Moleculaire diagnose en karakterisatie van...

76
Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE Verhandeling ingediend tot het verkrijgen van de graad van Master in de Biomedische Wetenschappen Promotor: Prof. Dr. Mario Vaneechoutte Begeleider: Piet Cools Vakgroep Klinische Biologie, Microbiologie en Immunologie Academiejaar 2011 2012

Transcript of Moleculaire diagnose en karakterisatie van...

Page 1: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

Moleculaire diagnose en karakterisatie van

urineweginfecties

Naomi VAN DEN EEDE

Verhandeling ingediend tot

het verkrijgen van de graad van

Master in de Biomedische Wetenschappen

Promotor: Prof. Dr. Mario Vaneechoutte

Begeleider: Piet Cools

Vakgroep Klinische Biologie, Microbiologie en Immunologie

Academiejaar 2011 – 2012

Page 2: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE
Page 3: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

Moleculaire diagnose en karakterisatie van

urineweginfecties

Naomi VAN DEN EEDE

Verhandeling ingediend tot

het verkrijgen van de graad van

Master in de Biomedische Wetenschappen

Promotor: Prof. Dr. Mario Vaneechoutte

Begeleider: Piet Cools

Vakgroep Klinische Biologie, Microbiologie en Immunologie

Academiejaar 2011 – 2012

Page 4: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

“De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie

beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk

ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder

met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het

aanhalen van resultaten uit deze masterproef.”

Datum

Naomi Van den Eede Prof. Dr. Mario Vaneechoutte

Page 5: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

Voorwoord

Graag wil ik enkele mensen bedanken die, elk op hun eigen wijze, bijgedragen hebben tot het

schrijven van deze masterproef.

Prof. Dr. Mario Vaneechoutte, mijn promotor, voor de begeleiding bij het uitdenken van de

experimenten, de interpretatie van de resultaten en het nalezen van mijn thesis.

M. Sc. Piet Cools, mijn begeleider, voor al de tijd die hij heeft vrijgemaakt om mij te helpen.

Zowel voor het praktische werk als voor het zoeken van nieuwe denkpistes, het verklaren van

resultaten en het nalezen van mijn thesis.

Leen Van Simaey, Bart Saerens, Dr. Pieter Deschaght, Drs. Guido Lopes dos Santos

Santiago, Ing. Ellen Decat en Maya Merabishvili voor hun hulp bij het praktisch werk en

het beantwoorden van al mijn vragen. En zeker voor de toffe sfeer die zij creëerden in

het labo.

Prof. Geert Claeys en alle mensen van het labo bacteriologie P8. Voor het bezorgen van

de urinestalen en de deskundige uitleg bij de MALDI-TOF.

Leen en Bart, voor de leuke gesprekken, de aanmoedigingen en het plezier dat we

hadden tijdens de stage.

Tine, Tineke en Vickà, voor de gezellige koffiepauzes en de vriendschap die zeker zal

blijven duren.

En in het bijzonder mijn ouders, voor hun onvoorwaardelijke steun tijdens mijn studie

Biomedische Wetenschappen.

Bedankt!

Page 6: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

Afkortingen

BLAST Basic Local Alignment Search Tool

CFU Colony Forming Units

CLED Cysteïne Lactose Elektroliet-Deficiënt

Cq Cycles of quantification

DAEC Diffuus adherente E. coli

dNTP Deoxyribonucleotide triphosphate

EAEC Enteroaggregatieve E. coli

EHEC Enterohaemorrhagische E. coli

EIEC Enteroinvasieve E. coli

EPEC Enteropathogene E. coli

ESBL Extended Spectrum Beta-Lactamasen

ETEC Enterotoxigene E. coli

FIMH Fimbriaal adhesine H

IBC Intracellular bacterial communities

LBR Laboratory Bacteriology Research

MALDI-TOF Matrix Assisted Laser Desorption Ionization Time Of Flight Mass

Spectrometer

Max ID Maximum Identity

MRS DeMan, Rogosa en Sharpe

NMEC Neonatale meningitis E. coli

PMN Polymorfonucleaire cellen

QIR Quiescent Intracellular Reservoirs

qPCR Quantitative Polymerase Chain Reaction

ROS Reactive Oxygen Species

rRNA Ribosomaal Ribonucleïnezuur

SDS Natrium (sodium) dodecyl (lauryl) sulfaat

Ta Annealingstemperatuur

tDNA Transfer deoxyribonucleïnezuur

Tm Smelttemperatuur

UPEC Uropathogene E. coli

VMF Vaginale microflora

PGUA p-nitrophenyl, B-D glucopyranosiduronic acid

Page 7: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

Inhoudstafel

1. SAMENVATTING...................................................................................................................................... 1

2. INLEIDING ................................................................................................................................................ 2

2.1 PATHOGENESE VAN URINEWEGINFECTIES ................................................................................................. 2 2.1.1 Uropathogene Escherichia coli........................................................................................................ 3

2.2 RISICOFACTOREN .................................................................................................................................... 5 2.3 DIAGNOSE ............................................................................................................................................... 6

2.3.1 Klinische presentatie ....................................................................................................................... 7 2.3.2 Urine dipsticks ................................................................................................................................ 7 2.3.3 De gouden standaard: Kweek .......................................................................................................... 8

2.4 THERAPIE................................................................................................................................................ 9 2.4.1 Profylactie ...................................................................................................................................... 9 2.4.2 Richtlijnen voor behandeling in België ............................................................................................ 9 2.4.3 Richtlijnen voor behandeling in Kenia ............................................................................................. 9

2.5 MICROBIOLOGIE ...................................................................................................................................... 9 2.6 PROBLEEMSTELLING EN DOELSTELLINGEN ............................................................................................. 10

3. MATERIAAL EN METHODEN .............................................................................................................. 12

3.1 BACTERIËLE STAMMEN .......................................................................................................................... 12 3.2 KWEEK- EN INVRIESMEDIA..................................................................................................................... 12 3.3 INVRIEZEN EN TERUG IN CULTUUR BRENGEN VAN BACTERIËLE STAMMEN ................................................ 12 3.4 DNA-EXTRACTIES ................................................................................................................................. 12

3.4.1 Roche DNA-extractie ..................................................................................................................... 12 3.4.2 Alkalische DNA-extractie .............................................................................................................. 12 3.4.3 NucliSens EasyMAG extractie ....................................................................................................... 13 3.4.4 Koken-vriezen methode ................................................................................................................. 13

3.5 METEN VAN CONCENTRATIE EN ZUIVERHEID DNA ................................................................................. 13 3.6 BEREKENEN VAN HET AANTAL CHROMOSOMEN PER µL DNA-EXTRACT ................................................... 13 3.7 AANMAKEN VAN EEN TIENVOUDIGE VERDUNNINGSREEKS VAN EEN DNA-EXTRACT ................................. 14 3.8 STAALNAME VAN DE URINE ................................................................................................................... 14 3.9 KWEEK VAN URINE ................................................................................................................................ 14 3.10 NAGAAN VAN RESISTENTIE MET BEHULP VAN HET ANTIBIOGRAM .......................................................... 14 3.11 DETECTIE EN IDENTIFICATIE VAN STAMMEN ......................................................................................... 15

3.11.1 Fenotypische detectie en identificatie van stammen ...................................................................... 15 3.11.1.1 p-nitrophenyl, B-D glucopyranosiduronic acid (PGUA) test ................................................................... 15

3.11.2 Moleculaire detectie en identificatie van stammen ........................................................................ 16 3.11.2.1 Kwantitatieve polymerase kettingreactie (qPCR) (realtime PCR) ........................................................... 16 3.11.2.2 Matrix assisted laser desorption ionization time of flight mass spectrometer (MALDI-TOF) ................... 18 3.11.2.3 Transfer DNA-PCR (tDNA-PCR) ......................................................................................................... 18 3.11.2.4 16S rRNA sequencing gebaseerde identificatie ...................................................................................... 19

3.11.2.4.1 16S rRNA PCR ............................................................................................................................ 19 3.11.2.4.2 Sequencing ................................................................................................................................... 19

3.11.2.4.2.1 Zuiveren van PCR-producten voor sequentiebepaling ............................................................ 19 3.11.2.4.2.2 Cycle sequencing-reactie....................................................................................................... 20 3.11.2.4.2.3 Ethanolprecipitatie ................................................................................................................ 20

3.11.2.5 Capillaire elektroforese ......................................................................................................................... 20 3.11.2.5.1 Capillaire elektroforese voor fragmentanalyse ............................................................................... 21 3.11.2.5.2 Capillaire elektroforese voor sequentieanalyse ............................................................................... 21

3.12 PRIMERPAREN ..................................................................................................................................... 22 3.13 BESTELLEN EN UITVERDELEN VAN DE PRIMERS ..................................................................................... 22

4. RESULTATEN ......................................................................................................................................... 23

4.1 ONTWIKKELING VAN EEN QPCR SPECIFIEK VOOR E. COLI ........................................................................ 23 4.1.1 Primers ......................................................................................................................................... 23 4.1.2 Standaard verdunningsreeks .......................................................................................................... 24 4.1.3 Bepalen assay set-up ..................................................................................................................... 25 4.1.4 Validatie van de E. coli qPCR met behulp van gekende bacteriële stammen.................................... 26 4.1.5 Validatie van de E. coli qPCR met behulp van klinische stalen ....................................................... 27

4.1.5.1 DNA-extractie uit urine .......................................................................................................................... 27

Page 8: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

4.1.5.2 Diagnose van E. coli urineweginfecties: E. coli qPCR vs. routinelaboratorium ......................................... 28 4.1.5.3 Kweek: vergelijking van kweekmethoden ............................................................................................... 29

4.1.5.3.1 Aeroob vs. anaeroob: CLED-agar ................................................................................................... 30 4.1.5.3.2 Aeroob vs. anaeroob: MacConckey ................................................................................................. 31 4.1.5.3.3 CLED- vs. MacConckey agar ......................................................................................................... 32

4.2 URINEWEGINFECTIES IN MOMBASA, KENIA ............................................................................................ 33 4.2.1 Moleculaire karakterisatie met behulp van MALDI-TOF ................................................................ 33 4.2.2 Nagaan van resistentie .................................................................................................................. 34

5. DISCUSSIE ............................................................................................................................................... 35

5.1 ONTWIKKELING VAN EEN E. COLI QPCR ................................................................................................. 35 5.2 VERGELIJKING AEROBE EN ANAEROBE KWEEK OP CLED- EN MACCONKEY AGAR .................................... 39 5.3 URINEWEGINFECTIES IN MOMBASA, KENIA ............................................................................................ 44

6. REFERENTIES ........................................................................................................................................ 48

7. ADDENDUM

Page 9: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

1

1. Samenvatting

Urineweginfecties behoren tot de meest frequent voorkomende infecties. De gouden standaard

voor diagnose van urineweginfecties is een aerobe kweek op CLED-agar, geïnterpreteerd

volgens Kass criteria en in combinatie met klinische symptomen. Recente studies suggereren

echter dat deze methode infecties met moeilijk en traag groeiende bacteriën mist. Bovendien

is voor sommige patiëntenpopulaties snel resultaat nodig, terwijl een kweek gemiddeld 12 u

in beslag neemt. Om al deze redenen werd in een eerste luik van deze studie een goed

gevalideerde E. coli specifieke qPCR voor urine ontwikkeld. Met deze moleculair

diagnostische methode is het resultaat sneller beschikbaar en meer precies kwantitatief.

Bovendien suggereren onze resultaten dat de ontwikkelde E. coli qPCR E. coli serotypes

oppikt die niet of moeilijk kweekbaar zijn. Deze E. coli qPCR zal verder gebruikt kunnen

worden voor volgende studies.

In een tweede luik van deze studie werd dieper ingegaan op de gouden standaard. Om de

invloed van de zuurstofgraad van de omgeving na te gaan werden alle urinestalen zowel

aeroob als anaeroob gekweekt. Op basis van een verschil in aantal CFU en gegroeide species

suggereren onze resultaten dat een anaerobe kweek een toegevoegde waarde heeft bij de

diagnose van urineweginfecties. Verdere studies met grotere studiepopulaties zijn hier

aangewezen. Om te verifiëren dat CLED-agar de meest geschikte voedingsbodem is voor de

diagnose van UWIs werden de urinestalen op zowel CLED- als MacConckey agar gekweekt.

Op basis van onze resultaten en voorgaande studies konden we concluderen dat CLED-agar

beter geschikt is voor kweek van urine dan MacConkey agar.

In een derde en laatste luik van deze studie werden UWIs in Kenia gekarakteriseerd met

MALDI-TOF en werd de antibioticumgevoeligheid van de voornaamste uropathogenen

bepaald met behulp van een antibiogram. Het verzamelen van deze regionale data is

belangrijk voor de Keniaanse gezondheidszorg om tot een gefundeerd blind behandelingsplan

voor urineweginfecties te komen. Opvallend bij de karakterisatie was de hoge prevalentie van

Klebsiella pneumoniae. Bij de bepaling van de antibioticumgevoeligheid was de hoge

gevoeligheid voor nitrofurantoïne en de hoge prevalentie van ESBL-positieve stammen

opvallend. Voortgaande op onze beperkte studiepopulatie zijn er in Kenia momenteel nog

veel antibiotica mogelijk voor behandeling van UWIs. Bevestiging door middel van een

grotere populatie is nodig.

Page 10: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

2

2. Inleiding

Urineweginfecties (UWIs) behoren tot de meest voorkomende bacteriële infecties [1].

Nosocomiaal is het zelfs de meest frequente infectie. Vooral vrouwen zijn vatbaar (Zie 2.2

Risicofactoren). Zo zal 40 tot 50 % van alle vrouwen minstens één UWI doormaken [2]. Bij

mannen is een UWI eerder uitzonderlijk, tenzij in aanwezigheid van anatomische of

functionele abnormaliteiten [3]. Gemiddeld 25 % van de patiënten ondervindt recurrente

infecties, met drie of meer symptomatische episoden over een periode van 12 maanden [2].

Recurrente infecties kunnen het gevolg zijn van een gefaalde therapie, waarbij niet alle

bacteriën gedood werden, maar in 80 % van de gevallen is het het gevolg van reïnfectie met

een ander organisme [2] [3] [4].

De symptomen van een UWI variëren van asymptomatisch tot een milde irritatie bij het

plassen, sepsis of zelfs de dood [4]. De belangrijkste symptomen zijn dysurie (pijn bij het

plassen), pollakisurie (toename van het aantal urinelozingen, zonder toename in dagelijks

geproduceerde urine), nycturie (overmatige productie van urine tijdens de nacht), hematurie

(bloed in de urine), suprapubische pijn en een geurende, troebele urine [5] [6]. Hoewel de

mortaliteit geassocieerd met urineweginfecties laag is, is de globale last van deze ziekte zeker

niet te onderschatten. De combinatie van een aanzienlijke morbiditeit en hoge prevalentie

betekent een aanzienlijke kost voor de gezondheidszorg [7].

UWIs worden verder opgedeeld volgens de locatie van de infectie in het urinaire stelsel. Zo

wordt onderscheid gemaakt tussen cystitis of blaasontsteking (infectie van de onderste

urinewegen) en pyelonephritis of nierontsteking (infectie van de bovenste urinewegen) [8].

Verder wordt ook onderscheid gemaakt tussen gecompliceerde en ongecompliceerde UWIs.

Men spreekt van gecompliceerde UWIs wanneer de infectie geassocieerd is met anatomische,

functionele of metabole afwijkingen die de natuurlijke immuunrespons in het urinair stelstel

beïnvloeden. Voorbeelden hiervan zijn glomerulosclerosis, catheterisatie, zwangerschap en

immuunsupressie. In afwezigheid van dergelijke afwijkingen wordt de UWI gedefinieerd als

ongecompliceerd [3].

2.1 Pathogenese van urineweginfecties

De voornaamste oorzaak van urineweginfecties is een bacteriële infectie die opstijgt vanuit de

urinebuis. In een eerste cruciale fase wordt de vaginale introïtus gekoloniseerd door

Page 11: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

3

uropathogenen. De meerderheid van deze bacteriën heeft een rectale oorsprong [9].

Uropathogenen bereiken de blaas en eventueel de nieren respectievelijk via opklimmende

urethrale en ureterale kolonisaties [7] [9]. Occasioneel ontwikkelen urineweginfecties zich

door een hematogene of lymfatische spreiding van bacteriën [1]. Dit is voornamelijk het geval

bij een persistente infectie van het bloed of een obstructie van de urinewegen [9].

E. coli wordt geïsoleerd bij 80-90 % van alle urineweginfecties en is hierdoor de belangrijkste

veroorzaker van urineweginfecties [1]. Om deze reden wordt dieper ingegaan op de

pathogenese van deze Gram-negatieve bacterie.

2.1.1 Uropathogene Escherichia coli

Escherichia coli behoort tot de microflora van de gezonde humane darm. Verschillende

serotypes bestaan, gebaseerd op de O (lipopolysacchariden), H (flagellaire) en K (capsulaire)

oppervlakte antigenen [10]. E. coli kan echter ook ziekte veroorzaken, zowel bij mens als

dier. Verschillende pathogene varianten van de bacterie werden geïdentificeerd, elk met een

specifiek virulentiemechanisme. De belangrijkste en tot op heden best gedefinieerde

pathogene varianten zijn de enteropathogene E. coli (EPEC), de enterohaemorrhagische E.

coli (EHEC), de enterotoxigene E. coli (ETEC), de enteroinvasieve E. coli (EIEC), de

enteroaggregatieve E. coli (EAEC), de diffuus adherente E. coli (DAEC), de neonatale

meningitis E. coli (NMEC) en de uropathogene E. coli (UPEC). Het zijn UPEC die

urineweginfecties veroorzaken. Serotypes O1, O2, O4, O6, O7, O8, O15, O16, O18, O21,

O22, O25, O75 en O83 worden het vaakst geïsoleerd bij UWIs [2] [11].

Net als tal van andere uropathogenen hebben UPEC hun oorsprong in de intestinale tractus.

Wanneer UPEC de urethra binnenkomen (Zie 2.2 Risicofactoren), hechten ze zich

onmiddellijk vast aan het urotheel door middel van fimbriaal adhesine H (FimH). Dit bindt

geglycolyseerd uroplakin Ia op de oppervlakkige epitheelcellen van de blaas. Ook binding van

uroplakin IIIa en van α3 en β1 integrines en destabilisatie van microtubuli spelen een

belangrijke rol bij de invasie. Het totaal van interacties stimuleert intracellulaire herschikking

van het actine en internalisatie van de bacteriën in de oppervlakkige urotheelcellen.

In de cel repliceren UPEC zich bijzonder snel waarbij intracellular bacterial communities

(IBCs) gevormd worden (Figuur 1), een structuur die sterk lijkt op een biofilm. Hier

ontwikkelt zich ook een filamenteuze vorm van UPEC. Door verdere groei van de IBCs gaat

Page 12: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

4

de urotheelcel in apoptose en komen UPEC vrij in het lumen van de blaas. De bacteriën

kunnen dan via de ureters opstijgen naar de nieren of met de urine het lichaam verlaten. De

filamenteuze UPEC daarentegen invaderen onmiddellijk naburige urotheelcellen. Deze cyclus

ondersteunt en versterkt de infectie [12].

Figuur 1. Invasie en replicatie van UPEC in het urotheel [13]

Legende. Binding. Bij contact met het urotheel binden UPEC onmiddellijk de oppervlakkige epitheelcellen.

Invasie. De binding aan het epitheel lokt tal van interacties uit waardoor UPEC geïnternaliseerd worden. Vroeg

stadium. UPEC repliceren snel en filamenteuze UPEC ontwikkelen zich. Het lichaam herkent de

lichaamsvreemde bacteriën en reageert met een immuunrespons (polymorfonucleaire leukocyten). Midden

stadium. Intracellular bacterial communities worden gevormd. Laat stadium. Verdere replicatie van UPEC en

filamenteuze UPEC. Ontsnapping. De oppervlakkige urotheelcellen barsten en de inhoud komt vrij in het lumen

van de blaas. Filamenteuze UPEC invaderen naburige epitheelcellen.

Het lichaam reageert op de infectie met een influx van polymorfonucleaire cellen (PMNs)

maar de immuunrespons is niet altijd in staat de infectie te klaren. De oorzaak hiervan is een

zuur polysaccharide kapsel dat UPEC omringt. Dit beschermt de bacteriën tegen fagocytose

door PMNs en verhindert activatie van het complement. De grote influx van PMNs gaat

echter gepaard met weefselschade. In combinatie met de pathogenese van UPEC resulteert dit

in stelselmatig verdwijnen van de oppervlakkige urotheelcellaag. Op deze manier wordt de

onderliggende transitionele cellaag blootgesteld aan de infectie.

Bacteriën invaderen deze cellaag maar fixatie van de geëndocyteerde bacteriën door actine

verhindert verdere replicatie. Deze inactieve fase, afgeschermd van de immuunrespons en

eventuele antibiotica, kan functioneren als bacterieel reservoir. Verdere differentiatie van

transitionele naar oppervlakkige urotheelcel laat afbraak van actine en bijgevolg replicatie van

UPEC toe (Figuur 2) [12]. Onderzoek toont aan dat UPEC zelf deze urotheeldifferentiatie

Page 13: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

5

kunnen beïnvloeden. De infectieuze cyclus wordt hierdoor verder versterkt [14]. Mogelijks

speelt dit mechanisme ook een rol bij recurrente infecties [12].

Figuur 2. Invasie van de transitionele urotheellaag [12]

Legende. Door het invasiemechanisme van UPEC en interventie van PMNs breekt de oppervlakkige cellaag van

het urotheel stelselmatig af. Transitionele urotheelcellen komen hierbij vrij voor verdere infectie. Maar zolang

deze cellen niet verder gedifferentieerd zijn, wordt replicatie van de bacteriën verhinderd door actine en zijn deze

aanwezig als quiescent intracellular reservoirs (QIRs).

2.2 Risicofactoren

Gemiddeld 80 % van alle urineweginfecties wordt vastgesteld bij vrouwen. De hogere

prevalentie bij vrouwen heeft verscheidene oorzaken. Zo is er het anatomisch verschil tussen

man en vrouw. Bij vrouwen is de afstand tussen de urethrale opening en het rectum, een

belangrijke bron van uropathogenen, kleiner. Bovendien heeft de vrouw een kortere urethra

zodat bacteriën de blaas sneller bereiken [3] (Figuur 3).

Figuur 3. Positie van de urethrale opening ten opzichte van de anus en lengte van de urethra

bij man en vrouw [15]

Een bijkomende predisponerende conditie betreft de aanwezigheid van een verstoorde

vaginale microflora (VMF). De normale VMF, die voornamelijk bestaat uit lactobacillen,

omgeeft de urethrale opening en verhindert kolonisatie door uropathogenen. Verstoring van

deze microflora verhoogt het risico op UWIs. Dit kan verschillende oorzaken hebben zoals

sexuele gemeenschap, een voorgaande antibioticumkuur of contraceptie met een vaginaal

diafragma of spermicide [2].

Page 14: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

6

Het oestrogeenniveau van de vrouw bepaalt tevens de vatbaarheid voor UWIs. Voldoende

oestrogeen zou nodig zijn om de gezonde VMF in stand te houden, maar tegelijkertijd lijkt

een teveel aan oestrogenen de adherentie van uropathogenen te bevorderen. Een belangrijke

oorzaak van een tekort aan oestrogeen bij vrouwen is de menopauze. Belangrijke oorzaken

van een verhoogd oestrogeengehalte zijn het gebruik van anticonceptie, gebaseerd op

oestrogenen, en een zwangerschap [2].

Een genetische aanleg voor het ontwikkelen van urineweginfecties wordt tevens

gesuggereerd. Een voorbeeld hiervan zijn mutaties in het secretor-gen. Dit gen codeert voor

een glycosyltransferase dat mee de carbohydraatsamenstelling van glycoproteïnen en

glycosfingolipiden op het celoppervlak bepaalt. Deze structuren zijn tevens bindingplaatsen

voor UPEC. Mutaties in het secretor-gen leiden tot verhoogde binding van UPEC en

bijgevolg verhoogde vatbaarheid voor UWIs [2] [7].

Andere geslachtsonafhankelijke risicofactoren voor UWIs zijn congenitale anatomische

afwijkingen, infrequente blaaslediging, lage vochtinname, neurologische stoornissen,

catheterisatie, voorafgaande UWIs, hogere leeftijd [1] en diabetes mellitus [16]. Patiënten met

diabetes mellitus hebben dubbel zoveel kans op een UWI. Meerdere mechanismen dragen

hiertoe bij: de hoge glucoseconcentratie in de urine die de groei van bacteriën bevordert, de

verzwakte immuunrespons die er niet in slaagt de infectie te klaren en de neurologische

schade die de functionaliteit van de blaas vermindert [16].

2.3 Diagnose

De stijgende prevalentie van antibioticumresistentie maakt de diagnostische accuraatheid bij

urineweginfecties essentieel. Urineweginfecties zijn met hun hoge prevalentie immers

verantwoordelijk voor een aanzienlijke hoeveelheid antibioticumvoorschriften [5].

De diagnose van urineweginfecties is niet altijd eenvoudig. Niet zelden zijn UWIs

asymptomatisch of presenteren ze zich met atypische symptomen. Bovendien dienen artsen

UWIs te onderscheiden van aandoeningen met gelijkaardige presentatie zoals blaaskanker.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat naast de klinische presentatie van de patiënt ook het

onderzoek van de urine van groot belang is. Dit laatste gebeurt door middel van urine

dipsticks of kweek [17].

Page 15: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

7

2.3.1 Klinische presentatie

In de kliniek is de diagnose van een UWI voornamelijk gebaseerd op de symptomen en de

medische voorgeschiedenis van de patiënt [5]. Wanneer een vrouw zich presenteert met

dysurie, frequente en urgente mictie en suprapubische pijn of druk, dan is de kans dat deze

vrouw een UWI heeft 50 %. Dit stijgt tot 84-92 % wanneer de vrouw een geschiedenis heeft

van recurrente UWIs [1].

Bij patiënten met verhoogd risico op UWIs (Zie 2.2 Risicofactoren) volstaat soms de

aanwezigheid van symptomen om behandeling te starten. Deze methode heeft een maximale

sensitiviteit: alle patiënten met UWIs worden behandeld. Maar het aantal onterecht

behandelende patiënten is aanzienlijk. Met de stijgende antibioticumresistentie in het

achterhoofd, dient deze aanpak in vraag te worden gesteld [5].

2.3.2 Urine dipsticks

Meestal wordt de diagnose gesteld door de klinische presentatie van de patiënt te combineren

met urine-onderzoek door middel van dipsticks. Deze teststrookjes bestaan uit stevige plastic

waarop verschillende afzonderlijke reagentiazones werden vastgehecht. De dipsticks worden

in de urine gedompeld waarna de verkleuring van de reagentiazones vergeleken wordt met de

bijgevoegde kleurenpatronen. Op deze manier kan een kwantitatief resultaat snel en

eenvoudig worden afgelezen. Multisticks die onder andere nitriet, leukocyt esterase, proteïnen

en bloed detecteren, worden het frequentst aangewend [5].

De biochemische reactie die wordt gedetecteerd door de nitriettest is de omzetting van nitraat

tot nitriet door de Enterobacteriaceae, die verantwoordelijk zijn voor het merendeel van de

UWIs. Dit houdt echter in dat andere uropathogenen zoals enkele Pseudomonas stammen en

de enterococcen niet gedetecteerd worden met deze test.

De leukocyt esterasetest detecteert enzymes met esterolytische activiteit, geproduceerd door

neutrofielen. Esterase-activiteit kan wijzen op inflammatie. De uitkomst van deze test is

echter sterk onderhevig aan omgevingsfactoren zoals contaminatie van de urine met vaginale

microflora of een hoge concentratie glucose in de urine.

Page 16: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

8

De urine dipsticks hebben een lage sensitiviteit, een hoge specificiteit, een lage positief

predictieve waarde en een hoge negatief predictieve waarde. Hun toepassing ligt daarom

vooral in het uitsluiten van bacteriurie op basis van een negatief resultaat [17].

2.3.3 De gouden standaard: Kweek

Een kwantitatieve cultuur van de urine is de enige manier om met absolute zekerheid de

diagnose te stellen [1]. Tegelijkertijd wordt meer informatie verschaft over de prevalentie en

antibioticumresistentie van de uropathogenen [17].

Enkel de urine van patiënten bij wie de therapie niet aanslaat, patiënten met recurrente of

compliceerde UWIs en ziekenhuispatiënten wordt gekweekt. Voor alle andere patiënten

volstaat de combinatie van klinische symptomen en een urine dipstick om een voldoende

betrouwbare diagnose te stellen [17], dit om zowel tijd, arbeid als geld te sparen [5].

Standaard wordt een midstream urinestaal aeroob op CLED (Cysteïne Lactose Elektroliet-

Deficiënte)-agar gekweekt [18]. Na overnachte incubatie kan het aantal colony forming units

(CFU) geteld worden. Volgens de Kass criteria wijst een groei van 105

of meer CFU per

milliliter urine op een urineweginfectie [19] maar steeds meer laboratoria passen deze grens

aan naargelang de methode van staalname en de status van de patiënt (Figuur 4). Meestal

wordt geopteerd voor een drempelwaarde van 104 CFU/ml urine, wat de sensitiviteit verhoogt

[17].

Figuur 4. Interpretatie van de cultuur van een urinestaal [17]

Page 17: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

9

Legende. Kolom 1: De urinestalen worden opgedeeld naargelang de kans op contaminatie (hoge of lage kans),

afhankelijk van de methode van staalname en de status van de patiënt. De cijfers in deze kolom geven weer

hoeveel fenotypisch verschillende micro-organismen gegroeid zijn. Kolom 2: per fenotypisch verschillend

micro-organisme wordt het aantal CFU per ml urine geteld. Kolom 3: Naargelang het resultaat in kolom 1 en 2

verschilt de interpretatie van de cultuur van het urinestaal.

2.4 Therapie

2.4.1 Profylactie

Patiënten met recurrente infecties kunnen door kleine wijzigingen in hun levensstijl vaak al

een groot deel van de infecties voorkomen. Enkele voorbeelden hiervan zijn een dubbele

mictie, het vermijden van spermiciden en antibiotica en de inname van probiotica om de

genitale microflora te ondersteunen [3].

2.4.2 Richtlijnen voor behandeling in België

De gekozen therapie hangt af van de locatie van infectie (cystitis vs. pyelonephritis), de

oorzaak van infectie (ongecompliceerd vs. gecompliceerd), de leeftijd van de patiënt, de ernst

van de infectie en de regionale antibioticumresistentie [8]. In België zijn nitrofuranen en

trimethoprim de eerste keuze in antibiotica bij ongecompliceerde infecties. Fosfomycine komt

in aanmerking als tweede keuze. Bij gecompliceerde urineweginfectie wordt amoxicilline,

met clavulaanzuur gecombineerd (amoxy/clav of augmentine), aangewend en in tweede lijn

co-trimoxazol of een fluoroquinolone [20]. Asymptomatische bacteriurie wordt enkel

behandeld bij kinderen, een zwangerschap of voor urologische chirurgie [3].

2.4.3 Richtlijnen voor behandeling in Kenia

Bij vermoeden van UWI wordt in Kenia amoxycilline, cotrimoxazole of nitrofurantoïne

toegediend. Bij diagnose van pyelonefritis wordt de behandeling beperkt tot cotrimoxazole en

nitrofurantoïne [21].

2.5 Microbiologie

Er werd steeds aangenomen dat de blaas van een gezond individu steriel is. Recent werd deze

stelling echter in twijfel getrokken door Siddiqui et al. die door middel van moleculaire

technieken aantoonden dat de natuurlijke urinaire microflora polymicrobieel is en aanzienlijk

varieert tussen individuen. Lactobacillus, Prevotella en Gardernella zouden de dominante

genera zijn in urine van gezonde individuen [22].

Page 18: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

10

Bij infectie daarentegen zijn de Enterobacteriaceae de dominante species. Zo wordt

gemiddeld 80-90 % van alle UWIs veroorzaakt door E. coli [17]. Naast E. coli worden ook

andere Enterobacteriaceae zoals Citrobacter freundii, Enterobacter cloacae, Klebsiella

oxytoca, Klebsiella pneumoniae en Proteus mirabilis geïdentificeerd als oorzaak van een

urineweginfectie. En ook de enterococcen, Groep B streptococcen, Pseudomonas aeruginosa,

Staphylococcus aureus en S. saprophyticus worden geïsoleerd bij UWIs. De frequentie van

deze bacteriën als veroorzaker van een UWI verschilt van populatie tot populatie (Figuur 5)

[23].

Figuur 5. Bacteriële soortensamenstelling van de urine van drie verschillende

patiëntenpopulaties: ambulante patiënten, ziekenhuispatiënten en rusthuisbewoners [23]

Legende. Er wordt weergegeven bij welk percentage van de patiënten de species, door middel van kweek,

werden teruggevonden in de urine.

2.6 Probleemstelling en doelstellingen

Jarenlang werd aangenomen dat de urine van gezonde individuen steriel is. Deze

veronderstelling was gebaseerd op de afwezigheid van bacteriën bij de kweek van een

midstream of katheter urinestaal van een gezond individu. Recent werd door middel van high-

throughput sequencing aangetoond dat urine niet steriel is maar zelfs een verrassend brede

microflora heeft met Lactobacillus, Prevotella en Gardnerella als dominante genera. Deze

bevindingen versterken het vermoeden dat de gouden standaard in de diagnose van

urineweginfecties, een cultuur in combinatie met de Kass criteria, mogelijk infecties met

moeilijk en traag groeiende bacteriën mist [22]. Bovendien moet men bij een kweek

gemiddeld 12 u wachten op het resultaat, wat voor bepaalde patiëntenpopulaties (bijvoorbeeld

intensieve zorgen) onaanvaardbaar is.

Een eerste doel van deze studie was daarom de ontwikkeling en validatie van een moleculair

diagnostische test voor E. coli UWIs. Met de moleculaire methode, een kwantitatieve PCR,

Page 19: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

11

zou het resultaat sneller beschikbaar zijn en zouden eventueel E. coli serotypes opgepikt

worden die niet of moeilijk kweekbaar zijn. Naast deze mogelijk diagnostische toepassing,

zou onze qPCR ook toegepast kunnen worden in verder onderzoek, waar het een krachtige

assay vormt voor het kwantificeren van E. coli.

Naast het ontwikkelen van een nieuwe diagnostische methode, werd ook dieper ingegaan op

de huidige gouden standaard van de diagnose. Standaard wordt het urinestaal gekweekt op

CLED-agar en overnacht aeroob geïncubeerd [18]. Om na te gaan of hierdoor infecties gemist

worden, werden de urinestalen in deze studie zowel aeroob als anaeroob, en zowel op CLED-

als op MacConckey agar gekweekt om vervolgens de bacteriële groei te vergelijken.

Een derde luik van de studie betrof de karakterisatie van UWIs in Kenia door middel van

MALDI-TOF. Zoals werd aangetoond door Foxman, verschilt de microbiële samenstelling

van populatie tot populatie [23]. Vooral in arme landen, waar een kweek per individu

financieel niet haalbaar is, is kennis van de regionale frequentie van de uropathogenen zeer

belangrijk. Op basis daarvan kan een geschikt blind behandelingsplan voor urineweginfecties

worden uitgewerkt. Naast karakterisatie is ook regionale antibioticumresistentie van groot

belang bij de keuze van therapie. Naar aanleiding van de bevindingen van Muvunyi et al. in

Rwanda [24], werd in deze studie de antibioticumresistentie is Kenia onderzocht. Dit kan

bijdragen tot een conclusie over de huidige behandelingsstrategie in Kenia.

Page 20: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

12

3. Materiaal en Methoden

3.1 Bacteriële stammen

Tabel 1: Species en stammen met hun optimale medium en groeicondities. In addendum.

3.2 Kweek- en invriesmedia

Tabel 2: Samenstelling Trypticase Soy Agar + 15 % glycerol (TBSG), MacConkey agar,

Bloedagar en CLED-agar. In addendum.

3.3 Invriezen en terug in cultuur brengen van bacteriële stammen

Voor het invriezen wordt gebruik gemaakt van Trypticase Soy Broth met 15 % glycerol (Zie

3.2 Kweek- en invriesmedia). Het glycerol in dit medium vormt een beschermende laag rond

de bacteriën en voorkomt het barsten van de celmembraan.

Protocol. Invriezen: Verzamel alle kolonies op de plaat met een steriele swab of entnaald.

Breng vervolgens de swab of entnaald in een cryovial met Trypticase Soy Broth + 15 %

glycerol. Suspendeer de bacteriën door goed met de swab of entnaald te draaien. Verwijder de

swab of entnaald voorzichtig en sluit de cryovial. Vries in bij – 80 °C. Terug in cultuur

brengen: Breng de bacteriën met behulp van een wattenstaafje over op de geschikte

voedingsbodem en aeroob of anaeroob geïncubeerd (Zie 3.1 Bacteriële stammen).

3.4 DNA-extracties

3.4.1 Roche DNA-extractie

De Roche DNA-extractie is een kolom gebaseerde extractie. De extractie werd uitgevoerd

volgens de manual van Roche.

3.4.2 Alkalische DNA-extractie

De lysebuffer gebruikt bij alkalische extractie bestaat uit natriumhydroxide (NaOH) en

natrium (sodium) dodecyl (lauryl) sulfaat (SDS). Het detergent SDS zorgt voor lysis van de

cel terwijl NaOH de aanwezige proteïnen denatureert.

Samenstelling alkalische lysebuffer. 1. 0.25 g SDS (C12H25O4Sna) (Sigma) 2. 95 ml sterile

UltraPure water (Reagent Water, molecular Biology Grade, VWR) 3. 5 ml 1 N (1 mol/l)

NaOH (Belgolabo) 4. Oplossing gefilterd met 0.45 µm filter (Sartorius, Minisart).

Protocol. Pipetteer 20 µl ALB in een 1.5 ml eppendorf. Pik één kolonie op met een 1 µl

inoculatieloop, dompel de tip van de entnaald in de ALB en roer enkele seconden. Verwijder

voorzichtig de inoculatieloop en sluit de eppendorf. Incubeer 15 minuten bij 95 °C.

Page 21: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

13

Centrifugeer 5 seconden bij maximale snelheid. Pipetteer 180 µl HPLC in de eppendorf.

Centrifugeer 5 minuten bij 8 000g. Bewaar de extracten bij - 20 °C.

3.4.3 NucliSens EasyMAG extractie

De NucliSens EasyMAG extractie (Biomerieux, Marcy l'Etoile, France) is een semi-

automatische DNA extractiemethode gebaseerd op magnetische beats. Protocol Specifiek A

werd ontworpen voor DNA-rijke stalen zoals urine. Het protocol Generic is een meer

algemeen toepasbaar protocol. De belangrijkste verschillen zijn een hogere concentratie

magnetische silica en extra wasstappen bij Specifiek A. Beide protocols werden uitgevoerd

volgens de Manual van Biomérieux.

3.4.4 Koken-vriezen methode

Bij de koken-vriezen methode worden de bacteriën gelyseerd door middel van een hitteschok.

Protocol. Pipetteer 500 µl urine in een 1.5 ml eppendorf. Centrifugeer gedurende 5 minuten

bij maximale snelheid. Giet de urine weg zodat enkel de pellet achterblijft in het epje. Voeg

110 µl HPLC-water toe. Vortex tot de pellet opgelost is. Incubeer 15 minuten bij 95 °C.

Bewaar de stalen bij -20 °C.

3.5 Meten van concentratie en zuiverheid DNA

De concentratie DNA (ng/µl) van een DNA-extract kan gemeten worden met het Nanodrop

toestel (ND-1000, Isogen-Lifescience, Wilmington, USA). DNA absorbeert maximaal bij een

golflengte van 260 nm, eiwitten bij een golflengte van 280 nm. De verhouding van de

absorbantie bij 260 en 280 nm wordt gebruikt om de zuiverheid van het DNA in te schatten.

Een ratio van 1.8 wordt algemeen beschouwd als zuiver voor DNA. Wanneer de ratio lager is,

kan dit wijzen op de aanwezigheid van eiwitten, ssDNA of ssRNA. Bepaling van de DNA-

concentratie werd uitgevoerd volgens de Nanodrop manual.

3.6 Berekenen van het aantal chromosomen per µl DNA-extract

De exacte hoeveelheid geëxtraheerde genomen wordt berekend op basis van de genoomlengte

en het percentage GC- en AT- basenparen. De massa per chromosoom is gelijk aan (% GC

baseparen x genoomlengte x massa per GC-basepaar) + (% AT baseparen x genoomlengte x

massa per AT-basepaar). De massa per GC-basenpaar is

en de massa per AT-

Page 22: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

14

basenpaar is

. Door de DNA-concentratie, gemeten met het NanoDrop toestel, te

delen door de genoommassa wordt het exact aantal chromosomen per µl bekomen.

3.7 Aanmaken van een tienvoudige verdunningsreeks van een DNA-extract

Om een 10x verdunningsreeks van een DNA-extract te bereiden worden een aantal epjes

gevuld met 180 µl 1/10 000 verdund foetaal kalf thymus DNA. Foetaal kalf thymus DNA

verhindert dat het DNA-extract aan de randen van het epje blijft kleven. 20 µl extract wordt in

het eerste epje gepipetteerd. Na goed mengen door op en neer te pipetteren en te vortexen

wordt 20 µl van deze eerste verdunning overgebracht in het tweede epje. 20 µl van deze

tweede verdunning wordt na goed mengen overgebracht in het derde epje. Op deze manier

wordt verder gegaan tot de gewenste DNA-concentratie bereikt is.

3.8 Staalname van de urine

Na het wassen van de handen, spreiden vrouwen de labia met één hand terwijl ze een

urinebeker vasthouden met de andere. Het begin van de urinestaal wordt niet opgevangen, dit

om mogelijke contaminanten in de urethra eerst te verwijderen. Zonder de urinestraal te

onderbreken wordt de rest van de urine opgevangen. De urinebeker wordt zo volledig

mogelijk gevuld.

3.9 Kweek van urine

Het urinestaal wordt voorzichtig geschud om het staal te homogeniseren. Een gekalibreerde 1

µl inoculatieloop wordt vertikaal in de urine gebracht en uitgeplaat op een CLED- of

MacConkey kweekbodem volgens standaardmethoden.

3.10 Nagaan van resistentie met behulp van het antibiogram

Met behulp van een antibiogram kan de antibioticumresistentie van een bacteriële stam

bepaald worden. Hiervoor wordt de te testen stam samen met antibioticumschijfjes (met een

gekende antibioticumconcentratie) op Mueller Hinton agar gekweekt. Afhankelijk van de

antibioticumgevoeligheid van de stam zal de groei rondom de antibioticumschijfjes variëren.

De stam kan in staat zijn om tegen bepaalde antibioticumschijfjes aan te groeien, terwijl hij

bij andere een typische "lege zone" vertoont (Figuur 6). De grootte van deze "lege zone" is

afhankelijk van zowel het antibioticum als de gegroeide stam. Resistentie of gevoeligheid

Page 23: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

15

wordt daarom bepaald aan de hand van standaarden. In deze studie gebeurde dat automatisch

door middel van de Adagia machine.

Protocol. Neem een kolonie van een actief groeiende reincultuur en los ze op in fysiologisch

water tot een McFarland 0.5 densiteit wordt bereikt, gemeten met DEN-1 McFarland

Densitometer, Grant-bio. Plaat deze oplossing uit op een Mueller Hinton agar plaat met

behulp van een wattenstaafje. Plaats de antibioticaschijfjes op de plaat (Gebruikte antibiotica:

zie tabel 17 en tabel 18 in addendum). Incubeer de plaat overnacht. Lees het resultaat af met

de Adagia machine (Laboratorium Bacteriologie 2P8).

Figuur 6. Antibiogram

Legende. Een stam wordt op Mueller Hinton agar gekweekt. Op dezelfde plaat worden verschillende

antibioticumschijfjes geplaatst. A: De gekweekte stam is resistent aan het antibioticum, zijn groei wordt niet

verhinderd door aanwezigheid van het antibioticum. B: Of de stam gevoelig is voor dit antibioticum wordt

bepaald aan de hand van standaarden die rekening houden met de grootte van de "lege zone", het geteste antibioticum en de gegroeide stam. C: Spookzone of synergetische zone: de actieve component rechts van de

spookzone zorgt ervoor dat het antibioticum links van de spookzone weer effectief wordt (ESBL: Zie ook 5.3.

Karakterisatie van urineweginfecties in Mombasa, Kenia)

3.11 Detectie en identificatie van stammen

3.11.1 Fenotypische detectie en identificatie van stammen

3.11.1.1 p-nitrophenyl, B-D glucopyranosiduronic acid (PGUA) test

Deze test voor de fenotypische identificatie van E. coli is gebaseerd op de productie van het

enzym beta-glucuronidase. Bacteriën worden opgelost in fysiologisch water in aanwezigheid

van orthonitrophenyl-beta-glucuronide. Productie van beta-glucuronidase zorgt voor afbraak

van orthonitrophenyl-beta-glucuronide waarbij ortho-nitrophenyl vrijgesteld wordt. Deze

molecule is verantwoordelijk voor een gele verkleuring van het fysiologisch water.

Protocol. Pipetteer 250 µl fysiologisch water (0.9 % NaCl) in een 1.5 ml eppendorf. Pik

enkele kolonies op met een steriele inoculatieloop, dompel de tip van de entnaald in het

fysiologisch water en roer enkele seconden. Voeg 1 tablet beta-glucuronidase toe (Diatabs TM

,

Rosco Diagnostics, Taastrup, Denemarken). Incubeer 4 uur bij 37 °C. Lees het resultaat af:

gele verkleuring van de oplossing duidt op aanwezigheid van E. coli.

Page 24: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

16

3.11.2 Moleculaire detectie en identificatie van stammen

Voor detectie en kwantificatie van E. coli in urinestalen wordt een qPCR gebruikt. Voor

identificatie van gekweekte bacteriën maken we in deze studie gebruik van MALDI-TOF,

tDNA-PCR en sequencing.

3.11.2.1 Kwantitatieve polymerase kettingreactie (qPCR) (realtime PCR)

De polymerase kettingreactie (PCR) is een techniek waarbij in vitro een stukje DNA

vermenigvuldigd wordt. Binnen enkele uren kunnen miljoenen zuivere kopieën van dit stukje

DNA gemaakt worden. Het principe is eenvoudig en bestaat uit drie fasen die herhaald

worden in 30 tot 40 cycli. Tijdens de eerste fase, de denaturatie, wordt de temperatuur

opgedreven tot 95 °C. Verhitten van het DNA zorgt ervoor dat de waterstofbruggen die de

complementaire DNA-strengen verbinden breken en de dubbele DNA-helix uit elkaar valt.

Tijdens de volgende fase, de hybridisatie, hybridiseren de primers aan de enkelstrengige

DNA-strengen. Deze primers zijn kleine stukjes chemisch gesynthetiseerd DNA, waarvan de

basenvolgorde complementair is met die van de uiteinden van het te vermenigvuldigen DNA

fragment. Deze primers zorgen ervoor dat aan de opengebroken streng DNA weer nieuwe

nucleotiden gekoppeld kunnen worden. Er wordt steeds gebruik gemaakt van twee primers,

een voor de 5'-streng en een voor de 3'-streng, respectievelijk forward en reverse primer

genoemd. In een derde fase, de elongatie, zal een polymerase de primers verlengen in de 5'-

richting. Tegen beide enkelstrengige DNA-strengen ontstaat zo een nieuwe DNA-streng en

wordt de hoeveelheid DNA verdubbeld. De vermenigvuldiging van het target-DNA is

exponentieel. Na de PCR kan het geamplificeerde DNA gedetecteerd worden met behulp van

gelelektroforese en ethidium bromide.

Met de conventionele PCR is wel detectie maar geen kwantificatie van het geamplificeerde

DNA mogelijk. Bij de real-time PCR of qPCR is in essentie de detectie en kwantificatie van

een fluorescent signaal direct evenredig met het aantal amplicons gegenereerd tijdens de PCR.

qPCR is mogelijk geworden door de ontwikkeling van thermal cyclers die na elke cyclus

fluorescentiemetingen kunnen uitvoeren (real-time cyclers). Hiervoor kan gebruik gemaakt

worden van hybridisatieprobes, hydrolysatieprobes of SYBR Green. Het principe is verder

volledig analoog met de conventionele PCR. In deze thesis werd gekozen voor de

fluorescente kleurstof SYBR Green omwille van de lagere prijs en aanvaardbare specificiteit

(met smeltcurve-analyse - zie verder).

Page 25: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

17

In oplossing is SYBR Green weinig fluorescent, maar eens gebonden in de kleine groeve van

dubbelstrengig DNA stijgt de fluorescentie aanzienlijk. Op het einde van de elongatiefase is al

het geamplificeerde DNA in zijn dubbelstrengige vorm aanwezig en zal de fluorescentie

gemeten worden. Door deze fluorescentie na elke cyclus te meten en te vergelijken met de

fluorescentie van een standaardreeks kan het aanwezige DNA gekwantificeerd worden.

SYBR Green bindt elke vorm van dsDNA, dus ook primerdimeren en aspecifieke amplicons.

Dit kan leiden tot een hogere weergave van het PCR product dan er in werkelijkheid is. Om

deze reden gebeurt er op het einde van de qPCR een smeltcurve-analyse. Hiervoor wordt de

temperatuur langzaamaan verhoogd zodat het dsDNA denatureert en het fluorescentiesignaal

afneemt. De temperatuur waarbij de fluorescentie plots sterk afneemt wordt de

smelttemperatuur genoemd. De smelttemperatuur is afhankelijk van de baseninhoud van het

DNA-fragment. Primerdimeren en aspecifieke amplicons zullen daarom een andere

smelttemperatuur hebben dan het gewenste DNA-fragment en snel gedetecteerd worden.

De qPCR wordt uitgevoerd met het LightCycler 480 toestel (LightCycler® 480 Real-Time

PCR System, Roche Applied Science, België) en de LightCycler FastStart SybrGreen I

Master-kit (Roche Applied Science). Het PCR-mengsel in deze kit bevat deoxyribonucleotide

trifosfaten (dNTPs), MgCl2, hot-start Taq DNA polymerase en SybrGreen. Gebruik van een

hot-start polymerase voorkomt aspecifieke amplificatie. Warmte-labiele groepen op het

polymerase verhinderen elongatie bij lage temperatuur door sterische hinder. De reacties

worden uitgevoerd met 0.3 M fw primer, 0.3 M rv primer, 1 x reactiebuffer en 2 l DNA

extract in een totaalvolume van 10 l.

Protocol. Voeg het HPLC-water en de primers toe aan de reactiebuffer. Verdeel het

reactiemengsel uit over een 96-wellplaat (MicroAmp® Optical 96-Well Reaction Plate,

Applied Biosystems, Scoresby, Australia). Dit met een volume van 8 µl per well. Pipetteer per

well 2 µl DNA-extract. Kleef een cover op de 96-wellplaat en druk goed aan. Draai de plaat

af gedurende 30 seconden. Het onderstaande PCR-programma werd gebruikt op het

Lightcycler 480 toestel: 10’ bij 95 °C, 40 (15” bij 95 °C, 1’ bij 60°C) gevolgd door een

smeltcurve analyse.

Page 26: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

18

3.11.2.2 Matrix assisted laser desorption ionization time of flight mass spectrometer (MALDI-

TOF)

De identificatie van bacteriën met behulp van MALDI-TOF (Microflex™ LRF, Brücker) is

gebaseerd op de species-specifieke samenstelling van de bacteriële celwand. De te

identificeren bacteriën worden voorbehandeld in ethanol en vervolgens op een draagplaatje

gelegd en bedekt met een matrix. In het MALDI-TOF toestel wordt deze matrix beschoten

met een laserstraal (337 nm) waardoor deze deels loskomt en geïoniseerd wordt. Ook de

bacteriën worden gefragmenteerd en door overdracht van ladingen vanuit de matrix worden

bacteriële fragmenten geïoniseerd. De geïoniseerde moleculen worden versneld in het

elektromagnetisch veld tussen de matrix en elektrode. Dit is de start van het scheidingsproces

dat gebaseerd is op het time-of-flight (TOF) principe. De snelheid waarmee de ionen de

detector bereiken hangt af van hun massa waarbij zwaardere ionen trager zijn. Op deze manier

wordt een patroon bekomen, specifiek voor het species. Door deze fingerprint te vergelijken

met de database is identificatie mogelijk.

Protocol. Breng de bacteriën als een dunne film direct aan op de Maldi target (= spot), laat

uitdrogen, breng 1 µl HCCA matrix oplossing aan, laat drogen en plaats de plaat in het

toestel.

3.11.2.3 Transfer DNA-PCR (tDNA-PCR)

tRNA-genen bevatten aan het 5’- en 3’- uiteinde geconserveerde gebieden. Door gebruik te

maken van fluorescent gemerkte primers die complementair zijn aan deze gebieden maar naar

buiten gericht zijn, kunnen de spacer regio's tussen opeenvolgende tRNA-genen

geamplificeerd worden. Deze spacer regio's variëren in lengte en aantal naargelang het

species. Door koppeling van deze techniek met capillaire elektroforese worden species-

specifieke DNA-PCR-fingerprints verkregen. Vergelijking van deze fingerprints met de

databank die ter beschikking is in het LBR maakt identificatie van de bacteriën mogelijk.

Protocol tDNA-PCR. Bereid de PCR-mix. Per DNA-extract bestaat deze uit 9.1 µl

polymerase supermix HiFi, 0.1 µl primer T3B + T3BFAM en 0.1 µl primer T5A. Verdeel de

mix uit over een 96-wellplaat met een volume van 8 µl per well. Pipetteer per well 0.7 µl

DNA-extract. Kleef een cover op de 96-wellplaat en druk goed aan. Plaats de 96-wellplaat in

de Veriti 96-well thermal cycler en start de run. Maak gebruik van volgend programma: 2’ bij

94 °C, 30 x (10" bij 96 °C, 15" bij 45 °C, 30" bij 72 °C), 30" bij 72 °C, blijvend bij 4 °C.

Denatureer vervolgens het geamplificeerde DNA: Protocol denaturatie. Pipetteer 148 µl

HiDi-formamide + 4.2 µl size standard (GS500LIZ) in een 1.7 ml eppendorf (hoeveelheden

Page 27: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

19

per tDNA-PCR run). Meng het mengsel goed op met een pipet. Verdeel 9.0 µl van het

mengsel in elk van de 16 wells van de microtiterplaat. Voeg 1.0 µl van het PCR-product toe.

Gebruik als positieve controle LIS27. Als negatieve controle gebruik je het mengsel zonder

PCR-product. Plaats 3 min bij 95 °C om het DNA te denatureren. Plaats 10 min op ijs. Draai

de microtiterplaat kort af. Breng de plaat in het capillair: principe en protocol zie 3.11.2.5.1.

Capillaire elektroforese voor fragmentanalyse.

3.11.2.4 16S rRNA sequencing gebaseerde identificatie

Het 16S rRNA is een ribosomale RNA streng dat deel uitmaakt van de kleine subunit (30S)

van prokaryote ribosomen. Het gen dat codeert voor het 16S rRNA is ongeveer 1550 bp lang

en bevat erg geconserveerde gebieden met ertussen variabele regio’s. De variabele regio’s

bevatten phylogenetische informatie, het bepalen van de sequentie ervan geeft ons een

species-identificatie.

3.11.2.4.1 16S rRNA PCR

Van een geïsoleerde kolonie wordt het 16S rRNA gen geamplificeerd, na alkalische DNA-

extractie (zie 3.4.2 Alkalische DNA-extractie).

Protocol. Maak voor elke te identificeren kolonie een mengsel met 10 l FastStart PCR

mastermix (Roche, Mannheim, Duitsland), 0.1 l van elke primer (not en MP2, zie Tabel

3: Primers en hun sequentie, in addendum), 7.8 l HPLC water en 2 l DNA extract. Maak

gebruik van volgend programma: 5’ bij 95 °C, 3 (1’ bij 95 °C, 2’ bij 58 °C, 1’ bij 72 °C), 30 x

(20” bij 95 °C, 1’ bij 58 °C, 1’ bij 72 °C), 5’ bij 27 °C, blijvend bij 4 °C.

3.11.2.4.2 Sequencing

3.11.2.4.2.1 Zuiveren van PCR-producten voor sequentiebepaling

Het PCR-product moet gezuiverd worden van primers en dNTP’s, omdat deze kunnen

interfereren met de sequentiebepalingsreactie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van

exonuclease dat enkelstrengig DNA (primers en enkelstrengige aspecifieke producten)

afbreekt in de 3’- 5’ richting en alkalisch fosfatase dat niet ingebouwde dNTP’s afbreekt.

Protocol. Meng 5 µl PCR-product met 0.5 µl Exonuclease I (Fermentas) en 1 µl FastAP

Thermosensitive Alkaline Phosphatase of Schrimp Alkaline Phosphatase (Fermentas).

Incubeer 15 min bij 37 °C en inactiveer de enzymen door het mengsel 15 min te verhitten bij

85 °C.

Page 28: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

20

3.11.2.4.2.2 Cycle sequencing-reactie

Er wordt gewerkt volgens het Sanger-principe om de basensequentie van enkelstrengig DNA

te bepalen.

Protocol. Maak een mengsel met per well: BigDye v3.1 mastermix 1x (Invitrogen), BigDye

v3.1 buffer 1x (Invitrogen), primer not 0.2 M (Eurogentec), primer MP2 0.2 M en 2 l

PCR amplicon in een totaalvolume van 10 l. Voer de cycle sequencing reactie uit als volgt:

30 x (10” bij 96 °C, 5” bij 50 °C, 4’ bij 60 °C).

3.11.2.4.2.3 Ethanolprecipitatie

Het doel van deze reactie is het neerslaan van de DNA-moleculen zodat ze geen

interfererende componenten (niet-geïncorporeerde fluorescent gemerkte dideoxyterminatoren)

meer bevatten die kunnen leiden tot storingen in de sequentieanalyse.

Protocol. Bereid het ethanol/natriumacetaat-mengsel bestaande uit 50 µl 96 % ethanol

(Merck), 2 µl 3 M natriumacetaat (NaAc) pH 4.6 en 0.2 µl dextraanblauw (om de DNA-pellet

zichtbaar te maken). Pipetteer in elke buis van de PCR-strip 52 µl van het ethanol/NaAc-

mengsel. Voeg hieraan 20 µl PCR-product toe en homogeniseer het mengsel met de schudder

(Super-mixer, Lab-line instruments, Illinois). Centrifugeer de strips gedurende 30 minuten op

maximum snelheid (13000g). Maak ondertussen een 70 % ethanol-oplossing door per 10

stalen 1.85 ml ethanol 96 % met 0.65 ml HPLC water te mengen. Verwijder na het

centrifugeren het supernatans met behulp van een pipet. Breng 150 µl van de 70 % ethanol-

oplossing bij de pellet en homogeniseer het mengsel met de schudder. Centrifugeer het

mengsel 5 minuten bij maximale snelheid (13000g). Verwijder opnieuw het supernatans en

droog het pellet 2 minuten bij 95 °C. Voeg 15 µl gedeïoniseerde formamide toe (Amresco).

Denatureer het DNA in de formamide door de strips 2 min te verhitten bij 95 °C. Plaats 10

minuten op ijs. Pipetteer het gedenatureerde mengsel over in een plaat. Breng de plaat in het

capillair: principe en protocol: zie 3.11.2.5.2 Capillaire elektroforese voor sequentieanalyse.

3.11.2.5 Capillaire elektroforese

Bij capillaire elektroforese worden de DNA-moleculen gescheiden in een elektrisch veld,

aangebracht overheen een capillair. Een laser detecteert de fluorescente DNA fragmenten.

Page 29: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

21

3.11.2.5.1 Capillaire elektroforese voor fragmentanalyse

De fluorescent gemerkte tDNA-PCR amplicons dragen een lading die verschilt naargelang

hun lengte. Op basis van deze lading en dus hun migratiesnelheid, zullen de fluorescent

gemerkte DNA-fragmenten van elkaar gescheiden worden. De scheiding gebeurt door gebruik

te maken van een gebufferde elektrolytoplossing en een hoge elektrische spanning waardoor

een elektro-osmotische en elektroforetische stroom van de buffer ontstaat in het capillair.

Wanneer de DNA-fragmenten een detectorvenster in het capillair passeren, worden de

fluorescerende labels geëxciteerd door een Argon laser. De uitgezonden fluorescentie wordt

door middel van een ‘charge-coupled device’ (CCD) camera gedetecteerd waarbij de signalen

omgezet worden in een elektroferogram.

Protocol. Breng de plaat met gedenatureerde tDNA-PCR producten in het capillair

elektroforese-toestel en start de run. Analyseer de resultaten na afloop met behulp van

speciale software, GeneMapper Version 4.0 (AB). Exporteer de resultaten naar een PC voor

analyse met BaseHopper: Analyse van de tDNA-PCR-fingerprints met behulp van

“BaseHopper”. De verkregen tDNA-PCR-fingerprint wordt geanalyseerd door een in-house

programma genaamd “BaseHopper” dat de digitale fingerprint vergelijkt met een bestaande

bibliotheek van tDNA-PCR-fingerprints, waaruit een identificatie van de bacterie volgt. Voor

de meeste kweekbare vaginale soorten werden reeds tDNA-PCR referentie-fingerprints

geproduceerd.

3.11.2.5.2 Capillaire elektroforese voor sequentieanalyse

Het doel is het bepalen van de lengte van de eindstandig gekleurde DNA-fragmenten

waardoor uiteindelijk de sequentie bepaald kan worden. Een onderscheid tussen de basen

wordt gemaakt op basis van de verschillende golflengtes van de fluorochromen die aan de

dideoxyterminatoren gekoppeld zijn. Elke base komt met een bepaalde golflengte en

bijhorende kleur overeen. DNA-fragmenten die gekleurd zijn met 1 van de 4 verschillende

fluorochromen zullen elektroforetisch in het capillair migreren. Bij passage langs de laser

worden de fluorescent gelabelde DNA-fragmenten geëxciteerd waardoor deze licht zullen

emitteren dat wordt opgevangen door de CCD camera. De “Sequencing Analysis 2.2

Software” zet het fluorescentiesignaal om in digitale gegevens (pieken). Het chromatogram

geeft aanleiding tot de bepaling van de sequentie.

Protocol. Maak op de computer een “sample sheet” aan. Breng de plaat met gezuiverde

sequentie-producten (zie 3.11.2.4.2.3 Ethanolprecipitatie) in het capillair elektroforese-toestel

en start de run.

Page 30: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

22

In silico analyse van de resultaten. De bekomen sequentie kan verbeterd worden met het

software programma 4Peaks. De sequentie wordt vergeleken met de GenBank door de

sequentie in FASTA-formaat in te geven in BLAST (Basic Local Alignment Search Tool)

waarna identificatie volgt.

3.12 Primerparen

Vier primerparen voor de amplificatie van E. coli werden gezocht in de literatuur, te vinden in

Tabel 3: Primers en hun sequentie, in addendum. Via de website

‘http://www.ncbi.nlm.nih.gov’ werd gebruik gemaakt van het BLAST (Basic Local

Alignment Search Tool) programma. BLAST is een algoritme dat DNA sequenties in

verscheidene databases vergelijkt en werd gebruikt om de ampliconlengte, de sequenties

waarmee de primer kan hybridiseren en de maximum percentage identiteit (max. ID) na te

gaan. De max. ID is een weergave van het aantal basen dat perfect matcht met de gevonden

DNA sequentie. Voor de selectie van het primerpaar werd tevens gekeken naar de GC-inhoud

(%), lengte en smelttemperatuur van de primers. De smelttemperatuur (Tm) is de temperatuur

waarbij de helft van de basen van de dubbelstrengige primer gedenatureerd is en kan berekend

worden via de formule (geldig voor primerlengtes tussen 5 en 60 basen): Tm = 4 * (G+C) + 2

* (A+T).

3.13 Bestellen en uitverdelen van de primers

De primers E. coli Fw en E. coli Rv werden besteld op www.eurogentec.com. Bij de optie

'hoeveelheid' werd '10 nmol schaal' gekozen en bij de optie 'zuivering' 'RP-cartridge Gold'. Na

het ontvangen van de primers werden stockoplossingen (100 µM) en werkoplossingen (20

µM) bereid.

Protocol. Stockoplossing (100 µM): Voeg HPLC water toe aan de Fw-primer en Rv-primer in

de hoeveelheid vermeld op het bijgeleverde document. Verdeel deze stockoplossingen over

drie epjes. Bewaar deze buisjes bij - 20 °C. Werkoplossing (20 µM): Pipetteer 20 µl

stockoplossing in een nieuw epje. Voeg 80 µl HPLC-water toe. Bewaar deze werkoplossing

bij - 20 °C.

Page 31: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

23

4. Resultaten

4.1 Ontwikkeling van een qPCR specifiek voor E. coli

4.1.1 Primers

Verschillende E. coli specifieke primersets, beschreven door Chern et al. [25] [26] en Ludwig

et al. [27], werden bestudeerd in BLAST (Basic Local Alignment Search Tool). De resultaten

hiervan worden voorgesteld in Tabel 4.

Tabel 4. Resultaten BLAST-analyse.

Legende: Fw: Forward primer, Rv: Reverse primer, GC-inhoud: Aantal cytosines en guanines in de primer als

percentage van het totaal aantal basen, Tm: Smelttemperatuur van de primer, Max ID: Maximum percentage

identity; het aantal basen van het primerpaar dat matcht met de gevonden DNA sequentie.

De optimale lengte voor qPCR primers is 18-30 basenparen [30]. Op deze manier is de primer

lang genoeg om een adequate specificiteit te voorzien en kort genoeg om vlot het

gedenatureerde DNA te binden. Zoals blijkt uit Tabel 4 voldoen de primerparen E. coli

Fw/Rv, RodA984 Fw/Rv en EC23S857 Fw/Rv hieraan.

Het percentage GC-basenparen van een primer is idealiter 40 tot 60 % [30]. Een minimum

van 40 % is nodig om voldoende stabiliteit van de primer/template binding te garanderen. De

G-C binding draagt met haar drie waterstofbruggen immers meer bij tot de stabiliteit van de

primer/template binding dan de A-T binding met twee waterstofbruggen. De GC-inhoud van

Targetgen

(primernaam)

Primer-

lengte

GC-

inhoud

(%)

Tm (°C)Geamplificeerde species

met een max ID > 75 %

Amplicon-

lengteMax ID

uidA Fw: 20 Fw: 50 Fw: 60 Shigella flexneri 103 100%

(E. coli Rv: 18 Rv: 50 Rv: 54 Shigella sonnei 103 100%

Fw/Rv)  Escherichia coli 103 100%

rodA Fw: 18 Fw: 56 Fw: 56 Shigella flexneri 177 100%

 (RodA984 Rv: 20 Rv: 50 Rv: 60 Shigella boydii 177 100%

Fw/Rv)  Escherichia coli 177 100%

23S rDNA Fw: 17 Fw: 65 Fw: 56 Shigella sonnei 77 100%

(EC23S) Rv: 26 Rv: 42 Rv: 74 Escherichia coli 77 100%

23S rDNA Fw: 20 Fw: 50 Fw: 60 Escherichia coli 68 95%

 (EC23S857 Rv: 22 Rv: 45 Rv: 64 Shigella flexneri 68 95%

  Fw/Rv) Shigella sonnei 68 100%

Salmonella bongori 73 100%

Salmonella enterica 87 100%

Page 32: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

24

de primers E. coli Fw/Rv, RodA984 Fw/Rv en EC23S857 Fw/Rv ligt binnen deze grenzen

(Tabel 4).

De primer smelttemperatuur (Tm) is een maat voor de stabiliteit van de DNA-helix en

cruciaal bij het bepalen van de annealingstemperatuur (Ta). Hierbij geldt algemeen de formule

Ta = Tm - 1 à 2 °C [31]. Een te hoge Tm (en dus ook Ta) resulteert in lage primer-template

hybridisatie met weinig PCR-product tot gevolg. Een te lage Tm leidt mogelijk tot niet-

specifieke PCR-producten door mismatches. De Tm ligt best tussen de 55 en 60 °C [30]. De

smelttemperatuur van primerpaar RodA984 Fw/Rv valt binnen deze grenzen (Tabel 4).

Om een qPCR specifiek voor E. coli te ontwikkelen bindt de primer het best zo weinig

mogelijk species naast E. coli. Het primerpaar E. coli Fw/Rv bindt naast E. coli enkel Shigella

flexneri (Tabel 4).

Het werkingsmechanisme van SYBR Green (Zie 3.11.2.1 Kwantitatieve polymerase ketting

reactie) vereist een minimale lengte van het amplicon. Een ampliconlengte vanaf 100

basenparen is acceptabel. Te lange amplicons en de bijhorende secundaire structuren moeten

eveneens vermeden worden. De optimale lengte voor het amplicon ligt tussen de 100 en 150

basenparen [30]. Dit is het geval bij het primerpaar E. coli Fw/Rv (Tabel 4).

De max. ID is een weergave van het aantal basenparen dat matcht met de gevonden DNA

sequentie. Logischerwijs heeft een max. ID van 100 % de voorkeur. Dit is bij alle

primerparen, behalve bij primerpaar EC23S857 Fw/Rv, het geval voor E. coli. (Tabel 4).

4.1.2 Standaard verdunningsreeks

Het gebruik van een standaardreeks bij de qPCR heeft meerdere doeleinden. Zo wordt met

behulp van de standaardreeks het dynamisch bereik, de precisie en de amplificatie-efficiëntie

van de reactie bepaald. Bovendien is de kwantificatie bij qPCR gebaseerd op deze curve.

Voor het opstellen van deze standaard verdunningsreeks werd E. coli ATCC-25922

opgekweekt waarna DNA werd geëxtraheerd met behulp van de Roche DNA extractie kit.

Met behulp van het Nanodrop toestel werd de concentratie van het DNA-extract bepaald op

208.71 ng/µl. Hieruit werd het aantal chromosomen per µl berekend. Het genoom van E. coli

is 4 639 221 nucleotiden lang, bestaat voor 50.8 % uit GC-basenparen en voor 49.2 % uit AT-

Page 33: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

25

basenparen [32]. Hieruit volgt dat het gewicht van het genoom van E. coli per chromosoom

4.76 x 10-6

ng bedraagt. Vervolgens werd van het DNA extract een tienvoudige

verdunningsreeks bereid (4.6 x 107 chromosomen/µl

- 4.6 x 10

3 chromosomen/µl).

4.1.3 Bepalen assay set-up

Hiervoor werd uitgegaan van het standaard qPCR-programma van het LBR (Laboratory

Bacteriology Research). De standaard verdunningen van de E. coli ATCC 25922 stam (Zie

4.1.2 Standaard verdunningsreeks) waren de DNA-extracten. Een vergelijking werd gemaakt

tussen twee verschillende primerconcentraties. In het LBR wordt standaard een

primerconcentratie van 0.3 µM gebruikt. In de studie van Chern et al. daarentegen wordt een

primerconcentratie van 1.0 µM gebruikt [25]. De E. coli qPCR heeft bij een een

primerconcentratie van 0.3 µM een efficiëntie van 1.973 (Figuur 7). Bij een

primerconcentratie van 1.0 µM heeft de E. coli qPCR een efficiëntie van 2.000.

Figuur 7. Standaardcurve van de verdunningsreeks van de E. coli ATCC 25922 stam, bij een

primerconcentratie van 0.3 µM

Gebruik van een primerconcentratie van 1.0 M geeft lagere Cq-waarden (cycles of

quantification) dan gebruik van een primerconcentratie van 0.3 µM (Figuur 8). Bij een

primerconcentratie van 1.0 µM zijn er echter extra pieken in de smeltcurve (Figuur 9)

(Principe smeltcurve-analyse: Zie 3.11.2.1).

Figuur 8. Amplificatiecurve van de verdunningsreeks van de E. coli ATCC 25922 stam bij

primerconcentraties van 0.3 µM (bruin) en 1.0 M (rood).

Page 34: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

26

Figuur 9. Smeltcurve van de verdunningsreeks van de E. coli ATCC 25922 stam bij

primerconcentraties 0.3 µM en 1.0 M.

4.1.4 Validatie van de E. coli qPCR met behulp van gekende bacteriële stammen

Om de specificiteit van de E. coli qPCR na te gaan werd een panel van in totaal 55 stammen,

behorende tot 42 soorten, meegenomen in de run. Zie tabel 5: Stammen om de specificiteit

van de E. coli qPCR te testen, in addendum. Het betrof soorten die urineweginfecties kunnen

veroorzaken (n = 40) maar ook potentieel contaminerende stammen uit de genitale microflora

(n = 2) zoals Gardnerella vaginalis die bij onnauwkeurige staalname in het urinestaal kunnen

terechtkomen. Shigella werd eveneens meegenomen in de run, omwille van de grote

gelijkenis met het genoom van E. coli.

Van al deze stammen werden Enterobacter amnigenus, E. asburiae, E. cancerogenus, E.

cowanii, E. dissolvens, E. hormaechei, E. intermedius, E. kobei, Escherichia fergusonii, G.

vaginalis, S. boydii en S. flexneri opgepikt door de E. coli qPCR (Figuren 10 en 12). De

Enterobacteria hadden een Cq-waarde groter of gelijk aan 35 (Figuur 10) en waren eenvoudig

te onderscheiden van E. coli op basis van hun smeltcurve (Figuur 11).

Figuur 10. Amplificatiecurve

standaarden (verdunningsreeks

van de E. coli ATCC 25922 stam)

en Enterobacteria

Figuur 11. Smeltcurve

standaarden (verdunningsreeks

van de E. coli ATCC 25922 stam)

en Enterobacteria

Page 35: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

27

Shigella had een Cq-waarde van 12, G. vaginalis en E. fergusonii een Cq-waarde hoger dan 35

(Figuur 12). E. fergusonii was eenvoudig te onderscheiden van E. coli op basis van de

smeltcurve (Figuur 13).

4.1.5 Validatie van de E. coli qPCR met behulp van klinische stalen

Voor de verdere validatie van de E. coli qPCR werden urinestalen uit het UZ gebruikt,

verkregen via Professor Claeys. De validatie met klinische stalen had meerdere doeleinden.

Eerst en vooral diende er een methode voor DNA-extractie uit urine op punt gesteld te worden.

Verder diende de diagnostiek in het routinelaboratorium vergeleken te worden met de diagnose

door middel van de E. coli qPCR om na te gaan of beide methoden alle E. coli serotypes

oppikken. Ook bevat urine veel PCR-inhibitoren en vaak een lage DNA-concentratie. Dit in

tegenstelling tot de alkalische extracten waarmee de validatie van de PCR-efficiëntie en PCR-

specificiteit is uitgevoerd.

4.1.5.1 DNA-extractie uit urine

Er werden verschillende formats voor DNA-extractie uit urine getest: EasyMag protocol

Generic, EasyMag protocol Specifiek A en de koken-vriezen methode. Van tien urinestalen

werd met elk van deze drie protocols een DNA-extract bereid. Deze DNA-extracten werden

meegenomen in de E. coli qPCR run. De resultaten worden weergegeven in Tabel 6.

Figuur 12. Amplificatiecurve standaarden

(verdunningsreeks van de E. coli ATCC

25922 stam), E. fergusonii, G. vaginalis,

S. flexneri en S. boydii

Figuur 13. Smeltcurve standaarden

(verdunningsreeks van de E. coli ATCC

25922 stam), E. fergusonii, G. vaginalis,

S. flexneri en S. boydii

Page 36: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

28

Tabel 6. Cq-waarde bij de verschillende formats voor DNA-extractie uit urine

Voor urinestalen 11L0523, 11L0428 en 11L0433 geldt dat de DNA-extracten verkregen door

EasyMag protocol Specifiek A een lagere Cq-waarde hadden. Gebruik van het protocol Generic

gaf een lagere Cq-waarde bij de urinestalen 11L0535 en 11L0460. De koken-vriezen methode

gaf een lagere Cq-waarde bij urinestaal 11L0460.

4.1.5.2 Diagnose van E. coli urineweginfecties: E. coli qPCR vs. routinelaboratorium

In het routinelaboratorium is aerobe kweek op CLED-platen de gouden standaard voor de

diagnose van urineweginfecties [18]. Daarom werd in deze studie elk urinestaal op deze manier

gekweekt (n = 150). De gegroeide stammen werden vervolgens geïdentificeerd met tDNA-PCR

of sequencing. Hiervoor werden eerst alkalische DNA-extracten bereid. Voor de E. coli qPCR

werd het DNA uit de urinestalen geëxtraheerd met behulp van EasyMag Specifiek A. Het

primerpaar E. coli Fw/Rv werd gebruikt, met een primerconcentratie van 0.3 µM. Om de aan-

of afwezigheid van het β-glucuronidase aan te tonen, werd een β-glucuronidasetest uitgevoerd.

Een overzicht van al deze resultaten wordt weergegeven in Tabel 7: Diagnose van E. coli UWI:

E. coli qPCR vs. routinelaboratorium, in addendum.

De urinestalen werden gerangschikt volgens aantal CFU/ml en op basis daarvan verdeeld en

besproken in drie categorieën: < 104

CFU/ml, 104-10

5 CFU/ml en ≥ 10

5 CFU/ml (gebaseerd op

de Kass Criteria). In de categorie "≥ 105

CFU/ml" waren volgens het routinelaboratorium 22

van de 52 urinestalen positief voor een E. coli urineweginfectie. Wanneer de diagnose gesteld

werd met de ontwikkelde E. coli qPCR waren 23 van de 52 urinestalen positief voor een E. coli

UWI. In totaal verschilde de diagnose in deze categorie bij 8 urinestalen (Tabel 8). De categorie

"104-10

5 CFU/ml" bestaat uit 22 urinestalen. Door toepassing van de Kass criteria op het aantal

CFU/ml (< 105) was de diagnose van het routinelaboratorium voor alle stalen negatief. De op

Urinestaal EasyMag Generic EasyMag Specifiek A Koken-vriezen

11L0430 35 35 >40

11L029 35 35 >40

11L0523 35 33.1 35

11L0468 35 35 35

11L0428 35 30.46 35

11L0518 > 40 35 35

11L0535 32.39 > 40 > 40

11L0433 20.35 14.72 19.19

11L0459 > 40 > 40 35

11L0460 33.3 35 35

Page 37: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

29

qPCR-gebaseerde diagnose verschilde hier voor 7 urinestalen (Tabel 8). De categorie "< 104

CFU/ml" bevat 76 urinestalen. In het routinelaboratorium werden de gegroeide bacteriën door

hun lage aantal beschouwd als contaminanten. Bijgevolg werden alle urinestalen vrij van

infectie geacht. De E. coli qPCR toonde daarentegen een E. coli infectie aan bij 4 urinestalen

(Tabel 8).

Tabel 8. Diagnose van E. coli UWI: E. coli qPCR vs. routinelaboratorium

Legende. De diagnose van een E. coli UWI door middel van qPCR werd vergeleken met de huidige diagnostiek in

het routinelaboratorium. De urinestalen werden hiervoor opgesplitst in 3 categorieën op basis van het aantal

CFU/ml.

E. coli qPCR: Het resultaat van de E. coli qPCR wordt weergegeven met de berekende E. coli concentratie (E.

coli/ml). Voor de diagnose van een E. coli UWI, op basis van de berekende E. coli concentratie, werd in deze

studie de grenswaarde vastgelegd op een E. coli concentratie van minstens 105 E. coli/ml. Deze waarde werd

afgeleid van de Kass criteria voor kweek. Een 1 in de kolom "E. coli UWI volgens qPCR" staat voor infectie.

Routinelaboratorium: Het resultaat van de aerobe kweek op CLED-agar wordt weergegeven door het aantal CFU/ml. Een groei van 105 of meer CFU wordt volgens de Kass criteria als een urineweginfectie aanschouwd. De

β-glucuronidasetest werd uitgevoerd om aanwezigheid van het β-glucuronidase na te gaan. Identificatie van de

gegroeide bacteriën gebeurde door middel van tDNA-PCR en/of sequencing. De urinestalen gemarkeerd met *

werden wegens praktische redenen geïdentificeerd met behulp van biochemische testen. De biochemische testen

vonden plaats in het routinelaboratorium onder leiding van Professor Claeys. Nb staat voor "niet bepaald". De

diagnose van een E. coli UWI werd gesteld op basis van het aantal CFU/ml (≥ 105) en de identificatie van de

gegroeide stammen als E. coli. Een 1 in de kolom "E. coli UWI volgens routinelaboratorium" staat daarbij voor

infectie.

4.1.5.3 Kweek: vergelijking van kweekmethoden

In de diagnostiek worden urinestalen standaard uitgeplaat op CLED-agar en overnacht aeroob

geïncubeerd. Om na te gaan of deze standaardprocedure een infectie zou kunnen missen,

werden de urinestalen zowel op CLED- als MacConckey agar, aeroob als anaeroob gekweekt.

Na overnachte incubatie werd het aantal CFU geteld. De gegroeide bacteriën werden

E. coli /ml volgens

qPCR

E.coli UWI

volgens qPCRCFU/ml

β-glucuronidase-

test

Identificatie -

tDNAPCR/Sequencing

E. coli UWI volgens

routinelaboratorium

11K3043 0,00E+00 0 ≥ 105

- E. coli 1

12552 0,00E+00 0 ≥ 105

0 E. coli 1

51034 0,00E+00 0 ≥ 105

1 E. coli 1

41994 0,00E+00 0 ≥ 105

0 E. coli 1

11L2322 5,88E+05 1 ≥ 105

- P. rettgeri + P. aeruginosa * 0

12B5230 2,60E+05 1 ≥ 105

0 E. faecalis 0

12B5716 3,66E+05 1 ≥ 105

0 E. faecalis 0

12B5763 6,72E+06 1 ≥ 105

0 P. aeruginosa 0

11L2413 2,10E+06 1 4,70E+04 - E. coli 0

12B5172 4,22E+07 1 4,70E+04 1 E. coli 0

12B5277 4,00E+07 1 2,70E+04 1 E. coli 0

12B5779 4,20E+05 1 1,20E+04 1 Mengflora 0

11K0301 1,00E+06 1 1,10E+04 - E. coli * 0

12B5214 1,45E+05 1 1,30E+04 0 P. aeruginosa 0

12B5782 3,40E+07 1 1,30E+04 1 Mengflora 0

12B5410 9,00E+07 1 8,00E+03 1 E. coli 0

11698 1,06E+08 1 4,00E+03 0 S. simulans 0

12B5260 3,00E+03 1 3,00E+03 1 E. coli 0

12125 1,87E+05 1 0,00E+00 - - 0

< 104 CFU/ml

104

- 105

CFU/ml

Diagnose E. coli urineweginfecties

dmv qPCRDiagnose E. coli urineweginfecties in routinelaboratoria

Categorie Staal

≥ 105

CFU/ml

Page 38: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

30

geïdentificeerd door middel van tDNA-PCR of sequencing. Hiervoor werden alkalische DNA-

extracten bereid. Een overzicht van de resultaten van alle urinestalen wordt weergegeven in

Tabel 9: Resultaten kweek urinestalen, in addendum.

4.1.5.3.1 Aeroob vs. anaeroob: CLED-agar

Op de CLED-agar groeiden 75 van de 150 urinestalen aeroob en 77 anaeroob. Er werd opnieuw

opgesplitst in drie categorieën: < 104

CFU/ml aeroob CLED, 104-10

5 CFU/ml aeroob CLED en

≥ 105

CFU/ml aeroob CLED. Volgens deze categorieën zijn er 13 urinestalen die aeroob beter

groeiden dan anaeroob (Tabel 10). Er waren eveneens 9 urinestalen die anaeroob tot een hogere

categorie behoorden dan aeroob (Tabel 11).

Tabel 10. Groei op CLED-agar: aeroob vs. anaeroob

Legende: Elk urinestaal werd op CLED-agar gekweekt, zowel aeroob als anaeroob. Na overnachte incubatie werd

het aantal CFU geteld. De stammen werden geïdentificeerd door middel van tDNA-PCR en/of sequencing. De

urinestalen gemarkeerd met * werden wegens praktische redenen geïdentificeerd met behulp van biochemische

testen. Deze testen vonden plaats in het routinelaboratorium onder leiding van Professor Claeys. Nb staat voor

"niet bepaald". De urinestalen waarbij de groei aeroob beter was dan anaeroob (geredeneerd met de drie

categorieën: < 104 CFU/ml aeroob CLED, 104-105 CFU/ml aeroob CLED en ≥ 105 CFU/ml aeroob CLED), worden

weergegeven in deze tabel.

Tabel 11. Groei op CLED-agar: aeroob vs. anaeroob

Categorie Urinestaal CFU/mlIdentificatie mbv tDNA-

PCR/ SequencingCFU/ml

Identificatie mbv tDNA-

PCR/ Sequencing

11K3224 ≥105

Gist * 0,00E+00 Nb

42050 ≥105

Gist * 0,00E+00 Nb

41878 ≥105

Gist * 0,00E+00 Nb

12B5319 ≥105

Enterococcus sp. * 5,60E+04 E. faecalis

291949 ≥105

E. faecalis 8,90E+04 E. faecalis

11K3061 9,20E+04 Gist * 0,00E+00 Nb

11K0231 8,60E+04 S. agalactiae * 0,00E+00 Nb

11K3137 5,70E+04 Gist * 0,00E+00 Nb

11K0301 1,10E+04 E. coli * 0,00E+00 Nb

11L0430 1,10E+04 E. faecalis 9,00E+03 E. faecalis

12B5214 1,30E+04 P. aeruginosa 4,00E+03 K. oxytoca

12B5782 1,30E+04 Mengflora 8,00E+03 Nb

12B5373 1,10E+04 P. aeruginosa * 5,00E+03 E. faecalis

104

- 105

cfu/ml

aeroob CLED

Aeroob Anaeroob

≥ 105

cfu/ml

aeroob CLED

Categorie Urinestaal CFU/mlIdentificatie mbv tDNA-PCR/

SequencingCFU/ml

Identificatie mbv tDNA-

PCR/ Sequencing

11L2413 4,70E+04 E. coli ≥105

P. mirabilis

12B5275 4,40E+04 K. pneumoniae + E. aerogenes ≥105

E. faecalis

11K3033 9,00E+03 E. faecalis ≥105

L. gasseri

11L0459 0,00E+00 Nb ≥105

Nb

12B5756 0,00E+00 Nb ≥105

Nb

12B5410 8,00E+03 E. coli 3,00E+04 E. coli

12B5260 3,00E+03 E. coli 1,10E+04 E. coli

12B5778 0,00E+00 Nb 1,70E+04 A.urogenitalis

12688 0,00E+00 Nb 4,00E+04 L. crispatus

Aeroob Anaeroob

104-10

5 cfu/ml

aeroob CLED

< 104 cfu/ml

aeroob CLED

Page 39: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

31

Legende. Ut supra (Tabel 10). De urinestalen waarbij de groei anaeroob beter was dan aeroob (geredeneerd met de

drie categorieën: < 104 CFU/ml aeroob CLED, 104-105 CFU/ml aeroob CLED en ≥ 105 CFU/ml aeroob CLED),

worden weergegeven in deze tabel.

Voor 9 urinestalen binnen de categorie "≥ 105

CFU/ml aeroob CLED" verschilde de aeroob

gegroeide stam met de anaeroob gegroeide stam. Voor de vergelijking van de gegroeide species

beperkten we ons in deze studie tot de urinestalen met een UWI volgens de gouden standaard

(≥ 105 CFU/ ml aeroob CLED) (Tabel 12).

Tabel 12. Vergelijking van de gekweekte species: aeroob vs. anaeroob

Legende: Ut supra (Tabel 10). De urinestalen waarbij het species dat aeroob gegroeid is verschilde met het species

dat anaeroob gegroeid is, worden weergegeven in deze tabel. Voor de vergelijking van de gegroeide species

beperkten we ons in deze studie tot de urinestalen met een UWI volgens de gouden standaard (≥ 105 CFU/ ml aeroob CLED).

4.1.5.3.2 Aeroob vs. anaeroob: MacConckey

Op de MacConckey agar groeiden 38 van de 102 urinestalen aeroob en 40 anaeroob. Er werd

opnieuw geredeneerd met de drie categoriën: "< 104

CFU/ml aeroob MacConkey, 104-10

5

CFU/ml aeroob MacConkey en ≥ 105

CFU/ml aeroob MacConkey". Volgens deze categorieën

waren er in totaal 3 urinestalen die aeroob beter groeiden dan anaeroob (Tabel 13). Er waren

eveneens 2 urinestalen die anaeroob beter groeiden dan aeroob (Tabel 14).

Tabel 13. Groei op MacConkey agar: aeroob vs. anaeroob

Legende: Ut supra (Tabel 10). De urinestalen waarbij de groei aeroob beter was dan anaeroob (geredeneerd met de

drie categorieën: < 104 CFU/ml aeroob MacConkey, 104-105 CFU/ml aeroob MacConkey en ≥ 105 CFU/ml aeroob

MacConkey), worden weergegeven in deze tabel.

Categorie Urinestaal CFU/mlIdentificatie mbv tDNA-

PCR/ SequencingCFU/ml

Identificatie mbv tDNA-

PCR/ Sequencing

11K3043 ≥105

E. coli ≥105

K. pneumoniae

11K3138 ≥105

Enterococcus sp. ≥105

E. faecalis

11K3031 ≥105

Enterococcus sp. * ≥105

E. faecalis

12B5319 ≥105

Enterococcus sp. * 5,60E+04 E. faecalis

11K3040 ≥105

K. pneumoniae ≥105

E. coli

11K3162 ≥105

E. coli ≥105

Gist

11L2491 ≥105

E. coli ≥105

M. morganii

12B5230 ≥105

E. faecalis ≥105

E. coli

51038 ≥105

Serratia ≥105

K. pneumoniae

Aeroob Anaeroob

≥ 105

cfu/ml

aeroob

CLED

Categorie Urinestaal CFU/mlIdentificatie mbv tDNA-

PCR/ SequencingCFU/ml

Identificatie mbv tDNA-

PCR/ Sequencing

≥ 105

cfu/ml aeroob

MacConkey52141 ≥ 10

5 P. aeruginosa 3,00E+04 P. aeruginosa

12B5289 5,00E+04 Nb 0,00E+00 Nb

12B5214 2,00E+04 P. aeruginosa 6,00E+03 P. aeruginosa

Aeroob Anaeroob

104

- 105

cfu/ml aeroob

MacConkey

Page 40: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

32

Tabel 14. Groei op MacConkey agar: aeroob vs. anaeroob

Legende: Ut supra (Tabel 10). De urinestalen waarbij de groei anaeroob beter was dan aeroob (geredeneerd met de drie categorieën: < 104 CFU/ml aeroob MacConkey, 104-105 CFU/ml aeroob MacConkey en ≥ 105 CFU/ml aeroob

MacConkey), worden weergegeven in deze tabel.

4.1.5.3.3 CLED- vs. MacConckey agar

De standaard in het routinelaboratorium - aerobe kweek op CLED-agar - werd verder

vergeleken met het alternatief: aerobe kweek op MacConkey agar. Er werden 102 urinestalen

zowel op CLED- als MacConckey agar uitgeplaat. Ook hier werd gewerkt met drie categorieën:

≥105

CFU/ml aeroob CLED, 104-10

5 CFU/ml aeroob CLED en <10

4 CFU/ml aeroob CLED.

Geredeneerd met deze categorieën waren er in totaal 15 urinestalen die beter groeiden op de

CLED-agar (Tabel 15). Er waren eveneens 2 stalen die beter groeiden op de MacConckey agar

(Tabel 16).

Tabel 15. Aerobe groei: CLED agar vs MacConkey agar

Legende: Ut supra (Tabel 10). De urinestalen waarbij de groei op CLED-agar beter was dan die op MacConkey

agar (geredeneerd met de 3 categoriëen: < 104 CFU/ml aeroob CLED, 104-105 CFU/ml aeroob CLED en ≥ 105

CFU/ml aeroob CLED), worden weergegeven in deze tabel.

Categorie Urinestaal CFU/mlIdentificatie mbv tDNA-

PCR/ SequencingCFU/ml

Identificatie mbv tDNA-

PCR/ Sequencing

11L0428 0,00E+00 Nb ≥105

Gist + E. coli

51789 7,00E+03 E. coli 1,20E+04 E. coli

< 104 cfu/ml aeroob

MacConkey

Aeroob Anaeroob

Categorie Urinestaal CFU/mlIdentificatie mbv tDNA-PCR/

SequencingCFU/ml

Identificatie mbv tDNA-

PCR/ Sequencing

11L0428 ≥105

Gist * 0 Nb

12B5319 ≥105

Enterococcus sp. * 0 Nb

12B5787 ≥105

E. faecalis 0 Nb

291949 ≥105

E. faecalis 0 Nb

42087 ≥105

E. faecalis 5,40E+04 E. coli

12B5349 9,80E+04 Enterococcus sp. 0 Nb

12B5168 2,50E+04 E. faecalis 0 Nb

11L0535 2,40E+04 S. epidermis 0 Nb

12B5777 2,00E+04 E. faecalis 0 Nb

12B5314 1,90E+04 C. imitans 0 Nb

12B5782 1,30E+04 Mengflora 0 Nb

11L0430 1,10E+04 E. faecalis 0 Nb

12B5779 1,20E+04 Mengflora 4,00E+03 E. coli

12B5373 1,10E+04 P. aeruginosa * 5,00E+03 P. aeruginosa

41998 1,00E+04 E. aerogenes 4,00E+03 E. aerogenes

CLED-agar MacConkey agar

≥ 105

cfu/ml

aeroob CLED

104

- 105

cfu/ml

aeroob CLED

Page 41: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

33

Tabel 16. Aerobe groei: CLED-agar vs MacConkey agar

Legende: Ut supra (Tabel 10). De urinestalen waarbij de groei op MacConkey agar beter was dan die op CLED-

agar (geredeneerd met de 3 categoriëen: < 104 CFU/ml aeroob CLED, 104-105 CFU/ml aeroob CLED en ≥ 105

CFU/ml aeroob CLED), worden weergegeven in deze tabel.

Verder viel ook verschil in species op, afhankelijk van de gebruikte voedingsbodem. Dit valt

echter buiten het doel van deze studie en zal bijgevolg niet verder besproken worden.

4.2 Urineweginfecties in Mombasa, Kenia

Voor dit luik van het onderzoek bestond de studiepopulatie uit 42 Keniaanse vrouwen met een

urineweginfectie, bevestigd door kweek en interpretatie volgens Kass criteria in Mombasa,

Kenia. De urinemonsters werden verzameld tussen maart en oktober 2011.

4.2.1 Moleculaire karakterisatie met behulp van MALDI-TOF

De urinestalen werden in het LBR aeroob op CLED-agar gekweekt waarna de gegroeide

stammen door middel van MALDI-TOF werden geïdentificeerd. De prevalentie (%) van de

geïdentificeerde UWI species wordt weergegeven in Figuur 14.

Figuur 14. Prevalentie van de UWI species in een studiepopulatie van 42 Keniaanse vrouwen

Categorie Urinestaal CFU/mlIdentificatie mbv tDNA-PCR/

SequencingCFU/ml

Identificatie mbv tDNA-

PCR/ Sequencing

104

- 105

cfu/ml

aeroob CLED12B5275 4,40E+04 K. pneumoniae + E. aerogenes ≥10

5 K. pneumoniae

< 104 cfu/ml

aeroob CLED52141 8,00E+03 E. faecalis ≥10

5 P. aeruginosa

CLED-agar MacConkey agar

45.2%

16.7%

11.9%

9.5%

7.1%

2.4% 2.4% 2.4% 2.4% Escherichia coli

Klebsiella pneumoniae

Staphylococcus sp.

Enterobacter sp.

Micrococcus luteus

Corynebacterium minutissimum

Acinetobacter junii

Lactobacillus jensenii

Candida albicans

Page 42: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

34

Bij 45.2 % van de UWIs werd E. coli geïdentificeerd, bij 16.7 % K. pneumoniae, bij 11.9 %

Staphylococcus spp, bij 9.5 % Enterobacter spp, bij 7.1 % M. luteus, bij 2.4 % C.

minutissimum, bij 2.4 % A. junii, bij 2.4 % L. jensenii en bij 2.4 % C. albicans.

4.2.2 Nagaan van resistentie

Recent werd aangetoond dat in Rwanda de UWI-veroorzakende species nagenoeg resistent zijn

aan standaard therapie [24]. Naar aanleiding hiervan werd in deze studie de resistentie in Kenia

onderzocht met behulp van een antibiogram. Uit de studiepopulatie van 42 Keniaanse vrouwen

met een UWI werd een selectie gemaakt: enkel de resistentie van de twee meest prevalente

species (Zie 4.2.1 Moleculaire karakterisatie met behulp van MALDI-TOF) werd onderzocht.

Een overzicht van deze resultaten wordt weergegeven in Tabel 17: Antibioticumresistentie in

Kenia - E. coli, in addendum en in Tabel 18: Antibioticumresistentie in Kenia - K. pneumoniae,

in addendum.

Van de Keniaanse vrouwen met een E. coli UWI (n = 19) was 100 % gevoelig voor amikacin,

100 % voor amoxicilline + clavulaanzuur, 50.0 % voor ampicilline, 94.4 % voor cefotaxime,

100 % voor cefotaxime + clavulaanzuur, 94.4 % voor ceftazidime, 94.4 % voor cefuroxime,

100 % voor colistin, 100 % voor fosfomycin, 94.4 % voor gentamicine, 100 % voor

meropenem, 100 % voor nitrofurantoïne, 83.3 % voor ofloxacin (waarvan echter 1 stam met

een intermediaire gevoeligheid), 100 % voor piperacillin + tazobactam, 100 % voor temocilline

en 33.3 % voor trimethoprim/sulfamethoxazole. De resistentie van de E. coli stam in urinestaal

1621 kon om praktische redenen niet bepaald worden. (Tabel 17)

Van de Keniaanse vrouwen met een K. pneumoniae UWI (n = 7) was 100 % gevoelig voor

amikacin, 66.6 % voor amoxicilline + clavulaanzuur, 0.0 % voor ampicilline, 83.3 % voor

cefotaxime, 100 % voor cefotaxime + clavulaanzuur, 83.3 % voor ceftazidime, 83.3 % voor

cefuroxime, 100 % voor colistin, 100 % voor fosfomycin, 66.6 % voor gentamicine, 100 %

voor meropenem, 100 % voor nitrofurantoïne, 100 % voor ofloxacin, 100 % voor piperacillin +

tazobactam (waarvan echter 2 stammen met een intermediaire gevoeligheid), 100 % voor

temocilline en 66.6 % voor trimethoprim/sulfamethoxazole. De resistentie van de K.

pneumoniae stam in urinestaal 1819 kon om praktische redenen niet bepaald worden. (Tabel

18)

Page 43: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

35

5. Discussie

5.1 Ontwikkeling van een E. coli qPCR

Een eerste doelstelling van deze studie was de ontwikkeling van een moleculair diagnostische

methode voor detectie van E. coli UWIs. Er werd gekozen voor een kwantitatieve E. coli PCR.

Het is de eerste keer dat een goed gevalideerde E. coli qPCR voor UWIs ontwikkeld werd.

Eerder ontwikkelde E. coli qPCRs voor UWIs zijn onvoldoende gevalideerd [33] of detecteren

enkel de meest frequente uropathogene E. coli (UPEC) [11]. Andere studies beperken zich tot

kwantitatieve of niet-kwantitatieve E. coli PCRs voor (grond)water [25] [34] [35] [36].

De ontwikkeling van de E. coli qPCR voor UWIs startte met de selectie van een primerpaar.

Verschillende primersets werden met elkaar vergeleken in BLAST [25] [26] [27]. Het

primerpaar dat het best aan alle voorwaarden voor een qPCR-primerpaar voldeed, namelijk een

primerlengte van 18-30 basenparen, een GC-inhoud van 40-60 %, een smelttemperatuur van

55-60 °C, een hoge specificiteit voor E. coli en een ampliconlengte van 100-150 basenparen

[30], was het primerpaar E. coli Fw/Rv, dat het β-glucuronidasegen, uid-A, bindt. Dit

primerpaar werd in de rest van de studie gebruikt.

Vervolgens werden twee primerconcentraties vergeleken: de primerconcentratie die standaard

gebruikt wordt in het LBR (0.3 µM) en de primerconcentratie uit de studie van Chern et al. (1

µM) [25]. De Cq-waarden bij primerconcentratie 1.0 µM waren gemiddeld 1 Cq-waarde lager

maar tegelijkertijd werden er bij deze concentratie extra pieken waargenomen in de smeltcurve.

De aanwezigheid van deze extra pieken wijst op een minder specifieke amplificatie. Daarom

werd in deze studie gekozen voor een primerconcentratie van 0.3 µM.

Na in silico validatie van de primers en bepalen van de optimale primerconcentratie qua

specificiteit en qua amplificatie-efficiëntie voor de type-stam van E. coli werd de specificiteit

van de E. coli qPCR getest met een panel van welgekozen stammen. Van de 55 geteste

stammen werd de overgrote meerderheid niet opgepikt door de E. coli qPCR: naast E. coli

werden enkel Enterobacter amnigenus, E. asburiae, E. cancerogenus, E. cowanii, E.

dissolvens, E. hormaechei, E. intermedius, E. kobei, Escherichia fergusonii, Gardnerella

vaginalis, Shigella boydii en S. flexneri opgepikt. Hierbij moet opgemerkt worden dat het bij de

Enterobacter spp., E. fergusonii en G. vaginalis gaat om Cq-waarden ≥ 35, die als negatief

Page 44: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

36

worden beschouwd.

Dat de qPCR Shigella oppikt met Cq-waarde 12, kan gelinkt worden aan de studie van Dibb et

al. Deze auteurs merkten op er dat geen onderscheid gemaakt kan worden tussen E. coli en

Shigella op basis van de β-glucuronidasetest [37]. Aangezien onze qPCR gebaseerd is op

detectie van het uid-A-gen, dat codeert voor β-glucuronidase, verwachtten we dus dat de E. coli

qPCR Shigella ook zou oppikken. Onderscheid tussen de 2 species op basis van de

smelttemperatuur was niet mogelijk (zowel voor E. coli als voor Shigella: 81 °C). Ook dit was

een te verwachten resultaat: E. coli en Shigella zijn grotendeels identieke species en hebben

beiden een sterk gelijkend uid-A-gen [38]. Deze 'aspecifiteit' van de primers is voor detectie van

E. coli in urine niet echt een probleem omdat UWIs met Shigella bijzonder zeldzaam zijn [39].

Bovendien zal de therapie voor een Shigella UWI niet verschillen van die voor een E. coli

UWI.

De Enterobacter spp. die werden meegenomen in de E. coli qPCR run hebben een Cq-waarde ≥

35. Zoals reeds besproken werden dergelijke hoge Cq-waarden in deze studie als een negatief

resultaat beschouwd. Bovendien waren de Enterobacter species eenvoudig te onderscheiden

van E. coli op basis van hun smeltcurve. Op deze manier hadden ze geen invloed op het doel

van onze qPCR, de diagnose van E. coli UWIs. Waarom de Enterobacter spp. toch werden

opgepikt door de E. coli qPCR, weliswaar met een zeer hoge Cq-waarde, is nog onduidelijk.

Een mogelijke verklaring is dat ook de Enterobacter spp. uid-A hebben, hetzij in een licht

gewijzigde vorm. Dit wordt tegengesproken door eerdere E. coli PCR studies met uid-A als

target, die de Enterobacter spp. niet detecteerden [38] [40]. Nu is het zo dat een qPCR lagere

DNA-concentraties kan detecteren dan een klassieke PCR. Mogelijk zijn de lage Enterobacter

DNA-concentraties die wij hier gemeten hebben, niet opgemerkt door de klassieke PCR,

gevolgd door detectie met ethidium bromide kleuring. Verder toonden Tapsall en collega's in

hun studie aan dat de β-glucuronidase test ook bij Enterobacter spp. positief kan zijn. De

verkleuring treedt dan wel pas op na 24 u, in tegenstelling tot na 4 u bij E. coli [41]. Dit

ondersteunt het vermoeden dat ook Enterobacter spp. het enzym β-glucuronidase hebben, hetzij

minder abundant of in een minder actieve vorm. Verder onderzoek naar de aanwezigheid van β-

glucuronidase bij Enterobacter spp. is aangewezen.

Page 45: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

37

Van alle stammen in het testpanel werd ook G. vaginalis opgepikt door de E. coli qPCR. Ook

dit had geen invloed op het doel van onze qPCR omdat G. vaginalis pas werd opgepikt bij een

Cq-waarde van ≥ 35 wat als een negatief resultaat beschouwd wordt. Onderscheid tussen G.

vaginalis en E. coli op basis van de smelttemperatuur was niet mogelijk. Net als bij de

Enterobacter spp. is het mogelijk dat G. vaginalis codeert voor het uid-A, hetzij in een licht

gewijzigde vorm. Over G. vaginalis en β-glucuronidase is zeer weinig gekend. Een onderzoek

naar G. vaginalis bij merries identificeerde 6 isolaten als G. vaginalis waarvan minstens 4

isolaten β-glucuronidase positief waren [42]. Dit ondersteunt onze hypothese. Gezien UWIs

met G. vaginalis reeds beschreven zijn [43] is verder onderzoek naar de aanwezigheid van uid-

A en β-glucuronidase bij dit species aan te raden.

Ook E. fergusonii werd door de E. coli qPCR opgepikt met een Cq-waarde van ≥ 35.

Aangezien dergelijk hoge Cq-waarde beschouwd werd als een negatief resultaat, vormde dit

geen probleem voor het gebruik van de E. coli qPCR. Bovendien was E. fergusonii eenvoudig

te onderscheiden van E. coli op basis van de smeltcurves. Gezien E. coli en E. fergusonii tot

hetzelfde genus behoren is het aannemelijk dat uid-A ook bij E. fergusonii voorkomt. Dit wordt

echter tegengesproken door Rice et al. bij wie de β-glucuronidasetest voor E. fergusonii telkens

negatief was [44]. Dit is mogelijk te wijten aan een te kleine studiepopulatie (17 isolaten) zodat

ook hier verder onderzoek aangewezen is.

Uit de validatie met alkalische extracten van een uitgebreid testpanel kon algemeen besloten

worden dat de ontwikkelde E. coli qPCR specifiek is voor E. coli.

Na deze validatie werd de E. coli qPCR verder gevalideerd met klinische stalen. Hierbij werd

eerst en vooral een methode voor DNA-extractie uit urine op punt gesteld. Verschillende

methoden voor DNA-extractie uit urine werden getest: EasyMag protocol Generic, EasyMag

protocol Specifiek A en de koken-vriezen methode. Protocol Specifiek A gaf het vaakst de

laagste Cq-waarde en werd daarom gekozen en aangeraden als format voor DNA-extractie uit

urine. Deze analyse zou in een volgende studie uitgebreid kunnen worden met meer E. coli

positieve urinestalen. Eventueel is de eenvoudige koken-vriezen methode, met bvb. additionele

proteïnase K behandeling een mogelijk alternatief, dat even gevoelige detectie toelaat en

financieel voordeliger is.

Page 46: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

38

Als tweede onderdeel van de validatie met klinische stalen werd de diagnostiek in het

routinelaboratorium vergeleken met de diagnose door middel van de E. coli qPCR. In de

routine wordt de diagnose van een E. coli UWI gesteld volgens de Kass criteria, die stellen dat

er sprake is van een UWI indien ≥ 105 CFU/ml gegroeid zijn na overnachte aerobe kweek op

CLED-agar. Voor de diagnose door middel van de E. coli qPCR stelden wij de drempel op een

E. coli concentratie van minstens 105 E. coli/ml, gebaseerd op de Kass criteria voor kweek.

De op qPCR gebaseerde en op kweek gebaseerde diagnose van E. coli UWIs was identiek voor

103 van de 150 urinestalen (87 %). Een eerste discrepantie was dat de qPCR bij 4 urinestalen

geen E. coli detecteerde terwijl in het routinelaboratorium meer dan 105 E. coli/ml gedetecteerd

werd. Bij 2 van deze urinestalen was de β-glucuronidasetest positief en was uid-A dus zeker

aanwezig. Aangezien urine PCR-inhibitoren kan bevatten [45], verhinderden PCR-inhibitoren

in deze DNA-extracten mogelijks een goede werking van de qPCR.

Bij de 2 andere urinestalen was de β-glucuronidasetest negatief. Een hypothese om het

negatieve resultaat van de E. coli qPCR bij deze twee urinestalen te verklaren, is de

afwezigheid van uid-A bij bepaalde E. coli stammen. Deze hypothese wordt ondersteund door

meerdere studies. Martins et al. vonden het uid-A-gen bij slechts 97.7 % van 435 E. coli

isolaten door middel van DNA-DNA hybridisatie [46]. Gebruik van probes en van PCRs met

primers gericht tegen uid-A gaven een overeenstemmend resultaat [38] [47] [48]. Interessant

hierbij is dat uid-A in al deze studies ook gevonden werd bij E. coli isolaten met een negatieve

β-glucuronidasetest. Zo heeft in de studie van Martins et al. 5.3 % van de E. coli isolaten een

negatieve β-glucuronidasetest maar toch het uid-A-gen [46]. De ontwikkelde qPCR zal de uid-

A-negatieve E. coli stammen niet oppikken maar bij uid-A-positieve E. coli stammen zal de

hogere gevoeligheid van de qPCR ten opzichte van de β-glucuronidasetest een belangrijk

voordeel zijn.

Een tweede discrepantie tussen qPCR en kweek was dat 15 urinestalen, die geen E. coli UWI

waren volgens het routinelaboratorium (kweek geïnterpreteerd met de Kass criteria), wel een E.

coli UWI waren volgens de qPCR. Een eerste mogelijke verklaring hiervoor is dat deze urines,

naast de kweekbare E. coli, een tweede vorm van E. coli bevatten die zich onvoldoende deelt

voor een zichtbare groei op een kweekmedium. De studie van Anderson et al. ondersteunt deze

stelling. In deze studie werden de levende bacteriën in urine geteld met behulp van

Page 47: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

39

fluorescentie waarna dit aantal werd vergeleken met het aantal gegroeide bacteriën op een

kweekbodem. De levende bacteriën bleken significant hoger in aantal. Dit suggereert het

bestaan van levende maar niet-kweekbare bacteriën in urine [49]. We vermoeden een link

tussen deze levende maar niet-kweekbare E. coli en de quiescent intracellular reservoirs (QIRs),

de bacteriële reservoirs die bij een urineweginfectie gevonden worden in de transitionele

urotheelcellaag. Verder onderzoek hiernaar zou bijzonder interessant zijn. Een tweede

mogelijke verklaring is de aanwezigheid van dode bacteriën of chromosomaal DNA in de urine.

De qPCR kan hierin namelijk geen onderscheid maken. Maar qPCR voorafgegaan door

propidium monoazide (PMA)-behandeling wel, omdat PMA het DNA van afgedode bacteriën

niet-amplificeerbaar maakt [50]. Verdere studie zou vergelijking van beide qPCRs kunnen

inhouden.

5.2 Vergelijking aerobe en anaerobe kweek op CLED- en MacConkey agar

In dit onderzoek is ook dieper ingegaan op de standaardprocedure voor diagnose van UWIs in

het routinelabo: aerobe kweek op CLED-agar [18]. Om de invloed van de zuurstofgraad van de

omgeving na te gaan werden alle urinestalen zowel aeroob als anaeroob gekweekt. Om te

verifiëren dat CLED-agar de meest geschikte voedingsbodem is voor de diagnose van UWIs

werden de urinestalen op zowel CLED- als MacConckey agar gekweekt. Imirzalioglu et al.

hebben, met behulp van moleculaire methoden rechtstreeks op urine, reeds aangetoond dat

urine moeilijk groeiende en anaerobe species kan bevatten die niet of traag groeien bij aerobe

kweek [51]. De eventueel toegevoegde waarde van een anaerobe kweek bij de diagnose van

urineweginfecties werd hierbij niet onderzocht. Daarom was dit onderwerp van onze studie.

We deelden de resultaten in volgens aantal CFU/ml in 3 categorieën: ≥ 105 CFU/ml , 10

4-10

5

CFU/ml en < 104 CFU/ml. Wanneer we de aerobe groei vergeleken met de anaerobe zagen we

dat in totaal 16 urinestalen aeroob beter groeiden dan anaeroob (d.i. tot een hogere categorie

behoren). Dit was een verwacht resultaat aangezien in de studie van Foxman aerobe en

facultatief anaerobe bacteriën geïdentificeerd werden als voornaamste veroorzakers van UWIs

[23].

Rekening houdend met het belangrijkste reservoir van uropathogenen, met name het rectum [9],

en zijn grotendeels anaerobe microflora, verwachtten we ook stammen die anaeroob beter

groeien. Dit was het geval: 11 urinestalen groeiden beter anaeroob in die zin dat het staal tot

Page 48: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

40

een hogere categorie werd gerekend bij anaerobe kweek in vergelijking met aerobe kweek.

Bij 5 urinestalen (11L2413, 12B5275, 11K3033, 11L0459 en 12B5756), uitgeplaat op CLED-

agar, en bij 1 staal (11L0428) op MacConkey agar groeiden er anaeroob ≥ 105 CFU terwijl er

aeroob slechts < 105 CFU groeiden. Wanneer de Kass criteria werden toegepast op de anaerobe

kweek kreeg de patiënt de diagnose van een UWI, dit in tegenstelling tot de aerobe kweek. Dus

alleen al in deze studie, met een beperkt aantal urinestalen, zouden 6 patiënten een vals negatief

resultaat krijgen wanneer enkel aeroob gekweekt werd. Deze resultaten suggereren de

toegevoegde waarde van een anaerobe kweek, bovenop aerobe kweek.

Om de sterkere groei in anaerobe omstandigheden te verklaren werden deze urinestalen meer in

detail bestudeerd. Bij urinestaal 12B5275 groeiden aeroob op CLED-agar 4.4 x 104 CFU

Enterobacter spp. en K. pneumoniae en anaeroob ≥ 105 CFU E. faecalis. Dus indien enkel

aeroob zou gekweekt worden, zou een infectie met E. faecalis gemist worden. Een mogelijke

reden waarom E. faecalis aeroob minder goed groeide dan anaeroob is de aanwezigheid van

ROS (Reactive Oxygen Species) bij aerobe kweek. ROS zijn zeer reactieve chemische

moleculen die partieel gereduceerde zuurstof bevatten. Deze ROS kunnen ontstaan als

bijproduct van de aerobe ademhaling, door oxidatie van de nutriënten in de voedingsbodem

wanneer deze geautoclaveerd wordt of door foto-oxidatie van componenten in het groeimedium

na autoclavering [52]. Bij afwezigheid van zuurstof wordt er veel minder ROS geproduceerd

door afwezigheid van het bacterieel aeroob metabolisme, wordt E. faecalis niet afgeremd door

deze ROS, en kan de bacterie toch groeien door middel van fermentatie. Eigenaardig is dat

Enterobacter spp. ook facultatief anaeroob kunnen groeien, maar dat we deze soort niet konden

oppikken na anaerobe incubatie.

Bij urinestaal 11L0428 was er aeroob op MacConkey geen groei terwijl er anaeroob ≥ 105 CFU

E. coli en een gist groeiden. Het is mogelijk dat, net als bij E. faecalis, de groei van E. coli

aeroob gehinderd wordt door ROS. Deze verklaring kan ook gelden voor de anaeroob

gegroeide gist, want gisten zijn ook gevoelig voor ROS in hoge concentraties [53].

Bij urinestaal 11L2413 groeiden er aeroob op CLED 4.7 x 104 CFU E. coli en anaeroob ≥ 10

5

CFU P. mirabilis. Dit is een intrigerende bevinding, aangezien P. mirabilis een van de

belangrijkste urinewegpathogenen is [23]. Andere studies die P. mirabilis enkel anaeroob

Page 49: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

41

konden identificeren werden niet teruggevonden in de literatuur. Een eerste mogelijke

verklaring waarom de P. mirabilis stam in deze studie enkel anaeroob groeide is opnieuw een

prominente aanwezigheid van ROS. We vermoeden dat ook hier eigen aerobe groei en de

aerobe groei van andere bacteriën de belangrijkste oorzaken van ROS zijn. Een tweede

mogelijke verklaring is gebaseerd op de studie van Allocati en collega's. Die toonden aan dat

het glutathione S-transferase B1-1 van P. mirabilis betrokken is bij de bescherming van dit

species tegen oxidatieve en chemische stress [54]. Het is daarom mogelijk dat de gegroeide

stam dit enzym niet heeft of een mutant is met een inactief glutathione S-transferase B1-1.

Dergelijke stam zou de oxidatieve stress bij aerobe kweek niet overwinnen en bijgevolg ook

niet groeien.

Bij urinestaal 11K3033 groeiden er aeroob 9 x 103 CFU E. faecalis en anaeroob ≥ 10

5 CFU L.

gasseri. Of het hier effectief gaat om een Lactobacillus gasseri UWI of contaminatie van het

urinestaal is onduidelijk. Een tweede urinestaal van deze patiënt zou hierin duidelijkheid

kunnen scheppen. Dit was in deze studie jammer genoeg niet mogelijk. Er werden er tot nu toe

slechts 2 case-reports van Lactobacillus spp. UWI gepubliceerd [55], maar Imirzalioglu en

collega's identificeerden, met behulp van moleculaire technieken rechtstreeks op urine,

Lactobacillus spp. als veroorzaker van de UWI in 16 % van de geteste urines. Geen van deze

stammen groeide bij een aerobe kweek [51]. Dit resultaat suggereert dat tal van eerdere

Lactobacillus spp. UWIs niet of verkeerd gediagnosticeerd werden op basis van de standaard in

de diagnose; aerobe kweek. Verder onderzoek hiernaar is bijzonder belangrijk aangezien

Lactobacillus spp. vaak als probiotica ingenomen worden om urineweginfecties te vermijden

[51], en omdat soorten zoals L. gasseri en L. iners ook geassocieerd worden met afwijkende

vaginale microflora [56]. Het zou dus interessant kunnen zijn om in een vervolgstudie

urinestalen ook op MRS (DeMan, Rogosa en Sharpe) te kweken, een milieu voor lactobacillen

(alhoewel L. iners daar niet op groeit) of om specifieke qPCR voor deze species uit te voeren

op de voorhanden zijnde DNA-extracten van de bestudeerde urinestalen.

Bij urinestalen 12B5756 en 11L0459 was er aeroob geen groei terwijl anaeroob ≥ 105 CFU van

een niet-geïdentificeerde stam groeide. Een verklaring voor de groei van deze stammen is

jammer genoeg niet mogelijk door gebrek aan identificatie.

Page 50: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

42

Deze eerste vergelijking tussen aerobe en anaerobe kweek, gebaseerd op het aantal gegroeide

CFU, suggereert dat een anaerobe kweek een toegevoegde waarde kan hebben voor de diagnose

van urineweginfecties. Om de maat van deze toegevoegde waarde beter te kunnen inschatten is

er nood aan een vervolgstudie met een grotere studiepopulatie en met verfijnde

analysetechnieken, zoals kweek op andere media en qPCR voor E. faecalis, P. mirabilis, L.

gasseri en L. iners.

Naast het verschil in aantal CFU tussen aerobe en anaerobe kweek is ook het verschil in de

gekweekte species van belang. Het succes van de therapie is namelijk afhankelijk van de

gevoeligheid van de stam die de UWI veroorzaakt. Een mogelijk scenario is dat er bij aerobe

kweek een stam groeit die gevoelig is voor een bepaald antibioticum terwijl andere stammen in

de urine, resistent aan het antibioticum, niet of amper groeien bij aerobe kweek, maar wel bij

anaerobe. Indien enkel aeroob gekweekt zou worden, zouden de stammen die aeroob niet of

amper groeien, niet in rekening gebracht worden bij het voorschrijven van antibiotica. Deze

niet behandelde stammen zouden een belangrijke rol kunnen spelen bij persistente en/of

recurrente urineweginfecties. Bovendien draagt toediening van verkeerde antibiotica bij tot de

ontwikkeling van bacteriële resistentie.

Alvorens na te gaan of in deze studie dergelijke scenario's plaatsvonden, bespreken we eerst de

werkzaamheid van de eerste keuze antibiotica bij urineweginfecties; nitrofuranen en

trimethoprim [20]. Nitrofuranen interfereren met de bacteriële enzymen betrokken bij de Krebs-

cyclus en zijn bactericide. Deze antibiotica hebben een breed werkingsspectrum en zijn actief

tegen zowel Gram +, Gram -, aerobe als anaerobe bacteriën. E. coli is het meest gevoelig en

Klebsiella spp. en Enterobacter spp. zijn minder gevoelig. Proteus spp. en Pseudomonas spp.

zijn resistent. Trimethoprim verstoort de nucleotide synthese en is bacteriostatisch. Dit

antibioticum is actief tegen zowel Gram+ als Gram- bacteriën maar niet tegen anaeroben.

Pseudomonas spp. zijn resistent [57].

Voor de vergelijking van de gekweekte species en het gevolg daarvan op de gebruikte therapie

beperkten we ons in deze studie tot de urinestalen met een UWI volgens de gouden standaard

(≥ 105 CFU/ µl aeroob CLED) en de eerste keuze antibiotica nitrofuranen en trimethoprim. Bij

urinestaal 11K3043 groeide aeroob E. coli en anaeroob K. pneumoniae en bij urinestaal

11L2491 groeide aeroob E. coli en anaeroob M. morganii. Al deze species zijn Gram-negatief

Page 51: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

43

en gevoelig voor zowel nitrofuranen als trimethoprim. Het effect van de therapie zou bij deze 2

patiënten misschien iets minder sterk zijn dan verwacht op basis van de aerobe kweek, door

ongekende aanwezigheid van de minder gevoelige K. pneumoniae en M. morganii. Bij

urinestaal 11K3040 groeide aeroob K. pneumoniae en anaeroob E. coli en bij urinestaal

12B5230 groeide aeroob E. faecalis en anaeroob E. coli. Het effect van de therapie bij deze 2

patiënten zou misschien iets sterker zijn dan verwacht op basis van de aerobe kweek, door

ongekende aanwezigheid van de meer gevoelige E. coli. Bij urinestalen 11K3138, 11K3031 en

12B5319 groeide aeroob Enterococcus spp. en anaeroob E. faecalis en bij urinestaal 51038

groeide aeroob Serratia spp. en anaeroob K. pneumoniae. De antibioticumgevoeligheid van al

deze species is gelijkaardig. Bij urinestaal 11K3162 groeide aeroob E. coli en anaeroob een

gist. Dit is een belangrijk resultaat gezien bij aerobe kweek enkel E. coli zou gedetecteerd

worden en de patiënt op basis daarvan een antibioticum zou ontvangen. Dit antibioticum zou

naast E. coli ook de normale urinaire en vaginale microflora beïnvloeden waardoor de

gistinfectie mogelijk zou verergeren. Deze gistinfectie zou behandeld moeten worden met

antifungale middelen.

In de categorie "≥ 105 CFU/ µl aeroob CLED" was de invloed van het verschil tussen het

aeroob en anaeroob gegroeide species op de therapie gering. Slechts bij 1 urinestaal (11K3162)

zou de therapie, gekozen op basis van een aerobe kweek, de infectie niet klaren en is het zelfs

mogelijk dat de behandeling gistvaginitis in de hand zou werken. Als we echter ook buiten deze

categorie kijken zien we dat bij urinestaal 11L2413 aeroob op CLED 4.7 x 104 CFU E. coli

groeiden en anaeroob ≥ 105 CFU P. mirabilis, een soort die resistent is aan nitrofuranen [57].

Deze tweede vergelijking tussen aerobe en anaerobe kweek, gebaseerd op het gekweekte

species, suggereert opnieuw dat een anaerobe kweek een toegevoegde waarde kan hebben voor

de diagnose en behandeling van urineweginfecties. Om de mate van toegevoegde waarde beter

te kunnen inschatten is er tevens nood aan een vervolgstudie met een grotere studiepopulatie.

Een laatste vergelijking binnen dit onderdeel was die tussen CLED-agar en MacConkey agar.

In totaal groeiden 15 urinestalen beter op CLED-agar (geredeneerd met de 3 categorieën)

terwijl er slechts 2 urinestalen beter groeiden op MacConckey agar. Deze resultaten stemmen

overeen met de studie van Muñoz et al. die concludeerde dat CLED-agar beter geschikt is voor

kweek van urine dan MacConkey agar [58].

Page 52: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

44

5.3 Urineweginfecties in Mombasa, Kenia

In een derde en laatste luik van deze studie werden UWIs in Mombasa gekarakteriseerd en

werd de antibioticumgevoeligheid van de voornaamste uropathogenen bepaald. Het verzamelen

van deze regionale data is belangrijk voor de Keniaanse gezondheidszorg om tot een

gefundeerd blind behandelingsplan voor urineweginfecties te komen.

Eerdere studies die urineweginfecties in Kenia gekarakteriseerd hebben, beperkten zich tot een

studiepopulatie van kinderen tot 12 jaar met malaria [59] of gekatheteriseerde

ziekenhuispatiënten [60]. Onze studie is de eerste die urineweginfecties bij de Keniaanse, niet-

nosocomiale, vrouwelijke bevolking tracht te karakteriseren.

In onze studie werd E. coli geïdentificeerd in 45.2 % van de UWIs. E coli was hiermee de

belangrijkste veroorzaker van UWIs. Ook in andere landen, zowel in Westerse als

ontwikkelingslanden, is E. coli nog steeds het voornaamste uropathogeen [23] [24]. Het is nog

onduidelijk of het verschil in percentage, 45.2 % in onze studie versus 74.2 % bij Foxman [23]

en 70.6 % bij Muvunyi et al. [24], te wijten is aan een studiebias, aan onze beperkte

studiepopulatie (160 vrouwen) of aan een daadwerkelijk verschil in prevalentie. Het resultaat

van Okesola et al., een E. coli prevalentie van slechts 25 % bij ziekenhuispatiënten in Nigeria

[61], suggereert het laatste. Verder onderzoek met een grotere studiepopulatie is nodig om dit te

bevestigen.

Naast E. coli bleken ook K. pneumoniae (16.7 %), Staphylococcus spp. (11.9 %) en

Enterobacter spp. (9.5 %) belangrijke uropathogenen te zijn. K. pneumoniae als tweede

belangrijkste veroorzaker van UWIs stemt overeen met studies in zowel Westerse als

ontwikkelingslanden [23] [24]. Zowel in onze studie als die van Muvunyi et al. [24] en Foxman

[23] is K. pneumoniae het tweede belangrijkste uropathogeen. Maar in onze studie en die van

Muvunyi et al. [24], beiden in Afrika (resp. Kenia en Rwanda), is het percentage hoger (16.7 %

resp. 13.7 %) dan in de studie van Foxman in Canada (6.2 %) [23]. Een hypothese hierbij is dat

de prevalentie van K. pneumoniae in Afrika groter is dan die in de Westerse wereld. Dit wordt

ondersteund door de studies van Randrianirina et al. die in Madagaskar K. pneumoniae

identificeerden bij 9.6 % van de patiënten met een UWI [62], Nwadioha et al. die in Nigeria K.

pneumoniae identificeerden bij 15.2 % van de patiënten met een UWI [63] en Okesola et al. die

in Nigeria K. pneumoniae identificeerden bij 40.0 % van de patiënten met een UWI [61].

Page 53: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

45

Daarentegen identificeerden Gupta et al. in de Verenigde Staten K. pneumoniae bij slechts 6 %

van de patiënten met een UWI [64].

De bekomen prevalentie van Staphylococcus spp. (11.9 %) en Enterobacter spp. (9.5 %) was

hoger dan we verwachtten op basis van andere studies, terwijl de prevalentie van Enterococcus

spp. (0 %) net lager was dan verwacht [17] [23] [24] [62] [63] [64]. Gezien de beperkte

studiepopulatie zijn studies met een grotere studiepopulatie nodig alvorens een conclusie kan

getrokken worden.

Het meest opvallende resultaat van deze studie is de hoge prevalentie (7.1 %) van M. luteus.

Studies of case-rapporten over M. luteus als uropathogeen zijn niet terug te vinden in de

literatuur. Aangezien Micrococcus spp. deel uitmaken van de normale huidmicroflora [65]

betreft het hier waarschijnlijk vals positieve resultaten, dit ten gevolge van gecontamineerde

urinestalen. Bevestiging door afname van een tweede urinestaal was door de studieopzet niet

mogelijk.

C. minutissimum, A. junii, L. jensenii en C. albicans werden elk bij 2.4 % van de UWIs

geïdentificeerd. Gezien de beperkte grootte van onze studiepopulatie zullen deze resultaten niet

verder besproken worden.

Naast karakterisatie van de bacteriën aanwezig in de urine bij UWIs in Kenia werd ook de

antibioticumgevoeligheid van de Gram-negatieve staven, E. coli en K. pneumoniae, getest. De

toenemende antibioticumresistentie van deze uropathogenen is een globale zorg. Eerdere

studies over het resistentiepatroon van uropathogenen in Kenia beperkten zich tot E. coli en

bestudeerden urineweginfecties binnen een ziekenhuissetting [66] [67]. Deze studie is de eerste

die de resistentie bij de niet-nosocomiale, vrouwelijke bevolking in Kenia nagaat.

De E. coli antibioticumgevoeligheid werd getest bij 18 stammen, geïsoleerd uit Keniaanse

vrouwen met een E. coli UWI. Bij vermoeden van UWI worden in Kenia amoxycilline,

cotrimoxazole of nitrofurantoïne toegediend [21]. Uit onze resultaten blijkt dat alle E. coli

stammen gevoelig waren voor amoxycilline, versterkt met clavulaanzuur, evenals voor

nitrofurantoïne. Dit staat haaks op de resultaten van Muvunyi et al. in Rwanda waar de E. coli

stammen bij 50 % van de niet-nosocomiale patiënten resistent waren aan amoxyciline, versterkt

Page 54: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

46

met clavulaanzuur, en bij 26.4 % resistent waren aan nitrofurantoïne [24]. In een ziekenhuis in

Nigeria was 30.3 % (n = 180) van de E. coli stammen resistent aan nitrofurantoïne [63]. Het is

nog onduidelijk of de resistentie in Kenia effectief lager is dan in deze landen of dat dit

resultaat een gevolg is van een verschil in studiepopulatie met de andere studies. De meest

plausibele verklaring lijkt ons te liggen in de studiepopulatie: wij onderzochten 'gezonde

vrouwen' die geen medische hulp zoeken of geen klachten hebben, terwijl studiepopulaties in

andere studies bestaan uit arts- of ziekenhuispatiënten. Er kan aangenomen worden dat de

selectiedruk voor uropathogenen in ziekenhuizen in Rwanda, Nigeria en Kenia even groot is.

Op basis hiervan verwachten we dat resistentie als gevolg van mutaties in ziekenhuizen in

Kenia even groot is als in deze landen. Een hypothese om de mogelijk lagere resistentie bij de

'gezonde vrouwen' in Kenia te verklaren, is dat deze selectiedruk en de tweede vorm van

resistentieverwerving, transfer van het resistentiegen door middel van plasmiden, in veel

mindere mate aanwezig is buiten het ziekenhuis. Onderzoek met een grotere studiepopulatie

moet hierin helderheid scheppen. Cotrimoxazole (een 1:5 ratio combinatie van trimethoprim en

sulfamethoxazole) resistentie werd in deze studie gevonden bij 12 van de 18 stammen (= 66.7

%). Deze resistentie bij 'gezonde vrouwen' is hoog in vergelijking met de resistentie gemeten

door Nwadioha et al. in een ziekenhuis in Nigeria (54.5 %, n = 244) [63]. In de studie van

Muvunyi et al. in Rwanda was 80.6 % van de niet-nosocomiale patiënten resistent aan

cotrimoxazole [24]. Een mogelijke verklaring voor de hogere resistentie bij Muvunyi et al. is

opnieuw dat selectiedruk en transfer van het resistentiegen door middel van plasmiden in veel

mindere mate aanwezig is buiten het ziekenhuis.

Naast deze drie besproken antibiotica - die de WHO aanraadt bij UWI in Kenia -, is ofloxacine

(een tweede generatie fluoroquinolone dat makkelijk oraal kan ingenomen worden) een veel

voorgeschreven antibioticum in Kenia. In onze studie werden 3/18 (= 16.7 %) stammen

resistent bevonden aan dit antibioticum. Opmerkelijk is dat in de studie van Kebira et al. geen

enkele van de 29 E. coli isolaten resistent bevonden werd aan dit antibioticum [66].

De K. pneumoniae antibioticumgevoeligheid werd getest bij 6 Keniaanse vrouwen. Bij 2

vrouwen was de K. pneumoniae stam resistent aan amoxycilline, versterkt met clavulaanzuur.

Dit resultaat stemt overeen met de resultaten van Nwadioha et al. in Nigeria waar 53.2 % van

de stammen resistent was aan dit antibioticum [63]. Net als bij de geteste E. coli stammen

waren alle K. pneumoniae gevoelig voor nitrofurantoïne. Dit in tegenstelling tot de studie van

Page 55: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

47

Nwadioha et al. in een ziekenhuis in Nigeria, waar 49.4 % van de stammen resistent was aan dit

antibioticum [63]. Twee van de zes stammen (33.3 %) werden resistent bevonden aan

cotrimoxazole. Dit opnieuw in tegenstelling tot de studie van Nwadioha et al. waar 100 % (n =

79) van de stammen resistent was [63]. In beide gevallen speelt mogelijk de mindere

aanwezigheid van selectiedruk en plasmiden met het resistentiegen bij 'gezonde vrouwen' een

rol. Verder onderzoek met een grotere studiepopulatie is nodig.

Een opvallend resultaat in deze studie is de hoge prevalentie (16.6 %) van ‘extended spectrum

beta-lactamasen' (ESBL)-positieve stammen: 2 van de 18 E. coli stammen en 2 van de 6 K.

pneumoniae stammen. Beta-lactamasen zijn het grootste defensiemechanisme van Gram-

negatieve bacteriën tegen beta-lactam antibiotica. Na ontwikkeling van antibiotica om deze

beta-lactamasen te counteren, reageerden bacteriën met een resem ‘nieuwe’ beta-lactamasen,

waaronder de ‘extended spectrum beta-lactamasen' (ESBL). Door hun belangrijke rol in de

toenemende resistentie van bacteriën zijn zij een 'hot topic'. Dat de prevalentie hoog is bij

ziekenhuispatiënten was reeds gekend [24]. Maar dat ze ook zo hoog is bij gezonde vrouwen is

nieuw. Verder onderzoek hiernaar is dan ook sterk aangeraden.

Voortgaande op onze beperkte studiepopulatie zijn er in Kenia momenteel nog veel antibiotica

mogelijk voor behandeling van UWIs bij de 'gezonde vrouw'. Een confirmatie op een grotere

studiepopulatie is aangewezen. Verder dient ook de prevalentie van ESBL-positieve stammen

bij 'gezonde vrouwen' onderzocht te worden op grotere schaal.

Page 56: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

48

6. Referenties

1. Salvatore S, Salvatore S, Cattoni E, Siesto G, Serati M, Sorice P, Torella M. 2011. Urinary tract infections

in women. Eur J Obstet Gyn R B 156: 131-136

2. Franco AV. 2005. Recurrent urinary tract infections. Best Pract Res Cl Ob 19: 861-873

3. Lee J, Neild G. 2007. Urinary tract infections. Medicine 35: 423-428

4. Foxman B. 2002. Epidemiology of urinary tract infections: incidence, morbidity and economic costs. Am J

Med 113: 5S-13S

5. Schmiemann G, Kniehl E, Gebhardt K, Matejczyk MM, Hummers-Pradier E. 2010. The diagnosis of

urinary tract infection. Deutsches Ärzteblatt Intern 107: 361-367

6. Coëlho. Zakwoordenboek der geneenskunde. Elsevier

7. Finer G, Landau D. 2004. Pathogenesis of urinary tract infections with the normal female anatomy. Lancet

Infect Dis 4: 631-635 8. Saadeh SA, Mattoo TK. 2011. Managing urinary tract infections. Pediatr Nephrol 26: 1967-1976

9. Hooton TM. 2000. Pathogenesis of urinary tract infections: an update. J Antimicrob Chemoth 46: 1-7

10. Nataro JP, Kaper JB. 1998. Diarrheagenic Escherichia coli. Clin Microbiol Rev 11: 142-201

11. Li D, Liu B, Chen M, Guo D, Guo X, Liu F, Feng L, Wang L. 2010. A multiplex PCR method to detect 14

Escherichia coli serogroups associated with urinary tract infections. J Microbiol Meth 82: 71-77

12. Croxen MA, Finlay BB. 2010. Molecular mechanisms of Escherichia coli pathogenicity. Nat Rev Microbiol

8: 26-38

13. Justice SS, Hunstad DA, Cegelski L, Hultgren SJ. 2008. Morphological plasticity as a bacterial survival

strategy. Nat Rev Microbiol 6: 162-168

14. Mysorekar IU, Isaacon-Schmidt M, Walker JN, Mills JC, Hultgren SJ. 2009. Bone morphogenetic protein 4

signalling regulates epithelial renewal in the urinary tract in response to uropathogenic infection. Cell Host

Microbe 5: 463-475 15. Vaneechoutte M. 2012. Universiteit Gent. Cursus microbiologie 3e bachelor biomedische wetenschappen

16. Chen SL, Jackson SL, Boyko EJ. 2009. Diabetes mellitus and urinary tract infection: epidemiology,

pathogenesis and proposed studies in animal models. J Urol 182: S51-S56

17. Wilson ML, Gaido L. 2004. Laboratory diagnosis of urinary tract infections in adult patients. Clin Infect Dis

38: 1150-1158

18. Hawkey PM. 1989. Medical bacteriology: a practical approach

19. Kass E. 1956. Asymptomatic infections of the urinary tract. Trans Am Physiol 69: 56-64

20. http://nhg.artsennet.nl/kenniscentrum/k_richtlijnen/k_nhgstandaarden/NHGStandaard/M05_std.htm#N6718

1

21. WHO Clinical Guidelines for Kenya: http://apps.who.int/medicinedocs/documents/s16427e/s16427e.pdf

22. Siddiqui H, Nederbragt AJ, Lagesen K, Jeansson SL, Jakobsen KS. 2011. Assessing diversity of the female urine microbiota by high throughput sequencing of 16S rDNA amplicons. Biomed Central Microb 11: 244-

256

23. Foxman B. 2010. The epidemiology of urinary tract infection. Nat Rev Urol 7: 653-660

24. Muvunyi CM, Masaisa F, Bayingana C, Mutesa L, Musemakweri A, Muhirwa G, Claeys GW. 2011.

Decreased susceptibility to commonly used antimicrobial agents in bacterial pathogens isolated from

urinary tract infections in Rwanda: need for new antimicrobial guidelines. Am J Trop Med Hyg 84: 923-928

25. Chern EC, Brenner K, Wymer L, Haugland RA. 2009. Comparison of fecal indicator bacteria densities in

marine recreational waters by QPCR. Water Qual Expo Health 1: 203–214

26. Chern EC, Siefring S, Paar J, Doolittle M, Haugland RA. 2011. Comparison of quantitative PCR assays for

Escherichia coli targeting ribosomal RNA and single copy genes. Lett Appl Microbiol 52: 298–306.

27. Ludwig W, Schleifer KH. 2000. How quantitative is quantitative PCR with respect to cell counts? Syst Appl

Microbiol 23: 556-562 28. Devriese LA, Vancanneyt M, Baele M, Vaneechoutte M, De Graef E, Snauwaert C, Cleenwerck I, Dawyndt

P, Swings J, Decostere A, Haesebrouck F. 2005. Staphylococcus pseudintermedius sp. nov., a coagulase-

positive species from animals. Int J Syst Evol Micr 55: 1569-1573

29. Muyzer G, De Waal EC, Uitierlinden AG. 1993. Profiling of complex microbial populations by denaturing

gradient gel electrophoresis analysis of polymerase chain reaction-amplified genes coding for 16S rRNA.

App Environ Microb 59: 695-700

30. Eurogentec: http://www.eurogentec.com/uploads/qPCR-guide.pdf

31. Dieffenbach CW, Lowe TM, Dveksler GS. 1993. General concepts for PCR primer design. Genome Res 3:

S30-S37

32. Blattner FR, Plunkett G, Bloch CA, Perna NT, Burland V, Riley M, Collado-Vides J, Glasner JD, Rode CK,

Mayhew GF, Gregor J, Davis NW, Kirkpatrick HA, Goeden MA, Rose DJ, Shao Y. 1997. The Complete Genome Sequence of Escherichia coli K-12. Science 277: 1453- 1462

Page 57: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

49

33. Hinata, Nobuyuk, Shirakawa, Toshir, Okada, Hirosh, Shigemura, Katsum, Kamidono, Sada, Gotoh, Akinob.

2004. Quantitative detection of Escherichia coli from urine of patients with bacteriuria by real-time PCR.

Mol Diagn 8: 179-184

34. Bej AK, McCarty SC, Atlas RM. 1991. Detection of coliform bacteria and Escherichia coli by multiplex-

polymerase chain reaction: comparison with defined substrate and plating methods for water quality

monitoring. Appl Environ Microbiol 57: 2429-2432

35. Juck D, Ingram J, Prevost M, Coallier J, Greer C. 1996. Nested PCR protocol for the rapid detection of

Escherichia coli in potable water. Can J Microbiol 42: 862-866

36. Sandhya S, Chen W, Mulchandani A. 2008. Molecular beacons: a real-time polymerase chain reaction assay for detecting Escherichia coli from fresh produce and water. Anal Chim Acta 614: 208-212

37. Dibb WL, Bottolfsen KL. 1984. Evaluation of Rosco Diagnostic B-glucuronidase tablets in the

identification of urinary isolates of Escherichia coli. APMIS 92: 261-264.

38. Bej AK, DiCesare JL, Haff L, Atlas RM. 1991. Detection of Escherichia coli and Shigella spp. in water by

using the polymerase chain reaction and gene probes for uid. Appl Environ Microbiol 57: 1013-1017

39. Papasian CJ, Enna-Kifer S, Garrison B. 1995. Symptomatic Shigella sonnei urinary tract infection. J Clin

Microbiol 33: 2222-2223

40. Horakova K, Mlejnkova H, Mlejnek P. 2008. Specific detection of Escherichia coli isolated from water

samples using polymerase chain reaction targeting four genes: cytochrome bd complex, lactose permease, b-

D-glucuronidase and b-D-galactosidase. J Appl Microbiol 105: 970-976

41. Tapsall JW, McIver CJ. 1995. P-D-Glucuronidase activity among prototrophic and auxotrophic variants of Escherichia coli and other Enterobacteriaceae commonly implicated in urinary tract infections. Diagn

Microbiol Infect Dis 22: 261-266.

42. Higgins R, Messier S, Bada R. 1992. Isolation of Gardnerella vaginalis from the genital tract of six mares.

Can Vet J 33: 745-746

43. Fairley KF, Birch DF. 1983. Unconventional bacteria in urinary tract disease: Gardnerella vaginalis.

Kidney Int 23: 862-865

44. Rice EW, Allen MJ, Edberg SC. 1990. Efficacy of beta-glucuronidase assay for identification of

Escherichia coli by the defined-substrate technology. Appl Environ Microbiol 56: 1203-1205

45. Mahony J, Chong S, Jang D, Luinstra K, Faught M, Dalby S, Sellors J, Chernesky M. 1998. Urine

specimens from pregnant and nonpregnant women inhibitory to amplification of Chlamydia trachomatis

nucleic acid by PCR, ligase chain reaction and transcription-mediated amplification: identification of urinary substances associated with inhibition and removal of inhibitory activity. J Clin Microbiol 36: 3122-

3126.

46. Martins MT, Rivera IG, Clark DL, Stewart MH, Wolfe RL, Olson BH. 1993. Distribution of uidA gene

sequences in Escherichia coli isolates in water sources and comparison with the expression of beta-

glucuronidase activity in 4-methylumbelliferyl-beta-D-glucuronide media. Appl Environ Microbiol 59:

2271-2276

47. Feng P, Lum R, Chang GW. 1991. Identification of uidA gene sequences in P-D-glucuronidase-negative

Escherichia coli. Appl Environ Microbiol 57: 320-323

48. Cleuziat P, Robert-Baudouy J. 1990. Specific detection of Escherichia coli and Shigella species using

fragments of genes coding for B-glucuronidase. FEMS Microbiol Lett 72: 315-322

49. Anderson M, Bollinger D, Hagler A, Hadley H, Rivers B, Ward K, Steck TR. 2004. Viable but

nonculturable bacteria are present in mouse and human urine specimens. J Clin Microbiol 42: 753-758 50. Rawsthorne H, Dock CN, Jaykus LA. 2009. PCR-based method using propidium monoazide to distinguish

viable from nonviable Bacillus subtilis spores. Appl Environ Microbiol 75: 2936-2939

51. Imirzalioglu C, Hain T, Chakraborty T, Domann E. 2008. Hidden pathogens uncovered: metagenomic

analysis of urinary tract infections. Andrologia 40: 66-71

52. Tandon P, Chibber S, Reed RH. 2007. Survival & detection of the faecal indicator bacterium Enterococcus

faecalis in water stored in traditional vessels. Indian J Med Res 125: 557-566

53. Perrone GG, Tan SX, Dawes IW. 2008. Reactive oxygen species and yeast apoptosis. Biochim Biophys

Acta 1783: 1354-1368

54. Allocati N, Favaloro B, Masulli M, Alexeyev MF, Di Ilio C. 2003. Proteus mirabilis glutathione S-

transferase B1-1 is involved in protective mechanisms against oxidative and chemical stresses. Biochem J

373: 305-311 55. Darbro BW, Petroelje BK, Doern GV. 2009. Lactobacillus delbrueckii as the cause of urinary tract

infection. J Clin Microbiol 47: 275-277

56. De Backer E, Verhelst E, Verstraelen H, Alqumber MA, Burton JP, Temmerman M, Vaneechoutte M. 2007.

Quantitative determination by real-time PCR of four vaginal Lactobacillus species, Gardnerella vaginalis

and Atopobium vaginae indicates an inverse relationship between L. gasseri and L. iners. BMC

Microbiology 7: 115-128

Page 58: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

50

57. http://www.bcfi.be

58. Muñoz P, Cercenado E, Rodríguez-Créixems M, Díaz MD, Vicente T, Bouza E. 1992. The CLED agar

option in urine culture routine: a prospective and comparative evaluation. Diagn Micr Infec Dis 15: 287-290

59. Okwara FN, Obimbo EM, Wafula EM, Murila FV. 2004. Bacteraemia, urinary tract infection and malaria in

hospitalised febrile children in Nairobi: is there an association? E Afr Med J 81: 47-51

60. Inyama HK, Revathi G, Musandu J, Odero T. 2011. The incidence of nosocomial urinary tract infections:

kenyatta national hospital - intensive care unit. Baraton Interdis Research J 1: 12-21

61. Okesola AO, Aroundegbe TI. 2011. Antibiotic resistance pattern of uropathogenic Escherichia coli in south

west Nigeria. Afr J Med Sci 40: 235-238 62. Randrianirina F, Soares JL, Carod JF, Ratsima E, Thonnier V, Combe P, Grosjean P, Talarmin. 2007.

Antimicrobial resistance among uropathogens that cause community-acquired urinary tract infections in

Antananarivo, Madagascar. J Antimicrob Chemoth 59: 309-312

63. Nwadioha SI, Nwokedi EOP, Ikeh I, Egesie J, Kashibu E. 2010. Antibiotic susceptibility pattern of

uropathogenic bacterial isolates from aids patients in a Nigerian tertiary hospital. J Med and Med Sc 1: 530-

534

64. Gupta K, Sahm DF, Mayfield D, Stamm WE. 2001. Antimicrobial resistance among uropathogens that

cause community-acquired urinary tract infections in women: a nationwide analysis. Resistance In

Community-Acquired UTI 33: 89-94

65. Kooken JM, Fox KF, Fox A. 2012. Characterization of Micrococcus strains isolated from indoor air. Mol

Cell Probes 26: 1-5 66. Kebira AN, Ochola P, Khamadi SA. 2009. Isolation and antimicrobial susceptibility testing of Escherichia

coli causing urinary tract infections. J Appl Biosci 22: 1320-1325

67. Kariuki S, Revathi G, Corkill J, Kiiru J, Mwituria J, Mirza N, Hart CA. 2007. Escherichia coli from

community-acquired urinary tract infections resistant to fluoroquinolones and extended-spectrum beta-

lactams. J Infect Developing Countries 1: 257-262

Page 59: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

I

7. Addendum

Tabel 1. Gebruikte species en stammen met hun optimale medium en groeicondities

Species Stam Kweekbodem Groeicondities

Escherichia coli

Escherichia coli

Escherichia coli

Escherichia fergusonii

Escherichia fergusonii

Escherichia hermannii

Escherichia vulneris

Enterococcus faecalis

Enterococcus faecalis

Enterococcus faecalis

Enterococcus faecium

Klebsiella pneumoniae

Klebsiella pneumoniae

Klebsiella pneumoniae

Klebsiella oxytoca

Klebsiella ozaenae

Proteus mirabilis

Proteus mirabilis

Proteus mirabilis

Pseudomonas aeruginosa

Staphylococcus saprophyticus

Staphylococcus saprophyticus

Streptococcus agalactiae

Streptococcus agalactiae

Streptococcus agalactiae

Citrobacter koseri

Citrobacter amanolaticus

Citrobacter braakii

Citrobacter diversus

Citrobacter farmeri

Citrobacter koseri

Citrobacter youngae

Citrobacter freundii

Serratia marcescens

Morganella morganii

Raoultella ornithinolytica

Raoultella ornithinolytica

Lactobacillus crispatus

Shigella boydii

Shigella flexneri

Shigella sonnei

Gardnerella vaginalis

Enterobacter aerogenes

Enterobacter amnigenus

DL11-C15

DSM 4830

DSM 30083T

F87 00767

ENT 098

ENT 101

111139

BV0427-FB086-03

BV0594-FB092-02

BV0342-FB022-11

BV1003-FB159-CNA-6

0467-TSW16BA1

140156

ATCC 13883

040639

260531

070918

0502-TSW22BA1

0614-TSW22CAS

010436

U91 15328

U90 11945

LMG14694T

LMG14840

LMG15081

130717

130722

130714

94 90 2761

130726

130717

130706

070353

010531

070128

CCUG56221

CCUG53980

070944

010146

070578

170413

010925

ULB 6101-02 BE1

LMG2784

McConkey

McConkey

McConkey

McConkey

McConkey

McConkey

McConkey

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

McConkey

McConkey

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Anaeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Anaeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Page 60: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

II

Enterobacter asburiae

Enterobacter cancerogenus

Enterobacter cloacae

Enterobacter cowanii

Enterobacter dissolvens

Enterobacter gergoviae

Enterobacter hormaechei

Enterobacter intermedius

Enterobacter kobei

Enterobacter pyrinus

Enterobacter sakazakii

111148

111173

TCC 23355

IP 107300T

LMG 2683T

LMG5739

CIP 103441T

LMG2785T

CIP 105566T

140184

LM W212

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Bloedagar

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Aeroob, 37 °C

Page 61: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

III

Tabel 2. Samenstelling Trypticase Soy Agar + 15 % glycerol (TBSG), MacConkey agar,

Bloedagar en CLED agar

Medium Samenstelling per liter Firma

Trypticase Soy Broth + 15

glycerol

*BBL™ Trypticase™ Soy

Broth (TSB)

17.0 g tryptone*

5.0 g Natriumchoride*

3.0 g papaisch digest van soya*

2.5 g dikaliumfosfaat*

2.5 g glucose*

15 % glycerol

Beckton Dickinson,

Erembodegem,

België

MacConkey agar

17.0 g pancreas digest van gelatine

1.5 g pancreasverteerd caseïne

1.5 g peptisch digest van dierweefsel

10.0 g lactose

1.5 g galzouten

5.0 g s natriumchloride

0.03 g neutraalrood

0.001 g kristalviolet

13.5 g agar

Beckton Dickinson

Bloedagar 14.5 g pancreas digest van caseïne

5.0 g pancreas digest van

soyaboonmeel

5.0 g natriumchloride

14.0 g agar

5-10 % gedefibrineerd schapenbloed

Beckton Dickinson

CLED agar

4 g enzymatisch digest van gelatine

4 g enzymatisch digest van caseïne

3 g rundsextract

10 g lactose

0.128 g L-cysteïne

0.02 g bromthymol blauw

15 g agar

Finale pH: 7.3 ± 0.2 bij 25°C

Beckton Dickinson

Page 62: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

IV

Tabel 3. Primers en hun sequentie

Legende. F = Forward primer, R= Reverse primer, t= opzettelijke mismatching.

uidA F: CAACGAACTGAACTGGCAGA [25]

R: CATTACGCTGCGATGGAT

rodA F: GCAAACCACCTTTGGTCG [26]

R: CTGTGGGTGTGGATTGACAT

23S rRNA F: CATAAGCGTCGCTGCCG [27]

R: AAAGAAAGCGTAATAGCTCACTGGTC

23S rRNA F: GGTAGAGCACTGTTTtGGCA [26]

R: TGTCTCCCGTGATAACtTTCTC

16S rRNA αβnot: AGTTTGATCCTGGCTCAG [28]

MP2: ATTACCGCGGCTGCTGG [29]

Targetgen Sequentie Forward en Reverse primers (5'-3') Referentie

Page 63: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

V

Tabel 5. Stammen om de specificiteit van de E. coli qPCR te testen

Species Stam

Escherichia coli

Escherichia coli

Escherichia coli

Escherichia fergusonii

Escherichia fergusonii

Escherichia hermannii

Escherichia vulneris

Enterococcus faecalis

Enterococcus faecalis

Enterococcus faecalis

Enterococcus faecium

Klebsiella pneumoniae

Klebsiella pneumoniae

Klebsiella pneumoniae

Klebsiella oxytoca

Klebsiella ozaenae

Proteus mirabilis

Proteus mirabilis

Proteus mirabilis

Pseudomonas aeruginosa

Staphylococcus saprophyticus

Staphylococcus saprophyticus

Streptococcus agalactiae

Streptococcus agalactiae

Streptococcus agalactiae

Citrobacter koseri

Citrobacter amanolaticus

Citrobacter braakii

Citrobacter diversus

Citrobacter farmeri

Citrobacter koseri

Citrobacter youngae

Citrobacter freundii

Serratia marcescens

Morganella morganii

Raoultella ornithinolytica

Raoultella ornithinolytica

Lactobacillus crispatus

Shigella boydii

Shigella flexneri

Shigella sonnei

Gardnerella vaginalis

Enterobacter aerogenes

Enterobacter amnigenus

Enterobacter asburiae

Enterobacter cancerogenus

DL11-C15

DSM 4830

DSM 30083T

F87 00767

ENT 098

ENT 101

111139

BV0427-FB086-03

BV0594-FB092-02

BV0342-FB022-11

BV1003-FB159-CNA-6

0467-TSW16BA1

140156

ATCC 13883

040639

260531

070918

0502-TSW22BA1

0614-TSW22CAS

010436

U91 15328

U90 11945

LMG14694T

LMG14840

LMG15081

130717

130722

130714

94 90 2761

130726

130717

130706

070353

010531

070128

CCUG56221

CCUG53980

070944

010146

070578

170413

010925

ULB 6101-02 BE1

LMG2784

111148

111173

Page 64: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

VI

Enterobacter cloacae

Enterobacter cowanii

Enterobacter dissolvens

Enterobacter gergoviae

Enterobacter hormaechei

Enterobacter intermedius

Enterobacter kobei

Enterobacter pyrinus

Enterobacter sakazakii

TCC 23355

IP 107300T

LMG 2683T

LMG5739

CIP 103441T

LMG2785T

CIP 105566T

140184

LM W212

Page 65: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

VII

Tabel 7. Diagnose van E. coli UWI: E. coli qPCR vs. routinelaboratorium

StaalE. coli /ml

volgens qPCR

E.coli UWI

volgens qPCRCFU/ml

β-glucuronidase-

testIdentificatie - tDNAPCR/Sequencing

E. coli UWI volgens

routinelaboratorium

11K0281 1,00E+08 1 ≥ 105

- E. coli * 1

11K0282 6,00E+03 0 ≥ 105

- Enterococcus Sp. * 0

11K0347 1,00E+09 1 ≥ 105

- E. coli * 1

11K0500 0,00E+00 0 ≥ 105

- Mengflora 0

11K3043 0,00E+00 0 ≥ 105

- E. coli 1

11K3224 0,00E+00 0 ≥ 105

- Gist * 0

11K2978 1,16E+09 1 ≥ 105

- E. coli 1

11K3037 0,00E+00 0 ≥ 105

- M. morganii 0

11K3138 6,42E+04 0 ≥ 105

- Enterococcus sp. 0

11K3040 0,00E+00 0 ≥ 105

- K. pneumoniae 0

11K3077 3,40E+07 1 ≥ 105

- P. mirabilis + E. coli 1

11K3162 3,80E+09 1 ≥ 105

- E. coli 1

11K3031 2,24E+02 0 ≥ 105

- Enterococcus sp. * 0

11K2981 4,58E+08 1 ≥ 105

- E. coli 1

11L0428 5,28E+04 0 ≥ 105

0 Gist * 0

11L0433 1,51E+09 1 ≥ 105

1 E. coli 1

11L2475 2,16E+09 1 ≥ 105

- E. coli 1

11L2491 1,25E+09 1 ≥ 105

- E. coli 1

11L2322 5,88E+05 1 ≥ 105

- P. rettgeri + P. aeruginosa * 0

11L2482 2,18E+09 1 ≥ 105

- E. coli 1

11L2488 1,04E+09 1 ≥ 105

- E. coli 1

11L2502 1,45E+09 1 ≥ 105

- E. coli 1

11L2464 1,43E+09 1 ≥ 105

- E. coli 1

12B5230 2,60E+05 1 ≥ 105

0 E. faecalis 0

12B5367 7,20E+08 1 ≥ 105

1 E. coli 1

12B5103 8,46E+03 0 ≥ 105

0 P. mirabilis * 0

12B5319 6,30E+03 0 ≥ 105

0 Enterococcus sp. * 0

12B5169 6,02E+03 0 ≥ 105

0 K. oxytoca 0

12B5108 2,16E+09 1 ≥ 105

1 E. coli 1

12B5714 1,35E+03 0 ≥ 105

0 K. oxytoca 0

12B5715 6,54E+04 0 ≥ 105

0 M. morganii 0

12B5787 1,50E+04 0 ≥ 105

0 E. faecalis 0

12B5719 7,00E+09 1 ≥ 105

1 E. coli 1

12B5716 3,66E+05 1 ≥ 105

0 E. faecalis 0

12B5763 6,72E+06 1 ≥ 105

0 P. aeruginosa 0

291949 2,44E+03 0 ≥ 105

0 E. faecalis 0

12552 0,00E+00 0 ≥ 105

0 E. coli 1

291820 0,00E+00 0 ≥ 105

1 E. aerogenes 0

290393 1,71E+09 1 ≥ 105

1 E. coli 1

293163 0,00E+00 0 ≥ 105

0 E. aerogenes 0

41994 0,00E+00 0 ≥ 105

0 E. coli 1

51038 4,14E+04 0 ≥ 105

0 Serratia 0

52024 0,00E+00 0 ≥ 105

0 E. aerogenes 0

51048 0,00E+00 0 ≥ 105

0 E. cloacae * 0

42087 5,92E+06 1 ≥ 105

1 E. faecalis 1

51034 0,00E+00 0 ≥ 105

1 E. coli 1

51032 0,00E+00 0 ≥ 105

0 K. pneumoniae 0

52118 0,00E+00 0 ≥ 105

0 P. aeruginosa 0

42050 3,36E+03 0 ≥ 105

0 Gist * 0

Diagnose E. coli

urineweginfecties dmv qPCRDiagnose E. coli urineweginfecties in routinelaboratoria

Page 66: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

VIII

StaalE. coli /ml

volgens qPCR

E.coli UWI

volgens qPCRCFU/ml

β-glucuronidase-

testIdentificatie - tDNAPCR/Sequencing

E. coli UWI volgens

routinelaboratorium

41878 0,00E+00 0 ≥ 105

0 Gist * 0

51042 0,00E+00 0 ≥ 105

0 K. pneumoniae 0

51842 1,25E+09 1 ≥ 105

1 E. coli 1

12B5349 7,18E+02 0 9,80E+04 0 Enterococcus sp. 0

11K3061 8,00E+02 0 9,20E+04 - Gist * 0

11K0231 5,00E+03 0 8,60E+04 - S. agalactiae * 0

11K3137 0,00E+00 0 5,70E+04 - Gist * 0

11L2413 2,10E+06 1 4,70E+04 - E. coli 0

12B5172 4,22E+07 1 4,70E+04 1 E. coli 0

12B5275 7,18E+02 0 4,40E+04 0 K. pneumoniae + E. aerogenes 0

12B5289 2,46E+03 0 3,40E+04 0 Enterococcus sp. * 0

12B5780 6,39E+03 0 2,90E+04 0 K. pneumoniae 0

12B5277 4,00E+07 1 2,70E+04 1 E. coli 0

12B5168 0,00E+00 0 2,50E+04 0 E. faecalis 0

11L0535 0,00E+00 0 2,40E+04 1 S. epidermis 0

12B5777 7,18E+02 0 2,00E+04 0 E. faecalis 0

12B5314 7,18E+02 0 1,90E+04 0 Corynebacterium imitans 0

11L0460 0,00E+00 0 1,60E+04 0 K. oxytoca 0

12B5214 1,45E+05 1 1,30E+04 0 P. aeruginosa 0

12B5782 3,40E+07 1 1,30E+04 1 Mengflora 0

12B5779 4,20E+05 1 1,20E+04 1 Mengflora 0

11K0301 1,00E+06 1 1,10E+04 - E. coli * 0

11L0430 0,00E+00 0 1,10E+04 0 E. faecalis 0

12B5373 7,18E+02 0 1,10E+04 0 P. aeruginosa * 0

41998 2,16E+03 0 1,00E+04 0 E. aerogenes 0

11K3033 2,24E+02 0 9,00E+03 - E. faecalis 0

51789 0,00E+00 0 9,00E+03 1 E. coli 0

11K3117 0,00E+00 0 8,00E+03 - S. epidermis 0

12B5410 9,00E+07 1 8,00E+03 1 E. coli 0

52141 0,00E+00 0 8,00E+03 0 E. faecalis 0

11698 1,06E+08 1 4,00E+03 0 S. simulans 0

12B5260 5,30E+06 1 3,00E+03 1 E. coli 0

12B5784 1,38E+03 0 3,00E+03 0 S. aereus + E. aerogenes 0

292601 6,64E+03 0 3,00E+03 0 E. faecalis 0

11L0468 8,00E+02 0 2,00E+03 0 - 0

12B5307 6,00E+03 0 0 - - 0

11K0105 0,00E+00 0 0 - - 0

11K0104 0,00E+00 0 0 - - 0

11K2989 0,00E+00 0 0 - - 0

11K3249 0,00E+00 0 0 - - 0

11K3053 0,00E+00 0 0 - - 0

11K3035 0,00E+00 0 0 - - 0

11K3058 0,00E+00 0 0 - - 0

11K2990 0,00E+00 0 0 - - 0

11K3038 0,00E+00 0 0 - - 0

11K3184 0,00E+00 0 0 - - 0

11K3062 8,00E+02 0 0 - - 0

11K3051 8,00E+02 0 0 - - 0

11K3092 5,80E+04 0 0 - - 0

11K3064 2,42E+04 0 0 - - 0

11K3146 0,00E+00 0 0 - - 0

11K3214 0,00E+00 0 0 - - 0

11K3091 0,00E+00 0 0 - - 0

11L0429 5,18E+03 0 0 - - 0

11L0523 8,00E+02 0 0 - - 0

11L0518 0,00E+00 0 0 - - 0

11L0459 7,18E+02 0 0 - - 0

12B5115 2,72E+05 1 0 - - 0

Diagnose E. coli

urineweginfecties dmv qPCRDiagnose E. coli urineweginfecties in routinelaboratoria

Page 67: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

IX

Legende. De diagnose van een E. coli UWI door middel van qPCR werd vergeleken met de huidige diagnostiek

in het routinelaboratorium.

E. coli qPCR: Het resultaat van de E. coli qPCR wordt weergegeven met de berekende E. coli concentratie (E.

coli/ml). Voor de diagnose van een E. coli UWI, op basis van de berekende E. coli concentratie, werd in deze

studie de grenswaarde vastgelegd op een E. coli concentratie van minstens 105 E. coli/ml. Deze waarde werd

afgeleid van de Kass criteria voor kweek. Een 1 in de kolom "E. coli UWI volgens qPCR" staat voor infectie.

Routinelaboratorium: Het resultaat van de aerobe kweek op CLED-agar wordt weergegeven door het aantal

colony forming units (CFU)/ml. Een groei van 105

of meer CFU wordt volgens de Kass criteria als een

StaalE. coli /ml

volgens qPCR

E.coli UWI

volgens qPCRCFU/ml

β-glucuronidase-

testIdentificatie - tDNAPCR/Sequencing

E. coli UWI volgens

routinelaboratorium

12B5351 0,00E+00 0 0 - - 0

12B5227 5,48E+03 0 0 - - 0

12B5261 9,28E+04 0 0 - - 0

12B5316 7,18E+02 0 0 - - 0

12B5317 7,18E+02 0 0 - - 0

12B5743 7,18E+02 0 0 - - 0

12B5778 0,00E+00 0 0 - - 0

12B5785 7,18E+02 0 0 - - 0

12B5781 8,42E+03 0 0 - - 0

12B5786 7,18E+02 0 0 - - 0

12B5718 7,18E+02 0 0 - - 0

12B5767 0,00E+00 0 0 - - 0

12B5776 9,58E+03 0 0 - - 0

12B5764 7,18E+02 0 0 - - 0

12B5792 7,18E+02 0 0 - - 0

12B5783 0,00E+00 0 0 - - 0

12B5756 2,42E+04 0 0 - - 0

12B5713 4,92E+04 0 0 - - 0

290395 1,46E+04 0 0 - - 0

12688 0,00E+00 0 0 - - 0

290267 0,00E+00 0 0 - - 0

12620 0,00E+00 0 0 - - 0

291737 0,00E+00 0 0 - - 0

12305 0,00E+00 0 0 - - 0

10145 0,00E+00 0 0 - - 0

292885 0,00E+00 0 0 - - 0

12459 7,18E+02 0 0 - - 0

12494 0,00E+00 0 0 - - 0

290361 7,18E+02 0 0 - - 0

12339 7,18E+02 0 0 - - 0

290381 0,00E+00 0 0 - - 0

11893 0,00E+00 0 0 - - 0

12160 0,00E+00 0 0 - - 0

12125 1,87E+05 1 0 - - 0

290402 7,18E+02 0 0 - - 0

52015 0,00E+00 0 0 - - 0

41981 7,18E+02 0 0 - - 0

51430 7,18E+02 0 0 - - 0

41560 7,18E+02 0 0 - - 0

40037 7,18E+02 0 0 - - 0

51398 7,18E+02 0 0 - - 0

51486 0,00E+00 0 0 - - 0

292814 7,18E+02 0 0 - - 0

Diagnose E. coli

urineweginfecties dmv qPCRDiagnose E. coli urineweginfecties in routinelaboratoria

Page 68: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

X

urineweginfectie aanschouwd. De β-glucuronidasetest werd uitgevoerd om aanwezigheid van het β-

glucuronidase na te gaan. Identificatie van de gegroeide bacteriën gebeurde door middel van tDNA-PCR en/of

sequencing. De urinestalen gemarkeerd met * werden wegens praktische redenen geïdentificeerd met behulp van

biochemische testen. De biochemische testen vonden plaats in het routinelaboratorium onder leiding van

Professor Claeys. Nb staat voor "niet bepaald". De diagnose van een E. coli UWI werd gesteld op basis van het

aantal CFU/ml (≥ 105) en de identificatie van de gegroeide stammen als E. coli. Een 1 in de kolom "E. coli UWI

volgens routinelaboratorium" staat daarbij voor infectie.

Page 69: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

XI

Tabel 9. Resultaten kweek urinestalen

Uri

nest

aal

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

11K

0281

≥10

5E

. co

li *

≥10

5N

bN

bN

bN

bN

b

11K

0282

≥10

5E

nte

roco

ccus

sp. *

≥10

5N

bN

bN

bN

bN

b

11K

0347

≥10

5E

. co

li *

≥10

5N

bN

bN

bN

bN

b

11K

0500

≥10

5M

engf

lora

10

5N

bN

bN

bN

bN

b

11K

3043

≥10

5E

. co

li≥

10

5K

. pneu

monia

eN

bN

bN

bN

b

11K

3224

≥10

5G

ist *

0N

bN

bN

bN

bN

b

11K

2978

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

liN

bN

bN

bN

b

11K

3037

≥10

5M

. m

org

anii

≥10

5M

. m

org

anii

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3138

≥10

5E

nte

roco

ccus

sp.

≥10

5E

. fa

ecalis

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3040

≥10

5K

. pneu

monia

e≥

10

5E

. co

liN

bN

bN

bN

b

11K

3077

≥10

5P

. m

irabilis

+ E

. co

li≥

10

5E

. co

liN

bN

bN

bN

b

11K

3162

≥10

5E

. co

li≥

10

5G

ist

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3031

≥10

5E

nte

roco

ccus

sp. *

≥10

5E

. fa

ecalis

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

2981

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

liN

bN

bN

bN

b

11L

0428

≥10

5G

ist *

≥10

5G

ist

0N

b≥

10

5G

ist +

E. co

li

11L

0433

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li +

S. m

arc

esce

ns

≥10

5E

. co

li

11L

2475

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

liN

bN

bN

bN

b

11L

2491

≥10

5E

. co

li≥

10

5M

. m

org

anii

Nb

Nb

Nb

Nb

11L

2322

≥10

5P

. re

ttger

i +

P. aer

ugin

osa

*≥

10

5N

bN

bN

bN

bN

b

11L

2482

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

liN

bN

bN

bN

b

11L

2488

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

liN

bN

bN

bN

b

11L

2502

≥10

5E

. co

li≥

10

5N

bN

bN

bN

bN

b

11L

2464

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

liN

bN

bN

bN

b

12B

5230

≥10

5E

. fa

ecalis

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. fa

ecalis

≥10

5E

. co

li

12B

5367

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li

12B

5103

≥10

5P

. m

irabilis

*≥

10

5P

. m

irabilis

≥10

5P

. m

irabilis

≥10

5P

. m

irabilis

12B

5319

≥10

5E

nte

roco

ccus

sp. *

5,6

0E

+04

E. fa

ecalis

0N

b0

Nb

12B

5169

≥10

5K

. oxyt

oca

≥10

5K

. oxyt

oca

≥10

5K

. oxyt

oca

≥10

5K

. oxyt

oca

12B

5108

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li

12B

5714

≥10

5 K

. oxyt

oca

≥10

5K

. oxyt

oca

≥10

5K

. oxyt

oca

≥10

5K

. oxyt

oca

12B

5715

≥10

5M

. m

org

anii

≥10

5M

. m

org

anii

≥10

5M

. m

org

anii

≥10

5M

. m

org

anii

12B

5787

≥10

5E

. fa

ecalis

≥10

5E

. fa

ecalis

0N

bS

mee

rN

b

12B

5719

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li

12B

5716

≥10

5E

. fa

ecalis

≥10

5E

. fa

ecalis

≥10

5E

. co

li e

n Ser

rati

a≥

10

5Ser

rati

a +

Cit

robact

er

12B

5763

≥10

5P

. aer

ugin

osa

≥10

5P

. aer

ugin

osa

≥10

5P

. aer

ugin

osa

≥10

5P

. aer

ugin

osa

291949

≥10

5E

. fa

ecalis

8,9

0E

+04

E. fa

ecalis

0N

b0

Nb

12552

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li

CL

ED

-ag

ar

McC

on

key-a

ga

r

Aero

ob

An

aero

ob

Aero

ob

An

aero

ob

Page 70: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

XII

Uri

nest

aal

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

291820

≥10

5E

. aer

ogen

es≥

10

5E

. aer

ogen

es≥

10

5E

. aer

ogen

es≥

10

5E

. aer

ogen

es

290393

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li

293163

≥10

5E

. aer

ogen

es≥

10

5E

. aer

ogen

es≥

10

5E

. aer

ogen

es≥

10

5E

. aer

ogen

es

41994

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li

51038

≥10

5Ser

rati

a≥

10

5K

. pneu

monia

e≥

10

5K

. pneu

monia

e≥

10

5K

. pneu

monia

e

52024

≥10

5E

. aer

ogen

es≥

10

5E

. aer

ogen

es≥

10

5E

. aer

ogen

es≥

10

5E

. aer

ogen

es

51048

≥10

5E

. cl

oaca

e *

≥10

5E

. cl

oaca

e≥

10

5E

. cl

oaca

e≥

10

5E

. cl

oaca

e

42087

≥10

5E

. fa

ecalis

≥10

5E

. fa

ecalis

5,4

0E

+04

E. co

li4,0

0E

+04

E. co

li

51034

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li

51032

≥10

5K

. pneu

monia

e≥

10

5K

. pneu

monia

e≥

10

5K

. pneu

monia

e≥

10

5K

. pneu

monia

e

52118

≥10

5P

. aer

ugin

osa

≥10

5P

. aer

ugin

osa

≥10

5P

. aer

ugin

osa

≥10

5P

. aer

ugin

osa

42050

≥10

5G

ist *

0N

bN

bN

bN

bN

b

41878

≥10

5G

ist *

0N

bN

bN

bN

bN

b

51042

≥10

5K

. pneu

monia

e≥

10

5K

. pneu

monia

e≥

10

5K

. pneu

monia

e≥

10

5K

. pneu

monia

e

51842

≥10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li≥

10

5E

. co

li

12B

5349

9,8

0E

+04

Ente

roco

ccus

sp.

9,1

0E

+04

E. fa

ecalis

0N

b0

Nb

11K

3061

9,2

0E

+04

Gis

t *

0N

bN

bN

bN

bN

b

11K

0231

8,6

0E

+04

S. agala

ctia

e *

0N

bN

bN

bN

bN

b

11K

3137

5,7

0E

+04

Gis

t *

0N

bN

bN

bN

bN

b

11L

2413

4,7

0E

+04

E. co

li≥

10

5P

. m

irabilis

Nb

Nb

Nb

Nb

12B

5172

4,7

0E

+04

E. co

li4,1

0E

+04

E. co

li +

E. fa

ecalis

4,9

0E

+04

E. co

li7,0

0E

+04

E. co

li

12B

5275

4,4

0E

+04

K. pneu

monia

e +

E. aer

ogen

es≥

10

5E

. fa

ecalis

≥10

5K

. pneu

monia

e≥

10

5E

. aer

ogen

es

12B

5289

3,4

0E

+04

Ente

roco

ccus

sp. *

2,4

0E

+04

Nb

5,0

0E

+04

Nb

0N

b

12B

5780

2,9

0E

+04

K. pneu

monia

e2,7

0E

+04

K. pneu

monia

e1,2

0E

+04

M. m

org

anii

1,7

0E

+04

K. pneu

monia

e

12B

5277

2,7

0E

+04

E. co

li3,4

0E

+04

E. co

li3,1

0E

+04

E. co

li2,9

0E

+04

E. co

li

12B

5168

2,5

0E

+04

E. fa

ecalis

7,1

0E

+04

E. fa

ecalis

0N

b0

Nb

11L

0535

2,4

0E

+04

S. ep

ider

mis

4,4

0E

+04

Gis

t0

Nb

2,0

0E

+03

E. co

li

12B

5777

2,0

0E

+04

E. fa

ecalis

4,7

0E

+04

E. fa

ecalis

0N

b0

Nb

12B

5314

1,9

0E

+04

Cory

neb

act

eriu

m im

itans

1,3

0E

+04

Sta

phyl

oco

ccus

sp.

0N

b0

Nb

11L

0460

1,6

0E

+04

K. oxyt

oca

3,8

0E

+04

K. pneu

monia

e2,1

0E

+04

S. m

arc

esce

ns

3,4

0E

+04

K. oxyt

oca

12B

5214

1,3

0E

+04

P. aer

ugin

osa

4,0

0E

+03

K. oxyt

oca

2,0

0E

+04

P. aer

ugin

osa

6,0

0E

+03

P. aer

ugin

osa

12B

5782

1,3

0E

+04

Men

gflo

ra

8,0

0E

+03

Nb

0N

b0

Nb

12B

5779

1,2

0E

+04

Men

gflo

ra

1,1

0E

+04

E. co

li4,0

0E

+03

E. co

li4,0

0E

+03

E. co

li

11K

0301

1,1

0E

+04

E. co

li *

0N

bN

bN

bN

bN

b

11L

0430

1,1

0E

+04

E. fa

ecalis

9,0

0E

+03

E. fa

ecalis

0N

b0

Nb

12B

5373

1,1

0E

+04

P. aer

ugin

osa

*5,0

0E

+03

E. fa

ecalis

5,0

0E

+03

P. aer

ugin

osa

4,0

0E

+03

E. co

li

41998

1,0

0E

+04

E. aer

ogen

es1,4

0E

+04

E. aer

ogen

es4,0

0E

+03

E. aer

ogen

es2,0

0E

+03

Nb

CL

ED

-ag

ar

McC

on

key-a

ga

r

Aero

ob

An

aero

ob

Aero

ob

An

aero

ob

Page 71: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

XIII

Uri

nest

aal

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

11K

3033

9,0

0E

+03

E. fa

ecalis

≥10

5L

act

obaci

llus

gass

eri

Nb

Nb

Nb

Nb

51789

9,0

0E

+03

E. co

li2,0

0E

+03

E. co

li7,0

0E

+03

E. co

li1,2

0E

+04

E. co

li

11K

3117

8,0

0E

+03

S. ep

ider

mis

0N

bN

bN

bN

bN

b

12B

5410

8,0

0E

+03

E. co

li3,0

0E

+04

E. co

li0

Nb

0N

b

52141

8,0

0E

+03

E. fa

ecalis

0N

b≥

10

5P

. aer

ugin

osa

3,0

0E

+04

P. aer

ugin

osa

11698

4,0

0E

+03

S. si

mula

ns

0N

b0

Nb

0N

b

12B

5260

3,0

0E

+03

E. co

li1,1

0E

+04

E. co

li9,0

0E

+03

E. co

li6,0

0E

+03

E. co

li

12B

5784

3,0

0E

+03

S. aer

eus

en E

. aer

ogen

es9,0

0E

+03

S. ep

ider

mis

0N

b0

Nb

292601

3,0

0E

+03

E. fa

ecalis

0N

b0

Nb

0N

b

11L

0468

2,0

0E

+03

Nb

0N

b0

Nb

0N

b

12B

5307

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

0105

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

0104

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

2989

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3249

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3053

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3035

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3058

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

2990

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3038

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3184

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3062

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3051

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3092

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3064

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3146

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3214

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

11K

3091

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

11L

0429

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

11L

0523

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

11L

0518

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

11L

0459

0N

b≥

10

5N

b0

Nb

0N

b

12B

5115

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5351

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5227

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5261

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5316

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

CL

ED

-ag

ar

McC

on

key-a

ga

r

Aero

ob

An

aero

ob

Aero

ob

An

aero

ob

Page 72: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

XIV

Uri

nest

aal

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

CF

U/m

lId

entif

icat

ie m

bv

tDN

A-P

CR

/

Seq

uenc

ing

12B

5317

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5743

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5778

0N

b1,7

0E

+04

Act

inom

yces

uro

gen

italis

0N

b0

Nb

12B

5785

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5781

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5786

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5718

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5767

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5776

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5764

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5792

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5783

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12B

5756

0N

b≥

10

5N

b0

Nb

0N

b

12B

5713

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

290395

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12688

0N

b4,0

0E

+04

L. cr

ispatu

s0

Nb

0N

b

290267

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12620

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

291737

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12305

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

10145

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

292885

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12459

0N

b5,0

0E

+03

E. fa

ecalis

0N

b0

Nb

12494

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

290361

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12339

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

290381

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

11893

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12160

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

12125

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

290402

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

52015

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

41981

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

51430

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

41560

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

40037

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

51398

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

51486

0N

b0

Nb

0N

b0

Nb

292814

0N

b0

Nb

Nb

Nb

Nb

Nb

CL

ED

-ag

ar

McC

on

key-a

ga

r

Aero

ob

An

aero

ob

Aero

ob

An

aero

ob

Page 73: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

XV

Legende. Ieder urinestaal werd zowel op CLED- als MacConckey agar, aeroob als anaeroob gekweekt. Na

overnachte incubatie werd het aantal CFU geteld. De stammen werden geïdentificeerd door middel van tDNA-

PCR en/of sequencing. De urinestalen gemarkeerd met * werden wegens praktische redenen geïdentificeerd met

behulp van biochemische testen. Deze testen vonden plaats in het routinelaboratorium onder leiding van

Professor Claeys. Nb staat voor "niet bepaald".

Page 74: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

XVI

Tabel 17. Antibioticumresistentie in Kenia - E. coli

Leg

ende.

Per

uri

nes

taal

wer

d e

en a

nti

bio

gra

m u

itg

evoer

d.

R s

taat

vo

or

resi

sten

t,

S

staa

t voor

sensi

tief

en

I

staa

t v

oo

r ee

n

inte

rmed

iair

e

sen

siti

vit

eit.

Nb s

taat

voor

"nie

t bep

aald

". D

e an

tibio

tica

die

in

Ken

ia

freq

uen

t w

ord

en t

oeg

edie

nd,

zijn

gro

en g

earc

eerd

. E

SB

L s

taat

vo

or

een

Ex

tended

Spec

trum

Bet

a-L

acta

mas

e -

po

siti

eve

stam

.

An

tib

ioti

ca

1264

1418

1601

1396

1704

1925

1253

1263

1615

1672

1736

1247

1259

1678

1858

1844

1404

1691

1621

Am

ikac

inS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SN

b

Am

oxi

cill

in +

cla

vula

an

zuu

rS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SN

b

Am

pic

illi

ne

SS

SR

RR

SS

SS

SR

RR

RS

RR

Nb

Ce

fota

xim

eS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

RN

b

Ce

fota

xim

e +

cla

vula

anzu

ur

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

Nb

Ce

ftaz

idim

eS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

RN

b

Ce

furo

xim

eS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

RN

b

Co

list

inS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SN

b

Fosf

om

ycin

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

Nb

Ge

nta

mic

ine

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SR

Nb

Me

rop

en

em

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

Nb

Nit

rofu

ran

toin

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

Nb

Ofl

oxa

cin

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

IR

RR

Nb

Pip

era

cill

in +

taz

ob

acta

mS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SN

b

Tem

oci

llin

eS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SS

SN

b

Trim

eth

op

rim

/ su

lfa

met

ho

xazo

le

SS

SS

SS

RR

RR

RR

RR

RR

RR

Nb

(= c

otr

imo

xazo

le)

ES

BL

ES

BL

Ken

iaa

nse

vro

uw

en

met

een

UW

I: >

10

5 E

. co

li

Page 75: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE

XVII

Tabel 18. Antibioticumresistentie in Kenia - K. pneumoniae

Legende. Per urinestaal werd een antibiogram uitgevoerd. R staat voor resistent, S staat voor sensitief en I staat

voor een intermediaire sensitiviteit. Nb staat voor "niet bepaald". De antibiotica die in Kenia frequent worden

toegediend, zijn groen gearceerd. ESBL staat voor een Extended Spectrum Beta-Lactamase - positieve stam.

Antibiotica

1404 1704 1810 1925 1766 1768 1819

Amikacin S S S S S S Nb

Amoxicillin + clavulaanzuur S S S S R R Nb

Ampicillin R R R R R R Nb

Cefotaxime S S S S S R Nb

Cefotaxime + clavulaanzuur S S S S S S Nb

Ceftazidime S S S S S R Nb

Cefuroxime S S S S S R Nb

Colistin S S S S S S Nb

Fosfomycin S S S S S S Nb

Gentamicine S S S S R R Nb

Meropenem S S S S S S Nb

Nitrofurantoin S S S S S S Nb

Ofloxacin S S S S S S Nb

Piperacillin + tazobactam S S S S I I Nb

Temocilline S S S S S S Nb

Trimethoprim/ sulfamethoxazole S S S S R R Nb

ESBL ESBL

Keniaanse vrouwen met een UWI: >105 K. pneumoniae

Page 76: Moleculaire diagnose en karakterisatie van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/701/RUG01-001892701...Moleculaire diagnose en karakterisatie van urineweginfecties Naomi VAN DEN EEDE