Masterscriptie Complottheorieën

78
De multi-dimensionaliteit van geloof in complottheorieën Het onderscheid tussen gelovers en sceptici verklaard MASTERSCRIPTIE SOCIOLOGIE FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN AFDELING SOCIOLOGIE EN ANTROPOLOGIE AFSTUDEERRICHTING: ALGEMENE SOCIOLOGIE DOOR: BOUKE PLANTING STUDENTNUMMER: 10114491 E-MAIL: BPLANTING@GMAIL.COM EERSTE BEOORDELAAR: PETER ACHTERBERG TWEEDE BEOORDELAAR: PETER VAN ROODEN AANTAL WOORDEN: 19.930 13 OKTOBER, 2015

description

Scriptie over geloof in complottheorieën

Transcript of Masterscriptie Complottheorieën

Page 1: Masterscriptie Complottheorieën

De multi-dimensionaliteit van

geloof in complottheorieën

Het onderscheid tussen gelovers en sceptici verklaard

MASTERSCRIPTIE SOCIOLOGIE

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

AFDELING SOCIOLOGIE EN ANTROPOLOGIE

AFSTUDEERRICHTING: ALGEMENE SOCIOLOGIE

DOOR: BOUKE PLANTING

STUDENTNUMMER: 10114491

E-MAIL: [email protected]

EERSTE BEOORDELAAR: PETER ACHTERBERG

TWEEDE BEOORDELAAR: PETER VAN ROODEN

AANTAL WOORDEN: 19.930

13 OKTOBER, 2015

Page 2: Masterscriptie Complottheorieën

2

Page 3: Masterscriptie Complottheorieën

3

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Inleiding ...................................................................................................................... 5

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader ...................................................................................................... 8

2.1 Wat maakt een theorie een complottheorie?............................................................................ 8

2.2 Verklaringen voor geloof in complottheorieën ..................................................................... 14

2.3 Maatschappelijke verklaringen .............................................................................................. 18

De anomische verklaring ............................................................................................................... 18

De postmodernistische verklaring ................................................................................................. 21

2.4 De problemen met het huidig onderzoek ............................................................................... 24

Hoofdstuk 3: Methodologisch hoofdstuk ...................................................................................... 32

3.1 Werving respondenten ........................................................................................................... 33

3.2 Case screening ....................................................................................................................... 35

3.3 Variable screening ................................................................................................................. 36

3.4 Uiteindelijke onderzoekspopulatie ........................................................................................ 37

3.5 Indicatoren ............................................................................................................................. 38

Hoofdstuk 4: Analyse ..................................................................................................................... 47

4.1 Correlaties en verschillen ...................................................................................................... 49

4.2 Het onderscheid tussen gelovers en sceptici.......................................................................... 54

Hoofdstuk 5: Conclusie .................................................................................................................. 59

5.1 Discussie ................................................................................................................................ 61

Literatuurlijst ...................................................................................................................................... 63

Bijlage 1: Variabelen en bijbehorende enquêtevragen .......................................................................... 67

Bijlage 2: Demografische gegevens onderzoeksgroep 1 ....................................................................... 70

Bijlage 3: Demografische gegevens onderzoeksgroep 2 ....................................................................... 72

Bijlage 4: Extra analyses ....................................................................................................................... 75

Page 4: Masterscriptie Complottheorieën

4

Page 5: Masterscriptie Complottheorieën

5

Hoofdstuk 1: Inleiding

Complottheorieën zijn alom vertegenwoordigd in de huidige cultuur. In televisieseries als The X-Files,

boeken (en films) als The Da Vinci Code, maar vooral ook op de vele forums, blogs, Facebook

pagina‟s en YouTube kanalen, waar het complotnarratief gebruikt wordt om verscheidene

gebeurtenissen te verklaren. Zo werd binnen enkele uren na de aanslag op de redactieleden van het

satirische weekblad Charlie Hebdo al een uitgebreid artikel online gezet die deze trieste gebeurtenis

„ontmaskerde‟ als „wéér een hoax‟ (www.nodisinfo.com, 2015). De hele gebeurtenis zou in scene zijn

gezet door „de Zionisten‟. Dit voorbeeld staat niet op zichzelf. Complottheorieën over de „echte

waarheid‟ achter de ISIS, de moord op JFK, het Hiv-virus, het bestaan van buitenaards leven, en

natuurlijk de aanslagen van 9/11, worden dagelijks op het internet gedeeld en besproken.

Het aantal mensen dat in complottheorieën gelooft is dan ook aanzienlijk. Uit tal van

opiniepeilingen en wetenschappelijke enquêtes blijkt dat gemiddeld genomen twintig tot veertig

procent van de bevolking1 gelooft in complottheorieën. In Nederland lijkt dit niet anders te zijn. In een

recente opiniepeiling gaf 19,5 procent van de 3800 ondervraagden aan te geloven dat de Amerikaanse

overheid meewerkte aan de aanslagen van 11 september 2001, en dacht 38 procent dat de Nederlandse

overheid en de media afspraken maken met elkaar over welk nieuws naar buiten wordt gebracht en op

welke manier (www.quest.nl, 2015). Het complotnarratief als verklaringsmodel is daarmee haast niet

meer weg te denken uit de „mainstream cultuur‟ (Aupers, 2012). Sommigen stellen zelfs dat we leven

in een „Age of Conspiracism’ (Alter, 1997. In: Byford, 2011).

Academische aandacht voor dit sociaal fenomeen is dan ook niet uitgebleven. De literatuur die

hieruit is ontstaan heeft echter twee problemen. Het eerste probleem is dat empirisch onderzoek geen

of weinig rekening heeft gehouden met het pluriform beeld van geloof in complottheorieën dat in de

theorie naar voren is gekomen. Zo is er in de theorie bijvoorbeeld aandacht voor zowel de

verschillende vormen die complottheorieën kunnen aannemen (Barkun, 2003; Byford, 2011; Simmons

& Parsons, 2005), als de verschillende onderwerpen die ze belichten (Brotherton, Christopher &

Pickering, 2013; Byford, 2011). Daarnaast blijkt dat geloof in een bepaalde complottheorie niet los

1 Twintig tot veertig procent is bij benadering het gemiddelde van de vele opiniepeilingen en wetenschappelijke

surveys die in verschillende landen naar dit onderwerp zijn uitgevoerd. Zie bijvoorbeeld: Goertzel, 1994;

Natrass, 2013; Byford, 2011; Quest.nl, 2015; WorldPublicOpinion.org, 2015.

Page 6: Masterscriptie Complottheorieën

6

kan worden gezien van de cultureel-historische achtergrond van degenen die deze theorie aanhangen2.

Kwantitatief onderzoek naar geloof in complottheorieën houdt echter amper rekening met dergelijke

verschillen en mist daarmee mogelijk belangrijke nuances.

Het tweede probleem in de academische literatuur over geloof in complottheorieën heeft ook

te maken met een gebrek aan nuancering, namelijk het gebrek aan onderscheid tussen gelovers en

sceptici. Byford wijst in Conspiracy Theories – A Critical Introduction (2011) op het feit dat geloof in

complottheorieën ten onrechte als een eendimensionale schaal beschouwd wordt. In het onderzoek dat

tot dusver is uitgevoerd, wordt aangenomen dat mensen alleen verschillen in de mate waarin ze een

complottheorie plausibel vinden. Er wordt geen rekening gehouden met verschillen op andere

dimensies, zoals hoe actief iemand bezig is met complottheorieën, hoe belangrijk iemand

complottheorieën vindt, en hoe vaak iemand complottheorieën deelt met vrienden, familie en

kennissen. Dit is mogelijk een groot gemis, omdat op deze wijze geen onderscheid wordt gemaakt

tussen gelovers en sceptici, die juist in deze dimensies aanzienlijk van elkaar kunnen verschillen.

In het alledaagse taalgebruik wordt dit onderscheid wel gemaakt. Er wordt een speciale

categorie gereserveerd voor zogenaamde „aluhoedjes‟ ofwel „believers‟. Deze „gelovers‟ surfen

wekelijks of zelfs dagelijks op complotwebsites, en hangen complottheorieën aan die voor de sceptici,

die slechts twijfelen over bepaalde mainstream complottheorieën, te ver gaan. De overtuiging

waarmee gelovers bepaalde complottheorieën aanhangen, lijkt ook veel sterker te zijn dan bij sceptici

het geval is. Voor sceptici is een complottheorie een tijdelijke interesse, maar heeft het wel of niet

plausibel vinden van een complottheorie verder weinig consequenties, behalve dat geloof in

complottheorieën bijvoorbeeld het cynisme tegen officiële instellingen kan bevorderen (Sunstein &

Vermeule, 2009).

Bij gelovers neemt het geloof in complottheorieën een andere vorm aan. Ze geloven de

complottheorie, vergelijkbaar met religieus geloof (zie Franks, Bangerter en Bauer, 2013). Het

2 Zo gelooft 10 tot 29 procent van de Afrikaans-Amerikanen in de theorie dat het Hiv-virus is gecreëerd in

Amerikaanse laboratoria om de Afrikaans-Amerikaanse gemeenschap te verzwakken, terwijl slechts 1 tot 6

procent van de blanke Amerikanen deze theorie gelooft (Natrass, 2013). Onderzoek toont aan dat dit verschil

alleen valt te verklaren door de culturele context in ogenschouw te nemen (Crocker, Luhtanen, Broadnax &

Blaine, 1999), in dit geval de lange geschiedenis van raciale onderdrukking (Crocker, Luhtanen, Broadnax &

Blaine, 1999; Natrass, 2013).

Page 7: Masterscriptie Complottheorieën

7

complotnarratief wordt gebruikt om tal van gebeurtenissen te interpreteren en maakt, veel meer dan bij

sceptici het geval is, deel uit van het wereldbeeld. Voor deze groep gelovers is het meer waarschijnlijk

dat het geloof in complottheorieën voelbare consequenties heeft, in de zin dat het zich vertaalt naar

werkelijke acties. In de meeste extreme gevallen kan het zelfs desastreuze gevolgen hebben, zoals bij

de bomaanslag in Oklahoma City, of bij de duizenden Afrikanen die jaarlijks sterven aan het Hiv-

Virus omdat ze denken dat de behandelende artsen in een complot zitten met „het Westen‟ (Natrass,

2013). Het complotnarratief speelt ook vaak een ellendige rol in de escalatie van raciale conflicten

(Sunstein & Vermeule, 2009). Geloof in complottheorieën kan dus wel degelijk serieuze gevolgen

hebben. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat deze mogelijke gevolgen in dezelfde mate gelden voor

sceptici en gelovers. Het is meer waarschijnlijk dat er binnen de grote groep mensen die op enquêtes

aangeven in bepaalde complottheorieën te geloven, aanzienlijke verschillen zijn in de diepgang van, en

de omgang met het geloof in complottheorieën.

Het is daarom relevant om te onderzoeken of sceptici en gelovers inderdaad twee

onderscheidbare groepen zijn, en hoe verschillen in geloof zijn gerelateerd aan de verschillende

verklaringen die in de literatuur naar voren zijn gekomen. Aangezien er tot op heden in het empirisch

onderzoek naar geloof in complottheorieën nog geen rekening is gehouden met mogelijke verschillen

in omgang met complottheorieën, is het daarnaast niet zeker of de gevonden verbanden tussen geloof

in complottheorieën en verscheidene verklarende variabelen, gelden voor zowel gelovers als sceptici.

In deze scriptie staat deze onderzoeksvraag daarom centraal: klopt het dat er meerdere dimensies

schuilen achter geloof in complottheorieën en hoe zijn deze te verklaren?

In het eerstvolgende hoofdstuk wordt de relevante theorie uiteengezet. Dit hoofdstuk

beantwoordt drie vragen: wat maakt een theorie een complottheorie? Wat zijn de verklaringen voor het

ontstaan van geloof in complottheorieën? En wat zijn de problemen met de huidige academische

literatuur over geloof in complottheorieën? Na het theoretisch hoofdstuk worden de methodologische

en operationele keuzes verantwoord. In het vierde hoofdstuk volgt de analyse van het onderzoek,

waarna in het vijfde en laatste hoofdstuk wordt afgesloten met de conclusie en discussie.

Page 8: Masterscriptie Complottheorieën

8

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt het conceptueel kader van deze scriptie gevormd. Er wordt begonnen met het

beschrijven van de eigenschappen die complottheorieën bezitten, en hoe deze eigenschappen tezamen

leiden tot het onvervalsbare aspect van complottheorieën. In de tweede en derde paragraaf wordt

verhelderd waarom complottheorieën zo aantrekkelijk kunnen zijn en hoe de huidige proliferatie van

complottheorieën verklaard kan worden. In de vierde paragraaf wordt ten slotte kritiek geleverd op de

manier waarop geloof in complottheorieën in de huidige academische literatuur is geconceptualiseerd

en hoe het tot dusver in empirisch onderzoek is gemeten.

2.1 Wat maakt een theorie een complottheorie?

In Conspiracy Theories: a Critical Introduction beschrijft Byford (2011) dat complottheorieën in de

vorm waarin wij die nu kennen, zijn ontstaan in de periode van de Franse Revolutie. In 1797

publiceerden zowel Augustin Barruel als John Robinson ieder een boek waarin ze claimden de

oorzaak van de Franse Revolutie te hebben gevonden. Beide auteurs beschouwden de Franse

Revolutie als het werk van „een nexus van clandestiene organisaties, waaronder de Vrijmetselaars, de

Philosophes, de Jacobijnen, en vooral de Bavariaanse Illuminati‟ (Byford, 2011: 41). Deze theorie

leverde een simpele causale verklaring in een tijd waar een grote behoefte was aan duiding voor de

institutionele en maatschappelijke chaos die zich toentertijd voltrok. Het werk van Barruel en

Robinson werd mede daardoor verspreid tot aan Amerika, en luidde een nieuwe era van

complottheorieën in.

Geoffrey Cubbit (Cubbit, 1989. In: Byford, 2011) wijst op twee belangrijke kenmerken in het

werk van Barruel en Robinson die voor 1797 nog niet zichtbaar waren. Vóór deze periode richtten

complottheorieën zich nog op specifieke intriges en complotten van zichtbare, machtige figuren.

Complottheorieën tijdens en na de Franse Revolutie richtten zich echter op “mysterieuze geheime

genootschappen, wiens samenstelling, politieke karakter en manier van handelen gehuld was in

mysterie” (Byford, 2011: 43). Het tweede verschil is dat samenzweerders vóór deze periode gezien

werden als handelend voor eigen politiek of financieel gewin. In het werk van Barruel en Robinson

Page 9: Masterscriptie Complottheorieën

9

was de motivering achter het complot echter minder persoonlijk van aard. Het doel was hier de

implementatie van een groots, kwaadaardig plan, dat gehuld was in geheimzinnigheid en

subversiviteit. De uitvoering van dit plan was niet langer gelimiteerd door de tijd waarbinnen een

publiek figuur macht had, of het gebied waarbinnen hij of zij invloed had. Het complot dat Barruel en

Robinson voorstelden steeg boven persoonlijk gewin uit en had de vernietiging van het christendom en

de sociale orde als haar ultieme doel.

De nadruk op het overkoepelende plan is één van de elementen die hedendaagse

complottheorieën gemeen hebben met die van Barruel en Robinson. Hoewel er in complottheorieën

soms veel aandacht wordt geschonken aan individuele samenzweerders, is het doel en de uitvoering

van het overkoepelende plan hetgeen dat de samenzweerders aan elkaar bindt. Individuele

samenzweerders komen en gaan, maar het plan duurt voort. Aangezien het conspiratief plan in feite los

staat van de periode waarin individuele samenzweerders aan de macht zijn, krijgt de complottheorie

een tijdloos karakter. De mogelijkheid dat er al een plan bestond voordat bepaalde individuele

samenzweerders aan de macht kwamen, stelt complottheoristen in staat om in principe alle

gebeurtenissen uit het verleden te verbinden aan dit overkoepelend plan. Gebeurtenissen in de

tegenwoordige tijd kunnen moeiteloos worden verbonden aan gebeurtenissen uit het verleden. Dit is

iets dat in de praktijk dan ook vaak gebeurt, niet alleen omdat eeuwenoud „bewijs‟ in de optiek van

een complottheorist even sterk is als nieuw bewijs, maar ook vanwege de problemen die

complottheoristen ondervinden bij het vinden van overtuigend bewijs voor hun complottheorieën. Bij

gebrek aan recent bewijs, refereren complottheoristen veelvuldig aan de „onthullingen‟ en „bewijzen‟

uit complottheorieën van voorgaande generaties. Zodoende blijven relatief oude complottheorieën

voortdurend relevant. Het werk van Barruel en Robinson wordt bijvoorbeeld soms geciteerd als bewijs

voor het bestaan van het eeuwenoude complot van de Illuminati en/of de vrijmetselarij (Byford, 2011).

Het tijdloze karakter van mogelijke complotten, en het veelvuldig citeren van oude

complottheorieën, heeft ervoor gezorgd dat er een soort subcultuur is ontstaan waar het werk van

voorgaande generaties complottheoristen steeds wordt aangepast om hedendaagse maatschappelijke

problemen te duiden. Veranderingen in sociale, politieke en economische relaties brengen namelijk

nieuwe vraagstukken en problemen met zich mee, wat ook betekent dat bestaande complottheorieën

Page 10: Masterscriptie Complottheorieën

10

op een gegeven moment niet meer goed „passen‟. Een goed voorbeeld hiervan is de geschiedenis van

antisemitische complottheorieën. Eeuwenlang zijn Joden gedemoniseerd als magische, en vaak in

letterlijke zin „duivelse beesten van het kwaad‟, die waterputten vergiftigen en kinderen vermoorden

(Trachtenberg, 1983. In: Byford, 2011: 48). In de middeleeuwen paste dit beeld in de overwegend

Christelijke context waar het Joods geloof niet werd geaccepteerd, en magische, duivelse „beesten‟ een

relatief plausibel symbool was om „het gevaar‟ van de Joodse minderheden te symboliseren. In 1860

werd dit mythische beeld aangepast aan de moderne, seculiere context. Joden werden niet langer als

duivelachtige beesten te gekarakteriseerd, maar als een politiek machtig volk dat geld, invloed en

geavanceerde kennis inzette om de wereld over te nemen (Byford, 2011).

Na de Holocaust deed zich nog een verandering voor, toen het niet meer acceptabel was om dit

soort antisemitische gedachten openlijk te bezigen. In de context van „het communistische gevaar‟, dat

(vooral) in de jaren na de Tweede Wereldoorlog door veel Amerikanen werd ervaren, richtten

complottheorieën zich nu op de communisten die Amerika zouden infiltreren en van binnenuit een

revolutie zouden ontketenen. Vergelijkbaar met het idee dat de Franse Revolutie gestuurd is door een

samenzwerende groep, werden „de communisten‟ nu gezien als een groep samenzweerders die zichzelf

in belangrijke posities zouden manoeuvreren en de Amerikaanse manier van leven zouden veranderen

door een revolutie te ontketenen. Joden werden niet meer als de samenzwerende groep beschouwd.

Sterker nog, antisemitische complottheorieën werden beschouwd als „communistische vervalsingen‟

die de publieke aandacht zou afleiden van „het echte probleem‟ en „de echte samenzweerders‟ (Byford,

2011: 60).

Complottheorieën worden dus voortdurend aan de huidige context aangepast, en

complottheoristen maken daarbij gebruik van „bewijzen‟ en „onthullingen‟ uit voorgaande

complottheorieën. Een belangrijk punt is dat in dit proces van aanpassingen niet alleen de inhoudelijke

elementen worden hergebruikt, maar vooral ook dat de manier waarop het complotverhaal wordt

verteld gekopieerd wordt van generatie op generatie. Complottheorieën hebben een eigen, herkenbare

retorische stijl, met een kenmerkende verklaringslogica en narratieve structuur. Deze retorische stijl is

wat verschillende complottheorieën zo op elkaar doet lijken, en het complotnarratief zo herkenbaar

maakt voor iedereen die voldoende is blootgesteld aan complottheorieën. Of het nu gaat over de

Page 11: Masterscriptie Complottheorieën

11

aanslagen van 9/11, de moord op John F. Kennedy, het bestaan van buitenaardse wezens op aarde, of

de oppermachtige Illuminati die achter de schermen alle belangrijke wereldbeslissingen nemen: al

deze theorieën maken gebruik van dezelfde narratieve elementen. Dit is een belangrijk gegeven,

aangezien complottheorieën nu gedefinieerd kunnen worden aan de hand van de kwalitatieve

kenmerken die ze bezitten.

Het wetenschappelijk definiëren van wat nou eigenlijk precies een complottheorie is, blijkt

namelijk een haast onmogelijke taak. In de meeste academische werken wordt een definitie zoals deze

gegeven: “[een complottheorie is] een verklaring die stelt dat een organisatie bestaande uit individuen

of groepen heimelijk tracht(t)en een kwaadaardig doel te bewerkstelligen” (Barkun, 2003). Het

probleem van dergelijke definities is dat deze te breed zijn. Ze definiëren niet alleen complottheorieën,

maar ook „legitiem‟ onderzoek naar werkelijk gebeurde complotten. Dit is problematisch, want echte

complotten doen zich in tegenstelling tot de scenario‟s die in complottheorieën worden voorgesteld,

met grote regelmaat voor. Nederlandse voorbeelden van waargebeurde complotten zijn de bouwfraude

die medio 2001 aan het licht kwam, of het Libor schandaal van 2012, waar bleek dat

bankmedewerkers jarenlang afspraken maakten over de onderlinge rentetarieven van verschillende

banken, waar ze miljarden mee verdienden voor hun banken. Internationaal is het Watergate schandaal

misschien wel het meest bekende waargebeurde complot, maar de Amerikaanse geschiedenis kent tal

van complotten, zoals de Iraanse Contra-affaire, de medische experimenten die in de jaren ‟50 en ‟60

in het geheim op Amerikaanse burgers werden uitgevoerd, en het illegaal surveilleren en intimideren

van burgerecht activisten (Byford, 2011). De vraag is daarom wanneer een theorie een

„complottheorie‟ genoemd mag worden.

In de alledaagse praktijk wordt de term „complottheorie‟ voornamelijk gebruikt om de

epistemische status van iemands argument(en) aan te vallen. De label „complottheorie‟ draagt namelijk

het stigma met zich mee dat het bewijs dat deze theorie gebruikt niet zorgvuldig is gewogen en dat

tegenargumenten niet objectief zijn overwogen (Barkun, 2003). Ook in de wetenschappelijke literatuur

worden complottheorieën vaak omschreven als „valse narratieven‟ waaraan logische misvattingen aan

ten grondslag liggen (Swami, 2012; Bale, 2007.). De onjuistheid of ongeloofwaardigheid van een

theorie is volgens deze gedachtegang de factor die bepaalt of iets een complottheorie is of niet. Het

Page 12: Masterscriptie Complottheorieën

12

volstaat echter niet om de mate van ongeloofwaardigheid te gebruiken om een soort grens te trekken

tussen legitiem en „illegitiem‟ onderzoek naar complotten, want wie bepaalt waar de grens getrokken

wordt? Uit de sociologie van afwijkend gedrag blijkt dat mensen met gezagsposities een grote invloed

hebben op wat „een redelijk persoon verwacht wordt te geloven en wat een normaal beeld van de

wereld is‟ (Douglas & Walker, 1982. In: Byford, 2011). Wanneer de vraag wat een complottheorie is

blijft hangen in een discussie waar de grens ligt tussen plausibele en valse claims, zal het labelen van

bepaalde claims als complottheorieën daarom altijd een product van machtsrelaties blijven.

Het is meer vruchtbaar om te wijzen op de kwalitatieve kenmerken van complottheorieën.

Onderzoek naar werkelijke complotten (meestal door journalisten, parlementaire commissies, of

wetenschappers uitgevoerd) verschilt namelijk op een aantal kwalitatief onderscheidbare punten met

complottheorieën. Eerder is al gewezen op het belang van het overkoepelend plan, maar een ander

kenmerkend aspect van complottheorieën is de verklaringslogica die in de retorische stijl van

complottheorieën verankerd ligt. Deze verklaringslogica is waar het duidelijkste verschil tussen

complottheorieën en onderzoek naar werkelijke complotten gemaakt wordt, en zal hieronder worden

uitgelegd.

In legitiem onderzoek naar echte complotten wordt erkend dat het complot dat onderzocht

wordt op zichzelf staat. Hoewel er in de sociale wereld continu complotten gesmeed worden, zijn de

groepen die samenzweren verschillend en hebben de complotten verschillende, vaak tegenstrijdige

doelen. Het zijn dus meervoudige, ongerelateerde complotten. Daarnaast wordt er beseft dat

complotten zelden precies zoals gepland uitgevoerd kunnen worden. Iedereen die een plan wil

uitvoeren op maatschappelijk niveau – hetzij officieel beleid door beleidsmakers, een business plan

van een ondernemer, of een conspiratief plan door samenzweerders – krijgt te maken met een brij aan

instituties en tradities, en met de verschillende, vaak tegenstrijdige intenties van individuen binnen de

organisatie die het plan moeten uitvoeren. Dit zorgt voor een grote mate van onvoorspelbaarheid die

voltrekking van het plan onwaarschijnlijk maakt (Popper, 1966. In: Byford, 2011). Ten slotte blijkt uit

de geschiedenis dat het moeilijk is om een complot geheim te houden. Mensen maken fouten, of

kunnen in gewetensdrang komen. Deze feiten tezamen suggereren het volgende mechanisme: des te

Page 13: Masterscriptie Complottheorieën

13

groter en complexer een complot, des te kleiner de kans op succesvolle uitvoering en geheimhouding

(Keeley, 1999).

Voor complottheoristen hebben complotten echter een andere betekenis. Complottheoristen

zijn niet geïnteresseerd in de losstaande, mogelijk waargebeurde complotten die door journalisten en

wetenschappers worden onderzocht, maar in complotten waar journalisten en wetenschappers juist niet

mee bezig zijn. Ze zijn op zoek naar een ander soort complot, een complot dat alles kan verklaren en

schijnbaar ongerelateerde gebeurtenissen aan elkaar kan verbinden (Keeley, 1999). De

samenzwerende groep heeft volgens gelovers zoveel macht dat ze kunnen manipuleren wat het publiek

te zien krijgt, terwijl ze achter de schermen beslissen over wereldomvattende gebeurtenissen.

Vanwege de macht die de samenzwerende groep wordt toebedeeld, worden belangrijke gebeurtenissen

in de geschiedenis vaak beschouwd als onderdeel van het complot. De werkelijkheid is slechts een

fabricatie van de samenzweerders: niets is echt. Voor gelovers is de veronderstelling niet „des te groter

en complexer een complot, des te kleiner de kans op succesvolle uitvoering en geheimhouding‟, maar

juist het omgekeerde. Des te groter het complot, des te meer kans het complot heeft op succes, want

des te groter het complot, des te machtiger de samenzwerende groep is. Degenen die als machtig

genoeg worden gezien om de loop van de geschiedenis te beïnvloeden, hebben blijkbaar de

vaardigheden, macht en middelen om hun handelingen, intenties, en zelfs hun bestaan geheim te

houden (Byford, 2011).

Voor iemand die gelooft in complottheorieën, demonstreert het gebrek aan substantieel bewijs

voor het complot bovendien niet dat het complot misschien niet bestaat, maar dat de samenzweerders

machtig genoeg zijn om hun sporen te verwijderen en tegengeluiden te onderdrukken. Dit is een

essentieel punt, want dit maakt complottheorieën onvervalsbaar. Het eventueel bestaan van een

complot wordt dan ook niet beschouwd als een testbare hypothese, maar als een fundamentele

waarheid. De vraag voor complottheoristen is niet of hun complottheorie klopt, maar hoe deze

bewezen kan worden. Complottheorieën beperken zich bovendien niet tot het beschrijven van een

complot. Ze ontdekken het complot en leggen daarmee een „waarheid‟ over de wereld bloot die

vooralsnog onbekend was (Byford, 2011). Zo beginnen veel complottheorieën met een statement dat

de waarheid waarin de lezer of kijker denkt geleefd te hebben, niet de „echte‟ waarheid is.

Page 14: Masterscriptie Complottheorieën

14

Het mechanisme „des te groter en complexer een complot, des te kleiner de kans op

succesvolle uitvoering en geheimhouding‟ lijkt het punt van verschil te zijn tussen zowel

complottheorieën en onderzoek naar werkelijke complotten, als tussen gelovers van complottheorieën

en niet-gelovers. Mensen die niet in complottheorieën geloven erkennen dit mechanisme, en vinden

complottheorieën derhalve extreem implausibel. Mensen die wel in complottheorieën geloven

veronderstellen echter dat de samenzwerende groep zo machtig is, dat ze publieke informatie kunnen

manipuleren en bewijzen kunnen verhullen. De vraag blijft echter hoe het kan dat een groot deel van

de samenleving dit ogenschijnlijk voor de hand liggende mechanisme niet erkent. Dit en meer wordt in

de volgende paragraaf behandeld.

2.2 Verklaringen voor geloof in complottheorieën

In de afgelopen decennia is de academische aandacht voor (geloof in) complottheorieën toegenomen.

Uit veel van de onderzoeken die in deze periode zijn uitgevoerd, blijkt dat geloof in complottheorieën

wel correleert met leeftijd (negatief: des te jonger, des te meer kans op geloof) en minderheidsstatus

(etnische minderheden geloven vaker in complottheorieën), maar niet met opleidingsniveau,

beroepscategorie en geslacht (Goertzel, 1994; Crocker, Luhtanen, Broadnax & Blaine, 1999; Byford,

2011). Een veel gevonden resultaat is ook dat geloof in één complottheorie de kans aanzienlijk

verhoogt dat ook in andere complottheorieën geloofd wordt (Swami, 2012). Goertzel beschrijft

complottheorieën daarom als „monological belief systems’ (Goertzel, 1994: 740-741). In een

monologisch geloofssysteem wordt, anders dan in een dialogisch geloofssysteem, geen dialoog

aangegaan met de buitenwereld: het spreekt alleen met zichzelf. Complottheorieën creëren vanwege

hun onvervalsbaarheid een monologisch geloofssysteem, aangezien tegenbewijs van buitenaf wordt

beschouwd als het werk van de samenzwerende groep. Gelovers in complottheorieën houden zich over

het algemeen hoofdzakelijk bezig met de argumenten en bewijzen die een complottheorie aanlevert,

maar negeren argumenten die niet door de complottheorie behandeld worden3. Het monologisch

3 In de comments-sectie van YouTube video‟s waar wordt getracht complottheorieën te ontkrachten, bevinden

zich tal van empirische voorbeelden van dit mechanisme. Daar valt namelijk te zien dat aanhangers van

complottheorieën de argumenten die in de video‟s behandeld worden bijna compleet negeren wanneer ze een

comment plaatsen. In plaats van in dialoog te gaan met de argumenten die tegenstanders van de complottheorie

Page 15: Masterscriptie Complottheorieën

15

geloofssysteem wordt daarom niet bedreigd. Des te meer complottheorieën men gaat geloven, des te

meer „bewijs‟ men ziet voor het monologisch geloofssysteem (Goertzel, 1994). Zo is in enkele

onderzoeken zelfs aangetoond dat geloof in bekende complottheorieën het geloof in door onderzoekers

verzonnen complottheorieën versterkte (Swami et al., 2011).

Vaak wordt ook de beschuldiging geuit dat complottheoristen vatbaar zijn voor wat ook wel

„biased assimilation’ (bevooroordeelde assimilatie) wordt genoemd (Byford, 2011). Bevooroordeelde

assimilatie is een cognitief proces dat inhoudt dat individuen geneigd zijn om bewijs dat hun reeds

bestaande overtuigingen bevestigt onkritisch te accepteren, en tegenbewijs te gemakkelijk te

verwerpen (Lord et al., 1979. In: Byford, 2011). Onderzoek heeft bovendien aangetoond dat des te

sterker iemand in een complottheorie gelooft, des te meer verzekerd men is over de

waarheidsgetrouwheid van de bewijzen waarop de complottheorie is gebaseerd (Butler et al., 1995. In:

Byford, 2011). Bevooroordeelde assimilatie is echter een eigenschap die niet alleen bij gelovers van

complottheorieën zichtbaar is. In onderzoek dat los staat van complottheorieën, is bewezen dat mensen

die haaks tegenovergestelde meningen hebben omtrent een bepaalde kwestie, hetzelfde, neutrale

bewijs op verschillende wijze interpreteren zodat het hun eigen standpunt bevestigt (Swami et al.,

2011). Bevooroordeelde assimilatie is eerder een basiskenmerk van de werking van ons brein, dan een

uitzondering wat geloof in complottheorieën kan verklaren4.

In dit licht dient ook de zogenaamde „fundamentele attributiefout‟ (Clarke, 2002) bezien te

worden. Het toeschrijven van oorzaken aan gebeurtenissen wordt in de psychologie als één van de

meest fundamentele sociaal-cognitieve processen beschouwd (Heider, 1958; Kelley, 1972. In: Byford,

2011). De oorzaken die mensen aan gebeurtenissen toeschrijven, kunnen worden opgedeeld in twee

categorieën: dispositionele of situationele attributies. Bij een dispositionele attributie wordt de oorzaak

van een gebeurtenis toegeschreven aan de acties, intenties of de persoonlijke aanleg van de betrokken

aanleveren, retaliëren gelovers met argumenten die volgens hen verklaard dienen te worden. Een voorbeeld van

dit fenomeen valt te zien op deze documentaire (https://www.youtube.com/watch?v=oE0bkQqnMcU) waar

complottheorieën over de eerste maanlanding op een overtuigende manier worden ontkracht. Zonder inhoudelijk

in te gaan op de documentaire, plaatsen veel mensen berichten zoals „Ja maar hoe kan het dan dat Neil

Armstrong na deze gebeurtenis niet vaker de media heeft opgezocht? Hij zou toch trots moeten zijn?‟, of „De

maan is simpelweg te ver‟. 4 Om te illustreren dat deze eigenschap in alle lagen van de samenleving voorkomt, kan gewezen worden op het

boek van David Fischer, waarin hij honderd voorbeelden van bevooroordeelde assimilatie in gepubliceerd

wetenschappelijk onderzoek heeft gecategoriseerd (Fischer, 1970. In: Rudmin, 2003)

Page 16: Masterscriptie Complottheorieën

16

actoren. Bij een situationele attributie wordt juist geduid op de situationele factoren die meestal buiten

de macht van de actoren liggen (Byford, 2011; Clarke, 2002). Als iemand bijvoorbeeld als oorzaak

van een motorongeluk wijst op de roekeloosheid van de motorrijder, levert diegene een dispositionele

verklaring. Wanneer gewezen wordt op het gladde wegdek dat door slechte weeromstandigheden werd

veroorzaakt, wordt een situationele verklaring gegeven (Clarke, 2002). De fundamentele attributiefout

is dat mensen stelselmatig het belang van dispositionele factoren overschatten en situationele factoren

onderschatten. Dit betekent tevens dat mensen agency zien waar die misschien niet is, want bij

dispositionele attributies worden gebeurtenissen eerder toegeschreven aan de intenties van een

handelende actor (Franks, Bangerter & Bauer, 2013). Daarom wordt bij complexe processen en

gebeurtenissen doorgaans onterecht gezocht naar individuele verantwoordelijken. Complottheorieën

zijn hier een perfect voorbeeld van. Complottheorieën zijn dispositionele verklaringen, waar de

oorzaak van gebeurtenissen gezocht wordt bij de intenties en handelingen van een samenzwerende

groep. Officiële verklaringen daarentegen, wijzen meestal op de min of meer toevallige samenloop van

omstandigheden, en leveren daarmee situationele verklaringen. De dispositionele attributies van een

complottheorie leveren een meer coherente en aantrekkelijke verklaring, omdat alle „toevalligheden‟

en moeilijk verklaarbare details van een gebeurtenis binnen de context van een intentioneel plan

geplaatst kunnen worden (Keeley, 1999).

Een andere attributiefout die door verscheidene auteurs gezien wordt als een verklaring voor

geloof in complottheorieën, is dat mensen geneigd zijn om een balans te zoeken tussen de omvang van

een gebeurtenis en de oorzaken van die gebeurtenis (McCauley & Jacques, 1979; Leman & Cinnirella,

2007. In: Byford, 2011). Het idee is dat deze behoefte mensen ertoe leidt om gebeurtenissen die

consequenties hebben op wereldniveau, te verklaren door oorzaken die ook van grote omvang zijn. De

moord op de Amerikaanse President John F. Kennedy wordt in complottheorieën vaak op deze manier

verklaard. Het neerschieten van een Amerikaanse President kàn niet het werk zijn van een

afzonderlijke gek. Daar is het presidentschap te belangrijk voor. Het moet wel het werk zijn van de

maffia, de wapenindustrie, het Pentagon, de CIA, het politiekorps in Dallas, of al deze partijen

tezamen (Butler, Koopman & Zimbardo, 1995).

Page 17: Masterscriptie Complottheorieën

17

Gevoel van existentiële bedreiging is in een aantal onderzoeken ook gevonden als verband

houdend met geloof in complottheorieën. Newheiser, Farias en Tausch (2011) verklaren dit door

gevoel van existentiële bedreiging in verband te brengen met betekenisgeving. De psychologische

behoefte om betekenis te geven aan gebeurtenissen is in de cognitieve wetenschap uitvoerig

onderzocht en bewezen (zie Park, 2010). Het betekenisgevingsproces verdient meer uitleg omdat het

mogelijk verband houdt met geloof in complottheorieën.

Mensen taxeren voortdurend de gebeurtenissen om hen heen en verhouden deze taxaties tot

het algemene oriëntatiesysteem. Dit algemeen oriëntatiesysteem staat als het ware bovenaan de

hiërarchische ketting van het betekenisgevingsproces. Het bestaat uit ideeën over kernelementen zoals

rechtvaardigheid, controle, het zelfbeeld, en de rol van het individu in de wereld, maar ook over

doelen die het individu nastreeft, en een subjectief gevoel van betekenis of nut (Park, 2010: 258).

Wanneer de taxaties van een gebeurtenis niet overeenkomen met elementen van het algemeen

oriëntatiesysteem, moet deze discrepantie worden opgelost. Dit doet het brein door ofwel de taxaties te

veranderen, ofwel elementen in het algemeen oriëntatiesysteem aan te passen. Dit is wat men

betekenisgeving noemt (Park, 2010).

Betekenisgeving is tevens een essentieel instrument in het omgaan met de betekenisloosheid

die gegenereerd wordt door de wetenschap van de onvermijdelijkheid van je eigen dood (Greenberg et

al., 1997. In: Newheiser, Farias & Tausch, 2011). Wanneer mensen worden geconfronteerd met

existentieel bedreigende situaties, zoals terroristische aanslagen, vliegtuigongelukken of

natuurrampen, kan het subjectief gevoel van betekenis of nut worden aangetast. Dit gevoel van

betekenisloosheid kan worden verholpen (of vermeden) door te geloven in een wereldbeeld (in

cognitieve termen: oriëntatiesysteem) waarin het individu onderdeel is van een voortdurende cultuur

dat ook na de dood van het individu zal voortbestaan. Het individu krijgt op deze manier een soort

„symbolische onsterfelijkheid‟ (Newheiser, Farias & Tausch, 2011: 1008) omdat het leven dan deel

heeft uitgemaakt van een groter iets dat ook na de dood nog zal voortbestaan. Zowel het leven als de

dood krijgen hiermee betekenis, en de discrepantie tussen de getaxeerde gebeurtenis en het algemeen

oriënterend systeem is grotendeels verholpen. Volgens deze zienswijze leveren complottheorieën een

voortdurend wereldbeeld dat betekenis geeft aan zowel het eigen leven, als aan gebeurtenissen die

Page 18: Masterscriptie Complottheorieën

18

zonder te geloven in complottheorieën, moeilijk te verklaren zouden zijn. Tegelijkertijd vormen

complottheorieën een bescherming tegen mogelijk gevoel van betekenisloosheid en gebrek aan

controle (Heine et al., 2006. In: Newheiser, Farias & Tausch, 2011).

2.3 Maatschappelijke verklaringen

De verklaringen die tot dusver zijn geschetst, zijn vooral verklaringen voor geloof in complottheorieën

op individueel niveau. Ze maken begrijpelijk hoe en waarom een individu in complottheorieën kan

geloven. Dergelijke verklaringen zijn nuttig om het geloof in complottheorieën te begrijpen, maar

kunnen de toename vanaf de tweede helft van de vorige eeuw, en de verschillen van geloof in

complottheorieën tussen landen en/of sociale groepen niet verklaren. Het gedeelte van de bevolking

dat tegenwoordig in complottheorieën gelooft is bovendien te groot om nog als individuele

uitzonderingen beschouwd te worden. Om de proliferatie van (geloof in) complottheorieën te

verklaren, zijn grofweg twee sociologische verklaringen te onderscheiden. Een verklaring die zich

richt op het maatschappelijk onbehagen sinds de jaren ‟50, en een verklaring die zich op postmoderne

onzekerheid richt. Hoewel beide verklaringen op bepaalde plaatsen overlap vertonen, verschillen beide

verklaringen voldoende om ze afzonderlijk uiteen te zetten. Zoals later zal blijken, hebben beide

verklaringen het probleem dat ze geen onderscheid maken tussen gelovers en sceptici. Deze kritiek zal

in de hierop volgende paragraaf meer uitgebreid worden behandeld. Nu eerst wordt het theoretisch

verband tussen maatschappelijk onbehagen en geloof in complottheorieën behandeld. Daarna zal de

postmoderne verklaring worden uiteengezet en daarna volgt de kritiek op deze verklaringen, alsmede

de kritiek op het empirisch onderzoek dat tot op heden naar geloof in complottheorieën is uitgevoerd.

De anomische verklaring

De anomische verklaring stelt dat complottheorieën vooral worden geloofd door mensen die zich

gemarginaliseerd of vervreemd voelen van het politieke systeem of de maatschappij. Deze mensen

voelen een vijandigheid jegens het politiek systeem en haar instituties en actoren, of beschouwen

zichzelf als een etnische minderheid of groep die wordt buitengesloten van de maatschappij (Gray,

2008). Binnen deze zienswijze leidt anomie tot geloof in complottheorieën omdat mensen die zich

Page 19: Masterscriptie Complottheorieën

19

gemarginaliseerd voelen, minder geneigd zijn om de heersende maatschappelijke waarden en normen,

met daaraan gekoppeld de legitimiteit van verklaringen van de overheid, te accepteren (Abalakina-

Paap, Stephan, Craig & Gregory, 1999).

De anomische verklaring wordt vaak in verband gebracht met etnische minderheden,

aangezien die vaker in bepaalde complottheorieën geloven dan etnische groepen die de dominante

meerderheid vormen (Crocker, Luhtanen, Broadnax & Blaine, 1999). Een mogelijke verklaring is dat

het overheidsapparaat, met haar wetten en instituties, vooral is uitgerust om de belangen van de

inheemse etnische meerderheid te dienen. Etnische minderheden zijn gewend aan de vaak

discriminatoire werking van het overheidsapparaat, die als het ware een soort onzichtbare dominantie

van de etnische meerderheid representeert. De tegenkrachten die etnische minderheden ervaren vanuit

de maatschappij en haar instituties, geven deze minderheden het gevoel dat „ze‟ „ons‟ moeten hebben,

wat complottheorieën meer aannemelijk maakt (Natrass, 2013). Complottheorieën zouden er daarnaast

ook voor zorgen dat het gevoel van machteloosheid dat minderheden vaker dan gemiddeld ervaren,

zich niet vertaalt in een negatief zelfbeeld. Wanneer de gemarginaliseerde positie verklaard kan

worden door een complot, hoeft het individu zichzelf niets kwalijk te nemen (Crocker, Luhtanen,

Broadnax & Blaine, 1999).

Maar anomie kan ook los van deze meerderheid-minderheid dichotomie een grote rol spelen.

In „Conspiracy Culture: From Kennedy to the X-Files’ legt Peter Knight (2000) uit dat sinds het begin

van de Koude Oorlog, de V.S. steeds minder transparant werd en steeds meer als een nationale

veiligheidsstaat gekarakteriseerd kon worden. Tal van inlichtingendiensten werden opgericht: onder

andere de CIA, de National Security Council, de Defense Intelligence Agency, de National Security

Agency, Army Intelligence, Navy Intelligence en Air Force Intelligence, de State Department's Bureau

of Intelligence and Research, de Atomic Energy Commission en de FBI (Knight, 2000). Deze

bureaucratische organisaties labelden tijdens en na de Koude Oorlog steeds meer documenten als

geclassificeerde informatie, wat de transparantie van de overheid sterk verminderde. Dit ging samen

met het idee bij zowel het volk als ambtenaren en politici binnen de overheid zelf, dat de echte

werking van de overheid zich achter de schermen bevond. Het Amerikaanse publiek realiseerde zich

steeds meer dat de overheid naar buiten toe A kon zeggen, maar dat het bureaucratisch apparaat binnen

Page 20: Masterscriptie Complottheorieën

20

de overheid misschien inmiddels al B aan het uitvoeren was. De „obsessie met geheimhouding‟

(Knight, 2000: Hst.1) bij de overheid leidde burgers ertoe te geloven dat de overheid werkelijk iets te

verbergen had, al was het maar iets dat de overheid in verlegenheid kon brengen. Dit gevoel werd

versterkt toen in de jaren ‟60 en ‟70 in relatief korte tijd een aantal belangrijke politieke leiders werden

vermoord: John F. Kennedy, Robert Kennedy, Martin Luther King, en Malcolm X. Daarnaast waren er

een aantal politieke schandalen, zoals het Watergate schandaal en later de Iran-contra-affaire, die

breed uitgemeten werden in de media. Het volk heeft door dit alles een gereserveerde houding

aangenomen jegens „het officiële verhaal‟ van de overheid. Dit had als resultaat dat hoewel

complottheorieën niet direct werden aangenomen, ze ook niet a priori werden afgewezen. De aanname

dat een complot aan de basis kan staan van ogenschijnlijk vreemde of toevallige gebeurtenissen, lijkt

sinds 1950 voor velen niet ongegrond (Knight, 2000).

In deze periode, waar het vertrouwen de transparantie van de overheid toch al laag was, nam

ook de mondialisering van de economie toe. De toegenomen verbondenheid van industriële en

financiële processen met de rest van de wereld, maakt het begrijpen van de werking van „de economie‟

haast onmogelijk, zelfs voor specialisten (Knight, 2000). Het toenemen van verbondenheid van de

nationale economie met de rest van de wereld betekent tegelijkertijd ook dat de existentiële zekerheid

van de beroepsbevolking steeds meer afhangt van de perikelen van deze wereldeconomie. De

wereldeconomie werd dus minder goed te vatten, maar ook steeds belangrijker om te begrijpen. In

deze tijd verdwenen veel banen naar het buitenland - banen die voorheen vooral door laaggeschoolde

arbeiders werden ingenomen. Op den duur verdwenen door de veranderende economie ook banen van

opgeleid personeel, en groeide de kloof tussen rijk en arm gestaag. De Amerikaanse overheid bleek

niet in staat of niet bereid om haar burgers te beschermen tegen de nadelige effecten van de

mondialisering van de economie. De Keynesiaanse belofte bleek niet haalbaar, en de veiligheid van

het ideaaltypische nucleair gezin kon niet meer gegarandeerd worden (Knight, 2000). De overtuiging

dat de overheid handelt in overeenstemming met wat de burger wil, werd daarom bij steeds minder

mensen ervaren. Gedesillusioneerd met de overheid en in zekere zin vervreemd van het Amerikaans

cultureel systeem (zoals the American Dream), werden complottheorieën in toenemende mate een

Page 21: Masterscriptie Complottheorieën

21

plausibele verklaring voor de complexe processen die de Amerikaanse burger haar zekerheden heeft

afgenomen (Knight, 2000).

De anomische verklaring kan steunen op een scala aan empirisch onderzoek waaruit blijkt dat

geloof in complottheorieën samenhangt met verschillende indicatoren van anomie5. Om precies te zijn

hangt geloof in complottheorieën samen met politiek cynisme, gebrek aan vertrouwen in de overheid,

laag zelfwaardigheidsgevoel, gevoel van machteloosheid, en meer in het algemeen een gevoel van

vervreemding en ontevredenheid met het systeem (Goertzel, 1994; Swami et al., 2011; Swami, 2012;

Abalakina-Paap, Stephan, Craig, Gregory, 1999; Byford, 2011). De verwachting is daarom dat

gevoelens van sociale anomie één van de oorzaken is van geloof in complottheorieën. Dit kan in de

volgende hypothese worden omgezet:

Hypothese 1: sociale anomie leidt tot geloof in complottheorieën.

De postmodernistische verklaring

De postmodernistische verklaring stelt dat geloof in complottheorieën vooral een uiting is van

onzekerheid over hoe de werkelijkheid nu eigenlijk precies in elkaar zit, en wat geldige kennis is om

deze werkelijkheid te begrijpen. In deze paragraaf wordt deze verklaring uiteengezet met behulp van

het werk van Aupers (2012). In ‘Trust No One’: Modernization, Paranoia and Conspiracy Culture‟

noemt Aupers (2012) de bovengenoemde problemen respectievelijk ontologische onzekerheid en

epistemologische onzekerheid. Hieronder wordt als eerst uiteengezet hoe epistemologische

onzekerheid volgens Aupers is ontstaan. Daarna wordt de ontologische onzekerheid beschreven.

Vroeger gaf religie voor de overgrote meerderheid van de samenleving antwoorden op vragen

als: “Hoe te leven?‟, „Wat te doen?‟, „Wat te laten?‟ (Weber 1948. In: Houtman, Aupers &

Achterberg, 2012: 2). Religie had een betekenisgevende functie en hielp mensen belangrijke

(levens)gebeurtenissen een plaats te geven. In de 19e en 20

e eeuw is de autoriteit van traditionele

religies echter afgenomen, zichtbaar in het verminderde aantal mensen dat deze religies nog

5 Anomie heeft niet in alle empirische onderzoeken verband met geloof in complottheorieën. Zo blijkt uit

onderzoek in Maleisië dat er geen enkel verband was tussen anomie en geloof in complottheorieën (Swami,

2012).

Page 22: Masterscriptie Complottheorieën

22

aanhangen. Dit gegeven maakt deel uit van het proces van modernisering dat zich in de afgelopen

eeuwen in de Westerse wereld heeft voltrokken. Sociologen zoals Auguste Comte hadden al voorspeld

dat geloof in religie zou afnemen. Ze voorspelden ook dat de wetenschap de nieuwe religie zou

worden. Door „de universele wetten van de natuur en maatschappij‟ te ontdekken, zouden mensen de

maatschappij beter begrijpen en zou geloof in het bovennatuurlijke niet meer nodig zijn (Aupers,

2012). Deze voorspelling is verre van uitgekomen. Ten eerste “beschrijft de wetenschap de wereld

zoals die is, maar kan het niets zeggen over wat de wereldprocessen precies betekenen en wat de

betekenis van het leven is” (Aupers, 2012: 30). Bovendien is het vertrouwen in de waarheidsclaims

van wetenschappers nooit hoog genoeg geweest. Dit komt waarschijnlijk doordat zelfkritiek en

onzekerheid over elke waarheidsclaim, inclusief die van de wetenschap zelf, in de moderne

wetenschap zit ingebouwd. Sterker nog, Karl Popper, waarschijnlijk de grootste en meest invloedrijke

wetenschapsfilosoof van de 20e eeuw, beschouwt falsifieerbaarheid als het meest essentiële aspect van

een theorie. Elke theorie moet kunnen worden gefalsifieerd, en is eigenlijk slechts een hypothese

totdat deze wordt weerlegd. Een theorie kan daarom nooit pretenderen „de waarheid‟ te zijn; het is een

tijdelijke hypothese, totdat een betere verklaring zich aandient. Dit radicaal scepticisme binnen de

wetenschap bereikte haar hoogtepunt onder leiding van zogenaamde postmodernisten, die stellen dat

het wetenschappelijke discours, net als alle andere discoursen, uiteindelijk niet meer is dan “het

product van ideologische belangen, conflict en macht” (Bauman, 1987; Foucault, 1970. In: Aupers,

2012: 25). Wetenschappelijke kennis is daarom volgens postmodernisten niet superieur aan andere

vormen van kennis, en uiteindelijk „ook maar een mening‟ (Houtman, Aupers & Achterberg, 2012: 1).

Dit soort wetenschappelijke discussies blijven echter niet beperkt tot wetenschappelijke

kringen. Op verschillende mediaplatformen worden wetenschappers uitgenodigd of wordt gerefereerd

aan recent gepubliceerde onderzoeken. Aangezien conflict beter scoort in de massamedia (Hilgartner

& Bosk, 1988), worden vaak wetenschappers of experts uitgenodigd die het niet met elkaar eens zijn,

of worden ze aangemoedigd om met elkaar in debat te gaan. Op deze wijze wordt voortdurend

tegenstrijdige informatie aangeboden en worden verschillende meningen in de wetenschap uitvergroot

en opgeblazen (Houtman, Aupers & Achterberg, 2012). Zo is het voor een leek onduidelijk of de

klimaatcrisis nu werkelijk bestaat of niet; of brood gezond is of dat we toch echt op speltbrood over

Page 23: Masterscriptie Complottheorieën

23

moeten gaan; of het goed is om je kind naar de kindercrèche te sturen; en of de straling van mobiele

telefoons nou kankerverwekkend is of niet. Zo zorgt de teloorgang van traditionele religie enerzijds,

en de zichzelf ondermijnende wetenschap anderzijds, voor epistemologische onzekerheid (Aupers,

2012).

Ontologische onzekerheid is het tweede type onzekerheid dat door het moderniseringsproces is

toegenomen. Vroeger functioneerden eeuwenoude tradities als een stabiele bron van zekerheid over

hoe de wereld in elkaar zit, want: “de wereld is zoals het is, omdat het is zoals het hoort te zijn”

(Giddens, 1992. In: Aupers, 2012: 28). Detraditionalisering, individualisering, maar ook de opkomst

van abstracte, gerationaliseerde systemen zoals bureaucratieën en het kapitalistisch systeem, bedreigen

deze zekerheid. Karl Marx wees al op het feit dat in het kapitalistisch systeem, arbeiders vervreemd

raken van de producten die ze produceren, het productieproces waar ze deel van uitmaken, en van hun

collega‟s (Marx, 1988. In: Aupers, 2012). Max Weber benadrukte echter vooral de toename van

functionele of doelgeoriënteerde rationaliteit, die andere vormen van rationaliteit kwamen te

domineren. In de strijd voor efficiëntie hebben we gerationaliseerde subsystemen in de wereld

gebracht in de vorm van bureaucratie, globaal kapitalisme, en (digitale) technologie. Hoewel dit de

effectiviteit van het besturen van de samenleving heeft vergroot, ervaren mensen deze systemen als

autonome systemen waar ze als individu weinig invloed op hebben. Mensen die bijvoorbeeld ten

onrechte als wanbetalers worden gezien omdat hun namen per ongeluk in de verkeerde database zijn

beland, of mensen wiens namen zijn omgewisseld in een computersysteem en daardoor op

administratieve problemen stuiten, zijn hier goede voorbeelden van. Deze slachtoffers kunnen vaak

niet geholpen worden, zelfs door de medewerkers die binnen de bureaucratie werken. In de meest

extreme gevallen is de boodschap dat „het systeem‟ dit nu eenmaal niet toelaat en dat het slachtoffer de

situatie maar beter kan accepteren. Daarnaast valt ook de werking van economische systemen, zoals

eerder gezegd, niet meer te begrijpen. Gespecialiseerde economen lijken misschien een uitzondering

op deze regel, maar zelfs zij dienen te erkennen dat hun theoretische modellen slechts een versimpeld

beeld van de werkelijke economie schetsen – een feit dat na de economische crisis van 2008 nog eens

werd onderstreept.

Page 24: Masterscriptie Complottheorieën

24

Moderne systemen zijn los komen te staan van onze eigen beleveniswereld, waardoor mensen

steeds meer het gevoel hebben dat er iets niet klopt. In andere woorden: “vervreemding van

economische, bureaucratische, en technologische systemen, versneld door de invloed van

rationalisering en globalisering, zorgt voor ontologische onzekerheid [bij het moderne individu]”

(Aupers, 2012: 29). Deze onzekerheid maakt complottheorieën die uitleggen wat er „werkelijk gebeurt

achter de schermen‟ meer plausibel. Complottheorieën kunnen daarnaast als cognitieve schema‟s

dienen die de te complex geworden moderne systemen kunnen representeren als een relatief simpel

complotnarratief (Raab et al., 2013). De tweede hypothese luidt daarom:

Hypothese 2: postmoderne onzekerheid leidt tot geloof in complottheorieën.

2.4 De problemen met het huidig onderzoek

Hoewel de verklaringen zoals de twee die hierboven zijn geschetst zeer plausibel lijken, leiden de

verklaringen die in de huidige academische literatuur over geloof in complottheorieën gegeven worden

aan twee problemen. Het eerste probleem is dat in de academische literatuur over complottheorieën

haast geen onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die hardnekkig geloven in een complottheorie

en mensen die een sceptische houding innemen jegens zowel complottheorieën als het officiële verhaal

dat door overheden wordt verkondigd. Dit is verassend, aangezien er in het dagelijks leven wel

degelijk onderscheid wordt gemaakt tussen gelovers – ook wel „believers’, „aluhoedjes‟, of

„complotgekkies‟ genoemd - en „normale‟, „kritische‟ burgers die naar eigen zeggen „niet zo naïef

zijn‟ dat ze het officiële verhaal zomaar geloven. Uiteraard worden deze termen ook als retorisch

middel ingezet om zichzelf te onderscheiden van deze categorie gelovers6, maar er zit meer achter dan

dat. Er lijkt een verschil te zijn tussen echte gelovers en de grote groep sceptici, die vooral sinds de

jaren ‟50 en ‟60 steeds meer zijn gaan twijfelen aan „het officiële verhaal‟ en als resultaat

complottheorieën steeds meer plausibel zijn gaan vinden. Bij deze groep lijkt de term „discours van

6 De moderniteit heeft met zich meegebracht dat de moderne mens als kritisch, objectief en rationeel beschouwd

wil worden (Aupers, 2012). In discussies over complottheorieën willen mensen in eerste instantie duidelijk

maken dat ze deze waarden bezitten. Om dit te bereiken positioneert men zichzelf doorgaans als iemand die „het

officiële verhaal‟ niet a priori aanneemt, aangezien dit te naïef en onkritisch zou zijn. Hierbij loopt men echter

het risico om het stigma van „aluhoedje‟ of „complotgekkie‟ opgeplakt te krijgen. Om dit negatief label te

voorkomen ageert men zich vaak bij voorbaat al tegen deze symbolische categorie.

Page 25: Masterscriptie Complottheorieën

25

gerede twijfel‟ beter van toepassing te zijn dan „geloof in complottheorieën‟ (Byford, 2011). Gerede

twijfel houdt in dat in de huidige complexe wereld, waar overheidsbeleid steeds sterker is verbonden

aan processen en actoren die zich buiten de nationale grenzen - en buiten het begrips- en zichtveld van

de burgers - bevinden, het volledig rationeel is om een kritische houding aan te nemen jegens officiële

statements van de nationale overheid. Werkelijk gebeurde complotten zoals het Watergate-schandaal,

maar vooral het bewustzijn van het idee dat overheden in de publieke sfeer niet kunnen of willen

zeggen wat ze achter de schermen werkelijk doen, heeft burgers doen twijfelen aan de publieke

informatie die ze krijgen voorgeschoteld. De processen die in de anomische verklaring zijn

beschreven, lijken vooral op deze groep sceptici van toepassing te zijn. De ontevredenheid met, en

vervreemding van het systeem hebben geleid tot een zeer sceptische houding jegens de overheid,

waarbij delen van het complotnarratief soms gebruikt worden om uiting te geven aan dit gevoel van

maatschappelijk onbehagen. De verwachting is daarom dat wanneer er onderscheid wordt aangebracht

tussen gelovers en sceptici, zal blijken dat sociale anomie het geloof in complottheorieën versterkt bij

sceptici, maar niet zo‟n grote rol speelt bij gelovers. Dit kan in de volgende hypothese worden

vertaald:

Hypothese 3: sociale anomie leidt vooral bij sceptici tot geloof in complottheorieën, maar in mindere

mate bij gelovers.

Zoals gezegd, onderscheidt Byford het discours van gerede twijfel van echt geloof in

complottheorieën. „Geloof‟ in complottheorieën impliceert dat iemand volhartig gelooft in

complottheorieën en deze als het ware omarmt. Bij sceptici is dit niet zozeer het geval. Sceptici gaan

namelijk niet op dezelfde manier om met complottheorieën als gelovers. Sceptici hebben misschien

van enkele complottheorieën gehoord en zoeken af en toe, misschien in een moment van verveling

(Brotherton & Eser, 2015), naar informatie over bekende complottheorieën zoals die van 9/11 of de

Bilderberg groep. Maar ze zijn er niet echt actief mee bezig. Ze schrijven geen artikelen of comments;

delen niet tal van complottheorieën op sociale mediasites; en vinden het niet zo belangrijk om deze

theorieën met hun kennissen te delen. Deze omgangselementen vormen een andere dimensie van

Page 26: Masterscriptie Complottheorieën

26

geloof in complottheorieën, die in het huidig empirisch onderzoek bijna volledig wordt genegeerd.

Wanneer instemming met een complottheorie de enige dimensie is die wordt gemeten, kan een sceptici

hetzelfde scoren als een gelover, terwijl de gelover waarschijnlijk heel anders omgaat met

complottheorieën. Voor gelovers zijn complottheorieën bijvoorbeeld veel belangrijker om

maatschappelijke gebeurtenissen te interpreteren. Vanwege het reeds beschreven mechanisme waarbij

geloof in complottheorieën een monologisch wereldbeeld vormt zodra men in meer complottheorieën

gaat geloven, zijn gelovers ervan overtuigd dat het complotnarratief een adequate beschrijving van

nieuwe situaties kan leveren. Ze hebben het complotnarratief als het ware geïnternaliseerd, en

gebruiken het om belangrijke maatschappelijke gebeurtenissen te interpreteren. Elke maatschappelijke

gebeurtenis kan geïnterpreteerd worden als „het werk van samenzweerders‟, omdat de samenzwerende

groep als zo machtig beschouwd wordt, dat er haast geen gebeurtenis is die niet is gepland, gestuurd of

toegelaten door deze groep.

Op deze manier leveren complottheorieën een antwoord op de betekenis- en zinloosheid van

het postmoderne tijdperk. Complexe, vaak min of meer toevallige gebeurtenissen krijgen weer een

doel, een betekenis. Complottheorieën zijn een vorm van „re-enchantment’ (Aupers, 2011: 30); ze

vinden intentie waar anderen toeval zien en structuur waar anderen chaos zien (Aupers, 2011).

Complottheorieën vervullen daarmee, zoals eerder gezegd, een functie van betekenisgeving voor

mensen die leiden aan postmoderne onzekerheid. Het is voor gelovers echter meer dan een uiting van

postmoderne onzekerheid. Het is zoals Aupers beschrijft een „religie voor atheïsten‟ (p. 30). Dit leidt

tot de volgende hypothese:

Hypothese 4: postmoderne onzekerheid leidt vooral bij gelovers tot geloof in complottheorieën, maar

in mindere mate bij sceptici.

Daarnaast gaan gelovers, zoals reeds beschreven, anders om met complottheorieën dan sceptici. Ze

beschouwen het zoeken van bewijzen voor het complot als een haast religieuze roeping (Aupers,

Page 27: Masterscriptie Complottheorieën

27

2012), die in de strijd tussen het goed en het kwaad7 kan leiden tot het verbannen van de kwade

samenzweerders. Het enige dat nodig is, zo lijkt het, is het vinden van onomstotelijk bewijs, zodat dit

aan het grote publiek getoond kan worden en de samenzweerders ontmaskerd kunnen worden. Zodra

de massa doorheeft wat er „werkelijk gebeurt‟, zijn de samenzweerders machteloos, en hebben de

gelovers hun missie volbracht. Gelovers zoeken daarom veel vaker naar bewijzen of ontbrekende

schakels die misschien door anderen gemist zijn, en ze delen hun complottheorieën vaker met de

buitenwereld dan sceptici doen. Samen met het grotere belang van complottheorieën in de

interpretatieschema‟s van gelovers, zijn dit de andere dimensies van geloof in complottheorieën

waarvan verwacht wordt dat dit bij gelovers veel sterker aanwezig is dan bij sceptici. Dit kan in de

volgende hypothese worden vertaald:

Hypothese 5: gelovers gaan actiever om met complottheorieën dan sceptici, en vinden

complottheorieën belangrijker bij het interpreteren van nieuwe gebeurtenissen.

Ten slotte verschillen gelovers en sceptici mogelijk ook nog wat betreft het zelfwaardigheidsgevoel

dat geloof in complottheorieën verleent. De onderzoeken waarin het verband tussen

zelfwaardigheidsgevoel en geloof in complottheorieën is onderzocht, laten wisselende resultaten zien.

In enkele onderzoeken is een negatief verband gevonden, wat door Swami (2012) verklaard wordt

door te verwijzen naar de anomische verklaring, waar een laag gevoel van zelfwaarde samengaat met

de gemarginaliseerde sociale positie van mensen die in complottheorieën geloven8. Er zijn echter ook

onderzoeken waar dit negatief verband niet eens wordt gevonden (Swami, 2012).

7 De strijd tussen goed en kwaad - ook wel het „manicheïstische wereldbeeld‟ genoemd (Barkun, 2003; Byford,

2011) - is een narratief element dat in haast alle complottheorieën terugkomt. Complottheorieën delen mensen en

hun handelingen in binair oppositionele categorieën: het goede versus het kwade; moreel versus immoreel;

sociaal versus asociaal. Door dit wereldbeeld wordt de loop van de geschiedenis beschouwd als “bijna

uitsluitend een kwestie van goede of kwade [intenties]” (Lipset & Raab, 1978: 13. In: Byford, 2011). Dit

dualistisch, moralistisch beeld versterkt tevens het idee dat „de massa‟ een homogene, moreel pure groep is die,

mits bevrijd van inmenging van de samenzwerende groep, gezamenlijk strijdt tegen de sociale en morele

problemen die zij ervaren. Tegelijkertijd wordt iedereen die deze massa bedreigt automatisch de rol van de

immorele schurk toebedeeld. 8 Andere onderzoekers zoals Abalakina-Paap, Stephan, Craig en Gregory (1999) stellen dat complottheorieën

voor mensen met een lage zelfwaarde een middel leveren om anderen de schuld te geven van hun problemen,

ook wel externe attributie genoemd.

Page 28: Masterscriptie Complottheorieën

28

Byford (2011) suggereert dat geloof in complottheorieën niet een negatief, maar juist een

positief verband met geloof in complottheorieën zou moeten hebben. Zijn idee is dat gelovers zo

overtuigd zijn van de waarheid van de complottheorieën waarin ze geloven, dat ze het gevoel hebben

dat ze kennis van de maatschappij bezitten die anderen nog niet bezitten. Door „niet te lui‟ of „naïef‟ te

zijn om „eigen onderzoek te doen‟, hebben gelovers kennis en „feiten‟ vergaard die specialisten

kennelijk gemist hebben. Gelovers „doorzien‟ bovendien het conspiratief plan en zijn de

samenzweerders te slim af. Ze kunnen zichzelf daarom als experts uiten, wat een enorme boost aan

zelfvertrouwen kan geven.

Byford‟s these lijkt te worden tegengesproken door de bevindingen in empirisch onderzoek

zijn gebleken, maar dit valt wellicht te verklaren door het feit dat er in deze onderzoeken geen

onderscheid is aangebracht tussen gelovers en sceptici. Wanneer dit wel gedaan wordt, is de

verwachting dat zelfwaardigheidsgevoel bij gelovers een positief verband heeft met geloof in

complottheorieën, en dat het bij sceptici een negatief verband heeft. Dit leidt tot de volgende

hypothese:

Hypothese 6: Een laag zelfwaardigheidsgevoel leidt bij sceptici tot geloof in complottheorieën. Bij

gelovers versterkt geloof in complottheorieën juist het zelfwaardigheidsgevoel.

Hypothese 3 tot en met 6 testen mogelijke verschillen tussen gelovers en sceptici, maar er zijn nog een

aantal problemen in de academische literatuur die in deze scriptie niet door middel van hypotheses

getest worden, maar wel de aandacht verdienen. Uit de theorie blijken tal van nuances in zowel het

geloof in complottheorieën als in de complottheorieën zelf, maar in het empirisch onderzoek wordt er

amper rekening gehouden met deze nuances. Verschillende auteurs hebben bijvoorbeeld gewezen op

relevante verschillen in de reikwijdte van complottheorieën9, de verschillende thema‟s die belicht

worden (Brotherton, Christopher & Picking, 2013) en de verschillende functies die complottheorieën

9 Barkun (2003) onderscheidt bijvoorbeeld drie soorten complotten: gebeurteniscomplotten, systematische

complotten, en supercomplotten. Bij gebeurtenis-complottheorieën blijft het complot beperkt tot één of enkele

gebeurtenissen. Bij systematische complottheorieën heeft het complot een grotere doelstelling, zoals het

overnemen van een regio, land, of zelfs de wereld. In supercomplottheorieën, ten slotte, worden tal van

gebeurtenis- en systeemcomplotten hiërarchisch aan elkaar verbonden. Aan de top van de hiërarchie staat een

grotendeels verborgen, machtige elite die lager geplaatste samenzwerende groepen aanvoeren.

Page 29: Masterscriptie Complottheorieën

29

kunnen vervullen (Swami, 2012; Swami & Coles, 2010; Byford, 2011). Het voert te ver voor deze

scriptie om een volledige samenvatting te geven van alle mogelijke verschillen die in de theoretische

literatuur over complottheorieën worden gesuggereerd, maar de meest relevante verschillen zullen

hieronder worden opgesomd.

Ten eerste verschillen complottheorieën wat betreft de thema‟s die ze belichten. In het

onderzoek dat Brotherton, Christopher en Pickering (2013) hebben uitgevoerd om tot een betrouwbare

itemschaal te komen die geloof in complottheorieën kan meten, kwam naar voren dat er vijf

verschillende thema‟s zijn die in hedendaagse complottheorieën worden belicht. Deze thema‟s zijn: 1)

overheidsmisdaden, zoals het begaan van terroristische activiteiten in eigen grondgebied; 2) globale

complotten, die stellen dat er een kleine, machtige groep is die de wereld in het geheim controleert; 3)

ontkenning van buitenaards leven dat bedrog ziet over het bestaan van buitenaards leven op aarde; 4)

persoonlijke gezondheid en welzijn, wat over verspreiding van ziektes gaat; en 5) controle van

informatie, wat het onethisch manipuleren en weghouden van informatie bij het grote publiek behelst.

Brotherton, Christopher en Picking (2013) wijzen er op dat een indicator voor geloof in

complottheorieën die niet al deze thema‟s bezit, mogelijk onbetrouwbare resultaten oplevert. Wanneer

er complotstellingen gekozen worden die bijvoorbeeld onevenredig veel het thema overheidsmisdaden

belichten, is er kans dat bepaalde groeperingen voor wie dergelijke complottheorieën meer

aantrekkelijk zijn, hoger scoren op de algemene indicator. Hetzelfde geldt wanneer naar bepaalde

thema‟s helemaal niet wordt gevraagd. Daarnaast wijzen Brotherton, Christopher en Picking (2013) er

op dat er niet naar specifieke complottheorieën gevraagd zou moeten worden, maar dat de

complotstellingen in algemene termen verwoord dienen te worden. Niet iedereen is even bekend met

specifieke complottheorieën, wat kan leiden tot onnauwkeurige metingen. Mensen keuren

verklaringen waarmee ze bekend zijn namelijk minder snel af, zelfs wanneer ze het niet eens zijn met

die verklaring (Crocker, Luhtanen, Broadnax & Blaine, 1999; Byford, 2011). Sunstein en Vermeule

(2009) geven hier een mogelijke verklaring voor. Voor het overgrote deel van de informatie die

mensen dagelijks krijgen te verwerken, geldt dat mensen niet zelf de expertise bezitten om deze

informatie nauwkeurig te interpreteren. Mensen zoeken daarom naar aanwijzingen bij de interpretaties

van andere mensen, in de veronderstelling dat deze interpretaties gebaseerd zijn op kennis die men zelf

Page 30: Masterscriptie Complottheorieën

30

niet bezit. Van een verklaring die door veel mensen wordt geloofd, wordt daarom verwacht dat deze

stoelt op geldige argumenten. Dit heeft als resultaat dat iemand die bekend is met een bepaalde

complottheorie, daaruit afleidt dat anderen dit als een geldige interpretatie beschouwen, en daarom

mogelijk kunstmatig hoog antwoordt op enquêtes (Byford, 2011).

Franks, Bangerter en Bauer (2013) wijzen daarnaast op verschillen in complottheorieën

betreffende de samenzwerende groep waar de complottheorie op is gericht. Sommige

complottheorieën stigmatiseren minderheden, door ze als zondebok verantwoordelijk te houden voor

bepaalde gebeurtenissen. Voorbeelden hiervan zijn het beschuldigen van Joden voor het creëren van

de plaag, Moslims voor het samenzweren tegen het Westen, of Communisten voor het ten val

proberen te brengen van de democratie (Franks, Bangerter & Bauer, 2013). Omgekeerd kunnen

gestigmatiseerde groepen geloven in complottheorieën die de meerderheid in de samenleving

afschilderen als samenzwerend met elkaar. Een voorbeeld hiervan is de theorie dat het Hiv-virus is

verspreid door de Amerikaanse overheid om de Afrikaans Amerikaanse gemeenschap uit te dunnen

(Nattrass, 2013; Simmons & Parsons, 2005; Crocker, Luhtanen, Broadnax & Blaine, 1999). Weer

andere, tegenwoordig populaire complottheorieën, wijzen geen sociale groepen aan, maar richten zich

op geheimzinnige elites die achter de schermen streven naar wereldoverheersing (Champion-Vincent,

2005. In: Franks, Bangerter & Bauer, 2013).

Ten slotte is er nog een soort complottheorie die voortkomt uit vijandigheid tussen twee

sociale groepen. Te denken valt aan de V.S. en de Sovjet-Unie tijdens de Koude Oorlog, of de historie

van animositeit tussen Arabieren en Joden. Wanneer een sociale groep als vijand of tegenstander

beschouwd wordt, lijkt het zo te zijn dat mensen rekening houden met het ergste, en ervan uitgaan dat

de tegenstander bereid is tot tactieken die men zelf onethisch zouden vinden. Het is in dit licht dat de

resultaten van een internationale opiniepeiling bezien dienen te worden, waaruit bleek dat in landen uit

het Midden Oosten een aanzienlijk groter aantal mensen dan gemiddeld Israël aanwezen als dader

achter de aanslagen van 9/11 (WorldPublicOpinion.Org, 2008). In deze opiniepeiling werd in 17

landen aan 1000 respondenten per land deze open vraag gesteld: „Wie zat er volgens u achter de

aanslagen van 9/11?‟. In Egypte gaf 43 procent van de respondenten aan dat Israël achter de aanvallen

zouden zitten. In Jordanië 31 procent. Dit terwijl in de andere landen meestal niet meer dan twee á drie

Page 31: Masterscriptie Complottheorieën

31

procent van de respondenten Israël als de dader noemden. De geschiedenis van animositeit tussen

Joden en Arabieren, heden ten dage aangewakkerd door de berichtgevingen omtrent het Gaza-conflict,

kan hier een verklaring voor zijn (Gentzkow & Shapiro, 2004). De oorzaken van geloof in sommige

complottheorieën legt dus wellicht niet bij sociale anomie of postmoderne onzekerheid, maar bij

vijandigheid tussen twee sociale groepen.

Hoewel deze scriptie niet gericht is op het incorporeren van alle verschillen die uit de theorie

blijken, is het toch mogelijk om daar waar mogelijk, recht te doen aan de mogelijke nuances die door

de theorie gesuggereerd worden. Elke stap in de richting van een meer genuanceerd empirisch

onderzoek naar geloof in complottheorieën, is in potentie al een verbetering ten opzichte van het

huidig empirisch onderzoek. Daarom zullen de complotstellingen die in dit onderzoek gebruikt

worden niet een willekeurige selectie van complottheorieën zijn, maar een evenwichtige en theoretisch

onderbouwde collectie van complotstellingen, die analyses met de afzonderlijke complotstellingen als

afhankelijke variabele mogelijk maakt.

Page 32: Masterscriptie Complottheorieën

32

Hoofdstuk 3: Methodologisch hoofdstuk

De methode die wordt gebruikt om de onderzoeksvraag „klopt het dat er meerdere dimensies schuilen

achter geloof in complottheorieën en hoe zijn deze te verklaren?’ en de bijbehorende hypotheses te

testen is survey onderzoek. Er zijn twee redenen voor het verkiezen van een kwantitatieve

onderzoeksmethode boven een kwalitatieve methode. Ten eerste wordt getracht een aantal verbanden

en verschillen te bewijzen. Bevindingen van kwalitatief onderzoek kunnen over het algemeen niet

worden gegeneraliseerd naar de populatie vanwege het relatief lage aantal respondenten en de

doorgaans moeilijk kwantificeerbare resultaten. Kwantitatief onderzoek stelt de onderzoeker in staat

om op grotere schaal verbanden te vinden tussen verscheidene onafhankelijke variabelen en geloof in

verschillende soorten complottheorieën. De tweede reden is dat er in de theorie inmiddels genoeg

plausibele verklaringen voor geloof in complottheorieën zijn aangeleverd. Kwalitatief onderzoek zou

misschien nuances kunnen toevoegen aan de bestaande literatuur, maar de huidige theorieën zijn tot

dusver nog niet eens gezamenlijk onderzocht. Zoals eerder gezegd heeft het empirisch onderzoek naar

geloof in complottheorieën amper rekening gehouden met de theoretische inzichten die in de laatste

decennia zijn opgedaan. In feite loopt het empirisch onderzoek dus achter op de theorie. Deze scriptie

is een poging om die achterstand te verkleinen. Hoewel kwalitatief onderzoek naar verschillen in

omgang met complottheorieën ook interessante bevindingen zou kunnen opleveren, kan deductief

onderzoek naar mijn mening meer toevoegen aan de huidige academische literatuur door de bestaande

theorieën goed te testen.

De keuze voor survey onderzoek betekent ook dat dit onderzoek potentieel aan dezelfde

kritiek onderhevig is die door auteurs als Byford (2011) en Raab et al. (2013) is geuit. Geloof in

complottheorieën is veel complexer dan de stellingen die in survey onderzoek aan respondenten wordt

voorgelegd impliceren10

. Antwoorden op een Likertschaal verhullen bovendien slechts één dimensie

10

Raab et al. (2013) laten in Thirty Shades of Truth op een creatieve wijze zien dat mensen zelden volledig

geloven in òf het officiële verhaal, òf een complottheorie. In hun onderzoek werden respondenten gevraagd een

verhaal construeren dat de aanslagen van 9/11 moest beschrijven, door ze uit een set kaarten te laten kiezen. Op

de kaarten stonden verschillende statements, elk behorend tot de categorie „officiële statement‟, „gematigd

conspiratief‟, „onbeperkt conspiratief‟, of „bizar‟. Een voorbeeld van een bizarre statement is “Zowel de Twin

Towers als gebouw 7 zijn vernietigd door ondergrondse thermonucleaire wapens”. Elk van de respondenten

heeft op deze wijze een verhaal gemaakt met gemiddeld 15 kaarten, en de respondenten waren gemiddeld

tevreden over de plausibiliteit van hun uiteindelijk verhaal (3.9 op een 5-punts Likertschaal). De belangrijkste

Page 33: Masterscriptie Complottheorieën

33

van geloof (de instemming met de complotstelling, van helemaal oneens tot helemaal eens), terwijl in

deze scriptie juist gezocht wordt naar andere dimensies. In dit onderzoek worden respondenten daarom

ook gevraagd naar andere aspecten van omgang met complottheorieën, te weten: de plaats die het

geloof in complottheorieën inneemt in het wereldbeeld van de respondent; de frequentie waarmee de

respondent op complot gerelateerde websites zoekt naar informatie; hoe vaak de respondent

complottheorieën deelt met anderen; en hoe belangrijk de respondent het vindt dat anderen zich beter

informeren over complottheorieën.

Ten slotte wordt in dit survey onderzoek een probleem omzeild door bewust geen „ik weet het

niet‟ optie in de Likertschalen op te nemen. In veel empirisch onderzoek naar geloof in

complottheorieën zorgt deze optie voor grote interpretatieproblemen. Het komt regelmatig voor dat

meer dan 20 procent van de respondenten „ik weet het niet‟ antwoordt (Byford, 2011), wat zowel

geïnterpreteerd kan worden als twijfel aan het officiële verhaal, onbekendheid met de complottheorie,

of het besef bij de respondent dat hij of zij niets met zekerheid kan zeggen. Dit zijn aanzienlijke

verschillen, die onmogelijk te interpreteren zijn voor de onderzoeker. Daarom werden de respondenten

die aan deze survey hebben meegedaan, daar waar toepasselijk, gedwongen om te kiezen tussen de

volgende zes opties: helemaal oneens; oneens; een beetje oneens; een beetje eens; eens; en helemaal

eens.

3.1 Werving respondenten

Om te testen of het onderscheid tussen sceptici en gelovers echt bestaat, is dit onderzoek opgedeeld in

twee groepen. Bij de eerste groep wordt getracht een representatieve steekproef van de samenleving te

creëren, maar de tweede groep bestaat volledig uit gelovers. Van gelovers wordt verwacht dat ze

regelmatig surfen op complotwebsites en daar complottheorieën of actualiteiten bespreken. Daarom

wordt de tweede groep op deze complotwebsites geworven. De eerste groep wordt geworven op

verschillende, niet complot-gerelateerde internetfora. Voor deze scriptie zijn niet de middelen

bevinding was dat de 30 respondenten, 30 verschillende verhalen construeerden, waarin conspirationele en

officiële elementen moeiteloos gecombineerd werden. Hoewel we er in de theorievorming en in het ontwerpen

van enquêtes graag van uitgaan dat mensen simpelweg meer of minder geloven in een complottheorie, blijkt

deze veronderstelling niet te rijmen met de werkelijkheid.

Page 34: Masterscriptie Complottheorieën

34

beschikbaar om een aselecte steekproef te genereren, maar door gericht respondenten te zoeken op

specifieke internetfora kan een representatieve steekproef worden verkregen. Concreet betekent dit dat

er is getracht een gelijke verhouding tussen mannen en vrouwen te verkrijgen met een representatieve

indeling van leeftijd, opleidingsniveau, geloof en etniciteit. Dit is bewerkstelligd door bijvoorbeeld

vrouwen te zoeken op internetfora als Libelle, Viva, en VrouwenForum, mensen van hogere leeftijd op

internetfora als 50plusplein en seniorencafe.nl, en mensen van verschillende geloven op Joodse,

Turkse en Marokkaanse internetfora.

Vanwege het stigma dat er heerst over complottheorieën, is in de oproep is rekening gehouden

met mogelijke afkeer tegen de term „complottheorie‟. Dit is gedaan door in het oproepbericht uit te

leggen dat ik geïnteresseerd ben in “alternatieve verklaringen van gebeurtenissen, in de volksmond

ook wel complottheorieën genoemd”. Voor mensen die niet zo bekend zijn met complottheorieën, is

de 9/11 complottheorie kort als voorbeeld uitgelegd. Zodoende is getracht zowel mensen die in

complottheorieën geloven, als mensen die niet geloven in complottheorieën aan te trekken.

De oproep voor de eerste groep is op 30 verschillende fora geplaatst. Niet alle fora zijn echter

even geschikt om respondenten te werven: sommige fora hebben strenge regels wat betreft het

plaatsen van topics waarin respondenten worden geworven, andere fora bleken te weinig bezoekers te

hebben. De respondenten uit de eerste groep zijn uiteindelijk op 16 verschillende internetfora

geworven. De eerste respondenten zijn geworven op het Fok!Forum en Gathering of Tweakers forum.

Complottheorieën bleken nog steeds een populair en veel bediscussieerd onderwerp te zijn, want in de

eerste dagen was de enquête al 150 keer ingevuld en bediscussieerden mensen op de forumthreads

uitvoerig over complottheorieën en zelfs de enquête zelf, die door veel forumposters als positief

beschreven werd. Op deze forums reageerden echter vooral autochtone mannen. De aandacht is in de

resterende weken daarom uitgegaan naar het werven van vrouwelijke respondenten en niet-autochtone

respondenten.

De tweede groep respondenten is geworven op verschillende facebook groepen en blogs waar

complottheorieën het centrale onderwerp zijn. Nederlandse complot-fora zijn de laatste jaren één voor

één offline gegaan, waardoor Nederlandse fora-bezoekers nu aangewezen zijn op internationale fora,

of Nederlandse blogs en Facebook-groepen. De meest bezochte Nederlandse website lijkt nu Niburu te

Page 35: Masterscriptie Complottheorieën

35

zijn, maar deze site levert niet te mogelijkheid om publiekelijke berichten achter te laten. Om

Nederlandse respondenten te werven is daarom gerekruteerd op facebook pagina‟s en groepen, en

enkele sites waar een mogelijkheid bestond een bericht op het prikbord te plaatsen. Het overgrote deel

van de respondenten uit de tweede groep kwam echter uit de facebook groep „Illuminati in

Nederland020‟.

Na vier weken zijn de online enquêtes afgesloten, waarna de data en de variabelen zijn

gecontroleerd in twee fasen: case screening en variable screening

3.2 Case screening

De data is eerst gecontroleerd op zogenaamde „forum-trolls‟, oftewel mensen die voor de grap

onzinnige antwoorden geven. Het onderwerp complottheorieën leent zich daar namelijk goed voor.

Een voorbeeld is dat iemand „spaghettimonster‟ invult wanneer gevraagd werd naar de religieuze

overtuiging van de respondent. In eerste instantie zijn de variabelen waar open beantwoording

mogelijk was visueel gecheckt. Duidelijke „trolls‟ zijn direct verwijderd, maar bij verdachte

antwoorden11

zijn de hele cases visueel geïnspecteerd. Bij deze visuele inspectie werd op een aantal

aspecten gelet. In eerste instantie werd gekeken of de waarden van omgekeerde variabelen inderdaad

„omgekeerd‟ beantwoord werden. Daarnaast vulden enkele respondenten bij het ene blok

complotstellingen bij elke complotstelling „helemaal mee eens‟ in, en bij het volgend blok overal

„helemaal mee oneens‟. Er werd bij verdachte cases ook gekeken naar de bekendheid met

complottheorieën en de antwoorden die de respondenten gaven bij het zoekgedrag. Enkele

respondenten gaven bijvoorbeeld aan dagelijks op complotwebsites te zoeken naar informatie, en

honderden complotfilmpjes te kennen, maar bij de vraag naar bekendheid met complottheorieën,

gaven ze aan niet te weten wat de Nieuwe Wereld Orde of een false flag operation is.

Daarna is bij alle variabelen met Likertschalen gecontroleerd op unengaged responses door te

zoeken naar standaarddeviaties lager dan 0,5. Aangezien deze variabelen op verschillende posities in

de enquête, in blokjes van vijf of zes, zijn gemeten, is ook gecheckt naar unengaged responses per

blok. Alle cases met een standaarddeviatie lager dan 0,5 zijn wederom visueel gecheckt op dezelfde

11

Zoals “ik geloof in mezelf” bij de vraag tot welke religieuze de respondent zichzelf toerekent

Page 36: Masterscriptie Complottheorieën

36

manier als hierboven is beschreven. Uiteindelijk zijn op deze manier 21 cases verwijderd. Daarnaast

zijn de cases van 7 respondenten van Belgische afkomst verwijderd, aangezien dit onderzoek zich

toespitst op Nederland. Zodoende telt groep één uiteindelijk 358 respondenten.

Bij de tweede groep zijn dezelfde controles uitgevoerd, met de toevoeging dat respondenten

die „nee‟ hebben geantwoord op de vraag of ze „lid zijn van, of geabonneerd zijn op een Facebook

groep, Youtube kanaal of Twitter account waarin complottheorieën serieus behandeld worden‟, zijn

verwijderd. Het oproepbericht dat in de complottheorie-gerelateerde facebook-groep is geplaatst, is

namelijk zeven maal gedeeld door leden uit die groep, waarvan vijf maal op hun eigen

facebookpagina. Deze onvoorziene wending is gelukkig bijna direct opgemerkt en daarna

bijgehouden. Uiteindelijk zijn daardoor 21 cases verwijderd uit groep twee, waardoor er precies 100

respondenten overbleven in groep twee.

3.3 Variable screening

Alle variabelen zijn gecontroleerd op missende waarden, kurtosis en uitschieters. Ik neem een waarde

van 2.2 als grens waar de kurtosis problematisch wordt. Bij de eerste groep hebben vijf variabelen een

kurtosis waarde van hoger dan 2.2. In al deze gevallen komt dit omdat de mediaan zich op één van de

uitersten ligt, bijvoorbeeld het antwoord “zeker niet” op een Likertschaal. Er kan dan geen

normaalverdeling plaatsvinden. De variabelen die hoge kurtosiswaarden vertoonden zijn: 9/11 Al

Qaida (2.41); complotstelling10 (2.39); deelgedrag1 (14.99); deelgedrag2 (4.98); en baanonzekerheid

(2.23). Een volledige lijst met namen van de variabelen en de bijbehorende vragen bevindt zich in

bijlage 1. Bij de eerste vier variabelen is de hoge kurtosis waarde logisch te verklaren omdat de meeste

respondenten niet geloven in complottheorieën en deze dan ook niet delen met anderen. De kurtosis bij

baanonzekerheid is veroorzaakt doordat de mediaan „1‟ (nooit) is, terwijl het gemiddelde hier

logischerwijs hoger is (1.68). Bij deze variabele wordt ook geen normaalverdeling verwacht of vereist,

dus is dit geen probleem.

Bij de tweede groep gebeurde hetzelfde, maar dan aan de andere zijde van de Likertschaal. In

de tweede groep geloofden mensen zo sterk in complottheorieën, dat de mediaan soms „zeker weten‟

was. Deze variabelen zijn: 9/11 Al Qaida (3.10); complotstelling1 (10.15); complotstelling2 (15.58);

Page 37: Masterscriptie Complottheorieën

37

complotstelling3 (3.45); coomplotstelling5 (5.78); complotstelling9 (5.24); valentie1 (8.04); valentie3

(6.42); religiositeit (3.59). Zoals verwacht, vertoont deelgedrag in deze groep geen problematische

kurtosis, omdat respondenten in deze groep meer variëren wat betreft hun deelgedrag dan de eerste

groep. De soms extreem hoge kurtosis-waarden bij complotstellingen zijn problematisch; veel mensen

in groep twee hebben op bijna alle complotstellingen „eens‟ of „helemaal eens‟ geantwoord. Hoewel

dit, met het idee van het monologische geloofssysteem van Goertzel (1994) in het achterhoofd, te

verwachten viel, dient hier in het verder onderzoek rekening mee gehouden te worden. Uiteindelijk

zullen complotstellingen één en twee niet worden gebruikt in de empirische analyses, aangezien deze

stellingen nog een tekortkoming kennen. Dit wordt in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk meer

uitgebreid besproken. Naast de complotstellingen, vertonen twee valentievariabelen ook een hoge

kurtosis. In beide gevallen komt dit wederom door een zeer hoge mediaan en gemiddelde. Mensen in

groep twee vonden het zeer belangrijk dat anderen zich beter informeren over complottheorieën, en

zijn het „helemaal eens„ dat ze wereldgebeurtenissen anders interpreteren nu ze bekend zijn met

verscheidene complottheorieën.

De hoge kurtosiswaarden in veel van de variabelen duidt ook op de mogelijkheid dat een deel

van de respondenten de enquête beschouwden als een aangelegenheid om hun opgekropte

ontevredenheid te uitten over het onbegrip dat ze ervaren van mensen die niet in complottheorieën

geloven. In deze groep vulden veel respondenten bijvoorbeeld op alle drie variabelen die

zelfwaardigheidsgevoel meten „helemaal eens‟ in, alsof ze extra duidelijk wilden maken dat er met hen

niets mis is. Er is ook een mogelijkheid dat mensen de enquête als een mogelijkheid zagen om aan

anderen te signaleren dat complotten echt bestaan. Dean (2001) oppert bijvoorbeeld het idee dat

complottheorieën wellicht niet zozeer als serieuze theses gezien zouden moeten worden, maar als een

soort signaleringsmethode, een alarmering van wat zou kunnen gebeuren als we niet goed opletten. Dit

zou kunnen verklaren waarom groep twee extreem hoog antwoord op veel van deze vragen.

3.4 Uiteindelijke onderzoekspopulatie

Uiteindelijk bestaat de eerste groep uit 358 respondenten met een gemiddelde leeftijd van 35

(SE=12,49). Het aantal mannen is 247 (69 procent) en het aantal vrouwen 111 (31 procent). Het aantal

Page 38: Masterscriptie Complottheorieën

38

autochtone Nederlanders is 313 (87,4 procent) en het aantal niet-autochtone Nederlanders 45 (12,6

procent). De tweede groep bestaat uit 100 respondenten met een gemiddelde leeftijd van 36

(SE=14,19). Het aantal mannen is 65 en het aantal vrouwen 35. Het aantal autochtone Nederlanders is

84 en het aantal niet-autochtone Nederlanders 16. In beide groepen is het aantal vrouwen aanzienlijk

lager dan in de Nederlandse populatie. In voorgaande onderzoeken is er echter nooit een verschil

aangetoond tussen mannen en vrouwen en ook in deze steekproef bleek er geen significant verschil te

bestaan tussen mannen en vrouwen wat betreft geloof in complottheorieën12

. Bovendien is geslacht

slechts een controlevariabele, wat de scheve man-vrouw verhouding minder problematisch maakt.

Verder is de onderzoekspopulatie wat betreft leeftijd, etniciteit, opleidingsniveau en inkomen

een representatieve steekproef van de Nederlandse samenleving. Wat religieuze stromingen betreft

lijkt de steekproef ook representatief te zijn, met uitzondering van het gebrek aan Joodse

respondenten. In bijlage 2 en 3 is informatie over de achtergrondkenmerken van de

onderzoekspopulatie meer uitgebreid uiteengezet.

3.5 Indicatoren

Geloof in complottheorieën

Om geloof in complottheorieën te meten is een itemset gemaakt van tien stellingen waar in algemene

bewoording een complottheorie wordt beschreven. Hoewel deze stellingen in bijlage 1 terug te vinden

zijn, is voor het leesgemak hieronder in tabel 1 de stellingen uiteengezet. De stellingen zijn in

algemene termen verwoord, om het door Byford (2011) en Brotherton, Christopher en Pickering

(2013) benoemde probleem te voorkomen dat bekendheid met werkelijke complottheorieën scores op

Likertschalen kan verhogen.

De tien stellingen zijn zorgvuldig geselecteerd vanuit theoretische overwegingen. Stellingen 1,

3, 5, 7, en 9 zijn vertaald uit de itemset die door Brotherton, Christopher en Pickering (2013) is

opgesteld op basis van de vijf thema‟s die zij in hun onderzoek hebben gevonden. Dit zijn

respectievelijk: overheidsmisdaden, persoonlijke gezondheid en welzijn, globale complotten,

12

Het gemiddelde geloof in complottheorieën bij mannen is 2,16 (SD = 1). Bij vrouwen is dit gemiddelde 2,22

(SD = 1,1). Dit verschil is niet significant, t(356) = -0,44, p = 0,66, CI = [-0,28, 0,18].

Page 39: Masterscriptie Complottheorieën

39

Tabel 1: Complotstellingen

# Vraagstelling

1* De Nederlandse overheid maakt geheime afspraken met de media over wat er in het nieuws komt en hoe het verteld wordt

2* Internationale bedrijven en bankiers spannen samen om er zelf beter van te worden, ten koste van het algemene welzijn

3 Verspreiding van bepaalde virussen en/of ziektes is het resultaat van verborgen inspanningen van een organisatie

4 Er bestaat een netwerk van Nederlandse politici die regelmatig lugubere misdaden plegen, zoals pedofilie of rituele opoffering

5 Een kleine, geheime groep mensen maakt op wereldniveau alle belangrijke beslissingen, zoals het starten van oorlogen

6 De meeste revoluties, oorlogen en andere grote gebeurtenissen van de afgelopen eeuwen, zijn bedacht door dezelfde geheime organisatie

7 Bepaalde Ufowaarnemingen zijn in scene gezet om het publiek af te leiden van echt contact met buitenaardse wezens

8 Moslims voeren samen een plan uit met als doel ons land over te nemen

9 Informatie die wij tot ons krijgen is vaak gemanipuleerd of zelfs gefabriceerd door een geheime organisatie

10 De aanslag op de redactie van Charlie Hebdo is door Zionisten in scene gezet * = deze stellingen worden niet gebruikt in de empirische analyses

ontkenning van buitenaards leven, en controle van informatie. Van stelling 1 en 2 is uit reacties op

forums echter gebleken dat de bewoording multi-interpretabel was13

. De factoranalyse en Cronbach‟s

α test bevestigden het vermoeden dat deze stellingen niet meegenomen dienen te worden.

Stelling 4 meet het geloof in complottheorieën die immorele praktijken, zoals pedofilie en

rituele opoffering beschrijven. Stelling 6 meet het geloof in complottheorieën die het complot als de

drijvende kracht in de geschiedenis beschouwen, iets dat volgens Byford‟s theorie vooral bij gelovers

zou moeten voorkomen. Stelling 8 meet het sinds de opkomst van Pim Fortuyn in populariteit

toegenomen idee dat er een Islamitisch complot is, welke als doel heeft ons land over te nemen.

Stelling 10 meet enerzijds antisemitisme, maar is ook de enige werkelijke, doch bij de mainstream

onbekende complottheorie.

13

Van beide stellingen werd door enkele respondenten gezegd dat dit geen complottheorieën zijn, maar dat deze

stellingen de werkelijke gang van zaken beschrijft. Bij nader inzien kunnen de stellingen inderdaad zo

geïnterpreteerd worden. Overheidsberichten worden bijvoorbeeld vaak onder embargo uitgebracht, en politici

maken soms afspraken met journalisten over welke stukken uit het interview geschrapt moeten worden. Bij

stelling 2 was het de bedoeling om te impliceren dat het financieel systeem één grote truc is van een

samenzwerende groep. De bewoording van stelling 2 liet echter de mogelijkheid open dat sommige respondenten

op de forums meldden dat ze het eens waren met deze stelling, omdat er waargebeurde voorbeelden waren, zoals

het LIBOR schandaal.

Page 40: Masterscriptie Complottheorieën

40

Naar de 9/11 aanslagen is op een andere manier gevraagd, omdat deze complottheorieën

algemeen bekend zijn bij de meeste Nederlanders. Respondenten werden gevraagd hoe waarschijnlijk

ze het van elk van de volgende partijen vonden dat deze achter de aanslagen zaten: de Al Qaida; de

Amerikaanse overheid; Israël; en „een andere partij‟. Respondenten konden dus ook aangeven dat ze

meerdere partijen tegelijk verdenken, of juist dat ze bij geen enkele partij zeker genoeg zijn om ze van

de aanslagen te verdenken.

Hoewel deze complotstellingen bij de analyse ook afzonderlijk als afhankelijke variabele

gebruikt zullen worden, wordt een selectie van de stellingen ook gebruikt als algemene indicator van

algemeen geloof in complottheorieën. Stellingen 1 en 2 worden zoals gezegd niet meegenomen, maar

ook de 9/11 stelling „andere partij‟ gaf problemen bij de factoranalyse. Deze variabele laadde zeer laag

op de eerste factor (0,27), en creëerde een tweede factor. Daarom is deze variabele niet meegenomen

in de uiteindelijke itemschaal voor algemeen geloof in complottheorieën. Complotstelling 8,

betreffende het Islamitisch complot om Nederland over te nemen, is ook niet meegenomen vanwege

de te lage communality-waarde (0,18). De betrouwbaarheid van de itemschaal is bovendien iets beter

wanneer stelling 8 wordt weggelaten. Aangezien er ook theoretische redenen zijn om stelling 8 weg te

laten (het betreft hier een ander soort complottheorie dan waar in dit onderzoek op gedoeld wordt), is

ervoor gekozen om stelling 8 niet in de itemschaal mee te nemen. In tabel 2 is de factoranalyse van de

uiteindelijke geloofschaal te zien.

Anomie

Om anomie te meten zijn drie vragen gekopieerd uit een reeds bestaande itemset (Streefkerk, 2012).

Deze itemset bevat vijf vragen, maar om praktische problemen gerelateerd aan lange enquêtes - zoals

frustratie bij de respondent, achteloos antwoorden of voortijdig stoppen met de enquête – te

voorkomen (Brotherton, Christopher & Picking, 2013), zijn indicatoren teruggebracht naar maximaal

3 vragen per construct. Een voorbeeldvraag van het anomie construct is: “Wat je voelt of denkt, telt

tegenwoordig niet meer”.

Page 41: Masterscriptie Complottheorieën

41

Tabel 2: Factoranalyse van de itemschaal geloof in complottheorieën

Items Ladingen

9/11: VS overheid 0,82

9/11: Israël 0,68

Stelling 3: Virus en ziektes 0,81

Stelling 4: Pedofiel netwerk / rituele opoffering 0,75

Stelling 5: Schaduwelite wereldgebeurtenissen 0,83

Stelling 6: Complot als drijvende kracht geschiedenis 0,85

Stelling 7: UFO ontkenning 0,71

Stelling 9: Publieke informatie gemanipuleerd 0,83

Stelling 10: Aanslag Charlie Hebdo in scene gezet 0,84

Eigenwaarde 5,67

R2 0,63

Betrouwbaarheid (Cronbach’s α) 0,93

N 358

Postmoderne onzekerheid

Om postmoderne onzekerheid te meten is ervoor gekozen om alleen op epistemologische onzekerheid

te richten, wederom om de respondenten niet te overspoelen in vragen. Drie vragen zijn gekopieerd uit

de epistemologische onzekerheidsschaal van Streefkerk (2012). Een voorbeeldvraag is:

“Wetenschappelijke kennis is uiteindelijk gebaseerd op een mening”.

Zelfwaardigheidsgevoel

De indicator voor zelfwaardigheidsgevoel is overgenomen en vertaald uit de „Rosenberg self-esteem

scale‟ (Rosenberg, 1965). Aangezien er geen Cronbach‟s alpha waarden zijn aangegeven bij de

oorspronkelijke tien vragen, zijn drie vragen geselecteerd die zich het beste naar het Nederlands lieten

vertalen. Een voorbeeld van zo een vraag is: “Ik ben tevreden met mezelf”.

Gevoel van machteloosheid

Uit voorgaande onderzoeken is gebleken dat gevoel van machteloosheid positief correleerde met

geloof in complottheorieën. Aangezien dit in de theorie in verband gebracht wordt met de anomische

verklaring, wordt deze indicator ook in dit onderzoek toegevoegd. De indicator is overgenomen van

Pearlin, Menaghan, Lieberman en Mullan (1981). De drie vragen met de hoogste Cronbach‟s alpha

waarde zijn uit de oorspronkelijk zeven vragen tellende itemschaal vertaald en overgenomen. Een

voorbeeld van zo een vraag is: “Ik heb weinig controle over de dingen die mij gebeuren”.

Page 42: Masterscriptie Complottheorieën

42

Aangezien anomie, postmoderne onzekerheid, zelfwaardigheidsgevoel en gevoel van

machteloosheid de belangrijkste onafhankelijke variabelen zijn, is van deze variabelen een

gezamenlijke factoranalyse uitgevoerd. De factoranalyse is uitgevoerd in SmartPLS, aangezien dit

programma gebruik maakt van de Partial Least Square (PLS) methode. Deze methode wordt

geprefereerd bij formatieve variabelen en variabelen met hoge skewness in de verdeling van de

residuen14

(Vilares, Almeida & Coelho, 2009; Henseler, Ringle & Sinkovics, 2009). Uit de variable

screening bleek dat er in deze dataset inderdaad skewness problemen waren, en de postmoderne

onzekerheidsindicatoren zijn formatieve variabelen15

. Daarom is gekozen voor de PLS methode.

Betrouwbaarheid wordt in PLS op een andere methode gemeten. In plaats van de Cronbach‟s

α, is de Composite Reliability (CR) het criterium voor de betrouwbaarheid van de variabelen op

constructniveau (Henseler, Ringle & Sinkovics, 2009). Zowel bij Cronbach‟s α als bij CR is een

waarde van 0,7 of hoger gewenst. Omdat de betrouwbaarheid van individuele items kan variëren,

dienen de correlaties tussen de individuele items en de latente variabelen ook gemeten te worden. Dit

gebeurt door de factorladingen te rapporteren, welke hoger moeten zijn dan 0,5 (Henseler, Ringle &

Sinkovics, 2009).

Het testen van convergent validity (CV) en discriminant validity (DV) werkt in PLS ook

anders. Om CV te meten wordt Average Variance Extracted (AVE) als criterium gebruikt, waar een

waarde van 0,5 of hoger in indicatie is van goede CV (Henseler, Ringle & Sinkovics 2009). DV kan

op twee manieren worden gemeten: het Fornell-Larcker criterium en het beoordelen van de cross-

loadings (Henseler, Ringle & Sinkovics, 2009). Het Fornell-Larcker criterium eist dat de AVE-

waarden van de latente variabelen hoger zijn dan de hoogste gekwadrateerde correlatie met een andere

14

Hoewel dit niet de standaard geaccepteerde methode is om betrouwbaarheid en validiteit te meten, is uit enkele

onderzoeken gebleken dat deze methode net zo robuust en accuraat is als de standaardmethoden die gebruik

maken van covariantie (Vilares, Almeida & Coelho, 2009; Ringle, Wilson & Götz, 2007. In: Henseler, Ringle &

Sinkovics, 2009). 15

Variabelen kunnen in twee categorieën worden ingedeeld: reflexieve en formatieve variabelen. Reflexieve

variabelen meten allen precies hetzelfde, in iets andere bewoording, om samen een itemschaal te vormen met

indicatoren die onderling sterk correleren omdat ze allen hetzelfde trachten te meten. Zowel betrouwbaarheid als

validiteit kunnen daarom gecontroleerd worden door tests die op verschillende manieren de correlaties binnen

het eigen construct en tussen andere indicatoren en constructen meten. Bij formatieve variabelen is dit niet het

geval. Deze meten allen een verschillend aspect van het conceptueel construct waar de onderzoeker in

geïnteresseerd is. Het conceptuele construct „postmoderne onzekerheid‟ is opgemaakt uit verschillende aspecten

van postmoderne onzekerheid, namelijk: wetenschap, media en de rechtspraak. Deze indicatoren meten niet

exact hetzelfde, maar verschillende delen die tezamen postmoderne onzekerheid meten.

Page 43: Masterscriptie Complottheorieën

43

latente variabele. Het cross-loadings criterium is dat de lading van elke indicator op zijn eigen latente

variabele, groter dient te zijn dan ladingen op andere latente variabelen. Aan beide criteria wordt in

deze dataset ruimschoots voldaan, waardoor kan worden aangenomen dat de reflexieve latente

variabelen meten wat we willen meten.

Het testen van de betrouwbaarheid en validiteit van het formatieve construct „postmoderne

onzekerheid‟ vereist echter een andere zienswijze, met andere tests. Ten eerste is het meten van de

betrouwbaarheid van de items voor dit construct irrelevant (Diamontopoulos, 2006. In: Henseler,

Ringle & Sinkovics, 2009), aangezien juist verwacht wordt dat formatieve variabelen allen iets anders

meten. Over het meten van validiteit van formatieve variabelen is nog geen consensus (Coltman et al.,

2008; Henseler, Ringle & Sinkovics, 2009), net als de vraag of dit überhaupt nodig is (Bollen &

Lennox, 1991). Maar Coltman et al. (2008) suggereren dat in ieder geval de multicollineariteit tussen

de indicatoren getest kan worden. Als indicatoren niet voldoende van elkaar verschillen, kan namelijk

niet van formatieve variabelen gesproken worden. Dit kan gedaan worden door bivariate regressies uit

te voeren tussen de indicatoren, waar VIF scores hoger dan drie zouden duiden op multicollineariteit.

Deze test is uitgevoerd en hieruit bleek dat de VIF scores van de postmoderne onzekerheids-variabelen

in deze dataset consistent onder de 1.5 bleven. Volgens dit criterium is er dus geen sprake van

multicollineariteit. Henseler, Ringle en Sinkovics (2009) stellen tevens voor om te testen of elke

indicator een significant verband heeft met de bijbehorende latente variabele. Dit wordt gedaan door

SmartPLS een Bootstrap berekening uit te laten voeren. Deze test wees uit dat de drie indicatoren voor

postmoderne onzekerheid, met T-waarden van 4.1, 5,3, en 10,3, inderdaad significante verbanden

vertonen met hun construct (p< 0,001, N= 358).

Om de factoranalyse uit te voeren, is in SmartPLS een model gemaakt waarin geloof in

complottheorieën als afhankelijke variabele wordt gebruikt. De resultaten van de factoranalyse zijn in

tabel 3 weergegeven16

. Zoals in deze tabel te zien valt, zijn bij zowel de anomie en gevoel van

machteloosheid itemschalen één indicator verwijderd. Het bleek dat één indicator van gevoel van

machteloosheid ook geïnterpreteerd kan worden als een zelfwaardigheidsindicator: “Ik vind het

16

In tabel 3 zijn geen Eigenwaardes weergegeven, aangezien de PLS rekenmethode deze niet produceert.

Page 44: Masterscriptie Complottheorieën

44

Tab

el 3

: Fa

cto

ran

alys

e v

an v

ier

item

sch

alen

(P

arti

al L

east

Sq

uar

es)

Item

s A

no

mie

Ep

iste

mo

log

isch

e o

nze

kerh

eid

G

evo

el v

an

m

ach

telo

osh

eid

G

evo

el v

an

ze

lfw

aa

rde

Je w

eet

tege

nw

oo

rdig

ech

t n

iet

mee

r o

p w

ie je

no

g ku

nt

vert

rou

wen

0

,90

Wat

je v

oel

t o

f d

enkt

, tel

t te

gen

wo

ord

ig n

iet

me

er

0,8

3

W

eten

sch

app

elijk

e ke

nn

is is

uit

ein

del

ijk g

ebas

eerd

op

een

men

ing

0

,62

(0

,39

*)

Als

ik n

aar

het

jou

rnaa

l kijk

, tw

ijfel

ik a

an h

et w

aarh

eid

sgeh

alte

van

de

info

rmat

ie

0

,87

(0

,63

*)

Rec

hte

lijke

uit

spra

ken

zijn

uit

ein

del

ijk n

iets

mee

r d

an e

en in

terp

reta

tie

van

de

rech

ter

0

,66

(0

,32

*)

Er is

nie

t ve

el d

at ik

kan

do

en o

m d

e d

inge

n d

ie ik

bel

angr

ijk v

ind

in m

ijn

leve

n t

e ve

ran

de

ren

0

,94

Ik h

eb w

ein

ig c

on

tro

le o

ver

de

din

gen

die

mij

geb

eure

n

0,7

6

Ik

ben

tev

red

en m

et m

ezel

f

0,6

2

Ik v

oel

me

bes

t n

utt

elo

os

(na

dat

a af

nam

e z

ijn d

e an

two

ord

en o

mge

kee

rd

geco

dee

rd)

0

,78

Ik b

en in

sta

at o

m d

inge

n n

et z

o g

oe

d a

ls a

nd

eren

te

do

en

0

,83

Co

mp

osi

te R

elia

bili

ty (

het

cri

teri

um

is h

oge

r d

an 0

,7)

0,8

6

n.v

.t.

0,8

4

0,8

0

Ave

rage

Var

ian

ce E

xpla

ined

(h

et c

rite

riu

m is

ho

ger

dan

0,5

) 0

,75

n

.v.t

. 0

,73

0

,56

N

= 3

59

D

e g

ewic

hte

n v

an

fo

rma

tiev

e in

dic

ato

ren

zijn

tu

ssen

ha

akj

es w

eerg

egev

en

*p<

0,0

01

Page 45: Masterscriptie Complottheorieën

45

moeilijk om de problemen in mijn leven op te lossen”. Eén indicator van anomie kon geïnterpreteerd

worden als een machteloosheidsindicator: “Om een beter bestaan te krijgen moet je vooral geluk

hebben”. Deze twee indicatoren zorgde voor multicollineariteitsproblemen tussen anomie,

machteloosheidsgevoel, en zelfwaardigheidsgevoel. Het terugbrengen van de itemschalen van anomie

en machteloosheidsgevoel naar twee items, verhoogde de betrouwbaarheid en validiteit aanzienlijk.

Daarom zijn deze twee indicatoren verwijderd uit de itemschalen.

Valentie

Een andere dimensie van geloof in complottheorieën zou kunnen zijn hoe „diep‟ het geloof genesteld

is, ofwel hoe zeer een complottheorie deel uitmaakt van iemands belevingswereld. Dit is uiteraard niet

precies te omvatten in kwantitatief onderzoek, maar er zijn twee vragen bedacht om toch een impressie

te geven en vergelijk tussen respondenten mogelijk te maken. Deze vragen zijn: “Wanneer ik het

journaal kijk, probeer ik te ontdekken of de nieuwsberichten gerelateerd zijn aan een complottheorie

die ik ken”, en “Ik kijk met een andere bril naar de huidige gebeurtenissen in de wereld nu ik

geïnformeerd ben over zaken als 9/11, de New World Order, en de Illuminati”. De Cronbach‟s α van

deze itemschaal is 0,82 (N=358).

Deelgedrag

Om deelgedrag te meten is gevraagd naar hoe vaak de respondent iets schrijft op een website waarin

de respondent laat merken dat hij of zij het eens is met een complottheorie; hoe vaak de respondent

vrienden en kennissen probeert duidelijk te maken dat complottheorieën serieus overwogen moeten

worden; en hoe vaak de respondent complot gerelateerde berichten deelt of „liked‟ op sociale media.

De Cronbach‟s α van deze itemschaal is 0,75 (N=358).

Zoekgedrag

Om te meten hoe actief respondenten bezig zijn met complottheorieën, is ook gemeten hoe vaak de

respondent websites bezoekt waar complottheorieën serieus behandeld worden, en hoeveel

complotfilmpjes en documentaires de respondent inmiddels heeft gezien. De Cronbach‟s α van deze

itemschaal is 0,70 (N=358).

Page 46: Masterscriptie Complottheorieën

46

Inkomenscategorieën

Om te onderzoeken of geloof in bepaalde complottheorieën gerelateerd is aan het inkomen van de

respondent, is ook gevraagd naar het inkomen van de huishouding van de respondent. De

inkomenscategorieën zijn, gebaseerd op afgeronde CPB cijfers, die als volgt zijn ingedeeld: nul tot het

wettelijk netto minimumloon (€0 - €1300 per maand); minimumloon tot modaal (€1300 - €2000);

modaal tot tweemaal modaal (€2000 - €4000); meer dan tweemaal modaal (meer dan €4000); of „Dat

zeg ik liever niet‟.

Page 47: Masterscriptie Complottheorieën

47

Hoofdstuk 4: Analyse

Voor alle analyses die hieronder zijn weergegeven geldt dat, tenzij anders vermeld, de analyses zijn

uitgevoerd op groep één (de representatieve steekproef van 358 respondenten). Groep twee (de

respondenten geworven op complotsites) wordt later in dit hoofdstuk in de analyses meegenomen,

maar dit zal duidelijk worden aangegeven.

In tabel 4 zijn de resultaten van de 9/11 complotstelling weergegeven. Omdat de

antwoordkeuzes van de 9/11 complotstellingen iets verschillen van de antwoordkeuzes van de andere

complotstellingen, en omdat de 9/11 complotstellingen naar werkelijke complottheorieën vraagt, en de

andere complotstellingen niet, worden deze resultaten afzonderlijk van elkaar weergegeven.

De meeste respondenten zijn ervan overtuigd dat, conform met het officiële verhaal, Al Qaida

achter de aanslagen van 9/11 zaten. Er heerst echter twijfel over de vraag of het officiële verhaal

helemaal klopt. 24,3 Procent van de respondenten denkt dat (ook) de Amerikaanse overheid achter de

aanslagen zat. 10,1 Procent verdenkt Israël, en 20,6 procent verdenkt (nog) een andere partij.

In tabel 5 zijn de resultaten van de acht algemeen verwoordde complotstellingen weergegeven.

Voor de leesbaarheid zijn de antwoordcategorieën van helemaal oneens tot beetje oneens niet

weergegeven, aangezien deze antwoorden in deze fase van het onderzoek nog niet relevant zijn.

Uit de resultaten van tabel 4 en 5 vallen enkele dingen op. Ten eerste is slechts een klein percentage

het „helemaal eens‟ met, of „zeker‟ van een 9/11 complottheorie. Het hoogste percentage in deze

categorie is 4,7 procent, voor het idee dat er een schaduwelite bestaat die alle belangrijke

wereldbeslissingen neemt. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat de stellingen over geloof in

ontkenning van Ufo‟s, pedofilie en rituele opoffering bij Nederlandse ministers, en de aanslag op

Charlie Hebdo minder worden geloofd dan de andere stellingen. Wellicht is geloof in deze

complottheorieën gereserveerd voor specifieke groepen.

Page 48: Masterscriptie Complottheorieën

48

Tabel 4: Antwoorden op de vraag: “Geef hieronder a.u.b. aan hoe waarschijnlijk u het van elk

van de onderstaande partijen vindt dat deze achter de aanslagen van 9/11 zaten.”

Zeker niet Hoogst-waarschijn-

lijk niet

Waarschijn-lijk niet

Waarschijn-lijk wel

Hoogst-waarschijn-

lijk wel

Zeker wel

Al Qaida 2,8% 2,5% 5,9% 13,1% 48,6% 27,1%

Amerikaanse overheid 26,5% 33,2% 15,9% 10,9% 9,8% 3,6%

Israël 35,2% 39,4% 15,4% 5,6% 3,1% 1,4%

Andere partij(en) 16,5% 33,8% 29,1% 14,5% 4,7% 1,4% N= 358

Tabel 5: Antwoorden op algemene complotstellingen

Beetje eens

Eens Helemaal eens

Verspreiding van bepaalde virussen en/of ziektes is het resultaat van verborgen inspanningen van een organisatie

8,9% 7,0%

3,3%

Er bestaat een netwerk van Nederlandse politici die regelmatig lugubere misdaden plegen, zoals pedofilie of rituele opoffering

6,4% 3,1% 3,1%

Een kleine, geheime groep mensen maakt op wereldniveau alle belangrijke beslissingen, zoals het starten van oorlogen

15,3% 12,8% 4,7%

De meeste revoluties, oorlogen en andere grote gebeurtenissen van de afgelopen eeuwen, zijn bedacht door dezelfde geheime organisatie

8,9% 4,2% 1,4%

Bepaalde Ufowaarnemingen zijn in scene gezet om het publiek af te leiden van echt contact met buitenaardse wezens

8,4% 2,8% 1,1%

Moslims voeren samen een plan uit met als doel ons land over te nemen

10,6% 3,6% 2,8%

Informatie die wij tot ons krijgen is vaak gemanipuleerd of zelfs gefabriceerd door een geheime organisatie

18,4% 8,1% 2,5%

De aanslag op de redactie van Charlie Hebdo is door Zionisten in scene gezet

5,6% 3,6% 0,6%

N= 358

Van de 358 respondenten, waren maar liefst 111 (31 procent van de respondenten) het eens of

helemaal eens met in ieder geval één van de complotstellingen. Het antwoord “een beetje eens” is in

dit geval moeilijk te interpreteren, maar wanneer het als een teken van positieve reactie op de stelling

wordt beschouwd, geeft zelfs 56,8 procent van de respondenten aan positief te staan tegenover één of

meer complotstellingen. Geloof in complottheorieën lijkt dus ook in Nederland een breed gedeeld

fenomeen te zijn.

Page 49: Masterscriptie Complottheorieën

49

4.1 Correlaties en verschillen

Een aanzienlijk deel van de Nederlanders lijkt dus in complottheorieën te geloven, in ieder geval

genoeg om op een enquête in te stemmen met één of meer complottheorieën. De resultaten uit deze

steekproef zijn vergelijkbaar met de resultaten uit andere Westerse landen en viel daarom te

verwachten, maar hoe kan verklaard worden dat zo‟n grote groep mensen in complottheorieën gelooft?

Om deze resultaten te duiden worden de correlaties tussen geloof in complottheorieën en verscheidene

onafhankelijke variabelen hieronder onderzocht. Wanneer geloof in complottheorieën op dezelfde

manier wordt gemeten als in veel onderzoeken gebeurt, namelijk door een itemschaal te maken van

een set complotstellingen, zijn de resultaten als weergegeven in tabel 6.

Te zien valt dat postmoderne onzekerheid en sociale anomie inderdaad sterk en significant

correleren met geloof in complottheorieën, maar dat gevoel van machteloosheid hier geen significant

verband heeft. Leeftijd verandert geloof in complottheorieën slechts minimaal en is daarom net niet

significant. Het verschil tussen mannen en vrouwen is ook niet genoeg om significant te zijn.

Opleidingsniveau heeft een significant, doch licht negatief verband met geloof in

complottheorieën: een sprong van laag opleidingsniveau (MBO of lager) naar gemiddeld

opleidingsniveau (HBO), of van gemiddeld naar hoogopgeleid (WO en hoger), verhoogt antwoorden

slechts 0,17 punten op een Likertschaal van 1 (helemaal oneens) tot 6 (helemaal eens). Etnische

Tabel 6: Geloof in complottheorieën verklaard (lineaire regressie (OLS).

Methode = enter. Gestandaardiseerde waarden weergegeven)

Variabelen Beta

Postmoderne onzekerheid ,38*** Sociale anomie ,27*** Machteloosheidsgevoel ,05 Zelfwaardigheidsgevoel ,03 Leeftijd -,08** Geslacht -,01 Opleidingsniveau -,11*** Etnische minderheid ,19*** Inkomen ,03 Baanonzekerheid -,03 Religieus (1=ja) -,03

Adjusted R2 ,46

N 358

* p ≤0,1 ** p ≤0,05 *** p ≤0,01 (eenzijdig getest)

Page 50: Masterscriptie Complottheorieën

50

minderheden (Surinaams, Antilliaans, Turks, Marokkaans, of Afrikaans) geloven vaker in

complottheorieën. Inkomen, baanonzekerheid en het wel of niet religieus zijn, zorgt hier niet voor een

significant verband.

Zoals in het theoretisch hoofdstuk echter al is betoogd, dient er meer rekening te worden

gehouden met verschillende nuances. Om precies te zijn werd gesuggereerd dat afzonderlijke

complotstellingen relevant kunnen zijn; dat geïnstitutionaliseerde religies geloof in complottheorieën

functioneel onnodig kunnen maken; dat Joden en Moslims waarschijnlijk vaker in complottheorieën

geloven waarbij de andere groep kan worden beschouwd als de samenzwerende groep; en dat etnische

minderheden vooral geloven in complottheorieën waar de nationale overheid beschouwd kan worden

als de samenzwerende groep. In tabel 7 zijn daarom de correlaties met de afzonderlijke

complotstellingen te zien. De variabele „religieus‟ is vervangen door vijf categorieën van religie17

.

De verbanden van postmoderne onzekerheid en anomie met geloof in complottheorieën

blijven in alle gevallen positief, echter varieert de sterkte van het verband nu per complotstelling, en

zijn de verbanden van anomie in sommige gevallen niet meer significant. Anomie staat bij het

aanwijzen van de Amerikaanse overheid als verantwoordelijke voor de 9/11 aanslagen nog gelijk aan

postmoderne onzekerheid, maar heeft bij het aanwijzen van Israël, een andere partij, en het ontkennen

van het bestaan van Ufo‟s een zwak verband. Gevoel van machteloosheid heeft met uitzondering van

de UFO complotstelling over de gehele linie een zeer zwak verband met instemming op de

complotstellingen. Zelfwaardigheid blijkt net als in tabel 6, haast nergens een verband te vertonen met

geloof in complottheorieën. Alleen bij stelling 5 is een zwak positief verband zichtbaar

Uit de resultaten van tabel 7 blijkt nogmaals dat etnische minderheden vaker in

complottheorieën geloven, hoewel dit niet het geval is voor alle complotstellingen. Te zien valt dat

zowel de bekende 9/11 complottheorieën, als de complotstellingen waarin de Nederlandse overheid als

samenzwerende groep beschouwd kan worden, significant vaker geloofd worden door etnische

minderheden. Hoewel bij de „virus en ziektes‟ complotstelling de Nederlandse overheid niet expliciet

genoemd wordt, lijkt bewuste verspreiding van ziektes en/of virussen op grote schaal haast onmogelijk

17

Er is ook geprobeerd etniciteit onder te verdelen in specifieke etnische categorieën, maar dit leverde

statistische problemen op bij de Turkse en Marokkaanse categorieën, waarvan de meerderheid Moslim is.

Page 51: Masterscriptie Complottheorieën

51

Ta

bel

7:

V

erb

an

den

per

com

plo

tste

llin

g (

lin

eair

e re

gre

ssie

(O

LS

). M

eth

od

e =

en

ter.

Ges

tan

da

ard

isee

rde

waa

rden

wee

rgeg

even

)

9/11 Amerik. overheid

9/11 Israël

9/11 Andere partij

3: Virus en Ziektes

4: Pedofilie/rituele

opoffering

5: Schaduwelite wereld

6: Geschiedenis

7: UFO contact

8: Moslims

9: Informatiemanipulatie

10: Zionisten Charlie Hebdo

Epis

tem

olo

gis

che

on

zeke

rhei

d

,29*

**

,32

***

,19

***

,26*

**

,31

***

,32

***

,30

***

,28

***

,20

***

,33

***

,26

***

Soci

ale

an

om

ie

,29*

**

,08

,1

1*

,25

***

,22

***

,22

***

,26

***

,09

,1

4*

,25

***

,17

**

*

Ma

chte

loo

shei

dsg

evoe

l ,0

2

,01

,0

1

,06

,0

2

-,0

1

-,0

1

,15

**

,08

,0

9

,07

Zelf

wa

ard

igh

eid

sgev

oel

,0

0

-,0

4 ,0

1

,01

,0

5

,08

* -,

02

-,

01

,0

3

,03

,0

0

Etn

isch

e m

ind

erh

eid

,1

6**

* ,1

5**

,0

6

,15

**

,07

,0

3

,09

* -,

07

-,

18

**

,14

**

,21

***

(Ro

om

s) K

ath

olie

k -,

10

**

,02

,0

6

,01

-,

09

* ,0

0

-,0

9**

,0

2

-,1

1**

,0

3

,00

Pro

test

an

ts

-,0

5

-,1

5**

* -,

02

-,0

4 -,

05

,00

,0

5 ,0

6 ,0

6 ,0

0 -,

06

Isla

mit

isch

,0

1

,14

* ,0

7

,09

* ,1

1*

,11

**

,04

,0

8

-,0

3

-,1

0*

,14

**

New

Ag

e Sp

irit

ua

lism

e -,

03

,0

1

-,0

5

,00

-,

05

,0

0

-,0

4

,02

-,

03

-,

02

-,

02

An

der

e re

ligie

-,

07

* -,

04

,01

-,

02

,0

3

-,0

3

-,0

1

-,0

6

,09

* -,

02

-,

01

Leef

tijd

-,

15

***

-,0

7 -,

08

* ,0

0

,03

-,

10

**

-,0

6

-,0

6

,03

-,

09

**

-,0

2

Ges

lach

t (1

=ma

n)

-,0

7

,08

-,

09

* ,0

1

-,0

3

,05

,0

6

-,0

1

-,0

2

-,0

6

,02

Op

leid

ing

sniv

eau

-,

02

-,

07

* -,

05

-,

11

**

,03

-,

15

***

-,1

5**

* -,

22

***

-,1

6**

* -,

08

* -,

06

Inko

men

,0

5

-,0

4 ,0

8

,08

* ,0

0

-,0

1

,04

,0

3

,07

,0

0

,06

Ba

an

on

zeke

rhei

d

-,0

2

-,0

8*

-,0

9

,03

-,

02

-,

04

,0

1

-,0

6

,04

-,

02

-,

06

Ad

just

ed R

2

,33

,2

6

,09

,3

2

,25

,3

1

,34

,2

2

,17

,3

3

,30

* p

≤0

,1 *

* p

≤0

,05

**

* p

≤0,0

1 (

eenzi

jdig

get

est)

Page 52: Masterscriptie Complottheorieën

52

zonder inmenging van het overheidsapparaat. Etnische minderheden stemmen ook vaker in met de

complotstelling die stelt dat de informatie die ons toekomt vaak gemanipuleerd of gefabriceerd is. Hier

is een duidelijk verband met de overheid, aangezien de overheid de grootste en belangrijkste

verspreider is van publieke informatie. De complotstellingen waarin letterlijk wordt verwezen naar een

mondiaal complot (stelling 5, 6 en 7), zijn zoals verwacht niet significant. Een bevinding die echter

niet verklaard kan worden met de theorie dat etnische minderheden het overheidsapparaat wantrouwen

vanwege hun slechte ervaringen met daarmee, is het positief en significant verband op de stelling dat

de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo in scene zou zijn gezet door Zionisten. Het gaat hier niet

om inmenging van de Nederlandse overheid, en deze complottheorie behoort niet tot de „mainstream‟

complottheorieën, zoals die van 9/11. Uit nadere analyse bleek dat ook het grote aandeel van

Islamieten in de groep „etnische minderheid‟, het positief verband niet kon verklaren18

. Zonder deze

bevinding zouden de resultaten in tabel 7 een vrij helder beeld hebben geleverd die verklaard kunnen

worden vanuit de huidige theorie, maar dat is nu niet het geval. Het positieve verband van stelling 10

zou te maken kunnen hebben met de verwachting dat etnische minderheden in het algemeen meer

geneigd zijn in complottheorieën geloven, maar de vraag blijft dan waarom wel met stelling 10 wordt

ingestemd, maar niet met de andere stellingen.

Een hieraan verwante verwachting was dat Moslims vaker in complottheorieën zouden

geloven waarin Joden als de samenzwerende groep beschouwd kunnen worden, en vice versa. Helaas

zijn er niet voldoende Joodse respondenten gevonden om te verifiëren of dit verband beide kanten op

werkt, maar Moslims lijken in ieder geval inderdaad vaker in antisemitische complottheorieën te

geloven. Zowel de 9/11 stelling waar Israël wordt aangewezen als mogelijke dader van de 9/11

aanslagen, als stelling 10, waar het Zionisme letterlijk wordt genoemd, bevatten duidelijk

antisemitische elementen. Maar ook stelling 5, die een mondiale schaduwelite voorstelt, is in sterke

mate verwikkeld met antisemitisme (Byford, 2011). De meest populaire complottheorie die een

schaduwelite voorstelt is de theorie die „de Illuminati‟ aanwijst als zo een shaduwelite, die tal van

18

De aanname was hier dat Moslims vaker geloven in complottheorieën waarin Joden als de samenzwerende

groep afgebeeld worden. Aangezien een relatief groot deel van de respondenten die tot de categorie „etnische

minderheid‟ behoort Islamitisch is, zouden correlationele verbanden zich in feite kunnen verdelen over deze

twee variabelen, omdat SPSS niet weet aan welke onafhankelijke variabele het de verschillen in de afhankelijke

variabelen moet toedichten.

Page 53: Masterscriptie Complottheorieën

53

andere samenzwerende groeperingen aanstuurt. Joodse rijke families staan in deze complottheorie

doorgaans in de top van de hiërarchie. Binnen het antisemitische gedachtegoed is het Joods zijn

bovendien onlosmakelijk verbonden met „de rijke elite‟, die hun geld gebruiken om functionarissen

van de overheid om te kopen. Wanneer een complottheorie een rijke elite als samenzwerende groep

beschrijft, is het feitelijk niet eens nodig om expliciet te refereren aan het wel of niet Joods zijn van de

samenzwerende groep. Stelling 5, die een complot van een schaduwelite veronderstelt, is daarom per

definitie geschikt als antisemitisch verklaringsmodel.

Een andere verwachting was dat geïnstitutionaliseerde religie het geloof in complottheorieën

zou doen verminderen. In tabel 6 bleek dat wanneer alle religies tezamen worden genomen, dit effect

niet zichtbaar was. Tabel 7 laat een gemixt resultaat zien. Het Katholiek en Protestants geloof lijkt bij

enkele complotstellingen het instemmen met deze stellingen te verminderen, maar de resultaten zijn te

wisselvallig om uitsluitsel te kunnen geven. Ook de „andere religies‟ categorie, waaronder

bijvoorbeeld het Boeddhisme en Taoïsme, vertonen licht negatieve verbanden, maar halen bij slechts

enkele complotstellingen net aan het 0,1 significantieniveau. De resultaten wijzen de verwachtte kant

op, maar uit deze resultaten kan geen conclusie getrokken worden.

New Age spiritualisme19

vertoont op geen enkele complotstelling een correlationeel verband,

terwijl in voorgaande onderzoeken, in andere landen, wel verbanden zijn gevonden tussen New Age

spiritualisme en geloof in complottheorieën (Swami et al., 2011; Barkun, 2003). Het is onzeker

waarom er in deze dataset geen correlatie tussen New Age spiritualisme en geloof in complottheorieën

gevonden is. Respondenten kregen de mogelijkheid om te kiezen uit de meest bekende religies,

waaronder humanisme, wat is gecodeerd als een New Age geloof. Maar daarnaast kon ook in een tekst

box een ander geloof ingevuld worden. Enkele letterlijke voorbeelden van antwoorden die als „New

Age spiritualisme‟ gecodeerd zijn: “Mijn eigen geloof, bij de algemeen bekende geloven haak ik af”,

of “Kundalini en de universele verbondenheid tussen alles”. Zodoende zijn 14 van de 358

19

New Age spiritualisme houdt in dat mensen misschien niet meer geloven in de traditionele,

geïnstitutionaliseerde religies, maar dat ze nog wel in „iets‟ bovennatuurlijks geloven. Dit „iets‟ kan variëren,

maar veronderstelt in de meeste gevallen een spirituele verbondenheid, bijvoorbeeld door middel van energie.

Daarmee vertoont deze vorm van religie een grote gelijkenis met complottheorieën, waar de verbondenheid van

alle gebeurtenissen vaak eerder als een noodzakelijkheid wordt beschouwd dan als een mogelijkheid.

Complottheorieën vervullen dezelfde functie van betekenisgeving aan een anderszins kale wereld waar dingen

simpelweg gebeuren zonder duidelijke redenen, en het leven insignificant lijkt te zijn in de grotere orde der

dingen.

Page 54: Masterscriptie Complottheorieën

54

respondenten (3,9 procent) ingedeeld onder „New Age spiritualisme‟. Het is echter goed mogelijk dat

meer dan 3,9 procent van de respondenten in denkbeelden geloven die wij als sociologen als New Age

spiritualisme zouden labelen, maar die de respondenten misschien zelf niet eens als religie

beschouwen, en daarom „geen‟ hebben ingevuld op de enquête.

De resterende variabelen leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, en inkomen laten op zichzelf

geen opmerkelijke bevindingen zien, behalve dat resultaten variëren per complotstelling. Vooral bij

opleidingsniveau valt te zien dat dit het geloof in complottheorieën niet in alle gevallen voorspelt,

maar slechts bij een aantal soorten complottheorieën. Een algemene conclusie die daarom getrokken

kan worden uit de bevindingen die in tabel 7 zijn weergegeven, is dat de complotstellingen die

onderzoekers in enquêtes verwerken om geloof in complottheorieën te meten, zorgvuldig gekozen

dienen te worden. Wanneer een enquête bijvoorbeeld relatief veel stellingen bevat waar een

schaduwelite wordt verdacht van het nemen van belangrijke beslissingen op wereldniveau, zal

opleidingsniveau een sterker en meer significant verband opleveren dan wanneer gevraagd wordt wie

er achter de aanslagen van 9/11 zat. Hetzelfde geldt voor andere variabelen zoals sociale anomie, dat

in tabel 6 een significant positief verband heeft met de itemschaal die alle complotstellingen

samenvoegt, maar bij sommige complotstellingen in tabel 7 een aanzienlijk minder sterk en

insignificant verband laat zien.

4.2 Het onderscheid tussen gelovers en sceptici

Hoewel de analyses hierboven al meer rekening houden met mogelijke verschillen in soorten

complottheorieën en de mensen die deze complottheorieën aanhangen, is nog steeds onduidelijk of de

gevonden verbanden gelden voor zowel sceptici als gelovers. Het is mogelijk dat er een aantal

onafhankelijke variabelen zijn die mensen meer ontvankelijk maken voor complottheorieën, maar niet

zozeer overtuigde gelovers oplevert. Omgekeerd is het mogelijk dat een aantal onafhankelijke

variabelen geloof in complottheorieën bij gelovers verstevigt, terwijl het bij sceptici amper een

verband heeft.

Page 55: Masterscriptie Complottheorieën

55

Een eerste inzicht in deze mogelijke verschillen levert tabel 8. Hier is onderscheid gemaakt

tussen mensen die lid zijn van complotwebsites20

en mensen die geen lid zijn van complotwebsites.

Het lijkt redelijk om aan te nemen dat gelovers lid zijn van dergelijke websites, terwijl dit voor

sceptici een stapje te ver is. Om deze reden is de enquête ook verspreid op complotwebsites. Deze

groep vormt, zoals in het methodologisch hoofdstuk vermeld, de tweede onderzoeksgroep, die in de

volgende analyses samengevoegd wordt met de respondenten uit de eerste onderzoeksgroep. Dat

maakt vergelijking tussen beide groepen mogelijk. Nog preciezer is het echter om niet de verschillen

tussen beide onderzoeksgroepen te onderzoeken, maar om de respondenten in te delen in het wel of

niet lid zijn van een complotwebsite. Zodoende worden namelijk ook de (20) respondenten uit de

eerste onderzoeksgroep die lid zijn van dergelijke websites, meegenomen in de categorie „gelovers‟,

en bestaat de categorie „sceptici en niet-gelovers‟ echt alleen maar uit respondenten die niet lid zijn

van een compotwebsite. Dit levert een meer nauwkeurig onderscheid op tussen gelovers en sceptici.

In tabel 8 zijn inderdaad verschillen te zien tussen gelovers en de rest van de

onderzoekspopulatie. Voor het leesgemak zijn in de eerste kolom de resultaten van tabel 6 - waar geen

onderscheid is gemaakt tussen gelovers en sceptici – weergegeven. Het verband tussen postmoderne

Tabel 8: Verschillen gelovers en sceptici (lineaire regressie (OLS). Methode = enter.

Gestandaardiseerde waarden weergegeven)

Variabelen Resultaten

tabel 6

Sceptici en

niet-gelovers

Gelovers

Postmoderne onzekerheid ,38*** ,37*** ,55*** Sociale anomie ,27*** ,23*** ,08 Machteloosheidsgevoel ,05 ,06 ,04 Zelfwaardigheidsgevoel ,03 -,01 ,14* Leeftijd -,08* -,08* ,21*** Geslacht -,01 ,02 -,05 Opleidingsniveau -,11*** -,13** ,03 Etnische minderheid ,19*** ,19*** ,20** Inkomen ,03 ,01 -,20** Baanonzekerheid -,03 -,01 ,03 Religieus (1=ja) -,03 -,02 -,11

Adjusted R2 ,46 ,42 ,39

N 358 338 120

* p ≤0,1 ** p ≤0,05 *** p ≤0,01 (eenzijdig getest)

20

Onder complotwebsites worden websites verstaan waar het delen en bespreken van complottheorieën centraal

staat. Dit kunnen forums, blogs of alternatieve nieuwswebsites zijn, maar vooral ook facebook groepen, Youtube

kanalen en andere vormen van social media.

Page 56: Masterscriptie Complottheorieën

56

onzekerheid en geloof in complottheorieën is bij gelovers aanzienlijk sterker dan bij sceptici. Hoewel

het verband van sociale anomie in tabel 6 nog vrij sterk was, en bij sceptici redelijk sterk en significant

blijft, is het verband tussen anomie en geloof in complottheorieën bij gelovers slechts licht, en niet

significant. Hypothese 3 en 4 kunnen daarom worden aangenomen21

. Postmoderne onzekerheid heeft

inderdaad een sterker verband bij gelovers dan bij sceptici, en sociale anomie heeft een sterker

verband bij sceptici dan bij gelovers.

Hypothese 6 luidde dat zelfwaardigheidsgevoel een negatief verband zou hebben bij sceptici,

maar juist een positief verband bij gelovers. Deze hypothese lijkt deels waar te zijn. Waar het verband

in tabel 6 nog nihil was, is in tabel 8 te zien dat er bij gelovers een licht positief verband is, en wordt

het verband bij sceptici iets negatiever, maar nog steeds te dicht bij nul om daar iets over te kunnen

zeggen. Het negatief verband van zelfwaardigheidsgevoel dat in enkele andere onderzoeken is

gebleken, wordt in dit onderzoek dus niet gevonden. Zelfs niet wanneer onderscheid wordt

aangebracht tussen gelovers en sceptici. Het verband tussen zelfwaardigheidsgevoel en

complottheorieën draait echter zoals verwacht om bij gelovers: hier vinden we juist een positief

verband22

. De hypothese kan daarom deels worden aangenomen. Er is geen bewijs gevonden voor een

negatief verband tussen zelfwaardigheidsgevoel en geloof in complottheorieën bij sceptici, maar bij

gelovers is dit verband positief en significant.

Andere verschillen die blijken uit tabel 8 zijn onder andere dat hoewel leeftijd bij sceptici een

negatief effect heeft op geloof in complottheorieën, dit effect bij gelovers juist positief is. Des te ouder

de respondent, des te sterker het geloof in complottheorieën. Het negatieve verband met

opleidingsniveau verdwijnt bij gelovers ook. Bij gelovers ontstaat er ook ineens een verband tussen

inkomen en geloof in complottheorieën: des te lager het inkomen, des te sterker het geloof in

complottheorieën. Religie, ten slotte, lijkt amper een effect te hebben op sceptici, maar heeft op de

gelovers in deze steekproef wel een licht negatief effect. Dit verband is echter niet significant,

21

Om te verifiëren of de gevonden correlatiewaarden wel significant verschillen tussen beide groepen, is hier

een significantietest voor uitgevoerd. De eenzijdige p-waarde van het verschil tussen de correlaties van

postmoderne onzekerheid is 0,016. De eenzijdige p-waarde van het verschil tussen de correlaties van sociale

anomie is 0,076. Het verschil is bij postmoderne onzekerheid duidelijk significant vanwege het grote verschil,

maar bij sociale anomie is het verschil slechts significant op het 0,1 niveau. 22

De eenzijdige p-waarde van het verschil tussen de correlaties van zelfwaardigheidsgevoel is 0,079.

Page 57: Masterscriptie Complottheorieën

57

waardoor er niet met zekerheid gezegd kan worden dat deze bevinding representatief is voor alle

Nederlanders.

Hypothese 5 stelt dat er naast de zojuist beschreven correlationele verschillen tussen gelovers

en sceptici, ook verschillen bestaan in andere dimensies van het geloof. Om precies te zijn suggereerde

hypothese 5 dat zoekgedrag, deelgedrag en valentie hoger zou zijn bij gelovers dan bij sceptici. Om dit

te onderzoeken kan niet zomaar het verschil tussen gelovers en sceptici worden gemeten. Het ligt

namelijk voor de hand dat geloof in complottheorieën samengaat met hoe vaak men naar

complottheorieën heeft gezocht. Hiermee vergelijkbaar, is het logisch dat iemand eerst in een

complottheorie moet geloven voordat diegene de keuze maakt om deze complottheorie met zijn of

haar vrienden en familie deelt. Ook het belang dat men hecht aan complottheorieën, als

interpretatieschema‟s en als belangrijke kennis om te hebben, is direct verbonden aan het geloof in

complottheorieën. Het simpelweg vergelijken van het zoekgedrag, deelgedrag en valentie tussen

gelovers en sceptici zou daarom resultaten opleveren die misschien meer te maken hebben met het

hogere geloof in complottheorieën dat gelovers hebben ten opzichte van sceptici, dan met het wel of

niet lid zijn van een complotsite. Om hypothese 5 te testen, is het derhalve nodig om te controleren

voor het geloof in complottheorieën.

Daarom zijn er drie regressieanalyses gemaakt met respectievelijk zoekgedrag, deelgedrag en

valentie als afhankelijke variabele. In deze regressieanalyses is gecontroleerd op geloof in

complottheorieën, en op alle variabelen die in tabel 6 en 8 ook zijn gebruikt. Daarnaast is een dummy

gemaakt van het wel of niet lid zijn van een complotwebsite. Een positief verband bij deze dummy zou

dan suggereren dat gelovers hoger scoren op zoekgedrag, deelgedrag of valentie, zelfs wanneer de

mate van hun instemming met de complotstellingen buiten beschouwing wordt gelaten. De resultaten

van deze analyses zijn in tabel 9 weergegeven.

Page 58: Masterscriptie Complottheorieën

58

Tabel 9: Verband lidmaatschap complotsite met zoekgedrag, deelgedrag en valentie (lineaire

regressie (OLS). Methode = enter. Gestandaardiseerde waarden weergegeven)

Zoekgedrag Deelgedrag Valentie

Geloof in complottheorieën ,43*** ,30*** ,68*** Dummy lidmaatschap (1 = lid) ,41*** ,56*** ,15***

Adjusted R2 ,55 ,77 ,74

N= 452

* p ≤0,1 ** p ≤0,05 *** p ≤0,01 (eenzijdig getest)

Te zien valt dat gelovers op alle drie de variabelen hoger scoren dan sceptici. Bij zoekgedrag en

deelgedrag is dit effect zeer sterk, waarschijnlijk omdat het lid zijn van een complotwebsite de

mogelijkheid om complottheorieën te zoeken en delen vergroot. Het is niet duidelijk waarom valentie

relatief laag scoort, maar het gevonden verband is desalniettemin aanwezig en significant. Hypothese 5

kan daarom worden aangenomen. Gelovers verschillen inderdaad met gelovers in andere dimensies

dan instemming met complottheorieën. Ze gaan actiever om met complottheorieën en

complottheorieën maken een belangrijker deel uit van hun wereldbeeld.

Page 59: Masterscriptie Complottheorieën

59

Hoofdstuk 5: Conclusie

De huidige academische literatuur over geloof in complottheorieën leidt aan twee problemen. Ten

eerste wordt er geen of weinig verschil aangebracht tussen gelovers en sceptici. Er wordt simpelweg

aangenomen dat geloof in complottheorieën op een eendimensionale schaal gerepresenteerd kan

worden, waar mensen alleen verschillen in de mate van geloof in complottheorieën. Andere dimensies,

zoals de tijd die iemand besteedt aan het zoeken, bediscussiëren, en delen van complottheorieën, en

het belang dat iemand hecht aan complottheorieën bij het interpreteren van nieuwe gebeurtenissen,

worden daarmee compleet genegeerd. Ten tweede is er een gat ontstaan tussen het theoretisch begrip

van geloof in complottheorieën, en het empirisch onderzoek dat naar dit fenomeen is uitgevoerd.

Empirisch onderzoek dat tot dusver uitgevoerd is, heeft te weinig rekening gehouden met mogelijke

verschillen in de theorie benoemd worden. De onderzoeksvraag die daarom in deze scriptie centraal

stond is: klopt het dat er meerdere dimensies schuilen achter geloof in complottheorieën en hoe zijn

deze te verklaren?

Deze onderzoeksvraag is onderzocht door middel van survey-onderzoek op Nederlandse

internetfora. Uit dit onderzoek is gebleken dat geloof in complottheorieën in sterke mate samenhangt

met sociale anomie en postmoderne onzekerheid. Etnische minderheden geloven vaker in

complottheorieën, en doen dit vooral in complottheorieën waarin de nationale overheid als

samenzwerende groep beschouwd kan worden. Leeftijd heeft een licht negatief verband met geloof in

complottheorieën, net als opleidingsniveau. Religie speelt slechts een kleine rol, en alleen bij

specifieke soorten complottheorieën.

Naast deze correlationele verbanden, is gebleken dat maar liefst 31 procent van de

respondenten het eens of helemaal eens waren met één of meer complotstellingen. Wanneer de groep

die het deels eens was met één of meer complotstellingen ook meegerekend wordt, groeit dit

percentage zelfs naar 56,8 procent. Dit geeft in eerste instantie aan dat geloof in complottheorieën een

breed gedeeld maatschappelijk fenomeen is, maar tegelijkertijd roept het de vraag op wat deze cijfers

eigenlijk betekenen. Het valt moeilijk vol te houden dat 31 tot 56,8 procent van de Nederlandse

bevolking als complotdenkers gekarakteriseerd dienen te worden. Het lijkt meer aannemelijk dat

Page 60: Masterscriptie Complottheorieën

60

binnen deze grote groep Nederlanders, verschillende vormen van geloof bestaan. In deze scriptie is het

idee opgeworpen dat, net als in de samenleving al gebeurt, een groot deel van deze groep als „sceptici‟

beschouwd dienen te worden, en een kleiner deel als echte „gelovers‟. De vraag blijft dan waar de

grens ligt tussen sceptici en gelovers. In deze scriptie is de grens gelegd op het wel of niet lid zijn van

een website of vorm van social media waar complottheorieën worden besproken en gedeeld. Wanneer

dit onderscheid werd aangebracht, bleek zoals verwacht dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen

gelovers en sceptici, zelfs wanneer gecontroleerd werd op instemming met de complotstellingen.

Gelovers zoeken vaker naar complottheorieën, en delen deze complottheorieën vaker met kennissen,

vrienden en familie. Bij gelovers heeft geloof in complottheorieën een positieve werking op het

zelfwaardigheidsgevoel, vermoedelijk omdat ze ervan overtuigd zijn dat ze de werking van de

maatschappij doorhebben, en daarmee superieure kennis bezitten ten opzichte van mensen die niet in

complottheorieën geloven. Bij gelovers maakt het complotnarratief ook sterker deel uit van het

wereldbeeld: gelovers zeggen met een andere bril te kijken naar nieuwe gebeurtenissen, nu ze bekend

zijn met een aantal complottheorieën zoals die van 9/11.

Daarnaast verschillen bij gelovers en sceptici ook de correlationele verbanden tussen geloof in

complottheorieën en een aantal verklarende. Bij gelovers speelt postmoderne onzekerheid een grotere

rol dan bij sceptici, en is het effect van sociale anomie sterk verminderd. Leeftijd en opleidingsniveau

blijken bij gelovers geen negatief, maar juist een positief verband te vertonen met geloof in

complottheorieën. Daarnaast is bij sceptici het verband van inkomen op het geloof in complottheorieën

nihil, maar is er sprake van een sterk negatief verband bij gelovers. Religie, ten slotte, heeft een lichte

beschermende werking tegen geloof in complottheorieën bij gelovers, waar het bij sceptici amper een

rol speelt.

Samengevat kan gesteld worden dat er inderdaad meerdere dimensies schuilen achter geloof in

complottheorieën. Wanneer gekeken wordt naar de omgang met complottheorieën en het belang dat

mensen eraan hechten, kunnen gelovers van sceptici worden onderscheden. Uit dit onderzoek blijkt

tevens dat het belangrijk is om dit onderscheid te hanteren, aangezien er aanzienlijke verschillen

blijken te zijn in de mate en de richting waarin de verklarende variabelen geloof in complottheorieën

voorspellen.

Page 61: Masterscriptie Complottheorieën

61

5.1 Discussie

Hoewel dit onderzoek een aantal nieuwe bevindingen heeft opgeleverd, zijn er ook een aantal vragen

onbeantwoord gebleven. Ten eerste is het nog steeds onduidelijk hoe en wanneer iemand van een

sceptici naar een gelover verandert, en of dit proces zo abrupt en „zwart-wit‟ is als het klinkt. Dit is

wel getracht, maar de statistische methoden ontbreken om dit op een methodologisch correcte manier

te analyseren. De pogingen hiertoe zijn gedaan, zijn voor de geïnteresseerde lezer in bijlage 4

weergegeven.

Ten tweede zou het een duidelijker beeld opleveren wanneer niet alleen naar sociale anomie

en epistemologische onzekerheid gevraagd zou zijn, maar meer uitgebreide en beter onderbouwde

indicatoren zouden zijn gebruikt van vervreemding, verschillende vormen van anomie (politieke,

sociale, et cetera.), een meer uitgebreide indicator voor epistemologische onzekerheid, een indicator

voor ontologische onzekerheid, en daarnaast een indicator voor maatschappelijk en/of politiek

onbehagen. Een mogelijk conceptuele tekortkoming van deze scriptie is namelijk dat de items die

sociale anomie en postmoderne onzekerheid trachtten te meten, in sommige gevallen ook gezien

kunnen worden als vervreemding. Het is lastig om deze concepten zo te operationaliseren dat ze goed

te onderscheiden zijn, maar in vervolgonderzoek zou dit in ieder geval meer aandacht verdienen.

Ten derde is het onduidelijk wat het sterke verband tussen postmoderne onzekerheid en geloof

in complottheorieën bij gelovers nu eigenlijk betekent, aangezien de richting van de causaliteit van dit

verband niet zeker is. Hoewel dit probleem veel voorkomt bij statistisch onderzoek en in zekere zin

inherent is aan de onderzoeksmethode, zijn er in dit geval theoretische redenen om aan te nemen dat

de causale richting van het verband beide kanten op kan gaan. Postmoderne onzekerheid kan geloof in

complottheorieën versterken, maar als men in complottheorieën gelooft, is de kans ook groot dat men

juist door het geloven in complottheorieën minder vertrouwen krijgen in de overheid en andere

instituties als de wetenschap, de georganiseerde religie, en de media. Deze instituties zijn volgens het

complotnarratief immers geïnfiltreerd door de samenzwerende groep. Het is daarom niet duidelijk of

postmoderne onzekerheid geloof in complottheorieën veroorzaakt of dat het omgekeerd is, of, zoals

Page 62: Masterscriptie Complottheorieën

62

waarschijnlijk het geval zal zijn, er sprake is van beide. Vervolgonderzoek dat gebruik maakt van

longitudinale data zou hier wellicht uitsluitsel over kunnen geven.

Ten slotte zitten er in de steekproef amper mensen van Joodse afkomst, wat het onmogelijk

maakte om te onderzoeken of Joodse respondenten vaker met de anti-islamitische complotstelling

instemmen, net zoals de Islamitische respondenten in deze steekproef vaker met antisemitische

complotstellingen instemden. Het is niet de bedoeling om één etnisch-religieuze groep - in dit geval

Moslims - uit te zonderen, maar om aan te tonen dat animositeit tussen twee volkeren een belangrijke

oorzaak van geloof in complottheorieën kan zijn, los van andere verklarende variabelen zoals

postmoderne onzekerheid en sociale anomie. Vervolgonderzoek zou hier verheldering over kunnen

geven door specifiek Joodse en Islamitische respondenten te werven, of door een dermate grote

representatieve steekproef te genereren waar er genoeg respondenten van elk geloof zijn om dergelijke

analyses mogelijk te maken.

Page 63: Masterscriptie Complottheorieën

63

Literatuurlijst

Abalakina-Paap, M., Stephan, W., Craig, T., & Gregory, W.L. (1999) Beliefs in Conspiracies.

Political Psychology, 20, 637-647.

Aupers, S. (2012). „Trust No One‟: Modernization, Paranoia and Conspiracy Culture. European

Journal of Communication, 27(1), 22-34.

Bale, J. M. (2007). Political Paranoia v. Political Realism: On Distinguishing between Bogus

Conspiracy Theories and Genuine Conspirational Politics. Patterns of Prejudice, 41(1), 45-60.

Barkun, M. (2003). A Culture of Conspiracy: Apocalyptic Visions in Contemporary America. Los

Angeles: University of California Press.

Bollen, K., & Lennox, R. (1991). Conventional Wisdom on Measurement: A Structural Equation

Perspective. Psychological Bulletin, 110(2), 305-314.

Brotherton, R., Christopher, C. C., & Pickering, A. D. (2013). Measuring Belief in Conspiracy

Theories: The Generic Conspiracist Beliefs Scale. Frontiers in Psychology, 4(279). 1-15.

Brotherton, R., & Eser, S. (2015). Bored to Fears: Boredom Proneness, Paranoia, and Conspiracy

Theories. Personality and Individual Differences, 80, 1-5.

Butler, L. D., Koopman, C., & Zimbardo, P. G. (1995). The Psychological Impact of Viewing the Film

“JFK”: Emotions, and Political Behavioral Intentions. Political Psychology, 16(2), 237-257.

Byford, J. (2011). Conspiracy Theories – A Critical Introduction. London: Palgrave Macmillan.

Clarke, S. (2002). Conspiracy Theories and Conspiracy Theorizing. Philosophies of the Social

Sciences, 32(2), 131-150.

Coltman, T., Devinney, T. M., Midgley, D. F., & Venaik, S. (2008). Formative Versus Reflective

Measurement Models: Two Applications of Formative Measurement. Journal of Business Research,

61(12), 1250-1262.

Cubbit, G. (1989). Conspiracy Myths and Conspiracy Theories. Journal of the Anthropological

Society of Oxford, 20(1), 12-26.

Page 64: Masterscriptie Complottheorieën

64

Crocker, J., Luhtanen, R., Broadnax, S., & Blaine, B. E. (1999). Belief in U.S. Government

Conspiracies Against Blacks among Black and White College Students: Powerlessness or System

Blame? Personality and Social Psychology Bulletin, 25 (8), 941-953.

Dean, J. (2001). Publicity‟s Secret. Political Theory, 29 (5), 624-650.

Fischer, D. H. (1970). Historians' fallacies. New York: Harper & Row.

Franks, B., Bangerter, A., & Bauer, M. W. (2013). Conspiracy Theories as Quasi-Religious Mentality:

an Integrated Account from Cognitive Science, Social Representations Theory, and Frame Theory.

Frontiers in Psychology, 3 (424).

Gentzkow, M., & Shapiro, J. M. (2004) Media, Education and Anti-Americanism in the Muslim

World. Journal of Economic Perspectives, 18(3), 117-133.

Goertzel, T. (1994). Belief in Conspiracy Theories. Political Psychology, 15, 731-742.

Gray, M. (2008). Explaining Conspiracy Theories in Modern Arab Middle Eastern Political Discourse:

Some Problems and Limitations of the Literature. Critique: Critical Middle Eastern Studies, 17(2),

155-174.

Henseler, J., Ringle, C. M., & Sinkovics, R. R. (2009). The Use of Partial Least Squares Path

Modeling in International Marketing. Advances of International Marketing, 20, 227-320.

Hilgartner, S., & Bosk, C.L. (1988). The Rise and Fall of Social Problems: A Public Arenas Model.

American Journal of Sociology, 94(1), 53-78.

Houtman, D., Aupers, S. & Achterberg, P. (2012). Alledaags Postmodernisme: de Gezagscrisis van de

Hedendaagse Wetenschap. Beleidswetenschap Online, 1(1), 1-17.

Keeley, B. L. (1999). Of Conspiracy Theories. The Journal of Philosophy, 96 (3), 109-126.

Knight, P. (2000). Conspiracy Culture: From Kennedy to X-Files. London: Routledge.

Nattrass, N. (2013). Understanding the Origins and Prevalence of AIDS Conspiracy Beliefs in the

United States and South Africa. Sociology of Health & Illness, 35(1), 113-129.

Newheiser, A., Farias, M., & Tausch, N. (2011). The Functional Nature of Conspiracy Beliefs:

Examining the Underpinnings of Belief in the Da Vinci Code Conspiracy. Personality and Individual

Differences, 51, 1007-1011.

Page 65: Masterscriptie Complottheorieën

65

Park, C. L. (2010). Making Sense of the Meaning Literature: An Integrative Review of Meaning

Making and Its Effects on Adjustment to Stressful Life Events. Psychologtical Bulletin, 136(2), 257-

301.

Pearlin, L. I., Menaghan, E. G., Lieberman, M. A., & Mullan, J. T. (1981). The Stress Process. Journal

of Health and Social Behaviour, 22, 337-356.

Raab, M. H., Ortlieb, S. A., Auer, N., Guthmann, K., & Carbon, C-C. (2013). Thirty Shades of Truth:

Conspiracy Theories as Stories of Individuation, Not of Pathological Delusion. Frontiers in

Psychology, 4 (406).

Rosenberg, M. (1965). Society and the adolescent self-image. Princeton, NJ: Princeton University

Press.

Simmons, W.P. & Parsons, S. (2005). Beliefs in Conspiracy Theories Among African Americans: A

Comparison of Elites and Masses. Social Sciences Quarterly, 86(3), 582-598.

Streefkerk, M. (2012). Religie, Politiek, en de Europese Unie. [codebook].

Sunstein, C. R., & Vermeule, A. (2009). Conspiracy Theories: Causes and Cures. The Journal of

Political Philosophy, 17 (2), 202-227.

Swami, V. (2012). Social Psychological Origins of Conspiracy Theories: the Case of the Jewish

Conspiracy Theory in Malaysia. Frontiers in Psychology, 3(280).

Swami, V., & Coles, R. (2010). The Truth is Out There: Belief in Conspiracy Theories. The

Psychologist, 23(7), 560-563.

Swami, V., Coles, R., Stieger, S., Pietschnig, J., Furnham, A., Rehim, S., & Voracek, M. (2011)

Conspiracist Ideation in Britain and Austria: Evidence of a Monological Belief System and

Associations between Individual Psychological Differences and Real-world and fictitious Conspiracy

Theories. British Journal of Psychology, 102, 443-463.

Vilares, M. J., Almeida, M. H., & Coelho, P. S. (2009). Comparison of Likelihood and PLS Estimators

for Structural Equation Modeling: A Simulation with Customar Satisfaction Data. In Vinzi, V. E.,

Chin, W. W., Henseler, J., & Wang, H. (Eds), Handbook of Partial Least Squares (pp. 289-306).

Berlin: Springer.

Page 66: Masterscriptie Complottheorieën

66

Internetbronnen

Nodisinfo. (2015). French Islamophobes Fake Attack on Newspaper – Total Hoax. Op 26 juni 2015

ontleend aan http://nodisinfo.com/french-islamophobes-fake-attack-newspaper-total-hoax-2/

Quest. (2015). Ruim 40 procent gelooft: de overheid volgt stiekem alles wat we op internet doen. Op 2

juni 2015 ontleend aan http://www.quest.nl/artikel/ruim-40-procent-gelooft-de-overheid-volgt-

stiekem-alles-wat-we-op-internet-doen

Rudmin, F. (2003). Conspiracy Theory as Naïve Deconstructionist History. Op 23 juli 2015 ontleend

aan http://www.newdemocracyworld.org/old/conspiracy.htm

WorldPublicOpinion.Org. (2008). International Poll: No Consensus On Who Was Behind 9/11. Op 2

juni 2015 ontleend aan

http://www.worldpublicopinion.org/pipa/articles/international_security_bt/535.php

Page 67: Masterscriptie Complottheorieën

67

Bijlage 1: Variabelen en bijbehorende enquêtevragen

De volledige enquête is in te zien op:

http://www.smartsurvey.co.uk/s/CIACG/?preview=DO_NOT_USE_THIS_LINK (deze link kan wel

degelijk gebruikt worden)

Variabelen Geef hieronder a.u.b. aan hoe waarschijnlijk u

het van elk van de onderstaande partijen vindt

dat deze achter de aanslagen van 9/11 zaten.

9/11 Al Qaïda Al Qaida

9/11 VS Overheid De Amerikaanse overheid

9/11 Israël Israël

9/11 Andere partij Andere partij(en

Complotstelling1 De Nederlandse overheid maakt geheime

afspraken met de media over wat er in het nieuws

komt en hoe het verteld wordt

Complotstelling2 Internationale bedrijven en bankiers spannen

samen om er zelf beter van te worden, ten koste

van het algemene welzijn

Complotstelling3 Verspreiding van bepaalde virussen en/of ziektes

is het resultaat van verborgen inspanningen van

een organisatie

Complotstelling4 Er bestaat een netwerk van Nederlandse politici

die regelmatig lugubere misdaden plegen, zoals

pedofilie of rituele opoffering

Complotstelling5 Een kleine, geheime groep mensen maakt op

wereldniveau alle belangrijke beslissingen, zoals

het starten van oorlogen

Complotstelling6 De meeste revoluties, oorlogen en andere grote

gebeurtenissen van de afgelopen eeuwen, zijn

bedacht door dezelfde geheime organisatie

Complotstelling7 Bepaalde Ufowaarnemingen zijn in scene gezet

om het publiek af te leiden van echt contact met

buitenaardse wezens

Complotstelling8 Moslims voeren samen een plan uit met als doel

ons land over te nemen

Complotstelling9 Informatie die wij tot ons krijgen is vaak

gemanipuleerd of zelfs gefabriceerd door een

geheime organisatie

Complotstelling10 De aanslag op de redactie van Charlie Hebdo is

door Zionisten in scene gezet

Deelgedrag1 Hoe vaak schrijft u iets op een website (kan ook

Facebook of Youtube zijn) waarin u laat merken

Page 68: Masterscriptie Complottheorieën

68

dat u het eens bent met een complottheorie?

Deelgedrag2 Probeert u vrienden en kennissen wel eens

duidelijk te maken dat complottheorieën serieus

overwogen moeten worden?

Deelgedrag3 Hoe vaak deelt of 'liked' u een bericht op social

media (zoals Facebook) dat door anderen als een

complottheorie genoemd kan worden?

Zoekgedrag1 Hoe vaak bezoekt u websites waarin

complottheorieën serieus behandeld worden?

Zoekgedrag2 Hoeveel filmpjes en documentaires heeft u

inmiddels gezien waarin een complottheorie

serieuze aandacht krijgt?

Lidgroep Bent u lid van, of geabonneerd op een Facebook

groep, Youtube kanaal of Twitter account waarin

complottheorieën serieus behandeld worden?

Anomie1 Je weet tegenwoordig echt niet meer op wie je

nog kunt vertrouwen

Anomie2 Om een beter bestaan te krijgen moet je vooral

geluk hebben

Anomie3 Wat je voelt of denkt, telt tegenwoordig niet

meer

Zelfwaarde1 Ik ben tevreden met mezelf

Zelfwaarde2 Ik voel me best nutteloos

Zelfwaarde3 Ik ben in staat om dingen net zo goed als anderen

te doen

Familiariteit Welk van deze termen zijn bij u bekend?

(meerdere antwoorden mogelijk)

Valentie1 Mensen zouden zich beter moeten informeren

over complottheorieën.

Valentie2 Wanneer ik het journaal kijk, probeer ik te

ontdekken of de nieuwsberichten gerelateerd zijn

aan een complottheorie die ik ken.

Valentie3 Ik kijk met een andere bril naar de huidige

gebeurtenissen in de wereld nu ik geïnformeerd

ben over zaken als 9/11, de New World Order, en

de Illuminati. (als u te weinig weet over

complottheorieën, vult u 'n.v.t.' in)

PolPartij Op welke politieke partij zou u stemmen als u op

dit moment zou moeten stemmen voor de

Tweede Kamerverkiezingen?

Epistemologische onzekerheid1 Wetenschappelijke kennis is uiteindelijk

gebaseerd op een mening

Epistemologische onzekerheid2 Als ik naar het journaal kijk, dan twijfel ik aan

het waarheidsgehalte van de informatie

Epistemologische onzekerheid3 Rechtelijke uitspraken zijn uiteindelijk ook niets

meer dan een interpretatie van de rechter

Page 69: Masterscriptie Complottheorieën

69

Machteloosheid1 Er is niet veel dat ik kan doen om de dingen die

ik belangrijk vind in mijn leven te veranderen

Machteloosheid2 Ik vind het moeilijk om de problemen in mijn

leven op te lossen

Machteloosheid3 Ik heb weinig controle over de dingen die mij

gebeuren

Leeftijd Wat is uw leeftijd?

Geslacht Wat is uw geslacht?

Beroepsstatus Wat is momenteel uw beroepsstatus?

Opleidingsniveau Wat is het opleidingsniveau van uw hoogst

voltooide opleiding?

* Studenten vullen hier het opleidingsniveau van

hun huidige studie in.

Baanonzekerheid Hoe vaak maakt u zich zorgen of u over een jaar

nog een baan heeft?

Religiositeit Kunt u aangeven hoe vaak u, uitgezonderd

bruiloften en begrafenissen, gemiddeld genomen,

naar godsdienstige bijeenkomsten gaat (bv. naar

de kerk)?

Religie Tot welke religieuze stroming of

levensbeschouwing rekent u zichzelf?

Etniciteit Wat is uw etnische achtergrond? (meerdere

antwoorden mogelijk)

Inkomen Kunt u bij benadering aangeven wat het netto

maandinkomen is van uw huishouden?

Page 70: Masterscriptie Complottheorieën

70

Bijlage 2: Demografische gegevens onderzoeksgroep 1

Tabel A1: Geslacht, leeftijd en etniciteit

Man 247 (69%)

Vrouw 111 (31%)

Gemiddelde leeftijd 35,25 (SE = 12,52)

Autochtone Nederlander 313 (87,4%)

Surinaams / Antilliaans 8 (2,2%)

Turks 8 (2,2%)

Marokkaans 9 (2,5%)

Afrikaans 3 (0,8%)

Aziatisch 4 (1,1%)

Westerse allochtoon 7 (2%)

Niet-Westerse allochtoon 3 (0,8%)

Tabel A2: Opleidingsniveau

Basisonderwijs 0 (0%)

VMBO 6 (1,7%)

MBO 61 (17%)

HAVO/VWO 42 (11,7%)

HBO 150 (41,9%)

WO 89 (24,9%)

Hoger dan WO 10 (2,8%)

Tabel A3: Religieuze stroming

Niet-gelovig 251 (70,1%)

(Rooms)katholiek 35 (9,8%)

Protestantse Kerk 31 (8,7%)

Evangelisch 5 (1,4%)

Humanistisch 11 (3,1%

Islamitisch 17 (4.8%)

(New age) spiritualisme 3 (0,8%)

Christelijk 3 (0,8%)

Taoïsme 1 (0,3%)

Orthodox 1 (0,3%)

Page 71: Masterscriptie Complottheorieën

71

Tabel A4: Inkomen in categorieën

< Minimumloon 40 (11,2%)

Minimumloon – modaal 54 (15,1%)

Modaal – 2x modaal 130 (36,3%)

> 2x modaal of meer 64 (17,9%)

Niet ingevuld 70 (19,6%)

Figuur 1: Verdeling leeftijd groep 1

Page 72: Masterscriptie Complottheorieën

72

Bijlage 3: Demografische gegevens onderzoeksgroep 2

Tabel B1: Geslacht, leeftijd en etniciteit

Man 65 (65%)

Vrouw 35 (35%)

Gemiddelde leeftijd 35,7 (SE = 14,19)

Autochtone Nederlander 82(82%)

Surinaams / Antilliaans 5 (5%)

Turks 3 (3%)

Marokkaans 2 (2%)

Afrikaans 1 (1%)

Aziatisch 2 (2%)

Westerse allochtoon 1 (1%)

Niet-Westerse allochtoon 2 (2%)

Tabel B2: Opleidingsniveau

Basisonderwijs 5 (5%)

VMBO 12 (12%)

MBO 48 (48%)

HAVO/VWO 11 (11%)

HBO 20 (20%)

WO 3 (3%)

Hoger dan WO 1 (1%)

Page 73: Masterscriptie Complottheorieën

73

Tabel B3: Religieuze stroming

Niet-gelovig 61 (61%)

(Rooms)katholiek 12 (12%)

Protestantse Kerk 2 (2%)

Evangelisch 2 (2%)

Humanistisch 2 (2%)

Islamitisch 6 (6%)

(New age) spiritualisme 5 (5%)

Christelijk 4 (4%)

Boeddhistisch 2 (2%)

Joods 1 (1%)

Paganisme 2 (2%)

Pinkstergemeente 1 (1%)

Tabel B4: Inkomen in categorieën

< Minimumloon 30 (30%)

Minimumloon – modaal 28 (28%)

Modaal – 2x modaal 23 (23%)

> 2x modaal of meer 1 (1%)

Niet ingevuld 18 (18%)

Page 74: Masterscriptie Complottheorieën

74

Figuur 2: Verdeling leeftijd onderzoeksgroep 2

Page 75: Masterscriptie Complottheorieën

75

Bijlage 4: Extra analyses

In deze bijlage worden analyses getoond die niet relevant genoeg waren om in de scriptie te

behandelen, maar zonde zijn om niet in een bijlage te benoemen.

Van baanonzekerheid werd verwacht dat het geloof in complottheorieën zou doen toenemen, maar dat

blijkt in tabel 7 niet het geval. Het is echter mogelijk dat baanonzekerheid slechts bij een specifieke

groep zorgt voor geloof in complottheorieën. De these van Knight (2000) volgend, heeft de door de

mondialiserende economie toegenomen baanonzekerheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt

gezorgd voor anomie bij deze groep mensen, die naar complottheorieën grijpen om hun

gemarginaliseerde positie te verklaren. Baanonzekerheid zou daarom wel degelijk relevante verbanden

moeten opleveren, maar dan bij mensen met laag inkomen in combinatie met anomie. In tabel 11 zijn

de resultaten weergegeven van de analyses met deze interactievariabelen, gecontroleerd23

op dezelfde

variabelen die gebruikt zijn in tabel 7. In blok 2 is te zien dat baanonzekerheid op zichzelf niet zorgt

voor geloof in complottheorieën bij mensen met laag inkomen. Zoals in blok 3 blijkt, zorgt alleen de

combinatie van het hebben van een laag inkomen, onzeker zijn over het behoud van je baan, en sociale

anomie, voor een toename van geloof in complottheorieën. Baanonzekerheid is dus wel degelijk een

relevante verklarende variabele voor geloof in complottheorieën, maar vooral voor deze specifieke

groep.

Tabel 11: Interactie inkomen, baanonzekerheid en anomie

Variabelen Blok 1 Blok 2 Blok 3

Sociale anomie ,28*** ,28*** ,25***

Laag inkomen dummy -,02 -,02 -,03

Baanonzekerheid -,04 -,03 -,02

Laag inkomen * baanonzekerheid -,01 -,06

Laag inkomen * sociale anomie ,04

Baanonzekerheid * sociale anomie -,05

Laag inkomen * baanonzekerheid * sociale anomie ,13**

Adjusted R2 ,46 ,46 ,46

* p ≤0,1 ** p ≤0,05 *** p ≤0,01

23

Deze variabelen zijn: postmoderne onzekerheid, gevoel van machteloosheid, zelfwaardigheidsgevoel, etnische

minderheid, Rooms-katholiek, Protestants, Islamitisch, New Age, andere religies, leeftijd, geslacht en

opleidingsniveau.

Page 76: Masterscriptie Complottheorieën

76

Een tweede analyse die wel is uitgevoerd, maar niet in de scriptie is benoemd, is de poging om een

grens te vinden tussen sceptici en gelovers, oftewel waar het geloof in complottheorieën overslaat van

het plausibel vinden van complottheorieën, naar het daadwerkelijk aanhangen van complottheorieën.

Uit de literatuur blijkt dat geloof in complottheorieën als een monologisch geloofssysteem kan

werken, waardoor deze theorieën onvervalsbaar worden, en de gelover in steeds meer

complottheorieën gaat geloven. Volgens deze redenering zou er dus een omslagpunt kunnen zijn, die

te vinden zou zijn door het aantal complottheorieën dat iemand gelooft te meten.

Deze denkbeeldige grens van geloof complottheorieën zou dus een soort tipping point zijn,

waar ook het verband met gevoel van zelfwaarde omkeert. Om te testen of er inderdaad een tipping

point bestaat zijn er een aantal dummy‟s gemaakt die meten met hoeveel complotstellingen elke

respondent het eens was. Omdat het niet zeker is of „eens‟ of „helemaal eens‟ als grens genomen dient

te worden, zijn er dummy‟s gemaakt van elke combinatie. Drie dummy‟s waar respondenten

respectievelijk één, twee of drie maal „eens‟ of „helemaal eens‟ hebben ingevuld bij een

complotstelling, en drie dummy‟s waar respondenten één, twee of drie maal „helemaal eens‟ hebben

ingevuld. Voor de duidelijkheid zijn deze dummy‟s in tabel 12 weergegeven.

Tabel 12: Beschrijving dummy’s

Dummy 1 Minstens op één complotstelling ‘eens’ of ‘helemaal eens’ ingevuld

Dummy 2 Minstens op twee complotstellingen ‘eens’ of ‘helemaal eens’ ingevuld

Dummy 3 Minstens op drie complotstellingen ‘eens’ of ‘helemaal eens’ ingevuld

Dummy 4 Minstens op één complotstelling ‘helemaal eens’ ingevuld

Dummy 5 Minstens op twee complotstellingen ‘helemaal eens’ ingevuld

Dummy 6 Minstens op drie complotstellingen ‘helemaal eens’ ingevuld

Om te bepalen of er een grens is waar respondenten complottheorieën ineens aanzienlijk veel

belangrijker gaan vinden, zijn zes analyses uitgevoerd met valentie als afhankelijke variabele, waar de

indicator voor geloof in alle complottheorieën gebruikt is als controlevariabele. Het effect dat de

dummy‟s hebben op valentie, staat dus los van hoe sterk respondenten in complottheorieën geloven.

Daarnaast is ook het wel of niet lid zijn van, of geabonneerd zijn op een website waar

Page 77: Masterscriptie Complottheorieën

77

complottheorieën behandeld worden, als controlevariabele toegevoegd. Deze analyse is ook

uitgevoerd met deelgedrag als afhankelijke variabele. Voor het testen van het effect van de dummy‟s

op zelfwaardigheidsgevoel zijn interactievariabelen gemaakt van de interacties tussen de dummy‟s en

zelfwaardigheidsgevoel. Zodoende kan het verschil van het effect van geloof in complottheorieën op

zelfwaardigheidsgevoel tussen de dummygroep en de resterende respondenten in kaart gebracht

worden. De resultaten van deze analyses zijn in tabel 13 weergegeven.

Tabel 13: Bepaling van de grens tussen gelovers en sceptici

Valentie Deelgedrag Zelfwaardigheidsgevoel

1x eens/helemaal eens ,08 -,04 ,16

2x eens/helemaal eens ,15*** ,09* ,28*

3x eens/helemaal eens ,11 ,15*** ,23

1x helemaal eens ,31 ,11** ,09

2x helemaal eens ,38 ,10** ,10

3x helemaal eens -,02 ,11*** ,13

Wat betreft valentie valt te zien dat het enige significante effect precies legt op de grens waar mensen

meer complottheorieën gaan geloven: bij twee maal of vaker instemming met een complotstelling. De

effecten bij enkele van de dummy‟s lijken groter, maar waren verre van significant. Het feit dat hier

een significant effect gevonden is, zelfs met alle genoemde controlevariabelen, levert een sterk bewijs

voor het bestaan van een tipping point. Sceptici kunnen misschien één complottheorie aanhangen,

maar zodra ze twee of meer complottheorieën gaan aanhangen, is dit een teken dat het een

monologisch geloofssysteem is geworden, en dat de respondent de grens van sceptici naar gelover is

gepasseerd.

Bij zelfwaardigheidsgevoel doet hetzelfde effect zich voor: bij twee maal of vaker instemming

met een complotstelling, is een positief verband tussen zelfwaardigheidsgevoel en geloof in

complottheorieën. Door het toevoegen van de dummy bleek daarnaast ook dat zelfwaardigheidsgevoel

bij respondenten die minder dan twee maal instemden met de complotstellingen, nu een negatief

verband had met geloof in complottheorieën (hier niet afgebeeld). Hoewel dit verband licht is (B=

Page 78: Masterscriptie Complottheorieën

78

-0,06) en slechts significant op het p=0,1 niveau, wijst dit erop dat geloof in complottheorieën

inderdaad, zoals Byford voorspelde, een positief verband heeft bij gelovers, en zoals uit onderzoek van

Swami et al. (2011) bleek, een negatief verband heeft bij andere mensen. Het toevoegen van de

dummy was in dit onderzoek echter wel nodig om dit effect bloot te leggen.

Deelgedrag laat andere resultaten zien. Hoewel het eerste significante effect zoals voorspeld

begint bij de tweede dummy, is het effect bij de derde dummy het sterkste. Daarnaast zijn de effecten

van de drie dummy‟s die meten of de respondent het „helemaal eens‟ was met complotstellingen, ook

allemaal significant. Bij deelgedrag kan daarom geen precieze grens worden aangewezen. De

resultaten lijken wel te impliceren dat de grens bij deelgedrag iets hoger ligt dan bij valentie en

zelfwaardigheidsgevoel. Blijkbaar ligt de grens waar mensen hun overtuigingen volop met anderen

gaan delen vlak na de grens waar ze het zelf belangrijk gaan vinden, wanneer ze met minstens drie

complotstellingen instemmen.