeel. Piant concludeert dat het de betrokken partijen niet om een rechterlijkvonnis ging, maar om een oplossing van het geschil die voor beíde kampen aanvaard-baar was. Vaak werd deze buiten de rechtbank bereikt zodat de gedaagden niet veroor-deeld hoefden te worden. Piant vond tussen 1680 en 1789 maar zevenentwintig beledi-gingszaken in de door hem bestudeerde archieven die civiel of crimineel werdenvervolgd, op een bevolking van vijfenzestighonderd zielen. Het is daarom de vraag inhoeverre zijn conclusies van toepassing zijn op Leiden in de jaren zestig van de zeven-tiende eeuw, een stad met tien keer zoveel inwoners als Vaucouleurs.17

8.2 Historisch overzicht van de civiele vierschaar in Leiden 1600-1700

Halverwege de zestiende eeuw werd in Leiden de zogeheten rolprocedure ingevoerd inciviele rechtszaken.18 Daarin werden de strijdende partijen als gelijken behandeld. Pro-cureurs of procesvertegenwoordigers maakten een zaak aanhangig, wisselden volgensvast protocol conclusies uit en hielden pleidooien ter verdediging van hun cliënt. Pro-

8.2 historisch overzicht van de civiele vierschaar in leiden 1600-1700 277

15 Niet alle onderzoeksresultaten kunnen zonder meer met de Nederlandse situatie worden vergeleken, omdat het recht en

de rechtspraak in die landen hiervan afweken (zie o.m. Van Caenegem, Inleiding tot het recht I, 39-41, 74-77, 108-110; De Blécourt,

Kort begrip, 6). Het Engelse recht bijvoorbeeld stond ver van dat van de Republiek af. Niet alleen hanteerde men er de zogeheten

common law die voortkwam uit het feodale recht en nauwelijks beïnvloed was door het Romeinse recht. Ook de rechtspraak was

anders georganiseerd. Het meest opvallende verschil met de Republiek is natuurlijk het gebruik van jury’s (Van Caenegem, In-

leiding tot het recht I, 76-77,87). Dit alles maakt vergelijkingen met de resultaten van Engelse studies lastig. Het werk van R.B. Shoe-

maker over de zogeheten justices of the peace kan ter illustratie dienen. De Engelse vrederechters leken in maar weinig opzichten

op de vredemakers in de Republiek. Zo waren justices of the peace geen onderdeel van het overheidsapparaat. Ze werkten boven-

dien niet kosteloos; ze vroegen zelfs meer dan een gemiddeld dagloon voor hun diensten. Verder behandelden ze in tegen-

stelling tot de Nederlandse vredemakers vooral kleine vergrijpen (misdemeanors) in plaats van civiele geschillen. In de meeste

gevallen legden de Engelse vrederechters boetes op, soms stuurden ze mensen naar tuchthuizen. Ze konden echter ook be-

middelen, voornamelijk bij de kleinste vergrijpen. Maar niet iedere justice of the peace maakte van deze mogelijkheid tot

geschilbeslechting gebruik, zo ontdekte Shoemaker (Shoemaker, Prosecution and punishment, 22-40).

16 Wollschläger, ‘Civil litigation and modernization’, 271-273.

17 Piant, ‘La petite délinquance’, 441-453.

18 Zie Blok, Leidsche rechtsbronnen, ix,x. Vgl. Verburgt, Levering van onroerende zaken, 4,5; Nortier, Burgerlijk proces, 48-52.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 277

Page 274: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

cessen werden op volgorde van aanmelding in een register genoteerd, de zogeheten rol.Daarop werd alles bijgehouden wat in een geding voorviel. In 1646 bepaalde het stads-bestuur dat, om de afhandeling van het groeiend aantal civiele kwesties te versoepelen,er voortaan twee rollen moesten komen: één voor ‘kleine zaken’, met vorderingen totvijftig gulden, en één voor ‘grote zaken’ met eisen die daarboven lagen.19 Later verschoofde grens tussen beide rollen in stappen naar tweehonderd gulden in 1660.20 Zoals in hetvorige hoofdstuk reeds is vastgesteld zijn de dingboeken van ‘kleine zaken’ niet overge-leverd. Het vermoeden bestaat dat het onderscheid in de praktijk nauwelijks is ge-maakt. De ‘kleine zaken’ zijn zowel te vinden in de vredemakersboeken als in de ding-boeken voor ‘grote zaken’. In beide registers vormen ze bovendien geen apartecategorie, maar staan ze bijna onopvallend tussen de andere zaken.

De zogeheten ‘grote zaken’ namen doorgaans veel tijd in beslag. De kwesties dien-den formeel op maandag en vrijdag voor de schout en drie schepenen.21 Eerst deed deprocureur van de eiser de vordering uit de doeken. Deze bestond formeel uit de uit-eenzetting van de zaak, de gronden waarop de eis was gebaseerd en een conclusie.22 Ver-volgens moest de gedaagde binnen acht dagen via een procureur reageren met een in-houdelijk verweer of met het aanvechten van de eis op formele gronden.23 Nadat deschepenen over eventuele ingebrachte bezwaren hadden beslist en de gedaagde de eisinhoudelijk had beantwoord, konden twee dingen gebeuren. Meestal volgde op hetantwoord van de gedaagde een reactie van de eiser, de repliek, waarna de verweerderweer kon dupliceren.24 Aansluitend legden beide partijen bewijzen over, eventueel ge-volgd door geschriften waarin de argumenten van de tegenpartij werden bestreden, dereproches en salvatiën, waarna men de processtukken uitwisselde. Maar het was ook mo-gelijk dat de gedaagde een vordering tegen de aanlegger instelde, de zogeheten recon-ventie. De eiser moest daar dan eerst op antwoorden voordat de zaak kon worden vol-dongen. Uiteindelijk verzochten de partijen de vierschaar om een vonnis.25

278 8 de civiele vierschaar

19 Voor beide categorieën geschillen gold dat ze eerst aan het college van vredemakers moesten zijn voorgelegd. Zie hoofdstuk

7, par. 7.3.1.

20 RAL, SAII, inv.nr. 12, ampliatie tussen p. 268 en 269. De drempel in Leiden lag aanmerkelijk lager dan in Amsterdam, waar

de vierschaar vanaf 1650 officieel alleen eisen vanaf 600 gulden vonniste (vgl. Ten Raa, De oorsprong van de kantonrechter, 165).

21 Een aantekening in het keurboek van 1658 suggereert dat de vierschaar vanaf september 1664 alleen nog maar op maandag

bijeenkwam om kwesties af te handelen (RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 269vv). Of dit ook daadwerkelijk is gebeurd, is niet meer na te

gaan. De gerechtelijke klerk heeft in de dingboeken van grote zaken niet stipt de aanvangsdatum genoteerd. De data die in de

rol wél genoemd zijn bij de eerste proceshandelingen zijn in ieder geval niet geconcentreerd op de maandagen, eerder op de za-

terdagen. Vgl. maandag (107 keer genoemd), dinsdag (62·), woensdag (37·), donderdag (31·), vrijdag (53·), zaterdag (436·) en

zondag (104·).

22 Niet duidelijk is of de eis in Leiden schriftelijk moest worden ingediend of dat door de griffier een akte werd gemaakt van

een mondelinge eis. In het dingboek van grote zaken ontbraken doorgaans de gronden waarop men eiste. Dit suggereert dat in

Leiden mondeling werd geëist (De Damhouder, Practycke civile, 224-228). Maar het is ook mogelijk dat de eis mondeling werd

voorgedragen en al dan niet op verzoek later schriftelijk aan de verdediging ter beschikking gesteld (vgl. Wedekind, De proces-

gang in civiele zaken, 72-75).

23 Het gaat om de declinatoire, dilatoire en peremptoire excepties. Deze hadden respectievelijk betrekking op de redenen waarom

het proces niet voor de rechtbank in kwestie gehouden mocht worden, waarom het tijdstip van het geding niet in orde zou zijn

en waarom het proces anderszins geen doorgang mocht vinden.

24 Zowel bij repliek als dupliek konden prolongaties voorkomen: op de dupliek van de gedaagde volgde dan de tripliek van de

eiser en de quadrupliek van de gedaagde. Ook een quitupliek en sextupliek waren mogelijk (De Damhouder, Practijcke civile, 361).

25 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 269vv, art. 14 (vgl. De Damhouder, Practijcke civile, 359).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 278

Page 275: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De drie schepenen die de eis, het antwoord, de repliek en dupliek hadden aange-hoord, lieten de zaak voor de voltallige vierschaar voorkomen. Dat diende op woens-dag te gebeuren. De procureurs hielden een pleidooi en vervolgens kon de rechtbankin een tussenvonnis om nadere bewijzen van schuld of onschuld vragen, zoals een ge-tuigenverhoor door enkele schepenen of een notariële attestatie. Ook was het mogelijkdat schepenen de zaak naar scheidsmannen verwezen. In andere gevallen velden ze inhet openbaar een eindoordeel.26 Hieruit volgt dat op de middelste dag van de week naarverhouding de meeste zaken werden afgehandeld. Inderdaad konden op andere dagenlang niet zoveel (tussen)vonnissen worden geteld, hoewel de vierschaar volgens de datauit het dingboek van grote zaken op elke dag van de week uitspraak kon doen.27 Overi-gens was de donderdag door het stadsbestuur formeel gereserveerd voor processen diede vierschaar ‘in advies’ had gehouden om bijvoorbeeld een deskundige te raadplegen.Ook kwesties die schriftelijk ‘in staat van wijzen’ waren gebracht en zogeheten zakenvan preferentie werden op donderdag besproken. Daarna konden ze op iedere wille-keurige dag van de week worden gevonnist.28

Tabel 8.1 Duur van de grote zaken voor de civiele vierschaar uitgedrukt in maanden, berekendover de processen waarvan een begin- en een einddatum bekend is (1664-1668).

Lengte van het proces in maanden Frequentie

N %

0-3 552 79

4-6 85 12

7-9 19 3

10-12 19 3

13-24 16 2

25-36 6 1

37-48 3 <1

>48 3 <1

Totaal 703 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 44 F, G.

8.2 historisch overzicht van de civiele vierschaar in leiden 1600-1700 279

26 Ibidem, art. 15,16.

27 De meeste vonnissen werden op woensdag geveld (769), deze varieerden van het toekennen van de eis tot provisionele von-

nissen en het inschakelen van scheidsmannen. Vgl. maandag (121), dinsdag (56), donderdag (30), vrijdag (140), zaterdag (33) en

zondag (15); van 275 vonnissen is niet bekend op welke datum ze zijn uitgesproken. 140 zaken bleven zonder vonnis. Overigens

was het niet ongebruikelijk dat schepenen de zondag gebruikten voor de behandeling van zaken. De dag gold als een reserve-

dag, als uitloop van de vrijdag of de zaterdag.

28 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 269vv, art. 17. Tegen een vonnis dat ‘in kracht van gewijsde’ was, kon niet meer in beroep gegaan

worden. Een dergelijk onaantastbaar vonnis was vereist bij bijvoorbeeld gedwongen tenuitvoerleggingen, zoals openbare ver-

kopingen van (on)roerende goederen van wanbetalende debiteuren. In zaken van preferentie vroegen crediteuren voorrang bij

boedelscheidingen en faillissementen.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 279

Page 276: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Door alle opeenvolgende proceshandelingen kon een civiele rechtszaak vele maandenin beslag nemen, tot ruim vier jaar toe; zeker wanneer getuigen, scheidsmannen of ex-terne deskundigen moesten worden ingeschakeld. Toch waren de meeste processenbinnen drie maanden afgerond of beëindigd.

Geschilvoerende partijen leken civiele processen die volgens de rolprocedure wer-den gevoerd niet onnodig te willen rekken. Dat kostte hen veel tijd en vooral handen-vol geld. Procureurs werden namelijk per rechtshandeling betaald. Een voldongenproces kwam daarmee al gauw boven een gemiddeld weekloon uit.29 Overigens konden‘arme personen’ zich kosteloos laten bijstaan, maar van deze mogelijkheid maaktenmaar weinig mensen gebruik.30 Het voeren van een civiel proces was voor hen te on-overzichtelijk. Vooraf was niet te voorzien hoe lang een proces zou gaan duren. Hetverliezen van een zaak betekende bovendien een onaanvaardbaar financieel risico.31

Voor de middenklassen lag dat wat anders, zoals gebleken is in hoofdstuk 7, hoewellange procedures voor hen eveneens te kostbaar konden worden. Tot slot had ook devierschaar voordeel bij een snelle rechtsgang. Processen die bovengemiddeld langvoortsleepten, leverden vaak alleen maar onnodige bewijslast op en slokten teveel vande kostbare tijd van de schepenen op.32 De competentiegrens voor de commissarissenvan ‘kleine zaken’ werd niet voor niets een aantal keren opgeschoven, zodat zoveel mo-gelijk kwesties zonder rolprocedure konden worden afgehandeld. Overigens speeldedaarbij mogelijk ook de inflatie een rol.33

Nu werden processen door de geschilvoerende partijen lang niet altijd tot het eindetoe gevoerd. Sowieso bleef ruim twintig procent van de ‘grote zaken’ tussen 1664 en1668 zonder vonnis. Dit kan erop duiden dat de betrokkenen uiteindelijk de voorkeurgaven aan een buitengerechtelijke overeenstemming. Zij schakelden dan bijvoorbeeldzelf scheidsmannen in, al dan niet onder druk van familie en vrienden. Maar het is ookmogelijk dat het geld van de eiser op was of dat één van de partijen overleden was zon-der aanwijsbare erfgenamen.34 Slechts drieënzestig keer verwees de civiele vierschaar debetrokkenen in een tussenvonnis naar arbiters, doorgaans juristen of branchegenoten.

280 8 de civiele vierschaar

29 Volgens de stedelijk ordonnanties mochten procureurs bij eisen boven de honderdvijftig gulden acht stuivers in rekening

brengen voor hun inzet in het algemeen en hetzelfde bedrag voor het opstellen van de vordering. Voor elke termijn van eis, ant-

woord, repliek en dupliek rekenden procureurs opnieuw acht stuivers, evenals voor het afsluiten van de zaak en het wisselen

van de stukken. De pleidooien voor de volledige vierschaar kostten de eiser of gedaagde nog eens vierentwintig stuivers (RAL,

SAII, inv.nr. 12, p. 298). Helmers becijferde dat Amsterdammers voor scheidingszaken alles bij elkaar ruim dertig gulden kwijt

waren (Helmers, Gescheurde bedden, 156).

30 In de periode 1664-1668 werden 32 pro-deozaken gevoerd, dat is 2 procent van het totaal aantal geschillen. Meer dan de helft

(19) van de eisers die gratis rechtshulp kregen, bestond uit mannen. Van de vrouwen was de meerderheid ongetrouwd (8). Vijf

van hen waren gehuwd. Zij waren verwikkeld in een echtscheidingsprocedure en klaagden hun mannen aan voor kwaadwilli-

ge verlating of overspel. Slechts één van de vrouwen die gratis rechtshulp hadden aangevraagd, was weduwe. Op basis van de

status aparte als ‘miserabele personen’ die weduwen hadden, was een groter aantal te verwachten (vgl. Schmidt, Overleven na de

dood, 177-180, m.n. noot 46).

31 Vgl. Piant, ‘La petite délinquance’, 444; Dinges, Maurermeister, 189-193.

32 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 298. Vgl. Lijten, Het burgerlijk proces, 96.

33 Tussen 1450 en 1650 steeg het prijspeil in Europa flink. Piekjaren in de zeventiende eeuw waren 1652, 1662 en 1675. Merk op dat

de verschuivingen van de competentiegrens zich tussen 1652 en 1662 voordeden (De Vries & Van der Woude, Nederland 1500-1815, 42).

34 Helmers, Gescheurde bedden, 197; Piant, ‘La petite délinquence’, 447,451; Broers, Beledigingszaken, 213-214. Ook kon een zaak

zich vanzelf hebben opgelost (vgl. Van Velthoven & Ter Voert, Geschilbeslechtingsdelta, 97).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 280

Page 277: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Een enkele keer traden schepenen zelf als scheidsmannen op. Ten tijde van de zogehe-ten kenningprocedure, de voorloper van de rolprocedure, bestond daar een apart ritu-eel voor, waarbij de schepenen de behandeling van de zaak verplaatsten van de vier-schaar naar de schepenkamer bovenin het stadhuis. Daar schaarden partijen zich rondde groene tafel, waar ze hun zaak, zonder een blad voor de mond te nemen, kondenverdedigen. In de onderzochte periode 1664-1668 blijkt het ritueel verdwenen.35

Bijna zevenenveertig procent van de verweerders liet na de eerste dagvaarding ver-stek gaan. Maar daarvan kwam ruim zestig procent later alsnog opdagen. Een défaut wasnamelijk niet vrijblijvend. Gedaagden die zich niet op de schepenkamer lieten zien,moesten om te beginnen een boete van drie stuivers betalen. Tegelijk verleenden derechters de eiser toestemming de wederpartij opnieuw te dagvaarden, eventueel zelfstot drie keer toe.36 Gedaagden verloren daarmee de mogelijkheid om de eis op formelegronden aan te vechten. Verder spraken schepenen in geldkwesties al direct na het eer-ste verstek een voorlopig oordeel uit, waarin ze de eis alvast toewezen.37 Op deze manierverhoogden ze de druk op de gedaagde om de volgende keer wél te verschijnen en hetprovisionele vonnis aan te vechten. Bleef een gedaagde ook na de vierde dagvaardingweg, dan was ieder verweer uitgesloten, terwijl de eiser zijn vorderingen en bewijzenkon overleggen op basis waarvan de rechtbank een verstekvonnis wees.38

8.3 Onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken

In het nu volgende worden de dingboeken van grote zaken voor de periode 1664-1668aan een nader onderzoek onderworpen. Zoals al is aangegeven staan daar ook ‘kleinezaken’ in. Onder ‘grote zaken’ verstond het Leidse stadsbestuur vanaf 1660 processenwaarin het draaide om eisen hoger dan tweehonderd gulden. De vorderingen in ‘klei-ne zaken’ lagen daaronder. Idealiter moesten zowel kleine als grote zaken eerst aan hetcollege van vredemakers zijn voorgelegd, alvorens ze door de civiele vierschaar in be-handeling konden worden genomen. Maar dat blijkt in 1664 bij nader onderzoek maarin ruim een kwart van de gevallen te zijn gebeurd. Blijkbaar stond de vierschaar toe datpartijen de vredemakers regelmatig passeerden. Dit komt voor een deel omdat beiderechtbanken uit dezelfde schepenen bestonden, waardoor de bevoegdheden mogelijkwat door elkaar liepen. Daarnaast bestonden ‘grote zaken’ ook uit willige decreten,willige condemnaties en aanvragen van arrest, cessie, inductie, relief en brieven van in-

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 281

35 Zie Nortier, Burgerlijk proces, 49,107 (vgl. hoofdstuk 7, noot 57). In de dingboeken ontbreken verwijzingen naar ‘de gewoen-

te van der schijf’. Toch zullen de schepenen nog het onderscheid tussen formele en informele pleidooien erkend moeten heb-

ben om hun werk als bemiddelaars te kunnen doen.

36 Het college van vredemakers kende maar twee mogelijkheden tot défaut.

37 Groot Placaet-boeck II, p. 695vv, art. 6-8. De vredemakers gingen pas na het tweede défaut over tot het uitspreken van een pro-

visioneel vonnis.

38 Idem, art. 3; Lijten, Het burgerlijk proces, 38.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 281

Page 278: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ventaris.39 Dergelijke procedures, die niet voor behandeling door de vredemakers inaanmerking kwamen, betroffen veelal juridische regelingen op verzoek van de belang-hebbenden, ook wel voluntaire of oneigenlijke rechtspraak genoemd. Van een geschilwas in deze gevallen niet direct sprake; willige regelingen kenden geen winnaars of ver-liezers. Hooguit speelde op de achtergrond een in de eis niet nader aangeduid conflict.40

Wanneer de willige rechtspraak buiten beschouwing blijft, blijkt in 1664 vierendertigprocent van de kwesties in het dingboek van grote zaken eerst voor het college van vre-demakers te hebben gediend. Dat houdt in dat tweederde van de eisers direct een pro-ces voor de civiele vierschaar aanspande. Hoeveel er daarvan al in 1663 door de vredema-kers waren behandeld, is niet onderzocht. Maar veel zullen dat er niet geweest zijn.41

Tabel 8.2 Verdeling van de onderzochte processen in de dingboek van grote zaken (1664-1668), invergelijking met de vredemakersboeken (1664). Tussen haakjes staat het aantal vervolg-zaken in de rubriek.

Categorie Dingboek Vredemakersboek

N % N %

Persoonlijke levenswandel 31 (0) 2 270 (51) 13

Huwelijk en zedelijkheid 62 (2) 4 7 (4) <1

Contracten en afspraken 1461 (26) 94 1939 (688) 87

Totaal 1554 (28) 100 2216 (743) 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 44 F,G; 47 2H,2I.

De zestienhonderd processen in de dingboeken van grote zaken van 1664-1668 kunnenworden opgedeeld in de al eerder toegepaste categorieën ‘persoonlijke levenswandel’,‘huwelijk en zedelijkheid’ en ‘afspraken en contracten’. In de registers staat, in tegen-

282 8 de civiele vierschaar

39 Een ‘willig decreet’ gaf de koper van onroerende goederen, waarvan de verkoper zijn eigendom niet voldoende kon bewij-

zen, de zekerheid dat derden geen aanspraak meer op het goed konden maken (RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 186vv; Van Iterson, Wil-

lig decreet, 16-19; Verburgt, Levering van onroerende zaken, 78-94). ‘Willige condemnaties’ volgden op minnelijke schikkingen die de

betrokken partijen al buiten de rechtbank hadden bereikt. De gerechtelijke bevestiging verschafte de schikking dezelfde

rechtskracht als een gewoon vonnis (vgl. Van Leeuwen, Nederlandse practyk ende oeffening der notarissen, 258-261). Met een ‘arrest’ kon

een crediteur de betaling van zijn uitstaande schulden veiligstellen door een debiteur, wanneer hij dreigde te vluchten, tot af-

lossing te dwingen. Hiervoor was instemming van de eigenaar van de gearresteerde goederen niet nodig. Van voluntaire recht-

spraak is in dit geval geen sprake (Van der Linden, Verhandeling over de judicieele practijcq I, 268-269). Met een ‘cessie’ kon een debi-

teur afstand doen van zijn bezit ten behoeve van zijn crediteuren, wanneer hij of zij niet meer bij machte was alle schulden af

te lossen (De Damhouder, Practycke civile, 154-157). Wanneer een schuldenaar in de toekomst nog wel mogelijkheden zag om zijn

of haar leningen terug te betalen, bestond de mogelijkheid om door een ‘inductie’ extra tijd te krijgen om de schuldeisers te

voldoen (Van der Linden, Verhandeling over de judicieele practijcq I, 408). Middels een ‘relief’ kon een partij zich uit een ongeldige za-

kelijke verbintenis terugtrekken, bijvoorbeeld omdat hij tot de transactie was gedwongen of ten tijde van de overeenkomst

minderjarig was etc. (De Blécourt, Kort begrip, 275; Van der Linden, Verhandeling over de judicieele practijcq II, 174-177). Een ‘beneficie

van inventaris’ gaf erfgenamen de mogelijkheid om een boedel eerst te inventariseren alvorens deze te aanvaarden (De Blécourt,

Kort begrip, 369-370).

40 Voluntaire rechtspraak stond tegenover contentieuze rechtspraak, waaraan een contentie of twist ten grondslag lag. In het

hierna volgende zullen deze vrijwillige regelingen alleen in tabellen worden opgenomen om het relatieve belang ervan uit te

drukken.

41 Slechts 2 zaken die in 1665 voor de civiele vierschaar dienden, konden in de vredemakersboeken van 1664 worden terugge-

vonden. Voor latere jaren ontbreekt een relatie met de vredemakersboeken van 1664.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 282

Page 279: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

stelling tot de vredemakersboeken, bij vrijwel iedere zaak een korte omschrijving, watde rubricering vrij eenvoudig maakt. Slechts achtentwintig processen bevatten onvol-doende informatie om ze in een categorie onder te brengen, terwijl van achttien pro-cessen helemaal geen gegevens bekend zijn. Deze laatste zaken blijven verder buitenbeschouwing. Een ander onderscheid is dat de griffier van de civiele vierschaar na eendéfaut een kwestie niet opnieuw op de rol plaatste, maar alle proceshandelingen in éénzaak onder elkaar zette. Dit betekent dat in de dingboeken geen dubbeltellingen voor-komen en ontwikkelingen in een proces vrij nauwkeurig kunnen worden gevolgd.

Net als het college van vredemakers kreeg de civiele vierschaar het meest te makenmet zaken op het gebied van de ‘contracten en afspraken’, zij het dat het overwicht vandeze categorie dit keer nog groter is. Dit komt maar voor een klein deel door een verte-kening in de rubriek ‘afspraken en contracten’, waarin ook de vrijwillige rechtspraak isopgenomen. Wanneer die zou worden weggelaten, worden de verschillen tussen beideciviele rechtbanken nauwelijks kleiner.42 De rubriek ‘huwelijk en zedelijkheid’ is bijnanegen keer zo groot als in de vredemakersboeken. Omgekeerd is de categorie ‘per-soonlijke levenswandel’ met eenzelfde factor verkleind. In het nu volgende zullen dediverse geschillen per categorie nader worden toegelicht.

8.3.1 Persoonlijke levenswandel

BeledigingNet als bij de vredemakers maakten beledigingszaken het grootste deel van de rubriek‘persoonlijke levenswandel’ uit. Maar het aantal ligt in de dingboeken van grote zakenwel beduidend lager. Dit komt omdat beledigingen, bijvoorbeeld als gevolg van eenscheldpartij, idealiter om een snelle en openbare reparatie van de eer vroegen.43 Het wasvan belang om direct op de juiste manier in de tegenaanval te gaan en ten overstaan vaniedereen die de belediging had gehoord of gezien, de eigen reputatie te verdedigen ende dader te dwingen de gewraakte woorden terug te nemen. Een proces voor de civielevierschaar duurde voor velen te lang om de schade van een belediging effectief te kun-nen repareren. Bovendien was zo’n rechtszaak kostbaar en de uitkomst ervan onvol-doende zeker. Beide partijen konden bijvoorbeeld getuigenverklaringen overleggenen dan was het maar de vraag aan welke de rechters het meeste geloof zouden hechten.44

Vandaar dat bij beledigingskwesties een kwart van de eisers in 1664 voorafgaand aanhet geding voor de vierschaar een zaak bij de vredemakers had aangespannen. Maardaar konden zij niet tot overeenstemming komen. Vermoedelijk waren zij op meer uitdan alleen een opgelegde herroeping of amende honorable.45 Ze waren zo diep gekwetstdat daar ook een financiële compensatie tegenover moest worden gesteld, te weten de

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 283

42 De categorie ‘afspraken en contracten’ bevat 365 gevallen van vrijwillige rechtspraak (23% van het totaal, 25% van de bewus-

te rubriek). Worden die weggelaten, dan wordt het plaatje voor de dingboeken van grote zaken (N=1189): persoonlijke levens-

wandel (31 of 3%), huwelijk en zedelijkheid (62 of 5%) en afspraken en contracten (1096 of 92%).

43 Vgl. Grootes, ‘Bredero’s Spaanschen Brabander’, 63; Dinges, Der Maurermeister, 290-298; Leuker, ‘Schelmen’, 319; Roodenburg,

‘Notaris en de erehandel’, 378-380; Garrioch, ‘Verbal insults’, 116; Idem, Neighbourhood and community, 41.

44 Garnot, ‘Deux approches’, 431-439. Vgl. De Waardt, ‘Ehrenhändel, Gewalt und Liminalität’, 317-318.

45 Zie hoofdstuk 7, par. 7.4.1.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 283

Page 280: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

amende profitable. De geëiste vergoeding in de dingboeken lag meestal ver boven de twee-honderd gulden, de competentiegrens van de civiele vierschaar bij grote zaken. Ge-middeld bedroeg de vordering vierhonderdvijfenzeventig gulden, wat feitelijk neer-kwam op een modaal jaarsalaris. Dat is dus beduidend meer dan de twaalf gulden diehet college van vredemakers in een handjevol gevallen bij beledigingen oplegde.46

Hierbij moet worden opgemerkt dat uitgerekend van de beledigingskwesties die eer-der aan de vredemakers zijn voorgelegd geen eis bekend is. Ook kwam de vierschaar indie zaken niet tot een vonnis. Doorgaans hing de hoogte van de eis af van de ernst vande belediging zoals de eiser die zelf inschatte.47 Het geld kwam doorgaans ten goedeaan de armen in de stad. Daarmee wekt de compensatie meer de indruk van een boetedan van een schadeloosstelling.48

Tabel 8.3 Verdeling van de onderzochte processen voor de civiele vierschaar (1664-1668) waarinmoeilijkheden op het gebied van de persoonlijke levenswandel naar voren komen, in per-sonen (T), mannen (M) en vrouwen (V) en aantal zaken (N). Tussen haakjes staat het aantalvervolgzaken in deze rubriek.

Categorie Personen 1664 Zaken

Eiser Gedaagde

M V T M V T N %

Belediging 17 1 1849 16 5 21 18 58

Fraude 6 0 6 7 0 7 6 19

Geweld 2 1 350 3 0 351 4 13

Twist 3 0 3 3 0 3 3 10

Totaal 28 2 30 29 5 34 31 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 44 F en G.

In vergelijking met de vredemakersboeken zijn de beledigingszaken uit het grotedingboek aanzienlijk gedetailleerder. Zo bevatten ze doorgaans de gewraakte scheld-woorden en vermelden ze de betekenis daarvan voor de eiser, zowel in zorgvuldig ge-kozen omschrijvingen als in de hoogte van de amende profitable. De gebruikte bewoor-dingen in de vordering waren van de hand van procureurs, die ook vaak notaris waren.Zij kenden de rechtspraktijk en wisten welke argumenten het in de rechtszaal goed de-den. Daarbij waren ze ook bedreven in de kunst van het weglaten. Procesvertegen-

284 8 de civiele vierschaar

46 Bij vredemakerszaken werd de eis niet weergegeven en moet voor een vergelijking dus op de vonnissen worden afgegaan.

Overigens eiste één keer een benadeelde voor de civiele vierschaar een amende profitable van slechts vijfentwintig gulden. Wellicht

speelde hierbij mee dat hij tegelijk om strafrechtelijke vervolging van de gedaagde vroeg (RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 210 (4-2-

1666)). De zaak is niet van een vonnis voorzien. Tot een strafrechtelijke vervolging kwam het evenmin.

47 Zie onder meer: RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 283 (18-4-1666). Vgl. De Groot, Inleidinge, III.35,2.

48 Zie bv. RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 8 (2-9-1666); Broers, Beledigingszaken, 169. Vgl. Van Leeuwen, Het Rooms-Hollands-Regt, IV, 37.1.

Soms werd het aan de schepenen overgelaten om een doel voor het geëiste geld te bepalen (RAL, ORA, inv.nr. 47 F, p. 283 (18-4-1666)).

49 In één zaak was de eiser een echtpaar; in een andere kwestie was de eiser een ongespecificeerde groep erfgenamen. Deze laat-

ste is niet meegerekend.

50 Eén van de eisers waren de voogden van een weeskind. Deze zijn niet nader aangeduid en niet meegeteld.

51 Eén keer waren de gedaagden niet nader aangeduide voogden van een weeskind. Zij zijn niet meegeteld.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 284

Page 281: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

woordigers gaven in hun teksten bijvoorbeeld alleen de scheldwoorden van de tegen-partij weer – de meest bezwaarlijke zoveel mogelijk woordelijk – en voorzagen dezevan een moreel oordeel, zoals ‘een zeer kwade, enorme ende onverdragelijke injurie,strekkende om de eiser van zijn goede naam en faam te beroven’.52 Eventueel aanstoot-gevend gedrag van de eiser lieten ze weg, net als bij notariële attestaties het geval bleek.Alles werd in het werk gesteld om de gedaagde zwart te maken en de eiser zo onschul-dig mogelijk te laten lijken.

Mannen werden vaak beschuldigd van professioneel wangedrag. Gangbare scheld-woorden als ‘dief’ en ‘schelm’ trokken iemands betrouwbaarheid en daarmee de kre-dietwaardigheid in twijfel. Hetzelfde gold voor de meeste andere scheldwoorden. Hadde man in kwestie zich niet verrijkt ten koste van zijn geldschieters? Een dergelijke ver-denking was gezien het economische belang van het kredietsysteem, voldoende om ie-mands reputatie grote schade toe te brengen.

Tabel 8.4 Scheldwoorden tegen mannen in de dingboeken van grote zaken (1664-1668).

Scheldwoord N Scheldwoord N

Dief 7 Landverrader 1

Schelm 4 Uitzuiper 1

Duivel 2 Hoerendop 1

Guit 2 Schaggelaar 1

Fielt 1 Rossiaan 1

Vagebond 1

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 44 F,G .

Het overzicht van tabel 8.4 geeft een enigszins vertekend beeld. Variaties als ‘dubbeledief’ of ‘oude duivel’ zijn er niet apart in opgenomen. Bovendien is een aantal scheld-woorden afkomstig uit één zaak. Zo werd Dirck Smith op drie maart 1666 door ClaesGerritsz. Peltenburch publiekelijk uitgescholden voor een ‘landverrader’, een ‘deug-niet’ en een ‘uitzuiper’. Dirck zou dus volgens Claes een uiterst onbetrouwbaar per-soon zijn [deugniet] en iemand die anderen van hun geld en goed beroofde [uitzoop]door woeker. Zelfs de Republiek zou bij hem niet veilig zijn. Mogelijk kwam DirckSmiths familie uit Engeland; niet toevallig, want in 1666 was de Tweede Engelse Oor-log nog in volle gang.53 Ook Neeltje Damin de Vet, de vrouw van Claes, mengde zich inde strijd. Zij beet Dirck onder meer toe: ‘Jou landverrader, jou uitzuiper, hoerendop,schaggelaar’. In haar ogen was Dirck niet alleen in zijn beroepsuitoefening onbe-trouwbaar [schaggelaar], ook op seksueel gebied deugde hij niet. Hoerendop kan zo-wel worden vertaald met hoerenwaard als met hoerenloper. In het eerste geval trokNeeltje de kuisheid van Dircks vrouw in twijfel, in het tweede geval zou hijzelf over-

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 285

52 RAL, ORA, inv.nr. 44 F (31-5-1665).

53 Helaas is dit niet goed meer na te gaan, gezien de vele Dirck Smiths die in Leiden woonden. Het NH-ondertrouwboek be-

vat alleen al acht verschillende Dirck Smiths. Eén van hen was soldaat uit Engeland.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 285

Page 282: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

spelig zijn. Hoe het ook zij, Dirck voelde zich buitengewoon beledigd en eiste vanClaes en zijn vrouw een amende honorable én een financiële compensatie van maar liefstduizend gulden.54 De zaak eindigde zonder veroordeling.55

Onder de eisers bevonden zich in de onderzochte periode nauwelijks vrouwen. Hetis daarom niet goed mogelijk om op deze plaats dieper in te gaan op de scheldwoordendie voor vrouwen bestemd waren. Slechts één keer komt in de dingboeken van grotezaken het begrip ‘dikke duivel’ voor, waarbij ‘duivel’ in dit geval staat voor een gewe-tenloze vrouw.56 De woorden waren gericht aan Elsje Hendricx de Brinck, de vrouw vaneen spekkoper. Overbuurvrouw Marijtje Gerritsd. had haar in het vroege voorjaar van1666 zo genoemd omdat Elsje geld uit haar toonbank zou hebben gestolen. Dit ‘be-wees’ Marijtje met de suggestie dat haar overburen zo naar binnen konden kijken endus moesten weten waar haar geld lag. Verder zette ze de aantijging kracht bij doorzich omstandig op de borst te kloppen.57 Maar het meest probeerde de vrouw haar om-geving te overtuigen door de beschuldiging voortdurend te herhalen. Blijkbaar slaag-de ze daar goed in. In juli zag Elsje zich genoodzaakt een attestatie te laten optekenenbij een notaris.58 Maar dat lijkt weinig te hebben geholpen. Twee maanden later kwamhet uiteindelijk tot een proces voor de civiele vierschaar. De eis bestond uit een amendehonorable en profitable ter grootte van tweehonderd gulden. De verdediging reageerdepas na drie dagvaardingen en pleitte voor het niet ontvankelijk verklaren van de eis. Dezaak verdween zonder vonnis uit de dingboeken.59

Het destijds meeste gebruikte scheldwoord voor vrouwen, ‘hoer’, waarmee hunkuisheid of seksuele betrouwbaarheid in twijfel werd getrokken, ontbreekt in de ding-boeken tussen 1664 en 1668.60 Wel is van een uiterst summier beschreven zaak uit 1664een notariële attestatie terug te vinden. Daarin valt het woord ‘hoer’ wel. De getuigen-verklaring is echter opgesteld in opdracht van de gedaagde partij, Marija Ariensd. Zijliet daarin een buurvrouw verklaren dat haar tegenstanders, Johan del Homel en zijnvrouw, bij wie ze als dienstmeisje werkte, de kwestie waren begonnen door haar valse-lijk van diefstal te beschuldigen. Toen Marija namelijk om uitbetaling van haar loonvroeg, hadden Johan en zijn vrouw dat geweigerd omdat ze een zilveren lepel van henzou hebben ontvreemd. Daarop schold Marija Johan uit voor ‘guit’ en ‘schelm’.61 Ditkwam haar op een oorvijg van diens vrouw te staan.62 Marija bond in en vertrok, terwijl

286 8 de civiele vierschaar

54 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 283 (18-4-1666); vgl. Gowing, ‘Language, power and the law’, 37.

55 De partijen kunnen buiten de rechtbank om een oplossing hebben bereikt (Piant, ‘La petite délinquence’, 447,451). Maar

ook kan het geld om verder te procederen op zijn geweest (Broers, Beledigingszaken, 213-214).

56 Zie ‘duivelin’ in het WNT. Vgl. Dinges, Der Maurermeister, 224.

57 Op de borst kloppen gaf uiting aan verontwaardiging of een nadrukkelijke bevestiging.

58 RAL, ONA, inv.nr. 1099, nr. 90 (12 juli 1666).

59 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 8 (2-9-1666). De procureur stelde in zijn eis dat ‘IJder een is verplicht te leven sonder ijemant in

de wereld en bijsonderlijck mede sijn gebuijren te injurieren en sulcx denselven in desselffs eer, goede naem ende faem te lae-

deren en quetsen’.

60 Hoererij omvatte zowel bandeloos gedrag, overspel en ontuchtig gedrag als betaling voor seksuele handelingen. Vgl. Van

der Heijden, Huwelijk in Holland, 94,95; Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 181; Van de Pol, Amsterdams hoerdom, 73,74; Garrioch, ‘Ver-

bal insults’, 112.

61 Een ‘guit’ is een leegloper of schooier en met ‘schelm’ wordt een schurk of boosdoener aangeduid.

62 Over het algemeen sloegen mannen niet zomaar vrouwen. Dat was weinig eervol. Vandaar dat de vrouw van Johan del Ho-

mel de oorvijg uitdeelt, nadat haar man door Marija was uitgescholden (vgl. Dinges, Maurermeister, 372,373).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 286

Page 283: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Johans vrouw haar nariep: ‘hoer, hoer’. Daarbij zou ze Marija ook tegen haar achterstehebben geschopt. Een andere getuige, opnieuw een buurvrouw, suggereerde dat erwellicht meer aan de hand was dan alleen het weigeren van dienstloon wegens een ver-meende diefstal. Johan zou Marija ook een gouden ring hebben aangeboden.63 WildeMarija doen geloven dat haar meester haar wilde verleiden? In dat geval lijken ook hetscheldwoord ‘hoer’ en de trap onder het achterwerk, als zetel van de oneer, meer ophun plaats.64 Hoe dan ook, het waren uiteindelijk Johan en zijn vrouw die Marija we-gens belediging voor de civiele vierschaar daagden. Marija’s insinuaties vormden eengevaar voor Johans reputatie als eerzame echtgenoot.65 De zaak bleef zonder vonnis.Ook de eis is niet weergegeven.66

Slechts twee keer in de onderzochte periode deden de schepenen uitspraak in eenbeledigingszaak. Eenmaal bleef deze beperkt tot de vaststelling dat de rechtbank debetrokken partijen had weten te verzoenen.67 Waarschijnlijk had het forum in een ar-bitragepoging een schikking voorgesteld die door beide kemphanen was aanvaard. Degedaagde moest in dat geval zeggen dat de eiser een man of vrouw van eer en deugdwas, terwijl de eiser op zijn beurt geacht werd het proces te staken. Van een rechterlijkvonnis was zodoende geen sprake.68 De tweede uitspraak veroordeelde de gedaagde tothet vragen van vergiffenis.69 In zekere zin, hoewel het niet zo genoemd werd, kwam ditneer op een amende honorable. Onbekend is of de eiser ook om een amende profitable had ge-vraagd, aangezien de eis in de zaak niet is weergegeven. Maar dat lijkt wel waarschijn-lijk. In de vorderingen die wél vermeld zijn, gingen ‘eerlijke’ en ‘profijtelijke’ beteringhand in hand. Daarmee lijkt het erop dat rechters, wanneer in het zeldzame geval datgeschilvoerende partijen hun zaak tot het eind toe volhielden, vooral belang hechttenaan de amende honorable. Daar waren de schikkingen ook op gericht geweest.70

Het grootste deel van de kwesties is vermoedelijk buiten de rechtbank tot over-eenstemming gebracht, bijvoorbeeld met hulp van zelfgekozen scheidsmannen. Ver-schillende notariële verzoeningsovereenkomsten wijzen daar ook op. Deze werdennadrukkelijk opgesteld om een einde te maken aan lopende processen.71 In principekonden schepenen zelf een schikking voorstellen door als goede mannen op te treden,maar dat is in de onderzochte periode met betrekking tot beledigingskwesties zoalsgezegd maar één keer gebeurd. Verwijzingen naar externe arbiters ontbreken in dedingboeken. De meeste buitengerechtelijke overeenstemmingen lijken dus geheel opeigen initiatief van de direct betrokkenen tot stand te zijn gekomen.

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 287

63 RAL, ONA, inv.nr. 775, nr. 700 (22-4-1664).

64 Vgl. Van de Pol, Amsterdams hoerdom, 71. Maar het zitvlak kan volgens Dinges, met een verwijzing naar Freud, ook met feca-

liën worden geassocieerd, waardoor het naar diefstal zou verwijzen. Het snel vergaren van geld lijkt dan op het vermogen om

‘immer wieder mühelos Ausscheidungen zu produzieren’ (Dinges, Maurermeister, 220).

65 De geruchten waren kennelijk hardnekkig. Immers, wie werd beledigd door zijn mindere (in sociaal opzicht), hóefde niet

te reageren (vgl. Leuker, ‘Schelmen’, 319).

66 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 95 (25-6-1664).

67 Idem, p. 51 (z.d.).

68 Vgl. Broers, Beledingszaken, 186.

69 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 87 (19-2-1664)

70 Vgl. Broers, Beledigingszaken, 193, 213

71 Zie hoofdstuk 6, par. 6.4.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 287

Page 284: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Daarmee past het mobiliseren van de civiele vierschaar en het eisen van hoge bedra-gen ter compensatie van de geleden reputatieschade in het al eerder beschreven ritueelvan Ehrenhandel. Het ging erom de dader tot herroeping van de belediging te dwingen,in ernstige gevallen met hulp van de schepenbank, zonder de bedoeling dat het geschilmet een vonnis beëindigd zou worden. Instrumenteel forumgebruik diende daarbij als pres-siemiddel. Door een proces aan te spannen deden geschilvoerende partijen een ultie-me poging om een slepende zaak uit een impasse te halen. Dit blijkt ook uit de ge-middelde tijdsduur tussen de gewraakte belediging en het begin van het proces voorde vierschaar. Deze beliep zo’n zestig dagen, met uitschieters naar beneden van drie da-gen en naar boven van ruim tweehonderd dagen. Eisers maakten dus over het alge-meen een weloverwogen keus voor het aanspannen van een rechtszaak. Het oogmerkwas steeds het herstel van de situatie van vóór de belediging, niet het verkrijgen van eenvonnis. Dader en slachtoffer woonden dikwijls dicht bij elkaar. Zij moesten ook na degepleegde feiten verder met elkaar en de buurtgenoten. Gerechtelijke uitsprakenbrachten zelden een echte oplossing van het conflict. Ze maakten veeleer een definitiefeinde aan relaties tussen buren dan dat ze deze herstelden.72

Zoals al is opgemerkt waren zo goed als alle eisers in de subcategorie ‘belediging’mannen. In twee gevallen was sprake van een echtpaar als eiser. Ook onder de gedaag-den bevonden zich veel mannen. Van de vijf vrouwen werden er twee samen met hunman gedagvaard en één met haar vader als voogd; de andere twee verschenen alleen,maar waren wel getrouwd. Dit beeld wijkt sterk af van de beledigingskwesties uit devredemakersboeken. Daar bestonden de eisers en gedaagden voor een belangrijk deeluit ongehuwde vrouwen die zich te weer moesten stellen tegen verdenkingen van on-kuisheden. Voor de civiele vierschaar werden vooral zakelijke belangen verdedigd.Eenderde van de eisers was koopman. De overigen waren werkzaam als bakker, bran-dewijnverkoper, pachter van de brandewijnaccijns, brouwer, chirurgijn, loodgieter enzilversmid.73 Ook de meeste gedaagden hadden zelfstandige beroepen, met een dienst-maagd als uitzondering.74 Voor hen was het voeren van een civiel geding een bereikba-re mogelijkheid als dat voor eerherstel nodig was. Ongehuwde vrouwen waren duide-lijk niet in de positie om hun eer voor de civiele vierschaar te verdedigen. Ze beschiktenniet over het geld en overzagen de complexiteit van de procesvoering onvoldoende omeen pro-deoprocedure aan te vragen. Andere manieren om op beledigingen te reage-ren, waren voor hen aantrekkelijker. De stedelijke elite stapte evenmin naar de stede-lijke rechtbank bij een belediging. Beschimpingen van mensen met een beduidend la-gere status kon zij doorgaans eenvoudig negeren. Wie overheidsdienaren in functiebeledigde, liep veeleer kans op een proces aan het Hof van Holland. En wanneer repre-

288 8 de civiele vierschaar

72 Egmond, ‘Recht en krom’, 3; Garrioch, Neighbourhood and community, 38, 227; Sharpe, ‘Such disagreement’, 175. Vgl. Lis en Soly,

‘Goede buur’, 106,107.

73 Van 4 van de 17 eisers is geen beroep weergegeven.

74 Slechts 9 gedaagden zijn van een beroepsaanduiding voorzien: brouwer (2x), dienstmaagd, hoedenmaker, loodgieter, pre-

dikant Lutherse kerk (2x), timmerman en viskoper.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 288

Page 285: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

sentanten van de elite elkaar beledigden, losten die dat vaak op een andere, meer in-formele wijze op, bijvoorbeeld door ingrijpen van de eigen familie.75

FraudeHet aantal fraudekwesties in het dingboek van grote zaken is beperkt. Het register be-vat er tussen 1664 en 1668 maar zes. Steeds ging het om gesjoemel met de stedelijke be-lastingen. Dit waren criminele vergrijpen, die door de schout op ordinaire wijze, dusvolgens de rolprocedure werden vervolgd, al dan niet samen met de benadeelde belas-tingpachter.76 Drie keer was sprake van fraude met zogeheten biercedulen, schriftelij-ke bewijsjes dat de eigenaar ervan de bieraccijns betaald had. Het was brouwers enbierdragers ten strengste verboden om de betalingsbewijzen onderling te verhande-len. Ook mochten bierdragers volgens hun eed geen biervaten verkopen of exporterenwaarvan het bonnetje ontbrak. Verder was het schenken van drank, waarover geenaccijns was betaald, strafbaar. Wie de regels overtrad, riskeerde een flinke boete, eenwerkverbod en zelfs een gevangenisstraf.77 De sancties waren mede zo zwaar omdat debieraccijns een van de voornaamste stedelijke inkomstenbronnen was. Bovendienmaakte de hoogte van de impost fraude lonend, zo wist ook het stadsbestuur.78 Pach-ters van de bieraccijns en hun klerken hadden de taak om goed op eventuele fraude teletten. Wie bedrog op het spoor kwam, moest dat aan de schout melden. Die diende ervervolgens werk van te maken.79

Het is opmerkelijk dat tussen 1664 en 1668 het aantal gevallen van fraude met debieraccijns zo klein is, gezien de vele brouwers, bierdragers en bierverkopers in de stad.Daar komt nog bij dat twee van de drie betreffende kwesties eigenlijk één zaak vormen.Ze hadden allebei betrekking op brouwerij ‘De Hollandsche Tuijn’. Deze was geves-tigd aan de noordzijde van de Hogewoerd, nabij de Breestraat. Het bedrijf was sinds1665 grotendeels in handen van Cornelis Emaus.80 In 1668 werden de brouwer en tweevan zijn bierdragers gedagvaard wegens gesjoemel met biercedulen. Cornelis had ver-moedelijk bier afgezet zonder daarover de vereiste belastingen te betalen. Dit kwamhem te staan op vijfentwintig gulden boete en een brouwverbod van een half jaar.81 Debierdragers, die het onbelaste bier buiten de stad hadden vervoerd, kregen het nogzwaarder voor de kiezen. Ze raakten hun ambt kwijt en moesten bovendien twee we-

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 289

75 Een andere mogelijkheid was het uitvechten van een duel, maar dat lijkt vooral in omliggende landen gewoonte te zijn ge-

weest (vgl. Spierenburg, ‘Masculinity’, 7-18; Roodenburg, ‘Eer en oneer’, 137).

76 Het laatste criminele proces wegens fraude met de bieraccijns (impost) dateert van 1632 (Van den Heuvel, De criminele von-

nisboeken, 189 (5-5-1632)). Voor criminele vergrijpen die door middel van een burgerlijk proces werden berecht: Monballyu, ‘Het

onderscheid’, 124-125.

77 RAL, GA, inv.nr. 191, art. 2, 22-25. Vgl. Unger, A history of brewing, 150-151; Roodenburg, Onder Censuur, 375-376; Van Deursen,

Kopergeld, 208.

78 RAL, SAII, inv.nr. 1969. Zie ook Marsilje, ‘Het economische leven’, 105,106; Unger, A history of brewing 140-145,157; Nagtegaal,

‘Stadsfinanciën’, 111.

79 RAL, SAII, inv.nr. 189 (9-1-1662); Idem, GA, inv.nr. 191, art. 26; Knappert, ‘Uit het Leidse volksleven’, 23.

80 Een kwart van de brouwerij was van Annetje, de weduwe van brouwer Marcus Piaet en de schoonzus van Cornelis’ vrouw

Marija Piaet (RAL, ORA, inv.nr. 67, p. 290).

81 RAL, ORA, inv.nr. 44 G (2-6-1668), p. 170.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 289

Page 286: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ken voor eigen rekening de gevangenis in op water en brood.82 In een ander geval vanfraude met betalingsbewijsjes mocht de gedaagde bierdrager zijn ambt behouden,maar diende hij wel vijfentwintig gulden boete te betalen. Ook hij moest twee wekenop eigen kosten de cel in.83

Dat ontduiking van voorschriften of geknoei met de administratie zo weinig in dedingboeken voorkwam, heeft te maken met de omvang en de inrichting van de toen-malige politie en justitie. De schout had maar twee plaatsvervangers en tien dienarentot zijn beschikking in een stad met ruim zestigduizend inwoners.84 Hij moest dus ef-ficiënt te werk gaan. Vandaar dat hij overtreders vaak beboette zonder dat het tot eenrechtszaak kwam. De schout verdiende zelfs, bij gebrek aan salaris, zijn boterham aande boetes. De dingboeken van grote zaken, alsmede de correctieboeken, bevatten dushoofdzakelijk de meer problematische overtredingen of die gevallen waarin de ver-dachten weigerden te betalen.85 Aan de andere kant moet ook een zekere mate van wil-lekeur niet worden uitgesloten. Gezien de grote macht van de schout, zouden ook nogandere, meer irrationele factoren meegespeeld kunnen hebben bij de beslissing omjuist deze zes fraudeurs voor de civiele vierschaar te dagen. Maar dat kan uit de bron-nen niet worden bewezen.86

Alle vermeende fraudeurs in de onderzochte periode waren mannen. Inherent aande categorie hadden zij beroepen waarin ze te maken hadden met de afdracht van ac-cijnzen, zoals brouwers, bierdragers en bakkers. Veel meer kan hier, gezien het beperktaantal fraudezaken, niet over worden gezegd. De categorie had veel groter of diverserkunnen zijn, aangezien vrijwel alle dagelijkse levensbehoeften met accijnzen warenbezwaard.87 Overigens moest nog een handjevol fraudeurs voor de criminele vierschaarverschijnen. Ook zij werden gedaagd door de schout en doorgaans berecht volgens deordinaire procedure en ook zij waren mannen.88 Natuurlijk konden vrouwen evengoedfrauderen met stedelijke belastingen, bijvoorbeeld wanneer ze als weduwe de neringvan hun man voortzetten. Daarnaast waren het over het algemeen juist vrouwen die definanciën van het familiebedrijf bijhielden en de in- en verkoop voor hun rekening na-men. Een enkele keer, zij het niet in de onderzochte periode, liepen ook zij tegen delamp.89

290 8 de civiele vierschaar

82 Ibidem, p. 173.

83 Ibidem, p. 175.

84 RAL, SAII, inv. 1073; Idem, inv. 726; Orlers, Beschrijvinge der stadt Leijden, 600vv.

85 Vgl. Van de Pol, Het Amsterdams hoerdom, 235-236.

86 Vgl. Egmond, ‘Recht en krom’, 3,29,30.

87 Denk aan wijn, vlees, zout, turf, brandhout, boter, zeep, kaarsen, zoutevis, fruit, olie, tabak en wol (Bos & Van Maanen, Fis-

cale bronnen, 11).

88 RAL, ORA, inv.nr. 4 N, p. 254 (6-2-1664), 259v (21-2-1664), 264 (17-7-1664); Idem, inv.nr.4 O 16 (10-8-1667), 21 (12-7-1668).

Het gaat in de correctieboeken om andere fraudekwesties dan in de civiele dingboeken.

89 Vgl. Schmidt, Overleven na de dood, 145; Roodenburg, ‘Eer en oneer’, 133,134; Garrioch, Neighbourhood and community, 83.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 290

Page 287: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

GeweldIn de onderzochte dingboeken van grote zaken zijn processen wegens geweld op éénhand te tellen. Het vergrijp leende zich eenvoudig niet goed voor een burgerlijk pro-ces. Zo kwam mishandeling, waarbij iemand zwaar gewond, verminkt of vermoordwerd, in aanmerking voor een strafzaak. Op dergelijke zware misdrijven stonden lijf-straffen of zelfs de doodstraf. Maar ook gewone vechtpartijen vormden zelden aanlei-ding voor een civiele procedure. Dergelijk geweld lokte vaak alleen tegengeweld uit.Wie werd uitgedaagd, hoorde daarop in te gaan en niet naar de vierschaar te stappenom de dader aan te klagen.90 Wel kon de schout gewelddadigheden als verstoringen vande openbare orde in een crimineel proces vervolgen, zowel in een ordinaire als in eenextraordinaire procedure met ondervragingen en eventueel tortuur. Maar dat gebeur-de zelden, gezien het geringe aantal processen wegens geweld of agressie in de correc-tieboeken en de criminele vonnisboeken.91 De dingboeken van grote zaken bevatten inde onderzochte periode vier geweldszaken. Deze draaiden om gewelddadigheid in hetalgemeen. Wanneer er ook scheldpartijen aan te pas kwamen, zijn de zaken als feitelij-ke injurieën onder ‘beledigingen’ geschaard, terwijl echtelijk geweld in de categorie‘huwelijk en zedelijkheid’ is ondergebracht, die hierna besproken wordt.

In civiele geweldszaken stond niet de agressie zelf centraal, maar de gevolgen die deeiser daarvan had ondervonden. Kort en goed eisten de slachtoffers een schadevergoe-ding voor de gemaakte medische kosten en compensatie voor bijvoorbeeld arbeidson-geschiktheid.92 Zo was Anna Catrijn een zaak tegen voller Guillaum le Clerque begon-nen, nadat hij haar in 1663 met een houten spoelbak buiten westen had geslagen. Deachtergronden van het incident blijven helaas onduidelijk, ondanks de reeks notariëleattestaties die Anna ter ondersteuning van haar zaak liet opmaken. Mogelijk verdachtde voller Anna van diefstal en ging hij daarom door het lint toen zij weer bij hem aan-klopte.93 Was zij bij hem in dienst geweest? In ieder geval was ze door de klap niet lan-ger in staat om te werken.94 Ook op het moment van de rechtszaak, in 1665, zat ze nogsteeds ziek thuis. Al die tijd was het niet gelukt om de voller tot een schadevergoedingte bewegen. Twee jaar na het incident was de maat vol.95 Anna liet drie attestaties opte-kenen en begon vrijwel direct daarna een pro-deoproces voor de vierschaar.96 Niet al-leen eiste ze daarin een schadevergoeding van zevenhonderd gulden voor de gemaaktemedische kosten en de geleden pijn, maar ook nog eens een soort arbeidsongeschikt-heidsuitkering avant la lettre van drieënhalve gulden per week tot ze weer zou kunnen

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 291

90 Vgl. Spierenburg, ‘Knife fighting’, 110,111; Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 174.

91 Tussen 1664 en 1668 staan 6 gevallen van gewelddadigheden in de criminele vonnisboeken (moord niet meegerekend) en 3

in de correctieboeken.

92 Vgl. De Groot, Inleidinge, III.34,2.

93 RAL, ONA, inv.nr. 777, nr. 371 (23-4-1665). Zie voor deze zaak ook hoofdstuk 2, par. 2.4.3.

94 Idem, nr. 372 (9-4-1665).

95 De reden waarom pas in 1665 actie werd ondernomen, wordt niet duidelijk uit de archieven. Mogelijk dreigden de

chirurgijn en de doctor medicinae die haar behandelden met een proces om haar te laten betalen.

96 Idem, nr. 368 (9-4-1665), 370 (27-3-1665).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 291

Page 288: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

werken.97 Uiteindelijk wees het forum haar tweehonderdvijftig gulden compensatietoe. De rest van haar eis werd niet gehonoreerd.98

In een andere zaak, eveneens pro deo, ging het om de gevolgen van roekeloosheid.Tijdens de pinksterdagen van 1667 liep bakker Cornelis Gillisz. mee in de traditionelewapenschouwing van de schutterij, een jaarlijkse optocht met veel vertoon die steevasteindigde in een drinkgelag.99 Kennelijk nog vol van het gebeuren, en wellicht ook vande alcohol, had de bakker bij thuiskomst met zijn musket in de lucht geschoten. Daar-bij was een twaalfjarig weeskind zodanig in zijn gezicht verwond dat het voortaan eenoog moest missen. Volgens een attestatie, die de bakker tot zijn verdediging had latenopstellen, wilde hij zijn buurman een ‘eerschot’ geven en was hij daarbij heel voor-zichtig te werk gegaan. Helaas was de jongen ongemerkt te dicht achter hem gaanstaan, waardoor hij geraakt werd door iets dat van de loop afsprong. De bakker trof,met andere woorden, geen enkele blaam.100 De voogden van het weeskind dachten daaranders over en eisten een vergoeding van de chirurgijnskosten en een compensatie vandriehonderd gulden voor de geleden smart, de ontsiering van het gezicht van hetslachtoffer en de gederfde inkomsten, aangezien de jongen niet meer zou kunnen wer-ken. De vierschaar oordeelde dat de voogden recht hadden op de helft van de vorderingen vergoeding van het meesterloon.101

De vraag is waarom juist deze zaken in het dingboek terecht zijn gekomen. Geweldmaakte weliswaar veel meer dan nu deel uit van de samenleving, waardoor daders nietsnel voor de rechter werden gesleept. Maar wanneer het geweld verder ging dan eenkleine knokpartij en slachtoffers er bijvoorbeeld blijvend letsel aan overhielden, washet geoorloofd de daders om compensatie te vragen. Waarom gebeurde dat niet vaker?Mogelijk werden ook op informele wijze, dus buiten de rechtbank om, regelingen ge-troffen. De twee onbesproken geweldszaken bleven in ieder geval zonder oordeel vande vierschaar, wat op een onderling akkoord kan duiden. Een aanwijzing is verder dathet notarieel archief veel meer geweldskwesties bevat dan het dingboek en de crimine-le strafregisters samen.102 Mogelijk zette de dreiging van een rechtszaak daders onderdruk om het met het slachtoffer op een akkoordje te gooien. Maar het is evengoeddenkbaar dat het veel requiranten aan tijd en geld voor een daadwerkelijk proces ont-brak. Dat maakte hen ook meer geneigd om een regeling te treffen. Wie geen heil zagin de lange weg van de rolprocedure kon bijvoorbeeld ook de buurtheer mobiliseren.

292 8 de civiele vierschaar

97 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 178 (12-4-1665). Anna produceerde diezelfde maand nog eens twee getuigenverklaringen (RAL,

ONA, inv.nr. 777, nr. 373 (23-4-1665)). Onduidelijk is waar Anna deze van betaalde, aangezien ze zonder werk zat en een pro-

deoproces kreeg; de notariële akten bevatten geen pro-deo aantekening.

98 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 178 (12-4-1665).

99 Vgl. Knevel, Burgers in het geweer, 272,273.

100 RAL, ONA, inv.nr. 780, nr. 196 (12-6-1667). Een eerschot is een saluutschot of eerbetoon met een geschut (WNT).

101 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 86v (18-6-1667).

102 Dat het lage aantal geweldszaken toe te schrijven is aan een plotselinge afname van zwaar geweld lijkt niet waarschijnlijk,

gezien de gegevens uit de notariële archieven. Weliswaar laten de criminele archieven tussen 1650 en 1670 een daling zien, maar

die vormt slechts een tijdelijke dip (Zie Van den Heuvel, De criminele vonnisboeken, 211-276). Vgl. Noordam, ‘Strafrechtpleging’,

228; Roodenburg, Onder censuur, 354; Faber, Strafrechtpleging, 66-73; Kloek, ‘Criminaliteit en sekse’, 133.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 292

Page 289: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Maar of deze vaak in actie moest komen, is onzeker.103 Het laagdrempelige college vanvredemakers kreeg zelden met geweldszaken te maken, net zo min als de gereformeer-de kerkenraden en de doopsgezinde dienaarschap.

Alle gedaagden wegens gewelddadigheden waren man. Natuurlijk is dit aantal veelte klein voor algemene conclusies, maar het klopt met de bevindingen van andere his-torici dat mannen zich over het algemeen aan zwaarder geweld schuldig maakten danvrouwen.104 Onder de eisers bevond zich één vrouw. Deze uitzondering lijkt de regel tebevestigen dat mannen zelden vrouwen sloegen.105 Hoewel beroepsaanduidingen gro-tendeels ontbreken, is wel duidelijk dat de status van de eisers laag was. Drie van de vieraanleggers kregen een pro-deoproces. Dat is opvallend. Blijkbaar dreef de noodzaakom de opgelopen fysieke schade vergoed te krijgen, de normaal niet zo juridisch-actie-ve laagbetaalden tot het beginnen van een rechtszaak. Uitgerekend zij konden een in-komstenderving slecht gebruiken. Twee van hen zaten zelfs helemaal zonder werk alsgevolg van de gewelddadigheden. Zij hadden daardoor bovendien de tijd voor een pro-ces. Ook kon hun aanzien in de buurt als werkloze of gehandicapte nauwelijks verderzakken. De gang naar de rechter was voor hen al met al één van de weinige overgeble-ven opties om wat aan hun situatie te doen en genoegdoening te krijgen.106

TwistDe drie twistzaken vormen een soort restcategorie binnen de rubriek ‘persoonlijke le-venswandel’. Het gaat om niet nader beschreven geschillen, waarbij kleine details ver-raden dat het om een ruzie ging. Zo eiste Hendrick l’Empereur dat Anthoon Lobel bin-nen zes weken een rechtszaak tegen hem begon naar aanleiding van een of andervoorval. Zo niet dan zou Anthoon eeuwig moeten zwijgen. Wat er precies aan de handwas, blijft onduidelijk. Het proces was waarschijnlijk een soort laatste drukmiddel omde eigen naam te zuiveren en de tegenpartij het zwijgen op te leggen. Tot een vonniskwam het niet.107 De twee andere zaken waren vrijwel identiek aan de eerste.108 Naderegegevens over de processen ontbreken. Wellicht hebben de eisers eerst een attestatie la-ten opstellen bij een andere dan de vier onderzochte notarissen, maar dat is, bij gebrekaan een index op het notarieel archief, niet te achterhalen.

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 293

103 Zie hoofdstuk 2, par. 2.4.3.

104 Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 194; Idem, Maurermeister, 368,369; Kloek, ‘Criminaliteit en sekse’, 147-148; Roodenburg, On-

der censuur, 365.

105 Spierenburg, ‘Knife fighting’, 117-118; Dinges, Maurermeister, 372; Van de Pol, Amsterdams Hoerdom, 81.

106 Over de liminaliteit van o.m. gehandicapten: De Waardt, ‘Ehrenhändel, Gewalt und Liminalität’, 312.

107 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 82v (15-6-1667). Vgl. De Blécourt, Kort begrip, 326-327.

108 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 248v (9-12-1665); idem, inv.nr. 44 G, p. 65 (18-5-1667).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 293

Page 290: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

8.3.2 Huwelijk en zedelijkheid

De Leidse civiele vierschaar kreeg van alle besproken fora de meeste huwelijksproble-men voorgelegd. Alleen het notarieel archief herbergt vermoedelijk meer echtelijkekwesties, tenminste wanneer de protocollen van álle notarissen tussen 1664 en 1668zouden worden bestudeerd.109 Het aantal van tweeënzestig processen wordt eens temeer in perspectief geplaatst, wanneer dit wordt vergeleken met de strafrechtspraak.In dezelfde periode kunnen maar negen criminele kwesties op gebied van huwelijk enzedelijkheid worden gevonden.115 Dit aantal ligt overigens lager dan het aantal dat E.M.Kloek ruim tien jaar later in de confessieboeken aantrof. Dit kan te maken hebben methet vervolgingsbeleid van individuele schouten.110

Tabel 8.5 Verdeling van de onderzochte processen voor de civiele vierschaar (1664-1668) waarinmoeilijkheden op het gebied van huwelijk en zedelijkheid naar voren komen, in perso-nen (T), mannen (M), vrouwen (V) en aantal zaken (N). Tussen haakjes staat het aantalvervolgzaken in deze rubriek.

Categorie Personen 1664 Zaken

Eiser Gedaagde

M V T M V T N %

Vaderschapsactie/defloratie 5 15 20111 17 2 19112 20 32

Overspel 7 5 12 6 6 12 12 19

Huwelijkse geboden 7 0 7 2 4 6113 7 11

Overig 4 1 5 3 2 5114 5 8

Kwaadwillige verlating 2 3 5 3 2 5 5 8

Echtelijke mishandeling 2 3 5 5 0 5 5 6

Verbreken trouwbeloften 2 2 4 2 2 4 4 6

Verkwisting 3 1 4 2 1 3115 4 (2) 6

Totaal 32 30 62 40 19 59 62 (2) 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 44 F, G.

294 8 de civiele vierschaar

109 Voor dit boek zijn de akten van vier notarissen geanalyseerd. Daarin werden 29 huwelijkskwesties aangetroffen. Er waren

in de periode 1664-1668 tientallen notarissen actief. Daarnaast was er ook nog een groep notarissen die wel beëdigd was, maar

van wie geen protocollen zijn overgeleverd. Onduidelijk is of zij hun ambt hebben uitgeoefend.

110 Het gaat om 7 zaken uit de criminele vonnisboeken en 2 uit de correctieboeken. In de onderzochte periode werden verder

nog 3 vrouwen uit de stad gezet wegens niet nader omschreven ‘oneerlijk gedrag’, maar dat duidt vermoedelijk niet op ontucht

o.i.d. (vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 94). Daarmee lijkt het Leidse justitieapparaat betrekkelijk coulant in vergelijking

met dat van Delft en Rotterdam. Van der Heijden telde tussen 1550 en 1700 in totaal 1267 processen in beide steden, wat per

plaats neerkomt op gemiddeld 21 zaken in 5 jaar (Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 273-275). Helaas heeft Van der Heijden

de kwesties niet nader gedifferentieerd. Haar gegevens over Rotterdam suggereren een toename van het aantal zedenmisdrij-

ven in de periode 1550-1700 (Van der Heijden, ‘Marriage control’, 45). Noordam stelt dat in Delft in de tweede helft van de ze-

ventiende eeuw juist een daling werd ingezet (Noordam, ‘Strafrechtpleging’ 228). Voor de veronderstelde mildheid van de

Leidse rechtbank, zie ook Noordam, ‘Sterven op het Leidse schavot’, 340.

111 Eén van de eisers was een niet nader gespecificeerde groep erfgenamen; deze is niet meegeteld.

112 Eén van de gedaagden was een niet nader gespecificeerde groep erfgenamen; deze is niet meegeteld.

113 In één zaak waren de voogden van een weeskind gedagvaard. Deze zijn niet nader gespecificeerd en daarom niet meegeteld.

114 In één zaak waren niet nader genoemde voogden gedagvaard; in een andere zaak waren twee mannen gedagvaard.

115 In één zaak waren de curatoren van een vrouw gedagvaard; deze zijn niet nader gespecificeerd en daarom niet meegeteld.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 294

Page 291: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Eén van de redenen dat de civiele vierschaar wat betreft huwelijkskwesties met kop enschouders boven de andere fora in de stad uitstak, is dat dit de meest aangewezen in-stelling was voor scheidingen van tafel en bed, ook wel separaties genoemd. Tenmin-ste, wanneer één van de twee echtelieden goede redenen meende te hebben om zelf-standig verder te willen, terwijl de ander zich daartegen verzette. Waren zowel man alsvrouw het over de separatie eens, dan volstond een opgestelde verklaring die ter goed-keuring aan de rechtbank moest worden voorgelegd. In zo’n geval was sprake van vrij-willige rechtspraak.117 Veroorzaakte het stel onrust of geluidsoverlast in de buurt, dankonden omwonenden de schout inschakelen, waarna een strafproces volgde.118 De bur-gerlijke schepenbank was ook het adres voor echtscheiding of divortie. Zo’n definitie-ve ontbinding van het huwelijk was alleen mogelijk na overspel of kwaadwillige verla-ting.119 Beide zaken golden ook als strafbare feiten. Een crimineel proces, dikwijls naaraanleiding van aangifte door buurtbewoners, behoorde daarom eveneens tot de moge-lijkheden, maar kwam aanzienlijk minder vaak voor.120

Het meest werd de civiele schepenbank in deze rubriek in beslaggenomen door va-derschapsacties van vrouwen die, naar eigen zeggen, gelokt met valse trouwbeloften,zwanger waren geraakt en die een huwelijk met de verwekker eisten of, als alternatief,een financiële compensatie. Anderen spanden juist een rechtszaak aan om ondertrouwbeloften uit te komen of, in een later stadium, de voorgeschreven huwelijksaf-kondigingen te annuleren. In het nu volgende worden al deze kwesties nader belicht.

VaderschapsactiesTrouwbeloften waren bindend, mits ze in de tegenwoordige tijd gesteld waren en be-wezen konden worden.121 Wie zich eenmaal met iemand had verloofd, kon daar nietmeer eenzijdig onderuit. Daarom zagen sommige vrouwen er geen been in om alvasthet bed te delen met hun aanstaande. Na de geslachtsgemeenschap zouden volgenstraditionele opvattingen ook onderling uitgewisselde, dus niet-bewijsbare, trouwbe-loften onomkeerbaar worden.122 Maar officieel was seks voor het huwelijk verboden.Vandaar dat buren, uit schaamte voor de eer van hun buurt, soms stellen bij de schoutaangaven die niet tot hun trouwdag hadden kunnen wachten. Waren er aantoonbaar

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 295

116 Kloek telt voor de periode 1678-1680 17 zedenzaken, waarbij moet worden aangetekend dat het een onvolledig decenni-

um was (vgl. Kloek, ‘Criminaliteit en sekse’, 133, 142-143).

117 Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 184. In de dingboeken zijn maar twee willige separaties gevonden (RAL, ORA, inv.nr. 44 F,

p. 168v (4-2-1665) en Idem, 44 G, p. 72 (z.d.)). De bewuste echtelieden hoeven volgens Helmers niet perse in harmonie uit elkaar

te zijn gegaan (Helmers, Gescheurde bedden, 200).

118 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 169-170.

119 Zowel de politieke ordonnantie als Hugo de Groot noemen alleen overspel als reden om een huwelijk te ontbinden, maar

in de praktijk gold ook kwaadwillige verlating als scheidingsgrond (vgl. Helmers, Gescheurde bedden, 161; Van der Heijden, Huwe-

lijk in Holland, 73; De Smidt, Compendium, 23).

120 Vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 152. In totaal kreeg de Leidse civiele vierschaar tussen 1664 en 1668 acht verzoe-

ken tot separatie en vijftien tot echtscheiding voorgelegd. In de criminele vonnisboeken staan tussen 1664 en 1668 vijf zaken

met betrekking tot overspel en één in verband met kwaadwillige verlating, in de correctieboeken is geen vermelding opgeno-

men. Echtelijke mishandeling, de grond voor separatie, komt slechts eenmaal in de correctieboeken voor.

121 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 99; Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 119.

122 Seks diende ‘ter confirmatie’ van trouwbeloften (vgl. RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 62v (16-3-1667)). Zie ook Vleeschouwer,

‘Self-divorce’, 86; Burghartz, ‘Geschlecht, Körper, Ehre’, 227; Roodenburg, Onder censuur, 240-242.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 295

Page 292: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

trouwbeloften uitgewisseld en lag de bruiloft in het verschiet, dan kwamen de gelief-den er over het algemeen genadig van af.123 Zonder huwelijkstoezeggingen betekendevoorechtelijke zwangerschap een deuk in de reputatie van de vrouw. Ze stond danvoortaan als onkuis bekend. In principe kon alleen een huwelijk de vrouwelijke eernog herstellen, maar dat werd juist door een slechte naam bemoeilijkt. Het was dus zobezien voor meisjes die ongehuwd zwanger raakten van groot belang om alsnog metde verwekker te trouwen.124

Wanneer de man in kwestie een huwelijk weigerde, konden vrouwen voor de recht-bank in een zogeheten vaderschapsactie eisen dat hij toch zijn verantwoordelijkheidnam.125 Weliswaar drongen ze in de eerste plaats aan op een huwelijk met de vader,maar dat was vaak alleen voor de vorm. Door te benadrukken dat de geslachtsdaad wasvoortgekomen uit een vaste relatie, waarin trouwbeloften zouden zijn gedaan, hoop-ten de vrouwen hun claim wat kansrijker te maken.126 Tot een daadwerkelijk huwelijkkwam het zelden of nooit. De eis bestond uit een financiële compensatie voor dekraamkosten en de opvoeding. Het geld moest bovendien het vinden van een nieuwehuwelijkspartner vereenvoudigen.127 Maar bovenal diende een vaderschapsactie de ge-schonden eer te herstellen. Dat laat ook het geval van Trijntje Eesters zien. Zij was naareigen zeggen door Jacob Adriaensz. ‘met schone woorden’ en trouwbeloften het bed ingepraat, waarna hij meermalen met haar ‘vleselijk had geconverseerd’. Toen Trijntjezwanger bleek te zijn, ontkende Jacob zijn trouwbeloften en weigerde een huwelijk.Daarop eiste Trijntje in een pro-deoproces dat Jacob, wanneer hij kon zweren dat hijinderdaad niet met haar verloofd was, haar moest compenseren met maar liefst twee-honderd gulden ter reparatie van haar eer, veertig gulden als vergoeding voor dekraamkosten en twee gulden per week bij wijze van alimentatie.128

De toekenning van de geëiste financiële ondersteuning was aan verschillende voor-waarden gebonden. Allereerst moesten de vrouwen aantonen dat ze waren verleid envóór de bewuste bijslaap een onberispelijke reputatie hadden. Verder dienden ze de va-der met zekerheid te kunnen aanwijzen. Dat deden ze bijvoorbeeld door vroedvrou-wen te vragen een getuigenis af te leggen. Vroedvrouwen hadden de plicht om vrou-wen in barensnood naar de vader te vragen.129 Maar doorslaggevend waren hunattestaties niet, getuige de zaak van weduwe Agnietje Harmansd. Zij liet eind augustus1668 bij een notaris een attestatie opmaken waarin haar vroedvrouw en twee buur-vrouwen Mathijs Cornelisz. Vriesecoop aanwezen als de verwekker van Agnietje’s kind.De weduwe zou hem in haar barensnood hebben opgezworen.130 Mathijs ontkende ie-

296 8 de civiele vierschaar

123 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 97-102. Vgl. Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 185-186.

124 Dinges, ‘Ehre und Geschlecht’, 184-185; Van de Pol, Amsterdams hoerdom, 73; Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 88.

125 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 123-125; Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 185; Roodenburg, Onder censuur, 273; Koorn,

‘Illegitimiteit en eergevoel’, 77, 78; Van Leeuwen, Het Roomsch-Hollands-Regt V, 37.6; De Groot, Inleidinge, III.35,8. Voor een inter-

nationaal perspectief: De Waardt, ‘De geschiedenis van de eer’, 342-343.

126 Vgl. Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 88.

127 Van Leeuwen, Het Roomsch-Hollands-Regt, V, 37.6.

128 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 15v (25-9-1666).

129 Vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 122; Van der Borg, Vroedvrouwen in beeld en beroep, 35; Roodenburg, Onder censuur, 269-270.

130 RAL, ONA, inv.nr. 968, nr. 125 (23-8-1668).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 296

Page 293: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

dere betrokkenheid, waarop de weduwe een pro-deorechtszaak begon. Ze eiste zestiggulden als vergoeding voor de kraamkosten. Om alimentatie vroeg ze niet; het kindwas inmiddels overleden. Ook eiste ze geen compensatie voor de geschonden eer, aan-gezien ze daar als weduwe geen aanspraak meer op kon maken.131 De vierschaar hono-reerde de eis desondanks niet.132 Verklaringen van een man werden over het algemeenhoger aangeslagen dan die van een vrouw. Vaderschapsacties tegen mannen uit een ho-gere sociale klasse waren bovendien verdacht en daarmee vaak kansloos. Waarschijnlijkmeenden de rechters dat vrouwen zonder veel financiële armslag zoals Agnietje derge-lijke heren ‘lichtvaardig’ opzworen om maar aan de benodigde middelen voor de op-voeding te komen.133

De vierschaar deed in tweederde van de gevallen uitspraak. In twee zaken wees hetforum de eis af. Zes keer legden de schepenen de gedaagden een financiële regeling op,waarbij het toegewezen bedrag steeds beduidend lager uitviel dan de vordering. Metname de compensatie voor de verloren eer stelde de rechtbank fors naar beneden bij,áls deze al werd toegekend.134 Seks voor het huwelijk was not done en daar mocht geenslaatje uit worden geslagen, zo moeten de rechters hebben geredeneerd. Veel hing dusaf van de bewijzen die de vrouw van haar onschuld wist aan te dragen. Die waren vaakniet sterk. Vrouwen hadden bovendien de schijn tegen zich. Ze hadden de naam sek-sueel hongerig te zijn en mannen te verleiden.135 De compensatie was verder afhanke-lijk van de sociale status van de betrokken partijen. Hoe hoger het aanzien van de ver-wekker in kwestie, des te hoger de eis uitviel. De civiele vierschaar corrigeerde echter alte buitensporige vorderingen. Zo werd de eis van de eerder genoemde Trijntje Eestersveranderd in een veroordeling tot vierendertig gulden totaal. Tenminste één keerbleek een vonnis niet meer nodig, omdat het stel in kwestie uit eigen beweging in hethuwelijk was getreden.136

Sommige betrokkenen troffen, nog tijdens het proces, met elkaar een financiële re-geling buiten de rechtbank om.137 Mannen konden zo hun verantwoordelijkheid afko-pen en vrouwen ontvingen een bijdrage in de kosten die ze zouden mislopen als devierschaar hun vordering bij gebrek aan bewijs zou afwijzen. Het aanspannen van eenrechtszaak was, zo bezien, een laatste stap. Andere middelen waren het noemen van de

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 297

131 Vgl. Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 89.

132 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 190v (1-9-1668).

133 Vijf van de zeven pro-deozaken leverden de vrouwen niets op. Vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 125, 203; Broers,

‘Flos mihi dos’, 52-54; Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 90,93.

134 Gemiddeld bedroeg de eis vijfhonderd gulden voor defloratie (met uitersten van tweehonderd tot duizend gulden), vijf-

tig gulden voor kraamkosten en twee gulden per week aan alimentatie. De schepenen wezen vaak de compensatie voor de de-

floratie af, of verlaagden hem in één geval tot vijftig gulden zonder een vergoeding voor kraamkosten toe te kennen en in een an-

der geval tot vierendertig gulden inclusief kraamkosten. De toegewezen alimentatie was gemiddeld de helft van de vordering, te

weten twintig stuivers. Vgl. Broers, ‘Flos mihi dos’, 47,55.

135 Burghartz, Zeiten der Reinheit, 241; Roodenburg, ‘Een verfoeilijke misdaad’, 73-74.

136 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 23v (24-10-1666 = datum aanvang proces). Het stel huwde op 28 november 1666 in Voorschoten.

137 Ruim eenderde van de vaderschapsacties bleef zonder gerechtelijk vonnis. Hoe vaak echtelieden een schikking troffen

vóórdat een van beiden naar de rechter stapte, is niet duidelijk. Sporen van zulke regelingen zijn niet aangetroffen in de ding-

boeken of de onderzochte notariële akten. Wel kunnen soms overeenkomsten worden gevonden in het notariële archief tussen

mannen en vrouwen die géén civiel proces hadden lopen. Zie o.m.. RAL, ONA, inv.nr. 966, nr. 124 (23-8-1666).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 297

Page 294: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

vader bij de bevalling, maar ook het kind de naam van de vader geven bij de doop of het‘thuisbrengen’, het naar het huis van de vader brengen van de pasgeborene.138 Helaasbieden de dingboeken van grote zaken geen zicht op deze alternatieve pogingen om deverwekker als vader erkend te krijgen. De registers zeggen alleen iets over de kwestieswaarin naar het oordeel van de eiser een rechtszaak noodzakelijk was geworden. Mo-gelijk dat bestudering van notariële akten enig soelaas biedt; in de protocollen van devier onderzochte notarissen konden echter alleen verklaringen van vroedvrouwenworden gevonden. Tot slot is het ook niet ondenkbaar dat een aantal vrouwen de uit-komst van het geding niet afwachtte en beschaamd de stad verliet om elders een nieuwleven te beginnen.139

Niet alle eisers die wegens een voorechtelijke zwangerschap naar de rechtbank stap-ten, waren vrouwen. Mannen spanden in dit verband soms een proces aan om ondereen huwelijk of een vaderschapsactie uit te komen. Zo vocht Matthijs Tijcke de bewe-ring van Susanna Sicx aan dat hij haar trouwbeloften zou hebben gedaan en zwangerzou hebben gemaakt. Hij eiste dat zij binnen twee weken een rechtszaak tegen hemzou aanspannen en haar aantijgingen zou bewijzen, op straffe van een eeuwig stilzwij-gen.140 De beschuldigingen raakten duidelijk ook Matthijs in zijn eer.141 Maar vanzelf-sprekend hadden vrouwen het meest te lijden van een buitenechtelijke zwangerschap.Hun reputatie liep schade op. Zij zagen daardoor hun kansen om ooit met een andereman in het huwelijk te treden flink afnemen. Veel van hen waren bovendien financieelniet in staat om het kind alleen op te voeden. Vrouwenlonen waren niet berekend ophet onderhouden van een heel gezin. Dat blijkt ook uit het feit dat eenderde van de eisers pro deo procedeerde.142

OverspelOverspel was een bijzonder ernstig delict, waarvoor vervolging door de schout moge-lijk was. In de politieke ordonnantie van 1580 werden verschillende soorten echtbreukonderscheiden, met bijbehorende straffen die de zwaarte van de misstap aangaven. Hetmeest ergerlijke was dubbele ontrouw, dat wil zeggen overspel tussen twee gehuwden.Hierop stond voor beiden een verbanning van vijftig jaar. In de overige varianten leekhet overspel vrouwen zwaarder te worden aangerekend dan mannen.143 Wel had de po-litieke ordonnantie voor overspelige mannen een speciale straf in petto. Hij zou, ge-

298 8 de civiele vierschaar

138 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 125; Roodenburg, Onder censuur, 272; Leuker, ‘Schelmen’, 317-318; Koorn, ‘Illegitimiteit

en eergevoel’, 93-97; Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 82-88.

139 Van de Pol, Amsterdams hoerdom, 105.

140 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 287v (9-5-1666). Vgl. de zaken die als ‘twist’ in de categorie ‘persoonlijke levenswandel’ zijn op-

genomen.

141 Broers, ‘Flos mihi dos’, 57-58; Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 180-182. Vgl. Van de Pol, Amsterdams hoerdom, 73-74.

142 Het is mogelijk dat een aantal vrouwen als dienstmaagd werkzaam was, een veelvoorkomend vrouwenberoep van gerin-

ge status. Meiden die ongehuwd zwanger raakten, verloren hun betrekking onmiddellijk (Van der Heijden, Huwelijk in Holland,

124, 203; Koorn, ‘Illegitimiteit en eergevoel’, 81-86). Voor de spreekwoordelijke vrije zeden van de dienstmaagden, zie Van

Deursen, Kopergeld, 107-108; Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 90. Toch waren in de prostitutie weinig dienstmeiden werkzaam

(Van de Pol, Amsterdams Hoerdom, 104-105; Noordam, ‘Leidse prostituees’ 112).

143 Groot Placaet-boeck I, p. 330, art. 15 en 16. Vgl. Van Deursen, Kopergeld, 108.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 298

Page 295: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

huwd of ongehuwd, ‘eerloos en meinedig’ worden verklaard, waardoor hij het uitoefe-nen van overheidstaken in Holland en West-Friesland voortaan kon vergeten.144 Van dePol laat in haar boek veel voorbeelden zien van de consequenties die overspel voor demannelijke reputatie kon hebben. Niet voor niets waren mannen in Amsterdam die bijde hoeren betrapt werden vaak bereid tot het betalen van hoge bedragen aan de schoutom een proces af te kopen.145 Overigens komt overspel, mogelijk mede daardoor, wei-nig voor in de criminele vonnisboeken; in Leiden in de periode 1664-1668 maar vijfkeer. Steeds betrof het mannelijke daders. Dat is opvallend omdat overspel toentertijdbeschouwd werd als een typisch vrouwelijk vergrijp.146

In de civiele dingboeken van grote zaken ontbreken doorgaans duidelijke verwij-zingen naar de ernst van het delict, zoals die voorkomen in de criminele vonnisboeken.De eisers vroegen de rechtbank zelden om een ‘arbitrale correctie’ van hun overspeli-ge partner. Ze vorderden met andere woorden geen verbanning, geldstraffen of ietsdergelijks en wilden kennelijk ook niet dat de schout dat in een crimineel proces voorhen deed. Slechts in één geval stond een overspelige zowel in een crimineel als in eenciviel proces terecht. In beide zaken trad de schout op als eiser.147 De reden waarom dik-wijls uitsluitend voor de burgerlijke rechtbank een proces wegens overspel werd ge-voerd, is dat het de eisers helemaal niet om de bestraffing van hun partner ging. Hetenige wat hen voor ogen stond, was het beginnen van een eigen leven. Het overspelmoest door de vierschaar worden vastgesteld om op grond daarvan de huwelijksbandte kunnen verbreken. Alleen op deze manier was het voor de eisers, als onschuldigepartij, mogelijk om opnieuw te trouwen.148

Aan de echtscheidingsaanvragen ging vrijwel altijd een lange geschiedenis van ge-zinsleed vooraf. Maar onduidelijk is in hoeverre de weergegeven feiten reële klachtenwaren of verklaringen die nauwkeurig op het gewenste doel, de echtscheiding, warentoegesneden.149 Het geval van Annetje Jansd. le Leu illustreert dit. Zij was al sinds 1656met drapier Jan Hidge getrouwd. Het huwelijk werd een drama. Volgens Annetjesmeet Jan het huishoudgeld over de balk en spendeerde hij het zelfs aan avontuurtjes

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 299

144 Groot Placaet-boeck I, p. 330, art. 14.

145 Van de Pol, Amsterdams Hoerdom, 81-83, 127,131. Vgl. Roodenburg, Onder censuur, 307. Hoe vaak overspelige mannen in Leiden

een schikking met de schout troffen, kan niet in de archieven worden nagegaan.

146 Blijkbaar gaven Leidenaren buurtgenoten in de onderzochte periode niet of nauwelijks aan bij de autoriteiten of maakte

de schout er geen rechtszaak van (Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 213). Kloek spreekt van een dubbele moraal bij de schout, ge-

zien het vrijwel geheel ontbreken van hoerenlopers in de registers (Kloek, ‘Criminaliteit en sekse’, 143, noot 64). Overigens tel-

de ze tussen 1678 en 1794 juist meer mannen dan vrouwen (57% mannen tegen 43% vrouwen), maar zij combineerde de rubriek

‘overspel’ met ‘bigamie’. Vgl. Helmers, Gescheurde bedden, 207; Noordam, ‘Leidse prostituees’, 107.

147 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 175v (2-4-1665); idem, inv.nr. 3,16, p. 3 (2-4-1665). Het gaat in de civiele dingboeken over het

algemeen om andere stellen dan in de criminele vonnisboeken. Een en ander maakt de opmerking van M.P.C. van der Heijden,

die zich in haar onderzoek beperkte tot criminele rechtspraak (en kerkenraadsverslagen), dat de meerwaarde van de bestude-

ring van de civiele rechtszaak onduidelijk is, wat misplaatst (Van der Heijden, ‘Bespreking van Dini Helmers’ ‘Gescheurde bed-

den’’, in TvSG 29 (2003) nr. 3, p. 367).

148 Een veelgebruikte zinssnede: ‘Mitswelcke soo concludeert de voorn. eijser dat de gedaechde bij vonnisse van u aghtb. ver-

claert sal werden overspel te hebben gecommitteert ende sulcx den bant des huwelijcx tusschen haer ende den eijser te hebben

gebroocken dat voorts hij eijser sal werden geadmitteert een ander naer voorgaende behoorlicke huwelijcxe proclamatien te

mogen trouwen’ (RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 21 (15-12-1666)).

149 Helmers, Gescheurde bedden, 226; Haks, huwelijk en gezin in Holland, 209, 214-218.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 299

Page 296: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

met andere vrouwen. Ook vertrok Jan regelmatig met de noorderzon en liet hij zijnvrouw en kinderen zonder inkomsten achter. In 1668 kreeg hij bovendien een relatiemet ene Hillegont. Een en ander was voor Annetje aanleiding om naar de civiele recht-bank te stappen. Of ze al eerder actie tegen Jan had ondernomen, is onduidelijk. Ze hadtoch niet zo lang hoeven wachten om op grond van overspel een rechtszaak te kunnenbeginnen? Vermoedelijk beschikte ze over te weinig bewijs voor de echtbreuk. Ze zet-te namelijk in op een scheiding van tafel en bed. De argumenten van haar procureur,verspilling van huishoudgeld en dreigende armoede, waren daar ook duidelijk op toe-gesneden.150 Maar terwijl de procedure nog liep, bleek Jan een zoon bij Hillegont tehebben. Daarmee kreeg Annetje het bewijs dat ze nodig had in de schoot geworpen. Zebegon een nieuwe zaak en eiste dat haar huwelijk met Jan zou worden ontbonden. JanHidge verscheen tot drie keer toe niet op de rechtszitting, waarna Annetje haar eis ineen verstekprocedure van bewijzen mocht voorzien. De civiele vierschaar ontbonddaarop het huwelijk en stond Annetje toe om te hertrouwen.151

De schepenen kwamen in de helft van de overspelzaken tot een uitspraak. Het oor-deel was steeds positief; geen enkele keer werd de eis afgewezen. De overige gevallenwerden door de betrokken partijen vroegtijdig beëindigd en mogelijk buiten de recht-bank tot een oplossing gebracht. Een voorbeeld daarvan is de reeds in de inleiding be-sproken kwestie van Anne l’Eschevin en Louis de Sélandre. Anne was na kerkelijketuchtmaatregelen en een proces wegens mishandeling in november 1667 een echt-scheidingsprocedure begonnen. Haar was gebleken dat de vorige vrouw van haar mannog in leven zou zijn. Daardoor moest haar huwelijk met Louis onmiddellijk ontbon-den worden, zo stelde haar procureur in zijn eis. Maar dat gebeurde niet. De zaak ver-dween uit het dingboek. De reden is te vinden in de kerkenraadsnotulen: het paar ver-zoende zich ten overstaan van de Waalse predikanten en ouderlingen. Met deveronderstelde bigamie liep het kennelijk niet zo’n vaart. Een gelukkig huwelijk washet echter nog steeds niet, want enige tijd later moest Louis zich opnieuw voor de ker-kenraad verantwoorden. Het paar bleek weer gescheiden van elkaar te leven.152

In de onderzochte periode 1664-1668 werden even vaak mannen als vrouwen vooroverspel gedaagd. Ook in de civiele procedures blijkt echtbreuk dus niet typisch vrou-welijk. Mogelijk komt dat vanwege de beperkte periode die hier bestudeerd is. Op ba-sis van dezelfde dingboeken berekende D. Haks dat in Leiden tussen 1671 en 1794 zes-tig procent van de gedaagden wegens overspel vrouw was.153 Voor Rotterdam komt hijzelfs op een vrouwelijk aandeel van vijfenzeventig procent.154 Haks verklaart dit uit hetrelatieve belang van de scheepvaart voor Rotterdam. Daardoor woonden veel gehuwde

300 8 de civiele vierschaar

150 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 140v (9-2-1668).

151 Idem, p. 188v (29-11-1668).

152 Zie hoofdstuk 1, par. 1.1.1.

153 Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 213. In Amsterdam (1753-1810) was 48 procent van de gedaagden vrouw (Helmers, Ge-

scheurde bedden, 207).

154 Uit de criminele archieven komt een wat genuanceerder beeld naar voren. Volgens Van der Heijden bedroeg het vrouwe-

lijke overwicht in Rotterdam en Delft samen tussen 1550 en 1700 slechts vijfenvijftig procent (Van der Heijden, Huwelijk in Hol-

land, 273). In een artikel specificeert ze de cijfers voor Rotterdam. Daar blijken tussen 1600 en 1650 meer mannen voor overspel

te zijn berecht (52%) en tussen 1650 en 1700 meer vrouwen (64%) (Van der Heijden, ‘Achterblijvers’, 199). Overigens was in Lei-

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 300

Page 297: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

vrouwen in de Maasstad alleen. Wanneer na jaren nog altijd niets van de zeevarendeechtgenoot was vernomen, ging een aantal achterblijvers opnieuw een relatie aan. Ookprostitutie kwam voor als inkomstenbron voor het gezinsonderhoud.155 Dat door hetzeemansleven ook de mannen echtelijke misstappen begingen, staat buiten kijf. Hunoverspel in den vreemde kwam echter minder eenvoudig aan het licht, iets waar terde-ge rekening mee moet worden gehouden wanneer overspel in cijfers wordt uitgedrukt.In Leiden lag het zwaartepunt van de stedelijke economie meer op de textielnijverheid.De stad leverde tot in de achttiende eeuw verhoudingsgewijs weinig zeelui aan deVOC.156 Toch zal dadelijk blijken dat de compagnie ook in de Sleutelstad voor huwe-lijksproblemen zorgde.

Over de sociale status van de overspeligen kan weinig worden gezegd. Van één eiseris bekend dat hij lakenvolder was. Onder de gedaagden konden een drapier en een hoe-denmaker worden aangetroffen. Vier eisers vroegen om een pro-deoprocedure. Dat zijner minder dan op grond van de achttiende-eeuwse gegevens van Haks mocht wordenverwacht. Uit zijn bevindingen blijkt dat veel gescheiden stellen geen impost op hettrouwen hadden betaald of in de laagste belastingcategorie vielen. Divortie was volgenshem dus een zaak van laagbetaalden. Voor hen had het huwelijk niet de financiële as-pecten die de verbintenissen van de burgerij en de elite wel hadden. De meer welgestel-den konden overspel met behulp van zwijggeld ook langer stilhouden.157 Hierbij moetworden aangetekend dat de algemene Leidse economische situatie van de achttiendeeeuw een andere was dan die van een eeuw daarvoor. In de onderzochte periode kan devermogenspositie van de geschilpartijen dus relatief beter zijn geweest. Haks stelde ver-der vast dat de meerderheid van de mannen die bij een scheiding betrokken was, werk-zaam was in de textielnijverheid. De gevonden gegevens voor 1664-1668 zijn te weinigrepresentatief om hetzelfde voor de zeventiende eeuw te kunnen constateren.158

Kwaadwillige verlatingEen tweede echtscheidingsgrond was kwaadwillige verlating ofwel het weglopen bij departner zonder de bedoeling daar weer bij terug te keren. Dit lag vaak dicht tegen over-spel aan, omdat de verdwijning meer dan eens verband hield met een andere man ofvrouw. Van ‘malicieuze desertie’ werd daarom alleen gesproken wanneer de partnerzonder toestemming voor lange tijd weg was en er voor overspel geen bewijzen waren.Vanzelfsprekend moest ook de kwade opzet worden aangetoond.159 Dat blijkt ondermeer uit de zaak van Joris van Spreeuwen wiens echtgenote, Marija Elsevier in 1655

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 301

den, gezien over een langere periode (1600-1800), het aantal veroordeelden wegens overspel meer in evenwicht. Het aantal vrou-

wen bedroeg 52% (Van den Heuvel, De criminele vonnisboeken; vgl. Kloek, ‘Criminaliteit en sekse’, 143). Met dank aan Dirk Jaap

Noordam die zo vriendelijk was om een gedigitaliseerde versie van de vonnisboeken beschikbaar te stellen, wat de berekening

aanzienlijk vereenvoudigde.

155 Helmers, Gescheurde bedden, 208; Van de Pol, Het Amsterdams hoerdom, 147; Kloek, ‘Criminaliteit en sekse’, 157. Vgl. Van der He-

ijden, ‘Achterblijvers’, 196.

156 Gaastra, ‘Leiden en de VOC’, 60-61.

157 Vgl. Helmers, Gescheurde bedden, 210; Roodenburg, Onder censuur, 281; Joor, ‘Echtscheiding in Alkmaar’, 206.

158 Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 203-204.

159 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 158.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 301

Page 298: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

zomaar naar Antwerpen was vertrokken. Sindsdien was de vrouw spoorloos. Jorismeende dat ze zich in de Scheldestad had bekeerd tot het katholicisme. De rechtersvroegen hem met ‘geloofwaardige getuigenissen’ van huisgenoten of buren te komen,waarin zij verklaarden dat hij zijn vrouw voorafgaand aan haar vertrek steeds goed hadbehandeld en nooit enige aanleiding tot verlating had gegeven. Hieruit blijkt dat deomstandigheden waaronder de vrouw verdwenen was voor de vierschaar niet onbe-langrijk waren. Onduidelijk is echter in hoeverre het forum die liet meewegen. Jorisoverlegde namelijk nog binnen twee dagen een helaas ontraceerbare attestatie vanmaar liefst acht getuigen, waarna de rechters zijn eis zonder nadere motivatie afwe-zen.160

De meeste kans van slagen hadden eisers van wie de partner al zeker vijf jaar weg wasen die, naast verklaringen over de omstandigheden van de verlating, attestaties kondenoverleggen van mensen die de weggelopen partner later hadden gezien.161 Ook de sug-gestie van overspel deed het goed – zonder dat de echtbreuk kon worden bewezen – omde ‘kwaadwilligheid’ van de verdwijning te onderstrepen. Baggerman Theunis Phi-lipsz. van der Burgh beschikte over zulk bewijs. Zijn vrouw, Adriaentje Cornelisd., waser tien jaar geleden met al zijn spullen vandoor gegaan. Hij had gehoord dat ze het el-ders in het land met allerlei mannen hield en zelfs twee kinderen had gekregen. Hij eis-te daarom dat zijn huwelijk met haar verbroken zou worden. Om zijn claim kracht bijte zetten, overhandigde hij vijf attestaties van getuigen die Theunis en Adriaentje goedkenden en die haar bovendien met een kind hadden gezien. Anderen hadden verno-men dat ze twee kinderen van twee verschillende mannen had.162 De rechters trokkenhun conclusies, verklaarden Adriaentje tot ‘malitieuze desertrice’ en ontbonden hethuwelijk.163

Drie van de vijf kwaadwillige verlaters waren mannen. Het aantal is te klein om er alte veel conclusies aan te verbinden. Wel komt de verhouding exact overeen met de be-vindingen van Haks.164 Mannen waren door hun werk dikwijls mobieler dan vrouwen.Maar het mannelijk overwicht was niet enorm. Ook vrouwen verplaatsten zich betrek-kelijk eenvoudig door de Republiek.165 Marija Elsevier verdween zelfs naar Antwerpen.Waarschijnlijker is dat de afwezigheid van mannen gezinnen vaker voor problemenstelde, met name in financieel opzicht. Mannen waren in de regel de kostwinner. Eennieuw huwelijk betekende voor de achtergebleven vrouwen van ‘malicieuze deser-teurs’ een betere financiële positie. Sommige verlaters wilden een nieuw leven begin-nen, anderen probeerden mogelijk, zoals de vierschaar in de zaak van Joris van Spreeu-wen ook suggereerde, echtelijke mishandeling te ontvluchten. Geen van de verdwenenpartners leek overigens met zijn daad strafrechtelijke vervolging te willen ontlopen.

302 8 de civiele vierschaar

160 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 196 (16-7-1666). Vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 159; Joor, ‘Echtscheiding in Alkmaar’,

210.

161 Helmers, Gescheurde bedden, 162; vgl. Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 209.

162 RAL, ONA, inv.nr. 1100, nr. 109 (12-8-1668), nr. 119 (25-8-1668). De overige drie attestaties zijn niet voor procureur Van

Scharpenbrant verleden.

163 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 201 (23-2-1669).

164 Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 213.

165 Zie Van Deursen, Kopergeld, 102 noot 13.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 302

Page 299: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Hun namen werden niet door middel van een aflezing met klokgelui ‘ingeroepen’ omop een rechtszitting te verschijnen, zoals bij voortvluchtige criminelen gebruikelijkwas. Over de sociale status van de eisers kan weinig worden gezegd. Twee van de vijf ei-sers vroegen om een pro-deoproces. Dat waren ook de vrouwen van de mannen die inhet leger of bij de VOC waren gegaan. Maar de aanwezigheid van een wijnkoper wijsterop dat niet alle betrokkenen uit lage sociale groeperingen afkomstig waren.

Echtelijke mishandeling en verkwistingEen scheiding van tafel en bed moest goed gemotiveerd worden. Doorgaans maaktenmaar twee redenen kans van slagen, namelijk als sprake was van onverzoenbare haattussen partners en wanneer de persoonlijke veiligheid in het geding kwam.166 De vijfgevallen van echtelijke mishandeling zijn hier een voorbeeld van. Drie eisers in dezezaken waren vrouwen. Zo gaf Sara Jeromiusd. van Garsten aan dat haar man, de Haag-se advocaat Anthonij Kieboom, haar regelmatig een pak slaag gaf en dus niet voldeedaan zijn ‘behoorlijke plichten’ als echtgenoot. Haar procureur concludeerde dat ze nietmeer met haar man in één huishouding kon leven en eiste een scheiding van ‘tafel, beden goederen’. Om niet nader genoemde reden trok Sara de zaak echter kort na aanvangterug.167 Warmoesier Jan Cornelisz. Hogervorst vroeg een separatie aan omdat zijnvrouw, Helena Adolph Pitsen, hem voortdurend zou slaan en krabben. Ook dreigde zehem regelmatig te vermoorden en beschuldigde ze hem ervan naar de hoeren te gaan.Jan zag geen andere oplossing dan een scheiding van tafel en bed, aangezien er anders‘een deerlijk ongeluk’ te verwachten was. Het kwam echter niet tot een vonnis.168

Een separatie was ook mogelijk wanneer een van beide partners een gat in de handbleek te hebben en het gezin daardoor bankroet dreigde te gaan. Zo verbraste Hend-rick Jacobsz. Balbiaen het geld dat zijn vrouw Barbara Cornelisd. van Cleijenhoven bijhet huwelijk had ingebracht. Volgens De Groot kon op basis van dit feit een scheidingvan goederen worden verkregen.169 Daarnaast, zo voerde de procureur van Barbara nogaan, bejegende Hendrick haar zo slecht dat samenleven haar niet langer mogelijk leek.Barbara eiste dus ook nog een scheiding van tafel en bed. Details over Hendricks om-gang met zijn vrouw ontbreken. Of de argumentatie van Barbara’s procureur het ge-wenste resultaat zou hebben opgeleverd, blijft in het ongewisse. Hendrick stemde nogdezelfde maand met de separatie in. Daarop liet het paar bij een notaris een overeen-komst opstellen die prompt door de rechters werd bekrachtigd.170 De eerder genoem-de Jan Hidge ten slotte verkwistte zijn geld aan vrouwen en liet zijn echtgenote en kin-deren zonder inkomsten achter. Annetje Jansd. le Leu eiste aanvankelijk een scheiding

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 303

166 Van Leeuwen, Het Rooms-Hollands-regt I.15; De Groot, Inleidinge I.5, 20. Vgl. Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 196.

167 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 138 (z.d.).

168 Idem, p. 96v (2-9-1667).

169 De Groot, Inleidinge, I.5,24.

170 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 168v (4-2-1665). Daarmee was de kous nog niet af. Een jaar later stapte Hendrick naar de sche-

penbank omdat, hoewel de separatie was goedgekeurd door de vierschaar en zelfs officieel was bekendgemaakt, hij nog altijd

geen regeling met zijn vrouw had kunnen treffen voor het scheiden van de financiën. En dat terwijl hij haar toch verschillende

‘presentatien’ had gedaan. Hij eiste daarom dat de schepenen zijn vrouw dwongen om haast te maken met het afronden van de

scheiding (Idem, p. 272v (6-3-1666)).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 303

Page 300: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

van tafel, bed en goederen, ook omdat ze dan niet langer voor zijn schulden hoefde opte draaien. Later vroeg ze een echtscheiding aan.171

Volgens De Groot was een scheiding van goederen ‘los verkrijgbaar’. Een scheidingvan tafel en bed hield formeel dus niet automatisch ook een beëindiging van de ge-meenschap in.172 Maar uit de dingboeken blijkt dat bij separatie meestal ook de spul-len verdeeld werden. Weliswaar werd hier niet in alle eisen om gevraagd, maar in depraktijk stelden partijen wel vaak bepalingen op over de beëindiging van de gemeen-schap van goederen. Feitelijk kwam dit neer op een boedelscheiding. De vrouw kreeghet beheer over haar eigen goederen en werd zo officieel handelingsbekwaam. Dat wasook de meerwaarde van een officiële separatie boven een onderling overeengekomenscheiding, al of niet in het bijzijn van de buurtheer. Zo volgde bij de aflezing van de ge-rechtelijke scheiding van tafel en bed doorgaans de waarschuwing om geen goederenmeer aan het stel te verkopen of kredieten te verstrekken met de ‘intentie om daardoorbeiden voor de betaling van dien aan te spreken’.173

Een scheiding van tafel en bed was, evenals de eventuele boedelscheiding, in princi-pe tijdelijk. Het doel was om ooit weer bij elkaar te gaan wonen, zoals de rechtbank inzijn vonnissen ook telkens benadrukte. Maar hoeveel echtelieden zich daadwerkelijkweer met elkaar verzoenden is niet na te gaan. Herenigingen werden zelden aangete-kend.174 Velen zullen een scheiding van tafel en bed als een eenvoudiger te verkrijgenechtscheiding hebben gezien, al dan niet compleet met een boedelscheiding.175 Her-trouwen na een separatie was echter niet mogelijk. Deze vorm van scheiding was daar-mee waarschijnlijk niet voor iedereen een optie. Vrouwen waren na een separatie aan-gewezen op de eigen inkomsten en eventuele alimentatie. Niet iedere man was in staatzijn vrouw en kinderen financieel te blijven ondersteunen, zeker niet wanneer hij aanlager wal was geraakt. Voor een enkeling was een separatie daarom een opmaat naar eendefinitieve ontbinding van het huwelijk. Haks becijferde dat uiteindelijk zo’n tweeën-half procent van de separaties in een later stadium alsnog uitliep op een echtschei-ding.176

De waarneming dat de meeste eisers die een scheiding van tafel en bed aanvroegenvrouw waren, klopt met de bevindingen van Haks en Helmers. Haks stelde vast dat inLeiden tachtig procent van de gevallen de vrouw de initiatiefneemster was; in Amster-dam lag dat percentage op zevennegentig procent.177 In de onderzochte periode vroegmaar één man, een warmoezier, om separatie. De beroepen van de gedaagde echtgeno-ten konden niet worden achterhaald. Volgens Haks was de sociale status van mensen

304 8 de civiele vierschaar

171 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 140v (9-2-1668).

172 De Groot, Inleidinge, III.21,11; De Smidt, Compendium, 32; De Blécourt, Kort begrip, 83.

173 Bijv. RAL, SAII, inv.nr. 23 (30-5-1664), inv.nr. 24 (9-7-1665; 2-2-1666; 18-2-1669). Vgl. Helmers, Gescheurde bedden, 177-179;

Joor, ‘Echtscheiding in Alkmaar’, 220.

174 Soms zijn aantekeningen over herenigingen te vinden in het notarieel archief. Ook kwam het een enkele keer voor dat

echtparen twee of meer keren scheidden. De verzoening die tussentijds had plaatsgevonden staat dan vaak in de laatste schei-

dingsakte (Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 185,186).

175 Vgl. De Smidt, Compendium, 23.

176 Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 200.

177 Helmers, Gescheurde bedden, 207.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 304

Page 301: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

die een separatie aanvroegen over het algemeen laag. Hij trof tussen 1701 en 1794 voor-al weinig vermogende textielarbeiders en ambachtslieden aan.178 Het is mogelijk datdit ook voor de periode 1664-1668 geldt. Maar Leiden beleefde toen andere economi-sche tijden dan in de achttiende eeuw. Zo is het opvallend dat in de bestudeerde tijds-panne geen van de processen wegens separatie pro deo gevoerd werd. Blijkbaar bezatenalle eisers voldoende vermogen voor een geding.

Ontbinding huwelijksbeloftenNaast de vele rechtszaken waarin eisers gedaagden aan hun trouwbeloften probeerden tehouden, bevatten de dingboeken ook een aantal processen om de verloving juist te ver-breken. Zo daagde weduwe Marija Jacobsd. haar aanstaande, Hendrick van Eijndhovenvoor de vierschaar omdat hij ‘onbekwaam’ zou zijn om aan zijn ‘huwelijkse plichten’ tevoldoen.179 Ze eiste daarom een ontbinding van de trouwbeloften. Het is niet duidelijk opwelke incompetentie Marija precies doelde. Was Hendrick impotent? Dat was inderdaadeen legaal motief om een verloving te verbreken. Een dergelijke lichamelijk gebrek stondimmers een geslaagd huwelijk, dat gericht was op voortplanting, in de weg.180 Maar ookinvaliditeit of een ernstige ziekte van de partner waren denkbare redenen, omdat dan on-voldoende garanties bestonden dat het toekomstige gezin financieel kon rondkomen.Voorwaarde was dat de eiser vóór de verloving niet van de gebreken op de hoogte was.Andere erkende motieven waren huwelijkstoezeggingen aan meerdere personen,vreemdgaan, krankzinnigheid, onverzoenlijke haat en eerverlies van de partner.181

Schutten huwelijkse gebodenWanneer derden een stokje voor de voorgenomen bruiloft wilden steken, konden zijde zogeheten huwelijkse geboden ‘schutten’. Dit hield in dat ze protest aantekendennaar aanleiding van de drie openbare huwelijksaankondigingen die aan de onder-trouw verbonden waren. Er moest wel een geldige reden voor het bezwaar zijn, zoalsde claim van een vroegere verloofde dat één van de huwelijkskandidaten aan hem ofhaar trouw had beloofd. Ook familie kon bezwaar aantekenen, wanneer zij vond dat deaanstaande geen geschikte partij was. Dergelijke protesten konden worden ingediendbij de kerkenraad of het stadsbestuur, afhankelijk van waar de huwelijksplannen pu-bliek waren gemaakt. Wanneer uit onderzoek van de kerk of de overheid bleek dat degeboden onterecht geschut waren, kon een boete volgen. Ook was het mogelijk dat deopposant een verklaring van eerbaarheid moest opstellen.182

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 305

178 Idem, 191-193. In Alkmaar in de 18e eeuw werden separaties vooral aangevraagd door kleine winkeliers, ambachtslui en

herbergiers (Joor, ‘Echtscheiding in Alkmaar’, 212-213).

179 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 168v (23-2-1665).

180 Een dergelijke ‘incompetentie’ moet dan wel tijdens de voorechtelijke bijslaap aan het licht zijn gekomen!

181 Of de overgang naar een niet-gereformeerde religie ook erkend werd als reden voor het ongeldig verklaren van de trouw-

beloften, is onduidelijk. Van Deursen meent van wel, Van der Heijden denkt van niet (Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 153,

Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 66-67).

182 In de criminele vonnisboeken staan geen veroordelingen voor het ten onrechte tegenhouden van een huwelijk. Vgl. Van

der Heijden, Huwelijk in Holland, 133.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 305

Page 302: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Niet alle huwelijkskandidaten wachtten de resultaten van het officiële onderzoek afen begonnen een civiel geding tegen degene die bezwaar had aangetekend. Zo eisteCornelis Willemsz. van der Hidde als voogd over Johannes van der Hidde dat Diewer-tje Abrahamsd. het huwelijk van de minderjarige schoenmakerszoon niet langer zoutegenhouden. Diewertje beriep zich op trouwbeloften van Johannes, net nu hij op hetpunt stond om met Marijtje Leendertsd. in het huwelijk te treden. Om Diewertje’sclaim onschadelijk te maken, liet Cornelis allereerst een notariële attestatie opstellen.Daarin verklaarden enkele ‘jongeborsten’, d.w.z. jongemannen van huwbare leeftijd,dat zij hadden gezien hoe Diewertje zich, in stomdronken toestand, ‘oneerlijk’ onderhaar kleren liet betasten. Ook zoende ze met diverse aanwezige jongens, waarbij zehaar tong in de mond van haar aanbidders stak. De boodschap is duidelijk: Diewertjehad zich onkuis, als een hoer gedragen en dus hoefden de trouwbeloften die aan haarwaren gedaan niet te worden nagekomen. Maar het meisje liet zich door de akte nietafschrikken. Cornelis begon daarom een civiel geding. Met succes, de rechters oordeel-den dat Diewertje het huwelijk van Johannes met Marijtje niet langer mocht ‘traine-ren’. Nog geen maand later vond de bruiloft plaats.183

Ook voogden konden bezwaar maken tegen een huwelijk, tenminste wanneer detrouwlustigen minderjarig waren.184 Zo tekenden Gijsbertus Schuijlenborgh, predi-kant in Leiderdorp en de arts Nicolaes Crooswijck protest aan tegen de bruiloft van deminderjarige Nicolaes Hogelande en Elisabeth Hudet. In een geding eiste Nicolaesdaarop dat zijn voogden zijn huwelijk zouden ‘geheugen ende gedogen’. Waarschijn-lijk waren de voogden bang voor de gevolgen van het huwelijk voor de familiebezit-tingen. Toch was verschil in vermogen geen geldige reden om een huwelijk te blokke-ren, zoals Haks heeft aangetoond. De meeste bezwaren van deze aard werden door devierschaar weggewuifd of reeds vóór het vonnis ingeslikt.185 Om zijn voogden enigszinstegemoet te komen, liet Nicolaes in zijn eis opnemen dat de echtverbintenis zouplaatsvinden onder door de voogden opgestelde huwelijkse voorwaarden. Kwamen zeer niet uit, dan moesten de rechters maar een verdeling opstellen, aldus Nicolaes’ pro-cureur. De schepenbank ging daarmee akkoord en honoreerde de eis.186

Een keer protesteerde een vader van een van de huwelijkskandidaten, CornelisNoest uit Utrecht. Zijn minderjarige zoon, Adriaen Noest, was zonder zijn medewetenmet Marija de Deucht in Leiden in ondertrouw gegaan. En dus eiste hij dat de huwe-lijkse geboden gestaakt zouden worden. Mogelijk hadden Cornelis en Marija ver-zuimd om hun huwelijk ook in Utrecht aan te kondigen. Maar volgens de regels had-den zij een attestatie van die geboden aan de commissarissen van huwelijkse zaken

306 8 de civiele vierschaar

183 RAL, ONA, inv.nr. 774, nr. 133 (26-3-1664); Idem, ORA, inv.nr. 44 F, p. 181 (21-4-1665). Voor tongzoenen in de vroegmo-

derne tijd, zie Burgharz, Zeiten der Reinheit, 243-244.

184 Formeel was daarover in de politieke ordonnantie niets geregeld (vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 48). Leidse keu-

ren schreven echter voor dat de echtelieden bij de ondertrouw vergezeld dienden te zijn van ouders of bij hun afwezigheid van

voogden. Bij meerderjarigheid volstonden vrienden of bekenden. Consent van ouders of voogden was bij minderjarigheid al-

tijd vereist (RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 168vv, art. 3; vgl. De Smidt, Compendium, 23).

185 Haks, Huwelijk en gezin in Holland, 118.

186 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 115 (21-10-1667).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 306

Page 303: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

moeten laten zien. Bovendien mochten de commissarissen zonder toestemming vanouders of voogden helemaal geen huwelijksaangifte van minderjarigen optekenen.187

Iets waarschijnlijker is daarom dat het stel naar Leiden was uitgeweken om de ouder-lijke goedkeuring te ontlopen en valse namen had gebruikt.188 In de tekst is dan ooksprake van niet nader omschreven ‘valse presuppoosten’ van Adriaen en Marija. Hoehet ook zij, de schepenbank oordeelde dat de huwelijkse geboden ‘van nul en geen-derlei waarde’ waren. Daarmee was Adriaen ontheven van zijn trouw aan Marija.189

Het aantal kwesties rond de huwelijkse geboden is te gering voor een nadere uit-werking van de sociale achtergronden van de eisers en gedaagden. Dat het er zo weinigzijn, is niet verwonderlijk. Veel bezwaren zullen binnen de families zijn gehouden enin der minne geschikt om de goede naam niet te grabbel te gooien. Rechtszaken tussenfamilieleden golden als een schande. Tenslotte leverde ook het valselijk schutten eenslechte reputatie op, niet alleen vanwege de boete, maar ook omdat de goede naam vande trouwlustigen gezuiverd diende te worden.

OverigOnder het kopje ‘overig’ in de tabel zijn zaken gegroepeerd die in de dingboekenslechts zijn aangeduid als ‘matrimonieel’, d.w.z. op het huwelijk betrekking hebbend,zonder nadere omschrijving. Ook een vonnis ontbrak, zodat niets over de onderlig-gende kwestie kon worden afgeleid. Bovendien zijn geen van deze zaken in andere ar-chieven opgenomen. Het was dus evenmin via een omweg mogelijk om toegang totdeze processen te krijgen.

8.3.3 Contracten en afspraken

De rubriek ‘contracten en afspraken’ bestaat voor iets minder dan een kwart uit niet-contentieuze of oneigenlijke rechtspraak, waaraan dus in directe zin geen geschil tengrondslag lag. Met name de willige decreten en willige condemnaties maakten hier eenbelangrijk deel vanuit. Aanvragen om een nalatenschap onder voorwaarden te mogenaanvaarden of ‘beneficiëren’ vormden een derde grote groep vrijwillige rechtspraak.Andere specialistische kwesties die ook tot de ‘grote zaken’ werden gerekend, zoalsprocessen met betrekking tot cessie, waarin een debiteur afstand deed van zijn bezitten behoeve van zijn crediteuren, kwamen in de onderzochte periode nauwelijks voor.Ook mandementen van inductie, bedoeld om debiteuren meer tijd te geven, ontbra-ken vrijwel geheel.190 Relief-procedures, gericht op het terugtrekken uit ongeldige ver-bintenissen, gingen formeel de competentie van de stedelijke rechtbanken te boven.

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 307

187 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 168vv, art. 10-11.

188 Vgl. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 134.

189 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 131 (10-10-1664). Het feit dat de schepenen het huwelijk niet uitstelden tot het moment dat het

paar meerderjarig werd, wijst er ook op dat misleiding in het spel was.

190 Mandementen van arrest zijn opgenomen onder het kopje ‘schulden’. Bij deze ‘grote zaken’ was geen sprake van volun-

taire rechtspraak, aangezien instemming van de debiteur niet verreist was om een arrestatie uit te voeren.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 307

Page 304: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Tabel 8.6 Verdeling van de onderzochte processen voor de civiele vierschaar (1664-1668) betreffen-de contracten en afspraken, inclusief de voluntaire rechtspraak (cursief gedrukt), inpersonen (T), mannen (M) en vrouwen (V) en het aantal zaken (N). Tussen haakjesstaat het aantal vervolgzaken in deze rubriek.

Categorie Personen 1664 Zaken

Eiser Gedaagde

M V T M V T N %

Schulden 638 99 737191 708 106 814192 871(19) 60

Willig decreet 140 19 159193 169 9 178194 185 13

Willige condemnatie 97 15 112195 110 10 120196 121(2) 8

Erfeniskwestie 33 9 42197 35 8 43198 86(4) 6

Beneficie van inventaris 9 4 13199 2 0 2200 46 3

Aankoop en levering 36 4 40201 38 6 44 44 3

N. brieven van executie 22 5 27202 28 4 32203 35 2

Burenkwesties 18 3 21204 17 3 20205 23 2

Cessie 8 2 10 0 0 0206 10 1

Huurkwesties 8 1 9207 8 2 10 10(1) 1

Relief 0 2 2 1 0 1208 2 <1

Inductie 1 0 1 1 0 1 1 <1

Overig 26 2 28 23 4 27209 27 2

Totaal 1036 165 1201 1140 152 1292 1461(26) 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 44 F, G.

Alleen de gewestelijke gerechtshoven mochten een ‘relief’ verlenen.210 Het is niet altijduit te maken in hoeverre het bij dergelijke mandementen of gerechtelijke lastgevingen

308 8 de civiele vierschaar

191 In 140 gevallen bestonden de eisers uit niet nader aangeduide erfgenamen.

192 60 gedaagden zijn vermeld als niet nader aangeduide erfgenamen.

193 In 27 gevallen is sprake van niet nader aangeduide erfgenamen.

194 7 keer is sprake van niet nader aangeduide erfgenamen of onvermelde gedaagden.

195 In 12 gevallen bestonden de eisers uit niet nader aangeduide erfgenamen.

196 4 keer is sprake van niet nader aangeduide erfgenamen of onvermelde gedaagden.

197 In 49 gevallen bestonden de eisers de uit niet nader aangeduide erfgenamen.

198 47 keer is sprake van niet nader aangeduide erfgenamen of vermelde gedaagden.

199 In 34 gevallen bleven de eisers onvermeld of bestonden ze uit niet nader aangeduide erfgenamen.

200 44 keer was sprake van niet nader aangeduide crediteuren.

201 In 4 gevallen bestonden de eisers uit niet nader aangeduide erfgenamen.

202 In 8 gevallen bestonden de eisers uit niet nader aangeduide erfgenamen.

203 3 keer was sprake van niet nader aangeduide erfgenamen.

204 In 2 gevallen bestonden de eisers uit niet nader aangeduide erfgenamen.

205 3 keer was sprake van niet nader aangeduide erfgenamen.

206 In alle 10 gevallen was sprake van niet nader aangeduide crediteuren.

207 1 keer was sprake van niet nader aangeduide erfgenamen.

208 In 1 geval was sprake van niet nader aangeduide crediteuren.

209 1 keer was sprake van niet nader aangeduide erfgenamen.

210 Mandementen van relief werden in de ‘orde op de vierschaar’ wel genoemd als ‘grote zaak’. Inderdaad mocht de schepen-

bank oordelen over het ‘interinement’ of de goedkeuring ervan. De brieven werden echter verleend door de hoge raad of het hof

(Van der Linden, Verhandeling over de judicieele practijcq II, 170).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 308

Page 305: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ook om twistgedingen ging. In het vervolg zal daarom alleen op onmiskenbare con-tentieuze rechtspraak worden ingegaan, dus op processen waaraan een aanwijsbaar ge-schil ten grondslag ligt. De resterende zaken zijn in de tabel opgenomen om een in-druk van hun omvang te geven en de rechtsprekende activiteiten van de vierschaar inperspectief te plaatsen.

SchuldenVeruit de grootste groep geschillen in de categorie ‘contracten en afspraken’ wordt ge-vormd door schulden. Zestig procent van de rubriek bestaat eruit. Op het totaal aantalgedingen voor de civiele vierschaar tussen 1664-1668 bedraagt het aandeel iets meerdan de helft. Genoemde verhoudingen verschillen niet veel van die binnen de vrede-makersboeken. De dingboeken bevatten relatief een groter aantal andersoortige kwes-ties, zoals niet-contentieuze zaken en bijvoorbeeld gedingen op het gebied van huwe-lijk en zedelijkheid. Maar het afhandelen van schuldenkwesties is ontegenzeggelijkook voor de civiele vierschaar de meest voorkomende bezigheid.

In 1664 diende bijna veertig procent van alle betalingsproblemen die bij de civielevierschaar aanhangig werden gemaakt, eerst voor het college van vredemakers.211 Tus-sen beide procedures zaten gemiddeld vierentwintig dagen, met uitschieters naar be-neden van één dag en naar boven van ruim zeven maanden. De meeste van deze schul-denkwesties waren onverzoenbare zaken, waarvan de eis de competentiegrens van devredemakers te boven ging. Het college van vredemakers mocht in die gevallen geenoordeel vellen en verwees de betrokkenen daarom direct door naar de vierschaar. Eennieuwe dagvaarding was daarvoor sinds 1660 niet langer nodig. Dit betekende niet datiedereen die er voor het college van vredemakers niet uitkwam, ook daadwerkelijk devierschaar mobiliseerde. Het merendeel van de geschilvoerende partijen die in 1664 of-ficieel toestemming hadden om hun zaak voor de vierschaar te vervolgen, kon niet inde dingboeken van grote zaken worden teruggevonden. Hieruit blijkt opnieuw dat detijdrovende en gecompliceerde procedures van het civiele gerecht en de bijbehorendekosten van procureurs partijen afschrikten. Daarentegen sloegen in 1664 ruim hon-derd schuldeisers het college van vredemakers over. Zij begonnen direct een procedu-re voor de civiele vierschaar.212

De dingboeken van grote zaken geven net als de vredemakersboeken een indruk vanhet wijdverbreide kredietsysteem waarop de stedelijke economie dreef. De registersstaan vol met afnemers en producenten die zelf ook weer bij anderen, bijvoorbeeld toe-leveranciers, in het krijt stonden.213 Een goed voorbeeld is korenkoper Hendrick Roe-lantsz. van der Does, diaken van de Vlaamse doopsgezinde gemeente in Leiden. Tussen

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 309

211 In 1665 kon in de dingboeken van grote zaken maar één geschil over schulden worden aangetroffen dat nog in 1664 door

de vredemakers was besproken.

212 Van de ruim honderd schuldeisers die de vredemakers oversloegen, brachten er zeventien een andere schuldenkwestie wél

voor deze lage rechtbank. Vaak betrof het een schuld die onder de honderd gulden lag (het gemiddelde was zeventig gulden,

met één uitschieter van tweehonderdnegentien gulden).

213 142 van de 885 (16%) schuldeisers werden op hun beurt ook weer voor de civiele vierschaar gedaagd vanwege schulden.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 309

Page 306: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

1664 en 1668 spande hij negentien rechtszaken aan, waarvan het merendeel in 1665 en1666, voornamelijk tegen bakkers. In diezelfde periode moest hij twaalf keer zelf voor deciviele vierschaar verschijnen, gedaagd door kooplieden, omdat ook hij zijn schuldenniet op tijd kon aflossen. Het feit dat het hier om een doopsgezinde korenkoper gaat isbijzonder. Zijn veelvuldige betrokkenheid bij rechtszaken geeft aan dat de Leidse doops-gezinden in de loop van de tijd selectiever waren geworden in het mijden van de we-reld.214 Ze maakten blijkbaar geen problemen meer van betalingsachterstanden van eengemeentelid. In ieder geval veroorzaakten de bewuste schuldenkwesties niet genoeg er-gernis in de gemeente om tegen Hendrick een tuchtprocedure te beginnen. De schuldenen vorderingen van de korenkoper waren redelijk in balans gebleven. Hij kwam zodoen-de niet te boek te staan als onbetrouwbaar of als iemand die op te grote voet leefde.215 Aande andere kant speelde mogelijk ook zijn status binnen de gemeente een rol.216

Een slechte betalingsmoraal kon gevolgen hebben voor de goede naam in de buurten de kredietwaardigheid. Verschillende auteurs hebben daar meermalen op gewe-zen.217 Om de schade zoveel mogelijk te beperken, stuurden veel debiteuren aan op be-talingsuitstel door middel van een schikkingsvoorstel of presentatie. Voorwaarde hier-voor was het erkennen van de opgebouwde schuld.218 Daarmee gaven de debiteuren aandat ze in principe wel bereid waren hun schulden te voldoen, maar dat ze daar op hetmoment tijdelijk niet toe in staat waren. Van kwade opzet was geen sprake, zo moestde transactie benadrukken.219 Crediteuren gingen op hun beurt vaak akkoord met eenbetalingsregeling. Zij hadden per slot van rekening weinig aan berooide afnemers diein het vervolg niets meer konden kopen. Overigens waren de overeengekomen be-talingstermijnen vrij kort. De meeste schikkingen gaven debiteuren niet meer dantwee termijnen van een kwartaal om de achterstand weg te werken. Een enkele keerspraken partijen af de schuld na een half jaar in één keer af te lossen. Langere be-talingstermijnen of uitstel van betaling kwamen hoogst zelden voor.220 Dit lijkt te dui-den op dreigende liquiditeitsproblemen voor de crediteuren als de schulden later zou-den worden voldaan.

310 8 de civiele vierschaar

214 Vgl. Zijlstra, Om de ware gemeente, 466-478; Van der Zijpp, Geschiedenis der doopsgezinden, 152-156. Zie ook hoofdstuk 5, par. 5.4.

215 Merk op dat het notulenboek van de Vlaamse doopsgezinde gemeente een hiaat vertoont tussen 4 december 1664 en 13

mei 1666. Toch figureerde Van der Does hierna (tot eind 1668) nog 7 keer als eiser en 6 keer als gedaagde in de dingboeken. Vgl.

Sprunger, ‘Entrepreneurs and ethics, 219; Idem, ‘Faillissementen’, 102. Zie voor het belang van een goede balans tussen schul-

den en vorderingen voor de perceptie van buurtbewoners: Dinges, Maurermeister, 117.

216 Over het belang van relaties, zie onder meer: Lesger, ‘Huwelijk, opportunisme en bedrog’, 66,71-72; Kooijmans, ‘Risk and re-

putation’, 30. In 1666 kwam Van der Does in opspraak na een conflict over gemeentegeld. Hij trad terug, schreef een venijnige brief

aan de dienaarschap, maar mocht desondanks aan het avondmaal blijven deelnemen (RAL, ADG, inv.nr. 1 (19-8-1666; 2-12-1666)).

217 Zie b.v. Dinges, ‘Geschlecht und Ehre’, 179-180; Kooijmans, ‘Risk and reputation’, 25-27; Sprunger, ‘Faillissementen’, 103-

107; Roodenburg, Onder censuur, 378vv; Garrioch, ‘Verbal insults’, 111-112.

218 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 269vv, art. 5.

219 Vgl. RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 206 (10-11-1668).

220 In juni 1665 kwamen Jan Jacobsz. Steuten en Passchier Hanicko overeen dat laatstgenoemde zijn schuld zou aflossen door

de helft direct te voldoen en de andere helft pas over een jaar (RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 193v (15-6-1665)).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 310

Page 307: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Tabel 8.7 De hoogte van de geëiste bedragen in guldens in verband met schulden in de dingboe-ken van grote zaken en de frequentie van de verschillende bedragen (1664-1668).

Geëist bedrag Frequentie

N %

≤100 48 7

101-200 218 30

201-300 109 14

301-400 76 10

401-500 45 6

501-1000 134 18

1001-2000 71 10

2001-3000 21 3

3001-4000 5 <1

4001-5000 1 <1

≥5001 9 1

Totaal 737 100

Bron: RAL, ORA, inv.nr. 44 F, G.

De geëiste bedragen in het dingboek van grote zaken lagen door de bank genomen verboven de door het stadsbestuur gehanteerde ondergrens van tweehonderd gulden.Het gemiddelde bedroeg zeshonderdvijf gulden. Maar het aantal vorderingen dat on-der het minimum lag, is opvallend hoog. Zoals bekend gaat het hier om ‘kleine zaken’,die, in tegenstelling tot wat het stadsbestuur zelf in de keur had verordonneerd, niet ineen apart register werden opgetekend maar verspreid over de vredemakersboeken ende dingboeken van grote zaken. Een strikt onderscheid tussen kleine en grote zakenbestond alleen op papier. Het lijkt erop dat in de vredemakersboeken de kleine zakenzijn opgetekend van eisers die volgens de koninklijke weg eerst hun schuldenkwestieaan de vredemakers voorlegden en deze daarna voor de vierschaar vervolgden. De ding-boeken bevatten vooral de kleine zaken die direct bij de vierschaar aanhangig werdengemaakt.221

De schuldenkwesties in de registers van grote zaken waren net zoals die in de vrede-makersboeken doorgaans weinig gecompliceerd en goed bewijsbaar. De processenduurden relatief kort. De helft kon binnen een maand van een oordeel worden voor-zien en nog eens twintig procent binnen twee maanden. Eisers kregen bovendien zel-den ongelijk. De rechters wezen bijvoorbeeld maar vierenveertig vorderingen af. Vie-rentwintig eisen stelden ze naar beneden bij, wat nog geen drie procent van het totaalis. Ook de debiteuren legden de eisers weinig in de weg. Velen van hen hoopten, zoalsgezegd, door hun schulden te erkennen, betalingsuitstel te krijgen. Wel tekendenschuldenaren in zesenveertig gevallen protest aan tegen de inbeslagname van hun goe-deren door crediteuren. Nog eens vierenzestig buitenbezitstellingen werden door decrediteuren ter toetsing aan de schepenen voorgelegd. Dat de dingboeken maar weinig

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 311

221 In 1664 werden van de 8 kwesties onder de honderd gulden er 3 eerder aan de vredemakers voorgelegd.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 311

Page 308: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

‘opposities van arrest’ bevatten, duidt niet persé op weinig problemen met beslagleg-gingen. De registers bieden alleen zicht op die gevallen waarin debiteuren de moed ende middelen hadden een arrest aan te vechten.222

De civiele vierschaar verwees processen wegens betalingsachterstanden zelden naarscheidslieden, wat opnieuw duidt op de geringe complexiteit van veel schuldenkwes-ties. Arbitrage bleek maar in achtenveertig gevallen nodig. Hierbij moet worden opge-merkt dat dit getal ruim tweederde van het totaal aantal renvooien naar goede mannenvertegenwoordigt. De aangewezen arbiters hadden vaak een zakelijke relatie met degeschilvoerende partijen. Zo kozen kooplieden met een vordering op hun afnemer col-lega-kooplieden met groot aanzien uit als scheidsmannen, zoals bijvoorbeeld de ver-mogende Pieter Florisz. Wildeman.223 Verder speelde ook de aard van de schuld een rol,zoals blijkt uit de kwestie tussen koopman Dirck van Helmont en brandewijnverkoperChristaen Hellingh, die naar twee brandewijnverkopers werd gerenvooieerd.224 Degrootste groep arbiters bestond uit juristen.225 De vierschaar verwees partijen in bijnade helft van de arbitragezaken naar advocaten. Soms waren de aangetrokken scheids-mannen dezelfde als de procureurs die al door de eiser en de gedaagde bij het proces be-trokken waren. Veruit de meeste zaken waarbij arbiters werden ingeschakeld, verdwe-nen zonder vonnis uit de dingboeken van grote zaken. Slechts in een handjevol zakenbekrachtigden de rechters het door de scheidsmannen overeengekomen compromis.

Net zoals in het hoofdstuk over de vredemakers kon worden vastgesteld, waren dedebiteuren en crediteuren uit de dingboeken meestal mannen. Slechts elf procent vande eisers was vrouw. Voor de gedaagden lag dit percentage op twaalf. Vrijwel alle vrou-wen die betrokken waren bij schuldenkwesties waren weduwen, te weten tweeënze-ventig procent van de vrouwelijke eisers en maar liefst eenennegentig procent van degedaagde vrouwen. De overige vrouwen waren veelal ongehuwd; slechts bij acht vanhen staat aangetekend dat ze getrouwd waren. Officieel golden weduwen en meerder-jarige vrouwen zonder man niet als handelingsbekwaam in de Republiek. Maar depraktijk wees anders uit, zo bleek ook uit vorige hoofdstukken. Veel weduwen zettenals hoofd van het huishouden de zaken van hun overleden echtgenoot voort en verte-genwoordigden de bijbehorende zakelijke belangen voor de rechter.226 Ten aanzien vande civiele vierschaar kan hier nog aan worden toegevoegd, dat de vrouwen, evengoedals de mannen, natuurlijk wel een procureur in de arm namen.227

Circa de helft van de eisers in de schuldenkwesties is van een beroepsaanduidingvoorzien. Eén beroepsgroep springt er duidelijk uit: de handel. In de onderzochte pe-

312 8 de civiele vierschaar

222 Bij beslaglegging ging het ook relatief vaak om hoge bedragen. Gemiddeld lag de schuld bij een arrest op 933 gulden, met

uitschieters naar boven van 2000 gulden en naar beneden van 75 gulden.

223 De aanslag van Pieter Florisz. Wildeman bedroeg 186,67, wat neerkomt op een vermogen van ongeveer 32.000 gulden (vgl.

RAL, ORA, inv.nr. 44 F p. 15 (z.d.), 89v (15-3-1664), 94v (7-5-1664) en p. 244v (21-11-1665)).

224 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 291 (15-5-1666).

225 Vgl. Godding, ‘Une justice parallèle?’, 127.

226 Van Aert, ‘Tussen norm en praktijk’, 31-34; Schmidt, Overleven na de dood, 74-79.

227 Vgl. Nortier, Burgerlijk proces, 88.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 312

Page 309: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

riode spanden maar liefst honderdachtendertig kooplieden een geding aan.228 Ook deelite is opvallend goed vertegenwoordigd met zes doctores medicinae, vier hoogleraren,drie leden van de vroedschap, drie advocaten, twee burgemeesters, twee schepenen eneen predikant. Textielproducenten komen minder vaak voor in de dingboeken vangrote zaken.229 Zij maakten hun onderlinge schuldenkwesties over het algemeen aan-hangig bij de gouverneurs van de verschillende hallen die geen competentiegrens ken-den. De zaken in de dingboeken, waarbij textielproducenten waren betrokken, had-den doorgaans te maken met problemen met debiteuren van buiten de branche. Deoverige eisers in de dingboeken waren over het algemeen representanten van de ge-goede middenklasse, zoals bakkers, brouwers, notarissen, timmermannen, en herber-giers. Laagbetaalde beroepen ontbreken in de lijst. Overigens rijst hetzelfde beeld opals de debiteuren in ogenschouw worden genomen. Ook deze groep telde weinig tex-tielproducenten en relatief veel vertegenwoordigers uit de middengroepen. Het aantalgedaagde kooplieden is met vijfentwintig niet bijzonder hoog.230

ErfeniskwestiesVan alle geschillen in de categorie ‘contracten en afspraken’ namen erfeniskwesties detweede plaats in. De omvang ervan valt op in vergelijking met de vredemakersboeken,waarin rechtszaken over nalatenschappen maar drie procent van dezelfde rubriek uit-maakten. Erfeniskwesties waren over het algemeen complex, met tegenstrijdige belan-gen en aanspraken. Met name de verdeling van nalatenschappen kon grote problemenopleveren. Daarbij maakte het niet veel uit of er nu wel of geen testament voorhandenwas. Voor dergelijke ingewikkelde zaken leende de civiele rolprocedure zich duidelijkbeter dan een korte afhandeling door de vredemakers. Zo zag het college van vredema-kers zich in 1664 een aantal keer genoodzaakt kwesties met betrekking tot de verdelingvan een erfenis naar de vierschaar door te verwijzen. In de vredemakersboeken staandeze geschillen niet nader omschreven, maar het lijkt niet onwaarschijnlijk dat de pro-blematiek te ingewikkeld was voor de lage rechtbank.231 Overigens moet worden opge-merkt, dat het aantal erfeniskwesties in de dingboeken ook niet bijzonder groot is. Zo-als al eerder is geconstateerd, hielden families onderlinge ruzies graag binnenskamers.In plaats van deze en plein public voor de rechtbank uit te vechten, schakelden ze lieverenkele door beide partijen geaccepteerde bemiddelaars of arbiters in, zoals in hoofd-stuk 6 al bleek. Alleen als het echt niet anders ging of wanneer de familiebanden zelfbetwist werden, kon de rechtbank uitkomst bieden.232

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 313

228 Daar komen nog eens elf korenkopers, vijf houtkopers, drie pontgaarders, twee steenkopers, twee wijnkopers, een blauw-

steenverkoper en een kaaskoper bij.

229 Het gaat om negen lakendrapiers, vijf lakenbereiders, twee greinreders, twee wolkopers, een bleker, een dekendrapier en

een zwartverver.

230 Dat is exclusief elf korenkopers, acht wijnkopers, drie spekkopers, twee brandewijnverkopers, twee pontgaarders en een

boekverkoper.

231 RAL, ORA, inv.nr. 47 2H (21-3-1664; 11-7-1664; 15-9-1664); de laatste twee zaken zijn ook daadwerkelijk in het grote ding-

boek terug te vinden (RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 117v (28-7-1664) en 131v (22-10-1664)).

232 Vgl. Kooijmans, Vriendschap, 14,197,202,215; Castan, ‘Arbitration of disputes’, 226. Hetzelfde mechanisme om problemen

binnen de familie niet naar buiten te brengen, maar dan in een andere context: Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 172, 259-260.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 313

Page 310: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Net als in de vredemakersregisters draaiden veel erfeniskwesties in de dingboekenom boedelscheidingen, namelijk eenendertig procent.233 Deze werden vaak gevorderddoor erfgenamen die naar hun mening ten onrechte buiten de nalatenschap werdengehouden. Zij eisten per direct hun legitieme erfportie op. In Leiden werd daarbij,wanneer het overleden familielid geen testament had gemaakt, het eerder besprokenaasdomsrecht gevolgd.234 Boedelhouders of voogden maakten dan binnen zes tot achtweken na een overlijden een boedelinventaris op, op basis waarvan rechthebbendeneen boedelscheiding konden eisen.235 Hielden de voogden zo’n boedelbeschrijving tegen of dreigden bepaalde rechthebbenden te worden buitengesloten, dan was eenberoep op de vierschaar mogelijk. Dit forum was bevoegd, mits de aanspraken goedonderbouwd werden, een beschrijving van de boedel en de bijbehorende boedelschei-ding af te dwingen. Zo eisten verre familie van de kinderloos overleden Maaike Braamdat haar echtgenoot, Caspar Smit, de verdeling van het vermogen niet langer uitstelde.Vermoedelijk was Caspar niet helemaal overtuigd van de rechtmatigheid van hunclaim. De familieleden ondersteunden hun eis bij de civiele vierschaar met een stam-boom en een viertal obligaties. Bovendien gaven ze aan hun aanspraken desnoods on-der ede te willen bevestigen. De rechters onderzochten de claims en stelden de eisersvervolgens in het gelijk. Caspar moest een schriftelijke opsomming van de nalatenschaplaten opstellen, voorzien van een taxatie, en op basis daarvan de boedel verdelen.236

Wanneer er een testament was gemaakt, werd de langstlevende partner niet alleenboedelhouder, maar ook executeur-testamentair. Hij of zij werd dan belast met hetbetalen van schuldeisers die nog geld tegoed hadden van de overleden erflater, het uit-keren van eventuele legaten en het volgens het testament verdelen van de goederentussen de erfgenamen.237 Nu was de aanwezigheid van een testament geen garantievoor een vlekkeloze afwikkeling van nalatenschappen. Dertig procent van de eisersmeenden dat zij ten onrechte waren gepasseerd bij de verdeling van de erfenis. Zo ookde neven en nichten van de weduwe van Jan Sijbrantsz. Smit. Zij wensten alsnog in hetsterfhuis ingeleid te worden en overlegden allerlei bewijzen van hun verwantschapmet de erflater, waaronder tenminste zes notariële attestaties. De vierschaar honoreer-de uiteindelijk hun claim.238 Overigens kreeg niet iedereen die door de executeurs-testamentair buiten Jans erfenis was gehouden alsnog toegang tot de nalatenschap.Twee zwagers die ook als mede-erfgenaam erkend wilden worden, hadden verzuimd

314 8 de civiele vierschaar

233 Vgl. Brand, Over macht en overwicht, 306,307.

234 Zie hoofdstuk 6, par. 6.2.4.

235 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 129vv, art. 23, 32. Nabestaanden konden met een testamentaire bepaling worden vrijgesteld van

het maken van een boedelinventaris (Schmidt, Overleven na de dood, 95,96; De Groot, Inleidinge, I. 9,3).

236 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 118 (22-7-1664). Vgl. Idem, 44 G, p. 59 (4-3-1667).

237 De Blécourt, Kort begrip, 374-377. Er bestond de mogelijkheid om een ander als executeur aan te wijzen en de partner te pas-

seren, maar dat gebeurde weinig (Schmidt, Overleven na de dood, 95).

238 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 116v (28-6-1664). Vgl. RAL, ONA, inv.nr. 1044, nr. 16 (15-3-1664), 31(26-4-1664), 38 (23-5-1664),

39 (23-5-1664), 40 (23-5-1664) en 44 (17-6-1664). Maar er lijken eerder ook andere notarissen te zijn ingeschakeld: zie RAL, ONA,

inv.nr. 963, nr. 80 (17-6-1663). Het geschil was daarmee overigens niet uit de wereld. Ook de verdeling van de nalatenschap en

de uitkoop die moest plaatsvinden gaf problemen. Er zou nog tot aan het Hof van Holland worden doorgeprocedeerd (RAL,

ONA, inv.nr. 1045, nr. 44 (7-11-1665), 52 (9-12-1665)).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 314

Page 311: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

om getuigenverklaringen te laten opstellen. Dit moesten zij van de rechtbank alsnogdoen. De bewijzen die de heren vervolgens aanvoerden, waren vermoedelijk niet ergsterk. De claim werd zonder nadere motivering afgewezen.239

Waren er kinderen, dan stelden erflaters naast een executeur-testamentair vaak ooknog een of meer voogden aan, die de belangen van de nakomelingen in de gaten dien-den te houden. Deden ze dat niet of ontbrak een laatste wil, dan regelde de weeskamerde voogdij.240 Deze stedelijke instelling was verantwoordelijk voor het toezicht op hetbezit van kinderen die één of beide ouders hadden verloren. Vaak stelden weesmeestersde langstlevende ouder als voogd aan, samen met een of meerdere voogden afkomstiguit de naaste familie van de overledene. De voogden, of ze nu door de erflater zelf ofdoor de weeskamer waren aangesteld, dienden vervolgens een boedelbeschrijving opte stellen, mits de overledene hen hiervan niet middels een testamentaire bepaling vanhad vrijgesteld.241 De inventaris was nodig om het erfdeel van de kinderen vast te stel-len. Soms gingen voogden daarna direct tot scheiding van de boedel over, maar vakerstelden ze de verdeling uit, bijvoorbeeld tot het moment dat de kinderen meerderjarigwerden. Ook was uitkoop mogelijk.242 Overigens waren de bepalingen waaronder descheiding van de goederen werd opgeschort niet altijd even duidelijk. Daardoor konlater een rechtszaak nodig zijn.243

Problemen met testamenten konden verder nog ontstaan wanneer deze bijvoor-beeld een of meerdere ondererfstellingen bevatten. Zulke fideï-commissen bezwaar-den erfgenamen met het geheel of gedeeltelijk instandhouden van de erfenis om dezeop een later tijdtip uit te keren aan derden.244 Op die manier kon bijvoorbeeld landbe-zit in de familie worden gehouden. De bezwaarde erfgenaam was bevoegd om het erf-deel te gebruiken en eventuele opbrengsten daarvan te houden. Soms ging dat mis enwerden de goederen in kwestie verkocht, waarna de zogeheten verwachter zijn deel bijde koper moest zien op te eisen.245 Ook kwam het voor dat de bezwaarde roofbouwpleegde op de hem toevertrouwde landgoederen.246 In de dingboeken komen dergelij-ke problemen niet voor in de bestudeerde periode. Veel erflaters hadden executeurs ofadministrateurs aangesteld die op de belangen van de verwachters moesten letten.247

Wel maakte een aantal erfgenamen van de verwachter bij de bezwaarde aanspraak opde voor hen bestemde goederen onder fideï-commissair verband. Opnieuw was hierbij

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 315

239 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 272v (18-9-1666).

240 Groenveld, ‘Van late middeleeuwen tot omstreeks 1572’, 30-32; In veel testamenten werd de weeskamer uitgesloten van

bemoeienis met de boedel (Schmidt, Overleven na de dood, 102; Gehlen, Notariële akten, 44,45).

241 Smit, De Zuidhollandse weeskamers, 17. Van alle Leidenaren die een testament hadden opgesteld, verbood eenderde de nabe-

staanden om een boedelbeschrijving te verlangen van de weduwe of weduwnaar (Schmidt, Overleven na de dood, 95,96,102).

242 De Groot, Inleidinge I.7,10-13. Vgl. Sluijter & Schmidt, ‘Sociale verhoudingen en maatschappelijke zorg’, 122; Schmidt, Over-

leven na de dood, 100-105.

243 Zie bijvoorbeeld: RAL, ORA, inv.nr. 44 F (13-10-1664), p. 130v.

244 De Groot, Inleidinge, II.20,1-3.

245 RAL, SAII, inv.nr. 6567.

246 De Smidt, Compendium, 53,54.

247 In een enkel geval vroegen voogden de vierschaar om goederen uit de nalatenschap vrij te verklaren van fideï-commissen,

met het oog op verkoop ervan (vgl. RAL, SAII, inv.nr. 44 F, nr. 117v (28-7-1664).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 315

Page 312: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

de bewijsvoering van groot belang.248 Verder eiste ene Leendert Grimmer als bezwaar-de erfgenaam, dat zijn kinderen, die via hem van zijn moeder zouden erven, hem eendeel van de nalatenschap zouden schenken bij wijze van oudedagvoorziening. De rech-ters wezen hem zijn claim toe.249

De eisers in de erfeniskwesties zijn vrijwel even vaak mannen als vrouwen. Zij warendoorgaans erfgenamen van een overledene, of claimden dat te zijn. Hun sociale statusis zelden in de dingboeken te vinden. Slechts van vier eisers staat het beroep genoteerd.Het ging steeds om ambachtslieden, te weten een bakker, vleeshouwer, lampenmakeren houtkoper. Zij hadden het vermogen en het overzicht om een rolprocedure te be-ginnen. Slechts drie eisers procedeerden pro deo. Maar dat hoeft in dit geval niets tezeggen. De gedingen werden doorgaans door meerdere erfgenamen aangespannen, diedoor dezelfde procureur werden vertegenwoordigd. Zij konden zodoende de kostendelen. De groep gedaagden bestond voor zo’n zeventig procent uit executeurs-testa-mentair en voogden, belast met de afwikkeling van de boedel en het toezicht op de be-zittingen van eventuele kinderen. Dit waren meestal langstlevende echtgenoten of fa-milieleden, eventueel voorzien van een toegevoegde, mannelijke voogd. Een aantalvoogden behoorde tot de stedelijke elite. Zo is sprake van een advocaat, een drietal no-tarissen, een schepen en enkele kooplieden. Hun relatie met de erflater is niet altijdduidelijk. Soms waren zij als voogd aangewezen door de weeskamer.250 Anderen wer-den vermoedelijk door de erflater als toezichthouder gevraagd vanwege hun socialestatus. Zo stelde Philipina van Mollen, weduwe van Joris van der Lip niet alleen haarbroer als voogd aan, maar ook vroedschapslid Harmen Jansz. Schuijl. Die bedankte ver-volgens vriendelijk voor de eer. In zijn plaats kwam toen een achterneef van Joris vander Lip.251

Aankoop en leveringDe categorie ‘problemen met aankoop en levering’ is relatief klein in de dingboeken vande civiele vierschaar. Dit komt onder meer door enkele alternatieve manieren van ge-schilbeslechting die op dit gebied voor handen waren. Bepaalde commerciële kwesties,vooral die tussen producenten en afnemers binnen dezelfde branche, konden formeelof informeel worden afgehandeld door gilden- of neringbesturen. Een andere moge-lijkheid, voor wie er het geld voor had, was het opstellen van een notariële attestatie. Derechtbank kwam dan pas in beeld wanneer de getuigenverklaring onvoldoende effecthad gesorteerd. Ook konden gedupeerden domweg weigeren te betalen voor wanpres-

316 8 de civiele vierschaar

248 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 220v (10-2-1666) en idem, 44 G, p. 25v (5-11-1666).

249 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 251 (25-11-1665). Onduidelijk is of met die oudedagvoorziening hetzelfde is bedoeld als de zo-

geheten trebellianieke portie, waarop de verwachter aanspraak kon maken (te weten een kwart van de waarde van het fideï-

commis). Zie De Blécourt, Kort begrip, 360.

250 Vgl. RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 252v (18-12-1665): notaris Van Berendrecht; Idem, inv.nr. 44 G, p. 41 (17-12-1666): notaris

Verruijt.

251 RAL, ONA, inv.nr. 905, nr 38 (27-3-1665) en 39 (27-3-1665). In een notariële akte schrijft vroedschapslid Schuijl dat hij ‘om

redenen’ genoodzaakt was zich te excuseren voor de voogdij over de kinderen van Philipina van Mollen en Joris van der Lip.

Samen met mede-voogd Davidt van Mollen, koopman in Haarlem, wijst hij koopman Jacob de Ruijsscher als plaatsvervanger

aan. Hij is een neef (oomzegger) van Jacob van der Lip, de vader van Joris van der Lip.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 316

Page 313: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

taties, waardoor geschillen over aankopen of leveranties als schuldenkwesties in de boe-ken van civiele rechtbanken terechtkwamen. Op die manier werden conflicten dus ge-camoufleerd. Helaas is het niet goed na te gaan achter welke van de vaak summier en za-kelijk beschreven schuldenkwesties andersoortige problemen schuilgaan. Met behulpvan het bestudeerde notarieel archief konden slechts vijf zaken die in het dingboek alsschuldenkwestie beschreven staan, worden geïdentificeerd als een leveringsgeschil.252 Inhet navolgende zal alleen op die geschillen worden ingegaan waarvan in het dingboekduidelijk is dat die met leveringen en aankopen te maken hebben.

Veel kwesties in de onderhavige categorie draaiden om handelswaar. Leveranciersdaagden kopers voor de rechtbank die de aangeschafte goederen zonder geldige redenzouden hebben geweigerd.253 Omgekeerd begonnen afnemers een geding tegen produ-centen of handelaren die zich niet aan de gemaakte afspraken hadden gehouden.254 Derubriek vormt, wanneer deze beperkt wordt tot de roerende goederen, maar tot op ze-kere hoogte een weerspiegeling van de Leidse economie. Weliswaar neemt de textielnij-verheid een belangrijke plaats in, maar deze is niet zo prominent als op grond van haarbelang voor de stad mocht worden verwacht.255 Mogelijk komt dit door het kleine aan-tal geschillen in de rubriek. Maar het is ook waarschijnlijk dat veel gedupeerden, vaakzelf ook werkzaam in de textiel, voor arbitrage door de gouverneurs van één van de hal-len kozen, die minder omslachtig en aanzienlijk goedkoper was. De overige nijverheiden handel hadden een aandeel van respectievelijk elf en zesentwintig procent.256

In welke mate gilden zich ook bezig hielden met geschillen over handelswaar is nietduidelijk. Op basis van de gildenreglementen zou bemoeienis wel te verwachten zijn,gezien de veelvuldig voorkomende aansporing voor dekens en hoofdlieden om zich uitte spreken in alle zaken die hun gilde aangingen. In de schaarse kwestieboeken zijn ge-schillen naar aanleiding van een levering echter zeldzaam. Ook in de dingboeken kwa-men gildenbesturen er nauwelijks aan te pas. Geen enkele zaak werd naar hen geren-vooieerd, ook niet de kwestie tussen koopman Johan Hennebo en grofsmid DirckThonisz. de With. In 1663 had Johan twee ijzeren beugels van de smid gekocht die vanZweeds kwaliteitsstaal zouden zijn. Voorwaarde voor de koop was dat Dirck de beugelspas na een jaar zou leveren. De koopman ontving zijn bestelling keurig op tijd, maar alsnel vertoonden de beugels barsten, vermoedelijk door ernstige roestvorming. Johanleidde daaruit af dat het ijzer dus niet van de voorgestelde kwaliteit was. Hij eiste datde smid de afspraak alsnog zou nakomen en beugels van Zweeds staal zou leveren. Ookzou hij een schadevergoeding van zestig gulden moeten neertellen. Maar Dirck hadeen hele andere voorstelling van het gebeurde. Volgens hem waren de beugels prima inorde bij levering en moest Johan dus gewoon vijfendertig gulden arbeidsloon betalen.

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 317

252 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 119 (16-7-1664), 238 (8-11-1665); 243 (15-12-1665); 277v (23-3-1666); Idem, inv.nr. 44 G, 209v (12-12-1668).

253 Bijv. RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 100v (22-4-1664). Vgl. Idem, ONA, inv.nr. 774, nr. 183 (23-4-1664).

254 Bijv. RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 213v (16-9-1665).

255 Acht van de negentien kwesties hadden betrekking op de textielsector. Vgl. De Vries (ea), ‘Het economische leven’, 96.

256 In totaal bevonden zich onder de eisers 6 kooplieden, waarvan er drie een proces inzake textielhandel hadden aangespan-

nen. Daarnaast waren er nog twee zuivelverkopers, een voller, een lakendrapier, een bakker en een huidenvetter, een chirurgijn

en een bode. In vijf zaken bleef het beroep ongenoemd; drie daarvan hadden te maken met textiel.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 317

Page 314: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De rechters gaven uiteindelijk de smid gelijk. De vraag is nu waarom deze zaak nietdoor het gilde van smeden is afgehandeld. Sprak het bestuur van dat gilde zich niet uitin kwesties met klanten? Het antwoord is bij gebrek aan overgeleverde kwestieboekenniet te geven.257

Problemen met aankopen en leveringen bleven niet beperkt tot roerende goederen.Zesenvijftig procent van de rubriek bestond uit geschillen over gekochte of verkochtehuizen en erven. Een koop werd vaak onderhands gedaan, bijvoorbeeld in de kroeg.258

Leveringsvoorwaarden stonden dan niet zwart op wit. Zo ook niet in het geval van la-kendrapier Adam Decker en metselaar annex huisjesmelker Leendert de Reus.259 Zijtroffen elkaar begin maart 1666 in een brandewijnhuis, waar Leendert Adam attentmaakte op een woning in de buurt van de Hogewoerdse Poort die hij in de verkoop wil-de doen. De lakendrapier toonde zich geïnteresseerd en was bereid er vijfentwintig-honderd gulden voor te geven plus een gift of ‘speldengeld’ van vijfentwintig guldenvoor Leenderts vrouw.260 Voorwaarde was wel dat de metselaar het huis vrij van lastenen belastingen zou maken, wat overigens een veel voorkomende eis was bij koopover-eenkomsten.261 Bovendien spraken ze af dat hij nog een vliering in het huis zou bou-wen. Leendert op zijn beurt kocht zes halve lakens bij de drapier, ter waarde van ruimveertienhonderd gulden, die in mindering op het uiteindelijke koopbedrag zoudenworden gebracht. De metselaar bleek zich niet helemaal aan zijn woord te houden. Vijfmaanden na de koop zat er nog altijd geen vliering in het huis. Adam stapte daaropnaar de civiele vierschaar en liet zijn procureur twee getuigenverklaringen van de dealinleveren, beide afkomstig van mensen die op het moment van de koop in de kroeg wa-ren. De rechters deden geen uitspraak, wat erop duidt dat de heren op de valreep dezaak hebben teruggetrokken, mogelijk vanwege een onderhandse overeenkomst.262

Zowel bij de eisers als de gedaagden waren mannen in de meerderheid. Vrouwenspanden tien procent van de processen aan; van de gedaagden was vijftien procentvrouw. De cijfers verhullen dat vrouwen in huishoudens meer dan eens de aankopendeden of de verkoop regelden.263 Het handjevol vrouwelijke eisers bestond uit drie we-duwen en twee ongehuwde dames. De gedaagde vrouwen waren zelfs allen weduwe.Uit het voorgaande volgt verder dat veel mannen in deze categorie kooplieden waren.Van de dertig eisers van wie het beroep bekend is, waren er elf koopman, twee laken-drapier, een zijdereder en een korenkoper. Verder kwamen enkele winkeliers, een vol-ler, verver, chirurgijn, bakker, brouwer, metselaar en een smid voor. De meeste eisers

318 8 de civiele vierschaar

257 Zie ook hoofdstuk 3, par. 3.3.

258 Vgl. Garrioch, Neighbourhood and community, 25-27.

259 Metselaars waren in Leiden actief als opkoper van grote oude huizen om die te verbouwen tot kleine kamers (Van der Wiel,

Leidse wevershuisjes, 48).

260 RAL, ONA, inv.nr. 906, nr. 32 (18-3-1666) en 33 (19-3-1666). Het woord speldengeld is verwant aan het woord steekpen-

ning. Het werd vaak in aanzienlijke kringen gegeven aan vrouwen als kleedgeld bij aankopen of bij huwelijkscontracten. Zie

Vlijbrief-Charbon, Speldegeld, 50-56, 147-151.

261 Zevenentwintig procent van alle geschillen over aankopen en levering gaan over lasten die nog op een woning bleken te

rusten, terwijl de koper er vanuit ging dat de verkoper hem zou indemneren (schadeloos houden).

262 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 300v (10-7-1666).

263 Schmidt, Overleven na de dood, 143-145; Frijhoff & Spies, Bevochten eendracht, 191; Van Deursen, Kopergeld, 19-20.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 318

Page 315: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

waren dus afkomstig uit de middenklasse of hoger. Slechts één geding werd pro deogevoerd. Over de sociale status van de gedaagden is minder bekend. Slechts van dertigprocent staat het beroep vermeld. Het betreft hier hoofdzakelijk representanten vanhet sociale midden.264

Nieuwe letteren van executieVijfendertig rechtszaken draaiden om het aanvragen van zogeheten ‘nieuwe letterenvan executie’, die de eiser nodig had om verjaarde schuldvorderingen alsnog te latenuitvoeren. Een debiteur verbond zijn persoon en goederen aan schuldbrieven of obli-gaties bij wijze van betalingszekerheid voor zowel de aflossing als de rente.265 Bleef dedebiteur in gebreke dan kon de schuldeiser de vierschaar vragen om diens goederenexecutabel te verklaren.266 Vervolgens werd de schuldenaar nog twee keer vierentwintiguur toegestaan om zijn schuld alsnog te betalen. Daarna werd het vonnis definitief enmocht de schuldeiser het gewijsde binnen een jaar en een dag laten uitvoeren.267 Deexecutie werd voltrokken door de stedelijke deurwaarder – de ‘bode met de roede’ ge-naamd – en twee andere gezworen mannen, zoals schepenen of stedelijke dienaren. Dielegden doorgaans eerst beslag op de spullen van de debiteur, eventueel met lijfsdwang.Uiteindelijk zouden de goederen na een openbare afkondiging per opbod worden ver-kocht, zoveel als nodig was om de schuld te voldoen. Bleek dit onvoldoende, dan kon-den uiteindelijk ook de onroerende goederen worden geveild. Gijzeling van de debi-teur was maar hoogst zelden nodig.268

De crediteuren die nieuwe letteren van executie aanvroegen, lijken hun geld niet alte voortvarend te hebben opgeëist. De termijn waarbinnen de verkregen lastgevingmocht worden uitgevoerd dreigde immers te verlopen of was al overschreden, terwijlde debiteur de openstaande schuld nog niet had voldaan. Opmerkelijk is dat de perio-de tussen beide vonnissen vaak veel langer was dan de officiële verjaringstermijn vaneen jaar en een dag. De erfgenamen van Diewertje Jacobsd. van Berckel vroegen bij-voorbeeld na anderhalf jaar om een hernieuwde veroordeling van de weduwe van Cor-nelis Cornelisz. van der Lee. Zij was hen tweeduizend gulden schuldig.269 De erfgena-men van Benjamin van Halewijn stapten echter pas na twaalf jaar weer naar deschepenbank om Augustijn van Grotendale alsnog vierhonderd gulden te laten beta-

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 319

264 Te weten een doctor medicinae, grofsmid, horlogemaker, drie lakendrapiers, mathematicus, metselaar, notaris, smid, twee

ververs en een vleeshouwer.

265 Gemiddeld bedroeg de rente tussen 1664 en 1668 blijkens de 357 notariële obligaties in de protocollen van notaris Van

Tielt, Van Overmeer en De Haes 4,6 procent (met als laagste rente 3% en als hoogste 6%).

266 De Damhouder, Practijcke civile, 621-636, m.n. 636. Vgl. Verhaest, ‘De gedwongen tenuitvoerlegging’, 295; Lijten, Het burger-

lijk proces, 119-153.

267 De Damhouder, Practijcke civile, 622; Groot Placaet-boeck II, p. 695, art. 27. Het was ook mogelijk dat de gedwongen tenuit-

voerlegging al in de schuldbekentenis was overeengekomen, bijvoorbeeld in de vorm van een willige condemnatie (Ver-

haest, ‘De gedwongen tenuitvoerlegging’, 299,301).

268 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 280; Groot Placaet-boeck II, p. 695, art. 24. Executie kon worden belet door een wettelijk appèl, een

nieuwe transactie of schuldvergelijking, een ongeldig vonnis, een relief-procedure, betalingsuitstel, de tussenkomst van een

derde, die zei dat de goederen van hem waren en extinctieve verjaring (vgl. De Smidt, Compendium, 138; De Damhouder, Practijcke

civile, 636).

269 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 279v (5-4-1666).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 319

Page 316: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

len.270 Uitschieter in de onderzochte periode van 1664-1668 was Willem Fransz. Meursdie maar liefst zeventien jaar had gewacht met een proces ter verkrijging van een nieu-we lastgeving.271 Waarom de tijdspanne tussen de verschillende zaken zo uiteenliep, isonduidelijk. Was het coulance of slordigheid? Schrokken de schuldeisers terug voorgedwongen tenuitvoerleggingen? Dat is mogelijk, hoewel rechtsgeleerden executeursmoesten oproepen tot mededogen met hun schuldenaren.272 In ieder geval was de pro-cedure voor de executie van goederen bijzonder tijdrovend. Wellicht dat dit schuldei-sers ertoe bracht hun debiteuren meer tijd te geven om hun betalingsverplichtingenna te komen. Pas wanneer de crediteuren zelf in moeilijkheden dreigden te komen,stapten ze alsnog naar de rechter voor een nieuwe lastgeving.273

Wanneer schuldeisers nieuwe letteren van executie aanvroegen, dienden hun debi-teuren opnieuw door de schepenbank te worden gehoord. Daarmee was inwilligingvan het verzoek geen vanzelfsprekendheid, hoewel in de onderzochte periode afwij-zingen niet voorkwamen. Wel werden de betrokken partijen in twee zaken naar arbi-ters verwezen. Hun oordeel is niet in de dingboeken opgenomen.274 In de helft van degevallen verleende de vierschaar de gewenste nieuwe ‘letteren executoriaal’ zondermankeren. De mate van overschrijding van de verjaringstermijn had daar geen enkeleinvloed op. De zaak waarin de eiser na zeventien jaar nog om hernieuwing van een von-nis vroeg, bleef weliswaar zonder uitspraak, maar andere aanvragen met termijnen vanzestien, dertien of twaalf jaar, werden wel gehonoreerd.275 Eén keer hielden de rechterseen verzoek in beraad; dit was zeven jaar na dato ingediend. Tot een vonnis kwam hetuiteindelijk niet.276 Vier keer ging de vierschaar onder ‘provisie’, d.w.z. voorlopig ak-koord met nieuwe letteren van executie. In die gevallen was de gedaagde debiteur nietop de rechtszitting verschenen.277

Bij de civiele vierschaar konden ook nieuwe letteren van executie worden verkregenvoor verjaarde vonnissen van de vredemakers. Dat blijkt uit het geval van Davidt Rees.Hij had in 1663 nog zevenenveertig gulden tegoed van Teunis Willemsz. Pelser vanwegegeleverd lood. Teunis betaalde niet en Davidt stapte naar het college van vredemakers. Decommissarissen bepaalden dat de debiteur het geld binnen vier weken moest voldoen.Lukte hem dat niet, dan werden zijn goederen executabel tenzij hij iemand vond die zichvoor hem zou borgstellen.278 De jaren verstreken, maar Teunis betaalde niet. In 1666, toenDavidt inmiddels was overleden, liet zijn weduwe beslagleggen op de goederen van dewanbetaler. Tegelijk vroeg ze om nieuwe letteren van executie, omdat het vonnis van de

320 8 de civiele vierschaar

270 Idem, p. 243v (21-11-1665).

271 Idem, p. 140v (28-1-1664).

272 Het was volgens De Damhouder de norm om eerst die goederen te verkopen die de debiteur het meest kon missen. Dat

gold ook voor onroerende goederen. Pas wanneer de kleinste spullen onvoldoende waren, mochten meer pijnlijke verkopen

worden gedaan (De Damhouder, Practijcke civile, 628).

273 Vgl. Lijten, Burgerlijk proces, 153.

274 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 247v (16-12-1665); idem, inv.nr. 44 G, p. 146 (3-3-1668).

275 Idem, inv.nr. 44 F, p. 243v (21-11-1665), p. 286v (9-5-1666); idem, inv.nr. 44 G, p. 88 (29-6-1667).

276 Idem, inv.nr. 44 G, p. 56 (18-2-1667).

277 Ibidem, p. 21v (16-10-1666), p. 50 (23-1-1667), p. 114 (15-10-1667), p. 143 (11-1668).

278 RAL, ORA, 47 2H (30-7-1663).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:16 Pagina 320

Page 317: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

vredemakers inmiddels verjaard was. De vierschaar verleende die vervolgens en verklaar-de daarmee de in beslag genomen spullen voor verbonden en executabel.279

Het is weinig verbazingwekkend dat de meeste schuldeisers die geld in lening ga-ven met generale hypotheekstelling over het algemeen tamelijk vermogend waren.Onder hen die met een beroepsaanduiding in de dingboeken zijn opgenomen, was eenburgemeester, een ambachtsheer, een hoge beambte die belast was met de inning vankonvooigelden, twee hoogleraren, drie kooplieden en twee korenkopers.280 Vijfentach-tig procent van hen was man. Het ging bovendien soms om flinke bedragen. Gemid-deld stonden de debiteuren ruim zeventienhonderd gulden bij hun crediteuren in hetkrijt, met uitschieters naar boven naar bijna twaalfduizend gulden. Omgekeerd wer-den ook bedragen van onder de honderd gulden genoemd. Geen van de eisers proce-deerde pro deo. Van de gedaagden zijn vrijwel geen beroepsgegevens voor handen.Slechts van drie debiteuren is bekend waar ze hun brood mee verdienden. Dat is te wei-nig om conclusies uit te trekken, maar het lijkt er wel op dat het voornamelijk om am-bachtslieden en neringdoenden ging.281 Het waren verder voornamelijk mannen;slechts drie schuldenaren waren weduwe, één vrouwelijke debiteur was vermoedelijkongehuwd.

BurenkwestiesDe Leidse vierschaar kreeg nauwelijks te maken met burenkwesties, ofwel geschillenover erfdienstbaarheden met betrekking tot bijvoorbeeld goten, zijmuren en vensters.In de onderzochte periode 1664-1668 staan er maar drieëntwintig in de dingboeken.Toch zijn dat er meer dan de veertien die de commissie voor burenkwesties in die jarennaar de vierschaar verwees. En van die veertien kunnen er maar drie daadwerkelijk inde dingboeken worden aangetroffen.282 Overlap met de vredemakers, die zich, zoals isgebleken, ook over burenkwesties uitspraken, was er eveneens nauwelijks. Het lijkt erop dat veel buren met hun kwesties over erfscheidingen en -dienstbaarheden niet dedoor het stadsbestuur bepaalde procedure wensten te volgen. Vermoedelijk probeer-den de meesten hun geschillen zonder tussenkomst van de speciale commissie te rege-len, bijvoorbeeld door het laten opstellen van een notariële attestatie. Een kleine groepomzeilde het forum door problemen over servituten e.d. aan de vredemakers voor te

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 321

279 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 21v (16-10-1666).

280 Hetzelfde beeld rijst op uit het notarieel archief. In de protocollen van bijvoorbeeld notaris Van Overmeer, Van Tielt en

De Haes staan tussen 1664 en 1668 bijna vierhonderd schuldbekentenissen van debiteuren. De schuldeisers waren, voor zover

hun beroep vermeld is, veelal goed gefortuneerd en hadden beroepen als vroedschapslid, advocaat (5·), baljuw, brouwer (19·),

doctor medicine (6·), textielreder (6·), hoogleraar (2·), koopman (21·), korenkoper (9·), notaris (14·), schepen (4·), secretaris (9·) en

verver (6·). Daarnaast kwamen nog voor: bakker (3·), landbouwer (3·), brandewijnverkoper (2·), fruitkoper, glazenmaker, her-

bergier, houtkoper, impostmeester (5·), kleermaker (4·), kok (2·), kruidenier (3·), metselaar, pondgaarder, scheepmaker (11·),

schipper (2·), timmerman (3·), vlasser en wijnkoper.

281 Het gaat om een boekverkoper, brandewijnverkoper en een wolkammer. In notariële obligaties waren de meeste debiteu-

ren ook ambachtslieden en winkelhouders, zoals bakker (22·), bleker (2·), boekverkoper (2·), landbouwer (7·), brouwer (2·),

chirurgijn (3·), glazenmaker (2·), herbergier (4·), kleermaker (6·), metselaar (5·), scheepmaker (5·), schrijnwerker, tafellaken-

werker, timmerman (6·), tobbeerder, veenman (3·), verver, vleeshouwer (2·), warmoesier (3·), winkelier (3·) en wolkammer

(3·). Daarnaast nog: greinreder (6·), koopman (18·), lakendrapier (10·) en schipper (9·).

282 Zie RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 107 (9-6-1664), 110 (13-6-1664), 261 (23-1-1666).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:17 Pagina 321

Page 318: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

leggen, hoewel die zich daar volgens de regels helemaal niet mee bezig mochten hou-den. Een iets groter aantal tenslotte begon, ook tegen de regels in, direct een procesvoor de vierschaar.

De burenkwesties in de dingboeken verschilden enigszins van die in de registers vande commissie voor burenkwesties. De schepenmeesters die speciaal met burenkwestieswaren belast, werden doorgaans bij acute problemen geroepen die veel overlast gaven.Zij stelden bovendien altijd ter plaatse een onderzoek in. Hun taak was om de geschil-voerende partijen te verzoenen. Alleen als het niet anders kon, stonden ze een rechts-zaak toe. Schout en schepenen dienden vervolgens een oculaire inspectie uit te voeren enter plaatse een oordeel uit te spreken. Een enkele keer verwees de commissie de ge-schilvoerende partijen naar de stedelijke rooimeesters die dan het conflict met eenscheidsrechterlijk oordeel moesten beslechten. In de kwesties die in het dingboek vangrote zaken zijn opgetekend was dit doorgaans niet nodig. Vaak werden daarin alleenbepaalde rechten ter discussie gesteld. De vierschaar baseerde zijn oordeel dan op do-cumenten en verklaringen die de partijen zelf aandroegen. Slechts in een klein aantalzaken verlieten rechters het Leidse raadhuis en begaven zich ‘in loco’ voor een zelfon-dernomen onderzoek.283

Een groot deel van de burenkwesties in de dingboeken gaat over goten of riolen.Veel huishoudens loosden hun afvalwater met behulp van goten direct op open water.Anderen legden een verbinding met overwelfde grachten, die ook in open water uit-kwamen.284 Om de grachten te bereiken, moest vaak een afwatering over andermansgrondgebied worden aangelegd of diende een goot te worden gedeeld. Dergelijke‘huisdienstbaarheden’ konden de gebruiker geld kosten, bijvoorbeeld om het gooton-derhoud af te kopen.285 Een enkele keer ontstond onenigheid over de hoogte van dievergoeding. Cornelis Langevelt bijvoorbeeld moest door de vierschaar worden ge-dwongen het aanbod van zijn buren Johannes Meijer en Pieter Bremen te accepterenom voor zeven gulden en tien stuivers van zijn goot gebruik te maken.286 Ook kwamenproblemen voort uit blokkades van goten. Zo trok iemand aan de bel toen zijn buur-man zijn ondergrondse afwatering op de Nieuwe Rijn had ‘toegestopt’.287

Naast problemen met riolen of goten kwamen ook geschillen over gedeelde zijmu-ren aan de orde in de dingboeken. Karmosijnverver Johannes van Roeveroij had ruziegekregen met zijn buurman Cornelis Vogelaer toen hij een scheidsmuur wilde gaanverhogen. Daardoor zou er veel minder licht in de keuken van Cornelis vallen. Johan-nes legde de zaak allereerst voor aan de schepenmeesters van de burenkwesties. Dieoordeelden dat de zaak ‘buiten apparentie van accord’ was. Ze verwezen de geschilvoe-rende partijen daarom naar de vierschaar.288 Daar eiste Cornelis dat er niets voor zijn ra-

322 8 de civiele vierschaar

283 Idem, p. 110 (13-6-1664); idem, inv.nr. G, p. 10 (4-9-1666).

284 Smit, Leiden met een luchtje, 63-66.

285 Vgl. RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 123v (26-11-1667). Voor de term ‘huisdienstbaerheden’ zie: De Groot, Inleidinge, II.34,1 en 24.

Vgl. De Smidt, Rechtsgewoonten, 20vv.

286 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 273 (27-3-1666).

287 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 35v (6-12-1666). Vgl. Idem, p. 38 (9-12-1666).

288 RAL, ORA, inv.nr. 48 G (21-5-1664).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:17 Pagina 322

Page 319: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

men gebouwd mocht worden. De rechters namen uiteindelijk ter plaatse een kijkje enoordeelden dat de zijmuur toch verhoogd mocht worden. In ruil daarvoor zou Corne-lis een schadevergoeding van honderdtwintig gulden moeten krijgen.289 In een anderezaak draaide het geschil om herstel van een zijmuur. Silvester van Swanenburch hadzijn huis voorzien van een witte hardstenen uitgang naar de Donkersteeg. De nieuw-bouw was wel ten koste gegaan van een stuk muur van zijn buurvrouw. Voor de vier-schaar eiste de weduwe dan ook dat Silvester zou opdraaien voor de afbraak van depoort en de reparatie die zij aan de muur zou laten verrichten.290

Net als in notariële attestaties of de vredemakersboeken waren vrijwel alle betrok-kenen die vanwege burenkwesties voor de vierschaar verschenen man. Onder de drievrouwelijke eisers bevonden zich twee weduwen. Het drietal vrouwelijke gedaagdenhad zelfs allemaal hun echtgenoot verloren. Mannen waren als gezinshoofd de aange-wezen persoon om dit soort kwesties te procederen. Zij hadden ook het beschikkings-recht over de boedel.291 Van de helft van de eisers en een kwart van de gedaagden is hetberoep bekend. Beide partijen waren vrijwel steeds afkomstig uit de middenklasse vanambachtslieden en neringdoenden. Alleen onder de eisers bevond zich een burge-meester.292 Pro-deoprocessen werden in deze categorie niet gevoerd.

HuurkwestiesGeschillen over huishuren en huurachterstanden moesten in eerste aanleg aan het col-lege van vredemakers worden voorgelegd.293 Deze rechtbank mocht huurkwesties van-af 1658 tot een zeker bedrag zelf afhandelen. Een hoger beroep was dan niet meer mo-gelijk. Eerst gold een limiet van honderdtwintig gulden, nog geen twee jaar later werdde bevoegdheid verruimd tot huren van tweehonderd gulden.294 De bedoeling was datdaardoor de meeste huurproblemen zouden worden opgelost, zonder de vierschaardaarmee te belasten. Dat lijkt te zijn gelukt. Tussen 1664 en 1668 werden maar tienhuurkwesties aan de civiele vierschaar voorgelegd, waarvan er in ieder geval één eerdervoor de vredemakers diende.295 In vrijwel alle geschillen ging het om meer dan alleen debekende huurachterstanden die in de vredemakersboeken zo centraal stonden.

In de meeste zaken stond het al dan niet nakomen van afspraken door huurders cen-traal. Zo daagde Bonaventuer van Overbeecq zijn nieuwe huurder Anthonij de Rive voorde schepenbank omdat deze maar niet betaalde. Bonaventuer had echter bij het sluitenvan de overeenkomst beloofd een zijkamertje aan de huurwoning te bouwen. En dathad hij nog niet gedaan. Anthonij was daarom zo vrij geweest zolang ook de huur niet

8.3 onderverdeling van geschillen in de dingboeken van grote zaken 323

289 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 107 (9-6-1664) en 110 (13-6-1664).

290 Tot een vonnis kwam het niet (RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 93v (9-7-1667)).

291 Van Leeuwen, Het Rooms-Hollands-Regt, II,7.

292 Het gaat bij de eisers om een boomgaardman, burgemeester, karmosijnverver, Franse kramer, herbergier, lakenbereider,

metselaar, schipper, schoenmaker, stalmeester en zilversmid. Bij de gedaagden waren het een brouwer, pletsverkoper (Schotse

wollen stof), pruikenmaker, schoolmeester en zilversmid (dezelfde als bij de eisers).

293 RAL, SAII, inv.nr. 18 (20-10-1626).

294 Idem, inv.nr. 12, p. 255, art. 15; Groot Placaet-boeck IV, p. 477, art. 15.

295 Zoals bekend is maar één jaar uit de vredemakersboeken bestudeerd. Voor andere jaren kon alleen overlap worden vast-

gesteld, wanneer een eerdere uitspraak ook door de procureur van de eiser werd genoemd.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:17 Pagina 323

Page 320: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

te voldoen. De vierschaar renvooieerde hen voor twee schepenen. Maar de geschilvoe-rende partijen hadden liever dat de voltallige schepenbank een scheidsrechterlijk oor-deel velde. Dat kon. Uiteindelijk besloten de schepenen als goede mannen dat Anthonijeerst tachtig gulden moest betalen. In hoeverre dit een reductie van het openstaande be-drag was, blijft helaas onduidelijk.296 Een andere huurder meende veel langer recht ophuur te hebben dan de verhuurder Pieter de Buijs met hem dacht afgesproken te heb-ben. Pieter eiste stopzetting, maar de vierschaar stelde de huurder in het gelijk.297

De dingboeken bevatten nog een interessant grensgeval. Karrenmaker Pieter duPree eiste ontheven te worden van de afspraken met huurder Pieter Roosendaal. De doc-tor medicinae had het gewaagd om het huis van Du Pree aan de Nieuwe Hogewoerd opente stellen voor verboden bijeenkomsten van rooms-katholieken. Roosendaal zou daar-om aan het eind van de lopende huurperiode, op één mei 1666, het huis moeten verla-ten, zo concludeerde Du Pree. De rechters stemden daarin toe.298 Formeel mochtenhuurders niet zonder meer uit hun huis worden gezet.299 Maar de veronderstelde ‘paap-se stoutigheden’ vormden voldoende rechtvaardiging om van de regels af te wijken. Zostond in de keur op de ‘stoutheid en excessen der pausgezinden’ dat mensen die hunhuis openstelden voor samenkomsten van rooms-katholieken de stad konden wordenuitgezet of op andere wijze zouden worden bestraft.300 Overigens was er in Leiden in detweede helft van de zeventiende eeuw geen actief vervolgingsbeleid van katholieken.Het aantal katholieken in de stad kon daarom vrij ongehinderd toenemen. Alleen wan-neer verstoringen van de openbare orde dreigden, greep het stadsbestuur in.301

Vrijwel alle eisers waren verhuurders. Slechts één keer spande een huurder een ge-ding aan. Hij werd nog aangeslagen door zijn huurbaas, terwijl zijns inziens de huurallang verlopen was. Overigens waren er twee rechtszaken voor nodig voordat het ge-schil was opgelost.302 Een en ander heeft gevolgen voor de sociale status van de eisers.Onder hen bevonden zich een notaris, twee greinreders, twee veertigen en een karren-maker. Zij waren in de positie om een of meerdere huizen te bezitten en te verhuren.De meeste van hen waren bovendien man; één eiser was weduwe. Geen van hen proce-deerde pro deo. Van de gedaagden zijn nauwelijks beroepen bekend. Alleen een doctormedicinae wordt genoemd.

OverigZevenentwintig zaken konden niet in een van de rubrieken worden ingedeeld. In ver-uit de meeste gevallen kwam dat door gebrek aan informatie in de dingboeken. Zo

324 8 de civiele vierschaar

296 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 162v (28-4-1668). Bonaventuer was de broer van de bekende Aernout van Overbeke (vgl. Dekker,

Lachen in de gouden eeuw, 58).

297 Ibidem, p. 130v (14-1-1668).

298 Idem, inv.nr. 44 F, p. 245v (24-11-1665).

299 Pot, Arm Leiden, 132.

300 RAL, SAII, inv.nr. 12, p. 235.

301 Tussen 1664 en 1668 werden 5 personen crimineel vervolgd wegens het onderdak bieden aan groepen rooms-katholieken.

Pieter Roosendaal was daar niet bij. Zie ook hoofdstuk 5, par. 5.2.3.

302 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 96v (z.d.) en p. 126v (z.d.); de zaak eindigde met de aantekening ‘aff’, wat doorgaans op een bui-

tengerechterlijke oplossing duidt.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:17 Pagina 324

Page 321: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

spanden in de periode 1664-1668 twaalf eisers een proces aan om de tegenpartij onderede te laten antwoorden ‘op zodanige interrogatoriën als ter griffie dezer stede wegensde eiser berustende zijn’. Welke vragen de eiser gesteld had willen hebben, staat er nietbij. De achterliggende kwesties konden bovendien niet herleid worden tot een eerderof later geding. Maar dat hoefde er ook niet te zijn. Het onder ede verhoren van iemandwas op zich al een krachtig middel om een onenigheid uit de wereld te helpen. Daarbijkon het gaan om het ontzenuwen van beledigingen, roddels over vaderschap, finan-ciële claims etc. Waar het in de bewuste twaalf gedingen om ging, blijft helaas ondui-delijk. Overigens wees de vierschaar de vordering vijf keer toe. Dat betekende dat de gedaagde gedwongen was de vragen die de eiser hem wilde stellen onder ede te beant-woorden, op straffe van gijzeling.303 Eén keer werd een proces ingetrokken en in een an-der geval verleende de vierschaar toestemming voor een beroep bij het Hof van Hol-land.304

In veel overige kwesties was duidelijk iets aan de hand wat in een andere rubriekthuishoort. Enkele ‘appoinctementen penaal’ zijn daar een voorbeeld van. Deze ver-zoekschriften werden ingediend door een zogeheten impetrant. De bedoeling was omde gedaagde met een rechterlijk bevel te dwingen om iets te doen of na te laten. Meest-al bevatte de eis ook informatie over de aanleiding van het verzoek of het gedrag van degedaagde waaraan de eiser zich stoorde. Zo kon een impetrant eisen dat een verweerderbijvoorbeeld zijn huwelijk niet langer tegenhield, of bepaalde goederen niet verkochtof een deel van een obligatie afloste. Maar in drie gevallen liet de griffier het bij de me-dedeling dat de eiser een uitspraak verzocht op een schriftelijk ingediende eis. Dezekwesties konden bij gebrek aan gegevens nergens worden ondergebracht, ook niet methulp van andere gedingen of notariële attestaties.305

De resterende zaken zijn dermate specialistisch of opzichzelfstaand dat van het aan-maken van een nieuwe categorie is afgezien. Het is ondoenlijk om op al deze geïsoleer-de gevallen in te gaan.

8.4 Conclusie

Voor het voeren van een burgerlijk proces voor de Leidse vierschaar was doorgaans eenlange adem nodig. Weliswaar had de invoering van de rolprocedure de behandelingvan geschillen uniform gemaakt, de rechtsgang was er ook stroperiger door geworden.Het verplichte gebruik van procureurs, de schriftelijke bewijsvoering en de lange reeksvan mogelijke proceshandelingen kostten geschilvoerende partijen veel tijd en geld.Enkele maanden duurde een geding al gauw, terwijl uitlopers tot vier jaar geen uit-zondering waren. En voor iedere rechtshandeling moest worden betaald. Toch weer-

8.4 conclusie 325

303 RAL, ORA, inv.nr. 44 F, p. 113 (30-6-1664), 265v (17-2-1666), 275 (13-3-1666); idem, inv.nr. 44 G, p. 42 (18-12-1666) en 214

(15-12-1668). Vgl. Groot Placaet-boeck II. 5,8 en 9.

304 Resp. RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 24 (25-10-1666) en p. 92 (9-7-1667).

305 RAL, ORA, inv.nr. 44 G, p. 104 (12-10-1667), 192v (5-9-1668) en 193v (z.d.).

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:17 Pagina 325

Page 322: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

hield dat Leidenaren er niet van om een proces voor de schepenbank te beginnen. Tus-sen 1664 en 1668 staan zestienhonderd processen in het dingboek van grote zaken.Daarvan was naar schatting ruim een kwart een voortzetting van een kwestie die eer-der door het college van vredemakers behandeld was.306 Het grootste deel van de kwes-ties was dus nog niet eerder bij een lagere rechtbank aanhangig gemaakt. De vierschaarlijkt daarmee ook een rechtbank van eerste aanleg te zijn geweest, in weerwil van destedelijke keuren waarin nadrukkelijk was bevolen dat alle burgerlijke kwesties eerstaan de vredemakers moesten worden voorgelegd. Overigens hield ook de schepenbankzich niet aan de regels. Ongeveer eenderde van de schuldvorderingen in het dingboekvoor grote zaken lag onder de grens van tweehonderd gulden en hoorde daarom tot de‘kleine zaken’. Dit komt vermoedelijk omdat de registers van kleine zaken nooit zijnbijgehouden.

In het algemeen boog de civiele vierschaar zich over meer ingewikkelde materie danhet college van vredemakers. De schuldenkwesties vormen daar een uitzondering op.Deze rubriek maakte tussen 1664 en 1668 meer dan de helft van alle rechtszaken voorde civiele vierschaar uit. Net als de schuldeisen bij de vredemakers waren de meestevorderingen relatief eenvoudig te bewijzen en werden eisers eigenlijk steevast in hetgelijk gesteld. De processen wegens schulden duurden bovendien vrij kort. Doorgaanskwamen de rechters nog dezelfde maand tot een uitspraak. Het grootste verschil zat inde eis. Die lag gemiddeld acht keer hoger dan de vorderingen die de vredemakers voor-gelegd kregen.307 Vrijwel alle kwesties hadden betrekking op zakelijke kredieten tussenleveranciers en afnemers. Meestal stonden crediteuren op hun beurt weer bij derden inhet krijt. Een slecht betalende debiteur kon zodoende een domino-effect teweegbren-gen. Dat verklaart ook de alertheid van de meeste schuldeisers en de bereidheid van dedebiteuren om de openstaande rekening te erkennen en betaling in het vooruitzicht testellen. Wie dat weigerde kwam als onbetrouwbaar te boek te staan en kon nieuwe kre-dieten wel vergeten. Overigens lijkt de urgentie van terugbetaling voor de crediteurengroot te zijn geweest, gezien het relatief beperkte betalingsuitstel dat werd verleend.

De categorie ‘huwelijk en zedelijkheid’ in de dingboeken van grote zaken is opval-lend omvangrijker dan die in de vredemakersboeken. Dit komt voor een deel door degrote groep vaderschapsacties, waarvan de eis gemiddeld vijfhonderd gulden bedroeg.Maar de civiele vierschaar was ook het aangewezen forum voor scheidingen van tafel enbed en echtscheidingen. Scheidingen van tafel en bed konden eveneens bij een notarisworden geregeld, maar dan moesten wel beide echtelieden achter de separatie staan.Wie de ander hiertoe wilde dwingen, moest goede argumenten hebben, zoals onver-zoenbare haat of mishandeling. Voor een echtscheiding waren overspel en kwaadwil-lige verlating de enige geldige redenen. Deze konden op zich ook aanleiding geven toteen crimineel proces, maar dit kwam opvallend weinig voor. Zo bevatten de criminele

326 8 de civiele vierschaar

306 De schatting is gebaseerd op het jaar 1664, waarin 26 procent van de zaken uit het dingboek eerst door het college van vre-

demakers was behandeld. Overigens bestond nog eens 23% van de zaken in de dingboeken uit voluntaire rechtspraak, waarbij

strikt genomen geen sprake was van een geschil.

307 Wanneer de ‘kleine zaken’ niet worden meegerekend was de eis zelfs elf keer hoger.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:17 Pagina 326

Page 323: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

vonnisboeken in de onderzochte periode maar zes rechtszaken wegens echtbreuk enmalicieuze desertie, terwijl de dingboeken er vijftien tellen. Het ging bovendien omandere betrokkenen. Zij die voor een van de twee scheidingsvormen naar de civielevierschaar stapten, was het duidelijk niet om bestraffing van de gedaagden te doen. Be-drogen echtgenoten wilden alleen de ander als schuldige laten aanmerken om zo hethuwelijk officieel te kunnen laten ontbinden en zelf opnieuw te kunnen trouwen.Slachtoffers van mishandeling en financieel wanbeheer wensten niet langer onder ééndak met de daders te leven. Zij stuurden bovendien vaak aan op een scheiding van goe-deren, waardoor ze ook financieel zelfstandig werden.

De civiele vierschaar kreeg nauwelijks beledigingskwesties of andersoortige twistenvoorgelegd. Dergelijke zaken leidden onmiddellijk tot aantasting van de eer en vereis-ten dus een snelle reactie ten overstaan van iedereen die ervan getuige was. De rolpro-cedure was duidelijk minder geschikt. Zij die wel na een belediging een proces aan-spanden voor de schepenbank deden dat weloverwogen. Vaak waren het gevestigdemannen met zelfstandige beroepen, die na de aantijgingen vreesden voor hun inkom-sten. Zij eisten, om de ernst van het incident te illustreren, niet alleen immateriële ge-noegdoening, maar ook een geldbedrag dat kon oplopen tot duizend gulden. Eenkwart van hen procedeerde overigens eerder voor de vredemakers, maar die hadden departijen niet weten te verenigen. Ook de vierschaar deed maar in enkele gevallen uit-spraak. Veel eisers trokken hun geding voortijdig weer in. Dit duidt erop dat zij en degedaagden buiten de rechtbank om alsnog tot een regeling waren gekomen. Blijkbaarhad zo’n overeenkomst ook de voorkeur van de gedupeerden. Oogmerk was het herstelvan de situatie vóór de belediging, niet het winnen van een proces.

Meer nog dan bij de vredemakers was procederen voor de civiele vierschaar eenmannenaangelegenheid. Nog geen dertien procent van de rechtszaken werd doorvrouwen aangespannen. Van hen was vijfenzestig procent weduwe. Hierbij moet wor-den aangetekend dat vijftien procent van de gedingen begonnen werd door een groeperfgenamen. Hier konden zich natuurlijk evengoed vrouwen onder hebben bevonden.Maar ook met deze kanttekening is de mannelijke dominantie groot. Gehuwde vrou-wen lieten het procederen aan hun mannen over. Weduwen stond het wel vrij om naarde vierschaar te stappen. Zij werden zo in staat gesteld de zaken van hun overledenechtgenoot voort te zetten of als boedelhoudster de nalatenschap zo goed mogelijk afte wikkelen. Inderdaad was de helft van de weduwen verwikkeld in schuldenkwesties.In de categorie ‘huwelijk en zedelijkheid’ waren mannelijke eisers nipt in de meerder-heid. Vaderschapsacties en procedures voor een scheiding van tafel en bed werden va-ker door vrouwen aangespannen, overspel en verkwisting waren vaker voor mannenaanleiding voor een proces. Rechtszaken vanwege het tegenhouden van een huwelijkwerden uitsluitend door mannen gevoerd.

De kosten en de complexiteit van de procesgang bij de civiele vierschaar waren hetminst problematisch voor de hogere middengroepen. Vooral kooplieden wisten deschepenbank te vinden. Dit komt door de oververtegenwoordiging van financiële ge-schillen, met name schuldenkwesties. Ook de stedelijke elite is, zij het mondjesmaat,vertegenwoordigd. Representanten van laagbetaalde groepen begonnen verhoudings-

8.4 conclusie 327

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:17 Pagina 327

Page 324: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

gewijs zelden een civiel geding. Slechts tweeëndertig rechtszaken werden pro deo gevoerd, de helft daarvan was aangespannen door vrouwen. Hierbij ging het omschuldenkwesties, maar ook om prangende zaken als vergoedingen voor arbeids-ongeschiktheid, vaderschapsacties en overspel. De meeste minder vermogende Leide-naren zagen geen gat in de lange procedures, waarvoor weliswaar geen proceskostenbetaald hoefden te worden, maar die wel veel tijd vraten. De uitkomst was bovendienonzeker.

De civiele vierschaar was het hoogste burgerlijke rechtscollege in de stad. Wist hetook de besproken kwesties met een finaal oordeel op te lossen? Dat bleek maar beperkthet geval te zijn. Bij tweeëntwintig procent van alle gedingen is geen vonnis genoteerd.Wanneer de vrijwillige rechtspraak niet wordt meegeteld, komt dit percentage op der-tig procent.308 Vooral in zaken met betrekking tot beledigingen, twist en geweld deedde rechtbank opvallend weinig uitspraak. Het kan natuurlijk dat al deze eisers verderprocederen te duur vonden. Maar het lijkt erop dat, zoals H. Piant en M. Dinges ook alvoor Frankrijk veronderstelden, tot aan de hoogste stedelijke rechter infrajudiciële ofbuitengerechtelijke oplossingen mogelijk bleven, zoals het treffen van eigen regelin-gen door de geschilvoerende partijen. De vierschaar vormde zo een onderdeel van deEhrenhandel, waarbij de eiser de gedaagde onder druk zette met het instrumenteel aan-spannen van een rechtszaak.309

328 8 de civiele vierschaar

308 Nog eens vier procent van de zaken werd door de vierschaar doorverwezen naar arbiters.

309 Sommige eisers gingen nog een stapje verder. Zij kwamen er voor de schepenbank niet uit en kregen toestemming om bij

het Hof van Holland in beroep te gaan. In de onderzochte periode gebeurde dit in vier procent van de gevallen.

06008_hoop_H08 22-05-2006 11:17 Pagina 328

Page 325: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Hoofdstuk 9

Conclusies

9.1 Inleiding

Anne l’Eschevin had een keur aan gerechtelijke en buitengerechtelijke fora voor ge-schilbeslechting tot haar beschikking toen ze het wangedrag van haar man Louis de Sé-landre wilde aanpakken. Zoals in de inleiding viel te lezen, kreeg eerst de Waalse ker-kenraad de echtelijke problemen voorgeschoteld. Vervolgens schakelde Anne destedelijke rechtbank in, terwijl ook de buurtheer en de notaris nog een rol speelden.Daarmee zijn lang niet alle toenmalige Leidse instellingen voor geschilbeslechting ge-noemd. In dit boek kwamen verder nog aan bod de besturen van gilden, de lakenne-ring en de schutterij, de Nederduitse gereformeerde kerkenraad en de Vlaamse doops-gezinde dienaarschap, de commissie voor burenkwesties en het college vanvredemakers. Een belangrijk deel van deze fora werd eind zestiende eeuw door de over-heid ingesteld of gereorganiseerd. De oude ordestructuren in de stad dreigden overbe-last te raken door een omvangrijke stroom van immigranten. Nieuwe gerechtelijke in-stellingen, zoals de commissie voor burenkwesties en het college van vredemakers,dienden de toegang tot de civiele vierschaar zoveel mogelijk te beperken. Met het ooghierop ondergingen ook de gebuurten een ingrijpende reorganisatie. De overheidhield daarnaast de rechtspraak van gilden en neringen doelbewust in stand. De be-voegdheden van het schutterijbestuur werden op dit gebied zelfs verruimd. De predi-kanten en ouderlingen van de Nederduitse gereformeerde kerk kregen juist mindermogelijkheden tot het uitoefenen van tucht. Een al te strenge geloofsdwang zou deorde in de stad alleen maar in gevaar brengen, zo meende het stadsbestuur.

De Leidse overheid had de verschillende fora voor geschilbeslechting van duidelijkeregels voorzien. Binnen het gerechtelijke systeem zouden de buurtheren gaan funge-ren als poortwachters. Buren moesten onderlinge ruzies eerst aan hen voorleggen voorze elkaar voor de rechter mochten dagen. Beledigingen en geweld dienden direct doorde heren van de gebuurte te worden beboet. Het college van vredemakers vormde hetvolgende filter. Deze lage rechtbank had als taak om bij vrijwel alle civiele kwesties teproberen de geschilvoerende partijen nader tot elkaar te brengen. Vanaf 1651 mochthet college daarnaast bij kleine vorderingen ook vonnissen vellen. Voor burenkwesties– geschillen op het gebied van erfscheidingen en servituten – bestond een aparte com-missie die er evenzeer op uit was om de betrokkenen te verzoenen. Pas wanneer de vre-

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 329

Page 326: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

demakers of de schepenmeesters voor burenkwesties geen overeenstemming kondenbereiken, kwam een zaak in aanmerking voor behandeling door de civiele vierschaar,de hoogste stedelijke rechtbank. Geschillen waarin de eis niet boven een bepaalde li-miet uitkwam zouden na 1646 kort worden afgedaan door de commissie voor kleinezaken, bestaande uit drie afgevaardigden van de vierschaar. Alleen bij grote zaken, metvorderingen boven de ingestelde drempel, werd de tijdrovende rolprocedure gebruikt.Partijen lieten zich hierin bijstaan door procesvertegenwoordigers. Die wisselden tenoverstaan van drie schepenen conclusies uit en hielden pleidooien ter verdediging vanhun zaak. Daarbij konden ze gebruik maken van notariële getuigenverklaringen diehun cliënt vrijpleitten of de tegenpartij in een kwaad daglicht stelden. Het vonnis werduiteindelijk geveld door de volledige schepenbank.

De arbitrage en rechtspraak van gilden, neringen, de schutterij en de tuchtuitoefe-ning door de verschillende religieuze groeperingen was veel minder verweven met hetgerechtelijke systeem, hoewel er tussen de verschillende besturen en de overheid weloverlap bestond. De bestudeerde gildenfora dienden geschillen en overtredingen van deeigen regels zoveel mogelijk zelf af te handelen. Wie het met de uitspraak van een gil-dencollege niet eens was, kon alleen in beroep bij het stadsbestuur. Hetzelfde gold voorde schutterij. De rechtspraak van de lakennering stond nog meer op zichzelf. Overtre-dingen van de productieregels en de kwaliteitsnormen werden beboet door de baljuwvan de lakenhal. Producenten of afnemers die zich niet bij hun straf wensten neer te leg-gen, konden de zaak laten voorkomen voor de gouverneurs en superintendenten van denering. Het neringbestuur functioneerde in die gevallen dus als beroepsinstantie. Ge-schillen over bijvoorbeeld schulden mochten direct bij de bestuurders aanhangig wor-den gemaakt. Vervolgens was alleen bij zaken die voor de nering van cruciaal belang wa-ren een appèl bij het stadsbestuur mogelijk. De tucht van kerken en andere religieuzegroeperingen stond helemaal los van de wereldlijke rechtspraak. Als het aan de overheidlag, beperkten de kerken zich uitsluitend tot geestelijke zaken. Het Leidse stadsbestuurzorgde er verder voor dat de Nederduitse gereformeerde kerk, als publieke kerk, detuchtprocedure beperkte tot het weigeren van lidmaten aan het avondmaal. Omge-keerd namen kerken disciplinaire maatregelen tegen leden die de eigen gemeenschap inopspraak brachten door geschillen voor de wereldlijke rechtbank uit te vechten.

De bovengeschetste formele structuren en verhoudingen zagen er in de praktijk vaakanders uit. Om te beginnen functioneerde een aantal instellingen niet helemaal zoals inde keuren was voorgeschreven. Zo weigerden de buurtheren om op te treden als scheids-rechter namens de stedelijke overheid. In de bestudeerde kasboeken van de gebuurtenstaan bijvoorbeeld nauwelijks boetes voor echtelijke mishandeling. Ook de schaarse geld-straffen voor beledigingen wijzen niet op een geslaagde poortfunctie. Buurtheren haddener ook geen belang bij om zich op te stellen als een verlengstuk van het stadsbestuur. Ho-rizontale betrekkingen met hun buren wogen voor hen zwaarder dan de verticale bandenmet de overheid. Maar ook het stadsbestuur zelf hield zich niet altijd aan de eigen bepa-lingen. De schepencommissarissen voor kleine zaken hebben geen eigen register bijge-houden. In plaats daarvan kwamen de kleine zaken in de dingboeken voor grote zaken te-recht en in mindere mate tussen de kwesties in de vredemakersboeken. Het duidelijkst

330 9 conclusies

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 330

Page 327: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

zichtbaar is dat bij de schuldeisen. Zo kan iets minder dan veertig procent van de schul-denkwesties in de dingboeken van grote zaken worden geïdentificeerd als een ‘kleinezaak’. In de vredemakersboeken is dat vijftien procent. Een en ander roept de vraag op ofde commissie voor kleine zaken wel heeft bestaan als zelfstandige rechtbank.

Niet alleen de fora weken van de voorschriften af. Ook de geschilvoerende partijenlieten zich weinig gelegen liggen aan de vastgestelde procedures. Zij trokken vaak huneigen plan wanneer ze een geschil aan een gerechtelijke of buitengerechtelijke instel-ling wilden voorleggen. Dat betekende bijvoorbeeld dat partijen lagere rechtbankenoversloegen wanneer hen dat uitkwam. Tegelijk braken ze rechtszaken regelmatig af.Ze maakten kortom instrumenteel gebruik van de beschikbare fora, een verschijnseldat M. Dinges met betrekking tot de criminele rechtspraak Justiznutzung noemt. Hetwas de partijen in veel gevallen niet om een vonnis te doen. Processen waren duur, on-overzichtelijk en tijdrovend. Een rechterlijk vonnis was bovendien onvoorspelbaar enmaakte lang niet altijd een einde aan een geschil. Partijen gebruikten de diverse foradaarom veeleer om de tegenpartij onder druk te zetten. Het doel was om buiten derechtbank tot een vergelijk te komen. Ook de inzet van notariële attestaties wijst daar-op. Wie een getuigenverklaring liet optekenen, gaf aan voldoende sterk te staan vooreen juridische procedure voor de vierschaar, waarin attestaties als bewijsmiddel warengeaccepteerd. De tegenpartij kon daarom maar beter inbinden, zo was het signaal. In-derdaad kwam het na een attestatie zelden tot een rechtszaak. Of dit betekende dat eenkwestie ook altijd daadwerkelijk werd bijgelegd of dat de betrokkenen het erbij lietenzitten is helaas in veel gevallen niet na te gaan.

9.2 Geschilstrategieën

9.2.1 Instrumenteel forumgebruik

Instrumenteel gebruik van geschilbeslechtingsfora kan worden gezien als een vorm vansociale controle. Door naar een van de instellingen te stappen – of daarmee te dreigen –probeerden stadsbewoners ongewenst gedrag te corrigeren. Nu waren er veel manierenom op te treden wanneer iemand normen overschreed. Deze varieerden van het toepas-sen van verbaal of fysiek geweld, het voeren van onderhandelingen, tot het mobiliserenvan een derde partij. Het ene middel sloot bovendien het andere niet uit. Voorafgaandaan een dagvaarding was er soms al veel gebeurd, zoals de zaak van Anne l’Eschevin enLouis de Sélandre liet zien. Andere kwesties kenden een beduidend minder lange aan-looptijd voordat een rechtbank werd ingeschakeld. Helaas is de voorgeschiedenis nietin alle gevallen bekend en ook de afloop blijft soms duister. Een complete geschilbeslech-tingsdelta, dat wil zeggen een model voor het totale traject van probleem tot oplossing,kan daarom niet worden weergegeven. Bovendien is niet duidelijk hoeveel kwestieszonder derde partij zijn opgelost. In die gevallen slikten betrokkenen hun grieven in,negeerden de ander of verhuisden. Ze konden ook onderling tot overeenstemming ko-men, waarna ze bijvoorbeeld hun ruzie bijlegden in de kroeg. Al deze vormen van con-

9.2 geschilstrategieën 331

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 331

Page 328: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

flictgedrag zijn niet geregistreerd. Onderzoek naar instrumenteel forumgebruik biedt duseen wat beperkte kijk op het geheel van geschilafdoening. Toch levert de bestuderingvan zoveel mogelijk instellingen naast elkaar het meest volledige beeld op van de ge-schilbeslechtingsdelta in een vroegmoderne stad. Ook wordt alleen op deze manier duide-lijk welke conflicten in een stad te vinden waren en in welke mate. Een dergelijk onder-zoek naar gerechtelijke en buitengerechtelijke fora is nog niet eerder uitgevoerd.

Om het gebruik van instellingen voor geschilbeslechting systematisch te bestude-ren is gebruik gemaakt van record linkage, het koppelen van databanken die speciaal voordit onderzoek zijn aangelegd. Ingevoerd zijn de kwesties en de gegevens van de daar-bij betrokken partijen uit de registers van gilden, de lakennering, de schutterij, de ker-kenraden van de Nederduitse en Waalse gereformeerde kerk, de dienaarschap van deVlaamse doopsgezinde gemeente, notarissen, de commissie voor burenkwesties, hetcollege van vredemakers en de civiele vierschaar. Ook is gekeken of geschillen eveneensstrafrechtelijk vervolgd zijn. Alles bij elkaar opgeteld behandelden de genoemde foraenkele tienduizenden zaken tussen 1664 en 1668. Deze zijn niet allemaal onderzocht.Van het drukbezette college van vredemakers is één jaar nader bekeken. Uit het om-vangrijke notariële archief zijn vier notarissen gekozen van wie de protocollen zijn be-studeerd. Van de gilden en neringen bleken juist zo weinig kwestieboeken bewaarddat alle beschikbare stukken voor een langere periode zijn geanalyseerd. Wanneer ver-volgens voor alle fora de herhaalde dagvaardingen in hetzelfde geschil niet wordenmeegeteld, blijven in totaal ruim tweeënzeventighonderd zaken over.

Tabel 9.1 Totaal aantal onderzochte zaken, uitgesplitst per forum en bestudeerde tijdspanne enhet gemiddeld aantal zaken per forum per jaar.

Soort forum Periode N Gem. per jaar

Vredemakers 1664 4193 4193

Dingboeken 1664-1668 1572 314

Lakennering 1665-1668 246 61,5

Notaris Raven 1664-1668 246 49,2

Waalse kerkenraad 1664-1668 162 32,4

Notaris Van Overmeer 1664-1668 137 27,4

Notaris Van Tielt 1664-1668 133 26,6

Schutterij 1664-1668 93 18,6

Nederd. geref. kerkenraad 1664-1668 69 13,8

Notaris De Haes 1664-1668 59 11,8

Correctieboeken 1664-1668 57 11,4

Vonnissenboeken 1664-1668 52 10,4

Burenkwesties 1664-1668 47 9,4

Doopsgezinde dienaarschap 1662-1668 23 3,3

Chirurgijnsgilde 1682-1699 50 2,7

Apothekersgilde 1719-1750 46 1,4

Biddersgilde 1682-1743 37 0,6

Glazenmakersgilde 1618-1668 26 0,5

Totaal 7248 4788

332 9 conclusies

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 332

Page 329: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Uit tabel 9.1 volgt dat het gerechtelijk systeem in Leiden jaarlijks veruit de meeste za-ken kreeg voorgeschoteld. Wanneer de hoeveelheid kwesties die zijn aangetroffen bijde onderzochte notarissen en gilden wordt geëxtrapoleerd, kan het belang van de ste-delijke rechtbanken worden geschat op ruim tachtig procent.1 Het college van vrede-makers bleek veruit het populairst. Deze civiele rechtbank was in 1664 goed voortweeënnegentig procent van alle rechtbankzaken. Dat wekt weinig verbazing. De vre-demakers hielden vaak zitting, handelden zaken vlot af en rekenden relatief weinigproceskosten. Daarmee kwam het forum voor een belangrijk deel tegemoet aan de eer-der genoemde bezwaren tegen juridische procedures. Toch bleef veertig procent vande zaken in de vredemakersboeken zonder uitspraak. In de meeste gevallen kwam detegenpartij niet opdagen. Aangezien van alle niet-besproken kwesties er maar enkeletientallen zijn terug te vinden bij andere fora en dan nog uitsluitend in de dingboekenvan de civiele vierschaar, zochten de meeste betrokken geschilvoerende partijen blijk-baar naar overeenstemming buiten de rechtbank. Het geschil kon zich echter ook van-zelf hebben opgelost. Van de rechtszaken waarin de vredemakers wél tot een uitspraakkwamen, eindigde zestig procent met een scheidsrechterlijk oordeel. Dat betekent datin nog geen kwart van alle zaken een verzoening of een betalingsovereenkomst werdbereikt. In 1664 vervolgde slechts een handvol eisers hun zaak bij de civiele vierschaarna een oordeel van de vredemakers. Ook het aantal mensen dat doorprocedeerde naformele toestemming van het college van vredemakers is gering. Daarmee lijkt het col-lege op het eerste gezicht als een filter te hebben gewerkt.2

De civiele vierschaar was in vergelijking met het college van vredemakers een be-duidend minder drukbezochte rechtbank. In de onderzochte periode maakten partij-en zestienhonderd zaken bij de schepenbank aanhangig. Voor 1664 komt dat neer opzo’n driehonderdtwintig zaken, nog geen acht procent van het aantal kwesties in devredemakersboeken. Bijna een kwart van de gedingen bestond bovendien uit oneigen-lijke of voluntaire rechtspraak, d.w.z. het bekrachtigen van juridische regelingen diede belanghebbenden zelf waren overeengekomen. Van een direct conflict was in diegevallen geen sprake. Toch duidt dit alles maar ten dele op een succesvolle bufferfunc-tie van het college van vredemakers. Wanneer de voluntaire rechtspraak buiten be-schouwing blijft, blijkt in 1664 maar eenderde van de kwesties in het dingboek vangrote zaken eerst voor het college van vredemakers te hebben gediend. Dat houdt indat de overige eisers direct een proces voor de civiele vierschaar aanspanden. Hoeveelzaken zij al in 1663 bij de vredemakers aanhangig hebben gemaakt, is niet onderzocht.Maar veel zullen dat er niet zijn geweest, gezien de doorgaans korte tijdspanne tussende behandeling door de vredemakers en het hoger beroep. Van de civiele gedingen in1665 waren er het jaar ervoor maar twee ook behandeld door het college van vredema-kers. Voor latere jaren ontbreekt iedere relatie met de vredemakersboeken van 1664. Devierschaar lijkt daarmee ook een belangrijke rechtbank van eerste aanleg te zijn ge-weest, in weerwil van de stedelijke keuren.

9.2 geschilstrategieën 333

1 Uitgaande van dertig actieve notarissen en vijftig gilden voor de periode 1664-1668.

2 Het gaat om acht procent van de eisers die toestemming hadden om hun zaak bij de civiele vierschaar aanhangig te maken.

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 333

Page 330: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Notariële attestaties waren op uiteenlopende manieren verweven met de civielevierschaar. Zo konden de getuigenverklaringen van pas komen bij de bewijsvoering inlopende zaken. Ze dienden dan om de pleidooien van de procesvertegenwoordigers teondersteunen. Ze werden echter vooral gebruikt ter voorkoming van een rechtszaak.Maar liefst vijfennegentig procent van degenen die tussen 1664 en 1668 bij één van devier onderzochte notarissen een attestatie lieten optekenen, zag af van een proces voorde civiele vierschaar. Natuurlijk kan niet worden uitgesloten dat sommige rekwiran-ten niet over de financiële mogelijkheden beschikten om na een attestaties een proceste voeren. Maar over het algemeen lijken vroegtijdig opgetekende attestaties een zeersuccesvol drukmiddel te zijn geweest waarmee ook zonder juridische stappen genoeg-doening kon worden verkregen. Getuigenverklaringen die tijdens een rechtszaak wer-den opgetekend misten dat dreigende aspect. Dit komt omdat attestaties pas in eenlaat stadium van een geding een rol speelden. Wie al zover was gekomen, was mindergeneigd om terug te krabbelen en te schikken. Tot slot konden partijen die wél hunproces staakten en buiten de rechtbank een overeenstemming bereikten, de gemaakteafspraken bij de notaris zwart op wit laten zetten.

De omvang van de tuchtuitoefening door de kerken steekt wat schril af bij de acti-viteiten van het gerechtelijk systeem en het notariaat. Zeker de tucht van de Neder-duitse gereformeerde kerk – de zogeheten publieke kerk – lijkt een marginaal ver-schijnsel te zijn geweest.3 Enerzijds had het stadsbestuur de kerkenraad gekortwiekt inzijn mogelijkheden om leden te disciplineren. Anderzijds waren ouderlingen en pre-dikanten te gering in aantal voor een sluitend toezicht op de naar schatting twintig-duizend leden. In de notulen voor de periode 1664-1668 konden niet meer dan negen-enzestig tuchtzaken worden gevonden. Het lijkt erop dat lidmaten andere foraadequater vonden voor het aanpakken van deviant gedrag. Hierbij moet echter wordenopgemerkt dat de notulenboeken alleen die gevallen bevatten die ook formeel op dekerkenraadskamer waren besproken. De omvang van de stille tucht, de vermaningendie buiten de boeken bleven, is niet bekend. Hetzelfde geldt voor de tuchtuitoefeningdoor de Waalse kerkenraad. Toch bogen de opzichters van deze veel kleinere kerk zichover twee keer zoveel censuurgevallen. Mogelijk was dat een gevolg van de grotere so-ciale controle binnen de Waalse gemeenschap. Daarnaast had de Leidse overheid eenminder directe greep op de Franstalige kerk, waardoor er meer ruimte was voor tucht-uitoefening. De zeer kleine Vlaamse doopsgezinde gemeente tot slot oefende van dedrie denominaties de strengste tucht uit. Niet alleen kreeg de dienaarschap in verhou-ding de meeste zonden voorgelegd, de tucht was bovendien zeer ingrijpend. De mis-stappen werden vrijwel allemaal vanuit de gemeente aan de dienaren doorgegeven.Het waren ook de mannelijke leden die doorgaans besloten over maatregelen tegen deschuldigen.

334 9 conclusies

3 Het aantal tuchtgevallen nam bovendien steeds meer af. E.M. Kloek vond in de periode 1584-1590 99 tuchtgevallen en tus-

sen 1620 en 1626 170 (Kloek, ‘Toezicht’, 100). In de tijdspanne 1664-1668 zijn slechts 69 zaken aangetroffen. H.W. Roodenburg

constateerde voor Amsterdam pas een significant teruglopend aantal tuchtgevallen na 1680. Tussen 1661 en 1670 behandelde

de Amsterdamse kerkenraad 553 zaken, vrijwel evenveel als in de periode 1621-1630 (Roodenburg, Onder censuur, 127).

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 334

Page 331: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Van alle bestudeerde economische organisaties lijkt de lakennering het meest actiefte zijn geweest op het gebied van rechtspraak en geschilbeslechting. Desondanks valthet aantal geschillen waarover de neringbestuurders zich uitspraken wat tegen, gezienhet belang van laken voor de stad Leiden. Misschien dat veel producenten bij overtre-dingen hun boetes direct aan de baljuw van de lakenhal betaalden om maar zo snelmogelijk van de kwestie af te zijn. Ze zagen daarmee af van een hoger beroep voor degouverneurs en superintendenten van de nering. Ook andere geschillen lijken produ-centen met het oog op de handel liever onderling te hebben opgelost. Leden van de be-studeerde gilden lijken eenzelfde huiver te hebben gehad om conflicten in het open-baar op formele wijze af te handelen. Ze legden opvallend weinig kwesties voor aanhun deken en hoofdmannen. Verschillen in aantallen besproken zaken kunnen wor-den verklaard door het karakter van de diverse gilden. Zo moet het feit dat bijvoorbeeldchirurgijns en apothekers meer zaken aan hun gildenforum voorlegden dan de gla-zenmakers en bidders, worden toegeschreven aan hun meer ontwikkelde standsbe-wustzijn. Apothekers administreerden hun werk bovendien goed. Door hun status ende controleerbaarheid van hun vorderingen waren ze meer geneigd om geschillen metklanten op een officiële wijze te beslechten. Hetzelfde geldt voor de chirurgijns, diecontracten sloten met hun patiënten.

De notulen van het schutterijbestuur kenden net als die van de gilden een belang-rijke mate van onderregistratie. Het is niet erg waarschijnlijk dat er in vijf jaar tijd nietvaker illegaal geschoten, gedronken, gescholden en gevochten werd tijdens de lange envaak saaie wachtdiensten. Veel ongeregeldheden tijdens de dienst en ander wangedragwerden vermoedelijk direct door lage officieren afgehandeld waardoor ze niet ter spra-ke kwamen tijdens de vergaderingen van de deken en de hoofdmannen. Klachten datzij te veel door de vingers zagen, wijzen daar op. Ook kwesties waarop in de reglemen-ten geen boetes waren gesteld, zoals conflicten tussen schutters, bereikten het bestuurvaak niet. De meeste zaken die wel besproken werden door de bestuurders, waren aan-hangig gemaakt door de wachtmeester. Schutters legden zelf maar weinig onderlingeproblemen voor aan de deken en hoofdmannen. Maar ook van andere rechtbankenmaakten ze nauwelijks gebruik. De meeste schutters lijken eigen manieren gevondente hebben om met ruzies en vechtpartijen om te gaan. De schutterijbestuurders kregenvoornamelijk de kwesties op hun bord waarin partijen geen overeenstemming met el-kaar wisten te bereiken.

Hoe vaak buurtheren betrokken waren bij conflicten tussen buren is moeilijk na tegaan. Ze hebben geen aparte ‘kwestieboeken’ of iets dergelijks nagelaten. Van tweebuurten zijn wel zeventiende-eeuwse kasboeken overgeleverd. Slechts in één registerstaan boetes vermeld die mogelijk te maken hebben met geschillen waarin een buurt-heer gerechtigd was om op te treden. Dit kan er op duiden dat heren van de gebuurten,net zoals zeventiende- en achttiende-eeuwse beschrijvingen suggereren, ruziënde bu-ren met grote regelmaat wisten te verzoenen. Het opleggen van boetes was dan niet nodig om de orde te handhaven. Maar het is evengoed mogelijk dat Leidenaren bijkwesties hun buurtheren regelmatig passeerden. De schaarse gegevens uit notariële attestaties lijken dit te bevestigen. Buren mobiliseerden hun heer pas als ze het onder-

9.2 geschilstrategieën 335

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 335

Page 332: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ling niet meer afkonden. Ze zagen hem bovendien niet als poortwachter aan het beginvan het gerechtelijk systeem, maar slechts als één van vele opties die ze hadden om methun conflict om te gaan.

9.2.2. Forum shopping

Wanneer alle onderzochte kwesties nader worden geanalyseerd, valt op dat veruit demeeste zaken waarvoor de verschillende rechtbanken gemobiliseerd werden financieel-administratief van aard waren. Dat is niet vreemd gezien de inrichting van de vroegmo-derne economie. Veel mensen leefden op de pof. Schuldeisers stonden vaak zelf ookweer bij anderen in het krijt. Een slecht betalende debiteur kon zodoende een domino-effect teweegbrengen. Maar een crediteur kon niet zomaar de volledige schuld bij zijnafnemer opeisen. Het gevaar was groot dat de debiteur aan de grond raakte en nietsmeer kon kopen. Schuldeisers stelden zich daarom aanvankelijk meestal coulant op. Deproblemen begonnen wanneer zij zelf in financiële moeilijkheden kwamen. De recht-bank kon dan uitkomst bieden door een betalingsregeling te ontwerpen. De vredema-kers waren in dit opzicht het aantrekkelijkst door de snelle procedures en de relatief lagekosten. Het forum kon de debiteur, mits deze zijn schuld erkende, uitstel van betalingverlenen of toestemming geven om de achterstand in termijnen weg te werken. De lagerechtbank deed dat zelfs bij bedragen die boven de vastgestelde limiet lagen. Ook de ci-viele vierschaar handelde financiële kwesties in relatief korte tijd af. Dit duidt er op datde betreffende geschillen weinig complex waren en eenvoudig bewijsbaar met het kas-boek in de hand. Naar verhouding volgden ook weinig appèls na een gerechtelijk von-nis in een schuldenzaak. Wel valt op dat hoe hoger de bedragen, hoe minder de recht-bank geneigd was om een genereuze betalingsregeling op te leggen. De vierschaar washet minst scheutig met het verlenen van betalingsuitstel.

Het college van vredemakers kreeg ook voor het overige hoofdzakelijk kwestiesvoorgelegd die snel waren af te handelen. Op het gebied van de ‘persoonlijke levens-wandel’ ging het vooral om beledigingen en ruzies. Deze maken ruim tachtig procentuit van de betreffende rubriek. De snelheid van het college was bij deze kwesties op-

336 9 conclusies

Tabel 9.2 Verhouding tussen het aantal zaken in de rubrieken ‘Persoonlijke levenswandel’, ‘Huwelijk en Zedelijkheid’ en ‘Contracten en afspraken’ in de vredemakersboeken(1664), de dingboeken van grote zaken (1664-1668) en notariële protocollen (1664-1668),uitgedrukt in procenten. Tussen haakjes de percentages van de verschillende rubriekenin de dingboeken van grote zaken zónder de voluntaire rechtspraak.

Rubriek Leidse rechtbanken Notariaat

Col. v. vredemakers Civ. vierschaar Notariële attestaties

Persoonlijke levenswandel 13 2 (3) 26

Huwelijk en zedelijkheid <1 4 (5) 6

Contracten en afspraken 87 94 (92) 34

Overig 0 0 (0) 34

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 336

Page 333: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

nieuw doorslaggevend. Het was voor gedupeerden, die de daders vaak in het dagelijksleven voortdurend tegenkwamen, zaak om de verhoudingen zo snel mogelijk weer tenormaliseren. Over het algemeen gebeurde dit onderhands, bijvoorbeeld in de kroeg.Maar wanneer dat niet lukte, was het mobiliseren van de vredemakers een volgend mid-del. Een proces kon voldoende indruk maken op de gedaagden om hen te laten inbin-den en, in het geval van beledigingen, de gewraakte woorden te doen terugnemen. Bijweigering liepen ze bovendien risico op een geldboete. De vredemakers wisten in tach-tig procent van de identificeerbare beledigingszaken een verzoening te bereiken.4 Dit integenstelling tot de civiele vierschaar. Deze rechtbank boog zich in 1664 over nog geenvijf procent van het aantal beledigingen dat bij de vredemakers aanhangig was gemaakt,terwijl processen wegens ‘twist’ helemaal weinig voorkwamen in de dingboeken. Demeeste partijen eisten bij een belediging ten overstaan van de vierschaar meer dan alleeneen welgemeend excuus. Ze waren zo diep gekwetst dat alleen een forse financiële com-pensatie in aanmerking kwam om hun eer te herstellen. De geëiste bedragen lagendoorgaans ver boven de ondergrens van de grote zaken. Maar tot een vonnis kwam deschepenbank in geen van de gevallen. Vermoedelijk zijn veel kwesties onderhands op-gelost.

Wie beledigd werd kon ook een notaris inschakelen. De vier onderzochte notarissentekenden tussen 1664 en 1668 bijna zeventig attestaties op wegens beledigingen. Gedu-peerden lieten getuigen de gewraakte beschimpingen uitgebreid beschrijven. De rol vande rekwirant werd daarbij zo passief mogelijk voorgesteld. Dat hij of zij op een of anderemanier aanleiding had gegeven voor de scheldpartij of misschien wel wat had terugge-roepen, lieten de getuigen weg. In alles waren de attestaties erop gericht om de omgeving– en eventueel ook de rechtbank – te overtuigen van de onschuld van de rekwirant. Hetwas echter evengoed mogelijk dat de opponent zelf een notaris inschakelde om zijn ofhaar versie van het gebeuren te laten optekenen. Dat resulteerde een enkele keer in eenserie attestaties over en weer. Bleven beide partijen bij hun zaak, dan kon het tot een pro-ces komen, maar dit gebeurde opvallend weinig. Van de genoemde beledigingszakenkonden er maar twee later in de registers van de rechtbanken worden teruggevonden.

Voor het afhandelen van burenkwesties konden partijen in totaal bij vier fora te-recht. Dat is opmerkelijk omdat al in 1583 een aparte instelling in het leven was geroe-pen dat zich exclusief moest bezighouden met het verzoenen van problemen die te ma-ken hadden met het burenrecht. Het stadsbestuur bepaalde zelfs nadrukkelijk dat hetcollege van vredemakers zich niet op dit specifieke terrein mocht begeven. Toch kre-gen de vredemakers in 1664 vrijwel evenveel burenkwesties voorgelegd als de specialecommissie van schepenmeesters, namelijk vijftien tegen zestien. De civiele vierschaarbehandelde in hetzelfde jaar negen zaken, alle in eerste aanleg. De bestudeerde nota-rissen tenslotte tekenden in 1664 drie attestaties op in verband met burenkwesties.Ook bij deze zaken kwam de commissie er niet aan te pas. De buren bepaalden zelfwaar ze hun kwesties aanhangig maakten. Op grond waarvan ze hun keuze maakten, is

9.2 geschilstrategieën 337

4 Veertig procent van de zaken in het vredemakersboek bleef zonder vonnis en bevat geen omschrijving van de betreffende

kwestie. Het is niet te zeggen hoeveel beledigingszaken hierachter schuil gaan.

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 337

Page 334: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

lastig uit te maken bij gebrek aan gegevens. Het vredemakerscollege was financieel aan-trekkelijker en hield vaker zitting. Bovendien kwam het niet ter plaatse om het probleemte inspecteren. Het was daarmee een geschikt forum voor minder complexe zaken of eensnelle verwijzing naar rooimeesters die vervolgens – buiten de rechtbank om – konden ar-bitreren. De schepenmeesters voor burenkwesties lijken het meest bij ernstige overlast tezijn ingeschakeld en dan vooral door de meer gegoede Leidenaren. De civiele vierschaar enhet notariaat werden vaker gemobiliseerd wanneer bepaalde rechten ter discussie werdengesteld. De schepenbank baseerde zijn oordeel dan hoofdzakelijk op documenten en ver-klaringen die de partijen zelf aandroegen. Slechts in een klein aantal zaken verlieten rech-ters het Leidse raadhuis voor een zelfondernomen onderzoek op locatie.

Notariële attestaties werden veelvuldig gebruikt om een oplossing te forceren bij er-feniskwesties. De verdeling van nalatenschappen verliep niet altijd even soepel. Daar-bij maakte het niet veel uit of er wel of geen testament voorhanden was. Erfgenamendie meenden dat ze ten onrechte buiten de nalatenschap werden gehouden, moestenhun verwantschap met de erflater kunnen aantonen. Ook mensen die anderszinsmeenden recht te hebben op een deel van de erfenis, dienden hun claim te onderbou-wen. Attestaties waren voor dit doel zeer geschikt. De rekwiranten zetten daarmee te-gelijk de boedelbeheerders onder druk om toe te geven, want de getuigenverklaringenwaren eventueel bruikbaar als bewijsvoering in een rechtszaak. Belanghebbendenkonden echter ook direct de civiele vierschaar inschakelen. De uitvoerige rolprocedurebood goede mogelijkheden om een aanspraak toe te lichten en te onderbouwen. De er-feniskwesties in de vredemakersboeken bestonden waarschijnlijk uit onderdelen vanhet probleem, die eenvoudiger te beoordelen waren. De lage rechtbank moest bijvoor-beeld een oordeel vellen wanneer erkende erfgenamen een boedelscheiding wenstenen de boedelhouder deze tegenhield. Overigens is het aantal erfeniskwesties in de re-gisters van de vierschaar en de vredemakers beduidend lager dan in de notariële proto-collen. Familieleden stapten niet graag naar de rechter met onderlinge moeilijkheden.

Bij problemen in de categorie ‘huwelijk en zedelijkheid’ maakten partijen het meestgebruik van het notariaat en de civiele schepenbank. De (voor)echtelijke kwesties wa-ren doorgaans complex en de bewijsvoering luisterde nauw. Opvallend is dat ruim dertig procent van de rekwiranten na de notaris alsnog naar de rechter stapte. Zij had-den geprobeerd om de moeilijkheden zoveel mogelijk buiten de vierschaar te houden.Maar de problemen bleken hardnekkig. Op het gebied van ‘huwelijk en zedelijkheid’was de oplossing dan vaak alleen nog bij de vierschaar te verkrijgen. Zo kon dit forumverwekkers van buitenechtelijke kinderen dwingen tot het betalen van een behoorlij-ke compensatie voor de defloratie, de kraamkosten en de opvoeding. Daarnaast was deschepenbank het aangewezen adres voor scheidingen van tafel en bed en echtscheidin-gen. Een beëindiging van de samenwoning was ook wel onderhands te regelen, maareen officiële separatie had als voordeel dat een vrouw het beheer over haar eigen goe-deren kon terugkrijgen. Om voor een scheiding van tafel en bed in aanmerking te ko-men, moest worden aangetoond dat er een onverzoenbare haat bestond tussen beideechtelieden of dat sprake was van mishandeling. Voor een echtscheiding waren over-spel en kwaadwillige verlating de enige geldige redenen. Beide delicten konden op zich

338 9 conclusies

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 338

Page 335: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ook aanleiding geven tot een crimineel proces, maar dat gebeurde nauwelijks. Het gingeisers in de dingboeken niet om bestraffing. Zij wilden alleen de ander als schuldige er-kend zien om zo het huwelijk officieel te laten ontbinden.

Tabel 9.3 Verhouding tussen geschilbeslechting en het bestraffen van overtredingen tussen de besturen van het glazenmakersgilde (161-1668), chirurgijnsgilde (1682-1699), apothe-kersgilde (1719-1750) en doodbiddersgilde (1682-1743), de lakennering (1665-1668) en deschutterij (1664-1668), uitgedrukt in procenten.

Forumactiviteit Glazenm. Chirurg. Apoth. Bidders Lak.nering schutterij

Geschilbeslechting 26 90 24 0 74 20

Bestraffing 73 6 72 89 13 79

Onbekend 0 4 4 11 13 1

De Leidse gilden hadden het, met uitzondering van de chirurgijns, drukker met hethandhaven van de gildenregels en het berechten van overtredingen dan met het be-slechten van geschillen. De corporatiebesturen waren daar ook primair voor aange-steld. Ze moesten toezien op naleving van de kwaliteitsnormen en de concurrentie in-dammen. Daar hing de bestaanszekerheid van de leden vanaf. Ook bewaakten debestuurders de opleidingen. Wie de regels aan zijn laars lapte, bracht zijn collega’s inde problemen. Overtreders werden daarom nogal eens door hun vakbroeders bij hetbestuur aangegeven. Het duidelijkst zichtbaar was dat bij de doodbidders, waar ledendie teveel werk aannamen broodroof pleegden, gezien de vele aanbieders op de uit-vaartmarkt in Leiden. Ook niet-aangesloten beroepsgenoten konden voor concurren-tie zorgen. Gilden pakten hen aan door óf zelf een oordeel over ze te vellen óf het stads-bestuur om ingrijpen te vragen. Het apothekersgilde had verder een eigenvisitatiecommissie die controleerde of leden hun winkelvoorraad wel op orde hadden.De inspecties waren streng. Overtredingen konden gevolgen hebben voor de goedenaam van het hele gilde. Apothekers die vaak de fout ingingen werden aangegeven bijde burgemeesters van Leiden waarna een tijdelijke sluiting van de winkel volgde.

De geschillen die bij de Leidse gildenbesturen aanhangig werden gemaakt, hadden– net als bij de gerechtelijke instellingen – hoofdzakelijk betrekking op achterstalligebetalingen van klanten. Helaas kunnen patronen van forum shopping maar bij vier gildenworden onderzocht. Bovendien zijn van drie van deze corporaties geen kwestieboekenbeschikbaar voor de periode 1664-1668. Alleen wanneer de gildenregisters zelf verwij-zen naar eerdere of latere gerechtelijke uitspraken is het mogelijk om iets te zeggenover de strategische keuzen van de geschilvoerende partijen. In het kwestieboek van dechirurgijns is dat in de helft van de schuldenzaken het geval. De betrokken chirurgijnshadden eerst het college van vredemakers gemobiliseerd om klanten tot betaling tedwingen. Deze rechtbank vergaderde vaker dan het eigen collegium chirurgicum en kostteminder geld. Aan de keuze voor de vredemakers kunnen dus prangende betalingspro-blemen ten grondslag hebben gelegen. Maar in de zaken die in het kwestieboek zijnbeland was meer aan de hand. De betrokken patiënten weigerden betaling omdat ze de

9.2 geschilstrategieën 339

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 339

Page 336: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

claim van de chirurgijns ter discussie stelden. Voor de vredemakers waren zulke kwes-ties doorgaans te ingewikkeld. Zij verwezen de geschilvoerende partijen daarom naarhet gildenbestuur. Uiteindelijk besliste het collegium chirurgicum in verreweg de meesterenvooien in het voordeel van de patiënt. Eenzelfde patroon valt ook waar te nemen inde notulen van het apothekersgilde. Beide corporaties hadden er belang bij om ge-maakte fouten te corrigeren en de goede naam van het gilde te behouden.

Moeilijkheden in de meer immateriële sfeer, zoals beledigingen, kwamen nauwelijksvoor in de kwestieboeken van de onderzochte gilden. Alleen in de notulen van het colle-gium pharmaceuticum kon één officiële spijtbetuiging of amende honorable worden terugge-vonden. Het ging om een apotheker die leden van het gildenbestuur had beledigd bijeen controle van zijn winkel. Vakbroeders lijken voor onderlinge onenigheden zeldennaar hun deken en hoofdmanen te zijn gestapt. In de kwestieboeken van de glazenma-kers, chirurgijns en de apothekers kunnen maar een handjevol van dergelijke geschil-len worden gevonden. Gildencolleges fungeerden evenmin als ‘arbitragecommissies’voor klanten. Voor klachten waren weer andere kanalen beschikbaar, zoals onderhand-se regelingen, notariële attestaties en, in mindere mate, de stedelijke rechtbanken.

Lakenproducenten kwamen vooral met schuldenkwesties naar de gouverneurs ensuperintendenten van hun nering. De bestuurders controleerden de claims en ont-wierpen waar nodig betalingsregelingen. Voor de textielsector was dat van groot be-lang. Wie zijn schulden niet kon betalen of de huur van machines niet kon opbrengen,bracht vaak weer collega-producenten in moeilijkheden. De meeste crediteuren kre-gen daarom een nieuwe betalingstermijn of een speciale afbetalingsregeling. Overi-gens maakten schuldeisers ook bij het college van vredemakers veel textiel-gerelateer-de schulden aanhangig. Gezien de hogere vergaderfrequentie van de vredemakers ginghet vermoedelijk om kwesties die geen uitstel konden verdragen. Wanneer de zaak teingewikkeld was, verwees de lage rechtbank de geschilvoerende partijen door naar hetbestuur van de betreffende nering. Buiten achterstallige betalingen kreeg het nering-bestuur van de lakenhal vrijwel geen geschillen voorgelegd. Wel oordeelde het regel-matig over schendingen van de reglementen die werden ingebracht door de baljuw vande lakenhal. De baljuw had als taak om vergrijpen te constateren en te bestraffen. Wan-neer overtreders de vastgestelde boete weigerden te betalen, dagvaardde hij de laken-producent in kwestie voor de gouverneurs en superintendenten. Die beoordeeldenvervolgens de rechtmatigheid van de opgelegde sanctie. De overtreder kwam echterniet altijd opdagen. Aangezien verstekzaken nauwelijks in de boeken terugkeerden,mag worden geconcludeerd dat de betreffende gedaagde alsnog inbond en de boete,buiten het neringbestuur om, heeft betaald.

Het schutterijbestuur combineerde net als dat van de gilden en lakennering ge-schilbeslechting met het berechten van overtredingen. De handhaving van de regle-menten stond voorop. Bijna tachtig procent van de rechtsprekende activiteiten van dedeken en hoofdmannen had betrekking op het bestraffen van incidenten tijdens dewachtdiensten. De overtredingen werden aanhangig gemaakt door de wachtmeester.Het is niet duidelijk hoe vaak hij wangedrag door de vingers zag of beboette zonder ditaan het schutterijbestuur te melden. De overtredingen die door de deken en hoofd-

340 9 conclusies

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 340

Page 337: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

mannen werden besproken waren in ieder geval ernstig en hadden tot verstoringenvan de openbare orde geleid, zoals het ongeoorloofd schieten tijdens de wachtdienst.Maar ook afwijkend gedrag waar de reglementen geen straf op stelden, werd door dewachtmeester aangebracht, zoals beledigingen of knokpartijen. Schutters zelf daagdenelkaar zelden voor de deken en hoofdmannen. De bestuurders legden bij wangedragsteevast een boete op, afhankelijk van de ernst van het vergrijp en de status van de ge-dupeerde. Ze streefden alleen naar verzoening wanneer een ruzie het hele rot of deschutterij zelf aanging.

De bestudeerde kerkenraden verschilden onderling sterk op het gebied van detuchtuitoefening. De opzichters van de grootste kerk, de Nederduitse gereformeerde,hielden zich vooral bezig met misstappen van leden op het gebied van ‘huwelijk en ze-delijkheid’. Een van de redenen hiervoor is dat de kerk, zoals al is aangegeven, aan deleiband van de overheid liep. Het Leidse stadsbestuur vond dat de kerkenraad zich nietteveel met het maatschappelijk gedrag van haar leden mocht bemoeien. Een al te stren-ge tucht botste met het ideaal van de publieke kerk. Alleen aan overtredingen van dehuwelijksregels en voorechtelijke seksualiteit tilden de kerk en de overheid meestaleven zwaar, zij het vanuit andere motieven. Ook kwamen problemen op het gebied van‘huwelijk en zedelijkheid’ sneller aan het licht tijdens huisbezoeken dan andere cate-gorieën misstappen. En juist van die gesprekken moest de Nederduitse gereformeerdekerkenraad het hebben. Bij de kleinere Waalse kerk en de Vlaamse doopsgezinde ge-meente hielden huwelijkskwesties en andere maatschappelijk wangedrag elkaar inevenwicht. De leden van deze geloofsgemeenschappen brachten hun besturen vaakzelf op de hoogte van eigen zonden of die van anderen. Beide gemeenten kenden nau-welijks inmenging van het stadsbestuur, waardoor ze meer ruimte hadden om zichmet openbare zonden te bemoeien. Ook vormden ze relatief hechte gemeenschappen,waardoor de effecten van de tucht mogelijk ook groter waren dan bij de Nederduitsegereformeerde kerk. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat er onvoldoende zicht isop de omvang van de stille tucht in de betrokken gemeenten.

Voor alle bestudeerde denominaties geldt dat de tucht nauwelijks overlapte met degeschillen die voor de stedelijke rechtbanken aanhangig werden gemaakt. Het lijkt er

9.2 geschilstrategieën 341

Tabel 9.4 Vergelijking van het aantal tuchtgevallen in de Waalse en Nederduitse gereformeerdekerk in Leiden (1664-1668) en de in de Vlaamse doopsgezinde gemeente behandelde zaken (1662-1668), uitgedrukt in procenten, met tussen haakjes de percentages exclusiefde onbekende zaken.

Categorie Nederd.-geref. Kerk Waalse kerk Vlaamse doopsg.

Gemeente

% % %

Leerstellige zaken 16 (17) 12 (15) 17

Huwelijk en zedelijkheid 64 (70) 35 (44) 39

Persoonlijke levenswandel 12 (13) 33 (42) 43

Niet nader bekend 9 (nvt) 20 (nvt) 0

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 341

Page 338: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

dus op dat leden van de kerken misstappen zoveel mogelijk in eigen kring probeerdenop te lossen. Daarbij hadden ze primair de zuiverheid van de avondmaalsgemeenschapop het oog. Rechtszaken moesten dan ook zoveel mogelijk worden vermeden. Hetvoorbeeld van Anne l’Eschevin en Louis de Sélandre laat dat ook zien. Pas toen de situatie onhoudbaar werd en Louis onvoldoende onder de indruk leek van de censuur-maatregel, kwam de overheid in beeld. De kerkenraad was zelfs de eerste die het stads-bestuur in seinde. Naast de zaak van Anne en Louis kunnen maar vier andere tuchtza-ken in de registers van de andere bestudeerde fora worden teruggevonden. Het gaat omdrie Waalse tuchtzaken en één van de Nederduitse gereformeerde kerk, wegens re-spectievelijk belediging, echtelijke mishandeling, uitgave van een ketters boek en op-nieuw echtelijke mishandeling. De eerste drie gevallen werden het eerst besproken inde kerkenraad. De predikanten en ouderlingen kwamen daarna zelf met het voorstelom de kwestie ook aan een wereldlijke rechtbank voor te leggen. Alleen in het laatstegeval hebben de betrokkenen de kerkenraad genegeerd. Dit kwam hen te staan op eenafhouding van het avondmaal. Hoe vaak geschilvoerende partijen te maken kregenmet stille tucht is niet na te gaan.

9.2.3 Forum hopping

Alles bij elkaar genomen hebben zeker vijf gerechtelijke en buitengerechtelijke instel-lingen zich beziggehouden met de huwelijksproblemen van Anne l’Eschevin en Louisde Sélandre. Het is de vraag in hoeverre dat gebruikelijk was. Wanneer de bestudeerdedatabanken aan elkaar worden gekoppeld, lijkt het mobiliseren van meerdere fora vooréén zaak veeleer een zeldzaamheid te zijn geweest. In 1664 kon bijna achtennegentigprocent van de zaken maar bij één instelling worden aangetroffen. Hierbij moeten ech-ter enkele kanttekeningen worden geplaatst. Zo zijn niet alle notarissen bestudeerd,waardoor attestaties van partijen die in een civiel proces verwikkeld raakten onopge-merkt kunnen zijn gebleven. Ook valt de overlap met gildenkwesties en de meeste neringen niet na te gaan en is onbekend hoe vaak partijen hun zaak aan buurtherenhebben voorgelegd. Verder moet rekening worden gehouden met stille tucht, bijvoor-beeld ten aanzien van kerkelijke lidmaten die, tegen de normen in, een proces voor dewereldlijke rechtbank waren begonnen. Het belangrijkst is echter dat veel eisers deuitspraak van bijvoorbeeld de vredemakers of de vierschaar niet afwachtten, maar hunproces op een zeker moment staakten. Zij kozen meestal voor een beëindiging van hetgeschil buiten de rechter om, eventueel met behulp van eigen gekozen bemiddelaars.Een afgebroken zaak kan dus wijzen op forum hopping, d.w.z. het inschakelen van meer-dere fora – in dit geval buitengerechtelijke tussenpersonen of scheidslieden. Het is ookmogelijk dat een aantal zaken zich vanzelf heeft opgelost.

De registers van de verschillende instellingen bevatten in 1664 honderdeenentwin-tig zaken die bij meerdere fora aanhangig zijn gemaakt. Bijna negentig procent daar-van kwam voor bij twee instellingen. De meest voorkomende combinatie werd ge-vormd door het college van vredemakers en de civiele vierschaar. Deze twee foramaakten samen tachtig procent uit van alle gevallen waarin twee instellingen werden

342 9 conclusies

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 342

Page 339: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

gemobiliseerd. Alleen bij beledigingen stapten partijen iets vaker eerst naar de notarisalvorens de vredemakers in te schakelen. Dat is opvallend, omdat notariële attestatiesvooral werden opgetekend met het oog op een eventueel proces voor de vierschaar.Mogelijk kozen de rekwiranten in deze zaken uiteindelijk toch voor het vredemakers-college in verband met de snelheid en de relatief lage kosten. Tien procent van de hon-derdeenentwintig zaken kon in de registers van drie fora worden gevonden. Hier wasgeen sprake van dominantie van één bepaalde combinatie. Eenderde van de betrokkenpartijen mobiliseerde achtereenvolgens de vredemakers, het notariaat en de civielevierschaar. Het laten optekenen van een notariële getuigenverklaring was bedoeld omeen rolprocedure te voorkomen. Nog eens eenderde stapte, na de vredemakers, pas tij-dens het proces voor de vierschaar naar de notaris. De attestaties hadden in deze geval-len de functie van bewijsvoering achteraf. Het inschakelen van vier fora was helemaalzeldzaam in 1664. Slechts één keer kon de combinatie worden gevonden van de Waal-se kerk, het notariaat, de vredemakers en de civiele vierschaar.

Daarnaast kwamen partijen met de rechters tweehonderdzevenentachtig keer eenverwijzing naar arbiters overeen. De betrokkenen beloofden dan om zich bij de uit-spraak van de scheidsmannen neer te leggen. De arbiters kregen vervolgens opdrachtom de partijen te horen en een oplossing op te leggen. De beslissing moest uiteindelijknog ter bekrachtiging aan de rechtbank worden voorgelegd, maar in de praktijk ge-beurde dit zelden. Geschilvoerende partijen kozen meestal voor externe arbiters. Voor-al juridische specialisten zoals advocaten, procureurs en notarissen waren populair. Ookvertrouwden ze hun zaak toe aan vertegenwoordigers van het vakgebied waar het ge-schil betrekking op had, zoals gildenbesturen of de gouverneurs en superintendentenvan een van de neringen. Bij burenkwesties was een verwijzing naar rooimeesters ge-bruikelijk. Een enkele keer, in drie procent van de gevallen, werden partijen gerenvooi-eerd naar hun buurtheer. Twee procent van de arbitrage namen de rechters zelf op zich.

Uit tabel 9.5 blijkt dat partijen, in verhouding tot de totale omvang van de ge-noemde rubrieken, voornamelijk meerdere fora mobiliseerden bij kwesties op het ge-bied van huwelijk en zedelijkheid. Dat wekt weinig verbazing gezien de ernst en de

9.2 geschilstrategieën 343

5 Bij gebrek aan gegevens kunnen 173 zaken niet nader worden gerubriceerd.

Tabel 9.5 Nadere onderverdeling van de zaken die in 1664 bij meerdere fora aanhangig zijn ge-maakt (notariaat, schutterij, lakennering, kerkenraden, vredemakers en civiele vier-schaar), eveneens weergegeven in percentages van de totale omvang van de rubrieken in1664 (resp. N* en %*).

Rubriek Meerdere fora Arbitrage5 Totale omvang

N % N % N* %*

Leerstellige zaken 0 0 0 0 8 0

Persoonlijke levenswandel 11 9 1 1 326 4

Huwelijk en zedelijkheid 7 6 0 0 53 13

Contracten en afspraken 103 86 113 99 2283 9

Totaal 121 100 114 100 2670 N.v.t.

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 343

Page 340: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

complexiteit van de geschillen in deze categorie. Voor het aanspannen van een procesvoor de civiele vierschaar waren goede bewijsmiddelen onontbeerlijk. Vandaar dat ei-sers in twee gevallen van echtelijke mishandeling en twee vaderschapsacties eerst eennotariële akte lieten optekenen, alvorens een procedure voor de vierschaar te beginnen.In één geval van echtelijke mishandeling stapten de betrokken eisers tussendoor ooknog naar het college van vredemakers. Verder was een conflict vanwege het schuttenvan huwelijkse geboden tweemaal aanleiding om meerdere fora te mobiliseren. Hier-bij schakelde een van de eisers eerst de notaris in, alvorens een rechtszaak voor de vier-schaar te beginnen; de andere maakte de kwestie eerst aanhangig bij het college vanvredemakers en startte daarna een rolprocedure. Eén overspelzaak was aanleiding voorzowel een crimineel als een civiel proces. Hierbij was de schout de eiser. De vierschaarbehandelde beide zaken op dezelfde dag, in vrijwel dezelfde bewoordingen. Het von-nis staat alleen in de criminele vonnisboeken. Het is niet duidelijk waarom deze zaakciviel en strafrechtelijk is vervolgd en waarom de vrouw van de gedaagde niet als eiseroptrad voor de civiele schepenbank.

In absolute zin hebben partijen de meeste instellingen ingezet bij schuldenkwesties.In 1664 stapten ze honderddertien keer naar twee fora, arbitrage meegerekend, en vijf-entwintig keer zelfs naar drie. Vierenveertig procent van de betreffende partijen kreegvan het college van vredemakers een verwijzing naar arbiters. De rest was na het procesvoor de vredemakers in beroep gegaan bij de civiele vierschaar. Acht procent hiervankwam voor de schepenbank alsnog een arbitragepoging overeen. Er zijn aanwijzingendat eisers die na het proces voor de vredemakers beroep aantekenden, tegelijk de vorde-ring tegen hun debiteur veranderden. Helaas is de eis maar in veertien zaken zowel ver-meld in de vredemakersboeken als in de dingboeken van grote zaken. In drie gevallenbleef de vordering exact gelijk, acht keer verhoogde de eiser het bedrag – met gemiddeldhonderdvijfenzestig gulden – en drie keer werd de eis verlaagd. De gemiddelde dalingovertrof overigens de stijging, maar dat komt omdat in één zaak een bedrag van twee-duizend gulden in hoger beroep werd teruggebracht tot duizend gulden.

9.3 Geschilvoerende partijen

9.3.1 Sociaal-economische achtergronden

Veruit de meeste geschilvoerende partijen kunnen worden gerekend tot de Leidse mid-denklasse van zelfstandige ambachtslieden, handelaren en winkeliers. Enige voorzich-tigheid is echter geboden, omdat in de periode 1664-1668 maar van veertig procent vande eisers en zestien procent van de gedaagden een beroep bekend is. Bovendien bestaatde groep eisers voor dertig procent uit procureurs die namens een onbekende ander op-traden. Toch is het onwaarschijnlijk dat de klerken van de verschillende fora systema-tisch specifieke beroepsgroepen verzuimden te noemen. Hoe het ook zij, hand- enloonarbeiders, zeelieden, soldaten en andere loonafhankelijken, laat staan bedeelden enbezitslozen komen niet of nauwelijks voor in de registers van de geschilbeslechtingsin-

344 9 conclusies

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 344

Page 341: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

stellingen. Zij hadden geen geld voor het voeren van processen. Daarnaast beschikten zeover onvoldoende overzicht om de beschikbare fora te mobiliseren, wat ook is te zienaan het geringe aantal pro-deoprocessen. De stedelijke elite, tot slot, is niet in alle regis-ters even goed vertegenwoordigd. Van notariële attestaties maakten de leden van dezegroep nauwelijks gebruik. Ook in de vredemakersboeken staan weinig hooggeplaatsteLeidenaren genoteerd. Mogelijk gaan zij schuil achter de vele namen van procureurs.

Het grote aandeel van zelfstandige ambachtslieden en handelaren in de bestudeer-de registers is verklaarbaar door hun sleutelrol in de vroegmoderne economie en hunkwetsbaarheid voor wanbetalers. Voor hen was het inschakelen van bijvoorbeeld hetcollege van vredemakers een goede manier om met debiteuren een betalingsregelingovereen te komen. Met name handelaren en winkeliers maakten daar gebruik van.Hun aandeel was bijna twee keer zo hoog als dat van neringdoenden. Verder waren am-bachtslieden en winkelhouders voor hun klandizie hoofdzakelijk afhankelijk van debuurt en daarmee van hun reputatie onder buurtbewoners. Ze waren daarom bereidom ver te gaan bij het verdedigen van hun goede naam. Maar juist ook voor deze groe-pen was het noodzakelijk om de tegenpartij niet te zeer van zich te vervreemden en hetop een gerechtelijk vonnis te laten uitlopen. Veel eisers moesten ook na het conflictmet de opponent verder, in de buurt, kerk of zakelijke relatie. Een vonnis kon ont-wrichtend werken. Bovendien was de uitkomst van een gerechtelijke procedure altijdonzeker. Dit verklaart voor een belangrijk deel de vele afgebroken zaken in de boekenvan de vredemakers en de civiele vierschaar.

Tabel 9.6 De beroepsstructuur van eisers (N=2786) en gedaagden (N=1149) voor de Leidse geschil-beslechtingsfora in de periode 1664-1668, uitgedrukt in percentages en vergeleken met ge-gevens uit de belastingcohieren van 1674.

Sector Eisers Gedaagden Situatie 1674

Vrij 36 11 7

Handel en verkeer 21 22 30

Nijverheid 19 38 33

Textiel 12 18 19

Overheid 5 1 2

Diensten 1 3 4

Landbouw <1 1 2

Overig 6 6 3

Totaal 100 100 100

Bron situatie 1674: Peltjes, Leidse Lasten.

Wanneer de beroepsgroepen worden verdeeld over sectoren – de geschilvoerende par-tijen uit de veelal achttiende-eeuwse gildenregisters niet meegerekend – blijkt de aan-getroffen stratificatie hier en daar kleine verschillen te vertonen met het algemene beeldin Leiden. Zo is de vrije sector oververtegenwoordigd in de periode 1664-1668. Dit kanworden toegeschreven aan de eerder genoemde inzet van procureurs voor het college van

9.3 geschilvoerende partijen 345

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 345

Page 342: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

vredemakers. Deze procesvertegenwoordigers werden mogelijk vooral ingeschakelddoor lieden uit nijverheids-, textiel- en handelskringen, die onder de eisers naar verhou-ding minder vaak voorkwamen. Zij daagden vooral neringdoenden. De opvallende om-vang van de overheidssector onder de eisers komt op het conto van de substituut-schou-ten en dienaren van justitie die kleine vergrijpen door de vredemakers lieten berechten.

9.3.2 Man/vrouw-verhoudingen

Veruit de meeste eisers en gedaagden waren mannen. Gemiddeld bedroeg het manne-lijk overwicht drieëntachtig procent, zowel onder de eisers als de gedaagden. Mannenwaren formeel de enigen die zelfstandig processen mochten voeren. Vrouwen dienden,vrijgezel, getrouwd of weduwe, een voogd in te schakelen die namens hen voor derechtbank optrad. Maar in de praktijk gebeurde dit zelden. Veel alleenstaande vrou-wen spanden zonder hulp een proces aan voor het college van vredemakers. Ook lietenze op eigen titel notariële getuigenverklaringen optekenen. Met name zaken op het ge-bied van huwelijk en zedelijkheid kende een bovengemiddeld aantal vrouwelijke ei-sers. De vrouwen stelden zich te weer tegen mannen om van hen de kraamkosten en deopvoeding van buitenechtelijke kinderen vergoed te krijgen. Ook bij echtelijke pro-blemen schroomden de vrouwen niet om hun man – normaal gesproken hun vastevoogd – voor de rechter te dagen. Het hoge aandeel mannen in de verschillende regis-ters moet daarom veeleer worden toegeschreven aan de dominantie van financiële ge-schillen. Deze problemen hadden gevolgen voor het hele huishouden, waardoor hetlogisch was dat, gezien de toenmalige normen, de man zijn gezin vertegenwoordigdevoor de rechtbank. Mannen administreerden de goederen van het huishouden, slotencontracten en beheerden de boedel. De vrouwen die debiteuren of huurders voor derechter sleepten, waren doorgaans weduwe.

Tabel 9.7 laat enkele afwijkingen zien van het hierboven geschetste patroon. Zo ishet aantal mannen dat een zaak aanspande bij het college van vredemakers op het ge-bied van de persoonlijke levenswandel naar verhouding klein. Dit komt door het hoge

346 9 conclusies

Tabel 9.7 Het percentage mannen (M) en vrouwen (V) onder eisers (E) en gedaagden (G) in de rubrieken kerkelijke zaken, persoonlijke levenswandel, huwelijk en zedelijkheid en af-spraken en contracten (1664; 1664-1668).

Forum Kerkelijke zaken Persoonl. levensw. Huwe. & Zedelijkh. Afspraken & contr.

E G E G E G E G

M V M V M V M V M V M V M V M V

Vredem. – – – – 52 48 51 49 57 43 43 57 83 17 85 15

Vierschaar – – – – 93 7 85 15 52 48 68 32 86 14 88 12

Notaris – – – – 76 24 79 21 39 61 68 32 77 23 82 18

Burenkw. – – – – – – – – – – – – 84 16 97 3

NDGeref – – 70 30 – – 75 25 – – 39 61 – – – –

Waalse k. – – 48 52 – – 79 21 – – 57 43 – – – –

Doopsgez. – – 100 0 – – 53 47 – – 33 66 – – – –

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 346

Page 343: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

aandeel beledigingszaken. Deze werden in ongeveer de helft van de gevallen doorvrouwen aanhangig gemaakt. Vermoedelijk waren de meeste van hen ongehuwd. Zijmoesten zich verdedigen tegen opmerkingen over hun seksuele moraal, die overigensvaak door andere vrouwen werden gemaakt. Ook in de notulen van de verschillendekerkelijke instellingen is de dominantie van mannen kleiner. Met name op het gebiedvan huwelijk en zedelijkheid kregen vrouwen eerder te maken met tucht. De Neder-duitse gereformeerde kerkenraad was erg gespitst op voorechtelijke seksualiteit, watbij vrouwen eerder opviel. De opzichters van de Waalse kerk werden vaker geconfron-teerd met problemen binnen het huwelijk. Daarnaast trad de Waalse kerk op bij ge-loofsafval, bijvoorbeeld wanneer vrouwen het katholieke geloof van hun echtgenotenaannamen. De afvalligen pleegden verraad aan de gemeenschap en richtten hun eigenziel te gronde. De dienaarschap van de doopsgezinde gemeenschap tilde om dezelfderedenen zwaar aan huwelijken buiten de eigen groep.

De mannelijke dominantie was het grootst in de kwestieboeken van de gilden, de la-kennering en de schutterij. Bij de schutterij was het aandeel mannen honderd procent,bij de gilden en de lakennering was dat respectievelijk tweeënnegentig en zevenen-tachtig procent. De schutterij was zonder meer een mannenbolwerk. Tot op zekerehoogte gold dat ook voor de gilden. Toch stonden ook vrouwen op de ledenlijsten vangilden, zij het niet bij alle bestudeerde corporaties. Ook konden bijvoorbeeld wedu-wen van apothekers en chirurgijns het werk van hun overleden echtgenoot voortzet-ten. Ze moesten dan wel een goed opgeleide meesterknecht in dienst nemen.6 In de tex-tielindustrie werkten vrouwen voornamelijk als wevers, spinners en anderelaagbetaalde loonafhankelijke beroepen.7 Zij waren zelden in de positie van crediteurof textielproducent. De vrouwen die voorkwamen in de kwestieboeken van de gildenof de lakennering waren vrijwel allemaal weduwen die het ambacht van hun man con-tinueerden. Slechts één biddersweduwe klopte bij het gildenbestuur aan om geld voorde begrafenis van haar man.

9.4 Slotbeschouwingen

De registers van de bestudeerde geschilbeslechtingsfora laten bijzonder veel conflict-stof zien. Bij de gerechtelijke en buitengerechtelijke instellingen zijn in de onder-zochte periode vele tienduizenden kwesties aanhangig gemaakt over zeer uiteenlo-pende onderwerpen. Het totaal aantal conflicten dat hieraan ten grondslag lag, isvermoedelijk nog veel groter.8 Ondanks het grote aantal conflicten liep het juridischesysteem in Leiden nergens vast. Dat had zowel te maken met de aanpassingen door hetstadsbestuur als met het creatieve gebruik van de beschikbare middelen door de ge-schilvoerende partijen. Het mobiliseren van civiele instellingen was in veel gevallengeen uiterste middel, zoals Dinges dat zag bij de criminele rechtspraak. Het was een

9.4 slotbeschouwingen 347

6 Vrouwen zijn bij de vier bestudeerde gilden alleen, en dan nog uiterst spaarzaam, aangetroffen op de ledenlijsten van de apo-

thekers en de chirurgijns. Vgl. Schmidt, Overleven na de dood, 143.

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 347

Page 344: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

frequent gebruikt onderdeel van het totale repertoire van onderlinge sociale controle,waarbij het hervinden van een sociaal evenwicht voorop stond. Civiele fora waren voordat doel het meest geschikt. Eisers brachten zelfs zaken die crimineel konden wordenvervolgd voor de civiele rechtbank. Het ging hen niet om bestraffing van de ander,maar om een oplossing die voor beiden uiteindelijk tot tevredenheid zou leiden. Degedaagde kon daarin meegaan door zich soepel op te stellen, te verschijnen voor de be-treffende instelling en, bijvoorbeeld bij financiële kwesties, schuld te bekennen. De ge-ringe omvang van forum hopping wijst ook in die richting. Hoe langer de trajecten warenen hoe meer fora erbij betrokken werden, des te moeilijker was het om de zaak op telossen. Hierbij moet wel worden aangetekend dat instrumenteel forumgebruik in belangrij-ke mate slechts bereikbaar was voor economisch zelfstandigen.

Door het bestuderen van de registers van geschilbeslechtingsinstellingen is een zovolledig mogelijke indruk verkregen van de geschilbeslechtingsdelta in een vroegmodernestad. Een complete delta is niet te geven. Informele circuits van zelfhulp, onderhande-ling en bemiddeling blijven buiten beeld. Mogelijk kunnen andere bronnen, zoals to-neelstukken, dagboeken en overige egodocumenten het plaatje completeren. Dan ishet wellicht ook mogelijk om de rol van familie bij geschilbeslechting nader uit te wer-ken. Het bestuderen van verwantschapsrelaties tussen de betrokkenen vereist intensiefgenealogisch onderzoek. De voortschrijdende automatisering bij veel archieven maaktdit werk eenvoudiger. Tot slot kan het onderzoek naar instrumenteel forumgebruik een ver-volg krijgen voor een andere periode of plaats. Leiden is steeds gebruikt als voorbeeld,niet als representatieve stad voor de Republiek of het gewest Holland. Ook kan het on-derzoek worden uitgebreid met beroepinginstanties buiten de stad, zoals het Hof vanHolland. Veel zaken worden daarin overigens niet verwacht. De kwesties die het ge-rechtshof haalden vormden slechts het topje van de ijsberg. Veruit de meeste geschil-len werden op lokaal niveau afgehandeld.

348 9 conclusies

7 Kloek, ‘Vrouwenarbeid’, 74-77.

8 Vgl. Velthoven, Geschilbeslechtingsdelta, 139; Verkruisen, ‘Geschillen, geschilprocessen en rechtspraak’, 691; Kagan, ‘A golden

age of litigation’, 159.

06008_hoop_H09 22-05-2006 11:18 Pagina 348

Page 345: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Bijlage 1

1.1 Leidse buurten vergeleken met andere steden

Buurten in Leiden waren niet de enige in de Republiek die in toenemende mate te maken kregen met over-heidsmaatregelen die hen beheersbaar en dienstbaar moesten maken. En er waren meer overeenkomstenmet buurtcorporaties in andere steden, zoals Delft, Den Haag, Haarlem en Utrecht. Verschillen waren ervanzelfsprekend ook. Hoe uniek waren de Leidse buurten? Enkele buurtreglementen naast elkaar leg-gend, valt allereerst op dat de benaming voor buurtbestuurders per stad verschilde. In Leiden associeerdemen buurtbestuurders vanouds, zoals in de gebuurte ‘Prielij’, met feodale heersers, die voorzien van ra-den, thesauriers en een knecht over de gebuurten regeerden. De Utrechtse en Delftse buurtcorporaties le-ken zich meer te spiegelen aan het stadsbestuur en kenden naast de schout nog buurmeesters, schepenen,een secretaris en een bode. Utrecht had verder nog twee cameraars of penningmeesters, een provoost enenkele ‘clauditen’ of jongst aangekomen buren die als bode functioneerden. In Haarlem en Den Haagkwam de organisatie van buurtbesturen het meest overeen met die van gilden. Aan het hoofd van Haagsebuurten stonden dekens die werden bijgestaan door hoofdmannen, een secretaris en een knecht; in Haar-lem werden dekens geflankeerd door vinders, die de buurtgelden beheerden, raden en een knecht. Ookkwamen in één buurt, die van de Koningstraat, nog een schout, koning, een provoost, een president entwee schepenen voor, wier taken hoofdzakelijk ceremonieel waren.1

Belangrijker dan verschillen of overeenkomsten in naamgeving zijn parallellen en afwijkingen in bepa-lingen. Zo betaalde men in alle steden bij de aankoop van een huis een zeker bedrag aan de buurt. In Leidenen Haarlem werden ook huurders geacht bij aanvang van hun huurcontract een bepaalde som geld te done-ren, de zogeheten verering. Beide bedragen golden in laatstgenoemde steden direct als entreegeld. Lidmaat-schap was zodoende verplicht voor alle inwoners van een buurt. Buurtcorporaties in Delft, Den Haag enUtrecht kenden een apart bedrag voor lidmaatschap. Gebuurten kregen verder inkomsten bij huwelijken.Sommige Haagse buurten vroegen ook bij geboorten een verering, terwijl een buurtcorporatie in Haarlem,vóór de uniformering van 1649, geld eiste bij een buitenechtelijke zwangerschap. Andere van Leiden afwij-kende inkomsten waren vereringen bij erfenissen in Utrecht, Delft en Haarlem, en bij terugkeer van een be-devaart, zoals in Delft was vastgesteld. Laatst genoemde bepaling is opmerkelijk, aangezien de buurtbrief in1611, dus ver na de reformatie, is opgesteld en de bewuste buurt niet als katholiek bolwerk te boek staat.2

Regels met betrekking tot begrafenissen waren in alle steden min of meer gelijkluidend. De naaste bu-ren dienden te helpen bij het dragen van doden en alle buurtbewoners moesten, op uitnodiging van debuurtknecht, bij elke graflegging aanwezig zijn, zieken, ouden van dagen en elders verblijvenden uitge-zonderd. Alleen de hoogte van boetes op afwezigheid bij een teraardebestelling verschilde. Daarnaast werdin Haarlemse en sommige Haagse buurten een beloning uitgereikt aan de dragers. In Leiden en Utrechtkonden nabestaanden de buurtkas naar vermogen een schenking doen, andere steden lieten dit afhangenvan de leeftijd van de dode en de gewenste graflegging.3 Ook opvallend is dat in Leiden, in tegenstelling totde andere genoemde plaatsen, niet iedere buur bij een begrafenis aanwezig hoefde te zijn; één afgevaardig-de van ieder huisgezin volstond. Net als in Haarlem kon in Leiden de draagplicht worden afgekocht.

1 Zie voor Delft: GAD, HS 38 B 1 54, zie opschrift; voor Den Haag: Van Rappard, ‘De ’s Gravenhaagsche buurten’, 115-122; voorHaarlem: Dorren, Het soet vergaren,. 33-38; voor Utrecht: Bogaers, ‘Geleund over de onderdeur’, 346vv. De opmerking in BevochtenEendracht dat buurten het bestuur van een stad nabootsten verdient dus aanvulling (Frijhoff & Spies, Bevochten eendracht, 211).2 Vgl. Van der Vlis, Leven in armoede, 86, 238-241.

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 349

Page 346: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De meeste buurtcorporaties kenden verder nog min of meer overeenkomstige bepalingen met betrek-king tot handhaving van rust en vrede in de buurt. Zo was het in gebuurten in Delft, Den Haag, Haarlemen Leiden strafbaar om te vechten, buren te beledigen en ruzie te maken. Het reglement van ‘Snippen-vlucht’ in Utrecht bevat geen regels voor het bewaren van de algemene sociale orde, hoewel de Utrechtsebuurt wel een provoost had die overtreders van de ordonnanties voor het buurtgerecht moest brengen.4

Alvorens nader op overeenkomsten en verschillen in te gaan, zullen eerst de diverse schenkingen en boe-ten van de genoemde buurten naast elkaar worden gelegd. Dit overzicht is noodgedwongen slechts eenruwe schets. Alleen Haarlem en Leiden hadden een algemene buurtkeur; de overige steden kenden eengrote verscheidenheid aan buurtcorporaties, waarvan lang niet alle reglementen zijn overgeleverd. Debuurtkaarten van Den Haag en Utrecht zijn bovendien bestudeerd aan de hand van secundaire literatuur.De conclusies die uit onderstaande tabellen kunnen worden afgeleid, zijn daarom slechts voorlopig.

Tabel 2.3 Vergelijking van de voorgeschreven hoogte van vereringen, uitgedrukt in stuivers, inbuurten in Leiden, Delft, Den Haag, Haarlem en Utrecht.

Verering Leiden5 Delft6 Den Haag Den Haag Haarlem7 Utrecht8 Gem.hoogste laagste

Entree - 15 50 10 - 25 25Huiskoop9 40 10 60 120 11 15 12 40 13 30 51Huishuur14 3 15 - - - 20 - -Huwelijk Var. 40 60 20 Var. 16 Var. 40Geboorte - - 20 12 - - 16Erfenis - 40 17 - - Var. 18 Var. -Bedevaart - 30 - - - - -Begrafenis Var. 23 19 30 Var. Var. Var. -

Bronnen: voor Delft: GAD, HS 38 B 1 54; voor Den Haag: Van Rappard, ‘De ’s Gravenhaagsche buurten’,140-145; voor Haarlem: AK, SAH, LK 7-4-10-4; voor Leiden: KB, Q 281:8; voor Utrecht: Wagenaar, ‘Overbuurten’, 301-303.

350 bijlagen

3 In Haarlem werd ook onderscheid gemaakt naar plaats (op een kerkhof of in een kerk) en vorm (met enkele of dubbele baar,met lange of korte mantels). Zie RANH, SH, LK 7-4-10-4, artikel 11.4 In ‘Snippevlucht’ mocht men elkaar niet voor leugenaar uitmaken (Wagenaar, ‘Over buurten’, 303 (art. 19)).5 Generale ordonnantie (1620).6 ‘Zuijt-Oosthouck van de Noordsijde van de gasthuijslaen tot de huijsinge van den Hoijwagen toe excluijs’ (1611).7 Generale ordonnantie (1649).8 ‘Snippenvlucht’ (1630).9 Uitgaande van een koopprijs van 1500 gulden.10 De bepalingen van de Leidse generale buurtordonnantie ten aanzien van huiskoop kenden evenals die van Haarlem een aande huisprijs gerelateerde verering. Alleen lag in Leiden de openingsschaal niet op 500 gulden, maar op 600 gulden en moest bo-ven de 2000 gulden bij iedere 1000 gulden 10 stuivers worden betaald.11 ‘Hofbuurt’ (1635): voor aankoop van huizen onder de 1200 gulden moest 60 stuivers worden vereerd. Voor huizen boven de1200 gulden het dubbele.12 ‘Princegracht’ (1726): voor iedere 1000 gulden moest 10 stuivers worden betaald.13 Voor huizen met een aankoopprijs van onder de 500 gulden moest 20 stuivers worden neergeteld; huizen tussen de 500 en1000 gulden kostten 30 stuivers. Bij aankopen tussen de 1000 en 2000 gulden betaalde men 40 stuivers. Bij iedere 100 gulden bo-ven de 2000 guldengrens moest 2 stuivers extra worden betaald.14 Uitgaande van een gemiddelde huurwaarde van 71 gulden. In 1668 bedroeg de gemiddelde verponding in de Leidse buur-ten ‘Billenburg’ en ‘Prinsdom van Letterrijck’ samen 8 gulden en 17 stuivers; de verpondingen bedroegen 12,5% van de huur-waarde (zie Bos & Van Maanen, Fiscale bronnen, 13).15 Bij aanvang van een huurovereenkomst moest men 0,25 stuiver per 6 gulden van de huurprijs betalen.16 Variabel en afhankelijk van het vermogen dat de gehuwden samen bezaten: bij een vermogen tot 600 gulden vereerden deechtelieden samen 20 stuivers; bij een vermogen van 600-1000 gulden lag de verering op 30 stuivers en bij een vermogen van bo-ven de 1000 gulden moesten 60 stuivers worden betaald. Huishoudens met een substantieel hoger vermogen volstonden meteen verering van 12 gulden.17 Bij erfenissen die meer dan 100 gulden bedroegen.18 Als werd geërfd van iemand in de tweede graad of hoger moest bij een bedrag tussen de 100 en 500 gulden 15 stuivers wor-den betaald, bij 500-1000 gulden 30 stuivers en bij 1000-2000 40 stuivers. Bij bedragen boven de 2000 gulden moest voor iedere100 gulden 2 stuivers worden neergeteld.

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 350

Page 347: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

De geüniformeerde boetes en vereringen in Leidse buurten waren, zo volgt uit de tabellen 2.3 en 2.4, niethoog en niet laag. Opvallend is wel dat boetes op absentie bij een begrafenis of op verzuim van de plichteen dode te dragen relatief laag waren, terwijl sancties op twist en vechten boven het gemiddelde lagen.De Leidse overheid zag in buurten niet zozeer een instelling van gemeenzaamheid, maar van sociale con-trole. Daarbij moet worden aangetekend dat ook de buurtbrief van ‘Prielij’ een groot verschil kende tus-sen de omvang van boetes voor afwezigheid bij begrafenissen en voor geschillen tussen buren. De genera-le buurtordonnantie sloot dus in zekere mate aan bij oude buurtbrieven.20 Toch werd in de reglementenvan ‘Prielij’ alleen in de laatste bepaling ingegaan op ingrijpen bij buurttwisten, terwijl de algemenebuurtkeur hiermee opende. De stad onderstreepte zo de sociale-controlefunctie van buurten en maaktedeze tot een nieuwe bestuurslaag aan de onderkant van de stedelijke hiërarchie om de overige gerechtelij-ke instanties te ontlasten.

Tabel 2.4 Vergelijking van de voorgeschreven hoogte van sancties, uitgedrukt in stuivers, in buur-ten in Leiden, Delft, Den Haag, Haarlem en Utrecht.

Boete Leiden21 Delft22 Den Haag Den Haag Haarlem 23 Utrecht 24 Gem.hoogste laagste

Niet betalen Dubbele 15 + Verlies Executie 26 Dubbele – –van boetes boete en royeren buurt- boete en

(kosten v.) schap25 (kosten v.)exec. executie.

Vechten 24 – – – Var. 27 – –Verstoring Verwijde- 3 5 28 3 29 Verwijde- Corr.buurt- 4maaltijd ring ring schoutTabak tijdens – – ? 30 ? 31 - 6 –hofVerzuim 3 10 12 32 6 33 Var. 34 15 9draagplichtVerzuim 1,5 6 35 6 6 3 3 36 4presentie begrafenisSlaan echt- 50 6 60 37 10 38 – – 32genote

bijlage 1 351

19 Bij mensen met een leeftijd tot 18 jaar moest 15 stuivers worden betaald; bij mensen boven de 18 diende 23 stuivers te wor-den afgedragen. Als beide ouders nog in leven waren moest 60 stuivers worden betaald.20 Voor absentie bij begrafenissen moesten in ‘Prielij’ twaalf penningen hollantsch worden betaald (driekwart stuiver) en bijeen geschil een varkensschouder van vijf pond (in de generale buurtkeur werden respectievelijk 1,5 stuiver en een ham van 12pond geëist welke gelijkstond aan 2,5 gulden).21 Idem (1620).22 ‘Zuijt-Oosthouck van de Noordsijde van de gasthuijslaen tot de huijsinge van den Hoijwagen toe excluijs’ (1611).23 Generale ordonnantie (1649).24 ‘Snippenvlucht’ (1630).25 ‘Oostnoordendijk’ (1706).26 ‘Oude Molstraatbuurt’ (1733).27 Bij een gevecht met een wapen betaalde men 200 stuivers; bij vuistgevechten 60 stuivers.28 ‘Hoogstraat’ (1617).29 ‘Oost-Westeinde’ (1650).30 Van Rappard, ‘De ‘s Gravenhaagse buurten’, 158.31 Ibidem.32 Idem, 188.33 Ibidem.34 Bij verzuim van de draagplicht betaalde men het gederfde draagloon (6 stuivers voor een begrafenis met lange mantel, 3stuivers voor een begrafenis met korte mantel en 12 stuivers voor een begrafenis met een dubbele baar).35 Boete geldt bij een begrafenis van een volwassene; in geval van een minderjarige was de boete 3 stuivers.36 Als een kind werd begraven was de verschuldigde boete twee stuivers.37 ‘Vlamingstraat’ (1746).38 ‘Oost-Westeinde’ (1650).

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 351

Page 348: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Boete Leiden21 Delft22 Den Haag Den Haag Haarlem 23 Utrecht 24 Gem.hoogste laagste

Slaan echt- 100 6 120 40 30 41 – – 64genoot39

Buurtheer 40 10 120 42 60 43 40 – 54passerenVerzuim – – – – – 4 –ijsbijtenTe lang 60 pp – – – 20 pp 12 31doorhovenVerzuim – – – – – 6 –collecte

Bronnen: voor Delft: GAD, HS 38 B 1 54; voor Den Haag: Van Rappard, ‘De ’s Gravenhaagsche buurten’,140-145; voor Haarlem: AK, SAH, LK 7-4-10-4; voor Leiden: KB, Q 281:8; voor Utrecht: Wagenaar, ‘Overbuurten’, 301-303.

De gebuurte van de Gasthuislaan in Delft legde op eenzelfde wijze nadruk op de sociale orde in de buurt.Volgens het eerste artikel van de buurtbrief mocht niemand een ander de vrede aanleggen of wegens be-ledigingen voor de rechtbank dagen, tenzij ze hun geschil eerst aan de keizer, schout of burgemeester vande buurt ter bemiddeling hadden voorgelegd. Deze vaststelling werd vervolgens, net als in Leiden, uitge-werkt in boetebepalingen met betrekking tot slaande ruzies tussen echtgenoten en het veroorzaken vanburengerucht. Toch is er een belangrijk verschil met de Leidse keur. De Delftse boetes waren aanzienlijklager. Mogelijk waren hoge boetes in kleine buurten niet nodig omdat de sociale controle er groter was.De Delftse gebuurte besloeg maar een deel van één straatzijde. Ook werd de kaart ondertekend doorslechts dertien mensen. Verder was de Gasthuislaan een relatief arme straat. Helaas ontbreken reglemen-ten van andere Delftse buurten, waardoor een vergelijking met grotere of rijkere gebuurten is uitgesloten.Maar waarschijnlijk kunnen de verschillen met Leiden beter worden verklaard uit het feit dat in Delftbuurtcorporaties niet als een verlengstuk van het stadsbestuur werden beschouwd waaraan allerlei con-trolerende taken werden gedelegeerd. De geciteerde bepaling van de Gasthuislaan wijst op een zelfvoor-zienend karakter van de buurt, waardoor het inroepen van rechters als ongewenst werd beschouwd. Bu-ren mochten niet eigenmachtig erfscheiders binnen het buurtterrein halen zonder daarvan hetbuurtbestuur in kennis te stellen. In Leiden ontbrak deze bepaling.44

De gebuurten van Haarlem kregen in september 1649 van stadswege een algemene buurtkeur aange-meten. Deze leek opvallend veel op de ordonnantie van Leiden. Enkele bepalingen waren zelfs letterlijkhetzelfde. Dit komt omdat de Leidse keur model heeft gestaan voor die van Haarlem.45 Toch wijkt deHaarlemse buurtkeur op belangrijke punten af van die van Leiden. Een aantal van deze verschillen kan

352 bijlagen

39 Hierbij gaat het in Den Haag en Leiden om vrouwen die hun man slaan. In de Delftse keur betalen man en vrouw als echt-paar de dubbele boete als de vrouw ‘wederomme smijt’. De boete is dus voor beiden gelijk.40 ‘Hofbuurt’ (1635).41 ‘Hoogstraat’ (1617).42 Zie noot 40.43 Zie noot 41.44 GAD, HS 38 B 154, art 1,2. Vgl. Van der Vlis, Leven in armoede, 228,229. In rechtsantropologische studies wordt een verband ge-legd tussen de hoeveelheid sociale controle en de sociale afstand tussen leden van een groep. In een kleine relatief gesloten ge-meenschap hebben mensen meerdere banden met elkaar, de onderlinge interactie is groot en de omloopsnelheid van infor-matie is dan groot. (zie Griffiths, ‘Sociale controle’, 754-762).45 Haarlem kreeg in 1596 een exemplaar van de Leidse buurtkeur van 1593 (Koppenol, Leids heelal, 60). Maar de geüniformi-seerde keur van 1649 lijkt vooral op de Leidse keur van 1620 te zijn gebaseerd. Het eerste artikel en de laatste drie zijn in beideordonnanties woordelijk hetzelfde. De bepaling op het ‘gebuurte houden’ is eveneens vrijwel identiek. In het artikel op ‘onge-neucht in gemeen vergaderingen’ kende de keur van Haarlem wel en die van Leiden geen nadere bepaling over ‘injuriëren’ tij-dens een hoving. Ook de regels omtrent ‘coopmanschappen in gemeen vergaderingen’ zijn – op de boeteclausule na – gelijk-luidend. Dit veronderstelt dat de Haarlemse overheid de Leidse buurtkeur van 1620 als voorbeeld heeft genomen en daarintypisch Haarlemse bepalingen uit de eigen buurtreglementen heeft verweven.

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 352

Page 349: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

worden verklaard uit de eigen Haarlemse buurttraditie.46 Zo kenden Haarlemse buurten zoals gezegd eendeken en vinders in plaats van een heer en thesauriers. Verder was in de algemene ordonnantie van Haar-lem het aantal vastgestelde schenkingen aan de buurt groter. Zo moest ook in geval van erfenissen enopenbare verkoop van onroerend goed een gift worden gedaan. Het aantal begrafenisvoorschriften waskleiner dan in Leiden. Belangrijker lijkt echter dat het Haarlemse stadsbestuur de buurten minder leek tewillen controleren. De bepalingen inzake geschilbeslechting kregen een minder prominente plek in dekeur. Bovendien ontbrak het artikel over de aanpak van huwelijkstwisten. De dekens van Haarlemsebuurten moesten, evenals de buurtheren van Leiden, een register bijhouden van hun buurtbewoners. Zekregen echter geen rol toebedeeld in de armenzorg. Bovendien hoefde het buurtregister niet op gezettetijden aan het stadsbestuur ter inzage te worden gegeven. Het meest opvallend is misschien nog dat in Lei-den de heren werden gekozen door het stadsbestuur, uit een voordracht van de huishoudende buren, ter-wijl in Haarlem de vinders de deken kozen, waarna de burgemeesters de keuze overigens nog wel moes-ten bekrachtigen.

Toen op vijftien december 1670 de Haarlemse buurtkeur opnieuw werd afgekondigd, waren de mees-te bepalingen ongewijzigd gebleven. Wel werden buurtmaaltijden volledig afgeschaft en moest de buurt-kas onder de buurtbewoners worden verdeeld. Deze maatregel kwam, zo heeft Dorren laten zien, niet uitde lucht vallen. Al vanaf het einde van de zestiende eeuw richtte de gereformeerde kerkenraad van Haar-lem zich met enige regelmaat tot de stedelijke overheid met klachten over uitwassen tijdens het hoven. Deeerste echte maatregelen tegen buurtmaaltijden werden echter pas in 1636 genomen toen niet meer opzon- en feestdagen mocht worden gefeest. Vanaf de jaren zestig werd het houden van buurtmaaltijdensteeds moeilijker gemaakt. Gebuurten moesten vooraf toestemming vragen om te hoven en gelijktijdigtwintig gulden belasting betalen ten behoeve van het kort tevoren opgerichte Arme-kinderhuis. HetHaarlemse buurtleven werd zodoende steeds meer aan banden gelegd.47

Ook in Utrecht kregen buurten te maken met religieus getinte ordonnanties tegen buitensporig ge-drag tijdens buurtmaaltijden. Deze maatregelen hielden aan tot 1600. Vervolgens werden vereringen bijbegrafenissen zwaar fiscaal belast, waardoor ze steeds minder voorkwamen en de buurtkassen leger wer-den. Vanaf 1658 pakte het stadsbestuur de buurtbijeenkomsten zelf aan. Gebuurten mochten nog slechtsom de drie jaar een ‘vriendelijke maaltijd’ houden en dan nog onder allerlei beperkingen. Er mocht bo-vendien geen geld meer voor worden ingezameld. Volgens Bogaers diende dit alles om de greep op hetbuurtleven te vergroten, dat zich tot dan toe grotendeels buiten de wetgevende bevoegdheid van de over-heid had voltrokken.48 De maatregelen droegen deels onmiskenbaar sporen van de zogeheten Nadere Re-formatie, een beweging die bijbelse en kerkelijke geloofsregels vertaalde naar het dagelijkse leven. Buurt-feesten gaven aanleiding tot ‘zondig’ gedrag en moesten dus bestreden worden. Maar het stadsbestuurhad niet alleen religieuze motieven. Ook de maatschappelijke onrust die vergaderingen van buren kon-den opleveren, was de overheid een doorn in het oog.

Uit de buurtreglementen van Den Haag valt af te leiden dat gebuurten daar pas in de achttiende eeuwgeconfronteerd werden met inmenging van hogerhand. In 1728 bepaalde het stadsbestuur dat buurtbe-stuurders moesten worden ingezet bij de bestrijding van armoede. Dekens dienden vanaf 1750 te noterenhoeveel geringe, arme of eerlijke nering- en ambachtdoende lieden woonachtig waren in hun buurt. Tienjaar later moesten zij ook bijhouden wie een akte van admissie hadden. Het stadsbestuur keerde iederebuurt die ook daadwerkelijk een register bijhield een jaarlijkse premie uit van tien gulden. Nadien werddeze opdracht aan de gebuurten regelmatig herhaald en aangescherpt. Waarschijnlijk verzuimden veelbuurtbestuurders hun nieuwe plichten.49

bijlage 1 353

46 De Haarlemse overheid bestudeerde hoogstwaarschijnlijk net als die van Leiden vooraf de nodige buurtkeuren (Dorren, Hetsoet vergaren, 63).47 Idem, 61vv. Zie ook Temminck, ‘Oude indelingen van Haarlem’, 193.48 Bogaers, ‘Een kwestie van macht’, 116, 117, 122. Merk op dat de nieuwe hoof-frequentie in Leiden zelden werd gehaald (vgl. hoofdstuk 2, par. 2.4.1).49 Van Rappard, ‘De ‘s Gravenhaagsche buurten’, 132-134.

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 353

Page 350: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Bijlage 2

Spreiding van rijk en arm in twee Leidse buurten, afgemeten aan de aanslagen voor de onroerend-goed-belasting (verponding) per woning (1668).

Bron: SAII, Kohieren van de verponding en de stedelijke recognities, inv. 3534, p. 271-285.

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 354

Page 351: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

bijlage 2 355

Bron: SAII, Kohieren van de verponding en de stedelijke recognities, inv. 3534, p. 105-105v, 114-115v, 126-126v.

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 355

Page 352: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Geraadpleegde archieven

RAL Regionaal Archief Leiden.

ADG 14. Archief van de doopsgezinde gemeente.1 Notulen van de Vlaamse doopsgezinde gemeente in Leiden ((1661) 1664-1701).4 Resolutieboek Waterlandse gemeente (1670-1701).77 Doos met geschreven geschiedenis van de Vlaamse doopsgezinde gemeente (1612-1947).109 Algemene zaken betreffende armenzorg (1653-1934).110 Algemene doopsgezinde sociëteit (1647-1934).

SAI 501. Stadsarchief van Leiden 1 (1253) (1290-1573).388-389 Aflezingboeken (1528-1574).

SAII 501A. Stadsarchief van Leiden 2 (1574-1816).9 Keurboek (1583).10 Ontwerpkeurboek (1607).12 Keurboek (1658).14-24 Aflezingboeken (1578-1675). 43 Register Diversorum (1628-1772).45-123 Gerechtsdagboeken (1587-1753).153-156 Burgemeestersdagboeken (1657-1672).189-190 Burgemeesters- en gerechtsdagboeken van publieke zaken (1648-1672).249-252 Kladresoluties en –beschikkingen van gerecht en burgemeesters (1661-1671).726 Stukken betreffende het schoutambt (1577-1703).751-753 Eedboeken (tweede helft zeventiende eeuw tot achttiende eeuw).1073 Instructie voor twee onderschouten (begin 17e eeuw).1216-1217 Registers van aanstellingen van heren van gebuurten (1601-1735).1220 Verslag van een besogne over herindeling van de gebuurten (1602).1221 Ingekomen stukken van heren van de gebuurten (1607-1609, 1650, tweede helft 17e eeuw).1969 Rapport betreffende de brouwnering en de fraude met de bieraccijns (1607).3358 Registers van kerkelijke zaken (1580-1615).3417 Stukken betreffende kerkelijke geschillen (1579-1599).6567 Request van drie notarissen om het werk van beunhazen tegen te gaan (1652).6958 Vergunning voor het oprichten van de gebuurte Nieuwgesticht (1616).6959 Kasboek van ‘Prince van letterrijck’ (1622-1675).6960 Kasboek van ‘Billenburg’ (1653-1696).6962 Kasboek van ‘Vredenburg’ (1704-1796).6963 Kasboek van ‘Koeyenburgh’ (1705-1796).

ONA 506. Oud Notarieel Archief.774-782 Arendt Joachimsz. Raven (1664-1668).811 Cornelis van Scharpenbrant (1665).904-908 Pieter Geeraersz. van Tielt (1664-1668).963-968 Leonardt Jansz. Overmeer (1663-1668).986 Johannes Jansz. van der Eijcke (1667).

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 356

Page 353: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

1030 Dirck Verhagen (1665).1044-1048 Cornelis Jacobsz. de Haes (1664-1668).1099-1100 Pieter Pietersz. van Scharpenbrant (1665-1669).

ORA 508. Oud Rechterlijk Archief.3 (15-16) Criminele vonnisboeken (1647-1670).4 (M-O) Correctieboeken (1640-1727).41 (B) Kenningboeken (1446-1461).44 (F-G) Dingboeken van grote zaken (1662-1670).47 (2H, 2I) Vredemakersboeken (1662-1666).48 (G) Burenkwestieboek (1646-1671).67 (4Z) Waarboek (1664-1665).79 (Y) Getuignisboek (1658-1681).

GA 509. Gildenarchief.11 Algemeen register apothekersgilde (1590-1741).12 (1) Commissieboek van het apothekersgilde (1719-1782).15 Notitieboek apothekersgilde (1664-1713).23 Dagboek van het biddersgilde (1682, 1697-1698, 1710, 1713-1715, 1729-1797, 1825-1875).29 (1) Rekeningen van het biddersgilde (1734-1809).191 Plakkaat van de Staten van Holland op de bieraccijns (1616).306 Gildenbrief chirurgijns (1553).307 Gildenbrief chirurgijns (1589).308 Concept gildenbrief chirurgijns (begin 17e eeuw).310 Gildenbrief chirurgijns (1681).311 Gildenbrief chirurgijns (1703).314 Acten, ampliatiën en renvooijen chirurgijnsgilde (1682-1700).382 Kasboek chirurgijnsgilde (1675-1807).390 Notulenboek chirurgijnsgilde (1682-1798).504 Ordonnantie voor de glasschrijvers en glazenmakers (1615).512 Beschikking op een rekest tot ampliatie van de gildenbrief van het glazenmakersgilde (1620).515 Beschikking op een rekest tot ampliatie van de gildenbrief van het glazenmakersgilde (1658).523 Register van het aannemen van knechten en leerlingen glazenmakers (1618-1625).524 (1) Register van het glazenmakersgilde (1636 en 1650).535 Notariële verklaring over onbevoegde glazenmaker (1616).536 Vonnis van vredemakers te Leiden in glazenmakerskwestie (20-2-1708).537 Vonnis van vredemakers te Leiden in glazenmakerskwestie (25-1-1729).

HA 510. Hallenarchief.219 Kwestieboek lakenhal (1665-1696).

KNGK 511. Kerkeraadsarchieven van de Nederduits gereformeerde kerk.I (5,6) Acta Nederlands Hervormde Kerkeraad (1654-1681) (op microfiche: F1808).

HG 519. Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis te Leiden.688 Ampliatie op het derde articul van de keuren van de gebuyrten (1670).1706 Blaffert van ontfang en uijtgeeff van den H. Geesthuijs (1671).

FH 529. Familiearchief Hubrecht.21 Aantekeningen van Jan Hubrecht (1626, 1640-1650, 1652-1663 en 1665-1667).

AS 534. Archief van de Schutterij.1 Instructies, vergunningen, resoluties en verordeningen (1578-1758).

geraadpleegde archieven 357

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 357

Page 354: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

6-9 Notulen van het bestuur van de schutterij (1630-1669).125 Staten van ontvangst van boeten wegens absentie (1652-1656, 1671-1672, 1675-1679, 1683-1686).164 Rollen van de dienstdoende schutterij (1655).

AWK 535. Archief van de Waalse Kerk.44 Kerkenraadsnotulen (1658-1695).

BLO Bibliotheek Leiden en Omgeving van het Regionaal Archief Leiden.

15271pf Maanen, R.C.J. van, Leidse keurboeken van 1583,1657 en 1658.16804/5 Vredemakerskeur (1598).16806 Ordonnantie op het vredemaken (1604). 16807p Vredemakerskeur (1651).16808 pl Ampliatie vredemakerskeur (1654).16809 pl Ampliatie vredemakerskeur (1655).16810 pf Ampliatie vredemakerskeur (1668).59500/01p Ampliatie gildenbrief glazenmakers (1619).80850d Naamwijzer of herenboekjes (1641-1687) (op microfiche: F1909).

AB Algemene Bibliotheek van het Regionaal Archief Leiden.

1051f Groot Placaet-boeck (1658-1770).

GAD Gemeentearchief Delft.

HS Handschriften.38 B 154 Buurtreglement Gasthuislaan (1611).

RANH Regionaal Archief Noord-Holland.

SH Stadsarchief Haarlem.IE Inventaris Enschede, XXI-358 (Loketkas LK 7-4-10-4).

KB Koninklijke Bibliotheek.

HS Handschriften.Q 281:8 Generale ordonnantie op de gebuurten (1620).Q 281:9 Naerder verclaringhe van het XVIIJen ende XXen articulen van de ordonnantie opte gebuijr-

ten belangende het uythalen ende ter aerde brengen van de doode lijcken (1635).Q 281:18 Aenhangsel aengaende ‘t hoven van de gebuijrten (1652).

358 geraadpleegde archieven

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 358

Page 355: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Geraadpleegde literatuur

Abels, P.H.A.M., Nieuw en ongezien. Kerk en samenleving in de classis Delft en Delfland 1572-1621 Boek 2 De nieuwe sa-menleving (Delft 1994).

Abels, P.H.A.M., ‘Tussen gewetensvrijheid en kerkelijke dwang. Religie in Holland’, in: Nijs, Th. de en E.Beukers, Geschiedenis van Holland II 1572 tot 1795 (Hilversum 2002) 217-254.

Aert, L. van, ‘Tussen norm en praktijk. Een terreinverkenning over het juridische statuut van vrouwen inhet zestiende-eeuwse Antwerpen’, in: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 2 (2005) 22-42.

Alberda-van der Zijpp, T. (ea)., Anabaptisten en ketters, dissidenten en deftigheden in het Rotterdamse. De geschiedenis vande Rotterdamse doopsgezinden (Rotterdam 1999).

Allan, F., Geschiedenis en beschrijving van Haarlem van de vroegste tijden tot op onze dagen Deel 1 (Haarlem 1874).Althoff, G., ‘Compositio. Wiederherstellung verletzter Ehre im Rahmen gütlicher Konfliktbeendung’, in:

Schreiner, K. en G. Schwerhoff (red), Verletzte Ehre. Ehrkonflikte in Gesellschaften des Mittelalters und der FrühenNeuzeit (Böhlau 1995) 63-76.

Amerasinghe, C.F., Defamation and the aspects of the actio iniuriarum in Roman-Dutch Law (in Caylon and South Africa)(Londen 1968).

Andel, M.A. van, ‘Praktizeerende apothekers in de 17de en 18de eeuw’, in: Nederlandsch Tijdschrift voor Genees-kunde (1916) 1330-1336.

Andel, M.A. van, Chirurgijns, vrije meesters, beunhazen en kwakzalvers. De chirurgijnsgilden en de praktijk der heelkunde(1400-1800) (Amsterdam 1946).

Anonymus, Klucht van hontghe bijt mij niet (op den reghel ‘Hout den man hij wil vichten’) (Amsterdam 1649).Anonymus, Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden; vierde deel, behelsende eenen aanvang der beschrijvinge van

Holland (Amsterdam 1742).Anonymus, ‘Nescio’, in: De Nederlandsche Spectator 8 (Leiden 1756) 25-32.Anonymus, ‘Over de buurten van Leiden’, in: De Nederlandsche Spectator 8 (Leiden 1756) 185-191.Ariès, Ph., Het uur van onze dood. Duizend jaar sterven, begraven, rouwen en gedenken (Amsterdam, Brussel 1987).Ahsmann, M., Collegia en colleges. Juridisch onderwijs aan de Leidse universiteit 1575-1630 in het bijzonder het disputeren

(Groningen 1990).Assen, C.J. van, ‘Het collegie van vredemakers te Leiden’, in: Nieuwe Bijdragen voor Regtsgeleerdheid en Wetgeving

deel 1 (1851) 72-100.

Baan, E. de, Goed garen. Termen en begrippen van de textielnijverheid uit heden en verleden (Rijswijk, Leiden z.j.).Baar, P.J.M. de, ‘De ommegangsdag te Leiden’, in: Leids Jaarboekje (1977) 96-103.Baar, P.J.M. de, ‘Jan van Hout en zijn stratenboek en grachtenboek’, in Ups and Downer. Bundel artikelen bij het

afscheid van mr. W. Downer als gemeentearchivaris van Leiden (Leiden 1985) 5-18.Baar, P.J.M. de, ‘Leidse notarissen 1: Abraham Musquetier’, in: Genealogische bijdragen Leiden en omgeving 1

(1986) NO 1-4.Baar, P.J.M. de, ‘Openbare werken in Leiden’, in: Dröge, J. (ea), Architectuur & monumentengids Leiden (Leiden

1996) 30-34.Baarsel, G.J.M. van, E.P. Kwaadgras en I.W.L. Moerman, ‘Tien eeuwen Leiden, Leienaars en hun straatle-

ven’, in: Boer, D.E.H. de (red), Hutspot, haring en wittebrood. Tien eeuwen Leiden en de Leienaars (Zwolle 1982)199-220.

Baas, N.J., Keuze van een gerechtelijk forum. Overwegingen van partijen, voor- en nadelen (Den Haag 2004).Backer, Ch.M.E. de, Farmacie te Gent in de late middeleeuwen. Apothekers en receptuur (Hilversum 1990).Backmann, S. (red)., Ehrkonzepte in der Frühen Neuzeit. Identitäten und Abgrenzungen (Berlijn 1998).

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 359

Page 356: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Bailly, M.Ch. le, Recht voor de raad. Rechtspraak voor het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland in het midden van devijftiende eeuw (Hilversum 2001).

Baumgartner, M.P., ‘Social control from below’, in: Black, D., Toward a general theory of social control. Selected pro-blems I (Orlando ea 1984) 303-339.

Benda-Beckmann, C.E. von, The broken stairways to consensus. Village justice and state courts in Minangkabau (Dor-drecht 1984).

Benda-Beckmann, K.v. en F. Strijbosch, Anthropology of law in the Netherlands (Dordrecht 1986).Benda-Beckmann, K.v., ‘Rechtspluralisme’, in: Griffiths, J. (red), De sociale werking van recht. Een kennismaking

met de rechtssociologie en rechtsantropologie (Nijmegen 1996) 740-749.Bender, H.S., ‘Discipline’, in: The Mennonite encyclopedia. A comprehensive work on the Anabaptist-Mennonite Movement

vol 2 (Scottdale e.d. 1956) 69-70.Benthem Jutting, W.C.S., ‘Iets over de zogenoemde aflezingboeken in het Leidse gemeentearchief’, in: Leids

Jaarboekje (1969) 99-113.Bergh, G.C.J.J. v.d. (red), Staphorst en zijn gerichten. Verslag van een juridisch-antropologisch onderzoek (Meppel, Am-

sterdam 1980).Bergsma, W., Tussen Gideonsbende en publieke kerk. Een studie over het gereformeerd protestantisme in Friesland 1580-1650

(Hilversum, Leeuwarden 1999).Bijleveld, W.J.J.C., ‘Leiden, stad der refugiés’, in: Leidsch Jaarboekje (1943) 104-107.Bijleveld, W.J.J.C., ‘Aanteekeningen uit de getuigenisboeken en burgemeestersdagboeken van Leiden’, in:

De Nederlandsche Leeuw 65 (1948) 153-170.Blaak, J., Hermanus Verbeeck (1621-1681) Memoriaal ofte mijn levensraijsinghe (Hilversum 1999).Black, D., ‘Social control as a dependent variable’, in: Idem, Toward a general theory of social control. Selected pro-

blems I (Orlando ea 1984) 1-35.Black, D., ‘Crime as social control’, in idem, Toward a general theory of social control. Selected problems II (Orlando

ea 1984) 1-27.Black, D., ‘Geschilbeslechting door de politie’, in: Griffiths, J. (red), De sociale werking van recht. Een kennisma-

king met de rechtssociologie en rechtsantropologie (Nijmegen 1996) 295-342.Blécourt, A.S. de en J.J.A. Wijs, Kenningboek der stad Leiden 1553-1570 (Utrecht 1936).Blécourt, A.S. de, Kort begrip van het oud-vaderlands burgerlijk recht (Groningen 1967).Blécourt W. de en F. Peereboom, ‘Betichting en vermaning. Toverij in het Land van Vollenhove, zeven-

tiende eeuw’, in: Gijswijt-Hofstra, M. en W.Th.M. Frijhoff, Nederland betoverd. Toverij en hekserij van de veer-tiende tot in de twintigste eeuw (Amsterdam 1987) 107-116.

Blécourt, W. de, ‘Typen van toverij’, in: Boekhorst, P. te, P. Burke en W.Th.M. Frijhoff, Cultuur en maatschappijin Nederland 1500-1850. Een historisch-antropologisch perspectief (Meppel, Amsterdam, Heerlen 1992) 319-364.

Blok, P.J., Leidsche rechtsbronnen uit de Middeleeuwen (Den Haag 1884).Blok, P.J., Geschiedenis eener Hollandsche stad. Eene Hollandsche stad in de Middeleeuwen (Den Haag 1910).Blok, P.J., Geschiedenis eener Hollandsche stad. Eene Hollandsche stad onder de Bourgondisch-Oostenrijksche heerschappij

(Den Haag 1912).Blok, P.J., ‘Refugiés te Leiden’, in: Leidsch Jaarboekje (1915) 74-81.Blok, P.J., ‘De gilden’, in: Uit onzen bloeitijd. Schetsen van het leven onzer vaderen in de XVIIe eeuw (Amsterdam z.j.)

261-297.Blok, P.J., Geschiedenis eener Hollandsche stad. Eene Hollandsche stad onder de Republiek (Den Haag 1916).Blok, P.J., Geschiedenis eener Hollandsche stad. Eene Hollandsche stad in den Nieuweren Tijd (Den Haag 1918).Blom, H.W., ‘Burgers en belang. Pieter de la Court over de politieke betekenis van burgers’, in: Kloek, J. en

K. Tilmans, Burger. Een geschiedenis van het begrip ‘burger’ in de Nederlanden van de Middeleeuwen tot de 21ste eeuw(Amsterdam 2002) 99-112.

Blumer, H., Symbolisch interaktionisme. Perspektief en methode (Meppel 1969).Boekenoogen, G.J., ‘Namen en wapens van Leidsche chirurgijns’, in: Leidsch Jaarboekje (1927-28) 78-101.Boekhorst, P. te, P. Burke en W.Th.M. Frijhoff, Cultuur en maatschappij in Nederland 1500-1850. Een historisch-an-

tropologisch perspectief (Meppel, Amsterdam, Heerlen 1992).Boer, P. den, ‘Naar een geschiedenis van de dood. Mogelijkheden tot onderzoek naar de houding ten op-

zichte van de dode en de dood ten tijde van de Republiek’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis 89 (1976) 161-201.

360 geraadpleegde literatuur

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 360

Page 357: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Bogaers, L., ‘Een kwestie van macht? De relatie tussen de wetgeving op het openbaar gedrag en de ont-wikkeling van de Utrechtse stadssamenleving in de zestiende en zeventiende eeuw’, in: Volkskundig Bul-letin 11,2 (1985) 102-126.

Bogaers, L., ‘Geleund over de onderdeur. Doorkijkjes in het Utrechtse buurtleven van de vroege Middel-eeuwen tot in de zeventiende eeuw’, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden112 (1997) 336-363.

Bontemantel, H., De regeeringe van Amsterdam, soo in ’t civiel als crimineel en militaire (1653-1672), uitgegeven doorG.W. Kernkamp (Den Haag 1897).

Borg, H.A. van der, Vroedvrouwen in beeld en beroep. Ontwikkelingen in het vroedvrouwschap in Leiden, Arnhem, ’s-Herto-genbosch en Leeuwarden 1650-1865 (Wageningen 1992).

Bos, N.J.P.M. en R.C.J. van Maanen, Fiscale bronnen: structuren en onderzoeksmogelijkheden (Zuthpen 1993).Bos, S., ‘Uijt liefde tot malcander’. Onderlinge hulpverlening binnen de Noord-Nederlandse gilden in internationaal perspectief

(1570-1820) (Amsterdam 1998).Boulton, J., Neighbourhood and society. A London suburb in the seventeenth century (Cambridge ea 1987).Boven, M.W. van, ‘Bestuur, rechtspraak en notariaat’, in: Ham, W.A. van (ea), Noord-Brabant tijdens de Repu-

bliek der Verenigde Nederlanden, 1572-1795. Een institutionele handleiding (Den Bosch, Hilversum 1996) 76-127.Brand, A.J., ‘Crisis, beleid en differentiatie in de laat-middeleeuwse Leidse lakennijverheid’, in: Moes, J.K.S.

en B.M.A. de Vries (red), Stof uit het Leidse verleden. Zeven eeuwen textielnijverheid (Utrecht 1991) 53-65, 201-205.Brand, H., Over macht en overwicht. Stedelijke elites in Leiden (1420-1510) (Leuven, Apeldoorn 1996).Brand, A.J., ‘Sociale omstandigheden en charitatieve zorg’, in Marsilje, J.W. (red), Leiden. De geschiedenis van

een Hollandse stad. Deel 1 Leiden tot 1574 (Leiden 2002) 113-149.Bredius, A. en W. Martin, ‘Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Leidsche St. Lucasgild’, in: Bre-

dius, A. en E.W. Moes, Oud-Holland. Nieuwe bijdragen voor de geschiedenis der Nederlandsche kunst, letterkunde,nijverheid enz. 22 (1904) 121-128, 177-194.

Brecht, M., ‘Protestantische Kirchenzucht zwischen Kirche und Staat. Bemerkungen zur Forschungssitua-tion’, in: Schilling, H., Kirchenzucht und Sozialdisziplinierung im frühneuzeitlichen Europa (Berlijn 1994) BeiheftZeitschrift für Historische Forschung 16 (1994) 41-48.

Brinkman, H., Dichten uit liefde. Literatuur in Leiden aan het einde van de Middeleeuwen (Hilversum 1997).Broers, E.J.M.F.C., ‘Van tafel 8 tot Boek 6. De belediging in rechtshistorisch perspectief ’, in: Volkskundig Bul-

letin 18, 295-313.Broers, E.J.M.F.C., Beledigingszaken voor de Staatse Raad van Brabant 1586-1795 (Assen 1996).Broers, E.J.M.F.C., ‘Flos mihi dos. De rechtspraak van de Staatse Raad van Brabant inzake defloratie’, in: Ja-

cobs, B.C.M. en E.C. Coppens, Een rijk gerecht. Opstellen aangeboden aan prof. mr. P.L. Nève (Nijmegen 1998) 43-58.

Broers, E.J.M.F.C. en B.C.M. Jacobs, Procesgids Staatse Raad van Brabant (Hilversum 2000).Bruijn, J.R., ‘De personeelsbehoefte van de VOC overzee en aan boord, bezien in Aziatisch en Nederlands

perspectief’, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 91 (1976) 218-248.Bruijn, J.R. en J. Lucassen, Op de schepen der Oost-Indische Compagnie (Groningen 1980).Brüsewitz, J en M.A. Krebber, Confessie van Dordrecht 1632, in: Doperse Stemmen 5 (Amsterdam 1982).Buisman, J.W., ‘Kerk en samenleving’, in: Groenveld, S. (red), Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stad. Deel

2 1574-1795 (Leiden 2003) 126-147.Burghartz, S., ‘Geschlecht, Körper, Ehre. Überlegungen zur weiblichen Ehre om der Frühen Neizeit am

Beispiel der Basler Ehegerichtsprotokolle’, in: Schreiner, K. en G. Schwerhoff (red), Verletzte Ehre. Ehrkon-flikte in Gesellschaften des Mittelalters und der Frühen Neuzeit (Keulen ea 1995) 214-234.

Burghartz, S., Zeiten der Reinheit, Orte der Unzucht. Ehe und Sexualität in Basel während der frühen Neuzeit (Paderbornea 1999).

Burke, P., ‘Introduction’, in: Burke, P. en R. Porter, The social history of language (Cambridge 1987) 1-16.Burke, P., Stadscultuur in Italië tussen Renaissance en Barok (Amsterdam 1988).

Caenegem, R.C. van, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw (Brussel 1954).Caenegem, R.C. van, ‘La preuve dans l’ancien droit belge, des origines à la fin du XVIIIe siècle’, in: La preuve.

Recueils de la société Jean Bodin pour l’histoire comparative des institutions XVII deuxième partie Moyen Age et temps mo-dernes (Brussel 1965) 393-430.

geraadpleegde literatuur 361

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 361

Page 358: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Caenegem, R.C. van, Geschiedkundige inleiding tot het recht deel 1 Privaatrecht (Brussel 1989).Carosso-Kok, M., J. Levy-van Halm, Schutters in Holland. Kracht en zenuwen van de stad (Zwolle, Haarlem 1988).Carosso-Kok, M., ‘Der stede scut. De schuttersgilden in de Hollandse steden tot het einde der zestiende

eeuw’, in: Carosso-Kok, M., J. Levy-van Halm, Schutters in Holland. Kracht en zenuwen van de stad (Zwolle,Haarlem 1988) 16-35.

Castan, N., ‘The arbitration of disputes under the “Ancien Régime’’’, in: Bossy, J., Disputes and settlements. Lawand human relations in the west (Cambridge ea 1983) 219-260.

Caterall, D., ‘Scots migrant identity and public story-telling in Early Modern Rotterdam, 1600-1700’, in:Laar, P. Th. van de (red), Vier eeuwen migratie. Bestemming Rotterdam (Rotterdam 1998) 38-57.

Chaix, G., ‘Die schwierige Schule der Sitten. Christliche Gemeinden, bürgerliche Obrigkeit und Sozial-disziplinierung im frühneuzeitlichen Köln, etwa 1450-1600’, in: Schilling, H., Kirchenzucht und Sozialdis-ziplinierung im frühneuzeitlichen Europa (Berlijn 1994) Beiheft Zeitschrift für Historische Forschung 16 (1994) 199-217.

Cipolla, C.M., Before the industrial revolution. European society and economy, 1000-1700 (New York, Londen 1980).Cohen, G., Ecrivains français en Hollande dans la première moitié du XVIIe siècle (Den Haag 1921).

Davids, C.A., ‘De migratiebeweging in Leiden in de 18e eeuw’, in: Diederiks, H.A., D.J. Noordam en H.D.Tjalsma, Armoede en sociale spanning. Sociaal-historische studies over Leiden in de achttiende eeuw (Hilversum 1985)137-156.

Davids, C.A., ‘Neringen, hallen en gilden. Kapitalisten, kleine ondernemers en de stedelijke overheid in detijd van de Republiek’, in: idem (ea), Kapitaal, ondernemerschap en beleid. Studies over economie en politiek in Ne-derland, Europa en Azië van 1500 tot heden. Afscheidsbundel voor prof. dr. P.W. Klein (Amsterdam 1996) 95-119.

Davis, K.R., ‘No discipline, no church. An anabaptist contribution to the reformed tradition’, in: Sixteenthcentury Journal 13,4 (1982) 43-58.

Davis, N.Z., Fiction in the archives. Pardon tales and their tellers in sixteenth-century France (Cambridge 1987).Deceulaer, H., ‘Stadsbestuur en buurtbewoners in Gent. Interactie, participatie en publieke opinie 1658-

1668’, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 110 (1995) 3-26.Deceulaer, H., ‘Implicaties van de straat: rechten, plichten en conflicten in Gentse gebuurten (17e en 18e

eeuw)’, in: Handelingen der Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent Nieuwe reeks deel L (1996)121-147.

Deceulaer, H., ‘Guilds and litigation: conflictsettlement in Antwerp (1585-1796)’, in: Boone, M. en M. Prak,Individual, corporate, and judicial status in European cities (late Middle Ages and early modern period) (Leuven, Apel-doorn 1996) 171-206.

Dekker, R.M., Holland in beroering. Oproeren in de 17de en 18de eeuw (Baarn 1982).Dekker, R.M., ‘Arbeidsconflicten in de Leidse textielindustrie’, in: Diederiks, H.A., D.J. Noordam en H.D.

Tjalsma, Armoede en sociale spanning. Sociaal-historische studies over Leiden in de achttiende eeuw (Hilversum 1985)69-86.

Dekker, R.M., ‘Corruptie en ambtelijke ethiek in historisch perspectief’, in: De Gids (1986) 116-121.Dekker, R.M., ‘‘‘Wij willen al den duijvel aff hebben”’. Protesten tegen belastingen in het verleden’, in: Fis-

caliteit in Nederland (Zutphen 1987) 33-44.Dekker, R.M., ‘Women in Revolt. Popular protest and its social basis in Holland in the seventeenth and

eighteenth centuries’, in: Theory and Society 16 (1987) 337-362.Dekker, R.M., ‘‘‘Getrouwe broederschap”’. Organisatie en acties van arbeiders in pre-industrieel Holland’,

in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 103 (1988) 1-19.Dekker, R.M., ‘Handwerkslieden en arbeiders in Holland van de zestiende tot de achttiende eeuw: Identi-

teit, cultuur en protest’, in: Boekhorst, P. te, P. Burke en W.Th.M. Frijhoff, Cultuur en maatschappij in Ne-derland 1500-1850. Een historisch-antropologisch perspectief (Meppel, Amsterdam, Heerlen 1992) 109-148.

Dekker, R.M., Lachen in de Gouden Eeuw. Een geschiedenis van de Nederlandse humor (Amsterdam 1997).Delforterie, C.W., ‘Het inneemboek van 1668-1680’, in: Tijdschrift voor sociale genealogie en streekgeschiedenis voor

Leiden (Leiden 1971) 1-191.Deursen, A.Th. van, Bavianen en slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt (Franeker 1991).Deursen, A.Th. van, Mensen van klein vermogen. Het kopergeld van de Gouden Eeuw (Amsterdam 1991).Diederiks, H.A., ‘Beroepsstructuur en sociale stratificatie in Leiden in het midden van de achttiende eeuw’,

362 geraadpleegde literatuur

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 362

Page 359: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

in: Diederiks, H.A., D.J. Noordam en H.D. Tjalsma, Armoede en sociale spanning. Sociaal-historische studies overLeiden in de achttiende eeuw (Hilversum 1985) 45-67.

Diederiks, H.A., S. Faber en A.H. Huussen, Strafrecht en criminaliteit (Zutphen 1988).Diederiks, H.A., ‘Politieke misdaden te Leiden in de 17de en 18de eeuw’, in: Marsilje, J.W. (red), Uit Leidse

bron geleverd. Studies over Leiden en de Leidenaren in het verleden, aangeboden aan drs. B.N. Leverland bij zijn afscheid alsadjunct-archivaris van het Leidse Gemeentearchief (Leiden 1989) 239-246.

Diederiks, H.A., ‘Criminaliteit in Leiden tijdens de 17de en 18de eeuw, in het bijzonder van textielarbei-ders’, in: Textielhistorische bijdragen 30 (1990) 20-39.

Dillen, J.G. van, Van rijkdom en regenten. Handboek tot de economische en sociale geschiedenis van Nederland tijdens de Re-publiek (Den Haag 1970).

Dinges, M., ‘Frühneuzeitliche Armenfürsorge als Sozialdisziplinierung? Probleme mit einem Konzept’,in: Geschichte und Gesellschaft (1991) 5-29.

Dinges, M., ‘“Weiblichkeit” in “Männlichkeitsritualen”? Zu weiblichen Taktiken im Ehrenhandel in Pa-ris im 18. Jahrhundert’, in: Francia 18 (1991) 257-279.

Dinges, M., Der Maurermeister und der Finanzrichter. Ehre, Geld und soziale Kontrolle im Paris des 18. Jahrhunderts (Göt-tingen 1994).

Dinges, M., ‘“Historische Anthropologie” und “Gesellschaftsgeschichte”. Mit dem Lebensstilkonzept zueiner “Alltagskulturgeschichte der frühen Neuzeit?”’, in: Zeitschrift für Historische Forschung, 24 (1997) 179-195.

Dinges, M., ‘Geschlecht und Ehre in der frühen Neuzeit. Französische und Deutsche Beispiele’, in:Volks-kundig Bulletin 23,3 (1997) 171-196.

Dinges, M., ‘The uses of justice as a form of social control in early modern Europe’, in: Roodenburg, H.W.en P.C. Spierenburg, Social control in Europe. Volume 1, 1500-1800 (Columbus 2004) 159-175.

Dirks, J., De Noord-Nederlandsche gildepenningen wetenschappelijk beschreven en historisch afgebeeld deel I (Haarlem1878)

Domela Nieuwenhuis, F.J.,‘Geschiedenis der Lutherse gemeente te Leijden’, in: Bijdragen tot de geschiedenis derLuthersche kerk in de Nederlanden V (1844) 1-46.

Dolezalek, G.R., ‘Das Zivilprozeßrecht’, in: Feenstra, R. en R. Zimmermann, Das römisch-holländische Recht.Fortschritte des Zivilrechts im 17. und 18. Jahrhundert (Berlijn 1992) 63-78.

Dorren, G., ‘Communities within the community. Aspects of neighbourhood in seventeenth-centuryHaarlem’, in: Urban history 25,2 (1998) 173-188.

Dorren, G., Het soet vergaren. Haarlems buurtleven in de zeventiende eeuw (Haarlem 1998).Downer, W., ‘De financiële toestand van de stad Leiden omstreeks 1500’, voordracht gehouden voor het oud-

vaderlandsch dispuut ‘De Costumieren’ (z.p. 1951).Driessen, F., Het Welvaren van Leiden. Handschrift uit het jaar 1659 (Den Haag 1911).Driessen, G.L., Leidsche straatnamen historisch uitgelicht. Met een lijst van ‘verdwenen’ straatnamen (Leiden 1929).Duke, A., ‘The ambivalent face of calvinism in the Netherlands 1561-1618’, in: Prestwich, M. (red), Interna-

tional calvinism 1541-1715 (Oxford 1986) 269-294.Düll, R., Das Zwölftafelgesetz. Texte, Übersetzungen und Erläuterungen (München 1959).Duplessis, R.S. en M.C. Howell, ‘Reconsidering the early modern urban economy: the cases of Leiden and

Lille’, in: Past and Present 94 (1982) 49-84.

Eckhoff, T., ‘The mediator, the judge and the administrator in conflict-resolution’, in: Acta Sociologica, vol.10 (1967) 148-172.

Eckstein, N.A., The district of the green dragon. Neighbourhood life and social change in Renaissance Florence (Florencez.j.).

Eeghen, I.H. van, De gilden. Theorie en praktijk (Bussum 1965).Egmond, F., ‘Fragmentatie, rechtsverscheidenheid en rechtsongelijkheid in de Noordelijke Nederlanden

tijdens de zeventiende en achttiende eeuw’, in: Faber, S. (red), Nieuw licht op oude justitie. Misdaad en straf tentijde van de Republiek (Muiderberg 1989) 9-23.

Egmond, F., ‘Onderwerelden. Marginaliteit en misdaad in de republiek’, in: Boekhorst, P. te, P. Burke enW.Th.M. Frijhoff, Cultuur en maatschappij in Nederland 1500-1850. Een historisch-antropologisch perspectief (Mep-pel, Amsterdam, Heerlen 1992) 149-178.

geraadpleegde literatuur 363

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 363

Page 360: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Egmond, F., ‘Recht en krom. Corruptie, ongelijkheid en rechtsbescherming in de vroegmoderne Neder-landen’, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden (2001) 1-33.

Elias, N., Het civilisatieproces. Sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen (Utrecht, Wijnegem 1987).Estié, P., Het plaatselijk bestuur van de Nederlandse Lutherse gemeenten. Ontstaan en ontwikkeling in de jaren 1566 tot 1686

(Amsterdam 1987).Eyssell, M.A.P.Th., Doneau, sa vie et ses ouvrages (Dijon ea 1860).

Faber, S., Strafrechtpleging en criminaliteit te Amsterdam 1680-1811. De nieuwe menslievendheid (Arnhem 1983).Faber, S., ‘De duistere geschiedenis van de kleine criminaliteit (sedert ongeveer 1650) en het belang van ba-

gatellen’, in: Gijswijt-Hofstra, M., Een schijn van verdraagzaamheid. Afwijking en tolerantie in Nederland van de zes-tiende eeuw tot heden (Hilversum 1989) 195-210.

Fatio, O., Nihil pulchrius ordine. Contribution à l’étude de l’établissement de la discipline ecclésiastique aux Pays-Bas ou Lam-bert Daneau aux Pays-Bas (1581-1583) (Leiden 1971).

Fock, C.W. de, ‘Inleiding’, in: Catalogus bij de tentoonstelling Leids zilver in het stedelijk museum ‘De Lakenhal’ (Leiden1977) 7-32.

Fock, C.W. de, ‘De Lutherse predikant Rudolphus Heggerus en zijn schilderijencollectie’, in Leids Jaarboekje(1985) 25-35.

Fock, C.W. de, ‘Jacobus Jancke, goud- en zilversmid en juwelier’, in: Marsilje, J.W. (red), Uit Leidse bron gele-verd. Studies over Leiden en de Leidenaren in het verleden, aangeboden aan drs. B.N. Leverland bij zijn afscheid als adjunct-archivaris van het Leidse Gemeentearchief (Leiden 1989) 264-273.

Fockema Andreae, S.J., Bijdragen tot de Nederlandsche rechtsgeschiedenis Boek 4 (Haarlem 1888).Fockema Andreae, S.J., ‘Uit de geschiedenis van de Waals-hervormde kerk te Leiden’, in Leids Jaarboekje

(1955) 108-130.Fockema Andreae, S.J., De Nederlandse staat onder de Republiek (Amsterdam 1961).Francq van Berkheij, J. le, Natuurlijke historie van Holland. Derde deel, derde stuk (Amsterdam 1773).Friedeburg, R.C.F. von, ‘Anglikanische Kirchenzucht und nachbarschaftliche Sittenreform. Reformierte

Sittenzucht zwischen Staat, Kirche und Gemeinde in England 1559-1642’, in: Schilling, H., Kirchenzuchtund Sozialdisziplinierung im frühneuzeitlichen Europa (Berlijn 1994) Beiheft Zeitschrift für Historische Forschung 16(1994) 153-182.

Frijhoff, W.Th.M., ‘Non satis dignitatis. Over de maatschappelijke status van geneeskundigen tijdens deRepubliek’, in: Tijdschrift voor geschiedenis 96 (1983) 379-406.

Frijhoff, W.Th.M., ‘Ten geleide. Publieke beschavingsoffensieven in de vroegmoderne tijd’, in: VolkskundigBulletin 11,2 (1985) 93-101.

Frijhoff, W.Th.M., ‘Inleiding: historische antropologie’, in: Boekhorst, P. te, P. Burke en W.Th.M. Frijhoff,Cultuur en maatschappij in Nederland 1500-1850. Een historisch-antropologisch perspectief (Meppel, Amsterdam,Heerlen 1992) 11-38.

Frijhoff, W.Th.M., Wegen van Evert Willemsz. Een Hollands weeskind op zoek naar zichzelf 1607-1647 (Nijmegen 1995).Frijhoff, W.Th.M., Geschiedenis van Dordrecht van 1572 tot 1813 (Hilversum 1998).Frijhoff, W.Th.M. en M. Spies, 1650. Bevochten eendracht (Den Haag 1999).Frijhoff, W.Th.M. en M. Prak, Geschiedenis van Amsterdam. Deel II,1 Zelfbewuste stadsstaat 1650-1813 (Amsterdam 2004).Frijhoff, W.Th.M. en M. Prak, Geschiedenis van Amsterdam. Deel II,2 Zelfbewuste stadsstaat 1650-1813 (Amsterdam 2005).Fruin, R., Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek (Den Haag 1980).

Gaastra, F.S., ‘Leiden en de VOC’, in: Boer, D.E.H. de, Leidse facetten. Tien studies over Leidse geschiedenis (Zwolle1982) 52-64.

Galanter, M., ‘Gerechtigheid in vele gedaanten. Rechtbanken, niet-officiële regulering en het volksrecht’,in: Griffiths, J. (red), De sociale werking van recht. Een kennismaking met de rechtssociologie en rechtsantropologie (Nij-megen 1996) 343-362.

Galanter, M., ‘De duivel schijt altijd op de grote hoop. Bespiegelingen over de grenzen van rechtshervor-ming’, in: Griffiths, J. (red), De sociale werking van recht. Een kennismaking met de rechtssociologie en rechtsantropo-logie (Nijmegen 1996) 389-422.

Garnot, B., L’infrajudiciaire du Moyen Age à l’époque contemporaine. Actes du colloque de Dijon 5-6 octobre 1995 (Dijon1996).

364 geraadpleegde literatuur

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 364

Page 361: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Garnot, B., ‘l’Ampleur et les limites de l’infrajudiciaire dans la France d’Ancien Régime (XVIe-XVIIe-XVIIIe siècles)’, in: Idem, l’Infrajudiciaire du Moyen Age à l’époque contemporaine Actes du colloque de Dijon 5-6 octo-bre 1995 (Dijon 1996) 431-439.

Garnot, B., ‘Justice et infrajustice en Bourgogne au XVIIIe siècle’, paper vervaardigd ten behoeve van The se-cond conference on ‘social control in the early modern period’ Amsterdam 20-21 november 1998.

Garrioch, D., Neighbourhood and community in Paris, 1740-1790 (Cambridge ea 1986).Garrioch, D., ‘Verbal insults in eighteenth-century Paris’, in: Burke, P. en R. Porter, The social history of langu-

age (Cambridge 1987) 104-119.Gehlen, A.Fl., Notariële akten uit de 17e en 18e eeuw. Handleiding voor gebruikers (Zutphen 1986).Gehlen, A.Fl., ‘De notaris in de Republiek der Verenigde Nederlanden (17de-18de eeuw), in: Haren,

C.C.T.M., Gepasseerd. De rol en positie van notarissen in het verleden (Nijmegen 1987).Gehlen, A.Fl., ‘Het notariaat der Lage Landen in historisch perspectief’, in: Atlas van het notariaat. Acht eeuwen

latijns notariaat, vier decennia internationale unie (Deventer 1989) 477-490.Gehlen, A.Fl., ‘Inrichting en kracht van de notariële akten in de Republiek der Verenigde Nederlanden

(17e en 18e eeuw)’, in: Nève, P.L., Instrumentum quantum pactum (Deventer 1991) 39-51.Gehlen, A.Fl., De beoefening van de notariaatsgeschiedenis der Lage Landen. Een beknopte historiografische verkenning

(Deventer 1992).Gehlen, A.Fl. ‘De Noord-Nederlandse notarisboeken uit de 17de en 18de eeuw. Belichting van enkele

facetten’, in: Nève, P.L. en J.J. Verbeek, Forma servata. Vijf opstellen over formulieren en formulierboeken in het nota-riaat van de Middeleeuwen tot vandaag (Deventer 1998) 85-95.

Gelder, H.E. van, ‘De Broederschap der Sint Joris Schutters te ’s-Gravenhage’, in: Jaarboek Die Haghe (1916) 9-137.Genn, H., Paths to justice. What people do and think about going to law (Oxford 1999).Gerbenzon, P. en N.E. Algra, Voortgangh des rechtes. De ontwikkeling van het Nederlandse recht tegen de achtergrond van

de westerse cultuur (Groningen 1972).Gijswijt-Hofstra., M., ‘Hoofdlijnen en interpretaties van Nederlandse toverij en hekserij’, in: Gijswijt-

Hofstra, M. en W.Th.M. Frijhoff, Nederland betoverd. Toverij en hekserij van de veertiende tot in de twintigste eeuw(Amsterdam 1987) 256-279.

Gijswijt-Hofstra, M., Een schijn van verdraagzaamheid. Afwijking en tolerantie in Nederland van de zestiende eeuw tot he-den (Hilversum 1989).

Gilbert, A. en J. Gugler, Cities, poverty, and development. Urbanization in the Third World (Oxford z.j.).Ginkel, A. van, De ouderling. Oorsprong en ontwikkeling van het ambt van ouderling en de functie daarvan in de gereformeer-

de kerk der Nederlanden in de 16e en 17e eeuw (Amsterdam 1975).Glaudemans, C.N.W.M., Om die wrake wille. Eigenrichting, veten en verzoening in laat-Middeleeuws Holland en Zeeland

(ca. 1350-ca. 1550) (Den Haag 2003).Godding, Ph., ‘Une justice parallèle? L’arbitrage au conseil de Brabant (15e siècle)’, in: Koster-Van Dijk,

J.M.I. en A. Wijffels, Miscellanea forensia historica. Ter gelegenheid van het afscheid van Prof. Mr. J.Th. de Smidt (Am-sterdam 1988) 123-131.

Goertz, H.J., ‘Kleruskritik, Kirchenzucht und Sozialdisziplinierung in den täuferischen Bewegungen derfrühen Neuzeit’, in: Schilling, H., Kirchenzucht und Sozialdisziplinierung im frühneuzeitlichen Europa (Berlijn1994) Beiheft Zeitschrift für Historische Forschung 16 (1994) 183-198.

Goffman, E., De dramaturgie van het dagelijks leven. Schijn & werkelijkheid in sociale interacties (Utrecht z.j.).Goudappel, H en F. Snapper ‘Het Leidse schoutambt 1564-1795’, in: Leids Jaarboekje (1979) 31-58.Goudriaan, K., ‘Gilden en broederschappen in de Middeleeuwen’, in: idem (red), De gilden in Gouda (Gouda,

Zwolle 1996) 21-64.Gouw, J. ter, De gilden. Eene bijdrage tot de geschiedenis van het volksleven (Rotterdam 1859).Gouw, J. ter, De volksvermaken (Haarlem 1871).Gouw, J. ter, De oude tijd (Haarlem 1874).Gouw, J. ter, Geschiedenis van Amsterdam 5 delen (Amsterdam 1881-1886).Gowing, L., ‘Language, power and the law. Women’s slander litigation in early modern London’, in: Ker-

mode, J. en G. Walker, Women, crime, and the courts in early modern England (London 1994) 26-47.Grauwels, J., De burgerlijke procedure voor de Leuvensche schepen-bank in de XVIe eeuw (Leuven 1946).Greenhouse, C.J., ‘Legal pluralism and cultural difference. What is the difference? A response to professor

Woodman’, in: Journal of legal pluralism and unofficial law 42 (1998) 61-71.

geraadpleegde literatuur 365

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 365

Page 362: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Griessinger, A. en R. Reith, ‘Oberigkeitliche Ordnungskonzeptionen und Handwerkliches Konfliktver-halten im 18. Jahrhundert. Nürnberg und Würzberg im Vergleich’, in: Elkar, R.S., Deutsches Handwerk inSpätmittelalter und Früher Neuzeit. Sozialgeschichte, Volkskunde, Literaturgeschichte (Göttingen 1983) 117-180.

Griffiths, J., ‘What is legal pluralism?’, in: Journal of legal pluralism and unofficial law 24 (1986) 1-55.Griffiths, J. (red), De sociale werking van recht. Een kennismaking met de rechtssociologie en rechtsantropologie (Nijmegen

1996).Griffiths, J., ‘Wat is rechtssociologie’, in: idem (red), De sociale werking van recht. Een kennismaking met de rechtsso-

ciologie en rechtsantropologie (Nijmegen 1996) 1-66.Griffiths, J., ‘De sociale werking van recht’, in: Griffiths, J. (red), De sociale werking van recht. Een kennismaking met

de rechtssociologie en rechtsantropologie (Nijmegen 1996) 469-512.Griffiths, J., ‘Sociale controle’, in: Griffiths, J. (red), De sociale werking van recht. Een kennismaking met de rechtsso-

ciologie en rechtsantropologie (Nijmegen 1996) 763-775.Griffiths, J., ‘Relational distance’, in: Griffiths, J. (red), De sociale werking van recht. Een kennismaking met de rechts-

sociologie en rechtsantropologie (Nijmegen 1996) 750-762.Groenewegen, H.Y., ‘Uit de geschiedenis van het remonstrantisme te Leiden en Warmond’, in: Beijerman,

J.A. (red), Uit de remonstrantse broederschap 23, 4 (1912) 97-114.Groenveld, S. (ea), Wederdopers, menisten en doopsgezinden in Nederland 1530-1980 (Zutphen 1981).Groenveld, S., Huisgenoten des geloofs. Was de Nederlandse Republiek verzuild? (Hilversum 1985).Groenveld, S., ‘Van late middeleeuwen tot omstreeks 1572’, in: Groenveld, S., J.J.H. Dekker en Th.R.M.

Willemse, Wezen en boefjes. Zes eeuwen zorg in wees- en kinderhuizen (Hilversum 1997).Groenveld, S. (red), Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2 1574-1795 (Leiden 2003).Groenveld, S. en J.A.F. de Jongste, ‘Bestuur en beleid’, in: Groenveld, S. (red), Leiden. De geschiedenis van een Hol-

landse stad. Deel 2 1574-1795 (Leiden 2003) 55-83.Groot, H. de, Inleidinge tot de Hollandsche rechts-geleerdheid. Ed F. Dovring, H.F.W.D. Fischer, E.M. Meijers (Lei-

den 1952).Grootes, E.K., ‘Eergevoel in Bredero’s Spaanschen Brabander’, in: De zeventiende eeuw (2003) 55-66.Gustafsson, B., ‘The rise and economic behaviour of medieval craft guilds’, in: idem (red), Power and economic

institutions. Reinterpretations in economic history (Aldershot 1991) 69-106.

Haks, D., Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw. Processtukken en moralisten over aspecten van het laat 17de-en 18de-eeuwse gezinsleven (Assen 1982).

Hamaker, H.G., De middeleeuwsche keurboeken van de stad Leiden (Leiden 1873).Hanawalt, B.A., ‘Of good and ill repute’. Gender and social control in Medieval England (New York, Oxford 1998).Hajenius, A.M.L., ‘“Quaet comportement”. De tucht in de doopsgezinde gemeente Utrecht in de zeven-

tiende eeuw’, in: Doopsgezinde bijdragen 23 (1997) 61-73.Heersink, W., ‘Eenakter uit het ruige leven. Notarissen, criminaliteit en conflictregeling, in het bijzonder

te Amsterdam 1600-1800’, in: A tort et à travers. Liber amicorum Herman Bianchi (1988) 261-271.Heersink, W., ‘Van oude tijden bij alle volkeren geacht. Amsterdamse notarissen van schrijftafel tot sche-

penbank, 1600-1800’, in: Faber, S. (red), Nieuw licht op oude justitie. Misdaad en straf ten tijde van de Republiek(Muiderberg 1989) 48-63.

Heersink, W., ‘Zachte woorden op het platteland. Een verkennend onderzoek naar conflictregelingen inNoord-Holland’, in: Leidschrift 12 (1996) 83-109.

Heijden, M.P.C., v.d., ‘Secular and ecclesiastical marriage control. Rotterdam 1550-1700’, in: Schuurman,A. en P.C. Spierenburg, Private domain, public inquiry. Families and life-styles in the Netherlands and Europe, 1550 tothe present (Hilversum 1996) 39-60.

Heijden, M.P.C. v.d., Huwelijk in Holland. Stedelijke rechtspraak en kerkelijke tucht 1550-1700 (Amsterdam 1998).Heijden, M.P.C. v.d., ‘Achterblijvers. Rotterdamse vrouwen en de VOC’, in: Heijden, M.P.C. v.d. en P.T.

v.d. Laar, Rotterdammers en de VOC. Handelscompagnie, stad en burgers (1600-1800) (Amsterdam 2002) 181-204.Heins, W.B., ‘Het Utrechtse notariaat in de zeventiende en achttiende eeuw’, in: Jaarboek oud-Utrecht (1981)

224-242.Helmers, D., Gescheurde bedden. Oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam 1753-1810 (Hilversum 2002).Hermesdorf, B.H.D., ‘Enkele grepen uit de geschiedenis van het notariaat tussen Maas en Rijn’, in: Nieder-

rheinisches Jahrbuch 8 (1965) 138-145.

366 geraadpleegde literatuur

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 366

Page 363: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Herwaarden, J. van, The effects of social circumstances on the administration of justice. The example of enforced pilgrimagesin certain towns of the Netherlands (14th-15th centuries). Paper presented to the 7th Economic History CongressEdinburgh (Rotterdam 1978).

Herwaarden, J. van, Opgelegde bedevaarten. Een studie over de praktijk van opleggen van bedevaarten (met name in de ste-delijke rechtspraak) in de Nederlanden gedurende de late middeleeuwen (ca. 1300-ca. 1550) (Assen, Amsterdam 1978).

Herwaarden, J. van (ea), Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 (Hilversum 1996).Hessen, J.S. (red), Wegwijzer in de sociologie (Amsterdam 1964).Heuvel, H.M. v.d., De criminele vonnisboeken van Leiden 1533-1811 (Leiden 1978).Hickson, Ch.R. en E.A. Thompson, ‘A new theory of guilds and European economic development’, in: Ex-

plorations in economic history 28 (1991) 127-168.Hoekema, A. en N. van Manen, ‘Legitimiteit van en door recht’, in: Griffiths, J. (red), De sociale werking van

recht. Een kennismaking met de rechtssociologie en rechtsantropologie (Nijmegen 1996) 724-734.Hoffmann, C.A., ‘Nachtbarschaften als Akteure und Instrumente der sozialen Kontrolle in urbanen Ge-

sellschaften des sechszehnten Jahrhunderts’, in: Schilling, H. (red), Institutionen, Instrumenten und Akteuresozialer Kontrolle und Disziplinierung im früh-neuzeitlichen Europa (Frankfurt am Main 1999) 187-202.

Hoffmann, C.A., ‘Social control and the neighborhood in European cities’, in: Roodenburg, H.W. en P.C.Spierenburg, Social control in Europe. Volume 1, 1500-1800 (Columbus 2004) 309-327.

Honacker, K. van, ‘De politieke cultuur van de Brusselse ambachten in de 18de eeuw. Conservatisme, cor-poratisme of opportunisme’, in: Lis, C. en H. Soly, Werken volgens de regels. Ambachten in Brabant en Vlaande-ren, 1500-1800 (Brussel 1994) 179-228.

Hoppenbrouwers, P.C.M., Een middeleeuwse samenleving. Het land van Heusden (c.a. 1360-c.a. 1515) deel 1 (Wage-ningen 1992).

Horwitz, A.V., The logic of social control (New York, Londen 1990).Hovy, L., ‘Schikking in strafzaken in Holland tijdens de Republiek’, in: Scrinium et scriptura. Bundel opstellen

aangeboden aan J.L. van der Gouw/ Nederlands Archievenblad 84 (1980) 413-429.Howell, M.C., Women’s work in urban economies of late medieval Northwestern Europe. Female labor status in male economic

institutions (New York 1979).Huisman, F.G., Stadsbelang en standsbesef. Gezondheidszorg en medisch beroep in Groningen 1500-1730 (Amsterdam 1992).Hulshof, M., ‘De gilden’, in: Goudriaan, K. (red), De gilden in Gouda (Gouda, Zwolle 1996) 87-148.

Itterson, W., Willig Decreet (z.p. 1937).

Jacobs, M., ‘Sociaal kapitaal van buren. Rechten, plichten en conflicten in Gentse gebuurten (zeventiende-achttiende eeuw)’, in: Volkskundig Bulletin 22 (1996) 149-176.

Jacobszoon, J.P., ‘“Geloven met het hart en belijden met de mond”. Gemeenteleven’, in: Groenveld, S. (ea),Wederdopers, menisten en doopsgezinden in Nederland 1530-1980 (Zutphen 1981) 101-118.

Jager, H. de, ‘De Waalse gemeente te Brielle’, in: De Navorscher 29 (1879) 58-92, 121-137, 169-186, 225-239,489-492.

Janssens, A.L.J.M., Strafbare belediging (Amsterdam 1998).Jones, R.L., ‘De Nederduits gereformeerde gemeente te Leiden in de jaren 1572-76’, in: Leids Jaarboekje (1974)

126-144.Jonge, H.J. de, ‘Quatrième centenaire du culte protestant en français à Leyde’, in: Bulletin historique et littérai-

re de la société de l’Historie du protestantisme français (1978).Jonge, H. de en S. de Lange, Benarde veste. Leidse stadsuitbreidingen door de eeuwen heen (Leiden 1996).Joor, J., ‘Echtscheiding en scheiding van tafel en bed in Alkmaar van 1700-1810’, in: Tijdschrift voor Sociale Ge-

schiedenis (1985) 197-229.

Kagan, R.L., ‘A golden age of litigation. Castile 1500-1700’, in: Bossy, J., Disputes and settlements. Law and humanrelations in the west (Cambridge ea 1983) 145-166.

Kaptein, H., Hollandse textielnijverheid 1350-1600. Conjunctuur en continuïteit (Hilversum 1998).Keesing, R.M., Cultural Anthropology. A contemporary perspective (Forth Worth ed. 1981).Kernkamp, G.W., ‘Regeering en historie te Amsterdam in de 17e eeuw’, in: Bredius, A. (ea), Amsterdam in de

zeventiende eeuw Deel 1 (Den Haag 1897).

geraadpleegde literatuur 367

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 367

Page 364: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Klein, P.W., ‘Nederlandse glasmakerijen in de zeventiende en achttiende eeuw’, in: Economisch en sociaal-his-torisch jaarboek 44 (Den Haag 1982) 31-43.

Kloek, E.M., ‘Vrouwenarbeid aan banden gelegd? De arbeidsdeling naar sekse volgens de keurboeken vande oude draperie ca. 1380-1580’, in: idem, Wie hij zij, man of wijf. Vrouwengeschiedenis en de vroegmoderne tijd(Hilversum 1990) 48-77.

Kloek, E.M., ‘Het toezicht op de broeders en zusters der gemeente. De tucht volgens de acta van de gere-formeerde kerkeraad, 1584-1590 en 1620-1626’, in: idem, Wie hij zij, man of wijf. Vrouwengeschiedenis en devroegmoderne tijd (Hilversum 1990) 78-121.

Kloek, E.M., ‘Criminaliteit en sekse in de confessieboeken 1678-1794’, in: idem, Wie hij zij, man of wijf. Vrou-wengeschiedenis en de vroegmoderne tijd (Hilversum 1990) 122-158.

Kloos, P., Culturele antropologie. Een inleiding (Assen 1972).Knappert, L., ‘Chirurgijns en barbiers’, in: Leidsch Jaarboekje (1905) 56-57.Knappert, L.,‘Uit het Leidse volksleven in den aanvang der 16de eeuw’, in: Handelingen en Mededeelingen van de

Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (1904-1905) 1-26 (overdruk).Knappert, L., De opkomst van het protestantisme in eene Noord-Nederlandsche stad. Geschiedenis van de hervorming binnen

Leiden van den aanvang tot op het beleg (Leiden 1908).Knappert, L., Geschiedenis der Nederlandsche hervormde kerk gedurende de 16e en 17e eeuw (Amsterdam 1911).Knappert, L., ‘Remonstrantsche hagepreek anno 1621’, in: Leidsch Jaarboekje (1920) 97-101.Knevel, P., ‘De kracht en de zenuwen van de Republiek. De schutterijen in Holland 1580-1650’, in: Carosso-

Kok, M., J. Levy- van Halm, Schutters in Holland. Kracht en zenuwen van de stad (Zwolle, Haarlem 1988) 36-53.Knevel, P., ‘Epiloog. De schutterijen na 1650’, in: Carosso-Kok, M., J. Levy-van Halm, Schutters in Holland.

Kracht en zenuwen van de stad (Zwolle, Haarlem 1988) 172-174.Knevel, P., ‘Onrust onder schutters. De politieke invloed van de Hollandse schutterijen in de eerste helft

van de zeventiende eeuw’, in: Holland. Regionaal-historisch tijdschrift 20 (1988) 158-174.Knevel, P., Burgers in het geweer. De schutterijen in Holland, 1550-1700 (Hilversum 1994).Knevel, P., ‘Onder gewapende burgers. Over de belevingswereld van zeventiende-eeuwse schutters’, in:

Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis (1997) 41-51.Knevel, P., ‘Een kwestie van overleven. De kunst van het samenleven’, in: Nijs, Th. De en E. Beukers, Ge-

schiedenis van Holland II 1572 tot 1795 (Hilversum 2002) 217-254.Knippenberg, H., De religieuze kaart van Nederland. Omvang en geografische spreiding van de godsdienstige gezindten van-

af de reformatie tot heden (Assen, Maastricht 1992).Kok, H.L., Funerair lexicon. Encyclopedisch woordenboek over de dood (Maastricht 2000).Kooi, C., Liberty and religion. Church and state in Leiden’s reformation 1572-1620 (Leiden 2000).Kooijmans, L., ‘Risk and reputation. On mentality of merchants in the early modern period’, in: Lesger, C.

en L. Noordegraaf (red), Entrepreneurs and entrepreneurship in early modern times. Merchants and industrialists withinthe orbit of the Dutch staple market (Den Haag 1995) 25-34.

Kooijmans, L., Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 1997).Koolbergen, H. van, ‘De materiële cultuur van Weesp en Weesperkarspel in de zeventiende en achttiende

eeuw’, Volkskundig Bulletin 9 (1983) 121-159.Koorn, Fl., ‘Illegitimiteit en eergevoel. Ongehuwde moeders in Twente in de achttiende eeuw’, in: Jaarboek

voor vrouwengeschiedenis 8 (1987) 74-98.Koppenol, J., Leids heelal. Het loterijspel (1596) van Jan van Hout (Hilversum 1998).Kruse, E., ‘Leidenaren en immigranten in de Gouden Eeuw: integratie of groepsvorming’, in: Jaarboek der so-

ciale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken (Leiden 1996) 35-49.Kühler, W.J., Geschiedenis van de doopsgezinden in Nederland. Tweede deel eerste helft 1600-1735 (Haarlem 1940).Kuijpers, E. en M. Prak, ‘Burger, ingezetene, vreemdeling. Burgerschap in Amsterdam in de 17e en 18e

eeuw’, in: Kloek, J. en K. Tilmans, Burger. Een geschiedenis van het begrip ‘burger’ in de Nederlanden van de Middel-eeuwen tot de 21ste eeuw (Amsterdam 2002) 113-132.

Kuijpers, E., Migrantenstad. Immigratie en sociale verhoudingen in 17de-eeuws Amsterdam (Hilversum 2005).Kunst, A.J.M., Historische ontwikkelingen van het recht I (Zwolle 1969).

Lamet, S.A., Men in government. The patriciate of Leiden, 1550-1600 (Massachusetts 1979).Leemans, I., Het woord is aan de onderkant. Radicale ideeën in Nederlandse pornografische romans 1670-1700 (z.p. 2002).

368 geraadpleegde literatuur

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 368

Page 365: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Leermakers, I. en F.I. Welling, Door gangen en poorten naar de Leidse hofjes (Leiden 1997).Leeuwen, S. van, Het Rooms-Hollands-Regt waarin de roomse wetten met het huydendaagse Neerlands regt, in alls dat tot de

dagelijkse onderhouding kan dienen, met een bysondere kortheit, so wel in de vaste regts-stoffen als in de manier van regts-vordering over een gebragt werden (Leiden, Rotterdam 1664).

Leeuwen, S. van, Nederlandse practyk ende oeffening der notarissen en andre gemeene schrijv en regtvorderers waar in bijvraags-wijs ondersouk verhandelt werd al het gund een notaris, secretaris, deurwaarder ende geregts-bode soo in de grond derregts-saaken, als in de instelling van alderhande instrumenten, acten, gewijsden ende uutvoeringe van dien, heeft aan te mer-ken ende waar te nemen (Amsterdam 1670).

Leeuwen, S. van, Korte besgrijving van het Lugdunum Batavorum nu Leijden: vervattende een verhaal van haar grond-stand,oudheid, opkomst, voort-gang ende stadsbestier, sampt het graven van den Ouden ende Nieuwe Rijn, met de oude ende nieweUytwateringen van de selve (Leiden 1672).

Leneman, L. en R. Mitchison, Sin in the city. Sexuality and social control in urban Scotland 1660-1780 (Edinburgh 1998).Lenman, B. en G. Parker, ‘The state, the community and the criminal law in Early Modern Europe’, in:

Gatrell, V.A.C., B. Lenman en G. Parker, Crime and the law. The social history of crime in Western Europe since 1500(Londen 1980) 11-48.

Lesger, C. & L. Noordegraaf (red), Entrepreneurs and entrepreneurship in early modern times. Merchants and industrialistswithin the orbit of the Dutch staple market (Den Haag 1995).

Lesger, C. ‘Over het nut van huwelijk, opportunisme en bedrog. Ondernemen en ondernemerschap tij-dens de vroeg-moderne tijd in theoretisch perspectief’, in: Davids, C.A. (ea), Kapitaal, ondernemerschap enbeleid. Studies over economie en politiek in Nederland, Europa en Azië van 1500 tot heden (Amsterdam 1996) 55-75.

Leuker, M.Th., ‘Schelmen, hoeren, eerdieven en lastertongen. Smaad en belediging in zeventiende-eeuw-se kluchten en blijspelen’, Volkskundig Bulletin 18, 314-339.

Levie, T., H. Zantkuyl en R. Kistemaker, Wonen in Amsterdam in de 17e en 18e eeuw (Amsterdam 1980).Levy, R. en X. Rousseaux, ‘Etat et justice pénale: un bilan historiographique et une relecture’, in: Interna-

tional Association for the History of Crime and Criminal Justice Bulletin no. 14 (1991) 106-131.Lieburg, F.A. van, De nadere reformatie in Utrecht ten tijde van Voetius. Sporen in de gereformeerde kerkeraadsacta (Rotter-

dam 1989).Lieburg, F.A. van, Repertorium van Nederlandse hervormde predikanten tot 1816 (Dordrecht 1996).Lijten, M.J.H.A., Het burgerlijk proces in stad en Meijerij van ’s-Hertogenbosch, 1530-1811 (Assen-Maastricht 1988).Ligtenberg, C., De armezorg te Leiden tot het einde van de 16e eeuw (Den Haag 1908).Lindeboom, G.A., ‘David en Nicolaas Stam, apothekers te Leiden’, in: Pharmaceutisch Weekblad (1973).Linden, J. van der, Verhandeling over de judicieele practijcq of vorm van procedeeren voor de hoven van justitie in Holland ge-

bruikelijk Deel 1 en 2 (1794).Linden, M.v.d. en J. Lucassen, ‘Social history in the Netherlands’, in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis 23,2

(1997) 209-222.Lintum, C. te, Onze schutter-vendels en schutterijen van vroeger en later tijd 1550-1908 (Den Haag 1909).Lis, C. en H. Soly, ‘Beter een goede buur dan een verre vriend. Buurschap en buurtleven in Westeuropese

steden aan het einde van het Ancien Régime’, in: Vries, B. de (ea), De kracht der zwakken. Studies over arbeid enarbeidsbeweging in het verleden (Amsterdam 1992) 81-107.

Lis, C. en H. Soly, ‘Neighbourhood Social Change in West European Cities. Sixteenth to Nineteenth Cen-turies’, in: International Review of Social History 38 (1993) 1-30.

Lourens, P. en J. Lucassen, ‘De oprichting en ontwikkeling van ambachtsgilden in Nederland (13de-19deeeuw), in: Lis, C. en H. Soly (red), Werelden van verschil. Amnachtsgilden in de Lage Landen (Brussel 1997) 43-77.

Lotz-Heumann, U., ‘Church discipline in a biconfessional country. Ireland in a European context’, in:Roodenburg, H.W. en P.C. Spierenburg, Social control in Europe. Volume 1, 1500-1800 (Columbus 2004) 99-112.

Lubbers, A.G., Het notariaat (Bussum 1963).Lucassen, J., ‘Het welvaren van Leiden (1659-1662). De wording van een economische theorie over gilden

en ondernemerschap’, in: Vries, B. de (ea), De kracht der zwakken. Studies over arbeid en arbeidsbeweging in het ver-leden (Amsterdam 1992) 13-41.

Lucassen, L., ‘Poepen, knoeten, mieren en moffen. Beeldvorming over Duitse immigranten en trekarbei-ders in zeventiende- en achttiende-eeuwse kluchten’, in: Anne Frankstichting, Vreemd gespuis (Amster-dam 1987) 29-37.

geraadpleegde literatuur 369

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 369

Page 366: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Lucassen, L. en R. Penninx, Nieuwkomers, nakomelingen, Nederlanders. Immigranten in Nederland 1550-1993 (Amster-dam 1994).

Lucassen, L. en B. de Vries, ‘Leiden als middelpunt van een Westeuropees textiel-migratiesysteem 1586-1650’, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 22 (1996) 138-167.

Lybreghts, A., Rederend vertoog over het notarisampt behelzende eene duidelijke en nette verklaaringe van deszelfs gronden om-trent veelerleije gevallen in de practyk […] Deel 2 (Amsterdam 1734).

Maanen, R.C.J. van, ‘De vermogensopbouw van de Leidse bevolking in het laatste kwart van de zestiendeeeuw’, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 93 (1978) 1-42.

Maanen, R.C.J. van, ‘Consumentenbedrog in de 18de eeuw’, in: Leids Jaarboekje (1979) 137-148.Maanen, R.C.J. van, ‘Hollandse vermogensheffingen in de zeventiende en achttiende eeuw’, in: Nederlands

Archievenblad 88 (1984) 61-72.Maanen, R.C.J. van, Leidse keurboeken van 1583, 1657 en 1658 (aanwezig in Regionaal Archief Leiden, BLO 15271

pf).Maanen, R.C.J. van, Stadsarchief van Leiden 1574-1816 (Leiden 1986).Maanen, R.C.J. van, ‘Stadsbeeld en ruimtelijke ordening’, in: Groenveld, S. (red), Leiden. De geschiedenis van een

Hollandse stad. Deel 2 1574-1795 (Leiden 2003) 17-41.Maarschalkerweerd, Ph., ‘Omtrent het examineren van een notaris’, in: Verslagen en mededelingen nieuwe reeks

van de Stichting tot Uitgaaf der Bronnen van het Oud-Vaderlandse Recht (1992) 115-124.Maarschalkerweerd, Ph., ‘In den vergulden hand. Regelgeving op het notariaat ten tijde van de Republiek’,

in: Nève, P.L. (red), Quod Notemus. Zes opstellen over de regelgeving betreffende het notariaat van de middeleeuwen totvandaag (Deventer 1993) 27-35.

Marsilje, J.W., ‘Het economische leven’, in: Idem (red), Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 1 Leidentot 1574 (Leiden 2002) 95-111.

Mather, L. en B. Yngvesson, ‘Language, audience, and the transformation of disputes’, in Law and Society Re-view 15 (1980-81), 775-821.

Meijer, J.F.G., ‘De ’s Gravenhaagsche buurt- of begrafenispenningen’, in: Mededeelingen van de vereeniging terbeoefening der geschiedenis van ’s Gravenhage I (1863) 199-206.

Melis, J.C.H., De notariswet (bewerkt door P.L.Dijk, A.G. Lubbers, A. Pitlo, A.H.M. Santen) (Zwolle 1973).Merry, S.E., ‘Rethinking gossip and scandal’, in: Black, D., Toward a general theory of social control. Selected pro-

blems I (Orlando ea 1984) 271-301.Merry, S.E., ‘De sociale organisatie van bemiddeling in niet-industriële samenlevingen. Implicaties voor

alternatieve geschilbeslechtingsprogramma’s in Amerikaanse steden’, in: Griffiths, J. (red), De socialewerking van recht. Een kennismaking met de rechtssociologie en rechtsantropologie (Nijmegen 1996) 365-386.

Mieris, F. van, Beschrijving der stad Leijden, haare gelegenheid, oorsprong, vergrootinge, oude en hedendaagsche gedaante [...]Deel 1 (Leiden 1762).

Monballyu, J., Het gerecht in de kasselrijk Kortrijk (1515-1621) 3 delen (Leuven 1976).Monballyu, J., ‘Het onderscheid tussen de civiele en de criminele en de ordinaire en de extraordinaire straf-

rechtpleging in het Vlaamse recht van de 16e eeuw’, in: Diederiks, H.A. en H.W. Roodenburg, Misdaad,zoen en straf. Aspekten van de middeleeuwse strafrechtsgeschiedenis in de Nederlanden (Hilversum 1991) 120-132.

Moore, S.F., Law as process. An anthropological approach (Londen e.d. 1978).Moore, S.F., ‘Recht en maatschappelijke verandering. De rol van het ‘semi-autonoom sociaal veld’ bij de

sociale werking van recht’, in: Griffiths, J. (red), De sociale werking van recht. Een kennismaking met de rechts-sociologie en rechtsantropologie (Nijmegen 1996) 137-158.

Morre, G., ‘Een keizerrijk te Delft in de 17e eeuw’, in: Nieuwe Delftsche Courant (20-3-1920).Muchembled, M., De uitvinding van de moderne mens. Collectief gedrag, zeden, gewoonten en gevoelswereld van de Middel-

eeuwen tot de Franse Revolutie (Amsterdam 1991).Münch, P., ‘Kirchenzucht und Nachbarschaft. Zur sozialen Problematik des calvinistischen Seniorats um

1600’, in: Schilling, H., Kirchenzucht und Sozialdisziplinierung im frühneuzeitlichen Europa (Berlijn 1994) BeiheftZeitschrift für Historische Forschung16 (1994) 216-248.

Nader, L en H.F. Todd, ‘Introduction. The disputing process’, in: Idem, The disputing process. Law in ten socie-ties (New York 1978) 1-32.

370 geraadpleegde literatuur

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 370

Page 367: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Nagtegaal, P., ‘Stadsfinanciën en stedelijke economie. Invloed van de conjunctuur op de Leidse stadsfi-nanciën 1620-1720’, in: Economisch- en sociaal historisch jaarboek 52 (1989) 96-147.

Nelson, W.E., ‘History and social control’, in: Black, D., Toward a general theory of social control. Selected problems II(Orlando ea 1984) 283-296.

Nijenhuis, W., ‘De publieke kerk veelkleurig en verdeeld. Bevoorrecht en onvrij, 1579-1621’, in: Algemenegeschiedenis der Nederlanden deel 6 (Haarlem 1979) 325-343.

Noordam, D.J., ‘Gezins- en huishoudensstructuur in het achttiende-eeuwse Leiden’, in: Diederiks, H.A.,D.J. Noordam en H.D. Tjalsma, Armoede en sociale spanning. Sociaal-historische studies over Leiden in de achttiendeeeuw (Hilversum 1985) 87-104.

Noordam, D.J., ‘Uit armoede of door verleiding? De wereld van de Leidse prostituées in de 18e eeuw’, in:Diederiks, H.A., D.J. Noordam en H.D. Tjalsma, Armoede en sociale spanning. Sociaal-historische studies over Lei-den in de achttiende eeuw (Hilversum 1985) 105-116.

Noordam, D.J., ‘Sterven op het Leidse schavot, beschavingsoffensief of nieuwe menslievendheid?’, in:Marsilje, J.W. (red), Uit Leidse bron geleverd. Studies over Leiden en de Leidenaren in het verleden, aangeboden aan drs.B.N. Leverland bij zijn afscheid als adjunct-archivaris van het Leidse Gemeentearchief (Leiden 1989) 338-346.

Noordam, D.J., ‘Strafrechtpleging en criminaliteit in Delft in de vroeg-moderne tijd’, in: Tijdschrift voor So-ciale Geschiedenis 15,3 (1989) 209-244.

Noordam, D.J., Geringde buffels en heren van stand. Het patriciaat van Leiden 1574-1700 (Hilversum 1994).Noordam, D.J., ‘Nieuwkomers in Leiden 1574-1795’, in: Moes, J. (ea), In de Nieuwe stad. Nieuwkomers in Leiden

1200-2000 (Leiden 1996) 39-85.Noordam, D.J., ‘Textielondernemers en het Leidse patriciaat, 1574-1795’, in: Textielhistorische Bijdragen 36

(1996) 20-36.Noordam, D.J., ‘Demografische ontwikkelingen’, in: Groenveld, S. (red.), Leiden. De geschiedenis van een Hol-

landse stad. Deel 2 1574-1795 (Leiden 2003) 43-53.Noordegraaf, L. en G. Valk, De gave Gods. De pest in Holland vanaf de late Middeleeuwen (Amsterdam 1996).Noordegraaf, L., ‘The New Draperies in the Northern Netherlands 1500-1800’, in: Harte, N.B. (red), The new

draperies in the Low Countries and England 1300-1800 (Oxford 1997) 173-196.Nortier, A., Bijdrage tot de kennis van het burgerlijk proces in de 15e eeuw binnen de stad Leiden (Leiden 1874).

Obreen, F.D.O, Archief voor Nederlandsche kunstgeschiedenis. Verzameling van meerendeels onuitgegeven berichten en mede-deelingen Deel 5 (Rotterdam 1882-1883).

Oerle, H.A. van, Leiden binnen en buiten de stadsvesten. De geschiedenis van de stedebouwkundige ontwikkeling binnen hetLeidse rechtsgebied tot aan het einde van de Gouden Eeuw 2 dln (Leiden 1975).

Oestreich, G., Geist und Gestalt des frühmodernen staates (Berlijn 1969).Oosterbaan, J.A., ‘Vlekken en rimpels. Over verdeeldheid en hereniging’, in: Groenveld, S. (ea), Wederdopers,

menisten en doopsgezinden in Nederland 1530-1980 (Zutphen 1981) 62-83.Oosterbosch, M., ‘“Van groote abuysen ende ongeregeltheden”. Overheidsbemoeiingen met het Ant-

werpse notariaat tijdens de XVIde eeuw’, in: Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis 63 (1995) 83-102.Orlers, J.J., Beschrijvinge der stadt Leyden (Leiden 1614, 1641).Osinga, M.D. en W.S. Gelinck, Kenningboek der stad Leiden 1570/1580 tweede stuk 1574-1580 (Den Haag 1930).Otten, W.F., ‘De ten-uitvoerlegging van notariële akten onder het oude Hollandse regt’, in: Regt en wet. Tijd-

schrift voor het notaris-ambt II, nieuwe serie 4 (1856) 217-247.Otterspeer, W., Groepsportret van een dame I. Het bolwerk van de vrijheid. De Leidse universiteit 1575-1672 (Amsterdam

2000).Overvoorde, J.C., Rekeningen van de gilden van Dordrecht (1438-1600) (Den Haag 1894).Overvoorde, J.C., ‘Advies van burgemeesters en gerecht van Leiden aan de Staten van Holland over de acta

van de in 1578 te Dordrecht gehouden synode’, in: Nederlandsch Archief voor kerkgeschiedenis 9 (1912) 117-149.Overvoorde, J.C., ‘De Leidsche ambachtsbroederschappen’, in: Rechtshistorische studiën aangeboden aan Prof. S.J.

Fockema Andreae (Haarlem 1914) 334-375.Overvoorde, J.C., Uit de geschiedenis van het raadhuis te Leiden (Leiden 1916).

Panhuijsen, B., Maatwerk. Kleermakers, naaisters, oudkleerkopers en gilden (1500-1800) (Amsterdam 2000).Parival, J. de, De vermaeckelijckheden van Hollandt. Een werck deses lands Lof uijtbasuijnend met een tractaet van de regee-

geraadpleegde literatuur 371

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 371

Page 368: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

ringe end’ een kort begrijp van ’t gene aenmerckenswaerdigst voorgevallen is tot het jaar 1655 (Amsterdam 1660).Parival, J. de, Les delices de Leide. Une des célébres villes de l’Europe, qui contiennent une description exacte de son antiquité, de

ses divers aggrandissemens, de son academie, de ses manufactures, de ses curiosités, & généralement de tout ce qu’il y a de plusdigne à voir. (Leiden 1712).

Peltjes, G.J., Leidse lasten, twee belastingkohieren uit 1674. Een bronnenpublicatie en multimediaprogramma (Leiden 1995).Perdijk, S.P., ‘De opkomst der Remonstrantsch-Gereformeerde Gemeente te Leiden, 23 augustus 1618 tot

7 augustus 1679’, in: Leidsch Jaarboekje (1915) 1-50.Perk, M.A., De waalsche gemeenten (Baarn 1907).Piant, H., ‘La petite delinquence entre infrajudiciaire, procedure civile et repression penale. L’injure et sa

reparation dans la prevote de Vaucouleurs sous l’ancien régime’, in: Garnot, B., L’infrajudiciaire du MoyenAge à l’époque contemporaine. Actes du colloque de Dijon 5-6 octobre 1995 (Dijon 1996) 441-453.

Pieck, G.Th.H.C., ‘Jan van Hout en de Leidse buurten’, in: Boer, D.E.H. de, Leidse facetten. Tien studies over Leid-se geschiedenis (Zwolle 1982) 35-51.

Pitlo, A., ‘De ars notariatus en haar beoefening’, in: Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie (1940)3680-3681.

Pitlo, A., ‘Iets over de geschiedenis van het notariaat in Nederland’, in: Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambten Registratie (1941) 3749-3750.

Pitlo, A., Het elastisch ambt�, in: Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie (1942) 3764-3765.Pitlo, A., De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren (Haarlem 1948).Pitlo, A., ‘De geschiedenis van het notariaat’, in: Melis, J.C.H., De notariswet (bewerkt door P.L. Dijk, A.G.

Lubbers, A. Pitlo en A.H.M. Santen) (Zwolle 1973) 1-48.Pleij, H., De sneeuwpoppen van 1511. Stadscultuur in de late middeleeuwen (Amsterdam 1988).Po-Chia Hsia, R., Social discipline in the reformation. Central Europe 1550-1750 (Londen, New York 1989).Pol, L.C. van der, ‘Prostitutie en de Amsterdamse burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke

samenleving’, in: Boekhorst, P. te, P. Burke en W.Th.M. Frijhoff, Cultuur en maatschappij in Nederland 1500-1850. Een historisch-antropologisch perspectief (Meppel, Amsterdam, Heerlen 1992) 179-218.

Pol, L.C. van der, Amsterdams hoerdom. Prostitutie in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 1996).Poni, C., ‘Norms and disputes. The shoemakers’ guild in eighteenth-century Bologna’, in: Past and present

123 (1989) 80-108.Poole, L.G. le, Bijdragen tot de kennis van het kerkelijk leven onder de doopsgezinden, ontleend aan het archief der Doopsge-

zinde Gemeente te Leiden (Leiden 1905).Porter, R., ‘Introduction’, in: Burke, P. en R. Porter, Language, self and society. A social history of language (Cam-

bridge 1991) 1-12.Posthumus, N.W., Bronnen tot de geschiedenis van de Leidsche textielnijverheid. Deel V 1651-1702 (Den Haag 1918).Posthumus, N.W., De Geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie II. De nieuwe tijd (zestiende tot achttiende eeuw). De la-

kenindustrie en verwante industrieën Deel 3 (’s-Gravenhage 1939).Posthumus Meysjes, G.H.M., Geschiedenis van het Waalse college te Leiden 1606-1699. Tevens een bijdrage tot de vroegste

geschiedenis van het fonds Hallet (Leiden 1975).Pot, G.P.M., ‘Het beleid ten aanzien van bedelaars, passanten en immigranten te Leiden, 1700-1795’, in:

Leids Jaarboekje (1987) 82-95.Pot, G.P.M., Arm Leiden. Levensstandaard, bedeling en bedeelden, 1750-1854 (Hilversum 1994).Potjewijd, T., ‘Over een request en een merkwaardige notarieele acte uit de 17de eeuw en de Leidsche gil-

debrief voor apothekers van 1661’, in: Pharmaceutisch Weekblad (1938) 3-8.Prak, M., Gezeten burgers. De elite in een Hollandse stad, Leiden 1700-1780 (Den Haag 1985).Prak, M., ‘‘Een verzekerd bestaan.’ Ambachtslieden, winkeliers en hun gilden in Den Bosch (ca. 1775)’, in:

Vries, B. de (ea), De kracht der zwakken. Studies over arbeid en arbeidsbeweging in het verleden (Amsterdam 1992) 49-78.Prak, M., ‘Individual, corporation, and society: the retoric of Dutch guilds (18th C)’, in: Boone, M. en M.

Prak (red), Individual, corporate, and judicial status in European cities (late middle ages and early modern period) (Leu-ven, Apeldoorn 1996) 255-279.

Prak, M., ‘Burgers onder de wapenen, van de zestiende eeuw tot de achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor So-ciale Geschiedenis (1997) 1-11.

Prak, M., ‘Moral order in the world of work. Social control and the guilds in Europe’, in: Roodenburg,H.W. en P.C. Spierenburg, Social control in Europe. Volume 1, 1500-1800 (Columbus 2004) 176-199.

372 geraadpleegde literatuur

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 372

Page 369: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Prinsen, J., ‘Een rapport over armenzorg uit de zestiende eeuw’, in: De beweging 1 (1905) 69-89.Prinsen, J., ‘Armenzorg te Leiden in 1577’, in: Bijdragen en Medeedelingen van het Historisch Genootschap 26 (1905)

113-160.Prinsen, J., ‘Jan van Hout en zijn proces van injurie’, in: Oud Holland 24 (1907) 17-37.

Quist, J.P., ‘Arbitrage (nog steeds) van alle markten thuis’, in: Bart, F.M. (ea), De zaak berecht, het geschil beslecht.Bijdragen aan de masterclass geschillenbeslechting 2000. Faculteit der rechtsgeleerdheid, Erasmus Universiteit Rotterdam(Den Haag 2003) 27-43.

Raa, C.M.G. ten, De oorsprong van de kantonrechter (Deventer 1970).Ranieri, F., Recht und Gesellschaft im Zeitalter der Rezeption. Eine rechts- und sozialgeschichtliche Analyse der Tätigkeit des

Reichskammergerichts im 16. Jahrhundert 2 dln (Keulen 1985).Ranieri, R., ‘Geschäftsanfall und Prozeßfrequenz am Reichskammergericht in Wetzlar (1693-1806)’, in:

Koster- Van Dijk, J.M.I. en A. Wijffels, Miscellanea forensia historica. Ter gelegenheid van het afscheid van Prof. Mr.J.Th. de Smidt (Amsterdam 1988) 251-254.

Rappard, A.G.A. ridder van, ‘De ’s-Gravenhaagsche buurten’, in: Mededeelingen van de vereeniging ter beoefeningder geschiedenis van ’s-Gravenhage I (1863) 83-198.

Rieu, W.N. du, Lambertus Daneau à Leyde (Leiden 1881).Roberts, B. en W. Otterspeer, ‘Onderwijs en wetenschap’, in: Groenveld, S. (red.), Leiden. De geschiedenis van

een Hollandse stad. Deel 2 1574-1795 (Leiden 2003) 193-215.Roberts, S., Order and dispute. An introduction to legal anthropology (Harmondsworth 1979).Roberts, S., ‘The study of dispute: Anthropological perspectives’, in: Bossy, J., Disputes and settlements. Law and

human relations in the west (Cambridge ea 1983) 1-24.Roberts, S., ‘Against legal pluralism. Some reflections on the contemporary enlargement of the legal do-

main’, in: Journal of legal pluralism and unofficial law 42 (1998) 95-106.Roeck, B., ‘Neighbourhoods and the public in German cities of the early modern period. A magician and

the neighbourhood network’, in: Schuurman, A. en P.C. Spierenburg (red), Private domain, public inquiry.Families and life-styles in the Netherlands and Europe, 1550 to the present (Hilversum 1996) 193-209.

Rogier, L.J., Geschiedenis van het katholicisme in Noord Nederland in de zestiende en zeventiende eeuw 5 dln (Amsterdam,Brussel 1964).

Rogge, H.C., Caspar Janszoon Coolhaes. De voorlooper van Arminius en der remonstranten (Amsterdam 1856).Romer, H., De mannetjesputters van Rotterdam. Een beknopte geïllustreerde geschiedenis van de Rotterdamse schutterij (Den

Haag 1979).Roodenburg, H.W., Onder censuur. De kerkelijke tucht in de gereformeerde gemeente van Amsterdam 1578-1700 (Hilver-

sum 1990).Roodenburg, H.W., ‘“Freundschaft”, “Brüderlichkeit” und “Einigkeit”. Städtische Nachbarschaften im

Westen der Republik’, in: Dekker, T. (ea), Ausbreitung bürgerlicher Kultur in den Niederlanden und Nordwest-deutschland (Münster 1991) 10-24.

Roodenburg, H.W., ‘De Notaris en de erehandel. Beledigingen voor het Amsterdamse notariaat 1700-1710’, in Volkskundig Bulletin 18, 3 (1992) 367-388.

Roodenburg, H.W., ‘Naar een etnografie van de vroegmoderne stad: De “gebuyrten” in Leiden en DenHaag’, in: Boekhorst, P. te, Burke, P. en Frijhoff, W.Th.M., Cultuur en maatschappij in Nederland 1500-1850.Een historisch-antropologisch perspectief (Meppel, Amsterdam, Heerlen 1992) 219-243.

Roodenburg, H.W., ‘Een verfoeilijke misdaad. Incest in het gewest Holland tijdens de 17e en 18e eeuw’, in:Historisch Tijdschrift Holland 25 (1993) 58-76.

Roodenburg, H.W., ‘Reformierte Kirchenzucht und Ehrenhandel. Das Amsterdamer Nachtbarschaftsle-ben im 17. Jahrhundert’, in: Schilling, H., Kirchenzucht und Sozialdisziplinierung im frühneuzeitlichen Europa(Berlijn 1994) Beiheft Zeitschrift für Historische Forschung 16 (1994) 129-151.

Roodenburg, H.W., ‘Eer en oneer ten tijde van de Republiek: een tussenbalans’, Volkskundig Bulletin 22, 2,(1996) 129-147.

Roodenburg, H.W., ‘Social control viewed from below. New perspectives’, in: Idem en P.C. Spierenburg,Social control in Europe. Volume 1, 1500-1800 (Columbus 2004) 145-158.

Root, H.L., ‘Challinging the seigneurie: community and contention on the eve of the French revolution’,

geraadpleegde literatuur 373

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 373

Page 370: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

in: Journal of modern history 57 (1985) 652-681.Rousseaux, X., ‘Crime, justice and society in Medieval and Early Modern Times. Thirty years of crime and

criminal justice history. A tribute to Herman Diederiks’, in: Crime, Histoire & Societés * Crime, History & So-cieties, 1 (1997) 87-118.

Sande, A.v.d., ‘Roomse buitenbeentjes in een protestantse natie? Tolerantie en antipapisme in Nederlandin de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw’, in: Gijswijt-Hofstra, M., Een schijn van verdraag-zaamheid. Afwijking en tolerantie in Nederland van de zestiende eeuw tot heden (Hilversum 1989) 85-106.

Schepper, H. de, R.W.G. Lombarts, G. Dolezalek en E.J.M.F.C. Broers, ‘Prolegomena voor onderzoek vanrechtspraak en bestuur in de oude Nederlanden’, in: Koster-van Dijk, J.M.I. en A. Wijffels, Miscellaneaforensia historica. Ter gelegenheid van het afscheid van Prof. Mr. J.Th. de Smidt (Amsterdam 1988) 263-294.

Schilling, H., ‘Calvinistische Presbyterien in Städten der Frühneuzeit - eine kirchliche Alternativform zurbürgerlichen Repräsentation? (Mit einer Quantifizierenden Untersuchung zur Holländischen StadtLeiden)’, in: Ehbrecht, W., Städtische Führungsgruppen und Gemeinde in der werdenden Neuzeit (Keulen, Wenen,1980) 412-440.

Schilling, H., ‘Reformierte Kirchenzucht als Sozialdisziplinierung? Die Tätigkeit des Emder Presbyteri-ums in den Jahren, 1557-1562 (mit vergleichenden Betrachtungen über die Kirchenräte in Groningenund Leiden sowie mit einem Ausblick ins 17. Jahrgundert).’, in: Ehbrecht, W. en H. Schilling (red), Nie-derlande und Nordwestdeutschland (Köln 1983) 261-327.

Schilling, H., Aufbruch und Krise. Deutschland 1517-1648 (Berlijn 1988).Schilling., H., Civic Calvinism in Northwestern Germany and the Netherlands sixteenth to nineteenth centuries (Kirksville 1991).Schilling, H., Kirchenzucht und Sozialdisziplinierung im frühneuzeitlichen Europa (Berlijn 1994) Beiheft Zeitschrift für

Historische Forschung, 16 (1994).Schilling, H., ‘Die Kirchenzucht im frühneuzeitlichen Europa im interkonfessionell vergleichender und

interdisziplinärer Perspektive. Eine Zwischenbilanz’, in: Schilling, H., Kirchenzucht und Sozialdisziplinier-ung im frühneuzeitlichen Europa (Berlijn 1994) Beiheft Zeitschrift für Historische Forschung 16 (1994) 11-40.

Schilling, H., ‘Nochmals “Zweite Reformation” in Deutschland. Der Fall Brandenburg in mehrperspekti-vischen Sicht von Konfessionalisierungsforschung. Historischer Antropologie und Kunstgeschichte’,in: Zeitschrift für historische Forschung (1996) 501-524.

Schilling, H., ‘Profil und Perspektiven einer interdisziplinären und komparatistischen Disziplinierungs-forschung jenseits einer Dichotomie von Gesellschafts- und Kulturgeschichte’, in: Idem (red), Institu-tionen, Instrumenten und Akteure sozialer Kontrolle und Disziplinierung im frühneuzeitlichen Europa (Frankfurt amMain 1999) 3-36.

Schilling, H., ‘Discipline. The state and the churches in Early Modern Europe’, in: Roodenburg, H.W. enP.C. Spierenburg, Social control in Europe. Volume 1, 1500-1800 (Columbus 2004) 25-36.

Schmidt, A., Over leven na de dood. Weduwen in Leiden in de Gouden Eeuw (Amsterdam 2001).Schmidt, A., ‘Zelfstandig en bevoogd. Speelruimte van vrouwen rond 1650’, in: Tijdschrift voor Sociale Geschie-

denis (2003) 28-34.Schmidt, H-R, ‘Pazifizierung des Dorfes. Struktur und Wandel von Nachbarschaftskonflikten vor Berner

Sittengerichten 1570-1800’, in: Schilling, H., Kirchenzucht und Sozialdisziplinierung im frühneuzeitlichen Europa(Berlijn 1994) Beiheft Zeitschrift für Historische Forschung 16 (1994) 91-128.

Schnabel-Schüle, H., ‘Kirchenzucht als Verbechensprävention’, in: Schilling, H., Kirchenzucht und Sozialdis-ziplinierung im frühneuzeitlichen Europa (Berlijn 1994) Beiheft Zeitschrift für Historische Forschung 16 (1994) 49-64.

Schöffer, I., H. v.d. Wee en J.A. Bornewasser, De Lage Landen 1500-1780 (Amsterdam 1988).Schoor, A. v.d., Stad in aanwas. Geschiedenis van Rotterdam tot 1813 (Zwolle 1999).Schotel, G.D.J., De openbare eeredienst der Nederlandsch hervormde kerk in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw

(Haarlem 1870).Schreiner, K. en G. Schwerhoff (red), Verletzte Ehre. Ehrkonflikte in Gesellschaften des Mittelalters und der Frühen Neu-

zeit (Keulen ed. 1995).Schuurman, A.J., Materiële cultuur en levensstijl. Een onderzoek naar de taal der dingen op het Nederlandse platteland in de

19e eeuw: de Zaanstreek, Oost-Groningen en Oost-Brabant (Utrecht 1989).Schuurman, A.J., ‘Mensen maken verschil. Sociale theorie, historische sociologie en geschiedenis’, in: Tijd-

schrift voor Sociale Geschiedenis 22 (1996) 168-204.

374 geraadpleegde literatuur

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 374

Page 371: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Schwartz, H., The French prophets. The history of a millenarian group in eighteenth-century England (Berkeley 1980).Schwartz, R.D., ‘Sociale factoren in de ontwikkeling van juridische controle’, in: Griffith, J. (red), De sociale

werking van recht. Een kennismaking met de rechtssociologie en rechtsantropologie (Nijmegen 1996) 95-110.Schwerhoff, G., Köln im Kreuzverhör. Kriminalität, Herrschaft und Gesellschaft in einer frühneuzeitlichen Stadt (Bonn

1991).Schwerhoff, G., ‘Devianz in der alteuropaïschen Gesellschaft. Umrisse einer historischen Kriminalitäts-

forschung’, in: Zeitschrift für historische Forschung, 4 (1992) 385-414.Sharpe, J.A., ‘Enforcing the law in the seventeenth-century English Village’, in: Gatrell, V.A.C., B. Lenman

en G. Parker, Crime and the law. The social history of crime in Western Europe since 1500 (Londen 1980) 97-119.Sharpe, J.A. ‘“Such disagreement betwyx neighbours”. Litigation and human relations in Early Modern

England’, in: Bossy, J., Disputes and settlements. Law and human relations in the west (Cambridge ea 1983) 169-187.Sharpe, J.A., ‘Human relations and the history of crime’, in: International Association for the History of Crime and

Criminal Justice Bulletin no. 14 (1991) 10-32.Shoemaker, R.B., Prosecution and punishment. Petty crime and the law in London and rural Middlesex, c. 1660-1725 (Cam-

bridge ea 1991).Sickesz. C.J., De schutterijen in Nederland (Utrecht 1864).Sleebe, V.C., In termen van fatsoen. Sociale controle in het Groningse kleigebied (1770-1914) (Groningen 1994).Sloots, O.F.M., Cunibertus. De minderbroeders te Leiden (Rotterdam 1947).Sluijter, E.J., M. Enklaar en P. Nieuwenhuizen, Leidse fijnschilders. Van Gerrit Dou tot Frans Mieris de Jonge 1630-1760

(Zwolle 1988).Sluijter, R. en A. Schmidt, ‘Sociale verhoudingen en maatschappelijke zorg’, in: Groenveld, S. (red), Leiden.

De geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2 1574-1795 (Leiden 2003) 109-125.Smidt, J.Th. de, Rechtsgewoonten. De gebruiken en plaatselijke gebruiken waarnaar het burgerlijk wetboek verwijst (Am-

sterdam 1954).Smidt, J.Th. de, Compendium van de geschiedenis van het Nederlands privaat recht (Deventer 1977).Smit, C., Leiden met een luchtje. Straten, water, groen en afval in een Hollandse stad 1200-2000 (Leiden 2001).Smit, J., De Zuidhollandse weeskamers. Haar taak en inrichting en de liquidatie van haar zaken (Alphen aan den Rijn

1946).Smith, Th., Klugtspel, op de wonderlijke vryagie, huuwelyk, en huishoudinge van Fobbert Gort en Klara Morsschoon (Leiden

1685).Snyder, F. en D. Hay, ‘Comparisons in the social history of law: labour and crime’, in: Idem, Labour, law, and

crime. An historical perspective (London, New York 1987) 1-41.Soman, A., ‘Deviance and criminal justice in Western Europe’, in: Criminal Justice History, 1 (1980) 1-24.Spierenburg, P.C., ‘Financiën en familie-eer. Opsluiting en opgeslotenen op verzoek te Leiden, 1680-1805’,

in: Diederiks, H.A., D.J. Noordam en H.D. Tjalsma, Armoede en sociale spanning. Sociaal-historische studies overLeiden in de achttiende eeuw (Hilversum 1985) 117-135.

Spierenburg, P.C., De verbroken betovering. Mentaliteitsgeschiedenis van preïndustrieel Europa (Hilversum 1988).Spierenburg, P.C., Zwarte schapen, losbollen, dronkaards en levensgenieters in achttiende-eeuwse beterhuizen (Hilversum

1995).Spierenburg, P.C. (red), Men and violence. Gender, honor, and rituals in Modern Europe and America (Columbus 1998).Spierenburg, P.C., ‘Masculinity, violence, and honor. An Introduction’, in: Idem (red), Men and violence. Gen-

der, honor, and rituals in Modern Europe and America (Columbus 1998) 1-29.Spierenburg, P.C., ‘Knife fighting and popular codes of honor in early modern Amsterdam’, in: Idem (red),

Men and violence. Gender, honor, and rituals in Modern Europe and America (Columbus 1998) 103-127.Spierenburg, P.C., ‘Social control and history. An introduction’, in: Roodenburg, H.W. en P.C. Spieren-

burg, Social control in Europe. Volume 1, 1500-1800 (Columbus 2004) 1-22.Spiertz, M.G., ‘Die Ausübung der Zucht in der IJsselstadt Deventer in den Jahren 1592-1619 im Vergleich

zu den Untersuchungen im Languedoc und in der Kurpfalz’, in: Rheinische Vierteljahrsblätter 49 (1985) 139-172

Spruit, R., De dood onder ogen. Een cultuurgeschiedenis van sterven, begraven, cremeren en rouw (Houten 1986).Sprunger, M., ‘Faillissementen. Een aspect van geestelijke tucht bij de Waterlands-doopsgezinde ge-

meente te Amsterdam in de zeventiende eeuw’, in: Doopsgezinde bijdragen 17 (1991) 101-130.Sprunger, M., ‘Entrepreneurs and ethics. Mennonite merchants in seventeenth-century Amsterdam’, in:

geraadpleegde literatuur 375

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 375

Page 372: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Lesger, C. en L. Noordegraaf (red), Entrepreneurs and entrepreneurship in early modern times. Merchants and indus-trialists within the orbit of the Dutch staple market (Den Haag 1995) 213-222.

Strayer, B.E., Lettres de cachet and social control in the Ancien Régime 1659-1789 (New York e.d. 1992).Sullivan, D.C., The punishment of crime in the upper Hudson River Valley 1648-1685 from Dutch jurisprudence to English rule

(New York 1997).Swart, P.Th., Protocol Cleuting. Het protocol van Nicolaus Judoci Cleuting (Nicolaas Joostzoon Cleuting), notaris te Leeuwar-

den van 1554-1585 (Leeuwarden 1970).

Tanja, J., ‘Brabantsche monsieurs, Vlaamsche ijveraers en Hollantsche botticheijt. Het beeld van de Zuid-nederlandse immigranten in de Noordelijke Nederlanden 1580-1630’, in: Anne Frankstichting, Vreemdgespuis (Amsterdam 1987) 20-28.

Taverne, E., In ’t land van belofte. In de nieue stad. Ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek 1580-1680(Maarssen 1978).

Temminck, J.J., ‘Oude indelingen van Haarlem’, in: Kuyper, F.W. en B.C. Sliggers, Liber amicorum. A.G. van derSteur. Uitgegeven ter gelegenheid van zijn vijftigste geboortedag 3 mei 1988 (Haarlem 1988) 187-197.

Tilly, C., Popular contention in Great Britain 1758-1834 (Cambridge e.d. 1995).Tjalsma, H.D., ‘Een karakterisering van Leiden in 1749’, in: Diederiks, H.A., D.J. Noordam en H.D. Tjals-

ma, Armoede en sociale spanning. Sociaal-historische studies over Leiden in de achttiende eeuw (Hilversum 1985) 17-44.Tlusty, B.A., ‘Crossing gender boundaries. Women as drunkards in early modern Augsburg’, in: Back-

mann, S. (red), Ehrkonzepte in der frühen Neuzeit. Identitäten und Abgrenzungen (Berlijn 1998) 185-197.Trompetter, C., Agriculture, proto-industry and Mennonite entrepreneurship. A history of the textile industries in Twente

1600-1815 (Amsterdam 1997) 120-133.

Unger, R.W., A history of brewing in Holland 900-1900. Economy, technology and the state (Leiden 2001).

Veen, S.D. van, ‘Kerkelijk opzicht en tucht in de gereformeerde kerk’, in: Uit onzen bloeitijd: schetsen van het le-ven onzer vaderen in de XVIIe eeuw (Amsterdam z.j.) 213-258.

Velthoven, B.C.J. van en M.J. ter Voert, Geschilbeslechtingsdelta 2003. Over verloop en afloop van (potentieel) juridischeproblemen van burgers (Meppel 2004).

Verburgt, J.W., Levering van onroerende zaken te Leiden (Leiden 1930).Verburgt, J.W., ‘Het leven van Jan Pietersz. Dou, als burger, landmeter, wijnroeier en notaris van Leiden,

1573-1635, toegelicht uit zijne handschriften en werken’, in: Leidsch Jaarboekje (1934) 18-61.Verhaar, V. en F. v.d. Brink, ‘De bemoeienis van stad en kerk met overspel in het achttiende-eeuwse Amsterdam’,

in: Faber, S. (red), Nieuw licht op oude justitie. Misdaad en straf ten tijde van de Republiek (Muiderberg 1989) 64-93.Verhaest, H., ‘De gedwongen tenuitvoerlegging van vonnissen en acten in de rechtspraak van de Raad van

Vlaanderen (1430-1520)’, in: Koster-van Dijk, J.M.I. en A. Wijffels, Miscellanea forensia historica. Ter gelegen-heid van het afscheid van Prof. Mr. J.Th. de Smidt (Amsterdam 1988) 295-312.

Verkruisen, G., ‘Geschillen, geschilprocessen en rechtspraak’, in: Griffiths, J. (red), De sociale werking van recht.Een kennismaking met de rechtssociologie en rechtsantropologie (Nijmegen 1996) 682-697.

Versprille, A., ‘Het Leidsche poorterschap’, in: Leidsch Jaarboekje 36 (1944) 76-100.Villeneuve, V.H. de (red), Les quatre siècles d’ histoire de l’Eglise Réformée Wallonne de Rotterdam. 400 jaar Waalse Her-

vormde Kerk te Rotterdam (Rotterdam 1999).Vleeschouwers-van Melkebeek, M., ‘Self-divorce in fifteenth-century Flanders. The consistory court ac-

counts of the diocese of Tournai’, in: Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis 68 (2000) 83-94.Vlijbrief-Charbon, T.A., Speldegeld en clavarium. Een vergelijkend onderzoek naar betekenis, herkomst en verbreiding van

speldegeld, handgeld, godspenning en verwante begrippen en naar de mogelijkheid van samenhang met de begrippen dona-tirum en clavarium in het latijn (Haarlem 1955).

Vlis, I. v.d., Leven in armoede. Delftse bedeelden in de zeventiende eeuw (Amsterdam 2001).Vlist, E. v.d., ‘“In goeder vreden ende borgerlijcke eenicheijt”: Leidse buurten in de zestiende eeuw’, in:

Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken (Leiden 1989) 38-60.Vogelaar, ‘Schilderen en bouwen voor burgerij en stad’, in: Groenveld, S. (red), Leiden. De geschiedenis van een

Hollandse stad. Deel 2 1574-1795 (Leiden 2003) 149-171.Vogler, B. en J. Estèbe, ‘La genèse d’une société protestante. Etude comparée de quelques registres consis-

376 geraadpleegde literatuur

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 376

Page 373: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

toriaux Languedociens et Palatins vers 1600’, in: Annales E.S.C. 31 (1976) 362-388.Voolstra, S., ‘Dopers belijden’, in: Brüsewitz, J. en M.A. Krebber, Confessie van Dordrecht 1632, in: Doperse Stem-

men 5 (Amsterdam 1982) 17-29.Voolstra, S., Het woord is vlees geworden. De melchioritisch-menniste incarnatieleer (Kampen 1982).Voolstra, S., Vrij en volkomen. Rechtvaardiging en heiliging in dopers perspectief (Kampen 1985).Voolstra, S., ‘Boetvaardigheid buiten de biechtstoel. De transformatie van het sacrament der boete in een

evangelisch-doperse boetepraktijk’, in: Doopsgezinde Bijdragen 19 (1993) 29-42.Vries, B.M.A. de, ‘De Leidse textielnijverheid in de zeventiende en achttiende eeuw’, in: Moes, J.K.S. en

B.M.A. de Vries (red), Stof uit het Leidse verleden. Zeven eeuwen textielnijverheid (Utrecht 1991) 77-89.Vries, B.M.A. de, J. Lucassen, P. Lourens en H. Nijboer, ‘Het economische leven. Spectaculair succes en diep

verval’, in: Groenveld, S. (red), Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2 1574-1795 (Leiden 2003) 85-107.

Vries, J. de en A. v.d. Woude, Nederland 1500-1815. De eerste ronde van moderne economische groei (Amsterdam 1995).

Waardt, H. de, ‘Ehrenhändel, Gewalt und Liminalität. Ein Konzeptualierungs-vorschlag’, in: Schreiner, K.en G. Schwerhoff (red), Verletzte Ehre. Ehrkonflikte in Gesellschaften des Mittelalters und der Frühen Neuzeit (Böhlau1995) 303-319.

Waardt, H. de, ‘Feud and atonement in Holland and Zeeland. From private vengeance to reconciliationunder state supervision’, in: Schuurman, A. en P.C. Spierenburg, Private domain, public inquiry. Families andlife-styles in the Netherlands and Europe, 1550 to the present (Hilversum 1996) 15-38.

Waardt, H. de, ‘Inleiding: Naar een geschiedenis van de eer’, in: Leidschrift 12 (1996) 7-17.Waardt, H. de, ‘De geschiedenis van de eer en de kritische antropologie. Een voorbeeld van een interdis-

ciplinaire aanpak’, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 23 (1997) 324-353.Wagenaar, C.W., ‘Over buurten, buurtleven en het buurtschoutambt in Utrecht’, in: Utrechtsch Jaarboekje 57

(1897) 279-313.Walle, K., ‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap. Over de positie van de Leidse buurtcorporaties tijdens en

na de periode van de omwenteling (1795-184)’, in: Leids Jaarboekje (1990) 91-128.Walle, K., Buurthouden. De geschiedenis van burengebruiken en buurtorganisaties in Leiden (14e-19e eeuw) (Leiden 2005).Wallert, J.A.F., Ontwikkelingslijnen in praktijk en theorie van de wisselbrief 1300-2000 (Tilburg 1996).Walz, R., Hexenglaube und magische Kommunikation im Dorf der frühen Neuzeit. Die Verfolgungen in der Grafschaft Lippe

(Paderborn 1993)Wassenaer, G. van, Practyk notariael ofte instructie, tot het maken ende instellen van de voornaemste instrumenten van alder-

ley contracten, acten, handelingen en dispositien die voor notaris en getuygen ofte in ’t particulier by partijen opgerecht endegedaen worden […] (Utrecht 1661).

Wedekind, W.G.Ph.E., Bijdrage tot de kennis van de ontwikkeling van de procesgang in civiele zaken voor het Hof van Hol-land in de eerste helft van de zestiende eeuw (Assen 1971).

Wegert, K., Popular culture, crime, and social control in 18th-century Würtenberg (Stuttgart 1994).Weterings, E.J. en E. van der Vlist, ‘Wie maakt me los?’ Negen eeuwen markt in Leiden (Leiden 1996).Wiel, A.M. van de en W.E.M. Leclerq, ‘Iets over de civiele rechtspraak in Tilburg 1794-1813’, in: Bosman,

Th.E.A. (ea), Brabants recht dat is ... Opstellen aangeboden aan prof. mr. J.P.A. Coopmans ter gelegenheid van zijn afscheidals hoogleraar Nederlandse rechtsgeschiedenis aan de Katholieke Universiteit Brabant (Assen, Maastricht 1990) 300-310.

Wiel, K. v.d., Leidse wevershuisjes. Het wisselende lot van de 17e-eeuwse Leidse arbeiderswoningen (Leiden 2001).Wijsenbeek-Olthuis, Th., ‘Vreemd en eigen: ontwikkelingen in de woon- en leefcultuur binnen de Hol-

landse steden van de 16e tot de 19e eeuw’, in: Boekhorst, P. te, P. Burke en W.Th.M. Frijhoff, Cultuur enmaatschappij in Nederland 1500-1850. Een historisch-antropologisch perspectief (Meppel, Amsterdam, Heerlen1992) 79-108.

Wijsman, M., Samen sterk. De Leidse gebuurten in de zeventiende eeuw (Leiden 2001) Scriptie Univ. Leiden; BLOG6B17.

Wingens, M.F.M., ‘Deviant gedrag van studenten. Verkrachters in de zeventiende en achttiende eeuw’, in:Batavia Academica. Bulletin van de Nederlandse werkgroep universiteitsgeschiedenis 6 (1988) 9-26.

Wollschläger, Chr., ‘Civil litigation and modernization. The work of the municipal courts of Bremen, Ger-many, in five centuries, 1549-1984’, in: Law & Society Review 24, 2 (1990) 261-282.

geraadpleegde literatuur 377

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 377

Page 374: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Woltjer, J.J., Een niew ende onghesien dingh (Leiden 1985).Woltjer, J.J., ‘De plaats van de calvinisten in de Nederlandse samenleving’, in: De zeventiende eeuw 10 (1994) 3-

23.Woodman, G.R., ‘Ideological combat and social observation. Recent debate about legal pluralism’, in:

Journal of legal pluralism and unofficial law 42 (1998) 21-59.Wurff, A.W.I.M. v.d., Aard en achtergronden van onveiligheidsgevoelens in de woonomgeving (Amsterdam 1992).

Yngvesson, B., ‘Contextualizing the court. Comments on the cultural study of litigation’, in: Law & SocietyReview 24, 2 (1990)467-519.

Zeeden, E.W. en P.T. Lang, Kirche und Visitation. Beiträge zur Erforschung des frühneuzeitlichen Visitationswesens in Eu-ropa (Gerlingen 1984).

Zegveld, W.F. van, ‘Zilveren schutterspenningen van Leiden’, in: Leids Jaarboekje (1988) 51-67.Zijlstra, S., ‘‘Tgeloove is vrij’. De tolerantiediscussie in de Noordelijke Nederlanden tussen 1520 en 1795’,

in: Gijswijt-Hofstra, M., Een schijn van verdraagzaamheid. Afwijking en tolerantie in Nederland van de zestiende eeuwtot heden (Hilversum 1989) 41-68.

Zijlstra, S., Om de ware gemeente en de oude gronden. Geschiedenis van de dopersen in de Nederlanden 1531-1675 (Hilversum2000).

Zijpp, N. v.d., Geschiedenis der doopsgezinden in Nederland (Arnhem 1952).Zijpp, N. v.d., ‘Leiden’, in: The Mennonite encyclopedia. A comprehensive work on the Anabaptist-Mennonite Movement

vol. 3 (Scottdale ea 1957) 316.

378 geraadpleegde literatuur

06008_hoop_H10_bijlagen 22-05-2006 11:21 Pagina 378

Page 375: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Summary

In Hope of Agreement. Use of forums for dispute

settlement in seventeenth-century Leiden

In the early modern period Dutch citizens could choose from a variety of judicial andinfrajudicial forums to settle their disputes. In Leiden these institutions consisted ofneighbourhoods, guilds, textile associations, civic militia, church councils, notaries,subordinate courts (a court established for settling matters about easement and otherforms of urban servitude, and the so-called peacemaker court or vredemakers), and theofficial court or vierschaar. These forums dealt with tens of thousands of cases. Histori-ans have overlooked institutional dispute settlement as an instrument of social controlfor a long time. They concentrated primarily on the ways by which the state disciplinedpeople into well-behaved citizens. Consequently, they focused on the development oflegislation and the study of criminal records. Nowadays social control is understood inan extended manner, as all forms by which people define deviant behaviour and reacton it by taking steps. This includes institutional conflict settlement as a major aspectof social control – an aspect confirmed by the vast caseloads handled by judicial and in-frajudicial forums. Moreover, most disputes reflect every-day life better than do crim-inal lawsuits.

The aim of this book is to explore the ways in which citizens of Leiden used forumsof dispute settlement to put conflicts to an end. Legal anthropologists showed that dis-putants have great influence on the outcome of conflicts. Aggrieved parties may chooseto do nothing at all, avenge wrong themselves, negotiate with each other, or appeal toa third party as arbitrator, such as neighbours, colleagues, family, or one of the forumsof dispute settlement. People pragmatically select those options that best fit theirproblematic situation (forum shopping). This was also the case in seventeenth-centuryLeiden. How did Leiden complainants use the available forums? What strategies didthey follow? Did people switch from one forum to the other (forum hopping)? Or did theymobilise only a single institution to end their disputes? In order to answer these ques-tions, computer databases were made of all disputes piled up in the archives of the var-ious judicial and infrajudicial forums of dispute settlement. These files were linkedand analysed. This unique and complex operation could only be realised for a limited

06008_hoop_H11_summary 22-05-2006 11:23 Pagina 379

Page 376: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

period of time, given the amount of research. This study focuses on the years 1664-1668, after which the flourishing Leiden economy started to decline.

Leiden witnessed great economic prosperity in the seventeenth century, influencedfirst and foremost by immigrant textile masters. Because of this influx, textile produc-tion increased enormously. But it also lead to a massive overpopulation. The Leidenpopulation increased to about 60,000 in 1664. In order to handle these huge numbersof people and the accompanying social disorder, the Leiden municipality reorganisedthe judicial system. It uniformed the medieval neighbourhood associations into offi-cially recognised institutions of social control. Masters of the neighbourhood, or buurt-heren, were turned into gatekeepers of the Leiden judicial system. They had to hush upquarrels and to reconcile people. Only after intervention of these neighbourhood offi-cials people were allowed to mobilise official courts. It’s hard to tell whether buurtherenactually fulfilled their new task. They didn’t keep a record of their activities. The Leiden archives only contain cash books of two seventeenth-century neighbourhoodsin which treasurers recorded collected fines. Most of these fines refer to non-atten-dances at funerals. Sanctions to deviant behaviour of neighbours were quite rare. Thismay point to a frequent involvement of buurtheren in ending conflicts. In that case im-posing fines in irreconcilable disputes was hardly necessary. Or did neighbours seldommobilise their buurtheren to settle disputes? The masters of the neighbourhood, then,were not regarded as gatekeepers, but as an additional instrument of everyday socialcontrol.

Traditionally the Leiden guild organisations enforced their own regulations and ar-bitrated in conflicts between members. In early-modern times, the municipality care-fully preserved these guild privileges to maintain social order. Guilds guaranteed a cer-tain level of subsistence to their members. Therefore, guild officials supervised theproduction of goods and strictly adjudicated violations of quality norms. Unfortu-nately, the Leiden archives only hold four question books or kwestieboeken in whichguilds recorded their activities of adjudication and arbitration. These four guilds dif-fer vastly and their books span different periods of time. Moreover, the kwestieboekencontain only a few cases. Guilds seemed to have solved most problems in an informalway. Judging from the kwestieboeken, guild officials were primarily engaged in enforcingthe statutes. In general, they adjudicated members when informal rebukes had no re-sults. Guild officials depended mostly upon guild members complaining about theircolleagues’ trespasses. Some guilds actively monitored their members by visiting themtwo or three times a year. Costumers seldom lodged complaints with guild officials.Personal conflicts among guild members also were infrequent in most kwestieboeken. Inaddition, practically all disputes had to do with debts. More immaterial issues, likedefamation, were notably rare. Considering their commercial interests, guild mem-bers seemed to have preferred other options to settle their disputes rather than sub-mitting them to guild officials.

Compared with the guilds, the cloth association was far more often called in as ar-bitrator. This government organization controlled the production of heavy woollencloth or drapery, on which more than two-thirds of the Leiden population depended.

380 summary

06008_hoop_H11_summary 22-05-2006 11:23 Pagina 380

Page 377: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Mainly, producers mobilised the association governors to collect debts. The officialschecked the claim and made an arrangement, which they recorded in their questionbooks. To the textile industry, these settlements were of high importance. Producerswho were unable to pay their debts brought trouble upon their colleagues sooner orlater. Further, governors of the cloth association were engaged in enforcing qualityregulations. Violations of these norms could hamper the textile industry as well. Tres-passers were first summoned by the associations bailiff. When drapers disagreed withhis judgement or otherwise refused to pay, the bailiff appealed to the governors. Per-haps that is why the relatively small number of cases in the question book does notmatch with the industry’s importance to Leiden. Like guild members, cloth producerswere reluctant to appeal to the sector’s forum. They opted for informal settlementswhich best suited their business interests.

The Leiden civic militia or schutterij was formed out of two militia-guilds in the six-teenth century. Its main task was to maintain law and order and to defend the city inwartime. The militia council supervised the schutterij and imposed fines on unwillingmilitiamen or schutters. Officers adjudicated offences like insufficient armament, illegalshootings, drunkenness, and scolding. Not all trespasses were recorded in the militia’sjournal. The provost generally fined schutters himself during the night watch or even –according to some complaints of the militia council – overlooked their breaches. Con-sequently, the council only dealt with problematic offences and militiamen who re-fused to pay their fines. These cases were all submitted by the provost. Schutters rarelyappealed to the council themselves. They clearly had other ways of settling disputes,like drinking off their conflicts, scolding, and fighting. Only when these informalstrategies failed, were militiamen prepared to mobilise the council.

Church discipline exercised by the Dutch Reformed consistory appears to have beena marginal phenomenon in Leiden. The church council sought to keep an eye on itsmembers in order to obtain a ‘glorious church without spot or wrinkle’. However, theLeiden municipality had limited the council’s instruments to achieve that objective.Further, the consistory only consisted of twenty people, too small a number for effec-tive supervision. According to the consistory notes only eighty-nine people appearedbefore the church council. These were certainly not all the sinners the consistory wasinformed of. Clergymen and elders also dealt with deviancy in an informal way. Themajority of cases in the consistory notes concerned marital life. Secular and ecclesiasti-cal authorities both denounced these matters. Besides, deviant matrimonial conductwas relatively easy to uncover during visits to people’s homes. Those parish visits ap-peared to be crucial to the Dutch Reformed church discipline. Church members hard-ly reported sins themselves or invocated the church council’s ability to arbitrate dis-putes, unless the council consistently kept these matters outside official meetings. Theconsistory notes of the Walloon Reformed Church, however, reveal a different kind ofpicture. The Walloon clergymen and elders handled twice as many cases as did theirDutch Reformed colleagues. Moreover, they dealt with considerably more social sins,like dispute, defamation, and violence, confessed by church members. On the onehand, this can be explained by the more forceful social control exercised by the strong

summary 381

06008_hoop_H11_summary 22-05-2006 11:23 Pagina 381

Page 378: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Walloon community. On the other hand, the Leiden municipality exerted less influ-ence on the Walloon consistory. This also holds true for the Flemish Mennonite Con-gregation. The Flemish congregation was rather small. Yet, the control exercised by theMennonite elders and preachers was vigorous. Proportionally, the Flemish congrega-tion was most active in disciplining their members, both on marital and social matters.Again, informal control exerted by the Walloon and Flemish councils has to be takeninto account.

Notaries formed a much frequented instrument of infrajudicial conflict settlement.They were entitled to draw up notarial attestations or statements of evidence, by meansof which aggrieved persons could defend their reputation in the eyes of the communi-ty. At the aggrieved party’s request, witnesses made depositions about the course ofevents and testified to his or her honesty. That meant that they put the blame on theadversary. Thus, notarial attestations were very important in furnishing proof in viewof future lawsuits. Requisitionists used them as a final warning, a way to boost thepressure on their opponent to accept a settlement out of court. Should the other partyrefuse to back down, the requisitionist would be prepared to institute legal proceed-ings. This strategy seems to have been successful in ninety-five percent of all attesta-tions drawn up by the examined four Leiden notaries. None of the requisitionists in-volved could be found in the cause-list of the official court. Only few attestations wereused in ongoing lawsuits. People most frequently relied on notarial statements of evi-dence when they were in need of solid argumentation, for example in matrimonialmatters, disputes about acquisition and supply, and inheritance problems.

Petty lawsuits were handled in a subordinate court, the so-called peacemaker courtor vredemakers. This particular court was created especially for this purpose in 1598 andconsisted of two aldermen and one burgomaster. It had to prevent the official courtfrom getting stuck in al kinds of small conflicts arising from the ever-swelling influxof immigrants. The vredemakers handled all civil actions and tried to reconcile the par-ties involved before it had to send them on to the official court. In this respect, thecourt was largely modelled after a forum established in 1583 for settling matters abouteasement and other forms of urban servitude. However, the peacemaker court wasmade more accessible. The vredemakers’ procedures were quick and affordable. Thepeacemaker court was allowed to adjudicate claims under a fixed amount. Mainly, thecourt dealt with common administrative affairs. No fewer than eighty-three percent ofthe cases were related to debts and rent arrears. The peacemaker court sought to makean arrangement between debtors and creditors, provided that debtors confessed theirguilt. Plaintiffs also mobilised the vredemakers to settle affairs of honour, the secondlargest category, involving defamation, insults, and violence. Honour cases neededswift action to restore the plaintiffs reputation.

The official court or vierschaar largely dealt with financial problems as well. How-ever, the claims were much higher. Further, a close look reveals that two-thirds of theplaintiffs appearing in the vierschaar’s cause-list had skipped the peacemaker court.Thus, the vredemakers hardly acted as gatekeepers. Rather, the vierschaar appeared to havebeen a court of first instance, despite municipal rules. Beside administrative conflicts,

382 summary

06008_hoop_H11_summary 22-05-2006 11:23 Pagina 382

Page 379: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

the official court primarily handled complex affairs, like pre-marital and matrimonialmatters, and disputes concerning inheritance. In these cases, conclusive proof was ofthe utmost importance. Ultimately, plaintiffs mobilized the vierschaar for divorce pro-ceedings or separations from bed and board. Aldermen or schepenen ended cohabitationonly in cases of serious maltreatment. Malicious desertion or proven adultery weregrounds for divorce. These offences could also be filed before the criminal court, butthat hardly ever happened. Plaintiffs appealing to the vierschaar did not want the judgesto punish their opponents. They only used the court to clear themselves of any guiltand to officially dissolve their marriage.

Most plaintiffs appeared to have mobilized only one forum to settle their disputes.According to the forums registers they hardly ever switched from one institution to theother. But some remarks are due here. First, only four notaries out of thirty are exam-ined. Accordingly, attestations might have remained unnoticed. Second, the kwes-tieboeken of most guilds and textile associations are lost, so overlaps with the judicial sys-tem cannot be explored. The same is true of neighbourhood registers. Third, churchcouncils not only disciplined parishioners formally, but also in a more or less silent waynot recorded in the consistory notes. Thus, church members who mobilized secular fo-rums might have been admonished informally. However, most importantly plaintiffsfrequently dropped cases. Their use of forums was never intended to institute and con-clude proceedings. Submitting a case to court merely was a strategy to improve one’sown chances in infrajudicial settlements. Consequently, dropped cases could indicateforum shopping, i.e. the mobilization of a third party as arbitrator. Of course, some dis-putes might have solved themselves with the lapse of time or disappeared for one rea-son or the other.

Parties involved in institutional dispute settlement largely came from the Leidenmiddle class of craftsmen, merchants, and shopkeepers. To be sure, socio-economicbackgrounds are available of only forty percent of the plaintiffs and sixteen percent ofthe defendants. Moreover, one third of the plaintiffs whose occupation is known, wassolicitor or procureur. These lawyers represented people that mostly remain obscure invredemakers cases. Yet, the information accessible seems to be typical. It is unlikely clerkssystematically omitted specific occupational groups. Nevertheless, lower-class peopleare absent in the registers of Leiden institutions of judicial and infrajudicial disputesettlement. Labourers, sailors, soldiers, paupers, beggars, and the like simply couldn’tafford to mobilize these forums. They lacked knowledge of all options available, whichexplains the small numbers of pro deo cases. But the city’s elite, too, is hard to find insome registers. Representatives of the Leiden upper class seldom made use of notarialattestations. Nor did they submit cases to the peacemaker court. Perhaps some of themhired procureurs to defend their interests.

Most plaintiffs and defendants were men. Male dominance amounted to eighty-three percent. Officially only men were entitled to institute legal proceedings. Theyalso accompanied their wives in court. Unmarried women or widows had to call in amale guardian. But in practice they launched lawsuits themselves, especially at thepeacemaker court, and women had notaries recording attestations. Most women

summary 383

06008_hoop_H11_summary 22-05-2006 11:23 Pagina 383

Page 380: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

figured as plaintiffs in cases related to themselves, like premarital or matrimonial mat-ters. Single mothers summoned their lovers to make them support the child financial-ly. Wives went to court in cases of adultery, malicious desertion, or maltreatment bytheir husbands. Consequently, the over-representation of male plaintiffs in the forumregisters merely was the result of the dominance of administrative affairs in early-modern Leiden. Financial problems greatly affected the household. As only men hadthe right to administer the household property, to enter into contracts, and to carryout legal transactions, it was self-evident they represented their family in court.Women summoning debtors or tenants were mostly widows.

The massive caseload presented in this study allows for the closest view of conflictsettlement. It shows that going to court was frequently used as an additional instru-ment of everyday social control. Many lawsuits were launched in the hope of accelerat-ing the settlement of disputes, preferably without having to fight them through to theend. Generally, plaintiffs were focussed on restoring peace and social balance, ratherthan furthering their dispute. Most parties needed to live together amicably thereafter.They depended on each other as neighbours or colleagues. Instituting and concludingproceedings could put these relationships at risk. Besides, submitting a case to courtwas expensive and took a lot of time. All this gave people bargaining power in settle-ment negotiations.

384 summary

06008_hoop_H11_summary 22-05-2006 11:23 Pagina 384

Page 381: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

In het register zijn geen verwij-zingen naar het notenapparaatopgenomen. Persoonsnamen af-komstig uit de archieven zijn metvoornamen weergegeven, aange-haalde auteurs alleen met voor-letters.

Aa, Mouring Pietersz. van der 194Abels, P.H.A.M. 128-129Abrahamsd., Diewertje 306Abrahamsd., Niesje 140Adriaensz., Jacob 296Aeckeren, Mattheüs van 208Alkmaar 276Amsterdam 20, 29, 74, 128, 131,

135, 142, 158, 160, 167, 176,177, 181, 276, 304

Andriesd., Jannetje 55-56, 184, 200Ant, Jan van 233Antwerpen 64, 102Arckelbont, Philips 146Arentsveld, Douwe Jansz. van 69Ariaens, Jannetje 77Ariensd., Marija 286, 287Assen, G.J. van 228-229, 259Augustijn, Jeanne 56Baar, P.B.M. de 175Balbiaen, Hendrick Jacobsz. 143,

303Barbette, Justina 142Baron, Cornelis 77Baten, Maerten Fransz. 69Beaufort, Louis de 152Beegha, Johannes 142Belle, Cornelia van 198Belle, Jan van 248Benninck, Matthijs 179Berckel, Diewertje Jacobsd. van

319Bije, Isaäc de 142Bije, Johan de 137, 138

Blicklant, Juriaen 117, 119Blom, Pieter 118, 120Blon, Nicole des 155Bogaers, L. 30, 353Bologna 64Bos, Johannes 203Bosch, Gilles van den 253Boskoop 75Braam, Maaike 314Bremen 277Bremen, Pieter 322Brinck, Elsje Hendricx de 286Broecke, Joost Jansz. van den 142Brugman, Lodewijck 196Bruijn, Anna de 203Bruijn, Catrijn de 253Bruijne, Nicolaas de 85Brussel 72Buijs, Pieter de 324Burger, Pieter 189, 190Burgh, Theunis Philipsz. van der

302Calvijn, Johannes 124Carpentrij, Isaäc de 99Carreman, Dirck 80Catrijn, Anna 57, 78, 291Chimaer, Nicolaas 82Chingelshoeck, Sara Claesd. van

188-189Chôteau, Michel 155Cingelshouck, Frans van 233Claesd., Digna 58,59Claesz., Reinier 204Cleijenhoven, Barbara Cornelisd.

van 143, 303Clerque, Guillaum le 57, 78, 291Colevest, Willem Claesz. 119Coolhaes, Caspar 130, 149Cornelisd., Adriaentje 302Court, Jenne de la 210Court, Pieter de la 62Couwenhorn, Pieter 67

Crena, Jacob 184Cresson, François 153Crooswijck, Nicolaes 306Dambrin, François 155Dammasz., Pieter 145Dammer, Paulus den 87Daneau, Lambert 148-149Deceulaer, H. 37, 64, 102Decker, Adam 205, 318Deijl, Reijnier van 144Deijl, Rutger van 144Deijl, Willem van 144Dekker, R.M. 63-64, 103Delft 28, 37, 52, 128-129, 349-352Den Bosch 74, 276Den Haag 28, 37, 46, 50, 52, 349,

350-353Denijs, Abraham 233Denijs, Harman 166, 169Deucht, Marija de 306-307Deursen, A.Th. van 127Deventer, Johannes van 210-211Diemen, Adriaentje van 274Dinges, M. 15-17, 23, 178, 328,

331, 347Does, Hendrick Roelantsz. van

der 208, 309-310Doncan, Johannes 41Doneau, Hugues (zie Donellus,

Hugo) Donellus, Hugo 227Dopper, Philips den 166-167, 217Dordrecht 63, 125-126Dorren, G. 353Drielanus, Geertruijt 200, 202Drijver, Martinus den 208Drolenva, Joris 248Dublet, Jan 117,119Duijnen, Jan Jaspersz. van 71Duitsland 20, 96Eesters, Trijntje 296-297Eijndhoven, Hendrick van 305

Register op plaatsnamen en personen

06008_hoop_H12_register 22-05-2006 11:24 Pagina 385

Page 382: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Elsevier, Marija 301-302Emaus, Cornelis 289Emden 124, 127-128Emmenes, Jacob 41Empereur, Hendrick l' 293Engeland 95, 96, 97, 204, 285Enkhuizen 228Es, Banier van 75Eschevin, Anne l' 11-13, 15, 17,

59, 199, 300, 329, 331, 342Estèbe, J. 127Faber, S. 177, 181Flamman, Lambert 155Florisd., Geertje 253Fockema Andreae, S.J. 128, 149Fort, Lambert du 205Francq van Berkheij, J. le 27, 29,

31, 50, 53, 57, 59, 60Frankrijk 328Frémant, Susanne 155Gamerslagh, Jacques van den 166Garrioch, D. 189Garsten, Sara Jeromiusd. van 303Gehlen, A.Fl. 173Gent 37, 149Gerritsd., Marijtje 286Gilleman, Arent 95Gillisz., Cornelis 292Glaudemans, C.N.W.M. 32Godtschalck, Cornelis 217Goertz, H.J. 129Gomarus, Franciscus 203, 220Gort, Fobbert 53Gouda 207Gouw, J. ter 29, 63Grijp, Dirck Cornelisz. 69Grimmer, Leendert 316Groenendaal, Jacob 69Groningen 127Groot, H. de 200, 303, 304Groot, Leendert de 143-144Grotendale, Augustijn van 319Guérar, Eloij 152Haarlem 28, 37, 38, 42, 46, 47, 49,

52, 158, 349-353Haes, Cornelis Jacobsz. de 179,

180, 183Hagen, Petrus van der 142Hajenius, A. 129Haks, D. 30, 202, 276, 300-301,

304, 306

Halewijn, Benjamin van 319Hardijs, Barent 205Harlingen 129Harmansd., Agnietje 296Harmensz., Pieter 142Hartog, Jonathan 77Heereboort, Adrianus 210Heersink, W. 177Heijde, Anthonij Jansz. van der

195Heijendaal, Leendert 118-119Hellingh, Christiaen 249, 312Helmers, D. 178, 276, 304Helmont, Dirck van 312Hen, Barbe du 154Hendricxd., Pieternelle 141Hennebo, Johan 317Henneman, David 142Hermansd., Catharijna 192Hetgen, Jacob 90, 191Heussen, Arnoldus 41Hidde, Cornelis Willemsz. van

der 306Hidde, Johannes van der 306Hidge, Jan 299-300, 303Hoet, Thomas 249Hoffman, C. 37Hoge, Wilhelmus 84Hogelande, Nicolaes 306Hogervorst, Jan Cornelisz. 303Holland 27,32Homel, Johan del 286,287Honacker, K. van 72Hoochvelt, Hendrick van 218Hout, Jan van 32-35, 48, 50-51, 59-

60, 149Hubrecht, Jan 42, 122, 135Hudet, Elisabeth 306Jacobsd., Adriaentje 210Jacobsd., Marija 305Jacobsz. Dick 164Jacobsz., Frederick 50Jacobsz., Jan 208Jancke, Jacobus 50Jansd., Catharijna 58Jansd., Hille 49Jansd., Jacquemijntje 207Jansd., Jannetje 139Jansd., Maertje 164Jansz., Abraham 247Jansz., Thomas 69

Jeroensd., Lijsbet 54Joncker, Johan 86Jonge, Louis de 58Joor, J. 276Jordijn, Yda 90Ka, Jan Abrahamsz. 198Ka, Jan Isaacqs. 198Kamper, Gerrit 194Kasteele, Wilhelmus Bartholo-

meus van de 41Katwijk 222Keijser, Jan 197Kemp, Johannes 50Kieboom, Anthonij 303Kieckens, Johannes 146Kintzius, Pieter 84,85Kloek, E.M. 24, 25, 128-130, 132-

133, 146-147, 151, 157, 294Knevel, P. 106, 107, 113, 114, 117,

118Knibbe, David 142Koer, Jan le 192Koppenol, J. 133, 149Kuijper, Trijntje Jansd. de 164-

165Land van Gulick 164Langevelt, Cornelis 322Languedoc 127Ledeboer, Christoffel 94Lee, Cornelis Cornelisz. van der

319Leendertsd., Marijtje 306Leeuwen, Arie Dircx van 71Leeuwen, Cornelis Dircx. van 211Leeuwen, Jacobus van 188, 196Leeuwen, Joosje Jacobsd. van 55Leeuwen, S. van 174, 219Leffen, Dirck 91Leicester, graaf van 105Leiderdorp 175, 306Leu, Annetje Jansd. le 299-300,

303Libot, Madelaine 155Lijstemaker, Jacob 49Lijten, M.J.H.A. 276Limborch, Frederick 197Lindraier, Jan Jieles 54Linthum, C. te 106Lip, Joris van der 316Lobel, Anthoon 293Lommerij, Jan Jansz. 253

386 register

06008_hoop_H12_register 22-05-2006 11:24 Pagina 386

Page 383: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Loos, Anthonij 248Machtere, Pieter de 119Maersche, Pieter van der 265Maeswijck, Cors 196Marcan, Gillis 188Matter, Abraham de 137Maurits, prins 133Medici, Maria de 105Meijer, Johannes 322Melis, Jan 75Mer, Jacobus le 78Meur, Pieter de 85Meurs, Willem Fransz. 320Minne, Gerrit 78,79Mobach, Dirck 70Mollen, Philipina van 316Morsschoon, Klara 53Mortier, Louis du 232Mote, Laurijn la 255Mouque, Gerrit 80Munster, Hendrik van 87Mutschenbroeck, Joost 233Neef, Cijntje de 247Noest, Adriaen 306-307Noest, Cornelis 306Nolet, Jean 153Noot, Jan van 189-190Oloff, Bartholomeus 221Olphen, Jan Barent van 233Ommen, Walter van 86Oosterdijk, Lijsbeth van 142Oranje, Willem van 105Orben, Herrie 255Orlers, J.J. 90Outerman, Jacques 158Ouwelant, Jacob Cornelisz. 219Overbeecq, Bonaventuer van 323Overmeer, Leonardt Jansz. van

55, 213, 179-180Overvoorde, J.C. 63Overzee, Frans Arentsz. van 55,

56Palts 127Panhuijsen, Jean 217Parijs 15, 178Parival, J.N. de 27, 28, 30, 51, 52,

57, 59, 60Pas, Willem 166Pauw, Gerrit 183Pecker, Carel de 93Pelser, Teunis Willemsz. 320

Peltenburch, Claes Gerritsz. 285Peltjes, G.J. 39Pestel, F.W. 27, 28, 51, 57, 59, 60Philipsd., Maertje 77Piaet, Gedion 244, 255Piaet, Marcus 211Piant, H. 277, 328Pieck, G. 30Pietersz., Claes 99Pires, Paulus 99Pitlo, A. 176, 177Pitsen, Helena Adolph 303Pla, Abraham le 41Plaes, Huijbrecht la 184Poelgeest, Maertje Gerritsd. van

201Pol, L. van de 299Polanen, Aldert Anthonisz. van

210Poni, C. 64Posthumus, N.W. 98Pottensteijner, Johannes 201Pouls, Jan 172-173Pouwels, Lijsbeth 202Pree, Pieter du 324Purmerend 158Quakenbosch, Willem Dircx 213Raa, C.M.G. ten 228,229Raeij, Johannes de 233Raet, Esther de 143-144Rappard, A.G.A. van 29, 350, 352Raven, Arendt Joachimsz. 172,

179, 180, 188, 199, 210Rees, Davidt 320Reijnenburch, Willem 145Remeus, Jacob 244Renen, Harper Roelantsz. van 41Reus, Leendert de 205, 318Reverhorst, Cornelis 85Rive, Anthonij de 323-324Roeck, B. 30Roeveroij, Johannes van 322Roo, Philips Thomasz. de 187-

188Roodenburg, H.W. 30, 31, 57,

128, 178, 215, 229Roosendael, Pieter 324Rose, Jan 159Rotterdam 29, 228, 300, 301Salomonsd., Louwijsge 57Salomonsd., Maertje 253

Sar, Anne du 156Sar, Johannes la 80Scharpenbrant, Cornelis van 203Scharpenbrant, Pieter Pietersz.

van 188Schellings, Tanneke 197Schepen, Johannes 200, 202Scherpel, Michiel Cornelisz. 120Schilling, H. 122, 127, 133, 156Schuijl, Harmen Jansz. 316Schuijl, Walraaf 163Schuijlenborgh, Gijsbertus 306Schulfer, Anthonij 70Schutdorp, Wessel 120Sélandre, Louis de 11-15, 17, 59,

199, 300, 329, 331, 342Sickesz., C.J. 106Sicx, Susanna 298Sillaart, Jan Jansz. 166, 169Simonsz., Wouter 208Smet, Jan Stoffelsz. 163Smit, Carel 91Smit, Caspar 314Smit, Dirck 113, 116Smit, Jan Sijbrantsz. 212-213, 314Smit, Pieter Mauritsz. 100Smith, Dirck 285Snaphaen, Juriaen 221Sou, Dionijs le 120Speck, Gerrit 162Spranger, Cornelis 188-189Spreeuwen, Joris van 301-302Stam, David 81Stam, Nicolaas 82Sterrevelt, Quirijn 218Stipriaen, Leendert Otten 197Stockman, Isaäc 165Stoochius, Nicolaes 43Stul, Steven Bartholomeusz. 196Swanenburch, Cornelis Huij-

gensz. van 232Swanenburch, Silvester van 323Swart, Jan 274Swieten, Hugo van 199Talma, Douwe van 93-94Teljeur, Jannetje 191Theunisd., Maertje 201Thienen, Adriaen Beeckerts van

203, 220Thienen, Geertruijt van 203, 220Thol, Jan Cornelisz. van 255

register 387

06008_hoop_H12_register 22-05-2006 11:24 Pagina 387

Page 384: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Thonis, Maria 194Tielt, Pieter Geeraersz. van 179,

180, 244Tijcke, Matthijs 298Tjardus, Hendrick 116Togt, Elisabeth van der 86Tombe, Pieter de 253Tombe, Walrand de la 77Trooijen, Huijch Cornelisz. van

184, 188, 196Tycken, Dirck 86Uijterhage, Cornelis 140, 147Utrecht 28, 31, 37, 38, 42, 47, 74,

129, 168, 306, 349-353Vasseur, Claes 167Vaucouleurs 277Velthoven, B.C.J. van 16-17Verbeeck, Maertje 145Verburch, Joris 38Verduin, Jan Pietersz. 78-79Verver, Maria de 202Vet, Neeltje Damin de 285Vinck, Jan Pietersz. de 248Vinck, Pieter de 78

Viscoper, Joris de 207Vlies, Salomon van der 221Voert, M.J. ter 16-17Vogelaer, Cornelis 322Vogler, B. 127Voochts, Andries 167Voorschoten 175Vouger, Jacob Cornelisz. 120Vreede, Pieter Dircx van de 207Vries, Douwe Jansz. de 70Vries, Johannes de 120Vriesecoop, Matthijs Cornelisz.

296Waart, Jehu 191Wagenaar, C.W. 29, 350, 352Walle, K. 31, 57Wallonië 96Warmond 137, 175Warns 129Wassenaer, Gerard van 219Wasteau, Jean 154Water, Salomon de 77Waterland 158Weijnte, Jan Hendricx 100

Wel, Egmond Egmondsz. van 70-71

Werff, Cornelis Jacobsz. van der219

Werff, Jacob van der 213Wiers, Jacob 192Wijck, Cornelis van 172-173Wilckijn, Arnoudt 99Wildeman, Pieter Florisz. 312Willemsd., Dina 188-189Willemsz., Michiel 55-56, 200Willemsz., Pieter 69With, Dirck Thonisz. de 317Witte, Petrus de 137Witte, Sara 192Wollschläger, C. 277Zegwaard 160Zierikzee 74Zijlstra, S. 129Zijpp, N. v.d. 159Zoetermeer 160, 175Zuidelijke Nederlanden 20, 96,

149

06008_hoop_H12_register 22-05-2006 11:24 Pagina 388

Page 385: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

Curriculum vitae

Aries Pieter Bas van Meeteren (1974) studeerde maatschappijgeschiedenis aan de Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen (fhkw) van de Erasmus Universiteitte Rotterdam. In 1998 verscheen zijn doctoraalscriptie in boekvorm onder de titel Het ruysschen als de Libanon. De Nijkerkse beroeringen in Bleskensgraaf in 1752. Eerder pu-bliceerde hij een artikel over hetzelfde onderwerp in het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis(nr. 3, 1997). Na zijn afstuderen begon hij als promotiebursaal van de fhkw aan zijnproefschrift. In 2000 ging hij in deeltijd aan de slag bij rtv Rijnmond. Momenteel is hijdaar werkzaam als nieuwslezer/redacteur.

06008_hoop_H12_register 22-05-2006 11:24 Pagina 389

Page 386: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

06008_hoop_H12_register 22-05-2006 11:24 Pagina 390

Page 387: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

06008_hoop_H12_register 22-05-2006 11:24 Pagina 391

Page 388: Op Hoop Van Akkoord. Instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw

06008_hoop_H12_register 22-05-2006 11:24 Pagina 392