Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets...

63

Transcript of Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets...

Page 1: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,
Page 2: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

2

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Page 3: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

3

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Inhoudsopgave

Inleiding .......................................................................................................................4

Natuurbeleid ................................................................................................................7

Gebiedsbeschrijving, exclusief het Natura 2000 gebied ..............................................9

Algemene effecten op de natuur ............................................................................... 11

Natuurtoets Flora en faunawet .................................................................................. 16

Conclusies natuurtoets buiten het Natura 2000 gebied ............................................. 28

Toets effecten aanleg en gebruik aanlegsteigers ...................................................... 29 Conclusies effecten aanlegsteigers ........................................................................... 31

Toetsing Flora- en faunawet buiten het Natura 2000 gebied ..................................... 32

Toetsing Ecologische Hoofdstructuur ........................................................................ 34

Toetsing Beschermde natuurmonumenten ................................................................ 34

Aanbevelingen ........................................................................................................... 51

Bijlage 1 Toelichting op de habitattypen van het Ilperveld en Varkensland ............... 52

Literatuur ................................................................................................................... 62

Colofon ...................................................................................................................... 63

Page 4: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

4

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Inleiding Landschap Waterland, een samenwerkingsverband van provincie en betrokken gemeenten, heeft het plan opgevat in de gehele regio Waterland de mogelijkheden voor elektrisch varen mogelijk te maken. Onder elektrisch varen wordt verstaan het varen met fluiterboten. Dit zijn boten welke varen met elektromotoren en aangedreven door een accu. In de regel zijn het op dit moment vrij lage boten met zo‟n vijf zitplaatsen. Kenmerken van deze boten zijnde beperkte vaarsnelheid en een laag geluidsniveau. Voor meer informatie zie het concept plan van aanpak (Meuleman, 2008). Dit rapport behandelt de tweede fase van de natuurtoets en bespreekt een groot deel van Waterland-Oost. Hierin wordt ook het Natura 2000 gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske behandeld. De op kaart gepresenteerde routes zijn ontleend aan een kaart met definitieve routes eind april door S. Peeters van Recreatie NH ter beschikking gesteld. De op de meeste kaarten gepresenteerde routes door het Ilperveld betreffen de routes tijdens het vogelbroedseizoen. Er zijn namelijk ook routes van toepassing buiten het vogelbroedseizoen. Beide set van routes in het Ilperveld worden in de habitattoets voor het Ilperveld behandeld. Fase 1 (blauwe routes in figuur 1) is in een eerder rapport besproken (Kruijsen, 2010).

Figuur 1 Alle routes elektrisch varen en toponiemen in de regio Waterland. In paars alle in dit rapport behandelde vaarroutes. De blauw aangegeven routes zijn behandeld in een eerder rapport (fase 1)

Bron: Landschap Waterland.

Page 5: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

5

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

De doelstelling van het project elektrisch varen pleisterplaatsen en infrastructuur is bij te dragen aan de visie op de ontwikkeling van recreatieve hoofdstructuur en nevenstructuur (pers. meded. A. Rohof). Dit door het bestaande vaargebied te vergroten door bijvoorbeeld de rand van Amsterdam-Noordoost (recreatieve hoofdstructuur Noorderstrook) via de Aeën en Dieën te verbinden aan het bestaande vaarroutenetwerk. Daarmee ontstaat een noord - zuid tak die op dit moment in de vaarroutestructuur ontbreekt. Bijkomend voordeel is ook dat er meer rondgevaren kan worden en het heen en weer varen over dezelfde wateren niet hoeft, als je daar geen behoefte aan hebt. Hiervoor is de basis gelegd met het Recreatieplan Waterland van 2002 (Vista, 2002). Het beleid van het Landschap is er op gericht om eerst te zorgen voor alternatieven voor verbrandingsmotoren (stimuleren elektrisch varen) alvorens de gezamenlijke overheden te bewegen instrumentarium te ontwikkelen voor een betere regulering en terugdringen van de overlast van boten met verbrandingsmotoren. Na uitkomen van het Recreatieplan Waterland is het proces vervolgd door een haalbaarheidsonderzoek door Jan Buijs Agro advies uit 2003. Op basis van dat onderzoek is afgesproken dat de agrarische natuurvereniging Waterland, (nu Water, Land en Dijken) zich inzet voor uitbreiding van het aantal verhuurders van fluisterpunters, inclusief een promotietraject. Landschap Waterland zal zich gaan inzetten voor verbetering van de infrastructuur. In de afgelopen jaren is in de beginfase van het project een haalbaarheidsonderzoek pleisterplaatsen en infrastructuur uitgevoerd en zijn er fondsen geworven voor het wegnemen van een aantal fysieke knelpunten. Als gevolg van de inspanningen van de natuurvereniging zijn er 3 nieuwe verhuurders van fluisterbootjes bijgekomen: LNH, werkschuur Ilperveld, Theetuin Deun in Overleek en een particulier in Holysloot. De vloot fluisterboten van een particulier te Broek in Waterland is gegroeid van 3 naar 10 fluisterboten. In deze natuurtoets wordt ervan uitgegaan, dat de introductie van elektrisch varen géén toename van het vaarverkeer impliceert. Er is meer een verschuiving aanwezig van de ene vorm van waterrecreatie naar deze vorm. In de huidige situatie is er al sprake van diverse vormen van waterrecreatie. Naast kanoën zien we in het gebied de beroepsvaart op het Noordhollandsch Kanaal, recreatietoervaart (kajuitmotorboten) op de hoofdwateren (kanalen en diverse tochten), en open motorboten. In het nu beschouwde deelgebied in deze natuurtoets is er alleen recreatietoervaart op het NH kanaal en de Broekervaart en Trekvaart (‟t Schouw, Broek in Waterland, Monnickendam, Volendam). Open motorboten varen in Waterland-Oost nu al op de op kaart aangegeven vaarwegen. Met name jeugd uit Monnickendam e.o. in open motorbootjes veroorzaken leveren overlast voor andere recreanten, omwonenden en kunnen schade aan de natuur berokkenen. Verwacht wordt dat met de verdere ontwikkeling van elektrisch varen in Waterland er een verschuiving optreedt van zowel kanoën naar elektrisch varen als van motorboot- naar elektrisch varen. Dat laatste geldt voor gebruikers die anders een motorboot met verbrandingsmotor huren, en in de toekomst in toenemende mate kiezen voor een fluisterbootje. Dit zal de rust in het gebied ten goede komen. Landschap Waterland heeft op 21 januari 2011 het Ecologisch Adviesbureau B.Kruijsen opdracht verleend een natuurtoets uit te voeren voor fase 2 van het project met de introductie van diverse vaarroutes in het oostelijk deel van de regio Waterland. Op bijgaande kaart een overzicht van belangrijke toponiemen en alle geplande vaarroutes in de regio waarbij de in deze natuurtoets behandelde vaarroutes paars zijn weergegeven (figuur 1). Voor die routes die het Natura 2000 gebied Ilperveld,Varkensland, Oostzanerveld & Twiske doorsnijden verandert het karakter van deze natuurtoets in een Habitattoets met Voortoets en eventueel een vervolgtoets. Het betreft uitsluitend routes door het Ilperveld en Varkensland.

Page 6: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

6

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Naast de vaarroutes zijn er ook rust- en pleisterplaatsen gepland. Het betreft soms bestaande publieke pleisterplaatsen zoals die bij Holysloot en het theehuis bij Zuiderwoude. De nieuw aan te leggen rustplaatsen worden als drijvende steigers uitgevoerd. In figuur 2 een overzicht van de rust-/pleisterplaatsen. In dit rapport komen rust- en pleisterplaatsen 1-5 aan bod.

Figuur 2 Globale ligging van de aan te leggen pleisterplaatsen. Bron: Landschap Waterland.

Page 7: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

7

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Figuur 3 Ligging van het Natura 2000 gebied. Het Noordhollandsch Kanaal is met lichtpaars aangegeven. .

Natuurbeleid

In deze natuurtoets wordt ook een gebied besproken waar de Natuurbeschermingswet uit 1998 van toepassing is. Deze wet komt tot uitdrukking door de aanwijzing van Speciale beschermingszones voor de natuur. Het betreft natuurgebieden, die Natura 2000 gebieden worden genoemd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in ons land bestaat uit een netwerk van deze Natura 2000 gebieden. Het streven is deze natuurgebieden zo goed mogelijk met elkaar te verbinden via robuuste verbindingszones. Voorts bestaat de EHS uit gebieden waar natuurontwikkeling mogelijk wordt geacht via agrarisch natuurbeheer en tot slot behoren ook de grote wateren tot deze structuur. Het proces van realisatie van de EHS in ons land is nog gaande. In de regio Waterland bevinden zich verschillende Natura 2000 gebieden waaronder Het Markermeer en IJmeer. Dit laatstgenoemde natuurgebied komt in fase 2 van deze natuurtoets niet aan de orde, omdat het te ver is afgelegen van de te toetsen routes en de mogelijke effecten van de routes een beperkte reikwijdte hebben. Dat geldt wel voor het Natura 2000 gebied Ilperveld, Varkensland & Twiske (figuur 3). Het Ilperveld, Oostzanerveld en Varkensland vormen tezamen het grootste uitgeveende laagveencomplex ten noorden van Amsterdam. In het huidige karakter van het gebied wordt de

Page 8: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

8

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

langdurige invloed van brak water weerspiegeld, die echter in de laatste eeuw sterk verminderd is. De veenterreinen zijn van internationale betekenis. Voor het gehele Natura 2000 gebied, inclusief het Twiske, geldt de Europese Vogelrichtlijn. Het Natura 2000 exclusief Het Twiske, is Europees Habitatrichtlijngebied. De natuurtoets richt zich vooral op de effecten op de natuur van de vaarroute zelf plus een zone van circa 100 meter ter weerszijden van de vaarroutes (figuur 1). Hierbij wordt extra aandacht besteed aan kwetsbare natuuraspecten dat wil zeggen natuur gevoelig voor waterrecreatie en is er extra aandacht voor beschermde soorten conform de Flora- en faunawet en Rode lijst soorten. Voor meer informatie over het natuurbeleid zie de website van het ministerie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapsgebied.aspx?id=n2k92&groep=8, raadpleging maart 2011). In dit rapport zijn de volgende biotopen onderscheiden en gebleken relevantie voor specifieke ecologische groepen tussen haakjes:

veenweidegraslanden (weidevogels, pleisterende vogels, zoogdieren, botanische kwaliteiten);

laagveenmoeras, veenmosrietland, nat schraalland, rietkragen en rietland (vogels, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insectenfauna, botanische kwaliteiten);

oeverruigte (amfibieën en zoogdieren, botanische kwaliteiten)

open water (vissen zoogdieren);

berkenbroekbos en vochtig loofbos (broedvogels, zoogdieren, insectenfauna, amfibieën en botanische kwaliteiten);

Qua structuur komen er ook habitattypen buiten het Natura 2000 gebied voor. Deze zijn niet als habitattype beschermd maar beschermd via de voorkomende beschermde soorten conform de Flora en faunawet. Een voorbeeld zijn de laagveenmoerasjes die lokaal langs de routes buiten het Natura 2000 gebied voorkomen. Deze moerasjes vormen het leefgebied van de Europees beschermde Noordse woelmuis.

Page 9: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

9

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Impressie van het open landschap van Waterland-Oost. Foto Ben Kruijsen, 7 april 2011..

Gebiedsbeschrijving, exclusief het Natura 2000 gebied Deze natuurtoets beschrijft de introductie van elektrisch varen in dat deel van Waterland dat grofweg is begrensd binnen het gebied Landsmeer, Purmerend, Monnikendam in het oosten en de Broekervaart in het zuiden. Het gebied kenmerkt zich door haar openheid van het veenweidelandschap. Van oudsher was het gebied brak van karakter. Na afsluiting van de Zuiderzee in 1932 is een verzoetingsproces op gang gekomen. Hier en daar resteren enkele zwak brakke deelgebieden. De belangrijkste functie is die van de landbouw. Daarnaast zijn openluchtrecreatie en natuur belangrijke maatschappelijke aspecten. De landbouw kent van oudsher beperkingen door het venige en natte karakter van het gebied. Uitgesproken vaarpolders zoals Varkensland, Wormer- en Jisperveld en Oostzanerveld zijn tegenwoordig Natura 2000 gebieden (voor impressie zie bijgaande foto uit het Ilperveld). Op diverse plaatsen wordt er agrarisch natuurbeheer toegepast vooral gericht op de ontwikkeling van weidevogelgemeenschappen. Het voor het binnenvaartverkeer belangrijke Noordhollandsch Kanaal doorsnijdt het gebied aan de westzijde en kent als aftakking de Broekervaart die het kanaal verbindt met het oostelijk gelegen Monnickendam. Als doorgaande noordelijke verbinding fungeert de Trekvaart richting Volendam. Aan de randen van open water in de graslandengebieden zien we plaatselijk moerassystemen in de vorm van laagveenmoerasjes en -hooilanden en rietland. In het gebied dat in dit rapport wordt besproken liggen een aantal kleine plaatsen waaronder Landsmeer, Den Ilp, Watergang en Ilpendam.

Page 10: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

10

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Bronnen en onderzoeksaanpak Voor het vaststellen van de bestaande en potentiële natuurwaarden van het onderzoeksgebied is voor deze toets gebruik gemaakt van GIS-bestanden met provinciale natuurgegevens over zoogdieren, vogels en planten (PNI, 2010). Het betreft karteersoorten, die kenmerkend zijn voor specifieke biotopen. We hebben het dan over de noordse woelmuis, hermelijn, wezel maar ook veldmuis, bosspitsmuis en weidevogels, moerasvogels als bruine kiekendief en rietzanger Binnen de plantenwereld zijn het karakteristieke planten van diverse milieus waaronder beschermde soorten of rode lijstsoorten. Terreindelen met botanische waarden zijn mede opgespoord aan de hand van terreindelen met afwijkende kaartstructuren via luchtfoto‟s van Google Earth. In de legenda van de gepresenteerde kaarten (zie hoofdstukken Natuurtoets Flora en faunawet & Voortoets) staan de rode lijst soorten rood aangegeven. Naast de provinciale databestanden is gebruik gemaakt van eigen ecologische kennis van de relevante biotopen en de hieraan gebonden flora en fauna. Op 7 april 2011 is met de projectleider Stijn Peters van Landschap Waterland een oriënterende verkenning van een aantal routes in het Ilperveld en Varkensland uitgevoerd. Hierbij waren ook de beheerder van het bezoekerscentrum Ilperveld van Landschap Noord-Holland, Jan van Steijn, Elise Ruigrok (Staatsbosbeheer), Annemarie Koelemeijer (agrarische natuurvereniging) en Roy Oosterom (Landschap Waterland) bij betrokken. In eerste instantie is een analyse gemaakt van de algemene effecten van het gebruik van een nieuwe vaarroute. Bij de vaarweg wordt onderscheid gemaakt in een viertal vaarwegtypen. Zie hoofdstuk Algemene effecten op de natuur. Hierbij is ook gebruik gemaakt van een recent onderzoeksrapport over de verstoring van vogels (Krijgsveld et al., 2008). Per deelgebied (zie de letters op figuur 5 op blz. 13) zijn op luchtfotokaarten de belangrijkste natuurlijke milieus en hun natuurwaarden aangegeven. Daarnaast ook de nieuwe vaarroutes. Hierna zijn de specifieke effecten op de natuur per deeltracé geanalyseerd en beschreven.

Page 11: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

11

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Algemene effecten op de natuur De volgende effecten op de natuur zijn mogelijk als gevolg van de introductie van elektrisch varen in Waterland. Hierbij geldt als referentie dat het gebruik van de betrokken wateren door kanovaarders. Natuureffecten

a) toename kans op oevererosie door introductie grotere en snellere gemotoriseerde boten dan fluisterboten door het opheffen van vaarbarrières voor allerlei typen gemotoriseerd vaarverkeer;

b) introductie van de mogelijkheden voor lawaairijker gemotoriseerd vaarverkeer dan fluisterboten;

c) aantasting van oevervegetaties door in de oever afmerende vaartuigen; d) in vergelijking met kanoverkeer toename kans op het illegaal betreden van de oever waardoor

oevervegetaties kunnen beschadigen en of storingsgevoelige fauna zoals broedvogels in broedseizoen in naastgelegen gebieden wordt verstoord;

e) aantasting van watervegetaties door bewegingen van de motorschroef; f) toename verstoring van de onderwaterfauna door geluid en trilling (visfauna, amfibieën); g) toename van geluidsverstoring van hiervoor gevoelige diersoorten in, langs en naast het

water; h) toename optische verstoring voor hiervoor gevoelige diersoorten langs en naast het water

door hogere ligging van de boot; i) eventuele toename waterverkeer in het algemeen.

Ad a) en b) Door het verwijderen van vaarbarrières voor fluisterboten wordt in principe ook de mogelijkheid geschapen dat andere typen gemotoriseerde vaartuigen het gebied kunnen bereiken. Andere typen vaartuigen zullen voor veel meer verstoring zorgen, omdat zij met meer lawaai en ook sneller over het water varen. Bovendien zal het ook het vaarplezier van rustzoekende recreanten met een fluisterboot doen verminderen. De negatieve impact op de natuur is dan veel sterker dan die van fluiterboten. In deze natuurtoets wordt ook deze invloed in de beschouwingen betrokken. Aanbevolen wordt de invloed van andere motorboten dan fluisterboten zoveel mogelijk te beperken. Vooralsnog zijn er naar inschatting van de auteur drie middelen voor dit doel beschikbaar:

- handhaving van een verbod op snelle en lawaairijke boten in de rustige gebieden; - de dimensionering van de onderdoorgang van bruggen zodanig te kiezen dat wél

fluisterboten kunnen passeren maar niet of moeilijker ander gemotoriseerd vaarverkeer. Gedacht kan worden aan zowel een beperkte hoogte van de brug en de breedte van de onderdoorgang. Complicatie daarbij is dat overlast veroorzakende jongeren met gemotoriseerde vletjes ook smalle onderdoorgangen kunnen passeren;

- het scheppen van mogelijkheden voor selectieve toegang tot de rustige vaargebieden via afsluitbare hekken in het water waarbij een sleutel- of pasjessysteem voor fluisterboten wordt toegepast. Dit is echter een dure oplossing.

Ad c) en d) Er wordt van uitgegaan, dat het gemakkelijker is voor gebruikers van fluisterboten en andere motorboten om in oevervegetaties af te meren en op de oever te stappen dan voor kanovaarders. Er wordt ook aangenomen, dat degenen die de oevers betreden zich niet verder dan enkele tientallen meters van de boot zullen verwijderen. Uit literatuuronderzoek blijkt, dat een negatieve invloed op rietvogels en broedende weidevogels als gevolg van langsvarende boten niet optreedt (Krijgsveld et al, 2008, zie pag. 88). Dit geldt voor kano‟s, roeiboten en fluisterboten dankzij hun beperkte geluid en lage snelheid. Indien we de kritische grutto als representant nemen van de gevoeligheid van broedende weidevogels voor verstoring door wandelaars dan blijkt uit Deens onderzoek, dat indien 7x op een dag een vast route door het broedgebied wordt gelopen, dit invloed heeft op broedende weidevogels tot op 300-500 meter afstand (Krijgsveld et al., 2008 pagina 163). Dit effect zou dus kunnen optreden indien vaarrecreanten in een fluisterboot op een bepaalde plek in de nabijheid van weidevogelconcentraties regelmatig (7 of meer keer op een dag) aan land zouden gaan en het grasland inlopen. In de praktijk zal dit naar verwachting niet optreden. Verstoring van weidevogels zou kunnen optreden op plaatsen waar afmeren gemakkelijk kan geschieden, het een drukke vaarroute betreft en zich in de nabijheid een weidevogelconcentratie bevindt. Zoiets kan optreden bij deelroute “E” bij de Ooster Ee. Aanvullende maatregelen zijn in dat geval gewenst, zoals het plaatsen van borden ter voorkoming van betreding of de realisatie van een aanlegsteiger op een minder verstorende plek in de omgeving.

Page 12: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

12

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Ad e) en f) Deze effecten zijn waarschijnlijk vergelijkbaar met die van peddelende kanovaarders. Deze laatsten zullen ook door hun peddelbewegingen watervegetaties kunnen beïnvloeden en trillingen in het water veroorzaken met mogelijke verstoring van vissen, amfibieën en ringslangen. Uit het onderzoek blijkt dat langs het gehele parcours van fluisterboten in Waterland-Zuidoost géén watervegetaties van betekenis voorkomen. De effecten op de onderwaterfauna worden als minimal ingeschat en worden verder in dit rapport niet getoetst. Ad g) De effecten van geluidsverstoring door de motor van de fluisterboot zijn te verwaarlozen, mogelijk is er een lichte toename van het geluidsniveau t.o.v. het peddelgeluid van een kano. Wel is denkbaar dat indien meerdere mensen tegelijk van één fluisterboot gebruik maken (dit zal eerder regel dan uitzondering zijn) dit wat meer geluidsoverlast oplevert. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan, dat gebruikers van fluisterboten zich rustig gedragen gezien hun keuze voor een fluisterboot. Dit effect is derhalve te verwaarlozen en wordt niet getoetst. Ad h) Ten opzichte van kanovaarders is dit wel een reële toename van het effect van optische verstoring. Kanovaarders zitten laag en blijven ook gedurende de vaartocht laag t.o.v. het waterniveau. Gebruikers van fluisterboten zitten hoger t.o.v. het wateroppervlak en kunnen ook gaan staan waardoor de optische verstoring toeneemt. Het effect op broedvogels langs het vaarwater blijkt beperkt (zie onder c) en d)). Ad i) Verwacht kan worden dat door het scheppen van mogelijkheden voor elektrisch varen het waterverkeer in het algemeen niet zal toenemen. In de praktijk blijkt, dat vooral senioren en gezinnen met kleine kinderen voor de fluisterboot kiezen. Een grote toename van waterverkeer is niet aan de orde. Effecten die in het gehele onderzoeksgebied kunnen optreden en in dit rapport worden besproken zijn kort samengevat:

aantasting oevervegetaties door afmeren in de oever & betreding door recreanten waardoor verstoring van flora en fauna van oevers en aangrenzende percelen

optische verstoring van fauna door recreanten

Als effecten voor de aanleg en het gebruik van rustplaatsen/aanlegsteigers worden de volgende mogelijke effecten op de natuur onderscheiden:

a) verlies aan natuurlijk biotoop; aangezien er vooral met drijvende steigers worden aangelegd zal dit effect verwaarloosbaar zijn.

b) faunaverstoring via geluid of optisch door aanleg en gebruik van de rustplaats; de aanleg levert een korte periode van verstoring op. Deze is verwaarloosbaar. Het gebruik van de steiger kan effect hebben op het voorkomen van verstoringsgevoelige fauna in de nabijheid.

c) Het gebruik van een steigerplaats kan tot vervuiling van het water leiden. Dit effect wordt vooralsnog als beperkt ingeschat gezien het feit, dat het type recreant de rustzoekende fluisterboot-gebruiker is.

Bovengenoemde effecten hangen sterk af van de natuurlijke gesteldheid van de vaarwateren en hun directe omgeving. In Waterland komen natuurgebieden met een Europese statuur voor: de Natura 2000 gebieden, Deze gebieden zijn veel gevoeliger voor verstoring door vaarverkeer dan vaarverkeer van fluisterboten op reeds druk bevaren wateren als het Noordhollandsch Kanaal en de Broekervaart. Een tussencategorie zijn de wateren in de veenweidegebieden waar de landbouw prevaleert. Vanuit deze optiek zijn er vier typen wateren onderscheiden:

1) Reeds druk door gemotoriseerde boten bevaren wateren. Hier spelen nauwelijks tot geen effecten op de natuur door de introductie van elektrisch varen. Dit zijn vooral het Noordhollandsch Kanaal, de Broekervaart, de Trekvaart en een aantal ringvaarten zoals de Purmer Ringvaart.

2) Wateren in landbouwgebieden. Natuurwaarden kunnen hier voorkomen in moerasrijke oeverzones (botanisch en faunistisch zoals voorkomen noordse woelmuis en rietvogels) en in de veenweidegraslanden de weidevogelpopulaties.

3) Meertjes in landbouwgebieden. Deze kunnen belangrijke pleisterplaats zijn voor watervogels. Er kunnen moerassige oeverzones voorkomen.

4) Wateren langs en door Natura 2000 gebieden. Hier komen belangrijke en kwetsbare natuurwaarden voor langs de oevers en in de gebieden zelf. Ook flora en fauna van de wateren zelf kunnen van betekenis zijn.

Page 13: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

13

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Hierna worden de natuureffecten getoetst per deeltraject (figuur 5). Bij de eerste beschrijving, die van ten zuiden en ten oosten van het Twiske, wordt dieper ingegaan op de belangrijke biotopen zoals laagveenmoeras en veenweidegraslanden. Deze komen bij de andere deeltrajecten ook aan bod maar worden daar minder uitgebreid behandeld, tenzij er specifieke kenmerken te melden zijn. Op de volgende pagina (pagina’s 14 en 15) via drie Intermezzi een nadere toelichting op veenweidengraslanden, laagveenmoeras en het open water.

Figuur 5 Ligging van een groot deel van de in dit rapport besproken vaarroutes. Met letters aangegeven ligging deelroutes die in dot rapport o.a. aan de orde komen. “H” betreft het gebied van de deeltracé’s binnen het Natura 2000 gebied.

Page 14: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

14

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Intermezzo Laagveenmoeras/-hooiland & berkenbroekbos In de eerste plaats kan dit biotoop belangrijke botanische kwaliteiten herbergen, in Natura 2000 gebieden aangeduid met habitattype H7140 Overgangs- en trilvenen. In Waterland-Oost betreft het vooral veenmosrietland en kruidenrijk koekoeksbloemrietland. Nabij de route ten oosten van Zuiderwoude komt daarnaast ook een botanisch waardevol vegetatietype rijk aan orchideeën voor (zie roze legenda-eenheid op de kaart op de volgende bladzijde). Dit bijzondere habitattype komt in dit rapport over fase 2 buiten het Natura gebied niet voor. De zilveren maan is een karakteristieke dagvlinder van de natuurlijke delen van veengebieden. De soort is vrijwel uitgestorven in Waterland. Op sommige plaatsen treffen we echter wel de waardplant, het moerasviooltje, aan in laagveenhooiland en berkenbroekbos. Mogelijk dat de zilveren maan zich in de toekomst hier zou kunnen vestigen. In 2001 is een herintroductiepoging ondernomen in het Ilperveld binnen het Natura 2000 gebied http://www.vlindernet.nl/doc/Vlinders_art_2001_zilveren_maan.pdf). In de jaren erna is gebleken dat de herintroductie was mislukt (http://www.vandergoesengroot.nl/cms/index.php?goto_page_id=211). Zie ook http://www.vlindernet.nl/vlindersoort.php?vlinderid=1102&vq=zilveren%20maan.

Het laagveenmoeras is het leefgebied van diverse zoogdieren waaronder de Europees beschermde noordse woelmuis, voorts conform de Flora en faunawet strikt beschermde waterspitsmuis en de algemeen beschermde gewone bosspitsmuis, bosmuis, dwergmuis, wezel en hermelijn en algemeen beschermde broedende rietvogels waaronder rietzanger, kleine karekiet en rietgors. In de trektijd fungeren deze moerassen als pleisterplaats voor trekvogels als waterral, watersnip en bokje. Het moeras is het leefgebied van amfibieën als de groene kikker, kleine watersalamander en padden waaronder de Europees beschermde rugstreeppad. Voorts is het moeras potentieel leefgebied van de ringslang, een rode lijst soort. Op de langere termijn is te verwachten dat deze soort zich in de moerassen binnen het onderzoeksgebied zal vestigen gezien de populatie aan de noordoostzijde van Amsterdam en de stijgende aantallen bewoonde broeihopen, teken van voortplanting, van deze soort (Nn, 2010). Een andere belangrijke insectensoort voor het veenlandschap is de groene glazenmaker, een echte libel gebonden aan krabbenscheervegetaties. Deze laatste komen niet op uitgebreide schaal in Waterland voor, hoogstens als zwerver. Wél heeft zij bijvoorbeeld populaties in de veengebieden van de provincie Utrecht en Zuid-Holland. Alle inheemse broedvogels, amfibieën, reptielen en zoogdieren zijn algemeen wettelijk beschermd onder de Flora- en faunawet. De noordse woelmuis en de groene glazenmaker kennen een strikte bescherming volgens de habitatrichtlijn (Bijlage IV) en de ringslang en de waterspitsmuis via de Conventie van Bern (bijlage III).

Intermezzo

Veenweidegraslanden met (concentraties) weidevogels en botanische waarden. Veenweidegraslanden werden vanouds gekenmerkt door de beperkte mogelijkheden voor landbouw. Deze beperkingen spruiten voort uit het type bodem (veen) en de hieraan gekoppelde hoge waterstanden waarbij in de winter en het vroege voorjaar percelen plaatselijk onder water staan en tot in de zomer tenminste vochtig bleven. Op grond hiervan werd er laat gemaaid en was de begrazingsdruk laag. Bemesting ging in de regel via het uitrijden van ruige mest hetgeen het bodemleven ten goede kwam. Als gevolg van dit beheer ontwikkelden zich in de veenweidegebieden populaties met hoge dichtheden aan weidevogels als grutto, tureluur, kievit en watersnip (op de ruigere percelen) Dit beeld is door allerlei maatregelen als betere drooglegging waardoor er eerder kan worden gemaaid en het toepassen van gier en kunstmest ingrijpend veranderd. De veenweidenboer kan tegenwoordig intensiever landbouw bedrijven. Dit heeft geleid tot kelderende aantallen weidevogels. Via natuursubsidies aan de boeren poogt men de weidevogelstand te behouden danwel voor uitsterven te behoeden en met wisselend succes. In de praktijk blijkt agrarisch natuurbeheer gericht op weidevogels bepaald geen sinecure maar complex maatwerk. Men is het erover eens, dat voor soorten als kemphaan, watersnip en zomertaling het agrarisch natuurbeheer niet toereikend is. Het stelt te veel beperkingen aan de boer en behoort meer thuis in echte natuurgebieden zoals laagveenmoerassen als het Wormer- en Jisperveld. In het onderzoeksgebied komen op de meeste plaatsen de weidevogels in lage dichtheden voor. Lokaal zien we concentraties van soorten als kievit, tureluur, grutto, scholekster en een enkele graspieper of gele kwikstaart. In meer natte delen van het graslandgebied broedt ook geregeld de krakeend. Diverse weidevogelsoorten staan op de rode lijst van Nederlandse broedvogels. De inheemse broedvogels zijn algemeen beschermd onder de Flora- en faunawet. Veenweidengraslanden zijn in het winterhalfjaar of tijdens trekperiodes van betekenis als pleisterplaats voor eenden (o.a. smient), meerkoet, steltlopers (kemphaan, wulp en goudplevier) en concentraties winterganzen (nijlgans, kolgans, rietgans e.a.). Grauwe ganzen zien we tegenwoordig vrijwel het gehele jaar pleisteren op de graslanden. Ook brandganzen en Canadese ganzen broeden tegenwoordig in Noord-Holland en zien we in de winter in kleine concentraties op de graslanden. Botanische kwaliteiten in de veenweidegraslanden zijn grotendeels verdwenen, hier en daar resteert een enkele kruidenrijke kamgrasweide of grasland met veldgerst. Dit zijn vegetatietypen die vroeger veel algemener voorkwamen en een weerspiegeling zijn van extensieve vormen van landbouw. In vochtige graslanden waar hooilandbeheer wordt toegepast zien we nog wel percelen met algemene kruiden zoals rode klaver, vertakte leeuwentand en pinksterbloem, de laatste vooral in de lagere en vochtiger delen van het graslanden zoals in en rond greppels. Als het natter en veniger wordt groeien hier zomprus, egelboterbloem en zwarte zegge. In schraallanden die in het onderzoeksgebied maar zeer sporadisch voorkomen, groeien biezenknoppen, zompzegge, slanke waterbies en moeraszoutgras. Dit is een overgangstype naar het laagveenmoeras, dat hieronder wordt beschreven.

Page 15: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

15

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Intermezzo

Open water in het veenweidelandschap en het laagveenmoeras

Bron: De Nie, 1997. In allerlei watertypen van de polders van het onderzoeksgebied is de kleine modderkruiper zeker te verwachten. Dat geldt zowel kleine stilstaande wateren maar zeker ook oeverzones van bredere wateren. Ook in zones met stromend water is de soort te verwachten. Veel zeldzamer is de grote modderkruiper, een soort van stilstaande tot langzaam stromende wateren met een dikke modderlaag. De soort is uit Waterland van een aantal plaatsen bekend. De bittervoorn is een soort van stilstaand helder water met een goed ontwikkelde water- en oevervegetatie. De bittervoorn komt in Waterland voor en is vooral in de meer natuurlijke delen te verwachten zoals het Natura 2000 gebied en in open water in en nabij kleine laagveenmoerasjes daarbuiten. Alle drie genoemde vissoorten zijn beschermd via de Flora en faunawet. Het open water is verder belangrijk leefgebied van een aantal beschermde zoogdiersoorten: de noordse woelmuis, de waterspitsmuis en de meervleermuis. De eerste twee zijn gebaat bij een goede waterkwaliteit en een goed ontwikkelde kruidenrijke oevervegetatie. Noord-Holland is voor de meervleermuis landelijk gezien een belangrijke provincie (Kapteyn, 1995). De soort komt langs en boven kanalen, ringvaarten en grote plassen op veel plaatsen voor. Waterland is door haar karakter met veenweiden en moerassen belangrijk voor de soort. Er zijn daarnaast een aantal (kraam-) kolonies van de soort bekend in Waterland: één in Jisp, Westzaan, Oostzaan en Kwadijk in polder Zeevang. Relevant voor deze natuurtoets is het feit, dat de meervleermuis jaagt boven de bredere wateren binnen het onderzoeksgebied dus ook boven fluisterbootroutes. De vleermuis jaagt echter alleen in de schemering en ‟s nachts. Op dit tijdstip zijn er geen recreanten met fluisterboten actief. Tot slot komt ook de bruine rat in het open water voor. Deze soort is niet beschermd. Boven het open water, met name daar waar water- en oevervegetaties voorkomen, is een rijke libellenfauna te verwachten. Géén der soorten is speciaal beschermd. Wellicht wel de groene glazenmaker maar deze komt door het ontbreken van uitgebreide krabbenscheervegetaties alleen zwervend hier voor. Mogelijk ook een enkele zwervende witsnuitlibel. Rode lijstsoorten als vroege glazenmaker en glassnijder, zijn jagend hier te verwachten. Beide soorten zijn niet speciaal beschermd. In de winter zijn de bredere open wateren het domein van pleisterende vogels. We zien dan concentraties watervogels met eenden als smienten, krakeenden, slobeenden, wintertalingen en andere eendsoorten, fuutachtigen als fuut en dodaars, voorts meerkoeten, knobbelzwanen en last not least ganzen met ook in de zomer tegenwoordig veel pleisterende zomerganzen zoals de grauwe gans. Tot slot is het open water het milieu voor watervegetaties. Deze zijn in het onderzoeksgebied over het algemeen niet goed ontwikkeld. Uitzonderingen zijn de vegetaties met groot nimfkruid die zowel binnen als buiten het Natura 2000 gebied voorkomen. Deze vegetaties zijn niet speciaal beschermd. Dat geldt wel habitattype H3140 Kranswierwateren, dat op kleine schaal in het Ilperveld voorkomt.

Page 16: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

16

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Natuurtoets Flora en faunawet In deze natuurtoets wordt gestart met alle vaarroutes die buiten het Natura 2000 gebied zijn gelegen. Als eerste de route langs Twiske bij Landsmeer en Den Ilp. Dit deel van de routes staat op bijgaande kaart rood aangegeven.

Nieuwe vaarroute langs zuid- en oostrand Twiske (A) Op bijgaande kaart een overzicht van de eerste in dit rapport te bespreken routes (A,B,C). Buiten beschouwing blijven vooralsnog de (blauw gestippelde) routes door het Natura 2000 gebied. Deze komen later in dit rapport aan bod binnen een Voortoets in het kader van een habitattoets. De wateren van route (A) worden gekenmerkt door hun gemiddeld grote breedte met name in het zuidelijke deel van de route (A). De smallere delen zoals het meest zuidelijke deel van deze route is zo‟n 50 meter breed. Hierna gaat de route oostwaarts over in een meertje, de Kerkebreek aan de zuidoostrand van het Twiske en ten noordwesten van Landsmeer. Daarna wordt de route wat smaller noordwaarts gaande. Geregeld passeert de route kleine meertjes aan de oostzijde welke grenzen aan de lintbebouwing van Den Ilp. De wateren zijn qua plantengroei soortenarm van karakter zo blijkt uit de Provinciale Natuur Informatie. Naast rietkragen langs de wateren komen natuurlijke milieus als laagveenmoerassen en veenmosrietland sporadisch voor. In herfst en winter fungeren de brede wateren als pleisterplaats voor groepen eenden (smient, slobeend, krakeend e.a.), meerkoeten en ganzen.

Page 17: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

17

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Inzoomend op de natuurwaarden langs de route aan de zuidoostrand van Twiske zien we een aantal milieutypen. Zie hiervoor de legenda op bijgaande kaart. Deel traject I omvat een route met aan de westzijde een weidevogelarm graslandgebied. Langs de oostzijde van het water ligt een smalle rietkraag. De natuur beperkt zich hier tot broedende rietvogels als rietzanger, rietgors en kleine karekiet. Bij een smalle landbrug aan de noordzijde op de overgang naar deeltracé II ligt een struweelrijk moeras met een kleine concentratie rietvogels. Langs deeltracé II is de natuurwaarde aan de noordzijde beperkt gezien het voorkomen van een ATB-baan, aan de zuidzijde ligt een parkje met sportvelden. Hier broeden een aantal park- en bosvogels waaronder de buizerd. De route vertakt zich in twee routes. Route IV gaat oostwaarts. Het smalle water doorkruist woonwijken van Landsmeer. Natuurwaarden ontbreken hier. Noordwaarts vervolgt deeltracé III langs het Twiske aan de westzijde. De oostrand van Twiske kent geen bijzondere natuurwaarden. Dat geldt wel een eiland aan de oostzijde. Hier bevindt zich een botanisch en faunistisch waardevol laagveenmoeras (zie legenda op de kaart).

Effecten introductie elektrisch varen in het zuidelijke deel van route (A) Deze route wordt al door ander recreatief vaarverkeer gebruikt gezien de nabije ligging van de kernen Landsmeer en Den Ilp. De introductie van elektrisch varen zal dus naar verwachting geen extra impact op de plaatselijke natuur hebben. Kwetsbare natuur ligt langs de route in de vorm van een laagveenmoeras in het noordelijke deel van deze route. Dit is o.a. het leefgebied van de Noordse woelmuis, een Europees beschermde soort. Het ligt niet voor de hand te veronderstellen dat recreanten uitgebreid het laagveenmoeras zullen betreden gezien het moeraskarakter en de moeilijk te betreden veenmosvegetaties. Ook de hier voorkomende noordse woelmuizen zullen geen hinder ondervinden van voorbijvarende fluisterboten. De route doorkruist enkele grotere wateren. Dit is ‟s avonds laat en ‟s nachts het jachtgebied van de meervleermuis, een Europees beschermde soort. ‟s Nachts zullen er geen recreanten met fluisterboten gebruik maken van deze wateren zodat geen effecten op deze soort zijn te verwachten. Ook de hier in herfst en winter te verwachten pleisterende groepen eenden en ganzen zullen van fluisterboten weinig of geen hinder ondervinden, omdat het vaarseizoen dan afgelopen is. Er zijn ook geen effecten te verwachten op de broedvogels van het parkachtige gebied aan de zuidrand van deeltracé B. Hier is al sprake van een recreatieve druk door de functie als sportpark.

Page 18: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

18

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

In herfst en winter zijn er mogelijk enige concentraties watervogels als smienten, slobeenden, meerkoeten en ganzen op de meertjes in deze route te verwachten. Aangezien waterrecreatie vooral in lente en zomer plaatsvindt zijn er geen negatieve effecten van de introductie van elektrisch varen te verwachten. Een aftakking van de route (“IV”) gaat door een woonwijk. Hier zijn geen of nauwelijks natuurwaarden te verwachten. Enige negatieve invloed op de natuur speelt hier dus geen rol. Het noordelijke deel van de route (zie bijgaande kaart) gaat langs de westzijde van het lintdorp Den Ilp. De vaarroute wordt aan de oostzijde begrensd door een vrij strakke oever met smalle rietkraag waarachter een brede gemaaide zone met weg ligt (Twiske-Oost). Aan de oostzijde liggen particuliere terreinen behorende bij woningen in de lintbebouwing van Den Ilp. Deze terreinen herbergen graslandjes en bosjes. Lokaal is een klein haventje met recreatieboten. De vaarroute wordt in voorjaar en zomer intensief door bootjes bevaren. Bijzondere natuurwaarden komen hier niet voor.

Effecten introductie elektrisch varen in het noordelijke deel van route (A) De natuur ten westen van de route gelegen recreatiegebied het Twiske wordt niet beïnvloed, want de natuurlijke delen worden door de intensief gemaaide zone met weg aan de oostzijde van het Twiske afgescheiden van de vaarweg. Er zijn door het ontbreken van natuurwaarden geen effecten op de natuur door het gebruik van deze route door fluisterboten.

Page 19: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

19

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Vaarroute Ilperveld-Zuid (B) Voor een overzicht van de natuurwaarden zie bijgaande kaart. Gestippeld de route door het Noordhollandsch Kanaal. De graslanden worden intensief beheerd. Dit valt af te leiden uit de betrekkelijke plantendiversiteit. Op een aantal plaatsen komen kruiden als Vertakte leeuwentand, Madeliefje, Pinksterbloem, Veldzuring en andere algemene kruiden in het grasland voor. In de jaren rond 1990 kwam er in het gebied nog een redelijke weidevogelstand voor. Deze is anno 2011 afgenomen naar een beperkte populatie van minder kritische soorten als scholekster, kievit en hier en daar een tureluur. De laatste vooral in een kleine concentratie in het westelijke deel van dit onderzoeksgebied (zie bijgaande kaart). Agrarisch natuurbeheer kan via maatwerk mogelijk meer kansen beiden aan weidevogelpopulaties. In potentie is het gebied er geschikt voor.

Op beperkte schaal komen terreinen met botanische kwaliteiten langs de vaarroutes voor. Dit betreft kruidenrijk rietland en koekoeksbloemgrasland ten oosten van de Zuidsloot en nabij de Oostkerke Breek op grens met het Ilperveld-gedeelte van het Natura 2000 gebied in het noorden van dit onderzoeksgebied (kaart). Watervegetaties zijn in het onderzoeksgebied niet of nauwelijks ontwikkeld, Op sommige plaatsen zijn er waterlelievegetaties. Uit faunaonderzoek blijkt het voorkomen van noordse woelmuis, bosspitsmuis en rietvogels als rietzanger, kleine karekiet en rietgors in rietvelden en andere meer natuurlijke delen. In de graslanden vooral veldmuis en haas. In potentie zijn de laagveenhooilandjes en het berkenbroekbos potentieel geschikt voor een in Waterland sinds 1970

Page 20: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

20

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

uitgestorven dagvlinder als de zilveren maan. Zie ook intermezzo Laagveenmoeras op pagina 14. Ook de ringslang zou zich in de toekomst kunnen vestigen in de laagveenterreintjes.

Effecten op de natuur door introductie elektrisch varen langs vaarroutes in Ilperveld-Zuid (B) De laagveenmoerasjes en hun oeverzones ondervinden weinig of geen negatief effect van betreding door vaarrecreanten door het ontoegankelijke moeraskarakter van het biotoop. De plaatsing van borden: “niet betreden broedvogelgebied” kan wellicht een bijdrage leveren ter vermijding van verstoring van deze natuurterreintjes. Voor een nadere toelichting op de effecten op laagveenmoerasjes zie de beschrijving van de effecten op pagina 16/17 van dit rapport. Op de brede wateren zijn de effecten op jagende meervleermuizen in de zomer en pleisterende watervogels gedurende het winterhalfjaar nihil, omdat de meervleermuis ‟s nachts vliegt en concentraties van watervogels vooral in herfst en winter voorkomen. Dit is niet het vaarseizoen van fluisterboten. Effecten op broedende weidevogels liggen niet erg voor de hand omdat de vaarrecreanten zich op een lage boot op het water bevinden. Alleen bij betreding van de walkant is enige verstoring denkbaar. Dit geldt alleen de kleine concentratie weidevogels in het westen van dit deelgebied (kaart vorige bladzijde). Hier bevinden al zich enkele wandelpaden waarover zich recreanten verplaatsen. Vaarrecreanten zullen waarschijnlijk in de buurt van hun boot blijven en dus geen extra verstoring voor nabij broedende weidevogels opleveren. Fluisterboten op het Noordhollandsch Kanaal hebben geen enkele invloed op de natuur, omdat zij onderdeel uitmaken van al bestaand vaarverkeer waaronder de beroepsvaart. Bovendien bevindt zich géén kwetsbare natuur langs dit traject van het Noordhollandsch Kanaal.

Page 21: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

21

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Vaarroutes bij Ilpendam (C) Rond Ilpendam bevinden zich twee routes, de een betreft het Noordhollandsch Kanaal ten noorden van het Natura 2000 gebied. (zie doorlopende lijn op bijgaande kaart). De graslanden langs de routes zijn over het algemeen soortenarm van karakter. Lokaal komen matig kruidenrijke graslanden met pinksterbloem, veldzuring en vertakte leeuwentand voor (niet op kaart) maar bijzonder zijn deze graslandvegetaties niet. Ten oosten van het Noordhollandsch Kanaal en ten

noorden van Ilpendam bevinden zich twee percelen met minder algemene soorten: een kamgrasweide en een perceel met veldgerst, ongetwijfeld restanten van een veel groter graslandgebied met deze vegetatietypen in een Boven het open water en langs de oever jagen vleermuizen als laatvlieger en meervleermuis. Een groot weidevogelgebied bevindt zich in het zuidwestelijk deel van dit onderzoeksgebied ten zuiden van de Dorre Ilp. Dit sluit aan op de noordzijde van het Ilperveld (niet op kaart). Ten westen van het Noordhollandsch Kanaal in de Polder Purmerland bevinden zich enkele kleine weidevogelconcentraties.

Effecten op de natuur door introductie elektrisch varen langs vaarroutes bij Ilpendam (C) Fluisterboten varend op het Noordhollandsch Kanaal zullen zich voegen in het al redelijk druk bevaren waterverkeer op het kanaal en zullen geen negatief effect sorteren op de natuur langs het kanaal zoals de weidevogelconcentraties in de achterliggende polders of de landjes met enkele minder algemene plantensoorten als kamgras en veldgerst.

Page 22: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

22

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Op bijgaande kaart een overzicht van de hierna te bespreken routes plus een aantal belangrijke synoniemen.. Op de kaart tevens aangegeven het meest oostelijke deel van het Natura 2000 gebied met aan de rand rood gestippelde routes die in de habitattoets worden besproken. Blauw gestippeld de reeds besproken routes in fase 1 van dit project (Kruijsen, 2010).

Page 23: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

23

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Vaarroutes ten westen van Broek in Waterland (D)

De vaarroutes sluiten aan de westzijde aan op routes door het Varkensland. Aan de noordzijde vervolgt de route over het open water van De Leek met een aftakking naar het zuiden langs de oostzijde van droogmakerij Noordmeer. Daar voegt zij zich samen met de route die langs de zuidrand van de Noordmeer loopt en vervolgt haar weg door Broek in Waterland om uit te komen in de Broekervaart. Ook van de zuidwestzijde van de Noordmeer takt een vaarroute zuidwaarts via de Drievaart (met natuurvriendelijke oevers; zie gele pijlen op de kaart) af om ook hier in de Broekervaart aan te takken. Een deel van deze laatste route wordt getoetst in de habitattoets omdat deze direct grenst aan het Natura 2000 gebied. De hier besproken vaarroutes zijn met een doorgetrokken rode lijn op bijgaande kaart aangegeven. De graslanden in dit onderzoeksgebied zijn over het algemeen soortenarm. Wel zien we hier en daar kruidenrijkere varianten met name in de vochtiger graslandtypen zoals het Fioringras-Ruw beemdgras vegetatietype. In deze graslanden zien we madeliefje, veldzuring, vertakte leeuwentand, scherpe boterbloem en pinksterbloem veelvuldig optreden. In de natte en schralere delen zomprus, zwarte zegge, gewone waterbies en egelboterbloem plus zompzegge, beide veen-indicatoren. In de uitgesproken natte en extensief beheerde delen komen hier en daar laagveenmoerasjes voor met koekoeksbloemhooiland en veenmosrietland (kaart). Hier is de noordse woelmuis aangetroffen. Bijzondere watervegetaties ontbreken in de wateren van de vaarroutes. Langs de noord-zuid verlopende Drievaart zijn natuurvriendelijke oevers aangelegd. Bijzondere soorten kunnen er (nog) niet worden aangetroffen wel planten gebonden aan vochtige/natte schrale bodems als zomprus, egelboterbloem, moeraszoutgras, zwarte zegge, pinksterbloem, pitrus en ruwe smele. Langs de Drievaart ligt het enige loofbos juist buiten de routes. Het is een vochtig bos met brede en smalle stekelvarens. Bijzondere natuurwaarden komen hier niet voor. In de vochtige, extensief beheerde graslanden komt in de Oude Vennen een concentratie weidevogels voor. Hier broedt ook de kritische grutto. Nabij de ringvaart van droogmakerij de Noordmeer is het terrein moerassiger en treffen we op diverse plaatsen de krakeend als broedvogel aan. In het westelijke deel van de Noordmeer broeden weidevogels in een matige dichtheid. Hier zijn het vooral de niet-kritische weidevogels kievit en scholekster die de boventoon voeren.

Page 24: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

24

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Effecten op de natuur door introductie elektrisch varen langs routes ten westen van Broek in Waterland (D) De rietlandjes en de natte hooilandjes ten westen van het brede water van De Leek ondervinden weinig of geen negatief effect door vaarrecreanten omdat zij moeilijk zijn te betreden door hun moerassige karakter. Zie ook de toelichting op pagina’s 16/17. Mogelijk dat de natuurvriendelijke oevers wel enigszins toegankelijk zijn voor aanmerende vaarrecreanten, maar ook hier geldt dat deze zones vochtig en nat van karakter zijn en derhalve niet eenvoudig te betreden. Er komen hier trouwens géén beschermde soorten voor, zodat de eventuele impact van betreding beperkt is. Dat geldt ook eventuele betreding van het vochtige loofbos. Enige verstoring van broedende zangvogels is denkbaar maar naar verwachting van korte duur. Van enige invloed op weidevogelconcentraties is geen sprake gezien de afstand van de weidevogelconcentraties tot de vaarroutes.

Page 25: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

25

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Vaarroutes ten westen en zuiden van Monnickendam (E)

Er is een vaarroute over het brede water van De Leek en vervolgt haar weg langs de zuidrand van droogmakerij de Monnikenmeer. Hierna gaat zij langs de bebouwing van de zuidrand van Monnickendam en komt uit in de Ooster Ee. De graslanden in een brede zone rond dit water zijn vochtig tot nat van karakter en worden minder intensief beheerd getuige het op redelijke schaal voorkomen van kruidenrijkere gras- en hooilanden, schraallanden en laagveenmoerassen. Aan de zuidrand van de Ooster Ee vervolgt de route haar weg via een tocht naar het plaatsje Zuiderwoude waar zij aansluit op een eerder besproken vaarroute in Waterland-Zuidoost (Kruijsen, 2010). Een andere vaarroute heeft de gehele Broekervaart als tracé en loop vanaf de aantakking op het Noordhollandsch Kanaal in het westen tot aan Broek in Waterland (al eerder besproken in fase 1 van dit project, zie Kruijsen, 2010). Vanaf Broek in Waterland loopt deze route door tot en met de haven van Monnickendam. Dit laatste tracé wordt bij de effecten in dit hoofdstuk besproken. Het vervolg noordwaarts wordt in een volgend hoofdstuk (route “F”) besproken. De graslanden in dit onderzoeksgebied zijn over het algemeen soortenarm van karakter. Wel zien we hier en daar kruidenrijkere varianten met name in de vochtiger graslandtypen zoals het Fioringras-Ruw beemdgras vegetatietype. In deze graslanden zien we madeliefje, veldzuring, vertakte leeuwentand, scherpe boterbloem en pinksterbloem veelvuldig optreden. Deze graslanden zien we vooral in een zone om de laagveenmoerassen. Hier is de bodem vaak vochtig tot nat en is er een hooilandbeheer. Op een paar plaatsen met name ten westen en ten zuiden van de Ooster Ee komen enkele uitgesproken natte schraallanden voor met soorten als biezenknoppen, pitrus, zomprus, zwarte zegge, slanke waterbies en egelboterbloem. Laagveenmoeras komt op een enkele snipper (in Buitenweeren en zuidoever Ooster Ee) na vooral voor in een vrij groot complex aan de zuidwestkant van de Ooster Ee. Hier vinden we soorten van het laagveenmoeras als veenmossen, echte koekoeksbloem, kale jonker, moerasbasterdwederik (rode lijstsoort). Op sommige plaatsen treedt hier ook het moerasviooltje naar voren, de waardplant voor de dagvlinder zilveren maan. Deze dagvlinder is karakteristiek voor het veenlandschap en is in Waterland uitgestorven (zie Intermezzo Laagveenmoeras op pagina 14). Dit is ook het leefgebied van de Europees beschermde noordse woelmuis, die daadwerkelijk hier voorkomt. Bijzondere watervegetaties ontbreken in de wateren van

Page 26: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

26

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

de vaarroutes. De ringslang zou zich in de toekomst kunnen vestigen in dit vrij uitgebreide veenmoeras. Afgezien van een smalle strook met weidevogels in een matige dichtheid aan de oostzijde van de Buitenweeren, zijn er vooral concentraties weidevogels met kritische soorten als grutto en tureluur in de graslas- en hooilanden ten westen van de Ooster Ee (“Verdeek”) en in de Mijsenhemmen ten westen van Zuiderwoude.

Effecten op de natuur door de introductie elektrisch varen in de vaarroutes ten westen en zuiden van Monnickendam (E) De rietlandjes en de natte hooilandjes ten zuidwesten van het brede water van de Ooster Ee ondervinden weinig of geen negatief effect door vaarrecreanten omdat zij moeilijk zijn te betreden door hun moerassige karakter. Zie ook de toelichting op pagina’s 16/17. Een aandachtspunt zijn de weidevogelconcentraties in de Verdeek aan de westzijde van de Ooster Ee. Op zich zijn deze graslanden gemakkelijk te betreden en zou in het weidevogelbroedseizoen, 1 maart tot en met eind juni, verstoring van broedende weidevogels kunnen optreden. Het plaatsen van borden met de tekst: “vogelbroedgebied - verboden te betreden in de periode 1 maart – 30 juni” is aan te bevelen. Dit geldt ook handhaving van deze maatregel. Een andere maatregel kan hier zijn de realisatie van een aanlegsteiger aan de oostzijde van de Ooster Ee, zodat vaarrecreanten uitgenodigd worden hier af te meren in plaats van aan de kwetsbare westoever van dit water. Een bord verboden te betreden is ook wenselijk voor het natte schraalland langs de tocht die de verbinding vormt tussen de Ooster Ee en de Kerk Ae bij Zuiderwoude. Indien de hierboven geschetste terreinen adequaat worden beschermd zullen de effecten van de introductie van fluiterboten in dit onderzoeksgebied beperkt zijn tot nihil. Effecten op de natuur door gebruik van de Broekervaart door fluisterboten is geheel afwezig gezien het feit, dat hier al veel gevaren wordt, er een drukke autoweg aan de noordzijde van de vaart ligt en er geen of nauwelijks natuurwaarden aanwezig zijn op en langs de Broekervaart.

Hierna wordt binnen de gewone natuurtoets het laatste deelgebied besproken: routes tussen Monnickendam en Volendam. Bijgaand een kaartje met toponiemen. Dit rapport eindigt met de Voortoets binnen de habitattoets naar de vaarroutes binnen het Natura 2000 gebied Varkensland etc.

Page 27: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

27

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Vaarroutes tussen Monnickendam en Volendam (F)

Dit deel van de vaarroutes betreffen relatief druk bevaren watergangen zoals de Broekervaart aan de westzijde van Monnickendam welke uitkomt in de Purmer Ee. Noordwaarts vervolgt de vaarroute via de Trekvaart richting Volendam. Iets ten noorden van het Zeddegat daar waar de Trekvaart overgaat in de Purmer Ringvaart buigt de route scherp af in zuidwestelijke richting en vervolgt over de Purmer Ringvaart totdat zij uitkomt in de Purmer Ee. Het brede water van de Purmer Ee zelf vormt ook een deel van de vaarroute.

Page 28: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

28

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Een belangrijk deel van de natuurlijke kwaliteiten van het gebied zijn diverse concentraties broedende weidevogels (bijgaande kaart). Een deel ervan betreft een matige dichtheid met weinig kritische soorten als tureluur en grutto. In sommige concentraties komt ook de gele kwikstaart voor. Een broedgebied met hogere concentraties zien we aan de noordoostzijde van het gebied nabij Volendam en in een vooruitgestoken stuk grasland aan de zuidzijde van de Purmer Ee. Botanisch waardevol zijn een beperkt aantal percelen met kamgras en of veldgerst, twee kleine laagveenmoerasjes en een oeverzone aan de noordzijde van de Purmer Ee met een kruidenrijke oeverruigte met als meest bijzondere plantensoort de heemst, een rode lijstsoort. Dit is een relict van de tijd dat het IJsselmeer nog Zuiderzee was en binnendijks brakke milieus waren. In deze oeverruigte komt ook de noordse woelmuis voor.

Effecten op de natuur door introductie elektrisch varen langs routes F

Omdat deze watergangen al druk bevaren worden zal de introductie van elektrisch varen geen of nauwelijks impact hebben op de natuurlijke omgeving. Betreding van de oevers anders dan bij aanlegplaatsen is voor de landjes met botanische kwaliteiten niet te verwachten gezien het moerassige karakter ervan. De graslanden met kamgras en veldgerst liggen op enige afstand van de vaarroute. Een aandachtspunt is de concentratie weidevogels aan de zuidzijde van de Purmer Ee. Betreding van de oever is tijdens het vogelbroedseizoen hier niet wenselijk. Bebording plus handhaving kunnen dit hier grotendeels verhinderen. Oom een aanlegsteiger aan de zuidoever meer westelijk van de Purmer Ee is aanbevelenswaardig.

Conclusies natuurtoets buiten het Natura 2000 gebied De introductie van vaarroutes voor fluisterboten en het gebruik van deze boten heeft geen noemenswaardige invloed op de belangrijke natuurwaarden in Waterland-Oost zoals weidevogelpopulaties in de veenweidegraslanden, flora en fauna van het laagveenmoeras en het open water. Wel is denkbaar dat enkele weidevogelconcentraties enige bescherming tegen verstoring verdienen. Deze maatregelen behelzen het plaatsen van borden om betreding van de oevers in het vogelbroedseizoen tegen te gaan en handhaving van deze maatregel. Een andere maatregel is de realisatie van een aantrekkelijke aanlegsteiger op voldoende afstand van de weidevogelconcentratie, bijv. aan de oostoever van de Ooster Ee. Indien door de introductie van fluisterbootroutes het gebied wordt geopend voor ander gemotoriseerd vaarverkeer zoals lawaairijke en snellere motorboten is schade aan de natuur langs de vaarroutes te verwachten met name daar waar van smalle vaarwateren gebiedsdelen met natuurwaarden (moeras en weidevogelgebieden) doorsnijden. Ter vermijding van de overlast door andersoortig gemotoriseerd vaarverkeer dan fluisterboten staan een aantal maatregelen ter beschikking: handhaving verbod op gemotoriseerde niet-fluisterboten, selectieve toegang van fluisterboten bij bruggen via een pasjessysteem of via een beperkte dimensionering van de onderdoorgang van bruggen. Vooralsnog lijkt handhaving de best haalbare maatregel. Schade aan de oevers door het vaarverkeer van fluisterboten treedt niet op door de beperkte vaarsnelheid en de geringe grootte van de boten. Schade aan kwetsbare vegetaties in de oeverzone is afwezig omdat de kwetsbare vegetaties moeilijk toegankelijk zijn door hun moerassig karakter. Enige invloed zou uit kunnen gaan van in de rietkragen en moeraszone aanleggende boten. Naar verwachting zal dit maar weinig optreden.

Page 29: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

29

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Toets effecten aanleg en gebruik aanlegsteigers Op een aantal plaatsen langs de routes zijn aanlegsteigers gepland. Het betreft drijvende steigers waarbij meestal vanaf de steiger niet de oever kan worden bereikt. Op sommige plaatsen in het natuurgebied het Ilperveld kan dit wel. Er kan onderscheid worden gemaakt in effecten door de aanleg van de steiger en die door het gebruik ervan. Hieronder een meer algemene behandeling van de effecten van de aanleg van steigers. Voor een meer diepgaande behandeling van de aanleg van een specifieke steiger verwijs ik naar Vermoolen, 2011. Welke beschermde planten- en diersoorten zijn mogelijk in het geding door de aanleg en het gebruik van de steiger?

a) Beschermde planten komen in het onderzoeksgebied in het water niet voor. Wel in bijzondere biotopen als kranswierwateren in het Ilperveld, veenmosrietland en trilveentjes. Op een enkele plaats groeit de rode lijstsoort de Heemst of de Moerasbasterdwederik in de oeverzone buiten deze bijzondere biotopen.

b) Van de fauna in de eerste plaats water- en oevergebonden zoogdieren, amfibieën/ reptielen en vogels. Vrijwel alle vertegenwoordigers van deze groepen zijn tenminste algemeen beschermd conform de Flora- en faunawet. Een aantal soorten zijn strikter beschermd. Van deze soorten komen in het onderzoeksgebied van dit rapport de volgende voor: waterspitsmuis, noordse woelmuis en meervleermuis (zoogdieren); rugstreeppad en ringslang (amfibieën en reptielen); Broedende watervogels en rietvogels zoals roerdomp en rietzanger. Tot slot zijn er drie soorten beschermde vissen. Dit zijn bittervoorn, rivierdonderpad en kleine modderkruiper.

Effecten door de aanleg van steigers De invloed hiervan is zeer beperkt omdat de aanleg maar tijdelijk enige verstoring oplevert in en op het water ter plaatse en in de directe omgeving . Voor veel van de hierboven genoemde strikt beschermde soorten vormt de locatie van de aan te leggen steiger maar een klein onderdeel van hun leefgebied. Verstoring zal dus voor de betreffende vissen en zoogdieren betekenen dat zij tijdelijk moeten uitwijken naar elders in hun biotoop. Blijvende effecten zijn niet te verwachten. Sommige diersoorten zoals rugstreeppad, ringslang en broedende vogels zijn gedurende de voortplantingsperiode meer territoriaal ingesteld. Voor hen zou de aanleg van de steiger, ook als dit effect tijdelijk is, in de kwetsbare periode tot blijvende verstoring kunnen leiden. Dit is simpel te ondervangen door de aanleg in de winterperiode te latten plaatsvinden. In dat geval is het wel mogelijk dat pleisterende concentraties vogels op het open water verstoord raken. Dit is een tijdelijk verschijnsel, omdat zijn kunnen uitwijken naar vergelijkbaar biotoop in de omgeving en later ná de aanleg van de steiger weer kunnen terugkeren. Conclusie. De aanleg heeft geen blijvend effect op plant- en dierpopulaties. Dat geldt zowel de algemeen als strikt beschermde soorten. Er zal geen negatief effect uitgaan op de gunstige staat van instandhouding van genoemde diergroepen en –soorten door de aanleg van de steigers. Effecten door het gebruik van steigers Een belangrijk positief effect van de beschikbaarheid van een aanlegsteiger is dat men hierdoor minder de neiging zal hebben oeverzones te betreden. Dit betekent dat bij gebruik van de steiger de oeverzone wordt ontzien, men is immers door de constructie van de steiger los in het water niet in staat vanaf de steiger naar de oever te lopen. In het Ilperveld zijn de oevers op sommige plaatsen wel van de steiger bereikbaar. Hier is de locatie van de steiger zorgvuldig door beheerder Landschap Noord-Holland uitgekozen zodat verstoring wordt voorkomen. Het gebruik van de steiger vindt plaats in voorjaar en zomer. Dit is de periode dat veel dieren zich voortplanten, een kwetsbare periode. Naar mag worden aangenomen zullen vissen nauwelijks gehinderd worden door het gebruik van de steiger. Er zullen enige trillingen in het water optreden en is er is mogelijk enige zichtverstoring. Dit zal vergelijkbaar zijn met gebruik van hun biotoop (het open water) door varende boten. Ook dan zijn er trillingen in het water en is er zichtverstoring. Indien een steiger incidenteel wordt gebruikt zijn er ook geen effecten op territoriaal ingestelde dieren ter plaatse te verwachten. De verstoring van hun territorium is kort en incidenteel. Wél is blijvende verstoring te verwachten indien een aanlegsteiger als onderdeel van een drukke vaarroute veel wordt gebruikt. Dat is er geregeld verstoring van de fauna met een territorium in de directe omgeving. Tot wat tot die “omgeving” moet worden gerekend is sterk afhankelijk van de diersoort in kwestie.

Page 30: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

30

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Uitstapplaats in het Ilperveld waarbij men ook de oever kan bereiken. Hieronder natuurvoorlichting op een andere uitstapplaats in het Ilperveld. Foto’s Ben Kruijsen, 7 april 2011

Sommige diersoorten zoals de roerdomp hebben een groot territorium, andere zoals de rietzanger een stuk kleiner. We kunnen ervan uit gaan, dat een druk bezochte steiger invloed heeft op het voorkomen van met name storingsgevoelige diersoorten op en langs het water. Lokaal zal de dichtheid aan territoria wellicht afnemen door het gebruik van de steiger. Daar staat tegenover dat de verstoring door de steiger geconcentreerd is in een beperkt gebied en niet verspreid langs de oever. We kunnen er namelijk vanuit gaan, dat waterrecreanten tijdens een boottocht altijd ergens willen afmeren en al dan niet aan land gaan. De aanlegsteiger fungeert dus als een soort vangnet om verspreide verstoring te voorkomen. De enige optie om verstoring geheel te voorkomen is het afsluiten van vaarwegen met kwetsbare oeverzones. Dit is echter geen reële optie. Zelfs in het Natura 2000 gebied Varkensland en Ilperveld wordt waterrecreatie toegestaan en zijn er aanlegsteigers voor de recreanten aangelegd en in gebruik genomen. Hierbij kan men soms ook de oever bereiken. Hier wordt ook natuurvoorlichting aan de recreant gegeven. Dit alles blijkt goed te functioneren (meded. beheerder bezoekers-centrum Ilperveld). Zie foto’s.

Page 31: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

31

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Conclusies effecten aanlegsteigers Er zijn géén blijvende effecten door de aanleg van steigers te verwachten. Er zijn wel enige effecten door het gebruik van aanlegsteigers gedurende het voorjaar en zomer te verwachten. Deze zijn lokaal en zorgen ervoor dat de verstoring niet verspreid langs de vaarroute plaatsvindt. De aanlegsteiger fungeert in feite als een vangnet van de onvermijdelijke verstoring die uitgaat van waterrecreatie op de natuur. Aanleg en gebruik van aanlegsteigers hebben géén invloed op de gunstige staat van instandhouding van beschermde plant- en diersoorten in het onderzoeksgebied uit dit rapport.

Page 32: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

32

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Toetsing Flora- en faunawet buiten het Natura 2000 gebied In deze toets wordt ingegaan op de vraag of de aanwezige beschermde soorten binnen het onderzoeksgebied schadelijke effecten ondervinden van de voorgenomen maatregelen, in dit geval de introductie van elektrisch varen in het gehele onderzoeksgebied. Biotoopverlies treedt niet op als gevolg van de introductie van fluisterboten. Wel is eventuele verstoring van nabijgelegen natuurterreinen langs en in de vaarroute een aspect van deze natuurtoets. planten De laagveenmoerasjes herbergen minder algemene soorten. Beschermde soorten zijn hierbij niet aangetroffen. Mogelijk dat hier wel op een enkele locatie de beschermde Rietorchis is te verwachten. De moerassige oeverlandjes zullen waarschijnlijk weinig of niet worden betreden door passerende waterrecreanten juist door hun moerassige karakter. Er zijn dan geen negatieve effecten op de beschermde plantensoorten te verwachten. Wellicht is er enige schade aan de rietkraag of andere oevervegetatie bij een poging tot afmeren of als pleisterplaats voor de fluisterboot. Beschermde soorten zijn hierbij niet in het geding. fauna Diergroepen die in het onderzoeksgebied voorkomen broed- en trekvogels, zoogdieren, vissen, amfibieën en ongewervelden zoals insecten. Per groep worden zij hieronder besproken. Dat gebeurt globaal voor de ongewervelden omdat exacte leefgebieden niet bekend zijn. Het belangrijkste effect dat voor de fauna kan optreden eventuele verstoring door recreanten die varend met fluisterboten dan wel met andere gemotoriseerde vaartuigen door het gebied trekken. Voor meer informatie over de belangrijke habitatsoorten die in het gebied (kunnen) voorkomen zie Janssen en Schaminée, 2004. inheemse vogels Vrijwel alle inheemse broedvogelsoorten zijn algemeen beschermd onder de Flora- en faunawet. Het grootste deel van de broedvogels in het onderzoeksgebied zijn weide- en moerasvogels. Een aantal is in hun voorbestaan kwetsbaar danwel bedreigd en staan op de Nederlandse Rode Lijst. Het zijn de grutto, tureluur, graspieper en slobeend. Zoals blijkt uit de natuurtoets worden de broedvogels en de pleisterende wintervogels niet negatief beïnvloed door de introductie van fluisterboten. Wel is het raadzaam op enkele plaatsen borden “verboden toegang vogelbroedgebied” te plaatsen en deze maatregel ook te handhaven. Ook de aanleg van een aantrekkelijke aanlegsteiger in de buurt op een niet-kwetsbare locatie is aan te bevelen. zoogdieren Belangrijke zoogdiersoorten, die in het onderzoeksgebied voorkomen, zijn enkele vleermuissoorten zoals meervleermuis en laatvlieger en de strikt beschermde noordse woelmuis waarvan de in Nederland voorkomende ondersoort alleen in ons land aanwezig is. Een endemische ondersoort dus. Nederland heeft internationaal bezien een belangrijke verantwoording voor het behoud van de populaties van deze ondersoort. De soort wordt niet gehinderd door de recreanten met fluisterboten. Wel is denkbaar dat ander gemotoriseerd vaarverkeer via oevererosie en geluids- en optische verstoring de populatie noordse woelmuizen langs de vaarroute negatief beïnvloed. Afscherming van de vaarroutes tegen lawaaiige en snellere boten is daarom noodzakelijk om deze Europees beschermde soort voor verstoring te behoeden. Vrijwel alle inheemse zoogdiersoorten zijn algemeen beschermd onder de Flora- en faunawet. Belangrijk biotoop van de inheemse zoogdieren in het onderzoeksgebied is het laagveenmoeras. Ook voor de overige zoogdieren geldt dat het laagveenmoeras langs de vaarroutes beschermd moet worden. Betreding ervan dient te worden tegengegaan bijvoorbeeld door de realisatie van aantrekkelijke aanlegsteigers op plaatsen waar geen natuurwaarden in de directe omgeving voorkomen. Brede wateren en het veenweidelandschap in het algemeen zijn belangrijpe jachtbiotopen voor de meervleermuis en de laatvlieger. De functie als jachtgebied voor beide soorten wordt niet gehinderd door het gebruik ervan door fluisterboten. Ook ander gemotoriseerd vaarverkeer zal weinig of geen invloed hierop hebben, omdat de vleermuizen vooral in de nachtelijke uren jagen.

Page 33: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

33

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

vissen In Waterland en mogelijk ook in het onderzoeksgebied zijn beschermde vissoorten te verwachten. Het betreft de bittervoorn en de kleine en de grote modderkruiper. De introductie van fluisterboten heeft géén negatieve invloed op het eventueel voorkomen van populaties van deze vissen. De waterkwaliteit wordt niet aangetast. Dat kan wel optreden bij motorboten aangedreven door een benzine- of dieselmotor. amfibieën en reptielen Alle inheemse soorten van deze groep zijn algemeen beschermd onder de Flora- en faunawet. De ringslang is extra beschermd als Bijlage 3 soort conform de Flora- en faunawet. Het leefmilieu van amfibieën en de ringslang is het moeras plus het aangrenzende open water, sloten en (vochtig/nat)grasland. De ringslang komt weliswaar nog niet voor in het onderzoeksgebied maar is in de nabije toekomst zeker te verwachten gezien de positieve populatieontwikkelingen aan de stadsrand van Amsterdam. Naar verwachting zal de introductie van fluisterboten geen noemenswaardige invloed op de (potenties voor) populaties amfibieën en ringslangen uitoefenen. Het gebruik van snellere en lawaairijke boten zal mogelijk een soort als de ringslang wel negatief kunnen beïnvloeden. ongewervelden Tot de overige soorten/groepen waarvoor het onderzoeksgebied van betekenis is behoren ongewervelden waaronder met het oog zichtbare macrofauna in het water en landinsecten zoals dag- en nachtvlinders en libellen. Een belangrijke soort van het veenweidelandschap is de zilveren maan, een dagvlinder behorende tot de parelmoervlinders. De soort komt zeer waarschijnlijk niet in het onderzoeksgebied voor (http://www.vlindernet.nl/vlindersoort.php?vlinderid=1102&vq=zilveren%20maan) maar wel haar waardplant het moerasviooltje (PNI, 2010). Voor de waardplant geldt dat haar biotoop, laagveenmoeras inclusief het berkenbroekbos, beschermd dient te worden en dat we zuinig dienen te zijn op de laagveenmoerasjes, hoe klein ook, in het onderzoeksgebied. Er zijn ook diverse soorten nachtvlinders gebonden aan de laagveenmoerasjes en rietlanden. Oeverzones en open water zijn ook van veel betekenis voor libellen, zoals de groene glazenmaker strikt gebonden aan krabbenscheervegetaties en Bijlage IV soort van de Europese Habitatrichtlijn (http://libellennet.nl/libellensoort.php?libelid=35&vq=groene%20glazen). De krabbenscheervegetaties komen in de Waterlandse veenweiden nauwelijks voor (wel in Utrecht en Zuid-Holland) mogelijk door het van oudsher (licht)brakke karakter van de wateren. Er zijn diverse andere soorten libellen in het onderzoeksgebied te verwachten, de meeste ervan komen algemeen in ons land voor. Hieronder de glassnijder (rode lijst soort), bruine glazenmaker en de noordse witsnuitlibel, soorten die (ook) in laagveenmoerassen voorkomen. Soorten als de variabele waterjuffer en diverse heidelibellen zijn in het onderzoeksgebied te verwachten. Er komen naar verwachting geen beschermde ongewervelden als slakken en insectensoorten conform de Flora- en faunawet in het gebied voor (zie ook Janssen en Schaminée, 2004). Conclusies Voor de introductie van fluisterboten in het onderzoeksgebied is het niet nodig een ontheffing conform de Flora- en faunawet aan te vragen, omdat géén van de aanwezige volgens deze wet beschermde soorten negatief worden beïnvloed. Hierbij zij wel aangetekend dat het tegengaan van de introductie van gemotoriseerd vaarverkeer anders dan fluisterboten door het eventueel opheffen van barrières voor fluisterboten een belangrijke randvoorwaarde is.

Page 34: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

34

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Toetsing Ecologische Hoofdstructuur Het onderzoeksgebied valt onder de Ecologisch Hoofd Structuur van ons land en de provincie Noord-Holland, voorheen PEHS (Provincie Noord-Holland, 1993). De polders worden gerekend tot de categorie “veenweidegebied” en de kleine droogmakerijen tot de “graslanden buiten het veenweidegebied”. Het kerngebied is Waterland. De introductie van fluisterboten leidt niet tot aantasting van de omvang en de kwaliteit van het kerngebied. De introductie van ander gemotoriseerd vaarverkeer tast naar alle waarschijnlijkheid wel de kwaliteit ervan aan.

Toetsing Beschermde natuurmonumenten Een deel van de vaarroutes doorkruizen het Natura 2000 gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Dit geldt in hoofdzaak de eerste twee genoemde. In het kader van toetsing van de Natuurbeschermingswet 1998 is een habitattoets noodzakelijk. Deze bestaat uit een Voortoets waarin wordt geanalyseerd of er negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen optreden en zo ja van welke aard deze zijn: significant of niet. Indien der nauwelijks effecten optreden kan met deze Voortoets worden volstaan, zijn er wel duidelijke effecten maar niet-significant dan volgt een Verslechteringstoets en zijn er significante effecten dan volgt een Passende Beoordeling.

Page 35: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

35

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Voortoets Natura 2000 gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

In dit hoofdstuk wordt de Voortoets als onderdeel van een habitattoets aan bod. In een Voortoets wordt geanalyseerd hoe groot de effecten zijn van een voorgenomen ingreep op de natuur in een Natura 2000 gebied. Als blijkt dat er significante effecten zijn dient een Passende Beoordeling als vervolgtoets te worden uitgevoerd. Zijn er niet-significante effecten dan volgt een verslechterings- en verstoringstoets. Zijn er geen of nauwelijks effecten dan kan met een Voortoets worden volstaan. De Voortoets bepaalt tot welke categorie de eventuele effecten kunnen worden gerekend. In het Natura 2000 gebied zijn zowel de Habitatrichtlijn als de Vogelrichtlijn van toepassing. Beide gelden in principe voor het gehele Natura 2000 gebied zij het dat het Twiske alleen als vogelrichtlijngebied dis aangewezen. Hieronder de omgrenzingen van beide beleidscategorieën.

Page 36: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

36

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Voor het Natura 2000 gebied zijn alleen nieuwe vaarroutes aan de orde. Te verwachten is dat er in de toekomst een aantal nieuwe pleisterplaatsen in het gebied worden aangelegd. In de eerste plaats is een overzicht gemaakt van de mogelijke directe en indirecte effecten als gevolg van de aanleg en ingebruikname van nieuwe vaarroutes voor fluisterboten zoals voorgesteld in het Recreatieplan Waterland van 2002 (Vista, 2002). Als checklist wordt gebruik gemaakt van de door het ministerie gepubliceerde lijst van storingsfactoren, 19 in totaal (http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k&groep=8&id=n2k92&topic=effectenmatrix). Raadpleging website 29 maart 2011. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de storingsfactoren en de gevoeligheden van de soorten met instandhoudingdoelstellingen zoals gepubliceerd door het ministerie van ELI voor dit Natura 2000-gebied. Zie de matrix hieronder.

Page 37: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

37

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

De getallen boven de kolommen van de storingsmatrix op de vorige bladzijde corresponderen met de volgende storingsfactoren:

Mogelijke storingsfactoren binnen Natura 2000 gebieden Bron: website Min. ELI, 2011

kolomnr. factor 1 oppervlakteverlies

2 versnippering 3 verzuring

4 vermesting 5 verzoeting 6 verzilting

7 verontreiniging 8 verdroging 9 vernatting 10 verandering stroomsnelheid

11 verandering overstromingsfrequentie 12 verandering dynamiek substraat 13 verstoring door geluid

14 verstoring door licht 15 verstoring door trilling 16 optische verstoring

17 verstoring door mechanische effecten 18 verandering in populatiedynamiek 19 bewuste verandering soortensamenstelling

Bij de introductie van fluisterboten in het laagveenmoeras Varkensland en Ilperveld zijn mogelijk de volgende storingsfactoren aan de orde: versnippering, verstoring door geluid, trilling, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten (golfslag, aantasting watervegetaties door schroefbewegingen en door betreding van “landmilieus” door vaarrecreanten). Versnippering kan optreden indien een voorheen niet of nauwelijks bevaren route door de introductie van fluisterboten veranderd in een vaarweg met zeer regelmatig langsvarende fluisterboten waardoor er een barrière ontstaat tussen tegenover elkaar en ter weerszijden van de vaarweg gelegen deelgebieden. Zo‟n barrière is van toepassing voor fauna die regelmatig zo‟n druk bevaren vaarweg wil passeren door hier over te steken. Naar mag worden aangenomen zal de frequentie waarin een vaarroute niet hoog zijn. Bovendien zal een deel van de fauna vooral ‟s nachts actief zijn. Dit deel van het etmaal varen hier geen fluisterboten. Het effect is vooralsnog verwaarloosbaar en wordt niet verder getoetst bij de verschillende vaarroutes. Verstoring door geluid is denkbaar omdat

a) een fluisterboot door een motor wordt aangedreven en b) er kan verstoring ontstaan door de vaarrecreanten in de boot en aan de rand van de vaarweg

indien de vaarrecreanten aan de oever aanleggen of deze betreden. Verstoring door het geluid van de motor is bij fluisterboten zeer beperkt, omdat nu juist de motor van een fluisterboot weinig decibel produceert. Iets anders is de mogelijke geluidsverstoring door vaarrecreanten. Vanaf de boot kan deze groot zijn gezien het feit, dat geluid via en over het water ver kan reiken. Dat is verder dan geluidsgolven die zich over land voortplanten. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan, dat gebruikers van fluisterboten in het Natura 2000 gebied, in het algemeen zullen behoren tot de categorie rustige recreanten. Mogelijk dat er wel enige verstoring optreedt, indien vaarrecreanten bij de oever aanleggen of

Page 38: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

38

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

deze betreden. Deze verstoring geldt dan vooral diersoorten die in oeverzones voorkomen of daar vlak achter en gevoelig zijn voor geluidsverstoring.

Verstoring door trilling is denkbaar, omdat de schroef van de boot in het water trillingen veroorzaakt. Dit zou watergebonden fauna als op het water verblijvende vogels. amfibieën, ringslang en vissen negatief kunnen beïnvloeden. Er wordt vooralsnog van uit gegaan, dat de verstoring maar kortdurend is en de schroefbewegingen beperkt omdat fluisterboten langzaam varen. Het wordt niet nodig geacht dit aspect verder te toetsen op en langs de verschillende vaarroutes. Optische verstoring treedt op door de aanwezigheid en/of beweging van mensen dan wel voorwerpen die niet thuishoren in het natuurlijke systeem. Deze verstoring kan optreden indien vaarrecreanten in de fluisterboot gaan staan of de oevers betreden. Deze verstoring geldt vooral de fauna die hiervoor gevoelig is. In het algemeen kan dit effect samen met verstoring door geluid worden getoetst. Waarschijnlijk zijn de betreffende diersoorten voor beide als dan niet in combinatie met elkaar gevoelig. Verstoring door mechanische effecten kan zich in meerdere vormen voordoen. Te denken valt aan golfbewegingen waardoor oevervegetaties negatief kunnen worden beïnvloed, ook nesten van vogels en van andere fauna of zich nabij het wateroppervlak bevindende diersoorten (denk bijv. aan eieren, rupsen en poppen van dag- en nachtvlinders) in de oevers kunnen ten prooi vallen aan al te grote golven. Gezien het feit, dat fluisterboten langzaam varen en de boten vrij klein zijn (ter grootte van een flinke roeiboot) zal de zowel de hek- als boeggolf van de fluisterboot verwaarloosbaar zijn (zie ook http://nl.wikipedia.org/wiki/Hekgolf). Een ander aspect van verstoring door mechanische effecten is de mogelijkheid, dat door de schroefbewegingen watervegetaties worden gefragmenteerd. Voor sommige waterplanten zal dit alleen maar betekenen dat de verbreidingsmogelijkheden worden vergroot, voor andere meer kwetsbare vegetaties betekent dit aantasting van de populatie ter plekke. Dit aspect zal bij de toetsing worden meegewogen. Een niet onbelangrijk aspect van mechanische verstoring is dat bij het afmeren in kwetsbare oevers of in drijvende kraggen en of betreding van kwetsbare oevers negatieve effecten kunnen optreden voor kwetsbare vegetaties of in de betreffende milieus levende fauna. Dit aspect zal in deze toets worden meegewogen.

Page 39: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

39

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

Dit Natura 2000 gebied vormt het grootste uitgeveende laagveencomplex ten noorden van Amsterdam. Het veenweidegebied is opgebouwd uit meters dik veen, waarop voornamelijk gras, riet en veenmos groeit en her en der moerasbos. Het veen is in het verleden korte tijd geëxploiteerd geweest, vandaar de vele watergangen en sloten waarvan sommige verland zijn. De veenexploitatie bleek echter weinig rendabel vanwege het zoute grond- en oppervlaktewater. Naast brakke kwel en overstromingen in de 19e en begin 20e eeuw vormde de inlaat van brak water uit de Zuiderzee en het IJ de voornaamste bron van verzilting. Dat was in de periode vóór de afsluiting van de Zuiderzee door de Afsluitdijk in 1932. In de jaren daarna veranderde het nog zoute IJsselmeer geleidelijk in een groot zoet binnenmeer. Hoewel de brakwatervenen zijn verzoet, staan delen van het veengebied nog steeds indirect onder invloed van zeewater. Zo dringt via het Noordzeekanaal en het Noordhollands Kanaal licht brak water binnen, waardoor het zoutgehalte in het Ilperveld en het Varkensland tussen de 0,5 en 1,0 gram per liter bedraagt. Er zijn daarom planten van zwak brak water in het gebied aanwezig zoals het de waterplant groot nimfkruid en de oeverplanten echt lepelblad en echte karwij.

De veengebieden zijn van internationale betekenis door het voorkomen van de endemische ondersoort van de Noordse woelmuis, veenmosvegetaties met Gewone dophei en een groot oppervlak aan overgangs- en trilvenen. Voorts voedselrijke strooiselruigtes en via de Flora en faunawet sterk beschermde diersoorten waaronder bittervoorn, grote en kleine modderkruiper, rivierdonderpad en meervleermuis. Het is een belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen met veel waterriet en wat overjarig riet (roerdomp, bruine kiekendief, snor, rietzanger) en broedvogels van natte graslanden (kemphaan, watersnip) met kale, hoge, plekken langs oevers (visdief). In het winterhalfjaar vertoeven grote aantallen smienten op de bredere wateren en natte graslanden. In het vroege voorjaar en later in de zomer verzamelen steltlopers als grutto‟s en wulpen zich op min of meer vaste slaapplaatsen. Verder zijn er ook groepen watervogels als wintertaling en slobeend en zijn er grote aantallen winterganzen in het gebied aanwezig. Bronnen: Schaminée en Janssen, 2009 en http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k&groep=8&id=n2k92

Hierna wordt per deelgebied (Ilperveld en Varkensland) de Voortoets uitgevoerd. Het deelgebied Twiske valt buiten de toets omdat geen enkele route in het Twiske is geprojecteerd. De route aan de zuid- en oostzijde van het Twiske en buiten dit deelgebied gelegen is al elders in dit rapport getoetst (zie gebied “A” op pagina 15 en volgende).

Zowel het Ilperveld als het Varkensland binnen het Natura 2000 gebied is de Habitatrichtlijn én de Vogelrichtlijn van toepassing. Voor zowel het Ilperveld als Varkensland geldt dat het Natura 2000 beleid vanuit de Vogelrichtlijn is gericht op het behoud van het leefgebied van vier broedvogels (Roerdomp, Bruine Kiekendief, Visdief en Rietzanger) en om uitbreiding van het leefgebied van drie broedvogels (Kemphaan, Watersnip en Snor). Ten slotte gaat het om het behoud van het rust- en foerageergebied voor zes vogelsoorten: Grauwe Gans, Smient, Krakeend, Slobeend, Meerkoet en Grutto (Bron: Versteeg, nn). Als Habitatrichtlijngebied zijn er instandhoudingdoelstellingen voor aan aantal habitattypen, zoals kranswierwateren en veenmosrietland en een aantal habitatsoorten. Dit zijn de zoogdieren Noordse woelmuis en Meervleermuis en drie vissoorten Bittervoorn, Rivierdonderpad en Kleine modderkruiper. Varkensland kent één habitattype, veenmosrietland, het Ilperveld kent er vijf. De habitatsoorten komen in beide gebieden voor.

Page 40: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

40

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Het Ilperveld

Inleiding

Het Ilperveld is een circa 1100 ha groot veenweidengebied waarvan 600 ha in eigendom bij Stichting Landschap Noord-Holland (zie ook http://www.landschapnoordholland.nl/het-ilperveld). De overige 500 hectare is in particuliere handen en ligt ten zuiden van het natuurgebied en heeft vooral een landbouwfunctie. Ook hier komen een aantal natuurwaarden voor. Routes door dit deel zijn al besproken onder deelgebied “B” (pagina 13 e.v.). Het Ilperveld behoort tot de gemeente Landsmeer en strekt zich uit tot Den Ilp, Ilpendam en Watergang. Het open natuurgebied wordt gekenmerkt door een laagveenmoeras met de hieraan gekoppelde zeldzame flora en fauna. De landjes worden bevolkt door vleeskoeien daar het houden van melkvee veel te bewerkelijk is. De landjes worden met speciale ruige mest bewerkt hetgeen een kruidenrijke groei oplevert. Hiervoor is een zogenaamde potstal gebouwd, die door een boer wordt beheerd. Het toepassen van de ruige mest uit de potstal is één van de factoren die bevorderlijk is voor een goede weidevogelstand.

Het waterrijke gebied is toegankelijk voor op rust en natuur gerichte recreatie. Het is alleen toegankelijk per boot. Je kunt er roeien, kanoën, gebruik maken van fluisterboten, schaatsen of sportvissen. Sinds 1998 is er aan de zuidrand van het natuurgebied een bezoekerscentrum en worden er excursies georganiseerd. Landschap Noord-Holland heeft recent een beleidsnotitie opgesteld over recreatie en natuur in het Ilperveld (Witteveldt, 2011). Belangrijke uitgangspunten voor haar recreatie- en natuurbeleid zijn: Recreatie is belangrijk als middel voor draagvlak voor natuurbeheer; recreatie kan verstoring van natuurwaarden opleveren; via de inrichting van haar terrein houdt Landschap NH rekening met het tegengaan van verstoring bijv. door het instellen van een fluisterbotenroute buiten en binnen het vogelbroedseizoen (zie kaart op bladzijde 42); via monitoring worden ontwikkelingen in de recreatie en de natuur bijgehouden. Via goed gemarkeerde routes is men in staat op een publieksvriendelijke manier effectief de recreatie in het gebied te zoneren. Dit werkt beter dan te werken met verbodsbordjes (meded. beheerder bezoekerscentrum). .

Routes voor fluisterboten worden in het Ilperveld gemarkeerd met duurzame “boeien” Foto Ben Kruijsen, 7 april 2011.

Page 41: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

41

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Het gebied kent een aantal knelpunten. Het belangrijkste knelpunt is de slechte waterkwaliteit waardoor de natuurwaarden sterk onder druk staan. Daarnaast waren er in het gebied meerdere slecht afgewerkte vuilstortplaatsen. In de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw werd er nog chemisch afval in het gebied gestort! In het project Ilperveld Integraal werken onder regie van de provincie verschillende partijen samen om deze knelpunten aan te pakken en het gebied te ontwikkelen. Dit project nadert dit jaar haar voltooiing (http://www.ilperveldintegraal.nl/). De vuilstorten in het gebied zijn zodanig geïsoleerd, “ingepakt”, dat de vervuiling niet meer in het natuurlijke milieu terecht kan komen. Een andere knelpunt waren de grote hoeveelheden baggerspecie in de waterlopen. De doorstroming van water is inmiddels sterk aan het verbeteren zodat de verwachting is dat de waterkwaliteit in de toekomst zal verbeteren. Tot slot is een aandachtspunt het vele opschot (moerasbos). Dit wordt geregeld gekapt, deels om het open karakter van het landschap te bewaren, deels ook om de invloed van roofvogels, met name buizerds, te beperken. Habitattypen in het Ilperveld In het gebied komen vijf habitattypen voor. Zie voor de verspreiding de kaart op de volgende bladzijde. Uit de kaart blijkt, dat de Overgangs- en trilvenen (H7140) ten opzichte van de andere typen het grootste oppervlak innemen en centraal wijd verspreid voorkomen. De overige typen komen op beperkte schaal geconcentreerd voor, zoals Hoogveenbossen (H91D0) dat alleen in het noordwestelijke deel wordt aangetroffen. Vochtige heiden (H4010) zijn zeldzaam en geconcentreerd in een noordelijk deel van het natuurgebied. In Bijlage 1 een uitgebreide toelichting op deze habitattypen van het Ilperveld: Habitattype H3140 - Kranswierwateren Habitattype H4010 - Vochtige heiden Habitattype H6430B - Ruigten en zomen Habitattype H7140B - Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) Habitattype H91D0 - Hoogveenbossen.

Rietkragen en moerassige zones kenmerken de oeverzones langs de routes van fluisterboten in het Ilperveld Foto Ben Kruijsen, 7 april 2011.

Page 42: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

42

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Op de bijgaande kaart de routes van toepassing buiten het vogelbroedseizoen in het Ilperveld (Bron: Landschap Noord-Holland, 2011). In het vogelbroedseizoen zijn de meeste hier getoonde routes ook toegankelijk met uitzondering van enkele routes rond uitstapplaats “De Plaat” in het noordelijke deel van het gebied. De routes binnen de rode cirkel zijn tijdens het vogelbroedseizoen afgesloten.

Page 43: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

43

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Op deze bladzijde een kaart met de verspreiding van habitattypen in het Ilperveld (Bron : Giskaart via Staatsbosbeheer Waterland, 2011). De hier oranje aangegeven route is alleen buiten het vogelbroedseizoen toegankelijk.

Page 44: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

44

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Beschermde fauna in het Ilperveld We richten ons in deze paragraaf op de beschermde fauna. Beschermde plantensoorten zijn verdisconteerd in de beschermde habitats die hiervoor zijn besproken. Alle voorkomende inheemse broedvogels, amfibieën en de meeste zoogdieren zijn algemeen beschermd onder de Flora en faunawet. In het Ilperveld komen ook een aantal strikt beschermde diersoorten voor. Voor deze soorten zijn instandhoudingdoelstellingen geformuleerd (Bron: website Ministerie ELI, 2011) Hiertoe behoren vertegenwoordigers van de vissen broedvogels en zoogdieren. Het zijn Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Meervleermuis, Noordse woelmuis, de weidevogels Kemphaan, Visdief en Watersnip, en de vogels gebonden aan rietmoeras: Roerdomp, Bruine kiekendief, Snor en Rietzanger. Ook de Waterspitsmuis komt in het gebied voor (Bron: PNI-inventarisatie Ilperveld 2007, gisbestand LNH). Voor deze soort is géén instandhoudingdoelstelling in het kader van de Europese habitatrichtlijn voor dit gebied geformuleerd. (ps wellicht omdat deze soort moeilijk te inventariseren is en men dus

geen zicht heeft op de populatieomvang). Daarnaast zijn er instandhoudingdoelstellingen geformuleerd voor een aantal vogels die hier beschermd zijn omdat zij buiten het vogelbroedseizoen geconcentreerd in het gebied pleisteren en foerageren, de zogenaamde “niet-broedvogels” (Bron: website Ministerie ELI, 2011). Het betreft de Grauwe gans, Smient, Krakeend, Slobeend en Meerkoet. De laatste staat in de lijst omdat de landelijke staat van instandhouding zeer ongunstig is. Voor al deze niet-broedvogels geldt dat de omvang van de huidige omvang van het leefgebied in stand moet blijven. Dat geldt in principe ook de overige hier genoemde strikt beschermde soorten met uitzondering van Kemphaan, Watersnip en Snor waarvan een toename van de omvang van het leefgebied wordt nagestreefd. Veel van de genoemde soorten komen in principe in het gehele natuurgebied voor, elk in hun eigen leefmilieu zoals Bittervoorn en Kleine modderkruiper in sloten en brede watergangen en de Noordse woelmuis in oevervegetaties, moerassen en ruigtevegetaties. Sommige soorten hebben, voor zover bekend, een meer afgebakende verspreiding,. De Meervleermuis vooral aanwezig in de zomer jagend boven de bredere wateren aan de west- en oostrand van het Ilperveld. Roerdomp en Bruine kiekendief komen op een handvol locaties tot broeden. De populatie Rietzangers is groot, zo‟n 800 broedparen. De populatie snorren was in de periode 2003-2006 circa 12 broedparen groot. Een concentratie van de soort komt voor in rietland niet ver ten westen van het bezoekerscentrum. In de winter zijn bredere open wateren en natte weilanden het leefgebied van concentraties meerkoeten, eenden en ganzen. Hieronder de eerder genoemde broedvogels als Krakeend en Smient, waarvoor instandhoudingdoelstellingen zijn geformuleerd. Een aparte categorie vormen slaapplaatsen voor de grutto. Deze natuurfunctie is in het Ilperveld spaarzaam aanwezig. Het gemiddeld aantal Grutto‟s op slaapplaatsen wordt op 50 geschat. Er zijn geen doelstellingen voor de instandhouding van grutto-slaapplaatsen geformuleerd. Op bijgaande kaart uit het concept-beheerplan voor dit Natura 2000 gebied staat de verspreiding van belangrijke weidevogelgebieden binnen het Ilperveld aangegeven (Bron: Jongkind, nn).

Page 45: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

45

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Effecten van de introductie van fluisterboten op flora en fauna in het Ilperveld inleiding In de eerste plaats is het relevant hier te vermelden, dat het varen met fluisterboten al geruime tijd is toegestaan in het Ilperveld. Tijdens het vogelbroedseizoen is een deel van de routes (zie oranje route kaart blz. 43) afgesloten. Op 1 november gaan de boten uit het water en sluit het bezoekerscentrum. In principe kan er gevaren worden ná 1 november, maar in de praktijk gebeurt dat niet (meded. J. van Steijn, beheerder bezoekerscentrum) . Er zijn dus geen varende fluisterboten in het gebied gedurende herfst en winter. Vanaf 1 april worden de boten weer in gebruik genomen. In feite is er dus geen sprake van introductie van fluisterboten in dit natuurgebied maar veeleer een voortzetting van het huidige gebruik. Desondanks worden de mogelijke effecten van het gebruik van fluisterboten hier wel behandeld. effecten op flora en vegetatie Uit de kaart met habitattypen op bladzijde 43 blijkt, dat de routes alleen in de nabijheid van twee habitattypen zijn gesitueerd: met name H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietland) en centraal in het zuiden ook H6430B Ruigten en zomen. Deze habitattypen kunnen eventueel negatief worden beïnvloed bij betreding van de oever op plaatsen waar zij voorkomen en waar dit niet gewenst is. De kans daarop wordt klein geacht, omdat deze milieutypen moeilijk toegankelijk zijn door hun moerassige karakter. Dat geldt bijvoorbeeld een drijvende kragge met het risico van doorzakken als men er in stapt. Op diverse plaatsen in het Ilperveld zijn duidelijk aangegeven afmeerplaatsen aangelegd door de beheerder (zie kaart blz 42 legenda-eenheid “uitstapplaats”). Deze nodigen veel meer uit voor een uitstapje aan land dan een zompig moeras. De kans op aantasting van de oever door afmerende en aan de oever uit de boot stappende recreanten wordt als zeer klein beschouwd. Ook het effect van varende fluisterboten op oevervegetaties als gevolg van hek- of boeggolf is nihil gezien de geringe omvang van het vaartuig en de beperkte snelheid. Fluisterboten routes doorkruisen géén wateren met kwetsbare kranswiervegetaties zodat ook hierop geen negatieve effecten zijn. Er zijn géén andere mogelijke effecten op de flora en vegetatie van genoemde habitattypen te verwachten. effecten op de fauna Er zijn een aantal mogelijke storingsbronnen voor de fauna in dit natuurgebied. In verband met het gebruik van fluisterboten en het instellen van fluisterbootroutes zijn deze al behandeld in de toelichting op bladzijde 35 en 36. Uit dit overzicht blijkt dat eigenlijk alleen verstoring door zicht en geluid van recreanten zou kunnen optreden. De fysieke aanwezigheid van een bewegende boot met mensen en de aanwezigheid van pratende en bewegende mensen op de oever kan effect hebben op hiervoor gevoelige fauna. Daarbij spelen mee de lengte van de duur van het verblijf van recreanten, en de frequentie waarmee recreanten een leefgebied van een storingsgevoelige soort bezoeken danwel daarin verblijven. Eén boot per dag heeft ongetwijfeld minder effect dan steeds maar passerende fluisterboten. Een andere factor is of men aanwezig is in een storingsgevoelige periode bijv. ‟s nachts. Ook speelt mee hoe dicht een kwetsbaar milieu wordt benaderd en het aantal decibellen dat geproduceerd wordt. Hieronder wordt per soort of diergroep de mogelijke verstoring door water- en oeverrecreanten behandeld. Visfauna, amfibieën en reptielen Er zijn geen negatieve effecten op deze diergroepen in het water te verwachten door de aanwezigheid van varende fluisterboten. Verstoring door recreanten die in de oever afmeren en of aan land gaan zou mogelijk tijdelijk amfibieën en eventueel aanwezige Ringslangen kunnen verstoren. Dit effect is tijdelijk en heeft geen impact op de overleving van deze dieren. Zoogdieren met name Waterspitsmuis, Noordse woelmuis en Meervleermuis De betreding van moeraszones zou verstoring van beide soorten die in oeverzones voorkomen kunnen betekenen. Dit ligt niet voor de hand gezien het moerassige karakter van deze milieus, bovendien zijn er speciale aanlegplaatsen waar het comfortabel uit- en instappen en verblijven is. Deze zijn ook zo gesitueerd dat de verstoring op de omgeving minimaal is. Effecten op het jachtgebied van de Meervleermuis treden niet op, omdat deze soort ‟s nachts actief is en er dan geen waterrecreanten in het gebied zijn. Broedende weidevogels Er zijn diverse fluisterbootroutes welke gedurende het vogelbroedseizoen in zones met weidevogels zijn gesitueerd. Een belangrijk concentratiegebied voor weide- en moerasvogels is tijdens het

Page 46: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

46

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

vogelbroedseizoen buiten de routes gehouden (kaart blz. 42, rood omcirkeld deel). Er wordt verder van uitgegaan, dat varende boten met recreanten nauwelijks invloed hebben op weidevogels omdat deze boten laag liggen en veelal uit het zicht blijven van weidevogels door oevervegetaties. Verstoring zou kunnen optreden indien vaarrecreanten aan land gaan en de weilanden gaan betreden. Er wordt van uitgegaan dat dit maar sporadisch voorkomt, omdat de recreanten in het algemeen natuurliefhebbers zijn. Recreanten die toch de weilanden betreden zullen opvallen door alarmerende weidevogels. Hiervan gaat een preventieve werking uit waardoor men er van zal afzien dit te herhalen. Concentraties vogels buiten het vogelbroedseizoen Buiten het vogelseizoen verblijven groepen eenden, ganzen en meerkoeten op bredere wateren en natte graslanden. Passerende fluisterboten kunnen hier voor veel verstoring zorgen. Dit wordt grotendeels vermeden door het feit, dat in de periode dat concentraties vogels in het gebied aanwezig zijn, er geen fluisterboten in gebruik zijn. Na 1 november liggen de boten buiten het water, ze zijn wel te huur maar de praktijk wijst uit, dat er geen gebruik van wordt gemaakt.

Impressie van het open landschap van het Ilperveld. Foto Ben Kruijsen, 7 april 2011..

Page 47: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

47

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Zicht op het dorp Watergang vanuit het oosten in het zuidelijk deel van Varkensland . Sommige veenweidegraslanden verruigen door

de ontwikkeling van Pitrusvegetaties, hier vooral rechts op de foto. Foto Ben Kruijsen, 7 april 2011

Links: het open karakter van het zuidelijk deel van Varkensland met een hoogspanningsleiding op de achtergrond. Rechts: karakteristieke windmolens in moerasdeel van het Varkensland. Foto’s Ben Kruijsen, 7 april 2011.

Varkensland

Beschrijving

Het Varkensland is een nat veenweidegebied en heeft over een groot oppervlak meer het karakter van een nat landbouwgebied. Alleen het noordelijke deel sluit door haar rietlanden landschappelijk aan bij het laagveenmoeras Ilperveld. Dit moerassige deel is minder gevarieerd dan in het Ilperveld. Het enige habitattype dat er voorkomen is het veenmosrietland (habitatkaart volgende bladzijde). Het zuidelijke deel van Varkensland wordt gekenmerkt door een zeer open karakter met veenweidegraslanden (foto onder). Langs de randen van weilanden zien we smalle rietkragen. Opvallend zijn hier enkele karakteristieke windmolens (foto geheel onder). De verkaveling is vrij rationeel blokvormig met een regelmatig patroon van sloten en grofmaziger bredere vaarten. In dit gedeelte ligt een bestaande wandelroute die weilanden en ook een bosje, het Mastbosje, doorkruist. In het vogelbroedseizoen is dit pad afgesloten.

Page 48: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

48

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Verspreiding van de Grutto in 2010 (Bron Groen, 2010).

Beschermde flora en fauna in Varkensland

De flora van het gebied is niet bijzonder rijk ontwikkeld. De belangrijkste botanische waarden bevinden zich in het moerassige noordelijke deel en zijn geconcentreerd in en rond de beschermde veenmosrietlanden. Buiten de avifauna komen een beschermde habitatsoorten voor. Het zijn de Noordse woelmuis (moerassen, oevervegetaties en rietland), de Meervleermuis (brede wateren aan de westrand van het Varkensland) en naar verwachting ook drie vissoorten: Kleine modderkruiper en Bittervoorn in allerlei typen wateren en de Rivierdonderpad in de bredere wateren. De Waterspitsmuis is geen habitatsoort maar wel speciaal beschermd via de Flora en faunawet en komt voor in moerassige oeverzones.

Een belangrijk aspect van het gebied is de avifauna. Dat uit zich in zones met een hoge weidevogeldichtheid. Op onderstaand kaartje de verspreiding van de Grutto, ambassadeur van het goede weidevogelgebied. Naast weidevogelsoorten als tureluur en kievit komen ook zangvogels als Graspier en Veldleeuwerik in een goede dichtheid voor. Vooral dat laatste is opmerkelijk gezien de decimering van de soort de afgelopen decennia.

Naast de weidevogels komen er ook diverse moerasvogels in het gebied voor. Meest verspreid zijn Rietzanger (een record aantal in 2010!) en de Kleine karekiet. Op de volgende bladzijde kaartje met voorkomen Kleine karekiet waaruit de verspreiding van rietland blijkt. Zeldzamer zijn Snor, Bruine kiekendief en Roerdomp. Zij bewonen de grotere moerassen en rietvelden. In de periode september tot april bezoeken trekvogels en wintergasten het gebied en treffen we er concentraties ganzen, smienten en andere watervogels aan. Ook een wintergast als de Slechtvalk is er dan te verwachten. Deze volgt de concentraties smienten die er dan pleisteren (meded. A. van Dorp, SBB, Waterland). Ps op 7 april 2011 is door de auteur deze roofvogel

waargenomen nabij een hoogspanningsmast in het gebied.

Page 49: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

49

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Verspreiding van de Kleine karekiet in 2010 (Bron Groen, 2010). De soort is indicator van het voorkomen van rietkragen en rietland.

Effecten van de introductie van fluisterboten op flora en fauna in het Varkensland Ook voor het Varkensland geldt dat het varen met fluisterboten al enige tijd is toegestaan. Via een onderdoorgang en een kruising bij het Noordhollandsch Kanaal aan de zuidrand van het dorp Watergang sluiten de fluisterbootroutes in Varkensland aan de westzijde aan op die van het Ilperveld. in het Ilperveld. Naar mag worden aangenomen is de frequentie waarmee gevaren wordt in het Varkensland gezien een wat meer geïsoleerde ligging en het ontbreken van een eigen bezoekerscentrum een stuk lager dan in het Ilperveld. Op 1 november gaan de boten in het Ilperveld uit het water en sluit het bezoekerscentrum aldaar. Dichtstbijzijnde botenverhuur elders is in Broek in Waterland (10 fluisterboten). Dit betekent dat naar verwachting er nauwelijks vaarverkeer is in het Varkensland tijdens het winterhalfjaar en dat het ook gedurende de zomermaanden relatief rustig is. In principe zijn de te verwachten effecten van fluisterboten op de aanwezige natuur in Varkensland sterk vergelijkbaar met die in het Ilperveld gezien de grote overeenkomst in type natuur. Het enige verschil is, dat de fluisterboten in de delen met veenweidegraslanden met hun zeer open structuur goed zichtbaar zijn voor weidevogels gedurende het vogelbroedseizoen. Aanlegsteigers zijn slechts in beperkte mate aanwezig. Het risico van betreding door vaarrecreanten van oevers waar grasland direct grenst aan het water is wat groter dan in het Ilperveld. Hier staat de naar verwachting veel lagere frequentie van het bezoek van fluisterboten tegenover. In het algemeen zijn de effecten op de natuur door het gebruik van fluisterboten in Varkensland beperkt. Aanleg en onderhoud van goede aanlegsteigers die niet in verbinding staan met de oever zijn aandachtspunten.

Page 50: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

50

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Zicht op het dorp Watergang met een aanlegsteiger op de voorgrond gezien vanaf Varkensland. Foto Ben Kruijsen, 7 april 2011 .

Conclusies Voortoets Ilperveld en Varkensland

In het Ilperveld is men al diverse jaren gewend aan het gebruik met fluisterboten. Men stimuleert het gebruik ervan door ze in het bezoekerscentrum te huur aan te bieden. Er wordt in de periode april tot 1 november regelmatig gebruik van deze fluisterboten. Uit interviews met de beheerder is gebleken dat er weinig tot geen overlast is van recreanten die hiervan gebruik maken. Uit de analyse van de voortoets blijkt dat deze overlast ook niet te verwachten is. De bootjes varen rustig en met weinig geluid en hebben geen effecten op de onderwaterfauna, weide- en moerasvogels. Kwetsbare habitattypen als kranswierwateren en veenmosrietland liggen of buiten de routes of men vaart ten hoogste erlangs. Van een varende boot gaat dan ook geen verstoring uit. Er zijn ook geen problemen met recreanten te verwachten die op de route de bootjes zouden verlaten en aan land gaan en kwetsbare zones betreden. De oeverzones zijn op veel plaatsen moeilijk betreedbaar door hun moerassige karakter. Bovendien zijn er in het Ilperveld voor varende recreanten op een aantal plaatsen aanlegsteigers aangelegd. Dit kanaliseert de recreanten, die tijdelijk aan land willen. Via goed gemarkeerde routes is beheerder Landschap Noord-Holland goed in staat op een publieksvriendelijke manier én effectief de recreatie in het gebied te zoneren. Het gebruik van fluisterboten zou wel negatieve effecten hebben op concentraties pleisterende watervogels in het winterhalfjaar. Dit wordt vermeden omdat in die periode er nauwelijks gevaren wordt. In principe geldt voor Varkensland hetzelfde als voor het Ilperveld met dit verschil dat dit gebied door haar meer afgelegen ten opzichte van verhuurlocaties van fluisterboten veel minder door recreanten met fluisterboten worden bezocht. Overall kan gesteld worden, dat de effecten van het instellen van fluisterbootroutes en het gebruik ervan nauwelijks effect hebben op de natuur in het onderzochte deel van het Natura 2000 gebied. Het werkt eerder in positieve zin, omdat dit milieuvriendelijke vervoermiddel boten met benzine- of dieselmotoren met luchtverontreiniging en veel geluid heeft vervangen. Een vervolgtoets in het kader van de Natuurbeschermingswet wordt daarom niet nodig geacht.

Page 51: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

51

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Aanbevelingen Het is belangrijk via een communicatietraject de lokale bevolking goed te informeren over de introductie van fluisterboten in hun gebied met name de delen buiten het Natura 2000 gebied. Hierbij kunnen ook de onderzochte effecten naar voren te komen. De auteur is bereid op een voorlichtingsbijeenkomst over de natuuraspecten een toelichting te geven en vragen te beantwoorden.

Daar waar gevoelige natuurwaarden langs de route voorkomen en de kans op betreding van de oever reëel is in de omgeving op een minder kwetsbare locatie een aanlegsteiger maken. Voorbeeld hiervan is de Ooster Ee.

-----------------------------------------------------

Page 52: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

52

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Bijlage 1 Toelichting op de habitattypen van het Ilperveld en Varkensland

Bron:

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten%5Ctranches_groepen%5Ctranche_3%5CA%20Producten%20LNV%20onderbouwing%20besluiten%5CNatura%202000%20profielen%20%282008,%20in%20bewerking%29,%20incl.%20errata%5CProfielen%20habitattypen%20versie%201%20september%202008.pdf

Kranswierwateren (H3140) 1. Status Habitatrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1994)

2. Kenschets Beschrijving: Dit habitattype omvat kranswierbegroeiingen in matig voedselrijke wateren. Het water is helder, voedselarm tot matig voedselrijk en onvervuild. Doorgaans is het basenrijk. De begroeiing bestaat uit ondergedoken waterplanten met fijne bladeren. In de randmeren kunnen zich uitgestrekte velden met kranswieren vormen. Relatief belang binnen Europa: zeer groot Het habitattype is in Europa wijd verspreid. De plantengemeenschappen die in ons land binnen dit habitattype voorkomen, zijn echter in West-Europa vrijwel beperkt tot de Noordwest-Europese laagvlakte. Bovendien behoren de grote plassen en meren met kranswieren van ons land tot de grootste vindplaatsen van het habitattype in Europa. Ook is de soortenrijkdom van de kranswierbegroeiingen in ons land hoog. De helft van de ruim 40 kranswiersoorten die in Europa te vinden zijn, komt in ons land voor. Vanwege deze soortenrijkdom en de grote oppervlakte van kranswierbegroeiingen draagt Nederland een grote verantwoordelijkheid voor dit habitattype.

3. Definitie

Bespreking vegetatietypen. Hier wordt verder niet op ingegaan.

4. Kwaliteitseisen habitattype Overige kenmerken van een goede structuur en functie · Dominantie van ondergedoken waterplanten met fijne bladeren; · Helder water (doorzicht is tenminste de helft van de diepte); · Goede waterkwaliteit (onvervuild, niet te hoog fosfaatgehalte); · pH > 6.0; · Bedekking bodemoppervlak tenminste een derde en een dergelijke bedekking over tenminste 70 procent van het waterlichaam; · Optimale functionele omvang: vanaf honderden m2 (in FGR Hogere Zandgronden en FGR Laagveengebied) of enkele hectares (in FGR Afgesloten Zeearmen). De gemeenschappen behorende tot het Glanswier-verbond zijn gebonden aan niet te voedselrijke, zwak gebufferde wateren met een zandige bodem. Het zijn over het algemeen vennen of sloten. De gemeenschappen van het verbond van Stekelharig kransblad komen voor in matig voedselrijke meren en veenplassen. Door kranswieren gedomineerde vegetaties komen alleen voor in helder water met een doorzicht tot op de bodem. Vaak is de bodem relatief voedselrijk maar de fosfaatgehaltes in het oppervlaktewater zijn zeer laag. Optimale waarden voor het habitattype in gebufferde meren en petgaten liggen tussen de 0,04 en 0,1 mg P-totaal per liter water. In kleinere, zwakgebufferde wateren (duinpoelen, vennen) liggen deze gehaltes tussen 0,04 en 0,01 mg/l. Uitzondering vormen brakke wateren met Brakwater kransblad. Hier bepalen andere factoren dan fosfaat de helderheid van het water en kan het fosfaatgehalte veel hoger zijn. Kalk en ijzer in de bodem spelen een belangrijke rol bij de vastlegging van fosfaat in de bodem. Wat betreft de hardheid van het water en het zoutgehalte dient onderscheid te worden gemaakt tussen wateren die worden gedomineerd door soorten uit het geslacht Chara (kransblad) en Nitellopsis (sterkranswier), en wateren die worden gedomineerd door Nitella (glanswier). Door kransbladen en sterkranswieren gedomineerde vegetaties komen vooral voor in harde, neutrale tot basische wateren. De hier voorkomende kranswieren zijn aangepast aan het leven in hard water doordat ze in staat zijn bicarbonaat te gebruiken als koolstofbron. Bij de

Page 53: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

53

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

opname van bicarbonaat wordt kalk gevormd die deze kranswieren oppervlakkig bedekt. De gevoeligheid voor zout is gering. De meeste kranswieren gedijen goed in zwak brak water, waar ze minder concurrentie van hogere waterplanten ondervinden. Het Brakwater kransblad heeft zelfs een duidelijke voorkeur voor licht tot matig brakke wateren, met chloridegehaltes van enkele duizenden milligrammen per liters. Glanswieren komen voornamelijk voor in zachte wateren. De associatie van Doorschijnend glanswier komt voor in zeer zoet, zwak zuur tot neutraal water, vooral in zwak gebufferde vennen. De kranswieren zijn goed aangepast aan pioniersituaties. Zo kunnen ze zich snel vermeerderen, zowel vegetatief (middels broedknolletjes) als via sporen. De sporen behouden hun kiemkracht vele jaren lang. Bovendien kunnen de soorten over grote afstanden verplaatst worden door watervogels. De kranswierbegroeiingen hoeven zich echter niet steeds opnieuw te vestigen. Onder geschikte condities kunnen ze zich langdurig handhaven. In grote wateren kan windwerking of beperkte voedselrijkdom voor een voor kranswieren duurzame situatie zorgen. Goed ontwikkelde kranswiervegetaties vormen gesloten begroeiingen op de bodem. Doordat deze kranswiertapijten de opwerveling van slib tegengaan en veel voedingsstoffen vastleggen, bevorderen ze de instandhouding van de heldere condities die nodig zijn voor hun voortbestaan. Voor de Randmeren is berekend dat de kranswierbegroeiingen zichzelf duurzaam in stand kunnen houden als de „interne bedekking‟ (bedekkings% x opp.) van de vegetatie een bepaalde grenswaarde overschrijdt. Deze grenswaarde bedraagt tussen de 30 en 35% van de oppervlakte van het meer. Daarbij moet tenminste 70% van het meeroppervlak bedekt moet zijn („externe bedekking‟). Deze grenswaarde is afhankelijk van het fosforgehalte van het water. Het maximum is circa 0,13 mg P per liter. Het is ni et met zekerheid bekend of deze grenswaardenberekeningen ook voor laagveenplassen kunnen worden gehanteerd. Teneinde kranswierwateren te realiseren is het van belang dat de condities gericht zijn op de ontwikkeling van heldere, voedselarme wateren. Waar de hydrologische condities niet optimaal zijn voor duurzame kranswierbegroeiingen, zoals in kleine sloten het geval kan zijn, kan regelmatige opschoning gunstig zijn voor de instandhouding. De helderheid is een belangrijke sturende factor.

5. Kwaliteitseisen omgeving Aanvoer van ijzerrijk grondwater kan een positieve bijdrage leveren aan vastlegging van fosfaat in de bodem, waardoor fosfaatgehaltes in het water laag blijven. Daar staat tegenover dat kranswiervegetaties zeer gevoelig zijn voor vermesting als gevolg van de inlaat van voedselrijk water en troebeling van het water (bijvoorbeeld als gevolg van scheepvaart of waterrecreatie). Verder is windwerking een belangrijke sturende factor voor kranswierwateren. Op de hogere zandgronden is het habitattype zeer gevoelig voor stikstofdepositie, in laagveengebieden is het type gevoelig.

Page 54: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

54

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Vochtige heiden (H4010) 1. Status Habitatrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1994)

2. Beschrijving Subtypen: H4010_A: Vochtige heiden (hogere zandgronden) H4010_B: Vochtige heiden (laagveengebied) Vochtige heiden komen voor op voedselarme, zeer natte tot zeer vochtige, matig zure tot zure standplaatsen op de hogere zandgronden en in het heuvelland en het laagveengebied. Kenmerkend is de hoge bedekking van gewone dophei. Vochtige heide komt in ons land zowel op zandgronden voor als in het laagveen. Kwalitatief goede vochtige heiden kunnen goed samen voorkomen met rompgemeenschap met Pijpenstrootje en Veenmos. Deze grazige delen mogen echter niet overheersen en komen alleen in een mozaïekvorm voor. De begroeiingen van het subtype vochtige heide op zandgronden (H4010A) variëren afhankelijk van de waterhuishouding, de ouderdom en het leemgehalte van de bodem. Landschappelijk gezien komen natte heiden op zandgrond o.a. voor op de oevers van vennen, op beekdalflanken, in laagten met een ondoorlaatbare ondergrond en in tot op het zand afgegraven voormalige hoogveengebieden. In laagveengebieden vormt het subtype H4010B het eindstadium in de verlanding. Vochtige heide ontwikkelt zich uit eerdere successiestadia (trilveen en veenmosrietland) doordat bij het dikker worden van de kragge geleidelijk een dikkere regenwaterlens ontstaat en de bereikbaarheid van de bovengrond voor basenrijker water onder de kragge afneemt. Ook op vast veen kan verzuring door regenwaterlenzen leiden tot ontwikkeling van Moerasheide, bijvoorbeeld vanuit voorheen bevloeide rietlanden. De vegetatie wordt gedomineerd door ondiep wortelende zuurminnende soorten. De spaarzaam voorkomende basenminnende soorten, zoals Riet en Paddenrus, bevinden zich met hun wortelstelsel in diepere veenlagen die (nog) voldoende basenrijk zijn.

Relatief belang binnen Europa H4010_A Vochtige heiden (hogere zandgronden): zeer groot Het habitattype komt in Europa voor in een brede strook langs de Atlantische kusten. De natte heiden op de hogere zandgronden van Nederland behoren tot de meest uitgestrekte en best bewaarde voorbeelden.

H4010_B Vochtige heiden (laagveengebied): zeer groot De vochtige heide op laagveen is in Europa tot nu toe alleen bekend uit moerasgebieden van het laag gelegen deel van Nederland.

3. Definitie H4010_A Vochtige heiden (hogere zandgronden) Dit type vochtige heiden komt voor op voedselarme, zeer natte tot zeer vochtige, matig zure tot zure standplaatsen op de hogere zandgronden en in het heuvelland. De meest zure en natte heiden tenderen naar hoogveen. Open begroeiingen zijn vaak rijk aan korstmossen. Op leemhoudende standplaatsen bevatten de natte heidebegroeiingen veelal soorten van blauwgraslanden en heischraal grasland (zie habitattypen H6410 en *H6230). In gedegradeerde vochtige heide gaan grassen zoals pijpenstrootje (Molinia caerulea) domineren of treden struiken zoals gagel (Myrica gale) op de voorgrond. Begroeiingen met

gagel (11RG3) worden tot het habitattype gerekend, indien deze met de bovengenoemde plantengemeenschappen kleinschalige mozaïeken vormen, maar niet domineren De subassociatie met Gevlekte orchis is gebonden aan bodems met een wat hogere pH, die wordt gebufferd door basenrijk water, afkomstig uit kalkhoudende leem of door lokale kwel vanuit omliggende hogere zandruggen. De subassociatie met Korstmos wordt gekenmerkt door de open dwergstruiklaag, waartussen de korstmossen groeien. Vaak ontstaan de open plekken door afstervende en uiteenvallende oude struikheiplanten. De subassociatie met Rode en Blauwe bosbes komt voor bij een relatief vochtig microklimaat, zoals noordhellingen en beschaduwde heiden.

H4010_B Vochtige heiden (laagveengebied), moerasheide Dit type vochtige heiden komt voor op voedselarme, zeer natte tot zeer vochtige, matig zure tot zure standplaatsen in het laagveengebied. Ook in verdroogde, niet vergraven hoogveengebieden komen dopheibegroeiingen voor. Die worden niet tot dit habitattype gerekend, maar beschouwd als deel van habitattype H7120 (aangetast hoogveen). Op plagplekken in de natte heide ontwikkelen zich doorgaans begroeiingen van het habitattype H7150 (slenken in veengronden).

Page 55: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

55

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

4. Kwaliteitseisen habitattype

Overige kenmerken van een goede structuur en functie: · Dominantie van dwergstruiken (> 50%); · Bedekking struiken en bomen is beperkt < 10%; · Bedekking van grassen is beperkt < 25%; · Hoge bedekking van veenmossen (subtype B, en lokaal subtype A); · Hoge soortenrijkdom van mossen en korstmossen.

H4010_A Vochtige heiden (hogere zandgronden) De dopheibegroeiingen van dit subtype zijn bijzonder gevoelig voor verlaging van de grondwaterstand (afgezien van het wegzakken in de zomer) en schommelingen in de waterhuishouding. Verdroging leidt al snel tot vergrassing met pijpenstrootje (Molinia caerulea). Vochtige heiden op de zandgronden zijn voor hun voortbestaan

afhankelijk van menselijke beheeractiviteiten. Voor behoud is het van belang dat vergrassing en bosvorming voorkomen worden. Optimale functionele omvang: vanaf tientallen hectares.

H4010_B Vochtige heiden (laagveengebied), moerasheide Vochtige heide in laagveengebieden ontwikkelt zich door successie van veenmosrietland. Op de standplaatsen heersen zure tot matig zure, zeer voedselarme tot matig voedselarme (oligotrofe tot zwak eutrofe) omstandigheden en het waterregime kan variëren van droogvallend tot nat. De gemiddeld laagste grondwaterstand bevindt zich zeer ondiep tot ondiep beneden maaiveld. Het is onduidelijk in hoeverre moerasheiden voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van menselijk ingrijpen. Onder de huidige omstandigheden (bij de huidige luchtkwaliteit) is beheer gericht op het voorkomen van verbossing. Optimale functionele omvang: vanaf enkele hectares. Het onderscheid tussen brakwatervenen (subassociatie met gewoon reukgras) en zoetwatervenen (subassociatie met pijpenstrootje) bestaat uit het voorkomen van Ruwe bies en het ontbreken van een aantal algemene zoetwatersoorten in de brakwatervenen. Het zoutgehalte van het oppervlaktewater is in dit stadium waarschijnlijk niet meer van invloed op de standplaatscondities in de veenbovengrond, wel nog in de diepere ondergrond. beheeractiviteiten. Voor behoud is het van belang dat vergrassing en bosvorming voorkomen

worden. Optimale functionele omvang: vanaf enkele hectares.

5. Kwaliteitseisen omgeving H4010_A Vochtige heiden (hogere zandgronden) De gevoeligheid voor stikstofdepositie is: zeer hoog. Bij te hoge stikstofdepositie treedt vergrassing op en verdwijnen de soorten van gebufferde milieus. Het water van de natte heiden is wat herkomst betreft regenwater, eventueel bevat het ook een aandeel (jong) grondwater. Overstroming met oppervlaktewater is in de praktijk van het beheer hooguit incidenteel toelaatbaar. De vochtige heide kan alleen bestaan op plekken waar de grondwaterstand langdurig aan of net onder het maaiveld staat en hooguit kortstondig dieper wegzakt. Buffering van de grondwaterstand door lokale kwel, een geringe wegzijging naar de ondergrond en een geringe afvoer naar drainagemiddelen kunnen hieraan bijdragen. De subassociatie met gevlekte orchis kwam vroeger regelmatig voor op plekken die werden gebufferd door aanvoer van lokaal grondwater. Door depositie van verzurende stoffen is het oppervlakkige grondwater in heidegebieden nu vaak te zuur om te kunnen zorgen voor de lichte buffering die deze subassociatie nodig heeft. Zonder beheer hoopt strooisel zich op en neemt de nutriëntenbeschikbaarheid geleidelijk toe. Dat leidt tot vergrassing van de vochtige heide door pijpenstrootje. Dit proces wordt versneld door atmosferische stikstofdepositie. Heidebeheer in de vorm van begrazing en plaggen is nodig om vergrassing en dichtgroeien met bomen en struiken tegen te gaan.

H4010_B Vochtige heide (laagveengebied) De gevoeligheid voor stikstofdepositie is: zeer gevoelig. Het type is eveneens zeer gevoelig voor verdroging, en dan met name voor een toename van de grondwaterstandfluctuaties. Voor het ontstaan van goed ontwikkelde vormen met veenmosdominantie zijn stabiele, hoge waterstanden optimaal. Bij te diep wegzakkende standen (bij GLG‟s van een halve meter of meer) kan Haarmos gaan domineren. Op vast veen worden de grondwaterstanden bepaald door de wegzijging naar de ondergrond, die weer afhankelijk is van de stijghoogte in de ondergrond. In situaties met een drijvende kragge wordt de wegzijging naar de ondergrond mede gevoed vanuit het oppervlaktewater en is de wegzijging dus van weinig invloed op de waterstanden in de kragge zelf. In tussenvormen met min of meer vast veen wordt de grondwaterstanddaling in de zomer mede bepaald door de mate van isolatie ten opzichte van het oppervlaktewater.

Page 56: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

56

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Ruigten en zomen (H6430) In het Ilperveld en Varkensland is alleen type H6430B Ruigten en zomen met harig wilgenroosje van toepassing.

1. Status Habitatrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1994)

2. Kenschets Het habitattype betreft enerzijds natte, veel biomassa producerende strooiselruigten op voedselrijke standplaatsen en anderzijds zomen langs vochtige tot droge bossen. Daarbij gaat het alleen om relatief soortenrijke ruigten met bijzondere soorten (soortenarme ruigten met uitsluitend zeer algemene soorten vallen buiten de definitie van het habitattype). Binnen dit habitattype worden drie subtypen onderscheiden die aansluiten bij de indeling in drie verbonden die tot het habitattypen behoren.

H6430_A Ruigten en zomen (moerasspirea) Natte, soortenrijke ruigte van zoet, laagdynamisch milieu. Deze ruigten vormen meestal lintvormige oeverbegroeiingen. Ze komen algemeen voor in ons land, met name in de beekdalen, in het rivierengebied en in het laagveengebied. Op de meeste plaatsen betreft het matige vormen met Moerasspirea (Filipendula ulmaria) en Grote valeriaan (Valeriana officinalis) en verder vrijwel uitsluitend zeer algemene soorten. Van bijzonder belang zijn echter gemeenschappen met zeldzame soorten zoals Lange ereprijs (Veronica longifolia) of Moeraswolfsmelk (Euphorbia palustris). Ook Poelruit (Thalictrum flavum) is een niet-alledaagse plantensoort in deze begroeiingen. Op veengrond,

in het laagveengebied, komen plaatselijk in de natte strooiselruigten zeldzame graslandsoorten voor zoals Moeraslathyrus (Lathyrus palustris) en Kievitsbloem (Fritillaria meleagris). Ruige vormen van Dotterbloemhooilanden (Calthion palustris) worden uitdrukkelijk niet tot het habitattype gerekend59.

H6430_B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje) Natte, soortenrijke ruigte met Harig wilgenroosje en Moerasmelkdistel. Ze worden aangetroffen op veen- en kleibodems, binnen het overstromingsbereik van rivierwater of brak boezemwater. De goede vormen betreffen gemeenschappen met bijvoorbeeld Rivierkruiskruid (Senecio fluviatilis) en zoetwatergetijdensoorten zoals Spindotterbloem (Caltha palustris subsp. araneosa) en Zomerklokje (Leucojum aestivum). Opmerkelijk zijn ook ruigtebegroeiingen van (zwak) brakke omstandigheden met als bijzonderheden Heemst (Althaea officinalis), Echt lepelblad (Cochlearia officinalis subsp. officinalis), Dodemansvingers (Oenanthe crocata), Zilt torkruid (Oenanthe lachenalii) en Selderij (Apium graveolens).

H6430_C Ruigten en zomen (droge bosranden) Droge zoomgemeenschappen van relatief stikstofrijke standplaatsen, die in meerdere of mindere mate worden beschaduwd. Ze komen bijvoorbeeld voor langs heggen en langs bosranden. De standplaatsen worden zelden of nooit door oppervlaktewater overspoeld, waarmee deze begroeiingen zich onderscheiden van de natte strooiselruigten die bij de eerste twee subtypen zijn ingedeeld. Zeldzame soorten die in ruigten van dit subtype voorkomen zijn onder andere Kruisbladwalstro (Cruciata laevipes), Stijve steenraket (Erisymum hieracifolium), Torenkruid (Arabis 59 Als ze wel hierbij gerekend werden zouden namelijk hooilanden de beheer-doelstelling „verwaarlozing‟ moeten krijgen. Dat is vanuit het oogpunt van natuurwaarde ongewenst. glabra) en Kleine kaardebol (Dipsacus pilosus). Op leemhoudende bodem is soms de zeldzame Welriekende agrimonie (Agrimonia procera) aanwezig. In de duinen gaat het om overgangen tussen duingraslanden (H2130) en duinbossen (H2180) met onder andere Veldhondstong (Cynoglossum officinale) als vrij zeldzame soort. Relatief belang binnen Europa H6430_A Ruigten en zomen (moerasspirea): aanzienlijk

Natte strooiselruigten komen wijd verbreid voor in Europa. H6430_B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje): zeer groot

Natte strooiselruigten komen wijd verbreid voor in Europa. Internationaal bekeken is van bijzonder belang de soortensamenstelling van het habitattype in ons land. Twee van de vier voor Nederland beschreven associaties (Valeriano-Senecionetum en Oenantho-Althaeetum) komen buiten ons land niet of nauwelijks voor. H6430_C Ruigten en zomen (droge bosranden): aanzienlijk

Ruigten en zomen van droge bosranden komen wijd verbreid voor in Europa.

Page 57: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

57

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

3. Definitie

Bespreking vegetatietypen. Hier wordt verder niet op ingegaan.

4. Kwaliteitseisen habitattype

Overige Kenmerken van een goede structuur en functie:

tares (voor subtype A en B) en voor subtype C vanaf honderden m2. Het habitattype ontstaat op voedselrijke plekken waar weinig of geen afvoer van plantenmateriaal door beweiding of maaien plaats vindt. Overstroming speelt met name binnen de subtypen A en B een belangrijke rol in de verspreiding van zaden en de aanvoer van voedingsstoffen. Ruigtevegetaties kunnen vele jaren in stand blijven, doordat de vestiging van bomen en struiken wordt afgeremd door de dichte vegetatie. Zonder beheer veranderen ze echter op den duur in struweel en bos. De bosontwikkeling kan worden tegengegaan door gefaseerd maaibeheer (waarbij eens in de zoveel jaar een deel van de vegetatie wordt gemaaid) en door het verwijderen van houtopslag. In drogere gebieden van voldoende omvang kan ook gebruik worden gemaakt van zodanig extensieve begrazing dat mozaïeken ontstaan van open grasland, ruige zomen en struwelen.

H6430_A Ruigten en zomen (moerasspirea) Het subtype komt voor op zeer vochtige en natte standplaatsen, vaak in de vorm van zomen langs greppels en sloten, maar ook op percelen die niet meer of slechts incidenteel worden gemaaid. In vergelijking met het subtype met Harig wilgenroosje (H6430B) komt het voor op wat armere en vaak ook wat zuurdere standplaatsen, op laagveen, op zand- en leemgrond in de beekdalen, en op kalkarme komkleigronden in het rivierengebied. Maar het kan ook op niet bemeste kalkhoudende rivierkleigronden voorkomen. Vanwege de gevoeligheid voor (zware) bemesting ligt het zwaartepunt in extensief beheerde landbouwgebieden en in natuurgebieden. Bijzondere soorten zijn onder meer te verwachten in ruigten en zomen in extensief beheerde beekdalen die incidenteel overstromen met beekwater (Lange ereprijs) en/of op natte, kalkrijke of kwelgevoede lemige bodems (Moesdistel). In laagveenmoerassen komen in oeverruigten en verruigde rietlanden lokaal Moeraslathyrus en Moeraswolfsmelk voor. De laatste soort kan ook in rietruigtes in het rivierengebied voorkomen. Grootste bedreiging van het type vormt een te rationeel landgebruik, waarbij overhoekjes en zomen verdwijnen door een te intensief beheer, of dichtgroeien met houtgewassen door het volledig wegvallen van beheer. Ook verdroging en te sterke bemesting door inspoeling van meststoffen uit aangrenzende akkers en weilanden kunnen een bedreiging vormen. H6430_B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje) Het subtype komt voor op zeer vochtige en natte standplaatsen. In vergelijking met het subtype met moerasspirea (H6430A) staat het op wat voedselrijkere en beter gebufferde standplaatsen, bijvoorbeeld op jonge kalkrijke kleigronden, en in zomen langs hard voedselrijk oppervlaktewater. Typische soorten zijn onder meer te verwachten op standplaatsen die in contact staan met brak oppervlaktewater, hier komen een aantal zeldzame soorten van brakke standplaatsen voor (Echt lepelblad, Heemst, Selderij). Ook oeverruigten op regelmatig overstroomde plekken in het rivierengebied zijn relatief rijk aan typische soorten (Zomerklokje, Rivierkruiskruid).

H6430_C Ruigten en zomen (droge bosranden) Het subtype komt voor op vochtige tot droge, voedselrijke standplaatsen, in zomen langs heggen en bosranden, in verruigende graslanden en in mozaïekvegetaties met een afwisseling van grasland en struweel. Typische soorten komen vooral voor in zoomvegetaties op kalkrijke zandige en zavelige bodems in het rivierengebied die incidenteel worden overstroomd (Kruisbladwalstro, Stijve steenraket,Torenkruid, Knolribzaad, Besanjelier). Ook op lemige gronden buiten het rivierengebied kunnen bijzondere soorten voorkomen. Op kalkrijke lemige grond gaat het om Kleine kaardenbol, op kalkarme leem kan Welriekende agrimonie in zoomvegetaties voorkomen. In de duinen gaat het om overgangen tussen duingraslanden (H2130) en duinbossen (H2180).

5. Kwaliteit omgeving H6430_A Ruigten en zomen (moerasspirea) Voor een soortenrijk type is het belangrijk dat de locaties in een ruimtelijk samenhangend landschap liggen. Er moet voldoende aanvoer van grondwater zijn, zonder verontreiniging met nitraat en

Page 58: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

58

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

fosfaat. Ook moet inspoeling van nutriënten vanuit landbouwpercelen worden voorkomen. Het subtype is niet gevoelig voor stikstofdepositie.

H6430_B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje) Voornaamste bedreigingen zijn verzoeting en het verdwijnen van een natuurlijke rivierdynamiek. Het subtype is niet gevoelig voor stikstofdepositie.

H6430_C Ruigten en zomen (droge bosranden) Eutrofiëring door het inwaaien van voedingsstoffen vanuit landbouwpercelen is voor dit type een groot risico. Voor de fauna is een zonnige expositie van belang, evenals de samenhang van locaties op landschapsschaal. Het subtype is gevoelig voor stikstofdepositie.

Overgangs- en trilvenen (H7140) In het Ilperveld en Varkensland is alleen type H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) van toepassing.

1. Status Habitatrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1994)

2. Kenschets Beschrijving: Dit habitattype betreft soortenrijke veenbegroeiingen van betrekkelijk voedselarme tot matig voedselrijke omstandigheden. De plantengemeenschappen van de overgangs- en trilvenen vormen ontwikkelingsstadia in de verlanding die begint in het open water van sloten, plassen en petgaten. In Nederland komen ze vooral voor in het laagveengebied. Verder kunnen overgangs- en trilvenen ook ontstaan in veenvormende systemen in de middenlopen van beekdalen, op de overgangen van de hogere (pleistocene) zandgronden naar laagveen en in zeekleilandschappen. Uitgaande van het verlandingsproces worden de overgangs- en trilvenen van dit habitattype voorafgegaan door begroeiingen van het open water, zoals drijftil- en krabbenscheergemeenschappen (habitattype H3150). De overgangs- en trilvenen worden in de

successiereeks opgevolgd door struweel of bos, onder bepaalde omstandigheden ook door moerasheiden (habitattype H4010).

Subtypen H7140_A Overgangs- en trilvenen (trilvenen )

Trilvenen bestaan uit mosrijke op het water drijvende plantenmatten. Van de vaatplanten voeren schijngrassen de boventoon en in de moslaag domineren slaapmossen. In trilvenen kunnen zeldzame orchideeën groeien.

H7140_B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden )

Veenmosrietlanden ontwikkelen zich met verdere stabilisering van de veenlaag. Kenmerkend is een gesloten moslaag met dominantie van veenmossoorten, een varenrijke kruidlaag en een ijle rietlaag. Relatief belang binnen Europa: zeer groot (subtypen A en B). In Europees verband beslaan de gemeenschappen van trilvenen en overgangsvenen weliswaar een groot areaal, maar als soortenrijke begroeiingen zijn ze in het gehele verspreidingsgebied zeldzaam en bedreigd. Binnen ons land komt het habitattype in verhouding nog over grote oppervlakte voor. Dit geldt vooral de veenmosrietlanden die in het Noordwest-Europese laagland in ons land hun zwaartepunt hebben.

3. Definitie Veenmosrietland dat is dichtgegroeid met wilgen, berken of elzen behoort niet tot het habitattype. De soorten van trilvenen en veenmosrietland kunnen hier wel plaatselijk nog met lage bedekkingen aanwezig zijn. Verzuring die door toenemende regenwaterinvloed aan de oppervlakte begint, is een natuurlijk proces in laagveensystemen. Daarbij wordt de vegetatiemat heel geleidelijk dikker en eenvormiger en gaan trilvenen, subtype A, over in veenmosrietland, subtype B, of moerasheide, habitattype H4010_B vochtige heiden (laagveengebied).

Page 59: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

59

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

4. Kwaliteitseisen habitattype

Overige kenmerken van een goede structuur en functie: · Geen of weinig opslag van struweel (< 10%); · Gelaagde vegetatiestructuur met een goed ontwikkelde moslaag (> 30%); · Hoge soortenrijkdom (> 20 plantensoorten per vierkante meter); · Jaarlijks gemaaid; · Optimaal functionele omvang: vanaf enkele hectares (voor beide subtypen). De plantengroei van de overgangs- en trilvenen staat onder invloed van basenrijk grondwater of oppervlaktewater. Dat basenrijke water mengt zich met zuur, voedselarm neerslagwater. Verzuring die door toenemende regenwaterinvloed aan de oppervlakte begint, is een natuurlijk proces in laagveensystemen. Daarbij wordt de vegetatiemat geleidelijk dikker en eenvormiger en gaan trilvenen, subtype A, over in veenmosrietland, subtype B, of moerasheide, habitattype H4010_B vochtige heiden (laagveengebied). Het habitattype heeft een stabiele, hoge grondwaterstand. In drijvende kraggen ligt de grondwaterstand permanent rond maaiveld doordat de kraggen mee kunnen bewegen met het water waarin ze drijven. Grote fluctuaties van de waterstand, ook al zijn die van tijdelijke aard, leiden op vaste veengronden (en op de ondergrond vast geslagen kraggen) al gauw tot verdroging. Daarbij kunnen dan bepaalde planten gaan woekeren, terwijl de biodiversiteit sterk achteruitgaat. Als de waterhuishouding en waterkwaliteit intact blijft en de trilvenen en veenmosrietlanden jaarlijks gemaaid worden, kunnen ze jarenlang standhouden. Het fosfaatgehalte van het water mag niet te hoog zijn, (minder dan 0,015 mg P-totaal per liter water). want bij te hoge gehaltes komt de verlanding vanuit krabbenscheervegetaties niet op gang. Krabbenscheer is ook zeer gevoelig voor sulfaat. Voor het behoud op lange termijn van de variatie binnen het habitattype is het van belang, dat in laagveengebieden regelmatig nieuwe verlandingsreeksen ontstaan en in beekdalen herstel optreedt.

H7140_A Overgangs- en trilvenen (trilvenen ) De associatie van schorpioenmos en ronde zegge ontstaat in de verlandingsreeks van petgaten op dunne, deels nog ondergedoken kraggeverlandingen (van bijvoorbeeld riet, padderus of holpijp) in beschut, zoet, basenrijk, licht tot hooguit matig voedselrijk water. Het kan zowel gaan om in het petgat opgekweld grondwater als om oppervlaktewater uit de wijdere omgeving. In het begin staat de kragge nog geheel in contact met het basenrijke water waarin ze drijft, en treedt tot bovenin de kragge een neutrale pH op. Door verdere veenvorming neemt de kragge geleidelijk in dikte toe en komt een steeds groter deel boven het oppervlaktewaterpeil te liggen. In die delen kunnen regenwaterlenzen ontstaan, waardoor de bovenlaag zuurder wordt. Naarmate deze kragge dikker wordt, neemt de invloed van het basenrijke oppervlaktewater af en worden de regenwaterlenzen dikker. In de moslaag maken slaapmossen en levermossen geleidelijk plaats voor veenmossen. Ook in de kruidlaag treedt een verschuiving op van basenminnende soorten naar zuurminnende soorten. Alleen soorten die wat dieper in de kragge wortelen staan nog met hun wortels in basenrijk milieu. In deze successie verandert de vegetatie geleidelijk in zuurdere kleine zeggengemeenschappen, die tot het veenmosrietland (H7140_B) gerekend worden. In beekdalen en op de overgangen van zandgronden naar het laagveengebied komen de trilvenen ook voor op veengronden die door kwel tot in de wortelzone gevoed worden. Een flinke kwelflux is nodig om de voor deze vegetatietypen benodigde permanent hoge grondwaterstanden en hoge basenrijkdom te handhaven. In reliëfrijke gebieden, zoals stuwwallen, komen dergelijke kwelsituaties ook voor op plekken waar het grondwater over klei- of leemlagen naar maaiveld gedrongen wordt. Daar staat het soms in contact met bronnen.

[Om te voorkomen dat ontwikkeling naar Elzenbroek optreedt dient een zomermaaibeheer te worden ingesteld zodra de kragge voldoende draagkracht heeft. Uitzondering hiervoor vormen verlandingen met polvormende zeggengemeenschappen die zich langdurig kunnen ontwikkelen en handhaven bij afwezigheid van beheer.] H7140_B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden ) Veenmosrietland ontstaat op dikke kraggen en op volledig aan de ondergrond vastgegroeid veen als daar een dikke regenwaterlens is ontstaan, waardoor de bovenste decimeters voedselarm en matig zuur tot zuur zijn geworden. Alleen diepwortelende, lang levende soorten, zoals riet, staan nog in contact met basenrijker water dieper in het veen. Aangezien de bovengrond door de toenemende invloed van regenwater niet alleen zuur, maar ook voedselarm wordt, kan ontwikkeling naar veenmosrietland zowel optreden vanuit voedselarme trilvenen als vanuit voedselrijkere moerastypen of vanuit niet meer bevloeide rietcultures. In goed ontwikkeld Veenmosrietland mogen de grondwaterstanden niet diep wegzakken (maximaal? enkele decimeters). In nog drijvende kraggen is dat geen probleem omdat de kragge meebeweegt met het oppervlaktewater en er vanuit de kragge geen wegzijging naar de ondergrond optreedt. Op vast veen kan door wegzijging de grondwaterstand te diep wegzakken. Instandhouding van goed ontwikkeld veenmosrietland op vast veen is alleen mogelijk als de wegzijging hooguit zeer gering is. Wanneer de grondwaterstand in de zomer te ver wegzakt ontstaan soortenarme vegetaties waarin

Page 60: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

60

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

het verdrogingstolerante gewone haarmos vaak domineert. [Het beste beheer voor veenmosrietland is een zomermaaibeheer om te voorkomen dat ze verruigen en door opslag van elzen en of berken veranderen in Moerasvaren-Elzenbroek of Zompzegge- Berkenbroek (H91D0 Hoogveenbossen). Door voortgaande veenmosgroei en toename van de invloed van regenwaterlenzen zal de vegetatie geleidelijk kunnen overgaan in moerasheide (H4010_B). Kleinschalige fasering in zomermaaien over grote delen van het gebied is een noodzakelijke aanpassing bij aanwezigheid van de grote vuurvlinder.]

5. Kwaliteitseisen omgeving H7140_A Overgangs- en trilvenen (trilvenen ) Toevoer van ijzerrijk en basenrijke grondwater is gewenst voor de instandhouding en ontwikkeling van het habitattype. Sulfaatrijk oppervlaktewater is zeer ongewenst, aangezien het de vorming van kraggen tegen gaat. Het subtype is zeer gevoelig voor stikstofdepositie.

H7140_B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden ) Toevoer van ijzerrijk en basenrijke grondwater is gewenst voor de instandhouding en ontwikkeling van het habitattype. Sulfaatrijk oppervlaktewater is zeer ongewenst, aangezien het de vorming van kraggen tegen gaat. Het subtype is zeer gevoelig voor stikstofdepositie.

Hoogveenbossen (H91D0) 1. Status Prioritair op Bijlage I Habitatrichtlijn (inwerkingtreding 1994)

2. Kenschets Beschrijving: Dit habitattype omvat relatief laag blijvende berkenbossen met dominantie van Zachte berk (Betula pubescens) in de boomlaag en een ondergroei die vooral bestaat uit veenmossen (Sphagnum soorten). Het zijn natte bossen ofwel zogenoemde berkenbroekbossen op veenbodems. Deze hoogveenbossen komen hier en daar voor in laagveengebieden, in hoogveengebieden, in beekdalen van de hogere zandgronden en in het rivierengebied. Ze vormen buiten het hoogveengebied plaatselijk mozaïeken met elzenbroekbos. Zulke boscomplexen worden dan helemaal bij dit habitattype H91D0 gerekend. Zowel de veenbossen van het „laagveenstadium‟ (met invloed van kwel) en het „hoogveenstadium‟ (uitgegroeid boven de invloed van het grondwater) behoren bij dit habitattype. Het onderscheid is soms niet goed te maken, vooral in gebieden op de overgang van hoogveen naar beekdalen. In laagveenlandschappen is het veenbos het eindstadium in de laagveenverlanding. In hoogveengebieden komt het type van nature voor aan de randen, in de zogenoemde lagg-zone, en rondom beekjes of opduikingen van de minerale bodem in het hoogveen. In intacte hoogveensystemen van de West-Europese Atlantische laagvlakte komen geen bossen midden op het hoogveen voor. Op in het verleden verdroogde en/of vermeste hoogveenbodem kunnen echter wél bossen voorkomen. Die bossen op aangetaste hoogveenbodem horen niet bij de veenbossen van habitattype H91D0, maar maken deel uit van de herstellende hoogvenen van habitattype H7120 (zie aldaar). Bossen op veen in de duinen maken deel uit van duinbossen van habitattype H2180. De hoogveenbossen van dit habitattype maken plantensociologisch onderdeel uit van één verbond (het Betulion pubescentis).

Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk Het habitattype heeft zijn hoofdverspreiding in Noord- en Midden-Europa, waar het plaatselijk over grote oppervlakten voorkomt. In het algemeen geldt dat naar het oosten toe de hoogvenen sterker bebost zijn. Nederland ligt aan de zuidwestgrens van het areaal van het habitattype en het hoogveenbos is hier relatief soortenarm.

3. Definitie Het habitattype wordt aangetroffen op voedselarme, zure veengronden die permanent onder invloed staan van hoge grondwaterstanden. In het laagveengebied en rivierengebied gaat het meestal (nog) om gemeenschappen van het „laagveenstadium‟ en die zijn beschreven als de associatie Zompzegge-

Page 61: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

61

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Berkenbroek (Carici curtae-Betuletum pubescentis). Op de hogere zandgronden is het „hoogveenstadium‟ meer aan de orde en dat is beschreven als associatie Dophei-Berkenbroek (Erico- Betuletum pubescentis). In de praktijk, op gebiedsniveau, is het onderscheid in deze associaties soms

lastig te maken, vooral daar waar overgangen optreden van hoogveen naar beekdalen. Om deze reden wordt dit onderscheid niet tot uitdrukking gebracht in subtypen.

4. Kwaliteitseisen habitattype

c. Overige kenmerken van een goede structuur en functie: · Optreden van veenvorming · Optimale functionele omvang: vanaf tientallen hectares · Aanwezigheid van oude levende of dode dikke bomen en/of oude hakhoutstoven.

5. Kwaliteitseisen omgeving Hoogveenbossen komen voor op natte, zure venige bodem. De grondwaterstanden staan in winter en voorjaar rond maaiveld, en zakken in de zomer idealiter niet verder weg dan enkele decimeters (optimaal bij GLG < 40 cm onder maaiveld). Voeding vindt voornamelijk plaats door regenwater. Door de beperkte aanvoer van voedingsstoffen en de geringe afbraak van organisch materiaal is de voedselrijkdom van nature zeer gering. Op volledig door regenwater gevoede plekken in of rond hoogvenen worden de hoogveenbossen vertegenwoordigd door het Dopheide-Berkenbroek. De subassociatie daarvan met Eenarig wollegras is kenmerkend voor de meest voedselarme en permanent natte standplaatsen zoals die voorkomen in weinig verdroogd of herstellend hoogveen. De groeiomstandigheden voor de Zachte berk zijn zo ongunstig dat de bomen laag blijven en ver uit elkaar staan, wat resulteert in een zeer open bostype, hetgeen gunstig is voor de ontwikkeling van de ondergroei. De sterk afwijkende subassociatie met Struikheide is karakteristiek voor veendijken, die deels kunnen bestaan uit vergraven en teruggestorte „bolster‟. Dit type kan ook voorkomen op sterk verdroogde hoogveenresten, maar valt dan onder herstellend hoogveen (H7120). Het Zompzegge-Berkenbroek komt voor op plekken die worden beïnvloed door zeer zacht grondwater, of waar zich regenwaterlenzen hebben gevormd boven basenrijk grond- en oppervlaktewater. Er ontstaat dan een gelaagd systeem, met een bovengrond die zuurder en armer is dan de ondergrond. Oorspronkelijk kwamen zompzegge-berkenbroekbossen veel voor in de randzone van hoogveengebieden op de overgang van infiltratie- naar kwelgebied (de „lagg-zone‟). Dergelijke overgangszones komen echter in Nederland niet of nauwelijks meer voor. Wel is het bostype op kleinere schaal aanwezig in de lage delen van de hogere zandgronden, zoals langs venranden, in oude beekmeanders en in beekdalbovenloopjes. Het gaat hierbij zowel om plekken met kwel van zacht lokaal grondwater, als om slecht ontwaterde delen van gebieden met basenrijke regionale kwel, waar zich regenwaterlenzen hebben gevormd. In laagveenmoerassen komt het Zompzegge- Berkenbroek voor op oude geïsoleerde kraggen waar de veenvorming zo ver is voortgeschreden dat zich bovenin de kragge regenwaterlenzen hebben gevormd. Door uitbreiding van de regenwaterlenzen zou Zompzegge-Berkenbroek zich op termijn kunnen ontwikkelen tot Dophei-Berkenbroek of levend hoogveen, maar in de meeste gevallen is het hydrologische systeem te klein en de wegzijging te groot om deze ontwikkeling richting levend hoogveen mogelijk te maken. Doordat goed ontwikkelde hoogveenbossen afhankelijk zijn van permanent hoge grondwaterstanden is het type zeer gevoelig voor verlaging van grondwaterstanden. De vormen die afhankelijk zijn van aanvoer van grondwater zijn vaak ook gevoelig voor verlaging van de stijghoogte en/of de verlaging van de grondwaterstanden in de ruime omgeving. Bij hoogveenbossen gevoed door lokale kwel vormt ook bemesting in het nabijgelegen intrekgebied een mogelijk risico. Het habitattype is gevoelig voor stikstofdepositie. Deze depositie kan evenals ontwatering in hoogveen het ontstaan van hoogveenbos stimuleren, wat hier echter als een ongewenste ontwikkeling wordt gezien omdat het ten koste gaat van het habitattype levend hoogveen. Daarbij kan worden opgemerkt dat de degradatie hierbij al gauw een zichzelf versterkend proces is: door hun grotere verdamping zullen de berkenbomen de verdroging versterken. Daarbij speelt nog dat het bladstrooisel de veenmosgroei belemmert en uiteindelijk verstikt wanneer de boomlaag te dicht en productief is.

Page 62: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

62

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Literatuur Groen, F.M. van, 2010. Broedvogels van Varkensland, inventarisatie 2010. Rapport Van der Goes en

Groot 2010-24, Alkmaar. Janssen, J.A.M. en J.H.J. Schaminée, 2004. Soorten van de Habitatrichtlijn. Europese Natuur in

Nederland. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Jongkind, E., nn. Beheerplan Natura 2000 Ilperveld, Oostzanerveld, Twiske, Varkensland. Concept

samenvatting Tauw. Bv, vestiging Amsterdam. In opdracht van Provincie Noord-Holland. Kapteyn, K., 1995. Vleermuizen in het landschap. Uitgeverij Schuyt & Co, Haarlem. Kruijsen, B.W.J.M., 2010. Natuurtoets introductie elektrisch varen in 2010. Onderzoek in opdracht van

Landschap Waterland. Rapport Ecologisch Adviesbureau B.Kruijsen te Santpoort-Noord. Krijgsveld, K.L, R.R. Smits, J. van der Winden, 2008. Verstoringsgevoeligheid van vogels. Rapport

Vogelbescherming Nederland en Bureau Waardenburg, Culemborg. Meuleman, J.H., 2008. Concept plan van aanpak Elektrisch varen 2

e fase, infrastructuur en

pleisterplaatsen. Landschap Waterland, Velsen-Zuid. Nie, H.W. de, 1997. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Tweede herziene druk Media

Publishing, Doetinchem. Nn, 2010. Verslag monitoring ringslanghopen 14 oktober 2010. Notitie Stadsdeel Noord gem.

Amsterdam.

PNI, 2010. Provinciale Natuur Informatie. Broedvogels, zoogdieren en flora, inventarisatie diverse

jaren. Gegevens over zoogdieren uit de jaren negentig. GIS-kaarten In 2010 geleverd door Landschap Noord-Holland, Castricum. Contactpersonen Eric Thomassen en Kees Scharringa.

Provincie Noord-Holland, 1993. Deelnota Ecologische structuren en natuur- en landschapsbouw.

Beleidsvisie ontwikkeling PEHS. Haarlem. Schaminée, J.H.J. en J.A.M. Janssen, 2004. Soorten van de Habitatrichtlijn. Europese Natuur in

Nederland. KNNV Uitgeverij, Zeist. Schaminée, J.H.J. en J.A.M. Janssen (eds), 2009. Diverse auteurs. Laag Nederland Natura 2000-

gebieden. In de serie Europese Natuur in Nederland. KNNV Uitgeverij, Zeist. Vermoolen, R., 2011. Natuurtoets aanlegplaatsen toervaartnet Waterland West. Rapport Inogen. Vista, 2002. Recreatieplan Waterland. In opdracht van Landschap Waterland te Purmerend. Uitgave

Vista landscape and urban design, Amsterdam. Witteveldt, M., 2011. Recreatie en flora en fauna in het Ilperveld. Kaders en afwegingen.

Rapportnummer 11-003. Landschap Noord-Holland, Heiloo.

Page 63: Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost · 2012-05-15 · 8 Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost langdurige invloed van brak water weerspiegeld,

63

Natuurtoets introductie elektrisch varen in Waterland-Oost

Colofon Opdrachtgever Landschap Waterland p/a Recreatie Noord-Holland NV contactpersoon de heer S. Peters

Postbus 2571 2002 RB Haarlem

Opdrachtnemer drs. Ben W.J.M. Kruijsen

Ecologisch Adviesbureau B.Kruijsen Eyndenhoefflaan 7 2071 AM Santpoort-Noord [email protected] www.natuuradvies.nl Veldwerk, fotografie en rapportage Ben Kruijsen Publicatie 1 juli 2011