Heer Diederik keert terug van de jacht in zijn kleine "heerlijkheid" (zo wordt het bezit van de Heer genoemd).

De wachter bovenop de houten toren, de donjon, heeft hard op zijn hoorn geblazen. Iedereen weet nu, dat Diederik terug is.

De eerste adellijke woningen zijn sterke houten torens.

Tot zo omstreeks 1300 zijn de huizen van de meeste Heren en ridders in onze streken nog

voornamelijk van hout. Er zijn in onze lage landen uitgestrekte bossen, dus hout is volop beschikbaar.

De valbrug over de gracht is neergelaten en mannen, paarden en honden kunnen

binnentrekken.

Hier en daar wordt wel baksteen gemaakt, maar die is nog vrij duur. Het ligt voor de hand, dat men bouwt met wat het gemakkelijkste te krijgen is: hout.

Mergel en zandsteen, waaruit men stenen kan hakken, zijn alleen te vinden in de buurt van Maastricht en nog zuidelijker. Het vervoer daarvan is moeilijk en kostbaar.

zijn stallen en schuren zijn van hout,

de hutten, waarin het dienstpersoneel woont, zijn van plaggen en hout

en het erf is omringd door een houten palissade.

Rondom het erf liggen de landerijen. Die worden bewerkt door het dienstpersoneel en door de onvrije boeren.

Deze hoge toren (het woonhuis van Heer Diederik) is van hout;

Die onvrije boeren horen bij de grond, waarop ze wonen.

Als die grond verkocht wordt, of door erfenis aan een andere Heer overgaat, gaan zij mee.

Ze worden daarom ook wel "horigen" genoemd: mensen, die erbij horen.

Het zware boerenwerk, als ploegen en eggen, wordt meestal met behulp van

ossen gedaan. Ossen zijn echte trekdieren.

De paarden zijn voor de jacht, de reizen en de oorlog.

Verder bestaat de veestapel uit koeien, varkens, geiten, kippen en schapen.

Alles is erop gericht, dat het de Heer en zijn gezin aan zo weinig mogelijk ontbreekt.

Klik hier om te herhalen Beantwoord nu de vragen.