Mediacratie

7
1 Mediacratie Overigens vind ik dat de politici altijd het goede voorbeeld moeten geven als het gaat om mediawijsheid. Wat dit betreft laat het gedrag van politici nog wel eens te wensen over. Marco Pastors is een aardige man, maar wie zijn partij ‘niet lullen, maar poetsen’ noemt gaat toch echt een stap te ver. Alweer langer geleden hoorde ik Diederik Samson bij een programma van BNN waar werkelijk de meest ranzige opmerkingen over tafel vlogen. Ik vind dat politici zich niet voor dit soort programma’s moeten lenen. En ze moeten, als ze het ergens niet mee eens zijn, ook niet te gauw zeggen dat het een totale puinhoop of een afgrijselijke rotzooi is, of dat de ander niet goed bij zijn hoofd is, klinkklare nonsens uitkraamt of knettergek is. Aan het woord is Uri Rosenthal in de interviewreeks Mediawijsheid in perspectief (2008). Toen was Rosenthal nog kamerlid en hoogleraar bestuurskunde. Vanuit die hoedanigheid liet hij zich geregeld uit over politiek en media. Zoals u kunt lezen vat Rosenthal mediawijsheid van politici op als goed fatsoen. Dat lijkt een beperkte opvatting in een tijd waarin de politiek in een diepe crisis zit en veel deskundigen de media daarvoor verantwoordelijk houden. In deze paragraaf gaan we zien waarom mediawijze politici zich beter kunnen afvragen waarom ze überhaupt aan talkshowtafels aanschuiven dan zich druk te maken over het taalgebruik aan die tafels. Videomalaise In de jaren ’60 verkondigde het sociologen-echtpaar Gladys en Kurt Lang dat de televisie in de berichtgeving over politiek inzoomde op “crisis en conflict” in plaats van “het normale besluitvormingsproces te verhelderen”. Midden jaren ’70 had de schreeuwerige televisieverslaggeving het vertrouwen in de politiek dusdanig aangetast dat de politicoloog Michael Robinson er het begrip ‘videomalaise’ voor introduceerde. Verwikkeld in een razende competitie zagen nieuwszenders zich gedwongen “het Amerikaanse televisiepubliek te bombarderen met suggestieve, sensatiebeluste, agressieve en anti-institutionele nieuwsberichten”. Diverse televisiewetenschappers constateerden in de jaren ’80 dat de media in de algemene berichtgeving focuste op misdaad en oorlogen, rampen en catastrofes, en in de politieke berichtgeving op bestuurlijke incompetentie, corruptie, ruzies en schandalen. Als gevolg daarvan raakten burgers het vertrouwen in het openbaar bestuur kwijt en al helemaal in de ‘aan het pluche gehechte zakkenvullers’ in Den Haag (Washington, London, Parijs). Een van de symptomen van de vertrouwenscrisis is de dalende opkomst bij verkiezingen in westerse landen sinds de jaren ’60. Volgens James Fallows is dit vooral de schuld van het journaille. In Breaking the News – How the Media Undermine American Democracy zegt hij: “De media presenteren het openbare leven steeds meer als een deprimerend schouwspel, in plaats van als een vitale activiteit waarin burgers moeten en kunnen participeren.” De denkfout van nieuwsmakers is dat ze er vanuit gaan dat politiek alleen kijkers en lezers trekt “als politiek even interessant gemaakt kan worden als de rest van het entertainmentaanbod, van celebrity schandalen tot de menselijke melodrama’s die in talkshows over tafel gaan”. Op korte termijn leidt dit misschien tot hogere kijkcijfers en oplages, maar op langere termijn vervreemdt het publiek van zowel politiek als media. Want uiteindelijk zijn mensen alleen geïnteresseerd in zaken die werkelijk impact hebben op hun leven. De politieke reality soap die de media – ook de kwaliteitsmedia – dagelijks opdienen heeft dat geenszins, aldus Fallows.

description

Over televisiepolitiek, de dramademocratie, en het geheim van het succes van Geert Wilders onthuld. Met aan het eind een leuke gezamenlijke oefenopdracht.

Transcript of Mediacratie

1

Mediacratie

Overigens vind ik dat de politici altijd het goede voorbeeld moeten geven als het gaat om mediawijsheid. Wat dit betreft laat het gedrag van politici nog wel eens te wensen over. Marco Pastors is een aardige man, maar wie zijn partij ‘niet lullen, maar poetsen’ noemt gaat toch echt een stap te ver. Alweer langer geleden hoorde ik Diederik Samson bij een programma van BNN waar werkelijk de meest ranzige opmerkingen over tafel vlogen. Ik vind dat politici zich niet voor dit soort programma’s moeten lenen. En ze moeten, als ze het ergens niet mee eens zijn, ook niet te gauw zeggen dat het een totale puinhoop of een afgrijselijke rotzooi is, of dat de ander niet goed bij zijn hoofd is, klinkklare nonsens uitkraamt of knettergek is.

Aan het woord is Uri Rosenthal in de interviewreeks Mediawijsheid in perspectief (2008). Toen was

Rosenthal nog kamerlid en hoogleraar bestuurskunde. Vanuit die hoedanigheid liet hij zich geregeld uit over

politiek en media. Zoals u kunt lezen vat Rosenthal mediawijsheid van politici op als goed fatsoen. Dat lijkt

een beperkte opvatting in een tijd waarin de politiek in een diepe crisis zit en veel deskundigen de media

daarvoor verantwoordelijk houden. In deze paragraaf gaan we zien waarom mediawijze politici zich beter

kunnen afvragen waarom ze überhaupt aan talkshowtafels aanschuiven dan zich druk te maken over het

taalgebruik aan die tafels.

Videomalaise

In de jaren ’60 verkondigde het sociologen-echtpaar Gladys en Kurt Lang dat de televisie in de berichtgeving

over politiek inzoomde op “crisis en conflict” in plaats van “het normale besluitvormingsproces te

verhelderen”. Midden jaren ’70 had de schreeuwerige televisieverslaggeving het

vertrouwen in de politiek dusdanig aangetast dat de politicoloog Michael

Robinson er het begrip ‘videomalaise’ voor introduceerde. Verwikkeld in een

razende competitie zagen nieuwszenders zich gedwongen “het Amerikaanse

televisiepubliek te bombarderen met suggestieve, sensatiebeluste, agressieve en

anti-institutionele nieuwsberichten”. Diverse televisiewetenschappers

constateerden in de jaren ’80 dat de media in de algemene berichtgeving focuste

op misdaad en oorlogen, rampen en catastrofes, en in de politieke berichtgeving

op bestuurlijke incompetentie, corruptie, ruzies en schandalen. Als gevolg

daarvan raakten burgers het vertrouwen in het openbaar bestuur kwijt en al

helemaal in de ‘aan het pluche gehechte zakkenvullers’ in Den Haag (Washington,

London, Parijs). Een van de symptomen van de vertrouwenscrisis is de dalende opkomst bij verkiezingen in

westerse landen sinds de jaren ’60.

Volgens James Fallows is dit vooral de schuld van het journaille. In Breaking the News – How the Media

Undermine American Democracy zegt hij: “De media presenteren het openbare leven steeds meer als een

deprimerend schouwspel, in plaats van als een vitale activiteit waarin burgers moeten en kunnen

participeren.” De denkfout van nieuwsmakers is dat ze er vanuit gaan dat

politiek alleen kijkers en lezers trekt “als politiek even interessant gemaakt kan

worden als de rest van het entertainmentaanbod, van celebrity schandalen tot

de menselijke melodrama’s die in talkshows over tafel gaan”. Op korte termijn

leidt dit misschien tot hogere kijkcijfers en oplages, maar op langere termijn

vervreemdt het publiek van zowel politiek als media. Want uiteindelijk zijn

mensen alleen geïnteresseerd in zaken die werkelijk impact hebben op hun

leven. De politieke reality soap die de media – ook de kwaliteitsmedia – dagelijks

opdienen heeft dat geenszins, aldus Fallows.

2

Televisiepolitiek

Neil Postman, de mediageleerde die in dit boek vaker aan het woord zal komen, houdt vooral de politici zélf

verantwoordelijk. Vanaf het moment dat Nixon en Kennedy de tv hebben ontdekt, zijn politici volledig

doorgeslagen. Postman vat de ontwikkeling samen vanaf het moment dat Kennedy de camera’s in zijn huis

toeliet in Person to Person:

In de loop van de jaren ’70 raakte het publiek eraan gewend dat politieke figuren opdoken in de wereld van de showbusiness. In de jaren ’80 kwamen dan de hoogtijdagen. William Miller, in de race voor het vicepresidentschap, deed een commercial voor American Express. Voormalig president Gerald Ford speelde samen met de voormalige minister van buitenlandse zaken Kissinger in Dynasty. De gouverneur van Massachusetts, Michael Dukakis, trad op in St. Elsewhere, en de voorzitter van het Huis van Afgevaardigden, Tip O’Neill, in Cheers. Ralph Nader, George McGovern en burgemeester Edward Koch traden op als gastheer bij Saturday Night Life. Koch speelde bovendien de rol van boksmanager in een televisiefilm. Nancy Reagan tenslotte had een gastoptreden in Diff’rent Strokes.

Wat heeft politici zover gebracht? Politiek is toch een serieuze roeping, die niet gaat over verstrooiing en

amusement, maar om de inrichting van onze samenleving? Volgens Postman is de reclamespot de

boosdoener: “De gemiddelde Amerikaan heeft op z’n veertigste ruim een miljoen reclamespots op tv gezien,

en moet er nog bijna een miljoen verduren voordat de eerste pensioencheck op de mat valt.” De tv-spot

heeft zich “genesteld in het Amerikaanse bewustzijn” en “de manier van denken van de Amerikanen blijvend

beïnvloed”.

Kenmerkend voor de televisiecommercial is dat die nergens over gaat. Er mogen in géén geval inhoudelijke

uitspraken in gedaan worden. Die zouden immers weerlegd kunnen worden. Reclamespots gaan niet eens

over de producten die erin aanbevolen worden. Uiteindelijk gaan ze alleen om de ziel van de consument, om

de angsten, fantasieën en dromen van de potentiele kopers. Een reclamespot meldt dus niets, maar roept

louter associaties op die het onderbewuste van de kijker beroeren. Hoe ernstig het 20 jaar na publicatie van

zijn boek zou worden kon waarschijnlijk zelfs Postman niet bevroeden. Hieronder screenshots van een

Amerikaanse tv-commercial uit 2004:

3

Is dit een spot van het Wereld Natuur Fonds voor behoud van het tropisch regenwoud? Van de WSPA, voor

bescherming van de wolf? Nee, deze tv-commercial maakte onderdeel uit van George Bush’ campagne voor

de presidentsverkiezingen in 2004. De boodschap: Kerry’s Democraten willen bezuinigen op

terrorismebestrijding. Postman legt de logica van de ‘televisiepolitiek’ bloot:

Dat is de les van alle televisiespots: ze leveren een slogan, een symbool, die voor de kijker een onweerstaanbaar beeld van hem- of haarzelf oproept. Bij de overgang van partijpolitiek naar televisiepolitiek is het net zo: het gaat er niet om wie de beste president (senator, burgemeester) zou zijn. In plaats daarvan kunnen we ervaren welk beeld de diepste laag van onze ontevredenheid bereikt. We kijken naar het beeldscherm en vragen ons even ijdel als de koningin in Sneeuwwitje af: Spiegeltje, spiegeltje, wie is de mooiste van het land? Vervolgens geven we onze stem aan die persoonlijkheid, dat

4

familieleven, die levensstijl, die ons een aangenamer antwoord geeft dan de koningin in Sneeuwwitje van haar spiegel kreeg.

De ondertitel van Amusing Ourselves to Death, het boek waar Postman bovenstaande passage in 1985 in

optekende, is Public Discourse in the Age of Showbusiness. Sindsdien is het showelement er in de politiek

niet minder op geworden.

Dramademocratie

In 2002 bracht de Vlaamse socioloog Mark Elchardus De dramademocratie uit.

Zowel burgers, media als politici krijgen er stevig van langs in het boek. De burger, omdat die zich louter nog

opstelt als verwende, klagende consument die alleen geïnteresseerd is in instant oplossingen voor zijn eigen

problemen. De media spelen hier op in door waar

mogelijk het human interest perspectief te

kiezen. Bovendien dramatiseren ze de politieke

berichtgeving door voortdurend slachtoffers en

daders te zoeken en te vinden: de politicus faalt,

de burger is het slachtoffer. De commerciële

omroepen maken zich volgens Elchardus

overigens nog meer schuldig aan deze

responsabiliseringshype dan de publieke omroep.

Politici ten slotte zijn willens en wetens steeds

meer gaan lijken op deelnemers aan een idol contest. Zetelwinst hangt af van optredens en acteerprestaties.

Over inhoud gaat het niet meer; politici hebben het alleen nog maar over door de media gehypete issues (en

nonissues) waar mee te scoren valt. De democratie is het kind van de rekening. Die is verworden tot een

vierjaarlijkse politieke stembusgang “die persoonlijke frustraties verwerkt tot publiek ongenoegen”.

Niet iedereen is het met Elchardus, partijideoloog van de Vlaamse Sp.a., eens. Volkskrantredacteur Hans

Wansink noemde hem een ‘onuitstaanbare linkse intellectueel’ die zwelgt in “haat jegens het

televisiekijkend en Vlaams Blok stemmend gepeupel”, en de hedendaagse televisie als “een diabolische

onweerswolk boven de Vlaamse akkers” beschouwt.

5

Enkele jaren voor de uitgave van De dramademocratie introduceerde de Duitse politieke wetenschapper

Thomas Meyer het begrip ‘theaterdemocratie’. Meyer heeft een mooie analyse gemaakt van hoe de wetten

van het theater van kracht zijn geworden in de politieke arena. Allereerst laat Meyer zien hoe nieuws

gefilterd wordt op entertainmentwaarde. Een politieke zaak haalt het nieuws:

@ als het de vorm van een event heeft (echt of pseudo)

@ die niet te lang duurt

@ die zojuist in een hoogtepunt geëindigd is;

@ waarvan de thematiek bekend is (nieuwe materie = te moeilijk)

@ maar wel een verrassingselement herbergt

@ er sprake is van een conflict

@ en er iemand ernstig leed doormaakt

@ of juist een grootse overwinning heeft geboekt

Politici en media spannen samen om van deze smeuïge events meeslepende melodrama’s te maken. In de

manier waarop het politieke nieuws gepresenteerd wordt keren, zo concludeerde Meyer op basis van

empirisch onderzoek, negen theatrale elementen dikwijls terug:

6

Om te begrijpen wat Meyer bedoelt een

uitstapje naar Jürgen Habermas, de goeroe

van de Duitse filosofie en sociologie. Met

zijn maatschappijanalyse zijn alle Duitse

sociale wetenschappers en intellectuelen

groot geworden. Volgens Habermas is het

probleem van de naoorlogse samenleving

dat de ‘systeemmechanismen’ van het

economische domein de dienst zijn gaan

uitmaken in andere domeinen. Als

voorbeeld de sport: daar zou het moeten

gaan om winnen, eer en spelvreugde, maar

is winst het regulerende mechanisme

geworden. De uitsmering van

Europacupvoetbal over verschillende

weken en avonden, bijvoorbeeld, dient

geen sportief doel, maar is uitsluitend

gedaan uit winstoogmerk. Het gevolg is

een irrationele, inhumane inrichting van de

samenleving: het gezellige avondje

Europacupvoetbal is verdwenen. Een

andere uitwas is de reclame die naast het

doel geprojecteerd wordt en waarachter

de bal en soms zelfs hele keepers

verdwijnen.

In de foto zien we alle negen elementen terug. George Bush is – al voor de foto – een tot mythologische

proporties uitgegroeide held. We zien niet slechts een aardse sterveling, zelfs geen president, maar altijd ook

de onverschrokken boerenzoon uit Texas: stoere cowboylaarzen, dito hoed en chaps. Nog niet eens

uitgesproken zingen de woorden “We’re gonna hunt ’m down and smoke ’m out of their caves” al door de

lucht. Hier staat een held met bovennatuurlijke machten, in een strijd op leven en dood verwikkeld met een

al even mythologisch figuur: het bebaarde, getulbande monster dat zich schuilhoudt in een grot in de

duistere bergen van Mordor, vanwaaruit hij zijn vazallen met hun gevleugelde nazguls erop uitstuurt. The

President vertelt met die ene hand op de juiste schouder het verhaal van de gewone man – Bob – die zijn

plicht als Echte Man gedaan heeft door vijftig trouwe dienstjaren als onverschrokken brandweerman. De

Man als Redder; de gewone man uit de sociaaleconomische middenklasse, die volk, vaderland en moraal

nimmer versagend dient. Let op de kleding van Bush: geen pak, geen cowboylaarzen, maar een handen-uit-

de-mouwen jack. Hetzelfde jack dat hij beschermend om de drie kleine kinderen had gedrapeerd toen hij ze

in zijn armen de brandende trappen van de Twin Towers afdroeg. Jack, broek, stevige antislipmephisto’s: de

president is klaar om te helpen graven en bergen. Buiten alle heldendom is George W. Bush óók nog de

koning van het entertainment. Zijn speech bruist van de energie, zit ondanks tragische beelden van uit de

ramen springende mensen, vol grollen en grappen. Een brandweerman roept hem toe: Go get ’m George!

Gejuich, gejoel, gefluit en uiteindelijk in koor: U-S-A! U-S-A!

Net als Postman, Fallows en Elchardus stemt de theaterdemocratie Meyer somber. Volgens Meyer

koloniseren de media de politiek. De logica van de media verdringt de logica van de politiek. De resulterende

“pseudopolitiek” maakt een goed publiek debat over de dingen die er

echt toe doen onmogelijk en verhindert de totstandkoming van

intelligent beleid. Meyer behoort

dan ook tot Wansinks

‘onuitstaanbare linkse

intellectuelen’ die niet met de veranderingen

van de moderne tijd om kunnen gaan..

Wie dat wel kunnen zijn Kees Brants en Philip

van Praag. Deze Nederlandse

televisiewetenschappers redigeerden het

prachtige Politiek en media in verwarring – De

verkiezingscampagnes in het lange najaar van

2002. Op overtuigende wijze reconstrueren

Brants en Van Praag de successen van Fortuyn

en relateren ze die aan de medialisering van de politiek. Daarbij zijn ze

een stuk neutraler dan de experts die tot nu toe aan het woord waren.

Met Hollandse nuchterheid beschrijven ze hoe de media tegenwoordig

de kant van de kijker kiezen (in plaats van die van het gezag), hoe de

media bepalen wat er op de politieke agenda komt te staan, de

verslaggeving objectiever is dan ten tijde van de verzuiling, en

verslaggevers niet meer optekenen wat partijtenoren dicteren maar

initiatiefrijk en onderhoudend zijn geworden. Onderstaande tabel

geeft de overgang van politieke logica naar medialogica weer.

7

Oefenopdracht: Waarom Wilders de show steelt

Paul Rosenmöller viel uit naar Pim Fortuyn met de memorabele woorden: “Als je aangevallen wordt op je

zwakke punten, ga je er niet op in en ga je theater maken.” Rosenmöller zag het goed: Fortuyn was de ster

van de theaterdemocratie. Ook nu hebben we weer een theatrale ster die de mediacratie een stap verder

brengt. Voor u als mediawijsheid pro de volgende invuloefening.

Deze tabel is als GoogleDoc hier te vinden, waar iedereen de tabel mee kan helpen invullen met smeuïge

voorbeelden. De eindversie zal uiteindelijk in het boek terecht komen.

Wilders’ Theater Checklist

voorbeeld

organiseert (pseudo) events met duidelijke climax bekende thematiek met verrassingselementen epische conflicten leed/overwinning oerverhalen integratierituelen vermaak symboliek verbale duels identificeert zich met publiek spreekt kiezers aan als consument bepaalt de agenda interpreteert & is minder inhoudelijk