Octopus - BBB-vzwintranet.bbb-vzw.be/IntranetFiles/bbb2014sem04 digitaal.pdf · 1 BBB UPDATE BTW...
Transcript of Octopus - BBB-vzwintranet.bbb-vzw.be/IntranetFiles/bbb2014sem04 digitaal.pdf · 1 BBB UPDATE BTW...
BTW - UPDATE
Eddy SOENEN
Spreker |
Onderwerp |
Permanente vorming |
GENT |15/03/2017 BRUGGE |16/03/2017 EDEGEM |20/03/2017
BBB2017SEM04
HOUTHALEN |21/03/2017 LEUVEN |22/03/2017
KORTRIJK |13/03/2017 AFFLIGEM |23/03/2017
Locaties |
Octopus.beboekhoudsoftware
1
BBB
UPDATE BTW 2017
13 maart 2017 Kortrijk
15 maart 2017 Gent
16 maart 2017 Brugge
20 maart 2017 Edegem
21 maart 2017 Houthalen
22 maart 2017 Leuven
23 maart 2017 Affligem
Door Eddy Soenen
Ere e.a. Inspecteur diensthoofd bij de Administratie van de Algemene
Fiscaliteit
Ere Adviseur bij het Ministerie van Financiën
Lid Stagecommissie BIBF
Auteur
Docent en voordrachtgever
Consultant
Gebruik en vermenigvuldiging is niet toegelaten zonder voorafgaande toelating
van de auteur.
2
Inhoudstafel
Bewijs van vrijstelling BTW bij uitvoer p. 3 - 20
Bestemmingsdocument p. 21 - 27
Omvorming van gebouw tot woning p. 28 - 35
Tarieven tuinaannemers p. 35 - 39
Restaurant- en cateringdiensten p. 40 - 52
Verplichtingen inzake facturatie p. 53 - 67
Uitbating van een feestzaal p. 68 - 70
W.C.O p. 71 - 72
Verhuur van een opslagruimte p. 73 - 74
Margeregeling p. 75 - 76
3
Vrijstelling van BTW wegens uitvoer - Bewijs
Inbreuken op de door de artikelen 1, 3, 5 en 8 van het koninklijk besluit
nummer 18, van 29 december 1992, opgelegde verplichting de echtheid te
bewijzen van de uitvoer van de goederen waarvan de levering op grond van
artikel 39, § 1, 1°, 2° en 4°, van het btw-wetboek, met vrijstelling werden
gefactureerd.
Op grond van artikel 39, § 1, 1°, van het btw-wetboek, zijn de leveringen van
goederen die door of voor rekening van de verkoper worden verzonden of
vervoerd naar een plaats buiten de Gemeenschap, vrijgesteld van btw.
Op grond van artikel 39, § 1, 2°, van het btw-wetboek geldt het zelfde voor de
leveringen van goederen die door of voor rekening van een niet in België
gevestigde koper worden verzonden of vervoerd naar een plaats buiten de
Gemeenschap.
Een kopie van de verkoopfactuur of, bij ontstentenis van een verkoopfactuur,
een verzendingstuk dat alle gegevens van een verkoopfactuur bevat, moet
worden afgegeven op het douanekantoor waar, overeenkomstig de
douanereglementering inzake uitvoer, een aangifte ten uitvoer moet worden
ingediend ( artikel 2, van het K.B. nr. 18).
De verkoper van de goederen moet te allen tijde in het bezit zijn van alle
stukken waaruit de echtheid van de uitvoer blijkt; hij moet ze op ieder verzoek
van de met de controle belast ambtenaren voorleggen.
Die stukken zijn onder meer, de bestelbons, de vervoerdocumenten, de
betalingstukken alsmede de aangifte ten uitvoer bedoeld in artikel 2, van het
K.B. nr. 18 ( artikel 3, van het K.B. nr. 18).
4
Indien zich op grond van artikel 17 en 22, van het btw-wetboek, een oorzaak
van opeisbaarheid van de belasting voordoet voor de uitvoer van de goederen,
kan de verkoper in de door of vanwege de Minister van Financiën bepaalde
gevallen en onder de door hem gestelde voorwaarden, de betaling van de
belasting opschorten.
Deze opschorting kan worden toegestaan voor een termijn van ten hoogste
één jaar ; in uitzonderlijke omstandigheden kan die termijn evenwel worden
verlengd.
Vrijstelling van btw wegens uitvoer kan enkel worden toegepast wanneer de
levering die erop betrekking heeft, de btw in principe opeisbaar maakt.
Dit is het geval wanneer de levering geacht wordt in België plaats te vinden.
Anderzijds vereist een uitvoer van goederen noodzakelijkerwijs een vervoer
van goederen, zoals het trouwens letterlijk in de wettekst zelf is opgenomen.
Komt bijgevolg in aanmerking voor vrijstelling van btw wegens uitvoer, de
levering die overeenkomstig artikel 14, § 2, van het wetboek, is gesitueerd op
de plaats in België, waar het vervoer aanvangt ter bestemming van een plaats
buiten de Gemeenschap.
Dit houdt dus in dat de uiteindelijke bestemming van de goederen reeds
gekend moet zijn bij de aanvang van het vervoer.
Wanneer de niet in België gevestigde koper de goederen zelf uitvoert of voor
zijn rekening laat uitvoeren (wetboek, artikel 39, § 1, 2°), mag de koper in de
Gemeenschap gevestigd zijn, maar wel buiten België.
In dezelfde gedachtengang is, wegens gebrek aan vervoer, geen vrijstelling
mogelijk wanneer de levering in België plaatsvindt op grond van het algemeen
principe vervat in artikel 14, § 1, eerste lid, van het wetboek, namelijk bij de
terbeschikkingstelling in België van het goed van de verkrijger of van de
overnemer.
Dit is belangrijk in geval van kettingverkoop waarbij de goederen diverse malen
worden doorverkocht zonder materieel te worden geleverd en waarbij er
uiteindelijk slechts één vervoer is.
5
Bij toepassing van de algemene principes op het stuk van de plaats van de
levering, is er in de ketting slechts één enkele levering met een vervoer in de
zin van artikel 14, § 2, van het wetboek.
De overige leveringen in de ketting vinden plaats volgens het criterium van de
terbeschikkingstelling van de goederen, zonder vervoer dus.
Enkel de levering waarbij het vervoer plaats heeft, komt dus in aanmerking
voor vrijstelling van btw wegens uitvoer buiten de Gemeenschap.
Formaliteiten
Wanneer goederen buiten de gemeenschap worden uitgevoerd, wordt een
schriftelijke aangifte ten uitvoer opgesteld en ingediend bij de douane
overeenkomstig hetgeen bepaald is door de douanewetgeving.
De aangifte ten uitvoer is een aangifte die gedaan wordt op een formulier dat
“Enig Document” wordt genoemd en dat als aangifte ten uitvoer wordt
gebruikt.
Het betreft een administratief document, tot stand gebracht door de Europese
gemeenschappen om te worden gebruikt in het handelsverkeer tussen de
Lidstaten van de Gemeenschap en de niet Lidstaten.
Het bestaat uit een set van acht exemplaren, waarvan de exemplaren 1 tot 3
worden gebruikt voor het vervullen van de formaliteiten bij uitvoer en waarbij
het exemplaar 3 het exemplaar van de uitvoerder is.
De communautaire douanewetgeving bepaalt dat de uitvoerder die op het
“Enig Document” moet worden vermeld, de persoon is voor wiens rekening de
aangifte ten uitvoer wordt gedaan en die op het tijdstip van aanvaarding van
deze aangifte eigenaar is van de betrokken goederen of die dienaangaande een
gelijkaardig beschikkingsrecht heeft.
6
Deze definitie is ruim opgevat. Inzake btw is de leverancier als schuldenaar
van de belasting ertoe gehouden het bewijs te leveren dat de goederen de
gemeenschap hebben verlaten. Enkel aan de hand van het geldig geviseerd
“Enig Document” kan de leverancier bewijzen dat de goederen effectief de
Gemeenschap hebben verlaten.
Voor het leveren van het bewijs van het recht op vrijstelling wegens uitvoer is
het derhalve de leverancier die de goederen heeft verkocht met toepassing van
de vrijstelling van btw op grond van artikel 39, § 1, 1° of 2°, van het btw-
wetboek, die op het “Enig Document” gebruikt als aangifte ten uitvoer, als
uitvoerder fungeert.
De standaardprocedure voor het vervullen van de douaneformaliteiten bij
uitvoer, verloopt als volgt : de aangifte ten uitvoer moet worden uitgereikt op
het douanekantoor “van uitvoer”. Dit is het kantoor in de Gemeenschap
bevoegd voor het toezicht over het gebied waar de uitvoerder is gevestigd of
waar de goederen zijn verpakt of met het oog op de uitvoer in of op het
vervoermiddel zijn geladen.
Na verificatie maakt het douanekantoor van uitvoer de aangifte geldig en
houdt de exemplaren 1 en 2 in. Er weze opgemerkt dat deze verificatie “geldig”
nog steeds geen bewijs levert dat de goederen effectief de Gemeenschap
hebben verlaten. Deze verificatie “geldig” bevestigt enkel dat de aangeboden
goederen en de overeenkomstig opgestelde documenten conform en correct
zijn.
Het exemplaar 3 van de aangifte, bestemd voor de uitvoerder, moet op de
keerzijde worden geviseerd door het kantoor van “uitgang” uit de
Gemeenschap ( laatste kantoor in de gemeenschap vooraleer de goederen de
Gemeenschap verlaten), teneinde de werkelijke uitvoer vast te stellen.
Sinds 4 juni 2007 kunnen aangevers, op vrijwillige basis, via het elektronisch
systeem “paperless douane en accijnzen” (PLDA) het formulier “Enig
Document” op elektronische wijze indienen.
7
Op termijn ( heden is dit zo) zal deze wijze van indiening algemeen verplicht
worden.
Als bewijs van effectieve uitvoer buiten de Gemeenschap wordt bij deze
elektronische procedure geen stempel meer aangebracht op de achterzijde van
exemplaar 3 van het “Enig document”, maar wordt dit vervangen door een
elektronische input op de voorzijde van voornoemd exemplaar 3.
Op deze voorzijde verschijnt dan de vermelding “ uitgevoerd op …gevolgd door
de datum van de effectieve uitvoer buiten de Gemeenschap.
Dit exemplaar 3 kan dan op elektronische wijze worden afgedrukt met de
voornoemd vermelding er op geprint.
Bovendien bevat het communautair toepassingswetboek inzake douane een
aantal nieuwe bepalingen die tot doel hebben om, bij de uitvoer van goederen,
een elektronisch systeem van gegevensuitwisseling tussen de administraties
van de douane van de Gemeenschap op te zetten (Export Control System –
ECS). Het ECS is sinds 3 september 2007 van toepassing, maar enkel voor de
uitvoeraangiften die op elektronische wijze zijn ingediend.
Een kopie van de verkoopfactuur (totale prijs van de verkochte goederen) of bij
ontstentenis van een factuur, een verzendingsstuk, moet aan de douane
worden overgelegd tot staving van de schriftelijke aangifte van de goederen.
De douane moet trouwens kunnen verifiëren of de waarde vermeld of het
uitvoerdocument wel degelijk de waarde vertegenwoordigt van de uitgevoerde
goederen. Het is trouwens deze waarde (vermeld op de uitvoeraangifte) die
eveneens zal dienen als maatstaf van heffing voor de berekening van de
eventueel verschuldigde invoerrechten in de land van aankomst van de
goederen.
Wanneer de uitvoer wordt verricht door de niet in België gevestigde koper,
moet deze laatste bij de inbezitneming van de goederen in België aan zijn
verkoper een ontvangstbewijs afleveren waarop de datum van afgifte, de
omschrijving van de goederen alsmede het land van bestemming zijn vermeld.
8
Wanneer de niet in België gevestigde koper de goederen hier te lande in bezit
neemt en ze uitvoert of doet uitvoeren voor zijn rekening, blijft de verkoper
verantwoordelijk voor de uitvoer van de goederen en bijgevolg voor de btw
met betrekking tot de levering.
Hij is er pas van ontslagen wanneer hij kan bewijzen dat de goederen onder de
gestelde voorwaarden zijn uitgevoerd, inzonderheid dat de goederen effectief
de Gemeenschap hebben verlaten.
Schema
1) VBU = voorafgaand bericht van uitvoer
Elektronisch bericht opgesteld aan de hand van de gegevens van de PLDA-
uitvoeraangifte door het kantoor van “ uitvoer “.
2) UGD = uitvoergeleidedocument
Wordt afgedrukt op basis van het PLDA-vrijgavedocument.
Wordt aangevuld met een lijst, indien de aangifte bestaat uit meerdere
artikelen.
Bevat een identificatienummer MRN (18 karakters)
!! Is nooit aanvaardbaar om de vrijstelling van BTW bij uitvoer te
rechtvaardigen !!
9
3) RU = resultaten van uitgaan
Elektronisch bericht opgemaakt door het kantoor “ van uitgang “ die het fysisch
uitgaan van de goederen bevestigt.
Wordt verzonden naar het kantoor van “ uitvoer “ , uiterlijk de werkdag
volgend op de dag waarop de goederen de Gemeenschap verlaten
4) Kennisgeving van uitvoer
Elektronisch bericht dat dient als basis voor het afdrukken van exemplaar 3 van
de uitvoeraangifte door de aangever.
5) Exemplaar 3 (kader ECS)
Bevat in vak D de datum van het fysisch uitgaan van de goederen en kan
door de aangever worden gedownload via PLDA.
Wordt door de aangever overhandigd aan de uitvoerder als bewijs van
uitvoer.
10
Enkele voorbeelden
Casus I
A een Belgische handelaar verkoopt goederen aan B, die in Zwitserland is
gevestigd. De overeenkomst bepaalt dat de leverancier A “franco-bestemming”
moet leveren op het adres van B in Zwitserland. A verricht bijgevolg het
vervoer naar Zwitserland.
Het is een levering met vervoer die plaats vindt daar waar het vervoer aanvangt
(artikel 14, § 2).
In principe is de levering onderworpen aan de Belgische btw, maar bij
toepassing van artikel 39, § 1, 1°, vrijgesteld van btw.
Indien het een vervoer wordt verricht door B (verkoop af-fabriek), dan is de
verkoop vrijgesteld van btw door artikel 39, § 1, 2°.
A (BE) ---------------------------------------------------------- B (Zw)
Artikel 39, § 1, 1° of 2°
R 47
Casus II
A, gevestigd in België verkoopt goederen aan B, eveneens in België gevestigd,
en B verkoopt de goederen aan C, gevestigd in Zwitserland.
Dit is een geval van “kettingverkoop”.
11
In dit geval dient eerst onderzocht te worden in welke relatie het vervoer naar
Zwitserland werd bedongen.
Alleen de “levering met vervoer” kan vrijgesteld worden van btw !!!
A (BE) ----------------------------- B (BE) ------------------------- C (Zw)
-----------------------------------------------------------
vervoer of verzending
Er zijn bijgevolg drie hypothesen mogelijk:
1) A - B = levering met vervoer ( vervoer voor rekening van A )
Gezien B de enige contracterende partij is van A is de levering A – B de levering
met vervoer, die plaatsvindt in België (daar waar het vervoer aanvangt – artikel
14, § 2).
Deze levering wordt echter vrijgesteld door artikel 39, § 1, 1°
De levering B – C vindt plaats in Zwitserland (artikel 14, § 1 = de plaats van
terbeschikkingstelling bij een levering zonder vervoer).
NB. Het uitvoerdocument (EX 3) moet A vermelden als uitvoerder omdat de
vrijstelling wegens uitvoer door A wordt ingeroepen.
12
A (BE) B (BE)
R 47 (39, § 1, 1°) R 81
EX 3 als bewijs 47 (14, § 1)
2) B - C = levering met vervoer ( vervoer voor rekening van C )
Gezien B de enige contracterende partij is van C, is de levering B – C de
levering met vervoer, die plaatsvindt in België (daar waar het vervoer aanvangt
– artikel 14, § 2 ).
Deze levering wordt vrijgesteld door artikel 39, § 1, 2°.
De levering A – B vindt plaats in België (artikel 14, § 1 = de plaats van
terbeschikkingstelling bij een levering zonder vervoer).
De bij artikel 39, § 1, 2° ingestelde vrijstelling is dus beperkt tot de handeling
tussen de niet in België gevestigde koper van de goederen (C) en zijn
leverancier (B).
NB Het uitvoerdocument ( EX 3 ) moet B vermelden als uitvoerder gezien de
vrijstelling wegens uitvoer door B wordt ingeroepen.
Deze vrijstelling geldt niet voor de vorige handelingen, zelfs indien deze niet in
België gevestigde koper de goederen bij een vorige leverancier (A) in bezit
neemt.
13
A (BE) ---------------------------------- B (BE) ------------------- C (Zw)
R 03 (14, § 1) R 81
54 59
47 (39, § 1, 2°)
EX 3
3) Vervoer voor rekening van B
In dit geval kan alleen door een grondig onderzoek van de contracten en de
verkoopsvoorwaarden bepaald worden in welke relatie het vervoer plaatsvindt.
Indien het vervoer plaatsvindt in de relatie A – B = geval 1) van toepassing;
Indien het vervoer plaatsvindt in de relatie B – C = geval 2) van toepassing.
Casus III
A gevestigd in België verkoopt goederen aan B, gevestigd in Frankrijk en B
verkoopt de goederen aan C , gevestigd in Zwitserland.
De goederen worden rechtstreeks verzonden van België naar Zwitserland,
zodat we ook hier te maken hebben met een kettingverkoop.
14
Voorafgaande bemerking
Voor de tussenliggende Lidstaat Frankrijk, worden eveneens de roosters van de
Belgische btw-aangiften vermeld. Door deze voorstelling kunt u eveneens de
oplossing kennen indien België de tussenliggende Lidstaat zou zijn.
1) A - B = de levering met vervoer (vervoer voor rekening van A )
Gezien B de enige contracterende partij is van A is de levering A – B de levering
met vervoer, die plaatsvindt in België (daar waar het vervoer aanvangt – artikel
14, § 2).
Deze levering wordt echter vrijgesteld door artikel 39, § 1°.
De levering B – C vindt plaats in Zwitserland (artikel 14, § 1 = de plaats van
terbeschikkingstelling bij een levering zonder vervoer.
NB. Het uitvoerdocument (EX 3) moet a vermelden als uitvoerder omdat de
vrijstelling wegens uitvoer door A wordt ingeroepen.
A (BE) ------------------------------------------------- B (FR)
R 47 (39, § 1, 1°) R 81
47 (14, § 1)
15
2) B - C = levering met vervoer (vervoer voor rekening van C)
Gezien B de enige contracterende partij is van C, is de levering B – C de levering
met vervoer, die plaatsvindt in België (daar waar het vervoer aanvangt – artikel
14, § 2).
Deze levering wordt vrijgesteld door artikel 39, § 1, 2°.
De levering A – B vindt plaats in België (artikel 14, § 1 = de plaats van
terbeschikkingstelling bij een levering zonder vervoer.
NB. Het uitvoerdocument (EX 3) moet (AV) B (met zijn Belgisch nummer)
vermelden als uitvoerder gezien de vrijstelling wegens uitvoer door B wordt
ingeroepen.
Deze vrijstelling geldt niet voor de vorige handelingen, zelfs indien deze niet in
België gevestigde koper de goederen bij een vorige leverancier (A) in bezit
neemt.
A (BE) ---------------- (AV) B (BE) -------------------------- B (FR)
R 03 R 81
54 R 59 47 (14, § 2)
47 (39, § 1, 2°)
16
3) Vervoer voor rekening van B
In dit geval kan alleen door een grondig onderzoek van de contracten en de
verkoopsvoorwaarden bepaald worden in welke relatie het vervoer plaatsvindt.
Vervoer in de relatie A - B
De levering A – B is dan de levering met vervoer die plaatsvindt in België, daar
waar het vervoer aanvangt (artikel 14, § 2).
Deze levering wordt echter vrijgesteld van btw op basis van artikel 39, § 1, 2°,
gezien het vervoer wordt gedaan door een niet in België gevestigde koper (B).
NB. Het uitvoerdocument (EX 3) moet A vermelden als uitvoerder gezien de
vrijstelling wegens uitvoer wordt ingeroepen door A.
De levering B – C is in dit geval de levering zonder vervoer (artikel 14, § 1) en
vindt plaats in Zwitserland, daar waar de goederen worden ter beschikking
gesteld van C, bij een levering zonder vervoer.
A (BE) -------------------------------------------- B (FR)
R 47 (39, § 1, 2°) R 81
EX 3 47 (14, § 1)
17
Vervoer in de relatie B - C
De levering A – B vindt dan plaats in België ( artikel 14, § 1), daar waar de
goederen ter beschikking worden gesteld bij een levering zonder vervoer.
De levering B – C is dan een levering met vervoer (artikel 14, § 2), zijnde de
plaats van aanvang van vervoer bij een levering met vervoer.
Deze levering wordt echter vrijgesteld van btw wegens uitvoer (artikel 39, § 1,
1°).
NB. Het uitvoerdocument (EX 3) moet (AV) B vermelden met zijn Belgisch
nummer als uitvoerder gezien hij de vrijstelling van btw bij uitvoer inroept.
A (BE) -------------------------- (AV) B (BE) ------------------- B (FR)
R 03 R 81
54 R 59 47 (handeling
47 (39, § 1, 1°) verricht in het
buitenland)
NIEUW
Beslissing nr. E.T. 129.169 dd. 20 mei 3016
Sinds 1 mei 2016 geldt een nieuwe formaliteit voor het bewijs van een van Btw
vrijgestelde uitvoer van goederen. De “exporteur” inzake Btw moet voortaan
worden vermeld in het vak 44 van de douaneaangifte, zelfs wanneer de
18
verkoper reeds inzake douane als “exporteur” wordt vermeld in vak 2 2 van
dezelfde aangifte.
Nieuwe definitie van het begrip “exporteur”
Een nieuw douanewetboek van de Unie (DWU) werd ingevoerd.
Het DWU voorziet ook in een nieuwe definitie van het begrip “exporteur”. Het
gaat in beginsel om “de in het douanegebied van de Unie gevestigde persoon
die, op het tijdstip waarop de uitvoeraangifte wordt aanvaard, het contract
heeft met de geadresseerde in het derde land en de macht heeft om te
beslissen dat de goederen naar een bestemming buiten het douanegebied van
de Unie zullen worden gebracht”, of nog “in andere gevallen, de in het
douanegebied van de Unie gevestigde persoon die de macht heeft om te
beslissen dat de goederen naar een bestemming buiten het douanegebied van
de Unie zullen worden gebracht (artikel 1, sub 19, a) en c) van de gedelegeerde
verordening nr. 2015/2446 van 28 juli 2015).
De naam, het adres en het EORI-nummer van de uitvoerder moeten worden
vermeld in vak 2 van de uitvoeraangifte (pro memorie: EORI staat voor
“Economic Operator’s registration and identification; het EORI-nummer is een
uniek nummer dat gebruikt wordt voor de identificatie van de
marktdeelnemers en andere personen in hun betrekkingen met de douane-
autoriteiten).
Nieuw is dat de uitvoerder die in de douaneaangifte wordt vermeld, voortaan
in de EU gevestigd moet zijn. Ingeval een onderneming goederen vanuit een
Belgische voorraad verkoopt voor uitvoer, en niet in de EU gevestigd is, mag
ze dus niet als exporteur in de douaneaangifte worden vermeld.
BTW-vrijstelling voor uitvoer
De levering van goederen die door of voor rekening van de verkoper, of nog,
door of voor rekening van een niet in België gevestigde koper, worden
verzonden of vervoerd, zijn vrijgesteld van Btw (artikel 39, § 1, 1° en 2°. De
nieuwe douaneregeling verandert op zich niets aan de btw-regeling.
Maar, de verkoper van de goederen moet ten allen tijde in het bezit zijn van
alle stukken waaruit de echtheid van de uitvoer blijkt; hij moet ze op ieder
19
verzoek van de met de controle belaste ambtenaren overleggen. Het gaat
hierbij om, onder meer, de bestelbonnen, de vervoerdocumenten, de
betalingstukken, alsmede de aangifte ten uitvoer (KB nr. 18, artikel 3). Ook
wanneer een niet in België gevestigde koper de goederen uitvoert, blijft de
verkoper verantwoordelijk voor de uitvoer van de goederen en bijgevolg voor
de btw met betrekking tot de levering. Kan de uitvoer van de goederen niet
worden aangetoond, dan kan de Btw worden nageheven.
Volgens het traditionele standpunt van de administratie, moet de verkoper die
zich op de vrijstelling beroept, vermeld worden in vak 2 van de douaneaangifte
(exemplaar 3 van het “Enig Document”). Zoals reeds gezegd, kan een niet-EU
onderneming echter niet meer vermeld worden in dit vak. Dit zou betekenen
dat een niet-EU onderneming die vanuit België goederen bestemd voor uitvoer
verkoopt, zich niet meer zou kunnen beroepen op het uitvoerdocument als
onderbouw voor de toepassing van de Btw-vrijstelling.
De nieuwe Btw-beslissing past daarom het administratieve standpunt aan. Om
de aangifte ten uitvoer niet te laten verloren gaan als bewijsmiddel voor de
toepassing van de Btw-vrijstelling wegens uitvoer, zijn de Algemene
Administratie Douane en Accijnzen en de Algemene Administratie van de
Fiscaliteit overeengekomen dat de uitvoerder inzake btw (naam en Btw-
identificatienummer) altijd moet vermeld worden in vak 44 van de
uitvoeraangifte, ook voor de situaties waarin de uitvoerder inzake douane en
de uitvoerder inzake Btw wal nog dezelfde persoon zijn.
Concreet betekent dit dus, dat de verkoper moet worden vermeld in vak 44 van
de douaneaangifte voor de onderbouw van de Btw-vrijstelling voor uitvoer. Dit
geldt zelfs in het geval waarin hij ook nog vermeld zou zijn in vak 2. De
formaliteit is bijgevolg niet beperkt tot de niet-EU ondernemingen , maar geldt
voortaan als algemene regel.
N.B. De Btw-beslissing voorziet niet in een overgangsregeling en is bijgevolg
van toepassing vanaf 1 mei 2016.
Voorbeeld
Neem een Belgische onderneming die goederen verkoopt aan een Zwitserse
klant. Ingeval de Belgische onderneming instaat voor het vervoer, zal ze voor
de douaneregeling worden aangemerkt als uitvoerder en vermeld worden in
vak 2. Daarnaast moeten haar gegevens ook in vak 44 worden vermeld als
onderbouw voor de Btw-vrijstelling.
20
Wanneer de Zwitserse koper echter instaat voor het vervoer van de goederen
(ex works-regeling of verkoop “af fabriek” genoemd), zal de Belgische verkoper
nog altijd vermeld staan in vak 2 en vak 44 van de douaneaangifte. Tevens zal
de Zwitserse koper vermeld worden in rooster 44 met zijn individueel btw-
nummer (indien hij daarover beschikt) of, indien hij over geen individueel Btw-
nummer beschikt, met het “globaal BE-nummer met beginkenmerk BE 796.6”
van de vooraf erkende persoon waaronder de Zwitserse koper wordt
vertegenwoordigd in België.
21
Bestemmingsdocument
Beslissing Btw nr. E.T. 129.460, dd. 1 juli 2016
Bewijs van intracommunautair vervoer
Vereenvoudiging
Bestemmingsdocument
Vereenvoudiging betreffende bewijs van het intracommunautair
vervoer – opmaak van een bestemmingsdocument.
Artikel 39bis, WBTW, stelt vrij van btw de levering van goederen die door of
voor rekening van de leverancier of de koper vanuit België worden verzonden
of vervoerd ter bestemming van een andere Lidstaat, waar de koper er toe
gehouden is de intracommunautaire verwerving van de goederen aan de
belasting te onderwerpen.
De toepassing van de intracommunautaire vrijstelling is bijgevolg onderworpen
aan drie grondvoorwaarden:
- Een levering van goederen door een belastingplichtige persoon;
- Het vervoer van de geleverde goederen vanuit België ter bestemming
van een andere Lidstaat;
- De koper is er in de lidstaat van bestemming toe gehouden de goederen
aldaar aan de btw te onderwerpen.
De vrijstelling kan niet worden onderworpen aan andere, bijkomende
voorwaarden.
Overeenkomstig artikel 273 van richtlijn 2006/112/EG, is het uitgesloten dat
een Lidstaat voorziet in grensformaliteiten die resulteren in documenten om
het grensoverschrijdend vervoer te kunnen vaststellen. Er kan dus niet worden
voorgeschreven dat de overschrijding van interne grenzen binnen de Europese
Unie kan vastgelegd worden in documenten.
Artikel 131 van richtlijn 2006/112/EG bepaalt dat de Lidstaten moeten voorzien
dat de vrijstelling op eenvoudige wijze kan worden toegepast.
22
Rekening houdend met genoemd Europees kader, zal de administratie, op
grond van artikel 3, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 52, aanvaarden dat
een zogenaamd “bestemmingsdocument” voor btw-doeleinden kan gelden als
alternatief bewijs van een intracommunautair vervoer, zonder het bezit van het
in artikel 3, eerste lid, van dat koninklijk besluit genoemde vervoerdocument,
voor zover daarbij de volgende voorwaarden worden nageleefd:
1) Het staat de leverancier vrij om bij elke afzonderlijke intra-
communautaire levering die hij verricht, al dan niet te kiezen voor het
gebruik van het bestemmingsdocument om het bewijs van het
intracommunautair vervoer te leveren (alternatieve bewijsvoering);
2) Het bestemmingsdocument attesteert dat de goederen die het voorwerp
uitmaken van de intracommunautaire levering in het bezit zijn van de
koper op een plaats buiten België, maar binnen de Gemeenschap,
ongeacht de overeengekomen leveringsvoorwaarden;
3) Het bestemmingsdocument mag alle intracommunautaire leveringen
aan een zelfde klant omvatten voor een periode van maximaal drie
opeenvolgende kalendermaanden waarin de goederen door of voor
rekening van de koper in ontvangst werden genomen;
4) Het bestemmingsdocument wordt opgesteld door de leverancier. De
administratie aanvaardt evenwel dat het ook door de koper kan worden
opgesteld. Deze personen handelen daarbij te goeder trouw. In het
kader van kettingverkopen, waaronder het driehoeks-verkeer, is het de
leverancier die de op grond van artikel 39bis, WBTW, vrijgestelde
levering verricht, of diens medecontractant, die het bestemmings-
document dient op te stellen;
5) Het bestemmingsdocument dient ten minste de volgende vermeldingen
bevatten:
- De naam, het adres en het BE-nummer van de leverancier;
- De naam, het adres en het btw-identificatienummer (toegekend door
een andere Lidstaat dan België) van de koper;
- De bevestiging dat het de aankomst van een intracommunautaire
levering van goederen in de zin van artikel 138, lid 1, van de richtlijn
2006/112/EG betreft;
- De periode waarop het document betrekking heeft, d.w.z. de periode
van maximaal drie opeenvolgende kalendermaanden waarin de
goederen door of voor rekening van de koper in ontvangst werden
genomen;
23
- Met betrekking tot de geleverde goederen:
- Een beschrijving van de geleverde goederen, meer bepaald hun
gebruikelijke benaming en hoeveelheid;
- Een eenduidige verwijzing naar de factuur of facturen: per factuur het
factuurnummer en de datum van de factuur of, indien nog geen factuur
werd uitgereikt, een andere tussen de partijen gebruikte referentie die
ondubbelzinnig aan de factuur kan worden gelinkt (ordernummer,
nummer leveringsbon, nummer pro formafactuur, enz…) op voorwaarde
dat zowel de verkoper als de koper in het bezit zijn van een exemplaar
van dergelijk document;
- De maand en het jaar van de ontvangst van de geleverde goederen;
- De plaats buiten België, maar binnen de Gemeenschap, van aankomst
van het vervoer van de goederen die het voorwerp zijn van de
intracommunautaire levering (Lidstaat, stad/gemeente);
- De prijs in euro van de geleverde goederen (exclusief btw);
6) Een persoon die daartoe door de koper werd aangeduid en die uit
hoofde van zijn administratieve functie binnen de onderneming van de
koper, mag geacht worden kennis te hebben van de door de
onderneming verrichte aankopen (bv. de verantwoordelijke van de
boekhoudafdeling), attesteert de correctheid van de op het
bestemmingsdocument ingevulde gegevens door de melding
“ontvangen voor (naam van de koper”. Hij vermeldt tevens zijn naam en
dateert en ondertekent dit document. Het bestemmingsdocument moet
worden ondertekend binnen de drie maand na het verstrijken van de
periode waarop het betrekking heeft;
De leverancier moet zich op voorhand de identiteit en de hoedanigheid van
deze persoon per émail, per brief of op een andere schriftelijke wijze door
de koper laten bevestigen.
Ingeval van een “overbrenging” van goederen in de zin van artikel 12bis,
WBTW, is de bedoelde persoon, de persoon in de Lidstaat van aankomst,
aangeduid door de eigenaar van de goederen;
7) Bestemmingsdocumenten kunnen per émail of op een andere
elektronische wijze worden verstuurd alsook bevestigd, voor zover de
authenticiteit van de ondertekenaar gegarandeerd blijft. In dit geval
dienen de uitwisselingsdocumenten als zodanig eveneens te worden
bewaard;
24
8) De leverancier moer erop toezien dat hij in het bezit komt van het
ondertekend bestemmingsdocument.
Het bestemmingsdocument geldt als alternatief bewijs van het intra-
communautair vervoer en heeft het weerlegbaar vermoeden van juist te zijn,
mits de verkoper voldoet aan de volgende voorwaarden:
a) De verkoper moet de voorlegging kunnen garanderen van:
- De verkoopfactuur;
- De betalingsbewijzen van de verkoopprijs;
- Indien de goederen voor rekening van de verkoper werden vervoerd, de
factuur met betrekking tot dat vervoer;
b) De verkoper moet de intracommunautaire lijst met betrekking tot de
leveringen die voorkomen op het bestemmingsdocument hebben
ingediend;
c) De verkoper heeft alles gedaan wat redelijkerwijs binnen zijn
mogelijkheden ligt om te zorgen dat hij, voor de intracommunautaire
leveringen die hij heeft verricht en die in het bestemmingsdocument zijn
opgenomen, niet bij een belastingfraude is betrokken geraakt.
De administratie behoudt de mogelijkheid om andere documenten dan
vervoerdocumenten op te vragen om de echtheid van de transactie en de
overeenstemming met de verklaringen op het bestemmingsdocument te
controleren. Het bezit van genoemd document ontslaat de verkoper aldus niet
van de verplichting om, overeenkomstig voornoemd artikel 3, eerste lid, van
het koninklijk besluit nr. 52, andere documenten dan de vervoerdocumenten te
kunnen voorleggen (contracten, bestelbonnen, betalingsstukken, facturen van
transportondernemingen, enz…) om het recht op de toepassing van de btw-
vrijstelling wegens een intracommunautaire levering van goederen te
verantwoorden.
Vanzelfsprekend gelden bij de beoordeling van de toepassing van de vrijstelling
de Europese rechtsbeginselen inzake evenredigheid, waarbij de niet-naleving
van een vormvoorwaarde ondergeschikt is wanneer de grondvoorwaarden
werden nageleefd ( zie zaak C-492/13, overweging 36, zaak C-146/05,
overweging 29 en zaak C-183/14, overweging 58).
25
Voorbeelden van een bestemmingsdocument
A) De Belgische onderneming X (kwartaalaangever) heeft met een Duitse
onderneming Y een bestendige handelsrelatie en levert in de maanden
april tot juni goederen die via in totaal 5 facturen afgerekend worden. De
Duitse onderneming Y kan in één enkel bestemmingsdocument de
aankomst van de goederen bevestigen, mits verwijzing naar de
respectievelijke facturen.
Bevestiging van de aankomst van intracommunautaire leveringen van
goederen, in de zin van artikel 138, lid 1, van de richtlijn 2006/112/EG, in de
fabriek in Duitsland.
Periode: april – juni 2016
______________________________________________________________
Leverancier:
- Naam: NV X
- Adres: Industrielaan 1, 8560 Moorsele
- BE-nummer: BE 999.999.999
Koper:
- Naam: GmbH Y
- Adres: Strasse ……, Keulen/Duitsland
- Btw-nummer: DE 999.999.999
Ontvangen leveringen:
Nr. fact. Datum fact. Aard van de plaats prijs
goederen aankomst in euro
tapijt in m2
kwaliteit E/L 20
____________________________________________________________
663 6/4/16 100 Aken 1.405
687 27/4/16 300 Aken 12.384
715 12/5/16 200 Aken 7.909
26
734 10/6/16 250 Aken 11.939
785 21/6/16 125 Aken 1.740
_______
35.377
Bevestiging van de correctheid van het bestemmingsdocument:
- Naam en voornaam: Z (boekhouder van Y)
- Ontvangen voor Y
- Datum: 6/7/2016
- Handtekening van Z
B) Een Belgische onderneming A (maandaangever) verkoopt goederen aan
een in Duitsland gevestigde ondernemer B. De goederen worden voor
rekening van de verkoper A, over de weg, vervoerd naar Frankrijk, waar
de klant C, van koper B, is gevestigd.
Bevestiging van de aankomst van een intracommunautaire levering van
goederen in de zin van artikel 138, lid 1, van de richtlijn 2006/112/EG.
Periode mei 2016
___________________________________________________________
Leverancier:
- Naam: NV A
- Adres: Industriepark 10, 8560 Moorsele
- BE-nummer: BE 999.999.999
Koper:
- Naam: GmbH B
- Adres: Strasse …, Stuttgart/Duitsland
- Btw-nummer: DE 999.999.999
Geleverde goederen:
- Factuurnummer: 700
- Datum factuur: 29/05/2016
27
- Geleverde goederen: 100 tapijten
- Datum aankomst: mei 2016
- Plaats van aankomst: Nancy/Frankrijk
- Prijs in euro van de geleverde goederen (excl. Btw): 20.000
Bevestiging van de correctheid van het bestemmingsdocument:
- Naam en voornaam: Z (gevolmachtigde financieel directeur van C, voor
rekening van B);
- Ontvangen voor B
- Datum: 16/06/2016
- Handtekening van Z
C) De Belgische onderneming K (kwartaalaangever) heeft aan de Italiaanse
onderneming L op 10 januari 2017, 20 februari 2017 en 30 juni 2017
goederen geleverd.
De Belgische onderneming K kan de leveringen van 10 januari en 20 februari
in één enkel bestemmingsdocument opnemen met betrekking tot de intra-
communautaire leveringen van het 1ste kwartaal. Voor de levering van 30
juni moet een ander bestemmingsdocument worden opgemaakt, omdat de
goederen niet in het 1ste kwartaal in ontvangst werden genomen.
Deze beslissing betreft een vereenvoudigingsmaatregel die de administratie
bij wijze van proef instelt. Indien de administratie bijgevolg de niet-naleving
van de toepassingsvoorwaarden ervan of, meer algemeen, misbruik of
poging tot misbruik zou vaststellen, behoudt zij zich het recht voor om, voor
wat de toekomst betreft, de beslissing in te trekken (erga omnes) of het
beroep op deze beslissing (individueel) te ontzeggen jegens een bepaalde
leverancier.
28
Omvorming van gebouwen tot woning steeds het tarief
van 6 % ?
Omvorming van een fabrieksgebouw, loods, kazerne, schuur, enz…
Werk in onroerende staat dat de omvorming van een gebouw tot een
privéwoning tot voorwerp heeft, kan het verlaagde tarief van 6 % genieten,
wanneer alle voorwaarden van rubriek XXXI, tabel A, bijlage KB nr. 20 vervuld
zijn. De aanwending van dit gebouw voor de omvorming is hierbij onbelangrijk
(zie aanschrijving nr. 6/1986).
In zoverre het gaat om een omvorming of een verbouwing in de zin van nr. 30
van de aanschrijving nr. 6/1986 kan de omvorming van een fabrieksgebouw,
loods of kazerne tot een appartementsgebouw in aanmerking komen voor de
toepassing van het verlaagde tarief van 6 %.
Eveneens kan ook de verbouwing van een schuur of ander bijgebouw van een
boerderij tot woonhuis van het verlaagde tarief van 6 % genieten, voor zover
het uiteraard gaat om een omvorming of verbouwing in de zin van nr. 30 van
de voornoemde aanschrijving nr. 6/1986.
Aangezien op grond van nr. 31, eerste lid, 4° van de hiervoor geciteerde
aanschrijving verkeerdelijk kan geconcludeerd worden dat de omvorming van
een schuur of ander bijgebouw van een boerderij in elke onderstelling moet
gelijkgesteld worden met de oprichting van een nieuw gebouw, wordt deze
bepaling van de betreffende aanschrijving opgeheven.
Door volksvertegenwoordiger Van der Maelen werd in dit verband een vraag
gesteld aan de minister aangaande de omvorming tot privéwoning van een
voorheen niet als woning aangewend gebouw (Vr. en Antw., kamer 2009-2010,
nr. 531, van 24 maart 2010). Hij schetste de situatie waarbij een onroerend
goed dat voor de aanvang van de werken niet als woning wordt aangewend, na
de renovatie- en uitbreidingswerken wel als een privéwoning zal worden
aangewend. Bovendien is de oppervlakte van het oude gedeelte na de werken
groter dan de helft van de totale oppervlakte van de privéwoning. Het nieuwe
gedeelte en het oude gedeelte zijn volledig met elkaar geïntegreerd zodat
beide delen niet afzonderlijk van elkaar kunnen functioneren en voor het
overige is aan de voorwaarden vermeld in rubriek XXXI, § 1, 1°, van tabel A,
29
bijlage KB nr. 20, inzake btw-tarieven voldaan. Hij vroeg zich af of alsdan op de
renovatie- en uitbreidingswerken, het verlaagde tarief van toepassing is.
De minister was duidelijk. Hij interpreteerde de vraag als zijnde de toestand
waarbij één eengezinswoning tot stand wordt gebracht, vertrekkende van een
gebouw dat ouder is dan vijftien jaar (vanaf 1 januari 2016 tien jaar) en dat
voorheen voor andere doeleinden dan privéwoning werd gebruikt.
Hij verwees naar rubriek XXXI, § 1, 1°, tabel A, bijlage KB nr. 20 inzake btw-
tarieven. Die handelingen behelzen geen ingrijpende verbouwing aangezien ze
op een relevante wijze steunen op de oude dragende muren en, meer
algemeen, op de wezenlijke elementen van de structuur van het bestaande
gebouw. Wanneer een op zich niet-ingrijpende verbouwing van een bestaand
gebouw tot één eengezinswoning, evenwel gepaard gaat met een uitbreiding
van dat gebouw in de vorm van een aanbouw van een nieuw deel, wordt
aanvaard dat de onroerende handelingen bedoeld blijven in de voormelde
rubriek XXXI, § 1, 1°, voor zover de totale oppervlakte van het behouden oude
gedeelte van de gerealiseerde eengezinswoning groter is dan de totale
oppervlakte van het nieuwe aangebouwde gedeelte van die eengezinswoning.
Wanner echter in het kader van het bouwproject een tweede onderscheiden
woning zou worden tot stand gebracht bij wijze van aanbouw, betreft het in die
mate vanzelfsprekend een nieuw gebouw dat niet kan genieten van het
verlaagd btw-tarief.
Deze visie werd bevestigd door een later antwoord op een parlementaire vraag
van de heer De Potter van 24 maart 2010 (Vr. en Antw. , Kamer, 2011-2012, Vr.
nr. 93).
In een arrest van het Hof van Cassatie, gericht tegen het een arrest van het Hof
van beroep te Gent van 27 maart 2015, worden twee zeer belangrijke principes
bevestigd wat het btw-tarief betreft van 6 % bij verbouwing en renovatie, zoals
bedoeld in rubriek XXXI, tabel A, bijlage KB nr. 20.
Volgens het arrest is niet vereist dat het gaat om de verbouwing van een
onroerend goed dat reeds de bestemming van “woning” had in het verleden.
Het verlaagd tarief kan van toepassing zijn op de omvorming van een woning
met schuur in een privéwoning, op voorwaarde dat het gaat om een
verbouwing en niet om een nieuwbouw.
Werk in onroerende staat dat de omvorming van een gebouw tot privéwoning
tot voorwerp heeft, kan het verlaagde tarief van 6 % genieten, wanneer alle
30
voorwaarden vervuld zijn. De aanwending van dit gebouw voor de omvorming
is hierbij onbelangrijk (aanschrijving nr. 6/1986, nr. 39). Dit is dus volledig in
tegenstelling met het nr. 31, eerste lid, 4° van de aanschrijving nr.6/1986. De
administratie heeft ondertussen voorzien in de opheffing van deze bepaling.
De administratie had in het verleden wel gesteld dat de omvorming van een
schuur of ander bijgebouw van een boerderij niet in elke onderstelling moet
gelijkgesteld worden met de oprichting van een nieuw gebouw, zodat deze
bepalingen in overeenstemming zijn met het voormelde arrest.
Bedenking
De administratie is nog altijd van oordeel dat wanneer een renovatie- of
omvorming, met uitbreiding van de oppervlakte, aan bestaand oud gebouw
gebeurt, het verlaagd tarief van toepassing is, voor zover de totale oppervlakte
van het behouden oude gedeelte van de gerealiseerde woning groter is dan de
totale oppervlakte van het nieuwe aangebouwde gedeelte van de woning.
De rechtspraak is het daarmee niet altijd eens, zodat men de mening is
toegedaan dat ook rekening moet gehouden worden met de verdwenen oude
gedeelten ter gelegenheid van de uitgevoerde werken. Zij baseren zich daarbij
op het feit dat deze voorwaarde (wijze van berekenen) nergens in de wet of in
een KB is opgenomen. Zij stellen tevens dat : “ alhoewel aanschrijvingen geen
bindend karakter hebben, zij vaststellen dat de administratieve invulling van de
begrippen omvorming en verbouwing in de aanschrijving nr. 6/1986 en in de
diverse administratieve beslissingen, veel breder is dan de wettekst zelf, zodat
aan de begrippen omvorming en verbouwing de gebruikelijke betekenis moet
worden gegeven, gezien niet blijkt dat de wetgever van deze gebruikelijke
betekenis heeft willen afwijken”.
Tot zover deze bedenking, waarbij wordt uitgekeken naar een definitief
standpunt inzake deze interpretatie ?
Omvorming van een industrieel gebouw tot woonappartementen
Een industrieel gebouw wordt, door middel van een basisakte verdeeld in
individuele woonappartementen. Vervolgens worden verbouwingswerken
uitgevoerd. Deze verbouwingswerken betreffen voornamelijk de renovatie van
het gebouw en de indeling in wooneenheden, waarbij de structuur van het
gebouw behouden blijft (dragende muren, indeling in verdiepingen en
dergelijke).
31
Aan de Rulingcommissie werd de vraag gesteld of het verlaagde tarief van 6 %
van toepassing is bij de ombouw van een bedrijfsgebouw dat meer dan 30 jaar
oud is tot appartementen. Specifiek aan de voorgestelde situatie was echter
dat twee verdiepingen in twee appartementen zouden worden omgevormd,
terwijl bijkomend een nieuwe derde verdieping met een appartement zou
worden toegevoegd aan het gebouw. Op het gelijkvloers zou handelsruimte en
parkings worden voorzien. Aan de twee appartementen zijn twee garages
verbonden met onmiddellijk nut voor de respectievelijke eigenaars. Een derde
garage op het gelijkvloers is bestemd om samen met de derde verdieping te
worden verkocht.
Antwoord van de Rulingcommissie
Wat de eerste en tweede verdieping betreft, is volgens de Rulingcommissie
voldaan aan alle voorwaarden gesteld in het KB nr. 20 en aan de voorwaarden
opgesomd in de aanschrijving nr. 6 van 22 augustus 1986. Het verlaagde tarief
van 6 % mag dus worden toegepast op de renovatiewerken betreffende de
appartementen die verbouwd zijn.
Wat het nieuwe opgetrokken appartement op de derde verdieping (en de
derde garage) betreft is het verlaagde tarief van 6 % niet van toepassing
aangezien het om een nieuw gebouw gaat. Conform nr. 10, 5°, van
aanschrijving nr. 16 van 28 juni 1973, wordt als nieuw gebouw beschouwd, de
oprichting op een bestaand gebouw van een nieuwe verdieping.
(voorafgaande beslissing nr. 600.310, van 24 juni 2007).
Lofts
Door volksvertegenwoordiger Chabot werd aan de minister een vraag gesteld
omtrent het toepasselijk tarief voor lofts.
Het antwoord van de minister was duidelijk: het criterium van de oppervlakte
geldt in de eerste plaats voor verbouwingswerken met het oog op de
uitbreiding van het gebouw. Op de verbouwing van een industrieel gebouw tot
een loft is in principe het verlaagd tarief van 6 % van toepassing, althans als de
verbouwingswerken beperkt blijven tot het bestaande volume van het gebouw.
Het verlaagde tarief geldt dan weer niet voor de bouw van één of meer
bijkomende lofts boven op of naast het bestaande gebouw, wanneer die
nieuwe lofts in het stelsel van de gedwongen mede-eigendom kunnen vallen en
met toepassing van de Btw kunnen worden verkocht.
32
In een specifiek geval oordeelde de Rulingcommissie dat het omvormen van
vier dienstbodekamers en een zolder in een “duplex” onderworpen worden
aan het verlaagd tarief van 6 %, als voldaan wordt aan de voorwaarde dat het
gebouw meer dan vijf (vijftien) jaar oud is.
N.B. : sedert 1 januari 2016 is de ouderdomsvoorwaarde gebracht op 10 jaar.
(voorafgaande beslissing nr. 2011.406, van 18 oktober 2011).
Renovatie met opbouw van nieuw appartement
Voorafgaande beslissing nr.600.310 van 24 juni 2007
De feiten:
Een vennootschap koopt een bedrijfsgebouw aan dat meer dan 30 jaar oud
is.
Twee verdiepingen worden omgevormd tot appartementen.
Bovenop het bestaande gebouw wordt een derde verdieping (ook een
appartement) gebouwd.
Antwoord:
De Ruling-commissie stelt in de feiten vast dat de verbouwingswerken aan
de twee verdiepingen als renovatiewerken kunnen worden aangemerkt, en
derhalve kwalificeren voor de toepassing van het verlaagd tarief van 6 %
BTW (art. 1bis, van het K.B. nr. 20).
Het optrekken van het derde appartement bovenop het gebouw moet
daarentegen worden aangemerkt als “ nieuwbouw “, en valt derhalve onder
het normale Btw-tarief van 21 %
( zie ook aanschrijving nr. 16, van 28 juni 1973, nr. 10, 5° ).
33
Aan de voorwaarde voor de toepassing van het verlaagd tarief, dat de
bouwheer een “ eindverbruiker “ moet zijn, is in casu voldaan.
Volgens de administratieve onderrichtingen mag het begrip “eindverbruiker
“ immers worden uitgebreid tot ondernemingen die oude gebouwen
waarvan ze eigenaar zijn, renoveren en daarna verkopen of verhuren
(aanschrijving nr. 6, van 22 augustus 1986, nr. 76 ); ( Fiscoloog 1107,
12/03/2008).
Renovatie van een losstaande schuur
Gegevens:
Een woning met “losstaande schuur” , beide ouder dan 50 jaar, wordt
aangekocht. De schuur wordt gerenoveerd tot “een leefruimte” voor het gezin.
Wat met het btw-tarief ?
Antwoord
Antwoord van de heer Vanackere, Vice-eersteminister en minister van
Financiën en Duurzame Ontwikkeling.
Het betreft blijkbaar het geval van verbouwing van een losstaande schuur tot
een losstaand bijgebouw las “leefruimte”, zonder dat hierbij evenwel een
tweede onderscheiden woning wordt tot stand gebracht. Zoals verduidelijkt
onder meer in de punten 52 en 53 van de circulaire nr. 6, van 22 augustus
1986, is het voordeel van het verlaagd tarief voorbehouden aan onroerende
handelingen die betrekking hebben op de eigenlijke woning. Het Btw-tarief van
6 % van rubriek XXXI, is dus niet van toepassing ten aanzien van werk in
onroerende staat dat betrekking heeft op de grond die het gebouw omgeeft of
op de installaties die geen deel uitmaken van de eigenlijke woning. Om iedere
twijfel dienaangaande uit te sluiten, wordt in § 4 van voormelde rubriek XXXI
van het verlaagde tarief uitgesloten:
- Werk in onroerende staat en andere onroerende handelingen die geen
betrekking hebben op de eigenlijke woning, zoals
bebouwingswerkzaamheden, tuinaanleg en oprichten van afsluitingen;
- Werk in onroerende staat en andere onroerende handelingen die tot
voorwerp hebben de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen
34
van zwembaden, sauna’s, midget-golfbaden, tennisterreinen en
dergelijke installaties.
Wanneer het beoogde losstaande gebouw, na verbouwing geen deel uitmaakt
van de eigenlijke woning omdat het bijvoorbeeld dient als sauna, duiven-of
kippenhok of als tuinhuis, zijn de verbouwingswerken dus uitgesloten van de
toepassing van het verlaagde tarief van 6 %, van voormelde rubriek XXXI.
Op verbouwingswerken die als doel hebben een losstaand gebouw
(bijvoorbeeld een losstaande garage) deel te doen uitmaken van de eigenlijke
woning, mag het verlaagd tarief van 6 % van rubriek XXXI worden toegepast.
Het oorspronkelijk losstaande gebouw zal geacht worden deel uit te maken van
de eigenlijke woning indien het na de verbouwingswerken een onmiddellijk nut
voor de eigenaar of de huurder opbrengt.
Rubriek XXXI bevat een aantal voorwaarden waaraan voldaan moet zijn opdat
het verlaagde tarief van 6 % van toepassing zou zijn. Zo moet de verbouwing
van de oorspronkelijk losstaande schuur een handeling betreffen in de zin van
§1, 1°, van rubriek XXXI. Aangezien alle losstaande gebouwen die deel
uitmaken van de eigenlijke woning in de zin van hetgeen voorafgaat, voor de
toepassing van het verlaagde tarief van 6 % van voormelde rubriek XXXI op
dezelfde wijze behandeld worden, is er geen schending van het
gelijkheidsbeginsel en non-discriminatiebeginsel vervat in de artikelen 10 en
11 van de Grondwet dan wel het door het Europees Hof van Justitie
gehanteerde neutraliteitsbeginsel.
Parlementaire vraag nr. 93 van de heer Jenne De potter van 20/02/2012 –
vragen en Antwoorden, Kamer 2011-2012, nr. 53 van 20/02/2012, blz. 41 en
nr. 58 van 26/03/2012, blz. 99.
Aanvulling
In aansluiting op voorgaande werd beslist dat het verlaagd tarief van 6 % nooit
van toepassing is met betrekking tot werk in onroerende staat die betrekking
tot open lucht parkeerplaatsen, het zwembad en de technische installaties
ervan, het terras rond het zwembad, het poolhouse en de toegangspoort (niet
palend aan de woning).
Voorafgaande beslissing nr. 2013.291 van 20 augustus 2013.
35
Tuinbouwaannemers
Overzicht tarieven
Tarief 21 %
Betreft werken in onroerende staat die geen betrekking hebben op de
eigenlijke woning:
- Tuinaanleg;
- Afsluitingen tussen de tuinen en/of percelen;
- Tuinpaden;
- Wandelpaden in de tuin;
- Zwembaden, sauna’s, golfterreinen, vijvers, fonteinen;
- Terrassen niet palend aan de woning;
- Tuinhuizen, pergola’s en andere nutsgebouwen in de tuin en de
bijhorende paden;
- Tuinverlichting en bewateringssystemen in de tuin.
Tarief 6 %
- Veranda aanpalend aan de woning;
- Pergola die deel uitmaakt van de woning;
- Garage en bijkomende garage op hetzelfde perceel grond;
- Verwijderen van mos van de daken van de eigenlijke woning;
- Opritten als die een verbinding maken tussen de openbare weg en de
eigenlijke woning;
- Carport;
- Ontstoppen van riolen en leidingen;
- Vegen van de schoorsteen;
- Levering van beplantingen (bomen, bomen, struiken, enz…);
- Draineringswerken als ze als essentieel doel hebben het vermijden van
het insijpelen van water in de keldermuren;
- Aanleggen van een groen dak of zogenaamde “daktuin” , wanneer die
een volledige dakbedekking uitmaakt.
36
Verduidelijkingen en bijzonderheden
1) Aanleggen van tuinen
Het aanleggen van tuinen, die zowel bestaat uit gepresteerde arbeid en de
levering van beplantingen, alsook andere benodigdheden (teelaarde, turf,
meststoffen, fyto-farmaceutische producten en/of grond verbeterende
middelen) omvat.
Deze handeling is een dienst die voor het geheel als een werk in onroerende
staat wordt beschouwd en die bijgevolg onderworpen is aan het tarief van
21 %.
De toepassing van het tarief van 21 % geldt zelfs indien de aannemer, binnen
het contract van tuinaanleg, en naast de levering van beplantingen (die aan
het tarief van 6 % zijn onderworpen), deze ook plant en plaatst.
De prijs van de ter gelegenheid van een tuinaanleg geleverde en geplaatste
goederen, vormt immers een bestanddeel van de totale prijs van de
dienstverrichting (werk in onroerende staat) en kan niet afzonderlijk aan een
eventueel lager tarief worden belast.
Van zodra de levering van beplantingen gepaard gaat met de aanplanting en
het plaatsen ervan, is dan onmiddellijk het tarief van 21 % van toepassing.
Een aparte facturatie is niet wettelijk en bijgevolg niet toegelaten.
Uiteraard is de zuivere en eenvoudige levering van beplantingen onderworpen
aan het tarief van 6 %.
2) Toegangswegen – muurtjes – buitenterrassen – parkings
De administratie aanvaardt, voor de toepassing van het verlaagd tarief van 6 %
met betrekking tot werk in onroerende staat, dat toegangswegen, muurtjes,
en buitenterrassen beschouwd worden als deel uitmakend van de woning.
Aangezien deze begrippen blijkbaar op uiteenlopende wijzen worden
geïnterpreteerd, dient voortaan rekening te worden gehouden met de
volgende verduidelijkingen:
37
Toegangsweg
Als toegangsweg wordt enkel beschouwd, elke weg die een gebouw dat
bestemd is om te worden bewoond, rechtstreeks verbindt met de openbare
weg en die gebruikt wordt, al dan niet uitsluitend, door bewoners en bezoekers
van dat gebouw. Dan kan het verlaagd tarief van 6 % worden toegepast.
In die gedachtengang is bijvoorbeeld de aanleg van een weg steeds
onderworpen aan het normale Btw-tarief van 21 %, wanneer deze weg niet
rechtsreeks verbonden is met de openbare weg en uitsluitend dient als
toegangsweg voor de brandweer of als toegangsweg naar een afzonderlijk
gebouw dat niet bestemd is voor bewoning, zoals een tuinhuis, een schuur, een
duivenhok, enz…
Daaruit volgt dat het tarief van 6 % niet mag toegepast worden voor een
toegangsweg naar een niet in het gebouw geïntegreerde of aanpalende garage
of een gebouw die geen woonbestemming heeft. Een losstaande garage (die
effectief gebruikt wordt als garage) wordt wel beschouwd als een gebouw met
een woonbestemming
Terrassen
De terrassen aangelegd op het perceel van een gebouw en gebouwencomplex,
worden slechts beschouwd als deel uitmakend van de woning, wanneer ze
grenzen aan een gebouw dat bestemd is om te worden bewoond.
In die gedachtengang zijn onroerende werkzaamheden met betrekking tot een
terras dat gelegen is in de tuin of dat grenst aan een niet voor bewoning
bestemd gebouw (bv. tuinhuis of afzonderlijk garagebouw) steeds
onderworpen aan het normale tarief van 21 %.
Parkings
Aangezien een parking niet beantwoordt aan het begrip “terras”, zijn de
onroerende werkzaamheden die er op betrekking hebben, zonder onderscheid,
onderworpen aan het normale Btw-tarief van 21 %, zelfs wanneer die parking
onmiddellijk aan de woning grenst.
38
Muurtjes
Muurtjes die grenzen aan de woning en die geen eigenlijke scheiding of
afbakening van de eigendom vormen, kunnen wel aangemerkt worden als
deel uitmakend van de woning, evenals hekkens of poortjes die in dergelijke
muurtjes zijn ingewerkt. Voor deze werken in onroerende staat kan bijgevolg
het verlaagd tarief van 6 % worden toegepast.
Vellen van bomen
Verkoop van hout op stam
De verkoop van hout op stam, onbewerkt hout, brandhout en houtafval is
onderworpen aan het Btw-tarief van 6 % (rubriek VII, cijfer 12, tabel A, K.B. nr.
20).
Daarentegen zijn vierkant behakt hout onderworpen aan het normale Btw-
tarief van 21 %.
Landbouwdienst
De bijzondere landbouwregeling van artikel 57, geldt eveneens voor een
belastingplichtige die een economische activiteit heeft van “bosbouw”.
Bijgevolg worden de diensten die geleverd worden aan een dergelijke
landbouwer, beschouwd als een “landbouwdienst”, die onderworpen is aan het
Btw-tarief van 6 % (rubriek XXIV, tabel A, K.B. nr. 20).
Worden bijgevolg beschouwd als “bosbouwdiensten” : het snoeien van bomen,
struiken en planten, het vellen van bomen, het rooien van stronken, het ter
plaatse verbranden van het houtafval afkomstig van het vellen van bomen, het
ter plaatse verkleinen en hakselen van het houtaval, het verzagen van
stammen tot brandhout, het wegslepen van de gevelde bomen en het
verplaatsen van de bomen tot aan de rand van de weg.
Daarentegen zijn het verzagen van bomen tot planken, latten, kepers,
piketten, palen, enz…, onderworpen aan het Btw-tarief van 21 %, gezien de
bekomen producten geen landbouwproducten zijn. Eveneens is het vervoer
(wegvervoer) van bomen onderworpen aan het tarief van 21 %.
39
Er weze tevens opgemerkt dat de landbouwdiensten worden gelijk gesteld met
een werk in onroerende staat, zodat in de gevallen dat de landbouwdiensten
worden gefactureerd aan een landbouwer die periodieke aangiften indient, er
toepassing moet gemaakt worden van de verlegging zoals bedoeld in artikel 20
van het K.B. nr. 1 (medecontractant in de onroerende sector).
Andere gevallen (geen landbouwdienst)
Het vellen van bomen wordt beschouwd als een werk in onroerende staat en
belastbaar tegen het volgend tarief:
1) Het vellen van bomen, voor zover die bomen niet ter plaatse worden
vernietigd (door verbranden, hakselen, enz…) is onderworpen aan het
tarief van 6% (toepassing artikel 38, § 4,WBTW), aangezien onbewerkt
hout eveneens onderworpen is aan het tarief van 6 %. In dezelfde
gedachtengang is het tarief van 6 % ook van toepassing ten aanzien van
de handeling bestaande in het vellen en tot brandhout maken van
bomen, gezien brandhout eveneens onderworpen is aan het verlaagd
tarief van 6 % (rubriek VII, cijfer 12, tabel A, van het K.B. nr. 20.
2) Wanneer daarentegen de gevelde boom ter plaatse wordt vernietigd of
wanneer het contract zowel het vellen als vierkant behakken of verzagen
tot planken, latten, kepers, piketten, palen, tot voorwerp heeft, is het
geheel van de handelingen onderworpen aan het tarief van 21 %.
In elke veronderstelling moeten het snoeien, rooien van stronken en
wegslepen van het hout belast worden tegen het tarief van 21 %. Dit geldt
eveneens voor het onderhoud van bomen en struiken.
Verder dient vermeld dat de prestaties van boomchirurgen, worden
beschouwd als een werk in onroerende staat, en steeds zijn onderworpen
aan het tarief van 21 % (onderhoud en verzorgen van bomen.
40
Restaurant- en cateringdiensten
Heden is een ganse polemiek ontstaan met betrekking tot restaurant- en
cateringdiensten.
Vooral het onderscheid maken inzake de kwalificatie ervan vormt het
onderwerp van menig dispuut.
Wanneer hebben we te maken met een levering en wanneer hebben we te
maken met een dienst.
Vooral het onderscheid tussen beide is van groot belang, inzonderheid met
betrekking tot het tarief, en zeker met het al of niet gebruik te moeten maken
van het geregistreerd kassasysteem ( zie beslissing nr. E.T. 118.066 van 9 maart
2010 en erratum-addendum van 11 juni 2011 bij de beslissing nr. E.T. 118.066
van 9 maart 2010) en beslissing nr. E.T. 131.030 van 10 november 2016.
Circulaire AFZ nr. 19/2009 van 22 december 2009
In nr. 44 van voornoemde circulaire wordt een definitie gegeven van
restaurant-en cateringdiensten.
De restaurant- en cateringdiensten worden gekenmerkt door een reeks van
elementen en handelingen, waarvan de levering van voedsel en/of dranken
bestemd voor menselijk verbruik slechts een onderdeel vormt en waarbij de
samenhangende diensten een ruim aandeel hebben en ruimschoots de
overhand hebben.
Restaurantdiensten bestaan in het verschaffen van voedsel, al dan niet bereid,
en/of dranken bestemd voor menselijk verbruik, in de ruimten van de
dienstverrichter, samen met een voldoende aantal bijkomende diensten die
het onmiddellijk verbruik ter plaatse mogelijk maken, terwijl cateringdiensten
dezelfde handelingen omvatten, maar buiten de lokalen van de
dienstverrichter.
41
Dit laatste lid van nr. 44 van circulaire AFZ nr. 19/2009 van 22december 2009,
werd ondertussen naar aanleiding van het Arrest Manfred BOG (zie verder in
dit artikel) gewijzigd door circulaire AFZ nr. 5/2011 van 27 juni 2011 (AFZ/2011-
0429) als volgt:
Onder restaurantdiensten wordt verstaan het verstrekken van bereide of
onbereide spijzen of dranken dan wel beide, wat impliceert dat de woorden
“ bereide of onbereide” voortaan betrekking hebben op zowel spijzen als
dranken.
Verder bepaalt deze circulaire:
1) Onder restaurant- en cateringdiensten wordt verstaan het verstrekken van bereide of onbereide spijzen of dranken dan wel beide, voor menselijke consumptie, in combinatie met voldoende bijkomende diensten ten behoeve van de onmiddellijke consumptie van die spijzen of dranken. Het verstrekken van spijzen of dranken, dan wel beide, is niet meer
dan een onderdeel van het geheel waarin het dienstenaspect de
overhand heeft.
Restaurantdiensten zijn dergelijke diensten verstrekt in ruimten van
de dienstverrichter en cateringdiensten zijn dergelijke diensten
verstrekt elders dan in ruimten van de dienstverrichter;
2) Het verstrekken van bereide of onbereide spijzen of dranken, dan wel beide, al dan niet inclusief het vervoer ervan, maar zonder andere bijkomende diensten, wordt niet aangemerkt als restaurant- en cateringdiensten.
Worden aldus beoogd:
42
1° de traditionele restaurants en dergelijke, brasseriën, ……;
2° fastfood- en zelfbedieningsrestaurants;
3° de restauratie in schouwburgen (theaters, clubs, …), musea,
handelscentra, …., die over een ruimte beschikken die speciaal is
ingericht voor verbruik ter plaatse;
4° bedrijfskantines en – messes;
5° maaltijden verschaft in vol- halfpension in hotels, gastenkamers;
6° cafetaria’s, bars, cafés, tearooms, enz…..
Toepassingsvoorwaarden voor restaurantdiensten
De inrichting moet verbruik ter plaatse mogelijk maken (tafels, stoelen,banken,
met inbegrip van hoge tafels die dienen om rechtstaand te eten of te drinken
zelf
zelfs als geen enkele bediening aan tafel voorzien is).
Het verschaffen van bereide spijzen en dranken voor onmiddellijke consumptie
in het kader van de uitbating van een restaurant, is het resultaat van een reeks
diensten , die begint bij de bereiding van de spijzen en die doorloopt tot het
feitelijke opdienen, en die gepaard gaat met de terbeschikkingstelling aan de
klant van een infrastructuur, die bestaat uit een restauratiezaal met bijhorende
ruimten (vestiaire, enz…) evenals uit het meubilair en het vaatwerk.
In “voorkomend” geval zal het personeel de tafel dekken, de klant adviseren en
hem informeren over de aangeboden spijzen en dranken, de gerechten aan
tafel opdienen en ten slotte, na het verbruik, de tafel afruimen.
43
Onderscheid tussen restauratiediensten en cateringdiensten
Zowel “restauratiediensten” als “cateringdiensten” dienen gepaard te gaan met
bijkomende diensten die het onmiddellijke verbruik mogelijk maken.
Het is de aard van de handeling zelf die bepalend is, niet de benaming van de
inrichting waar deze diensten worden verstrekt.
Algemeen wordt aangenomen dat “restauratiediensten” worden verstrekt in
de inrichting van de dienstverstrekker, terwijl “ cateringdiensten “ op vraag
van de klant worden verstrekt op een andere plaats dan de lokalen van de
van de dienstverstrekker (het semantisch onderscheid tussen “services de
restaurant” en “services de restauration” in de Franse tekst vloeit voort uit het
feit dat in de andere taalversies van de Richtlijn een onderscheid wordt
gemaakt tussen “restaurantdiensten” en “cateringdiensten”).
Vermits de regel er toe strekt de plaats van restaurant- en cateringdiensten te
laten afhangen van de plaats waar zij materieel worden verstrekt en verbruikt
(werkelijke plaats van het verbruik), spreekt het voor zich dat deze diensten, in
functie van de behoeften van de ontvanger, ook kunnen worden verstrekt op
andere plaatsen dan die waar de maaltijden materieel kunnen worden bereid
(aan huis, in ziekenhuizen, scholen ,feestzalen, ondernemingen,….), voor zover
het onmiddellijk verbruik van de diensten gepaard gaat met voldoende daartoe
benodigde bijkomende diensten.
Omwille van de terminologische vereenvoudiging zullen de hierboven om-
schreven restaurant- en cateringdiensten voortaan worden omschreven als
“verkopen voor verbruik ter plaatse).
44
Het verschaffen van dranken
De “restaurant- en cateringdiensten” hebben in principe betrekking op het
opdienen van maaltijden of voeding, in voorkomend geval samen met dranken.
“Restaurant- en cateringdiensten” (verkoop voor verbruik ter plaatse) vormen
een complexe dienst die evenwel in zijn geheel en dus als één dienst moet
worden beschouwd.
Wanneer enkel dranken worden geserveerd, zonder maaltijd, waarbij evenwel
voldoende bijkomende diensten worden verstrekt die het onmiddellijke
verbruik in de zin van artikel 18, § 1, tweede lid, 11°, van het Wetboek, mogelijk
en aangenamer maken, dienen deze handelingen ook als “restaurant- en
cateringdiensten” te worden aangemerkt.
Gemengde inrichtingen
Sommige inrichtingen kunnen in het kader van hun werkzaamheid zowel
diensten als goederen verstrekken.
Er moeten derhalve aan een aantal voorwaarden worden voldaan om de
loutere leveringen van goederen te kunnen onderscheiden, zoals bijvoorbeeld
een specifieke verpakking voor de voedingsmiddelen die worden
meegenomen.
De inrichting moet derhalve kunnen aantonen dat het werkelijk gaat om
verkopen om mee te nemen en hij moet tevens het bedrag ervan kunnen
aantonen, in het bijzonder door een aangepast kasregister.
Het reservatieboek met betrekking tot meegenomen maaltijden kan hier ook
een zeer belangrijke aanwijzing zijn ( nuttig inzake de bewijskracht in hoofde
van belastingplichtige bij een eventuele controle).
45
Niet beoogde handelingen
De handeling die beperkt blijft tot de bereiding, het vervoer (facultatief) en het
bezorgen van de voeding en/of de dranken, zonder enige bijkomende dienst,
kan over het algemeen niet worden aangemerkt als een restauratie- of
cateringdienst, maar moet worden beschouwd als een gewone levering van
voeding en/of dranken.
De handeling die alleen bestaat uit de levering van bereide maaltijden of
voedingsmiddelen (voedsel en/of dranken) die ter plaatse worden bezorgd of “
om mee te nemen” zonder enige bijkomende dienst om het onmiddellijk
verbruik aangenamer te maken, wordt niet aangemerkt als een restauratie- of
cateringdienst.
Dit is derhalve het geval ten aanzien van de verkoop in de supermarkt van
bereide levensmiddelen, voorverpakt of verkocht in de “versafdeling”, de
levering van bereide gerechten aan huis (ook door traiteurs als er geen
personeel wordt ter beschikking gesteld), de verkoop via automaten en de
verkoop op de openbare weg, zonder dat er speciale voorzieningen zijn voor
het cliënteel …
Als een belastingplichtige voedingsmiddelen en/of dranken levert terwijl de
bijkomende diensten aan dezelfde klant worden verstrekt en gefactureerd door
een andere belastingplichtige, dient elke handeling afzonderlijk te worden
bekeken en mogen zij niet worden aangemerkt als cateringdiensten, tenzij er
sprake zou zijn van een misbruik in de zin van artikel 1, § 10, van het wetboek.
In het bijzonder kan er sprake zijn van “misbruik” als de verschillende
handelingen worden verricht door verbonden ondernemingen !!
Ter informatie
Wetboek artikel 1, § 10 zegt:
46
Voor de toepassing van dit wetboek is er sprake van misbruik wanneer de
verrichte handelingen resulteren in het verkrijgen van een fiscaal voordeel
waarvan de toekenning in strijd is met de doelstelling beoogd in dit wetboek en
de ter uitvoering ervan genomen besluiten en die handelingen in wezen het
verkrijgen van dit voordeel tot doel hebben.
Het arrest “ Manfred Bog” van 11 maart 2011
Het arrest “Manfred Bog” met betrekking tot de zaken C-497/09, C-499/09, C-
501/09 en C-502/09, werpt een nieuw licht op het onderscheid tussen een
levering van een goed en een dienstverrichting.
Volgens het arrest moet de kwalificatie van een handeling afhangen van de
feitelijke omstandigheden, waarbij de kwalitatief overheersende aspecten uit
het oogpunt van de consument mee in aanmerking moeten worden genomen
(arrest HJEU C-497/09 – punt 76).
Het Hof heeft daar geoordeeld dat artikel 5 en 6 van de Zesde Btw-richtlijn ( nu
art. 14, 15,,16, 18, 19 en 24 tot 29 van Richtlijn 2006/112/ec), zodanig moeten
worden geïnterpreteerd:
- de levering van vers bereid voedsel of voedingsmiddelen voor directe consumptie in snackbars, snakwagens of bioscoopfoyers wordt gezien als een levering van goederen wanneer een kwantitatieve analyse van de activiteit als geheel aantoont dat de diensten die gemoeid gaan met de levering van voedsel, niet dominant zijn;
- de activiteiten van een party service zijn diensten, behalve wanneer ze alleen standaardvoedsel leveren zonder extra diensten of wanneer andere speciale omstandigheden aantonen dat de levering van voedsel het dominante element van de activiteit is.
47
Tevens werd in het arrest gesteld dat de levering van goederen onder de term
“foodstuffs” (levensmiddelen) zo moet worden geïnterpreteerd dat deze ook
voedsel en maaltijden bevat die worden bereid voor onmiddellijke consumptie
door middel van koken,grillen, bakken of een andere methode.
Commentaar
Uit de voorafgaande theoretische benadering van de probleemstelling en met
de gegevens geput uit de voornoemde “arresten” wordt gepoogd met enkele
praktijkvoorbeelden klaarheid te scheppen in deze complexe materie.
Zeer belangrijke vaststelling
In de voornoemde arresten wordt eens te meer duidelijk gestipuleerd dat elke
dienstverrichting normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet
worden beschouwd, en dat de dienstverrichting waarbij economisch gesproken
één dienst wordt verleend, niet kunstmatig uit elkaar moet worden gehaald ten
einde de functionaliteit van het BTW-stelsel niet aan te tasten. Het is
dienaangaande van belang vast te stellen, wat de kenmerkende elementen van
de betrokken handeling zijn ten einde te bepalen of de belastingplichtige de
eind-verbruiker meerdere, van elkaar onderscheiden hoofdhandelingen, dan
wel één enkele dienst verleent ( zie in dit verband naar het Arrest Card
Protection Plan LTD van 25 februari 1999).
Daarin wordt eveneens gesteld dat er met name sprake is van één dienst
ingeval één of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofddienst te
vormen, terwijl één of meerdere elementen moeten worden beschouwd als
één of meerdere bijkomende diensten, die het fiscale lot van de hoofddienst
delen.
Een dienst moet worden beschouwd als bijkomend bij een hoofddienst,
wanneer hij voor de klanten geen doel op zich is, doch een middel om de
hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken.
48
Het is daarbij van belang vast te stellen wat de kenmerkende elementen van de
betrokken handeling zijn om te bepalen of de belastingplichtige de consument
beschouwd als een modale consument en hem meerdere van elkaar onder-
scheiden hoofddiensten, dan wel één enkele dienst verleent.
Een dienst moet worden beschouwd als bijkomend bij een hoofddienst ,
wanneer hij voor de klanten geen doel op zich is, doch een middel om de
hoofddienst zo aantrekkelijk mogelijk te maken.
Er is sprake van één dienst ingeval één of meerder elementen moeten worden
geacht de hoofddienst te vormen, terwijl één of meerdere elementen moeten
worden beschouwd als één of meer bijkomende diensten, die het fiscale lot
van de hoofddienst delen.
Het spreekt voor zich dat het niet steeds eenvoudig is om te bepalen of een
bepaalde dienst een hoofddienst is of daarentegen slechts bijkomstig is bij een
hoofddienst.
Enkele voorbeelden ( opgenomen in de voornoemde arresten)
1) Partyservice
Belastingplichtige is een slagerij en exploiteer eveneens een partyservice.
De bij de partyservice bestelde spijzen worden door haar in afgesloten
warmhoudbakken geleverd en op verzoek van de klant stelt zij tevens servies
en bestek, statafels en personeel ter beschikking.
Het Hof
Uit de ter beschikking gestelde gegevens blijkt dat volgens de wensen van de
klant verschillende combinaties denkbaar zijn, gaan van het gewoon bereiden
en leveren van spijzen tot een all-inprestatie die bovendien de terbeschikking-
49
stelling van servies en meubilair (tafels en stoelen), de presentatievorm van de
gerechten, de decoratie, de terbeschikkingstelling van bedieningspersoneel en
advisering over de samenstelling van het menu en zo nodig de keuze van de
drank omvat.
Dit is niet het resultaat is van een gewone standaardbereiding, maar omvat een
duidelijk groter dienstaandeel en er wordt meer arbeid en bedrevenheid
vereist.
De kwaliteit van de gerechten, de creativiteit en de presentatievorm zijn in dit
geval aspecten die voor de klant meestal van doorslaggevend belang zijn.
Vaak wordt de klant niet alleen de mogelijkheid geboden om een menu samen
te stellen, maar ook om gerechten op maat te laten bereiden.
Dit dienstaandeel komt trouwens ook uit het taalgebruik tot uitdrukking, aan-
gezien in de omgangstaal doorgaans wordt gesproken van een “partyservice”
en van daarbij “bestelde” in plaats van “gekochte” spijzen.
De spijzen worden nadien door de partyservice in afgesloten warmhoudbakken
geleverd of door hem ter plaatse opgewarmd. Voor de klant is het ook
essentieel dat de spijzen precies op het door hem bepaalde ogenblik worden
geleverd.
Het ter beschikkingstellen van het materiaal (servies en tafel en stoelen)
verlangen een zekere inzet van personeel om het materiaal te brengen en
terug op te halen.
Gezien de diensten in dit geval een overwegend deel van totale verrichting
uitmaken, wordt de prestatie van de partijservice als een dienst beschouwd.
Indien de partyservice slechts standaardspijzen levert zonder verdere
aanvullende diensten te verrichten, vormt de handeling een levering omdat er
geen bijkomende diensten overwegend zijn.
50
2) Verkoop op markten in snackwagens
Belastingplichtige verkoopt op markten drank en kant-en-klaargemaakte
gerechten voor onmiddellijke consumptie (in het bijzonder worst en friet).
De consumptie gebeurt aan de hand van uitklapbare planken en een uitschuif-
baar dak ter bescherming tegen regen.
Het Hof
Daar de bereiding van het warme eindproduct zich in wezen beperkt tot
eenvoudige, vaste handelingen, die meestal niet op verzoek van een
welbepaalde klant worden verricht, maar naargelang van de algemeen
verwachte vraag , voortdurend of op regelmatige basis, vormt zij evenwel niet
het overheersende bestanddeel van de betrokken verrichting en kan zij op zich
hieraan het karakter van een dienstverrichting niet aanmeten.
Er is geen sprake van kelners of van een echte adviesverstrekking aan de
klanten of bediening in de eigenlijke zin van het woord die met name bestaat in
het doorgeven van de bestellingen aan de keuken, het vervolgens presenteren
van de gerechten en deze aan de klant op tafel opdienen.
Er worden geen gesloten, verwarmde of speciale ruimten aan de klant ter
beschikking gesteld.
Er zijn geen garderobes, toilet of enig ander servies ter beschikking gesteld van
de klanten.
Er worden slechts rudimentaire voorzieningen ter beschikking gesteld, namelijk
gewone eetbalies zonder zitgelegenheid die slechts een geringe
personeelsinzet vergen.
De voornoemde dienstenaspecten vormen slechts een onbeduidend en bij-
komend onderdeel, die het overheersend karakter van de hoofdprestatie,
namelijk dat van een levering, niet kunnen wijzigen.
Deze prestatie wordt bijgevolg door het Hof gekwalificeerd als een “levering”.
51
3) Cinemax “X” exploiteert op verschillende plaatsen bioscopen.
Naast snoepgoed en drank kunnen de bezoekers in de foyers ook popcorn en
tortilla chips (nacho’s) kopen;
In de foyers bevinden zich een variabel aantal statafels, barkrukken, zitbanken,
stoelen, tafels om aan te zitten en aan de muur bevestigde eettafels.
Sommige stoelen zijn uitgerust met drankhouders.
Popcorn wordt bereid door suiker, maïs, popcornzout en vet in een bepaalde
verhouding in een popcornmachine te doen, waarin de ingrediënten worden
verhit. Daarna worden ze behouden in warmtehouders en in een papieren zak
aan de klanten besteld.
De tortillas, chips en de nacho’s worden lauw in bakken aan de klanten
opgediend, voorzien van verschillende, opgewarmde sausen, om te “dippen”.
Het Hof
Zoals uit de beschrijving van de gerechten blijkt vormen de bereiding en de
afgifte van de gerechten aan de klanten op een regelmatige basis en niet op
bestelling van de klanten.
Tevens wordt erop gewezen dat de terbeschikkingstelling van het voornoemde
meubilair (weliswaar in niet alle bioscopen voorhanden) los staat van de
verkoop van de beschreven aangeboden producten. Deze ruimten met hun
meubilair worden evengoed als wachtzaal en/of als trefpunt worden gebruikt.
Bijgevolg wordt de terbeschikkingstelling van het meubilair, dat niet uitsluitend
wordt gebruikt voor het nuttigen van de eetwaren, niet worden beschouwd als
een dienstenaspect dat de verrichting in haar geheel de hoedanigheid van een
dienstverrichting kan verlenen.
Deze prestatie wordt bijgevolg door het Hof beschouwd als een “levering”
52
Besluit
De voornoemde circulaires en Arrest Manfred Bog (voornoemd) vormen een
lofwaardige poging en een leidraad om het onderscheid te maken tussen de
respectievelijke restaurant- en cateringdiensten versus de levering van vooraf
klaargemaakte spijzen (voedingsmiddelen).
Spijts deze goede bedoelingen zal het voor bepaalde belastingplichtigen,
werkzaam in deze sectoren, geen gemakkelijke opdracht zijn om hun
handelingen te kwalificeren, gezien de grote diversiteit in die sectoren.
Velen die op het eerste gezicht eenzelfde activiteit uitbaten, hebben echter
hun eigen specifieke werkmethodes gaande van bereiding tot
commercialisatie, zodat kleine verschillen kunnen leiden tot een andere
kwalificatie.
Tevens hebben we ook te maken met steeds opnieuw opduikende nieuwe
creaties en spitsvondige verkooptechnieken die een correcte beoordeling
zullen moeten krijgen.
53
Verplichtingen inzake facturatie
De facturering maakt het voorwerp uit van artikel 53, §§ 2 en 3, van het
wetboek en de artikelen 1 tot 13 van het koninklijk besluit nummer 1.
Verplichting tot het uitreiken van een factuur
In principe is een belastingplichtige steeds verplicht een factuur uit te reiken
voor de leveringen en de diensten die hij verricht voor belastingplichtigen.
Overeenkomstig artikel 53, § 2, eerste lid, van het wetboek is de
belastingplichtige verplicht steeds een factuur uit te reiken aan zijn
medecontractant, zelfs als het een particulier betreft, in de volgende gevallen:
1° voor personen- of goederenvervoer bestemde nieuwe en tweedehandse
vervoermiddelen, alsmede de aanhangwagens en de kampeerwagens;
2° voor jachten en plezierboeten;
3° voor alle soorten vliegtuigen met inbegrip van luchtballons en andere
luchtvaartuigen;
4° de leveringen, overdrachten en wederoverdrachten van zakelijke rechten
met betrekking tot gebouwen, die niet zijn vrijgesteld van Btw door
artikel 44, van het wetboek (nieuwe gebouwen);
5° de in artikel 20, § 2 bedoelde handelingen (werken in onroerende staat);
6° de leveringen en diensten bestemd voor de oprichting van nieuwe
gebouwen;
7° de verkopen op afbetaling en de huurkopen;
8° de leveringen die betrekking hebben op goederen die, gelet op de aard
ervan, de wijze waarop ze worden aangeboden, de verkochte
hoeveelheden of de toegepaste prijzen, kennelijk bestemd zijn voor een
economisch gebruik, alsook de leveringen van goederen van de soort
waarin de verkrijger handel drijft of die hij bestemd voor de uitoefening
van zijn economische activiteit;
54
9° de leveringen in inrichtingen die normaal niet toegankelijk zijn voor
particulieren;
10° de leveringen door voortbrengers of grossiersbedrijven;
11° de leveringen van onderdelen, toebehoren en uitrustingsstukken voor
landvoertuigen, schepen, boten en luchtvaartuigen, alsook de werken,
het wassen uitgezonderd, met betrekking tot dergelijke goederen, met
inbegrip van de levering van de goederen die worden verbruikt voor de
uitvoering van deze werken, wanneer de prijs (Btw inbegrepen) meer
bedraagt dan 125 € ;
12° de verrichtingen van verhuizing en meubelbewaring;
13° de leveringen van beleggingsgoud gedefinieerd in art 1, § 8, van het
wetboek, wanneer de waarde meer dan 2.500 € bedraagt.
De factuur dient krachtens artikel 8 van het koninklijk besluit nummer 1, steeds
in dubbel (minimum) te worden opgemaakt. Opmaak in meerdere exemplaren
is eveneens toegestaan. De dubbels moeten steeds een vermelding dragen (vb.
dubbel, duplicaat), waardoor ze zich onderscheiden van de originele factuur.
Artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit nummer 1, bepaalt dat de factuur moet
uitgereikt worden uiterlijk de 15de van de maand, na die waarop de belasting is
opeisbaar geworden. In principe situeert het tijdstip waarop de belasting is
opeisbaar geworden zich op het tijdstip van de levering of van de voltooiing
van de dienst.
Maar de nieuwe regeling (van toepassing vanaf 1 januari 2016) gaat nog een
stap verder, en koppelt de opeisbaarheid van de Btw ook aan de factuur,
wanneer ze wordt uitgereikt na de levering of de dienst.
Dit betekent concreet dat in de veronderstelling dat wanneer een levering of
een dienst werd verricht op 20 februari 2016 (belastbaar feit). Op 25 februari
2016 wordt de factuur uitgereikt voor deze levering of dienst. In de
veronderstelling van een maandindiener komt deze factuur in de Btw-aangifte
van februari 2016 en bijgevolg ook aftrekbaar in de btw-aangifte van februari
2016 bij de koper.
Maar de leverancier of dienstverrichter heeft nog tijd tot 15 maart om deze
factuur uit te reiken. In de veronderstelling dat de factuur voor de levering of
55
dienst wordt uitgereikt op 4 maart (opeisbaar feit), dient deze factuur pas te
worden opgenomen in de Btw-aangifte van de maand maart, gezien de Btw pas
opeisbaar is geworden op 4 maart. Bijgevolg mag de koper of ontvanger of
ontvanger van de dienst de Btw op deze factuur eveneens pas aftrekken in zijn
Btw-aangifte van de maand maart.
Indien op 15 maart nog geen factuur werd uitgereikt, wordt de Btw wel
opeisbaar op 15 maart.
Deze regeling is wel alleen van toepassing op de leveringen en diensten
waarvoor men verplicht is een factuur uit te reiken (artikel 53, § 2, eerste lid en
artikel 22bis, § 1, eerste lid).
Het zal er dus op aankomen dat, naast de datum van de factuur, steeds
verplichtend, duidelijk de datum van de verrichte levering of dienst te
vermelden en deze datum ook te kunnen aantonen (kon. Besluit nr. 1, artikel 5,
§ 1, 5°).
Specifiek voor “ werk in onroerende staat “
Inzake werk in onroerende staat ontstaan er dikwijls na het feitelijk beëindigen
van het werk betwistingen tussen de partijen omtrent de omvang en de
kwaliteit ervan, zodat het soms moeilijk is de juiste datum vast te stellen
waarop het werk overeenkomstig de bepalingen van het contract voltooid
werd.
Om deze reden zal er geen kritiek worden uitgebracht wanneer de factuur is
uitgereikt op het einde van de derde maand na die waarin de aannemer heeft
opgehouden te werken.
Het hoeft evenwel geen betoog dat indien voor het verstrijken van de hiervoor
bedoelde termijn aan de aannemer een betaling wordt gedaan, dit feit de
belasting opeisbaar maakt en een factuur moet worden uitgereikt uiterlijk de
15de dag van de maand na die waarin de betaling werd verricht.
Inhoud en vorm van de factuur (algemeen)
De vermeldingen die op een factuur moeten voorkomen worden nauwkeurig
omschreven in artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nummer 1.
56
Verplichte vermeldingen Toelichting
Datum van de uitreiking K.B. nr. 1, art. 5, § 1, 1°
Volgnummer – dit volgnummer moet een
doorlopende reeks zijn per boekjaar of
kalenderjaar K.B. nr. 1, art. 5, § 1, 1°
Naam of maatschappelijke benaming en adres
of zijn administratieve- of maatschappelijke zetel
van de leverancier/dienstverrichter en zijn
Btw-identificatienummer. In het kader van de
Btw-eenheid, in de zin van artikel 4, § 2,
van het wetboek, worden deze vermeldingen
vervangen door de vermeldingen eigen aan
het lid K.B. nr. 1, art. 5, § 1, 2°
Naam of de maatschappelijke benaming, het
adres en het Btw-identificatienummer van de
medecontractant K.B. nr. 1, art. 5, § 1, 3°
Het btw-identificatienummer van de klant,
indien deze geïdentificeerd is voor btw-
doeleinden. K.B. nr. 1, art. 5, § 1, 4°
Datum waarop het belastbaar feit ( datum levering
57
of dienst) of einde van de werken of de datum
waarop de aannemer heeft opgehouden te
werken of de datum van het ontvangen van de
prijs of een gedeelte ervan, voor zover die datum
verschilt van de datum van het uitreiken van de
factuur K.B. nr. 1, art. 5, § 1, 5°
De gegevens die nodig zijn om de handeling te
determineren en om het tarief van de belasting
vast te stellen, inzonderheid de gebruikelijke
benaming van de geleverde goederen of
verrichte dienst of uitgevoerde werken, de aard
en de hoeveelheid van de gebruikte materialen,
het aantal uren en het toegepaste uurloon.
Tevens dient het adres van de plaats (gebouw)
vermeld te worden waar het werk in onroerende
staat werd uitgevoerd wanneer het een dergelijk werk
betreft. Dit is van uitzonderlijk belang wanneer
het verlaagd tarief van 6 % of van 12 % wordt toegepast.
Tevens dienen alle kosten (verplaatsingskosten, vervoer,
enz..) die afzonderlijk worden aangerekend vermeld te
worden. K.B. nr. 1, art. 5, § 1, 6°
De maatstaf van heffing (prijs) per Btw-tarief,
exclusief btw, in de nationale munt van de lidstaat van
de leverancier en/of dienstverrichter K.B. nr. 1, art. 5, § 1, 8°
58
De vermelding van het btw-tarief, indien er
belasting wordt aangerekend K.B. nr. 1, art. 5, § 1, 9°
Het bedrag van de aangerekende btw, per tarief en
totaal te betalen Btw, in de munteenheid van de
leverancier en/of dienstverrichter K.B. nr. 1, art. 5, § 1, 9°
Indien geen btw wordt aangerekend dient de reden
te worden vermeld van de vrijstelling, of omdat de
Btw dient voldaan te worden door de medecontractant,
dient de vermelding “btw te verleggen” op de factuur
te worden vermeld. Het is nog steeds toegelaten
(niet verplicht) de vermelding “btw verschuldigd door
de medecontractant bij toepassing van KB nr. 1, art. 20”
aan te brengen. Vooraf dient evenwel nagezien te
worden of de medecontractant over een geldig
btw-nummer beschikt en of hij gehouden is tot het
indienen van periodieke aangiften (maand- of
kwartaalaangiften). Het is de belastingplichtige nog
steeds toegelaten (zelfs aan te raden) het betreffende
artikel van het Btw-wetboek te vermelden waardoor er
een verlegging of vrijstelling van toepassing is (vb.
artikel 39, 39bis, 51, § 2, 1°, 51, § 2, 5°, enz…)
K.B. nr. 1, art. 5, § 1,
10°, 11° en 12°
Nummer van inschrijving in het boek voor de
uitgaande facturen. K.B. nr. 1, art. 9, § 2, 8°
59
Voorschotfactuur en eindfactuur.
De latere uitgereikte factuur of de saldofactuur moet steeds verwijzen naar de
voorschotfactuur of voorschotfacturen.
Ze mag de klant niet opnieuw debiteren voor het bedrag waarvoor reeds een
voorschotfactuur of voorschotfacturen werden uitgereikt.
Wel mag de volledige (totale) prijs worden vermeld, onder aftrek van de reeds
gefactureerde voorschotten, zodat alleen het eindsaldo het nog resterend
verschuldigd bedrag betreft (K.B. nr. 1, art. 9, § 2, 7°).
Andere verplichtingen
Alle facturen, dubbels van facturen, bestekken, contracten, prijsafspraken,
enz…, dienen bewaard te worden gedurende zeven jaar, te rekenen vanaf de
eerste januari die volgt op de datum van het stuk (btw-wetboek, artikel 60).
Bovendien dienen de voornoemde facturen en stukken, zonder verplaatsing,
ter inzage te worden voorgelegd op ieder verzoek van de ambtenaren van de
administratie die de belasting over de toegevoegde waarde onder haar
bevoegdheid heeft (btw-wetboek, artikel 61).
Bijkomende verplichting in de onroerende sector met betrekking tot het
verlaagd tarief van 6 %.
In alle gevallen waarbij van één van voornoemde verlaagde tarieven gebruik
wordt gemaakt, dient de opdrachtgever een “attest” uit te reiken aan de
aannemer waarin hij minstens de volgende zaken bevestigt:
- Zijn naam, hoedanigheid en adres;
- In welke hoedanigheid hij gebruik maakt van het gebouw waaraan de
werken worden uitgevoerd (eigenaar, vruchtgebruiker, huurder, enz..)
- Het adres van het gebouw waaraan de werken werden uitgevoerd;
- Een verklaring dat het betreffende gebouw ouder is dan vijf jaar;
60
- Een verklaring dat het gebouw geheel of hoofdzakelijk (meer dan 50 %)
wordt aangewend voor private bewoning;
- Een bevestiging dat de uitgevoerde werken de renovatie, rehabilitatie,
onderhoud of herstel (met uitzondering van het reinigen) betreft (met
uitsluiting van nieuwbouw);
- De aannemer dient dit attest bewaren samen met het dubbel van de
uitgereikte factuur en de factuur dient een vermelding te maken naar
het uitgereikte attest.
Sancties
Wanneer de factuur, waarvan de uitreiking is voorgeschreven door de artikelen
53, 53octies en 54, of door de ter uitvoering ervan genomen besluiten, niet is
uitgereikt of onjuiste vermeldingen bevat ten aanzien van het btw-
identificatienummer, de naam of het adres van de bij de handeling betrokken
partijen, de plaats waar de werken werden uitgevoerd, de aard en de
hoeveelheid van de geleverde goederen of verstrekte diensten, de prijs of het
toebehoren ervan, wordt een geldboete opgelegd gelijk aan het dubbel (200 %)
van de op de handeling (factuur) verschuldigde belasting, zonder dat ze minder
mag bedragen dan 50 € per factuur. Die geldboete is individueel verschuldigd
door de aannemer en door zijn medecontractant. In bepaalde gevallen en mits
er geen bedoeling was om de Staat te schaden of om belasting te ontduiken,
kan deze boete verminderd worden.
Tevens dient verwezen te worden naar artikel 73bis, van het btw-wetboek,
waarin gesteld wordt dat: met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar
en met een geldboete van 250 € tot 500.000 € kan worden gestraft, hij die met
het oogmerk de belangen van de Schatkist te schaden valsheid in geschrifte
pleegt of van een zodanig vals geschrift gebruik maakt.
61
Uitzondering op het uitreiken van een factuur voor
groothandel
Een factuur moet i.c. steeds worden uitgereikt en dit ongeacht of zo’n bedrijf al
dan niet bijzonder ingericht is voor de verkoop in het klein en of de
medecontractant een natuurlijk persoon is die handelt voor privédoeleinden.
Om te voorkomen dat een onderneming haar kosten zou zien toenemen, staat
de administratie evenwel een afwijking toe voor zover de onderneming bestaat
uit twee bedrijfsafdelingen in de zin van artikel 11 WBTW, en de ondernemer
binnen zijn onderneming doch onafhankelijk van elkaar zowel “groothandel”
als een “kleinhandel” uitbaat die, vanuit technisch oogpunt beide in staat zijn
door eigen middelen te functioneren.
Ten einde en met het oog op de beoordeling van het al dan niet bestaan van
twee afzonderlijke bedrijfsafdelingen onderzoekt de administratie, geval per
geval, iedere bijzondere situatie die haar wordt voorgelegd, rekening houdend
met alle omstandigheden eigen aan de zaak in kwestie.
In bevestigen geval en onder voorbehoud van de andere bepalingen van artikel
1, § 1, eerste lid, van het K.B. nr.1, mag de handelaar gebruik maken van de
ontheffing van de factureringsplicht voor zijn leveringen aan particulieren, op
voorwaarde dat hij voor iedere handeling waarvoor hij gebruik maakt van deze
ontheffing, in zijnen hoofde kan aantonen dat hij effectief als kleinhandelaar
heeft gehandeld ten overstaan van een fysieke persoon handelend voor zijn
privégebruik, daarbij rekening houdend met de aard van de geleverde
goederen, de wijze waarop zij worden aangeboden, de verkochte
hoeveelheden en de toegepaste prijzen. Dit bewijs kan worden geleverd met
alle middelen van het gemeen recht, met uitzondering van de eed. Het kan
inzonderheid bestaan uit de dubbels van de door de leverancier opgemaakte
en uitgereikte stukken (bv. kasticket).
Anderzijds, wanneer een handelaar zich op enigerlei wijze (bv. door middel van
reclame) in de relatie met potentiële klanten uitgeeft als voortbrenger of
62
grossier, ofschoon hij dit in werkelijkheid niet is, moet die handelaar als
dusdanig worden aangemerkt voor de toepassing van het bepaalde in het
vorige lid. Dir geldt zelfs wanneer hij zich als dusdanig uitgeeft in de relatie met
bepaalde potentiële klanten en niet met andere potentiële klanten.
Besluit
Zoals u bemerkt is het niet zo simpel, maar als u meent dat uw klant zich onder
de voorwaarden bevindt, zoals hiervoor opgesomd, dient hij alsnog de zaak
voor te leggen aan zijn bevoegd Controlekantoor tot het bekomen van de
uiteindelijke toestemming.
Btw te voldoen door de medecontractant in de
onroerende sector
Er is heel veel verwarring over en in welke gevallen de btw moet verlegd
worden in de onroerende sector. De btw te voldoen door de medecontractant,
via een verlegging in zijn aangifte, moet bij de dienst verrichter gebeuren via
rooster 45, bij de ontvanger van de dienst via rooster 81, 82 of 83, rooster 87,
rooster 56 of rooster 59 (indien aftrekbaar). Waarop let u best?
Voorwaarden
Voor werk in onroerende staat en daarmee gelijkgestelde handelingen werd
een regeling ingevoerd waarbij de medecontractant van de in België gevestigde
dienstverrichter de verplichting op zich moet nemen om, door verlegging van
de heffing, de verschuldigde btw te voldoen in zijn btw-aangifte (art. 20 KB nr.
1).
Deze verlegging van de voldoening van de btw die door de medecontractant
moet gebeuren, is van toepassing wanneer:
1° die medecontractant een in België gevestigde is die voor de voldoening
van de btw periodieke aangiften indient of een niet in België gevestigde
63
belastingplichtige is die hier te lande een aansprakelijk vertegenwoordiger
heeft laten erkennen overeenkomstig artikel 55, § 1 of § 2 van het Btw-
Wetboek (individueel aansprakelijk vertegenwoordiger);
2° de handelingen die het voorwerp uitmaken van deze verlegging moeten
behoren tot de in § 2 van artikel 20 van het koninklijk besluit nummer 1
opgenomen handelingen (werken in onroerende staat of daarmee
gelijkgesteld);
3° de handelingen moeten worden verricht aan gebouwen die geheel of
gedeeltelijk worden aangewend voor de economische activiteit van de
belastingplichtige medecontractant.
Wat met een gedeeltelijke belastingplichtige?
Een gedeeltelijke belastingplichtige is een belastingplichtige die handelingen
stelt die aan de btw zijn onderworpen, en eveneens handelingen stelt die
buiten de werkingssfeer van de btw vallen (handelingen die geen economische
activiteit inhouden).
Als voorbeeld van een gedeeltelijke belastingplichtige kunnen we een
gemengde holding aanhalen.
In het geval de medecontractant van bedoeld werk in onroerende staat een
gedeeltelijke belastingplichtige is, moet de verlegging van de heffing, in
beginsel, worden toegepast wanneer die werken geheel of gedeeltelijk worden
aangewend voor de werkzaamheden of handelingen waarvoor de
medecontractant de hoedanigheid heeft van btw-belastingplichtige.
Nieuw vanaf 1 juli 2012: ook voor de gedeeltelijke belastingplichtige
Gezien de dienstverrichter niet altijd in de mogelijkheid verkeert om de juiste
bestemming van de werken te kennen, zal voor de btw die opeisbaar wordt
64
vanaf 1 juli 2012 op de werken in onroerende staat verricht voor een
gedeeltelijke belastingplichtige, indiener van periodieke aangiften, de
verlegging van de heffing, van toepassing zijn en dit ongeacht de bestemming
van de werken.
Bijgevolg is de verlegging van de heffing ook van toepassing wanneer deze
werken door de medecontractant uitsluitend worden aangewend in het kader
van zijn handelingen die buiten de werkingssfeer van de btw vallen.
De administratie zal geen kritiek uitoefenen wanneer deze werkwijze al vóór 1
juli 2012 wordt toegepast.
En de gemengde belastingplichtige?
Een gemengde belastingplichtige is een belastingplichtige die handelingen stelt
die aan de btw zijn onderworpen en handelingen die zijn vrijgesteld van btw
(art. 44 WBTW).
Wanneer de medecontractant van bedoeld werk in onroerende staat een
gemengde belastingplichtige is, is nu de verlegging van heffing van toepassing,
zelfs wanneer de werken door de medecontractant uitsluitend worden
aangewend voor zijn van btw vrijgestelde activiteit. Deze zienswijze is nog altijd
van toepassing en blijft onveranderd.
Gebruik voor privédoeleinden
De situatie waarbij de werken in onroerende staat uitsluitend worden
aangewend voor privédoeleinden is hier uiteraard niet aan de orde, zodat er
van de verlegging geen sprake kan zijn.
Deze situatie is alleen mogelijk bij een belastingplichtige natuurlijk persoon.
Als gevolg van een vaste administratieve doctrine geldt het principe dat een
vennootschap geen privé heeft, zodat de werken in onroerende staat verricht
65
voor een medecontractant belastingplichtige altijd worden geacht een
aanwending te hebben die bestemd is voor zijn economische activiteit.
In de situatie waarbij werken in onroerende staat worden verricht voor een
belastingplichtige natuurlijk persoon, die deze werken gedeeltelijk voor zijn
economische activiteit aanwendt en gedeeltelijk voor zijn privédoeleinden,
moet altijd de verlegging worden toegepast.
Periodieke aangiften
Verder wordt opgemerkt dat één van de hoofdvoorwaarden om de verlegging
toe te passen, is dat de medecontractant periodieke aangiften moet indienen.
Met periodieke aangiften worden uiteraard maandaangiften en
kwartaalaangiften bedoeld.
Alle andere in te dienen aangiften, zoals de bijzondere aangiften bij
drempeloverschrijding of om de btw te verleggen wegens ontvangen diensten,
enz…, komen niet in aanmerking voor de huidige verlegging.
Aansprakelijk vertegenwoordiger
De niet in België gevestigde buitenlandse belastingplichtigen, die in België over
een geldig btw-identificatienummer beschikken, kunnen de verlegging enkel
toepassen wanneer zij hier in België vertegenwoordigd zijn door een
aansprakelijk vertegenwoordiger.
Voor de buitenlandse belastingplichtigen, die weliswaar ook over een geldig
btw-identificatie-nummer beschikken in België, maar enkel door een
rechtstreekse identificatie, is huidige verlegging niet toepasselijk.
66
In dit verband wordt ook aangehaald dat voor buitenlandse belastingplichtigen
met een btw-identificatienummer in België, via een rechtstreekse identificatie,
de verlegging van de heffing bedoeld in artikel 51, § 2, 5°, niet toepasselijk is
wanneer een buitenlandse dienst-verrichter werk in onroerende staat verricht
aan een gebouw gelegen in België voor rekening van deze buitenlandse
belastingplichtige met een Belgisch btw-identificatienummer in België via een
rechtstreekse identificatie.
In dit geval zal de buitenlandse dienstverrichter zichzelf in België moeten laten
identificeren om zelf de Belgische btw te voldoen via een in België in te dienen
btw-aangifte.
Bijzonderheden
Het kan gebeuren dat een dienstverrichter handelingen stelt die slechts
gedeeltelijk vallen onder de regeling van het artikel van het koninklijk besluit
nummer 1 (bv. handelingen die niet worden aangemerkt als werk in
onroerende staat en handelingen die wel worden aangemerkt als werk in
onroerende staat).
Oplossing
1° In principe dient een uitsplitsing te gebeuren (deels met verlegging en
deels met effectieve aanrekening van de btw);
2° Tolerantie (aanschrijving nummer 3/1979 , beslissing nummer E.T.
32.583, van 4 juli 1979.
a) wanneer de handeling hoofdzakelijk werken betreft welke wel onder de bepalingen van de verlegging vallen, mag de verlegging worden toegepast over de volledige som;
67
b) wanneer de handeling hoofdzakelijk werken betreft welke niet onder de bepalingen van de verlegging vallen, dient de factuur uitgesplitst te worden in een gedeelte met toepassing van de btw en een gedeelte met toepassing van de verlegging. De administratie zal in een dergelijk geval geen kritiek uitoefenen wanneer de dienstverrichter over de totale som effectief de btw toepast.
68
Uitbating van een feestzaal
Onroerende verhuur met zogenaamde bijkomende handelingen
Wanneer de verhuurder van een feestzaal zich tegenover de huurder verbindt
hem zogenaamde bijkomende handelingen te verlenen, is de handeling in de
regel volledig vrijgesteld van de belasting als onroerende verhuur. De prijs van
die handelingen is bijgevolg niet onderworpen aan de btw. Het betreft hier
inderdaad de zuivere en eenvoudige verhuur, zonder horecadiensten.
Die zogenaamde bijkomende handelingen mogen echter aan de belasting
onderworpen worden wanneer ze door de verhuurder zelf aan de huurder
verleend en er een afzonderlijke prijs voor werd bedongen. In dit geval moet de
belasting worden geheven tegen het tarief dat van toepassing is op de
verleende handeling.
Als bijkomende handelingen wordt aangemerkt:
1° de verwarming en de airconditioning van de lokalen;
2° de verlichting van de lokalen (elektriciteit);
3° de watervoorziening;
4° de bewaking van het onroerend goed;
5° het reinigen van de gebruikte lokalen, met inbegrip van het
glazenwassen;
6° het gebruik van gemeenschappelijke diensten, zoals de
ontvangstdiensten, de telefoon en de andere telecommunicatiediensten;
7° het onderhoud en gebruik van een lift.
Opmerking: wanneer de verhuurder deze diensten, samen met de onroerende
verhuur, aanrekent voor een enige prijs (vrij van Btw), zal dit een beperking van
de aftrek van de Btw ( met betrekking tot deze diensten) tot gevolg hebben.
(Vb. een beperkte aftrek van de Btw op de kosten van verwarming en
elektriciteit).
69
Verhuur van de feestzaal met traiteurservice en/of
cateringdiensten.
Verhuur van de zaal met “levering” van voedingsproducten
Wanneer naast de verhuur van de zaal er enkel een levering wordt gedaan
van voedingswaren, dan is de volgende oplossing van toepassing:
- Verhuur van de zaal : onroerende verhuur, vrij van btw
- De levering van broodjes, sandwiches, kleine bereide gerechten, enz…,
wordt dan gedaan door een traiteur die handelt voor rekening van de
huurder en waarbij deze traiteur eveneens afrekent met de huurder,
wordt dit niet beschouwd als een catering- of restaurantdienst, gezien
deze traiteur enkel ter plaatse aflevert ( geen bediening en/of prestaties
van personeel ter plaatse of dat de huurder de voeding zelf heeft
opgehaald bij de traiteur. Bijgevolg is de levering van deze voeding
(normaal) onderworpen aan het tarief van 6 %. Bepaalde gerechten,
zoals bijvoorbeeld, oesters, kreeften, enz… zijn wel onderworpen aan het
tarief van 21 %.
Verhuur van de zaal waarbij een traiteur catering- en/of restaurantdiensten
verricht.
Wanneer naast de verhuur van de zaal een externe traiteur (restaurateur)
restaurant- of cateringdiensten verricht, dan is de volgende oplossing van
toepassing:
- Verhuur van de zaal : onroerende verhuur, vrij van Btw
- De prestaties van de traiteur worden dan wel beschouwd als restaurant-
en cateringdiensten, zodat de handeling aan de Btw is onderworpen. Het
tarief van 12 % voor de maaltijden en het tarief van 21 % voor de
dranken. In dit gestelde geval handelt de traiteur met de huurder en
gebeurt de afrekening van zijn prestaties eveneens rechtstreeks aan
huurder, zonder tussenkomst van de verhuurder. Deze externe traiteur is
in dit geval gehouden tot het gebruik van “het geregistreerd
kassasysteem”.
70
Verhuur van de zaal waarbij de verhuurder eveneens zelf restaurant- en/of
cateringdiensten verricht.
Wanneer naast de verhuur van de zaal, de verhuurder zelf of door middel van
een traiteur in onderaanneming, restaurant- en/of cateringdiensten verricht,
wordt het geheel van de prestatie, met inbegrip van de verhuur van de zaal,
onderworpen aan de Btw. Deze oplossing blijft eveneens zo wanneer er twee
afzonderlijke contracten zouden worden gesloten met de huurder van de zaal,
één contract voor de verhuur van de zaal en een tweede contract voor de
restaurant- en/of cateringdiensten. In dit geval is het Btw-tarief van 21 % van
toepassing voor de verhuur van de zaal en de dranken en het tarief van 12 %
voor de verschafte maaltijden. De verhuurder van de zaal is in dit geval
eveneens gehouden tot het gebruik van “ het geregistreerd kassasysteem”,
wanneer hij de drempel van 25.000 € bereikt voor het verstrekken van
maaltijden. Indien de drempel niet wordt bereikt zal hij wel gehouden zijn tot
het uitreiken van btw-bonnetjes.
71
Gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord
(WCO)
In dit verband wordt verwezen naar Koninklijk besluit nr. 4, van 29 december
1969, met betrekking tot de teruggaven inzake Btw.
De vordering tot teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop de oorzaak van
teruggaaf zich voordoet;
De vordering tot teruggaaf, bedoeld in artikel 77, § 1, 7°, WBTW, ontstaat :
1° In geval van een gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord,
op de datum van de homologatie door de rechtbank, wat betreft de
schuldvorderingen waarvan de vermindering werd opgetekend in het
reorganisatieplan;
2° in geval van gerechtelijke reorganisatie door een minnelijk akkoord, op
de datum van het vonnis dat het minnelijk akkoord vaststelt, wat betreft de
schuldvorderingen waarvan de vermindering werd opgetekend in het akkoord.
(Koninklijk besluit nr. 4, artikel 3).
Om zijn vordering tot teruggaaf te kunnen uitoefenen is de belastingplichtige,
overeenkomstig de bepalingen van artikel 79, § 1, eerste en tweede lid,
WBTW, gehouden:
1) Een verbeterend stuk (creditnota) opmaken met de vermelding van het
voor teruggaaf vatbaar bedrag;
2) Dat stuk inschrijven in het daartoe bestemd register (teruggaafregister);
3) Aan de medecontractant een exemplaar van dat stuk uitreiken, voorzien
van de vermelding “ BTW terug te storten aan de staat in de mate
waarin ze oorspronkelijk in aftrek werd gebracht.
Door of vanwege de Minister van Financiën wordt geregeld hoe het
verbeterend stuk moet worden opgemaakt en het register moet worden
gehouden. Het kan de belastingplichtige, onder de voorwaarden gesteld door
de administratie, worden toegestaan dat het register op losse bladen wordt
gehouden.
72
Het bedoelde register moet op ieder verzoek van het hoofd van het
controlekantoor waaronder de belastingplichtige ressorteert, op dat kantoor
worden overlegd.
Indien het register niet wordt overgelegd moet de belastingplichtige de
belasting terugstorten, waarvan hij de teruggaaf heeft verkregen en die in het
register had moeten zijn ingeschreven.
Het niet overleggen van het register wordt vastgesteld in een proces-verbaal
opgemaakt conform artikel 59, WBTW.
(koninklijk Besluit nr. 4, artikel 4).
Voorbeeld
Een Btw-plichtige vennootschap (A) verkeert in financiële moeilijkheden en
vraagt een WCO aan. Op 1 augustus 2016 wordt door de rechtbank de WCO
gehomologeerd, waarbij een schuldvermindering van 50 % wordt toegestaan.
Dit wel zeggen dat de schuldvorderingen van alle schuldeisers worden
kwijtgescholden ten bedrage van 50 %.
Btw-plichtige vennootschap (B) is één van die schuldeisers, zodat haar
schuldvordering van 10.000 € (netto) en 2.100 € (21 % btw),met betrekking tot
de verkoop van handelsgoederen, wordt verminderd met 50 %.
Het betreft in dit geval en schuldvermindering bedoeld in artikel 77, § 1, 7°, van
het Btw-wetboek, waarbij de bepalingen van koninklijk besluit nummer 4, van
toepassing zijn (artikelen 3 en 4).
Bijgevolg dient (B) een creditnota op te stellen voor het bedrag van de
schuldvermindering.
Btw-aangifte (A) Rooster 49 5.000
Rooster 64 1.050
Btw-aangifte (B) Rooster 81 5.000 (negatief)
Rooster 85 5.000
Rooster 63 1.050
73
Nieuwe regeling verhuur opslagruimte
Onroerende verhuur is normaal vrijgesteld van BTW door artikel 44, § 3, 2°.
Maar het ter beschikking stellen van bergruimte voor het opslaan van goederen
(artikel 18, § 1, tweede lid, 9° WBTW)is uitgesloten van deze vrijstelling, en is
dus onderworpen aan de BTW (artikel 44, § 3, 2°, a), tweede streepje WBTW).
De terbeschikkingstelling van bergruimte voor de opslag van goederen is enkel
aan de BTW onderworpen wanneer deze betrekking heeft op afzonderlijke
gebouwen die uitsluitend als bergruimte voor het opslaan van goederen zijn
ontworpen of ingericht en als zodanig kunnen worden gebruikt.
Anderzijds is ten aanzien van dergelijke terbeschikkingstelling van bergruimte
voor het opslaan van goederen de vrijstelling als bedoeld in artikel 44, § 3, 2°,
WBTW, van toepassing wanneer die terbeschikkingstelling nauw verbonden is
met een op grond van hetzelfde artikel vrijgestelde huurovereenkomst
betreffende een voor een ander gebruik bestemd goed ( b.v. bewoning,
commerciële doeleinden, werkplaats, toonzaal, toogverkopen, enz… ), zodanig
dat beide verhuringen economisch één enkele handeling vormen. Dit is
inzonderheid het geval wanneer de bergruimte voor het opslaan van goederen
en het gehuurde , voor een ander gebruik bestemd gebouw, deel uitmaken van
eenzelfde onroerend geheel en beide goederen door dezelfde eigenaar, zelfs
bij afzonderlijk gesloten huurovereenkomsten aan dezelfde huurder worden
verhuurd.
Derhalve is de terbeschikkingstelling aan dezelfde huurder van een magazijn en
een bedrijfsgebouw die deel uitmaken van eenzelfde onroerend goed, geheel
niet aan de BTW onderworpen. Deze handeling wordt voor het geheel
beschouwd als een onroerende verhuur op grond van artikel 44, § 3, 2°,
WBTW.
Er wordt evenwel aanvaard dat wanneer een persoon een bergruimte in een
installatie of in een ruimte die bestemd is voor het opslaan van goederen
(zogenaamde “ mini- of selfstorage” ) ter beschikking stelt van een ander
persoon, bestaat de handeling, gelet op wat hiervoor werd gezegd, in een
dienstverrichting die onderworpen is aan de BTW, ongeacht of de bewaring van
de opgeslagen goederen al dan niet wordt verzekerd door de dienstverrichter.
74
Enkele voorbeelden (niet limitatief):
- Het in bewaring plaatsen van bagage in de bagagedepots van
spoorwegstations;
- Het ter beschikking stellen van ruimtes in koelkamers;
- De opslag van granen en oliehoudend zaad in silo’s;
- De handeling waarbij een persoon een derde toestaat op een hem
toebehorend terrein goederen, zoals bijvoorbeeld containers, op te slaan
voor zover dit terrein effectief voor die doeleinden wordt gebruikt.
Er wordt echter niet aanvaard dat de vrijstelling niet geldt wanneer in de
bergruimte een kantoor of een plaats is voorzien voor de personen belast met
het beheer van de opgeslagen goederen voor zover de “ oppervlakte van dat
kantoor of die plaats meer bedraagt dan 10 % van de totale oppervlakte van
het gebouw “.
MAAR :
Voorafgaande beslissing nr. 2015.035 van 3 maart 2015
In deze ruling aanvaardt de rulingcommissie dat aan deze drempel ook voldaan
is , wanneer het “ volume “ van het kantoor niet meer bedraagt dan 10 % van
het “ totale volume “ van het gebouw.
Bijlage : voorgaande beslissingen en publicaties met betrekking tot deze
materie :
- H.v.J. van 22 januari 2015, zaak nr. C-55/14, inzake Régie communale du
stade Luc Vanrenne;
- Beslissing nr. E.T. 84.364 van 29 september 1995;
- Beslissing nr. 124.412 van 2 juni 2014 (punt 4.1.1.);
- H.v.J. van 25 februari 1999, zaak nr. C-349/96 inzake Card Protection
Plan Ltd.
75
Margeregeling voor onderdelen van autowrakken
Belastingplichtige wederverkopers van, onder meer, “gebruikte goederen”,
zijn, onder bepaald voorwaarden, onderworpen aan de winstmargeregeling
(artikel 58, § 4, WBTW). Deze regeling houdt in dat de Btw slechts wordt
geheven op de winstmarge die de belastingplichtige wederverkoper realiseert
bij de verkoop van een goed dat hij zelf heeft aangekocht bij een persoon die
de betaalde btw (toen hij destijds het goed zelf aankocht) niet heeft kunnen
recupereren (bv. een particulier).
Onder het begrip “gebruikte goederen” worst in dit verband verstaan, de
lichamelijke roerende goederen die in de staat waarin zij verkeren of na
herstelling opnieuw kunnen worden gebruikt (artikel 311, al. 1,1 BTW-Richtlijn
en artikel 1, a van KN nr. 53).
Tweedehandse auto’s die, in de staat waarin ze verkeren of na herstelling,
opnieuw kunnen worden gebruikt, zijn aldus bedoeld. Wrakken van voertuigen
die tot schroot zijn gemaakt, voldoen daarentegen niet aan de omschrijving en
zijn dus niet geviseerd (zie aanschrijving nr. 2 van 2 januari 1995).
Aan het Hof van Justitie werd onlangs het geval voorgelegd van een auto-
recyclagebedrijf dat afgedankte wagens aankoopt bij particulieren. Uit deze
wagens demonteert het bedrijf bepaalde onderdelen die het vervolgens als
“reserveonderdelen” verkoopt. Gaat het hier om de verkoop van gebruikte
goederen in de zin van de winstmargeregeling ??
De, in casu Deense fiscus, meende van niet, omdat daartoe vereist is dat de
gekochte en verkochte goed identiek zijn. En dat is niet het geval indien een
volledige auto wordt gekocht en de uit dat voertuig gedemonteerde
onderdelen worden wederverkocht als reserveonderdelen.
Maar het Hof van justitie ziet dat anders en overweegt daartoe, onder meer,
dat de kwalificatie gebruikt goed enkel vereist dat het gebruikte goed de
functionaliteit heeft behouden die het had toen het nieuw was, en dat daarom,
in de staat waarin het verkeert of na herstelling, opnieuw kan worden gebruikt.
Dat is het geval voor auto-reserveonderdelen die uit een autowrak worden
gedemonteerd, aangezien zij zelfs na demontage uit het voertuig de
functionaliteiten behouden die zij hadden toen zij nieuw waren, en dus voor
dezelfde doeleinden opnieuw kunnen worden gebruikt.
76
Het Hof besluit dan ook dat gebruikte onderdelen die worden gedemonteerd
uit autowrakken die door een autorecyclagebedrijf zijn gekocht van een
particulier, en die zijn bestemd voor wederverkoop als reserveonderdelen,
gebruikte goederen zijn in de zin van de winstmargeregeling.
Hof van justitie van 18 januari 2017 (c-471/15).
Winstmargeregeling voor huisdieren
Reeds eerder aanvaarde de administratie dat deze regeling kan worden
toegepast op de doorverkoop van paarden, mits de belastingplichtige-
wederverkoper het gebruik van het paard in hoofde van zijn leverancier kan
aantonen (bv. gebruik als recreatiepaard of als sportpaard). Een veulen dat de
belastingplichtige wederverkoper onmiddellijk na de geboorte heeft gekocht,
komt bijgevolg niet in aanmerking.
Volgens de minister van Financiën kan een gelijkaardig standpunt worden
ingenomen ten aanzien van andere dieren, zoals honden en katten. De
doorverkoop van dergelijke huisdieren kan dus ook gebeuren met toepassing
van de winstmargeregeling, op voorwaarde dat de belastingplichtige
wederverkoper het gebruik van het dier kan aantonen in hoofde van zijn
leverancier;
Vr. en Antw., Kamer 2016-2017, nr. 54-103, 208 en 215.