Modernisme in Turnhout

4
De volgende jaren werkt Bart Meuleman aan een boek met als werktitel Modernisme in Turnhout. Het heeft een eenvoudig onderwerp: hoe geraak je stilaan los van de plek waar je geboren wordt en opgroeit. Of nog: wat gebeurt er als je de vertrouwde wereld steeds meer als vreemd ervaart? (ontwijkend ant- woord: je gaat in Antwerpen wonen.) MODERNISME IN TURNHOUT

description

De volgende jaren werkt Bart Meuleman aan een boek met als werktitel Modernisme in Turnhout. Het heeft een eenvoudig onderwerp: hoe geraak je stilaanlos van de plek waar je geboren wordt en opgroeit. Of nog: wat gebeurt er als je de vertrouwde wereld steeds meer als vreemd ervaart? (ontwijkend antwoord: je gaat in Antwerpen wonen.)

Transcript of Modernisme in Turnhout

De volgende jaren werkt Bart Meuleman aan een boek met als werktitel Modernisme in Turnhout. Het heeft een eenvoudig onderwerp: hoe geraak je stilaan los van de plek waar je geboren wordt en opgroeit. Of nog: wat gebeurt er als je de vertrouwde wereld steeds meer als vreemd ervaart? (ontwijkend ant-woord: je gaat in Antwerpen wonen.)

modernisme

in

turnHout

64

Of de koer er nu zonbeschenen bijligt of glanst van de regen, tot weinig nodigt ze uit. Ze tempert onmiddellijk. Als de bel voor de speeltijd gaat en we in kleine wilden veranderen, dan vangt ze ons rustig op. Voetballen kan, dan zetten we vier lege drank-bakken om de doelen af te bakenen. Aan de palen hangt al lang geen net meer, maar we kunnen er wel op klimmen. Vaak lopen we onder leiding van Yves V., een jongen die zijn jaar moest overdoen, als een horde kozakken over de vlakte. We zagen Tarras Bulba, met Yul Brynner, die in het gebinte van de gevangenistoren klom en onder zich de pestlijders zag die allen zouden sterven.

Soms valt iemand wel eens een knie open. Johan G. stak een keer zijn armen voor zich uit toen er een deur werd dichtgeslagen; het glas ging door beide polsen. Meest-al echter kan de surveillant van dienst er rustig bij staan geeuwen. Of hij zit binnen, aan de koffie, bij de andere meesters. Het gaat al jaren zo. De tijd verandert hier langzaam.

Freddy W. is een goedige jongen. Wat langer dan zijn klasgenoten, misschien omdat

hij ouder is. Hij moest zijn eerste jaar opnieuw doen, omdat hij slecht kon lezen. Dat was zo en dat blijft zo. We zien het allemaal, als hij traag zijn afgekloven vinger onder de lettergrepen schuift en met alle moeite die het hem kost toch nauwelijks schijnt te begrijpen wat hij heeft voorgelezen. Het meest opvallend is zijn geluidloze lach, die als een masker op zijn gezicht plakt, en die hij maar zelden lijkt te verliezen. En zijn stank, natuurlijk. De boerenzoon heeft de geur van mest en silo met alle poriën opgezogen. We kunnen wel om hem lachen. Niet om zijn grappen, want hij vertelt er geen. Wel om zijn verschijning. Iets in Freddy W. dicteert hem dat hij traag en onzeker moet stappen. Roept men hem, dan draait hij zich om met kleine schokjes, nieuwsgierig maar niet echt op zijn gemak. Je kunt ook lachen als hij weer een stommiteit als antwoord geeft op een vraag van de meester. De meester zelf geeft soms het goede voorbeeld. Freddy W. lacht wel eens mee.

Het is een lieve jongen, Freddy W. Je kan stickers met hem ruilen, hij heeft er massa’s van op zak. Van voetballers, racewagens, reptielen uit de prehistorie. Niet dat we dat zomaar doen. Er zitten nog al eens kreuken in, en we vinden dat ze stinken. Ooit, toen anderen het niet zagen, ruilde ik kersen voor een vliegdekschip met hem, een prachtig ding. Hij was zo blij met de ruil, zo blij, en ik ook, ik was ook blij, ik hield het blauwgelakte tuig tussen mijn vingers, ik durfde het amper aan te raken. Eigenlijk zijn we verre verwanten, liet mijn vader zich eens ontvallen, maar dat houd ik voor iedereen verborgen. Nog het meest voor Freddy W. zelf.

Het volgende doet zich enkel voor tijdens de laatste speelpauze, als het drie uur is geweest en we niets meer van de dag moeten verwachten. Het gebeurt tien, twintig keer misschien, over een verloop van drie of vier leerjaren – het geheugen is daarover onnauwkeurig.

In zo’n laatste speelpauze zijn de kinderen het allemaal moe, het zitten, het luiste-ren, de speelpauze zelf. Alle combinaties zijn die dag al uitgeprobeerd. We hebben al gelopen, gevoetbald, met kroonkurken over de tegels geschoven, als een aap rond de steunpalen van het afdak gezwierd en zwijgend op de grond gezeten. De energie die nog over is, weet zich op niets meer te richten. Tot, zonder enige afspraak, in een auto-matische handeling, twee of drie vrienden de armen over elkaars schouders slaan, om zo een kleine rij te vormen, die alle tekenen heeft van een verbroedering. De rij zet zich al wandelend in beweging. Ze lachen, de vrienden, en nog maar net zijn ze vertrokken

op de koer

bart meuleman

66

© p

au

l N

eefs

- u

it a

Rc

hit

ec

tuu

Ra

Rc

hie

f p

Ro

v. a

’peN

68

of het lachen gaat over in een lachend zingen. Eerst aarzelend en zacht, omdat de stem-men zich blijkbaar op gang moeten trekken, dan harder en harder, naargelang er zich meer jongens bij de luidruchtige wandeling aansluiten. De groep blijkt eensgezind. We sluiten ons aan met velen. Een rij van tien, misschien wel twaalf kameraden, de armen over elkaars schouders heen ineengevlochten, loopt zingend, scanderend over de grijze tegelkoer. Strakke discipline heerst er niet. Sommigen stappen uit de maat, anderen hangen schots en scheef aan hun vrienden vast, als de agenten van Comedy Capers. Per slot van rekening is dit een vrolijke bedoening. Maar de stemmen zingen als uit één keel. ‘Wie-doet-er-mee àf-péé-reuh! Wie-doet-er-mee àf-péé-reuh! Wie-doet-er-mee àf-péé-reuh!’ Het heeft weinig melodie, maar kracht des te meer. En het vreemde is, geen enkele naam valt. Niemand in het bijzonder schijnt hier bedoeld te zijn. Iedereen wordt opgeroepen om mee te doen.

Andere leerjaren hebben geen belangstelling voor de mars. Ze sluiten zich niet aan, ze zien ons amper passeren. Aanvankelijk dendert de rij alle kanten uit, alsof ze blind zwaaiend de uithoeken van de koer afschuimt op zoek naar nieuwe rekruten. Tenslotte, op een moment dat niemand kan voorspellen, zet het gevaarte zich met een besliste tred naar de schoolmuur. Wil het zich te pletter lopen?

Freddy W. staat tegen de muur in gesprek met Peter S., een jongen die bij hem in de buurt woont. Beiden worden door het zingen opgeschrikt uit hun doezelig gesprek – opmerkelijk dat ze voordien niets hoorden. Terwijl Peter S. zich uit de voeten maakt en ook niemand aanstalten maakt om hem erbij te houden, blijft Freddy W. staan. De rij houdt halt en plooit zich in een halve cirkel rond de boerenzoon. Hij lacht naar ons, geluidloos. Hij staat met de rug tegen de muur.

Met zingen zijn we opgehouden. Het wordt stil een paar tellen lang. Iemand roept iets. ‘Hei stinkstok!’ Een andere volgt zijn voorbeeld. Dan doet een eerste kan-didaat uit de halve cirkel een stap naar voor, Yves V., of een van de andere durvers. Hij trapt, terwijl hij zijn kameraden niet helemaal heeft losgelaten, Freddy W. tegen het scheenbeen. Hij trekt zich weer terug in de rij. Een tweede maakt zich los om Freddy W. met de vuist een stomp te geven. Hij trekt zich weer terug in de rij. Een derde slaat goed door, met beide vuisten. En hij trekt zich weer terug in de rij. Freddy W. blijft lachen, dat wil zeggen, hij houdt zijn mond in een lachende plooi. Hij weert zich wel, hij heeft zijn lichaam wat gedraaid en met de armen tracht hij beschermende gebaren te maken. Maar het mag geen naam hebben. Er zit maar weinig fut in zijn reflexen. Pas bij de vijfde of de zes slag krult hij zijn mondhoeken naar beneden, traag, als een clown. Er komen tranen. Hij huilt zoals hij lacht, geluidloos.

‘Allez, allez.’ De surveillant van dienst is tussengekomen. Een reus heeft zich gemengd in het gewemel, niemand zag hem komen. De kinderen stuiven uit elkaar, sommigen lachend – anderen vrezen een vermaning. De surveillant van dienst tracht de jongen in de ogen te kijken en spreekt hem bemoedigende woorden toe. Aanraken doet hij hem niet. Lang duurt het ook niet, want het is alweer tijd. Als de bel gaat, slen-teren we onze lokalen binnen. Van de voorbije opwinding blijft nauwelijks wat over. Onmogelijk dat we helemaal ongevoelig zijn voor wat we gedaan hebben. Niet iedereen heeft tenslotte actief meegedaan. Een deel van ons liep zomaar mee, zonder meer, en sommigen moet er toch iets dagen. Maar de dag was zwaar. In een mum van tijd heeft een hard vlies zich opnieuw om ons geweten gesloten. Als schapen zitten we in onze banken rond te kijken. Ook Freddy W. kijkt rond, als een schaap. Het laatste uur is het langste. Het passeert zonder enige weerstand.

bart meuleman

© p

au

l N

ee

fs