ONDERZOEK De validiteit van de conventionele ......Totaal 26 55 24 57 Toelichting De tabel geeft een...
Transcript of ONDERZOEK De validiteit van de conventionele ......Totaal 26 55 24 57 Toelichting De tabel geeft een...
ONDERZOEK
De validiteit van de conventionelebloeddrukmeting
Een vergelijking van conventionele en ambulante bloeddrukmetingen bijoudere patienten met milde tot matige hypertensie
H. KOOPMANH.W.J. VAN MARWIJKw. DEVILLEET AL.
Koopman H, Van Marwijk HWJ , Deville W. VanEijk JThM, Donker AJM. De validiteit van deconventionele bloeddrukmeting. Eenvergelijking van conventionele en ambulantebloeddrukmeting bij oudere patlenten met miIdetot matige hypertensle. Huisarts Wet 1998;41(12):565-9 .Doel Het bepalen van de validiteit van de uitkomstvan drie conventionele bloeddrukmetingen bij oudere patienten.Methoden Het onderzoek yond plaats in eengroepspraktijk (n=6555) met 957 patienten van 6079 jaar. Conventionele metingen door de praktijkassistente werden vergeleken met 24-uurs ambulantemetingen als referentiestandaard. Participanten werden gerecruteerd door 'case-finding' en met telefonische en schriftelijke oproepen . Patienten meteindorgaanschade en/of eerder vastgestelde hypertensie werden uitgesloten.Resultaten In totaal 81 patienten waren beschikbaar voor het onderzoek. De convent ionele metingen waren gemiddeld hoger dan de ambulante metingen (systolisch: 13 mmHg, diastolisch : 9 mmHg).Voorde systolische bloeddruk was de voorspellendewaarde van een positieve uitslag van de conventionele meting 54 procent, voor een negatieve uitslag86 procent; de sensitiviteit bedroeg 77 procent, despecificiteit 69 procent , Voor de diastolische bloeddruk was de voorspellende waarde van een positieveuitslag van de conventionele meting 48 procent envoor een negatieve uitslag 86 procent; de sensitiviteit bedroeg 83 procent, de specificitei t 61 procen!.Hoge (;:>:180/105 mmHg) of lage uitgangswaardengingen niet samen met een betere overeenstemmingtussen beide methoden.
Dr. H. Koopman, huisarts te Nieuwegein.Dr. H.WJ. van Marwijk, huisarts , drs. W Deville,epidemioloog, prof.dr. J.Th.M . van Eijk,hoogleraar huisartsgeneeskunde,EMGO-instituut, Vrije Universiteit ,Van der Boechorststraat 7, 1081 BT Amsterdam.Prof.dr. A.J.M . Donker, hoogleraar inwendigegeneeskunde, Institute for CardiovascularResearch, Vrije Universiteit.Correspondentie: dr. H.WJ. van Marwijk .
HUISARTS ENWETENSCHAP 1998; 41 (12)
Inleiding
Hypertensie is een bekende risicofactorvoor cardiovasculaire aandoeningen endeze vonnen op hun beurt een belangrijkeoorzaak van morbiditeit en sterfte onderouderen. Accurate opsporing en behandeling van oudere patienten met hoge bloeddruk is daarom een belangrijke taak van de(huis)arts .
In de NHG-standaard Hypertensie worden de volgende aanbevelingen gedaanmet betrekking tot de diagnostiek:- bij twijfelgevallen (diastolische waar
den van 95-104 mmHg): vijfconsultenin de loop van drie tot zes maanden mettijdens elk consult minstens twee metingen;bij waarden ~105 mmHg diastolisch:minstens drie consulten met steeds tweemetingen.'
De conventionele metingen van met namede diastolische bloeddruk vallen echtervaak hoger uit dan de referentiestandaard,ambulante bloeddrukmeting.? Een ambulante meting komt beter overeen met demate van eindorgaanschade en voorspelthet risico van toekomstige morbiditeit beter dan een conventionele meting alleen.'Bovendien dient ook de systolische bloeddruk te worden betrokken bij de diagnosehypertensie .'
Tegen deze achtergrond verrichtten wijeen onderzoek naar de overeenstemmingtussen conventionele en ambulante met ingen bij het vaststeIlen van diastolischeen/ofsystolische hypertensie bij ouderen.
Methode
Het onderzoek yond plaats in 1994 en1995 in een groepspraktijk in Nieuwegein.
Patienten met mogelijke hypertensie(systolisch ~160 mmHg en/of diastolisch~95 mmHg) werden opgespoord door tijdens de nonnale praktijkvoering systematisch bloeddrukmetingen te verrichten bijaIle patienten van 60-79 jaar. Ook werdenouderen opgeroepen bij wie volgens hetelektronisch medisch dossier in het verleden minstens een keer een verhoogdebloeddruk was vastgesteld, zonder dat dediagnose hypertensie was gesteld. Patien-
ten bekend met hypertensie (al ofniet behandeld), secundaire hypertensie en eindorgaanschade (nierinsufficientie, chronisch hartfalen, etc.) en met diabetes mellitus, psychiatrische aandoeningen, dementie en carcinomen werden uitgesloten.
MetingenDe conventionele metingen werden uitgevoerd met een recent gekalibreerde kwikmanometer, onder de volgende condities:
meting omstreeks 14.00 uur, na 5 minuten rust na binnenkomst;twee metingen per sessie , uitgevoerddoor een gefnstrueerde praktijkassistente (die echter niet op de hoogte wasvan het doeI van het onderzoek);gebruik standaardmanchet (binnenmaat12x35 ern); aflezing op 2 mm nauwkeurig;
- patient in zittende houding, zonderstrakke kleding en met de ann op het niveau van het hart .
Tevens werden lengte en gewicht gemeten.
Bij de eerste sessie werd de bloeddrukom en om tweemaal gemeten aan beide armen. Daama volgden een tweede en eenderde sessies, steeds met een interval vanminimaa1veertien dagen . AIle vervolgmetingen werden uitgevoerd aan de niet-dominante ann, behalve als het verschil insystolische bloeddruk tussen beide annenbij de eerste sessie ~10 mmHg was. In datgeval werd de bloeddruk steeds gemetenaan de ann met de hoogste druk bij de eerste sessie .
Per sessie werd het gemiddelde van detwee metingen berekend. Tevens werd hetgemiddelde van alledrie de sessies bepaald . Deze laatste waarden werden gebruikt voor de verdere analyses.
Binnen twee weken na de laatste conventione1e meting werd begonnen met deambulante metingen . Hiervoor werd gebruik gemaakt van de Space Labs 90207(Space1abs Inc., Hillsboro, Oregon, USA),een betrouwbare en valide, automatische,oscillometrische bloeddrukmeter. Het apparaat heeft een opblaasbare armband(binnenmaat 12x22 em) die door een rubberen slang verbonden is met een monitor(3x9x 11 ern).
565
ONDERZOEK
40r----------------_ _ --,
20 ---- -- - --~--- --- -- - - ---~-- -~~~-
(ABO + CBO systolisch):2
(ABO + CBO systolisch):2
200
180
Q Q
280-
190
170
"Gem. -108
Gem. -22,8
Q
"Q
Q
Q
180
160
170
150
Q
"
Q
lie
160
140
Q
150
130120
140
o
10 ~
-eo1+-30:---~--~--~--~-.,.......--~---J
.t: •o~ ~O • ~§~ _
-eo1~10:---:'!'::----:-:~---.-:-----r:---~---.-----J
.t:o
.~
El/)>.l/)
omo
o -20m«
.t:o 0
.~
.9~ -10l/)
om -20o t----------;;------ ----j
o -30m-cs: -40oe>Q) -50
Q 280--- - ---- --- -- --- - - -- - ---- - -----
Figuur 1 Verschil in m mHg tussen ambulant en conventi oneel gemeten svstoli schebloeddruk, uitgezet tegen het gemiddelde van bei de metingen, met 95%-g ren zen vanovereenstemmi ng (geb rok en lijn ) en het gemiddelde voor respect ievelij k hoge (boven,n=16) en lage (onder, n=65) waa rden in de eerste sessie
Na uitleg en instructie werd het apparaatdoor een getrainde verpleegkundige aangebrac ht aan dezelfde arm als was gebruikt voor de conventione le metingen.Dit gebeurde in het plaatselijke ziekenhuis. De metingen vonden om het kwartierplaats, gedurende een werkdag, van circa8.00 tot circa 23.00 uur.
AnalyseRedenen voor uitsluiting van de analysewaren:- het ontbreken van meer dan 20 procent
van de beoogde ambulante metingen;- een 'meetgat' van meer dan een uur bij
de ambulante metingen .Voor iedere patient werd het verschil tussen de uitkomst van de ambulante en deconventionele metingen uitgezet tegen hetgemiddelde van beide metingen. Dat gebeurde zowel voor de systoli sche als dediastolische bloedd rukwaarden. Bij depresentatie van de uitkomsten wordt bovendien - conform de NHG-StandaardHypertensie' - onderscheid gemaakt tussen de patienten met een duidelijk verhoogde bloeddruk waarde tijdens de eersteconventionele meetsessie (~ 180/l 05mmHg) en de patienten met een uitgangswaarde < 180/105 mmlIg.t
De diagnose ' hypertensie' werd alsvoigt gedefinieerd:
~ 160 mmHg systolisch en/of ~95
mmHg diastolisch bij de conventionelemetingen (gemiddelde van de driemeetsessies);
- ~ 1 55 mmHg systolisch en/of ~90
mmHg diasto lisch bij de ambulante meting (referentiestandaard)."
De overeenkomst tussen de diagnose hypertensie en normotensie volgens beidemetingen werd bepaa ld met behu lp vanCohen's kappa (SE). Tevens werden positiefen negat iefvoorspellende waarden, ensensitiviteit en specificiteit berekend.
Resultaten
Van de 6555 ingeschreven patienten waren er 957 tussen de 60 en 80 jaar oud. Opde basis van de exclusiecri teria werden426 personen uitgesloten, zodat er 531 in
Toelichting In de figuur staat het verschil tussen ambulante meti ngen overdag en hetgemidde lde van zes conventi onele metingen gedurende dri e sessies (op de v-as) uitg ezettegen de gemiddelde waarden voo r conventioneel en ambula nt gemeten bloeddruk perpatient (op de x-as}. Het onde rscheid tussen hoge en lage waarden wordt gem aakt in de NHGStandaa rd Hvpertensie.'
566 HU ISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41 (12)
ONDERZOEK
(ABO + CBO diastolisch):2
(ABO + CBO diastolisch):2
aanmerking kwamen voor onderzoek naarhun bloeddruk .
Bij 112 personen werden aanwijzingengevonden voor een verhoogde bloeddruk:87 via het elektronisch medisch dossier, en25 via systematische bloeddrukmeting ophet spreekuur.
Ruim een kwart van hen (n=31) wildeniet meedoen aan de ambulante meting.Redenen voor weigering waren: geen zinom naar het ziekenhuis te gaan, zieke partner en verwacht ongemak. Uitval ten gevolge van het ontbreken van voldoendeambulante meetmomenten was er niet. Deanalyse heeft daarmee betrekking op 81patienten, 39 mannen en 42 vrouwen. Degemiddelde leeftijd was 67jaar (SO 5). Degemiddelde Quetelet-index was 25,8(varierend van 17,6 tot 33,8; SO 3,3).
Op basis van de conventionele metingenwerd 63 procent gediagnosticeerd als hypertensief (11 procent met geisoleerdesystolische hypertensie) . De systolischedruk bedroeg bij de eerste sessie gemiddeld 159 mm Hg (SO=21); bij de tweedeen derde sessie was de druk 2 mmHg lager(p~O,Ol). De diastolische druk was bij deeerste sessie gemiddeld 97 mmHg(SO=9); bij de tweede sessie was de druk 3mmHg lager en bij de derde sessie 4mmHg (p in beide gevallen ~0,0l) .
In totaal 16 patienten hadden een systolische bloeddruk ~180 mmHg bij de eerstesessie. Bij hen bedroeg het gemiddeldeversehiI tussen de ambulant en de conventioneel gemeten bloeddruk - 22,8 (SO16,1) mmHg (jiguur 1, hoven); bij de 65patienten met een systolische bloeddruk<180 mmHg bij de eerste sessie bedroeghet verschil -10,8 (SO 16,5) mmHg (jiguur 1, onder) . Gerekend over de totalegroep lag 95 procent van de verschillenbinnen een bandbreedte van ±33,1 mmHgrond het gemiddelde verschil van -16,7mmHg.
In totaal 18 patienten hadden een diastolische bloeddruk ~105 mmHg bij deeerste sessie. Bij hen bedroeg het gemiddelde verschil tussen de ambulant en deconventioneel gemeten bloeddruk -17,0(SO 18,7) mmHg (jiguur 2, hoven); bij de
110
110
100
100
90
90
2SD0 0
0 a 0 a.. a0 a
.. 00.. a
a a a a 0 Gem.-12,O00
'b ·0a
2SDa a
0 aa
a aa
80
-------------------------------
o
20r----------------------,
10 ----------.---------------- - ---
10 .-
0
0 2SD0
00 00
-1000 Gem.-17,O
-200 0 2SD
-50+- ~------~-----___j80
-30~---~.------~----~-----l70
s:o.!!!BII)
.!!!'tJ
ornoorn<{ -30
~ -------------------------------l!! -40
~
.r:.ol!! -20
~
o -10rn 1------...-----;;,-----,1'------!''--to---------l-c
.r:.o.!!!BII)
.!!!'tJ
orno
Figuur 2 Verschil in mmHg tussen ambulant en conventioneel gemeten diastolischebloeddruk, uitgezet tegen het gemiddelde van beide metingen, met 95%-grenzen vanovereenstemming (gebroken lijn) en het gemiddelde voor respectievelijk hoge (boven,n=18) en lage (onder, n=63) waarden in de eerste sessie
Toelichting In de figuur staat het verschil tussen ambulante metingen overdag en hetgemiddelde van zes conventionele metingen gedurende drie sessies (op de v-as) uitgezettegen de gemiddelde waarden voor conventioneel en ambulant gemeten bloeddruk perpatient (op de x-as], Het onderscheid tussen hoge en lage waarden wordt gemaakt in de NHGStandaard Hypertensie.'
HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41(12) 567
ONDERZOEK
Tabel Aa ntal hy perten siev e (H) en no rm otensi ev e (N) pat ienten vo lgen s co nvent io ne leen ambu lante m et ingen overdag (n= 81)
Conven tionele Am bulante me t ingmet ing Systolisch Diastolisch
H N H N
H 20 17 20 22N 6 38 4 35
Totaal 26 55 24 57
Toelichting De tabel geeft een beeld van de mate van overeenkomst tussen de diagnosehypertens ie en normotensie volgens beide met ingen (conventionele meting 2:160/95 mm Hg enambulante meting 2:155/90 mm Hg). De percentages overeenkomst waren (20+38)/81=72% voorde systo lische bloeddruk, met een Cohen's kappa van 0,41 (SE 0,11 ). en (20+35)/81=68% voor dediastolische bloeddruk met Cohen's kappa 0,37 (SE 0,10), Voor de systo lische bloeddruk was devoorspellende waarde van een positieve uitslag 54 procent (20/37x100) en voor een negatieveuitslag 86 procent (38/44x100), terwijl de sensitiv iteit 77 procent (20/26x100) bedroeg en despecif iciteit 69 procent (38/55x100). Voor de diastolische bloeddruk was de voorspellende waardevan een positieve uitslag 48 procent (20/42x100) en voor een negatieve uitslag 86 procent(35/39x100). terw ijl de sensitiv iteit 83 procent (20/24x100) bedroeg en de specif iciteit 61 procent
63 patienten met een diastolische bloeddruk < I05 mmHg bij de eerste sessie bedroeg het verschi l-12,0 (SD 16,6) mmHg(figuur 2, onder). Gerekend over de totalegroep lag 95 procent van de verschillenbinnen een bandbreedte van ±18,7 mm Hgrond het gemidde lde verschil van -1 1,9mmHg.
Uit de beide figuren blijkt dat er duidelijke verschillen waren tussen de uitkomsten van de twee meetmethoden, onafhan kelijk van de bloeddrukwaarden, en overhet gehele bereik.
De label geeft een overzicht van deoverstemming tussen de diagnosen hypertensie en normotensie volgens beide meetmethoden. Voor de systolische bloeddrukbedroeg de overeenstemming 72 procent(Cohen's kappa 0,41, SE 0,11); voor dediastolische bloeddruk was dat 68 procent(Cohen's kappa 0,37, SE 0,10). Op basisvan beide vierveldentabellen zijn tevensde voorspellende waarden van een postie ve en een negatieve uitslag van een conventione le meting berekend, benevens desensitiviteit en specificiteit.
Beschouwing
De systolische en diastolische bloeddrukken waren aanmerkelijk lager bij de ambulante dan bij conventionele metingen . Devaliditeit van de conventione le metingenvoor het vaststelle n van de diagnose hypertensie was volgens de ambulante meting beperkt.
De daling van de conventionele waarden in de loop van de drie sessies is waar schijnlijk een effect van het fenomeen ' regressie naar het gemiddelde' . Het gaathierbij om een zuiver statistisch gegeven .Bij een groot aantal metingen (zoals bijambulante meting) zal de regressie kleinerzijn.? De lagere bloeddrukken bij ambulante bloeddrukmeting hangen dus waarschijnlijk deels samen met dit effect. Overigens zijn bij ouderen de verschillen tussen ambulante en conventionele metingenmogelijk groter,"systolisch tot zelfs 20-25mml-lg.?
Wij vonden geen grotere overeenkomsttussen beide metingen in de groep met de
568
hoge of de lage conventione le waarde inde eerste sessie . In de groep met een bloeddruk ~180/Il5 mmHg bij de eerste conventioneIe meetsessie was het verschiltussen de uitkomsten van beide meetmethoden groter dan in de groep met lagereuitgangswaarden. Dit roept twijfels opover de aanbeveling in de NHG-S tandaardom bij hoge bloeddrukwaarden bij de eerste sessie te volstaan met minder herhalingsmetingen.'
Ongeveer 30 procent van de geselecteerdepatienten weigerde zich te onderwerpenaan de arnbulante metingen . Deelnamevan deze groep had mogelijk een nog grotere discrepantie tussen ambulante en conventioneIe metingen gegeven als gevolgvan een groter wittejaseffect; de meesteweigeraars zagen er immers tegenop omvoor een ambulante bloeddrukmeting naarhet ziekenhuis te gaan. Een dergelijk percentage weigeraars is ook in andere onderzoeken gevonden .!? Met ambulante metingen buiten het ziekenhuis , zoals in eenhuisartsenlaboratorium, was dit misschiente ondervangen geweest.
Bij de patienten die wei wilden meedoen, verliepen aile metingen succesvol.Ambulante metingen zijn dus, ondanks debeperkte acceptatie, zeer weI uitvoerbaarbij ouderen.
Ambulante metingen hebben een hogerereproduceerbaarheid dan conventionelemetingen.l- P Dit feit hangt samen met hetontbreken van een wittejaseffect, en metdiverse vormen van waamemersvertekening. Een daarvan is de sterke voorkeurvan waamemers voor de getallen 0 en 5,zelfs als op de schaal geen 5mm-streepjeszijn aangebracht. Andere vormen vanwaamemersbias worden veroorzaakt doorde houding van de waamemer ten opzichtevan de schaal van de manometer (te groteafstand, verkeerde hoek), ofdoor een verlies aan gehoors scherpte. In 20-30 procentvan de gevallen leiden deze fenomenenten onrechte tot de diagnose hypertensie.'
Vooral bij moeizaam te regulerenbloeddrukken kan het nuttig zijn om eenambulante meter te gebruiken . Een ambulant gemeten bloeddruk 8 weken na hetstoppen van antihype rtensiva voorspelthet verloop op lange termijn beter danconventionele metingen ." Het definitievebewijs dat behandeling van een met eenambulante meter vastgestelde hypertensietot een vermindering van morbiditeit ensterfie leidt, is echter nog niet geleverd .Aanpassing van de therapie aan de uitkomsten van ambulante metingen zou welleiden tot een minder intensieve behandeling met geneesmiddelen, zonder een vermeerdering van kosten.l"
HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41(12)
DankbetuigingMet dank aan dr. H.H. Vincent, internist, afdeling Interne Geneeskunde van het St. Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein, voor zijnmedewerking bij het verzamelen van de gegevens.
LiteratuurI Walma EP,Grundmeijer HGLM, Thomas S, et a\.
NHG-Standaard Hypertensie (eerste herziening). Huisarts Wet 1997;40:598-618 .
2 Brueren MM, Dinant GJ, Schouten BJ, Van ReeJw. Hypertensie diagnostiek door de huisarts :metingen volgens de NHG-standaard vergelekenmet ambulante meting . Ned Tijdschr Geneeskd1995;139:278-82.
3 Pickering TG. Blood pressure measurement anddetection of hypertension. Lancet 1994;344:315.
4 Staessen J, Amery A, Fagard R. Isolated systolichypertens ion in de elderly. J Hypertens 1990;8:393-405 .
5 Bland M, Altman DG. Comparing methods ofmeasurement: why plotting difference againststandard method is misleading. Lancet 1995;346: 1085-7.
6 Staessen J, Bulpitt CJ, Fagard R, et a\. Referencevalues for the ambulatory blood pressure and theblood pressure measured at home : a populationstudy. J Human Hypert 1991;5:355-61.
7 Van Eijk JThM, Gubbels Jw. Wetenschappelijkonderzoek in de huisartsgeneeskunde. Lelystad :Meditekst, 1987.59.
8 Staessen J, O'Brien E, Atkins N, et a\. The increase in blood pressure with age and Body Mass Index is overestimated by conventional sphygmomanometry. Am J Epidemiol 1992;136: 450-9.
9 Thijs L, Amery A, Clement 0 , et a\. Ambulatoryblood pressure monitoring in elderly patientswith isolated systolic hypertension. J Hypertens1992; I0:693-9.
10 Beltman FW, Heesen WF, Smit AJ, et a\. Accep-
HUISARTSEN WETENSCHAP1998;41(12)
ONDERZOEK
tance and side-effects ofambulatory blood pressure monitoring : evaluation of new technology. JHum Hypert 1996;suppI3:S39-S42.
II American College of Physicians. Automated ambulatory blood pressure device s and self measured blood pressure monitoring devices : their rolein de diagnosis and management of hypertension.Ann Intern Med 1993;118:889-92 .
12 Cates EM, Schlussel YR, James GO, PickeringTG. A validation study of the SpaceLabs 90207ambulatory blood pressure monitor. JAmb Mon1990;3:149-54.
13 Beltman FW, Heesen WF, KokRHJ, eta\. Predictive value of ambulatory blood pressure shortlyafter withdrawal of antihypertensive drugs . BMJ1996;313:404-6.
14 Staessen JA, Byttebier G, Buntinx F, et a\. Antihypertensive treatment based on conventional orambulatory blood pressure monitoring. JAMA1997;278:I065-72. •
AbstractKoopman H, Van Marwijk HWJ, Deville W.Van Eijk JThM, Donker AJM.The validity of conventional blood pressuremeasurements. A comparison ofconventional and ambulatory bloodpressure measurements for elderly patientswith mild to moderate hypertension.Huisarts Wet 1998;41(12): 565-9.Aim To study the validity of conventional triple blood pressure measurements in elderlypatients .Design Cross-sectionally, we studied the validity ofconventional blood pressure measurements versus ambulant measurements (criterion validity).Setting A group practice in Nieuwegein with6555 patients of whom 957 patients were between 60 and 80 years of age.
Methods To study validity, the agreement between repeated blood pressure measurementby the practice nurse and the ambulant measurement as reference was assessed. The participants, aged 60-80 years, were recruitedfrom a general practice (n=6555) by means ofcase finding, and telephone and written reminders. Patients with end-organ damageand/or known hypertension were excluded.Results A total of 81 patients were availablefor the study. The conventional blood pressurereadings were higher (systolic : 13 mmHg, diastolic: 9 mmHg) than the ambulant measurements. The positive predictive value of conventional systolic blood pressure measurement was 54 per cent (20/37xI00) and thenegative predictive value 86 per cent (38/44x100). Sensitivity was 77 per cent (20/26x 100)and specificity 69 per cent (38/55x I00). Thepositive predictive value of conventional assessments of diastolic blood pressure was 48per cent (20/42x 100) and the negative predictive value 86 per cent (35/39x I00). Sensitivitywas 83 per cent (20/24x I00) and specificity 61per cent (35/57xlOO). Higher (systolic ~180
mmHg and diastolic ~105 mmHg) or lowerbaseline readings failed to improve agreement.Conclusion The validity of the conventionalblood pressure measurement was limited.Whether a larger number of repeated measurements (with a high or a low baseline value) willimprove agreement remains to be established.Frequent self-assessment may add to diagnoSIS.
Correspondence Dr. H.W.J. van Marwijk,EMGO Institute, Free University, Van derBoechorststraat 7, 1081 BT Amsterdam,The Netherlands .
569