MOTOX - Siemens...Dit handboek omvat aanwijzingen die u voor uw persoonlijke veiligheid alsmede ter...
Transcript of MOTOX - Siemens...Dit handboek omvat aanwijzingen die u voor uw persoonlijke veiligheid alsmede ter...
Answers for industry.
MOTOX
Motoren LA / LG
BA 2320
Bedieningshandleiding · 12/2012
�BA 2320�
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
_______________ __ __
Algemene informatie en veiligheidsinformatie
1
2Technische beschrijving
Goederenontvangst, transport en opslag
3MOTOX
4Monteren
Motoren LA / LG
5BA 2320 Inbedrijfstelling
6Bedrijf Bedieningshandleiding Storingen, oorzaken en oplossingen
7
8Service en onderhoud
9Verwijdering
10Technische gegevens
11Reserveonderdelen
EG-verklaring van overeenstemming
12
Motoren voor de montage op MOTOX-transmissies
12/2012
Siemens AG Industry Sector Postfach 48 48 90026 NÜRNBERG DUITSLAND
Ⓟ 06/2013 Technische wijzigingen voorbehouden
Copyright © Siemens AG 2012. Alle rechten voorbehouden
Wettelijke informatie Waarschuwingsconcept
Dit handboek omvat aanwijzingen die u voor uw persoonlijke veiligheid alsmede ter voorkoming van materiële schade in acht dient te nemen. De aanwijzingen voor uw persoonlijke veiligheid zijn aangegeven door middel van een waarschuwingsdriehoek. Bij aanwijzingen voor materiële schade staat geen waarschuwingsdriehoek. De waarschuwingsteksten worden naar gelang hun gevarenniveau in afnemende volgorde weergegeven.
GEVAAR betekent dat het negeren van de betreffende veiligheidsmaatregelen dodelijk of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zal hebben.
WAARSCHUWING betekent dat het negeren van de betreffende veiligheidsmaatregelen dodelijk of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben.
VOORZICHTIG betekent dat het negeren van de betreffende veiligheidsmaatregelen licht lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben.
LET OP betekent dat het negeren van de betreffende veiligheidsmaatregelen materiële schade tot gevolg kan hebben.
Wanneer er meerdere gevarenniveaus aanwezig zijn, wordt telkens de waarschuwing voor het hoogste gevarenniveau aangegeven. Wanneer bij een waarschuwingstekst met waarschuwingsdriehoek geattendeerd wordt op lichamelijk letsel, dan is het mogelijk dat aan dezelfde waarschuwingstekst ook een waarschuwing voor materiële schade is toegevoegd.
Gekwalificeerd personeel Het product/systeem dat bij deze documentatie behoort, mag uitsluitend worden gebruikt door voor de betreffende taak gekwalificeerd personeel, met inachtneming van de documentatie voor deze specifieke taak en met name van de daarin gegeven veiligheidsinstructies en waarschuwingen. Gekwalificeerd personeel is op basis van zijn opleiding en ervaring in staat om bij de omgang met deze producten/systemen de risico’s te herkennen en mogelijke gevaren te voorkomen.
Reglementair gebruik van Siemens-producten Het volgende dient in acht te worden genomen:
WAARSCHUWING Siemens-producten mogen enkel worden gebruikt voor de gebruiksdoeleinden die in de catalogus en in de bijhorende technische documentatie worden beschreven. Als producten en componenten van derden worden gebruikt, moeten deze door Siemens aanbevolen of goedgekeurd zijn. Een onberispelijke en veilige werking van de producten veronderstelt een vakkundig transport, alsook een vakkundige opslag, opstelling, montage, installatie, inbedrijfstelling, bediening en een vakkundig onderhoud. De toegelaten omgevingsvoorwaarden moeten worden nageleefd. De aanwijzingen in de bijhorende documentatie moeten in acht worden genomen.
Waarmerk Alle benamingen die zijn voorzien van het symbool ®, zijn geregistreerde merken van de Siemens AG. De overige benamingen in dit document kunnen merken zijn waarvan het gebruik door derden voor eigen doeleinden de rechten van de eigenaar kan schenden.
Ontheffing van aansprakelijkheid De inhoud van dit drukwerk hebben wij gecontroleerd op overeenstemming met de omschreven hard- en software. Desondanks zijn afwijkingen niet uitgesloten, waardoor wij niet garant staan voor de complete overeenstemming. De gegevens in dit drukwerk worden regelmatig gecontroleerd en noodzakelijke correcties zijn opgenomen in de volgende oplagen.
Inhoudsopgave
1 Algemene informatie en veiligheidsinformatie............................................................................................ 5
1.1 Algemene aanwijzingen: ................................................................................................................5
1.2 Auteursrecht...................................................................................................................................7
1.3 Reglementair gebruik.....................................................................................................................7
1.4 Principiële plichten .........................................................................................................................8
1.5 Speciale gevarentypes.................................................................................................................10
2 Technische beschrijving .......................................................................................................................... 11
2.1 Algemene beschrijving.................................................................................................................11
2.2 Koeling .........................................................................................................................................12
2.3 Aansluitkast..................................................................................................................................12
2.4 Kenplaatje ....................................................................................................................................12
2.5 Oppervlaktebehandeling ..............................................................................................................13 2.5.1 Algemene informatie voor de oppervlaktebediening ...................................................................13 2.5.2 Gelakte uitvoering ........................................................................................................................13 2.5.3 Gegronde uitvoering ....................................................................................................................15
3 Goederenontvangst, transport en opslag................................................................................................. 17
3.1 Goederenontvangst .....................................................................................................................17
3.2 Transport......................................................................................................................................18 3.2.1 Algemene informatie voor het transport.......................................................................................18 3.2.2 Bevestiging voor hangend transport ............................................................................................19
3.3 Opslag..........................................................................................................................................21
4 Monteren ................................................................................................................................................. 23
4.1 Uitpakken .....................................................................................................................................23
4.2 Algemene informatie voor de montage........................................................................................23
4.3 Aantrekmoment voor bevestigingsbouten van de motor .............................................................25
4.4 Plaatsingsvoorwaarden voor de motor ........................................................................................26
4.5 Condenswateropeningen (optioneel)...........................................................................................26
4.6 Monteer de ingaande of uitgaande elementen op de motoras ....................................................27
4.7 Motor aansluiten ..........................................................................................................................28 4.7.1 Algemene informatie voor de motoraansluiting ...........................................................................28 4.7.2 Aansluitkast..................................................................................................................................29 4.7.3 Klemaanduidingen .......................................................................................................................30 4.7.4 Draairichting.................................................................................................................................30 4.7.5 Aansluiting van de kabels in de aansluitkast ...............................................................................31 4.7.6 Buitenste aarding .........................................................................................................................32
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 3
Inhoudsopgave
BA 2320 4 Bedieningshandleiding, 12/2012
4.7.7 Montage en aanleggen ............................................................................................................... 32 4.7.8 Aanhaalmoment voor bouten bij elektrische aansluiting............................................................. 33 4.7.9 Externe ventilatie (optioneel) ...................................................................................................... 35 4.7.9.1 Algemene informatie voor de inbedrijfstelling van de externe ventilator .................................... 35 4.7.9.2 Schakelschema's voor de externe ventilator .............................................................................. 36 4.7.9.3 Technische gegevens van de externe ventilator......................................................................... 37 4.7.10 Bedrijf aan de omvormer............................................................................................................. 39
5 Inbedrijfstelling......................................................................................................................................... 41
5.1 Controle van de isolatieweerstand.............................................................................................. 41
5.2 Motor in bedrijf nemen ................................................................................................................ 43
6 Bedrijf ...................................................................................................................................................... 45
7 Storingen, oorzaken en oplossingen........................................................................................................ 47
8 Service en onderhoud.............................................................................................................................. 49
8.1 Algemene onderhoudsgegevens ................................................................................................ 49
8.2 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ...................................................................... 50 8.2.1 Handontluchting van de rem arreteren (optioneel) ..................................................................... 50 8.2.2 Smering....................................................................................................................................... 51 8.2.3 Motor reinigen ............................................................................................................................. 52 8.2.4 Controleren of bevestigingsbouten goed vastzitten.................................................................... 53 8.2.5 Doorzicht van de motor ............................................................................................................... 53 8.2.6 Rem onderhouden ...................................................................................................................... 54 8.2.6.1 Slijtage van veerremmen ............................................................................................................ 54 8.2.6.2 Onderhoudsintervallen van de rem............................................................................................. 55 8.2.6.3 luchtspleet bijstellen .................................................................................................................... 56 8.2.6.4 Frictievoering vervangen............................................................................................................. 58
9 Verwijdering............................................................................................................................................. 61
10 Technische gegevens.............................................................................................................................. 63
10.1 Typebenaming ............................................................................................................................ 63
10.2 Algemene technische gegevens ................................................................................................. 64
10.3 Gewicht ....................................................................................................................................... 66
11 Reserveonderdelen ................................................................................................................................. 67
11.1 Onderdelenvoorraad ................................................................................................................... 67
11.2 Lijsten met reserve-onderdelen .................................................................................................. 68 11.2.1 MODULOG motor bouwgrootten 71 - 200 .................................................................................. 68 11.2.2 MODULOG remmotor bouwgrootten LA71 - LA160 ................................................................... 71 11.2.3 MODULOG motor bouwgrootten LA71 - LA160 met teruglooprem............................................ 75 11.2.4 Gever........................................................................................................................................... 79 11.2.4.1 Gever op ventilatorkap................................................................................................................ 79 11.2.4.2 Gever in motor met externe ventilator......................................................................................... 80
12 EG-verklaring van overeenstemming....................................................................................................... 81
Algemene informatie en veiligheidsinformatie 11.1 Algemene aanwijzingen:
Opmerking
Siemens AG is niet aansprakelijk voor schade of storingen als gevolg van het niet in acht nemen van informatie in deze bedieningshandleiding.
Deze bedieningshandleiding maakt deel uit van de levering van de motor. Bewaar deze bedieningshandleiding binnen handbereik in de buurt van de transmissie.
Deze bedieningshandleiding geldt alleen voor de standaarduitvoering van de motoren voor montage op de MOTOX-transmissieserie:
● MODULOG Motoren bouwgrootten 71 tot 200
● Motoren bouwgrootten 225 tot 315
Tabel 1- 1 Bestelcode
Betekenis van de posities van het bestelnummer Motor
1 2 3 4 11 12 Motor LA / LG of LAI / LGI 2 K J 1 1 3
Opmerking
Voor speciale uitvoeringen van de motoren en hun bijkomende voorzieningen gelden naast deze bedieningshandleiding de bijzondere contractuele overeenkomsten en technische documenten.
Neem de overige meegeleverde bedieningshandleidingen in acht.
De hier beschreven motoren voldoen aan de technische stand op het tijdstip dat deze bedieningshandleiding wordt gedrukt.
In het belang van de verdere ontwikkeling behouden we ons het recht voor om aan de individuele modules en aan het toebehoren wijzigingen aan te brengen. Deze wijzigingen zijn nodig om het prestatievermogen en veiligheid te verbeteren. De belangrijkste kenmerken blijven behouden.
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 5
Algemene informatie en veiligheidsinformatie 1.1 Algemene aanwijzingen:
BA 2320 6 Bedieningshandleiding, 12/2012
Gelieve u voor alle technische vragen tot de Technical Support te wenden.
Europa - Duitsland Telefoon: +49 (0) 911 895 7222 Telefax: +49 (0) 911 895 7223
Amerika - VS Telefoon: +1 42 32 62 25 22
Azië - China Telefoon: +86 10 64 75 75 75
E-mail: [email protected]
Internet Duits: http://www.siemens.de/automation/support-request
Internet Engels: http://www.siemens.com/automation/support-request
Geldige bedieningshandleidingen
Tabel 1- 2 MOTOX-transmissie bedieningshandleidingen
Titel Product BA 2010 MOTOX-transmissie BA 2011 MOTOX-wormtransmissie SC BA 2012 MOTOX-wormtransmissie S BA 2019 MOTOX-transmissiegroepen BA 2510 MOTOX Optionele aanbouwdelen BA 2515 MOTOX-transmissies voor elektrische hangbanen
Tabel 1- 3 Bedieningshandleidingen motoren
Titel Product BA 2310 Krachtstroom - en eenfasige wisselstroommotoren en -remmotoren met toebehoren BA 2320 Motoren LA / LG en LAI / LGI
Algemene informatie en veiligheidsinformatie 1.2 Auteursrecht
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 7
1.2 Auteursrecht Siemens AG behoudt het auteursrecht van deze bedieningshandleiding.
De bedieningshandleiding mag zonder toestemming van Siemens AG noch volledig, noch gedeeltelijk voor doeleinden van de concurrentie onbevoegd worden gebruikt of ter beschikking van derden worden gesteld.
1.3 Reglementair gebruik De in deze bedieningshandleiding behandelde motoren zijn voor stationair gebruik in de algemene machinebouw ontwikkeld.
Deze voldoen aan de geharmoniseerde norm EN 60034 (VDE 0530). Toepassing in explosiegevaarlijke omgevingen is verboden.
Voor zover niets anders werd overeengekomen, zijn de motoren voor het gebruik in de industriële sector in machines en installaties bestemd.
De motoren zijn volgens de nieuwste stand van de techniek gebouwd en worden veilig voor gebruik geleverd. Eigenmachtige veranderingen die de veiligheid nadelig beïnvloeden, zijn niet toegestaan.
Opmerking
De aangegeven vermogens gelden voor een omgevingstemperatuur van -15° C tot +40° C en voor een installatiehoogte tot 1 000 m boven het normale nulpunt.
Neem bij afwijkende omgevingstemperaturen en installatiehoogten contact met de Technical Support.
De motoren zijn uitsluitend ontwikkeld voor het toepassingsgebied dat in hoofdstuk Technische gegevens (Pagina 63) wordt beschreven. De transmissies mogen niet buiten de vastgelegde vermogensgrenzen worden gebruikt. Afwijkende gebruiksomstandigheden vereisen nieuwe contractuele overeenkomsten.
Beschermingsgraden ≤ IP54 mogen nooit buiten worden gebruikt. Luchtgekoelde uitvoeringen zijn berekend voor omgevingstemperaturen variërend van -15 ℃ tot +40 °C en een opstellingshoogte tot 1 000 m boven NN. Let op afwijkende gegevens op het kenplaatje. De voorwaarden op de toepassingslocatie moeten voldoen aan alle gegevens op het kenplaatje.
Betreed de motor niet. Plaats geen voorwerpen op de motor.
Algemene informatie en veiligheidsinformatie 1.4 Principiële plichten
BA 2320 8 Bedieningshandleiding, 12/2012
1.4 Principiële plichten De exploitant moet ervoor zorgen dat elke persoon die wordt belast met werkzaamheden aan de transmissie deze bedieningshandleiding heeft gelezen en begrepen en deze op alle punten naleeft om:
● lichamelijke risico's en levensgevaar voor de gebruiker en derden te vermijden.
● de gebruiksveiligheid van de transmissie te waarborgen.
● bedrijfsuitval en invloed op het milieu door een verkeerde handhaving uit te sluiten.
De volgende veiligheidsinstructies dienen in acht te worden genomen:
Voer de werkzaamheden aan de transmissiemotor alleen bij stilstand en spanningsloos uit.
Zeker het aandrijfaggregaat tegen ongewilde inschakeling, bijv. sleutelschakelaar afsluiten. Breng op het inschakelpunt een waarschuwingsbord aan waaruit blijkt dat er aan de transmissiemotor wordt gewerkt.
Alle werkzaamheden moeten zorgvuldig en onder het aspect "Veiligheid" worden uitgevoerd.
Neem bij alle werkzaamheden de geldende voorschriften met het oog op arbeidsveiligheid en milieubescherming in acht.
Neem de waarschuwingen op de kenplaatjes van de transmissiemotor in acht. Er mag geen verf of vuil op de kenplaatjes zitten. Vervang ontbrekende kenplaatjes.
Schakel bij veranderingen tijdens het bedrijf het aandrijfaggregaat onmiddellijk uit.
Beveilig roterende transmissieonderdelen, bijv. koppelingen, tandwielen of riemtransmissies, door overeenkomstige veiligheidsvoorzieningen tegen aanraken.
Beveilig machine- resp. installatiedelen die tijdens de werking warmer dan +70 °C worden met overeenkomstige beschermvoorzieningen tegen aanraking.
Bewaar de bevestigingsmiddelen van de beschermvoorzieningen bij het verwijderen op een veilige plaats. Breng de verwijderde beschermvoorzieningen voor de inbedrijfstelling terug aan.
Zamel afgewerkte olie in en verwijder ze volgens de voorschriften. Verwijder eventueel gemorste olie onmiddellijk met oliebindmiddel.
Algemene informatie en veiligheidsinformatie 1.4 Principiële plichten
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 9
Voer geen laswerkzaamheden aan de transmissie uit. Gebruik de transmissie niet als massapunt voor laswerkzaamheden.
Voer een potentiaalvereffening uit volgens de hiervoor geldende voorschriften en richtlijnen. Dit dient door vakkundige elektrotechnici te gebeuren.
Reinig de transmissie niet met een hogedrukreiniger of werktuigen met scherpe kanten.
Houd de toegestane aandraaimomenten voor de bevestigingsschroeven aan.
Vervang onbruikbaar geworden schroeven door nieuwe met dezelfde stevigheidsklasse en in dezelfde uitvoering.
Siemens AG is uitsluitend aansprakelijk voor originele reserveonderdelen.
De fabrikant die de transmissiemotoren in een installatie inbouwt, moet de voorschriften in de bedieningshandleiding in zijn eigen bedieningshandleiding opnemen.
Algemene informatie en veiligheidsinformatie 1.5 Speciale gevarentypes
BA 2320 10 Bedieningshandleiding, 12/2012
1.5 Speciale gevarentypes
WAARSCHUWING Extreme oppervlaktetemperaturen
Bij hete oppervlakken van meer dan +55 °C bestaat gevaar voor brandwonden.
Bij koude oppervlakken onder 0 °C bestaat het gevaar van schade door koude.
Transmissies en transmissiemotoren niet onbeschermd aanraken.
WAARSCHUWING Hete uittredende olie
Vóór alle werkzaamheden wachten, tot de olie tot onder +30 °C is afgekoeld.
WAARSCHUWING Giftige dampen bij werkzaamheden met oplosmiddelen.
Bij werkzaamheden met oplosmiddelen de dampen niet inademen.
Zorg voor voldoende ventilatie.
WAARSCHUWING Explosiegevaar bij werkzaamheden met oplosmiddelen.
Zorg voor voldoende ventilatie.
Niet roken.
WAARSCHUWING Gevaar voor oogletsel
Door de roterende delen kunnen vreemde materialen zoals zand of stof teruggeslingerd worden.
Draag een veiligheidsbril.
Draag naast de voorgeschreven persoonlijke veiligheidsuitrusting geschikte veiligheidshandschoenen en een geschikte veiligheidsbril.
Technische beschrijving 22.1 Algemene beschrijving
De motor voldoet aan de volgende voorschriften:
Tabel 2- 1 Overzicht van normen voor de motor
Kenmerk Norm Dimensionering en werkgedrag EN 60034-1 Beschermingsgraad EN 60034-5 Koeling EN 60034-6 Bouwvorm volgens het modulaire systeem EN 60034-7 Aansluitbenaming en draairichting EN 60034-8 Geluidsemissie EN 60034-9 Thermische bescherming EN 60034-11 Aanloopgedrag, draaiende elektrische motoren EN 60034-12 Trillingsniveaus EN 60034-14 IEC-Normspanningen IEC 60038 Machineveiligheid EN 60204-1
De motor is uitgerust met vet gesmeerde walslagers. De lagers zijn continu gesmeerd.
De statorwikkeling wordt conform warmteklasse 155(F) uitgevoerd.
De rotor voldoet bij een normale uitvoering aan oscillatieniveau A.
De technische gegevens van de optionele bewakingsinrichting kunnen worden afgeleid uit de schakelschema's, het kenplaatje of de speciale orderdocumentatie.
Behuizingen
De statorbehuizing en het lagerschild zijn tot bouwgrootte 160 vervaardigd uit spuitgegoten aluminium en vanaf bouwgrootte 180 uit gietijzer.
Het oppervlak van de statorbehuizing is voorzien van koelribben en gemonteerde aansluitkast.
De ventilatorkap is van staalplaat.
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 11
Technische beschrijving 2.2 Koeling
BA 2320 12 Bedieningshandleiding, 12/2012
2.2 Koeling
LET OP Hoge temperatuur van de behuizing
Stoflagen verhinderen de warmtestraling en leiden tot hogere temperaturen van het huis.
Houd de motor vrij van vuil, stof etc.
De motoren zijn ontwikkeld voor koeling van de ribben, waarbij een externe ventilator de koellucht via de opening in de ventilatorkap aanzuigt en via het oppervlak van de statorbehuizing drukt.
2.3 Aansluitkast In de motoraansluitkast zijn behalve motoraansluitklemmen (klemmenbord) extra aansluitklemmen voor bewakingsvoorzieningen aanwezig. Het aantal aanwezige klemmen kan worden afgeleid uit de schakelschema's. De schakelschema's bevinden zich in de aansluitkast.
2.4 Kenplaatje Het kenplaatje van de transmissie of van de transmissiemotor bestaat uit gecoate aluminiumfolie. Ze zijn met een speciale afdekfolie beplakt die een permanente bestendigheid tegen UV-bestraling en allerlei soorten media (olie, vet, zout water, schoonmaakmiddelen, enz.) garandeert .
De lijm en het materiaal waarborgen een stevige hechting en een duurzame leesbaarheid in het temperatuurbereik van -40°C tot +155°C.
De randen van de kenplaatjes zijn telkens met de overeenkomstige verf gelakt.
In speciale gevallen worden geniete of vastgeschroefde metalen plaatjes gebruikt.
Technische beschrijving 2.5 Oppervlaktebehandeling
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 13
2.5 Oppervlaktebehandeling
2.5.1 Algemene informatie voor de oppervlaktebediening Alle laklagen worden door spuiten aangebracht.
LET OP Falen van de buitenste bescherming
Elke beschadiging van de verf leidt tot het falen van de buitenste bescherming en tot corrosie.
Verflaag niet beschadigen.
Opmerking
De gegevens over overlakbaarheid vormen geen vrijgave in de zin van een garantie voor de kwaliteit van de door uw leverancier geleverde verf.
Voor de kwaliteit en compatibiliteit is uitsluitend de fabrikant van de lak verantwoordelijk.
2.5.2 Gelakte uitvoering Het corrosiewerende systeem is opgebouwd volgens de corrosiviteitscategorieën van de DIN EN ISO 12944-2.
Tabel 2- 2 Laklaag volgens corrosiviteitscategorieën
Laksysteem Beschrijving Corrosiviteitscategorie C1 laklaag voor normale milieubelasting Dompellaag 1-component-hydrolak
Binnenopstelling Verwarmde gebouwen met neutrale
atmosferen Bestendigheid tegen vetten en in beperkte
mate tegen minerale olie, alifatische oplosmiddelen
Standaardlak
Technische beschrijving 2.5 Oppervlaktebehandeling
BA 2320 14 Bedieningshandleiding, 12/2012
Laksysteem Beschrijving Corrosiviteitscategorie C2 laklaag voor geringe milieubelasting Dompellaag 2-componenten-polyurethaan deklak
Binnen- en buitenopstelling Onverwarmde gebouwen met condensatie,
productieruimten met geringe vochtigheid, bijv. opslag- en sporthallen
Atmosferen met een geringe verontreiniging, meestal landelijke bereiken
Bestendigheid tegen vetten, minerale oliën en zwavelzuren (10°=, natronloog (10 %) en in beperkte mate tegen alifatische oplosmiddelen
Corrosiviteitscategorie C3 laklaag voor normale milieubelasting Dompellaag 2-componenten-polyurethaan deklaag 2-componenten-polyurethaan deklak
Binnen- en buitenopstelling Productieruimten met hoge vochtigheid en
wat luchtverontreiniging, bijv. installaties voor de productie van levensmiddelen, melkerijen, brouwerijen en wasserijen
Stedelijke en industriële atmosferen, matige verontreinigen door zwaveldioxide, kustbereiken met geringe zoutbelasting
Bestendigheid tegen vetten, minerale oliën, alifatische oplosmiddelen, en zwavelzuren (10%), natronloog (10 %)
Corrosiviteitscategorie C4 laklaag voor hoge milieubelasting Dompellaag 2-componenten-epoxide-zinkfosfaat 2-componenten-polyurethaan deklak
Binnen- en buitenopstelling Chemie-installaties, zwembaden,
reinigingsinstallaties, galvanische installaties en bootschuren over zeewater
Industriële domeinen en kustgebieden met matige zoutbelasting
Bestendigheid tegen vetten, minerale oliën, alifatische oplosmiddelen, en zwavelzuren (10%), natronloog (10 %)
Technische beschrijving 2.5 Oppervlaktebehandeling
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 15
Laksysteem Beschrijving Corrosiviteitscategorie C5 laklaag voor zeer hoge milieubelasting Dompellaag 2-componenten-epoxide-zinkfosfaat 2-componenten-epoxide-ijzerglans 2-componenten-polyurethaan deklak
Binnen- en buitenopstelling Gebouwen en gebieden met nagenoeg
voortdurende condensatie en met sterke verontreiniging, bijv. moutfabrieken en aseptische gebieden
Industriële gebieden met hoge vochtigheid en agressieve atmosferen, kust- en offshore-gebieden met hoge zoutbelasting
Bestendigheid tegen vetten, minerale oliën, alifatische oplosmiddelen, en zwavelzuren (10%), natronloog (10 %)
Bij corrosiviteitscategorie C1 na voorafgaand afslijpen overlakbaar met 1-component hydrosysteem.
Bij corrosiviteitscategorie C2 tot C5 na vooraf afslijpen overlakbaar met 2-componenten polyurethaanlak, 2-componenten epoxidelak en 2-componenten acryllak.
2.5.3 Gegronde uitvoering
Tabel 2- 3 Grondverf volgens corrosiviteitscategorieën
Laksysteem Overlakbaar met Ongelakt (corrosiviteitscategorie C1G) Ruwijzer, met dompeling van grondlaag voorzien, staaldelen in grondverf of verzinkt, aluminiumdelen en kunststofdelen onbehandeld
Kunststoflak, kunstharslak, olieverf 2-componenten-polyurethaan verflaag 2-componenten-epoxide verflaag
Van grondlaag voorzien voor corrosiviteitscategorie C2 G 2-componenten metaalgrond, voorgeschreven laagdikte 60 μm
2-componenten-polyurethaan laklaag 2-componenten-epoxide lak, zure hardende
lak 2-componenten acryllak
Van grondlaag voorzien voor corrosiviteitscategorie C4 G 2-componenten epoxide zinkfosfaat, voorgeschreven laagdikte 120 μm
2-componenten-polyurethaan laklaag 2-componenten-epoxide laklaag, zure
hardende lak 2-componenten-acryl laklaag
Technische beschrijving 2.5 Oppervlaktebehandeling
BA 2320 16 Bedieningshandleiding, 12/2012
Bij gegronde of ongelakte uitvoering van de transmissie of de transmissiemotor zijn het kenplaatje en de afdekfolie van een lakbeschermfolie voorzien. Deze maakt het overlakken zonder verdere voorbereiding, bijv. afplakken, mogelijk.
Lakbeschermingsfilm eraftrekken
De verf moet vóór het aftrekken van de lakbeschermfolie uitgehard zijn (minimaal "volkomen droog").
① Firmalogo ② Afdekfolie ③ Kenplaatje ④ Lakbeschermfolie ⑤ Aftreklipje
Beeld 2-1 Kenplaatje met lakbeschermfolie
Procedure 1. Til het aftreklipje ⑤ op.
2. Trek de lakbeschermfolie ④ in de richting van de pijl van een hoek uit diagonaal (niet parallel met het plaatje) er voorzichtig af.
3. Blaas eventueel verfschilfers weg of veeg ze met een schone doek af.
U hebt de lakbeschermfolie verwijderd.
3Goederenontvangst, transport en opslag
3.1 Goederenontvangst
LET OP Transportschade heeft negatieve invloed op de functionaliteit van de transmissie
Neem beschadigde transmissies of transmissiemotoren niet in bedrijf.
Opmerking
Delen van de verpakking die voor de conservering dienen, niet openen of beschadigen.
Opmerking
Controleer of de technische uitvoering overeenkomst met de bestelling.
Onderzoek de levering onmiddellijk na ontvangst op volledigheid en eventuele transportbeschadigingen.
Meld de transportschade onmiddellijk bij de transportonderneming, aangezien anders geen kosteloos verhelpen van schade mogelijk is. Bij reclamaties achteraf wegens ontbrekende delen aanvaardt Siemens AG geen aansprakelijkheid.
De transmissie of de transmissiemotor wordt in gemonteerde toestand geleverd. Extra uitrustingen worden eventueel apart verpakt geleverd.
De inhoud van de levering staat in de expeditiepapieren.
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 17
Goederenontvangst, transport en opslag 3.2 Transport
BA 2320 18 Bedieningshandleiding, 12/2012
3.2 Transport
3.2.1 Algemene informatie voor het transport
LET OP Geweld veroorzaakt schade aan de transmissie of de transmissiemotor
Transporteer de transmissie of de transmissiemotor voorzichtig, voorkom stoten.
Verwijder eventueel aanwezige transportbeveiligingen pas vóór de inbedrijfstelling en bewaar ze of stel ze buiten werking. Gebruik ze voor andere transporten opnieuw of stel ze weer in werking.
Afhankelijk van de transportweg en grootte wordt de transmissie of de transmissiemotor anders verpakt. Bij zeevracht voldoet de verpakking, tenzij contractueel anders overeengekomen, aan de verpakkingsrichtlijnen van de HPE (Bundesverband Holzpackmittel Paletten Exportverpackungen e.V.).
Let op de op de verpakking aangebrachte symbolen. Ze hebben de volgende betekenis:
Boven Zwaartepunt
Breekbaar goed
Handhaken verboden
Tegen vocht beschermen
Hier aanslaan
Tegen hitte beschermen
Goederenontvangst, transport en opslag 3.2 Transport
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 19
3.2.2 Bevestiging voor hangend transport
WAARSCHUWING Transmissies of transmissiemotoren met onvoldoende bevestiging
De maximale belasting van het hijsoog ③ van de kegeltransmissie met rechte tandwielen of van de oogboutas ④ respecteren.
Voor het transport van de transmissie of de transmissiemotor alleen het hijsoog ③ of de oogbout ④ van de transmissie gebruiken.
De op de motor aangegoten ogen ① wegens breekgevaar niet voor het transport gebruiken. De oogbout ② op de motor alleen voor het transport van de on- of gedemonteerde motor gebruiken.
Gebruik voor het transport of bij installatie aanvullende, geschikte draagmiddelen.
Bij het aanslaan met meerdere kettingen en kabels moeten twee stroppen al de volledige last kunnen dragen. Borg de hijsmiddelen tegen verschuiven.
LET OP De kopse schroefdraden in de aseinden mogen niet voor het monteren van oogbouten voor het transport worden gebruikt
Hijsogen aan de kegeltransmissie met rechte tandwielen
oogbout aan de transmissie met rechte tandwielen, vlakke transmissie, wormtransmissie met rechte tandwielen
① Aangegoten oog op de motor ② Ringschroef op de motor ③ Hijsogen aan de kegeltransmissie met rechte tandwielen ④ Ringschroef op de transmissie
Beeld 3-1 De transmissie of transmissiemotor voor hangend transport bevestigen
Goederenontvangst, transport en opslag 3.2 Transport
BA 2320 20 Bedieningshandleiding, 12/2012
De maximale belasting m in kg door de aan te hangen transmissiemotor bij trek ↑ in richting F staat in de volgende tabellen vermeld:
Tabel 3- 1 Maximale belasting van het draagoog aan de kegeltransmissie met rechte tandwielen
m d2 m d2 Bouwgrootte
[kg] [mm]
Bouwgrootte
[kg] [mm] K.38 200 22 K.128 800 40 K.48 250 22 K.148 1 300 44 K.68 350 26 K.168 1 800 55 K.88 600 30 K.188 2 300 55 K.108 750 35
Tabel 3- 2 Maximale belasting van de oogbout op de transmissie
m d3 m d3 Schroefdraadgrootte [kg] [mm]
Schroefdraadgrootte [kg] [mm]
M8 140 36 M20 1 200 72 M10 230 45 M24 1 800 90 M12 340 54 M30 3 600 108 M16 700 63
Procedure 1. Til de transmissie aan de transportinrichting met de grootste toelaatbare aanhanggewicht
op. Dit is in de regel aan de hoofdtransmissie.
2. Controleer of de oogbout goed vast zit.
De transmissiemotor is voor transport opgehangen.
Goederenontvangst, transport en opslag 3.3 Opslag
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 21
3.3 Opslag
Algemene informatie voor de opslag
WAARSCHUWING Gevaar voor zwaar lichamelijk letsel als gevolg van vallende voorwerpen
Gevaar voor beschadiging van de transmissie bij het stapelen
Motoren niet op elkaar stapelen.
LET OP Falen van de buitenste bescherming
Mechanische, chemische of thermische beschadigingen zoals krassen, zuren, logen, vonken, lasdruppels of hitte leiden tot corrosie.
De verflaag niet beschadigen.
De garantietermijn van de standaardconservering bedraagt 6 maanden en begint op de dag van levering, indien contractueel niet anders overeengekomen.
Bij langdurig tussentijds opslaan van meer dan 6 maanden, zijn speciale maatregelen voor de conservering noodzakelijk. Overleg met de Technical Support.
De transmissie of de transmissiemotor in droge, stofvrije en ruimten zonder grote temperatuurschommelingen bewaren.
De opslagplaats mag niet aan trillingen of schokken blootgesteld zijn.
De vrije aseinden, afdichtelementen en flensvlakken zijn van een beschermingslaag voorzien.
Opslag tot 36 maanden
De motor in droge, stofvrije en ruimten zonder grote temperatuurschommelingen bewaren. Een speciale verpakking is dan niet noodzakelijk.
Indien dergelijke opslagruimte niet aanwezig is, moet de transmissie of transmissiemotor in kunststoffolie of luchtdicht gelaste folie en stoffen verpakt zijn. De folie en stoffen moeten vochtigheid kunnen opnemen. Breng een beschermende afdekking aan tegen hitte, zon en regen.
De toegestane omgevingstemperatuur bedraagt -25 °C tot +50 °C.
De duur van de corrosiebescherming bedraagt 36 maanden vanaf de levering.
Goederenontvangst, transport en opslag 3.3 Opslag
BA 2320 22 Bedieningshandleiding, 12/2012
4Monteren
4.1 Uitpakken
LET OP Transportschade heeft negatieve invloed op de functionaliteit van de transmissie
Neem geen beschadigde transmissies of transmissiemotoren in gebruik.
Controleer de transmissie of de transmissiemotor op volledigheid en schade. Meld ontbrekende delen of beschadigingen onmiddellijk.
Verwijder het verpakkingsmateriaal en transportvoorzieningen volgens de voorschriften.
4.2 Algemene informatie voor de montage
WAARSCHUWING Ongecontroleerd starten of teruglopen van de installatie onder belasting
De volledige installatie moet lastvrij zijn, zodat geen gevaar bij de werkzaamheden ontstaat.
LET OP Onherstelbare beschadiging van de vertande delen en lagers door lassen
Voer geen laswerkzaamheden aan de transmissiemotor uit. De transmissiemotoren mogen niet als massapunt voor laswerkzaamheden worden gebruikt.
LET OP Oververhitting van de transmissiemotor door sterk zonlicht
Overeenkomstige beschermvoorzieningen zoals afdekking of afdek voorzien. Warmtestuwing vermijden.
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 23
Monteren 4.2 Algemene informatie voor de montage
BA 2320 24 Bedieningshandleiding, 12/2012
LET OP Functionele storing door vreemde voorwerpen
De exploitant moet ervoor zorgen dat er geen vreemde voorwerpen zijn die de werking van de transmissiemotor beïnvloeden.
LET OP Overschrijding van de toegelaten temperatuur van de oliecarter door verkeerd ingestelde voorziening voor de temperatuurcontrole
Bij het bereiken van de maximale toegelaten temperatuur van de oliecarter moet een waarschuwing worden uitgezonden. Bij het bereiken van de maximale toegelaten temperatuur van de oliecarter moet de transmissiemotor worden uitgeschakeld. Deze uitschakeling kan tot bedrijfsstilstand leiden.
Opmerking
Gebruik voor het bevestigen van de transmissiemotor stelschroeven van de sterkteklassen 8.8 of hoger.
Voer de montage uiterst zorgvuldig uit. Door schade op grond van een ondeskundige uitvoering komt de aanspraak op garantie te vervallen.
Let erop dat rondom de transmissiemotor voldoende ruimte voor de montage en onderhoudswerkzaamheden aanwezig is.
Laat voor transmissiemotor met ventilator voldoende vrije ruimte voor de luchttoevoer. Let op de drukbelasting aan de olietoevoerleidingen.
Stel aan het begin van de montagewerkzaamheden voldoende hefgereedschap ter beschikking.
Respecteer de bouwvorm die op het kenplaatje staat vermeld. Zodoende wordt gewaarborgd dat de juiste hoeveelheid smeermiddel aanwezig is.
Gebruik alle bevestigingsmogelijkheden die aan de overeenkomstige bouwvorm zijn toegewezen.
In enkele gevallen kunnen vanwege het plaatsgebrek geen kopschroeven worden gebruikt. Overleg in deze gevallen met de Technical Support en vermeldt het transmissietype.
Monteren 4.3 Aantrekmoment voor bevestigingsbouten van de motor
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 25
4.3 Aantrekmoment voor bevestigingsbouten van de motor De algemene tolerantie voor het aantrekmoment in NM bedraagt 10 %. De wrijvingswaarde 0,14 μ.
Tabel 4- 1 Aanhaalmoment voor bevestigingsbout
Aanhaalmoment voor sterkteklasse
8.8 10.9 12.9
Schroefdraadgrootte
[Nm] [Nm] [Nm] M4 3 4 5 M5 6 9 10 M6 10 15 18 M8 25 35 41 M10 50 70 85 M12 90 120 145 M16 210 295 355 M20 450 580 690 M24 750 1 000 1 200 M30 1 500 2 000 2 400 M36 2 500 3 600 4 200
Monteren 4.4 Plaatsingsvoorwaarden voor de motor
BA 2320 26 Bedieningshandleiding, 12/2012
4.4 Plaatsingsvoorwaarden voor de motor
VOORZICHTIG Gevaar van oververhitting door onvoldoende koeling
Aanzuig- resp. uitblaasopeningen tegen verstoppingen en grove stofdeeltjes beschermen.
De koellucht moet door de luchtinlaatopeningen ongehinderd kunnen stromen en door de luchtuitlaatopeningen weer kunnen wegstromen. De afvoerlucht mag niet opnieuw worden aangezogen.
ød
≥ d/4
Beeld 4-1 Plaatsingsvoorwaarde voor de motor
De toegestane koelmiddeltemperatuur (omgevingstemperatuur op opstellingslocatie) bedraagt -15 ℃ tot +40 °C voor een opstelhoogte tot 1 000 m boven NN.
Voorkom bij een verticale bouwvorm met motorasuiteinde naar boven gericht door middel van een afdekking dat vreemde deeltjes in de ventilator kunnen vallen.
4.5 Condenswateropeningen (optioneel) Zorg ervoor dat bij opstelling van de oppervlakgekoelde motor de condenswateropeningen zich op het laagste punt bevinden.
Monteren 4.6 Monteer de ingaande of uitgaande elementen op de motoras
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 27
4.6 Monteer de ingaande of uitgaande elementen op de motoras
WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden door hete delen
Transmissiemotor niet onbeschermd aanraken.
LET OP Beschadiging van de asafdichtingsringen door oplosmiddel of wasbenzine
Contact absoluut vermijden.
LET OP Beschadiging van de asafdichtingsringen door verhitting boven 100 °C
Asafdichtringen door hitteschilden tegen stralingswarmte tegen verhitting beschermen.
LET OP Fouten in de aansluiting door een te grote verschuiving van de hoek of de as van de te verbinden asuiteinden veroorzaken voortijdige slijtage of materiaalschade
Let op een juiste uitrichting van de individuele componenten.
LET OP Schade aan lagers, behuizing, as en borgringen door onvakkundige behandeling
Drijf te monteren ingaande en uitgaande elementen niet met (hamer-)slagen op de as.
Opmerking
Braam op te spannen elementen in het boring- en gleufbereik af.
Aanbeveling: 0,2 x 45°
Neem voor koppelingen die in verwarmde toestand worden opgespannen a.u.b. de bedieningshandleiding van de overeenkomstige koppeling in acht. De verwarming kan inductief, met brander of in de oven gebeuren als niets anders is voorgeschreven.
Gebruik de centreerboringen in de asspiegels.
Monteren 4.7 Motor aansluiten
BA 2320 28 Bedieningshandleiding, 12/2012
Monteer de ingaande en uitgaande elementen met een opspaninrichting.
Beeld 4-2 Voorbeeld van een opspaninrichting
De rotor van de motor is dynamisch uitgebalanceerd. De balanstoestand is aangegeven in de inlegspie: H = balanceren met halve spie, F = balanceren met hele spie.
Pas de balans van de op te spannen transmissiedelen van de ventilatorbalans aan. Verwijder bij balanceren met een halve spie H het overstaande zichtbare deel van de inlegspie.
4.7 Motor aansluiten
4.7.1 Algemene informatie voor de motoraansluiting
GEVAAR Alle werkzaamheden mogen alleen aan een stilstaande machine in vrijgeschakelde en tegen herinschakelen beveiligde toestand worden uitgevoerd. Dit geldt ook voor hulpstroomkringen (bijv. stilstandverwarming)
Controleren of er geen spanning meer aanwezig is.
Afwijkingen van het voedingsnet van de nominale waarden bij spanning, frequentie, curvevorm en symmetrie verhogen de opwarming en beïnvloeden de elektromagnetische compatibiliteit.
Vóór aanvang van de werkzaamheden een veilige verbinding van de beschermgeleider tot stand brengen.
Sluit de motor dusdanig aan dat een duurzame, veilige elektrische verbinding wordt gewaarborgd. De draaduiteinden mogen niet uitsteken. Gebruik de uitrusting van het toegewezen kabeleinde.
Monteren 4.7 Motor aansluiten
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 29
Sluit de netspanning in de aansluitkast aan. Breng de schakelbeugels volgens het in de aansluitkast aanwezige schakelschema voor ster- of driehoekschakeling aan.
Kies de aansluitkabels volgens DIN VDE 0100. Neem de toegekende stroomsterkte en de installatieafhankelijke voorwaarden in acht.
In de technische gegevens zijn de volgende gegevens voor de aansluiting vastgelegd:
● Draairichting
● Aantal en volgorde van de aansluitingen
● Schakeling / aansluiting van de wikkeling van de machine.
4.7.2 Aansluitkast
LET OP Houd de aandraaimomenten aan voor de kabelwartels en overige moeren en bouten
Borg de inlegspieën voor het testbedrijf zonder aandrijfelementen.
LET OP Aansluitkast en andere functionele onderdelen in het binnenste van de aansluitkast niet beschadigen
LET OP In de aansluitkasten mogen geen vreemde objecten, vuil of vocht aanwezig zijn
De aansluitkast moet stof- en waterdicht zijn afgesloten.
De aansluitkast met de originele afdichten afsluiten. Invoeren in de aansluitkast en andere open invoeren afsluiten met O-ring of geschikte vlakke afdichting.
Opmerking
De aansluitkast kan bij een klembord met 6 aansluitbouten (standaarduitvoering) met 4 x 90 graden op de aansluitsokken van de machinebehuizing worden gedraaid.
De temperatuursensor en de stilstandverwarming worden in de aansluitkast aangesloten.
Monteren 4.7 Motor aansluiten
BA 2320 30 Bedieningshandleiding, 12/2012
4.7.3 Klemaanduidingen Bij de klembenamingen gelden voor draaistroommachines de volgende definities:
Tabel 4- 2 Klemaanduidingen aan voorbeeld 1U1-1
1 U 1 - 1 Benaming x Kencijfer voor pooltoewijzing bij machines waarvan de pool kan worden
omgeschakeld (in zoverre dit van toepassing is, lager cijfer komt overeen met lager toerental) of in een speciaal geval voor onderverdeelde schroefdraad
x Fasenbenaming (U, V, W) x Kencijfer voor schroefdraadbegin (1)
kencijfer voor schroefdraadeinde (2) meer kencijfers bij meer dan een aansluiting per schroefdraad
x Bijkomend kencijfer indien bij meerdere klemmen met verder een gelijke benaming een aansluiting van parallelle nettoevoerleidingen verplicht is
4.7.4 Draairichting De motoren zijn zowel links- als rechtsdraaiend.
Als de netkabels met de fasenvolgorde L1, L2, L3 aan U, V, W worden aangesloten, ontstaat bij aanzicht op het asuiteinde van de motor aan transmissiezijde (D-zijde) een werking naar rechts. Worden twee aansluitingen verwisseld, dan ontstaat een werking naar links (bijv. L1, L2, L3 op V, U, W).
Bij transmissiemotoren voor slechts één draairichting, bijv. met teruglooprem, is de voorgeschreven draairichting aangeduid door een richtingpijl op de transmissiemotor.
Rechtsdraaiend Linksdraaiend
Beeld 4-3 Uitgaande zijde A
Beeld 4-4 Uitgaande zijde B
Monteren 4.7 Motor aansluiten
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 31
Tabel 4- 3 Draairichting van de transmissiemotoren bij aanzicht op de uitgaande as
Draairichting Type transmissie Aanzicht op
Uitgaande as Aandrijfas rechts rechts Z18 … 188 Uitgaande as links links rechts links D18 … 188 Uitgaande as links rechts rechts rechts FZ28, 38B … 188B,
208 A-zijde van de uitgaande as
links links rechts links FD28, 38B … 188B,
208 A-zijde van de uitgaande as
links rechts rechts rechts B28 … 38 A-zijde van de uitgaande as links links rechts links K38 … 88 A-zijde van de uitgaande as links rechts rechts rechts K108 … 188 A-zijde van de uitgaande as links links rechts links K38 … 188 B-zijde van de uitgaande as links rechts rechts rechts C28 … 88 A-zijde van de uitgaande as links links
4.7.5 Aansluiting van de kabels in de aansluitkast
Opmerking
De stroombestendige verbinding wordt gewaarborgd door een direct contact tussen de kabelschoenvlakken en de contactmoeren.
Bij aansluitklemmen met klembeugel de leider zodanig verdelen, dat aan beide kamzijden ongeveer even hoge klemhoogten ontstaan. Dit aansluittype vereist dat een afzonderlijke leider U-vormig gebogen of met een kabelschoen moet worden aangesloten. Hetzelfde geldt voor de inwendige en uitwendige aardgeleideraansluiting.
De grootte van de kabelschoenen moet afhankelijk van de vereiste leiderdiameter en boutgrootte worden gekozen. Een schuine plaatsing is alleen toegestaan, wanneer de noodzakelijke lucht- en kruipafstanden worden aangehouden.
De uiteinden van de geleiders dienen zodanig te worden geïsoleerd dat de resterende isolatie bijna tot aan de kabelschoen reikt.
Monteren 4.7 Motor aansluiten
BA 2320 32 Bedieningshandleiding, 12/2012
4.7.6 Buitenste aarding Let er bij het aansluiten op dat
● het aansluitvlak contactloos en met een geschikt middel tegen corrosie is beschermd, bijv. met zuurvrije vaseline
● de kabelschoen tussen de contacthoek en de aardingshoek wordt ingevoegd; de in de behuizing gedrukte contacthoek mag niet worden verwijderd
● de veerring onder de boutkop is geplaatst
● het aanhaalmoment voor de klembout volgens de tabel wordt aangehouden.
Tabel 4- 4 Maximale kabelaansluiting van de uitwendige aarding
Motorbouwgrootte Schroefdraadgrootte 63 - 90 M4 100 - 112 M5 132 - 160 M6
4.7.7 Montage en aanleggen
Opmerking
De schroefkoppelingen moeten geschikt zijn voor de gebruikte aansluitkabels (wapening, vlechtwerk, afscherming).
Schroefkoppeling in de behuizing schroeven of met contramoer bevestigen.
Monteren 4.7 Motor aansluiten
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 33
4.7.8 Aanhaalmoment voor bouten bij elektrische aansluiting
Klembordaansluiting
Houd bij bouten op de aansluitkast en aardingsleider de volgende aanhaalmomenten aan.
Tabel 4- 5 Aanhaalmoment voor klembordaansluiting
Aanhaalmoment Aanhaalmoment
min. max. min. max.
Schroefdraadgrootte
Schroefdraadgrootte
[Nm] [Nm] [Nm] [Nm] M4 0,8 1,2 M10 9 13 M5 1,8 2,5 M12 14 20 M6 2,7 4 M16 27 40 M8 5,5 8
Type aderaansluiting
Tabel 4- 6 Aderdoorsnede
Bij aansluiting met DIN-kabelschoen: Kabelschoen naar beneden afklemmen zoals beschreven in DIN 46 234
... 25 mm2
Aansluiting van een afzonderlijke ader met klembeugel
... 10 mm2
Monteren 4.7 Motor aansluiten
BA 2320 34 Bedieningshandleiding, 12/2012
Aansluiting van twee ongeveer even dikke aders met klembeugel ... 25 mm2
① Verbindingsrail ② Netaansluitkabel ③ Motoraansluitkabel ④ Dakruit
Aansluittype aardgeleider
Tabel 4- 7 Aderdoorsnede bij aardgeleider
Aansluiting van een enkele ader onder externe aardklem ... 10 mm2
Bij aansluiting met DIN-kabelschoen onder externe aardklem DIN 46234
... 25 mm2
Kabelwartel
LET OP Verschillend kabelmantelmateriaal raakt beschadigd bij een te hoog aanhaalmoment van de kabelmantel
Bij verschillende kabelmantelmaterialen een lager aanhaalmoment gebruiken.
Houd de volgende aanhaalmomenten aan voor metalen of kunststof kabelwartel voor direct monteren. De snoerdiameter van de O-ring bedraagt 2 mm.
Monteren 4.7 Motor aansluiten
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 35
Tabel 4- 8 Aandraaimoment voor kabelwartel
Aanhaalmoment ±10 % Aanhaalmoment ±10 %
Metaal Kunststof Metaal Kunststof
Schroefdraadgrootte
[Nm] [Nm]
Schroefdraadgrootte
[Nm] [Nm] M12 x 1,5 8 M32 x 1,5 M16 x 1,5 10 M40 x 1,5
18
M20 x 1,5 M50 x 1,5 M25 x 1,5
12
4
M63 x 1,5 20
6
4.7.9 Externe ventilatie (optioneel)
4.7.9.1 Algemene informatie voor de inbedrijfstelling van de externe ventilator Neem de draairichting in acht. Deze wordt door een pijl op de externe ventilator aangeduid.
Sluit de externe ventilator aan volgens het geldende schakelschema.
Controleer vóór inbedrijfstelling van de motor de functionaliteit van de externe ventilator.
Tijdens motorbedrijf moet de externe ventilator zijn ingeschakeld.
Na uitschakeling van de motor is een temperatuurgerelateerde naloop van de externe ventilator vereist.
Monteren 4.7 Motor aansluiten
BA 2320 36 Bedieningshandleiding, 12/2012
4.7.9.2 Schakelschema's voor de externe ventilator
Beeld 4-5 3∼ Y-sterschakeling
Beeld 4-6 3∼ Δ-driehoeksschakeling
Beeld 4-7 1∼ ⊥ (Δ) driehoek Steinmetz
U1 (T1) zwart V1 (T2) lichtblauw W1 (T3) bruin U2 (T4) groen V2 (T5) wit W2 (T6) geel
Monteren 4.7 Motor aansluiten
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 37
4.7.9.3 Technische gegevens van de externe ventilator
Tabel 4- 9 Technische gegevens van de externe ventilator
Frequentie Meet- spannings- bereik
Meet- stroom
Opname- vermogen
Volume- stroom
Bouwgrootte
[Hz] Fase [A] [W] [m3/h] 50 1AC
3AC 0,12 0,11 / 0,06
84 100
65 71
60 1AC 3AC
0,12 0,11 / 0,06
59 103
80
50 1AC 3AC
0,14 0,11 / 0,06
84 102
100 80
60 1AC 3AC
0,14 0,11 / 0,06
64 104
120
50 1AC 3AC
0,29 0,38 / 0,22
82 97
170 90
60 1AC 3AC
0,29 0,38 / 0,22
70 101
210
50 1AC 3AC
0,30 0,37 / 0,22
86 100
220 100
60 1AC 3AC
0,30 0,37 / 0,22
79 105
260
50 1AC 3AC
0,37 0,35 / 0,20
85 95
310 112
60 1AC 3AC
0,37 0,35 / 0,20
95 102
350
50 1AC 3AC
0,57 0,58 / 0,33
115 138
450 132
60 1AC 3AC
0,57 0,58 / 0,33
185 148
530
50 1AC 3AC
0,91 0,93 / 0,56
225 220
780 160
60 1AC 3AC
- 0,93 / 0,56
- 280
880
50 1AC 3AC
0,97 0,93 / 0,56
225 220
860 180
60 1AC 3AC
- 0,93 / 0,56
- 280
50 1AC 3AC
0,97 0,93 / 0,56
225 220
950 200
60 1AC 3AC
- 0,93 / 0,56
- 280
-
50 3AC 2,00 / 1,15 450 - 225 60 3AC 1,05 520 -
Monteren 4.7 Motor aansluiten
BA 2320 38 Bedieningshandleiding, 12/2012
Opname- vermogen
Volume- stroom
Frequentie Meet- spannings- bereik
Meet- stroom
Bouwgrootte
[Hz] Fase [W] [m3/h] [A] 50 3AC 2,00 / 1,15 450 - 250 60 3AC 1,05 520 - 50 3AC 2,00 / 1,15 450 - 280 60 3AC 1,05 520 - 50 3AC 2,00 / 1,15 450 - 315 60 3AC 1,05 520 -
Tabel 4- 10 Meetspanningsbereik van de motor
Frequentie Meetspanningsbereik Bouwgrootte
[Hz] Fase [ V ] Schakeling 1AC 220 … 277 ⊥ (Δ) 50 3AC 220 … 290 / 380 … 500 Δ / Y 1AC 220 … 277 ⊥ (Δ)
71 … 112
60 3AC 220 … 332 / 380 … 575 Δ / Y 1AC 230 … 277 ⊥ (Δ) 50 3AC 220 … 290 / 380 … 500 Δ / Y 1AC 230 … 277 ⊥ (Δ)
132 … 200
60 3AC 220 … 332 / 380 … 575 Δ / Y
50 3AC 220 … 240 / 380 … 420 Δ / Y 225 … 315 60 3AC 440 … 480 Δ / Y
Monteren 4.7 Motor aansluiten
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 39
4.7.10 Bedrijf aan de omvormer
Toegestane spanningsbelasting
VOORZICHTIG Beschadiging van de motorisolatie als gevolg van niet toegestane spanningspieken bij omvormers zonder uitgangsfilter
Verlaag de max. motorspanning tot niet kritieke waarden, door gebruik te maken van een uitgangsfilter op de frequentieomvormer.
① Standaardisolatie ② versterkte isolatie Upk Pulsspanning t Stijgingstijd
Beeld 4-8 Grenscurven van de pulsspanning
Lagerstromen
Extra lagerstromen door steile spanningsflanken tijdens schakelen. Zonder uitgangsfilter kunnen er op de wikkelklemmen sterke spanningsveranderingen optreden. Houd bij installatie van het aandrijfsysteem rekening met de EMC.
Monteren 4.7 Motor aansluiten
BA 2320 40 Bedieningshandleiding, 12/2012
Mechanische belasting, gebruiksduur voor het vet
Als gevolg van hoge toerentallen boven het meettoerental en daardoor verhoogde schommelingen neemt de mechanische looprust af en worden de lagers sterker belast. Hierdoor nemen de gebruiksduur voor het vet en de levensduur van het lager af.
Optionele aanbouwdelen
Sluit de temperatuursensor van de bewaking en de stilstandverwarming volgens het geldende schakelschema aan. De stilstandverwarming pas na uitschakeling van de motor bijschakelen.
5Inbedrijfstelling
5.1 Controle van de isolatieweerstand De werkzaamheden aan sterkstroominstallaties mogen uitsluitend door gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd.
WAARSCHUWING Aandrijfaggregaat tegen onopzettelijk opstarten beveiligen
Waarschuwingsbord op het inschakelpunt aanbrengen.
WAARSCHUWING Afdekkingen die het aanraken van actieve / spanningvoerende of draaiende onderdelen verhinderen of die noodzakelijk zijn voor de juiste luchtgeleiding, moeten voor de de inbedrijfstelling worden gemonteerd
WAARSCHUWING Tijdens de meting en onmiddellijk na de meting zijn op de klemmen gedeeltelijk gevaarlijke spanningen aanwezig en mogen de klemmen daarom niet worden aangeraakt
U dient bij aangesloten netleidingen te waarborgen dat er geen spanning kan worden aangelegd.
LET OP Vóór de inbedrijfstelling en na een langere opslag of stilstand moet de isolatieweerstand worden gecontroleerd
Neem vóór begin van de meting van de isolatieweerstand de gebruikershandleiding van het toegepaste isolatiemeettoestel in acht. Voor het meten van de isolatie dienen de reeds aangesloten kabels van de hoofdstroomkring weer van de klemmen te worden verwijderd.
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 41
Inbedrijfstelling 5.1 Controle van de isolatieweerstand
BA 2320 42 Bedieningshandleiding, 12/2012
LET OP Wanneer de kritische isolatieweerstand wordt bereikt of onderschreden, dienen de wikkelingen te worden gedroogd of bij uitgebouwde rotor grondig te worden gereinigd en gedroogd
Let er na het drogen van de gereinigde wikkelingen op dat de isolatieweerstand bij een warme wikkeling kleiner is. De isolatieweerstand kan alleen na omrekening naar de referentietemperatuur +25 ℃ juist worden beoordeeld.
Wanneer de gemeten waarde dichtbij de kritische waarde ligt, controleer dan de isolatieweerstand vervolgens met kortere tussenpozen.
Meet de minimale isolatieweerstand van de wikkeling tegen de machinebehuizing mogelijk bij een wikkelingstemperatuur van +20 °C tot +30 °C. Voor andere temperaturen gelden andere waarden voor de isolatieweerstand. Bij de meting dient u te wachten totdat de eindwaarde van de weerstand is bereikt (na ca. 1 minuut).
meet de kritische isolatieweerstand bij de bedrijfstemperatuur van de wikkeling.
grenswaarde
Voor de isolatieweerstand gelden bij een meetspanning van UN < 2 kV en een wikkeltemperatuur van +25 °C de volgende grenswaarden:
500 V Meetspanning 10 MΩ Minimale isolatieweerstand bij nieuwe, gereinigde of gereviseerde wikkelingen0,5 MΩ / kV Kritische specifieke isolatieweerstand na langere bedrijfstijd
De volgende punten dienen in acht te worden genomen:
● Bij meting tijdens andere wikkelingtemperaturen dan +25 °C moet de gemeten waarde naar de referentietemperatuur +25 °C worden omgerekend. Bij een temperatuurstijging van 10 K wordt de isolatieweerstand gehalveerd, bij een temperatuurdaling van 10 K wordt de weerstand verdubbeld.
● Wanneer de waarde voor de isolatieweerstand dicht bij de minimale waarde ligt, dan kan de oorzaak hiervoor vocht en verontreiniging zijn. De wikkelingen zijn dan te droog.
● Tijdens de bedrijfstijd kan de isolatieweerstand van de wikkelingen door omgevings- of bedrijfsinvloeden tot de kritische isolatieweerstand dalen. De kritische waarde van de isolatieweerstand bij een temperatuur van de wikkeling van +25 ℃ dient, afhankelijk van de toegekende spanning, te worden berekend door de toegekende spanning (kV) met de specifieke kritische weerstandswaarde (0,5 MΩ/kV) te vermenigvuldigen; bij. kritische weerstand voor toegekende spanning (UN) 690 V: 690 V x 0,5 MΩ/kV = 0,345 MΩ.
Inbedrijfstelling 5.2 Motor in bedrijf nemen
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 43
5.2 Motor in bedrijf nemen
LET OP Motor tegen overbelasting beschermen
Grenstoerentallen niet overschrijden of onderschrijden, bijv. bij gebruik met teruglooprem.
LET OP bij teruglooprem
Bij bedrijf in de verkeerde draairichting kan schade aan de transmissiemotor ontstaan.
Controleer vóór de inbedrijfstelling de draairichting.
Draai de aandrijfkant of motor handmatig door.
Controleer de draairichting van de motor aan de hand van de fasevolgorde, verwissel eventueel twee fasegeleiders.
LET OP bij rem met arreteerbare handontluchting
Geen remwerking bij gearreteerde handontluchtingshendel. De rem is dan continu ontlucht.
Vóór inbedrijfstelling van de transmissiemotor waarborgen dat de rem kan vergrendelen.
Wij raden aan de handontluchtingshendel los te schroeven.
Opmerking bij remmotor
Controleer vóór inbedrijfstelling met behulp van een voelermaat tussen ankerschijf en magneetdeel op 3 punten of de nominale luchtspleet van de rem in onbekrachtigde toestand gelijkmatig is.
Opmerking
Het is mogelijk dat er verdere controles volgens de bijzondere, voor de installatie specifieke verhoudingen noodzakelijk zijn.
Inbedrijfstelling 5.2 Motor in bedrijf nemen
BA 2320 44 Bedieningshandleiding, 12/2012
Nadat de volgende posities zijn gecontroleerd en gewaarborgd kunt u de motor in bedrijf nemen:
● Vergelijk de gegevens op het kenplaatje met de bedrijfsomstandigheden.
● Vergelijk de spanning en frequentie van de motor met de netwerkwaarden.
● Controleer de draairichting.
● Controleer of bij Υ- / Δ-start de overschakeling van ster naar driehoek pas plaatsvindt, nadat de aanloopstroom van het Υ-niveau is gedaald.
● Controleer de bevestiging van de elektrische aansluitingen.
● Controleer alle aanrakingsbeschermende maatregelen voor bewegende en spanningsvoerende onderdelen.
● Controleer de aansluiting en instelling van de bewakingsinrichtingen.
● Controleer de koelmiddeltemperatuur.
● Controleer de aanwezige bijkomende inrichtingen.
● Controleer de luchtinlaatopeningen en koeloppervlakken op zuiverheid.
● Breng geschikte aardings- en potentiaalverefeningsverbindingen tot stand.
● Bevestig de motor op de juiste wijze.
● Controleer of de ontluchting niet wordt belemmerd en of de afvoerlucht, ook bij naastgelegen aggregaten, niet weer kan worden aangezogen.
● Controleer de riemspanning bij riemaandrijving.
● Sluit het deksel van de aansluitkast af en dicht de invoer van leidingen af.
6Bedrijf
VOORZICHTIG Schakel bij veranderingen tijdens het gebruik het aandrijfaggregaat onmiddellijk uit
Bepaal de oorzaak van de storing aan de hand van de storingstabel in hoofdstuk "Storingen, oorzaken en verhelpen".
Verhelp storingen of laat ze verhelpen.
Controleer de motor tijdens het gebruik op:
● te hoge gebruikstemperatuur
● veranderde motorgeluiden.
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 45
Bedrijf
BA 2320 46 Bedieningshandleiding, 12/2012
7Storingen, oorzaken en oplossingen
Opmerking
Tijdens de garantieperiode optredende storingen waarvoor een reparatie van de transmissiemotor noodzakelijk is, mogen alleen door de klantenservice worden verholpen. Wij raden onze klanten aan om ook na het verstrijken van de garantieperiode bij optredende storingen waarvan de oorzaken niet duidelijk kunnen worden bepaald, contact op te nemen met onze Technical Support.
Mocht u hiervoor de hulp van onze Technical Support nodig hebben, verzoeken wij de volgende gegevens te verstrekken: Gegevens op het kenplaatje Soort en omvang van de storing mogelijk oorzaak.
Tabel 7- 1 Storingen, oorzaken en verhelpen
Storingen Oorzaken Verhelpen te veel vet in lager overtollig vet verwijderen lager vervuild lager vervangen
Lager is te warm
riemspanning te groot riemspanning verminderen koppeling aantrekken of indrukken motor exact uitlijnen, koppeling
corrigeren koelvloeistoftemperatuur hoger dan +40 °C
koellucht op juiste temperatuur brengen
lagervet donker verkleurd op lagerstromen controleren te weinig vet in lager aan de hand van voorschriften smerenplaatsing van de motor verkeerd bouwvorm motor controleren te weinig vet in lager aan de hand van voorschriften smerenplaatsing van de motor verkeerd bouwvorm motor controleren
lagergeluiden
standstrepen op lagerbinnenring, bijv. door motoraanloop met vergrendelde lagering
lager vervangen, trillingen tijdens de stilstand vermijden
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 47
Storingen, oorzaken en oplossingen
BA 2320 48 Bedieningshandleiding, 12/2012
Storingen Oorzaken Verhelpen koppeling aantrekken of indrukken motor exact uitlijnen, koppeling
corrigeren plaatsing van de motor verkeerd bouwvorm motor controleren slechte uitbalancering door riemschijf of koppeling
exacte uitbalancering
motor loopt onrustig
machinebevestiging te labiel bevestiging controleren tegenmoment te hoog motor- en lastmoment controleren netspanning te laag netspanningsverhoudingen
controleren fasenonderbreking aansluitnetwerk controleren
motor loopt niet op volle toeren
verkeerde schakeling schakelschema en kenplaatje raadplegen
verkeerde schakeling schakelschema en kenplaatje raadplegen
overbelasting gegevens op het kenplaatje vergelijken
te hoge schakelfrequentie rekening houden met meetmodus ventilatie onvoldoende koelluchttrajecten controleren,
draairichting controleren
motor is te warm
koelluchttrajecten verontreinigd koelluchttrajecten reinigen tegenmoment te hoog motor- en lastmoment controleren netspanning te laag netspanningsverhoudingen
controleren fasenonderbreking aansluitnetwerk controleren verkeerde schakeling schakelschema en kenplaatje
raadplegen
sterke toerentalafname
overbelasting gegevens op het kenplaatje vergelijken
fasenonderbreking aansluitnetwerk controleren verkeerde schakeling schakelschema en kenplaatje
raadplegen overbelasting gegevens op het kenplaatje
vergelijken te hoge schakelfrequentie rekening houden met meetmodus wikkelings- en klemkortsluiting isolatieweerstand meten
beveiliging geactiveerd
aanlooptijd overschreden startcondities controleren
8Service en onderhoud
8.1 Algemene onderhoudsgegevens
WAARSCHUWING Gevaar op zwaar lichamelijk letsel als gevolg van onbedoeld aanlopen van het aandrijfaggregaat
Aandrijfaggregaat tegen onopzettelijke opstart beveiligen.
Waarschuwingsbord op het inschakelpunt aanbrengen.
LET OP Materiële schade als gevolg van onvakkundig onderhoud
Het onderhoud en de reparatie mogen uitsluitend door geautoriseerd deskundig personeel worden uitgevoerd. Voor de reparatie mogen uitsluitend originele onderdelen van Siemens AG worden gemonteerd.
Alle inspectie-, onderhouds- en reparatiewerkzaamheden moeten zorgvuldig en door geschoold personeel worden uitgevoerd. Neem a.u.b. de opmerkingen in het hoofdstuk Algemene informatie en veiligheidsinformatie (Pagina 5) in acht.
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 49
Service en onderhoud 8.2 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
BA 2320 50 Bedieningshandleiding, 12/2012
8.2 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
8.2.1 Handontluchting van de rem arreteren (optioneel)
VOORZICHTIG Geen remwerking bij gearreteerde handontluchtingshendel
De rem is dan continu ontlucht.
Vóór inbedrijfstelling van de transmissiemotor waarborgen dat de rem kan vergrendelen.
Wij raden aan de handontluchtingshendel tijdens bedrijf los te schroeven.
De arreteerbare handontluchting van de rem moet voor onderhoudswerkzaamheden in ontluchte toestand worden gehouden.
Beeld 8-1 Handontluchting arreteerbaar
Handontluchtingshendel arreteren 1. Draai de handontluchtingshendel aan.
2. Zet de handontluchtingshendel in de stand waarin de rem is ontlucht.
3. Haal de arreteerbout zover aan, totdat de handontluchtingshendel niet meer kan terugkeren naar de niet ontluchte stand.
U kunt nu beginnen met de onderhoudswerkzaamheden aan de installatie bij een ontluchte rem.
Arretering loszetten
1. Draai de arreteerbout weer zover los, totdat de rem volledig kan terugvallen in de niet ontluchte stand. Der afstand tussen de arreteringsbout en de handontluchtingshendel moet 2 tot 5 mm bedragen.
2. Draai de handontluchtingshendel los.
De handontluchting is nu niet meer gearreteerd.
Service en onderhoud 8.2 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 51
8.2.2 Smering De lagers van de oppervlakgekoelde motoren tot bouwgrootte 200 zijn in normale uitvoering continu gesmeerd. Afwijkingen worden door middel van een waarschuwingsbordje op de motor aangegeven.
De vermelde inzetduur van het smeervet geldt voor een omgevingstemperatuur van max. +40 °C. Bij elke 10 °C temperatuurverhoging neemt de inzetduur van het smeervet met een factor 0,7 van de tabelwaarde (max. +20 °C = factor 0,5) af.
Bij een omgevingstemperatuur van +25 °C wordt de dubbele inzetduur voor smeervet verwacht.
Ververs het wentellagervet/vervang het lager (2Z-lager) onafhankelijk van het aantal bedrijfsuren uiterlijk na 3 tot 4 jaar.
Horizontale bouwvorm (IM B.)
Tabel 8- 1 Inzetduur van het smeervet in bedrijfsuren [h] bij continue smering, vetvulcapaciteit [g] per lager
Motortoerental nN [min-1] Vetvulcapaciteit
3 600 3 000 1 800 1 500 1 200 ≤ 1 000 D-zijde ND-zijde
Bouwgrootte
Bedrijfsuren [h] [g] 71 7 5 80 9 9 90
33 000
15 11 100 20 15 112
33 000
45 25 132
24 000
75 50 160 90 70 180 80 200
17 000 24 000
33 000 33 000 33 000 33 000
110 90
225 250 280 315
20 000 20 000 40 000 40 000 40 000
Service en onderhoud 8.2 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
BA 2320 52 Bedieningshandleiding, 12/2012
Verticale bouwvorm (IM V.)
Tabel 8- 2 Inzetduur van het smeervet in bedrijfsuren [h] bij continue smering, vetvulcapaciteit [g] per lager
Motortoerental nN [min-1] Vetvulcapaciteit
3 600 3 000 1 800 1 500 1 200 ≤ 1 000 D-zijde ND-zijde
Bouwgrootte
Bedrijfsuren [h] [g] 71 33 000 80
9 9
90
24 000
15 11 100
24 000 33 000 33 000 33 000 33 000
20 15 112
17 000 45 25
132 75 50 160
17 000
90 70 180 60 200
12 000
12 000
24 000 24 000
24 000
110 80
8.2.3 Motor reinigen
LET OP Stofafzettingen verhinderen de warmtestraling en leiden tot hogere temperaturen van de behuizing
Houd de transmissiemotor vrij van vuil en stof etc.
LET OP Bij het reinigen met een hogedrukreiniger kan water in de transmissie dringen. De dichtingen kunnen beschadigd raken
Reinig de transmissiemotor niet met een hogedrukreiniger.
Gebruik geen scherp gereedschap.
Schakel de aandrijving vóór het reinigen spanningsloos.
Service en onderhoud 8.2 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 53
8.2.4 Controleren of bevestigingsbouten goed vastzitten
Opmerking
Onbruikbaar geworden stelschroeven moeten door nieuwe bouten van dezelfde sterkteklasse en uitvoering worden vervangen.
Schakel het aandrijfaggregaat spanningsloos en controleer met een draaimomentsleutel of alle bevestingsbouten goed vast zitten.
De algemene tolerantie voor het aantrekmoment in NM bedraagt 10 %. De wrijvingswaarde 0,14 μ.
Tabel 8- 3 Aanhaalmoment voor bevestigingsbout
Aanhaalmoment voor sterkteklasse
8.8 10.9 12.9
Schroefdraadgrootte
[Nm] [Nm] [Nm] M4 3 4 5 M5 6 9 10 M6 10 15 18 M8 25 35 41 M10 50 70 85 M12 90 120 145 M16 210 295 355 M20 450 580 690 M24 750 1 000 1 200 M30 1 500 2 000 2 400 M36 2 500 3 600 4 200
8.2.5 Doorzicht van de motor Onderzoek de aandrijving één keer per jaar planmatig op de in hoofdstuk Storingen, oorzaken en oplossingen (Pagina 47) opgesomde mogelijke criteria.
Controleer de aandrijving met betrekking tot de in hoofdstuk Algemene informatie en veiligheidsinformatie (Pagina 5) beschreven criteria.
Werk de beschadigingen van de verf deskundig bij.
Service en onderhoud 8.2 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
BA 2320 54 Bedieningshandleiding, 12/2012
8.2.6 Rem onderhouden
8.2.6.1 Slijtage van veerremmen De frictievoering en het remmechanisme zijn onderhavig aan een functionele slijtage. Voor een veilig en storingsvrij bedrijf moet de rem regelmatig worden gecontroleerd, bijgesteld en indien nodig worden vervangen.
In de volgende tabel worden de verschillende oorzaken van slijtage en de effecten ervan op de componenten van de veerrem beschreven. Voor het berekenen van de levensduur van rotor en rem en voor het vastleggen van de voor te schrijven onderhoudsintervallen moeten de relevante invloedfactoren in kaart worden gebracht. De belangrijkste factoren daarbij zijn de omgezette frictie, het begintoerental van de remwerking en de schakelfrequentie. Wanneer in een toepassing meerdere van de beschreven oorzaken van slijtage van de frictievoering gelijktijdig optreden, moeten de invloedfactoren worden opgeteld bij de berekening van de slijtage.
Tabel 8- 4 Oorzaken van slijtage bij veerrem
Component Oorzaak Effect Invloedfactor Bedrijfsremwerkingen Noodstops Slijtage bij oversnijdingen tijdens starten en stoppen van de transmissiemotor Actief remmen door de motor met ondersteuning van de rem (quickstop) Laag toerental en bouwvorm 'motor boven'
Ongezette frictie Frictievoering
Startslijtage bij motorinbouwpositie met verticale as, ook bij geopende rem
Slijtage van de frictievoering
Aantal start- / stopcycli
Ankerschijf en flens Frictie van remvoering Inlopen van ankerschijf en flens
Ongezette frictie
Service en onderhoud 8.2 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 55
Component Oorzaak Effect Invloedfactor Vertanding van de remmotor
Relatiebeweging en pulsen tussen rotor en naaf
Slijtage van de vertanding (primair zijde rotor)
Aantal start- / stopcycli
Steun van de ankerschijf
Lastwisseling en pulsen tijdens omkeerspeling tussen ankerschijf, hulsbouten en geleidingsbouten
Uitslaan van ankerschijf, hulsbouten en bouten
Aantal start- / stopcycli, hoogte van het remmoment
Veren Axiale lastspeling en schaarbelasting van de veren door radiale omkeerspeling van de ankerschijf
Vermindering van de veerkracht of vermoeiingsbreuk
Aantal schakelprocedures van de rem
8.2.6.2 Onderhoudsintervallen van de rem Voor een veilig en storingsvrij bedrijf moeten de veerremmen regelmatig worden gecontroleerd en bijgehouden.
De vereiste onderhoudsintervallen resulteren in eerste instantie uit een belasting van de rem in het gebruik. Voor berekening van het onderhoudsinterval moeten alle oorzaken van slijtage in aanmerking worden genomen. Bij minimaal belaste remmen, bijv. stopremmen met noodstop, wordt een regelmatige inspectie met vaste intervallen aanbevolen.
Wanneer er geen onderhoud aan de rem plaatsvindt, kan dit leiden tot bedrijfsstoringen, productie-uitval of schade aan de installatie. Daarom moet voor elke toepassing een onderhoudsconcept worden vastgelegd dat is afgestemd op de bedrijfsomstandigheden en belastingen van de rem. Voor de L-rem moeten de in de volgende tabel vermelde onderhoudsintervallen en onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd.
Tabel 8- 5 Onderhoudsinterval van de rem
Rem Onderhoudsinterval volgens berekening gebruikstijd anders halfjaarlijks
Bedrijfsrem
uiterlijk na 4 000 bedrijfsuren min. elke 2 jaar uiterlijk na 10 miljoen cycli
Stoprem met noodstop
kortere intervallen bij frequente noodstops
Service en onderhoud 8.2 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
BA 2320 56 Bedieningshandleiding, 12/2012
8.2.6.3 luchtspleet bijstellen
WAARSCHUWING Schakel het aandrijfaggregaat spanningsloos
De rem moet zonder draaimoment zijn.
Aandrijfaggregaat tegen onopzettelijke opstart beveiligen.
Waarschuwingsbord op het inschakelpunt aanbrengen.
WAARSCHUWING Een verminderde remwerking als gevolg van verontreiniging
Vermijd contact van de frictievlakken met olie of vet.
Beeld 8-2 Instelmaat s
Procedure 1. Verwijder de beluchtingkap.
2. Draai de bevestigingsbouten van de rem los.
3. Draai de hulsbouten met een steeksleutel verder in het magneetdeel.
4. Draai de bevestigingsschroeven van de rem helemaal vast.
5. Controleer luchtspleet sLü bij de bouten met een voelermaat.
6. Corrigeer indien nodig luchtspleet sLü en controleer opnieuw.
7. Bij een combinatie met handontluchting: controleer instelmaat "s" en corrigeer "s" indien nodig.
8. Monteer de beluchtingkap.
De luchtspleet is nu ingesteld.
Service en onderhoud 8.2 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 57
Tabel 8- 6 Waarden luchtspleet
max. luchtspleet bij Nominale luchtspleet sLüNom
(+0,1 / -0,05)
Normale bekrachtiging sLümax.
Overmatige bekrachtiging sLümax.
Instelmaat "s" Remtype
[mm] [mm] [mm] [mm] L4/1,4 0,65 0,65 L4/2 0,6 0,6 L4/3 0,55 0,55 L4 0,5 0,5 L4/5 0,4 0,4 L8/3, L8/4 0,6 0,6 L8/5, L8/6,3 0,55 0,55 L8 0,5 0,5 L8/10 0,45 0,45 L16/8, L16/10, L16/13, L16 0,6 0,6 L16/20
0,2
0,5 0,5
1,0
L32/14, L32/18, L60/25 0,9 0,9 L32/23, L60/38 0,85 0,85 L32, L60/50 0,75 0,75 L32/40, L60 0,65 0,65 L80/25, L80/35, L80/50, L80/63, L80
0,9 0,9
L80/100
0,3
0,7 0,7
1,5
L150/60, L150/80, L150/100, L150/125, L150, L260/100, L260/145, L260/180, L260/200, L260/240, L260
1,2 1,2
L260/315
0,4
1,05 1,05
2,0
L400/265, L400/300, L400/360, L400
1,5 1,5
L400/600
0,5
0,9 0,9
2,5
Service en onderhoud 8.2 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
BA 2320 58 Bedieningshandleiding, 12/2012
Tabel 8- 7 Aanhaalmoment voor rembout
Remtype Aanhaalmoment Schroefdraadgrootte
Siemens INTORQ BA BFK458 [Nm] L4 (06E) 3 x M4 2,8 L8 (08E) 3 x M5 5,5 L16 (10E) 3 x M6 9,5 L32 (12E) 3 x M6 9,5 L60, L80 (14E), (16E) 3 x M8 23 L150 (18E) 6 x M8 23 L260, L400 (20E), (25E) 6 x M10 46
8.2.6.4 Frictievoering vervangen
WAARSCHUWING Schakel het aandrijfaggregaat spanningsloos
De rem moet zonder draaimoment zijn.
Aandrijfaggregaat tegen onopzettelijke opstart beveiligen.
Waarschuwingsbord op het inschakelpunt aanbrengen.
Procedure 1. Verwijder de beluchtingkap.
Bij een combinatie met handontluchting: draai de handontluchtingshendel los.
Bij externe ventilatie: verwijder de ventilatorkap met externe ventilatie.
2. Maak de aansluitkabels los.
3. Verwijder de ventilatorborgring en trek de ventilator los.
4. Draai de rembouten gelijkmatig los en draai deze vervolgens volledig naar buiten.
5. Trek de rotor compleet van de naaf.
6. Controleer de vertanding van de naaf.
7. Controleer het frictievlak van het lagerschild. Vervang bij extreme groefvorming op de frictieplaat of de flens deze. Bewerk bij een extreme groefvorming op het lagerschild het frictievlak opnieuw.
Service en onderhoud 8.2 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 59
8. Meet de rotordikte van de nieuwe rotor en de kophoogte van de hulsbouten met een schuifmaat.
9. Bereken de afstand tussen magneetdeel en ankerschijf als volgt: Afstand = rotordikte + sLüNom - kophoogte.
10. Draai de hulsbouten gelijkmatig naar buiten totdat tussen magneetdeel en ankerschijf de berekende afstand is ingesteld.
11. Monteer de nieuwe rotor en het magneetdeel en stel deze in.
12. Sluit de aansluitkabel aan.
13. Monteer de beluchtingkap.
U hebt de frictievoering van de rem vervangen.
Tabel 8- 8 Remgegevens
max. toegest. Nominale luchtspleet sLüNom
(+0,1 / -0,05)
min. rotordikte
Bedrijfstoerental bij gebruik van de max. toegestane schakelactiviteit
Onbelast toerental met noodstopfunctie
Remtype
[mm] [mm] [min-1] [min-1] L4 0,2 4,5 3 600 6 000 L8 0,2 5,5 3 600 6 000 L16 0,2 7,5 3 600 6 000 L32 0,3 8 3 600 6 000 L60 0,3 7,5 3 600 6 000 L80 0,3 8 3 600 5 300 L150 0,4 10 3 600 4 400 L260 0,4 12 3 600 3 700 L400 0,5 15,5 3 000 3 000
Service en onderhoud 8.2 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
BA 2320 60 Bedieningshandleiding, 12/2012
Verwijdering 9
WAARSCHUWING Ondeskundige verwijdering van afgewerkte olie is een gevaar voor het milieu en de gezondheid
De olie moet na gebruik naar een inzamelpunt voor afgewerkte olie worden gebracht. Elke bijmenging van andere stoffen zoals oplosmiddelen, rem- en koelvloeistoffen is verboden.
Vermijd langdurig huidcontact.
Ontdoe de transmissie van oude olie. De oude olie moet vakkundig worden opgevangen, tussentijds worden opgeslagen, getransporteerd en vervangen. Polyglycol niet met minerale olie mengen. Polyglycols moeten afzonderlijk worden verwijderd.
Neem de nationale wetgeving in acht. Volgens de Duitse wetgeving mogen oliën met verschillende afvalcodes niet met elkaar worden gemengd, zodat de olie optimaal kan worden verwerkt (§4 VI oude olie).
Zamel afgewerkte olie in en verwijder ze volgens de voorschriften.
Verwijder eventueel gemorste olie onmiddellijk met oliebindmiddel.
Verwijder de delen van de behuizing, de tandwielen, assen en wentellagers van de transmissie als staalschroot. Dit geldt ook voor de delen van grijs gietijzer, voor zover er geen aparte inzameling plaatsvindt.
De wormwielen zijn gedeeltelijk van zware non-ferro-metaallegeringen. Verwijder ze dienovereenkomstig.
Verwijder het verpakkingsmateriaal volgens de voorschriften of breng het naar de recycling.
Tabel 9- 1 Afvalcode voor transmissieoliën
Soort olie Benaming Afvalcode Minerale olie CLP ISO VG220 13 02 05 Polyglycols CLP ISO PG VG220
CLP ISO PG VG460 13 02 08
Poly-Alpha-Olefine CLP ISO PAO VG68 CLP ISO PAO VG220 CLP ISO H1 VG460
13 02 06
Biologisch afbreekbare olie CLP ISO E VG220 13 02 07
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 61
Verwijdering
BA 2320 62 Bedieningshandleiding, 12/2012
Technische gegevens 1010.1 Typebenaming
Tabel 10- 1 Voorbeeld voor de opbouw van de typebenaming
Voorbeeld: LA 100L 4/2 F - L16NH Motortype LA Bouwgrootte 100L Aantal polen 4/2 Bijzondere kenmerken F Montagegroep L16NH
Tabel 10- 2 Code typebenaming
Motortype LA / LG Asynchrone krachtstroommotor, geïntegreerde montage LAI / LGI Asynchrone krachtstroommotor met IEC-flens Bijzondere kenmerken E Hoog rendement F Externe ventilatie I Ventilator vliegwiel W Beschermdak IN Incrementele sensor IR Resolver IA Absolute waardegever IV Geschikt voor sensormontage D Handwiel Montagegroep L, KFB Veerdruk-eenschijfrem, bekrachtigd met gelijkstroom 16 Grootte = nominaal remmoment ../10 Ingesteld remmoment N Normale uitvoering G Dichte uitvoering H, HA Handventilatie, handventilatie met arretering M Microschakelaar
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 63
Technische gegevens 10.2 Algemene technische gegevens
BA 2320 64 Bedieningshandleiding, 12/2012
10.2 Algemene technische gegevens Het kenplaatje van de transmissies en/of transmissiemotoren bevat de belangrijkste technische gegevens.
Deze gegevens en de contractuele overeengekomen gegevens voor de transmissiemotoren leggen de grenzen van het bedoelde gebruik vast.
Bij transmissiemotoren wordt normaal gesproken een op de motor aangebracht kenplaatje voor de gehele aandrijving gebruikt.
Soms zijn op de transmissie en de motor aparte kenplaatjes aangebracht.
SIEMENSSIEMENS
13
273032
31 3835
25 2636 37
393433 40 41 42
28
1521 22 23 24
29
1416 19 20
3479 10 11 12
17 18
5 6
21
8
50Hz
50Hz29/16.74A15kW IE1-90%
cosPhi 0.84 28.6A60Hz
100Nm 190-240V AC460V Y
cosPhi 0.871460/min 15kW 1755/min
400/690V
1266Nm3~Mot. ThCl.155(F) TP-PTC
D/Y
113/minfB=1.5 1264Nm fB=1.5
KAF108-LA160L4-L150/100GH2KJ1506-5JR13-2FD1-ZIP55G. 6.2L OIL CLP PG VG220 i=12.9
60Hz 136/min
FDU1001/8999999 nnn 254kg
IEC60034
(IM) H-01-A
Beeld 10-1 Voorbeeld kenplaatje
1 CE-aanduiding of indien nodig andere aanduiding 2 Aan de basis liggende norm 3 Type - bouwtype - bouwgrootte 4 Bestelnr. 5 Fabriek nr.: 6 Gewicht m [kg] 7 Beschermtype volgens IEC 60034-5 resp. IEC 60529 8 Bouwvorm (IM) 9 Oliehoeveelheid [l] Hoofdtransmissie / voorzettransmissie + extruderflens 10 Soort olie 11 Olieviscositeit ISO VG-klasse volgens DIN 51519 / ISO 3448 12 Totale transmissie i Frequentie 1 13 Bemetingsfrequentie f [Hz] 14 Toerental aan de aangedreven kant n2 [min-1] 15 Toerental aan de aangedreven kant T2 [Nm] 16 Bedrijfsfactor fB
Technische gegevens 10.2 Algemene technische gegevens
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 65
Frequentie 2 17 Bemetingsfrequentie f [Hz] 18 Toerental aan de aangedreven kant n2 [min-1] 19 Toerental aan de aangedreven kant T2 [Nm] 20 Bedrijfsfactor fB Motorgegevens 21 Aantal fasen en stroomsoort van de motor 22 Warmteklasse Th.Cl. 23 Motorbescherming (TP) 24 Symbolen (IEC 60617-2): = Rem 25 Remmoment TBr [Nm] 26 Aansluitspanning remmen U [V] Frequentie 1 27 Bemetingsfrequentie f [Hz] 28 Nominale spanning /-bereik U [V] 29 Schakeling, schakelteken volgens DIN EN 60617 Deel 6 / IEC 60617-6 30 Nominale stroom I [A] 31 Vermogensfactor cos φ 32 Nominaal vermogen P [kW], bedrijfstype (indien ≠ S1) 33 Aanduiding van de werkingsgraadklasse 34 Toerental aan de aangedreven kant n1 [min-1] Frequentie 2 35 Bemetingsfrequentie f [Hz] 36 Nominale spanning /-bereik U [V] 37 Nominale stroom I [A] 38 Vermogensfactor cos φ 39 Schakeling, schakelteken volgens DIN EN 60617 Deel 6 / IEC 60617-6 40 Nominaal vermogen P [kW], bedrijfstype (indien ≠ S1) 41 Aanduiding van de werkingsgraadklasse 42 Toerental aan de aangedreven kant n1 [min-1]
Technische gegevens 10.3 Gewicht
BA 2320 66 Bedieningshandleiding, 12/2012
10.3 Gewicht Het gewicht van de volledige transmissiemotor staat vermeld in de leveringspapieren.
Als het gewicht 30 kg overschrijdt, staat het gewicht van de volledige transmissiemotor op het kenplaatje van de transmissie of de transmissiemotor vermeld.
Bij meerdere kenplaatjes op een transmissie is de opgave op de hoofdtransmissie doorslaggevend.
De opgave van het gewicht heeft uitsluitend betrekking op de afleveringstoestand van het product.
11Reserveonderdelen
11.1 Onderdelenvoorraad Als u de belangrijkste reserveonderdelen en aan slijtage onderhevige onderdelen in voorraad houdt, is de transmissie of de transmissiemotor steeds klaar voor gebruik.
LET OP De montage en/of het gebruik van minderwaardige producten kan onder omstandigheden de opgegeven constructieve eigenschappen van de transmissiemotor negatief veranderen en daardoor de actieve en/of passieve veiligheid ongunstig beïnvloeden
Wij maken u erop attent dat niet door ons geleverde onderdelen en accessoires door ons ook niet zijn gecontroleerd en goedgekeurd.
Voor beschadigingen die door gebruik van niet originele onderdelen en accessoires ontstaan, is Siemens AG gevrijwaard van elke aansprakelijkheid en garantie.
Alleen op de door ons geleverde originele reserveonderdelen geven wij garantie.
Let erop, dat voor afzonderlijke componenten vaak bijzondere fabricage- en leveringsspecificaties bestaan en dat wij u steeds onderdelen in overeenstemming met de nieuwste technische stand en volgens de laatste wettelijke voorschriften aanbieden.
Bij bestelling van onderdelen moeten de volgende gegevens worden opgegeven:
● Fabrieksnr. zie kenplaatje ⑤
● Typeaanduiding zie kenplaatje ③
● Onderdeelnummer (3-cijferig pos. nr. uit de onderdelenlijst, 6-cijferig groepsnummer of 7-cijferig artikelnummer)
● Aantal
SIEMENSSIEMENS
13
273032
31 3835
25 2636 37
393433 40 41 42
28
1521 22 23 24
29
1416 19 20
3479 10 11 12
17 18
5 6
21
8
50Hz
50Hz29/16.74A15kW IE1-90%
cosPhi 0.84 28.6A60Hz
100Nm 190-240V AC460V Y
cosPhi 0.871460/min 15kW 1755/min
400/690V
1266Nm3~Mot. ThCl.155(F) TP-PTC
D/Y
113/minfB=1.5 1264Nm fB=1.5
KAF108-LA160L4-L150/100GH2KJ1506-5JR13-2FD1-ZIP55G. 6.2L OIL CLP PG VG220 i=12.9
60Hz 136/min
FDU1001/8999999 nnn 254kg
IEC60034
(IM) H-01-A
Beeld 11-1 Voorbeeld van een MOTOX-kenplaatje
Voor motoren van de series 1LA / 1LG met eigen kenplaatje geldt de documentatie voor de onderdelen in de originele gebruiksaanwijzingen.
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 67
Reserveonderdelen 11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
BA 2320 68 Bedieningshandleiding, 12/2012
11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
11.2.1 MODULOG motor bouwgrootten 71 - 200
437
413
412
Reserveonderdelen 11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 69
101 Statorbehuizing met plaatpakket, ongewikkeld 102 Statorbehuizing met plaatpakket, gewikkeld 115 Draadeindhuls / kabelschoen 200 Rotor 201 As 202 Rotorpakket 301 Lagerplaat 305 Steun- / vulring 306 Lager 307 Borgring 308 Borgring 312 Asafdichtingsring 313 Spuitschijf 314 Steun- / vulring 325 Boutborging 326 Bout 329 Moer 338 Afdichting 401 Lagerplaat 403 Bout 405 Steun- / vulring 406 Lager 412 Asafdichtingsring 413 Asafdichtingsring 425 Boutborging 426 Bout 429 Moer 430 Kabeldoorvoer compleet 437 Stifttap 438 Afdichting 501 Aansluitkast 502 Afdichting 503 Boutborging 504 Bout 506 Aansluitkast 507 Afdichting 508 Boutborging 509 Bout 511 Bout 512 Boutborging 513 Steun- / vulring 516 Klembord 517 Bout 518 Boutborging 519 Moer
Reserveonderdelen 11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
BA 2320 70 Bedieningshandleiding, 12/2012
520 Steun- / vulring 521 Klemkoppeling 522 Klemmenrail 523 Bout 530 Kabelwartel 531 Moer 532 Afdichting 533 Kabel / leiding 534 Sluitschroef 539 Boutborging 540 Gelijkrichter 553 Kabel / leiding 601 Ventilator 602 Steun- / vulring 603 Borgring 605 Ventilatorkap 606 Boutborging 607 Bout 615 Beschermdak 618 Ventilatiering 701 Inlegspie 705 Kenplaatje 706 Bout 763 O-ring
Beeld 11-2 MODULOG motor bouwgrootten 71 - 200
Reserveonderdelen 11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 71
11.2.2 MODULOG remmotor bouwgrootten LA71 - LA160
Beeld 11-3 MODULOG remmotor bouwgrootten LA71 - LA90
Reserveonderdelen 11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
BA 2320 72 Bedieningshandleiding, 12/2012
Beeld 11-4 MODULOG remmotor bouwgrootten LA100 - LA160
Tabel 11- 1 Lijst met reserve-onderdelen voor MODULOG remmotor bouwgrootten LA71 - LA160
101 Statorbehuizing met plaatpakket, ongewikkeld 102 Statorbehuizing met plaatpakket, gewikkeld 109 Sluitstop voor kabelspleet 115 Draadeindhuls / kabelschoen 200 Rotor 201 As
Reserveonderdelen 11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 73
202 Rotorpakket 301 Lagerplaat 305 Steun- / vulring 306 Lager 307 Borgring 308 Borgring 312 Asafdichtingsring 313 Spuitschijf 314 Steun- / vulring 325 Boutborging 326 Bout 329 Moer 338 Afdichting 401 Lagerplaat 403 Bout 405 Steun- / vulring 406 Lager 412 Asafdichtingsring 413 Asafdichtingsring 415 Rem 416 Boutborging 417 Bout 418 Meenemer 419 Borgring 420 Steun- / vulring 421 Inlegspie 422 Steun- / vulring 423 Handontluchting 424 Asafdichtingsring 425 Boutborging 426 Bout 427 Beveiliging 429 Moer 430 Kabeldoorvoer compleet 432 Frictieschijf 433 Frictieplaat 437 Stifttap 438 Afdichting 441 Steun- / vulring 472 Asverlenging 501 Onderste gedeelte klemkast
Reserveonderdelen 11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
BA 2320 74 Bedieningshandleiding, 12/2012
502 Afdichting 503 Boutborging 504 Bout 506 Deksel aansluitkast 507 Afdichting 508 Boutborging 509 Bout 511 Bout 512 Boutborging 513 Steun- / vulring 516 Volledig klembord 517 Bout 518 Boutborging 519 Moer 520 Steun- / vulring 521 Klemkoppeling 522 Klemmenrail 523 Bout 530 Kabelwartel 531 Moer 532 Afdichting 533 Kabel / leiding 534 Sluitschroef 539 Boutborging 540 Gelijkrichter 553 Kabel / leiding 601 Ventilator 602 Tolerantiering 603 Borgring 605 Ventilatorkap 606 Boutborging 607 Bout 615 Beschermdak 618 Ventilatiering 701 Inlegspie 702 Bout 703 Boutborging 705 Kenplaatje 706 Bout 763 O-ring
Reserveonderdelen 11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 75
11.2.3 MODULOG motor bouwgrootten LA71 - LA160 met teruglooprem
Beeld 11-5 MODULOG motor bouwgrootten LA71 - LA90 met teruglooprem
Reserveonderdelen 11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
BA 2320 76 Bedieningshandleiding, 12/2012
Beeld 11-6 MODULOG motor bouwgrootten LA100 - LA160 met teruglooprem
Tabel 11- 2 Lijst met reserveonderdelen voor MODULOG motor bouwgrootten LA71 - LA160 met teruglooprem
101 Statorbehuizing met plaatpakket, ongewikkeld 102 Statorbehuizing met plaatpakket, gewikkeld 109 Sluitstop voor kabelspleet 115 Draadeindhuls / kabelschoen
Reserveonderdelen 11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 77
200 Rotor 201 As 202 Rotorpakket 301 Lagerplaat 305 Steun- / vulring 306 Lager 307 Borgring 308 Borgring 312 Asafdichtingsring 313 Spuitschijf 314 Steun- / vulring 325 Boutborging 326 Bout 329 Moer 338 Afdichting 401 Lagerplaat 403 Bout 405 Veerring 406 Lager 412 Asafdichtingsring 425 Boutborging 426 Bout 429 Moer 430 Kabeldoorvoer compleet 438 Afdichting 440 Terugloopblokkering 469 Adapter 470 Bout 471 Boutborging 472 Asverlenging 473 Bout 475 Inlegspie 476 Steun- / vulring 477 Borgring 478 Beschermkap 479 Dichtring 480 Impulsgever 501 Aansluitkast 502 Afdichting 503 Boutborging 504 Bout
Reserveonderdelen 11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
BA 2320 78 Bedieningshandleiding, 12/2012
506 Aansluitkast 507 Afdichting 508 Boutborging 509 Bout 511 Bout 512 Boutborging 513 Steun- / vulring 516 Klembord 517 Bout 518 Boutborging 519 Bout 520 Onderlegring 521 Klemkoppeling 522 Klemmenrail 523 Bout 530 Kabelwartel 531 Moer 532 Afdichting 533 Kabel / leiding 534 Sluitschroef 539 Boutborging 540 Gelijkrichter 553 Kabel / leiding 601 Ventilator 602 Tolerantiering 603 Borgring 605 Ventilatorkap 606 Boutborging 607 Bout 615 Beschermdak 618 Ventilatiering 701 Inlegspie 702 Bout 703 Boutborging 705 Kenplaatje 706 Bout 763 O-ring
Reserveonderdelen 11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 79
11.2.4 Gever
11.2.4.1 Gever op ventilatorkap
① Intrinsiek geventileerde motor ② Ongeventileerde motor 451 Afdekking 453 Bout 454 Moer 472 Asverlenging 480 Gever 481 Bout 482 Boutborging 483 Moer 485 Koppeling 489 Huls/bus 601 Ventilator 602 Inlegspie 605 Ventilatorkap 606 Boutborging 607 Bout 618 Ventilatiering
Beeld 11-7 Gever op ventilatorkap
Reserveonderdelen 11.2 Lijsten met reserve-onderdelen
BA 2320 80 Bedieningshandleiding, 12/2012
11.2.4.2 Gever in motor met externe ventilator
442 Draaimomentsteun 470 Bout 471 Boutborging 472 Asverlenging 474 Boutborging 476 Steun- / vulring 480 Gever 481 Bout 482 Boutborging 602 Inlegspie 605 Ventilatorkap 606 Boutborging 607 Bout 618 Ventilatiering
Beeld 11-8 Gever in motor met externe ventilator
EG-verklaring van overeenstemming 12
EG-conformiteitverklaring volgens richtlijn 2006/95/EG.
Document-nr. KE DMLA 1A 12.12
De fabrikant Siemens AG, 72072 Tübingen, Duitsland, verklaart voor de standaarduitvoering van de motoren LA / LG en LAI / LGI bouwgrootten 71 tot 315:
De aangeduide producten voldoen aan de bepalingen van de Europese richtlijn 2006/95/EG. Ze zijn ontwikkeld en vervaardigd in overeenstemming met de volgende Europese normen:
● EN 60034 met alle relevante onderdelen in telkens de nieuwste uitgave
● EN 60204-1
EG-conformiteitsverklaringen en / of verklaringen van de fabrikant voor alle subbouwgroepen, inbouw- en montage-eenheden zijn beschikbaar. Dit kunnen in het bijzonder zijn:
● Elektromagnetische rem L, KFB met aansluittoebehoren zoals gelijkrichter en schakelapparaat SEG, SER
● Aggregaat voor externe ventilator F
● Draaigever IA, IM, IN, RE
De genoemde producten mogen pas in bedrijf worden genomen als is vastgesteld dat de machine, die in de genoemde producten moet worden ingebouwd, voldoet aan de bepalingen van richtlijn 2006/42/EG.
Eerste toepassing van de CE-markering: 20-12-1995
Eerste publicatiedatum: 15-12-1995
Tübingen, d.d. 3-12-2012
Thomas Raster Head of Research & Development Electrical
Lothar Hirschberger Head of Quality Management
BA 2320 Bedieningshandleiding, 12/2012 81
EG-verklaring van overeenstemming
BA 2320 82 Bedieningshandleiding, 12/2012
www.siemens.com/drivetechnology
Wijzigingen voorbehouden
© Siemens AG 2012
Siemens AGIndustry SectorMechanical DrivesPostfach 170972007 TÜBINGENDUITSLAND
MOTOX in internetwww.siemens.com/gearedmotors
Meer informatie