OOCUMENTA ~EDERLANOSE POUTIBram van Ojik blikt terug, in verbazing. S GASTVRIJHEID In gesprek:...
Transcript of OOCUMENTA ~EDERLANOSE POUTIBram van Ojik blikt terug, in verbazing. S GASTVRIJHEID In gesprek:...
OOCUMENTA ~EDERLANOSE POUTI
P.A.RTIJliiN
COLOFON
4-'14 Asiel en miaratie Asielbeleid gaat over gastvrijheid. In deze Helling doen
we een speurtocht naar de grenzen van die
gastvrijheid. Achtereenvolgens: een gesprek tussen de
dichter en de politicus; een angstige reiziger op de
Balkan; de noodzaak van politieke ondeugd;
smokkelaars zonder grenzen; en het mileve idealisme
van de EU.
J6 Het kwaad Links is een illusie armer: de mens is
tot slechtheid geneigd. Hoogste tijd
voor een pragmatisch moralisme,
schrijft Hans Boutellier.
J9 De mythe van de wijk Bij beleidsmakers is de wijkaanpak ongekend
populair. Jan Willem Duyvendak tempert de te
hooggespannen verwachtingen
De Helling, tijdschrift voor linkse politiek, is een onafhankelijk politiek magazine met belangstelling voor ontwikkelingen op het sociale en culturele vlak.
De Helling verschijnt viermaal per jaar. Losse nummers: f 13,-, jaarabonnement: f 49,-, gironummer: 2737994, Stichting Wetenschappelijk Bureau Groenlinks (o.v.v. DE HELLING).
Uitgever; Stichting Wetenschappelijk Bureau Groenlinks. Hoofdredacteur; Jelle van der Meer. Redactie: Klazien Brummel, Ivo Hartman, Menno Huren kamp, Monique Kremer, Tom'"'
der Lee, Annet Lekkerkerker, Harre Maas, Maarten van Poelgeest, Fransien van der Putt, Evelien Tonkens, ldo Verhagen. Vormgeving & zetwerk: Slothouwer Produkties, Amsterdam.
Druk: Drukkerij Raddraaier. Abonnement: De abonnee verplicht zich het abonnementsgeld over te maken voor het begin van het nieuwe kalenderjaar.
Niet voor I januari opgezegde abonnementen worden automatisch voor één jaar verlengd. Redactiesecretariaat, administratie & correspondentie: DE HELLING,
Postbus 8008, 3503 RA Utrecht 030 239 99 00. Omslagfoto; Lu uk van der Lee I HH.
ISSN 0922-0 I 19
26 Reaeren1 Paars 11 viel, en even kwam die
mogelijkheid ter sprake: een kabinet
met Groenlinks. Hoe reëel is die
optie? Wat valt er te winnen voor
Groenlinks en wat te verliezen?
Een analyse en drie interviews.
Plus: Waar staat het CDA?
tJ Samen Tien jaar geleden gingen CPN, PPR en PSP voor het eerst samen de
landelijke verkiezingen in. Maar pas
na wilde onderhandelingen.
Bram van Ojik blikt terug, in
verbazing.
S GASTVRIJHEID In gesprek: Afshin El/ian en Femke Halsema
Jelle van der Meer
ANGST Een reiziger op de Balkan
Chris Keulemans
I 3 VUILE HANDEN Asielbeleid vraagt om Machiavellisme
Herman van Gunsteren
17 MENSENSMOKKEL Reisbureau naar veiligheid
David Jan Godfroid
21 IDEALISTISCH Het Europese asielbeleid
Joanne van Selm·Thorburn
26 MACHT GroenLinks gaat regeren (?)
Maarten van Poelgeest
32 WETENSCHAPPELIJK BUREAU: Berichten
3 3 DE GENEN VAN HET CDA Regeren in de oppositie
Pleter Gerrit Kroeger
3 S DUITS EN HOLLANDS DRAMA Hans Schoen
36 LINKS WORSTELT MET HET KWAAD Moraal en fatsoen
Hans Bouteliier
38 AANDOENLIJK Marja Vuijsje
39 DE MYTHE VAN DE WIJK Te hoge verwachtingen
Jan Willem Duyvendak
43 WOESTE ONDERHANDELINGEN CPN + PPR + PSP = GroenLinks
Bram van Ojik
48 SPOREN: JACOB CAT$ Ivo Kuypers
foto: Angelo Goedemondt
Wat zijn de grenzen van onze gastvrijheid en wat verklaart de
angst voor de vreemdeling? Afshin Ellian en Femke Halsema:
een gesprek tussen de dichter en de politicus.
Jelle van der Meer
Hij is geboren in Teheran, zij in Enschede. En ze lijken op elkaar. Ze zijn jong, beiden 33, en gedreven. Vanuit een heel verschillende achtergrond houden ze zich dagelijks bezig met hetzelfde thema: het asiel- en migratieprobleem. Afshin Ellian is dichter en wetenschapper, Femke Halsema is publicist en politicus. Ellian ontvluchtte op 17 jarige leeftijd het islamitische bewind van zijn land en kwam via Afghanistan en Pakistan op zijn 23ste in Nederland terecht. Inmiddels is hij afgestudeerd in drie richtingen (strafrecht, staatsrecht en filosofie), debuteerde als dichter en is nu promovendus aan de Katholieke Universiteit Brabant. Halsema is criminoloog, werkte bij de Wiardi Beekman Stichting en bij het politiek-cultureel centrum De Balie, publiceerde onder andere over ruimtelijke ordening en is sinds vorig jaar Tweede Kamerlid voor GroenLinks, en daar woordvoerder justitie, media en cultuur. Hun ontmoeting is niet ge-
arrangeerd als een debat maar als een gesprek tussen de dichter en de politicus. En dat gesprek komt al heel snel terecht op de interventie van Heleen Dupuis, ethica en inmiddels WO-senator, die enige maanden terug ervoor pleitte de toelating van asielzoekers te beperken tot vluchtelingen uit de regio. Dupuis werd bedolven onder de kritiek maar ze stelde wel die ene cruciale vraag: zijn er grenzen aan onze gastvrijheid en welke zijn dat dan/ Halsema: 'Als politicus worstel ik hier enorm mee. Zo algemeen geformuleerd ga je onmiddellijk over aantallen praten. Ligt de grens bij honderdduizend asielzoekers/ Houdt het op bij een bepaalde bevolkingsdichtheid? Dat kan je niet zeggen. Want als die grens bereikt is en er breekt een oorlog uit, zoals die in Kosovo, heb je wel degelijk weer gastvrij te zijn. De enige normatieve grens van gastvrijheid ligt in het Vluchtelingenverdrag van Genève. Dat is
de Helling -jaargang I 2 - nummer 2 - zomer 1999
geen kwantitatieve grens, maar een kwalitatieve: als mensen bepaalde dingen hebben meegemaakt of te vrezen hebben, mogen ze op onze gastvrijheid rekenen. En hier kom ik in de problemen. Gastvrijheid mogen we niet relateren aan aantallen, maar het uitvoeringsapparaat in Nederland kent wel beperkingen. Ik bedoel deINDen de opvang. Daar moet je rekening mee houden. Als er jaarlijks I 00.000 asielzoekers komen loopt het apparaat vast. De capaciteit kun je vergroten, maar dan nog is er een grens.' Ellian: 'Je moet onderscheid maken tussen de verschillende soorten immigranten. In geval van politieke vluchtelingen ligt de grens niet bij aantallen maar bij het beginsel. Maar er komen ook mensen vanuit economische, sociale of zelfs studiemotieven naar Europa. Hun wensen zijn begrijpelijk en .. .' Halsema: ' ... legitiem.'
s
6
Ellian: 'Precies, ookgezien het recente verleden van Europa. IJkpunt in de koude 90rlog tegen de Sovjet Unie was het vrije verkeer van personen. Als de vrijheid van reizen en vestiging iets is om voor te strijden, is het ook legitiem als men-sen hier willen komen wo-nen. Dat moet je in goede banen leiden, daar ben ik het · wel mee eens, anders wordt het chaos. Dat begint met het accepteren dat Europa een immigratie-continent is. Als je dat doet kun je een immigratiebeleid ontwikkelen.'
Goed, erken het bestaan van migratie. Heb je dan het toelatingsprobleem opgelost?
Halsema: 'Ik vrees van niet. Mensen die migratie ontkennen leggen de grens op nul. Wij zeggen: het is onvermijdelijk, maar willen het reguleren. Dan hou je een grens. Je ontkomt er niet aan. Dat vind ik ingewikkeld. Vanuit traditionele immigratiedenken mag je geen migratiegrens opleggen, maar in de moderne wereld ontkom je daar niet aan.' Ellian: 'Van de Franse filosoof Jacques Derrida verscheen onlangs een boekje over gastvrijheid. De betekenis van dat begrip is in de christelijke, islamitische en joodse traditie- de bron-nen van beschaving - onbe-grensd. Zelfs als je een naam vraagt, heb je al een grens getrokken. Gastvrijheid en gerechtigheid behoren bij elkaar, meent Derrida. Elke keer als wij een aanslag op onze gastvrijheid plegen, moeten wij beseffen dat die maatregel een aanslag is op gerechtigheid. En als je dat besef hebt, weet je dat je voorzichtig moet zijn bij elke restrictie die je oplegt.'
Wat kan de politicus hier mee? Halsema: 'In het debat over de Kosovo-crisis heb ik gezegd dat het complimenteren van de Albanezen vanwege hun gastvrijheid niet geloofwaardig is als wij niet ook Kosovaren op willen nemen. VVD-woordvoerder Henk Kamp zet daar het angstbeeld tegenover dat er dan 1,8 miljoen Kosovaren naar Nederland komen. En dat wij dat niet aan kunnen.' Ellian: 'Dat is de demonische kracht van getallen.' Halsema: 'Maar ik ben het met Kamp eens. Ik heb hem natuurlijk bestreden, hij weet
'De aarde is van
iedereen. Als je dat
niet erkent is de oplossing makkelijk,
Afshin Eliion
ook wel dat er niet zoveel komen, we hebben ons deel te nemen. Wij zijn niet in staat om in een half jaar 500.000 Kosovaren op te nemen, Albanië is dat ook niet. Maar met Derrida in de hand zou je dat dus niet mogen zeggen.' Ellian: je kunt zeggen: dit is het ideaal dat we moeten nastreven. Derrida heeft zich laten inspireren door Kant. Kant schreef over de eeuwige vrede en als je dat interpreteert gaat dat over de verhouding tussen het eigene en het vreemde. T weehonderd jaar geleden, zonder de problemen van vandaag, maakte Kant een opmerking over de asielzoeker. Het recht op asiel, het recht op reizen, is een fundamenteel recht, volgens Kant, omdat de aarde aan iedereen toebehoort. Niemand kan het bezit van de aarde of een deel daarvan opeisen.'
Dat is prachtig, maar het probleem voor de politicus Halsema is of je aan jezelf mag denken.
de Helling -jaargang 12 - nummer 2 - zomer 1999
Hoe ga je om met eigenbelang? Ellian: 'Het is zeer menselijk dat mensen allereerst aan zich zelf denken. Geen probleem. Maar dat hoeft niet meteen te leiden tot "eigen volk eerst". Als ik aan me-
zelf denk, denk ik aan Afshin Ellian, aan een individu. Als je zegt "eigen volk" is dat een abstractie. Dat kan je in de politiek niet gebruiken, dat werkt demonisch, dan zeg je dat de anderen vernietigd moeten worden.' Halsema: 'Als ik jou hoor vind ik dat je gelijk hebt, maar het is een academisch gelijk. Nederland en de aarde behoren mij niet meer toe dan ieder ander. Maar ik kan dat niet in verband brengen met de politieke realiteit van de lijnen die we op de aarde getrokken hebben, de burgerschapsrechten die we daaraan verbonden hebben, een territorium dat we hebben gecreëerd dat niet voor iedereen toegankelijk is. Mijn aanklacht tegen intellectuelen en nu rechtstreeks tegen jou is dat ik daar niks mee kan. En ik
11 vind dat intellectuelen de taak E hebben mij in het politieke de-QJ 13 bat te helpen. Wat doe ik in 0 een land dat burgerschapsa rechten geeft aan enkelen en
1;i, ê anderen die rechten ontzegt.
<e Rechten op basis waarvan wij 2 <2. kunnen zeggen tegen de
vreemdeling: jij hoort hier niet thuis. Dat is mijn realiteit.' Ellian: 'Je hebt gelijk. Als ik zeg dat de aarde van iedereen is en
dat je gastvrijheid niet mag inperken, is dat mooi en poëtisch, maar daar kun je politiek niks mee. Ik zou zeggen: het is niet erg dat er grenzen zijn, maar je moet niet vergeten dat dit een noodgedwongen manier is om ons in stand te houden. Er zijn twee realiteiten: de eerste gaat aan ons vooraf en die is dat de aarde aan iedereen toebehoort. De andere realiteit is van de concrete situatie dat we al duizenden jaren op deze aarde zijn ... ' Halsema: ' ... en ons delen van die aarde hebben toegeëigend. Die realiteiten botsen.' Ellian: 'Maar als je de eerste realiteit, dat de aarde van iedereen is, wegdenkt - wat in de politiek gebeurt - dan is het makkelijk een politieke oplossing te verzinnen. Dan kun je vluchtelingen buitensluiten. Als je wel erkent dat niemand de aarde mag toeeigenen dan heb je een ideaal. Zonder dat ideaal is politiek een beginselloze aal'igele-
)\ g h VI
ir n
R SI
0
vJ VI
genheid. Jij confronteert je eigen geweten er mee. Jij bent mens en je weet dat je behoefte hebt aan water, eten, onderdak, veiligheid, politieke rechten en daarom weet je dat andere mensen die behoefte ook hebben, en vanuit dat weten handel je. De uitkomst van dat handelen is noodzakelijkerwiis gebrekkig, want je bent beperkt in je mogelijkheden en middelen, je kunt niet de wereld redden. Maar als je de spanning tussen die twee realiteiten erkent zul je een meer verantwoorde oplossing vinden dan wanneer je die spanning niet wil zien en alleen maar roept dat er straks I ,8 miljoen mensen hier heen komen.'
JiJ haalde Kant aan over eeuwige vrede en over het eigene en het vreemde. De angst voor het vreemde is hét probleem van het immigratievraagstuk. Hoe definiëren we het eigene?
El/ian: 'Het eigene of de gevestigde kan zich herkennen als het wordt geconfronteerd met de vreemde of de buitenstaander. De hele kwestie van de vluchtelingen en migratie heeft een enorme bewustzijn opgang gebracht van het eigene. Toen pas konden we het eigene definiëren.' Halsema: 'Het denken in gevestigden en buitenstaan-ders, zoals veel politici doen, miskent de grote verschillen tussen autochtone personen in Nederland. Sinds de jaren zestig is het leven voor de meeste van ons een zoektocht naar individuele exclusiviteit. in het migratiedebat worden de onderlinge verschillen echter ontkent. We doen alsof er een eenvormige cultuur is waarop we ons kunnen baseren.'
Relativeer je dan niet teveel de tegenstelling tussen het eigene en het vreemde? Afshin, jij zei ooit dat toen je de Iraanse grens overging op je vlucht, je eigenlijk dood ging. Is dat de overgang van gevestigde naar buitenstaander?
Ellian: 'De realiteit is dat we geboren worden in een taalcultuur- ik vind dat een betere term dan volk of natie of dat soort gevaarlijke begrippen. Ik word als eerste aangesproken door moeder, ik word opgevoed in een taal. Daar hoort muziek bij, religie, recht. Ik wilde daar dingen veranderen, was aangesloten bij een beweging. Ik werd geslagen. Op het moment dat je
~Links miskent
dat het hier om een
verdelingsvraagstuk gaat'
Femke /-lolsemo
die grens overgaat, pleeg je verraad: je eigen cultuur is blijkbaar zo gebrekkig dat je denkt dat een vreemde je meer kan helpen dan je verwanten. Dat is doodgaan. Je wordt dan een vrije vogel. Je verliest zelfs je subjectiviteit.' Haisema: 'Jij definieert nu groepsgebondenheid die veel fundamenteler is dan het burgerschapsconcept of een nationale grens. Jij zegt: je pleegt hoogverraad door je los te weken uit je taalcultuur, uit de groep waar je deel van uitmaakt. Omdat mensen zo sterk geneigd zijn te denken in taalculturen en het verraad kennen van mensen die zich daarvan distantiëren, zijn ze niet bereid anderen op te nemen. Volgens mij is het omgekeerde het geval: Nederland is maar matig gastvrij juist omdat het groepsgevoel ontbreekt. Onze cultuur is heterogeen geworden, door ontkerkelijking en ontzuiling, door emancipatie en individualisering. in Nederland neemt de
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999
angst voor de buitenstaander toe door een steeds sterker ontbreken van een homogene cultuur of een eigen groepsgevoel waarop je je kunt baseren. Als je als groep de buitenstaander kan definiëren kun je
hem vervolgens weikom heten, maar als het groepsgevoel ontbreekt kun je je niet goed tot hem verhouden. Daarom zijn wij bang voor de buitenstaander. Dat de eenwording van Europa gepaard gaat met het bouwen van Fort-Europa, heeft te maken met de angst voor het samen gaan leven met zoveel verschillende identiteiten en culturen in Europa zelf. Op dat moment is de komst van buitenstaanders te veel. Omdat je al zoveel buitenstaanders in je midden hebt. Zo althans wordt de werkelijkheid ervaren door velen.' Ellian: 'Deze ervaring is in deze eeuw niet nieuw. Kwaadaardige geesten hebben dat uitvergroot, in de jaren dertig, met begrippen ais avondland. Het is een nostalgische poging een Europese identiteit te ver-
'D woorden.' c 0
E {; De angst voor de vreemdeling is bij-~ na universeel, maar waarom zijn v 0 we niet gelukkig met zijn komst? Er ~ zijn zoveel problemen, misschien ~ heeft hij het antwoord? 2 Ellian: 'Ook ik heb Roodkapje c2. gelezen, dat wil zeggen mijn
moeder las het voor. De les is: vreemdelingen kunnen gevaarlijk zijn, uitkijken dus. Ik vrees
dat de meeste culturen op aarde meehanismes ontwikkeld hebben die de vreemdeling, de ander, de onbekende, als gevaarlijk kenmerken. De vreemdeling is de confrontatie met het anders-zijn, het is de angst voor verandering.' Halsema: 'Wij geven hier vooral culturele verklaringen. Maar het is ook gewoon een verdelingsvraagstuk. Ik denk dat dit door links wel eens wordt onderschat. in Nederland hebben we geleideiijk een redelijke verdeling van inkomen, van toegang tot opleiding en toegang tot de arbeidsmarkt tot stand gebracht. Nu zijn we bijna klaar en dan komen er vreemdelingen langs die die verdeling weer op zijn kop zetten. Want laten we eerlijk zijn, de mensen die het meeste moeten opschuiven, van wie we dus de meeste gastvrijheid vragen, zijn de mensen die tot nu toe van de herverdeling van welvaart het minste hebben geprofiteerd.'
7
Ellian: 'Je dumpt de vreemdelingen in hun buurten. En je vraagt aan hen de bereidheid om te delen. Niet aan die villabewoners.' · Halsema: 'Ik heb hiervoor nog geen goede argumenten bedacht. Henk Kamp weL Hij is tegen migratie omwille van de stabiliteit van die arme wijken, zegt hij. Ik ben op zoek naar een redenering waarin ik de stabiliteit in die wijken kan verzoenen met de noodzaak tot het ruimhartig toelaten van migranten. Dat is ingewikkeld. Betekent dat spreidingsbeleid? Dat is onmenselijk, en onethisch.'
De armen herkennen die vreemdeling niet als lotgenoot maar als concurrent?
Halsema: 'Het zijn concurrenten, op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld. Maar het is nog ingewikkelder. Zie de solidariteit met de witte illegalen: de steun van de SP en de vakbeweging met deze groep is veel groter dan die met de asielzoekers. Dat heeft er mee te maken dat de witte illegaal deel uitmaakt van de arbeidersklasse, ze hebben gewerkt, gaan met gebroken ruggen de WAO in. Daar zit de solidariteit in, niet dat ze cultureel maar dat ze sociaal-economisch onderliggen. Bij de asielzoeker is het veel onduidelijker waarmee je je moet solidariseren: het vluchtelingenschap, het gebrek aan maatschappelijke kansen? Asielzoekers zijn bovendien vaak hoger-opgeleiden. Ze zijn kansrijker als ze zouden worden toegelaten. Dat is bedreigend voor de autochtone bewoner van de arme wijken. Solidariteit met hem ligt niet voor de hand. Daar komt nog bij dat asielbeleid geld kost en een ruimhartiger toegangsbeleid betekent dus dat er minder geld is voor bijvoorbeeld armoedebeleid, gezondheidszorg of onderwijs. Links miskent in grote mate dat het hier een verdelingsvraagstuk betreft, of in ieder geval door veel mensen ervaren wordt als een verdelingsvraagstuk.'
Je wordt er economisch niet per se rijker van en dat moet je ook niet als argument gebruiken?
Halsema: 'Paul Kalma van de Wiardi Beekman Stichting zei eens dat hij er treurig van werd dat je als sociaal-democraat tegenwoordig nooit meer ergens solidair mee mag zijn zonder daar argumenten bij te leveren. Solidariteit als sentiment, als principe is tegenwoordig onvoldoende. Het toelaten van mensen in nood als principe telt niet, daar moeten rationele overwegingen bij worden gegeven zoals economische nuttigheid. Dat is een hellend vlak, want als het niet nuttig is, mag je dan niet meer solidair zijn? Ik vind dat gastvrijheid en het ruimhartig toelaten van mensen een beschavingsplicht is. Niet meer en niet minder. Ik heb geen aanvullende argumenten. Dat heb ik als politicus over te brengen.'
En het argument van culturele verrijking?
Halsema: 'Dat we allemaal naar de pasar rnalam gaan en Indonesisch leren eten? Verrijking is er voor wie er voor open staat. Klassieke muziek is ook een verrijking voor wie er van houdt.' Ellian: 'Dit is de essentie. Het kost geld, maar het is een beschavingsplicht. Rationeel kun je daar niets over zeggen. En waarom zou dat moeten? De recente geschiedenis kent periodes van grote migratie, veel groter dan nu, en daarvan kunnen we leren dat we niet moeten redeneren op de manier van de korte termijn, met cijfers, tabellen en statische bewijzen, en of het wel goed is voor de economische groei. Dat is destructief. Niet alleen in de omgang met immigratievraagstuk maar misschien wel met de hele cultuur.'
Kun je over die beschavingsplicht politiek van mening verschillen? Vind je het acceptabel dat iemand zegt: ik wil wel solidair zijn maar het mag niet te veel kosten?
Halsema: 'Eerlijk gezegd vind ik dat heel ingewikkeld. Dat is precies wat Dupuis deed. Mag je het universele uitgangspunt van de mensenrechten waarop het Vluchtelingenverdrag is gebaseerd tussen haakjes zetten?'
Jij hebt het morele gelijk aan jouw kant met je so/idariteitsverhaa/?
Halsema: (Aarzelt) 'Ik het er grote moeite mee ... als mensen met mij van meningverschillen over die solidariteit, juist omdat het een beschavingskwestie is. Natuurlijk hoort het open te staan voor discussie, dat kan niet anders. Maar dit is altijd het moment in het politieke debat waarop ik geëmotioneerd raak. Mijn kwaadheid zit daarin dat er politici zijn die beweren dat ze die beschavingsplicht wel accepteren maar er steeds aan morrelen. De WD, Dupuis en Henk Kamp zeggen dat ze binnen de grenzen blijven maar treden er stiekem buiten. Ze zeggen dat we verschillen in de mate van gastvrijheid. Maar hun mate van gastvrijheid betekent in de praktijk dichte grenzen.'
Dupuis wilde een discussie over de invulling van de solidariteit en stelde voor die te beperken tot een regionale gastvrijheid.
Ellian: 'Laten we het daarover hebben. Iran vangt twee miljoen Afghanen op, al twintig jaar. Terwijl het een economisch en politiek instabiel land is. Pakistan vangt ook 2 miljoen Afghanen op. Libanon, Jordanië -95 procent van de vluchtelingen bevindt zich buiten Europa. Er is al een regionale solidariteit. Als Europa zijn regionale plicht wil vervullen moet ze die I ,8 Kosovaren onmiddellijk toelaten.'
Zijn Iran, Libanon en al die landen gastvrijer dan Europa?
Ellian: 'Ja, en dat geldt ook voor Afrika.'
Halsema: 'Ze zijn niet gastvrijer maar het ontbreekt ze aan middelen om vluchtelingen buiten te houden. Het zou ons ook niet lukken vluchtende Belgen buiten te houden.' Ellian: 'Nee, het is hier anders. Wij zijn rationeel, wij kijken naar kosten en baten. Wij denken in andere termen over mensen. We liegen steeds. Als we zouden zeggen hoeveel mensen elders worden opgevangen, dan zou iemand met een klein beetje geweten het niet erg vinden als een paar vluchtelingen hier heen komen.' Halsema: 'Regionale solidariteit is niet houdbaar. Solidariteit is niet geografisch, maar wordt bepaald door de ernst van het lijden. Nederlanders zijn niet solidair met Kosovo omdat het dichtbij is, we zijn begaan met de Kosovaren omdat we elke dag die taferelen van ellende op tv krijgen. Regionale solidariteit is bovendien geen goed criterium omdat het geen relatie heeft met een rechtsbeginseL Het biedt geen normatieve uitgangspunten, het zegt niets over de ernst van wat er voorvalt.'
We praten steeds vanuit ons hier. Laten we tot slot het perspectief eens omdraaien: als wij iedereen uit Iran welkom zouden heten, verliest het land wellicht zijn intelligentsia en oppositie. Is ruimharig asielbeleid niet slecht voor de landen van herkomst?
Halsema: 'Het regime is slecht. De asielzoeker kan je zijn vertrek niet verwijten. Dat is blaming the victim.' Ellian: 'Dat verband bestaat niet. In Iran is bij de oppositie het uitgangspunt dat je zolang mogelijk in het land blijft. En als je vertrekt ga je naar de regio om contact te houden. Het is geen geintje om hier te komen.' Halsema: 'De vraag is terecht, in zoverre dat onze gastvrijheid zich niet mag beperken tot opvang. Bij asielbeleid hoort ook een buitenlands beleid Het is heel erg dat mensen het recht is ontnomen om in hun land van geboorte, bij familie en vrienden, te wonen. En ik vind dat wij ons best moeten doen ervoor te zorgen dat die mensen dit recht weer terugkrijgen, en ooit de keus krijgen terug te keren. De grote fout die bijvoorbeeld inzake Irak is gemaakt dat wij de Iraakse democratische oppositie niet hebben gemobiliseerd en gesteund. Je kunt bombarderen tot je een ons weegt maar je moet tegelijkertijd bouwen aan een nieuwe democratische infrastructuur.' Ellian: 'Asielbeleid is onderdeel van een mensenrechtenbeleid.'
Afshin Elfion publiceerde in 1997 de dichtbundel 'Verrijzenis van woorden',
in het Nederlands en Perzisch; uitgever Vidya, Tilburg
E~
Chri!
Een • • re1z1ger op de Ball<an Chris Keulemans
Hij zegt: 'Het oogt niet als een volk van denkers'. Toen hij laatst op een middag door het oude centrum van Skopje wandelde, over de keistenen straatjes rond de hoge moskee in wat ze de Turkse stad noemen, wist hij al snel het verschil te zien tussen Macedoniërs en Albanezen. De eerste groep, die toch de meerderheid van de stadsbevolking vormt, komt er niet zoveel; ze worden nogal eens agressief behandeld in de kleine winkeltjes, en ze vormen een aantrekkelijke prooi voor de zakkenrollers. Hij haalde ze er ook zo uit. Macedoniërs zijn gemiddeld wat langer en wat rechter van bouw. Ze zijn iets lichter van kleur. Hun kapsels zijn niet altijd even gelukkig, borstelkoppen van het type dat het communisme heeft overleefd, maar over het geheel hebben ze iets regelmatiger gezichten dan de Albanezen. Die op hun beurt zijn meestal wat kleiner en compacter. Donkere, stoppelige koppen, gegroefd van het kijken in de zon, fronsend van nature. Zware wenkbrauwen vaak, laag voorhoofd, een stugge bos haar. Hij zag meteen dat ze gewend zijn, of gewend waren, zware dingen te sjouwen, ossen achter de ploeg te spannen, uren achtereen in elkaar gedoken langs de kant van de weg te zitten. Eenmaal in de stad zijn het natuurlijke handelaars. Ze hebben altijd iets te verkopen: groente van het land, oude auto's, ambachtelijke producten, sigaretten en steeds vaker ook drugs. De Albanezen van Macedonië en Kosovo hebben zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een spil in de internationale handel in heroïne en cocaïne. Ze betalen er hun schaduwsamenleving mee: hun scholen, maar ook hun leger. Inmiddels is hun handelsgeest ook in de vluchtelingenkampen langs de grens aan het werk gegaan. Onvermijdelijk, gezien de barre omstandigheden. Bij gebrek aan voedsel, medicijnen, sigaretten, communicatiemiddelen en kleding is er in de kampen een snel groeiende handel op gang gekomen. Eerst nog op ruil basis, maar al snel circuleerde er ook in de kampen geld genoeg om de markt interessant te maken voor kooplui van binnen en buiten de hekken. En omdat onder Albanezen de familiebanden heilig zijn, in dit geval nog versterkt door een concurrentie die letterlijk om leven of dood gaat, ontstond er meteen een machtsverdeling tussen de sterkste clans, waarbij elk kamp onder controle kwam van twee of drie sterke mannen, vaak broers, met hun bloedverwanten. Hij heeft zelf in mei een van die vluchtelingenkampen bezocht. Het was een grauwe dag, de wolken hingen zwaar boven de rotsige vlakte waarop een reusachtig vierhoekig terrein met een metalen hek was afgeschermd. Daarbinnen stonden in lange rijen de witte tenten van een Turkse hulporganisatie. Op elke tent stond een halve maan geschilderd. De bevolking zwierf langzaam, massaal over het terrein. Overal die kleine, vervuilde jongetjes met hun vragende ogen en grijpgrage handjes. De verveling en de onzekerheid stonden bijna tastbaar tussen de mensen in. Hier en daar jonge mannen die de orde schenen te bewaken. Hun uitstraling was autoritair en crimineel tegelijk. Hij voelde zich er niet veilig. Teveel mensen die zijn leren jas, camera en opname-apparatuur keurend bekeken. Journalisten worden er toch al met gemengde gevoelens ontvangen: noodzakelijk om hun verhaal naar buiten te brengen, maar ook indiscreet en sensatiebelust. Hij was zich ervan bewust tamelijk veel geld op zak te hebben. En natuurlijk kende hij hier niemand buiten zijn tolk, en hem ook pas twee dagen. Die tolk bleek overigens verschillende familieleden te hebben onder de kampbe-
weners. Maar het waren vooral de jongetjes waar hij van schrok. Opgegroeid onder terreur, en daarom zelf zonder scrupules. Een hongerige, analfabete blik in de ogen, de blik van dieren die moeten overleven. Het is moeilijk om zo over mensen te moeten denken, zegt hij, maar onder die grauwe hemel kon het niet anders.
Macedonië was op dat moment nog steeds de enige voormalig Joegoslavische republiek waar geen oorlog had plaatsgevonden. Maar het leek een kwestie van tijd voordat ook in Macedonië de etnische strijd zou losbarsten. De vluchtelingenstroom uit Kosovo ontwrichtte de economie en de politiek. Het verkeer met Servië, normaal gesproken de belangrijkste handelspartner, was stil komen te liggen. En dus volgden binnen een paar weken de eerste massa-ontslagen. Inmiddels sluiten fabrieken de poort, de salarissen en uitkeringen kelderen, de winkels komen niet aan hun normale voorraad. En tegelijk groeperen de Albanezen zich: die uit Kosovo zijn ingetrokken bij die uit Macedonië, en ze roeren zich onmiddellijk. Ze eisen betere voorzieningen voor hun volksgenoten en een evenrediger vertegenwoordiging in parlement, vakbonden, media en stadhuizen. In hun eigen kranten en uitzendingen op radio en televisie klinkt steeds vaker de roep om een Groot Albanië. Er zijn Albanese bolwerken ontstaan in steden als Tetovo en Struga, waar ze vanouds al de meerderheid vormen. De Macedonische bewoners verkopen hun huizen en trekken naar Skopje of andere steden waar ze geen gevaar lopen. Onlangs werden recente cijfers bekend gemaakt over de bevolkingsgroei die de Kosovaren hebben doorgemaakt sinds de start van Joegoslavië. Er zit een verrassende kant aan. De Albanezen hebben altijd al grote families gehad, als een soort levensverzekering bij hun harde boerenleven in afgelegen gebieden, maar nu blijkt dat het vooral de Kosovo-Albanezen zijn die de afgelopen decennia stelselmatig steeds meer kinderen hebben geproduceerd. Meer dan de Serviërs, natuurlijk, maar ook aanzienlijk meer dan hun volksgenoten in Macedonië en Albanië. En zo ontwikkelde zich in Skopje tijdens zijn verblijf een verhitte discussie over de vraag welk motief er achter deze mensenexplosie zat. Was het een vorm van zelfverdediging tegen de Servische terreur, of zat er misschien ook een strategie van expansieve politiek achter? Zouden ze puur in aantal niet binnen afzienbare tijd de meerderheid gaan vormen in het land dat ze nu massaal binnenvluchtten, Macedonië?
Hij was uit Nederland afgereisd op het moment dat hier naar aanleiding van Maarten van Rossem, Pi eter Lakeman en andere zwartkijkers een venijnig debat woedde over het succes van onze multiculturele samenleving. Het was een debat op niveau, omdat je voelde dat het hier voor de deelnemers ging om een zaak van levensbelang. Het maakt voor de toekomst van Nederland, en dus van iedereen persoonlijk, veel uit of de diverse bevolkingsgroepen zich verschansen in de eigen identiteit of dat ze er in slagen een productieve mix te vormen. Hij is altijd optimistisch geweest. Het leek hem een kwestie van tijd en goede bedoelingen totdat autochtonen en allochtonen gezamenlijk, in een fascinerend proces van vallen en opstaan, een nieuw soort Nederland zouden uitvinden.
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 - zomer /999 9
10
Maar zijn bezoek aan Macedonië maakte hem duidelijk dat het zo eenvoudig niet zal gaan. Het was daar alsof hij onder een microscoop, en dus sterk uitvergroot, te zien kreeg hoe een langdurig etnisch en cultureel gedogen kan omslaan in een wederzijdse verkettering die een samenleving diep kan ontwrichten, ook als het niet direct tot een oorlog komt. Hij stelde zich voor wat er met Nederland zou gebeuren wanneer hier toch, via een eerste proeve van gecoördineerde Europese vluchtelingenverdeling, enige tienduizenden Kosovaren zouden worden toegelaten. Wanneer dus de Albanezen onder ons zouden zijn. Afgaande op z1jn ervaringen in Macedonië, toegepast op onze veel welvarender en dus gematigder samenleving, kon hij zich het volgende voorstellen.
De eerste opvang vindt plaats in een atmosfeer van welkom en medelijden. Er zijn nog meer bungalowparken en recreatiegebieden
beschikbaar gesteld, soms tegen onkosten als de eigenaar een ge· baar wil maken, soms ook tegen de piektarieven die horen bij het c
hoogseizoen. Maar omdat de politiek nauwelijks besluiten wil ne· men over de volgende fase, die van terugkeer of inburgering, treedt er een stagnatie op. De Kosovaren moeten hun traumatische er· varingen in een toestand van landerig wachten verwerken. Ze leg· gen zich niet al te lang bij die situatie neer; daarvoor is hun on· dernemersgeest te diep geworteld. Goede en slechte praktijken wisselen elkaar af. Verjaagde boerenfamilies bieden hun diensten , aan bij landbouwbedrijven in de buurt van de centra. Hollandse en, Albanese boeren, allebei even stug en zwijgzaam, vinden hier en daar werkzame combinaties van ouderwets handwerk en techno· logisch verfijnde akkerbouw en veeteelt. Soms gaat het mis: voor· al de boerenzonen komen regelmatig in botsing met de jonge vluchtelingen - die tenslotte gewend zijn te vechten voor hun plaats in de maatschappij, en die geleerd hebben dat veel dingen al·
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999
leen met geweld te verkrijgen zijn. Ook in het uitgaansleven, zowel buiten als binnen de Randstad, mengen de jonge Albanezen zich. De meisjes, meestal beschermd door hun broers, zijn naar onze maatstaven niet buitengewoon mooi, maar wel nieuwsgierig en belust op elke mogelijkheid om uit hun beperkte omgeving te breken. Ze vormen een goedkope nieuwe lichting prostituees, maar daar blijft het niet bij. De jonge mannen werken zich het nachtleven in. Pooiers, uitsmijters, ze nemen sleutelposities in -en hun ervaring in de drugshandel weten ze hier al snel en vrijwel onbelemmerd om te zetten in een dominante positie op de markt. Met het nieuwe geld weten ze hun families na verloop van tijd in de dorpen en steden onder te brengen. Grote families, inmiddels alweer met jonge baby's uitgebreid, trekken het liefst gezamenlijk, niet te ver van elkaar af gehuis-
E.en hongerige,
analfabete blik in vooral de kinderen tot veertien jaar een gedegen, op de Albanese geschiedenis en cultuur georiënteerd onderwijs bieden in de eigen taal. De Kosovaren doen weinig beroep op uitkeringen; ze onderhouden elkaar. Alleen in de gezondheidszorg tonen ze zich min of meer afhankelijk van de Nederlandse instellingen - al duurt het niet lang voor de eerste, in feite illegale klinieken en apotheken worden geopend.
de ogen, de blik van dieren die moeten
overleven. Het is moeilijk om zo over mensen te moeten De gevolgen voor de economie en de ar
beidsmarkt zijn niet drastisch, maar wel gevoelig. Het is juist aan de onderkant van de markt dat de Albanezen voor een aanbod van goedkope arbeid en snelle handel zorgen. Daarmee drukken ze een aantal andere groepen, autochtoon en allochtoon, uit hun posities. De onrust die dat veroorzaakt is aanzienlijk, temeer daar de Albanezen
denken, zegt hij,
maar onder die grauwe hemel kon
het niet anders.
vest, de oude wijken en de nieuwe socia-le woningbouw in. Interessante confrontaties vinden plaats. De al aanwezige Turkse buurtbewoners vervullen in het begin een soort gidsrol, en maken de Albanezen vertrouwd met vooral de praktische kanten van het stadsleven in Nederland: waar is de goedkope supermarkt, hoe werkt het ziekenhuis, wat mag je wel en niet van de politie verwachten, hoe krijg je je kinderen op school. Maar deze toenadering duurt niet lang: de Kosovaren ontwikkelen zich, met hun strijdlust en territoriumdrift, al snel tot concurrenten voor de plek die de Turken zich juist met pijn en moeite hebben eigen gemaakt. De Surinamers laten zich aan de nieuwkomers niets gelegen liggen: het is hun oorlog niet. De Marokkaanse voormannen haken af wanneer ze ontdekken dat de islam voor deze moslims van het Balkan-type niet meer dan oppervlakkige waarde heeft. En de gewone Nederlander? Bij hem maakt de aanvankelijke welwillendheid plaats voor een stijgende irritatie, wanneer hij ontdekt dat het harde leven, de terreur en de verdrijving hun uitwerking hebben gehad op de omgangsvormen van de vluchtelingen. Die laten zich nergens de kaas van het brood eten, ze zijn niet gedwee en niet a priori dankbaar, ze dringen voor en bij meningsverschillen grijpen ze al snel naar geweld. En ze hebben zo hun eigen ideeën ontwikkeld over de vrije markt. Ook hier zetten ze handeltjes op in alles waar snelle winst in zit. Zelfs in traditioneel Hollandse bolwerken als de openluchtmarkt en de taxi vechten ze zich naar binnen. Maar het is niet in de eerste plaats de voortvarendheid van hun kleine zakendoen waardoor ze een verstoring betekenen van onze stedelijke cultuur. Die ligt vooral in de onbuigzaamheid waarmee ze weige-ren aan die cultuur deel te nemen.
Al snel wordt duidelijk dat de Albanezen niet van plan zijn zich te mengen. Het familieverband blijft oppermachtig. Huwelijken worden alleen tussen families onderling gesloten, niet met buitenstaanders. En ook in andere opzichten wijzen ze deelname in de moderne, flexibele verzorgingsstaat af. Net als ze in Kosovo het laatste decennium met een verbazende wilskracht hebben gedaan, richten ze hier ook een schaduwmaatschappij in, een samenleving binnen een samenleving. Aan het democratische proces nemen ze nauwelijks deel; ze hebben hun vertrouwen erin verloren. Het wordt de opinieleiders uit eigen kring niet toegestaan al te hechte relaties met de overheid aan te gaan, en al helemaal niet om in te gaan op avances van de politieke partijen. Ze zorgen voor een goed functionerend eigen systeem van ondervvijs, waarin de docenten
volharden in hun stugge gedrag. De zware wenkbrauwen, fronsende blik en borstelige haarbos, die veranderen ook in Nederland
niet. Ze wijzen elke verantwoordelijkheid af, onder de verklaring dat ze zodra het kan terug zullen keren naar Kosovo. De terugkeer: het wordt een bijna mythisch begrip, dat de Kosovaren vrijstelt van burgerlijke verantwoordelijkheid, en dat de overheid ervan weerhoudt integrerende maatregelen op te leggen. Het blijven gasten, met een tijdelijke status, hoezeer ze zich inmiddels ook in de economie en het straatbeeld hebben genesteld. De sociale afstand blijft dus bestaan. Juist omdat ze zich brutaal een plek bevechten, omdat ze hun gezinnen steeds verder uitbreiden, omdat ze een economische factor zijn geworden, juist daarom neigt de omringende samenleving ertoe een gepaste afstand te bewaren. Het wederzijdse gebrek aan kennis wordt niet verholpen. Daarbij helpt het niet dat er hier een zekere voorzichtigheid, een huiver zelfs, bestaat om zich te verdiepen in de geschiedenis en cultuur van deze mensen. Men weet tenslotte dat ze een verleden meedragen van bloed, pijn, migratie, schuld en wraak. Die wetenschap schrikt af. Geweld behoort tot hun natuurlijke leefomgeving. En hun recente ervaringen onder de Servische repressie heeft de geweldsreflex op nieuw op scherp gezet. Het duidelijkste bewijs wordt geleverd wanneer blijkt dat de Kosovaren ook in Nederland de onderlinge conflicten oplossen volgens de oude wetten van de bloedwraak. Een juridisch systeem dat door de eeuwen heen functioneel is gebleken, in een boerse, in families opgedeelde samenleving. Maar hier staat het haaks op de principes en de praktijk van ons recht. Zeker wanneer de afrekeningen tussen de familie van de dode en de familie van de moordenaar beginnen plaats te vinden op straat, in drukbevolkt stedelijk gebied, dan wordt duidelijk dat de twee systemen onverenigbaar zijn. Deze publieke executies overschrijden de grens van het aanvaardbare. De angst voor een staat in een staat laait op. Het wordt de Albanezen te verstaan gegeven dat dit niet geduld wordt. Ze zullen concessies moeten doen: zich aanpassen of vertrekken. Het antwoord komt onmiddellijk. De Albanezen uit Kosovo zijn niet van plan zich nog eens de les te laten lezen, door niemand.Ze wijzen elk voorstel tot verdere integratie af. Een paar grote stadswijken waar veel Kosovaren wonen worden gezuiverd van andere bewoners en vervolgens aan de grenzen bewaakt door mannen met wapens die met de drugshandel zijn verdiend. Wat er binnen de hermetisch afgesloten wijken gebeurt weet niemand. Zegt hij.
Chns Keu/emons is publ1cist
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 - zomer 1999 11
ll.
I _s ,.1
·j .j
J jJ
Binnenkomst en opvang
Als een vreemdeling Nederland binnenkomt en asiel wil aanvragen, moet hij zich onverwijld melden bij de Vreemdelingendienst van één van de drie Aanmeldcentra (AC) in Rijsbergen, Schiphol en Zevenaar. De AC's bieden 48 uur sober onderdak en dienen als sluis naar de opvang. Het doel is om met een snel eerste gehoor te voorkomen dat asielzoekers met een 'flinterdun' verhaal in de opvang terechtkomen. Er wordt gevraagd naar de reis, eventueel verblijf in derde landen en eerder verblijf in Nederland. Nadat vastgesteld is dat een asielaanvraag enige kans van slagen heeft, worden asielzoekers doorgestuurd naar een Onderzoeks-en Opvangcentrum ( OC). In de OC's wordt het nader gehoor afgenomen dat bij de beoordeling van het asielverzoek door het ministerie van Justitie als uitgangspunt wordt genomen. Tijdens het nader gehoor wordt uitgebreid ingegaan op de personalia, reisroute en vluchtmotieven. Asielzoekers verblijven enige maanden tot meer dan een half jaar in een oe en worden vervolgens overgeplaatst naar een Asielzoekerscentrum (AZC) of een Aanvullende Opvang (AVO kleine lokaties in aanvulling op de overbezette AZC's). In een AZC of AVO wordt de uitkomst van het asielverzoek afgewacht. Gemiddeld duurt de asielprocedure 22 maanden, maar vier jaar is geen uitzondering. In de AZC's wordt een 'dagstructureringsprogramma' aangeboden voor een zinvolle dagbesteding en eerste integratie in de samenleving. De nadruk ligt op taalonderwijs en maatschappijoriëntatie.
Om wie gaat het%
De landen van herkomst zijn de brandhaarden in de wereld. De laatste jaren komen de meeste asielzoekers uit respectievelijk de Aziatische landen Irak en Afghanistan, de Europese landen Joegoslavië en Bosnië-Herzegovina en het Afrikaanse land Somalië. Het aantal asielzoekers uit Iran is de laatste jaren gedaald, maar in de asielzoekerscentra verblijft, door de lange duur van de asiel procedure, nog een groot aantal Iraanse asielzoekers. Ruim de helft van de asielzoekers in Nederland is tussen de twintig en veertig jaar oud, rond de I 0 procent is ouder dan veertig en meer dan eenderde is jonger dan twintig jaar. Met name de laatste categorie is de afgelopen jaren sterk gestegen.
Er komen veel meer mannelijke dan vrouwelijke asielzoekers naar Nederland, ongeveer in de verhouding tweederde/eenderde. De meesten zijn ongehuwd, en van de gehuwde mannen komen de meeste zonder partner en kinderen. Het overgrote deel van de asielzoekers staat in Nederland dus alleen. Asielzoekers die naar Nederland zijn gekomen hebben waarschijnlijk betere toegang gehad tot scholing en informatie en beschikken over meer financiële middelen dan de doorsnee-bevolking in het land van herkomst. Asielzoekers zijn relatief hoog opgeleiden. Van de bewoners van het asielzoekerscentrum in Alkmaar had in 1998 bijna 60 procent een (vergelijkbare) opleiding op havo/mbo of hbo/universitair niveau.
Onderzoek en tekst: Marjon Heldet
Vanwege de overvolle opvangcentra, is het zelftorg-arrangement (ZZA) in het leven geroepen: wie wil mag bij vrienden of kennissen gaan wonen. Deze asielzoekers moeten zich wekelijks melden bij het AZC en ontvangen, naast de gebruikelijke uitkering, een vergoeding voor de huisvesting. Voorheen werden asielzoekers die al geruime tijd in de opvang verbleven in gemeentewoningen geplaatst, via de Regeling Opvang Asielzoekers ( ROA). In 1996 is deze regeling beëindigd maar asielzoekers die op dat moment in een gemeentewoning verbleven, zijn niet teruggeplaatst naar een AZC. Zodoende zijn er nog steeds ROA-woningen. Wegens acute capaciteitsproblemen in de AC's en OC's is er afgelopen najaar een wachtlijst ingesteld voor aspirant asielzoekers. Voor hen kwamen de beruchte tentenkampen, in Ermelo, Mil! en Heusden. Op dit moment is de achterstand bijna ingelopen en bestaat alleen het tentenkamp in Mil! nog.
Bezetting opvang op 1-1-1999
Wachtlijst 740 Aanmeldcentra 175 Opvangcentra 10.800 Asielzoekerscentra 27.000 Aanvullende opvang 9.800 Zelfzorg 6.000
Totaal 62.215 (Bron COA, IND)
Asielzoekers naar land van herkomst: de top 7
Asielzoekers, totaal
1998
Totaal 45.200
1997
34.400
(Bron: IND)
1996
22.900
de Helling- jaargang 12 -nummer 2 -zomer 1999
Het asielbeleid wankelt tussen HANDEN rechtvaardigheid en beheersbaarheid, tussen utopisme en cynisme.
De 'goede oplossing' bestaat niet. Beginselen bieden enig houvast, maar het
asielbeleid behoeft vooral ook meer Machiavellisme.
Herman van Gunsteren
Welke grenzen zijn er aan de Nederlandse
gastvrijheid? Die vraag kan men langs twee wegen beantwoorden: normatief, uit over
wegingen van burgerschap en gerechtigheid, dan wel bestuurlijk, uit overwegingen van wat 'gemanaged' kan worden. De ant
woorden die gegeven worden blijven ech
ter onwerkbaar zolang het politieke karakter van de kwestie van immigratie- zo
wel gelukszoekers als asielzoekers - niet
wordt onderkend. Het gaat immers om een erkenning van wie tot onze lotsver
bondenheid horen en wie niet. Door te be
slissen over in- en uitsluiting wordt gedefinieerd wie 'wij' zijn, waar wij voor staan en
welke soort politieke regimes we als ondraaglijk voor betrokkenen afwijzen. Lets
verbonden zijn mensen wanneer hun af
hankelijkheid en verbondenheid zodanig is
dat zij zich daaraan niet kunnen onttrekken
zonder hun leefwijze ingrijpend te veran
deren. Lotsverbondenheid is een objectief gegeven, waarvan de vage grenzen politie-
ke en dus subjectieve besluitvorming be
hoeven om herkenbare contouren te krijgen. In Nederland dient het subjectieve
element in politieke besluitvorming demo
cratisch gelegitimeerd te zijn. In een tijd
waarin de politiek zich verplaatst en zijn oude centrale issues verliest, is migratie
een thema waaromheen een echte politiek
van government and opposition gestalte zou
kunnen krijgen. Wie deze redenering volgt
zal zoeken naar politieke democratisering
van de grenzen waarbinnen de in- en uit
sluiting van aspirant burgers hun beslag
krijgen. Hij kan lang zoeken. Van politisering, laat
staan van democratisering, is heel weinig te
vinden. Politici schrikken ervoor terug om
het explosieve onderwerp van asiel te po
litiseren. Wie dat toch doet, en zich buiten de grenzen van de breekbare consensus
begeeft, wordt met harde woorden terug
gefloten en waar mogelijk politiek geïsoleerd. Asielkwesties werden in het voor-
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999
jaar van 1998 buiten de verkiezingsstrijd
voor de Tweede Kamer gehouden. Maar
de nieuwe regering was nog nauwelijks
aangetreden of de kwestie kwam, in de
vorm van tentenkampen en het management van kwantiteiten van vluchtelingen, in
hevige vorm naar voren. Politiek adembe
nemend, althans voor mij, was het moment dat PvdA-fractievoorzitter Melkert het fail
liet van het terugkeerbeleid erkende en zei
dat uitgeprocedeerde asielzoekers dan maar op straat moesten worden 'losgela
ten'. Daarmee werd een gedoogbeleid uit
gezet ten aanzien van illegale derderangsburgers (als de niet-werkenden de twee
derangsburgers zijn). Heleen Dupuis deed er op tv in 'Het schaduwkabinet' bij Felix
Rottenberg nog een schepje bovenop. De VVD-senator betoogde dat de toelating
stilgezet moest worden omdat we erover
moeten nadenken. En bij de schaduwver
kiezingen van maart 1999, waarbij het officieel om de provincie ging die met asiel-
13
14
vragen betrekkelijk weinig van doen heeft, speelde de kwestie, afgaande op de media, wel degelijk een rol. Dergelijke verschuivingen en indirecte benaderingen vinden we in het persoonlijk leven daar waar zaken te bedreigend zijn om rechtstreeks onder ogen te zien. Zou iets vergelijkbaars zich in de collectieve sfeer met asiel voordoen? Is dit een zaak die zo bedreigend is dat het openlijk erkennen ervan als politiek strijdpunt wordt gemeden?
TRAGEDIE Wat bedreigd wordt is de vanzelfsprekende
context waarbinnen wij, vanuit onze visies op het goede leven, beschaafd politiek bedrijven. We gaan ervan uit dat de staatsmacht de meeste verre vreemdelingen min of meer op hun plaats en in hun relatieve armoede zal weten te houden. Als deze aanname op losse schroeven komt te staan, dan wordt ook onze beschaafde politiek bedreigd. We gaan er, als politieke zeggenschap uitoefenende burgers van een territoriale staat, van uit dat het hebben van een vaste verblijfplaats normaal is en migratie extra. Maar als dit nu eens niet meer opgaat, als in een globaliserende wereld nu eens beweging, niet enkel van kapitaal en kennis, maar ook van personen, normaal wordt? We gaan ervan uit dat politieke regimes, betreurenswaardige uitzonderingen daargelaten, hun burgers doorgaans een leefbaar bestaan bieden. Maar wat als dit niet waar blijkt en mensen bereid blijken flink te betalen om aan hun staat te ontsnappen en naar Nederland te komen? Dan realiseren we ons dat uitsluiting van mensen de donkere achterkant is van de stralende en welvarende voorkant van democratie.
De asielkwestie is bovendien bedreigend omdat die een tragisch dilemma oplevert waarvoor geen 'oplossing' is. In onze politiek van geven en nemen spreken we graag over problemen en oplossingen en geven we de voorrang aan die politici en managers die problemen het beste kunnen oplossen. Het tragisch karakter van asielkwesties maakt het onmogelijk ze bevredigend in dit vocabulaire van probleem en oplossing te vatten. Van een tragische situatie is sprake als er tenminste twee ultieme waarden in het geding zijn en de ene niet beschermd kan worden zonder iets wezenlijks van de andere op te offeren. Om verlies van beide waarden te voorkomen moeten we dan pijnlijke afwegingen maken. We kiezen het minste kwaad, maar het geeft geen pas om dit als 'goed' of als 'oplossing' te bestempelen. Dat is (zelf)bedrog en vervalst wat we gedaan hebben. De toneeltragedies leren ons dat juist zulk zelfbedrog, zulk een weigering om te zien wat er te zien is, bewerkstelligt dat de tragedie zich in verdere tragedies voortzet. Zulk zelfbedrog is begrijpelijk als afscherming tegen een situatie waarin ook het volgen van de meest nobele impulsen en principes niet tot zuiver handelen kan leiden. Ook schone mensen krijgen dan vuile handen. Om mensen voor dergelijke dilemma's te behoeden hebben we tragische keuzes aan recht en politiek toegewezen en het nemen van beslissingen in procedures en colleges neergelegd. Maar de erkenning van het tragische en politieke karakter van de zaak verhindert toch niet dat principes van burgerschap en gerechtigheid aan het omgaan ermee richting kunnen geven/Inderdaad niet. Maar ze kunnen de politiek niet vervangen en ze
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999
moeten in de praktijk ook hanteerbaar zijn. Op het eerste punt gaan rechtvaardig· heidstheorieën door hun omvattende pre· tenties gauw te ver. Ze laten, door hun , dwingende principes, voor politiek dan' nauwelijks meer ruimte. En aandacht voor het tweede punt van hanteerbaarheid leidt . licht tot een management aanpak en een ministerraad die uren vergadert over details van een asielregeling waarvan de on· hanteerbaarheid voor ingewijden een dag later al zonneklaar is. De logica van de aan· pak mondt uit in concentratiekampen en il· legaliteit, maar deze beide polen waar het beleid naartoe getrokken wordt, zijn ta· boe. Concentratiekampen en illegale burgers zijn realiteiten die niet erkend kunner worden. In dit spanningsveld bewegen het beleid en de discussie daarover zich tussen utopisme en cynisme. Onze categorieën en principes enerzijds en de realiteit ander- -zijds passen niet samen. Om onze princi- -pes en waarden te beschermen gaan we, . via ingewikkelde constructies, de directe botsing ervan met de werkelijkheid uit de weg. Ik geef voorbeelden. Uitgeprocedeerde asielzoekers behandelen we als monsters. Monsters, bijvoorbeeld menspaarden, zijn illegitieme overschrijders van grenzen. Zij kunnen of mogen niet bestaan, maar bestaan toch. Illegalen hebben kinderen, maar hebben die ook
recht op school en gezondheidszorg? We hanteren een fictie van uitzetting en te· rugkeer. Een fictie is een algemeen als nut· tig aanvaarde onwaarheid (Sinterklaas biJ· voorbeeld). Maar de uitgeprocedeerden doen niet mee en ondermijnen daardoor een fictie die de rechtsorde in stand zou moeten houden. We ontkennen gewone immigratie naar
De uitsluiting van mensen is
Nederland, behalve bij topvoetballers en de donkere achterkant managers. We pretenderen met ons restrictief beleid een 'boodschap' naar mensen in verre landen te zenden. Mogen we verwachten dat iemand die uit Soedan weg wil besef heeft van ons onderscheid tussen economisch en politiek vluchteling? Onze boodschap aan aspirant burgers is in feite dat de beste kans om binnen te komen ligt in afhankelijkheid, fatalisme en in liegen over je ware situatie. Wij hebben belang bij het bestaan van 'echte' vluchtelingen, omdat die de zinvolheid van onze inspanningen bevestigen.
ONDEUGD Om uit dit machteloze heen en weer slinge
ren tussen utopisme en cynisme te geraken is, denk ik, meer Machiavellisme in het beleid nodig. In Machiavelli's tijd deden allerlei Vorstenspiegels de ronde, waarin werd opgesomd welke deugden een goed vorst moest hebben (een beetje zoals heden ten dage de deugdencatalogus van een manager van waterkwaliteit). Machiavelli merkte op dat een heerser die zich altijd aan dergelijke voorschriften zou houden zijn positie snel zou verliezen. Om in het zadel te blijven en de gewenste orde voor de burgers te garanderen moest een heerser soms het tegendeel doen van wat de Vorstenspiegels als deugden voorschreven. Het is een noodzakelijke politieke deugd om soms ethisch of christelijke ondeugd te bedrijven. Machiavelli raadde de vorst aan om zuinig met dergelijke onvermijdelijke afwijkingen van de geldende deugdencatalogus om te gaan. Waar mogelijk moet de vorst de deugden beoefenen, waar dit niet mogelijk is moet hij ze schijnen te bezitten, en waar dit ten slotte ook niet mogelijk blijkt moet hij bereid zijn er in één klap openlijk van af te wijken. Een politiek van gedogen en voortetteren vond in zijn ogen geen genade. Die combineerde twee kwaden. Ik vind het naar dit op te schrijven, maar misschien behoeft het asielbeleid inderdaad meer Machiavellisme. Politiek is een harde zaak. Dit waren inleidende opmerkingen. En dan nu de principes die binnen het aldus aangegeven kader oriëntatie bij kwesties van asiel kunnen verschaffen. Aangezien het gaat om toelating tot een bestaande politieke gemeenschap van burgers, ontleen ik deze aan in Nederland geldende noties van burgerschap. Wereldomvattende theorieën over rechtvaardigheid laat ik, vanwege hun onzekere inhoud en diffuus handhavingsbereik, in dit artikel buiten beschouwing. Er zijn veel overwegingen die mensen naar voren brengen om tot een staat toegelaten
van de stralende en
welvarende
democratie.
te worden. Vanuit burgerschap bezien zijn ze onder drie principes te rangschikken. Het eerste principe is dat van wederzijdse instemming tussen de nieuwkomer en de ontvangende staat. Het tweede principe is dat van lotsverbondenheid. De toelatingsclaim wordt gebaseerd op het gegeven dat degenen die toegelaten wil worden in feite al onderworpen is aan de macht van de staat waarvan hij lid wil worden. Het derde principe is negatief. De aspirant wordt toegelaten omdat hij of zij geen toegang tot burgerschap elders in de wereld heeft. Het eerste principe, wederzijdse instemming, lijkt eenvoudig. Wat kan er mis zijn als beide partijen het eens zijn? Wel, derde partijen kunnen hun baan bedreigd zien. Of de nieuwkomer kan in de ogen van velen, in verband met misdrijven waaraan hij deel had in zijn oude staat, ontoelaatbaar zijn. Denk bijvoorbeeld aan Duitse geleerden die na de Tweede Wereldoorlog Amerikaan werden, of heden ten dage aan Iraanse vluchtelingen die aan martelpraktijken hebben deelgenomen.
MOED Het tweede principe, dat verwijst naar reeds
bestaande afhankelijkheid en verwevenheid, is problematischer. Niet alleen omdat het een oordeel vraagt over hoever lotsverbondenheid zich uitstrekt, maar ook omdat die lotsverbondenheid door traineren en bedrog van de betrokkenen zelf gevormd kan zijn. Het derde principe is neergelegd in verdragen en wordt in abstracta door veel staten geaccepteerd. Maar in de praktijk wordt het bijna alleen toegepast als het gereconstrueerd kan worden als een variant van het tweede principe - dat wil zeggen als er al iets van een speciale relatie tussen aspirant en staat bestaat die trekken van een lotsverbondenheid heeft. Claims die op het eerste gezicht aanvaardbaar zijn, omdat ze stoelen op één van deze drie principes, hoeven niet altijd ingewilligd te worden. De staat kan toegang weigeren omdat de kandidaten niet voldoen aan de minimumvereisten voor burgerschap of omdat er voor hen geen plaats meer over is. Iemand die geweld gebruikt, niet bereid is zich aan de wet te houden, of niet bereid is te communiceren in de taal
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer /999
van het land kan niet als lid van de politieke gemeenschap functioneren. Als er geen uitzicht is op voldoen aan deze vereisten van burgerschap, dan heeft voorlopige toelating ook geen zin. Althans vanuit het oogpunt van de ontvangende politieke gemeenschap. Dit hele betoog betreft immers de beginselen van de ontvangende politieke eenheid. Omvattender beginselen zijn neergelegd in internationale verdragen en afspraken, maar in de praktijk wordt hieraan steeds vaker ontsnapt. Toelating is, in een internationaliserende wereld en ondanks Europese 'afspraken', in toenemende mate een nationale zaak. Internationale verplichtingen, laat staan het gezichtpunt van de aspirant, spelen daarbij nauwelijks een rol. Ook de weigeringsgrond dat er geen plaats meer is stoelt uitsluitend op overwegingen van de ontvangende staat. Dit argument is veel gehoord, maar snijdt weinig hout. Visies op wat 'vol' is zijn cultureel en politiek gekleurd. Pogingen om conflicten hierover via het privaatrecht te beslechten, bijvoorbeeld door aankoop van een beoogd opvangpand, overtuigen niet. Nodig is een duidelijke politieke lijn, maar die is moeilijk te trekken zolang de kwestie buiten de politiek wordt gehouden. In de praktijk komt van toepassing van deze eenvoudige principes van toelating en gronden voor weigering weinig terecht. De inspanning van de autoriteiten is erop gericht nieuwkomers zoveel mogelijk af te schrikken en buiten te houden. Dublin-claimanten, die al in een ander EU-land asiel hadden behoren te vragen, worden zonder pardon doorgeschoven. Dat wordt door de rechter soms bemoeilijkt, aangezien het hier toch om mensen gaat van wie niet alle mensenrechten vanwege hun onzekere burgerlijke status kunnen worden genegeerd. Ook de wens om de procedure te versnellen en zo mogelijk geheel op de luchthaven te doen plaats vinden staat op gespannen voet met vereisten van een behoorlijke rechtsgang. Zo blijkt het moeilijk voor de staat om zich in de omgang met aspirant burgers en vreemdelingen te gedragen overeenkomstig de beschaafde beginselen van rechtsstaat en mensenrechten. De toelatingsproblematiek toont de achterkant van een beschaafde politieke gemeenschap. Om hiermee om te gaan is meer dan beschaving nodig. Het vereist ook politieke moed en positie nemen in tragische dilemma's. Beginselen van burgerschap en rechtvaardigheid kunnen hierbij enig houvast bieden, maar veel is het niet.
Herman van Gunsteren IS hoogieroor
po!JtJckc theoncën en rechts(îloso(!e.
Umvers1te1t Le1den
15
16
.) I
J ·r -...J
De statussen
Asielzoekers komen in aanmerking voor drie soorten statussen: A-status, VTV-status, VVTV-status.
jJ
A-status of vluchtelingenstatus: toelating op grond van het Vluchtelingenverdrag van Genève. De Nederlandse overheid erkent dat deze persoon gegronde redenen heeft voor vervolging vanwege zijn ras, godsdienst, politieke overtuiging, nationaliteit of het behoren tot een sociale groep. De term vluchteling is dus een status, die niet voor iedereen is weggelegd. De toetsing is individueel; het simpele feit bijvoorbeeld dat een asielzoeker uit Kosovo afkomstig is, is geen grond voor asielverlening. VTV ofC-status (vergunning tot verblijf om humanitaire redenen): status toegekend aan iemand die weliswaar niet als vluchteling wordt erkend maar om uiteenlopende redenen (vrees voor onmenselijke behandeling, trauma) in Nederland mag blijven. Deze verblijfstitel moet jaarlijks worden verlengd, maar wordt in principe niet ingetrokken. WTV(voorwaardelijke vergunning tot verblijf): een tijdelijke vergunning die wordt toegekend aan asielzoekers die niet op individuele gronden een A- of een C-status krijgen, maar die in verband met de algemene situatie in het land van herkomst niet kunnen worden teruggestuurd (bijvoorbeeld oorlogsontheemden). Wanneer er na drie jaar geen wijziging in de situatie is gekomen, komt een VVTV-er in aanmerking voor een VTV. Gedurende die drie jaar mag de VVTV'er gefaseerd integreren. Voor alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMAs) is er ook nog een tijdelijke vergunning tot verblijf als er geen adequate opvang in het land van herkomst is. Staatssecretaris Cohen van Justitie was van plan het aantal statussen terug te brengen tot één: een tijdelijk verblijfsvergunning die na drie jaar indien nodig definitief kan worden. Omdat aan deze 'volgtijdelijke' status de rechten van gezinshereniging en werk verbonden zijn was de VVD tegen. In het onlangs door Cohen ingediende voorstel voor een nieuwe
De instanties
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) De IND valt onder het ministerie van Justitie en is inhoudelijk verantwoordelijk voor de asielprocedure. Een contactambtenaarvan de IND neemt het eerste en het tweede gehoor af. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een eigen tolkenbestand. Een beslissingsambtenaar neemt de beslissing over het asielverzoek. De IND beoordeelt niet alleen individuele asielverzoeken, maar bepaalt ook het landenbeleid. Hiervoor kan de de hulp ingeroepen worden van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het maken van individuele ambtsberichten over de positie van een individuele asielzoeker in het land van herkomst, en algemene ambtsberichten over de mensenrechtensituatie in de betreffende landen. Er is veel kritiek op de IND: op de gehoren, de tolken, de ambtsberichten en de traagheid. Het ergste is echter dat de beslissingen te wensen over laten: ongeveer een kwart van de afgewezenen krijgen na beroep toch een status.
Vreemdelingendienst (VD) De Vreemdelingendienst houdt zich bezig met de praktische
Onderzoek en tekst: Marjon Helder
Vreemdelingenwet staat nu toch een tweede status voor oorlogsontheemden (zoals de Kosovaren), met minder rechten. Cijfers over de periode 1992-1997 laten zien dat ruim de helft van alle asielzoekers in Nederland uiteindelijk een verblijfsvergunning krijgt. In Denemarken is dat bijna 90 procent, in Duitsland nog geen 15 procent (Duitsland ontving erg veel Bosnische vluchtelingen, die slechts een Düldung kregen).
Resultaat asielprocedure 1992-1997
• A-status
• VTV
1111 VVTV
Vertrokken met onbekende bestemming
Vertrokken op eigen gelegenheid
Uitzetting met sterke arm
Toegekende statussen in verhouding tot het aantal asielaanvragen, internationale vergelijking, 1992-1997
Denemarken ~111'-------------Zweden
Verenigd Koninkrijk
Nederland
Frankrijk
Zwitserland -- _ .J Noorwegen 1· Oostenrijk-
Duitsland _-.
België-Spanje .,
Griekenland -
0% 20%
A-status • Andere status ] (ll•u·,
40% 60% 80% 100%
kant van de asiel procedure. De taken lopen uiteen van de eerste registratie van asielzoekers die zich melden in de aanmeldcentra tot de uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers. De Vreemdelingendienst is vcrantwoordelijk voor het onderzoek naar de identiteit van asielzoekers, documentenverstrekking, uitdelen van beschikkingen en het wekelijks stempelen van de stempelkaart van asielzoekers in het kader van de meldingsplicht van asielzoekers.
Marechaussee De Koninklijke Marechaussee vcrleent assistentie aan de Vreemdelingendienst, met name bij gedwongen uitzettingen van uitgeprocedeerde asielzoekers.
Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) Het COA valt ook onder het ministerie van Justitie en is verantwoordelijk voor de opvang in de diverse opvangcentra. Het COA voorziet onder meer in onderdak, maaltijden, medische zorg, uitkeringen en verzekeringen.
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999
De meeste asielzoekers komen hier met hulp van 'reisagenten'.
Er zijn nauwelijks andere manieren om naar Europa te komen.
Turkije, lstonbul, JUni 1998, Hotel-pension F1rot. Een groep
van 28 Pakistanen wordt vanuit Pok1ston naar
Griekenland gesmokkeld. De organisatie van deze
srnokkellun 1s in honden van Pakistanen en Koerden.
Smokkelbendes verdienen goud geld en Nederland en Europa
hebben de jacht geopend -tevergeefs.
De journalisten David Jan Godfroid en Yaël Vinckx schreven
een boek over deze brandende kwestie. Is mensensmokkel
eigenlijk wel een probleem?
Kosten: f 3000.- per persoon. Foto: Ad van Denderen I HH
David Jan Godfroid
Eigenlijk is het niet zo moeilijk. Iemand heeft
een vraag, een ander levert een product.
Economieles nummer één op de middelba
re school: waar vraag en aanbod samenko
men ontstaat een markt. Dat geldt voor
koekjes en afwasmiddel, voor drugs en wa
pens, en dus ook voor migranten. Mensen
smokkelaars spelen in op de vraag, concur
reren met elkaar en maken ook reclame
voor zichzelf; net als gewone bedrijven.
Waarom migranten hun land verlaten zijn
boeken over vol geschreven, maar een de
finitief antwoord bestaat niet. Het heeft de
maken met onderdrukking en vervolging in
landen van herkomst, met gebrek aan vrij
heid en democratie, met oorlog en andere
vormen van geweld waarvan burgers het
slachtoffer worden. Armoede en natuur
rampen zijn ook belangrijke oorzaken. Veel
mensen die uit hun land weg willen, staan
voor grote problemen. Het niet hebben van
de vereiste documenten bijvoorbeeld: zon
der paspoort krijg je geen visum en zonder
visum is er geen toegang tot het gewenste
land. Dus worden papieren vervalst. Maar
dan nog is het de vraag of men het land uit
komt. Daarom worden er grensbewakers
omgekocht en ingewikkelde routes bedacht
om controles aan de grens te omzeilen. Op
die routes is transport nodig en onderdak.
Er is hulp nodig om de Schengen-buiten
grenzen, bijvoorbeeld die tussen Tsjechië
en Duitsland, over te komen. De gemiddel
de migrant kan dat onmogelijk allemaal zelf
regelen. Dat is de markt waarop de men
sensmokkelaar zich begeeft.
In veel gevallen bepalen de smokkelaars de
bestemming. Nederland heeft voor hen een
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 - zomer 1999
paar aantrekkelijke kanten. Het gebeurt in
Nederland zelden dat iemand direct na aan
komst het land weer wordt uitgegooid. De
opvang is hier, zeker vergeleken met de
meeste andere Europese landen, tamelijk
ruimhartig. De procedures duren lang en er
zijn (nog) behoorlijk wat beroepsmogelijk
heden. Het uitzettingsbeleid is, alweer ten
opzichte van andere EU-lidstaten, niet erg
effectief. En Nederland deelt (nog) relatief
veel verblijfsvergunningen uit. Mensen
smokkelaars weten dat allemaal. Zij hebben
er geen enkel belang bij dat hun smokkel
waar een grote kans loopt per kerende post
te worden teruggestuurd. Dat is niet goed
voor de klandizie. Dus kiezen ze vaak voor
Nederland.
Net als in de andere EU-lidstaten is men
sensmokkel in Nederland strafbaar. Artikel
17
18
Kinderen mogen soms gratis
197a van het Wetboek van Strafrecht ver-biedt het om mensen die geen recht hebben op verblijf Nederland binnen te brengen of onderdak te verschaffen, maar het artikel kent twee belangrijke beperkingen. Ten eerste moet de mensensmokkelaar erop uit zijn zelf beter te worden van zijn activiteiten. Zonder winstbejag is er geen grond voor vervolging. Evenmin strafbaar is mensensmokkel vanuit Nederland naar een land dat zich niet bij het Verdrag van Schengen, Engeland bijvoorbeeld, heeft aangesloten. Het betreffende strafwetartikel geldt bovendien alleen voor smokkelaars, niet voor de gesmokkelden. Als een officier van justitie de laatsten wil aanpakken, dan moet dat op grond van iets anders; het bezit van valse documenten bijvoorbeeld.
SLANGENKOP Niemand kan met zekerheid zeggen hoe om
vangrijk de smokkel van mensen naar Nederland (en via Nederland naar een ander land) is. In 1996 schatte de Immigratie- en Naturalisatiedienst nog dat pakweg 30 procent van de asielzoekers op de een of andere manier betaalde hulp hadden gekregen om hier te komen. De landelijk officier van justitie voor mensensmokkel, Poel van der Molen, denkt aan 75 procent en WOKamerlid Kamp wordt niet moe te beweren dat 95 procent van de asielzoekers naar Nederland wordt gesmokkeld. In ons boek 'Mensensmokkel' hebben wij bewust geen percentage genoemd. De cijfers van de betrokken diensten zijn te vaag en gebaseerd op drijfzand, maar dat veruit de meeste asielzoekers (ook economische migranten vragen meestal asiel aan) hierheen gesmokkeld zijn, lijdt geen twijfel. Er zijn voor deze mensen zowat geen manieren meer om legaal naar Nederland te komen. Dat iemand gesmokkeld is, wil overigens niets zeggen over zijn motieven om te vertrekken. Ook de aard van mensensmokkel is voor een flink deel in nevelen gehuld. Afgaande op wat er in Den Haag wordt beweerd, krijg je de indruk dat alleen zwaar georganiseerde criminele organisaties op deze markt actief zijn. Dat is zeker niet het geval. We hebben in lstanbul zelf kunnen zien dat er talloze sjacheraars bij zijn betrokken: pensionhouders, eigenaren van boten en bootjes, documentenvervalsers en vele anderen die een graantje proberen mee te pikken van de nood van duizenden (sommigen zeggen honderdduizenden) die in die stad op zoek zijn naar een manier om Europa in te komen. De kleine vissen zijn vaak niet de meest aangename types. Er worden exorbitante bedragen gerekend voor een roestig stapelbed in een lekkende kamer met acht an-
mee als de klant een
all-in-pakket koopt.
deren. Veel booteigenaren beschikken over grote talenten in het belazeren van illegalen. Legio zijn de verhalen van mensen die hun moeizaam bijeen geschraapt geld hebben afgegeven aan iemand die beloofde hen naar Griekenland of Italië te brengen, maar na het innen van het geld niet meer terug komt. Velen hebben betaald voor een vals paspoort dat bij aflevering een waardeloos prul bleek te zijn. Is men eenmaal onderweg, dan zijn de risico's nog niet voorbij. Mensensmokkelaars aarzelen niet hun klanten midden op de Middellandse Zee overboord te zetten als ze daarmee hun eigen huid kunnen redden. We hebben verhalen gehoord over onderkoeling in vrachtwagens, over opleggers met gesmokkelden die op een verlaten plek in Roemenië werden achtergelaten, over mensen die per schip uitZuid-Turkije vertrokken en bij lzmir aan land werden gezet, terwijl ze hadden betaald om naar Griekenland te worden vervoerd. Of het nu gaat om lstanbul, om Moskou, om Accra, Damascus, Kiev of Karachi, overal zijn mensen bezig betaalde diensten te verlenen aan migranten die geen legale weg zien om West-Europa of Noord-Amerika binnen te komen. Dat hierbij ook professionele organisaties actief zijn staat wel vast. Hoe groot hun markt op wereldschaal is, daar valt eigenlijk geen zinnig woord over te zeggen. Politiediensten, de CRI, Europol en het openbaar ministerie beweren dat er in de mensensmokkel misschien wel meer geld omgaat dan in de handel in verdovende middelen, maar bewijzen daarvoor zijn er niet. Uit politie-onderzoeken is wel gebleken dat sommige organisaties degelijk in elkaar zitten. Meestal bestaat zo'n club uit een kleine kern (of meerdere kleine kernen) die gebruik maakt van 'specialisten' als vervalsers, transporteurs, mensen die de wetgeving nauwgezet volgen en onderdakverschaffers. De tijd dat misdaadorganisaties alles in eigen hand willen houden lijkt definitief voorbij. Voorbeeld van zwaar georganiseerde mensensmokkel is die uit China. Er komt vrijwel geen Chinees meer naar Nederland zonder inschakeling van de she tou (slangenkop), zoals de Chinezen de organisaties noemen. Die slangenkoppen werven hun cliëntèle in provincies met veel armoede, zoals Fujian. De reis wordt van begin tot eind geboekt tegen grote sommen geld (bedragen tot zestigduizend gulden zijn geen uitzondering). De cellen van
de Helling- jaargang 12 -nummer 2 -zomer /999
de smokkelorganisaties in China, in transitplaatsen als Moskou, Kiev en Praag en in landen van bestemming staan nauw met elkaar in contact, vooral als het gaat om de financiële afwikkeling van de smokkel. Eenmaal hier, moet de migrant vaak nog jarenlang werken om zijn schuld af te lossen. Niet zelden schakelen de organisaties hun klanten in als hun ogen en oren, bijvoorbeeld in restaurants waar de gesmokkelden te werk zijn gesteld. Wordt er niet of te laat betaald, dan schromen de organisaties niet geweld te gebruiken, tegen de klant of tegen zijn familie in China. Geweld tussen de smokkelorganisaties onderling komt overigens ook voor. We hebben zelfs verhalen gehoord over Chinese organisaties die hun concurrenten overvielen om de gesmokkelden 'over te nemen'.
GARANTIE Toch bieden de professionele smokkelaars
ook voordelen. Ze zijn meestal betrouwbaarder dan de sjacheraars. Als er maar betaald wordt zullen zij er over het algemeen van alles aan doen om de reis tot een succes te maken. Ze bieden faciliteiten (vervalsingen, onderdak, een vluchtverhaal dat het goed doet bij de IND) en hebben soms aantrekkelijke aanbiedingen. Het komt voor dat de kinderen gratis mee kunnen als de klant een a/J-in-pakket koopt. Een van de nieuwere innovaties is de Garantiesch/eusung: de smokkelaar garandeert aankomst in het gewenste land. Wordt de klant teruggestuurd, dan wordt hij gratis opnieuw geholpen en zo nodig nog eens. Succes verzekerd. De bedragen die smokkelorganisaties in rekening brengen variëren enorm. Uit analyses van de CRI is gebleken dat Srilankanen gemiddeld vijftienduizend gulden betaalden voor een enkele reis Nederland. Voor Somaliërs lag de prijs tussen de drieen zevenduizend gulden. Afghanen waren gemiddeld achtduizend gulden kwijt. De uitersten waarop die gemiddelden zijn gebaseerd lopen echter zeer sterk uiteen. Dat geldt ook voor de afzonderlijke onderdelen: valse of vervalste paspoorten 'doen', afhankelijk van de kwaliteit en de nationaliteit, tussen de duizend en drieduizend gulden, maar we kennen ook een voorbeeld van iemand die voor tien dollar een Somalisch paspoort kocht op een markt in Mogadishu. Een Tsjechische Fusssch/euser (iemand die zijn klanten te voet de DuitsTsjechische grens over helpt) vertelde ons honderdvijftig mark per persoon te rekenen, anderen vragen duizend mark. Hoe net ook zij, elk bedrag van meer dan een paar dollar is voor de gemiddelde Somaliër, Afghaan of Iraniër al een vermogen. Dat er zoveel onduidelijk is, heeft tal v2-n oorzaken. Mensensmokkel is per definitie
Mensensmokkelaars
een internationale vorm van criminaliteit en, hoewel er hier en daar verdienstelijke pogingen worden ondernomen, werken politiediensten moeizaam met elkaar samen als er grenzen tussen zitten. Vaak bestaan er ook politieke barrières voor politiesamenwerking, zoals met landen als T urkije en China, om het nog maar niet te hebben over de corruptie of zelfs betrokkenheid bij smokkel van de politiekorpsen in zulke landen.
De Nederlandse overheid heeft erg lang gewacht alvorens te erkennen dat mensensmokkel een probleem is. Al in 1985 zag de Koninklijke Marechaussee de eerste groepjes Srilankanen in georganiseerd verband de Duits-Nederlandse grens oversteken, maar pas in 1995 werd er een landelijk officier van justitie aangesteld. De instelling van gespecialiseerde politiediensten is nog veel recenter. Inmiddels houden zich tal van instanties bezig met mensensmokkel: diverse politiediensten, diverse onderdelen van de marechaussee, het openbaar ministerie, de BVD, Buitenlandse Zaken en de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De bedoeling is dat alle activiteiten worden gecoördineerd in het Afstemmingsoverleg Mensensmokkel, waarvan landelijk officier Van der Molen voorzitter is. Hoewel zij het tegendeel beweert, wil het met de afstemming en samenwerking tussen al die diensten, met al hun verschillende achtergronden, nog niet erg vlotten. Een gemeenschappelijk Europees asielbeleid zou mensensmokkelaars veel wind uit de zeilen kunnen nemen, maar EU-lidstaten nemen elkaar liever de maat. Nederland en Duitsland, de landen met relatief de hoogste asielzoekersdichtheid, verwijten de zuidelijke lidstaten geen enkele belangstelling te hebben. Italië en Griekenland wordt verweten hun grenzen niet goed te bewaken terwijl Schengen hen daartoe verplicht.
HUICHELACHTIG Is mensensmokkel eigenlijk wel een probleem? Er vallen in principe immers geen slachtoffers. Migrant en smokkelaar sluiten een overeenkomst en als de smokkeloperatie succesvol verloopt is iedereen tevreden. Maar dat is te simpel geredeneerd. Mensensmokkelaars bedienen iedereen die betaalt; zowel politiek vervolgden als economische gelukszoekers, zowel mensen die een oorlog ontvluchten als charlatans. En iedereen krijgt dezelfde tip mee: vraag asiel aan zodra je in Nederland bent. De asielprocedure wordt daardoor enorm 'vervuild'. Maar de smokkelaars gaan verder: ze geven hun klanten vaak een gefingeerd vluchtverhaal mee, waarmee ze in de loop van de tijd de geloofwaardigheid van
bedienen iedereen die betaalt, en allemaal krijgen ze
dezelfde tip mee: vraag asiel aan zodra
je in Nederland bent.
asielzoekers- ook van degenen die wel degelijk voldoen aan de criteria- ernstig hebben ondergraven. Het vluchtverhaal is in verreweg de meeste gevallen het enige 'bewijs' van de vluchteling, maar de gegroeide praktijk maakt het vrijwel onmogelijk om nog onderscheid te maken tussen 'echte' vluchtelingen en mensen die dat niet zijn. Niet alleen de marechaussee en de IND trekken vluchtverhalen in twijfel, het draagvlak voor de opvang van vreemdelingen kalft af, mede door de leugens en het bedrog van de mensensmokkelaars. Een ander groot probleem is dat mensensmokkelaars wereldwijde migratiestromen stimuleren. Ze spiegelen potentiële migranten in China en Afrika beelden voor van melk en honing in Nederland, delen brochures uit van sociale zekerheid en gezondheidszorg. De armsten kunnen een reis naar Nederland niet betalen. Bijgevolg zijn het de middengroepen en de elite die vertrekken. Geld, talent en intellect verdwijnen zo uit landen die het zelf maar al te goed kunnen gebruiken. Maar zelfs de relatief rijken in de betreffende landen kunnen de producten van de mensensmokkelaars veelal niet in één keer betalen. Vaak wordt er (deels) op krediet gereisd. Vluchtelingen zitten nog jarenlang financieel vast aan hun smokkelaars en worden meer dan eens gedurende lange tijd uitgebuit en afgeperst. En daarmee komen we aan de morele kant van de zaak. Mensensmokkelaars verdienen goud geld aan mensen in problemen, van welke aard dan ook. Het maakt hen niet uit hóe er wordt betaald, áls er maar wordt betaald. En dat gaat ten koste van grote groepen mensen. Omdat mensensmokkel een markt is, zou bestrijding van smokkel gericht moeten zijn op de verstoring van die markt. Europa doet in zekere zin het tegenovergestelde: het sluit de buitengrenzen, waardoor het voor mensensmokkelaars alleen maar interessanter wordt. Ook Nederland kiest voor uitbreiding van het repressieve apparaat: een landelijk officier van justitie, speciale politie-units, uitbreiding van mare-
de Helling- jaargang 12 -nummer 2 -zomer 1999
chaussee-eenheden, zelfs de BVD is ingeschakeld. Op aantallen asielzoekers lijken al die maatregelen weinig effect te hebben. Op mensensmokkelaars al helemaal niet. Wat dan te doen? De westerse wereld zou zich allereerst moeten realiseren dat al die vluchtelingen en migranten ergens vandaan komen. Er staan de internationale gemeenschap middelen ter beschikking om dictatoriaal bestuurde landen die het niet zo nauw nemen met mensenrechten, onder druk te zetten. Economische en politieke druk, vredesmissies en internationale waarnemers willen soms nog wel eens helpen. De jammerklachten over economische migratie klinken nogal huichelachtig in een tijd waarin opnieuw aan het budget van Ontwikkelingssamenwerking wordt gemorreld en de Europese markt nog lang niet open is voor landen die een beetje export best zouden kunnen gebruiken. Vreemdelingenbeleid moet het sluitstuk zijn van buitenlandbeleid. Als de ministers van Buitenlandse Zaken en van Ontwikkelingssamenwerking hun werk goed doen, dan wordt mensensmokkelaars een deel van hun markt ontnomen. De beoordeling wie wel en wie niet als vluchteling (op basis van het Vluchtelingenverdrag) tot Europa kan worden toegelaten zou zo dicht mogelijk bij de gebieden moeten gebeuren waar asielzoekers vandaan komen. Europa moet dan wel bereid zijn de 'goedgekeurde' vluchtelingen zonder van tevoren vastgestelde limieten op te nemen. Dat geldt ook voor oorlogsvluchtelingen. Tijdelijkheid van de geboden bescherming lijkt mij tot op zekere hoogte geen enkel bezwaar, mits de betrokkenen daarover goed worden geïnformeerd. Dan blijven er natuurlijk mensen over die officieel geen vluchteling zijn. Ik zou niet weten waarom Nederland ook niet een aantal mensen zou kunnen opnemen die denken beter te kunnen worden van hun verblijf hier. Het moet toch niet zo moeilijk zijn eens te onderzoeken hoeveel vreemdelingen dit land aankan, en voor hoeveel mensen er werk is, huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg. Waarom is een quotum voor vreemdelingen toch zo'n vies woord? Ik realiseer me maar al te goed dat dit redelijk utopische vergezichten zijn. De meeste van mijn voorstellen zullen, als ze al ooit gerealiseerd zullen worden, nog vele jaren op zich laten wachten. Maar ik weet één ding zeker. Op de huidige voet doorgaan, levert alleen maar meer werk voor mensensmokkelaars op.
Dovrd Jon God(rord rs freelance JOurnalist.
Samen met Yoël Vrnckx schreef hu het boek
'Mensensmokkel'. dot dit voorJaar wtkwom bu
Meulenho(f
19
20
.) I
J - r __)
De procedure
De asielprocedure is complex en kan jaren in beslag kan nemen. De procedure bestaat uit drie fases.
Fase 1: aanvraag en eerste beschikking
jJ
De asielprocedure start in een aanmeldcentrum met het invullen van een F-formulier. Op grond van het hierop volgend eerste gehoor wordt besloten of de asielzoeker de verkorte of de normale asielprocedure doorloopt. De verkorte procedure is bedoeld voor kansloze aanvragen. Deze beslissing wordt genomen door een beslissingsambtenaar van de IND in overleg met degene die het eerste gehoor heeft afgenomen (ook IND). Indien het verzoek als kansloos wordt beoordeeld wordt de asielzoeker doorverwezen naar een rechtshulpverlener. Die krijgt één uur de tijd om de asielzoeker op het nader gehoorvoor te bereiden, dat beperkt blijft tot kernpunten. Wanneer blijkt dat er toch aanknopingspunten zijn, zal de asielzoeker alsnog de normale procedure ingaan. Zo niet, dan volgt uitzetting, waartegen beroep mogelijk is. Uitzetting is in de praktijk: op straat zetten. Wanneer tijdens het eerste gehoor blijkt dat een asielzoeker in een ander EU-land ook al asiel heeft aangevraagd, of daar enige tijd verblijf heeft gehad, volgt een zogenaamd Dublin-gehoor. In het Verdrag van Dublin is bepaald dat een asielverzoek maar in één lidstaat mag worden ingediend en wel in het land van aankomst. Het Dublin-gehoor moet duidelijk maken in welk land de procedure afgehandeld moet worden. Dublin-claimanten hebben geen recht op opvang. In de gewone procedure vindt het nader gehoor plaats in een Onderzoekscentrum (OC). Van het gehoor wordt een rapport gemaakt waar nog correcties en aanvullingen op mogelijk zijn. Asielzoekers worden hierin bijgestaan door medewerkers van Vluchtelingen Werk of door advocaten. Op grond van het nader gehoor wordt de eerste beschikking geslagen. Als de Astatus (erkenning als politiek vluchteling) wordt verleend, is het verhaal af. Bij een negatieve beslissing over toelating als vluchteling, maar bij verlening van een VTV (vergunning tot verblijf, deC-status) kan binnen vier weken bezwaarworden ingediend bij het ministerie van Justitie tegen afwijzing van de A-status. Bij toekenning van een VVTV (voorwaardelijke vergunning tot verblijf) kan binnen vier weken bezwaar worden ingediend tegen de negatieve beslissing over de A- en de C-status. In het ergste geval krijgt de asielzoeker een negatieve beschikking op alle fronten. Daartegen kan bezwaar worden aangetekend. De negatieve beschikking komt met of zonder schorsende werking, in het laatste geval mag de bezwaarprocedure niet in Nederland worden afgewacht. Om uitzetting te voorkomen moet, naast het indienen van een bezwaarschrift, een voorlopige voorzieningworden aangevraagd bij de rechtbank.
Fase 2: het bezwaar en tweede beschikking Een advocaat dient een bezwaarschrift in bij staatssecretaris van Justitie. Deze zal bij de behandeling alle feiten en omstandigheden opnieuw moeten afwegen, ook feiten en omstandigheden die zich pas hebben voorgedaan, nadat de bestreden beslissing is genomen. Nieuwe informatie en bewijsmateriaal, zogenaamde nova, kunnen nog worden toegevoegd.
Onderzoek en tekst: Marjon Helder
Op het bezwaar volgt een tweede beschikking. Tegen een negatieve beslissing kan beroep worden ingediend bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank in Den Haag.
Fase 3: de beroepsprocedure Het indienen van een beroepschrift geschiedt, net als bij het bezwaarschrift, door een advocaat. Bij gegrondverklaring van het beroep vernietigt de rechtbank het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk. De rechtbank kan vervolgens de staatssecretaris van Justitie opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van haar uitspraak. Bij ongegrondverklaring van het beroep blijft het bestreden besluit van het ministerie van Justitie gehandhaafd.
Het feit dat er drie statussen zijn lokt het 'omhoog-procederen' uit, wat veel tijd kost, ambtenaren een hoop werk bezorgt en asielzoekers eindeloos aan het lijntje houdt. In zijn voorstel voor een nieuwe Vreemdelingenwet brengt staatsecretaris Cohen het aantal statussen terug naar twee. In dit wetsvoorstel wordt ook de bezwaarfase afgeschaft. Daarvoor in de plaats komt de mogelijkheid van een hoger beroep bij de Raad van State. Cohen wil bovendien een allesomvattende afwijzende beschikking die bepaalt dat verdere opvang wordt onthouden en dat de afgewezen asielzoeker Nederland moet verlaten. De nieuwe wet moet de asielprocedure flink verkorten, hoopt Cohen.
De kosten
De uitgaven voor asielbeleid omvatten de kosten van huisvesting en opvang, de kosten van de juridische procedures, de kosten van extra politie-inzet en de kosten van onderwijs aan leerplichtige asielzoekers in de opvang. Met uitzondering van de uitgaven voor de juridische procedures worden de kosten gerelateerd aan het gemiddeld aantal asielzoekers in de opvang. Per asielzoeker bedragen de kosten voor opvang, extra politie-inzet en onderwijs 34.500 gulden per jaar. De totale kosten van juridische procedures bedragen gemiddeld 8.000 gulden per asielzoeker per jaar. De begroting voor het asielbeleid wordt bepaald op basis van een schatting van de instroom van asielzoekers. Maar niemand kan met zekerheid stellen waar in de wereld nieuwe brandhaarden zullen ontstaan of waar vrede zal uitbreken. De planning van de capaciteit voor opvang en afhandeling, en daarmee de vaststelling van de begroting, is natte vingerwerk Meestal wordt de instroom onderschat wat panieksituaties rond opvang en crisisberaden rond het vinden van extra financiële middelen tot gevolg heeft. De geschatte totale kosten van het asielbeleid in de diverse begratingshoofdstukken voor 1999 bedragen circa I, 9 miljard gulden. Voor 2000 is de schatting 1,5 miljard gulden.
(Bron. CPB)
de Helring-jaargang 12 -nummer l -zomer I 999
Na de euro heeft Europa
een nieuw project: een gemeenschappelijk asielbeleid. Dit plan dreigt echter
ten onder te gaan aan te veel idealisme. De landen van de Europese Unie
menen de wereld zodanig te kunnen veranderen dat er een einde komt aan
immigratie. Een pleidooi voor meer pragmatisme.
Joanne van Selm-Thorburn
Op I mei van dit jaa• werd het Verdrag van Amsterdam van kracht. In dit verdrag staat het immigratie- en asielbeleid voorop. Het belang van dit onderwerp in de EU van vandaag is te vergelijken met dat van de Economische en Monetaire Unie in het Verdrag van Maastricht. In dat laatste verdrag, dat van kracht werd in 1993, stond de invoering van een gemeenschappelijke munt centraal. In 1997 werd in Amsterdam door twaalf van de vijftien EU-lidstaten een nieuw doel gekozen. Drie landen (het Verenigde Koninkrijk, Ierland en Denemarken) kregen een aparte status en het is daarom, net zoals met de euro, voorlopig uitgesloten dat er een gemeenschappelijk beleid voor asiel en immigratie komt waaraan alle vijftien huidige lidstaten meewerken. Maar dàt er gezamenlijk beleid op dit terrein komt is beslist niet uitgesloten. De geschiedenis van de Europese Gemeenschap sinds 1957 laat zien dat als er eenmaal genoeg politieke moed is om een on-
derwerp als werkgebied voor toekomstige gemeenschappelijke actie op de agenda te zetten, dat beleid er uiteindelijk op een of de andere manier ook komt. Het nieuwe doel van de EU is 'een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid' te worden. Het Verdrag van Amsterdam geeft geen duidelijkheid over wat precies die ruimte zou moeten inhouden. Zelfs is niet duidelijk wie er van zou mogen genieten: de lidstaten, de burgers van de lidstaten, legale inwoners van de lidstaten, alle inwoners of alle mensen die ooit de EUlanden binnen komen. Slechts over de inhoud van 'vrijheid' wordt iets meer gezegd: er zou vrij verkeer moeten komen tussen de lidstaten voor alle mensen die een verblijfsvergunning hebben voor minimaal drie maanden in een van de lidstaten. Veiligheid en rechtvaardigheid blijven vage concepten. Het immigratie- en asielbeleid is een belangrijke voorwaarde voor die nieuwe
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 - zomer 1999
'ruimte'. In het verdrag is vastgelegd dat de 12 EU-lidstaten over vijf jaar (vanaf 2004) als een eenheid zullen optreden aangaande asiel en immigratie. De grote vraag is hoe dat beleid er uit zal zien. Het werkprogramma voor de periode 1999 tot 2004 houdt om te beginnen in dat alles wat er aan gezamenlijk beleid is, herzien zal worden. Wat betreft immigratie zijn er een aantal resoluties en conclusies (zonder wettelijke kracht) over studie, tijdelijk werk en illegale immigratie. Ook voor het asielbeleid liggen er een aantal beslissingen (eveneens zonder wettelijke kracht), bijvoorbeeld over de verdeling van de lasten bij opname van ontheemden op een tijdelijke basis ( 1996), minimumwaarborgen voor asielprocedures ( 1995) en harmonisatie van de term 'vluchteling' uit artikel I van het Vluchtelingenverdrag van Genève ( 1996). In het najaar van 1998 opende Oostenrijk, toen EU-voorzitter, de discussie door een
ll
22
Het nieuwe doel van de EU is
'strategie paper' op tafel te leggen. Daarover ontstond grote commotie, vooral vanwege het voorstel om de verplichtingen van het Vluchtelingenverdrag op te zeggen. Om die reden was de tekst, terecht, snel weer van tafel. Een voorstel van de Europese Commissie over een uniforme behandeling van oorlogsontheemden is niet aangenomen onder andere vanwege het gebrek aan duidelijkheid over een lastenverdeling. Als er wel een akkoord bereikt was over dit voorstel was er nu mogelijk betere coördinatie en eenheid geweest in de toelating en behandeling van gevluchte Kosovaren door de EU-landen. De enige concrete actie die plaats vindt tot nu toe is die van de zogenoemde 'High Level Working Group'. De ministeries van Buitenlandse zaken van de verschillende lidstaten hebben elk een land van herkomst gekregen als onderwerp voor onderzoek. Nederland bijvoorbeeld heeft Afghanistan. De precieze inhoud en bedoeling van de onderzoeken zijn vaag. In oktober 1999 zal onder Fins voorzitterschap een speciale Raad van Ministers gehouden worden over alle kwesties betreffende justitie en binnenlandse zaken, waaronder asiel- en immigratiebeleid.
WENSELIJK In de discussie over een gemeenschappelijk
asielbeleid staat het idee van 'solidariteit' voorop. Daarmee wordt bedoeld een 'rechtvaardige' verdeling van het aantal asielzoekers over de lidstaten. Blijkbaar gaat het bij 'rechtvaardigheid', zoals geformuleerd in het nieuwe doel van de EU, ook om rechtvaardigheid vanuit het perspectief van de lidstaten, en op basis van cijfers. Hoewel deze rechtvaardige lastenverdeling misschien een voor de hand liggend uitgangspunt lijkt voor gemeenschappelijk beleid, is het naar mijn mening onhoudbaar en in strijd met het doel van vrijheid. Die vrijheid hield immers in dat elke burger met een verblijfsvergunning in een van de EU-lidstaten het recht krijgt op vrij verkeer in de hele EU. Daarmee is het onmogelijk om legaal verblijvende vluchtelingen tegen hun zin te laten wonen in het land dat de EU hen toe heeft gewezen. De redactie van de Helling heeft me gevraagd te schrijven over wat voor asielbeleid er mogelijk is, en niet zozeer over wat er wenselijk is. Dat doe ik graag want naar mijn mening hebben de lidstaten van de EU het te vaak over wensen in plaats van wat er mogelijk is. De lidstaten hebben een opvatting over migratie die als 'idealistisch' of 'irreëel' omschreven zou kunnen worden. De EU-regeringen hebben de verwachting dat ze de wereld zo kunnen veranderen dat er nauwelijks nog migratie is, omdat men-
'een ruimte van
vrijheid, veiligheid en
rechtvaardigheid, te
worden. Voor wie dat gaat gelden is niet duidelijk.
senrechten niet geschonden worden, laag betaalde werknemers niet nodig zijn en de EU alleen te maken heeft met een klein aantal rijke migranten die geen bescherming (asiel) nodig hebben. Maar zo zit onze wereld niet in elkaar, mede dankzij beslissingen van EU-regeringen op andere beleidsterreinen. In alle Europese lidstaten wordt immigratiebeleid verengd tot asielbeleid. Zo worden drie belangrijke groepen mensen die naar de EU-landen komen (of zouden kunnen komen) op een hoop gegooid. Die drie groepen zijn: I. de grote massa's die vluchten vanwege Europese (burger)oorlogen en conflicten, zoals de Kosovaren nu en de Bosniërs tussen 1992 en 1995; 2. spontane asielzoekers die vluchten voor levensgevaarlijke en vrijheidsbedreigende discriminatie; 3. mensen die werk of een verandering van levensmogelijkheden zoeken. Het huidige beleid van de vijftien lidstaten (elk apart) en van hun gemeenschappelijke uitspraken via resoluties, enzovoort, is er op gebaseerd dat elke persoon die naar de EU komt alleen asiel mag aanvragen- hij of zij is niet nodig voor de groei van de Europese economie, en eigenlijk kan hij of zij beter thuis kan blijven. De eerste groep mensen is het meest zichtbaar. Dit zijn mensen die bescherming nodig hebben om te kunnen overleven. Als EU-landen onder de NAVO-vlag een 'humanitaire interventie' uitvoeren, kunnen deze landen onmogelijk vol houden dat de vluchtende massa's geen asiel nodig hebben. En toch krijgen ze dat niet. Volgens de wetten van de meeste EU-landen worden deze oorlogsontheemden buiten de asielprocedure gehouden. Ze krijgen geen formele vluchtelingenstatus en hebben weinig rechten. Volgens de EU-regeringen zouden ze in hun regio moeten blijven: de buurlanden als het over Europa gaat, hun continent als ze van buiten Europa komen. De lidstaten willen niet erkennen dat voor vluchtende Europeanen de regio wel eens de hele Europese regio zou kunnen zijn. Veel mensen die asiel nodig hebben mogen nu dus geen asiel zoeken: als ze geluk heb-
de Helling -jaargang 12 - nummer 2 - zomer I 999
ben krijgen ze een tijdelijke status, zonder de rechten van legale inwoners. Als ze die e rechten willen, moeten ze zich aansluiten n bij de tweede genoemde groep, die van a~ spontane asielzoekers. En dat moeten ook die mensen die eigenlijk geen asiel zoeken, maar werk (de derde hierboven genoem· de groep).
AANTREKKELIJK Deze praktijk leidt tot chaos. In vele lidsta· I
ten duren asielprocedures één tot vii~ iaar. ·. De schuld daarvan krijgen de advocaten d\~ proberen het maximum uit een hiërar· chisch statussysteem te halen voor hun cliënten, en de economische migranten die onrechtvaardige asielaanvragen indienen. Men hoort nooit dat de schuld voor de chaos ligt bij het hier beschreven irreële beleid van de lidstaten. Wie maakt het rechts· systeem? De overheden. Wie zegt dat een economische migrant geen immigratie· status kan krijgen maar asiel moet aanvra· gen? De overheden. Wie beslist dat oor· logsontheemden geen asiel mogen krijgen. maar genoegen moeten nemen met een tijdelijke, rechteloze status? De overheden. Het doel dat de EU-landen zich stellen mer hun gemeenschappelijke beleid staat bui- -ten de werkelijkheid. De regeringen den· ken dat een steeds restrictiever asielbeleid de oplossing is voor hun immigratie-'pro· -bleem'. De regeringen menen dat striktzijn over toelating ertoe zal leiden dat er min· der migranten zullen aankomen in de EU. En als er dan nog immigratie plaatsvindt zou een restrictieve asielverlening ertoe moeten leiden dat maar weinig immigran· ten in de EU blijven. Tegelijkertijd zou een streng beleid het ook mogelijk moeten ma· ken dat de EU-landen zelf bepalen naar welke van de lidstaten de immigranten gaan. De EU zou, volgens deze opvatting. minder aantrekkelijk moeten worden voor potentiële migranten uit arme landen. (Za· kelijke immigranten uit rijke landen blijven interessant voor de EU, dus die geven en hebben geen probleem.) Als de EU ijverr voor mensenrechten in de landen van her· komst, zo gaat deze redenering, hoeft de Unie zelf minder te doen aan het recht dar mensen hebben volgens de Universa! De· ciaration of Human Rights om asiel te zoe· ken (Artikel 14) en de '(ree movementand residence' (Artikel I 3). In werkelijkheid zullen mensen natuurlijk naar EU-landen blijven komen, op zoek naar veiligheid, vrijheid, rechtvaardigheid en welvaart. Tot nu toe is het belangrijkste resultaat van het steeds restrictievere toe· latingsbeleid een toename van illegaal ver· blijf. Bovendien lijkt het er op dat hoe strenger de grenscontroles worden, hoe meer mensensmokkelaars in actie komen.
In alle Europese lidstoten
Hoeveel migranten binnenkomen met hulp van (betaalde) smokkelaars of 'reisagenten'
is onmogelijk te berekenen, maar zeker is dat het vee/ gebeurt, en dat het zal blijven
gebeuren. Zeker is ook dat als mensen, zo
als nu de Kosovaren, niet op een georga
niseerde manier worden geëvacueerd naar veilige (EU-)landen, ze in de loop van de
tijd wel een manier vinden om hier 'spontaan' aan te komen. Duidelijk ook is dat als
alle immigranten uit arme landen asiel
moeten blijven aanvragen om kans te kun
nen maken op een verblijfsvergunning, zij
zullen blijven komen.
\-let is verbazingwekkend dat de regeringen van de EU-lidstaten zo ver van de realiteit
af kunnen staan en blijven denken dat hun 'ideaalbeeld'
over minimalisering van im
migratie gerealiseerd kan worden. En vooral dat zo'n
ideale situatie tot stand zou
kunnen komen door alle aan
dacht te geven aan asielbe
leid, en geen ander immigra
tiebeleid te voeren. Als de
lidstaten oog zouden hebben
voor de werkelijkheid, zou
den zij moeten inzien dat een verdeling van de immigratie
last door een verdeling over EU-landen van spontane im
migranten en asielzoekers
volstrekt onmogelijk is. Wel mogelijk is een verdeling door middel van een quota
systeem van groepen in massale vluchtsituaties, zoals nu
de Kosovaren. Een verdeling
via quota van economische immigranten moet ook mogelijk zijn, zeker
als geworven zou worden in de landen van
herkomst. Er zijn verschillende manieren
om zo'n systeem op te zetten.
WINNAARS Een daarvan is een soort loterij, zoals ook de
YS die elk jaar houdt voor zijn Green Cards onder het Diversity Program. In die loterij
zijn jaarlijks 50.000 visa beschikbaar. Die
worden mondiaal verdeeld over 6 regio's,
met maximaal 3500 visa per land. Burgers
uit landen waar vandaan de laatste vijf jaar
al meer dan 50.000 immigranten naar de
YS zijn gekomen, zijn uitgesloten. Daarom
doen onder andere Mexico, Verenigd Ko
ninkrijk en Filippijnen niet mee. Voor alle
overige belangstellenden geldt als enige
voorwaarde dat ze high school hebben ge
daan of twee jaar werkervaring hebben. De
deelname is gratis. Het is moeilijk te bepalen of er vanwege het Diversity Program minder asielaanvragen zijn in de VS, maar
het is wel zeker dat op deze manier (po-
wordt immigratie
beleid verengd tot
asielbeleid
tentiële) immigranten een normale kans maken op legale immigratie. Bovendien is
er meer controle op de immigratie, of in
ieder geval meer mogelijkheid voor con
trole. De EU kan dit systeem niet zo maar ko
piëren. Maar de EU-lidstaten zouden wel een aantal immigratieplaatsen per jaar be-
foto.· Luuk van der Lee I HH
schikbaar kunnen maken via een soort van
loterij. Elk land zou kunnen zeggen hoeveel
plaatsen het weggeeft, en zelfs categorieën kunnen maken voor bepaalde beroepen of
sectoren (bouw, landbouw, enzovoort).
Een deelnemer kan aangeven naar welke
land hij of zij wil, en onder welke categorie
hij of zij valt. Op zo'n manier zouden de
staten een vorm van gecontroleerde quota hebben. Net zoals in de VS zouden di
ploma's en achtergrond van de 'winnaars'
onderzocht moeten worden. Op zo'n ma
nier zouden er misschien minder spontane
asielzoekers zijn. Het is voorstelbaar dat
potentiële migranten wachten met een il
legale immigratiepoging omdat ze een le
gale kans maken, nu of het volgende jaar. Mensen die opgepakt worden vanwege il
legale binnenkomst of illegaal verblijf zou
den als straf buiten de loterij gehouden
kunnen worden. Overigens blijft spreiding
over EU-landen moeilijk, gezien het gefor
muleerde doel van vrijheid van vestiging in
de hele EU.
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 - zomer 1999
Het immigratie- en asielbeleid van de EU kan zich de komende vijf jaar langs twee
routes ontwikkelen. De eerste route is het nastreven van het irreële ideaalbeeld dat
immigratie aan banden gelegd kan worden.
Dit is een voorzetting van de huidige cha
os in het Europese immigratie- en asielbeleid. De andere route vraagt een veel prag
matischer visie op migratie, de acceptatie namelijk dat het bestaat. Veel mensen zou
den dit pragmatisme juist idealisme noe
men, omdat deze route politiek minder
haalbaar lijkt gezien de standpunten van alle EU-lidstaten. Maar andere landen (bij
voorbeeld de Verenigde Staten) hebben wel pragmatisch leren omgaan met het
fenomeen van 'migratie', en ik
zou niet helemaal willen uit
sluiten dat de EU-landen dat
ook kunnen - en misschien zelfs zouden willen. Die prag
matische opstelling leidt niet
tot het open immigratiebeleid dat sommige NGO's wensen.
Maar het leidt wel tot een si
tuatie die minder chaotisch is
omdat het overheden die im
migratieprocessen willen reguleren meer middelen in handen
geeft.
Het is belangrijk dat de EU zich
zelf de mogelijkheid geeft om oorlogsontheemden, zoals de Kosovaren, asiel aan te bieden,
en de ruimte maakt om een
rechtvaardig immigratie-sys
teem te ontwikkelen zodat pragmatisch om gegaan kan
worden met asielzoekers én
gelukzoekers. Elk immigrant
kan een bijdrage leveren aan de veiligheid,
vrijheid en welvaart van Europa. Een prag
matisch beleid is nodig om immigratiestroom te beheersen, maar ook om het
Europese zelfbeeld van een humanitaire
gemeenschap waar te maken.
Joonne van Selm-Thorburn IS als docent
Internat/Onale Betrekkingen verbonden aan
de vakgroep Politicologie van de
Umversite1t van Amsterdam.
E1nd me1 verscheen van Groenlinks het
pamflet 'Met status: een pleidooi voor progressieve Europese rnigrotiepolitiek'. Het pamflet is een pleidooi de Europese
Un1e als een 1mm1grat1eregio te
beschouwen en het bevat acht voor
stellen over de toelating en behandeling
van economische en pol1tieke migranten.
Te bestellen op tel.nr 030-2399900.
23
14
I
~ ,.1
·j jj
Reisdoel Nederland
Over de hele wereld zijn naar schatting rond de vijftig miljoen mensen om wat voor reden dan ook op de vlucht geslagen. Meestal verblijven vluchtelingen in de nabijheid van hun eigen land, soms in vluchtelingenkampen, soms daar buiten. Slechts een klein deel vlucht verder naar bijvoorbeeld WestEuropa. In de Europese Unie kwamen in 1998 in totaal 299.000 asielzoekers binnen, een stijging van 19 procent met het jaar daarvoor. Van alle aanvragen in heel Europa kwam tweederde terecht in slechts vier landen: Duitsland, Nederland, Groot-Brittannië en Zwitserland. In Duitsland daalde in 1998 het aantal asielzoekers licht tot 98.700, maar dit land blijft het meest in trek. In Nederland steeg vorig jaar de instroom flink tot 45.220 asielaan vragen. Over de periode 1994-1998 staat Nederland na Duitsland (drie keer zoveel als Nederland) en het Verenigd Koninkrijk (iets meer dan in Nederland) op de derde plaats wat het aantal asielzoekers betreft. Per hoofd van de bevolking komt Nederland in dezelfde periode na Zwitserland op de tweede plaats. Nederland neemt per hoofd van de bevolking drie keer zoveel asielzoekers op als het Europese gemiddelde. Frankrijk, Italië en Spanje liggen ver onder dit gemiddelde. De voorkeur van asielzoekers voor Nederland is moeilijk te verklaren. Het is mogelijk dat de kwaliteit van de opvang, de duur van de asielprocedure en de aanwezigheid van een migrantengemeenschap een rol spelen. Er is echter weinig internationaal vergelijkingsmateriaal over deze aspecten van het asielbeleid beschikbaar. Overigens is het reisdoel tegenwoordig vooral een beslissing van de smokkelaars.
Asielaanvragen in Nederland
60.000
52.600
50.000
40.000
30.000
20.000
10.000
0 !
1994
29.300
23.000
1995 1996
34.400
!
1997
Asielzoekers per hoofd bevolking 1994-1998
Zwitserland
Nederland Du1tsland
8elg1e Zweden
Denemarken
Noo1'VYegcn
Veren1gd Kon1nknjk
Index
Fr.mknJk -F1nland 1111111
SpanJe lilll ltal1è 1111
0 100
I 00 = Europees gmwJdcldc
l::_uropees gcrn1ddrldc i 00
200 300
(Bron. IND)
45.200
1998
400 ',00
Onderzoek en tekst: Marjon Helder
De terugkeer
Asielzoekers die uiteindelijk niet worden toegelaten, moeten Nederland verlaten. Het ministerie van Justitie werkt samen met het ministerie van Buitenlandse Zaken -en met name Ontwikkelingssamenwerking- aan terugkeerprojecten. Asielzoekers kunnen financiële ondersteuning krijgen bij de aanschaf van tickets en voor de eerste periode van vcrblijf in het land van bestemming. Ook geeft de overheid soms steun aan landen van herkomst om de terugkeer van asielzoekers mogelijk te maken. Om een uitzettingsbevel te kunnen effectueren zijn er reisdocumenten nodig. Als de uitgeprocedeerde asielzoeker zelf geen paspoort heeft, wordt bij zijn ambassade of consulaat geprobeerd een laissez passer aan te vragen. Of en zo ja binnen welke termijn een laissez passer wordt afgegeven is sterk afhankelijk van het betreffende land. Zolang de uitgeprocedeerde asielzoeker niet beschikt over de benodigde reisdocumenten is hij om technische redenen niet-uitzetbaar. Uitzetten naar China bijvoorbeeld is om die reden vrijwel onmogelijk. Maar niet-uitzetten kan ook een beleidskeuze zijn, het zogenaamde uitstel van vertrek. Dat is het geval als de Nederlandse overheid van oordeel is dat op dat moment de veiligheid van de asielzoekers niet gewaarborgd is (al jarenlang voor Kosovaren en in het verleden ook o.a. voor Iraniërs en Algerijnen). Asielzoekers die technisch moeilijk uitzetbaar zijn maar bij wie wel uitzicht is op verwijdering, komen in het Terugkeercentrum Ter A pel terecht. Een speciale terugkeer-unit van de IND houdt zich bezig met de voorbereiding en uitvoering van het vertrek van deze groep. Als uitgeprocedeerde asielzoekers niet vrijwillig terugkeren, worden zij gedwongen, met hulp van de sterke arm, Nederland uitgezet. Bestaat het vermoeden dat een asielzoeker zal onderduiken, dan kan hij in een huis van bewaring of politiecel worden vastgehouden totdat het vliegtuig vertrekt of totdat hij moet worden vrijgelaten wegens onuitzetbaarheid. In het Grenshospitium op Schiphol worden asielzoekers vastgehouden die een kennelijk ongegrond asielvcrzoek hebben ingediend in het aanmeldcentrum Schiphol. Hier zitten ook Dublinclaimanten: asielzoekers die volgens het (EU-)akkoord van Dublin niet in Nederland asiel mogen aanvragen maar dit in een ander Europees land moeten doen omdat ze via dat land gekomen zijn. Verreweg het grootste deel van de uitgeprocedeerden wacht de afhandeling van de uitzetting niet af en gaat 'MOH: vertrekt Met Onbekende Bestemming. Deze asielzoekers kiezen voor de illegaliteit of verlaten Nederland om in een ander land hun geluk te beproeven.
16.000
12.000 !
8.000
4.000
Terugkeer in 1997
1.186
'Vrijwillig'
3.267
Met de sterke arm
14.425
Met onbekende bestemming vertrokken
(In I 99 7 /~rlrUIII r 28 000 o\iclverzockci'
o[,~cwrzcn. D(]l
betekent dot een
klcmc 10000 o(,rcwczcncn 111
beroep IS gq;cwn, n1c!-
w1/cllx!C!rt'J or
(Bron. JND;
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999
Sche11di11g mel1Se11rechte11 drijft dttize11de11 Birmeze11 O}) · · · 'Drie jaar lang heb ik opgesloten gezeten. :Met veertig vrouwen in één cel. Boven op elkaar', zegt de Birmese Naw Sa J>aw. 'Ik kwam vrij. Eindelijk. Er gingen gemchten, dat ik weer opgepakt zou worden. Ik ben toen gevlucht.'
Ze moest haar man en kinderen achterlaten. Tenslotte vond ze onderdak in een kamp in Thailand op enkele kilometers van de grens. Ze is veilig. Al komen de Birmese soldaten soms het kamp binnen, niet gehinderd door Thaise autoriteiten.
De vluchtelingen doen bijna alles zelf. Ze bouwen kliniekjes en scholen. Ze geven les aan kinderen en volwassenen. Speciaal opgeleide vluchtelingen doen rondes in het kamp om zieken te helpen en te wijzen op de noodzaak van een goede hygiëne. Op de achtergrond steunt Stichting Vluchteling hen. Met voedselzendingen, als dat echt nodig is. Maar vooral met medicijnen en de opleiding van vluchtelingen tot medisch assistent en verpleegkundige.
Steunt u ook het werk voor de Birmese vluchtelingen? Elke biJdrage, groot of klein, is welkom. Giro 999. Stichting Vluchteling, Den Haag, ovvv Birma. Voor informatie belt u met Polly Breur. Telefoon 070 346 89 46. Of u schrijft: Stichting Vluchteling, Stadhouderslaan 28, 2517 HZ Den Haag. E-mail [email protected]
Stem tegen de schending van de l\laak een gift over op giro 999
Actuele publicaties over Europa
Democratisch Europa
Naw Sa Paw Foto: Po/ly Breur
Vijf specialisten behandelen in dit boekje vragen als: hoe ontwikkelt de rol van het Europees Parlement zich? Op welke manier zou de Tweede Kamer de besluitvorming door ministers in de EU moeten controleren? Hoe kan de rol van de kiezers op het Europees beleid vergroot worden? Inleiding en slotwoord van oud-premier Ruud Lubbers.
96 pag.; ISBN 90 6473 369 4; prijs f 17,50
Sociaal Europa Wat kan de Europese Unie bijdragen aan de oplossing van de sociale problemen in de lidstaten. Is een actief Europees sociaal beleid mogelijk? Wat hebben burgers daarvan te verwachten? In afzonderlijke hoofdstukken wordt ingegaan op sociale zekerheid, werkgelegenheid en bescherming van werknemers. Bijdragen van W. Albeda, K. Groenveld en J. Bussemaker.
96 pag,; ISBN 90 6473 3 70 8; prijs f 17,50
HIERIJ BESTEL IK;
0 DEMOCRATISCfl EUROPA. PRIJS j 17,50 0 SociAAL EuROPA. PRIJs f 17,50 Instituut voor Publiek
en Politiek NAAM: ......................................................................................... M/V
Prinsengracht 911-915, 1017 KD Amsterdam. Telefoon 020-5217600. Meer informatie op Internet: www.publiek-politiek.nl
ADRES: ............................................................................................. .
POSTCODE/PLAATS: ............................................................................... .
Opsturen naar Instituut voor Publiek en Politiek Antwoordnummer 1 0455, 1000 RA Amsterdam
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999 lS
elange
waartoe. Op deze pagina's een verkenning. Maarten van Poelgeest onderzoekt de
strategische
NAAR DE MACHT overwegingen
die een rol
spelen bij regeringsdeelname. Daarnaast komen drie relatieve outsiders aan
het woord over de kansen en gevaren op de terreinen van internationale
politiek, milieu en sociale zaken.
Maarten van Poelgeest
Een van de onderwerpen die Groenlinks bij haar geboorte in 1989 verdeeld hield was de discussie over het dragen van bestuursverantwoordelijkheid. Dat gebeurde toen nog op basis van tamelijk eenvoudig schema: regeren of getuigen. De tegenstelling werd bij de fusie toegedekt met een zwaar onderhandelde verzoeningsformule, maar toch bleef er de eerste jaren sprake van twee kampen. Dit is niet verwonderlijk. De twee uitgangspunten grepen terug op verschillende politieke strategieën uit de jaren zeventig en tachtig, die door de relatieve nabijheid van die jaren nog niet aan relevantie hadden ingeboet. Het pure getuigen greep terug op een traditie waarin het niet ging om het veroveren van macht binnen het bestaande sys-
teem. Het doel was het opbouwen van een tegenmacht in de samenleving. De partij moest onderdeel zijn van een coalitie van gelijkgezinden die in de marges van de samenleving een tegencultuur in stand hield en uitbouwde. Dat deze koers ook eind jaren tachtig nog op steun kon rekenen, had te maken met het feit dat in die dagen de cultuur van allerlei alternatieve politieke praktijken nog vers in het geheugen lag. De andere pool in de discussie, de gouvermentele strategie, greep terug op de progressieve meerderheidsstrategie uit de jaren zeventig. Het is het idee dat 'we toch allemaal onderdeel zijn van de grote Rode Familie'. Het kabinet Den Uyl was een goed begin geweest. In de slipstream hiervan schoten op lokaal niveau de progres-
16 de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999
sieve meerderheidscolleges als paddestoelen uit de grond. Een volgende stap moest een tweede Kabinet Den Uyl zonder confessionelen zijn. Deze grote droom werd in de jaren tachtig levend gehouden met de gedachte dat mede dankzij de rechtse CDA/WO-kabinetten de Nederlandse politiek steeds verder polariseerde en dat op termijn links heus wel aan de beurt zou komen. Belangrijk was dan wel dat radicaallinks luid en duidelijk verkondigde er niet vies van te zijn in een progressief meerderheidskabinet mee te willen regeren. We zijn nu tien jaar verder en beiden boven geschetste strategieën hebben hun relevantie verloren. Ze waren te veel kinderen van
VeiVolg op pogmo 28
Peter van der Veer (41)
'Inhoudelijk liggen er voor GroenLinks interessante kansen als ze zouden gaan meeregeren. Ik kijk dan naar wat er de afgelopen jaren in de grote steden is gebeurd. Daar zie je dat wethouders van GroenLinks op milieugebied wel degelijk een verschil kunnen maken. In Utrecht en Amsterdam zijn dankzij die wethouders andere accenten gelegd op het gebied van verkeer en vervoer door veel meer aandacht te geven aan langzaam verkeer en openbaar vervoer. In de woningbouw liggen grote kansen op het gebied van duurzaam bouwen. GroenLinkse bestuurders zijn daarin veel voortvarender dan die van andere partijen. Wel zie je dat die GroenLinksers stuk voor stuk met veel hogere idealen in het stadsbestuur zijn gestapt dan ze er na vier jaar weer uitkwamen. Ze kwamen er gaandeweg achter dat je uiteindelijk heel veel water bij de wijn moet doen om iets voor elkaar te krijgen en hadden vaak veel problemen met de eigen achterban. Dat zie je trouwens niet alleen in Nederland, maar ook bij de Groenen in bij voorbeeld Duitsland en Frankrijk. Uiteindelijk moet je kiezen: of je blijft een belijdenispartij of je zorgt
Werkt bij de Stichting Natuur en Milieu. Tot begin
jaren '80 was hij actief ('hoewel dat een groot woord
is') in de radicaal-linkse beweging. Stemde later bij
landelijke verkiezingen meestal PvdA vanwege gebrek
aan samenwerking bij klein links. Geen lid van
Groenlinks maar inmiddels wel weer kiezer.
dat anderen je serieus nemen. Als je dat laatste wilt, moet je bereid zijn regeringsverantwoordelijkheid te dragen. Want anders word je ook als oppositiepartij niet voor vol aangezien. De keus voor regeringsverantwoordelijkheid heeft dus twee kanten: je maakt duidelijk dat je echt iets wilt bereiken maar ook in de oppositie kunnen andere partijen minder gemakkelijk om je heen. Programmatisch is GroenLinks de laatste jaren een stuk realistischer geworden. Zo realistisch dat je een deel van hun ideeën inmiddels in het beleid terugziet, ook al regeert de partij nog niet mee. In de plannen voor de herziening van de belastingen van Paars II spelen hogere energieheffingen een belangrijke rol. GroenLinks was de eerste partij die daar serieuze voorstellen over ontwikkelde. Toch liggen er nog steeds grote inhoudelijke verschillen met de andere partijen. De PvdA en D66 gaan bij voorbeeld uit van een groeiend Schiphol. Vooral bij de PvdA worden de grenzen van het milieubeleid bepaald door de zorg om de werkgelegenheid. De PvdA maakt wat dat betreft een andere analyse dan GroenLinks,
zoals ook D66 dat doet. OudD66-minister van Economische Zaken Wijers zei dat je minstens 3 procent economische groei nodig had om milieubeleid te kunnen voeren. GroenLinks kan daar alleen een vinger tussen krijgen als het alternatieven biedt. Minder en/ of duurzamere economische groei wordt alleen een item als je kunt aangeven dat de werkgelegenheid op peil blijft. Zoals je ook alleen gehoor krijgt voor energieheffingen als je je goed rekenschap geeft van de inkomenseffecten die dat met zich meebrengt. Ik vind het daarom niet zo voor de hand liggen dat GroenLinks in geval van deelname aan de regering per se moet inzetten op een minister van Milieu. Natuurlijk, veel milieubeleid wordt op VROM gemaakt, maar andere ministeries bepalen de ruimte die VROM daarvoor heeft. Ik zie veelliever een GroenLinkser op Verkeer en Waterstaat en het liefst zelfs op Economische Zaken als het over milieupolitiek gaat. Daar worden beslissingen genomen die bepalen wat er aan milieubeleid mogelijk is. Het grootste risico bij regeringsdeelname is dat het kader aanzienlijk radicaler is dan de nieu-
we kiezers die de partij de afgelopen jaren heeft geworven. De kaderleden zullen grote moeite krijgen hun eigen ideeën nog te herkennen in de compromissen die de fractie en de ministers moeten sluiten. Want het is uitgesloten dat Schiphol onmiddellijk op slot gaat, of dat er geen nieuwe autowegen meer aangelegd zullen worden. Iemand zal dat de partij moeten uitleggen. Daar moet je je sterkste politici op inzetten. Het is zaak daar nu al over na te denken. De fractie in de Tweede Kamer is aanzienlijk verder met de discussie over welke compromissen nodig zijn voor regeringsdeelname dan de meeste partijleden. De partij doet er goed aan de achterban nu alvast te laten wennen aan wat regeringsverantwoordelijkheid betekent. Die discussie kan gevoed worden door op allerlei beleidsterreinen mensen van buiten de partij met leden te laten praten over de inhoud van je beleid. Zo wen je de achterban aan het sluiten van compromissen en breng je de kwaliteit van de interne discussie in de partij omhoog.'
'Als het over milieupolitiek goot zie ik een GroenLinkser het liefst op Economische Zaken.'
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 - zomer /999 27
28
Willen PvdA en CDA wel met de jaren zeventig. Het pure getuigen is niet meer relevant omdat Groenlinks zelf een ideologische verschuiving heeft ondergaan. Slechts weinigen willen Groenlinks nog positioneren als de politieke exponent van een tegencultuur. Het is niet langer zo dat Groenlinks het bestaande omver wil wer-pen en een ander maatschappelijk bestel hiervoor in de plaats wil stellen. Systeemkritiek is er nog wel, vooral omdat waarden als sociale rechtvaardigheid, ecologische duurzaamheid en culturele openheid onvoldoende tot hun recht komen, maar de overtuiging is dat systeemaanpassingen voldoende zijn. Begrippen als markt, concurrentie en individuele verantwoordelijkheid worden niet langer op basis van ideologische vooringenomenheid verworpen. De progressieve meerderheidsstrategie is niet meer relevant omdat Groenlinks meer een eigen gedachtegoed heeft ontwikkeld, waardoor zij losser is komen te staan van het idee onderdeel uit te maken van een grote Rode Familie. Groenlinks is steeds meer een eigenstandige programpartij, met niet alleen kwantitatieve verschillen ten opzichte van andere progressieve partijen (altijd net iets meer eisen), maar ook kwalitatieve verschillen. Daar komt bij dat PvdA en D66 al lange tijd de progressieve meerderheidsstrategie hebben verlaten. D66 heeft Paars als hoogste politieke ideaal. De PvdA probeert steeds meer de oude CDA-rol in het centrum van de politiek over te nemen. Na de groei van Groenlinks de afgelopen jaren rijst de vraag of de partij mee moet regeren, maar zo algemeen gesteld is die vraag niet te beantwoorden. Een partijdebat dat uitdraait op een strijd tussen voorstanders en tegenstanders is wellicht voor de buitenwereld interessant, maar blijft aan de oppervlakte. Een verkenning van de factoren die straks, als de kwestie actueel is, bepalend zullen zijn is zinniger. Een discussie hierover bereidt de partij voor op beslissingen waarvoor zij wellicht na de volgende verkiezingen komt te staan. Op deze pagina's komen in interviews met Duco Hellema, Peter van der Veer en Jolanda Sap de programmatische mogelijkheden en onmogelijkheden ruim aan bod. Ik zal me hier beperken tot de strategische overwegingen. Deze overwegingen betreffen de bestaande politieke krachtsverhoudingen, de beeldvorming, behoud van het eigen profiel en strategische voor- en nadelen op langere termijn. De vorming en het overeind blijven van de Rood-Groene coalitie in Duitsland is om twee redenen van groot belang. Het meeregeren van de Duitse Groenen helpt in Nederland twijfelaars de psychologische drempel over dat regeringsdeelname van Groenlinks niet op voorhand uitgesloten
GroenLinks regeren?
moet worden. Het is een steuntje in de rug voor diegenen die Groenlinks willen positioneren als een mogelijke regeringspartij. In termen van machtspolitiek kan niemand hier tegen zijn. Het maakt de partij belangrijker en invloedrijker. Bovendien maakt het de partij minder kwetsbaar voor de traditionele PvdA-claim in de week voor de verkiezingen dat zij vooral toch de grootste moeten blijven of worden, omdat anders progressief Nederland aan de kant staat. Een stem op Groenlinks is niet langer een stem op de oppositie, maar mogelijk ook een stem op de macht. Daarmee vervalt voor een deel van de kiezers een argument om op het laatste moment over te lopen.
COMBINATIES Het Duitse voorbeeld laat nog iets anders
zien, namelijk hoe bepalend de politieke verhoudingen kunnen zijn. De Duitse Groenen konden bijna niets anders doen dan aan boord te gaan. Omgekeerd gold dit ook voor de SPD. De Duitse verkiezingsstrijd draaide eigenlijk maar om een ding: het breken met de zestienjarige hegemonie van de christen-democraten. Zowel de SPD als de Groenen mobiliseerde het electoraat op het sentiment van verandering. Die verandering kon er komen in maar een coalitie: Rood-Groen. De SPD was ongeloofwaardig geweest als besloten was tot een Grote Coalitie. Rood en Groen waren min of meer tot elkaar veroordeeld door de kiezer. Dat verklaart ook waarom de Groenen bijna unaniem akkoord gingen. Het Nederlandse politieke krachtenveld ziet er totaal anders uit. Paars 11 brak en werd weer gelijmd - Paars is zijn aantrekkinskracht kwijt en deze combinatie lijkt zijn langste tijd gehad te hebben. Wat zijn andere mogelijke regeringscombinaties? Uitgaande van de huidige getalsverhoudingen niet veel. De VVD zou het met het CDA kunnen proberen. Op die manier zouden de liberalen hun vele gewonnen zetels eindelijk vertaalt zien in een premierschap en bovendien de leidende partij zijn binnen de coalitie. Het is echter nog maar de vraag of deze combinatie een meerderheid krijgt. In de peilingen nu reikt men tot zo'n 70 zetels. Na de nacht van Wiegel is het uitgesloten dat D66 deze combinatie een meerderheid wil helpen. De PvdA zou alleen verder kunnen met de VVD. De sociaal-democraten lijken zich te beseffen dat zij dan met D66 en GroenLinks in de oppositie zeer kwetsbaar zijn. Een uitwijkmogelijkheid voor de PvdA is
de Helling -jaargang 12 - nummer 2 - zomer 1999
een hernieuwde samenwerking met het CDA. Deze combinatie kan wellicht reke· nen op een nipte meerderheid, maar echt lekker is dat niet. D66 zou een dergelijke coalitie aan een meerderheid kunnen helpen, maar zal gezien de recente crisis een hoge prijs voor deelname moeten bedingen. Op dit punt komt Groenlinks uit· drukkelijk in beeld. De partij is in een com· bi natie met het CDA een aantrekkelijke ju· nier-partner voor de PvdA. De PvdA zit in een dergelijke combinatie mooi in het midden en kan verlangens en eisen van CDA en Groenlinks in veel gevallen tegen elkaar wegstrepen om keurig uit te komen op haar eigen program. De combinatie van PvdA, D66 en Groen· Links lijkt mij illusoir. De kans is klein dat deze combinatie een meerderheid krijgt. Het doorkruist bovendien de lange termijn koers van de sociaal-democratie op het electorale midden en het innemen van de traditionele machtspositie van het CDA Voor het huidige D66 zal deze combinatie al snel te links zijn. Kortom, meeregeren van Groenlinks is getalsmatig alleen aan de orde in een coalitie met PvdA en CDA. De vraag naar re· geringsdeelname kan daarmee voor Groenlinks concreter gesteld worden: wil de partij deelnemen aan een kabinet met CDA en PvdA? De omgekeerde vraag, willen CDA en PvdA wel met Groenlinks regeren, is net zo belangrijk. Het heeft immers weinig zin elkaar in de haren te gaan zitten over een kwestie die op de keeper beschouwt pure theorie is. Welke zaken zullen PvdA en CDA afwegen? Een dragend idee voor een combinatie van PvdA/CDA/Groenlinks is er al. Het ideo· logisch bindmiddel van een dergelijk kabi· net is de opvatting dat burgers en haar or· ganisaties een duidelijker en eigenstandiger positie moeten krijgen in het spel tussen overheid en markpartijen. Deze coalitie kiest voor de samenleving, niet voor de markt. Hier leggen de drie partijen wel an· dere accenten, waardoor gevaren als neo· corporatisme en een verstikkend commu· nitarisme waarbij de traditionele midden· veld-organisaties hun posities kunnen her· stellen, op de loer liggen. Groenlinks zal haar visie op het samenspel tussen burgers, overheid en markt verder moeten uitwer· ken om op die manier tegenwicht te kun· nen bieden aan corporatistische reflexen van de sociaal- en christen-democratie. PvdA en CDA zullen zich zeker afvragen wat Groenlinks te bieden heeft aan be· stuurskracht. Bij de beantwoording van de· ze vraag zal vooral worden gekeken naar
Vervolg op pagma JO
Duco Hellema (49)
'In het verkiezingsprogramma van GroenLinks staan veel dingen die het regeren de moeite waard maken. Op sociaal-economisch gebied en de zorg voor de leefomgeving onderscheidt de parrij zich duidelijk van andere partijen en kan ze iets toevoegen aan de paarse main
stream van het beleid. Maar juist op het terrein van de internationale politiek zie ik niet wat een regeringsdeelname van GroenLinks kan toevoegen. Het heeft mij de afgelopen weken hogelijk verbaasd, hoe gemakkelijk de Tweede-Kamerfractie van GroenLinks is meegegaan met de strategie van de NAVO in Kosovo. Terwijl er toch alle aanleiding is daar zeer kritische vragen over te stellen. Dat geldt trouwens niet alleen voor GroenLinks. Ook Joshka Fischer, de partijleider van de Grünen in Duitsland, voegt zich als minister van Buitenlandse Zaken bijna moeiteloos in de rijen van NAVO-leiders. Heel merkwaardig om te zien hoe gemakkelijk hij nu de rol van politicus van het centrum lijkt te spelen. De kritiek van GroenLinks is vooral van tactische aard. Hoe intensief voer je de luchtacties?
Werkt als hoogleraar geschiedenis van internationale
betrekkingen aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Was
jaren lid van 'de partij' waarmee hij vanzelfsprekend de
CPN bedoelt. Stemt echter sinds begin jaren '80 bij
landelijke verkiezingen vooral PvdA.
Moeten er ook grondtroepen worden ingezet en zo ja wanneer? Maar dat zijn twijfels die ook bij mensen als Kok en Van Aartsen leven. Het zou moeten gaan over fundamen telere vragen. Lost geweld wel iets op? En als je dat denkt, is de NAVO daar dan het meest geschikte instrument voor? In Joegoslavië zie je dat een humanitaire militaire operatie een apart métier is. De NAVO heeft tot nu toehet is nu mei - voorallaten zien dat ze daar niet erg goed in is. De NAVO heeft zijn militaire mogelijkheden ernstig overschat. Men kon toch heel goed voorspellen dat je met alleen luchtacties de Kosovaren niet kon beschermen? Waarom heeft men de reactie van Milosevic en die enorme vluchtelingenstromen in Kosovo niet voorzien en was er in eerste instantie geen humanitaire opvang? Ook het gemak waarmee GroenLinks het passeren van de Verenigde Naties en Rusland heeft geaccepteerd, heeft mij hogelijk verbaasd. Wat vindt GroenLinks tegenwoordig eigenlijk van de rol van de Westerse landen in de internationale verhoudingen? GroenLinks lijkt wat zijn internationale politiek betreft in ver-
warring. Dat is al zo sinds het einde van de Koude Oorlog. De vroeger zo structurerende OostWest-tegenstelling is verdwenen. Ook de Noord-Zuid-tegenstelling is van karakter veranderd. Dat links altijd de nationale bevrijdingsbewegingen steunde, is grotendeels weg. De partij is er niet in geslaagd daar eigen antwoorden op te vinden. De discussie daarover bevindt zich in een impasse. Nieuwe vragen worden nauwelijks gesteld, laat staan nieuwe antwoorden gegeven. Ik zie dat niet alleen terug in de opstelling in de Kosovocrisis. Ook in de Europese-discussie onderscheidt GroenLinks zich niet fundamenteel van de meeste andere partijen. De partij steunt die Europese integratie en je hoort niemand meer over de Europese Unie zeggen dat het een project van het internationale grootkapitaal is. Ook over de 'onr-Pronking' van de ontwikkelingssamenwerking blijft de partij stil. Ik moet eerlijk toegeven dat ik ook niet zo gemakkelijk kan aangeven wat GroenLinks voor lijn zou moeten kiezen. De tijd dat de internationale verhoudingen de grote scheidslijnen in de Nederlandse politiek markeerde,
zoals dat halverwege de jaren tachtig nog het geval was bij de debatten over het plaatsen van kruisraketten, is voorbij. Maar het zou juist de uitdaging moeten zijn naar een eigen nieuwe positie te zoeken. In mijn kennissenkring twijfelt iedereen aan de NAVO-acties. Ze kunnen dan bij de SP terecht, maar dat is om allerlei andere reden voor niemand van hen een optie. Maar GroenLinks komt kennelijk ook niet verder dan het inruilen van het vroegere tamelijk naïeve wantrouwen tegen de NAVO tegen een op dit moment minstens zo naïef vertrouwen. Vanuit de internationale politiek bezien, zie ik dan ook weinig problemen voor GroenLinks om mee te regeren, tegelijkertijd zie ik geen enkele reden waarom het zou moeten. Er valt op het terrein van de buitenlandse politiek voor GroenLinks heel weinig te halen omdat de partij geen uitgesproken eigen profiel heeft. Dat maakt de vraag, of GroenLinks in staat is op dit terrein geschikte bewindslieden te leveren nogal oninteressant. Ik zie heel goed dat het verschil zou maken als GroenLinks
~op het ministerie van Buitenlandse Zaken of zelfs Ontwikkelingssamenwerking heeft GroenLinks
niets te zoeken.,
straks mee zou kunnen regeren. Maar dan wel op sociaal of ecologisch gebied. Op het ministerie van Buitenlandse Zaken of zelfs Ontwikkelingssamenwerking heeft de partij op dit moment niets te zoeken.'
de Helling -jaargang 12 - nummer 2 - zomer 1999 29
Koudwatervrees bij de achterban. Foto: Angelo Goedemondt
wat Groenlinks presteert in de grote steden. In Utrecht en Rotterdam loopt de samenwerking al enkele jaren goed, ondanks het feit dat het om brede college's gaat. Over het herintreden van Groenlinks in het Amsterdamse bestuur, ook in een tamelijk breed college, zijn anderen tot dusver tevreden. Een belangrijk bijkomend element zal zijn wie Groenlinks als personen naar voren kan schuiven/ Hebben deze mensen aangetoond capabele bestuurders te zijn/ Behalve naar de eisen van Groenlinks zullen CDA en PvdA ook kijken naar welke kwesties beter geregeld kunnen worden, omdat door regeringsdeelname van Groenlinks er ook weerstanden in de samenleving worden kunnen weggenomen. Een verkenning per beleidsterrein laat ik achterwege (zie de interviews), maar belangrijk daarbij is de taxatie die PvdA en CDA zullen maken van de ruggengraat van Groenlinks. De sterkte van de ruggengraat hangt nauw samen met de opstelling van de Groenlinks-achterban en de eventuele koudwatervrees die daar bestaat voor regeringsdeelname. Een verandering van coalitie zal in Nederland, in tegenstelling tot in Duitsland, nooit een breuk met het verleden zijn. Er is hoogstens sprake van een koersverlegging. En precies dat zal ook terug slaan op de besluitvorming binnen Groenlinks zelf. Mee doen aan een kabinet dat 'slechts' de koers verlegt - zelfs als programmatisch meer binnen wordt gehaald dan de Duitse zusterpartij doet- roept ongetwijfeld veel discussie op. Over de vraag hoe schadelijk een dergelijke beeldvorming is zal binnen Groenlinks verschillend worden gedacht. Beeldvorming is een ongrijpbaar element. Een onderhandeld programmatisch akkoord, inclusief de portefeuille-verdeling, is iets wat nog op een overzichtelijke manier gewogen kan worden. Maar het effect
van meeregeren op de publieke opm1e over Groenlinks is onvoorspelbaar en daarom al snel een bron voor gelegenheidsargumentatie. Toch kan er wel iets over gezegd worden. Voor een uitgesproken partij als GroenLinks is het belangrijk een duidelijk herkenbaar profiel te behouden. Het is echter een vergissing dat de Groenlinkse bewindslieden hiervoor vooral verantwoordelijk zijn. Zij zijn in de eerste plaats kabinetsleden en hun voorstellen zullen altijd een compromiskarakter hebben. De Groenlinkse bewindslieden zullen niet een zelfde misser moeten maken als in Duitsland de Groenen-minister Trittin met zijn voor de SPD te radicale voorstellen over een Ausstieg uit de kernenergie. Door niet binnen het kabinet te overleggen kon Trittin wel een aardige show opvoeren voor zijn eigen achterban, maar dit succes sloeg snel om in zijn tegendeel toen hij gedwongen werd zijn voorstel weer in te trekken. In geval van meeregeren zal het de fractie in de Tweede Kamer moeten zijn die zorgt voor een herkenbaar profiel van de partij. De fractie zal het moeten aandurven een meer dualistische verhouding aan te gaan met het kabinet dan nu gangbaar is voor regeringsfracties. Dit stelt hoge eisen aan het tactisch vermogen van de fractie. Immers, enerzijds wil de partij voldoende profiel behouden, anderzijds wil de partij voldoende invloed hebben binnen het kabinet en kan men dus niet een soort oppositie binnen de regering worden. Het is verstandig de politiek leider fractievoorzitter te laten zijn. Dit opent bovendien de weg de opvolging van Paul Rosenmöller op een verstandige manier te regelen. Rosenmöller wordt minister, terwijl de nieuwe politiek leider ook een persoonlijk profiel kan opbouwen vanuit de Kamer en de volgende verkiezingen met overtuiging de lijst kan trekken. Op papier ziet dit er goed uit, maar de geschiedenissen met Eelco Brinkman en Gerrit-Jan Wolffensperger laten zien dat iets dergelijks ook behoorlijk mis kan gaan.
POKERSPEL Velen vrezen voor de beeldvorming dat
Groenlinks van alles moet slikken. De media zal hierboven op gaan zitten. Immers de pijn is altijd interessanter dan de vreugde. De partij heeft dit zelf deels in de hand. Bepalend is hoe men tegen macht aan kijkt. Een klimaat waarin elk compromis als een verlies ervaren wordt, vergroot het beeld van slikken alleen maar uit. Een houding waarbij het compromis juist als winst wordt gezien, omdat het bestaande altijd in meer of mindere mate in jouw richting wordt bijgebogen, zorgt voor een minder problematische omgang met de macht. Dit
30 de Helling- jaargang 12 -nummer 2 -zomer 1999
laat overigens onverlet dat een compromis duidelijk een compromis mag wezen. Groenlinks moet niet de sociaal-democratische fout begaan een compromis te , gaan verdedigen alsof het haar eigen beleid I is. Juist daarom is een eigenstandige positie van de fractie zeer gewenst. Bovengenoemde wat onproblematische benadering van het compromis en de macht klinkt aardig, maar zal niet voor alle programmatische punten mogelijk zijn. Er zijn kwesties waarin schipperen makkelijk is, omdat zaken niet zwart of wit zijn. Centenkwesties zijn hiervan een goed voorbeeld. Een begin maken met de afroming van de exorbitante hoge hypotheekrente· aftrek mag winst heten, ook als het nog maar om een voorzichtig begin gaat. Dat ligt echter anders als we het hebben over het asielbeleid. In het debat over een ver· ruiming of versobering van dit beleid spelen morele overtuigingen een belangrijke rol en liggen zaken snel op scherp door gebruik van begrippen als 'goed' en 'fout'. Het lijkt mij dat het inhoudelijke debat over punten die in ieder geval binnengehaald moeten worden en wat de ondergrens is van compromissen, zich moet toespitsen op dergelijke meer waardengeladen kwesties. Het is verstandig dit debat tevoren te voeren en het niet op het laatste momem te laten aankomen. Op lange termijn is er strategisch een hoop te winnen voor Groenlinks bij regeringsdeelname. Als Groenlinks eenmaal heeft meegeregeerd en daar ongeschonden doorheen is gekomen, is zij definitief een belangrijke machtsfactor in de Nederlandse politiek. Definitieve bezetting van de steeds meer ruimte biedende linkerkant van het politieke spectrum, als het gevolg van het opschuiven van de PvdA naar het midden, wordt mogelijk. Er is echter ook een hoop te verliezen. Toen D66 na de val van het kabinet Van Agt 11 samen met het CDA bleef zitten, heeft men dat bekocht met een verlies van 11 zetels. Aan datzelfde kabinet heeft de PvdA ook nog slechte herinneringen. De ziektewet en een muitende achterban bezorgde de PvdA een desastreuze uitslag bij provinciale verkiezingen (derde partij) en nadat het kabinet eindelijk viel, verdween de partij voor acht lange jaren in de oppositie. Groenlinks wordt groter en gedwongen aan te schuiven bij het pokerspel om de macht. De inzet wordt allengs verhoogd. De veilige getuigenispositie is niet meer. Rien ne va plus!
Maarten von Poelgeest IS redacteur van c!·
Hell1ng en gemeenteroodslid von GroenL1n'·
1n Amsterdc:>
Jolanda Sap (1 S)
'Als je kunt aanschuiven, moet je dat doen. Ga maar kijken hoe ver je kunt komen. Op lokaal niveau is de vraag naar meeregeren door GroenLinks allang beantwoord en ik zie niet waarom her op landelijk niveau anders zou moeten zijn. Het gaat er voor GroenLinks immers om dat we onze idealen niet alleen op papier zetten maar dar je er ook in de prakrijk iets mee wilt. Het meest voor de hand ligt een coalitie met de PvdA en het CDA, ook al omdat een coalitie met de PvdA en D66 tot in lengte van dagen geen meerderheid zal halen. Al sinds de jaren zestig geldt immers dat binnen die potentiële coalitie de winst van de ene partij ten koste gaat van het verlies van de andere. In de sfeer van Sociale Zaken liggen er voor GroenLinks grote kansen. Het mooist zou natuurlijk zijn als je in zo'n coalitie de koppeling-plus zou kunnen binnenhalen zodat mensen op minimumniveau iets van hun achterstand op de anderen kunnen inhalen. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dar dar ook als GroenLinks meeregeert niet erg kansrijk is. Je zult het dus in allerlei verbeteringen voor specifieke groepen moeten zoeken.
Werkt op het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid. Stemde voor het ontstaan van
Groenlinks vooral op de PSP. Als lid van de
economische commissie van Groenlinks betrokken
bij de doorrekening van het verkiezingsprogramma
door het Centraal Planbureau.
Daar valt tegenwoorclig ook met het CDA goed over te praten, vooral als het om gezinnen met kinderen gaat. Minstens zo belangrijk is de herverdeling van zorg en arbeid. Ook daarover wordt tegenwoordig binnen het CDA positiever gedacht dan vroeger. Die partij pleit nu ook voor meer kinderopvang en betere verlofregelingen en lijkt serieus na te denken over emancipatie binnen het gezin. Het grote politieke strijdpunt zit hem niet meer zozeer in de wenselijkheid van zulke mogelijkheden, maar in de vraag hoe zulke regelingen moeten worden betaald. Het CDA en PvdA kijken wat dat betreft vooral naar de sociale partners die dat zelf zouden moeten regelen. Voor GroenLinks moet het er vooral om gaan dat er meer mogelijkheden voor betaald verlof komen. Ook mannen en vrouwen met lagere inkomens moeten betaald werk en zorgtaken kunnen combineren. Een volgende stap kan zijn dat je deeltijdbanen stimuleert door fulltime-werk meer te belasten. Helaas leeft de fictie van volledige werkgelegenheid, met iedereen een voltijdse baan, bij andere
partijen nog heel sterk. Een basisinkomen is daarom geen reële optie. Ik ben daar trouwens zelf ook nog niet zo voor, omdat de betaalde arbeid op dit moment nog steeds veel te ongelijk verdeeld is. Maar er zijn wel ontwikkelingen in de goede richting waar een regerend GroenLinks op kan aansluiten. In de plannen voor een nieuw belastingstelsel zit bijvoorbeeld de nieuwe heffingskorting die qua vorm dicht in de buurt komt van het voetinkomen dat door GroenLinks wordt bepleit. GroenLinks is in dit soort discussies steeds een paar stappen verder dan de rest. Ik vind dan ook dat de partij bij eventuele regeringsdeelname zonder meer het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid moet claimen. Dat is veel beter dan Financiën of Economische Zaken. Die ministeries vertegenwoordigen binnen het kabinet misschien wel meer macht, maar het is veel moeilijker daar een GroenLinks-gezicht te ontwikkelen. De ideeënvoorsprong van GroenLinks op sociaal gebied is natuurlijk niet zonder risico's als je eenmaal meeregeert. Het gaat er immers wel om of je daar in
een regering ook iets van kunt waarmaken. De huidige D66-staatssecretaris van Sociale Zaken Annelies Verstand, die qua ideeën voortvarend bezig is op dit terrein, scoort publicitair heel slecht, al denk ik dat zij op lange termijn meer gelijk krijgt dan veel mensen nu willen toegeven. Voor haar partij geldt nu hetzelfde als straks voor GroenLinks: kun je je tegenover je eigen achterban zulke vormen van uitgesteld succes veroorloven?
'GroenLinks moet bij eventuele regeringsdeelname zonder meer het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid claimen.'
Voor een regeringspartij is het belangrijk dat je het kader op tijd meekrijgt. De traditionele achterban van GroenLinks kenmerkt zich nog steeds door een sterk geloof in de bekende linkse heilige huisjes en allerlei lullige stokpaardjes. Zij domineren het interne partijleven, op partijraden en -congressen. De nieuwere aanhang, kiezers maar ook mensen die recent lid zijn geworden, mijden daarom vaak die partij-gremia omdat ze de discussies die daar gevoerd worden niet zo bijster interessant vinden. De partij moet zich afvragen hoeveel ze wil investeren in het behoud van die oude partijgangers. Ik zie veel meer in nieuwe vormen om de stemming in de partij zichtbaar te maken, zoals her idee naast of in plaats van congressen lcdenreferenda te houden.'
de Helling- jaargang I 2 - nummer 2 - zomer I 999 31
32
WB -berichten De cliënt aan het roer De cliënt aan het roer is de titel van een discussienota over de modernisering van de AWBZ en WVG. Politiek Den Haag is bezig met het moderniseren van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG). De werkgroep Gehandicapten GroenLinks helpt de discussie een handje en doet in deze notitie voorstellen voor een brede volksverzekering voor zorg en het onder één uitvoeringssysteem brengen van de AWBZ, WVG, de hulpmiddelen uit de Ziekenfondswet en de gemeentelijke welzijnsvoorzieningen. Om het werkelijk participeren van
mensen met een handicap mogelijk te maken is een combinatie nodig van een landelijke politiek die bepaalt waar recht op is, gemeenten die als betaalkantoor optreden en cliënten die met een persoonsgebonden budget zelf bepalen welke zorg zij willen ontvangen en van wie zij die willen ontvangen.
De notitie is een uitgave van Gehandicapten GroenLinks & Wetenschappelijk Bureau GroenLinks Uanny Lagendijk en Paul Basset). April, 1999, 20 pagina's, gratis te bestellen bij het partijbureau van GroenLinks.
KERNGEGEVENS bestuur: Jeroen Saris (voorzitter), Faseale Georgopoulou (namens het partij bestuur), Willibrord de Graaj(uitgever de Helling), ]os van der
Lans, Tïneke van der Schoor, Hans Schraven, Kees Vendrik, Marinus Ver
hagen;
medewerkers: Paul Basset- Ondersteuning bestuur wetenschappelijk bureau - De GroenLinks Kaart van Nederland - GroenLinks 2000; felle van der Meer- Hoofd- en eindredactie de Helling, Gerrit Pas
-Buitenland achter het nieuws- Identiteit en diversiteit- Normen en waarden - GroenLinks aan het roer -Jeugdbeleid; Michel Houbbal
Bureausecretaris; jeroen Boon. Saskia Kluit en Floris Mooij- Projectmedewerkers.
WETENSCHAPPELIJK BUREAU GROENLINKS Postbus 8008- 3503 RA Utrecht- 030 239 99 00
Vier regio's verkend Nederland is op weg naar de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening. Voor GroenLinks aanleiding op opnieuw na te denken over haar visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Voor het project de GroenLinks Kaart van Nederland hebben vier auteurs hun visies op vier regio's aan het papier toevertrouwd. In het themanummer van het GroenLinks Raads- en Statenledenblad De Rode Draad schrijft V era Daim (Stichting Natuur en Milieu) over de toekomst van de Randstad als groene metropool. Karin van den Berg ( Statenlid Noord-Brabant) laat zien hoe de overdruk aan
economische activiteiten uit de Randstad in de Brabantse Stedenregio kan worden opgevangen. Klaas Wybo van der Hoek (ex-Statenlid Groningen) legt een Hogesnelheidslijn naar Groningen aan opdat het Noorden zich duurzaam kan omwikkelen. Wim de Heer (ex-Statenlid Limburg) laat zien hoe rondom Maastricht, Luik en Aken een zelfstandige Euregio aan het ontstaan is.
De 'Regioverkenning voor de GroenLinks Kaart van Nederland' is gratis bij het partij"bureau van GroenLinks te bestellen.
Lokaal jeugdbeleid Op 30 januari organiseerde het Wetenschappelijk Bureau een studiedag over lokaal preventief jeugdbeleid. De visie op jeugdbeleid, de regierol van de gemeenre en jeugdparticipatie kwamen op deze dag aan de orde. Van deze bijeenkomst is een uitgebreid verslag verschenen. Het bevat alle inleidingen, tips voor raadsleden, literatuursuggesties en een stappenplan voor jeugdparticipatie. De publicatie Lokaal jeugdbeleid (50 pag.; prijs f7,50 incl. porto) is te bestellen bij het partijbureau van GroenLinks.
Progressief migratiebeleid Vorig jaar verscheen van het Wetenschappelijk Bureau de publicatie Recht op bescherming met voorstellen voor een humaan Europees asielbeleid. Op 31 mei j.l. werd een vervolg hierop gepresenteerd: Met status: een pleidooi voor progressieve Europese migratiepolitiek. GroenLinks beschouwt de Europese Unie als een immigratieregio en hanteert als uitgangspunt dat migratie uit politieke en economische motieven onvermijdelijk is. Het politieke doel is deze zo beschaafd mogelijk te reguleren. Daartoe worden acht voorstellen gedaan, voor o.a. minimumnormen voor behandeling van asielzoekers, een Europese ontheemdenregeling, legale arbeidsmigratie, en voorwaarden voor legalisatie van illegale migranten. Het voorstel (8 paginàs) is gratis verkrijgbaar bij het partijbureau van
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999
DE GENEN VAN HET CDA, OF:
Het CDA weigert de les te leren van twee
verkiezingsnederlagen: het CDA is slechts
een middelgrote partij die niet vanzelf
sprekend regeert. Een coalitie met
Groenlinks en PvdA kan, maar alleen als
het de moeite waarde is.
Hoejaap leert
Pieter Gerrit Kroeger
Vrij snel na het aantreden van het paarse kabinet in 1994 voerde de CDA-fractie een gesprek met sympathisanten uit de wereld van universiteiten en hogescholen. Bij alle treurigheid over de zware nederlaag in mei zei een van de deelnemers dat er toch reden tot enige monterheid was. De herbenoeming van Ritzen en de plannen om enorm te snijden in de studiefinanciering en het hoger onderwijs mochten een zegen voor de oppositie heten. 'Jullie gaan wat dat betreft fluitend over de gang, neem ik aan', werd gezegd. Het Kamerlid Ad Lansink reageerde furieus. 'Fluitend over de gang/ Jij schijnt te denken dat het leuk is om in de oppositie te zitten. Nou dat is helemáál niet leuk!' Wat in 1994, in een shocktoestand na 20 zetels verlies, een probleem leek is vijf jaar later nog steeds een onopgelost vraagstuk: wat is de rol van het CDA in de oppositie en vindt die partij een politiek gezicht dat daarbij past/ De labiliteit van het gebroken en weer gelijmde Paars-I I lost dat probleem niet op. Integendeel, het scherpt slechts de noodzaak aan een overtuigende oplossing op korte termijn te vinden. De hele periode van Paars-I is het CDA bezig geweest met een soort rouwproces. Ontkenning, depressie en stuurloosheid wisselden elkaar af. De noodzakelijke nieuwe positiebepaling werd uitgesteld en in
het alledaagse parlementaire werk leidde het tot soms pijnlijke onbeholpenheid. De ontgoocheling van de nederlaag bleef de partij parten spelen en versterkte de introvertie. Traditionele reflexen als een antiRandstad sentiment en bloedgroepen-denken kregen de wind in de rug. De kiezer moest dat wel opvallen en liet dat merken: in 1998 verloor het CDA opnieuw bij de Kamerverkiezingen. Zoals ooit voor het Britse wereldrijk gold, geldt voor het CDA de analyse van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Dean Acheson: '/t has last an empire but not found a role.' Het CDA is een partij die voor een dilemma staat, een dilemma dat zij zelf heeft geschapen. Toen de partij niet tot de regeringscoalitie toetrad werd ervoor gekozen voornamelijk op te treden alsof dit een snel te herstellen vergissing was. Een oppositionele opstelling, waarin het kritisch volgen van de daden van bewindslieden - of van het gebrek eraan - gekoppeld werd aan het voorleggen van alternatieven of eigenzinnige oplossingsrichtingen, ontbrak. Er werd mentaal meegeregeerd. Twee factoren speelden daarbij een rol bij. Ten eerste peddelde Paars-I soepel mee op de stroom van economische bloei. De kabinetten-Lubbers hadden de basis gelegd voor een flexibeler, innovatief Nederland en dat gaf de nieuwe coalitie de gelegen-
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 - zomer 1999
heid problemen af te kopen of vooruit te schuiven. Het poldermodel werd een internationaal pelgrimsoord voor ideologen van The Third Way en het feit dat Paars het consensusmodel, belichaamd in de SER en dergelijke, bij zijn start had willen afschaffen, werd snel weggemoffeld. Paars maakte de prominente CDA-er Herman Wijffels zelfs voorzitter van de SER. Bovendien voerde de nieuwe coalitie veel door van wat vooral CDA-leider Brinkman als asociale plannen verweten was. Wie herinnert zich niet de tranen van Karin Adelmund over de paarse WAO-ingrepen/ Sterker nog, met de Nabestaandenwet en de prestatiebeurs sneden de paarse partijen veel dieper in het sociale vangnet dan Brinkman ooit had gedurfd of gewild. Het CDA leek al met al oppositie te moeten voeren tegen het onverwacht succes van zijn eigen pleidooien en van de effecten van herstelbeleid onder Lubbers. De tweede factor bij het mentaal meeregeren was de nieuwe CDA-leiding. Brinkmans scherpste critici namen het roer over: Tineke Lodders in de partijtop, Enneüs Heerma als fractieleider. Heerma was een parlementair weinig ervaren bestuurder uit Amsterdam die sterk de neiging had Wim Kok, zijn oud-collega uit Lubbers' laatste kabinet, in bescherming te nemen tegen het uitgekiende dualisme van Bolke-
:r: :r: " c
0
E -"
QJ QJ
ca c '"" t:: 0
<
34
Als GroenLinks met het CDA
stein. Dit bereikte twee doelen. Kok werd ermee geholpen zijn rol van 'rode vlag op liberale modderschuit' te spelen en Bolkestein kon de ontevreden CDA-kiezers naar zich lokken. De defensieve houding van het CDA had alleen maar nadelen. Heerma raakte er al snel verkrampt door. Wat hijzelf en de partijleiding pretendeerden met die keuze voor mentaal meeregeren stond in schrille tegenstelling tot de feitelijke positie van het CDA in het politiek krachtenveld die deze koers veroorzaakte. Die van een overbodig gezelschap namelijk.
FIASCO De verkrampte toestand was niet nieuw. Al
onder Brinkman was deze voelbaar. De CDA-top had Brinkman weliswaar aangewezen als de nieuwe voorman, maar steunde niet de lijn die hij uitstippelde. De CDAtop hield het afbladderende kabinet Lubbers-Kok overeind en verhinderde dat een alternatief profiel voor het CDA zichtbaar werd. Brinkman zwichtte hiervoor en kreeg daarna de schuld van de nederlaag. Enneüs Heerma overkwam hetzelfde. Verlamd door een partijkoers die het CDA politiek onzichtbaar maakte, ontbrak hem het esprit en de ruimte om zijn fractie overtuigend gezicht te geven. Ook hij werd onelegant gewipt. Jaap de Hoop Scheffer volgde Heerma op, maar de koersverlamming kon ook hij niet doorbreken. De partijleiding bleef dezelfde lijn hanteren. Door net te doen of het CDA nog steeds meeregeerde werden pogingen een alternatief politiek profiel te ontwikkelen beschouwd als afbreuk aan de partijkoers. Af en toe stoer een punt opspelen in de oppositie kon dit effect maar moeizaam verhullen. De Hoop Scheffer zei onlangs dat oppositievoeren een christen-democraat niet in de genen zit. Een boeiende uitspraak. Hij erkent er mee dat zijn huidige rol geen tweede, laat staan eerste natuur is voor zijn partij, kortom dat het 'aangeleerd gedrag' is. Maar in plaats van dit als een minpunt te presenteren zou de CDA-voorman er goed aan doen het leervermogen van zijn mensen aan te wakkeren. Het CDA heeft niet echt de consequentie getrokken uit zijn politieke positie sinds mei 1994. Het leek nauwelijks te beseffen dat het geen 'confessionele middenpartij' in de oude zin des woords meer is. Vroeger kon de KVP zich opstellen als de bemiddelaar tussen links en rechts en mocht het typisch Nederlandse consensusstreven politiek verwezenlijken. Het CDA moet die rol niet meer vervullen, die opvatting heeft de kiezer duidelijk kenbaar gemaakt. Het CDA is een middelgrote partij geworden, sinds mei 1998 duidelijk kleiner dan VVD en PvdA. Het kan niet meer naar be-
de PvdA aan een
alternatief wil helpen
zal het CDA zijn eigen
filosofie op concrete
punten met respect
bejegend willen zien.
lieven een van die twee aan een effectieve Kamermeerderheid helpen. Dán net doen of dit laatste niettemin de actuele roeping van het CDA is, is niet alleen beledigend voor de kiezers maar vooral zinledig en overbodig. Na de tweede nederlaag in successie van mei 1998 en een ternauwernood bedwongen opstand van de regionale kaders is in het CDA niettemin een wending merkbaar. Toen de greep van de partijtop rond Tineke Lodders door het electoraal fiasco verslapte kwam er ruimte. Bij de Statenverkiezingen in maart werd het CDA beloond waar het een eigen positie koos: in Brabant door regiopatriottisme uit te stralen, in Zuid Holland door een ideologisch geavanceerder anti-paarse opstelling. Biedt dit ruimte voor een coherentere koers? Wezenlijk zal daarvoor zijn dat het CDA erkent dat het in een ander krachtenveld anders moet willen opereren. Het moet vrijwillig de pretentie van gemankeerde regeringspartij laten varen. De KVP-rol kan het CDA laten aan de- in die rol althans - natuurlijke opvolger van de partij van Romme en Andriessen, de PvdA. Hoe kleurlozer en korzeliger deze in die rol wordt, hoe meer kansen op profilering. Daarin is het CDA de best denkbare bondgenoot van GroenLinks geworden. Het is immers electoraal niet haar concurrent maar wel haar verwant in het politiek opjagen van Kok en de zijnen.
JAMMEREN Welke politieke koers kan dit voor het CDA
betekenen? Als vanouds worden twee opties in de partij bepleit: die van de sociale correctie op Paars en die van de vrees voor het verval van waarden en normen, van het gezin en de middeninkomens. In de kern gaat het daarbij om een meer actieve versus een meer passieve interpretatie van de christen-democratische filosofie. De Hoop Scheffer poogt deze twee lijnen in combinatie uit te dragen, wat leidt tot optrekken met de FNV en GroenLinks en tegelijkertijd het laten klinken van /aw and order verhalen. Hij roept zijn partij op meer een 'actiepartij' dichtbij de burgers te worden en
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999
----------------------------
dat nota bene in het weekblad Elsevier. Het lijkt niet zo coherent maar het is de code· taal voor 'neem afscheid van die verouder· de, bestuurlijke attitudes van de natuurlijke regeerdersclub'. Onhelder is nog waar de· ze pogingen in de huidige situatie toe lei· ,_ den. Het is mogelijk dat straks 1.icntbaa< r
wordt dat de onbetaalde rekenin<&en \lal\ het paarse beleid en de slechte economische ontwikkeling geen 'sociale correcties· zullen toelaten. Althans niet 1.onder dat cle middeninkomens zwaar moeten inleveren. Dan zou, net als na het kabinet-Den Uyl, weleens een centrum-rechtse coalitie na· dig kunnen zijn om een decennium 'puin te ruimen'. Maar het kan ook anders. Voor dit alternatief kan GroenLinks naast : het CDA een wezenlijke rol spelen. In Zuid-Holland bleek na de Statenverkiezin· gen dat hun samenspel een fundamentele koerswijziging kan bewerken. Een nieuw college van PvdA-CDA-GroenLinks en de reformatorische fracties trad daar aan. Zo'n fundamentele koerswijziging hangt uiteindelijk meer van de positiekeuze van GeenLinks af dan van die van het CDA Ga maar na: wil GroenLinks de rol van D66 overnemen in een neo-paarse combinatie, dus samen met PvdA en D66 of VVDl Dan moet het net als de sociaal-liberalen het CDA bewust en blijvend van zich vervreemden. Anders dan in Duitsland voor Bündnis 90-Grünen is er in ons land geen ruimte of meerderheid beschikbaar die Rot-Grün oplevert. En wie D66 ziet optreden zal aarzelen een vergelijkbare positie aan GroenLinks aan te bevelen. Wil GroenLinks dan toch liever - net als het CDA - de paarse combinatie helpen vervangen door een nieuwe optie? Dan moet het óf de oude zuilen-coalities helpen her· stellen, óf nationaal mogelijk maken wat in Zuid-Holland blijkt te kunnen. Dat eerste ligt niet voor de hand. GroenLinks heeft geen belang bij de terugkeer van kabinetten zoals die van Lubbers of vader Drees. Die Zuid-Hollandse optie vereist dar GroenLinks meer dan à la carte openheid betracht naar het CDA. In de kern gaat het er dan om dat de één ook ideologische op· vattingen van de ander als legitiem leert aanvaarden. Je hoeft ze niet te delen om ze te snappen en wijs te bejegenen. De indruk bestaat dat het aan dat soort communicatie ontbreekt tussen de1.e twee partijen. Wat Jan de Koning tien jaar geleden tussen CDA en PvdA trachtte te bewerkstelligen door gesprekken op de Rotterdamse werkkamer van Bram Peper getuigde van een inzicht dat nog steeds navo/ging verdient. De koers van sociale correctie op het paars beleid is voor het CDA pas echt in· teressant als het in een daar op gerichte coalitie voldoende christen-democratische
tiE,. EEII KLEitiEp
eigenheid kan inbrengen en herkennen. Het is immers nauwelijks attractief om de sociale blunders van de PvdA een tijdje weg te mogen poetsen om vervolgens door die partij ingeruild te worden door de VVD. Regeren moet iets herkenbaars opleveren. Dus als Groenlinks met het CDA
de PvdA aan een alternatief wil helpen zal het CDA zijn eigen filosofie op concrete punten met respect bejegend willen zien. Aan de CDA-top de taak de punten te expliciteren waaraan dit respect gemeten kan worden. Dat moet nu op korte termijn. Schaalverkleining bij onderwijs en zorg/ Herleving van een pluriform, non-commercieel mediabestel/ Intrekking van de Nabestaandenwet/ Forse verhoging van de kinderbijslag desnoods, conform het beleid van Rot-Grün in Duitsland/ Het CDA zal zijn concrete herkenbaarheidpunten moeten formuleren op een manier die past bij zijn politieke positie en bij de potentiële partners die voor de sociale correctie op paars geloofwaardig kunnen zijn. Om vanuit het CDA van tevoren al de nadruk te leggen op mogelijke micro-ethische pijnpunten in zo nieuwe coalitie is dan niet erg zinvol. Dat D66 daags na de val van Paars begon te jammeren over de mogelijke teloorgang van het homohuwelijk was een al te doorzichtige tactiek om de PvdA voor het CDA te waarschuwen. Daar moet het CDA niet in trappen. D66 had dit moeten bedenken toen zij zo hoog van de toren blies over het gecastreerd referendumvoorsteL Dat er op punten als het homohuwelijk een libertijnse meerderheid in ons land is zou ook voor het CDA een feit moeten zijn. Het CDA doet er in zijn huidige positie niet verstandig aan het soort enenderhandelbare eisen vooraf te stellen waar de PvdA nogal eens in grossierde. Vrijblijvende algemeenheden of visies die inhoudelijke samenwerking met aspirantpartners vooraf onhaalbaar maken, kunnen nu niet erg serieus genomen worden. Wat de1.e noodzaak tot explicitering betreft verschilt het CDA weinig van Groenlinks. Ook Groenlinks zal dit moeten doen en vervolgens met haar aspirant-partners die punten van herkenning moeten verkennen. Regeren doe je alleen als dat de moeite waard is en onduidelijkheid daarover draagt niet bij aan de groei van vertrouwen. Kan regeren niet voldoende de moeite waard worden gemaakt, tja, dan fluit je gewoon op de gang. Tot de dag dat de kiezer het alsnog de moeite waard maakt.
P G. Kroeg er rs beiercismedewerker von de
HBO-rood. en schreef samen mei joop Stom
het boek 'De rogge stoot er dun brr mocht
en vervol van het CDA 1974-1998' dot erncl
vorrg )OOr verscheen bu Bolons.
Ik bevond mij eerder dit voorjaar aan
dek van een plezierboot op de Rijn bij
Bonn. Ik kan u geruststellen, ik ben niet
vroegtijdig aan de met mierzoete wijn
besprenkelde bejaardenreisjes begonnen.
Het boottochtje maakte onderdeel uit
van een conferentie bij de Duitse Grünen
over de Europese verkiezingen. Het was
een mei-avond uit duizenden. In mijn
hoofd ondertitelden de beginregels van
Frische Fahrtvan de romantische dichter
Joseph von Eichendorff het panorama:
'Laue !u ft kommt blau gejlossen, Frühling, frühling sol! es sein!'
Ik stond aan de reling met enige grüne
collega's die eerder blijk gaven van frisse
tegenzin. Zij moeten binnenkort van het
gemoedelijke Bonn naar de hectische
bouwput Berlijn verhuizen. Het lijkt me
symbolisch voor de politieke positie van
hun partij. Wat moet een partij die groot
is geworden door politiek te maken van
het Waldsterben, plots in de
schijnwerpers van de wereldpolitiek?
De Duitse reus is de grote geopolitieke
arena ingeduwd en de Grünen hangen
tegenspartelend aan z'n laarzen. Met
hoeveel emoties dat gepaard gaat bleek
een week na het Rijnreisje op hun
speciale partijcongres over de Kosovo
crisis. Joschka Fischers trommelvlies liep
collateral damage op door een
pacifistische bom. Hij had zijn oren
evenwel niet nodig om zijn innerlijke
stem tot orkaankracht te laten
versterken. Hij schreeuwde zijn
criticasters toe: 'Hier staat een
oorlogshitser en de heer Milosevic wordt
door jullie voorgedragen voor de
Nobelprijs voor de vrede. Waarom
weigeren jullie elke discussie?'
De romantiek heeft in Duitsland niet
alleen Weltschmerz opgeleverd maar
zoals blijkt ook veel Sturm und Drang.
Het is allemaal op - en wie weet ook
over- het randje van de demagogie. Zo
mag van mij Auschwitz er buiten blijven.
Maar het levert wel prachtig politiek
drama op en de kwestie is het waard.
Ik zie het Paul Rosenmöller echter nog
niet gebeuren. Hier blijven voor- en
tegenstanders op een partijraad ernstig
en beschaafd conserveren. Geen
Wagneriaanse paukenroffel maar de
omfloerste trom. Waar in Duitsland
ieder zichzelf respecterende schrijver fel
de Helling- jaargang I 2 - nummer 2 -zomer I 999
stelling betrekt, grijpen ze in Nederland
alleen de pen om uit te leggen waarom ze
eigenlijk liever geen mening hebben.
Misschien komt het, omdat de
romantiek in de negentiende eeuw aan
ons land van dominees en kooplui
voorbij is gegaan. Jezelf tot middelpunt
van het heelal verklaren, het past hier
niet.
En als we dan eindelijk zelf een politiek
drama hebben waarbij de regering
sneeft, dan blijft het amateurtoneel
tussen de schuifdeuren. Zelfs de kwestie
zelf is beschimmeld: een oude
conservatief die geen afscheid kan
nemen van zijn rancune tegen the sixties
vloert de partij die zich angstvallig blijft
vastklampen aan het wrakhout uit die
tijd. Zo bleek in de nacht, waarin Wiegel
in de deftige salon van de Senaat als
huisspook optrad. Hij was aan het
verhuizen en had bij het inpakken van de
dozen nog een versleten principe
ontdekt. Het retorisch genot van dit
zoutloze melodrama bleef beperkt tot
het woord 'tegen', een hakkelende
minister van Binnenlandse Zaken die
voortdurend zijn eigen naam verder
ontkracht en een premier die als een
begripvolle ouderling de afvallige
schapen over de bol aait. Drie dagen
later komt hij nog niet verder dan het
oordeel 'kwestieus'. Wat onder de loep
van de pers van deze Lage landen van de
weeromstuit tot een ongehoorde
krachtterm wordt gebombardeerd. Alles
spreekt hier met de zachte c van coalitie
en compromis, als de dood zo bang voor
de pregnante p van passie en polarisatie.
Terwijl politiek toch ook de kunst is van
het uitvergroten van relevante
verschillen en niet van het kleineren
daarvan. Vervolgens kon een groot
progressief ochtendblad met het haar
kenmerkende cynische nihilisme de
volgende ochtend koppen: 'Verkiezingen
gaan nergens over'. Het mediapolitieke
complex verwordt zo vanzelf tot een
hermetisch gesloten circuit waar geen
mens meer toegang toe heeft.
Zo zakken journaille en politieke elite
steeds verder de rivier af en zonder in de
gaten te hebben hoe unheimlich de
oevers worden.
Hans Schoen
35
agressie en criminaliteit: burgers willen niet langer een ongeconditioneerde vrijheid,
men wil 'veilige vrijheid'. Hoogste tijd voor een pragmatisch moralisme.
Hans Bouteliier
Het heeft even geduurd, maar ook bij Groenlinks is de discussie over de moraliteit van de samenleving geopend. De Helling pakte dit voorjaar uit met een stevig themanummer over moraal en fatsoen (nr. 1-1999), en liet een keur van deskundigen aan het woord om de betekenis van deze begrippen te onderzoeken. Beter laat dan nooit, is men geneigd te zeggen. CDA, VVD, PvdA (in die volgorde) en ook D66 ('de verloedering van de grote steden', volgens Van Boxtel) gingen haar immers voor. Links Nederland heeft het moeilijk met het thema, zo blijkt ook uit dit Helling-nummer. Dat is eigenlijk vreemd, want de linkse beweging is altijd door-en-door moralistisch geweest. Het socialisme- en het feminisme - hebben van oudsher ideeën gehad over solidariteit, de nieuwe mens, en hetgoede leven. Men bond de strijd aan tegen de alcohol, propageerde de vorming door natuur en cultuur en zocht naar nieuwe vormen van gemeenschapsleven, die niet werden gedomineerd door de uitwassen van het kapitalisme. Vanaf de jaren zestig echter werd de mo-
raliserende cultuurpolitiek van de linkse beweging vervangen door veelal eng-gedefinieerd sociaal-economisch activisme. Ik heb me er altijd over verbaasd hoe linkse activisten in de jaren zeventig hun vreugdeloze CPN-lidmaatschap konden verbinden met een libertaire moraal. Alleen milieu-activisten en feministen formuleerden morele posities, maar deden dat meestal in over-gepolitiseerde termen. Praten over moraal was onder linkse intellectuelen lachen geblazen. De breuk van de linkse beweging met het eigen morele erfgoed is al met al waarschijnlijk groter geweest dan bij welke andere politieke stroming dan ook Het is jammer dat De Helling in het themanummer niet ook een vorm van zelfonderzoek heeft gepleegd, teneinde de eigen, wellicht sluimerende, morele motieven te achterhalen. Het themanummer geeft een goed inzicht in de huidige stand van zaken in de discussie, maar biedt uiteindelijk weinig richting voor een oplossing van de crisis in de publieke moraal. Paul Schnabel (directeur van het SCP) wijst erop dat de toename van
36 de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999
vrijheid en gelijkheid ten koste is gegaan van de broederschap. In plaats van de vaardigheid om je te verplaatsen in de ander kiest men in de dagelijkse omgang voor een 'vernederingsstrategie' ten opzichte van de ander. Er is behoefte aan nieuwe fatsoensnormen, maar het ontbreekt volgens hem aan de criteria om deze te formuleren. Toch is hij van mening dat er in de Nederlandse samenleving geen grote verschillen zijn in de opvattingen over de moraal. 1-\elaas komt hij er niet toe om die gemeenschappelijkheid te formuleren. Schnabels pragmatische benadering van de moraliteit in de alledaagse omgang, wordt gevolgd door een wat zwaarwichtiger analyse van Cas Wouters. Deze signaleert een 'verlangen naar de geborgenheid van een grote sterke wij-groep', getuige de Dianarouw en de demonstratie tegen zinloos geweld in Gorinchem. Dit verlangen naar geborgenheid komt voort uit de ondoorzichtigheid van een 'ingepakte democratie'. Men heeft onvoldoende zicht op de besluitvorming en verantwoordelijkheden en dat levert een gevoel van bedreiging op. De
I
'
Links heeft het altijd moeilijk
massa heeft daarom behoefte aan nieuwe vijanden, en vindt deze in criminelen en allochtonen. En hij vervolgt: 'Nee, ik ben niet bang dat velen bij wijze van spreken weer bruine hemden en grote laarzen zullen gaan dragen. Maar wat de roep om meer fatsoen allemaal aankleeft, geeft wel te denken over het gehalte en de grenzen van onze democratie.' Wouters vervalt hier naar mijn mening in de fout van oud 'nieuw links', waarbij het signaleren van problemen erger wordt gevonden dan het probleem zelf. Bovendien slaat hij de plank mis. Het verlangen naar de geborgenheid van de massa lijkt heel wat ouder te zijn dan de tijd waarin de democratie werd ingepakt. De begrafenis van RudolfValentino, om maar een willekeurig voorbeeld te noemen, bracht in de jaren dertig tienduizenden mensen op de been. Intussen is er in Nederland nauwelijks sprake van extreem nationalisme of harde repressie. Het tegendeel lijkt eerder het geval te zijn. In diverse beleidsanalyses wordt juist een overdaad aan integratieprojecten voor allochtone jongeren geconstateerd. En voor een harde sanctie moet je heel wat op de kerfstok hebben; voor dat het zover is zijn er heel wat alternatieven beproefd. Als er al sprake is van een verharding van het klimaat dan gaat deze op zijn minst gepaard met enorme investeringen in humane reacties op probleemgedrag. Dat deze niet altijd even succesvol zijn, doet hier niet ter zake. Pieter Pekelharing zoekt het in de religie, en dan meer in het bijzonder in het besef dat bepaalde waarden absoluut zijn. Religie vormde niet een verdoving tegen de pijn (opium voor het volk), maar gaf hoop bij gevoelens van marginaliteit en overbodigheid. We moeten op zoek naar een religie zonder Godsbegrip; hij doet zelfs een vertwijfelde oproep aan GroenLinks om de hoop en de verbeelding opnieuw aan te spreken. Zijn herwaardering van 'de hoop' is interessant, maar via welke thema's deze weer zou kunnen opbloeien, laat hij he/aas in het midden. Gabriël van den Brink wijst er tenslotte op dat opvoeden er niet eenvoudiger op is geworden door veranderde gezagsverhoudingen, een verschuiving van traditionele naar sociologische normen en de individualisering van de opvoeding. Er is geen probleem met de opvoeding, maar in de publieke moraal. Tja, dat was nu net het thema van deze Hellingspecial. De prachtige stukjes over God, Sade en Nietzsche van Ger Groot daargelaten, biedt het themanummer weinig aanknopingspunten om het moraaldebat verder op weg te helpen. Dat komt omdat naar mijn mening, behalve het eigen linkse morele erfgoed, nog een ander thema ont-
gehad met de 'slecht
heid' van mensen
breekt of slechts terloops wordt aangestipt. Laat ik dit thema voor het gemak maar even aanduiden met 'het kwaad'.
WEERZINWEKKEND Links heeft het altijd moeilijk gehad met de
'slechtheid' van mensen. Deze staat voor haar gelijk aan onrechtvaardige slechte sociale structuren, oftewel ongelijkheid. Slechts heel geleidelijk begint het door te dringen dat deze gelijkstelling een onterechte vorm van reductionisme is. Herman Franke schreef begin vorig jaar in De Groene Amsterdammer een intrigerend opstel onder de titel Links! Hij beleed daarin onverkort trouw aan zijn linkse idealen van weleer. Hij had zi~h eigenlijk maar in een ding vergist: de mens bleek veel slechter te zijn dan hij altijd had gedacht. Ik denk dat Franke hiermee de spijker op zijn kop slaat. Het nieuw-links van de jaren zestig en zeventig is op zijn minst één illusie armer: de menselijke natuur is weerbarstiger dan men dacht of hoopte. De Pools-Engelse filosoof Zygmunt Bauman typeert de huidige postmoderne cultuur niet voor niets als 'moderniteit zonder illusies'. Voor links is dat eigenlijk een onverdraaglijke situatie. Het emancipatie-ideaal heeft niet de verhoopte betere wereld voorgebracht, maar links blijft vertwijfeld zoeken naar een nieuwe vorm van 'hoop en verbeelding'. De moraal bleek echter haar eigen dynamiek te kennen en sloeg een weg in, waarbij zelfs de meest rechtgeaarde libertijn zich achter de oren krabt. Weerzinwekkende porno, alledaagse gewelddadigheid en brute omgangsvormen kwamen juist op in een tijd dat - aldus Schnabel - vrijheid en gelijkheid gemeengoed werden. De roep om moraal en fatsoen wordt teweeggebracht door de ontsteltenis over de agressie, het geweld en de criminaliteit in het zich als succesvol afficherende poldermodel. In de verwerking van deze constatering moet de linkse beweging twee stappen zetten in één keer. Zij moet erkennen dat de moraal een wereld op zichzelf vertegenwoordigt, die slechts zeer indirect verbonden is aan de sociaal-economische verhoudingen. En ze moet de termen vinden om deze keerzijde van 'het goede' op een zinvolle wijze te thematiseren. De opvattingen over het kwade lagen als het ware verscholen achter de linkse illusie van de betere wereld. Maar zij zijn niet langer vanzelfsprekend onderdeel van 'het grote verhaal' van het socialisme. Voor
de Helling- jaargang I 2 - nummer 2 -zomer I 999
de disciplinerende werking die uitging van het socialistische ideaal moet een ander motiefworden gevonden. Hoewel er bij de huidige dominantie van het marktdenken alle reden is om vast te houden aan de sociaal-economische thema's, leveren deze niet langer de normatieve argumentatie op om de omgang tussen burgers te 'regelen'. Beschaafde verhoudingen tussen mensen zijn een hachelijke en precaire aangelegenheid. In gunstige omstandigheden komen ze mee met gemeenschappelijk gedeelde verhalen over hoop, liefde, het goede leven en de nieuwe mens. Deze optimale situatie ligt hoogstwaarschijnlijk ver van ons verwijderd. In de eerste plaats is de samenleving te gefragmenteerd om tot een gemeenschappelijke hoop te komen. Daarenboven zie ik weinig substantiële beweging in die richting - en voor zover die wordt gepretendeerd, bijvoorbeeld in de New Age-stromingen, vind ik het geen wenkend perspectief. Vooralsnog lijkt een meer pragmatische benadering van het probleem wenselijker en reëler. Deze ligt dichterbij dan vaak wordt gedacht. In mijn interpretatie van 'Gorinchem' stond daar niet een massa op zoek naar geborgenheid, maar waren het individuen die elkaar en anderen lieten weten dat zij bij voorkeur niet worden afgeschoten op een avondje uit. Hier klonk geen op zichzelf staande roep om een 'grote sterke wij-groep', maar een gedeeld verlangen naar meer veiligheid. Hier liepen inderdaad geen bruine hemden met grote laarzen, maar was sprake van solidariteit naar aanleiding van (zinloos) slachtofferschap.
BUURTVADERS Het is mijn stellige overtuiging dat in de hui
dige discussie over moraal en fatsoen niet de vrijheid op zichzelf ter discussie wordt gesteld, maar de condities waaronder deze beleefd kan worden. De burgers in de heftige jaren negentig willen niet langer een ongeconditioneerde vrijheid, men wil veilige vrijheid. Daarin schuilt de gemeenschappelijkheid die ook Schnabel meent te kunnen onderkennen. Men wil onbedreigd over straat kunnen lopen, de kinderen op een veilige school weten, een redelijk contact met de buren hebben, en zonder MEescorte naar het voetballen kunnen gaan. Het is het verlangen naar zekerheid in het publieke domein, teneinde de verworven vrijheid uitbundig te kunnen vieren. De discussie over postmoderne moraliteit gaat over de afstand tussen maximale vrijheid en noodzakelijke disciplinering. Zij zou zich bij voorkeur moeten concentreren op de 'beschavingsbuffer' die nodig is tussen optimale zelfontplooiing en minimale zelfcontrole.
37
Naar mijn mening vormt de onderkenning van de behoefte aan veiligheid de basis van de discussie over moraal en fatsoen. Deze wordt daarmee niet alleen realistischer, maar ook praktischer. Het morele relativisme van de jaren zestig en zeventig wordt geamendeerd door de (door links onderschatte) behoefte aan zekerheid. Welke condities achten we noodzakelijk om veilige vrijheid te kunnen beleven? Welke minimale eisen stellen we aan de opvoeding, aan de schoolsituatie, aan het uitgaansleven? Welke grenzen stellen we aan de geweids- en pornocultuur? Dergelijke vraagstukken geven naar mijn mening meer richting aan de discussie dan de algemene vraag naar moraal, fatsoen, hoop en verbeelding. Inmiddels zien we tal van initiatieven die de voornoemde beschavingsbuffer kunnen vormgeven. Deze lopen uiteen van spontane burgeracties (Marokkaanse buurtvaders die hun jongens op straat aanspreken op hun gedrag) tot meer institutionele vormen (wijkgerichte preventie, de brede school, opvoedingsondersteuning). Dit soort initiatieven verdienen in het kader van de discussie over 'moraal en fatsoen' alle aandacht en steun. Het gaat hierbij immers om alledaagse, lokale vormen van normativiteit, waarmee over het algemeen direct wordt aangesloten bij de leefomstandigheden van burgers. De discussie over moraal en fatsoen dient naar mijn mening te resulteren in pragmatisch moralisme dat zich kan vestigen tussen 'het geweld van de straat' en 'het geweld van de staat'. Het postmoderne tijdperk beweegt zich tussen ontplooiing en bescherming, tussen vrijheid en (zelf)controle, tussen vitaliteit en veiligheid. De overheid c.q. de politiek zal in de vormgeving van een geconditioneerde zelfbepaling een nadrukkelijke rol moeten spelen. De angst om daarbij voor zedenmeester te worden uitgemaakt, zal het daarbij afleggen tegen de roep om een veiliger leefwereld. Het is van het grootste belang ook in intellectuele zin verder te komen, opdat de praktijken van zorg, welzijn, politie en justitie beter gestuurd kunnen worden. Na de stadsvernieuwing en de sociale vernieuwing is de tijd aangebroken voor een normatief geïnspireerde vernieuwing. De behoefte aan sociale veiligheid legt als het ware een bodem in deze ontwikkeling, waarop nu ook door Groenlinks enige voorzichtige stappen zijn gezet.
38
Hans Boutell1er is als bele1dscoörd1notor
werkzoom ofJ het m1nistene
van just1tlc. en tevens vcrbonden
aan de afdelmg Strafrecht en
Cnminolog1e van de VnJe Umvers1te1t
te Amsterdam.
Van alle politieke partijen die pal achter
de NAVO gingen staan om de Kosovaren
te helpen, was GroenLinks nog het
aandoenlijkst. Vooral omdat allerlei
types die hun halve leven met een
gebroken geweertje hadden gelopen zo
intens afscheid namen van hun oude
ban-de-bom-idealen. Stel je voor dat
Nederland in de jaren zeventig en tachtig
dermate in de greep van hun beweging
was geraakt dat de Tweede Kamer het
besluit had genomen de NAVO vaarwel
te zeggen en ons leger op te doeken. Dan
hadden onze voormalige pacifisten toch
lelijk met de handen in het haar gezeten
met hun wanhopige verlangen Iets Te
Doen om het vermoorden, verdrijven en
verkrachten van Kosovo-Albanezen te
stoppen.
Natuurlijk hadden de GroenLinksers die
voor de bommen op Belgrado waren het
morele gelijk aan hun kant. In ieder
geval overtuigden ze meer dan het
handjevol gekken dat tijdens een
emotionele partij-bijeenkomst hun anti
NAVO-gevoelens zozeer de vrije loop
lieten dat ze Milosevic zowat
afschilderden als vrijheidsstrijder tegen
het Amerikaanse imperialisme. Ook
sceptici zoals ik zaten met hun mond vol
tanden als gevraagd werd wat dan het
alternatief was voor operatie Allied Force.
'Liever doormodderen dan indirect een
Nieuw verschenen bij DSWO Press:
VERLOREN ILLUSIE, GESLAAGDE FUSIEt
Groenlinks in historisch en politicologisch perspectief.
Paul Lucardie, Wijbrandt van Schuur en Gerrit Voerman
Serie: Politiek Bestuurlijke Studiën, 22, 1999 Pag.: 205
Prijs: f 49,90- (incl. btw) ISBN 90-6695-145-1
Vier partijen van sterk verschillende signatuur die met elkaar samengaan, loopt dat goed af? In 1989 vormde de PSP, PPR, CPN en de EVP een electoraal samenwerkingsverband dat een jaar later uitmondde in de oprichting van een nieuwe partij: GroenLinks. Dit boek beschrijft voor het eerst de moeizame en toch verrassende wijze waarop GroenLinks tot stand kwam en de ontwikkelingen die daarop volgden. De politieke en sociale achtergronden van de partij worden daarbij uirvoerig belicht.
Bestelädres: DSWO l'ress, Universiteit Leiden:
Postbus 9555'· 2300 RB Leiden.
Tel.: 07!-)273795 fàx.: 071-5273619 E-milil: [email protected]. nl
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999
nog grotere humanitaire ramp
veroorzaken,' was geen antwoord dat ons
verlangen naar Daadkracht bevredigde.
Achteraf weten we dat het NAVO-
optreden waarschijnlijk meer kwaad dan 1
goed heeft gedaan, maar op dat moment
vonden we bijna allemaal dat de wereld
in het algemeen en ons land in het
bijzonder niet nóg een keer machteloos
moest toekijken hoe er in Europa etnisch
gezuiverd werd. Srebrenica ligt ons nog
altijd zwaar op de maag. Bovendien werd
::::;,~~::::::::~~:::~:~=~~,:· ~ I~~
Europese joden een kleine zestig jaar
geleden overkwam. En wie had achteraf
niet alle middelen willen inzetten om
Auschwitz buiten bedrijf te stellen?
Echt verrassend was het dus niet dat
GroenLinks in het pro-NAVO-kamp
terechtkwam. Wat mij wel verbaasde was
het blinde vertrouwen dat men leek te
hebben in de slimme wapens van onze
NAVO-generaals. Naast het openlijke
interne geworstel met operatie Allied
Force, waren de GroenLinksers dáárin
nog het aandoenlijkst. Terwijl je juist bij
die partij enig weldenkend wantrouwen
zou verwachten als de wapens spreken.
Het had er veel van weg dat men zich
écht niet realiseerde wat die Fl6's
uiteindelijk allemaal zouden meenemen
onder de noemer 'militaire doelen' en dat
daarbij ook burgerslachtoffers zouden
vallen. Net zoals de meeste Nederlanden
leefden de pro-NAVO-GroenLinksers in de illusie dat je met geavanceerde
technieken oorlog kan voeren met
behoud van schone handen. En dat
militair ingrijpen democratisch gestuurd
kan worden door telkens weer
karoervragen te stellen als er in Servië of
Kosovo iets getroffen wordt wat jou niet
zint.
Het wordt tijd dat de gelederen van
GroenLinks worden versterkt met een
paar door de wol geverfde generaals
buiten dienst.
Marja Vuijsje
~·
Bij beleidsmakers is de wijk ongekend populair. Daar liggen de problemen en daar
liggen dus ook de oplossingen. Jan Willem Duyvendak tempert de hooggespannen
verwachtingen. V A N DE WIJK Jan Willem Duyvendak
De wijkgedachte is in Nederland onder beleidsmakers in korte tijd razend populair geworden. Beter gezegd: wéér razend populair geworden. Want de tijden mogen dan postmodern zijn, de focus op de buurt is buitengewoon vertrouwd, zo niet ouderwets. Zo lezen we in De wijkgedachte van W.F. Geyl, een artikel uit het tijdschrift Bestuurswetenschappen van september 1947: ' ... de toenemende centralisatie van macht, de groeiende bureaucratie en het daarmee samenhangende gevoel dat de gewone burger hoe langer hoe minder werkelijke medezeggenschap heeft over het regelen van gemeenschapszaken, heeft de geesten ontvankelijk gemaakt voor de wijkgedachte. ( ... ) Reeds langer dan vandaag is de oplossing die de wijkgedachte biedt, aan enkelen bekend, maar pas nu is hij doorgedrongen, enerzijds door de verspreiding van de idee, anderzijds door het met de jaren ernstiger worden van de omstandigheden die deze hervormingen noodzakelijk maken. Wij hebben nu een
punt bereikt, dat men deze wijkgedachte wil verwezenlijken; de openbare mening is zo ver gekomen, dat er tot daden overgegaan wordt.' Er was in het verleden overigens niet al
leen veel enthousiasme voor de wijkgedachte; ook toen viel er al kritiek te beluisteren. Zo schreef de jonge socioloog Van Doorn in de Prae-adviezen voor het Congres over Sociale Samenhangen in Nieuwe Stadswijken (gehouden op 17 december 1955 te Amsterdam) een opstel getiteld: Wijk en Stad: reële integratie kaders?. Hij beantwoordde deze vraag overwegend negatief: 'Een van de bezwaren tegen de vele beschouwingen over wijkgedachte en wijkopbouw is de vage, ietwat romantisch gekleurde of ideologisch vertekende opvattingen over de integratie der bewoners in het wij kleven. Als tegenstuk van het schrikbeeld van de "atomiserende", "ontwortelde", "vereenzamende" grootstad paradeert het ideaal van de ware wijk-"gemeenschap", met alle geladenheid die de
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 - zomer 1999
term eigen is. ( ... ) Reeds de sociale heterogeniteit der nieuwe wijken - en van talloze oudere- maakt een eventuele min of meer totale organisatie van het wijkleven bij voorbaat illusoir. ( ... ) Wij stellen uitdrukkelijk, dat ook volgens ons de moderne stadswijk belangrijke functies kan hebben. Deze zijn echter niet te vinden door het construeren van een ideaal gemeenschapsleven, maar door, uitgaande van bepaalde idealen, aansluiting te zoeken bij reële mogelijkheden, die in de wijksamenleving besloten liggen'. Dit laatste nu lijkt me een wijs motto voor dit artikel waarin ik wil analyseren hoe adequaat de hooggespannen verwachtingen met betrekking tot de wijkaanpak zijn. Hierbij zullen de beperkingen van de wijkaanpak ruimschoots aan de ordE' komen. Dat is nodig omdat er in het beleid een eenzijdige territoriale fixatie dreigt op te treden. Maar dit artikel wordt geen wijkbashing want de herontdekking van de wijk heeft ook goede kanten, al was het maar
39
40
omdat de moderne stedeling bepaald niet foot/oose is geworden. De wijkaanpak mag dan mythische vormen hebben aangenomen, postmoderne wetenschappers onderschatten op hun beurt het belang van plek en plaats.
I. DE MYTHE VAN 'DE' WIJKAANPAK
1
Politiek Nederland lijkt werkelijk aandacht te krijgen voor de onderkant van de samenleving. In de discussies over de noodzaak van sociaal beleid mogen bepaalde wijken in de grote( re) steden zich in grote aandacht verheugen. Vanuit talrijke ministeries worden er programma's opgetuigd om aan die 'problematische' wijken iets te doen of om gemeentebesturen te helpen bij het aanpakken van de problemen. Een gebiedsgerichte benadering zou een integrale aanpak mogelijk moeten maken. Die aanpak zien we in heel wat steden ook van de grond komen. Talloos zijn de overleggen en samenwerkingsverbanden tussen bewonersorganisaties, woningcorporaties, politie, opbouwwerk, onderwijs, scholen en gemeente. Maar even talloos zijn ook de problemen die zich hierbij voordoen omdat onder de wijkaanpak vaak heel verschillende bedoelingen schuilgaan (klantvriendelijkheid, democratisering, probleem-aanpak, probleem-preventie) die mede maken dat er onder 'de wijk' iets heel verschillends wordt verstaan. Over welke schaal hebben we het eigenlijk? Er blijken talloze wijkaanpakken te bestaan. Dus: hoewel er onmiskenbaar sprake is van een territoriale oriëntatie op diverse beleidsterreinen, zowel bij het Rijk als bij gemeenten, en hoewel er voor de wijkaanpak wordt gekozen omdat die samenwerking mogelijk zou moeten maken, wordt deze samenwerking tegelijkertijd ook bemoeilijkt omdat de inzet en de schaal elkaar soms sterk ontlopen.
11. DE MYTHE VAN DE MAAKBARE WIJK Beleidsmakers lijken soms te denken dat
waar problemen in de wijk bij elkaar komen, dat daar dus ook de oplossingen te vinden zouden zijn. Waar werkloosheid, armoede, eenzaamheid, lage opleiding en hoge percentages uitkeringsgerechtigden zich 'concentreren', daar moeten de politiek, het opbouwwerk, de corporatie en vele anderen, aanwezig zijn en ingrijpen. Dat moet ook, maar de vraag is met welke verwachtingen dat gebeurt. Het feit dat problemen op wijkniveau zo tastbaar zijn en grijpbaar lijken, betekent namelijk nog niet dat op wijkniveau ook de beste en meest adequate aangrijpingspunten voor
oplossingen aanwezig zouden zijn. Een gebiedsgerichte aanpak kan zelfs een blikvernauwend effect hebben: waar de problemen in een zeker territorium in beeld komen, kunnen de oplossingen zich op een heel ander schaalniveau voordoen maar door de wijkgerichtheid, door de territoriumdrift, niet worden opgemerkt of uitgewerkt. Een voorbeeld. In het kader van het Grote Steden Beleid maken veel gemeenten, samen met anderen, werk van buurtbeheerbedrijven. De wijkgerichte aanpak lijkt ook bij het probleem van de werkloosheid tot de uitverkoren aanpak te behoren. En zeker, zo leert een recente evaluatie van buurtbeheerbedrijven, er worden soms verrassende resultaten geboekt. Maar uiteindelijk blijkt aan de grootschalige werkloosheid in die buurten weinig te zijn gebeurd. En waarschijnlijk kan dat ook helemaal niet op de schaal van wijk en buurt? Want wat is de verhouding tussen plek en probleem? Waarom cumuleren problemen in bepaalde wijken? Waarom wonen mensen met veel problemen in een paar wijken bij elkaar? De wijkaanpak lijkt soms te suggereren dat de problemen veroorzaakt worden door de plek waar mensen wonen. De wijkaanpak lijkt dan te steunen op de foutieve redenering dat aangezien de wijk 'problematisch' is, de wijk ook de oorzaak van de problemen van haar bewoners zou zijn en dat daarom ook de oplossing in de wijk te vinden zou zijn. Was het maar waar. Migranten zijn niet werkloos omdat ze in bepaalde buurten wonen, maar wonen in die buurten omdat ze werkloos zijn. Ze zijn werkloos omdat ze een lage opleiding hebben terwijl er niet voldoende laaggeschoold werk is, of omdat de arbeidsmarkt racistisch is, of omdat ze slecht Nederlands spreken, of omdat ze geen netwerken hebben die hen aan een baantje kunnen helpen, et cetera. Wonen ze in andere buurt, in een zogenaamde betere buurt, dan blijven ze gewoon werkloos want bovenstaande oorzaken worden daardoor niet weggenomen. Door in het kader van herstructureringspJannen goedkope maar niettemin soms nog goede huurhuizen te slopen en daar koopwoningen voor terug te bouwen, lijkt te worden gesuggereerd dat het aan die woningen ligt dat er van achterstanden in die wijk sprake is. Fysieke maatregelen om sociale problemen op te lossen, wekken al snel de indruk dat de gebouwde omgeving, de plek, zelf schuldig is aan de achterstand van de bewoners. En dat terwijl de kwaliteit van de plaats eerder een indicator voor achterstand is dan de oorzaak. ledere opbouwwerker en iedere woningcorporatiemedewerker weet dat ook sinds de stads-
de Helling- jaargang 12 -nummer 2 - zomer 1999
vernieuwing: wanneer er niets veranderd aan de perspectieven van de bewoners,
dan helpt renovatie weinig en hoogstens tijdelijk. Dan is het een kwestie van tijd tot de vervalspiraal opnieuw inzet.
111. DE MYTHE VAN DE GEDIFFERENTIEERDE WIJK
3
De vermengingsgedachte vormt de laatste c jaren een van de harde kernen van het beleid. Menging van bevolkingsgroe\)en, menging van woningtypen, menging van functies als wonen, werken en recreëren: in de wijk moet alles zoveel mogelijk gedifferentieerd. Het beleid is tegen homogene inkomenswijken, tegen buurten gedomineerd door één woningtype. Het is de o~vatting dat niet alleen achterstanden het beste kunnen worden bestreden in gemengde wijken maar ook dat sociale cohesie door menging kan worden versterkt. Dat is een intrigerende gedachte: sociale integratie door differentiatie. ledereen moet iedereen ontmoeten, op het schoolplein, in het buurthuis, op het sportveld, in de gemêleerde straat. De gedachte is sympathiek - maar lang niet altijd even doordacht. Het beleid gericht op menging en differentiatie zou zijn ambities wellicht ma· tigen wanneer het de bestaande situatie in ogenschouw zou nemen: in wijken die qua samenstelling het meest gemengd zijn, zijn bewoners namelijk het minst op de eigen buurt georiënteerd, terwijl in de ongemengde tuinsteden en suburbia, waar veel witte kinderen opgroeien, de buurtgerichtheid juist het grootste is. De mate van menging zegt dus nog weinig over echt samen-leven; juist in de zo geroemde gemengde wijken (zoals de Pijp in Amsterdam) zijn burencontacten relatief beperkt. Bovendien blijkt 'herstructurering' bestaande netwerken te verstoren. Dit is zeker het geval wanneer de nieuwgebouwde koopwoningen te duur zijn voor de zittende bevolking, wanneer, met andere woorden, de woningen niet gebouwd worden om 'stijgers' vast te houden in de buurt maar voor rijke nieuwkomers van buiten. Dat lijkt me een punt van belang, al zal het niet aanspreken bij die gemeenten die menen dat het 'verdunnen' van problemen een goede reden is voor differentiatie Maar juist van Groenlinks- en PvdA-politici zou je verwachten dat zij oplossingen aan de zittende bewoners willen bieden in plaats van hen op te schepen met het gevoel dat ze door hun louter fysieke aanwezigheid schuldig zijn aan een 'onevenwichtige bevolkingsopbouw'. Van progressieve politici zou je verwachten dat ze rekening houden met de (keuze)moge/ijkheden van de zittende bewoners en hen behandelen als volwaardige burgers.
IV. DE MYTHE VAN DE GEVAARLIJKE GROEP Het beleid gaat de wijk in: men kiest voor een territoriale aan~ak in plaats van, zoals voorheen, een categoriale. En niet alleen in de middelen, in de strategie, lijkt de doelgroepenaanpak te verdwijnen, ook de doelen zijn 'antigroep': vele gemeenten verklaren zich tegen 'concentraties' van minderheden. Misschien verklaart dit mede waarom de wijkaanpak zo populair is: groepsvorming kan worden bestreden zonder het al te expliciet over groepen te hebben. Wie zou redeneren vanuit problemen kan moeilijk ontkennen dat een aanpak gericht op specifieke groepen mogelijk meer soelaas biedt dan een territoriale aanpak. Niet voor niets, zou je denken, onderscheiden de rapporten van de commissies Etty en Peper (over de 'sociale infrastructuur', in opdracht van het ministerie van VWS, voorjaar 1998) een zestal probleemgroepen. Maar in plaats van te pleiten voor een categoriale aanpak stappen ook die rapporten, met opvallend weinig onderbouwing, plotsklaps over op de noodzaak van, vooral, een wijkaanpak Niet zozeer vanwege het nog wel valide argument dat de wijk handig is als 'vindplaats' van problemen (aangezien veel van die groepen geconcentreerd in die wijken bij elkaar wonen), maar omdat de concentratie van die mensen in die wijk zelf de gesignaleerde problemen zou veroorzaken (zie bij 11). Dat deze concentratie ook kan leiden tot onderlinge steun en hulpvaardigheid, tot de ontwikkeling van etnische bedrijvigheid, en dergelijke, lijkt niet echt te worden onderkend. Mede door de Nederlandse geschiedenis gekleurd, zijn groepen en 'groepspolitiek', zoals allochtonen beleid, in de ogen van velen op z'n best een noodzakelijk kwaad. Minderhedenbeleid mocht omdat het moest, op voorwaarde dat het tijdelijk was en de autochtone meerderheid niet te hard mopperde. Maar die tijd lijkt nu voorbij. Discriminatie van migranten wordt niet meer bestreden door categoriaal beleid, door specifieke groepsgerichte aandacht, maar is nu 'integraal onderdeel' van 'het algemene achterstandsbeleid' dat zich op wijKen concentreert. Deze anti-groepspolitiek is echter paradoxaal: want uit angst voor homogene 'in-
Rotterdam: 'Opzomeren'. foto: Werry Crone I HH
komenswijken' en in de hoop dat integratie plaatsvindt door menging van individuen, voert de politiek opnieuw groepsbeleid. Bepaalde groepen heten namelijk oververtegenwoordigd te zijn in probleemwijken; er is sprake van een 'onevenwichtige bevolkingsopbouw' en van een cumulatie van probleembewoners met lage inkomens, weinig werk en met een kleur. Dat is de paradox van het huidige beleid: omdat het geen 'groepswijken' wil, maar gedifferentieerde, wordt iedere bewoner beoordeeld op groepskarakteristieken: op zijn of haar sociaal-economische situatie, etniciteit, et cetera. En hoe meer er van 'hetzelfde' bij elkaar wonen, hoe problematischer de buurt heet te zijn. En zo wordt opnieuw en uitsluitend op een negatieve manier naar groepen gekeken: de huidige aanpak diskwalificeert mensen op grond van groepskenmerken. De mogelijk positieve kanten van meer homogene buurten en wijken komen, althans wat betreft de 'onderkant' van de samenleving, in de Nederlandse discussie nauwelijks aan bod.
V. DE MYTHE VAN DE AUTHENTIEKE WIJKBEWONER Maar het is niet alleen vanwege de 'gevaar-
lijke groep' dat de wijkaanpak zo lijkt aan te slaan. Er lijkt nog een ander motief aanwezig, dat overigens ook met etniciteit te maken heeft. Sommige politici omarmen 'wijkbewoners' met zoveel nadruk, dat het te denken geeft. Wijkbewoners zijn herontdekt door de politiek, waarschijnlijk mede uit schuldgevoel over de verwaarlozing van hun sociale problematiek in de gure jaren tachtig en in reactie op de stijging van de stemmenpercentages van extreemrechts in onder andere deze buurten. Deze herontdekking lijkt echter soms nogal nadrukkelijk de authentieke (lees: autochtone) laaggeschoolde buurtbewoner te betreffen. De buurt lijkt welhaast de enige plaats te zijn waar politici nog 'gewone Nederlanders' tegenkomen, zeker sinds deze groepen andere vormen van participatie vaarwel hebben gezegd. De ontmoeting met de authentieke bewoners vindt plaats in de oude wijken (de po-
de Helling- jaargang I 2 - nummer 2 - zomer I 999 41
42
litiek komt naar je toe!) en de bewonersorganisatie is hun representant. Nu zal een hoogleraar samenlevingsopbouw de laatste zijn om deze vormen van zelforganisatie te onderschatten of de politieke belangstelling voor deze wijken onder te waarderen. Maar het zou mij wel wat waard zijn als er snel een zwarte Annie Verdoold opstaat die even vanzelfsprekend het woord mag nemen over de problemen en de kansen van de wijk. Ik wil maar zeggen: bewonersorganisaties zijn veel te wit en te veel buurten staan nog steeds te weinig open voor migranten en asielzoekers. Wat dat betreft is Vughtgeen uitzondering, zij het dat rijke Nederlanders blijkbaar voldoende middelen hebben om anderen buiten te sluiten. En hier raken mythe 4 en 5 elkaar: groepen zijn niet gevaarlijk, behalve... als anderen met opzet worden buitengesloten.
Vl. DE MYTHE VAN DE BETERWETENDE POLITICUS Juist omdat er bij oude wijk-bewoners sterk
wordt gekeken naar deze authentieke bewoners, heeft de politiek een ambivalente houding ten aanzien van het meepraten van betrokkenen. Overzien ze wel alle beslissingen die in het kader van de wijkaanpak genomen moeten worden1 Is 'interactiviteit' hier wel altijd op z'n plaats1 De vele mooie woorden over 'coproductie van beleid' dreigen dode letters te blijven als het aankomt op de grote beslissingen bij de stedelijke vernieuwingsoperatie. Veel gemeenten blijken zich het nieuwe denken over interactieve besluitvorming nog niet helemaal eigen te hebben gemaakt. Zo wordt er immers over de hoofden van betrokkenen heen bepaald dat het beter is dat zij uit de wijk vertrekken, waarna hun huurwoning plaats kan maken voor een koopwoning. Sterker nog, het enkele feit dat men allochtoon heet te zijn, is al voldoende om bij te dragenaan de diskwalificatie van een wijk als 'problematisch'; om als bedreigend voor de leefbaarheid te worden gescoord. Ik wil geen karikatuur maken van de stedelijke vernieuwing, want veel initiatieven zijn nodig en worden ook zorgvuldig uitgevoerd. Maar het 'bestwil-denken', het zeker weten wat goed is voor anderen, raakt hier wel aan zijn grenzen: een erg 'coproducerende' politiek ben ik in het kader van herstructurering en differentiatie nog niet dikwijls tegen gekomen.
VIl. DE MYTHE VAN DE NABIJHEID In de gebiedsgerichte aanpak schuilt niette
min ook een erkenning van het belang van de directe omgevinl. Dit nabijheidsden-
ken staat haaks op postmoderne verhalen waarin moderne stedelingen worden afgeschilderd als kosmopolitische wereldburgers die geen vaste verblijfplaats meer zouden hebben. Hoe adequaat is dit nabijheidsdenken1 Want wat zeggen bijvoorbeeld de talloze schotelantennes op de balkons en op de daken van woningen van migranten over hun buurtgevoel1 Zijn dat geen aanwijzingen voor andere identificaties dan met de eigen wijk, buurt en straat1 Zijn voor deze bewoners gebeurtenissen en personen veraf niet veel meer nabij1 Ja en nee. Mensen die menen dat het kijken naar de Turkse televisie betekent dat de directe leefomgeving voor allochtonen dus niet van betekenis is, trekken te snel conclusies. Mensen identificeren zich namelijk niet uitsluitend met het ene territorium èf het andere, maar kunnen verschillende, wisselende, overlappende, aanvullende en soms zelfs tegenstrijdige identificaties hebben. Ook bij deze groepen die over de grens kijken, kan de buurtaanpak aansluiten en dus aanslaan. Wel zijn deze meervoudige identificaties een aanwijzing dat we buurtsentimenten en ware 'lokale' gemeenschapsgevoelens binnen een buurt niet moeten overschatten.
VIII. DE MYTHE VAN DE POSTMODERNE STEDELING Maar we moeten die gemeenschapsgevoe-
lens ook niet onderschatten, zoals die spraakmakers die menen dat de wijk en de buurt voor wereldburgers toch geen reële 'integratiekaders' meer zijn. De wijkgedachte, zo menen deze postmoderne denkers, appelleert aan een achterhaalde dorpsideologie waarin mensen nog harmonieus samenleefden en koffie-leutend op de stoep zaten. Inderdaad, de dorpsideologie is nostalgie maar dat betekent nog niet dat de straat, het plein en de buurt niet voor heel veel bewoners van grote betekenis zijn. Sommigen verblijven er de hele dag (ouders met kleine kinderen, schoolgaande jeugd, werklozen en arbeidsongeschikten, ouderen); anderen brengen er een substantieel deel van hun tijd door - ook al omdat velen minder uren dan voorheen buitenshuis hoeven te werken. En ook al is de wereld van sommige wijkbewoners door internet, schotelantennes et cetera heel groot geworden, dat neemt niet weg dat ook de directe leefomgeving van belang blijft - of misschien zelfs wel van toenemend belang wordt als de enige gedeelde grond onder voeten van burgers die zich in hun identificaties en loyaliteiten wereldwijd oriënteren. Het is de bekende paradox die zich ook voordoet bij de vestigingsplaats van bedrijven: nu het niet
de Helling- jaargang 12 -nummer 2 -zomer 1999
meer uitmaakt waar het hoofdkantoor van Philips staat, neemt het belang van de identiteit van de plek enorm toe. Hoe minder mensen zich door geschiedenis of traditie met een plek verbonden weten, hoe mobieler de Nederlander wordt, hoe belangrijker de identiteit van de plaats waar ze verkiezen te blijven. In een footloose society neemt de betekenis van de plek alleen maar toe en dus ook de 'identiteit' van de buurt. Natuurlijk betekent dit nog niet dat buurtbewoners daarom weer warme gemeenschapsgevoelens gaan koesteren. Tot op zekere hoogte en zeker voor bepaalde groepen is de relatieve anonimiteit van de stad zelfs aantrekkelijk, zoals Jos van der Lans herhaalde malen heeft betoogd: zowel voor de welgestelden als voor hen die liever niet willen dat anderen hen van dichtbij op de vingers kunnen kijken omdat niet alles wat ze doen door de vingers kan. Anderzijds bestaat er juist in wijken met een opeenstapeling van problemen de behoefte aan verbetering van de onderlinge contacten omdat andere schakels naar de samenleving zijn afgebroken. Die bescheiden ambitie moet door de wijkaanpak worden waargemaakt - het maximaal benutten van de mogelijkheden van de bewoners en hun omgeving is een noodzakelijke maar, zo heb ik willen betogen, geen voldoende bijdrage aan de problemen waar zij voor staan.
jan Wil/em Duyvendak is bijzonder hoogleraar samenlevingsopbouw aan de
Erosmus Universiteit Rotterdam en directeur van het Verwey-:fonker Instituut
I. Deze paragraaf over de wijkaanpak is mede ge
baseerd op twee rapporten van N. de Boer en
J.W. Duyvendak over de wijkaanpak ('Wijkaan
pak een trend?', 1998, en 'Buurten in wijken',
1999).
2. Zie hiervoor ook het eindrapport van de visita
tiecommissie Grote Steden Beleid: Groot on
derhoud der steden, 1998.
3. "De territoriale aanpak leent zich bij uitstek
voor een beleid dat zo dicht mogelijk bij de
leef\.vereld van de burger gestalte krijgt", schrij
ven bijvoorbeeld medewerl<ers van het Ver
wey-Jonker Instituut in de notitie 'Integrale wij
kontwikkeling als interventiestrategie van lokaal
sociaal beleid' (Utrecht, november 1997).
4. Veldboer en l<leinhans hebben recentelijk een
onderzoek uitgevoerd naar de sociale effecten
van deze fYsieke ingrepen (VROM, 1999). Veel
van de gedachten in deze paragraaf zijn aan hun
onderzoek ontleend.
Verkiezingsuitslag, 6 september I 989. de
eerste keer samen. Foto: Angelo Goedemondt Maar het liep
and Tien jaar geleden gingen CPN, PPR en ers ?SP voor het eerst samen de landelijke
verkiezingen in. Daar gingen woeste onderhandelingen aan vooraf. Het dit
voorjaar verschenen boek 'Verloren illusie, geslaagde fusie' doet daar uitvoerig
verslag van. Bram van Ojik was toen voorzitter van de PPR en een van de
hoofdrolspelers in dit drama en hij blikt terug, in verbazing.
Bram van Ojik
Als ik op de ochtend van Koninginnedag aan dit stuk begin realiseer ik me dat het die dag op de kop af tien jaar geleden is dat het partijbestuur van de PPR, in spoedzitting bijeen in De Eenhoorn in Amersfoort, mij met succes onder druk zette om niet als voorzitter af te treden. Er waren aan die vergadering tien turbulente dagen vooraf gegaan. De onderhandelingen - die van de CPN geen 'onderhandelingen' mochten heten maar 'verken-
nende besprekingen' moesten worden genoemd- over gemeenschappelijke deelname van PPR, PSP en CPN aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer zouden op I mei moeten worden afgerond. De animo om tot een succesvolle afsluiting te komen was bij een meerderheid van het partijbestuur en bij de Eerste en Tweede Kamerleden van de PPR tot dichtbij het nulpunt gedaald. Ik hoorde bij de minderheid die vond dat de moeizaam verlopen onder-
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 - zomer 1999
handelingen nou juist zeer dicht bij een voor de PPR alleszins aanvaardbare uitkomst gekomen waren. De mate waarin een akkoord op dat moment gewaardeerd werd had alles te maken met ieders opvatting over de samenwerking in de voorgaande jaren. Ik hoorde bij de groep die van mening was dat de drie partijen elkaar in visie en praktisch politiek handelen zo dicht waren genaderd dat gescheiden optrekken niet nodig en niet ver-
41
44
Toen we in het holst van de
antwoord was. Met een 'verloren illusie' had dat niks te maken, zoals de auteurs van het boek 'Verloren illusie, geslaagde fusie?', dat in mei verscheen ter gelegenheid van het tien jaar geleden gesloten akkoord, suggereren. Wel met de gedachte dat gekoesterde illusies (of bedoelen de auteurs 'idealen'?) in een groter verband beter nagestreefd konden worden dan in afzonderlijke partijen die eind van de jaren tachtig elk voor zich wel erg marginaal geworden waren. In kleine kring- Boe Thio van de CPN, Leo Platvoet van de PSP en ik- hadden we op donderdag 21 april tot 's avonds laat geschaafd aan een tekst waarvan we hoopten dat die voor alle partijen acceptabel zou zijn. Die tekst ging niet over het gezamenlijke programma, daarover verwachtten we op dat moment nog weinig problemen; ook niet over de verdeling van de plaatsen op de lijst tussen de partijen, daarover was na lang bakkeleien een oplossing bereikt. Nee, de tekst waar de samenwerking op dat moment van afhangt ging over de vraag wat er met de partijen moest gebeuren nadat er met een gemeenschappelijke lijst aan de verkiezingen was meegedaan. Achteraf kun je je afvragen af dat op dat moment nou zoveel aandacht van de onderhandelaars verdiende. Maar voor de PPR was het gaande de onderhandelingen tot een halszaak uitgegroeid. Wè (de PPR-bestuurders) vonden dat gemeenschappelijke verkiezingsdeelname alleen zin had als de samenwerkingspartners vooraf de bereidheid zouden uitspreken hun partijen op te laten gaan in een nieuwe politieke formatie. We vonden dat de oude vormen en gedachten aan euthanasie toe waren, en waren in de PPR al een aantal jaren bezig met inhoudelijke en organisatorische vernieuwing. Die vernieuwing zou wat ons betreft moeten culmineren in een nieuwe politieke beweging, groen en sociaal, waarin de vergadertijgers, die de linkse politiek in onze partijen van oudsher kenmerkten, als drijvende kracht vervangen zouden worden door denkers en doeners met sterke banden met milieu-, vredes- en vrouwenbeweging. Verkiezingsdeelname met een gemeenschappelijke lijst had, zo vond de PPR-top, slechts zin als die de komst van zo'n nieuwe politieke beweging zou inluiden. Als dat er niet inzat, dan zou de partij zelfstandig aan de verkiezingen meedoen en op eigen kracht vernieuwen. De CPN, die als partij van ons drieën natuurlijk de langste geschiedenis en de meest uitgesproken ideologie had, zag helemaal niets in een al voor de verkiezingen uitgesproken opheffingsintentie. De PSP zag net als de PPR haar eigen partij niet als
nacht de deur van het
PPR-pand achter ons
dicht trokken, vreesde ik al dat het niet meer
zou lukken de tegen
standers in bestuur en
fractie over de streep
te trekken.
doel maar als middel, maar vond desalniettemin dat de PPR te hard van stapel liep. Toch slaagden we er die bewuste donderdagavond in een tekst te maken die aan de wens van de PPR naar mijn smaak in zeer grote mate tegemoet kwam. Toen we in het holstvan de nacht de deurvan het PPRpand achter ons dicht trokken, vreesde ik echter al dat het niet meer zou helpen de tegenstanders in bestuur en fracties over de streep te trekken. Ik zei Thio en Platvoet, die voldoende mandaat hadden om ter plekke namens hun besturen met de overeengekomen tekst in te stemmen, toe dat ik mijn bestuur zou adviseren hetzelfde te doen, maar weigerde me er net als zij op vast te leggen.
SUPERIORITEIT Mijn vrees bleek gegrond. Op maandag
avond vergaderde het PPR-bestuur met de leden van de Kamerfracties - Ria Beckers, Peter Lankhorst en Bas de Gaay Fortman - over wat een finaal oordeel zou moeten worden: breken en op eigen kracht verder gaan of kiezen voor vergaande samenwerking en uiteindelijke opheffing van de eigen partij. Ik hield een vurig pleidooi voor het laatste, maar kreeg daarbij alleen steun van buitenlandsecretaris Frans de Man. De enige andere voorstander van de samenwerking - penningmeester Job van Keulen -was die avond niet aanwezig. De rest was tegen. Ik had die avond sterk het gevoel dat de argumenten en de feitelijke stand van zaken in de onderhandelingen er niets toe deden. De kaarten waren al eerder geschud. Gaandeweg de onderhandelingen had iedereen zich ingegraven en leek niemand meer bereid van standpunt te veranderen. Als voorzitter van de partij was ik er kennelijk niet in geslaagd die impasse te doorbreken. Ik stond te zeer bekend als voorstander van samenwerking om door mijn collega's die daar gereserveerder tegen-
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999
over stonden als een betrouwbaar onderhandelaar beschouwd te worden. In het voorjaar van 1988 had ik als vers gekozen partijvoorzitter in hun ogen ook al slappe knieën getoond door in besprekingen over de Europese lijst in beginsel in te stemmen met een constructie waarin PPR-kandidaat Herman Verbeek het lijsttrekkerschap aan Nel van Dijk (CPN) zou laten. Verbeek was met zijn grillige politieke standpunten en zijn weinig subtiel geëtaleerd gevoel van morele superioriteit voor PSP en CPN nauwelijks te pruimen en ook ik vond eigenlijk dat hij volstrekt niet paste binnen de nieuwe, meer relativerende partijcultuur die we voor de PPR in gedachten hadden. In mijn onervarenheid als onderhandelaar had ik echter over het hoofd gezien dat ik met deze boodschap bij mijn partijgenoten niet aan kon komen. Was de PPR bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1986 immers niet de grootste en was oud-partijvoorzitter Verbeek niet ons onvolprezen boegbeeld in Europa? Nou dan! Het was bovendien niet eens bij me opgekomen aan de anderen, voor het passeren van Verbeek, een zware prijs te vragen. Geen wonder dat ik binnenskamers redelijk hardhandig en naar buiten subtieler maar even vastberaden werd gecorrigeerd: Verbeek moest lijsttrekker worden, anders zou er wat de PPR betreft geen tweede keer een Groen Progressief Akkoord aan de Europese verkiezingen meedoen. De PPR kreeg zijn zin en wij allemaal zouden daar in de jaren daarna nog heel wat mee te stellen krijgen. De harde onderhandelingen in 1988 lieten over en weer littekens na, zo schrijven Paul Lucardie, Wijbrandt van Schuur en Gerrit Voerman in Verloren illusie, geslaagde fusie?: 'Geen van- de betrokken partijen was echt enthousiast over de hernieuwde samenwerking, daarvoor hadden de onderhandelingen te diepe sporen getrokken.' Daarmee is niets te veel gezegd. De kwestie-Verbeek had de verhoudingen tussen de partijen, maar ook tussen voor- en tegenstanders van verdere samenwerking binnen de partijen geen goed gedaan.
VROLIJK Als voorstander van die samenwerking
merkte ik dat eigenlijk dagelijks. Als ik op dinsdag afreisde naar de wekelijkse fractievergadering in Den Haag had ik voortdurend het gevoel spitsroeden te moeten lopen. Ook in het bestuur had ik op dit punt weinig krediet. De samenwerkingskwestie hing voortdurend als splijtzwam boven ons beraadslagingen. Dat leidde, bij mij althans, tot een vorm van politieke schizofrenie. Enerzijds was ik ervan overtuigd dat een samengaan van PPR met PSP en CPN, zo-
l
Als architecten van ~vrolijk
als dat op lokaal en provinciaal niveau alom gebeurde, wenselijk en onvermijdelijk was
en werkte ik informeel mee aan de realisatie hiervan. Anderzijds zag ik als een berg
op tegen de verlammende discussies die
dit, vóór het zover was, in het bestuur en
met de Twee de Kamerfractie met zich mee zou brengen.
Om het effect van die gevreesde verlamming te minimaliseren besloten we, toen
de PSP ons in februari, na een voor de sa
menwerkers succesvol verlopen referen
dum onder de PSP-leden, voor gesprekken
uitnodigde, die besprekingen aan een strik
te tijdslimiet te binden. Als er op I mei geen akkoord zou zijn. dan zou ieder, wat
de PPR betreft, alsnog zijns weegs gaan. Het zette de onderhandelingen vanaf het
begin onder grote tijdsdruk. Dat was lastig,
maar achteraf gezien maar goed ook. In
mei viel immers plotseling het kabinet Lub
bers 11 over het reiskosten-forfait. Erger
was het dat de zaak zeer moeilijk liep. Avonden lang praatten de delegaties langs
elkaar heen. De CPN had als doel de bes
te manier te vinden om de communisten
weer terug in de Tweede Kamer te krijgen;
de PSP had als doel de uitslag van het refe
rendum om te zetten in een samenwerkingsakkoord; de PPR was tot op het bod
verdeeld en hoopte dat het tikken van de klok op een of andere manier tot een of
andere uitkomst zou leiden. In de PPR werden we daarbij, geloof ik, slachtoffer
van onze eigen assertiviteit. We hadden een vernieuwend politiek discussiestuk
('Groen Licht') geschreven, en ontleenden daar de gedachte aan dat we inhoudelijk
een stuk verder waren dan onze min of
meer dogmatische gesprekspartners, maar miskenden de weerstand tegen die hou
ding in onze eigen partij. We rekenden ons rijk omdat we bij de verkiezingen van 1986
twee zetels hadden gescoord (tegenover
de PSP één en de CPN nul), terwijl we in
werkelijkheid slechts 5000 stemmen meer hadden dan diezelfde PSP. Als architecten
van 'vrolijk links' en met afficheteksten 'Te
gen de verzuring in de Politiek' waanden
we ons de voorhoede van een nieuwe po
litieke cultuur die een einde zou maken aan
het tobberige en dogmatische dat links tot
dan toe had gekenmerkt. En als enige wer
kelijk groene van de drie meenden we electoraal zonder twijfel te kunnen profiteren
van de groeiende aandacht voor het milieu.
De anderen waren vergeleken met ons een
stuk minder bevoorrecht. Ze waren ideo
logisch in verwarring, zoals de PSP, of de
gevangene van een vermolmde en lang ach
terhaalde partijstructuur, zoals de CPN. Ze waren niet groen en vrolijk, zoals wij,
maar grijs en gelijkhebberig en de kiezer
links' waande de PPR
zich de voorhoede
van een nieuwe politieke cultuur die een einde zou maken
aan het tobberige en
dogmatische dat links
tot dan toe had
gekenmerkt.
gende keer belonen met de klinkende ver
kiezingsoverwinning waar we al zo lang
aanspraak op meenden te mogen maken. Als ik hier 'we' schrijf, dan bedoel ik daar
mee uitdrukkelijk ook mezelf. Ook ik vond
- een zekere zelfingenomenheid was ook
mij niet vreemd - dat we in de PPR een
ontwikkeling doormaakten waar de ande
ren jaloers op konden zijn. Ik meende echter dat die relatieve kracht het moment bij
uitstek geschikt maakte voor verdere sa
menwerking. Je kunt altijd beter vanuit relatieve kracht samengaan, dan dat je min of
meer door zwakte tot samenwerking gedwongen wordt. Ik geloofde dat we de PPR
op maximale sterkte zouden moeten bren
gen om zo van het toekomstige opgaan in
een nieuwe formatie een succesverhaal te
maken.
KRUISIGING Zoals gezegd: het lukte die maandagavond
25 april in het partijbestuur in Zwolle niet
daarvoor een meerderheid te krijgen. We vergaderden tot vlak voor de laatste trein
naar de Randstad vertrok, maar de uitkomst veranderde er niet door. De PPR
zou de onderhandelingen afbreken. Het lange doorvergaderen had nog een onaan
genaam bij-effect. Ik had de PSP-ers, die de
uitkomst van onze vergadering in Amsterdam bij Andrée van Es thuis afwachtten,
beloofd te bellen zo gauw er een uitkomst
was. De noodzaak de laatste trein te halen
maakte dat echter onmogelijk (let wel: wij spreken hier van tien jaar geleden en nee,
jongelui, er waren toen nog geen mobiele telefoons, als je in de trein zat was com
municatie met de buitenwereld onmoge
lijk).
De PSP-ers en de CPN-delegatie, met wie
ze telefonisch contact hadden gehouden, zagen dit als een sluwe poging van de PPR
om in de publiciteit het initiatief naar zich
toe te trekken en overlaadden mij de volgende ochtend, toen we elkaar volgens af-
zou ons- dat wisten we zeker- de vol- Porti; rood PPR, 6 mei /989. Brom van Opk verdedigt de breuk. Foto: Angelo Goedemondt
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 - zomer 1999 4S
46
spraak troffen op het PPR-partijbureau, met verwijten. Een vergelijkbare kruisiging voltrok zich diezelfde avond bij een groep onafhankelijken, die op uitnodiging van de onderhandelende partijen in Hoog Catharijne bijeen was om over de toekomst van de beoogde nieuwe politieke formatie te spreken. Het nieuws dat de PPR de avond ervoor gebroken had was uiteraard tot iedereen doorgedrongen en ik kreeg voor de tweede keer die dag een lading verwijten over me heen waar ik geen verweer tegen had. De volgende ochtend schreef ik het partijbestuur mijn ontslagbrief. Ik had inmiddels van mijn beide voorgangers (en goede vrienden) Wim de Boer en Janneke van der Plaat begrepen dat ze bezig waren een extra partijraad bijeen te roepen met als inzet het partijbestuur te dwingen terug te keren naar de onderhandelingstafel. Hoewel ik daar met dit partijbestuur geen heil in zag, vond ik het niet meer dan normaal dat de voorstanders van samenwerking zich niet bij de breuk neerlegden. Met mijn ontslag wilde ik voorkomen dat ik me op de partijraad, namens het partijbestuur, zou moeten keren tegen pleidooien die ik inhoudelijk steunde. Het leek me dat ik lang genoeg loyaal geweest was. Maar het liep anders. Zoals ook door Lucardie es. In hun boek wordt besproken, werd er op de ochtend van Koninginnedag in het partijbestuur net zo lang op me in gepraat tot ik ervan overtuigd was dat de partij uit elkaar zou vallen als ik inderdaad zou aftreden. In ruil voor mijn blijvende loyaliteit zou ik dan op de partijraad een voorstel mogen verdedigen voor vergaande samenwerking: programma op hoofdpunten, vergaande fractie-samenwerking in de Tweede Kamer. Het intrekken van mijn ontslagbrief was natuurlijk weinig standvastig en ik heb nooit geweten of het wel verstandig was. Achteraf gezien lijkt, zoals wel vaker als je terugkijkt, die beslissing, waar toen alles vanaf leek te hangen, slechts van zeer ondergeschikt belang voor het verdere verloop van de gebeurtenissen. Zoals van me verwacht mocht worden deed ik mijn best om op de partijraad van 6 mei de breuk te verdedigen en een meerderheid te winnen voor een gematigde vorm van samenwerking. Maar dat was too little, too late. De partijraad vond dat we terug naar de onderhandelingstafel moesten, en besloot, toen ik dat vol overtuiging weigerde (hoe kun je in zo'n situatie nog geloofwaardig en doelbewust onderhandelen?), zelf een delegatie af te vaardigen naar de besprekingen met PSP en CPN. Het partijbestuur kwam buiten spel te staan en trad alleen niet af omdat er hoe dan ook een verkiezingsdeelname moest worden
voorbereid, en omdat het met recht een finaal oordeel van het partijcongres, als hoogste partijorgaan, meende af te mogen wachten.
INVLOEDRIJK Alles raakte echter in een stroomversnel
ling. Binnen twee weken was er een akkoord voor oprichtingvan Groenlinks, dat iedereen prachtig vond. De weerstand tegen samenwerking verdween als sneeuw voor de zon. Hoe dat kwam laat zich ook tien jaar later nog moeilijk verklaren. Sommigen zeiden achteraf dat de breuk die de PPR in de onderhandelingen forceerde heilzaam had gewerkt. Daarmee kreeg die breuk achteraf de allure van een strategisch hoogstandje. Het is verleidelijk daarin te geloven, maar ik doe dat toch maar niet. Ik denk dat de plotseling naderende verkiezingen, de druk uit de achterban en de frisse blik van de nieuwe onderhandelaars uiteindelijk belangrijker waren. En toen het tij eenmaal keerde was daar natuurlijk ook de wens van de aanvankelijke tegenstanders om er bij te horen. Volharden in verkiezingsdeelname van een zelfstandige PPR was binnen enkele dagen geen optie meer. Zo ging Groenlinks met de vertrouwde coryfeeën Beekers (PPR), Brouwer (CPN) en Van Es (PSP) aan kop en Rosenmöller als veelbelovende nieuweling daarachter, als ware het de normaalste zaak van de wereld, die zomer de verkiezingen in. Een happy end dus? Niet echt, met zes zetels viel de uitslag tegen, maar ach, alle begin is moeilijk en inmiddels weten we dat de magere jaren van het begin gevolgd zijn door vette. Daarvoor is tijdens de moeizame beginperiode natuurlijk toch de basis gelegd. Toen Groenlinks er eenmaal was, werd de partij verrassend snel een eenheid. Van onmin tussen bloedgroepen was geen sprake. Ook Lucardie es. moeten dat vaststellen met hun enquêtes gehouden op congressen in 1990 (de feitelijke oprichting van de partij) en in 1995 (het eerste lustrum)- enigszins tot hun verbazing, zo lijkt het. 'Van onvrede over de invloed van deze of gene bloedgroep viel onder de respondenten weinig of niets te merken -wel van irritatie over vragen op dit gebied', zo schrijven ze in hun boek. Ook inhoudelijk waren de verschillen klein. Groot was daarentegen in 1995 de tevredenheid over het parlementaire optreden van de formatie. Maar liefst 83 procent vond het 'geslaagd'. Slechts 2% kwalificeerde het als 'vrij gebrekkig'. Wie zou zo'n partij nog weer willen verlaten? Lucardie es. concluderen dan ook: 'Na vijf jaar lijkt het fusieproces nagenoeg voltooid en kan GroenLinks als volwassen partij worden be-
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 - zomer 1999
schouwd - wel groen maar geen groentje meer.' Als een boek tien jaar na de turbulente fusieperiode verschijnt hoop je natuurlijk dat een balans wordt opgemaakt over hoe de partij er nu voorstaat. Dat biedt Verloren illusie, geslaagde fusie? niet. De vraag bijvoorbeeld of Groenlinks geworden is wat de oprichters ervan verwachtten blijft onbeantwoord. Iemand moet daar maar eens een degelijke beschouwing over schrijven. Dat zal ongetwijfeld een gemengd beeld opleveren. Is Groenlinks politiek invloedrijk? Ja. Ondogmatisch? Dat zeker ook. Inhoudelijk vernieuwend? Minder. Heeft de partij een voor buitenstaanders aantrekkelijke partijcultuur? Dat valt te bezien. Groenlinks is door de bank genomen een partij als alle anderen. Daar is, zo lang het goed gaat met die partij, ook helemaal niks mis mee. Hoe lang het goed gaat is tegenwoordig minder dan ooit voorspelbaar. De kiezer is grillig en ontrouw. Zo vindt 'ie je leuk, zo laat 'ie je weer vallen als een baksteen. De kiezer houdt nu van Groenlinks, of meer nog van Paul Rosenmöller, en de partij koestert die liefde op een volwassen manier. Het is misschien wat minder avontuurlijk en anders dan bij de oprichting werd gedacht, maar dat is waarschijnlijk maar beter ook. Aan het einde van het boek kijken de auteurs naar de toekomst. Van binnenuit de partij verwachten ze geen schokkende veranderingen. Er zijn geen grote politieke tegenstellingen en 'intern lijken zodoende de voorwaarden voor een zonnige toekomst gegeven'. De toekomst van Groenlinks hangt in belangrijke mate af van wat er buiten de partij gebeurt. Het in beginsel oneindig grote aantal mogelijkheden op dat gebied wordt gereduceerd tot vier scenario's waarvan de eerste opeens zeer actueel is: De spanningen binnen paars lopen snel verder op en Groenlinks kan na verkiezingen samen met PvdA en CDA op basis van een communitaristisch programma gaan meedoen in een kabinet dat de liberale tijdgeest moet gaan weerstaan. Laten we ons daar dan maar op voorbereiden.
Bram van Ojik was voorzitter van de PPR van I 988-1990 en Tweede Kamerlid voor
GroenLinks in I 993-1994
Verloren illusie, geslaagde fusie?, GroenLinks in historisch en politicologisch perspectief; door Paul Lucardie, Wijbrandt van Schuur, Gerrit Voerman; uitgever DSWO Press, Leiden; f 49,90
Nic en of
Sla Maak
van)(
Niet overal stuiten vluchtelingen . en migrantenorganisaties • legaal '· ••. ~.of illegaal • op dichte deuren.
In 1998 financierde XminY Solidariteitsfonds 19 kleine
projecten voor open grenzen en tegen vreemdelingenhaat:
acties van Iraniërs en Koerden tegen uitzetting, initiatieven
tegen een repressief asielbeleid, de hongerstakingen van
de witte illegalen, en acties tegen het Nederlands Blok.
Sla een bresje in Fort Europa! Maak een gift over op giro 609060
van XminY Solidariteitsfonds!
"' 0 --· a. OI ... -· ,.. " -· ,.. "' ....._ 0 ~ a. "'
Keizersgracht 132 1015 CW Amsterdam tel.: 020-627 96 61
de Helling- jaargang 12 - nummer 2 -zomer 1999 47
H et haventje van Brouwershaven. Op een hoge sokkel staat een
staatsman uit oude tijden. De mantel los om het lichaam gedrapeerd, een rolletje papier in de linkerhand en enkele boeken aan de voet. Het half opgeheven vingertje verraad zijn identiteit: de politicus en dichter Jacob 'Vadertje' Cats. Het symbool van degelijk Hollands calvinisme. Cats werd geboren in 1577 in Brouwershaven (Schouwen-Duiveland), studeerde letteren en rechten in Leiden en Orleans en verdiende een vermogen in de landwinning in Zeeuws-Vlaanderen. Hij werd aangesteld als pensionaris van eerst Middelburg en dan Dordrecht en in 1536 werd Cats raadspensionaris van Holland. Daarmee was hij een van de machtigste politici van de Republiek en gezien de positie van de Republiek in Europa een invloedrijk man in de Europese politiek. Toch wordt Cats vooral herinnerd als dichter en zedenpreker. Hij schreef over het huwelijk en het gezin en bovenal over de liefde en de seksuele zeden. Cats staat bekend om zijn braafheid en netheid maar zijn werk gaat vooral ook over zijn eigen worsteling met de verleidingen des levens. Over de amoureuze activiteiten in zijn jeugd dicht hij later: 'Mijn aert was van der jeught genegen om te mallen, En 't vrouwelijek geslacht dat heeft mij wel bevallen'. Zijn contacten met meisjes ' ... smaeckten naer het hof en oock naer geyle min.' De hoogleraar 17de eeuwse literatuur Kalff schrijft begin deze eeuw over Cats: 'Zijn gansche lange leven
AT
heeft hij strijd moeten voeren tegen een vroegtijdig overprikkelde zinnelijkheid, waartegen hij zich dikwijls vergeefs tracht te verzetten, waartegen hij hulp zoekt bij zijn werk, in de poëzie, in het gebed.' Dikwijls niet tevergeefs: zijn grote jeugdliefde zag Cats voor het eerst in de kerk maar hij trouwde niet met haar omdat haar vader bankroet ging. Cats huwde een godsvruchtige vrouw die bovenal de Bijbel las. Naast gelovig was Cats ook een voorzichtige man. Tot ver na zijn dood was Cats zeer populair bij de burgerij. In de literaire wereld was men veel minder enthousiast, men vond zijn werk langdradige rijmelarij met een knullig ritme. In de tweede helft van de negentiende eeuw maakten Potgieter en Busken Huet korte metten met Cats vanwege zijn burgerlijke moraal en middelmatigheid. 'Met zijn leuterlievende vroomheid en keutelachtige poëzie heeft hij onnoemelijk veel kwaad gesticht', zo schreef Busken Huet. Voorzichtigheid kenmerkte Cats ook in zijn politieke activiteiten. Als raadspensionaris opereerde hij in de schaduw van stadhouder Frederik Hendrik, die hij beschouwde
als het hoofd van de staat. Heel anders d1 zijn voorganger Van Oldenbarnevelt, die, een machtsstrijd met de Oranjes ten onar ging en in 1619 werd onthoofd. Of zijn o~ volger Johan de Witt die in 1672 publiek lijk werd vermoord. Cats zag zich zelf al als ambtenaar. Politici moesten in zijn ogen niet te slim zijn, geen hoogvliegers, dat gaf alleen maar machiavellistische nar~ heid. Cats was een grootmeester in het plooien en schikken. Hij is een symbool orde, degelijkheid en consensus, kortom bekende Hollandse deugden van goed rEJ"<! meesterschap en geen onbezonnen dade 'Haastige spoet is se/den goet', is een van ll~
bekendste uitspraken. Bij nader inzien is Cats nog verrassend actueel. In 1652 trok hij zich op 73-jarige leeftijd 1
rug uit de politiek en ging wonen op zi jn landgoed Sorgvliet. Het landhuis is nog steeds in gebruik, nu als Catshuis, de ambtswoning van de minister-president. ijj geest van Cats waart er nog steeds rond drie eeuwen continuïteit in voorzichtighci:
Ivo Kuypers, foto Pieter Honhoff