Onderzoek naar de betrokkenheid bij bedrijfsinbraken in de ... · 4 Samenvatting Dit onderzoek in...
Transcript of Onderzoek naar de betrokkenheid bij bedrijfsinbraken in de ... · 4 Samenvatting Dit onderzoek in...
Mobiel banditisme Onderzoek naar de betrokkenheid bij bedrijfsinbraken in
de politieregio IJsselland
Auteur: Jorike Franssen
Vrije Universiteit Faculteit der rechtsgeleerdheid
Afstudeerrichting Criminologie
November 2007
Begeleiding:
Jasper van der Kemp (VU)
Guillaume Beijers (VU)
Wouter de Wit (Politie IJsselland)
1
Inhoudsopgave
Voorwoord .........................................................................................................................3
Samenvatting .....................................................................................................................4
1. Inleiding..........................................................................................................................6
2. Mobiel banditisme en bedrijfsinbraken ......................................................................8
2.1 Wat is mobiel banditisme? ........................................................................................8
2.2 Omvang en ontwikkeling van mobiel banditisme...................................................11
2.3 Aard van het mobiel banditisme uit Polen en Litouwen .........................................14
2.4 Bedrijfsinbraken en zijn daders ...............................................................................16
2.4.1 De Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven; omvang en ontwikkeling van bedrijfsinbraken in Nederland...................................................................................16
2.4.2 Kenmerken en werkwijzen van bedrijfsinbrekers ............................................17
2.4.3 Samenplegen en dadermobiliteit bij bedrijfsinbraken......................................19
3. Theoretisch kader........................................................................................................22
3.1 Criminologische theorieën ......................................................................................22
3.2 Criminologische theorieën toegepast op mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken.............................................................................................................24
3.3 Criminologische theorieën over een toenemende dadermobiliteit ..........................28
4. Onderzoeksopzet .........................................................................................................30
4.1 Vraagstelling ...........................................................................................................30
4.2 Operationalisatie van begrippen..............................................................................32
3.3 Informatiebronnen en analysemethoden..................................................................35
5. Aard, omvang en ontwikkeling van de bedrijfsinbraken in IJsselland..................43
5.1 Omvang en ontwikkeling van het aantal bedrijfsinbraken in IJsselland in de periode 1998-2006.........................................................................................................43
5.3 Aard van de bedrijfsinbraken gepleegd in 2006......................................................45
6. Daders van bedrijfsinbraken in IJsselland ...............................................................52
6.1 Oplossingspercentage van bedrijfsinbraken............................................................52
6.2 Algemeen beeld van de daders van bedrijfsinbraken..............................................53
6.3 Mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken in IJsselland..............................................56
2
6.3.1 Omvang en ontwikkeling van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken ...........56
6.3.2 Kenmerken van verdachten van mobiel banditisme en mobiele bendes..........58
6.3.3 Aard van de inbraken gepleegd door mobiel banditisme en verschillen met inbraken gepleegd door andere daders ......................................................................62
6.2.4 Informatie Gestuurde Politie opdracht mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken.........................................................................................................71
7. Discussie .......................................................................................................................74
7.1 Bespreking van de onderzoeksresultaten ................................................................74
7.2 Beperkingen van het onderzoek ..............................................................................80
8. Conclusie ......................................................................................................................83
9. Aanbevelingen voor verder onderzoek......................................................................84
Literatuur.........................................................................................................................86
Bijlagen.............................................................................................................................90
1. IGP Opdracht mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken..............................................90
2. Dia van IGP Opdracht zoals getoond tijdens briefings .............................................91
3. Tabellen .....................................................................................................................92
3
Voorwoord
Voor u ligt de scriptie waarmee ik de studie criminologie aan de Vrije Universiteit in
Amsterdam afrond. De scriptie vormt het resultaat van een onderzoek dat is uitgevoerd in
opdracht van de regiopolitie IJsselland.
Tegelijkertijd met het uitvoeren van mijn onderzoek is er ook door Ilze Hondshorst een
onderzoek verricht naar bedrijfsinbraken in IJsselland. Mijn onderzoek is vooral gericht op
de daders van bedrijfsinbraken, en meer specifiek op mobiele bendes als daders, terwijl haar
onderzoek zich met name richt op het effect van beveiligingsmaatregelen op het aantal
bedrijfsinbraken in IJsselland.
Onze onderzoeken overlappen elkaar wat betreft de omvang en ontwikkeling van de
bedrijfsinbraken en de aard van de bedrijfsinbraken in 2006. Het verzamelen van de data,
bestaande uit het bestuderen van duizenden BPS registraties van bedrijfsinbraken, hebben
wij grotendeels gezamenlijk uitgevoerd.
Mijn dank gaat uit naar mijn begeleiders bij de politie IJsselland, Wouter de Wit, Eddy
Klein Hofmeijer en Ton van de Griendt, en mijn begeleiders aan de Vrije Universiteit,
Jasper van der Kemp en Guillaume Beijers. Hen allen wil ik bedanken voor de begeleiding,
het commentaar en het meedenken tijdens het onderzoek.
In het bijzonder wil ik alle politiemedewerkers van de noodhulp bedanken die ik tijdens de
nachtdienst heb belast met mijn IGP opdracht en ook Harm Winters en Macit Kocak van de
infodesk die hebben geholpen bij respectievelijk het opstellen en verwerken van de
resultaten van de IGP opdracht.
De regiopolitie IJsselland in het algemeen wil ik tot slot bedanken voor de kans kennis te
kunnen maken met de politieorganisatie en het mogelijk maken van dit onderzoek.
Jorike Franssen
Zwolle, november 2007
4
Samenvatting
Dit onderzoek in opdracht van de politieregio IJsselland geeft inzicht in de aard, omvang en
ontwikkeling van de (daders van) bedrijfsinbraken in IJsselland. De aandacht gaat in het
bijzonder uit naar de betrokkenheid van mobiele bendes bij bedrijfsinbraken in IJsselland.
Met dit onderzoek wordt de volgende hoofdvraag beantwoord: Zijn er in de politieregio
IJsselland mobiele bendes betrokken bij bedrijfsinbraken en, zo ja, zijn er verschillen met
andere daders van bedrijfsinbraken in IJsselland?
Er bestaan verschillende definities van mobiel banditisme. Bij mobiel banditisme wordt vaak
gedacht aan bendes uit het buitenland en meer specifiek uit Oost-Europa. Dit onderzoek
heeft echter ook betrekking op mobiel banditisme uit Nederland. Er wordt gekozen voor de
volgende definitie van mobiel banditisme: Van mobiel banditisme is sprake wanneer twee of
meer daders gezamenlijk vermogensmisdrijven plegen in een gebied waarin ze geen vaste
woon- of verblijfplaats hebben.
Een probleem met deze definitie is dat hiermee de grote mobiliteit van mobiele bendes niet
gegarandeerd wordt. In het belang van de opsporing is hier echter toch voor gekozen. Om
enigszins rekening te houden met dit probleem wordt bij de operationalisatie van het begrip
mobiel banditisme de extra voorwaarde gesteld dat de verdachten hun woon- of
verblijfplaats op meer dan 20 kilometer van de pleegplaats moeten hebben.
De aard, omvang en ontwikkeling van de bedrijfsinbraken in IJsselland wordt bepaald aan
de hand van de BPS registraties van bedrijfsinbraken. Hiernaast wordt een IGP opdracht
uitgezet waarin aan de noodhulpdiensten van alle teams wordt gevraagd tijdens te
nachtdienst op zoek te gaan naar verdachte situaties op en rondom de bedrijventerreinen.
Uit het onderzoek komt het volgende naar voren. In de politieregio IJsselland is het aantal
bedrijfsinbraken in 2006 gedaald ten opzichte van 1998. Deze daling is niet significant, wat
waarschijnlijk wordt veroorzaakt door uitschieters in 2001 en 2002. Vanaf 2002 tot en met
2006 is het aantal bedrijfsinbraken wel significant gedaald.
Uit de BPS registraties van bedrijfsinbraken blijkt dat er mobiele bendes bij bedrijfsinbraken
in IJsselland betrokken zijn, maar dat de omvang van hiervan niet erg groot is. Van alle
bedrijfsinbraken met tenminste één verdachte werd over de periode 1999 – 2006 11,7
procent van door een mobiele bende gepleegd. In totaal gaat het om 103 bedrijfsinbraken
5
met een mobiele bende als dader. De omvang van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken
laat geen duidelijke stijging of daling zien. Hoewel op basis van de geluiden uit de politiek
en media wordt verwacht dat mobiel banditisme toeneemt, spreken de resultaten van dit
onderzoek dit tegen. Opvallend is tevens dat veruit de meeste verdachten (en mobiele
bendes) uit Nederland afkomstig zijn. Het idee dat mobiel banditisme uit Oost-Europa een
groot probleem is wordt dus niet door de onderzoeksresultaten bevestigd.
Naast de bevinding dat mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken weinig voorkomt verschillen
de inbraken gepleegd door mobiele bendes en andere daders weinig van elkaar. Er wordt een
significant verschil gevonden in de manier van binnendringen. Daarnaast bestaat er een
significant verband tussen de pleeggemeente, in de zin van stad of platteland, tussen de
bedrijfsinbraken gepleegd door de verschillende soorten daders.
De resultaten van de IGP opdracht geven geen indicatie voor de aanwezigheid van mobiele
bendes op en rondom bedrijventerreinen in IJsselland die erop uit zijn bedrijfsinbraken te
plegen.
Geconcludeerd wordt dat de politieregio IJsselland zich op grond van de resultaten van dit
onderzoek weinig zorgen hoeft te maken voor wat betreft zowel de ontwikkeling van de
bedrijfsinbraken in de regio als over de aard, omvang en ontwikkeling van mobiele bendes
die bij bedrijfsinbraken betrokken zijn.
De volgende aanbevelingen voor verder onderzoek worden gedaan:
- In onderzoek naar mobiel banditisme daders betrekken die in meerdere
politieregio’s voorkomen voor een bepaald delict.
- Het onderzoek meer algemeen richten op alle bij de politie bekende daders die onder
de definitie van mobiel banditisme vallen en niet beperken tot alleen daders van
bedrijfsinbraken.
- De afzonderlijke invloed van de factoren samenplegen en een grote dadermobiliteit
onderzoeken op verschillen tussen daders en de inbraken die zij plegen.
- Onderzoek doen naar verschillen tussen bedrijfsinbraken met en zonder verdachte.
- Verschillen tussen daders onderzoeken voor meer andere en specifieke aspecten van
een inbraak.
- Voor onderzoek naar mobiel banditisme gebruik maken van andere bronnen naast
politieregistraties.
6
1. Inleiding
Op verschillende plaatsen in Nederland bestaat er de afgelopen jaren een toenemende
bezorgdheid over het fenomeen mobiel banditisme. De zorg betreft voornamelijk bendes die
vanuit Oost-Europa naar Nederland komen om zich hier bezig te houden met snelle en
relatief eenvoudige criminaliteit. Mobiel banditisme uit Oost-Europa wordt in 2004 in het
Nationaal Dreigingsbeeld bestempeld als een potentiële dreiging1 (Dienst Nationale
Recherche Informatie (DNRI), 2004b). In 2005 worden er meerdere kamervragen gesteld
waarin kamerleden hun zorg uitspreken over een mogelijke toename van het aantal bendes
uit Oost-Europa dat in Nederland vermogensdelicten pleegt (TK, 2005/06, nr. 202; TK,
2005/06, nr. 395). Ook in de media verschijnen berichten over mobiel banditisme uit Oost-
Europa als opkomende trend (Huisman, 2007; Telegraaf, 2007).
Het beeld dat door de politiek en de media van mobiel banditisme wordt geschetst heeft
vooral betrekking op mobiele bendes afkomstig uit het buitenland, en dan met name bendes
afkomstig uit Oost-Europa. De bendes komen tijdelijk naar Nederland, plegen hier enkele
misdrijven en keren vervolgens snel terug naar het land van herkomst om eventueel later
weer terug te komen voor het plegen van criminaliteit. De mobiele bendes plegen
verschillende soorten vermogensmisdrijven. Als verklaring voor de opkomst van het
fenomeen mobiel banditisme wordt de recente EU-uitbreiding genoemd en meer in het
algemeen de internationalisering (Huisman, 2007; Van Eeghen, 2007).
De politie IJsselland heeft behoefte aan meer inzicht in zowel dit mobiel banditisme uit het
buitenland als inzicht in mobiele bendes die vanuit andere delen van Nederland, met name
vanuit de randstad, naar de politieregio IJsselland komen om misdrijven te plegen. De vraag
vanuit de politie IJsselland wijkt in die zin dus af van het bestaande beeld van mobiel
banditisme uit Oost-Europa. Meer specifiek is men geïnteresseerd in de eventuele
betrokkenheid van mobiele bendes bij het delict bedrijfsinbraken in IJsselland.
Voor de politie IJsselland is het van belang inzicht te hebben in de mate waarin mobiele
bendes betrokken zijn bij bedrijfsinbraken, omdat de opsporing van mobiele bendes om een
andere aanpak vraagt dan de opsporing van andere daders van bedrijfsinbraken. Dit omdat
de mobiele bendes vaak in verschillende politieregio’s actief zijn en de daders na het plegen
van een delict snel weer uit de politieregio verdwijnen.
1 Een potentiële dreiging is een crimineel verschijnsel waarvan niet duidelijk is in welke omvang het zich de komende vijf jaar zal manifesteren, maar dat, indien het zich daadwerkelijk voordoet, naar verwachting ernstige gevolgen zal hebben voor de Nederlandse samenleving (DNRI, 2004b).
7
Voor de politie IJsselland speelt tevens een rol dat er een project gaande is betreffende
intelligent cameratoezicht op bedrijventerreinen in de regio. Hoewel dit project niet primair
is gericht op de bestrijding van bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes, wordt er wel
degelijk het een en ander van verwacht voor wat betreft de signalering en opsporing van
mobiele bendes die bedrijfsinbraken (willen) plegen. De intelligente camera’s op de
bedrijventerreinen registreren kentekens van in- en uitgaande voertuigen. Wanneer een
voertuig, waarvan niet is vastgesteld dat het met een legitiem doel zoals werk op het terrein
aanwezig is, op afwijkende tijdstippen de camera’s passeert levert dit een verdachte situatie
op. Het kenteken kan door de politie vervolgens worden gekoppeld aan de kentekens die
door camera’s worden geregistreerd die op andere plaatsen, zoals autosnelwegen, reeds
aanwezig zijn (Aalbersberg, 2006). Duidelijk mag zijn dat cameratoezicht op deze manier
uitermate geschikt is om juist mobiele bendes te signaleren.
Allereerst is het van belang antwoord te geven op de vraag of er mobiele bendes betrokken
zijn bij bedrijfsinbraken. Wanneer blijkt dat dit het geval is, is het vervolgens belangrijk te
weten of er verschillen zijn met bedrijfsinbraken die door andere daders worden gepleegd.
Dit om te bepalen of het mobiel banditisme ten opzichte van andere daders die
bedrijfsinbraken plegen een hogere prioriteit verdient. De hoofdvraag van dit onderzoek
luidt daarom als volgt: Zijn er in de politieregio IJsselland mobiele bendes als daders
betrokken bij bedrijfsinbraken en, zo ja, zijn er verschillen met de andere daders van
bedrijfsinbraken in IJsselland?
Omdat er binnen de politie IJsselland geen duidelijk beeld bestaat van de aard, omvang en
ontwikkeling van de bedrijfsinbraken in IJsselland, bestaat ook een deel van dit onderzoek
uit het in kaart brengen van de bedrijfsinbraken in IJsselland.
De opbouw van dit rapport ziet er als volgt uit. Allereerst wordt in hoofdstuk 2 een
beschrijving gegeven van mobiel banditisme en van bedrijfsinbraken. Hoofdstuk 3 bevat een
theoretische beschouwing over het fenomeen mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken. In
hoofdstuk 4 wordt de opzet van dit onderzoek beschreven. Hoofdstuk 5 en 6 vormen de kern
van deze scriptie met respectievelijk de onderzoeksresultaten voor wat betreft de aard,
omvang en ontwikkeling van de bedrijfsinbraken in IJsselland en de daders van
bedrijfsinbraken en meer specifiek mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken. De scriptie wordt
afgesloten met een discussie, waarin de onderzoeksresultaten worden besproken, gevolgd
door een conclusie en enkele aanbevelingen voor verder onderzoek.
8
2. Mobiel banditisme en bedrijfsinbraken
In dit hoofdstuk wordt bekeken wat er bekend is over mobiel banditisme en (daders van)
bedrijfsinbraken. De beschikbare literatuur over mobiel banditisme betreft echter enkel
mobiele bendes afkomstig uit het buitenland en niet binnenlands mobiel banditisme.
Allereerst wordt in paragraaf 2.1 bekeken wat er precies onder mobiel banditisme wordt
verstaan. In paragraaf 2.2 komt de omvang en ontwikkeling van mobiel banditisme aan de
orde, voorzover hierover in de literatuur iets bekend is. In paragraaf 2.3 wordt een
beschrijving gegeven van de aard van het mobiel banditisme afkomstig uit Polen en
Litouwen. Tot slot wordt in paragraaf 2.4 ingegaan op zowel de aard, omvang en
ontwikkeling van bedrijfsinbraken als op de kenmerken van de daders die deze
bedrijfsinbraken plegen en de werkwijzen die zij hanteren. Meer specifiek wordt ook
ingegaan op samenplegen en de dadermobiliteit bij bedrijfsinbraken.
2.1 Wat is mobiel banditisme?
In de literatuur bestaan een aantal definities van mobiel banditisme welke onderling aardig
overeen komen, maar ook op een aantal punten verschillen. In deze paragraaf wordt aan de
hand van de bestaande definities van mobiel banditisme een definitie van mobiel banditisme
geformuleerd die bruikbaar is voor dit onderzoek.
Volgens de Dienst Nationale Recherche Informatie (DNRI) (2004a) is er sprake van
banditisme wanneer verdachtencombinaties2 twee of meer roofdelicten3 plegen. Dit is een
definitie van banditisme en niet van mobiel banditisme, waardoor niets wordt gezegd over
juist het mobiele aspect van banditisme.
In het eindrapport van het Project Polaris (Van der Laan & Weenink, 2005, p. 17) wordt
mobiel banditisme gedefinieerd als; “criminele samenwerkingsverbanden4 die vanuit het ene
land (het bronland) op en neer reizen naar een of meerdere andere landen (doellanden) om
daar roofcriminaliteit te plegen of te beramen”.
2 Wanneer twee of meer personen worden verdacht van betrokkenheid bij een misdrijf, dan vormen zij een verdachtencombinatie in relatie tot dat misdrijf. 3 Bij roofdelicten heeft de DNRI het over misdrijven waarbij sprake is van roof van geld en goederen, zoals overvallen, inbraken en winkeldiefstallen. 4 De term ‘criminele samenwerkingsverbanden’ wordt door Van der Laan & Weenink niet nader gedefinieerd.
9
De Belgische Federale regering heeft het niet over mobiel banditisme, maar over
rondtrekkende dadergroepen. Zij definiëren deze als volgt; “een vereniging van misdadigers
die:
• seriematig gepleegde woninginbraken, of inbraken in bedrijven en handelszaken,
waaronder ramkraken, of ladingdiefstallen of diefstallen van identiteitsdocumenten in
openbare diensten en administraties pleegt,
• waarvan de leden hoofdzakelijk afkomstig zijn uit de voormalige Oostbloklanden, en
• die opereren of aangestuurd worden vanuit de grote steden of het buitenland, en
• die een belangrijk aantal feiten op een groot gedeelte van het grondgebied pleegt”
(Belgische Federale regering, 2004, p. 21).
Dit is een erg uitgebreide definitie, maar ook vaag doordat het termen bevat die niet nader
zijn gedefinieerd waardoor het niet duidelijk is wie er wel en niet onder vallen. Hoeveel is
bijvoorbeeld ‘een belangrijk aantal feiten’ en hoe groot is een ‘groot gedeelte van het
grondgebied’.
Een element dat in bovenstaande definities naar voren komt is dat het bij mobiel banditisme
gaat om vermogensmisdrijven. Ook het delict dat in dit onderzoek bekeken wordt,
bedrijfsinbraak, is een vermogensmisdrijf.
Een tweede element dat in alle hiervoor genoemde definities naar voren komt is het feit dat
het niet gaat om individuele daders, maar om meerdere daders. Dit wordt in de hiervoor
genoemde definities achtereenvolgens aangeduid met verdachtencombinaties, criminele
samenwerkingsverbanden en dadergroepen. Voor dit onderzoek wordt de voorwaarde aan
mobiel banditisme gesteld dat het moet gaan om twee of meer personen die samen
misdrijven plegen. Dit omdat er in geval van een bende geen sprake is van een individuele
dader, maar ook niet op voorhand kan worden vastgesteld uit hoeveel personen een mobiele
bende wel bestaat. De personen moeten samen misdrijven plegen, wanneer zij samen andere
activiteiten verrichten dan het voorbereiden, plegen of achteraf afhandelen van een misdrijf,
vormen zij dus geen mobiele bende.
Tot slot moet het mobiele aspect van de bendes in de definitie naar voren komen. Zowel
door de Belgische Federale regering als door Polaris wordt in dit verband het landgrens
overschrijdende karakter van mobiel banditisme genoemd. Men heeft het over reizende of
rondtrekkende daders die voornamelijk afkomstig zijn uit Oost-Europa. In dit onderzoek
wordt echter niet alleen naar landgrens overschrijdend mobiel banditisme gekeken, maar ook
naar binnenlandse mobiele bendes. Door een aantal auteurs wordt het mobiele aspect van
10
mobiel banditisme aangeduid door te spreken over daders die geen vaste woon- of
verblijfplaats hebben (Ponsaers, 2004; Huisman & Van der Laan, 2005; Bruinsma, 2004).
Echter, de daders kunnen wel degelijk een vaste woon- of verblijfplaats hebben, alleen niet
in het gebied waarin ze misdrijven plegen. De Landelijke Criminaliteitskaart 2005 spreekt in
dit verband over niet-ingezetenen (Emmett, De Miranda, Nieuwenhuis, Sikkema & Van
Tilburg, 2006). Het gaat dan om verdachten die niet staan ingeschreven in een Nederlandse
gemeente. Dit onderzoek heeft echter betrekking op zowel buitenlands mobiel banditisme
als mobiele bendes uit Nederland. Voor mobiel banditisme uit Nederland gaat het dan om
daders die niet staan ingeschreven in een gemeente in een bepaalde politieregio of een ander
afgebakend gebied. Het probleem hierbij is dat dit niet per definitie betekent dat deze ook
een lange afstand hebben moeten afleggen om het misdrijf te plegen. Dit geldt voor daders
uit gemeenten die net buiten de politieregio vallen en bedrijfsinbraken plegen in een
gemeente net binnen de politieregio, vlak bij hun woon- of verblijfplaats.
Dit probleem is er niet wanneer wordt gekozen voor de voorwaarde dat er sprake moet zijn
van een bepaalde minimale reisafstand van de woon- of verblijfplaats tot de pleegplaats van
het delict, wil er sprake zijn van mobiel banditisme. Hier wordt echter niet voor gekozen,
omdat het voor de opsporing juist van belang is inzicht te krijgen in de daders van
bedrijfsinbraken die niet uit een bepaalde politieregio afkomstig zijn. De informatie die de
politie heeft over de criminaliteit gepleegd in haar regio betreft vooral informatie over
daders die binnen de politieregio wonen of verblijven, er is minder informatie over daders
van buiten de regio. De politie richt zich bij de opsporing van strafbare feiten dan ook
voornamelijk op daders binnen de eigen politieregio. Wanneer zou blijken dat een belangrijk
deel van de criminaliteit wordt gepleegd door daders van buiten de politieregio betekent dit
dat de opsporing van deze daders het beste bovenregionaal kan worden georganiseerd of dat
er moet worden gezocht naar andere middelen om deze daders op te sporen.
Ondanks dat in dit onderzoek niet wordt gekozen voor enkel een minimale afstand van
woon- of verblijfplaats tot de pleegplaats van een delict, wordt er wel enigszins rekening
gehouden met het probleem dat er mogelijk daders tussen zitten die erg dicht bij huis
misdrijven plegen. Van de daders van buiten de regio zijn de daders die niet ver buiten de
regio wonen waarschijnlijk het makkelijkst op te sporen. Daders die zich geografisch gezien
niet ver van huis bevinden, maar wel in een andere politieregio dan die waarin hun
woonplaats ligt, zijn bijvoorbeeld wel bekend bij mensen die net wel in de betreffende
politieregio wonen of bij agenten in dat gebied. Omdat deze daders die wel dicht bij huis,
11
maar net buiten een bepaalde politieregio, misdrijven plegen, minder in de weg staan bij het
opsporingsbelang, wordt ervoor gekozen deze daders niet tot mobiel banditisme te rekenen.
Er wordt voor gekozen het mobiele aspect van de bendes te definiëren als daders die
misdrijven plegen in een gebied waarin ze geen vaste woon- of verblijfplaats hebben. Dit
gebied wordt niet uitsluitend door de kunstmatige grenzen van een politieregio bepaald,
maar wordt iets breder gezien in de zin dat ook daders van net buiten die regio tot dit
‘gebied’ worden gerekend.
De literatuur omtrent mobiel banditisme overziend wordt in dit onderzoek gekozen voor de
volgende definitie van mobiel banditisme: Van mobiel banditisme is sprake wanneer twee of
meer daders5 gezamenlijk vermogensmisdrijven plegen in een gebied waarin ze geen vaste
woon- of verblijfplaats hebben.
2.2 Omvang en ontwikkeling van mobiel banditisme
In deze paragraaf komt de omvang van mobiel banditisme aan de orde en de eventuele
veranderingen die zich daar de afgelopen jaren in hebben voorgedaan.
Niet alleen in Nederland maakt men zich zorgen over een eventuele opkomst van mobiel
banditisme uit het buitenland. In Duitsland en België heeft mobiel banditisme reeds een
hoge prioriteit bij opsporingsinstanties (Klerks & Kop, 2007). In België is de bestrijding van
rondtrekkende dadergroepen opgenomen als een van de prioriteiten in het Nationaal
Veiligheidsplan. Er is sprake van een stijging van een aantal vermogensdelicten, welke voor
een deel wordt toegeschreven aan rondtrekkende dadergroepen. Voor de jaren 2000 tot en
met 2003 werd geschat dat 20 tot 25 procent van de inbraken en 20 tot 30 procent van de
ramkraken die in België werden gepleegd waren toe te schrijven aan rondtrekkende
dadergroepen uit Oost-Europa (Dupuis, 2004).
Over de omvang van het buitenlands mobiel banditisme in Nederland bestaan geen cijfers.
De laatste jaren hebben binnen de politie een aantal operationele onderzoeken op
buitenlands mobiel banditisme gelopen, waaronder Rameta6 en Polaris7. Rameta was gericht
5 Waar over ‘daders’ wordt gesproken kan in plaats hiervan ook ‘verdachten’ worden gelezen, deze termen worden door elkaar gebruikt. 6 Rameta-team staat voor RAMkraken – ETAlageteam.
12
op het opsporen van Poolse ramkraakgroepen en Polaris op mobiel banditisme uit Polen en
Litouwen. Met het opstarten van deze onderzoeken lijkt het erop dat het mobiel banditisme
afkomstig uit deze landen een groeiend probleem is. In ruim een jaar, van oktober 2003 tot
eind 2004 zijn er door Polaris in ieder geval 38 Poolse en Litouwse criminele
samenwerkingsverbanden bekend geworden die structureel vermogensdelicten pleegden. In
totaal ging het om 2.333 Polen en 845 Litouwers. In totaal konden er in de
onderzoeksperiode door Polaris 376 delicten in verband worden gebracht met mobiele
bendes. Hieronder waren 180 auto-inbraken, 15 autodiefstallen, 53 winkeldiefstallen in
georganiseerd verband, 9 ramkraken, 3 overvallen en 116 incidenten met vals geld. Deze
aantallen vormen een ondergrens voor de omvang van het aantal mobiele bendes in
Nederland, omdat deze cijfers van Polaris alleen betrekking hebben op de 9 noordoostelijke
politieregio’s8 die gezamenlijk in oppervlakte ruim de helft van Nederland beslaan (Van der
Laan & Weenink, 2006).
Er zijn verschillende indicatoren die iets kunnen zeggen over de ontwikkeling van de
aanwezigheid van buitenlandse mobiele bendes in Nederland.
Een eerste indicator is het deel van de totale verdachtenpopulatie in Nederland dat uit het
buitenland afkomstig. Van 1998 tot 2003 bestond 5 procent van de totale
verdachtenpopulatie in Nederland uit verdachten die niet ingeschreven stonden in een
Nederlandse gemeente. Het grootste deel bestaat uit West-Europeanen en daarna uit
personen uit Centraal en Oost-Europa9 (Van der Laan & Weenink, 2005). Van 1996 tot 2003
is het aantal Centraal en Oost- en Zuidoost-Europese10 verdachten in Nederland gestegen.
Zij zijn in relatief sterke mate betrokken bij vermogensdelicten zonder geweld. Deze stijging
van verdachten is groter dan de stijging van het aantal personen uit deze landen dat zich in
deze periode in Nederland heeft gevestigd. Opvallend sterk gestegen zijn het aantal
verdachten uit de voormalige Sovjet-Unie, Polen en Bulgarije (Dienst Nationale Recherche
Informatie 2004a, p. 130). Er is dus sprake van een toename van criminele activiteiten door
niet in Nederland woonachtige personen, wat een stijging van mobiel banditisme
7 Polaris was een samenwerkingsverband tussen de Unit Noord- en Oost-Nederland van de Nationale Recherche, de Koninklijke Marechaussee, de Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland en de negen noordoostelijke politiekorpsen. 8 De 9 noordoostelijke politieregio’s zijn; Groningen, Friesland, Drenthe, IJsselland, Gelderland-Midden, Noord en Oost-Gelderland, Gelderland-Zuid, Twente en Flevoland. 9 Onder Centraal en Oost-Europese landen vallen; Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slowakije, Tsjechië, Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Moldavië, Oekraïne, Rusland, Wit-Rusland. 10 Onder Zuidoost Europese landen vallen: Albanië, Bulgarije, Roemenië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Servië Montenegro, Macedonië en Slovenië, Cyprus en Malta.
13
aannemelijk maakt, zeker gezien het feit dat deze verdachten voornamelijk
vermogensdelicten zonder geweld plegen.
Ten tweede wordt gekeken naar criminele samenwerkingsverbanden waarbij personen uit
Oost-Europa betrokken zijn. Dit omdat mobiele bendes met een zekere georganiseerdheid te
werk gaan en ze in principe een samenwerkingsverband vormen tussen minimaal twee
personen. Het aantal personen uit Oost-Europa dat betrokken is bij criminele
samenwerkingsverbanden is van 2000 tot 2003 sterk toegenomen, wat kan wijzen op een
stijging van het mobiel banditisme gepleegd door personen uit Oost-Europa. Hun aandeel op
het totaal aantal verdachten bij criminele samenwerkingsverbanden is met 10 procent in
2003 echter nog steeds niet heel groot (DNRI 2004c).
Tot slot kan worden gekeken naar de delicten die aan mobiel banditisme kunnen worden
gerelateerd11. Hierin is in de periode 1998 tot 2003 geen opvallende stijging te zien (Van der
Laan & Weenink, 2005). Dit is opmerkelijk, aangezien de hiervoor besproken indicatoren
wel wijzen op een stijging van het mobiel banditisme. Wellicht speelt het een rol dat het om
vormen van veelvoorkomende criminaliteit gaat en dat andere daders dan mobiele bendes de
trend bepalen.
Over zowel de omvang als de ontwikkeling van het binnenlands mobiel banditisme is weinig
bekend. Het fenomeen mobiel banditisme, in de zin van dadergroepen die al stelend door
Europa trekken, bestaat al eeuwen en is dus niet geheel nieuw (Verhoeven, 2005). Een
eventuele recente stijging van mobiel banditisme is mogelijk te verklaren door het feit dat
mensen steeds mobieler zijn geworden. Wiles en Costello (2000) onderzochten of er sprake
is van een toegenomen dadermobiliteit. Ze maakten een vergelijking tussen de afstand
tussen woon- en pleegplaats bij inbraken gepleegd in Sheffield in 1966 en inbraken gepleegd
in 199512. Hieruit bleek de mobiliteit van inbrekers in 1995 te zijn toegenomen ten opzichte
van 1966. Echter het gaat slechts om een stijging van de dadermobiliteit van enkele
kilometers, terwijl bij mobiel banditisme veel grotere afstanden van de woon- tot de
pleegplaats worden afgelegd.
In dit verband is het opvallend dat de percentages delicten gepleegd in Sheffield door
inwoners en niet-inwoners tussen 1966 en 1995 gelijk zijn gebleven. De toename van de
dadermobiliteit is dus niet toe te schrijven aan een stijging van het aantal daders dat van
buiten naar Sheffield komt om delicten te plegen (Wiles & Costello, 2000).
11 Deze delicten zijn; series auto-inbraken, autodiefstallen, winkeldiefstallen in georganiseerd verband, ramkraken, overvallen en het in omloop brengen van vals geld. 12 Het betreft alle soorten inbraken, in woningen, in bedrijven en in andere gebouwen.
14
De stijging van de dadermobiliteit is dus niet zodanig dat deze ook wijst op een stijging van
het mobiele banditisme. Wel maken de factoren die ten grondslag liggen aan een stijging
van de mobiliteit van mensen, het natuurlijk ook voor mobiele bendes makkelijker grote
afstanden af te leggen.
2.3 Aard van het mobiel banditisme uit Polen en Litouwen
In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de aard van het mobiel banditisme
afkomstig uit Polen en Litouwen op basis van de informatie uit de onderzoeken Rameta en
Polaris.
Rameta: Poolse ramkraakgroepen
Van augustus 1999 tot mei 2002 heeft het Rameta-team gefunctioneerd (Grevink, 2004). Dit
was een samenwerkingsverband tussen politieregio’s met als doel de bestrijding van Poolse
ramkraakgroepen. Een ramkraak is een specifieke manier om bij bedrijven in te breken. Een
ramkraak is “een diefstal, al dan niet tezamen en in vereniging gepleegd, door middel van
braak en/of verbreking, waarbij gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld een auto om een
(glazen) pui, muur, deur e.d. te rammen” (Grevink, 2004 p. 5).
De Poolse ramkraakgroepen plegen voornamelijk ramkraken op juweliers, foto- en
hifispeciaalzaken. De ramkraakgroepen beperken zich niet alleen tot ramkraken, er worden
door hen ook overvallen en/of inbraken op opticiens en tandartspraktijken, auto-inbraken en
autodiefstallen gepleegd. Deze delicten worden in Nederland gepleegd. Polen dient
voornamelijk als thuisbasis en afzetmarkt. De meeste Poolse ramkrakers zijn afkomstig uit
eenzelfde gebied in Polen. De Poolse ramkrakers komen meestal in groepjes van drie of vier
personen in een personenauto van Polen naar Nederland. De Poolse ramkrakers hebben geen
vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Ze verblijven in schuilplaatsen op afgelegen
plekken (bos, parkeerplaats), in hotels en in ‘safehouses’13 (Grevink, 2004).
De omvang van de Poolse ramkraakgroepen varieert sterk. De kleinste groep bestaat uit 6
personen en de grootste uit 33 personen. De grotere groepen hebben een complexere
structuur en meer bureaucratische kenmerken. Tussen de personen binnen een groep bestaan
weinig familiebanden en ook weinig vriendschappelijke banden. De groepsleden hebben
13 Een safehouse is een vaste locatie waar illegale goederen worden opgeslagen of groepsleden kunnen uitrusten. In de praktijk zijn dit vaak woningen van verwanten of kennissen, maar ook wel bedrijfsruimtes en loodsen.
15
voornamelijk een instrumentele relatie met elkaar; ze werken samen met het oog op het
financiële gewin. Dit heeft mogelijk tot gevolg dat de Poolse dadergroepen niet erg stabiel
zijn. Binnen de groepen bestaat een zekere hiërarchie en een taakverdeling. Veel
voorkomende rollen zijn die van leider, vervalser, transporteur, snelkraker en heler. De
snelkrakers zijn de personen die de daadwerkelijke ramkraak uitvoeren (Grevink, 2004).
Polaris: Mobiel banditisme uit Polen en Litouwen
In oktober 2003 is het team Polaris van start gegaan en heeft gefunctioneerd tot juli 2005. In
navolging van Rameta hield dit team zich in die periode bezig met mobiel banditisme uit
Polen en Litouwen en richtte zich op de volgende misdrijven: series auto-inbraken,
autodiefstallen, winkeldiefstallen in georganiseerd verband, ramkraken, overvallen en het in
omloop brengen van vals geld. In het eindrapport van Polaris bekeken Van der Laan en
Weenink (2005) 38 verschillende criminele samenwerkingsverbanden afkomstig uit Polen
en Litouwen die één of meerdere van deze misdrijven pleegden om een beeld te krijgen van
de aard van het mobiele banditisme uit Polen en Litouwen.
De meeste daders kwamen via de kortste weg over land naar Nederland en verplaatsten zich
naar en binnen Nederland voornamelijk met personenauto’s. De leden van een mobiele
bende kwamen bijna altijd uit dezelfde plaats of streek in het land van herkomst. De buit
ging meestal ook weer terug naar het land van herkomst en soms werd er zelfs op bestelling
gestolen (Van der Laan & Weenink, 2005).
De Poolse en Litouwse mobiele bendes kozen overwegend kleine provincieplaatsen in de
nabijheid van snelwegen uit om hun delicten te plegen. De bendes leken over het algemeen
niet veel geld te hebben. Meestal werd er voor een goedkope manier van overnachten
gekozen, zoals slapen in auto’s en ook wel in motels. Een aantal had een vaste verblijfplaats
in Nederland en zorgde ook voor onderdak voor anderen. Ook kwam het voor dat de
reiskosten werden gedrukt door bijvoorbeeld brandstof te stelen (Van der Laan & Weenink,
2005).
Er bleek een grote variatie te zijn in de grootte van de mobiele bendes. Er werd overwegend
in groepjes van twee tot vier personen misdrijven gepleegd, waarbij de samenstelling van
deze groepen per misdrijf verschilde. Meerdere daders samen vormden, los van de kleinere
samenwerkingsverbanden bij de afzonderlijke misdrijven, ook een groter netwerk van
mobiele bendes. Het grootste netwerk dat werd gevonden bestond uit vijfentwintig personen.
Binnen de verschillende bendes bestond voor één afzonderlijk misdrijf meestal een
onderlinge taakverdeling. Mobiele bendes maakten vrijwel geen gebruik van geweld bij het
16
plegen van de misdrijven. De meeste daders hadden reeds een uitgebreid strafblad met
voornamelijk vermogensdelicten zonder geweld. Iets meer de helft van de mobiele bendes
was langer dan één maand actief in Nederland. Verschillende leden van mobiele bendes
waren zelfs al meerdere jaren actief. Wel werd er steeds heen en weer gereisd tussen
Nederland en het land van herkomst (Van der Laan & Weenink, 2005).
Samengevat komt het beeld naar voren dat mobiele bendes afkomstig uit Polen en Litouwen
voornamelijk vermogensdelicten plegen en daarbij nauwelijks geweld gebruiken. De
delicten worden door twee tot vier personen gezamenlijk gepleegd, waarbij georganiseerd te
werk wordt gegaan. Daarboven kan een groter netwerk van personen bestaan dat zich
schuldig maakt aan mobiel banditisme. De hier bestudeerde onderzoeken richtten zich
beiden op mobiel banditisme uit landen in Oost-Europa. Nederland blijkt voornamelijk te
maken te hebben met mobiel banditisme uit Polen, Litouwen neemt in dit opzicht de tweede
plaats in.
2.4 Bedrijfsinbraken en zijn daders
In deze paragraaf wordt zowel gekeken naar de aard, omvang en ontwikkeling van
bedrijfsinbraken als ook naar de kenmerken van bedrijfsinbrekers en de werkwijzen die zij
hanteren.
2.4.1 De Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven; omvang en ontwikkeling van bedrijfsinbraken
in Nederland
De Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB) is een jaarlijkse slachtofferenquête onder
Nederlandse bedrijven en geeft een beeld van de criminaliteit waar het bedrijfsleven mee te
maken krijgt. De MCB richt zich op 5 sectoren; detailhandel, bouw, horeca, transport en
zakelijke dienstverlening. Uit de MCB blijkt dat van deze sectoren de transportsector in
2006 het vaakst te maken had met inbraak, bij 17 procent van de ondervraagde bedrijven in
de transportsector is ingebroken. In de horeca (13 %), bouw (12 %), detailhandel (11 %) en
de zakelijke dienstverlening (9 %) is dit percentage lager. Het percentage bedrijven dat
getroffen werd door bedrijfsvestigingen is, met uitzondering van de bouwsector14, in alle
sectoren in 2006 significant gedaald ten opzichte van 2004. Het absolute aantal inbraken is
14 Hier is er wel sprake van een daling, echter deze is niet significant.
17
in 2006 ten opzichte van 2004 ook in alle 5 sectoren gedaald. Met uitzondering van de
daling in de transportsector waren deze dalingen in alle sectoren significant.
Wanneer er wordt gekeken naar de waarde van de schade als gevolg van bedrijfsinbraak is er
wederom in alle sectoren sprake van een daling in 2006 ten opzichte van 2004. In de
detailhandel, transport en zakelijke dienstverlening is deze daling significant. Opvallend is
dat de totale schade als gevolg van inbraak in de detailhandel het hoogst is (75 miljoen). Bij
de zakelijke dienstverlening ligt het schadebedrag op 66 miljoen, in de bouw op 52 miljoen
en in de transportsector en horeca is het totale schadebedrag het laagst en bedraagt
respectievelijk 26 en 14 miljoen euro (Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie
Centrum, 2006).
2.4.2 Kenmerken en werkwijzen van bedrijfsinbrekers
Door Kruissink is er een 1995 een uitgebreid onderzoek verricht naar bedrijfsinbraken.
Hieruit blijkt dat, zoals voor de meeste vormen van criminaliteit geldt, ook bij
bedrijfsinbraken bijna alle daders van het mannelijk geslacht zijn. De meeste daders waren
tussen de 21 en 25 jaar. Voor 75 procent van de daders is criminaliteit de voornaamste bron
van inkomsten en het plegen van criminaliteit behoorde voor een groot deel van de inbrekers
dan ook tot hun belangrijkste dagelijkse bezigheid. Ook werken werd door ruim een kwart
van de inbrekers genoemd als belangrijke dagelijkse bezigheid (Kruissink, 1995).
Er zijn weinig daders die zich beperken tot het plegen van alleen bedrijfsinbraken. De
overgrote meerderheid van bedrijfsinbrekers heeft naast bedrijfsinbraak een grote
verscheidenheid aan andere delicten op zijn naam staan, zoals onder andere woninginbraken
en autodiefstallen en ook geweldsdelicten (Kruissink, 1995; Walsh, 1986).
Wat betreft de werkwijze bij bedrijfsinbraak kan allereerst iets worden gezegd over de
voorbereiding van de inbraak. De meeste daders plannen hun misdrijven van te voren en
gaan weinig impulsief te werk. Een onderdeel van de voorbereiding is vaak het zoeken van
helers die de gestolen goederen kunnen afnemen. Daarnaast wordt informatie verzameld
over het beoogde slachtoffer. Bronnen van informatie hiervoor zijn bijvoorbeeld observatie
van de bewaking, bezoekjes aan het bedrijf als klant, kennissen uit het criminele circuit en
(ex-) werknemers van het bedrijf. De informatie die met deze bronnen wordt verzameld
heeft meestal betrekking op de mogelijkheden om binnen te komen, de aanwezigheid van
beveiliging en de buit. De factoren die de grootste rol spelen bij de keuze van een object zijn
de situering van het bedrijf (bebouwing) en het soort buit.
18
Ten tweede kan iets gezegd worden over de uitvoering van de inbraak. Voor het vervoer
naar het bedrijf wordt meestal een auto, busje of vrachtauto gebruikt, afhankelijk van wat
hiervoor in de concrete situatie het meest geschikt is. Een pand wordt binnengedrongen door
middel van verbreking, maar ook inslaan of intrappen gebeurt regelmatig. Andere manieren,
zoals het inrijden van de pui met een auto of het zich laten insluiten komen erg weinig voor.
Hulpmiddelen die de inbrekers gebruiken zijn meestal breekvoorwerpen, zoals een
breekijzer, koevoet, maar ook een schroevendraaier, stoeptegel of baksteen. Men dringt het
pand binnen door een deur, nooduitgang of een raam. Meestal wordt aan de voor- of
achterzijde van een pand binnengedrongen, minder vaak via het dak of aan de zijkant. De
tijdsduur dat de dader binnen is verschilt sterk en varieert van minder dan vijf minuten tot
ongeveer drie uur. De meeste daders blijven een kwartier tot een uur binnen. De meeste
inbraken vinden ‘s avonds en ’s nachts plaats en in het weekend. Uit processen verbaal van
aangifte blijkt dat bij een bedrijfsinbraak geld het meest wordt weggenomen, gevolgd door
kantoorartikelen met elektronica, gereedschappen, autoaccessoires en computers. De
geïnterviewde daders gaven aan een voorkeur te hebben voor geld, beeld- en
geluidsapparatuur, computers en rookartikelen. Meer dan de helft van de daders gaf ook aan
van te voren precies te weten welke goederen zouden worden gestolen. De gemiddelde
waarde van de bij een inbraak gestolen goederen bedraagt 3.612,0 euro, echter deze waarde
varieert sterk (Kruissink, 1995).
Een laatste aspect van de werkwijze bij bedrijfsinbraak betreft de verwerking van de buit.
Ongeveer driekwart van de inbrekers brengt de buit naar een heler. De helft van de inbrekers
heeft een vaste heler waaraan hij gestolen goederen levert, terwijl iets meer dan 20 procent
van de daders aan steeds wisselende helers levert. Ongeveer een kwart van de daders werkt
zonder heler. Dit omdat de buit bestaat uit geld of goederen voor eigen gebruik of omdat de
dader de buit zelf verkoopt (Kruissink, 1995).
Een ramkraak is een specifieke manier om een inbraak te plegen, waarbij om binnen te
komen de pui van een bedrijf wordt ingereden. Uit het onderzoek van Kruissink (1995)
blijkt dat deze manier van inbreken bij bedrijven weinig voorkomt. Het Rameta-team was
echter speciaal gericht op ramkraken gepleegd door Poolse dadergroepen. Daarom wordt er
hier toch meer specifiek aandacht besteed aan de werkwijze van deze dadergroepen bij het
plegen ramkraken. De ramkraak wordt goed voorbereid door overdag de omgeving te
verkennen en tijdens openingstijden de winkel binnen te gaan om te kijken wat er te halen
valt. Soms worden zelfs van te voren politieauto’s gesaboteerd en de hekken of wegen
19
rondom politiebureaus geblokkeerd. Vervolgens stelen de daders rond drie/vier uur ‘s nachts
een of meerdere personenauto’s uit een woonwijk in de omgeving van de winkel. Één van de
gestolen auto’s wordt gebruikt om achteruit een winkelpui in te rijden. Door de ontstane
opening stappen twee of drie daders de winkel binnen en halen de goederen weg.
Vervolgens stappen ze in de andere gestolen auto waarmee ze naar de plaats rijden waar ze
hun eigen Poolse auto hebben achtergelaten. Om de buit later weer terug te kunnen vinden
wordt deze verstopt in de omgeving van de kraak, vaak bij een afrit van de snelweg. Later
wordt de buit door de plegers of anderen weer opgehaald en naar Polen gebracht. Na een
ramkraak rijdt de dadergroep weer terug naar Polen of ze overnachten ergens om de
volgende dag weer een ramkraak te plegen (Grevink, 2004).
2.4.3 Samenplegen en dadermobiliteit bij bedrijfsinbraken
Bij mobiel banditisme kiezen daders ervoor om gezamenlijk een misdrijf te plegen en
hiervoor een relatief lange afstand af te leggen. In deze paragraaf wordt bezien in hoeverre
deze zaken bij bedrijfsinbraken voorkomen.
De aard van het delict inbraak maakt het moeilijk alleen in te breken. Inbraak vergt in
vergelijking met eenvoudigere diefstallen relatief veel moeite, meer voorbereiding en de
kans op ontdekking is groter. Samenplegen ligt bij inbraken daarom voor de hand (Kuppens,
De Vries Robbé, Van Leiden & Ferweda, 2006).
Verschillende onderzoeken ondersteunen het idee dat bedrijfsinbraken vaak samen met
anderen gepleegd worden. Van de 83 door Kruissink (1995) geïnterviewde daders geeft
ongeveer 70 procent aan bedrijfsinbraken meestal samen met anderen te plegen, 27 procent
opereert zowel alleen als met anderen en slechts 7 procent opereert meestal alleen. In een
eerder onderzoek van Walsh (1986) was samenplegen onder bedrijfsinbrekers iets minder
geliefd. Echter nog steeds 44 procent van de 122 geïnterviewde daders was bereid een
bedrijfsinbraak met twee of drie personen gezamenlijk te plegen.
Wanneer daders gezamenlijk inbreken, gaat de voorkeur uit naar een groep van twee of drie
personen (Kruissink, 1995; Reiss & Farrington, 1991; Wiles & Costello, 2000).
Naast onderzoeken naar het wel of niet samenplegen bij bedrijfsinbraken zijn er ook een
aantal studies waarin is gekeken naar de mobiliteit van daders van bedrijfsinbraken. Dit zijn
voornamelijk buitenlandse studies waarbij wordt gekeken naar de afstand tussen woon- en
pleegplaats. In het door Kruissink (1995) uitgevoerde onderzoek naar bedrijfsinbraken in
20
Nederland wordt geen afstand van woon- tot pleegplaats genoemd. Wel geeft de
meerderheid van de geïnterviewde daders aan voornamelijk in de eigen woonplaats of de
directe omgeving daarvan actief te zijn.
Door het Home Office in het Verenigd Koninkrijk is onderzoek gedaan naar de politiegrens
overschrijdende criminaliteit (Porter, 1996). Hieruit bleek dan slechts ongeveer 10 procent
van de bij de politie kenbaar geworden criminaliteit werd gepleegd door personen die hun
woon- of verblijfplaats hadden buiten de politieregio waarin het delict werd gepleegd. Dit
percentage gold ook voor inbraken en was alleen hoger in gebieden vlakbij grote metropolen
of in gebieden die veel toeristen aantrekken. De criminaliteit die in een bepaalde politieregio
plaatsvindt wordt volgens dit onderzoek dus voornamelijk gepleegd door daders die in
diezelfde politieregio wonen.
Uit onderzoek van Pyle (1974) bleek bij bedrijfsinbraken de gemiddelde afstand van de
woon- tot de pleegplaats 3,77 kilometer te zijn. Rhodes & Conly (1981) kwamen op een
gemiddelde afstand van 2,61 kilometer bij bedrijfsinbraak. Uit een meer recent onderzoek
door Wiles en Costello (2000) kwam op basis van politieregistraties een gemiddelde afstand
van de woon- tot de pleegplaats bij inbraken in Sheffield van 2,94 kilometer naar voren15. In
ditzelfde onderzoek werd gebruik gemaakt van een DNA-database om het reisgedrag van
daders te bestuderen. Deze database bevatte DNA dat op plaats delicten was gevonden. Er
werd bekeken naar de locatie van de delicten wanneer de DNA profielen op verschillende
plaats delicten met elkaar overeen kwamen. Hieruit bleek dat de delicten die werden
gepleegd door dezelfde dader meestal in dezelfde politieregio en in de helft van de gevallen
zelfs in hetzelfde district hadden plaatsgevonden. Hiermee is niet gezegd dat ook de daders
in diezelfde politieregio of datzelfde district woonden. Wel kan hieruit worden afgeleid dat
inbraak voornamelijk een lokaal fenomeen is (Wiles & Costello, 2000).
Snook (2004) heeft een groot aantal gepleegde serie-inbraken16 geanalyseerd waaruit een
aantal resultaten naar voren kwam met betrekking tot de afstand van de woonplaats van de
dader tot de plaats van het misdrijf. De gemiddelde afstand van de inbraak tot de woning van
de dader was 2,7 kilometer, en de mediaan 1,7 kilometer. De gemiddelde afstand tussen
woon- en pleegplaats verschilde niet significant tussen inbraken gepleegd door dadergroepen
en inbraken gepleegd door individuele daders. Ook tussen inbraken met een woning als
doelwit en inbraken met een commercieel object als doelwit werd geen significant verschil
15 Het betreft inbraken die niet zijn gepleegd in woningen. Dit kunnen bedrijfsinbraken zijn, maar ook bijvoorbeeld inbraken in overheidsgebouwen. 16 Dit betreft inbraken in woningen, bedrijven en overheidsinstellingen, hierin is geen onderscheid gemaakt.
21
gevonden in de afstand tussen woon- en pleegplaats. Wel bleek de afstand tussen de woon-
en pleegplaats groter te zijn naarmate de waarde van de gestolen goederen groter was.
Snooks conclusie is dat serie-inbraken voornamelijk door lokale daders gepleegd worden.
Geconcludeerd kan worden dat uit de in deze paragraaf besproken empirische onderzoeken
naar (de daders van) bedrijfsinbraken blijkt dat bedrijfsinbraken vaak door meerdere daders
gezamenlijk worden gepleegd. Daarbij is de dadermobiliteit bij bedrijfsinbraken niet erg
groot. Het is natuurlijk mogelijk dat de dadermobiliteit groter is bij daders die niet bij de
politie bekend zijn. Vooralsnog worden de meeste inbraken echter gepleegd in de omgeving
die daders het beste kennen, in de nabijheid van hun woonplaats. Dit impliceert dat er tot nu
toe weinig sprake is van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken waarbij inbraken gepleegd
worden op grote afstand van de woon- of verblijfplaatsen van de daders.
22
3. Theoretisch kader
In dit hoofdstuk worden de criminologische theorieën besproken die toepasbaar zijn op het
fenomeen mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken. In paragraaf 3.1 worden de theorieën
beschreven. Vervolgens wordt in paragraaf 3.2 bekeken hoe deze kunnen worden toegepast
op mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken. Tot slot komen in paragraaf 3.3 eventuele
veranderingen in dadermobiliteit aan de orde.
3.1 Criminologische theorieën
Er wordt gekeken naar theorieën die kunnen verklaren waarom bedrijfsinbraken door
mobiele bendes worden gepleegd. Twee aspecten van mobiel banditisme zijn hierbij van
belang. Ten eerste het feit dat het gaat om een doelwit buiten het gebied waarin daders hun
woon- of verblijfplaats hebben. Ten tweede het feit dat er bij mobiel banditisme sprake is
van samenplegen. Beide aspecten zijn niet vanzelfsprekend, maar het gevolg van
gedragskeuzen van daders. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen het verklaren van criminele betrokkenheid,
criminele gebeurtenissen en de uitvoering van deze criminele gebeurtenissen (Cornish &
Clarke, 1986). Dit laatste is in dit onderzoek van belang, het gaat er niet om waarom iemand
ervoor kiest om criminaliteit te plegen en specifiek kiest voor het plegen van
bedrijfsinbraken, maar waarom iemand ervoor kiest een bedrijfsinbraak op een bepaalde
manier te plegen.
Voor een verklaring van de gedragskeuzen van daders is het van belang te kijken naar de
rationele keuze theorie. Deze richt zich op de besluitvorming van daders en veronderstelt dat
daarbij sprake is van doelgericht keuzegedrag. Dit betekent dat mensen bepaalde doelen
proberen te realiseren en daarbij rekening houden met de kosten en baten. Volgens de
theorie is ieder mens tot op zekere hoogte een rationeel wezen. Er wordt uitgegaan van de
mens als ‘homo economicus’; een alwetende, op eigenbelang gerichte nutsmaximalisator,
die kiest voor het gedrag dat met de minste kosten de meeste baten oplevert (Lissenberg,
Van Ruller & Van Swaaningen, 1999).
De rationele keuze theorie is op zichzelf leeg en daarom algemeen toepasbaar. Door
keuzesituaties waarmee daders worden geconfronteerd te specificeren, wordt inhoud aan de
theorie gegeven. De invulling van de rationele keuze theorie verschilt daarom per delict
23
(Lissenberg e.a., 1999). Voor welke keuzes daders van mobiel banditisme bij
bedrijfsinbraken komen te staan en welke kosten- en batenafweging hieruit voortvloeit,
wordt in de volgende paragraaf beschreven.
Naast de rationele keuze theorie zijn er een aantal andere theorieën die voortborduren op het
idee van doelgericht keuzegedrag. Dit zijn de gelegenheids- en de routine activiteiten
theorie. Naast deze theorieën is er het idee van de awareness space en ook de distance decay
functie die is afgeleid uit empirische onderzoeken naar criminaliteit, op basis waarvan iets
kan worden gezegd over mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken.
De gelegenheidstheorie zegt dat de situatie de mogelijkheden voor gedrag en daarmee ook
het gedrag bepaalt (Lissenberg e.a., 1999). De theorie gaat uit van rationeel keuzegedrag,
waarbij alleen de personen bij wie reeds een criminele motivatie aanwezig is in gaan op de
gelegenheden voor criminaliteit. Deze gelegenheden worden gevormd door geschikte
doelwitten. Een doelwit is geschikt wanneer deze aantrekkelijk en toegankelijk is. De
aantrekkelijkheid van een doelwit heeft betrekking op de waarde en de draagbaarheid van de
te stelen goederen en de toegankelijkheid op bijvoorbeeld de bereikbaarheid van het doelwit
en het gemak waarmee er binnengedrongen kan worden (Felson & Clarke, 1998).
De kennis die mensen hebben van de fysieke geografische ruimte waarin zij leven wordt
binnen de psychologie en geografie de ‘awareness space’ genoemd. Het idee is dat daders
voornamelijk misdrijven plegen binnen het gebied van hun awareness space, omdat zij hier
beter bekend mee zijn. De awareness space van mensen ligt voornamelijk in de omgeving
van hun eigen woning. Deze omgeving kennen zij beter dan verder weg gelegen gebieden en
men voelt zich hier meer op zijn gemak. Hierdoor plegen daders voornamelijk misdrijven in
de omgeving van hun woon- of verblijfplaats (Bruinsma, 2000).
De gedachte van de awareness space is terug te zien in de routine activiteiten theorie.
Volgens deze theorie zorgen de dagelijkse activiteiten van mensen ervoor dat zij bekend
raken met bepaalde fysieke ruimten. Binnen deze ruimten zien zij mogelijkheden voor het
plegen van criminaliteit (Bruinsma, 2000). Een criminele gebeurtenis is, volgens de theorie,
het resultaat van het bij toeval samenkomen van een gemotiveerde dader, een aantrekkelijk
doelwit en de afwezigheid van adequaat toezicht (Lissenberg e.a., 1999). De theorie lijkt in
zekere zin op de gelegenheidstheorie. Het verschil is dat het in de gelegenheidstheorie gaat
om de objectieve mogelijkheden om misdrijven te plegen, terwijl de routine activiteiten
theorie ook verklaringen biedt voor de ruimtelijke en tijdelijke kenmerken van gelegenheden
tot het plegen van criminaliteit (Bottom & Wiles, 2002; Bruinsma, 2000).
24
Binnen de criminologie wordt veelal verondersteld dat dadermobiliteit vrijwel altijd
eenzelfde vorm aanneemt, de distance decay functie (Tittle & Paternoster, 1988; Van
Koppen & de Keijser, 2002). De distance decay functie is afgeleid uit empirische
onderzoeken naar de woon- en pleegplaatsen van daders en houdt in dat hoe verder mensen
van huis zijn, des te minder misdrijven zij plegen (Bruinsma, 2000). Echter, heel dicht bij
hun eigen woon- of verblijfplaats plegen daders geen misdrijven, omdat de kans om herkend
te worden daar te groot is. Er is sprake van een soort bufferzone rondom het huis van de
dader. De distance decay functie is grotendeels te verklaren door de rationele keuze theorie.
Immers des te groter de afstand tot een misdrijf, des te hoger de kosten qua tijd, geld en
inspanningen. De distance decay functie verschilt per soort dader en soort delict (Ponsaers,
2004).
3.2 Criminologische theorieën toegepast op mobiel banditisme bij
bedrijfsinbraken
Voor het toepassen van de rationele keuze theorie op mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken
moeten de keuzesituaties waarmee daders te maken hebben worden bepaald. Hierbij wordt
verondersteld dat de daders reeds hebben gekozen voor het plegen van misdrijven en meer
specifiek voor het plegen van bedrijfsinbraken. De keuzes hebben dan alleen nog betrekking
op de manier waarop de inbraak wordt gepleegd. Bij de leden van mobiele bendes gaat het
om de keuze voor een doelwit dichtbij huis of een doelwit verder weg en het plegen van het
misdrijf alleen of met meerdere personen gezamenlijk.
Een delict wordt, volgens de rationele keuze theorie, slechts verder van huis gepleegd
wanneer dit meer opbrengt dan dat het kost. Het plegen van bedrijfsinbraken op een relatief
grote afstand van de woonplaats van de daders brengt een aantal voordelen met zich mee die
ervoor zorgen dat de pakkans lager is. Ten eerste zijn er betere ontsnappingsmogelijkheden.
Ten tweede is het voor de daders makkelijker om van de gestolen goederen af te komen,
omdat deze worden verhandeld in een ander gebied dan waar ze gestolen zijn. Ten derde
richt de politie zich bij het opsporingsonderzoek vooral op lokale daders en lokale
informatie. Ten vierde zijn de daders meestal niet bekend bij de politie in de regio waar de
inbraak wordt gepleegd. Tot slot verloopt de informatie-uitwisseling tussen de verschillende
politieregio’s vaak niet optimaal (Porter, 1996).
25
Het inbreken op grote afstand van de woonplaats van de daders brengt naast voordelen ook
extra kosten met zich mee. Dit zijn voornamelijk de extra kosten van de reis. Daarbij komt
dat de daders niet bekend zijn met de omgeving waarin het delict wordt gepleegd, wat de
pakkans weer kan verhogen, doordat bijvoorbeeld de vluchtroutes minder bekend zijn.
Ook samenplegen wordt door de rationele keuze theorie gezien als doelgerichte keuze.
Wanneer gezamenlijk misdrijven worden gepleegd is de enige verklaring hiervoor dat dit de
meest profijtelijke manier is om een misdrijf te plegen. Om erachter te komen of dit het
geval is moeten de kosten en baten van samenplegen bij bedrijfsinbraken tegen elkaar
worden afgewogen. Samenplegen heeft als voordeel dat het het fysiek, menselijk en sociaal
kapitaal vergroot. Bij fysiek kapitaal gaat het om technische hulpmiddelen om een doel te
bereiken. Menselijk kapitaal bestaat uit de kennis en vaardigheden die personen hebben.
Sociaal kapitaal bestaat uit toegang tot het sociale netwerk van anderen, waardoor
hulpbronnen indirect beschikbaar kunnen komen. De vergroting van de verschillende
soorten kapitaal kunnen ervoor zorgen dat het mogelijk wordt bepaalde inbraken te plegen
die niet door een individuele dader kunnen worden gepleegd. Dit zijn inbraken die
moeilijker zijn uit te voeren, maar waarvan de verwachte buit vaak ook groter is. Een nadeel
is dat deze buit vervolgens moet worden gedeeld met anderen. Daarbij komt dat de pakkans
door samenplegen kan toenemen. Indien er wordt samen gepleegd valt een erg grote
dadergroep volgens de rationele keuze theorie niet te verwachten. Dit brengt immers extra
risico’s met zich mee, terwijl een inbraak ook met minder personen kan worden uitgevoerd
(Weerman, 2001).
Er valt niet met zekerheid te zeggen wat de uitkomst is van de kosten- en batenafweging bij
daders van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken. Er zijn zowel voordelen als nadelen aan
verbonden en het resultaat van de afweging is altijd afhankelijk van de specifieke
omstandigheden van het geval en de persoon van de dader. Het enige dat volgens de
rationele keuze theorie met zekerheid kan worden gezegd is, dat als bedrijfsinbraken worden
gepleegd door mobiele bendes, dit komt doordat dit extra baten oplevert die groter zijn dan
de extra kosten die dit met zich meebrengt. Hoewel dus niet zeker is hoe de kosten- en
batenafweging uitvalt, biedt inzicht in deze kosten en baten wel mogelijkheden voor een
preventiebeleid dat erop is gericht de kosten te verhogen en de baten te verlagen.
Volgens de gelegenheidstheorie is er bij de daders van bedrijfsinbraken sprake van een grote
mobiliteit wanneer de omgeving nabij de woon- of verblijfplaats van de daders te weinig
26
gelegenheden, aantrekkelijke doelwitten, biedt voor het plegen van bedrijfsinbraken. Dit is
echter niet waarschijnlijk gezien het dichtbevolkte land dat Nederland is, met als gevolg dat
over heel Nederland verspreid voldoende bedrijven en bedrijventerreinen liggen die als
doelwit kunnen dienen. Er is bovendien weinig reden om aan te nemen dat bedrijven in
andere delen van Nederland een minder aantrekkelijk doelwit vormen dan de bedrijven in
IJsselland. Afstand is voor mobiele bendes dus een factor van weinig betekenis bij de keuze
van een pleegplaats. Bedrijfinbraken zouden volgens de gelegenheidstheorie gezamenlijk
worden gepleegd wanneer het niet mogelijk is deze alleen te plegen. Het is aannemelijk dat
bedrijfsinbraken niet gemakkelijk alleen te plegen zijn en er daarom wordt gekozen voor
samenplegen.
De awareness space en de routine activiteiten theorie voorspellen beiden dat daders vrij dicht
bij huis hun misdrijven plegen. Daders zijn het meest bekend met de omgeving rondom hun
woon- of verblijfplaats en ook de dagelijkse activiteiten van daders zullen zich veelal in deze
omgeving afspelen. In deze omgeving zijn daders bekender met geschikte pleeglocaties. Bij
mobiele bendes gaat het per definitie om daders die buiten hun vertrouwde omgeving en
buiten het gebied waarin hun dagelijkse activiteiten plaatsvinden, misdrijven plegen. Zij
leggen met opzet een grote afstand af om inbraken te plegen. Het is mogelijk dat daders van
te voren het gebied waarin ze bedrijfsinbraken gaan plegen verkennen, waardoor ze de
nadelen van het niet bekend zijn met het gebied, in ieder geval gedeeltelijk, kunnen
opheffen. Echter, de kennis van de omgeving die daders hiermee opdoen is niet
vergelijkbaar met de awareness space van het gebied waarin daders wonen en leven. De
awareness space en de routine activiteiten theorie kunnen dus niet verklaren waarom
mobiele bendes zo ver van huis misdrijven plegen.
De routine activiteiten theorie kan geen antwoord geven op de vraag waarom daders van
bedrijfsinbraken kiezen voor samenplegen. Bij de routine activiteiten theorie geldt dat voor
samenplegen behalve een gemotiveerde dader, een aantrekkelijk doelwit en de afwezigheid
van adequaat toezicht, ook een gemotiveerde en geschikte mededader aanwezig moet zijn.
Hoewel de routine activiteiten theorie zelf niets zegt over samenplegen, kan hieruit worden
afgeleid dat er minder sprake is van samenplegen, dan van individueel daderschap.
Op grond de routine activiteitentheorie en het idee van de awareness space kan verondersteld
worden dat wanneer er sprake is van samenplegen, de inbraken verder van huis worden
gepleegd, dan wanneer er geen sprake is van individueel daderschap. Dit omdat de
27
awareness space en de dagelijkse activiteiten van meerdere daders gezamenlijk een groter
gebied beslaan dan die van een individuele dader. Dit verklaart echter nog steeds niet het
samenplegen op een afstand ver buiten de gezamenlijke awareness space en het gebied
waarin de dagelijkse activiteiten plaatsvinden, zoals dat bij mobiel banditisme het geval is.
Volgens de distance decay functie neemt het aantal misdrijven af naarmate de afstand tot de
woonplaats van de dader kleiner wordt. Op het eerste gezicht ondersteunt dit de awareness
space en routine activiteiten theorie voor hetgeen zij voorspellen op het gebied van
dadermobiliteit; namelijk dat misdrijven vooral in de nabijheid van de woonomgeving van
de dader worden gepleegd. Mobiel banditisme zou dan een uitzondering zijn. Hier worden
immers juist vrijwel alleen op een grote afstand van de woon- of verblijfplaats van de daders
misdrijven gepleegd. De distance decay functie geeft maximale afstand voor het plegen van
misdrijven en sluit dus niet uit dat er een groep daders is die juist erg mobiel is (Van
Koppen, Van der Kemp & De Poot, 2002). Dit zou betekenen dat er mogelijk wel sprake is
van mobiel banditisme, maar dat dit alleen erg weinig voorkomt.
Bij het toepassen van de theorieën op mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken is het
fenomeen mobiel banditisme steeds gesplitst in twee elementen; de grote dadermobiliteit en
het samenplegen. Het is echter mogelijk dat deze twee elementen elkaar beïnvloeden. Zo is
genoemd dat samenplegen mogelijk zorgt voor een grotere dadermobiliteit. De besproken
theorieën kunnen geen duidelijkheid geven over de uitkomst van het mogelijke samenspel
tussen de dadermobiliteit en het samenplegen.
Geconcludeerd kan worden dat de meeste criminologische theorieën voorspellen dat mobiel
banditisme bij bedrijfsinbraken erg weinig voorkomt. De gelegenheidstheorie, de awareness
space, routine activiteiten theorie en distance decay functie zeggen alle vier dat misdrijven in
het algemeen het meest worden gepleegd in de nabijheid van de woonomgeving van daders.
Er is dus sprake van een geringe dadermobiliteit. Er is weinig reden om aan te nemen dat dit
bij bedrijfsinbraken anders zal zijn. De theorieën geven geen verklaring voor het feit dat het
bij mobiel banditisme gaat om daders die juist ver voorbij de grens van hun vertrouwde
omgeving reizen om misdrijven te plegen.
Alleen de rationele keuze theorie biedt dus een mogelijke verklaring voor de grote mobiliteit
van mobiele bendes. Dat afstand voor mobiele bendes van weinig belang is bij de keuze van
een pleegplaats en dat het bij mobiel banditisme gaat om relatief rationeel opererende
28
daders, zou dan een verklaring zijn voor het feit dat er bij bedrijfsinbraken bij uitzondering
sprake is van mobiel banditisme.
3.3 Criminologische theorieën over een toenemende dadermobiliteit
Globalisering, internationalisering en technologische, economische en sociaal-culturele
ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat de mobiliteit van mensen is toegenomen. In de
periode 1990-2005 is de vraag naar mobiliteit van mensen enorm gestegen. Dit heeft
gezorgd voor een betere infrastructuur en meer beschikbare vervoermiddelen. Mensen willen
mobieler zijn en krijgen hier dus ook de mogelijkheden toe. De gevolgen hiervan zijn onder
andere, meer verplaatsingen, langere afstanden die worden afgelegd en sneller vervoer
(Adviesdienst Verkeer en Vervoer 2006). Veelal wordt aangenomen dat met deze toename
van de algehele mobiliteit van mensen in de samenleving ook de mobiliteit van daders
toeneemt (Bruinsma, 2000; Wiles & Costello, 2000). Alle besproken theorieën ondersteunen
dit idee, zij het dat ze via een andere redenering tot deze conclusie komen.
Een toename van de mobiliteit heeft tot gevolg dat de kosten van mobiliteit steeds lager
worden. Ook voor daders is dit het geval, waardoor zij er sneller voor zullen kiezen voor het
plegen van een misdrijf een grotere afstand af te leggen. Dit is de redenering die de rationele
keuze theorie volgt.
Volgens de gelegenheidstheorie kunnen bij een toenemende geografische mobiliteit meer
misdrijven over grotere afstanden verwacht worden, doordat daders over grotere afstanden
geschikte doelwitten tegenkomen (Bruinsma, 2000). Door een groeiende geografische
mobiliteit neemt de ruimtelijke kennis van daders toe. Daders raken met meer gebieden
vertrouwd, hun awareness space wordt groter. Deze vergrote ruimtelijke kennis zorgt ervoor
dat er meer misdrijven worden gepleegd over een groter gebied (Bruinsma, 2000). Eenzelfde
redenering volgt de routine activiteiten theorie. Door een toenemende mobiliteit vinden de
routinematige activiteiten plaats in een groter gebied, waardoor daders ook over grotere
afstanden misdrijven plegen.
Alle besproken theorieën voorspellen dus een toegenomen dadermobiliteit. Het is minder
duidelijk hoeveel de dadermobiliteit precies is toegenomen, in hoeverre dit verschilt per
delict en in welke mate dit het geval is bij daders van bedrijfsinbraken.
Een factor die zorgt voor een toenemende mobiliteit van een specifieke groep daders is de
recente uitbreiding van de Europese Unie (EU). Op 1 mei 2004 werd de EU uitgebreid met
29
10 nieuwe lidstaten17 en op 1 januari 2007 kwamen daar nog de landen Bulgarije en
Roemenië bij. Vanaf 1 mei 2007 zijn in Nederland de grenzen opengesteld voor mensen uit
de nieuwe lidstaten. Er wordt op gewezen dat deze EU-uitbreiding mogelijk zorgt voor een
toename van de criminaliteit in Nederland gepleegd door daders afkomstig uit de nieuwe
lidstaten (Klerks & Kop, 2007). Dit zou komen doordat mensen uit de nieuwe lidstaten
opeens vrij makkelijk naar Nederland kunnen reizen. Een stijging van het aantal personen
dat reist tussen de nieuwe lidstaten en Nederland impliceert dat een deel daarvan
onrechtmatige bedoelingen heeft. Verschillende auteurs wijzen er echter op dat de zaken
mogelijk niet zo simpel liggen als wel wordt voorgesteld en er veel verschillende factoren
een rol spelen (Weenink & Huisman, 2003; Bruinsma, 2004).
Echter, de mogelijkheid blijft bestaan dat het aantal daders en ook het aantal mobiele bendes
uit de nieuwe EU-lidstaten dat in Nederland misdrijven pleegt is toegenomen als gevolg van
de recente EU-uitbreiding. Dit kan worden verklaard vanuit de gelegenheidstheorie. Voor
mensen uit de nieuwe EU-lidstaten is het makkelijker geworden naar de oude EU-lidstaten
te reizen, waardoor het aanbod van geschikte doelwitten voor het plegen van criminaliteit
voor hen toeneemt. De vraag hierbij is wel of de doelwitten in Nederland zoveel
aantrekkelijker zijn dan die in het eigen land. Nu is dat wellicht het geval door het grote
welvaartverschil tussen de nieuwe lidstaten en Nederland. Op langere termijn zou toetreding
tot de EU er echter toe moeten leiden dat dit welvaartsverschil afneemt (Weenink &
Huisman, 2003). Volgens de rationele keuze theorie is het niet slechts een kwestie van een
toename van aantrekkelijke doelwitten. De baten moeten immers nog steeds opwegen tegen
de kosten, die aanzienlijk hoger worden door de grote afstanden die overbrugd moeten
worden. Wellicht zorgt het welvaartsverschil ervoor dat misdrijven in Nederland meer
opbrengen of, om de kosten eruit te halen, zouden er meerdere misdrijven moeten worden
gepleegd.
Wat precies het effect is van de EU-uitbreiding op de omvang van het mobiele banditisme
dat uit de nieuwe lidstaten naar Nederland komt, is moeilijk te zeggen. Zoals gezegd zijn er
vele factoren die hierbij een rol spelen, waarvan er hier slechts enkele zijn genoemd.
Geconcludeerd kan worden dat de mogelijkheid bestaat dat het mobiele banditisme uit de
nieuwe lidstaten van de EU, al dan niet tijdelijk, toeneemt.
17 Per genoemde datum is de EU uitgebreid met Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië.
30
4. Onderzoeksopzet
In dit hoofdstuk wordt de opzet van dit onderzoek beschreven. Allereerst worden in
paragraaf 4.1 de onderzoeksvragen gegeven. Vervolgens wordt in paragraaf 4.2 de definitie
van mobiel banditisme die in dit onderzoek wordt gehanteerd geoperationaliseerd. Tot slot
wordt in paragraaf 4.3 aangegeven met welke methoden van onderzoek de
onderzoeksvragen worden beantwoord.
4.1 Vraagstelling
Het eerste deel van dit onderzoek bestaat uit het in kaart brengen van de aard, omvang en
ontwikkeling van de bedrijfsinbraken in IJsselland. Enerzijds wil de politie IJsselland hier
meer inzicht in krijgen, anderzijds vormt dit de basis waarop de daders van bedrijfsinbraken
worden bekeken. Vervolgens wordt namelijk gekeken naar de daders van deze
bedrijfsinbraken. Meer specifiek gaat het om de vraag of, en zo ja in welke mate, er mobiele
bendes als daders betrokken zijn bij bedrijfsinbraken in IJsselland. Wanneer dit het geval is,
is de tweede vraag die van belang is, wat precies de verschillen zijn tussen bedrijfsinbraken
gepleegd door mobiele bendes en bedrijfsinbraken gepleegd door andere daders. Deze
verschillen kunnen implicaties hebben voor de prioriteiten die de politie stelt bij de aanpak
van bedrijfsinbraken; vormen de mobiele bendes het grootste probleem, of toch de andere
daders die bedrijfsinbraken plegen. Een andere reden waarom het van belang is naar de
verschillen in de werkwijze van de soorten daders van bedrijfsinbraken te kijken, is dat
significante verschillen in werkwijze kunnen fungeren als indicatie voor mobiel banditisme
bij bedrijfsinbraken. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt als volgt: Zijn er in de
politieregio IJsselland mobiele bendes betrokken bij bedrijfsinbraken en, zo ja, zijn er
verschillen met de bedrijfsinbraken in IJsselland gepleegd door andere daders?
De hoofdvraag wordt beantwoord aan de hand van de volgende deelvragen:
1. Wat is de aard, omvang en ontwikkeling van de bedrijfsinbraken in IJsselland?
- Hoeveel bedrijfsinbraken vinden er plaats?
- Is er een verandering te zien in het aantal gepleegde bedrijfsinbraken?
- Wat is manier van binnendringen bij bedrijfsinbraken?
- In welk soort bedrijven vinden bedrijfsinbraken plaats?
31
- Wat voor soort goederen worden er bij bedrijfsinbraken gestolen?
- Wat is de waarde van de gestolen goederen bij bedrijfsinbraken?
- Wat is de waarde van de braakschade als gevolg van bedrijfsinbraken?
- Waar in de regio worden bedrijfsinbraken gepleegd?
- Op welke dagen in de week en welke tijdstippen worden bedrijfsinbraken
gepleegd?
2. Welk deel van de bedrijfsinbraken in IJsselland is toe te schrijven aan mobiel
banditisme?
- Hoeveel bedrijfsinbraken worden gepleegd door mobiele bendes?
- Voor welk deel van de schade door bedrijfsinbraken zijn mobiele bendes
verantwoordelijk?
- Hebben zich de afgelopen jaren veranderingen voorgedaan in de mate waarin
mobiele bendes betrokken zijn bij bedrijfsinbraken?
3. Hoe kunnen de daders van mobiele bendes betrokken bij bedrijfsinbraken in
IJsselland worden getypeerd?
- Wat zijn is het geslacht, de leeftijd en de nationaliteit van de daders van mobiel
banditisme?
- Waar komen de mobiele bendes vandaan?
- Uit hoeveel personen bestaan mobiele bendes?
4. Zijn er verschillen tussen bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes en
bedrijfsinbraken gepleegd door andere daders?
- Zijn er verschillen in de plaatsen waar bedrijfsinbraken worden gepleegd?
- Zijn er verschillen in de dagen en tijdstippen waarop bedrijfsinbraken worden
gepleegd?
- Zijn er verschillen in de manier van binnendringen bij bedrijfsinbraken?
- Zijn er verschillen in het soort bedrijven waar wordt ingebroken?
- Zijn er verschillen in het soort goederen dat wordt gestolen?
- Zijn er verschillen in de waarde van de gestolen goederen?
- Zijn er verschillen in de waarde van de braakschade?
32
4.2 Operationalisatie van begrippen
In deze paragraaf wordt beschreven hoe wordt vastgesteld wanneer er sprake is van mobiel
banditisme bij bedrijfsinbraken. In hoofdstuk 2 is reeds de volgende definitie gegeven van
het begrip mobiel banditisme: Van mobiel banditisme is sprake wanneer twee of meer
daders gezamenlijk vermogensmisdrijven plegen in een gebied waarin ze geen vaste woon-
of verblijfplaats hebben.
In dit onderzoek wordt ervan uitgegaan dat aan het criterium voor twee of meer daders wordt
voldaan wanneer bij een bedrijfsinbraak twee of meer verdachten bekend zijn. Opgemerkt
moet worden dat dit geen harde informatie is. Verdachten zijn niet onherroepelijk
veroordeeld voor een misdrijf, maar zijn hooguit verdachten in de zin van artikel 27 lid 1
Wetboek van Strafvordering: “Als verdachte wordt voordat de vervolging is aangevangen,
aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden
van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit”.
Dit onderzoek betreft specifiek de politieregio IJsselland. Zaken waarbij een of meerdere
verdachten wel buiten de regio IJsselland hun woon- of verblijfplaats hebben, maar een of
meerdere andere verdachten niet, worden niet tot mobiel banditisme gerekend. Dit omdat
voor het plegen van de inbraak mogelijk wordt gewerkt vanuit de woon- of verblijfplaats
van de verdachte die wel binnen IJsselland woont. Ook is de verdachte die binnen de regio
woont waarschijnlijk bekend met het gebied waarin de inbraak wordt gepleegd. Doordat het
mogelijk is dat verdachten buiten de politieregio IJsselland wonen, maar toch net over de
grens binnen de regio IJsselland een bedrijfsinbraak plegen, wordt ook als voorwaarde
gesteld dat alle verdachten hun woonplaats op meer dan 20 kilometer van de pleegplaats
hebben. Verdachten met hun woonplaats op twintig kilometer of minder van de pleegplaats
worden niet tot mobiel banditisme gerekend. Er is dan geen sprake van een zeer grote
mobiliteit en de verdachten zijn waarschijnlijk redelijk bekend met het gebied binnen een
straal van 20 kilometer rondom hun woonplaats.
Binnen dit onderzoek is er dus sprake van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken wanneer
aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. Twee of meer personen binnen de politieregio IJsselland plegen gezamenlijk
bedrijfsinbraken, en;
2. geen van hen heeft zijn woon- of verblijfplaats binnen de politieregio IJsselland, en;
3. geen van hen heeft zijn woon- of verblijfplaats op minder dan 20 kilometer van de
pleegplaats.
33
Nu duidelijk is wat er onder mobiel banditisme wordt verstaan moet nog worden vastgesteld
wanneer er precies sprake is van een bedrijfsinbraak. Hiervoor moet zijn voldaan aan drie
voorwaarden.
Ten eerste moet er sprake zijn van een inbraak. Inbraak valt volgens het Wetboek van
Strafrecht onder diefstal. Diefstal is strafbaar gesteld in artikel 310 en 311 van het Wetboek
van Strafrecht. Artikel 310 luidt: “Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt,
als schuldig aan diefstal, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of
geldboete van de vierde categorie”. Inbraak is een gekwalificeerde vorm van diefstal wat
strafbaar is gesteld artikel 311 lid 1 sub 5 WvSr. Dit artikel luidt: “Diefstal waarbij de
schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen
goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van
valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum”.
Een tweede voorwaarde waaraan moet worden voldaan wil er sprake zijn van
bedrijfsinbraak, is dat het moet gaan om een inbraak in een bedrijf, en niet om een inbraak in
een ander gebouw. Daarom moet het begrip bedrijf nog nader worden gedefinieerd. Door het
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt een onderneming gedefinieerd als: “Een
onderneming zorgt voor een productieproces: het brengt goederen of diensten op de markt.
Een onderneming heeft een zekere zelfstandige beslissingsbevoegdheid, met name ten
aanzien van de bestemming van haar vlottende middelen. Zij kan uit een of meer juridische
eenheden bestaan en een of meer activiteiten uitoefenen op een of meer locaties” (Centraal
Bureau voor de Statistiek, 2007). Gebouwen van verenigingen, stichtingen, kerken,
overheidsinstanties, vakantieparken, schuren/bergingen en ook bouwketen op bouwplaatsen
worden niet tot een bedrijf gerekend. Daarnaast worden ook bedrijfspanden in aanbouw niet
meegerekend als bedrijf.
Voor dit onderzoek is niet het gehele bedrijf als zodanig van belang, maar juist de specifieke
vestigingen van een bedrijf waar wordt ingebroken. Daarom wordt in dit onderzoek voor het
“bedrijf” in bedrijfsinbraken gekozen voor de definitie van het CBS voor een vestiging:
“Elke afzonderlijk gelegen ruimte, terrein of complex van ruimten of terreinen, benut door
een bedrijf voor de uitoefening van de activiteiten” (CBS, 2007). Er is dus ook sprake van
een bedrijfsinbraak wanneer er goederen zijn weggenomen van het terrein rondom een
bedrijf, terwijl dit terrein afgesloten was.
34
Opgemerkt moet worden dat de beoordeling of er sprake is van een bedrijfsinbraak voor een
deel subjectief is. Er zijn namelijk twijfelgevallen waarin het niet meteen duidelijk is of er
wel of niet sprake is van een bedrijfsinbraak. Zo komt het bijvoorbeeld voor dat er goederen
uit een bedrijf zijn weggenomen, maar dat niet duidelijk is hoe de dader binnen is gekomen.
In dat geval kan het gaan om inbraak wanneer er bijvoorbeeld gebruik is gemaakt van een
valse sleutel, het kan echter ook gaan om diefstal door een werknemer tijdens werktijd. Er
wordt geprobeerd in deze afzonderlijke gevallen zo goed mogelijk te beoordelen of er wel of
niet sprake is van bedrijfsinbraak. Deze twijfelgevallen betreffen naar verwachting echter
slechts een klein deel van het totaal aantal bij de politie geregistreerde bedrijfsinbraken,
waardoor in de meeste gevallen redelijk objectief beoordeeld kan worden of er sprake is van
een bedrijfsinbraak.
Een derde en laatste voorwaarde waaraan moet zijn voldaan wil er sprake zijn van een
bedrijfsinbraak, is dat het bedrijf slachtoffer moet zijn geworden van de inbraak en dat er
bijvoorbeeld geen persoonlijke bezittingen van een medewerker of bezoeker zijn gestolen.
Er zijn ook bedrijfsinbraken die niet zijn geslaagd, maar waarin het bij een poging blijft. Of
er sprake is van een poging tot inbraak of een geslaagde inbraak wordt bepaald aan de hand
van de wettelijke definitie van een poging tot het plegen van een misdrijf in artikel 45 WvSr.
Volgens dit artikel is er sprake van een poging tot een misdrijf wanneer wordt voldaan aan
de volgende drie vereisten.
1. De dader moet het voornemen hebben om het misdrijf te begaan.
2. Er moet een begin van uitvoering zijn.
3. Het delict moet niet voltooid zijn, echter alleen door een omstandigheid die niet van
de wil van de dader afhankelijk is.
Aan de hand van de BPS registraties is het moeilijk te bepalen of er is voldaan aan de eerste
voorwaarde. In een aantal gevallen is het twijfelachtig of de dader het voornemen heeft
gehad om een bedrijfsinbraak te plegen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer alleen een ruit
is ingeslagen, er kan dan immers net zo goed sprake zijn van vernieling. In dit onderzoek
wordt ervoor gekozen deze gevallen wel tot poging tot bedrijfsinbraak te rekenen.
Dat wordt voldaan aan het tweede vereiste dat men is begonnen met de uitvoering van het
misdrijf betekent in de praktijk vaak dat men is begonnen met binnendringen in een bedrijf.
Wanneer dit niet lukt is er sprake van een poging.
Ook wanneer men wel in een bedrijf is binnengedrongen kan er sprake zijn van een poging,
namelijk indien men er niet toe is gekomen enig goed weg te nemen door een omstandigheid
35
die niet van de wil van de dader afhankelijk is. Wanneer een dader genoeg tijd heeft om een
pand te doorzoeken, maar toch niets meeneemt is er géén sprake van een poging, omdat het
niet voltooien van het delict in dat geval door zijn eigen wil bepaald wordt.
3.3 Informatiebronnen en analysemethoden
In deze paragraaf wordt omschreven, welke bronnen en analysemethoden worden gebruikt
om de verschillende deelvragen te beantwoorden.
1. Wat is de aard, omvang en ontwikkeling van de bedrijfsinbraken in IJsselland?
De aard, omvang en ontwikkeling van bedrijfsinbraken die in IJsselland worden gepleegd
wordt vastgesteld aan de hand van de informatie afkomstig uit het Bedrijfsprocessen
Systeem (BPS) van de politie IJsselland. Hierin worden alle strafbare feiten die ter kennis
komen van de politie worden geregistreerd. Aan deze registratie worden vervolgens alle
handelingen en documenten met betrekking tot deze melding gekoppeld.
In het BPS kan worden geselecteerd op incidentcodes welke zijn ingedeeld naar categorieën
misdrijven. Er zijn een aantal incidentcodes die mogelijk wijzen op bedrijfsinbraak. Dit zijn
incidentcode 222 ‘diefstal af/uit bedrijf’ en incidentcode 229 ‘diefstal af/uit overig
onroerend goed’18. Incidentcode 220 ‘diefstal af/uit onroerend goed’ wordt buiten
beschouwing gelaten19.
Voor de incidentcodes 222 en 229 zijn gegevens beschikbaar vanaf 1998. Zowel onder
incidentcode 222 als onder incidentcode 229 staan ook registraties waarbij het niet gaat om
bedrijfsinbraak. Voor dit onderzoek worden alle registraties geïnventariseerd, waarbij voor
elke melding wordt bepaald of het daadwerkelijk een bedrijfsinbraak betreft. De meldingen
waarbij het niet om bedrijfsinbraak gaat worden er op deze manier uit gefilterd.
Uiteindelijk ontstaat een dataset met alle bedrijfsinbraken gepleegd in de politieregio
IJsselland van 1998 tot en met 2006. Voor een beeld van de omvang en ontwikkeling van
bedrijfsinbraken wordt geanalyseerd hoeveel bedrijfsinbraken er in elk jaar zijn gepleegd.
18 Voor incidentcode 222 en 229 geldt dat de diefstallen af/uit genoemde locaties hebben mede betrekking op de bij het onroerend goed behorende omheinde terreinen. Bepalend is het besloten karakter van de locatie. 19 Incidentcode 220 ‘diefstal af/uit onroerend goed’ wordt in dit onderzoek niet meegenomen. Hieronder worden in principe de eerste meldingen weggeschreven. Vervolgens is men verplicht deze nog verder te specificeren in een andere incidentcode, waardoor ze onder incidentcode 222 niet meer voorkomen.
36
Vervolgens wordt de correlatie tussen het jaar en het aantal inbraken berekend, waarmee
wordt bepaald of het aantal bedrijfsinbraken in IJsselland in de periode 1998-2006
significant is veranderd.
Voor alle bedrijfsinbraken gepleegd in 2006 wordt gekeken naar de aard van de inbraak. Er
wordt nagegaan wat de plaats is waar de inbraak is gepleegd, op welke dagen van de week
en op welke tijdstippen van de dag bedrijfsinbraken meestal hebben plaatsgevonden. Voor
de pleegdag en pleegtijd wordt in eerste instantie gebruik gemaakt van gegevens in de
aangifte. Hierin worden in principe twee data en tijdstippen ingevuld welke de periode
weergeven waarbinnen het misdrijf heeft plaatsgevonden. Het gemiddelde tussen deze data
en tijdstippen is de pleegdatum en -tijd van het misdrijf. Als de periode tussen de eerste
datum en tijd en de tweede datum en tijd langer is dan 24 uur, wordt de datum en tijd
onbetrouwbaar geacht en wordt geen pleegdatum en -tijd berekend. Als de precieze datum
en tijd bekend zijn en er geen sprake is van een langdurig incident wordt slechts één datum
en tijd ingevoerd. In dat geval wordt die datum en tijd gebruikt als pleegdatum en -tijd van
het misdrijf. Van misdrijven zonder aangifte wordt de datum en tijd uit de proceskop
gebruikt als pleegdatum en –tijd. Dit zijn de datum en tijd van invoer in het systeem,
waardoor ze minder betrouwbaar zijn als pleegdatum en pleegtijd.
Voor wat betreft de aard van de inbraken in 2006 wordt tevens gekeken naar de manier van
binnendringen20, het soort gestolen goederen, de waarde van de schade per bedrijfsinbraak
en het soort bedrijven dat slachtoffer is geworden van bedrijfsinbraak. Voor de manier van
binnendringen, het soort gestolen goederen en het soort bedrijven waar wordt ingebroken
worden categorieën gemaakt.
2. Welk deel van de bedrijfsinbraken in IJsselland is toe te schrijven aan mobiel
banditisme?
Voordat wordt ingegaan op de daders van bedrijfsinbraken en meer specifiek mobiele
bendes als daders van bedrijfsinbraken is het van belang het oplossingspercentage van
bedrijfsinbraken te bepalen. Naarmate het oplossingspercentage lager is en er dus veel
bedrijfsinbraken zijn die niet opgelost worden, wordt de kans groter dat het beeld dat op
basis van informatie uit het BPS naar voren komt over het deel van de bedrijfsinbraken dat
door mobiele bendes wordt gepleegd, afwijkt van de werkelijkheid. Door het
20 Hierbij gaat het om de laatste manier van binnendringen waarmee men het bedrijf daadwerkelijk betreedt. Wanneer bijvoorbeeld eerst een hekwerk wordt geforceerd waarna vervolgens de buitendeur wordt geforceerd, wordt het forceren van de deur genoteerd als manier van binnendringen.
37
oplossingspercentage te berekenen wordt in ieder geval duidelijk over de daders van welk
deel van de bedrijfsinbraken uitspraken worden gedaan.
Het oplossingspercentage wordt bepaald door te berekenen welk deel van de geregistreerde
bedrijfsinbraken is opgelost. Een betrouwbare maat voor het aantal opgeloste
bedrijfsinbraken is het aantal bedrijfsinbraken waarvoor iemand is veroordeeld. Hiermee is
redelijk zeker dat een bepaalde bedrijfsinbraak door een bepaalde dader is gepleegd. Met
veroordeling door de rechter is immers aangetoond dat volgens de bewijsregels van het
strafrecht de bedrijfsinbraak door de veroordeelde persoon is gepleegd. Voor dit onderzoek
wordt echter geen gebruik gemaakt van deze maat voor het aantal opgeloste
bedrijfsinbraken. Dit omdat dit onderzoek niet wordt uitgevoerd onder bedrijfsinbraken met
veroordeelde daders, maar onder bedrijfsinbraken met één of meer verdachten. Daarom
wordt in dit onderzoek als maat voor het aantal opgeloste bedrijfsinbraken gehanteerd; het
aantal bedrijfsinbraken waarbij ten minste één verdachte bij de politie bekend is.
Het oplossingspercentage bij bedrijfsinbraak wordt berekend voor de afzonderlijke jaren
1999 tot en met 2006 en voor de gehele periode 1999 tot en met 2006. Het aantal
bedrijfsinbraken in één jaar waarbij één of meer verdachten bekend is wordt gedeeld door
het totaal aantal bedrijfsinbraken in datzelfde jaar, maal 100. Een kanttekening hierbij is dat
het oplossingspercentage in de loop der tijd kan toenemen doordat ook in de jaren na het jaar
waarin een bedrijfsinbraak is gepleegd, de inbraak nog kan worden opgehelderd. Dit geldt
vooral voor de bedrijfsinbraken gepleegd in 2006 en in steeds mindere mate voor de jaren
die verder terug liggen.
Het deel van de bedrijfsinbraken in IJsselland dat aan mobiele bendes kan worden
toegeschreven wordt bepaald voor de jaren 1999 tot en met 2006. Er wordt gekeken naar het
aantal betrokken verdachten bij elke bedrijfsinbraak en naar de woonplaats van de
verdachten. Omdat van de daders van bedrijfsinbraken in 1998 geen adressenbestand
voorhanden is, kan 1998 niet bij dit deel van het onderzoek betrokken worden.
Wanneer het gaat om twee of meer verdachten en/of om verdachten die buiten de regio
IJsselland wonen of verblijven of waarvan de woonplaats niet bekend is, is er in principe
sprake van mobiel banditisme. De zaken met verdachten met hun woongemeente buiten de
regio of een onbekende woongemeente21 en waarbij sprake is van twee of meerdere
21 De zaken met verdachten met een onbekende woongemeente worden wel in het onderzoek meegenomen, omdat juist die verdachten daders kunnen zijn die in het buitenland wonen. In het BPS wordt namelijk aan een woonplaats automatisch een woongemeente gekoppeld, voor buitenlandse plaatsen is dit meestal niet bekend.
38
betrokkenen worden geselecteerd en er wordt gecontroleerd of er werkelijk sprake is van
mobiel banditisme. Dit is het geval wanneer bij een bedrijfsinbraak alle verdachten hun
woonplaats buiten de regio IJsselland én op meer dan 20 kilometer van de pleegplaats
hebben. De afstand tussen woon- en pleegplaats wordt in deze gevallen bepaald met behulp
van www.routenet.nl. Er wordt dus niet gerekend met de hemelsbrede afstand tussen woon-
en pleegplaats, maar de afstand tussen woon- en pleegplaats die de dader over weg aflegt.
Op www.routenet.nl worden de postcodes van woon- en pleegplaats ingevoerd22, waarna de
meest optimale route wordt berekend23. De afstand van deze route wordt naast het criterium
van meer dan twintig kilometer gelegd. Zaken met verdachten met een onbekende
woongemeente waarvan ook de woonplaats niet achterhaald kan worden en zaken met
verdachten zonder vaste woon- of verblijfplaats worden niet tot mobiel banditisme gerekend.
Uiteindelijk blijft een bestand over met bedrijfsinbraken waarbij mobiele bendes betrokken
zijn geweest. Er wordt bekeken in hoeveel van het totaal aantal bedrijfsinbraken sprake is
van mobiel banditisme. Dit wordt gedaan voor de jaren 1999 tot en met 2006, zodat
duidelijk wordt of er zich de afgelopen jaren veranderingen hebben voorgedaan voor wat
betreft de mate waarin mobiele bendes betrokken zijn bij bedrijfsinbraken.
Voor de bedrijfsinbraken waarbij mobiele bendes betrokken zijn, wordt nagegaan om welk
soort bedrijven het gaat, wat er is gestolen en hoe groot de waarde van schade is.
Naast het BPS wordt ook nog een andere informatiebron gebruikt om iets te zeggen over de
omvang van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken in IJsselland. Dit is een Informatie
Gestuurde Politie (IGP) opdracht die wordt uitgezet onder alle 12 politieteams van de politie
IJsselland. Het regiobreed uitzetten van een IGP opdracht ten behoeve van een analyse is in
IJsselland nog niet eerder gebeurd. In die zin fungeert de IGP opdracht, naast
informatiebron, als een soort pilot. In de IGP opdracht wordt aan de noodhulpdiensten van
de teams gevraagd gericht informatie te gaan verzamelen over mobiel banditisme bij
bedrijfsinbraken. Meer specifiek wordt in de opdracht gevraagd te zoeken naar verdachte
situaties rondom de bedrijventerreinen en daarbij van verdachte voertuigen rondom de
bedrijventerreinen de kentekens te noteren en de inzittenden te controleren. Gevraagd wordt
onder een voor de IGP opdracht aangemaakt mutatienummer, via een gestructureerde
22 Wanneer er van de woon- of pleegplaats geen postcode bekend is wordt of de straatnaam in combinatie met de woonplaats, of alleen de woonplaats ingevoerd. 23 Naast de meest optimale route, kan op www.routenet.nl ook worden gekozen voor de snelste route qua tijd en de kortste route qua afstand.
39
vragenlijst, van verdachte situaties het volgende te noteren; kenteken, locatie en tijd en
keno24 code van de bestuurder.
Op en rondom de bedrijventerreinen moeten de noodhulpdiensten van 22 mei 2007 tot 1 juli
2007 iedere nacht elk uur tenminste één keer de IGP opdracht uitvoeren. Voor deze periode
komt er dus extra informatie binnen wat mogelijk een indicatie is voor mobiel banditisme.
De IGP opdracht25 wordt voorafgaand aan elke nachtdienst door de wachtcommandanten
uitgereikt aan de noodhulp en tevens wordt tijdens de briefings voorafgaand aan de
nachtdienst een dia26 getoond met een beknopte samenvatting van de IGP opdracht. Om de
briefing overzichtelijk te houden wordt ervoor gekozen de dia slechts enkele dagen
gedurende de periode verplicht te tonen in de briefing. Om extra aandacht te vragen voor de
IGP opdracht wordt hierover op het regionale intranet een nieuwsbericht geplaatst en wordt
op het intranet onder het vakgebied ‘criminaliteitsanalyse’ meer informatie verschaft over de
IGP opdracht, waaronder een kaartje van alle bedrijventerreinen in de regio. Via een e-mail
worden de personen werkzaam bij en/of ten behoeve van de noodhulp tijdens de nachtdienst
de dag voor de start van de IGP opdracht nogmaals op de hoogte gebracht van de IGP
opdracht die de volgende dag wordt uitgegeven. Aan alle wachtcommandanten wordt nog
een extra e-mail gestuurd met de vraag zorg te dragen voor de uitreiking van de IGP
opdracht en er aandacht aan te besteden tijdens de briefing en debriefing.
De informatie uit de IGP opdracht wordt aangevuld met de informatie uit de
surveillancerapporten van beveiligingsbedrijven. In IJsselland vindt collectieve beveiliging
plaats op bedrijventerreinen in Deventer, Zwolle, Heino, Raalte, Kampen, IJsselmuiden,
Staphorst, Hasselt, Genemuiden en Hardenberg. Deze collectieve beveiliging op
bedrijventerreinen bestaat onder andere uit het mobiel surveilleren op en rondom de
bedrijventerreinen. De collectieve beveiliging wordt door drie beveiligingsbedrijven gedaan;
Securitas, Veneberg Security Team en Trigion. Verdachte situaties worden door Securitas en
Veneberg Security Team in een surveillancerapport doorgegeven aan de politie IJsselland27
(Stichting Veiligheidszorg, 2007). Voor de periode waarin de IGP opdracht is uitgezet wordt
gekeken naar de verdachte situaties die door de beveiligingsbedrijven hebben doorgegeven
24 Onder de keno code wordt verstaan de eerste 4 letters van de achternaam gevolgd door de eerste letter van de voornaam en de laatste twee cijfers van het geboortejaar. 25 De IGP opdracht die aan de noodhulp voorafgaand aan de nachtdienst wordt uitgereikt is te vinden in bijlage 1. 26 De dia die wordt getoond tijdens de briefings voorafgaand aan de nachtdienst is terug te vinden in bijlage 2. 27 Door Trigion worden geen verdachte situaties aan de politie IJsselland doorgegeven. Trigion is alleen actief op bedrijventerreinen in Staphorst.
40
aan de politie28. Het is aannemelijk dat de beveiligingsbedrijven meer informatie hebben dan
de politie wat betreft incidenten op bedrijventerreinen omdat zij hier gewoonlijk meer
surveilleren dan de politie.
Na samenvoeging van de informatie uit de IGP opdracht en de informatie uit de
surveillancerapporten van de beveiligingsbedrijven, wordt voor elk kenteken dat wordt
genoteerd nagetrokken wie de eigenaar is en wat zijn woonplaats is. De eigenaar wordt
vervolgens nagetrokken in het Herkenningsdienst Systeem (HKS) voor eventuele misdrijven
die hij begaan heeft. Ook gecontroleerde personen worden nagetrokken in het HKS.
Wanneer de eigenaar van het kenteken van buiten de regio afkomstig is en wanneer deze
andere bedrijfsinbraken of vermogensdelicten op zijn naam heeft staan, is dit een indicatie
voor mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken.
De informatie die uit de IGP opdrachten naar voren komt geeft een indicatie voor wat er
mogelijk aan de hand is wat betreft mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken en wordt gezien
als aanvulling op de informatie die uit het BPS afkomstig is. De resultaten van de IGP
opdracht worden vergeleken met de informatie uit het BPS over bedrijfsinbraken in die
periode. Er wordt nagegaan hoeveel bedrijfsinbraken er in de periode van de IGP opdracht
op bedrijventerreinen zijn gepleegd. Vervolgens wordt bepaald of verdachte situaties uit de
IGP opdracht aan een daadwerkelijk gepleegde bedrijfsinbraak kunnen worden gerelateerd,
door te kijken of de plaats en/of de tijd waar de verdachte situatie is waargenomen
overeenkomt met de plaats en/of tijd van een inbraak. Wanneer er op een bepaald tijdstip op
een bepaalde plaats een verdachte situatie wordt waargenomen, en op een later tijdstip op
diezelfde plaats een bedrijfsinbraak plaatsvindt, wijst dit mogelijk op het voorbereiden van
een inbraak.
3. Hoe kunnen de daders van mobiele bendes betrokken bij bedrijfsinbraken in
IJsselland worden getypeerd?
Om tot een typering van de mobiele bendes te kunnen komen wordt voor personen waarvan
is bepaald dat ze lid zijn van een mobiele bende extra informatie uit het BPS verzameld.
Allereerst worden een aantal persoonlijke kenmerken van de verdachten geïnventariseerd,
zoals geslacht, leeftijd en nationaliteit. Om vast te stellen waar de verdachten vandaan
komen wordt gekeken naar hun woon- of verblijfplaats zoals die staat geregistreerd in het
28 Er wordt alleen gekeken naar meldingen van verdachte situaties die verband zouden kunnen houden met bedrijfsinbraken en niet de meldingen die verband houden met andersoortige misdrijven. Er wordt niet gekeken naar meldingen van (pogingen tot) bedrijfsinbraken zelf, omdat deze ook terugkomen in de politieregistraties van bedrijfsinbraak.
41
BPS. Verder wordt voor elke verdachte van mobiel banditisme vastgesteld of hij vaker
voorkomt als verdachte van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken in IJsselland.
Vervolgens wordt berekend uit hoeveel personen mobiele bendes gemiddeld bestaan.
Hiervoor wordt in het BPS, in geval van bedrijfsinbraken waarbij sprake was van mobiel
banditisme, het aantal verdachten per inbraak bepaald. Er wordt ook gekeken of in de
verschillende zaken waar mobiele bendes bij betrokken waren steeds dezelfde
dadercombinaties worden gevormd, of dat er bij de verschillende inbraken sprake is van
verschillende daders en dadercombinaties.
4. Welke verschillen zijn er tussen bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes en
andere daders?
Voor zowel alle bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes als alle bedrijfsinbraken
gepleegd door andere daders van bedrijfsinbraken wordt gekeken naar de plaatsen, dagen en
tijdstippen waarop de bedrijfsinbraken plaatsvinden. Vervolgens wordt met de chi-kwadraat
getoetst of eventuele verschillen tussen de inbraken gepleegd door de verschillende daders
significant zijn.
Ook de omvang van de schade, het soort bedrijven waar is ingebroken, het soort goederen
dat is gestolen en de manier van binnendringen in het bedrijf wordt voor bedrijfsinbraken
gepleegd door mobiele bendes geïnventariseerd. Aangezien het aantal andere daders van
bedrijfsinbraken dan mobiele bendes, een stuk groter is dan het aantal daders van mobiel
banditisme, worden niet alle bedrijfsinbraken gepleegd door andere daders dan mobiele
bendes op deze zaken nagelopen. Er wordt een gestratificeerde steekproef getrokken uit het
totaal aantal bedrijfsinbraken met een verdachte, dat niet door mobiele bendes is gepleegd.
Dit betekent dat er niet één steekproef wordt getrokken over alle jaren, maar dat er per jaar
een steekproef wordt getrokken. Dit om ervoor te zorgen dat elk jaar afzonderlijk voldoende
in de steekproef wordt vertegenwoordigd. Per jaar wordt een aselecte29 steekproef van 30
bedrijfsinbraken getrokken uit het totaal aantal bedrijfsinbraken met een verdachte in dat
jaar.
Voor wat betreft de manier van binnendringen, het soort bedrijven en het soort weggenomen
goederen wordt met de chi-kwadraat getoetst of eventuele verschillen hierin tussen de
29 De steekproef per jaar is aselect in de zin dat iedere bedrijfsinbraak geregistreerd in het BPS in dat jaar evenveel kans heeft om in de steekproef voor te komen. Niet alle bedrijfsinbraken komen ter kennis van de politie en staan dus niet allemaal in het BPS geregistreerd. Dit hangt af van de meldings- en aangiftebereidheid van bedrijven. Dit maakt dat de aselecte steekproef die wordt getrokken nooit helemaal aselect is in de zin dat iedere bedrijfsinbraak evenveel kans heeft om in de steekproef voor te komen.
42
bedrijfsinbraken gepleegd door de verschillende daders significant zijn. Met de T-test wordt
getoetst of er significante verschillen zijn in de gemiddelde waarde van de weggenomen
goederen en de gemiddelde waarde van de braakschade.
43
5. Aard, omvang en ontwikkeling van de bedrijfsinbraken in
IJsselland
In dit hoofdstuk worden de aard, omvang en ontwikkeling van de bedrijfsinbraken in
IJsselland weergegeven. Dit gebeurt op basis van de registraties hiervan in het BPS. Uit de
Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB) blijkt dat in 2006 87 procent van de bedrijven
die te maken hebben gehad met inbraak dit hebben gemeld bij de politie (WODC, 2006). Er
kan dus vanuit worden gegaan dat op basis van de in het BPS geregistreerde
bedrijfsinbraken uitspraken worden gedaan over zo’n 87 procent van het aantal werkelijk
gepleegde bedrijfsinbraken. Allereerst wordt in paragraaf 5.1 de omvang en ontwikkeling
van de bedrijfsinbraken in IJsselland beschreven. Vervolgens wordt in paragraaf 5.2
gekeken naar de aard van de bedrijfsinbraken in 2006.
5.1 Omvang en ontwikkeling van het aantal bedrijfsinbraken in
IJsselland in de periode 1998-2006
In de periode 1998-2006 hebben er in IJsselland in totaal 6.612 bedrijfsinbraken
plaatsgevonden. Hiervan was er in 5.211 gevallen (78,8 %) sprake van een geslaagde
inbraak en in 1.401 gevallen (21,2 %) bleef het bij een poging. In figuur 1 wordt per jaar het
aantal geslaagde bedrijfsinbraken, het aantal pogingen tot bedrijfsinbraak en het totaal van
het aantal pogingen en geslaagde inbraken weergegeven30.
De gele lijn in figuur 1 is de trendlijn van het totaal aantal bedrijfsinbraken. Hieraan is te
zien dat er over de hele periode sprake is van een daling van het totaal aantal
bedrijfsinbraken. Dit geldt ook voor zowel het aantal geslaagde bedrijfsinbraken als het
aantal pogingen tot bedrijfsinbraak. Het totaal van de geslaagde inbraken en pogingen tot
bedrijfsinbraak in IJsselland is in 2006 (634 inbraken) 29,6 procent gedaald ten opzichte van
1998 (901 inbraken).
30 Het aantal bedrijfsinbraken per jaar is te zien in tabel 1 in bijlage 3.
Wat opvalt is dat de ontwikkeling van het aantal inbraken zowel in de periode 1998-2001 als
in de periode 2002-2006 volgens eenzelfde patroon verloopt. In 2001 is sprake van een
uitschieter naar beneden en in 2002 is sprake van een uitschieter naar boven. Het totaal
aantal inbraken daalt van 901 in 1998 naar 594 in 2001 (-34,1 %). Vervolgens is het totaal
aantal bedrijfsinbraken in 2002 met 867 een stuk hoger, waarna het aantal bedrijfsinbraken
weer daalt naar 634 in 2006 (-26,9 %).
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1000
1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
TotaalGeslaagde inbraakPoging tot inbraakLineair (Totaal)
Figuur 1. Aantal geslaagde inbraken en pogingen tot bedrijfsinbraak per jaar. Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
De uitschieter van het aantal bedrijfsinbraken in 2001 of 2002 zorgt er waarschijnlijk voor
dat de daling van het totaal aantal inbraken over de hele periode 1998-2006 niet significant
is. Ook wanneer er onderscheid wordt gemaakt tussen het aantal geslaagde inbraken en de
pogingen tot inbraak is er over de periode 1998-2006 geen sprake van een significante
daling.
Vanaf 2002 daalt het totaal aantal inbraken wel significant (r=-.98, p<.005). Ditzelfde geldt
ook voor zowel de geslaagde inbraken (r=-.97, p<.01) als het aantal pogingen daartoe (r=-
.98, p<.005).
Het totaal aantal inbraken bestaat van 1998 tot en met 2006 voor gemiddeld 20,9 procent uit
pogingen tot inbraak. Dit percentage is met 26,8 procent het hoogst in 1998 en neemt daarna
44
45
af tot 16,7 procent in 2001. Vanaf 2002 is het percentage pogingen van het totaal aantal
inbraken weer hoger en dit blijft erg stabiel; het schommelt tussen de 19,7 en 20,8 procent.
5.3 Aard van de bedrijfsinbraken gepleegd in 2006
Voor alle 634 bedrijfsinbraken gepleegd in 2006 wordt gekeken naar de aard van de inbraak.
Achtereenvolgens wordt besproken waar en wanneer inbraken worden gepleegd. de manier
van binnendringen, het soort bedrijf waarin de inbraak heeft plaatsgevonden, het soort
goederen dat is weggenomen, de waarde van deze weggenomen goederen en tot slot de
waarde van de braakschade.
De politieregio IJsselland heeft een werkgebied bestaande uit 11 gemeenten, waaronder 9
plattelandsgemeenten31 en de twee steden Zwolle en Deventer. De meeste bedrijfsinbraken
in 2006 (n=634) zijn gepleegd in Zwolle (31,7 %), wat tevens de grootste gemeente is. In
Deventer wordt 18,1 procent van de inbraken gepleegd. Hierna vinden er in Hardenberg (9,1
%), Kampen (7,7 %), Steenwijkerland (6,5 %) en Raalte (6,5 %) nog redelijk wat
bedrijfsinbraken plaats. Weinig bedrijfsinbraken worden gepleegd in de gemeenten Dalfsen
(5,0 %), Zwartewaterland (4,7 %), Staphorst (4,1 %), Ommen (3,9 %) en Olst-Wijhe (2,5
%).
De dag in de week waarop een inbraak is gepleegd is voor een groot aantal gepleegde
inbraken (263) niet bekend of de schatting van deze dag is niet betrouwbaar genoeg. Dit is in
41,5 procent van het totaal aantal in 2006 gepleegde inbraken het geval. Voor de 371
inbraken, waarvan de pleegdag wel bekend is en ook betrouwbaar genoeg wordt geacht, is
de spreiding van het aantal inbraken over de dagen van de week vrij gelijkmatig32. De
meeste inbraken worden op dinsdag gepleegd (17,5 %) en de minste inbraken worden
gepleegd op de dagen in het weekend (10,5 procent op zaterdag en 11,9 procent op
zondag)33. Er bestaat dan ook geen significant verband tussen de dag in de week en het
aantal inbraken dat wordt gepleegd.
31 Dit zijn de gemeenten Steenwijk, Kampen, Zwartewaterland, Staphorst, Dalfsen, Ommen, Hardenberg, Olst en Raalte. 32 Een volledig overzicht van de aantallen en percentages van de op de verschillende dagen gepleegde bedrijfsinbraken is te zien in tabel 2 in bijlage 3. 33 Een eventuele verklaring voor de weinige inbraken op zaterdag en zondag is dat juist bij inbraken in het weekend de pleegdag als niet betrouwbaar wordt bestempeld, doordat indien men niet zeker is van de pleegdag het gemiddelde wordt genomen van de tijd dat het bedrijf wordt afgesloten (vaak
46
De pleegtijden van bedrijfsinbraken zijn te zien in tabel 1. Net als voor de pleegdag van
bedrijfsinbraken geldt ook voor de pleegtijd dat de schatting van het tijdstip waarop de
inbraak is gepleegd is in 40,6 procent van de gevallen niet bekend of niet betrouwbaar
genoeg is. De meerderheid van de bedrijfsinbraken wordt ‘s nachts tussen 24.00 en 06.00
uur gepleegd (50,7 %). Daarna worden de meeste inbraken tussen 18.00 en 24.00 uur ’s
avonds gepleegd (34,5 %). Tussen 06.00 en 12.00 uur en tussen 12.00 uur en 18.00 uur vindt
respectievelijk 6,2 en 8,6 procent van de inbraken plaats. Er bestaat een significant verband
tussen het de categorieën van tijdstippen en het aantal inbraken (x² (3)=203,458 p<.001).
Tabel 1. Pleegtijden van bedrijfsinbraken in IJsselland in 2006.
Pleegtijd Aantal Percentage
24.00 - 06.00 uur 188 50,7 06.00 - 12.00 uur 23 6,2 12.00 - 18.00 uur 32 8,6 18.00 - 24.00 uur 128 34,5 Totaal (n) 371 100,0 Missing 263 Totaal aantal inbraken 634
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
Wanneer voor de avond en de nacht (n=316) naar het aantal inbraken per uur wordt gekeken
blijkt dat tussen 18.00 en 19.00 uur de minste inbraken plaatsvinden (1,9 %). Hoewel het
aantal inbraken gedurende de avond en nacht per uur oploopt vinden er van 19.00 uur tot
22.00 uur nog relatief weinig inbraken plaats. Na 22.00 uur wordt het aantal inbraken per
uur groter. Tussen 03.00 en 04.00 uur ’s nachts worden de meeste inbraken gepleegd en na
04.00 uur neemt het aantal inbraken per uur weer af34. Er blijkt een significant verband te
bestaan tussen het uur gedurende de nacht (van 18.00 – 06.00 uur) en het aantal inbraken dat
wordt gepleegd (x² (11)=69,367 p<.001).
vrijdag of zaterdag) en de dag dat er weer wordt begonnen met werken (meestal op maandag). De tijd hiertussen is dan te groot om een betrouwbare schatting van de pleegdag op te leveren. Echter, wanneer de betrouwbaarheid wordt vergroot tot een maximum van 2 dagen blijkt dit niet tot resultaat te hebben dat er relatief meer bedrijfsinbraken op zaterdag en zondag worden gepleegd. 34 In tabel 3 in bijlage 3 is een compleet overzicht gegeven van het aantal inbraken gepleegd in 2006 per uur gedurende de avond en nacht.
47
De manieren van binnendringen in een bedrijf ten behoeve van het plegen van een inbraak
worden weergegeven in tabel 2. Binnendringen in een bedrijf gebeurt het meest door het
forceren van een raam (42,3 %) of deur (36,3 %). Het forceren van een raam omvat hierbij
zowel het inslaan van een ruit als het op een andere manier openbreken van een raam. Het
forceren van een hekwerk35 (6,8 %) en inklimmen of insluipen (6,2 %) komen minder voor.
De andere manieren van binnendringen komen elk in minder dan 2,5 procent van de
gevallen voor.
Tabel 2. Manieren van binnendringen in een bedrijf bij inbraken in 2006
Manier van binnendringen Aantal Percentage
Forceren raam 268 42,3 Forceren deur 230 36,3 Forceren hekwerk 43 6,8 Inklimming/insluiping 39 6,2 Onbekend 17 2,7 Forceren dak 15 2,4 Valse sleutel 12 1,9 Forceren wand 7 1,1 Ramkraak 3 0,5 Totaal 634 100,0
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
In figuur 2 op de volgende pagina is te zien dat er van de 634 bedrijfsinbraken in 2006 de
meeste inbraken plaatsvonden in bedrijven in de detailhandel (39,1 %). Vervolgens werden
bedrijven in de categorie financiële en zakelijke dienstverlening (14,5 %) en de bouw (12,3
%) het meest getroffen door bedrijfsinbraken. De bedrijven in de categorieën horeca (7,1 %),
gezondheid (6,5 %), groothandel (6,2 %), productie (6,2 %) en overig (5,4 %) werden in
2006 minder geconfronteerd met een inbraak. De minste bedrijfsinbraken vonden plaats in
transportbedrijven (1,7 %). Voor 1,1 procent van de inbraken geldt tenslotte dat het soort
bedrijf waar is ingebroken onbekend is.
Van de 634 bedrijfsinbraken in 2006 ging het in 133 gevallen om een poging en zijn er dus
om die reden geen goederen weggenomen. Voor de 501 geslaagde bedrijfsinbraken in 2006
is in figuur 3 het soort goederen weergegeven dat hierbij is weggenomen. Het totaal van de
35 Dit betekent dat de inbrekers niet in het gebouw zijn geweest, maar er iets is gestolen vanaf een afgesloten terrein rondom het bedrijf.
percentages is groter dan 100 procent, omdat bij een aantal inbraken meer dan een soort
goed is weggenomen.
0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
ElectronicaGeld
Materialen/machinesTabak
Auto/motorLevensmiddelen
KledingSieraden/brillen
DrogisterijartikelenOverig
OnbekendGeen
Figuur 3. Weggenomen goederen bij bedrijfsinbraken naar categorie als percentage van totale aantal geslaagde bedrijfsinbraken. Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
In 99 gevallen (19,8 %) werden er geen goederen weggenomen. Bij 35,1 procent van de
inbraken werd elektronica weggenomen, bij 20,4 procent geld en bij 15,6 procent materialen
en/of machines. Bij minder inbraken werden tabak (5,4 %), auto en/of motor (-artikelen)
(2,4 %), levensmiddelen (2,0 %), kleding (1,2 %), sieraden en/of brillen (1,2 %) en
drogisterijartikelen (1,0 %) weggenomen. Bij 3,6 procent van de bedrijfsinbraken vallen de
gestolen goederen in de categorie overig en bij 2,8 procent van de inbraken is het soort
gestolen goed onbekend.
In tabel 3 is de gemiddelde waarde en de mediaan36 per soort weggenomen goed te zien.
Tevens is weergegeven hoe vaak de waarde van het soort goederen bekend is, dit is het
aantal waarover het gemiddelde en mediaan zijn berekend.
Het bedrag van de waarde van de weggenomen goederen wordt gebaseerd op de waardes
van de weggenomen goederen zoals die zijn vermeld in de processen verbaal van aangifte
of, indien aanwezig, in de goederenbijlagen. Een kanttekening hierbij is dat het niet duidelijk
48
36 De mediaan is de middelste waarde van de verdeling van alle voorkomende waarden en is de waarde waar 50 procent van de waarden onder en 50 procent van de waarden boven ligt. Wanneer het gemiddelde en de mediaan voor een goed veel van elkaar afwijken kan het beste worden gekeken naar de mediaan, omdat het gemiddelde dan waarschijnlijk in grote mate is beïnvloed door een uitschieter.
49
is waaruit de genoemde bedragen precies bestaan; de vervangingswaarde, inkoopprijs of
verkoopprijs, of rekening is gehouden met afschrijving en of de bedragen in- of exclusief
BTW zijn.
Tabel 3. Gemiddelde en mediaan van de waarde van de verschillende soorten weggenomen goederen
Weggenomen goederen Aantal met bekende waarde Gemiddelde waarde Mediaan
Drogisterijartikelen 2 75.010,9 75.010,9 Materialen/machines 45 31.264,3 2.500,0 Kleding 5 18.799,7 13.967,0 Auto/motor 4 11.887,5 2.875,0 Electronica 90 3.612,3 1.578,0 Tabak 20 2.875,2 2.775,2 Overig 8 1.681,0 499,0 Geld 97 1.378,5 500,0 Sieraden/brillen 4 1.296,1 1.175,5 Levensmiddelen 7 430,1 190,0 Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
Elektronica-artikelen als buit waren in 2006 onder bedrijfsinbrekers het meest favoriet,
gevolgd door geld en materialen en/of machines. Elektronica heeft een gemiddelde waarde
van 3.612,3 euro wanneer dit bij een bedrijfsinbraak wordt weggenomen, de mediaan is met
1.578,0 euro een stuk lager. De gemiddelde waarde van geld bedraagt 1.378,5 euro en de
mediaan is 500,0 euro. Bij materialen en/of machines bedraagt de gemiddelde waarde
31.264,3 euro. Deze hoge gemiddelde waarde blijkt echter te worden veroorzaakt door onder
andere een uitschieter van 1,2 miljoen euro. De mediaan is dus een betrouwbaardere maat
voor de waarde van gestolen materialen en/of machines en is met 2.500,0 een stuk lager.
Ook tabak werd bij bedrijfsinbraken in 2006 nog relatief vaak gestolen. Dit heeft een
gemiddelde waarde van 2.875,2 euro, wat een redelijk betrouwbare maat lijkt voor de
waarde, aangezien de mediaan hier niet veel van afwijkt.
Opvallend is tenslotte dat drogisterijartikelen in 2006 erg weinig zijn weggenomen en dat in
maar 2 gevallen de waarde van de weggenomen artikelen bekend is, maar dat deze waarde
gemiddeld wel opvallend hoog is met 75.010,9 euro. Ditzelfde geldt in iets mindere mate
voor kleding waarbij de gemiddelde waarde 18.799,7 euro is en de mediaan 13.967,0 euro.
Gezien de lage aantallen is niet duidelijk in hoeverre deze waardes representatief zijn voor
andere bedrijfsinbraken waarbij drogisterijartikelen en/of kleding wordt weggenomen.
50
Tabel 4. Minimale waarde van de weggenomen goederen per inbraak
Waarde weggenomen goederen Aantal Percentage
Geen goederen weggenomen 99 19,7 1 - 500 euro 74 14,7 501 - 1.000 euro 38 7,6 1.001 - 1.500 euro 25 5,0 1.501 - 2.000 euro 11 2,2 2.001 - 2.500 euro 16 3,2 2.501 - 5.000 euro 42 8,4 5.001 - 10.000 euro 30 6,0 10.001 - 15.000 euro 8 1,6 15.001 - 20.000 euro 4 0,8 20.001 - 25.000 euro 3 0,6 meer dan 25.000 euro 6 1,2 schadebedrag onbekend 146 28,7 Totaal geslaagde bedrijfsinbraken 502 100,0
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
De minimale waarde van de weggenomen goederen per bedrijfsinbraak is in tabel 4
weergegeven in categorieën. Ook hierbij moet worden opgemerkt dat niet duidelijk is
waaruit de bedragen zijn opgebouwd. Een bijkomend probleem is dat bij een inbraak soms
van een deel van de gestolen goederen de waarde wel bekend is, maar van een ander deel
niet. In deze gevallen is het bedrag overgenomen van de goederen waarvan de waarde wel
bekend is. Dit betekent dat de in tabel 4 weergegeven bedragen de minimale waarde
betreffen.
In totaal zijn er in 2006 502 geslaagde bedrijfsinbraken gepleegd. Hiervan is de waarde van
de weggenomen goederen per inbraak in 146 gevallen (28,7 %)37 onbekend. Bij 99
bedrijfsinbraken (19,7 %) zijn er geen goederen weggenomen.
Onder de 257 inbraken waarbij goederen zijn weggenomen, komt de categorie 1 – 500 euro
het meest voor. Naarmate de waarde van de weggenomen goederen groter wordt, neemt het
aantal inbraken per categorie af. De categorieën 2.501 – 5.000 en 5.000 – 10.000 euro
komen wel nog relatief vaak voor. Erg hoge waardes boven de 10.000 euro komen weinig
voor.
37 Percentage van de 502 geslaagde bedrijfsinbraken.
51
Bij de 257 inbraken waarbij goederen zijn weggenomen is de gemiddelde waarde van deze
goederen per inbraak 8.695,6 euro en de mediaan 1.450,0 euro. In 2006 was de totale waarde
van de bij bedrijfsinbraak weggenomen goederen waarvan de waarde bekend is 2.234.781,0
euro.
Tenslotte wordt gekeken naar de braakschade bij de bedrijfsinbraken gepleegd in 2006. Bij
braakschade kan het gaan om schade aan de buitenkant van het pand, zoals de schade
ontstaan door het forceren van een deur, en om schade ten gevolge van braak binnen het
pand, zoals schade ontstaan door het openbreken van een kast of kluis. De waarde van de
braakschade kan beide soorten braakschade bevatten.
In maar liefst 572 gevallen (90,2 %) is het schadebedrag onbekend, waardoor weinig
betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over de waarde van de braakschade bij
bedrijfsinbraken. Bij 62 inbraken is de waarde van de braakschade wel bekend. Hieronder
zijn 43 bedrijfsinbraken met en 19 inbraken zonder braakschade. Het is waarschijnlijk
makkelijker vast te stellen of er wel of geen braakschade is, dan hoeveel de precieze waarde
van braakschade bedraagt. Geen braakschade betekent dat er zowel bij het binnendringen,
dat wil zeggen dat men is binnengedrongen door middel van inklimming/insluiping of valse
sleutel, als bij de verdere uitvoering van de inbraak geen schade is ontstaan aan het bedrijf.
Bij de 43 inbraken waarbij braakschade is opgetreden en de waarde hiervan bekend is, is de
gemiddelde waarde van de braakschade 16.342,3 euro. Dit erg hoge gemiddelde wordt
echter veroorzaakt door twee uitschieters van inbraken met een braakschade van 175.000 en
600.000 euro. Voor een indicatie van de waarde van de braakschade kan dus beter worden
gekeken naar de mediaan, welke 1.500,0 euro bedraagt. De totale waarde van de
braakschade bij deze 62 inbraken in 2006 bedraagt 702.718,0 euro.
52
6. Daders van bedrijfsinbraken in IJsselland
In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de daders van bedrijfsinbraken in IJsselland en de
inbraken die zij plegen. Voordat wordt overgegaan op het beschrijven van de daders van
bedrijfsinbraken wordt in paragraaf 6.1 eerst bepaald op welk deel van de bedrijfsinbraken
deze beschrijving betrekking heeft door het oplossingspercentage van bedrijfsinbraken te
berekenen.
De aandacht gaat in dit hoofdstuk voornamelijk uit naar mobiele bendes als daders van
bedrijfsinbraken. Er wordt ook een beeld, zij het minder uitgebreid, geschetst van de daders
van bedrijfsinbraken in het algemeen, dit gebeurt in paragraaf 6.2. Volgens de definitie die
in dit onderzoek wordt gehanteerd is er sprake van mobiel banditisme wanneer een inbraak
wordt gepleegd door twee of meer daders met hun woon- of verblijfplaats buiten de regio
IJsselland. In paragraaf 6.2 wordt daarom ook beschreven welk deel van alle daders van
buiten de regio afkomstig is en met hoeveel personen gezamenlijk de bedrijfsinbraken over
het algemeen worden gepleegd. Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 ingezoomd op het mobiel
banditisme bij bedrijfsinbraken. Naast de omvang en ontwikkeling van het mobiel
banditisme bij bedrijfsinbraken komen ook de kenmerken van de daders zelf en de aard van
de inbraken die zij plegen aan de orde. Ook de verschillen tussen mobiele bendes en andere
daders van bedrijfsinbraken komen in deze paragraaf aan bod.
6.1 Oplossingspercentage van bedrijfsinbraken
Het beeld dat in dit hoofdstuk wordt geschetst van de daders van bedrijfsinbraken in
IJsselland heeft betrekking op de daders die bedrijfsinbraken pleegden in de periode 1999-
200638. Van 1999 tot en met 2006 zijn er in IJsselland in totaal 5.711 bedrijfsinbraken
gepleegd. Bij 879 van deze bedrijfsinbraken werd tenminste één verdachte bij de politie
bekend, waarmee het oplossingspercentage van bedrijfsinbraken over de periode 1999 tot en
met 2006 15,4 procent bedraagt. Bij één inbraak zijn soms meerdere verdachten betrokken,
waardoor het totaal aantal verdachten 1.589 bedraagt.
Het beeld van de daders van bedrijfsinbraken dat in dit hoofdstuk wordt beschreven heeft
dus betrekking op de daders van 15,4 procent van het totaal aantal inbraken en is gebaseerd
op de kenmerken van 1.589 personen. Bij het grootste deel van de bedrijfsinbraken is geen
38 De daders van bedrijfsinbraken in 1998 worden niet meegenomen in de analyse, omdat van hen niet alle gegevens bekend zijn.
verdachte bekend geworden. Het is mogelijk dat er verschillen bestaan tussen deze daders en
de verdachten die wel bij de politie bekend zijn.
De ontwikkeling van het oplossingspercentage van bedrijfsinbraken over de jaren 1999-2006
is weergegeven in figuur 4 De gele lijn in de figuur is de trendlijn en laat zien dat het
oplossingspercentage over de hele periode licht is afgenomen (-9,7 %). In 1999 is het
oplossingspercentage 14,5 procent, in 2000 met 16,0 procent iets hoger en vervolgens in
2001 weer lager (14,1 %). Daarna stijgt het oplossingspercentage en piekt in 2003 met 19,0
procent, waarna het weer afneemt tot 13,1 procent in 2006.
0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
16%
18%
20%
1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
Figuur 4. Ontwikkeling van het oplossingspercentage van bedrijfsinbraken van 1999-2006. Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
6.2 Algemeen beeld van de daders van bedrijfsinbraken
In overeenstemming met de literatuur over daders van bedrijfsinbraken en daders in het
algemeen zijn vrijwel alle daders van de bedrijfsinbraken gepleegd in IJsselland in de
periode 1999 – 2006 (n=1.589) van het mannelijk geslacht (96,3 %). Slechts 3,0 procent van
de verdachten is vrouw en van 0,6 procent van de verdachten is het geslacht onbekend.
53
Met 90 procent heeft de overgrote meerderheid van de bedrijfsinbrekers (n=1.589) de
Nederlandse nationaliteit, 9,2 procent van de verdachten heeft een buitenlandse nationaliteit
en van 0,2 procent is de nationaliteit onbekend. Onder de verdachten met de buitenlandse
nationaliteit komt de Marokkaanse nationaliteit (2,8 %) het meest voor, gevolgd door de
Turkse (0,9 %), Poolse en Roemeense (beiden 0,8 %), Joegoslavische (0,7 %) en Irakese
(0,6 %) nationaliteit. Andere nationaliteiten hebben allemaal een aandeel van minder dan 0,5
procent in de totale verdachtenpopulatie.
Voor alle 1.528 verdachten waarvan de leeftijd bekend is ligt de gemiddelde leeftijd op 26,0
jaar en de mediaan is 24,0 jaar. De jongste verdachte is 9 jaar en de oudste is 99 jaar. Het
aantal verdachten stijgt snel vanaf de leeftijd van 14 jaar en piekt bij een leeftijd van 20 jaar,
waarna het aantal verdachten afneemt naarmate de leeftijd hoger wordt.
Voor de verdachten van bedrijfsinbraak van 2000 tot en met 2006 wordt in figuur 5
weergegeven of ze hun woongemeente binnen of buiten de regio hebben39. In deze periode
waren er 1.391 bij de politie bekende verdachten van bedrijfsinbraak. Hiervan hebben 572
personen (41,1 %) hun woongemeente binnen de regio IJsselland en 415 personen (29,8 %)
hebben hun woongemeente buiten de regio. Er zijn 404 (29,0 %) verdachten van
bedrijfsinbraak met een bij de politie onbekende woongemeente. Voor een deel van deze
verdachten met onbekende woongemeente geldt dat hun woonplaats werkelijk niet bij de
politie bekend is. Tevens komt een deel van deze verdachten uit het buitenland40 en voor een
ander deel betreft het verdachten zonder vaste woon- of verblijfplaats.
0%5%
10%15%20%25%30%35%40%45%50%
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
Verdachten vanbuiten de regio
Verdachten vanbinnen de regio
Verdachten metonbekende woon- ofverblijfplaatsLineair (Verdachtenvan buiten de regio)
Figuur 5. Ontwikkeling van het deel van de verdachten van binnen en buiten de regio en met een onbekende woonplaats. Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
39 Er wordt niet gekeken naar het jaar 1999, omdat voor dit jaar naast het deel van de verdachten waarvan de woongemeente niet bij de politie bekend is, ook van een deel van de verdachten de woongemeente niet bekend is, doordat deze gegevens niet zijn geladen in de BPS analyse database.
54
40 In het BPS wordt de woonplaats van de verdachte automatisch aan een gemeentenaam gekoppeld, maar voor buitenlandse woonplaatsen is dit niet mogelijk.
55
In figuur 5 geeft de gele lijn de trend weer van de ontwikkeling van het deel van de
verdachten van bedrijfsinbraken dat van buiten de regio afkomstig is. Hoewel het deel van
de verdachten van bedrijfsinbraak met een woongemeente buiten de regio vanaf 2002 een
stijgende trend laat zien, is het percentage met een woongemeente buiten de regio in 2006
(28,0 %) lager dan in 2000 (28,6 %). Waarschijnlijk wordt de stijgende trend voor een deel
veroorzaakt door de piek in 2005 (46,6 %), die op zijn beurt weer deels wordt veroorzaakt
doordat in dat jaar het percentage van de verdachten met een onbekende woonplaats met 8,6
procent in vergelijking met de andere jaren erg laag is.
Van de 572 verdachten van bedrijfsinbraken met hun woongemeente binnen de regio komen
de meeste uit Zwolle (38,4 %) en Deventer (32,1 %). Dit is natuurlijk niet verassend gezien
het de twee grootste plaatsen van de regio betreft. Vervolgens komt een redelijk deel van de
verdachten uit Hardenberg (7,9 %), Kampen (6,0 %), Steenwijkerland (5,5 %) en Raalte (5,0
%). Slechts een klein deel van de verdachten komt uit Olst-Wijhe (1,5 %), Dalfsen (1,3 %),
Ommen (1,1 %), Zwartewaterland (1,1 %) en Staphorst (0,2 %).
Tabel 5. Aantal verdachten per inbraak.
Aantal verdachten Aantal inbraken Percentage1 476 54,2 2 235 26,7 3 106 12,1 4 30 3,4
5 of meer 32 3,6 Totaal 879 100,0
Bron: BPS geladen op 16 april 2007. In tabel 5 is van de 879 bedrijfsinbraken van 1999 – 2006 waarbij tenminste een verdachte
bij de politie bekend is, het aantal verdachten per inbraak weergegeven. Bij een kleine
meerderheid van de inbraken (54,2 %) is één verdachte bekend. Het deel van de inbraken
met twee of meer verdachten is dus 46,8 %. Hiervan bestaat het grootste deel uit inbraken
met twee verdachten (26,7 %) gevolgd door inbraken met drie verdachten (12,1 %). Het
percentage inbraken met vier verdachten is met 3,4 procent veel lager. Bij de overige 3,6
procent van de inbraken zijn 5 of meer verdachten bekend. Het gemiddeld aantal verdachten
per inbraak is 1,8.
56
Van de 403 inbraken die plaatsvonden in de periode 1999 - 2006 waarbij wordt samen
gepleegd zijn er 85 inbraken waarbij een of enkele verdachten hun woonplaats wel buiten de
regio op meer dan 20 kilometer van de pleegplaats hebben en een of enkele andere personen
van de dadergroep niet. Hoewel de afzonderlijke verdachten voldoen aan een het criterium
voor de mobiliteit van mobiele bendes, vallen deze dadergroepen als geheel niet onder de
definitie van mobiel banditisme.
6.3 Mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken in IJsselland
In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van het mobiel banditisme bij
bedrijfsinbraken in IJsselland. In paragraaf 6.2.1 wordt eerst de omvang en ontwikkeling van
het aantal bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes weergegeven. In paragraaf 6.2.2
en 6.2.3 wordt wat betreft de aard van het mobiel banditisme gekeken naar respectievelijk de
verdachten van mobiel banditisme en de aard van de inbraken die zij plegen. Tot slot wordt
in paragraaf 6.2.4 ingegaan op de resultaten van de IGP opdracht die is uitgezet om extra
informatie over de omvang van mobiel banditisme te vergaren.
6.3.1 Omvang en ontwikkeling van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken
Volgens de definitie die in dit onderzoek wordt gehanteerd is er sprake van mobiel
banditisme wanneer er sprake is van twee of meer daders van buiten de regio IJsselland die
op meer dan 20 kilometer afstand van de pleegplaats wonen. De bedrijfsinbraken met
verdachten die aan deze definitie voldoen zijn geselecteerd uit het totale bestand van
bedrijfsinbraken. Allereerst wordt gekeken welk aandeel mobiele bendes hebben in het
aantal inbraken en vervolgens welk aandeel mobiele bendes hebben in de schade bij
bedrijfsinbraken.
In tabel 6 is het aantal bedrijfsinbraken te zien dat aan mobiel banditisme kan worden
toegeschreven en in procenten het deel dat dit uitmaakt van het totaal aantal bedrijfsinbraken
met een verdachte. Bij 879 van de in totaal 5.711 bedrijfsinbraken in de periode 1999 - 2006
werd tenminste één verdachte bij de politie bekend. De verdachten bij 103 van deze
bedrijfsinbraken voldoen aan het criterium voor mobiel banditisme. In totaal waren er bij
deze 103 bedrijfsinbraken 283 verdachten betrokken41. Van de 103 bedrijfsinbraken
41 Dit zijn niet altijd unieke personen.
57
gepleegd door mobiele bendes betreft het in 77 gevallen een geslaagde inbraak en in 26
gevallen een poging tot inbraak. Over de hele periode betrof 25,2 procent van de
bedrijfsinbraken waarbij mobiele bendes betrokken waren een poging tot inbraak. Dit
percentage verschilt nogal per jaar, maar vanwege de lage aantallen per jaar worden hier
geen conclusies aan verbonden over de ontwikkeling van het aantal pogingen tot inbraak
door mobiele bendes.
Over de periode 1999 - 2006 kan 11,7 procent van de bedrijfsinbraken met een verdachte
worden toegeschreven aan mobiel banditisme. Het aandeel van mobiele bendes in de
bedrijfsinbraken in IJsselland is daarmee niet erg groot.
Over de periode 1999 - 2006 is er geen sprake van een dalende of stijgende trend wat betreft
het percentage bedrijfsinbraken waarbij mobiele bendes betrokken zijn. In 2003 waren er
met 6,8 procent het minst vaak mobiele bendes betrokken bij bedrijfsinbraken en in 2005
met 22,4 procent het vaakst. Ook in 2004 waren er met 15,5 procent relatief veel
bedrijfsinbraken waarbij mobiele bendes betrokken waren. In 2006 is het aandeel van de
mobiele bendes in het totaal aantal bedrijfsinbraken echter weer wat kleiner (12,0 %).
Tabel 6. Omvang van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken
Jaar Geslaagde bedrijfsinbraken
Pogingen tot bedrijfsinbraak Totaal Aandeel mobiel
banditisme42 (%) 1999 10 2 12 10,7
2000 12 1 13 11,6
2001 5 2 7 8,3
2002 10 5 15 10,3
2003 8 2 10 6,8
2004 12 5 17 15,5
2005 14 5 19 22,4
2006 6 4 10 12,0
Totaal 77 26 103 11,7
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
Een tweede manier om het aandeel van mobiele bendes in de bedrijfsinbraken in IJsselland
te bepalen, is te kijken naar het aandeel in de schade43 waarvoor mobiele bendes
verantwoordelijk zijn. Dit is alleen mogelijk voor het jaar 2006, omdat voor alle
42 Aandeel van mobiel banditisme van het totaal aantal bedrijfsinbraken met een verdachte. 43 Schade in de zin van de waarde van de weggenomen goederen.
58
bedrijfsinbraken in dit jaar de waarde van de schade is vastgesteld. In totaal waren er in 2006
10 bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes en 73 bedrijfsinbraken met verdachten
die niet onder de definitie van mobiel banditisme vallen.
Van de 10 bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes bleef het in 4 gevallen bij een
poging. Bij alle 6 geslaagde bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes zijn goederen
weggenomen, echter slechts in 2 gevallen is de waarde van de weggenomen goederen
bekend (in totaal 1.643,0 euro). Gezien de aard van de weggenomen goederen bij de overige
4 inbraken is de waarde van deze goederen waarschijnlijk niet gering, het gaat namelijk om
onder andere een personenauto, LCD televisies en computers.
Van de 73 bedrijfsinbraken gepleegd door andere daders dan mobiele bendes ging het in 12
gevallen om een poging en werden er dus geen goederen weggenomen. Van de overige 61
inbraken is in 29 gevallen de waarde van de schade bekend. De totale waarde van de
weggenomen goederen bij deze inbraken bedraagt 226.177,5 euro.
Omdat bij slechts twee bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes in 2006 de waarde
van de weggenomen goederen bekend is kunnen geen betrouwbare uitspraken gedaan
worden over het aandeel van mobiele bendes in de schade van bedrijfsinbraken in 2006.
In paragraaf 6.3.3 wordt verder ingegaan op de waarde van de schade bij bedrijfsinbraken
gepleegd door mobiele bendes en eventuele verschillen met de waarde van de schade bij
bedrijfsinbraken gepleegd door andere daders.
6.3.2 Kenmerken van verdachten van mobiel banditisme en mobiele bendes
Met 97,2 procent is overgrote meerderheid van de verdachten van mobiel banditisme van het
mannelijk geslacht. Slechts 2,5 procent van de verdachten is vrouw44.
78,8 procent van de verdachten van mobiel banditisme heeft de Nederlandse nationaliteit,
18,7 procent heeft een buitenlandse nationaliteit en van 2,5 procent van de verdachten is de
nationaliteit onbekend. Onder de verdachten met een buitenlandse nationaliteit komt de
Marokkaanse nationaliteit met 8,8 procent het meest voor, gevolgd door de Roemeense (2,8
%), Poolse (2,1 %) en de Surinaamse (1,1 %) nationaliteit. De overige voorkomende
nationaliteiten zijn de Hongaarse, Irakese, Litouwse, Macedonische, Turkse en
Joegoslavische nationaliteit met allemaal een aandeel van minder dan één procent. Een deel
van de verdachten met de Nederlandse nationaliteit is wel in het buitenland is geboren.
Echter met 61,8 procent is de meerderheid van de verdachten in Nederland geboren.
44 Van de overige 0,4 procent van de verdachten is het geslacht van de verdachte niet vastgelegd.
De leeftijdscurve van verdachten van mobiel banditisme (n=269) en van andere verdachten
van bedrijfsinbraken (n=1.259) is weergegeven in figuur 6. De jongste verdachten van
mobiel banditisme zijn 16 jaar en daarna stijgt de leeftijd snel tot een piekleeftijd van 19 jaar
(9,3 %). Naarmate de leeftijd hoger wordt neemt het aantal verdachten af. Er is ook een
redelijk aantal verdachten met een wat oudere leeftijd zo tussen de 25 en 30 jaar en een iets
kleiner aantal rond de 40 á 45 jaar. De oudste verdachte van mobiel banditisme is 58 jaar.
Voor andere verdachten van bedrijfsinbraken geldt dat de jongste 9 jaar is en de oudste 99
jaar45. Zonder deze uitschieter van 99 jaar is de oudste verdachte 68 jaar. De leeftijd van de
andere verdachten van bedrijfsinbraken piekt bij een leeftijd van 20 jaar (8,1 %). De
gemiddelde leeftijd van verdachten van mobiel banditisme is 26,7 jaar en de mediaan is 25,0
jaar. De gemiddelde leeftijd van andere verdachten van bedrijfsinbraken is 25,9 jaar en de
mediaan is 24,0 jaar.
0%
1%
2%
3%
4%
5%
6%
7%
8%
9%
10%
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65
Mobiel banditisme (n=269) Andere verdachten (n=1.259)
Figuur 6. Frequentieverdeling van de leeftijd van de verdachten van bedrijfsinbraken op het moment van het plegen van de inbraak van 1999 – 2006. Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
Omdat er bij mobiel banditisme per definitie sprake is van samenplegen, wordt gekeken naar
het leeftijdsverschil tussen verdachten die samen een bedrijfsinbraak plegen46. Bij 44,7
45 Ten behoeve van de overzichtelijkheid is de verdachte met een leeftijd van 99 jaar niet opgenomen in de grafiek van de leeftijdscurve.
59
46 Een volledig overzicht van de leeftijdsverschillen tussen de verdachten van mobiel banditisme die samen een bedrijfsinbraak plegen is te zien in tabel 4 in bijlage 3.
procent van de inbraken is het verschil in leeftijd tussen de jongste en oudste verdachte die
samenplegen 5 jaar of minder. In 49,5 procent van de gevallen is het maximale
leeftijdsverschil groter dan 5 jaar en in 24,3 procent van de gevallen is het leeftijdsverschil
zelfs groter dan 10 jaar. Er bestaan dus regelmatig grote leeftijdsverschillen tussen de
verdachten.
In tabel 7 wordt weergegeven in welke
provincie de verdachten van mobiel banditisme
hun woon- of verblijfplaats hebben. Wat blijkt
is dat 256 (90,5 %) van de 283 verdachten van
mobiel banditisme hun woon- of verblijfplaats
op het moment van het plegen van de inbraak
binnen Nederland hebben47.
60
19 personen (6,7 %) hebben hun woonplaats in
het buitenland en van 8 (2,8 %) personen is het
niet bekend waar zij hun woon- of verblijfplaats
hebben.
Van de verdachten met hun woon- of
verblijfplaats binnen Nederland komen de
meesten, 61 personen, uit Utrecht, gevolgd door
Zuid-Holland met 40 personen, Gelderland met
38 personen en Drenthe met 34 personen. Uit
Noord-Holland, Overijssel en Flevoland komen
minder verdachten en uit de provincies
Groningen, Noord-Brabant, Friesland en
Limburg komen de minste verdachten. Zeeland
sluit de rij, uit de deze provincie is geen enkele
verdachte afkomstig.
De aan de politieregio IJsselland grenzende
provincies zijn Gelderland, Drenthe, Overijssel,
Flevoland en Friesland. Uit deze provincies komt in totaal 38,8 procent van de verdachten.
Tabel 7. Woonprovincie en land van verdachten van mobiel banditisme
Woonplaats Aantal Percentage Nederland 256 90,5 Utrecht 61 21,6 Zuid-Holland 40 14,1 Gelderland 38 13,4 Drenthe 34 12,0 Noord-Holland 22 7,8 Overijssel 20 7,1 Flevoland 14 4,9 Groningen 11 3,9 Noord-Brabant 9 3,2 Friesland 4 1,4 Limburg 3 1,1 Zeeland 0 0,0 Buitenland 19 6,7 Roemenië 8 2,8 Polen 8 2,8 Litouwen 2 0,7 Tsjechië 1 0,4 Onbekend 8 2,8 Totaal 283 100,0
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
47 Het totaal van 283 verdachten bestaat niet uit alleen unieke verdachten. Er is echter gekozen om voor wat betreft woon- of verblijfplaats iets te zeggen over alle verdachten, omdat het gaat om de woon- of verblijfplaats op het moment van het plegen van het misdrijf, waardoor ook rekening wordt gehouden eventuele verhuizingen.
61
Een meerderheid van 61,2 % van de verdachten van mobiel banditisme komt dus uit niet aan
de regio IJsselland grenzende provincies, voornamelijk uit Utrecht en Noord- en Zuid-
Holland, of komt uit het buitenland.
Slechts bij 7 bedrijfsinbraken (6,8 %) hebben alle verdachten hun woon- of verblijfplaats in
het buitenland. De verdeling van de bedrijfsinbraken gepleegd door buitenlandse mobiele
bendes over de jaren ziet er als volgt uit; in de jaren 1999, 2000, 2002 en 2004 is er telkens 1
gepleegd, en in 2006 3. Hoewel het om een zeer klein aantal gaat, is het opvallend dat het
aantal mobiele bendes uit het buitenland in het laatste jaar het grootst is.
Van de 7 inbraken gepleegd door buitenlandse mobiele bendes zijn er 5 gepleegd door
unieke verdachtencombinaties en er is één verdachtencombinatie die twee keer voorkomt.
Van de buitenlandse mobiele bendes bestonden er 5 uit 2 verdachten en 2 mobiele bendes
bestonden uit 4 verdachten. Er zijn in totaal 18 verdachten bij betrokken, waarvan 16 unieke
verdachten en 2 verdachten die ieder twee keer voorkomen. Van de buitenlandse mobiele
bendes komen er 3 uit Roemenië, 3 uit Polen en 1 mobiele bende is afkomstig uit Litouwen.
In tabel 8 is het aantal verdachten per inbraak weergegeven voor de inbraken gepleegd door
mobiele bendes. Bij 58 bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes (56,3 %) zijn twee
verdachten bekend. Bij 29 inbraken (28,2 %) zijn dit drie verdachten en bij 9 inbraken (8,7
%) zijn vier verdachten bekend. Bij 6,8 procent van de inbraken gepleegd door mobiele
bendes zijn 5 of meer verdachten bekend. 5 en 6 verdachten per inbraak komt respectievelijk
3 en 2 keer voor. Één keer werd een inbraak gepleegd door een mobiele bende bestaande uit
7 personen en één keer door 10 personen.
Tabel 8. Aantal verdachten per inbraak bij bedrijfsinbraken door mobiele bendes
Aantal verdachten Aantal inbraken Percentage
2 58 56,3 3 29 28,2 4 9 8,7
5 of meer 7 6,8 Totaal 103 100,0
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
62
Het gemiddeld aantal verdachten per inbraak is voor zowel mobiele bendes als voor andere
daders die gezamenlijk bedrijfsinbraken plegen48 2,8 personen.
Van 103 bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes zijn er 76 (73,8 %) gepleegd door
verdachtencombinaties die één keer voorkomen in het bestand van mobiel banditisme bij
bedrijfsinbraken in IJsselland. 27 inbraken (26,2 %) zijn gepleegd door 10
verdachtencombinaties die meer dan één keer voorkomen. Hiervan kwamen 7
verdachtencombinaties 2 keer voor, één verdachtencombinatie komt 3 keer voor, één
verdachtencombinatie kom 4 keer voor en één verdachtencombinatie komt 6 keer voor.
Van de 283 verdachten van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken zijn er 259 (91,5 %) die
slechts één keer voorkomen als verdachte van mobiel banditisme. 24 verdachten van mobiel
banditisme (8,5 %) komen vaker voor als verdachte van mobiel banditisme bij
bedrijfsinbraken in IJsselland. Van deze 24 verdachten komen er 17 tweemaal voor als
verdachte van mobiel banditisme, 2 komen 3 keer voor, 3 komen 4 keer voor en 2 komen in
totaal 6 keer voor als verdachte van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken in IJsselland.
6.3.3 Aard van de inbraken gepleegd door mobiel banditisme en verschillen met
inbraken gepleegd door andere daders
Voor de 103 bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes wordt in deze paragraaf
gekeken naar de pleegplaats, de dagen en tijden waarop de inbraken plaatsvinden, de manier
van binnendringen, het soort bedrijven waar wordt ingebroken en de aard en omvang van de
schade. Ook wordt nagegaan of er verschillen zijn in de bedrijfsinbraken gepleegd door
mobiele bendes en de bedrijfsinbraken gepleegd door andere daders.
Begonnen wordt met de plaats waar de bedrijfsinbraken door mobiele bendes worden
gepleegd. In tabel 9 is het aantal inbraken weergegeven dat door de verschillende soorten
daders in de verschillende gemeenten wordt gepleegd.
48 Het gaat om in totaal 300 inbraken die door twee of meer daders zijn gepleegd, en niet tot mobiel banditisme kunnen worden gerekend.
63
Tabel 9. Gemeente waarin bedrijfsinbraken worden gepleegd door mobiele bendes en andere daders in de periode 1999 - 2006.
Inbraken door mobiele bendes
Inbraken door andere daders
Pleeg gemeente Aantal Percentage Aantal Percentage Steden 29 28,2 501 64,6 Zwolle 20 19,4 265 34,1 Deventer 9 8,7 236 30,4 Plattelandsgemeenten 74 71,8 275 35,4 Hardenberg 26 25,2 71 9,1 Dalfsen 12 11,7 14 1,8 Kampen 8 7,8 54 7,0 Steenwijkerland 8 7,8 47 6,1 Raalte 7 6,8 35 4,5 Ommen 6 5,8 14 1,8 Zwartewaterland 3 2,9 19 2,4 Olst-Wijhe 2 1,9 13 1,7 Staphorst 2 1,9 8 1,0 Totaal 103 100,0 776 100,0
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
Wat opvalt is dat inbraken gepleegd door mobiele bendes meestal in plattelandsgemeenten
plaatsvinden (71,8 %), terwijl inbraken gepleegd door andere daders vooral in de steden
plaatsvinden (64,6 %). Tussen het soort daders en het soort gemeente (stad of platteland)
bestaat dan ook een statistisch significant verband (x² (1)=50,344 p<.001).
Voor wat betreft de steden geldt dat inbraken door mobiele bendes vaker in Zwolle (19,4 %)
dan in Deventer (8,7 %) worden gepleegd, terwijl door andere daders ongeveer evenveel
inbraken in Zwolle (34,1 %) als in Deventer (30,4 %) worden gepleegd. Bedrijfsinbraken
gepleegd door mobiele bendes in plattelandsgemeenten worden opvallend vaak in
Hardenberg gepleegd (25,2 %). Een kleiner aantal bedrijfsinbraken door mobiele bendes
vindt plaats in Dalfsen (11,7 %), Kampen (7,8 %) en Steenwijkerland (7,8 %). Van de
inbraken gepleegd in plattelandsgemeenten door andere daders worden de meeste in
Hardenberg (9,1 %), Kampen (7,0 %), Steenwijkerland (6,1 %) en Raalte (4,5 %) gepleegd.
64
Voor wat betreft de pleegplaats van bedrijfsinbraken wordt ook gekeken naar het deel van de
bedrijfsinbraken dat op bedrijventerreinen plaatsvindt. Van de bedrijfsinbraken gepleegd
door mobiele bendes (n=103) vindt het merendeel (64,1 %) plaats in bedrijven die niet op
bedrijventerreinen liggen en een kleiner deel (35,9 %) in bedrijven op een bedrijventerrein.
Eenzelfde beeld geldt voor de inbraken gepleegd door andere daders dan mobiele bendes
(n=776) waarvan 67,7 procent en 32,5 procent wel op een bedrijventerrein plaatsvindt. Er
bestaat dan ook geen significant verband tussen het soort daders en het wel of niet op een
bedrijventerrein plegen van bedrijfsinbraken.
Voor wat betreft de pleegdag worden bedrijfsinbraken door mobiele bendes vergeleken met
de bedrijfsinbraken met andere verdachten dan mobiele bendes de periode 1999 - 2006.
Voor een relatief groot deel van alle inbraken is geen pleegdag of pleegtijd bekend of is deze
niet betrouwbaar genoeg. Dit is het geval bij 21,4 procent van de inbraken door mobiele
bendes en bij 36,0 procent van de inbraken door andere daders. Daarom worden de
percentages berekend over alleen die inbraken waarvan wel een pleegdag of pleegtijd
bekend is die betrouwbaar genoeg wordt geacht49.
Van de inbraken gepleegd door mobiele bendes wordt 14,8 procent op maandag gepleegd.
Op dinsdag zijn dit er met 16,0 procent iets meer. Op woensdag en donderdag worden er
vervolgens nog iets meer inbraken gepleegd (ieder 17,3 %). Bedrijfsinbraken worden het
vaakst gepleegd op vrijdag (23,5 %), waarna vervolgens op zaterdag en zondag de minste
inbraken door mobiele bendes worden gepleegd (4,9 en 6,2 %).
Voor de bedrijfsinbraken gepleegd door andere daders geldt dat de spreiding van het aantal
inbraken over de week gelijkmatiger is. Door andere daders worden de meeste inbraken op
maandag gepleegd (17,1 %). Op de andere doordeweekse dagen wordt een kleiner deel van
de inbraken gepleegd, echter per dag verschilt dit weinig. Ook door andere daders worden de
minste inbraken in het weekend gepleegd (13,3 procent op zaterdag en 10,9 procent op
zondag). Echter, het verschil met het aantal inbraken op doordeweekse dagen is kleiner dan
bij inbraken door mobiele bendes.
Hoewel er verschillen bestaan tussen mobiele bendes en andere daders betreffende de dagen
waarop inbraken worden gepleegd, is er geen significant verband tussen het soort daders dat
een bedrijfsinbraak pleegt en de pleegdag.
49 De pleegdagen van bedrijfsinbraken door mobiele bendes en door andere daders zijn in tabel 5 in bijlage 3 weergegeven in zowel absolute aantallen als in percentages.
65
De tijdstippen waarop bedrijfinbraken door mobiele bendes plaatsvinden liggen vooral in de
avond en de nacht; 23,5 procent van de inbraken vindt plaats tussen 18.00 en 24.00 uur ‘s
avonds en 67,9 procent tussen 24.00 en 06.00 uur ’s nachts50. Slechts 8,6 procent van de
inbraken gebeurt overdag tussen 06.00 uur en 18.00 uur. De pleegtijden van inbraken met
andere daders dan mobiele bendes komen vrijwel geheel overeen met die van inbraken
gepleegd door mobiele bendes. Er bestaat dan ook geen significant verband tussen het soort
daders dat een bedrijfsinbraak en de pleegtijd overdag, ‘s avonds of ’s nachts51.
Wanneer wordt gekeken naar het aantal inbraken per uur gedurende de avond en nacht
(n=74) blijkt dat tussen 18.00 en 22.00 uur zeer weinig inbraken door mobiele bendes
worden gepleegd. De meeste inbraken door mobiele bendes gebeuren tussen 03.00 en 04.00
uur. Eenzelfde beeld van het aantal inbraken per uur tijdens de avond en nacht komt ook
naar voren bij de inbraken gepleegd door andere daders dan mobiele bendes52.
Voor de manier van binnendringen, het soort bedrijven en de aard en omvang van de schade
die hierna worden besproken geldt dat de bedrijfsinbraken waarmee een vergelijking wordt
gemaakt een steekproef betreft van in totaal 240 bedrijfsinbraken gepleegd door andere
daders dan mobiele bendes in de jaren 1999 tot en met 2006 (30 per jaar).
Tabel 10 geeft een overzicht van de manieren waarop mobiele bendes een bedrijf
binnendringen wanneer ze een inbraak plegen. De handelwijzen die het vaakst voorkomen
zijn het forceren van een raam (43,7 %) of een deur (35,0 %). Ook door andere daders wordt
het vaakst binnengedrongen door het forceren van een raam (60,0 %) of een deur (23,8 %),
alleen wordt door hen relatief vaker een raam geforceerd en minder vaak een deur. Het
forceren van het hekwerk rondom een bedrijf komt bij mobiele bendes met 8,7 procent op de
tweede plaats als het gaat om de manier van binnendringen. Dit betekent dat men niet in het
bedrijfspand zelf is geweest maar goederen heeft gestolen vanaf het terrein rondom het
bedrijf. Bij andere daders komt deze manier van binnendringen iets minder vaak voor (4,2
%). De overige manieren van binnendringen komen bij mobiele bendes veel minder vaak
voor, allemaal minder dan 5,0 procent.
50 Een volledig overzicht van de pleegtijden van bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes en andere daders is weergegeven in tabel 6 in bijlage 3. 51 De categorieën 06.00 – 12.00 uur en 12.00 – 18.00 uur zijn voor berekening van de chi-kwadraat samengenomen, omdat anders niet wordt voldaan aan de voorwaarde voor berekening van de chi-kwadraat dat niet meer dan 20 procent van de cellen een verwachte waarde van minder dan 5 heeft. 52 Een overzicht van het aantal inbraken per uur gedurende de avond en de nacht gepleegd door mobiele bendes en andere daders is te zien in tabel 7 in bijlage 3.
66
Tabel 10. Manier van binnendringen in een bedrijf ten behoeve van een inbraak door mobiele bendes en andere daders als percentage van het totaal aantal inbraken.
Inbraken door mobiele bendes Inbraken door andere daders
Manier van binnendringen Aantal Percentage Aantal Percentage
Forceren raam 45 43,7 144 60,0 Forceren deur 36 35,0 57 23,8 Forceren hekwerk 9 8,7 10 4,2 Inklimming/insluiping 5 4,9 13 5,4 Forceren dak 4 3,9 3 1,3 Ramkraak 2 1,9 2 0,8 Forceren wand 1 1,0 2 0,8 Valse sleutel 1 1,0 7 2,9 Onbekend 0 0,0 2 0,8 Totaal 103 100,0 240 100,0
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
Met de chi-kwadraat wordt bekeken of er een significant verband bestaat tussen het soort
daders dat inbraken pleegt en de manier van binnendringen. De chi-kwadraat wordt
berekend voor in totaal 327 inbraken waarbij de volgende manieren van binnendringen
voorkomen; forceren raam, forceren deur, forceren hekwerk, inklimming/insluiping en
gebruik van valse sleutel53. Mobiele bendes blijken vaker dan andere daders binnen te
dringen door het forceren van een deur en het forceren van een hekwerk en blijken minder
vaak dan andere daders binnen te dringen door het forceren van een raam,
inklimming/insluiping en het gebruik van een valse sleutel (x² (4)=10,817, p<.05).
De meeste inbraken door mobiele bendes (52,4 %) vinden plaats bij bedrijven in de
detailhandel54. Hierna volgen op grote afstand bedrijven in de horeca (12,6 %), de productie
(12,6 %) en de financiële en zakelijke dienstverlening (7,8 %). Bedrijven die vallen onder de
categorieën overig, bouw, groothandel en transport vertegenwoordigen allemaal minder dan
5 % van de inbraken gepleegd door mobiele bendes. Opvallend is ten slotte dat bedrijven in 53 Voorwaarde voor berekening van de chi-kwadraat is dat niet meer dan 20 procent van de cellen een verwachte waarde van minder dan 5 heeft. Hieraan wordt niet voldaan wanneer binnendringen door middel van het forceren van de wand, het plafond en een ramkraak en de mogelijkheid ‘onbekend’ ook worden meegenomen in de berekening. Deze mogelijkheden zijn daarom buiten beschouwing gelaten bij berekening van de chi-kwadraat. 54 Een volledig overzicht van zowel de absolute aantallen als percentages van het soort bedrijf waarin wordt ingebroken door mobiele bendes en andere daders is te vinden in tabel 8 in bijlage 3.
67
de categorie gezondheid, zoals tandartspraktijken, helemaal geen slachtoffer zijn geworden
van inbraken gepleegd door mobiele bendes, terwijl deze categorie onder de inbraken
gepleegd door andere daders wel voorkomt (2,1 %).
Andere daders van bedrijfsinbraken breken in vergelijking met mobiele bendes iets vaker in
bij bedrijven in de horeca (16,7 %), financiële en zakelijke dienstverlening (8,8 %), bouw
(5,8 %), groothandel (4,2 %) en transport (2,9 %), terwijl ze minder vaak inbreken in de
detailhandel (46,3 %) en in de productie (3,8 %). Er blijkt echter geen significant verband te
bestaan tussen het soort daders en het soort bedrijven waarin wordt ingebroken55.
Omdat de meerderheid van de bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes plaatsvindt in
de detailhandel, is voor de detailhandel meer specifiek bepaald om welk soort bedrijven het
gaat. Hieruit blijkt dat het soort detailhandelsbedrijven waarin door mobiele bendes wordt
ingebroken zeer divers is. In tabel 9 in bijlage 3 wordt een overzicht gegeven van het soort
detailhandelsbedrijven waarin door mobiele bendes wordt ingebroken. Hoewel het gaat om
kleine aantallen kan worden gezegd dat alleen in autobedrijven (16,7 %),
elektronica/computerwinkels (13,0 %), apotheken (9,3 %) en drogisterijen (7,4 %) ten
opzichte van andere detailhandelsbedrijven relatief vaak ingebroken wordt door mobiele
bendes.
Van de 103 bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes is er in 26 gevallen sprake van
een poging en zijn er om die reden geen goederen weggenomen. Het soort goederen dat bij
bedrijfsinbraken door mobiele bendes en andere daders is weggenomen wordt aangegeven in
percentages. Dit om een vergelijking tussen het soort daders mogelijk te maken. Hierbij
moet opgemerkt worden dat dit het beeld voor wat betreft de goederen weggenomen door
mobiele bendes enigszins kan vertekenen, doordat het totaal aantal geslaagde inbraken door
mobiele bendes slechts 77 bedraagt. Tevens moet opgemerkt worden dat het totaal van de
percentages groter is dan 100 procent, omdat bij een aantal inbraken meer dan een soort
goed is weggenomen. Een tabel met zowel de absolute aantallen als percentages van de
weggenomen goederen door de verschillende daders is weergegeven in tabel 10 in bijlage 3.
Bij de 77 geslaagde inbraken gepleegd door mobiele bendes is geld het vaakst gestolen (28,6
%), gevolgd door elektronica (23,4 %) en materialen en/of machines (13,0 %). Bij 7,8
procent van de geslaagde inbraken gepleegd door mobiele bendes zijn auto en/of motor (-
55 De categorieën onbekend en gezondheid zijn niet meegenomen in de berekening van de chi-kwadraat, omdat dan niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat niet meer dan 20 procent van de cellen een verwachte waarde van minder dan 5 heeft. Voor wat betreft de categorieën onbekend en gezondheid kunnen dus geen uitspraken worden gedaan over de significantie van de verschillen.
68
artikelen) weggenomen. Drogisterijartikelen, kleding, tabak en levensmiddelen zijn elk bij
3,9 procent van bedrijfsinbraken weggenomen. Opvallend is dat sieraden en/of brillen door
mobiele bendes geen enkele keer bij een bedrijfsinbraak zijn gestolen, terwijl andere daders
dit wel hebben weggenomen. Bij 16,9 procent van de inbraken zijn tenslotte geen goederen
weggenomen.
Bij inbraken gepleegd door andere daders is niet geld, maar elektronica het vaakst
weggenomen (26,4 %). Geld wordt bij 21,3 procent van de inbraken door andere daders
weggenomen. Op de derde plaats staan levensmiddelen (9,8 %), gevolgd door materialen
en/of machines (8,1 %), tabak (7,2 %) en auto en/of motor (-onderdelen) (5,5 %). Sieraden
en/of brillen (2,1 %), kleding (1,7 %) en drogisterijartikelen (1,3 %), worden door andere
daders het minst weggenomen.
Met de chi-kwadraat wordt vastgesteld of er een verband bestaat tussen het soort daders en
het soort weggenomen goederen. Opgemerkt moet worden dat wordt gerekend met het
absolute aantal per soort goederen dat is weggenomen, waarbij het totaal kan afwijken van
het totaal aantal geslaagde inbraken, doordat bij 1 inbraak meerdere soorten goederen
kunnen worden weggenomen. De verwachte waarden in de kruistabel worden dus niet
berekend ten opzichte van het totaal aantal geslaagde bedrijfsinbraken, maar ten opzichte
van het totaal van het aantal soorten weggenomen goederen. Er blijkt geen significant
verband te bestaan tussen het soort daders en het soort goederen dat bij een bedrijfsinbraak
wordt weggenomen56.
In tabel 11 wordt van de minimale waarde per goed het gemiddelde en de mediaan
weergegeven57. Voor elk goed staat het aantal vermeld waarvan de waarde bekend is. In de
tabel is te zien dat de aantallen per soort weggenomen goed waarvan de waarde bekend is
vaak erg laag zijn. Dit betekent dat de gegevens in de tabel kritisch moeten worden bekeken.
De waarde per soort goed is bij auto en/of motor (-onderdelen) het hoogst met een
gemiddelde waarde van 17.732,2 euro en de mediaan is met 19.059,0 euro zelfs nog iets
56 De categorieën drogisterijartikelen, sieraden en/of brillen, onbekend en overig zijn bij berekening van de chi-kwadraat buiten beschouwing gelaten, omdat dan niet kon worden voldaan aan de voorwaarde dat niet meer dan 20 procent van de cellen een verwachte waarde van minder dan 5 heeft. 57 De bedragen die worden weergegeven zijn gebaseerd op de waardes van de weggenomen goederen zoals die zijn vermeld in de processen verbaal van aangifte of, indien aanwezig, in de goederenbijlagen. Een probleem hierbij is dat het niet duidelijk is waaruit de genoemde bedragen precies bestaan; de vervangingswaarde, inkoopprijs of verkoopprijs of rekening is gehouden met afschrijving en of de bedragen in- of exclusief BTW zijn.
69
hoger. Na auto en/of motor (-onderdelen) is de waarde van de goederen het hoogst wanneer
er tabak wordt gestolen, namelijk 10.000,0 euro. Echter de n is bij tabak slechts 1 en het is
niet duidelijk in hoeverre deze waarde representatief is voor andere inbraken door mobiele
bendes waarbij tabak is weggenomen. De gemiddelde waarde ligt een stuk lager wanneer er
kleding (4.077,5 euro), elektronica (3.558,7 euro), drogisterijartikelen (3.294,0) en
materialen/machines (1.886,8) worden weggenomen. Bij elektronica, materialen/machines
en vooral drogisterijartikelen is de mediaan een stuk lager dan het gemiddelde, wat betekent
dat het hogere gemiddelde waarschijnlijk wordt veroorzaakt door een (aantal) uitschieter(s)
naar boven. Wanneer er geld en levensmiddelen worden weggenomen is de gemiddelde
waarde het laagst met respectievelijk 685,2 en 150,5 euro.
Tabel 11. Gemiddelde waarde per weggenomen goed bij inbraken door mobiele bendes en inbraken door andere daders.
Inbraken door mobiele bendes Inbraken door andere daders Weggenomen goederen Aantal (n) Gemiddelde
waarde Mediaan Aantal (n) Gemiddelde waarde Mediaan
Auto/motor 5 17.732,2 19.059,0 8 5.271,8 1.647,9 Tabak 1 10.000,0 10.000,0 9 2.310,6 378,9 Kleding 2 4.077,5 4.077,5 2 1.440,2 1.440,2 Electronica 11 3.558,7 1.898,0 32 5.630,6 2.057,0 Drogisterijartikelen 3 3.294,0 436,0 2 5.792,1 5.792,1 Materialen/machines 5 1.886,8 1.069,0 14 2.014,4 1.350,0 Geld 21 685,2 400 40 1390,4 436,1 Levensmiddelen 2 150,5 150,5 9 177,8 190,0 Sieraden/brillen 0 - - 4 6.672,0 567,5 Overig 0 - - 5 390,6 340,0
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
Wanneer er auto en/of motor (-onderdelen), tabak of kleding wordt weggenomen, is de
waarde hiervan veel lager wanneer de inbraak wordt gepleegd door andere daders dan
mobiele bendes. De waarde van gestolen drogisterijartikelen daarentegen, is bij
bedrijfsinbraken gepleegd door andere daders juist weer veel hoger. Voor de andere
goederen geldt dat er slechts kleine verschillen in waarde bestaan tussen bedrijfsinbraken
met mobiele bendes als dader en bedrijfsinbraken met andere daders.
70
Voor de in totaal 77 geslaagde bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes kan ook iets
gezegd worden over de minimale waarde van de weggenomen goederen per
bedrijfsinbraak58. De waarde van de weggenomen goederen per inbraak is in 17 gevallen
(22,1 %) onbekend. Bij inbraken door andere daders is dit bij 32,2 procent van de inbraken
het geval. Bij 13 geslaagde inbraken door mobiele bendes (16,9 %) zijn er geen goederen
gestolen en is de waarde van de weggenomen goederen dus 0 euro. Van de geslaagde
inbraken gepleegd door andere daders zijn in 14,1 procent van de gevallen geen goederen
weggenomen.
Bij de 47 inbraken door mobiele bendes waarbij goederen zijn weggenomen is de waarde
van de weggenomen goederen gemiddeld 3.829,0 euro en de mediaan is 1.000,0 euro. Bij de
110 inbraken door andere daders waarbij goederen zijn weggenomen is de gemiddelde
waarde van de goederen 3.397,5 euro en mediaan is 1.093,9 euro. De gemiddelde waarde
van de weggenomen goederen bij inbraken waarbij goederen zijn weggenomen is bij
inbraken gepleegd door andere daders dus 431,5 euro minder dan bij inbraken gepleegd door
mobiele bendes. Dit verschil is niet significant.
De totale waarde van de weggenomen goederen bij de van 1999 tot en met 2006 gepleegde
bedrijfsinbraken door mobiele bendes59 bedraagt 179.965,0 euro.
Van de 103 bedrijfsinbraken die door mobiele bendes zijn gepleegd is in 83 gevallen (80,6
%) de waarde van de braakschade niet bekend. Bij bedrijfsinbraken gepleegd door andere
daders is dit bij 87,5 procent van de inbraken het geval. Van de 20 inbraken gepleegd door
mobiele bendes (19,4 %) waarbij de waarde van de braakschade wel bekend is, is er in 4
gevallen geen braakschade. Voor de 16 inbraken gepleegd door mobiele bendes waarbij
braakschade is opgetreden bedraagt de gemiddelde waarde 1.560,1 euro en de mediaan
600,0 euro. Bij inbraken gepleegd door andere daders is dit gemiddelde iets lager met
1.253,8 euro en een mediaan van 317,8 euro. Echter er is geen significant verschil in de
gemiddelde waarde van de braakschade tussen het soort daders. De totale waarde van de
braakschade bij de 16 geslaagde bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes waarbij
sprake is van braakschade bedraagt 24.961,0 euro.
58 Niet duidelijk is waaruit de bedragen zijn opgebouwd. Een bijkomend probleem is dat bij een inbraak soms van een deel van de gestolen goederen de waarde wel bekend is, maar van een ander deel niet. Hoewel dit leidt tot een onderschatting, is in deze gevallen het bedrag overgenomen van de goederen waarvan de waarde wel bekend is. 59 Berekend voor de 60 geslaagde bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes waarbij de waarde van de weggenomen goederen bekend is.
71
6.2.4 Informatie Gestuurde Politie opdracht mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken
In paragraaf 6.3.1 is beschreven welk deel van het totale aantal bedrijfsinbraken in IJsselland
op basis van BPS registraties is toe te schrijven aan mobiel banditisme. Als aanvulling op
het BPS als informatiebron is een IGP opdracht uitgezet met als doel informatie te
verzamelen die een indicatie geeft voor de aan- of afwezigheid van mobiele bendes in
IJsselland die bedrijfsinbraken plegen of van plan zijn deze te plegen.
De belangrijkste resultaten van de IGP opdracht en de surveillancerapporten van de
beveiligingsbedrijven zijn samengevat in tabel 12.
Tabel 12. Samenvatting resultaten IGP opdracht en surveillancerapporten beveiligingsbedrijven
Omschrijving Aantal Door noodhulp t.b.v. IGP opdracht waargenomen verdachte situaties 24 Door beveiligingsbedrijven waargenomen verdachte situaties 21
Totaal aantal waargenomen verdachte situaties 45
Verdachte voertuigen 43 Verdachte personen zonder voertuig 2 Verdachte voertuigen waarvan volledig kenteken genoteerd 41 Verdachte voertuigen met buitenlands kenteken 9 Verdachte voertuigen met kentekenhouder bekend 32
Unieke verdachte voertuigen met kentekenhouder bekend 30
Kentekenhouders met woonplaats buiten regio* 13 Kentekenhouders met incidenten* 7 Kentekenhouders met eerdere inbraken* 3
Kentekenhouders met incidenten én met woonplaats buiten regio* 3
Aantal gecontroleerde inzittenden 1 Inzittenden met woonplaats buiten regio 1 Inzittenden met incidenten 1 Inzittenden met eerdere inbraken 0
Inzittenden met incidenten én met woonplaats buiten regio 1 * Het gaat om unieke personen.
72
Door de noodhulp van de nachtdienst is er in de periode van 22 mei 2007 tot 1 juli 2007 105
keer gemuteerd onder het speciaal voor de IGP opdracht aangemaakte mutatienummer.
Hiervan bevat een groot deel slechts de mededeling dat er geen bijzonderheden zijn
aangetroffen.
In totaal hebben de noodhulpdiensten in de periode van 22 mei 2007 tot 1 juli 2007 tussen
24.00 uur en 05.00 uur 24 verdachte situaties aangetroffen. Door de beveiligingsbedrijven
Veneberg en Securitas zijn er op en rondom bedrijventerreinen in de periode van de IGP
opdracht in totaal 21 verdachte situaties waargenomen die mogelijk verband houden met
bedrijfsinbraken. In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van het totaal van de
verdachte situaties die door de noodhulpdiensten en de beveiligingsbedrijven zijn
waargenomen en heeft dus betrekking op in totaal 45 verdachte situaties.
Van de 45 verdachte situaties ging het in 43 gevallen om een verdacht voertuig en in 2
gevallen betrof het verdachte personen zonder voertuig. Van 41 voertuigen is een volledig
kenteken bekend. In 9 gevallen betrof het een buitenlands kenteken, waaronder 4 Poolse
kentekens, 2 Litouwse kentekens, 1 Italiaans en 1 Spaans kenteken en een kenteken waarvan
het land van herkomst niet bekend is. Van de buitenlandse kentekens zijn de
kentekenhouders niet bekend, waardoor er ook geen informatie is over de woonplaats en
eventuele eerder gepleegde strafbare feiten van deze personen.
De overige 32 kentekenhouders betroffen 30 unieke personen; twee personen kwamen in
dezelfde omgeving op twee verschillende dagen en tijdstippen voor. Beide personen hebben
reeds eerder strafbare feiten gepleegd. Uiteindelijk zijn er dus 30 unieke kentekenhouders,
waaronder 7 personen met eerdere strafbare feiten. Opvallend is dat deze 7 personen
allemaal meer dan één strafbaar feit hebben gepleegd. Van de 7 personen met strafbare
feiten hebben 3 personen een of meerdere inbraken op hun naam staan. Opmerkelijk is dat 2
van deze personen ieder meer dan 5 inbraken hebben gepleegd en ook eenvoudigere
diefstallen op hun naam hebben staan. Andere misdrijven die voorkomen zijn onder andere;
diefstal, mishandeling, openlijke geweldpleging, oplichting, vernieling, verduistering en
heling.
13 van de 30 unieke kentekenhouders hebben hun woonplaats buiten de regio IJsselland,
waarvan slechts 3 verdachten ook incidenten hebben. Onder deze incidenten komen geen
inbraken voor. De eerdere incidenten van de kentekenhouders van buiten de regio vonden
plaats in de politieregio’s Utrecht, Midden- en West-Brabant, Drenthe en IJsselland.
73
Slechts in één geval werd er een inzittende gecontroleerd. Deze persoon was niet de
kentekenhouder, doordat het om een lease auto ging. Deze persoon is reeds eerder in
aanraking geweest met de politie wegens mishandelingen en diefstal met geweld.
Over de hele periode is het vaakst (23 keer) op of rondom bedrijventerreinen in Zwolle een
verdachte situatie aangetroffen, gevolgd door Deventer met 15 en Staphorst met 4 keer. Één
keer is een verdachte situatie waargenomen in Tuk en één keer in Raalte60.
In de periode van de IGP opdracht zijn er in totaal 32 bedrijfsinbraken gepleegd op
bedrijventerreinen. In 25 gevallen ging het om een geslaagde inbraak en in 7 gevallen was er
sprake van een poging. Slechts in één geval (een geslaagde inbraak in Hardenberg) is er een
verdachte bekend. Opmerkelijk genoeg gaat het in dit geval om twee verdachten afkomstig
uit Polen, dus een geval van mobiel banditisme. Deze inbraak kan qua kenteken, verdachten,
tijd en plaats niet in verband worden gebracht met een waargenomen verdachte situatie.
Door de noodhulp en de beveiligingsbedrijven zijn er dus meer verdachte situaties (45)
waargenomen dan dat er inbraken (32) zijn gepleegd. Om te kijken of de waargenomen
verdachte situaties verband houden met de gepleegde (pogingen tot) bedrijfsinbraken, wordt
eerst gekeken of er verdachte situaties zijn die op dezelfde datum in dezelfde plaats hebben
plaatsgevonden als een gepleegde (poging tot) bedrijfsinbraak61. Er zijn 8 bedrijfsinbraken
gepleegd waarbij op dezelfde dag ook een verdachte situatie in dezelfde plaats is
waargenomen. Echter geen van deze verdachte situaties en bedrijfsinbraken vonden ook op
hetzelfde bedrijventerrein plaats.
De mogelijkheid bestaat dat men ten tijde dat de verdachte situatie werd waargenomen bezig
was met de voorbereiding van een bedrijfsinbraak, door bijvoorbeeld het verkennen van de
omgeving. Echter, er zijn geen straten waar op een eerste datum een verdachte situatie is
waargenomen en op een latere datum een bedrijfsinbraak heeft plaatsgevonden. Er zijn 2
bedrijventerreinen waarop op een eerste datum een verdachte situatie is waargenomen en op
een latere datum een bedrijfsinbraak heeft plaatsgevonden.
60 Ook één keer is de plaats waar de verdachte situatie is waargenomen niet ingevuld. 61 Er wordt ook gekeken naar verdachte situaties en inbraken die qua datum een dag verschillen, maar waarvan de een in de avond voor plaatsvond en een in de nacht daaropvolgend.
74
7. Discussie
Het voornaamste doel van dit onderzoek is het beantwoorden van de vraag of er in de regio
IJsselland mobiele bendes betrokken zijn bij bedrijfsinbraken en, zo ja, of er verschillen zijn
met de andere daders van bedrijfsinbraken in IJsselland. In dit hoofdstuk wordt dieper
ingegaan op de onderzoeksresultaten die in hoofdstuk 5 en 6 reeds zijn beschreven, om zo
tot beantwoording van deze hoofdvraag te komen. De resultaten worden geïnterpreteerd in
het licht van criminologische theorieën en eerdere onderzoeken naar mobiel banditisme en
bedrijfsinbraken. Voor bespreking van de resultaten wordt ongeveer dezelfde volgorde
aangehouden als in de voorgaande hoofdstukken. Tot slot worden de beperkingen van dit
onderzoek besproken.
7.1 Bespreking van de onderzoeksresultaten
Aard, omvang en ontwikkeling van bedrijfsinbraken
Er is sprake van een dalende trend van het aantal bedrijfsinbraken over de periode 1998 –
2006. Hoewel deze daling niet helemaal stabiel is over alle jaren met een uitschieter omlaag
in 2001 en een uitschieter omhoog in 2002, is er vanaf 2002 tot en met 2006 sprake van een
significante daling van het aantal bedrijfsinbraken in IJsselland. Deze daling van het aantal
geregistreerde bedrijfsinbraken in IJsselland komt overeen met de daling van het aantal
bedrijfsinbraken dat uit de slachtofferenquête van de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven
2006 naar voren komt.
Ondanks een daling van het absolute aantal inbraken zou er theoretisch sprake kunnen zijn
van een stijging van de schade door bedrijfsinbraken, door een stijging van de schade per
bedrijfsinbraak. Op grond van dit onderzoek kan hierover niets worden gezegd, echter uit de
Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2006 komt naar voren dat in ieder geval de laatste 2 jaar
sprake is van een daling van de materiële schade als gevolg van bedrijfsinbraken.
Het soort bedrijven dat het meest geconfronteerd wordt met bedrijfsinbraken zijn bedrijven
in de detailhandel, gevolgd door bedrijven in de financiële en zakelijke dienstverlening en de
bouw. In bedrijven in de transportsector in IJsselland komen de minste inbraken voor. Uit de
MCB 2006 komt echter naar voren dat relatief veel bedrijven in de transportsector
slachtoffer worden van bedrijfsinbraak en minder bedrijven in de horeca, bouw, detailhandel
75
en zakelijke dienstverlening. Dit verschil kan verklaard worden doordat dit onderzoek is
gedaan op basis van politieregistraties en de MCB zich baseert op slachtofferenquêtes bij
bedrijven. Dat bijvoorbeeld de detailhandel uit deze enquête naar voren komt als sector waar
minder bedrijfsinbraken plaatsvinden, terwijl ze in de politieregistraties wel vaak voor
komen, wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat er simpelweg veel detailhandelsbedrijven
zijn, waardoor het percentage detailhandelsbedrijven dat slachtoffer wordt relatief laag is.
Vergelijkbaar met het in 1995 door Kruissink uitgevoerde onderzoek naar bedrijfsinbraken
komt ook uit dit onderzoek naar voren dat elektronica, geld en materialen/machines en/of
gereedschappen relatief vaak gestolen worden.
Voor wat betreft de schade die door een bedrijfsinbraak ontstaat kan vrijwel alleen iets
worden gezegd over de waarde van de weggenomen goederen. Er is ook gekeken naar de
braakschade, waarbij opvallend is dat er bij slechts een heel klein deel van de
bedrijfsinbraken helemaal geen braakschade is opgetreden. Een bedrijfsinbraak, en ook een
poging daartoe, brengt dus vrijwel altijd braakschade met zich mee. Over de waarde van de
braakschade is helaas erg weinig bekend. Over eventuele immateriële schade en/of
gevolgschade door bedrijfsinbraken is helemaal niets bekend.
Wat betreft de waardes van de weggenomen goederen hebben de onderzoeksresultaten de
beperking dat onbekend is waaruit de bedragen zijn opgebouwd. De gemiddelde waarde van
de bij een inbraak gestolen goederen ligt op 8.695,6 euro, maar komt in 50 procent van de
gevallen niet boven de 1.450,0 euro. Dit betekent dat het hoge gemiddelde wordt
veroorzaakt door enkele uitschieters. Uit het onderzoek van Kruissink kwam een lagere
gemiddelde waarde van 3.612,0 euro naar voren. Waarschijnlijk wordt dit verschil deels
veroorzaakt doordat in beide onderzoeken sprake was van uitschieters. Ook uit Kruissinks
onderzoek kwam namelijk naar voren dat de waarde van de weggenomen goederen per
bedrijfsinbraak sterk varieert (Kruissink, 1995).
Het binnendringen in een bedrijf ten behoeve van een bedrijfsinbraak gebeurt meestal door
het forceren van een raam of deur en in mindere mate door het forceren van een hekwerk of
door inklimming en/of insluiping. Ook uit het onderzoek van Kruissink bleek dat
binnendringen door iets te forceren, zoals verbreken of inslaan, het vaakst voorkomt bij
bedrijfsinbraak.
Opvallend is dat de pleegdagen van bedrijfsinbraken in IJsselland sterk verschillen met de
resultaten van Kruissinks onderzoek. In IJsselland blijken in het weekend de minste
bedrijfsinbraken te worden gepleegd, terwijl in het onderzoek van Kruissink in het weekend
juist de meeste inbraken plaatsvinden (Kruissink, 1995). Dat juist in het weekend meer
76
bedrijfsinbraken worden gepleegd ligt voor de hand, omdat veel bedrijven dan gesloten zijn,
waardoor de kans op ontdekking door nog aanwezig personeel kleiner is. Een verklaring
voor dit opvallende resultaat is wellicht dat inbreken doordeweeks of in het weekend voor
bedrijfsinbrekers toch niet zo’n verschil maakt, doordat er toch het meest ’s nachts en ook
wel ’s avonds wordt ingebroken en de kans dat er in het bedrijf nog personeel aanwezig is
sowieso klein is.
Mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken
Zowel bij de politie IJsselland als op verschillende andere plaatsen maakt men zich zorgen
over een eventuele opkomst van mobiel banditisme. Echter, slechts 11,7 procent van de in
de periode 1999 – 2006 in het BPS geregistreerde bedrijfsinbraken met een verdachte kan
worden toegeschreven aan mobiel banditisme.
Voor wat betreft de ontwikkeling van mobiel banditisme is eerst breder bekeken welk deel
van de verdachten van buiten de regio afkomstig is. Hierin is geen duidelijke stijging of
daling te zien. In 2005 is het deel van de verdachten dat van buiten de regio afkomstig is
opeens opvallend hoog. Dit opvallende resultaat is naar alle waarschijnlijkheid te wijten aan
het veel vaker registreren van de woon- of verblijfplaats van verdachten in dat jaar in
vergelijking met andere jaren. Er is in 2005 namelijk maar een zeer klein percentage
verdachten met een onbekende woon- of verblijfplaats. Er kan geen verklaring worden
gegeven voor het vaker registreren van de woonplaatsen van verdachten. Wel geeft het aan
dat van de verdachten met een onbekende woonplaats een groot deel van buiten de regio
afkomstig is, en wanneer dit deel wordt meegeteld het deel van de verdachten dat van binnen
en buiten de regio afkomstig is min of meer gelijk is.
In de ontwikkeling van het aandeel van mobiele bendes in de bedrijfsinbraken met een
verdachte is eveneens geen duidelijke stijging of daling waar te nemen. De afname van het
totaal aantal bedrijfsinbraken in IJsselland ondersteunt de uitkomst dat er geen stijging is
van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken. Een eventuele toename van het mobiel
banditisme bij bedrijfsinbraken zou immers ook terug te zien zijn in het aantal geregistreerde
bedrijfsinbraken. De resultaten van dit onderzoek weerspreken dus het idee dat het mobiel
banditisme toeneemt.
Hoewel mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken relatief weinig voorkomt wordt toch nog
steeds een deel van de bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes. Het ontbreekt echter
aan criminologische theorieën die hiervoor een goede verklaring kunnen geven.
77
Een eerste beperking van de criminologische theorieën is dat zij vrijwel geen verklaring
kunnen geven voor de grote mobiliteit van mobiele bendes. De routine activiteiten, distance
decay functie en de awareness space richten zich voornamelijk op de woonplaats van de
dader en het gebied waarin zijn dagelijkse activiteiten zich afspelen en redeneren van hieruit
verder om tot een uitspraak te komen over de pleegplaatsen van daders. Echter, bij mobiel
banditisme gaat dit, gezien de grote afstanden die zij afleggen, niet op. Voor mobiele bendes
spelen mogelijk andere factoren dan alleen de woonplaats van de dader(s) een grotere rol bij
de keuze voor een pleegplaats. De gelegenheidstheorie zegt hier iets over in de zin dat
volgens de theorie criminaliteit wordt bepaald door de mogelijkheden die de omgeving
hiervoor biedt. Echter, ook op grond van de gelegenheidstheorie wordt weinig mobiel
banditisme verwacht, doordat vrijwel overal en niet alleen ver van huis geschikte doelwitten
zijn te vinden. Een verklaring voor mobiel banditisme is wellicht dat voor mobiele bendes
ook andere gelegenheidsstructuren die een doelwit geschikt maken een rol spelen, zoals de
aanwezigheid van vluchtroutes. Zo is het opvallend dat door mobiele bendes de meeste
inbraken in bedrijven in plattelandsgemeenten worden gepleegd, terwijl andere daders dit
meer doen in de steden Zwolle en Deventer. Dit kan komen doordat het vanuit een
plattelandsgemeente makkelijker is om na een inbraak te vluchten. Vanuit een
plattelandsgemeente ben je mogelijk sneller weer op een hoofdweg of autosnelweg, terwijl
er bij een stad wellicht een betere bekendheid met het gebied noodzakelijk is om snel te
kunnen vluchten. Dat mobiele bendes voornamelijk misdrijven plegen in
plattelandsgemeenten komt overeen met hetgeen uit de onderzoeken Rameta en Polaris over
de werkwijze van mobiele bendes naar voren kwam.
Een tweede beperking van de criminologische theorievorming is dat deze vrijwel geheel is
gebaseerd op individuele daders die delicten plegen. Volgens de distance decay functie, de
awareness space en de routine activiteitentheorie is het de woonplaats van de individuele
dader die bepalend is voor de keuze van de pleegplaats, maar er wordt niets gezegd over de
invloed van samenplegen op de keuze van de pleegplaats. Naast het mobiel banditisme is het
een interessant gegeven dat van de bedrijfsinbraken in IJsselland die werden samen gepleegd
ook iets minder dan een kwart werd uitgevoerd door dadergroepen waarvan een of enkele
daders hun woonplaats wél buiten de regio op meer dan 20 kilometer van de pleegplaats
hebben, maar één of enkele andere personen van de dadergroep niet.
De rationele keuze theorie is de enige theorie die een eventuele verklaring zou kunnen geven
voor het bij uitzondering voorkomen van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken, namelijk
78
de verklaring dat dit simpelweg meer opbrengt dan het kost en mobiele bendes dus
rationelere afwegingen maken dan andere daders. Aangezien de kosten van het plegen van
bedrijfsinbraken in de vorm van mobiel banditisme hoger zijn door onder andere extra
reiskosten en onbekendheid met het gebied, wordt verwacht dat de inbraken gepleegd door
mobiele bendes een grotere buit opleveren, anders loont deze extra moeite immers niet.
Echter de waarde van de weggenomen goederen per bedrijfsinbraak verschilt niet significant
tussen bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes en door andere daders. Ook de
rationele keuze theorie lijkt dus geen afdoende verklaring te bieden voor mobiel banditisme
bij bedrijfsinbraken.
Ook wat betreft andere aspecten van de inbraak zijn er opvallend weinig verschillen tussen
mobiele bendes en andere daders van bedrijfsinbraken. Er is geen verschil aangaande het
soort bedrijven waar wordt ingebroken, het soort gestolen goederen, de waarde van de
braakschade, de dagen en tijden waarop de bedrijfsinbraken worden gepleegd en het plegen
van de inbraak wel of niet op een bedrijventerrein. Er bestaat wel een verband tussen de
manier van binnendringen bij een bedrijfsinbraak en het soort daders, maar dit houdt
waarschijnlijk niet direct verband met de kosten en baten die het plegen van de inbraak met
zich meebrengt.
De meeste verdachten van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken zijn man en hebben een
leeftijd van gemiddeld 26,7 jaar. Een grote meerderheid van de verdachten heeft de
Nederlandse nationaliteit en een iets kleinere meerderheid is in Nederland geboren. De
woon- of verblijfplaats van de verdachten ligt meestal binnen Nederland (90,5 %). Van deze
Nederlandse verdachten komt de meerderheid uit een niet aan de politie IJsselland
grenzende provincie, vooral uit Utrecht, Zuid- en Noord-Holland. Slechts 6,8 procent van de
mobiele bendes komt uit het buitenland en wel uit Roemenië, Polen en Litouwen. Hoewel in
de politiek en de media dus voornamelijk wordt gesproken over mobiel banditisme uit Oost-
Europa, geldt voor mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken in IJsselland dat de meeste
mobiele bendes uit Nederland afkomstig zijn.
Mobiele bendes plegen hun inbraken meestal met 2 of 3 personen gezamenlijk. Echt grote
groepen personen die samen een inbraak plegen komen vrijwel niet voor. De meerderheid
van de (verdachten van) mobiele bendes komt bij de politie IJsselland slechts één keer voor
als verdachte van mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken. Verwacht kan worden dat in de
werkelijkheid het aantal verdachten en het aantal mobiele bendes dat zich vaker schuldig
maakt aan mobiel banditisme groter is. Dit omdat mobiele bendes minder dan andere daders
79
gebonden zullen zijn aan een bepaalde pleegplaats en dus ook in andere politieregio’s voor
kunnen komen voor mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken en gezien het feit dat lang niet
alle bedrijfsinbraken opgelost worden
IGP opdracht mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken
Naast een analyse van de in het BPS geregistreerde bedrijfsinbraken en zijn daders, is een
IGP opdracht uitgezet om ook op een andere manier iets te kunnen zeggen over de aan- of
afwezigheid van mobiele bendes in IJsselland die bedrijfsinbraken (willen) plegen.
Bij mobiel banditisme moet er sprake zijn van tenminste twee daders. Dit kan voor de
waargenomen verdachte situaties niet worden vastgesteld, omdat niet is genoteerd om
hoeveel betrokken personen het ging. Het aantal kentekenhouders van buiten de regio (14) is
wel vastgesteld. Daarbij zijn er 9 buitenlandse kentekens waargenomen, met naar alle
waarschijnlijkheid ook kentekenhouders van buiten de regio; uit het buitenland. Tenslotte
zijn 3 kentekenhouders en 1 inzittende van buiten de regio reeds eerder met de politie in
aanraking geweest. Echter, om iets te zeggen over het mobiel banditisme bij
bedrijfsinbraken moet er ook aan de voorwaarde zijn voldaan dat er een link is met een
bedrijfsinbraak of een ander strafbaar feit. Dit is moeilijk aan te tonen. Er is ook geen
indicatie dat men ten tijde van de waargenomen verdachte situaties bezig was met de
voorbereiding van een bedrijfsinbraak gepleegd in de periode van de IGP opdracht.
Aangezien uit de BPS registraties blijkt dat mobiele bendes voornamelijk inbraken plegen in
plattelandsgemeenten, is het opmerkelijk dat de verdachte situaties voornamelijk zijn
aangetroffen in de plaatsen Zwolle en Deventer. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat
daders een voorkeur hebben voor bedrijventerreinen in steden. Het is ook mogelijk dat er in
de steden sowieso meer gebeurt op straat wat al dan niet terecht als verdachte situatie wordt
gezien, of dat de noodhulp in de steden actiever met de IGP opdracht bezig is geweest.
De resultaten van de IGP opdracht geven dus geen indicatie voor de aanwezigheid van
mobiele bendes rond bedrijventerreinen in IJsselland die erop uit zijn om bedrijfsinbraken te
plegen. Ondanks dit hebben zich in de periode van 22 mei tot 1 juli 2007 wel verdachte
situaties voorgedaan waarbij ook personen betrokken waren met eerdere incidenten, die zich
op een ongewoon tijdstip op een bedrijventerrein bevonden en zich volgens de noodhulp
en/of beveiligingsbedrijven verdacht gedroegen.
80
7.2 Beperkingen van het onderzoek
BPS als informatiebron
Een belangrijke beperking van dit onderzoek heeft te maken met het BPS als informatiebron.
Ten eerste omdat de informatie die het systeem bevat niet is ingevoerd met als primair doel
het doen van onderzoek. Aangenomen wordt dat voornamelijk die informatie wordt
vastgelegd die direct relevant is voor de opsporing. Andere informatie, die voor de
dagelijkse politiepraktijk minder, maar voor onderzoek wel relevant is, wordt waarschijnlijk
minder of minder nauwkeurig ingevoerd. Zo is er in het BPS bijvoorbeeld weinig te vinden
over de waarde van de braakschade die door een inbraak is veroorzaakt.
Een tweede belangrijk nadeel dat kleeft aan BPS registraties wanneer deze worden gebruikt
voor een onderzoek als dit, is dat het onderzoek hiermee alleen betrekking heeft op de bij de
politie bekende daders. Aangezien het oplossingspercentage met 15,4 procent niet erg hoog
is, is de kans groot dat de resultaten niet representatief zijn voor alle daders van
bedrijfsinbraken. Onduidelijk is of er onder de niet bij de politie bekende daders van
bedrijfsinbraken meer of minder mobiele bendes voorkomen dan uit dit onderzoek naar
voren komt. Wellicht leidt onderzoek op basis van de BPS registraties tot een onderschatting
van de omvang van mobiel banditisme, doordat lokale daders in tegenstelling tot niet lokale
daders mogelijk makkelijker worden opgespoord. Ook maakt het de vergelijking tussen
mobiele bendes en andere daders van bedrijfsinbraken minder betrouwbaar, omdat onbekend
is of de niet bij de politie bekende daders die geen mobiele bende vormen afwijken van de
wel bij de politie bekende daders die geen mobiele bende vormen.
Een bijkomend probleem is dat door het lage aantal mobiele bendes dat bij bedrijfsinbraken
betrokken is (103), ook de uitspraken die worden gedaan over zowel de ontwikkeling van
mobiel banditisme als over de kenmerken van mobiele bendes en de inbraken die zij plegen
minder valide zijn.
Operationalisatie van het begrip mobiel banditisme
Een kanttekening bij dit onderzoek betreft de voorwaarde voor mobiel banditisme dat de
verdachte van buiten de regio afkomstig moet zijn. Hiervoor is gekozen omdat dit voor de
opsporing van belang is, aangezien de opsporing regionaal is georganiseerd en de politie
minder zicht heeft op daders van buiten hun eigen politieregio.
Deze keuze voor verdachten van buiten de regio heeft een aantal beperkingen. Ten eerste
zijn de grenzen van een politieregio nogal kunstmatig, de meeste daders zullen niet van de
81
precieze grenzen op de hoogte zijn en zullen met deze grenzen dan ook weinig rekening
houden bij het kiezen van een pleegplaats. Daarbij komt dat daders van binnen de regio
mogelijk soms een langere afstand afleggen tot de pleegplaats dan daders van buiten de
regio. Voor een deel is hiermee rekening gehouden door het stellen van de voorwaarde dat
de afstand tussen woon- en pleegplaats bij mobiele bendes minimaal 20 kilometer moet zijn.
Over de grootte van deze afstand kan echter gediscussieerd worden. Wanneer is de afstand
van woon- tot pleegplaats groot genoeg om de daders van een bedrijfsinbraak als mobiele
bende te kunnen typeren? Voor een afstand van 20 kilometer is vooral gekozen omdat dit
een afstand is waarbinnen de meeste mensen waarschijnlijk nog redelijk bekend zijn met
hun omgeving en daarbuiten aanzienlijk minder. Echter, het is ook te beargumenteren dat
deze afstand groter moet zijn.
Tenslotte is er ook iets voor te zeggen als voorwaarde voor het mobiele aspect van mobiel
banditisme niet te stellen dat verdachten buiten de regio moeten wonen en de afstand tussen
woon- en pleegplaats groot genoeg moet zijn, maar naar mobiliteit te kijken in de zin van
verplaatsing. Hierbij kan gedacht worden aan daders die in meerdere politieregio’s delicten
plegen.
Beperkingen van de Informatie Gestuurde Politie (IGP) opdracht
Nog niet eerder is in IJsselland een IGP opdracht regiobreed uitgezet ten behoeve van een
analyse. Dit maakte het vooraf moeilijk een inschatting te maken van de uitkomsten. Het op
deze manier uitzetten van een IGP opdracht blijkt een aantal beperkingen te hebben.
Een eerste beperking is dat de noodhulpdiensten eenvoudigweg niet constant toezicht
kunnen houden op de bedrijventerreinen. Om op een eventueel aanwezige mobiele bende te
stuiten moet de noodhulp net op het juiste tijdstip op de juiste plaats aanwezig zijn. Daarbij
komt dat de uitkomsten van een IGP opdracht altijd erg afhankelijk zijn van de inzet van de
noodhulp. Hierbij gaat het enerzijds om de bereidheid om iedere nacht actief bezig te gaan
met een IGP opdracht en anderzijds is de inzet afhankelijk van de hoeveelheid andere
incidenten die zich tijdens de nacht voordoen.
In dit geval was de afwijkende vorm van de IGP opdracht een bijkomend probleem. De tot
nu toe gangbare IGP opdrachten zijn erg concreet, gelden voor een kleiner gebied en zijn
van kortere duur. De voor dit onderzoek uitgezette IGP opdracht had daarentegen geen
concrete aanleiding, zoals een gepleegd delict, maar ontstond op basis van de hypothese dat
er mobiele bendes bij bedrijfsinbraken betrokken zijn. Hier komt bij dat de IGP opdracht
voor de hele regio gold. De IGP opdracht stond hierdoor verder af van de dagelijkse
82
politiepraktijk en leefde minder voor de noodhulpdiensten. De IGP opdracht is uitgezet voor
een relatief lange periode en de kans is daardoor groter dat de motivatie om er actief mee aan
de slag te gaan na verloop van tijd minder wordt. Dit mede doordat er tijdens de IGP
opdracht geen concrete resultaten te zien zijn, omdat deze pas achteraf, na een uitgebreide
analyse naar voren komen.
Theoretisch gezien is de bereidheid van de noodhulp om actief bezig te gaan met de IGP
opdracht dus minder groot dan bij tot nu toe gangbare IGP opdrachten. Of dit ook
daadwerkelijk het geval is geweest is niet onderzocht.
Een bedrijventerrein is een geschikt gebied voor een IGP opdracht, omdat het een duidelijk
afgebakend gebied is, waardoor de opdracht zeer concreet is. Hierdoor kan eenvoudiger
bepaald worden of een situatie verdacht is en of er een verband bestaat een mogelijke
bedrijfsinbraak.
Na analyse van de BPS registraties bleek dat een minderheid van de bedrijfsinbraken
gepleegd door mobiele bendes, overigens evenals andere daders, plaatsvond op een
bedrijventerrein. Door mobiele bendes worden de meeste inbraken dus gepleegd op
bedrijven niet op een bedrijventerrein. Ook wanneer er continu toezicht op de
bedrijventerreinen zou worden gehouden, zou dus maar een minderheid van de
bedrijfsinbraken, of verdachte situaties die hiermee verband houden, worden waargenomen.
De hierboven genoemde beperkingen van de IGP opdracht hebben betrekking op de vraag in
hoeverre het mogelijk is alle verdachte situaties die samenhangen met bedrijfsinbraken waar
te nemen. Echter, zelfs indien er vanuit wordt gegaan dat alle verdachte situaties worden
waargenomen, is het na afloop van de IGP opdracht lastig een eenduidige uitspraak te doen
over de aanwezigheid van mobiele bendes die van plan zijn bedrijfsinbraken te plegen. Dit is
moeilijk op basis van enkel verdachte situaties, omdat deze niets zeggen over concrete
misdrijven.
83
8. Conclusie
De politieregio IJsselland hoeft zich voor wat betreft de ontwikkeling van het aantal
bedrijfsinbraken weinig zorgen te maken. Over de periode 1998 tot en met 2006 is het aantal
bedrijfsinbraken in IJsselland met 29,6 procent afgenomen. In het jaar 2001 was het aantal
bedrijfsinbraken het laagst met 594 en het jaar daarna in 2002 was het aantal
bedrijfsinbraken (867) opeens weer opvallend hoog. Vanaf 2002 tot en met 2006 is er in de
politieregio IJsselland ieder geval sprake van een significante daling van het aantal
gepleegde bedrijfsinbraken.
Hoewel er wel degelijk mobiele bendes betrokken zijn bij bedrijfsinbraken in IJsselland, is
de omvang van dit mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken niet groot. Van alle in BPS
geregistreerde bedrijfsinbraken met tenminste één verdachte in de periode 1999 tot en met
2006 is slechts 11,7 procent door een mobiele bende gepleegd. Ook de uitkomsten van de
IGP opdracht wijzen niet op de aanwezigheid van veel mobiele bendes die bedrijfsinbraken
(willen) plegen.
Naast de beperkte omvang van de bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes, is niet
aangetoond dat schade bij bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes groter is dan bij
bedrijfsinbraken gepleegd door andere daders. De gemiddelde waarde van de weggenomen
goederen per inbraak verschilt niet significant tussen het soort daders dat een inbraak pleegt.
Wat betreft de andere onderzochte kenmerken van bedrijfsinbraken zijn er ook opvallend
weinig verschillen tussen inbraken gepleegd door mobiele bendes en inbraken gepleegd door
andere daders.
Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van een stijging van het mobiel banditisme bij
bedrijfsinbraken. Allereerst daalt het aantal bedrijfsinbraken wat een stijging van het mobiel
banditisme niet aannemelijk maakt. Een stijging van het mobiel banditisme zou immers ook
terug te zien zijn in het aantal geregistreerde inbraken. Ten tweede laat ook het aantal
verdachten dat van buiten de regio afkomstig van 2000 tot en met 2006 geen stijging zien.
Tot slot is er geen sprake van een stijgende trend van het deel van de bedrijfsinbraken met
een verdachte dat door een mobiele bende is gepleegd.
Afgesloten kan worden met de conclusie dat dit verkennende onderzoek niet wijst op een
groot probleem voor wat betreft de aard, omvang en ontwikkeling van mobiel banditisme bij
bedrijfsinbraken in IJsselland en dus geen aanleiding vormt voor het geven van een hogere
prioriteit aan mobiele bendes dan aan andere daders van bedrijfsinbraken.
84
9. Aanbevelingen voor verder onderzoek
Voor meer inzicht in mobiel banditisme in het algemeen en mobiel banditisme specifiek bij
bedrijfsinbraken worden enkele aanbevelingen voor verder onderzoek gedaan.
De eerste aanbeveling is om onderzoek naar mobiel banditisme niet alleen te beperken tot de
delicten die mobiele bendes in de politieregio IJsselland plegen, maar ook juist te kijken
naar daders die in meerdere politieregio’s voorkomen voor een bepaald delict, al dan niet
tezamen met andere daders. Een grote dadermobiliteit is immers kenmerkend voor mobiel
banditisme en zo ontstaat er meer inzicht in ook de verplaatsing van de activiteiten van
mobiele bendes. Een eerste vraag zou kunnen zijn of zij hun criminele activiteiten werkelijk
zo gemakkelijk naar een ander gebied verplaatsen, of dat ook zij, hoewel op grotere afstand
van hun woonplaats, in zekere zin gebonden aan een bepaald gebied. Een tweede vraag is of
er een verband bestaat tussen de plaatsen waar mobiele bendes misdrijven plegen en de
kwaliteit van het wegennet.
Een tweede aanbeveling is om het onderzoek niet alleen te richten op mobiel banditisme
specifiek bij het delict bedrijfsinbraken, maar naar het deel van alle bij de politie bekende
daders dat onder de definitie van mobiel banditisme valt. Uit de literatuur komt immers naar
voren dat mobiele bendes een grote verscheidenheid aan vermogensdelicten plegen en
makkelijk overstappen op nieuwe delictsoorten (Van der Laan & Weenink, 2005).
Mobiele bendes onderscheiden zich van andere daders door de combinatie van het
samenplegen en een grote mobiliteit. Na vergelijking van de bedrijfsinbraken gepleegd door
mobiele bendes en door andere daders blijken er weinig verschillen te zijn in de
bedrijfsinbraken die zij plegen. Hierbij speelt mogelijk een rol dat ook door de andere daders
wordt samen gepleegd of een grote dadermobiliteit bestaat en deze aspecten afzonderlijk ook
invloed hebben op de aard van de bedrijfsinbraken die worden gepleegd. Een derde
aanbeveling is daarom voor deze twee aspecten afzonderlijk de verschillen tussen daders en
de inbraken die zij plegen te onderzoeken.
Een vierde aanbeveling de eventuele verschillen te onderzoeken tussen bedrijfsinbraken met
en zonder verdachte. Door het lage oplossingspercentage van bedrijfsinbraken kan slechts
over een klein deel van de daders van bedrijfsinbraken iets worden gezegd en het is niet
uitgesloten dat de inbraken van deze bekende daders afwijken van deze van niet bekende
daders. Door nader onderzoek kan duidelijk worden in hoeverre bij de politie bekende
verdachten van bedrijfsinbraken representatief zijn voor alle verdachten van bedrijfsinbraken
85
waarmee duidelijk wordt in hoeverre onderzoek onder bij de politie bekende verdachten
representatief is voor alle verdachten van bedrijfsinbraak.
Een vijfde aanbeveling komt voort uit het gegeven dat er in dit onderzoek weinig
significante verschillen zijn gevonden tussen inbraken gepleegd door mobiele bendes en
door andere daders. Dit betekent niet dat deze bedrijfsinbraken ook niet op andere punten
verschillen. Daarom is het interessant verder te onderzoeken of er aangaande andere
aspecten van een inbraak, zoals specifieke kenmerken van de modus operandi, wel
verschillen bestaan tussen bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes en door andere
daders.
Gezien de beperkingen van onderzoek op basis van BPS registraties wordt tot slot
aanbevolen bij toekomstig onderzoek naar mobiel banditisme ook gebruik te maken van
informatie uit andere bronnen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan
daderinterviews. Hiermee ontstaat meer inzicht in waarom daders kiezen voor het plegen
van misdrijven in de vorm van mobiel banditisme.
86
Literatuur
Aalbersberg, P.J. (2006). Politieperspectief. In Gunther Moor, L. & Johannink, R (eds.),
Tegenhouden van mobiel banditisme. Dordrecht: Stichting Maatschappij Veiligheid en
Politie.
Adviesdienst Verkeer en Vervoer (2006). Trends in mobiliteit 2005. Rotterdam: Ministerie
van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Adviesdienst Verkeer en Vervoer.
Belgische Federale regering (2004). Kadernota Integrale Veiligheid - 30-31 maart 2004 -
Goedgekeurd door de Ministerraad op 30 maart 2004. Brussel: De Algemene Directie voor
Veiligheids-en Preventiebeleid.
Bottoms, A.E. & Wiles, P. (2002). Environmental criminology. In Maguire, M., Morgan, R.
& Reiner, R. (eds.), The Oxford handbook of criminology. Oxford: University Press.
Bruinsma, G.J.N. (2004). Misdaaddreigingen uit de nieuwe lidstaten van de EU. Justitiële
Verkenningen, 30 (6), p. 36-50.
Bruinsma, G.J.N. (2000). Geografische mobiliteit en misdaad. Leiden; Universiteit Leiden
(oratie UL).
Cornish, D.B. & Clarke, R.V. (1986). The reasoning criminal; rational choice perspectives
on offending. New York: Springer-Verlag.
Dienst Nationale Recherche Informatie (2004a). Misdaad zonder grenzen;
criminaliteitsbeeld Oost-Europa 2002-2003. Zoetermeer: KLPD.
Dienst Nationale Recherche Informatie (2004b). Nationaal dreigingsbeeld zware of
georganiseerde criminaliteit; een eerste proeve. Zoetermeer: KLPD.
Dienst Nationale Recherche Informatie (2004c). Oost-Europese criminaliteit en EU-
uitbreiding. Zoetermeer: KLPD.
87
Dupuis, B. (2004). Rondtrekkende dadergroeperingen: De zon komt op in het Oosten…
Inforevue, juni 2004, pp. 34-37.
Eeghen Van, J. (2007). Grenzeloze roofpraktijken. Korpskrant politie Haaglanden. (10) p. 4.
Emmett, I., Miranda De, H.A., Nieuwenhuis, F.J., Sikkema, C.Y. & Tilburg van, W.A.C.
(2006). Landelijke criminaliteitskaart 2005; een analyse van misdrijven en verdachten.
Zoetermeer: KLPD.
Felson, M. & Clarke, R.V. (1998). Opportunity makes the thief; practical theory for crime
prevention. London: Home Office.
Grevink, R. (2004). Poolse ramkrakers: onderzoek naar een passende aanpak van Poolse
ramkrakers. Universiteit Twente.
Huisman, C. (2007). Nederland geliefd bij Balkandieven. De Volkskrant. 23 mei 2007.
Huisman, S. en Laan, van der F. (2005). Mobiel banditisme: ongestraft of afgestraft?
Tijdschrift voor de Politie. 3, p. 20-24.
Klerks, P. & Kop, N. (2007). Maatschappelijke trends en criminaliteitsrelevante factoren:
Een overzicht ten behoeve van het Nationaal dreigingsbeeld criminaliteit met een
georganiseerd karakter 2008 – 2012. Apeldoorn: Politieacademie.
Koppen Van, P.J. & Keijser, De, J.W. (1997). Desisting distance decay: on the aggregation
of individual crime trips. Criminology. 35 (3), p. 505-515.
Koppen Van, P.J., Kemp Van der, J.J. & Poot De, C.J. (2002). Geografische
daderprofilering. In Koppen Van, P.J., Hessing, D.J., Merckelbach, H.L.G.J. & Crombag,
H.F.M. (eds.), Het recht van binnen; psychologie van het recht. Deventer: Kluwer.
Kruissink, M. (1995). Inbraak in bedrijven; daders, aangiften en slachtoffers onderzocht.
Den Haag: Ministerie van Justitie, Directie Criminaliteitspreventie.
88
Kuppens, J., Vries Robbé De, E., Leiden Van, I. & Ferweda, H. (2006). Zware jongens op
de weg; een onderzoek naar georganiseerde diefstal in de wegtransportsector. Arnhem:
Advies- en Onderzoeksgroep Beke.
Laan, Van der, F.J. & Weenink, A.W. (2005). Eindrapportage van het Project Polaris;
mobiel banditisme uit Polen en Litouwen. Zwolle: Korps Landelijke Politiediensten, Dienst
Nationale Recherche.
Lissenberg, E., Ruller Van, S. & Swaaningen, Van, R. (1999). Tegen de regels III; een
inleiding in de criminologie. Nijmegen: Ars Aequi Libri.
Ponsaers, P. (2004). Rondtrekkende dadergroepen: rationele Nederlandse criminologen en
irrationele criminelen in België. Tijdschrift voor criminologie, Jubileumuitgave 30 jaar NVK
en 45 jaar TvC, p. 15-23.
Porter, M. (1996). Tackling cross border crime. London: Home Office Police Research
Group.
PYLE, G. (1974). The Spatial Dynamics of Crime. Department of Geography Research Paper 15. Chicago: University of Chicago Press.
Reiss, A.J. & Farrington, D.P. (1991) Advancing Knowledge about Co-offending:
Results from a Prospective Longitudinal Survey of London Males. Journal of Criminal Law
and Criminology, 82(2), p. 360-395.
Rhodes, W.M. and Conly, C.C. (1981) ‘Crime and Mobility’, in P.J. Brantingham and P.L.
Brantingham (eds.) Environmental Criminology; Beverly Hills: Sage.
Snook, B. (2004). Individual differences in Distance travelled by serial burglars. Journal of
investigative psychology and offender profiling. 1, p. 53-66.
Telegraaf (23 mei 2007). Harde aanpak Balkanbendes.
Tittle, C.R. & Paternoster, R. (1988). Geographic mobility and criminal behaviour, Journal
of research in crime and delinquency, 25 (3), p. 301-343.
89
TK, 2005/06. Kamervragen met antwoord, nr. 202.
TK 2005/06. Kamervragen met antwoord, nr. 395.
Verhoeven, M. (2005). Mobiel banditisme uit Polen en Litouwen. Nieuwsbrief 13 Centre for
Information and Research on Organized Crime. 5 (4), p. 3-4.
Walsh, D. (1986). Heavy business; commercial burglary and robbery. London: Routledge &
Kegan Paul.
Weenink, A.W. en Huisman, S. (2003). Poolse bendes in Nederland; voorlopige
bevindingen. Justitiële Verkenningen, 29 (4), p. 81-91.
Weerman, F.M. (2001). Samenplegen; over criminele samenwerking en groepsvorming.
Nijmegen: Ars Aequi Libri.
Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum (2006). Monitor criminaliteit
bedrijfsleven 2006: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven. Den Haag: WODC.
Wiles, P. & Costello, A. (2000). The ‘road to nowhere’: The evidence for travelling
criminals. London: Home Office.
Internetbronnen
Centraal Bureau voor de Statistiek (2007). Begrippen. Geraadpleegd op 12 april 2007 via
<http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/begrippen/default.htm?conceptid=2120>
Stichting Veiligheidszorg (2007). Collectieve beveiliging bedrijventerreinen. Geraadpleegd
op 12 juli 2007 via <http://www.veiligheidszorg.nl/?m=pr&projectdetail=1&project=71>.
Bijlagen
1. IGP Opdracht mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken
Mutatienummer : 07-060231
Incident : Aandachtsvestiging
Uitgegeven door : Bessel van den Hazel
Uitgegeven aan : Noodhulp regio IJsselland
Doelstelling/ probleem
: Voor de hele regio wordt een analyse uitgevoerd naar mobiel banditisme bij bedrijfsinbraken. Er wordt bekeken in hoeverre daders van buiten de regio betrokken zijn bij bedrijfsinbraken in IJsselland. Deze IGP-opdracht moet hierover extra informatie opleveren.
Opdracht : 1. Surveilleer tijdens de nachtelijke noodhulp regelmatig op bedrijventerreinen 2. Noteer van verdachte voertuigen rondom bedrijventerreinen het kenteken en controleer de inzittenden.
Locatie : Bedrijventerreinen in het werkgebied.
Wanneer : Periode: 22 mei tot 1 juli Tijdstip: Iedere nacht tussen 24.00 en 05.00 uur, minimaal eenmaal per uur op verschillende tijdstippen.
Aantal : gecontroleerde voertuigen
: gecontroleerde personen
Bijzonderheden Per dienst kan afgesproken worden wie welke bedrijventerreinen controleert. Zie intranet voor een kaartje met bedrijventerreinen en aanvullende informatie omtrent de IGP opdracht. Pagina bereikbaar via ‘vakgebieden -> criminaliteitsanalyse’ (http://ijsselland-redactie.politie.local/web/show?id=2059784&mode=preview)
Verwerken in : BPS onder mutatienummer 07 - 060231
Bij registratie in het BPS volgt een gestructureerde vragenlijst waarin wordt gevraagd naar de volgende zaken:
- kenteken - locatie en tijd - keno bestuurder
90
2. Dia van IGP Opdracht zoals getoond tijdens briefings
91
92
3. Tabellen
Tabel 1. Absolute aantallen bedrijfsinbraken in de periode 1998 – 2006.
Jaar Geslaagde inbraak Poging tot inbraak Totaal
1998 660 241 901 1999 579 195 774 2000 575 123 698 2001 495 99 594 2002 696 171 867 2003 617 160 777 2004 578 145 723 2005 509 135 644 2006 502 132 634 Totaal 5211 1401 6612
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
Tabel 2. Pleegdagen van bedrijfsinbraken in IJsselland in 2006.
Pleegdag Aantal Percentage
Maandag 48 12,9 Dinsdag 65 17,5 Woensdag 61 16,4 Donderdag 58 15,6 Vrijdag 56 15,1 Zaterdag 39 10,5 Zondag 44 11,9 Totaal 371 100,0 Missing 263 41,5 Totaal aantal inbraken 634
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
93
Tabel 3. Pleegtijden van bedrijfsinbraken in 2006 gedurende de avond en nacht.
Tijdstip Aantal Percentage18.00 - 19.00 6 1,9 19.00 - 20.00 14 4,4 20.00 - 21.00 19 6,0 21.00 - 22.00 19 6,0 22.00 - 23.00 33 10,4 23.00 - 24.00 37 11,7 24.00 - 01.00 21 6,6 01.00 - 02.00 35 11,1 02.00 - 03.00 44 13,9 03.00 - 04.00 47 14,9 04.00 - 05.00 27 8,5 05.00 - 06.00 14 4,4
Totaal 316 100,0 Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
Tabel 4. Maximale leeftijdsverschil tussen verdachten van mobiel banditisme die samen een inbraak plegen.
Leeftijdsverschil Aantal Percentage
5 jaar of minder 46 44,7 6 - 10 jaar 26 25,2 11 - 15 jaar 11 10,7 16 - 20 jaar 11 10,7 Meer dan 20 jaar 3 2,9 Onbekend 6 5,8 Totaal 103 100,0
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
94
Tabel 5. Pleegdagen van bedrijfsinbraken gepleegd door mobiele bendes en alle daders.
Bedrijfsinbraken door
mobiele bendes Bedrijfsinbraken door andere
daders dan mobiele bendes
Pleegdag Aantal Percentage Aantal Percentage Maandag 12 14,8 85 17,1 Dinsdag 13 16,0 74 14,9 Woensdag 14 17,3 67 13,5 Donderdag 14 17,3 76 15,3 Vrijdag 19 23,5 75 15,1 Zaterdag 4 4,9 66 13,3 Zondag 5 6,2 54 10,9 Totaal 81 100,0 497 100,0 Missing 22 279
Totaal aantal inbraken 103 776 Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
Tabel 6. Pleegtijden van bedrijfsinbraken in de periode 1999 - 2006 gepleegd door mobiele bendes en andere daders.
Bedrijfsinbraken door mobiele
bendes Bedrijfsinbraken door andere daders dan
mobiele bendes
Pleegtijd Aantal Percentage Aantal Percentage 24.00 - 06.00 uur 55 67,9 343 69,0
06.00 - 12.00 uur 3 3,7 27 5,4
12.00 - 18.00 uur 4 4,9 19 3,8
18.00 - 24.00 uur 19 23,5 108 21,7
Totaal (n) 81 100,0 497 100,0
Missing 22 21,4 279 36,0
Totaal aantal inbraken 103 776
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
95
Tabel 7. Pleegtijden van bedrijfsinbraken gedurende de avond en nacht in de periode 1999 – 2006 gepleegd door mobiele bendes en andere daders.
Inbraken door mobiele bendes Inbraken door andere daders
Tijdstip Aantal Percentage* Aantal Percentage 18.00 - 19.00 1 1,4 10 2,2 19.00 - 20.00 2 2,7 9 2,0 20.00 - 21.00 2 2,7 9 2,0 21.00 - 22.00 2 2,7 21 4,7 22.00 - 23.00 5 6,8 26 5,8 23.00 - 24.00 7 9,5 33 7,3 24.00 - 01.00 10 13,5 64 14,2 01.00 - 02.00 5 6,8 45 10,0 02.00 - 03.00 7 9,5 66 14,6 03.00 - 04.00 16 21,6 88 19,5 04.00 - 05.00 9 12,2 50 11,1 05.00 - 06.00 8 10,8 30 6,7
Totaal 74 100,0 451 100 * Doordat het totaal aantal inbraken gedurende de avond en nacht gepleegd door mobiele bendes niet groter is dan 100 kunnen de percentages een enigszins vertekend beeld geven. Deze zijn wel weergegeven om een vergelijking te kunnen maken met de bedrijfsinbraken gepleegd door andere daders.
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
Tabel 8. Inbraken per soort bedrijf door mobiele bendes en andere daders als percentage van het totaal aantal inbraken.
Inbraken door mobiele bendes
Inbraken door andere daders
Soort bedrijf Aantal Percentage Aantal Percentage
Detailhandel 54 52,4 111 46,3 Horeca 13 12,6 40 16,7 Productie 13 12,6 9 3,8 Financiële en zakelijke dienstverlening 8 7,8 21 8,8 Overig 5 4,9 18 7,5 Bouw 4 3,9 14 5,8 Groothandel 4 3,9 10 4,2 Transport 1 1,0 7 2,9 Gezondheid 0 0,0 5 2,1 Onbekend 1 1,0 5 2,1 Totaal 103 100,0 240 100,0
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
96
Tabel 9. Specificatie van soort detailhandelsbedrijven waarin door mobiele bendes wordt ingebroken.
Soort detailhandelsbedrijf Aantal Percentage
Autobedrijf 9 16,7 Electronica/computer 7 13,0 Apotheek 5 9,3 Drogisterij 4 7,4 Kledingwinkel 3 5,6 Supermarkt 3 5,6 Overig 3 5,6 Kapper 2 3,7 Juwelier 2 3,7 Winkel met huishoudelijke artikelen 2 3,7 Bakker 2 3,7 Benzinestation 2 3,7 Doe het zelf-zaak 2 3,7 Fotowinkel 2 3,7 Telefoonwinkel 2 3,7 Fietsenwinkel 1 1,9 Opticien 1 1,9 Sigaretten/lectuur winkel 1 1,9 Onbekend 1 1,9 Totaal 54 100,0
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.
97
Tabel 10. Soort goederen dat bij bedrijfsinbraken door mobiele bendes en andere daders is weggenomen als percentage van het totale aantal door hen gepleegde geslaagde inbraken.
Inbraken door mobiele bendes Inbraken door andere daders
Weggenomen goederen Aantal Percentage Aantal Percentage
Geld 22 28,6 50 21,3 Electronica 18 23,4 62 26,4 Materialen/machines 10 13,0 19 8,1 Auto/motor 6 7,8 13 5,5 Drogisterijartikelen 3 3,9 3 1,3 Kleding 3 3,9 4 1,7 Tabak 3 3,9 17 7,2 Levensmiddelen 3 3,9 23 9,8 Sieraden/brillen - - 5 2,1 Overig 1 1,3 6 2,6 Onbekend 1 1,3 3 1,3 Geen 13 16,9 30 12,8 Totaal aantal geslaagde inbraken 77 107,9 235 100,1
Bron: BPS geladen op 16 april 2007.