28. Nigeria_s Niger Delta Crisis, Root Causes of Peacelessness (Hassan Tai Ejibunu)
Masterproef Loes Glorieux - Ghent University...ABSTRACT Background: In Europe, breast cancer is one...
Transcript of Masterproef Loes Glorieux - Ghent University...ABSTRACT Background: In Europe, breast cancer is one...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijk artikel
LOES GLORIEUX
MASTERPROEF SOCIOLOGIE
PROMOTOR: PROF. DR. PIET BRACKE
COMMISSARIS: SARAH MISSINNE
COMMISSARIS: SARA SYMOENS
ACADEMIEJAAR 2011 - 2012
Wie laat een mammografie nemen? Een kwantitatief onderzoek op basis van de Survey of Health, Ageing and
Retirement in Europe (SHARE).
aantal woorden: 8265
DANKWOORD
Na veel zwoegen en zweten, schrijven en schrappen, denken en twijfelen, is het sluitstuk van
mijn masteropleiding eindelijk af. Dat het schrijven van een masterproef niet altijd even
makkelijk is, lijkt mij evident. Zonder de hulp van een aantal mensen was het dan ook nooit
gelukt dit werkstuk tot een goed einde te brengen. Graag gebruik ik deze eerste pagina dan
ook om een aantal mensen te bedanken. Als eerste gaat mijn dank uiteraard uit naar mijn
promotor, professor Bracke, en zijn assistente Sarah Missinne. Professor Bracke hielp mij bij
de afbakening van het thema, gaf tips bij het zoeken naar teksten en auteurs en stond altijd
klaar met opbouwende feedback op het geleverde werk. Sarah Missinne dank ik in het
bijzonder voor de hulp die ze bood bij het kwantitatief gedeelte. Werken met de data van de
SHARE bleek niet altijd even makkelijk en zonder haar hulp was het dan ook een stuk
moeilijker geweest mijn weg te vinden in de eindeloze vragenlijst. Ook dank ik mijn ouders
en nonkel voor het geven van steun en uitleg en voor het nalezen van deze thesis. Tot slot lijkt
ook een woord van dank voor het Mannheim Research Institute for the Economics of Aging
hier op zijn plaats voor het feit dat zij hun data voor iedereen beschikbaar stellen.
Bedankt allemaal voor deze leerrijke ervaring!
ABSTRACT
Background: In Europe, breast cancer is one of the leading causes of death for
women. Getting a mammogram makes it possible to detect breast cancer at an early stage,
which increases the chances of recovery. Nevertheless, it appears that many women don’t get
a mammogram. Objective: This research examines how a number of factors influence
whether a woman will get a mammogram. The starting point is a life course perspective by
not only focusing on the current conditions but also taking into account possible influential
factors during childhood. The focus is on the effect of educational attainement, occupational
status of the parents and the use of preventive health care during childhood. Method: This
study uses data from the Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe. These data
were obtained by interviews in 13 different countries focussing on people older than 50. The
resulting sample comprises 14027 women who never had breast cancer. Results: Logistic
regression analysis shows a positive correlation between level of education and getting a
mammogram. Also a significant correlation between the use of preventive medicine during
childhood and the making of a mammogram was found. Regarding occupational status of the
parents, there was only a correlation if not controlled for educational level of the respondent
herself.
ABSTRACT
Algemeen: Binnen Europa is borstkanker één van de belangrijkste doodsoorzaken bij
vrouwen. Het laten nemen van een mammografie kan ervoor zorgen dat borstkanker reeds in
een vroeg stadium wordt opgemerkt, wat de genezingkansen aanzienlijk verhoogt.
Desondanks blijkt dat heel wat vrouwen geen mammografie laten nemen. Doelstelling:
Binnen dit onderzoek wordt nagegaan hoe een aantal factoren een invloed uitoefenen op het
feit of een vrouw al dan niet een mammografie laat nemen. Hierbij wordt vertrokken vanuit
een levensloop perspectief door niet enkel te focussen op de huidige omstandigheden, maar
ook rekening te houden met mogelijk beïnvloedende factoren uit de kindertijd. Concreet
wordt het effect van opleidingsniveau, beroepsstatus van de ouders en preventiegebruik
tijdens de kindertijd nagegaan. Methode: binnen dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de
data van de Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe. Deze werden verkregen aan
de hand van interviews in 13 verschillende landen waarbij gefocust werd op mensen boven de
50. De verkregen steekproef bedraagt 14027 vrouwen waarbij nog nooit borstkanker werd
vastgesteld. Resultaten: uit logistische regressie-analyse blijkt een positief verband te bestaan
tussen opleidingsniveau en het laten nemen van een mammografie. Daarnaast blijkt ook een
significant verband te bestaan tussen het gebruik van preventieve geneeskunde tijdens de
kindertijd en het laten nemen van een mammografie. Wat betreft beroepsstatus van de ouders
blijkt enkel een verband te bestaan wanneer niet gecontroleerd wordt voor het
opleidingsniveau van de respondent zelf.
INTRODUCTIE
In Europa is borstkanker één van de belangrijkste gezondheidsproblemen bij vrouwen
(Garmyn & Pas, 2000). Eén op negen vrouwen wordt ooit in haar leven geconfronteerd met
de diagnose van borstkanker en één op de dertig vrouwen sterft ten gevolge van de ziekte
(Organisation for Economic Co-operation and Development, 2009). Borstkanker ontstaat
echter niet zomaar van de ene dag op de andere. Het is een ziekte die zich over de jaren
langzaam ontwikkelt (Wübker, 2012) en hoe vroeger ze wordt opgemerkt, hoe groter de
genezingskansen zijn (Kung, Tsai & Chiou, 2011). Eén van de meest effectieve manieren om
borstkanker reeds in een vroeg stadium te ontdekken, is het laten nemen van een
mammografie (Garmyn & Pas, 2000). Bij een mammografie wordt een röntgenfoto gemaakt
van de borst waardoor onregelmatigheden kunnen worden ontdekt. Borstkanker-
screeningprogramma’s, waarbij het laten nemen van een mammografie veelal een onderdeel
vormt, leiden dan ook tot een significante daling van het aantal vrouwen dat aan deze ziekte
sterft (Antilla, Koskela & Hakama, 2002; Olsen et al., 2005; Parvinen et al., 2006; Swedish
Organised Service Screening Evaluation Group, 2006; Anderson, Jatoi & Devesa, 2006;
Coldman, Phillips, Warren & Kan, 2007; Sarkeala, Heinävaara, & Anttila, 2007). Het laten
nemen van een mammografie wordt dan ook sterk aangeraden aan vrouwen boven de 50
(Avitabile, Jappelli & Padula, 2008).
Ondanks de gunstige gevolgen die worden toegekend aan het laten nemen van een
mammografie en de pogingen vanuit de Europese Unie om minstens 75% van de vrouwen
een mammografie te laten nemen, blijkt uit onderzoek dat er nog steeds heel wat vrouwen zijn
die zich niet laten onderzoeken (Perry et al., 2008). Reeds heel wat onderzoekers gingen dan
ook na welke factoren een invloed uitoefenen op het feit of een vrouw al dan niet een
mammografie laat nemen (o.a: Pakenham, Pruss & Clutton, 2000; Lagerlund, 2002;
O'Malley, Forrest, & Mandelblatt, 2002; Duport & Ancelle-Park, 2006; Schueler, Chu &
Smith-Bindman, 2008; Jusot, Or & Sirven, 2011; Wübker, 2012). Deze onderzoeken bieden
inzicht in hoe individuen en groepen van individuen verschillen van elkaar met betrekking tot
het gezondheidsgedrag dat ze stellen en lijken dan ook een belangrijke inspiratiebron voor het
beleid dat borstkankerscreeningsprogramma’s probeert op te zetten waar zoveel mogelijk
vrouwen aan deelnemen (European Commission, 2008). Dit onderzoek wil hiertoe bijdragen
door verder te bouwen op twee belangrijke bevindingen uit voorgaand onderzoek. Hierbij
gaat het enerzijds om het meermaals bevestigde positief verband tussen socio-economische
status en het laten nemen van een mammografie (Link, Northridge, Phelan & Ganz, 1998;
Aro, de Koning, Absetz & Schreck, 1999; O’Malley et al., 2002; Zackrisson, Andersson,
Manjer & Janzon, 2004; Ho et al., 2005; O'Malley et al., 2002; Jusot et al., 2011) en
anderzijds om het verband tussen het gebruik van preventieve gezondheidszorg tijdens de
kindertijd en het laten nemen van een mammografie (o.a Vernon, Laville & Jackson, 1990;
Sutton, Bickler, Sanco-Aldridge & Saidi, 1994; Beaulieu, Béland, Roy, Falardeau & Hébert,
1996; McCarthy, Yood, MacWilliam & Lee, 1996; Aro, de Koning, Absetz & Schreck, 1999,
2001; Lagerlund et al., 2002). In tegenstelling tot voorgaand onderzoek zal dit onderzoek
echter vetrekken vanuit een levensloopperspectief. Binnen dit perspectief wordt vertrokken
van de vaststelling dat niet enkel de huidige omstandigheden een invloed uitoefen op het
gedrag dat een individu stelt, maar dat alle fasen uit het leven daar toe bijdragen (Elder, 1994;
van de Mheen, Stronks & Machenback, 1998; Deboosere, Gadeyne, Charafeddine & Van
Oyen, 2011). Om na te gaan welke invloed socio-economische status heeft op het laten nemen
van een mammografie, dient naast de huidige socio-economische status dan ook rekening te
worden gehouden met deze uit de kindertijd. Ook wat betreft de invloed van het stellen van
ander preventief gezondheidsgedrag zal worden nagegaan of er een blijvende invloed bestaat
van gesteld preventief gezondheidsgedrag tijdens de kindertijd. Er zou immers een blijvende
invloed bestaan van gewoonten aangeleerd tijdens de kindertijd op gesteld gezondheidsgedrag
tijdens het volwassen leven (Mc Leod & Almazan, 2003).
De onderlinge verwevenheid tussen deze onafhankelijke variabelen kan echter niet
genegeerd worden. Ondanks het feit dat in de hedendaagse samenleving de sociale positie die
individuen innemen eerder door eigen prestaties dan door overerving bepaald wordt, kan het
verband tussen de socio-economische status van ouders en die van hun kinderen niet over het
hoofd worden gezien. (Blau & Duncan, 1967; Di Pietro & Urwin, 2003). Dit verband kan
mede verklaard worden door het feit dat kinderen kennis en vaardigheden overerven van hun
ouders. Daarenboven wordt de sociale positie die kinderen innemen ook mee bepaald door de
mate waarin ouders investeren in het menselijk kapitaal van hun kinderen, wat eveneens
verbonden is met socio-economische status (Becker & Tomes, 1986). Verschillende
empirische studies vinden dan ook bevestiging voor het verband tussen de socio-economische
statusgroep waartoe men als kind behoort en deze waartoe men in het volwassen leven gaat
behoren (o.a: Carmichael, 2000; Di Pietro & Urwin, 2003; Galindo-Rueda & Vignoles, 2003; Blanden & Gregg, 2004; Bartley & Plewis, 2007). Ook het verband tussen socio-economische
status en het gebruik van preventieve geneeskunde tijdens de kindertijd kan niet over het
hoofd worden gezien. Verschillende onderzoeken wijzen uit dat het gebruik van preventieve
gezondheidsdiensten hoger ligt voor kinderen uit hogere socio-economische statusgroepen
dan voor kinderen uit lagere socio-economische statusgroepen (Bullough, 1972; Williams,
Milton, Farrell & Graham, 1995; Bossuyt & Van Oyen, 2001). Een mogelijk effect van socio-
economische status van de ouders op het laten nemen van een mammografie dient dan ook op
een dubbele manier begrepen te worden: enerzijds is het mogelijk dat er een direct effect
bestaat, waarbij de socio-economische status van de ouders zelf een invloed uitoefent op het
laten nemen van een mammografie. Anderzijds zijn ook indirecte effecten mogelijk via de
twee andere onafhankelijke variabelen. Bij het lezen van dit onderzoek dient volgend
conceptueel model dan ook in het achterhoofd te worden gehouden:
LITERATUURONDERZOEK
1. Socio-economische status
Verschillende onderzoekers wijzen op het verband tussen socio-economische status
en gezondheid. Socio-economische status zou niet enkel een invloed uitoefenen op de
gezondheid van individuen, maar ook op de mate waarin ze gebruik maken van
gezondheidsvoorzieningen (Cockerham, 1997; Grzywacz & Marks, 2001). Leden van
dezelfde socio-economische statusgroep zouden een grotere kans hebben om met soortgelijke
situaties geconfronteerd te worden (Bourdieu, 1977) waardoor er een grotere gelijkenis zou
zijn in de gezondheidslevensstijl van leden van eenzelfde socio-economische klasse
(Cockerham, 2005).
Binnen het fundamental social cause model wordt socio-economische status als één
van de belangrijkste factoren gezien om verschillen in het gebruik van gezondheidsdiensten te
verklaren. Het model stelt dat de voordelen verbonden aan de toegenomen mogelijkheid om
ziekte te controleren, verdeeld zijn volgens de bronnen die individuen bezitten. De toegang
tot gezondheidszorg en het stellen van preventief gezondheidsgedrag zou in die zin sterk
bepaald worden door de socio-economische bronnen die individuen bezitten (Link et al.,
1998; Link & Phelan, 2002). Wanneer nieuwe kennis ontstaat over hoe een ziekte vermeden
kan worden, zullen individuen met meer socio-economische middelen hun bronnen op een
doelbewuste manier gaan inzetten (Phelan, Link, Diez-Roux, Kawachi, & Levin, 2004) en op
die manier meer voordeel halen uit de nieuw ontwikkelde capaciteit om ziekte te voorkomen
(Phelan & Link, 2005). Socio-economische middelen bepalen echter niet enkel de toegang tot
gezondheidszorg op zich, maar oefenen ook invloed uit op het feit of mensen bewust zijn van
en gesteund worden in hun pogingen om hun gezondheid te verhogen. Ze bepalen eveneens
de toegang tot bepaalde contexten zoals sociale netwerken, de buurt waarin iemand woont en
het werk dat iemand doet, wat eveneens een invloed uitoefent op gezondheidsgedrag (Phelan
& Link, 2005).
Binnen de bestaande onderzoeksliteratuur wordt socio-economische status veelal
geoperationaliseerd aan de hand van inkomen, beroep en/of educatie (Hupkens, Knibbe, Van
Otterloo & Drop, 1998). En hoewel vaak wordt verondersteld dat inkomen de belangrijkste
indicator van socio-economische status is om verschillen in gezondheidsgedrag te verklaren,
blijkt dit niet het geval te zijn (Mirowsky & Ross, 2003). Verschillende onderzoekers tonen
aan dat educatie de indicator met het meeste effect is (Kitagawa & Hauser, 1973; Williams,
1990 ; Winkleby, Jatulis, Frank & Fortmann, 1992; Pill, Peters & Robling, 1995) en dus de
meest betrouwbare variabele om verschillen in gebruik van gezondheidsgedrag te verklaren
(Hupkens et al., 1998). Veelal wordt gesteld dat het verband tussen educatie en gezondheid
voortkomt uit de link tussen educatie en inkomen, maar dit blijkt een ondermaatse verklaring
te zijn (Mirowsky & Ross, 2003; Braveman et al., 2005). De correlatie tussen beide
variabelen is zelden sterk genoeg om educatie als een proxy voor inkomen te zien (Braveman
et al., 2005) en daarenboven beïnvloeden ze gezondheidsgedrag elk via heel andere
mechanismen (Mirowsky & Ross, 2003). Mirowsky & Ross (2003) verklaren het verband
tussen beide variabelen aan de hand van het begrip menselijk kapitaal. Menselijk kapitaal kan
omschreven worden als de ontwikkeling van productieve capaciteiten die worden opgeslagen
in individuen (Schultz, 1962). Het gaat om activiteiten zoals educatie of het aanleren van
werkgerelateerde vaardigheden die de capaciteiten die een invloed uitoefenen op het
toekomstig inkomen en consumptiepatroon van individuen gaan vergroten (Becker, 1993) en
de effectiviteit van het handelen doen toenemen (Mirowsky & Ross, 2003). Menselijk
kapitaal kan met andere woorden niet als een statisch gegeven gezien worden. Het gaat om
opleidingen, bekwaamheden, mogelijkheden en kennis die individuen kunnen vergaren
(Oakes & Rossi, 2003) en kan dus toenemen door erin te investeren (Becker, 1964, Mirowsky
& Ross, 2003).
Mirowsky & Ross (2003) stellen dat de invloed van menselijk kapitaal op
gezondheidsgedrag begrepen dient te worden via de invloed die het uitoefent op de ervaren en
de werkelijke controle die individuen over hun leven hebben. Personen die meer menselijk
kapitaal bezitten, zullen een groter gevoel van controle ervaren, waardoor zij het gevoel
hebben dat de dingen die gebeuren in hun leven een gevolg zijn van de keuzes die ze maken
en het gedrag dat ze stellen (Ross & Mirowsky, 1999). Individuen die een mindere mate van
controle ervaren, zullen dan ook minder snel preventief gezondheidsgedrag stellen,
simpelweg omdat ze het gevoel hebben dat ze geen invloed kunnen uitoefenen op dingen die
gebeuren en dus ook niet op hun gezondheid (Seeman & Seeman, 1983; Seeman, Seeman &
Budros, 1988; Seeman & Lewis, 1995; Ross & Mirowsky, 1999). Link en Phelan (1995)
stellen dan ook dat menselijk kapitaal als een fundamental cause begrepen dient te worden:
het is een belangrijk onderdeel van de sociale context van een individu en beïnvloedt mee hoe
een persoon omgaat met huidige en toekomstige gezondheidsgerelateerde zaken.
De relatie tussen socio-economische status en het gebruik van gezondheidszorg kan
echter niet volledig begrepen worden door louter te focussen op de huidige socio-
economische status (Braveman et al., 2005). Om de relatie tussen socio-economische status
en het laten nemen van een mammografie ten volle te begrijpen, dient vertrokken te worden
vanuit een levensloopperspectief. Binnen dit perspectief wordt de link tussen de kindertijd en
het volwassen leven centraal gesteld (Mc Leod & Almazan, 2003). Er wordt benadrukt dat
niet enkel de huidige omstandigheden een invloed uitoefenen op het gedrag dat een individu
stelt, maar dat alle fasen uit het leven daar toe bijdragen (Elder, 1994; van de Mheen et al.,
1998; Deboosere et al., 2011). Om na te gaan of er verschillen bestaan tussen socio-
economische statusgroepen wat betreft het laten nemen van een mammografie, dient naast de
huidige socio-economische leefomstandigheden, dan ook rekening te worden gehouden met
deze uit de kindertijd (van de Mheen et al., 1998). Want hoewel het educatieniveau van een
individu sterk beïnvloed wordt door de socio-economische status van de ouders, kunnen beide
op onafhankelijke wijze een invloed uitoefenen. Door enkel te focussen op de eigen
verworven socio-economische status kunnen belangrijke invloeden uit de kindertijd dan ook
over het hoofd worden gezien (van de Mheen et al., 1998; Braveman et al., 2005).
Een veel gebruikte proxy om de invloed van de socio-economische status tijdens de
kindertijd na te gaan, is de beroepsstatus van de kostwinner in het gezin van afkomst (Hauser,
Warren, Huang & Carter, 2000). Beroepsstatus dient begrepen te worden als een
rangschikking van beroepen waarbij rekening wordt gehouden met de status, de eer en het
prestige dat een job met zich meebrengt (Mirowsky & Ross, 2003). Hoewel educatie en
beroepstatus heel verschillende zaken vertegenwoordigen, kan het verband tussen beiden niet
over het hoofd worden gezien (Power & Hertzman, 1997). Beroepsvaardigheden worden
aangeleerd door middel van educatie en zijn bepalend voor het type job die iemand uitoefent
(de Graaf & Luijkx, 1995). Verschillende analyses wijzen dan ook uit dat het
opleidingsniveau dat voor een bepaalde job vereist is een belangrijke invloed uitoefent op het
prestige dat eraan gelinkt is (Blau & Duncan, 1967). Ook hierbij kan de link met menselijk
kapitaal naar voor worden geschoven: de waarde die mensen hebben op de arbeidsmarkt
hangt immers sterk af van hun bekwaamheden en deze kunnen vergroot worden door het
volgen van opleidingen (Becker, 1964). De sterke link met educatie om de status van een job
te bepalen, uit zich ook in de schaal die binnen dit onderzoek gebruikt wordt om beroepen te
classificeren1. Opleidingsniveau wordt er immers als één van de hoofdcomponenten gebruikt
om een opdeling tussen verschillende beroepsklassen te maken (Elias & Birch, 1994;
Bergman & Joye, 2001). Mirowsky & Ross (2003) stellen dan ook dat beroepsklasse slechts
als een link in het verband tussen educatie en gezondheid begrepen dient te worden.
Op basis van bovenstaande theorieën worden twee hypothesen ontwikkeld. Als eerste
wordt, op basis van het fundamental social cause model, een positief verband verwacht tussen
educatie en het laten nemen van een mammografie. Verschillende studies bevestigden dit
verband reeds (Rohlfs, Borrell, Pasarin & Plasencia, 1999; Couture, Nguyen, Alvarado,
Velasquez & Zunzunegui, 2008; Puddu, Demarest & Tafforeau, 2009; Martin-Lopez et al.,
2010; Majo, 2010).
Hypothese 1a: er wordt een positief verband verwacht tussen opleidingsniveau en het laten
nemen van een mammografie.
Wat betreft beroepsklasse van de ouders worden geen empirische studies gevonden
die de invloed ervan op het laten nemen van een mammografie nagaan. In onderzoek van
Sirven en Or (2010) wordt het effect van socio-economische status tijdens de kindertijd op het
laten nemen van een mammografie nagegaan aan de hand van kenmerken van de huisvesting
op leeftijd tien. Hierbij wordt geen significant effect gevonden. Op basis van het levensloop
perspectief wordt hier echter een blijvende invloed verwacht van de beroepsklasse van de
ouders van de respondent op het laten nemen van een mammografie. Op basis van het
fundamentel social cause model wordt daarenboven verwacht dat dit verband positief zal zijn.
Hypothese 1b: er wordt een positief verband verwacht tussen de beroepsklasse van de ouders
en het laten nemen van een mammografie.
2. Preventieve geneeskunde tijdens de kindertijd
Binnen de bestaande literatuur werd reeds meermaals onderzocht hoe het stellen van
preventief gezondheidsgedrag een invloed heeft op het al dan niet laten nemen van een
mammografie (o.a Vernon et al., 1990; Sutton et al., 1994; Beaulieu et al., 1996; McCarthy et
al., 1996; Aro et al., 1999, 2001; Lagerlund et al., 2002). Hierbij werd telkens gefocust op hoe
recent preventief gezondheidsgedrag een invloed uitoefent. Binnen dit onderzoek wordt
echter wederom vertrokken vanuit het levensloop perspectief en zal worden nagegaan of er 1 Het gaat hierbij om de Standard Classification of Occupation 1988 (ISCO88). Voor meer informatie omtrent het tot stand komen van deze schaal kan werk van Ganzeboom & Treiman (1996) geraadpleegd worden.
een mogelijke invloed bestaat van het stellen van preventief gezondheidsgedrag tijdens de
kindertijd. Mensen leren als kind immers van hun ouders hoe ze op moeilijkheden en
gebeurtenissen in het leven moeten reageren en gaan op latere leeftijd op eenzelfde manier als
hun ouders met deze zaken om. Wat voor gezondheidsgedrag individuen stellen, zou dus
beïnvloed worden door het gedrag dat ze in de kindertijd aangeleerd kregen (Singh-Manoux
& Marmot, 2005; Mc Leod & Almazan, 2003). Primaire socialisatie zou in die zin een
belangrijke voorspeller zijn van later gedrag (Bourdieu, 1984; Bourdieu & Passeron, 1977).
Binnen de sociologie wordt hierbij gesproken over levensstijlen. Levensstijlen
kunnen omschreven worden als herkenbare en expressieve gedragswijzen en voorkeuren voor
gedragswijzen (Ganzeboom, 1989). Het begrip levensstijl kent een lange geschiedenis en
voor een theoretische achtergrond ervan wordt veelal verwezen naar het werk van Weber
(Ganzeboom, 1989). Weber maakt een onderscheid tussen klassen en statusgroepen. Klassen
onderscheiden zich van elkaar op basis van materiele en economische bronnen. Statusgroepen
daarentegen dienen begrepen te worden als groepen van individuen met een gelijkaardige
status en klasse-achtergrond en ontstaan doordat individuen een gelijkaardige levenstijl delen
(Susser, Watson & Hopper, 1985; Liberatos, Link & Kelsey, 1988). Statusgroepen verschillen
daarenboven van elkaar in termen van hun consumptiepatroon. Dit consumptiepatroon dient
ruim begrepen te worden. Zo zijn ook gezondheidslevensstijlen een vorm van consumptie, de
gezondheid die erdoor geproduceerd wordt, staat immers in dienst van iets: een langer leven,
een betere fysieke toestand,... (d’Houtaud & Field, 1984; Cockerham, 2000). Wanneer binnen
dit onderzoek de invloed van het gebruik van preventieve geneeskunde tijdens de kindertijd
op het laten nemen van een mammografie wordt nagegaan, kan dit dus niet los van de invloed
van de beroepsklasse van de ouders begrepen worden. Levensstijlen dienen immers niet met
individuen te worden geassocieerd, maar moeten als een collectief sociaal fenomeen begrepen
worden (Cockerham, 2005): ze zijn gelinkt met de socio-economische statusgroep waartoe
men behoort.
Al tijdens de kindertijd zouden individuen een bepaalde levensstijl aangeleerd
krijgen. Onbewust zou hierdoor een voorkeur voor die levensstijl gecreëerd worden en zou
het gedrag dat bij die levensstijl hoort door de individuen als vanzelfsprekend worden ervaren
en gereproduceerd worden (De Graaf & De Graaf, 2003; Singh-Manoux & Marmot, 2005).
Bourdieu (1984) stelt hierbij dat eens bepaalde handelingen gevestigd zijn in de habitus2, deze
een gewoonte worden en zonder nadenken worden uitgevoerd. Gedrag aangeleerd tijdens de
kindertijd zou in die zin een belangrijke voorspeller zijn voor het gedrag dat individuen na de
puberteit stellen (Bourdieu, 1984; Bourdieu & Passeron, 1977).
2 De habitus is een systeem van disposities, onderbewuste schema’s die de grondslag vormen van denken, waarnemen en handelen. De habitus stuurt de praxis, de concrete handelingen, en produceert strategieën die objectief zijn aangepast aan de objectieve situatie (Bourdieu, 1989, aangehaald in: Jacobs, 1993).
Hypothese 2: er wordt een positief verband verwacht tussen het gebruik van preventieve
geneeskunde tijdens de kindertijd en het laten nemen van een mammografie.
3. Intergenerationele mobiliteit
In bovenstaande werd reeds gesteld dat het, bij onderzoek naar de invloed van socio-
economische status op het laten nemen van een mammografie, niet voldoende lijkt om enkel
rekening te houden met de eigen socio-economische status, maar dat ook de socio-
economische leefomstandigheden uit de kindertijd in rekening dienen te worden gebracht
(van de Mheen et al., 1998). Toch is de kous hiermee nog niet af. Wanneer onderzoek wordt
gevoerd naar hoe socio-economische status een invloed uitoefent op de handelingen en
keuzes van individuen, lijkt het belangrijk ook rekening te houden met individuen die
doorheen hun leven van socio-economische statusgroep veranderen (Stern, 1983). Socio-
economische statusgroepen kunnen immers niet als homogeen en statisch gezien worden, in
alle Westerse samenlevingen zijn er individuen die niet hun hele leven tot dezelfde socio-
economische statusgroep blijven behoren (De Graaf, Nieuwbeerta & Heath, 1995; De Graaf
& Luijkx, 1995; Mackenbach, 2006). Binnen de literatuur wordt het proces waarbij kinderen
een andere positie innemen op de socio-economische statusladder dan hun ouders geduid met
de term ‘intergenerationele mobiliteit’ (Power, Fogelman & Fox, 1986; Dearden, Machin &
Reed, 1997). Intergenerationeel mobiele individuen komen in verschillende
socialisatiecontexten terecht en worden hierdoor geconfronteerd met verschillende sociale
normen en verwachtingen over welk gedrag acceptabel is. Ze worden geconfronteerd met een
dilemma omdat ze moeten kiezen tussen de waarden en normen van de nieuwe socio-
economische statusgroep en deze van de socio-economische statusgroep van afkomst (Blau,
1956).
Binnen de bestaande literatuur lijken verschillende pistes te bestaan met betrekking tot
welke invloed sociale mobiliteit heeft op het gezondheidsgedrag van individuen. Enerzijds
wordt gesteld dat mobiele individuen het gezondheidsgedrag uit de socio-economische
statusgroep van afkomst zullen blijven stellen (Karvonen, Rimpelä & Rimpelä, 1999). Hierbij
wordt het belang van primaire socialisatie benadrukt. Primaire socialisatie zou veel sterker
zijn dan secundaire socialisatie en dit zou ertoe leiden dat individuen de gewoontes en
gebruiken van de socio-economische statusgroep van afkomst behouden (Bourdieu &
Passeron, 1977; Bourdieu, 1984; Van Eijck, 1999). Het begin van de levensloop, waar
kinderen hun socio-economische status ontlenen aan die van de ouders, zou immers een
belangrijke invloed hebben op gezondheid en gezondheidsgedrag tijdens het verdere leven.
Gedrag, gewoontes, attitudes en waarden aangeleerd in de kindertijd zouden de leefstijl van
individuen voor altijd blijven bepalen (Singh-Manoux & Marmot, 2005; Kunst, 2011) en er
zou dan ook een blijvende associatie bestaan tussen de socio-economische status van afkomst
en gezondheidsgedrag, ongeacht de eigen verworven socio-economische status (van de
Mheen et al., 1998; van de Mheen, Stronks, Looman & Mackenbach, 1998). Bourdieu (1984,
1994) spreekt in die zin over de habitus. De habitus zou in de primaire socialisatiecontext
gevormd worden en daarbij zou vooral de socio-economische status van de ouders belangrijk
zijn (Daenekindt & Roose, 2011). En hoewel de habitus wel zou openstaan voor nieuwe
ervaringen, zouden deze telkens door de lens van de primaire habitus bekeken worden en
hierdoor ook bij sociaal mobiele personen stabiel blijven (Bourdieu, 1994).
Hypothese 3a: het laten nemen van een mammografie zal sterker beïnvloed worden door de
beroepsklasse van de ouders dan door het opleidingsniveau van de respondent zelf.
Anderzijds wordt gesteld dat mobiele individuen het gezondheidsgedrag van de
verworven socio-economische statusgroep zullen aannemen (Karvonen et al., 1999). Hierbij
wordt het belang dat aan de primaire socialisatie gehecht wordt in twijfel getrokken en de
invloed van secundaire socialisatie benadrukt (Simmel, 1955; Erickson, 1996). De invloed
van de primaire socialisatie zou minder duurzaam zijn dan vaak wordt gesteld en
socialisatiecontexten anders dan die van de familie zouden een enorme invloed hebben op
individuen (Karvonen et al., 1999). De socio-economische omgeving waar individuen op
volwassen leeftijd toe behoren, zou dan ook een invloed uitoefenen op het gezondheidsgedrag
dat ze stellen (Singh-Manoux & Marmot, 2005). Mobiele individuen zouden in die zin niet
trouw blijven aan de gebruiken en gewoontes aangeleerd tijdens de primaire socialisatie, maar
zich aanpassen aan deze van de nieuwe socio-economische statusgroep (Glendinning, Hendry
& Shucksmith, 1995; Karvonen et al., 1999). De gewoontes en gebruiken van de oude socio-
economische statusgroep zouden immers niet aansluiten bij deze van de nieuwe en om die
reden zouden mobiele individuen hun levensstijl aanpassen. Levensstijlen zouden immers als
primaire bron van sociale identificatie worden gezien (Giddens, 1991; Bauman, 1992;
Crompton, 1998) en in die zin een voorwaarde voor sociale mobiliteit (Weber, 1964). Pas
wanneer individuen de levensstijl van de nieuwe socio-economische statusgroep aannemen,
zouden ze dan ook echt tot die groep behoren. Mobiliteit kan in die zin dan ook niet louter als
een verandering in rijkdom, kennis of sociale aanvaarding worden gezien, maar gaat ook over
het aannemen van een nieuwe levensstijl (Svalastoga, Høgh, Pedersen & Schild, 1956).
Hypothese 3b: het laten nemen van een mammografie zal sterker beïnvloed worden door het
eigen opleidingsniveau dan door de beroepsklasse van de ouders.
4. Controlevariabelen
Naast de voorgenoemde hoofdeffecten, zal binnen dit onderzoek ook rekening
worden gehouden met enkele controlevariabelen. Een eerste variabele waarvoor
gecontroleerd zal worden, is burgerlijke staat. Heel wat onderzoeken tonen aan dat er meer
getrouwde vrouwen een mammografie laten nemen dan ongetrouwde vrouwen (Pakenham et
al., 2000; Lagerlund et al., 2002.; Zackrisson et al., 2004; Flamant, Gauthier & Clavel-
Chapelon, 2006; Zackrisson, 2006; von Euler-Chelpin et al., 2008). Een enkel onderzoek
vindt dat zowel getrouwde vrouwen als weduwen eerder een mammografie laten nemen dan
vrijgezelle of gescheiden vrouwen (Donato et al., 1991).
Een tweede variabele waarvoor gecontroleerd zal worden, is het hebben van
kinderen. Met betrekking tot deze variabele wordt binnen de bestaande literatuur een
zogeheten ‘U’-curve gevonden: vrouwen zonder kinderen of vrouwen met meer dan vijf
kinderen zouden minder geneigd zijn een mammografie te laten nemen dan vrouwen met 1 tot
vijf kinderen (Lagerlund, 2002; Lagerlund et al., 2002; Datta et al., 2006). Het hebben van
kinderen wordt binnen deze onderzoeken gemeten aan de hand van het aantal levend geboren
kinderen die een vrouw gebaard heeft gedurende haar leven. Er wordt met andere woorden
niet nagegaan wat de invloed is van de het aantal kinderen dat nu nog leeft.
Ook zal gecontroleerd worden voor de leeftijd van respondenten. Verschillende
onderzoekers wijzen erop dat oudere vrouwen minder geneigd zijn een mammografie te laten
nemen dan jongere vrouwen (Calle, Flanders, Thun, Martin, 1993; Champion, 1994; Otten et
al., 1996; Pakenham et al., 2000; Maxwell, Bancej & Snider, 2001; Zackrisson et al., 2004;
Calvocoressi, Stolar, Kasl, Claus & Jones, 2005; Zackrison, 2006; Jusot et al., 2011).
Vrouwen ouder dan 60 zouden minder weten over het laten nemen van een mammografie
(Bryant & Mah, 1992; Rimer & King, 1992) en minder geloven dat het een voordelige en
nodige preventie is die een belangrijke invloed heeft op de genezing van borstkanker (Bryant
& Mah, 1992).
Een laatste variabele waar binnen dit onderzoek voor gecontroleerd zal worden, is deze
die peilt naar het inkomen van de respondent. Verschillende onderzoeken tonen een positief
verband tussen inkomen en het laten nemen van een mammografie (Bryant & Mah, 1992;
Calle et al., 1993; Fernandez, De Bor, Candreia, Wagner & Stewart, 1999; Maxwell et al.,
2001; Picone, Sloan & Taylor, 2004). En hoewel de invloed van inkomen over de jaren
verminderd is, blijft deze wel significant (Breen & Kessler, 1994).
OPERATIONEEL MODEL
METHODE
1. Data De data die in deze thesis gebruikt worden, zijn allen afkomstig uit The Survey of
Health, Aging and Retirement in Europe (SHARE), gecoördineerd door het Mannheim
Research Institute for the Economics of Aging. De SHARE is een cross-nationale studie die
data bevat over gezondheid, socio-economische status en de netwerken van mensen van 50 of
ouder. Elk land voerde een eigen nationaal onderzoek uit, waarbij dezelfde vragenlijsten
werden gebruikt in de taal van het land. De vragen werden gesteld in persoonlijke interviews
met hulp van een computer (Börsch-Supan, Hank & Jürges, 2005).
De data van SHARE werden bekomen in verschillende waves. In de eerste wave
werden individuen uit 12 landen bevraagd. Tijdens de 2de wave werden dezelfde individuen
uit de eerste wave bevraagd, wat een longitudinale dimensie aan de vragenlijst heeft.
Uitgezonderd voor Oostenrijk en Vlaanderen, werden hierbij voor elk land een aantal nieuwe
respondenten toegevoegd. Ook werden drie extra landen toegevoegd. In de 3de wave tenslotte,
de zogenaamde SHARELIFE, werden niet enkel de huidige levensomstandigheden bevraagd,
maar werd eveneens gepeild naar de levensloop van de respondenten. Hierbij werden
inwoners uit 13 landen bevraagd: Oostenrijk, Duitsland, Zweden, Nederland, Spanje, Italië,
Frankrijk, Denemarken, Griekenland, Zwitserland, België, Tjsechië en Polen (Börsch-Supan
et al., 2005).
Aangezien binnen dit onderzoek een groot deel van de informatie uit de SHARELIFE
wordt gehaald, wordt enkel rekening gehouden met respondenten die ook deelnamen aan deze
vragenronde. Het oorspronkelijke aantal respondenten binnen de gebruikte dataset bedroeg
25678. Door alle mannen hieruit weg te selecteren, werd het aantal respondenten
teruggebracht op 14357 (55,91%). Ook alle respondenten die aangaven in het verleden
borstkanker te hebben gehad werden uit de analyses gehaald, wat leidde tot een resterende
steekproefgrootte van 14027 cases (54,80%).
2. Variabelen
Bij elke stap van het model wordt gecontroleerd voor vier controlevariabelen:
burgerlijke staat, aantal kinderen, leeftijd en inkomen. Burgerlijke staat wordt opgedeeld in 4
categorieën: getrouwd, gescheiden, weduwe en vrijgezel. De categorie ‘getrouwd’ fungeert
hierbij als referentiegroep. Het aantal kinderen wordt opgedeeld in 3 categorieën: geen
kinderen, 1 tot 4 kinderen en 5 of meer kinderen. Hierbij wordt ‘1 tot 4 kinderen’ als
referentiegroep naar voor geschoven. Leeftijd wordt opgedeeld in 3 categorieën: jonger dan
60, tussen de 60 en 69 en ouder dan 70. Hier fungeert de oudste groep als referentiegroep.
Gezien het hoge aantal missings bij vragen die rechtsreeks naar inkomen peilen, worden
mogelijke inkomenseffecten binnen dit onderzoek nagegaan aan de hand van een vraag die
peilt naar het gemak waarmee er binnen het huishouden kan worden rondgekomen met de
financiële middelen. Bij deze variabele wordt een onderscheid gemaakt tussen erg moeilijk,
eerder moeilijk, eerder makkelijk en erg makkelijk. ‘Erg makkelijk’ is hier de
referentiecategorie. In tegenstelling tot bij alle andere variabelen kan hier niet worden
nagegaan of dit inkomen vooraf gaat aan het laten nemen van een mammografie.
Om de vergelijking van opleidingsniveau tussen de verschillende landen mogelijk te
maken, wordt gebruik gemaakt van de International System of Classification of Education
1997 (ISCED 97). Hierbij wordt gepeild naar het hoogst behaalde diploma van de respondent.
In navolging van vorig onderzoek (d’Uva, O’Donnell & van Doorslaer, 2008; Jürges, 2009;
d’Uva, Lindeboom, O’Donnell & van Doorslaer, 2011), wordt opleidingsniveau hier verder
opgedeeld in 4 categorieën: (1) geen onderwijs of enkel lager onderwijs, (2) lager secundair
onderwijs, (3) hoger secundair onderwijs en (4) hoger of universitair onderwijs. ‘Geen
onderwijs of lager onderwijs’ is hier de referentiegroep.
Beroepsklasse van de ouders wordt geoperationaliseerd aan de hand van het beroep
van de kostwinner in het gezin van de respondent op tienjarige leeftijd. De beroepsklasse
werd binnen de SHARE-vragenlijsten gemeten aan de hand van de International Standard
Classification of Occupation 1988 (ISCO88), waarbinnen een onderscheid wordt gemaakt
tussen tien beroepscategorieën. In navolging van vorig onderzoek (Dumont, 2006) worden
deze hier verder opgedeeld in vijf categorieën: (1) laaggeschoolde handarbeiders (bestaande
uit: bedieners of monteurs in een fabriek of van een machine, niet-geschoolde arbeiders en
niet-geschoolde bedienden), (2) hooggeschoolde handarbeiders (bestaande uit: mensen
werkzaam in de landbouw of visserij, ambachtslui en handelslieden), (3) laaggeschoolde
ambtenaren (bestaande uit: klerken, dienstverleners en winkel- of marktpersoneel), (4)
hooggeschoolde ambtenaren (bestaande uit: wetgevers, hoofdbeambten, managers, individuen
met een vrij beroep, kaderpersoneel, technici en aanverwante professionals) en (5) ‘andere’
(bestaande uit: werkzaam in het leger en ouders van respondenten die aangaven dat er bij hen
geen hoofdkostwinner aanwezig was). Hier fungeert de categorie ‘hooggeschoolde
handarbeiders’ als referentiegroep.
Het gebruik van preventieve geneeskunde tijdens de kindertijd wordt
geoperationaliseerd aan de hand van tandartsbezoek tijdens de kindertijd. Hierbij wordt een
dichotome variabele aangemaakt die een onderscheid maakt tussen respondenten die
aangeven tijdens hun kindertijd (vanaf de geboorte tot de leeftijd van 15 jaar) regelmatig naar
de tandarts te zijn gegaan (1) en respondenten die aangeven dit niet te hebben gedaan (0).
Om na te gaan of een vrouw een mammografie liet nemen, werd eveneens een
dichotome variabele aangemaakt. Vrouwen die aangaven in het verleden over een regelmatige
periode een mammografie te hebben laten nemen én dit ook tussen de leeftijd van 41 en 55
jaar lieten doen, werden gezien als vrouwen die een mammografie lieten nemen (1). Alle
andere vrouwen werden gezien als vrouwen die geen mammografie lieten nemen (0).
Tot slot wordt in alle analyses ook een variabele ingevoerd die nagaat in welk land
een respondent woont, dit louter ter controle van autocorrelatie. Hier fungeert Griekenland als
referentiecategorie.
In tabel 1 wordt de univariate verdeling over de verschillende categorieën
weergegeven. Daaruit valt op te maken dat het percentage vrouwen dat een mammografie laat
nemen ongeveer even groot is als het aantal vrouwen dat dit niet laat doen.
Tabel 1: beschrijvende statistiek (N=14027)
N % Mammografie - ja 6364 45,4 - nee 6924 49,4 missings 739 5,3 Beroep ouders - hooggeschoolde ambtenaren 1682 12,0 - laaggeschoolde ambtenaren 1806 12,9 - hooggeschoolde handarbeiders 6659 47,5 - laaggeschoolde handarbeiders 3041 21,7 - andere 435 3,1 missings 404 2,9 Tandartsbezoek kindertijd - ja 6869 49,0 - nee 6973 49,7 missings 185 1,3 Educatie - geen/lager onderwijs 4731 33,7 - lager secundair onderwijs 2571 18,3 - hoger secundair onderwijs 4241 30,2 - hoger onderwijs/universiteit 2251 16,0 missings 233 1,7 Burgerlijke staat - vrijgezel 804 5,7 - getrouwd 11285 80,5 - gescheiden 854 6,1 - weduwe 631 4,5 missings 453 3,2 Aantal kinderen - geen kinderen 1250 8,9 - 1 tot 4 kinderen 11512 82,1 - 5 of meer kinderen 770 5,5 missings 495 3,5 Leeftijd - jonger of gelijk aan 59 4216 30,1 - tussen 60 en 69 4767 34,0 - 70 of ouder 5044 36,0 missings 0 0,0 Rondkomen met inkomen - erg moeilijk 1762 12,6 - moeilijk 4063 29,0 - makkelijk 4428 31,6 - erg makkelijk 3514 25,1 missings 260 1,9 Landen - Oostenrijk 460 3,3 - Duitsland 938 6,7 - Zweden 981 7,0 - Nederland 1131 8,1 - Spanje 1060 7,6 - Italië 1302 9,3 - Frankrijk 1291 9,2 - Denemarken 1160 7,9 - Griekenland 1608 11,5 - Zwitserland 678 4,8 - België 1488 10,6 - Tsjechië 1027 7,3 - Polen 957 6,8 missings 0 0,0
RESULTATEN
1. Analysemethode
Alle resultaten binnen dit onderzoek werden bekomen aan de hand van logistische
regressie-analyses uitgevoerd in SPSS 19.0. Er werden 3 modellen geschat waarbij telkens het
laten nemen van een mammografie als afhankelijke variabele werd genomen. In model 1
werd beroep van de ouders samen met de controlevariabelen ingevoerd. Stapsgewijs werden
hieraan opleidingsniveau (model 2) en gebruik van preventieve geneeskunde tijdens de
kindertijd toegevoegd (model 3).
2. Regressie-analyse
Model 1 geeft het effect van beroepsstatus van de ouders en de controlevariabelen op
het laten nemen van een mammografie weer. 35,3% van de variantie in het laten nemen van
een mammografie wordt binnen dit model verklaard. Zoals gesteld in hypothese 1b blijkt de
kans op het laten nemen van een mammografie groter te zijn voor kinderen van
laaggeschoolde ambtenaren en hooggeschoolde ambtenaren dan voor kinderen van
hooggeschoolde handarbeiders. Er wordt echter geen significant verschil gevonden tussen
kinderen van hooggeschoolde handarbeiders en kinderen van laaggeschoolde handarbeiders
en kinderen van ouders uit de categorie andere.
In model 2 wordt het opleidingsniveau van de respondent zelf aan het model
toegevoegd. Hierdoor stijgt de verklaarde variantie naar 36,4%. In lijn met hypothese 1a en
eveneens in lijn met voorgaand onderzoek wordt ook hier een positief verband gevonden
tussen opleidingsniveau en het laten nemen van een mammografie. Uit model 2 blijkt
daarenboven dat, na controle voor opleidingsniveau van de respondent, beroepsklasse van de
ouders geen invloed heeft op het laten nemen van een mammografie. Toevoeging van de
variabele die peilt naar opleidingsniveau zorgt immers dat de effecten van beroepsklasse van
de ouders niet langer significant zijn. Het effect van beroepsklasse van de ouders op het laten
nemen van een mammografie dat gevonden werd in het eerste model, is dan ook volledig te
verklaren door het feit dat kinderen met ouders uit een hogere beroepsklasse meer kans
hebben op het verwerven van een hoog opleidingsniveau. Hypothese 3b kan met andere
woorden bevestigd worden en de daar tegenoverstaande hypothese 3a dient verworpen te
worden: het effect van opleidingsniveau op het laten nemen van een mammografie is sterker
dan dit van de beroepsstatus van de ouders.
Om na te gaan of hypothese 2 bevestigd kan worden, wordt in model 3 het gebruik
van preventieve geneeskunde tijdens de kindertijd toegevoegd. Hierdoor stijgt de verklaarde
variantie naar 37,1%. Het toevoegen van deze variabele wijst uit dat er een positief verband te
bestaat tussen het gebruik van preventieve geneeskunde tijdens de kindertijd en het laten
nemen van een mammografie. Het toevoegen van deze variabele heeft daarenboven een
invloed op het effect van opleidingsniveau. Hoewel de effecten significant blijven, dalen ze
immers lichtjes, wat wijst op een samenhang tussen opleidingsniveau en het gebruik van
preventieve geneeskunde tijdens de kindertijd.
Wat betreft de controlevariabelen wordt, in lijn met voorgaand onderzoek, een
kleinere kans op het laten nemen van een mammografie gevonden voor vrijgezelle vrouwen
en weduwen dan voor getrouwde vrouwen. De kans op het laten nemen van een
mammografie blijkt in model 1 iets hoger voor gescheiden vrouwen dan voor getrouwde
vrouwen. In model 2 en 3 blijkt het verschil tussen getrouwde vrouwen en gescheiden
vrouwen echter niet langer significant.
Er blijkt eveneens geen significant verschil te bestaan tussen vrouwen zonder
kinderen en vrouwen met 1 tot 4 kinderen. Wel blijkt, net als in voorgaand onderzoek, de
kans op het laten nemen van een mammografie significant groter te zijn voor vrouwen met 1
tot 4 kinderen dan voor vrouwen met 5 of meer kinderen.
Eveneens in lijn met voorgaand onderzoek blijkt ook hier de kans op het laten nemen
van een mammografie lager te zijn voor de oudere dan voor de jongere leeftijdsgroepen.
Ook wat betreft inkomen stroken de gevonden resultaten met bevindingen uit
voorgaand onderzoek: de kans op het laten nemen van een mammografie is kleiner naarmate
het inkomen lager is. Er blijkt een significant verschil te bestaan tussen vrouwen die erg
moeilijk of moeilijk rondkomen met hun inkomen en vrouwen die erg makkelijk met hun
inkomen rondkomen. Er blijkt echter geen significant verschil te bestaan tussen vrouwen die
makkelijk rondkomen en vrouwen die erg makkelijk rondkomen.
Tabel 2: logistische regressie-analyses
Model 1 Model 2 Model 3 B Exp(B) B Exp(B) B Exp(B) Beroepsklasse ouders Laaggeschoolde handarbeiders 0,046 1,048 0,060 1,062 0,061 1,063 Laaggeschoolde ambtenaren 0,153* 1,166* 0,036 1,036 -0,010 0,99 Hooggeschoolde ambtenaren 0,202** 1,224** 0,028 1,028 -0,033 0,967 Andere 0,040 1,041 -0,064 0,938 -0,090 0,914 (Ref. = hooggeschoolde handarbeiders) Opleidingsniveau Lager secundair 0,479*** 1,614*** 0,437*** 1,549*** Hoger secundair 0,621*** 1,860*** 0,549*** 1,732*** Universitair/hoger onderwijs 0,755*** 2,129*** 0,657*** 1,929*** (Ref. = geen/lager) Preventiegebruik kindertijd Tandarts 0,497*** 1,643*** (Ref. = nee) Burgerlijke staat vrijgezel -0,343** 0,710** -0,399*** 0,671*** -0,402*** 0,669*** gescheiden 0,183* 1,201* 0,124 1,132 0,114 1,12 weduwe -0,289** 0,749** -0,266** 0,767** -0,262* 0,769* (Ref. = getrouwd) Aantal kinderen geen -0,036 0,964 -0,050 0,951 -0,064 0,938 Vijf of meer -0,749*** 0,473*** -0,684*** 0,505*** -0,663*** 0,515*** (Ref. = 1 tot 4) Leeftijd Jonger dan 60 2,234*** 9,339*** 2,052*** 7,78*** 1,975*** 7,205*** 60-69 1,711*** 5,536*** 1,61*** 5,005*** 1,564*** 4,777*** (Ref. = 70+) Rondkomen met inkomen Erg moeilijk -0,538*** 0,584*** -0,369*** 0,692*** -0,355*** 0,701*** Moeilijk -0,265*** 0,767*** -0,171** 0,843** -0,164* 0,849* Makkelijk -0,060 0,941 -0,021 0,979 -0,013 0,987 (Ref. = erg makkelijk) Landen België 0,874*** 2,396*** 0,766*** 2,152*** 0,685*** 1,984*** Oostenrijk 1,022*** 2,779*** 0,894*** 2,445*** 0,721*** 2,057*** Duitsland -0,298** 0,742** -0,532*** 0,588*** -0,687*** 0,503*** Zweden 2,569*** 13,059*** 2,518*** 12,399*** 2,21*** 9,113*** Nederland 1,913*** 6,774*** 1,794*** 6,015*** 1,568*** 4,797*** Spanje 0,930*** 2,535*** 1,045*** 2,843*** 1,057*** 2,877*** Italië 0,629*** 1,876*** 0,678*** 1,97*** 0,676*** 1,966*** Frankrijk 1,393*** 4,029*** 1,372*** 3,944*** 1,264*** 3,539*** Denemarken -1,212*** 0,298*** -1,398*** 0,247*** -1,651*** 0,192***
Zwitserland -0,055 0,947 -0,173 0,841 -0,415*** 0,66*** Tsjechië 0,033 1,034 -0,078 0,925 -0,396*** 0,673*** Polen -0,598*** 0,550*** -0,678*** 0,508*** -0,792*** 0,453*** (Ref. = Griekenland) Constante -1,723*** 0,179*** -1,991*** 0,137*** -2,008*** 0,134*** Nagelkerke R 0,353 0,364 0,371
Significantie: * p < 0,05; ** p < 0,01; *** p < 0,001
CONCLUSIE EN DISCUSSIE
Het doel van dit onderzoek was om na te gaan of er een invloed bestaat van
opleidingsniveau, beroepsklasse van de ouders en preventiegebruik tijdens de kindertijd op
het feit of een vrouw al dan niet een mammografie laat nemen. Eveneens werd de vraag
gesteld of het laten nemen van een mammografie sterker beïnvloed zou worden door het
eigen opleidingsniveau of door de beroepstatus van de ouders. Om dit na te gaan werden 3
modellen geschat. In een eerste model werd beroepsklasse van de ouders samen met de
controlevariabelen burgerlijke staat, aantal kinderen, leeftijd en inkomen ingevoerd. Op basis
van het levensloopperspectief en het fundamental social cause model werd in hypothese 1b
een positief verband verwacht tussen de beroepsklasse van de ouders en het laten nemen van
een mammografie. Deze hypothese werd in model 1 gedeeltelijk bevestigd: de kans op het
laten nemen van een mammografie blijkt 15,15% voor kinderen van hooggeschoolde
handarbeiders, 17,22% voor kinderen van laaggeschoolde ambtenaren en 17,93% voor
kinderen van hooggeschoolde ambtenaren. Voor kinderen van laaggeschoolde handarbeiders
en de categorie ‘andere’ werden echter geen significante effecten gevonden.
In een 2de model werd het opleidingsniveau van de respondent zelf toegevoegd. Het
toevoegen van deze variabele leidde tot bevestiging van hypothese 1a en in lijn met
voorgaand onderzoek (Rohlfs et al., 1999; Martin-Lopez et al., 2010; Puddu et al., 2009;
Couture et al., 2008; Majo, 2010) werd ook hier een positief verband gevonden tussen
opleidingsniveau en het laten nemen van een mammografie. Hierbij bleek vooral het verschil
met de gekozen referentiegroep, vrouwen die geen onderwijs of enkel lager onderwijs
volgden, groot. De kans op het laten nemen van een mammografie is voor deze groep slechts
12,02%, terwijl deze voor alle andere groepen rond de 20% schommelt (voor vrouwen met
een hoger of universitair diploma 22,51% kans, voor vrouwen met een diploma hoger
secundair onderwijs 20,26%, voor vrouwen met een diploma lager secundair onderwijs
18,06% kans).
Het toevoegen van opleidingsniveau van de respondent in model 2 zorgde
daarenboven dat hypothese 3b bevestigd kon worden en de daaraan tegenovergestelde
hypothese 3a verworpen diende te worden. Wat betreft het laten nemen van een
mammografie, bleek de invloed van beroepsklasse van de ouders volledig te verdwijnen
wanneer ook het opleidingsniveau van de respondent in rekening werd gebracht. In lijn met
voorgaande onderzoeken (Glendinning et al., 1995; Karvonen et al., 1999) blijkt dus ook hier
dat individuen hun gezondheidsgedrag aanpassen aan dit van de socio-economische
statusgroep waartoe ze in het volwassen leven gaan behoren.
Hoewel hieruit zou kunnen worden afgeleid dat primaire socialisatie geen invloed
heeft op het laten nemen van een mammografie, blijkt dit niet te kloppen. In model 3 werd
immers het gebruik van preventieve geneeskunde tijdens de kindertijd toegevoegd. Ook hier
werd bevestiging voor de gestelde hypothese gevonden: er bleek inderdaad een positief
verband te bestaan tussen het gebruik van preventieve geneeskunde in de kindertijd en het
laten nemen van een mammografie. De kans op het laten nemen van een mammografie
bedraagt voor vrouwen die tijdens de kindertijd regelmatig naar de tandarts gingen 17,81%.
Voor vrouwen die tijdens de kindertijd niet regelmatig naar de tandarts gingen, is deze een
stuk lager: 11,84%. Op basis hiervan kan bevestiging gevonden worden voor de stelling dat er
een blijvende invloed bestaat van gewoontes die reeds tijdens de kindertijd werden aangeleerd
(Bourdieu & Passeron, 1977; Bourdieu, 1984; Singh-Manoux & Marmot, 2005). Deze
bevinding lijkt daarenboven een belangrijke aanvulling op voorgaand onderzoek (o.a: Vernon
et al., 1990; Sutton et al., 1994; McCarthy et al., 1996; Beaulieu et al., 1996; Aro et al., 1999,
2001; Lagerlund et al., 2002) waarin reeds naar voor kwam hoe preventief gezondheidsgedrag
uit het nabije verleden, zoals het laten maken van een uitstrijkje (Sutton et al., 1994; Aro et
al., 1999) of het bezoeken van een tandarts tijdens het volwassen leven (Sutton et al., 1994),
een invloed uitoefent op het feit of iemand al dan niet een mammografie laat nemen
Bovendien kan ook iets gezegd worden over de invloed van inkomen op het laten
nemen van een mammografie. Uit zowel model 2 als model 3 bleek, en dit in lijn met de
literatuur, (Kitagawa & Hauser, 1973; Williams, 1990; Winkleby et al., 1992; Pill et al., 1995;
Hupkens et al., 1998), dat het effect van opleidingsniveau op het laten nemen van een
mammografie sterker is dan dit van het inkomen van de respondent zelf. Een mogelijke
verklaring hiervoor is dat een lager inkomen een minder sterke invloed uitoefent op het leven
van individuen met een hoger educatieniveau. Het volgen van een opleiding zou er immers
toe leiden dat individuen meer mogelijkheden hebben om om te gaan met situaties en
periodes waarin minder geld beschikbaar is (Mirowsky & Ross, 2003). Opleiding kan dan
ook begrepen worden als een factor die het effect van inkomen op het laten nemen van een
mammografie reduceert.
Ondanks de interessante resultaten die in dit onderzoek naar voor komen, lijkt het
toch belangrijk even stil te staan bij enkele tekortkomingen en daarmee gepaard gaande
aanbevelingen voor volgend onderzoek.
Als eerste kunnen zich vragen gesteld worden bij de betrouwbaarheid van de
informatie omtrent zowel het gebruik van preventieve geneeskunde tijdens de kindertijd als
de beroepsklasse van de ouders van de respondent op het moment dat deze 10 was. Het is niet
voor de hand liggend dat mensen op oudere leeftijd zich deze zaken nog precies kunnen
herinneren. Wetenschappers staan dan ook veelal sceptisch ten opzichte van de
betrouwbaarheid van retrospectieve data. Hoewel onderzoek naar de data van de
SHARELIFE uitwijst dat deze op het eerste zicht als betrouwbaar gezien kunnen worden, lijkt
verder onderzoek nodig voor hier een definitief oordeel over kan geveld worden (Havari &
Mazzonna, 2011).
Ook de wijze waarop de controlevariabele ‘inkomen’ binnen dit onderzoek werd
geoperationaliseerd brengt de nodige beperkingen met zich mee. Gezien het hoge aantal
ontbrekende antwoorden op variabelen die rechtsreeks peilen naar inkomen, werd ervoor
gekozen te werken met een vraag die peilt naar het gemak waarmee respondenten rondkomen
met hun inkomen. Hierbij werd een opsplitsing gemaakt tussen 4 categorieën (erg moeilijk,
moeilijk, makkelijk en erg makkelijk). Dit zijn vier erg brede categorieën waardoor
verschillen tussen inkomenscategorieën misschien verloren gaan. Daarenboven kan bij deze
variabele niet worden nagegaan of dit ‘inkomen’ wel temporeel vooraf gaat aan het laten
nemen van een mammografie. Het is dus mogelijk dat hier foutieve vaststellingen werden
gedaan. De kans bestaat immers dat het inkomen van een aantal vrouwen anders was op het
moment dat ze een mammografie lieten nemen en een vertekend beeld is dus mogelijk.
Tevens lijkt het hier de plaats om even stil te staan bij de manier waarop
mammografie binnen dit onderzoek geoperationaliseerd werd. Er werd voor gekozen om
enkel die vrouwen die aangaven ooit over een regelmatige periode hun borsten te hebben
laten screenen en dit ook tussen hun 41ste en 55ste deden te beschouwen als vrouwen die een
mammografie lieten nemen. De leeftijdsrange waarop vrouwen worden uitgenodigd tot het
laten nemen van een mammografie, is in realiteit echter veel ruimer. In de meeste Europese
landen worden vrouwen tot hun 69ste uitgenodigd om een mammografie te laten nemen en in
een aantal landen zelfs tot midden de 70 (Bastos, Peleteiro, Gouveia, Coleman & Lunet,
2009). Wanneer de variabele mammografie op een andere manier werd geoperationaliseerd
en louter werd nagegaan of vrouwen ooit over een regelmatige periode een mammografie
lieten nemen, werden echter weinig interessante resultaten bekomen. Wel werden de
modellen ook eens geschat waarbij mammografie op een alternatieve wijze werd
geoperationaliseerd. Een eerste keer werd gesteld dat vrouwen die ooit over een regelmatige
periode een mammografie lieten nemen en dit ook deden tussen hun 56ste en 65ste tot de
categorie ‘ja’ behoorden en een tweede keer vrouwen die dit ook tussen hun 66ste en 75ste
deden. Deze modellen bleken op enkele kleine verschillen na gelijkaardige resultaten te
vertonen (zie bijlage).
Ondanks bovengenoemde tekortkomingen werd binnen dit onderzoek een aantal
resultaten gevonden op basis waarvan waardevolle besluiten kunnen worden genomen die
kunnen worden meegenomen in verder onderzoek.
Binnen dit onderzoek werd vetrokken vanuit levensloopperspectief door na te gaan
hoe factoren uit de kindertijd een blijvende invloed hebben op het laten nemen van een
mammografie, iets wat in het onderzoek naar het laten nemen van een mammografie nog
maar zelden aan bod kwam. Hieruit bleek een positief verband te bestaan tussen het gebruik
van preventieve geneeskunde tijdens de kindertijd en het laten nemen van een mammografie.
Dit lijkt een bevestiging van de theorie van de levensstijlen, waarin gesteld wordt dat
individuen al tijdens de kindertijd een bepaald gedrag aanleren dat zij als vanzelfsprekend
gaan ervaren en gaan reproduceren (Bourdieu & Passeron, 1977; Bourdieu, 1984; De Graaf &
De Graaf, 2003; Singh-Manoux & Marmot, 2005). Ook lijkt deze vaststelling een aanvulling
op onderzoek naar preventiegebruik en preventiegewoonten in het algemeen. Het toont aan
dat het aanleren van preventiegedrag tijdens de kindertijd niet per definitie enkel effect heeft
op korte termijn, maar dat de voordelen ervan mogelijks ook jaren later nog kunnen spelen.
Een vaststelling die zeker voor het beleid belangrijk kan zijn.
Doordat er bij het onderzoek naar het laten nemen van een mammografie nog maar
zelden vanuit een levensloopperspectief vertrokken werd, was er nog maar weinig bekend
over mogelijke invloeden uit de kindertijd. Dit onderzoek toonde echter aan dat deze zeker
bestaan. Zo bleek binnen dit onderzoek een duidelijk effect van het gebruik van preventieve
geneeskunde tijdens de kindertijd. Het lijkt dan ook een aanbeveling voor verder onderzoek
om rekening te houden met deze vaststelling en nog meer te focussen op beïnvloedende
factoren uit de kindertijd.
Daarnaast werd, in lijn met vorig onderzoek, een positief verband aangetoond tussen
opleidingsniveau en het laten nemen van een mammografie. Dit vormt een bevestiging van de
fundamental social causes model en lijkt een bevinding die vooral voor beleidsmakers
belangrijk kan zijn. De Europese Unie heeft expliciet aandacht voor het bevorderen van het
laten nemen van een mammografie voor leden van lagere socio-economische statusgroepen,
maar blijkbaar is hier nog heel wat werk aan de winkel.
Ook de bevinding dat het effect van educatie op het laten nemen van een
mammografie sterker is dan dit van inkomen lijkt interessant voor verder onderzoek. Zoals
gesteld verklaren Mirowsky & Ross (2003) dit verband aan de hand van het begrip menselijk
kapitaal. Individuen met een hoger opleidingsniveau zouden meer menselijk kapitaal hebben
en hierdoor een groter gevoel van controle, waardoor ze meer het gevoel zouden hebben dat
het zinvol is gezondheidsgedrag te stellen. Voorgaand onderzoek toonde reeds dat het effect
van opleiding sterker is dan dit van inkomen (Kitagawa & Hauser, 1973; Williams, 1990;
Winkleby et al., 1992; Pill et al., 1995) en ook hier werd dit nogmaals bevestigd. Het lijkt dan
ook een aanbeveling om deze bevindingen mee te nemen in komend onderzoek en nog dieper
op zoek te gaan naar mogelijke verklaringen voor dit sterke verband.
Reeds vele onderzoekers gingen na welke factoren een invloed uitoefenen op
deelname aan mammografie. Toch lijkt veder onderzoek binnen dit domein aangewezen.
Ondanks de gunstige gevolgen die worden toegeschreven aan het laten nemen van een
mammografie, wordt in geen enkel Europees land een screeningsrate van 100% bereikt.
Indien het doel van de Europese Unie is om alle vrouwen een mammografie te laten nemen,
lijkt verder onderzoek binnen dit domein noodzakelijk. Slechts wanneer duidelijkheid bestaat
over welke vrouwen zich al dan niet laten screenen op borstkanker en welke redenen er zijn
om dit niet te doen, kan een beleid naar voor worden geschoven waarbij alle vrouwen uit de
doelgroeppopulatie zich aangesproken voelen tot het laten nemen van een mammografie.
BIJLAGEN
Tabel 3: logistische regressie-analyse waarbij de afhankelijke variabele 'mammografie' geoperationaliseerd wordt als ooit over een regelmatige periode een mammografie te hebben
laten nemen en dit ook gedaan te hebben tussen de leeftijd van 55 en 65
Model 1 Model 2 Model 3 B Exp(B) B Exp(B) B Exp(B) Beroepsklasse ouders Laaggeschoolde handarbeiders -0,003 1,048 0,010 1,010 0,010 1,010 Laaggeschoolde ambtenaren 0,130* 1,166* 0,008 1,008 -0,037 0,964 Hooggeschoolde ambtenaren 0,231*** 1,224*** 0,048 1,049 -0,011 0,989 Andere -0,037 0,993 -0,146 0,864 -0,172 0,842 (Ref. = hooggeschoolde handarbeiders) Opleidingsniveau Lager secundair 0,519*** 1,680*** 0,479*** 1,615*** Hoger secundair 0,642*** 1,901*** 0,572*** 1,772*** Universitair/hoger onderwijs 0,792*** 2,208*** 0,696*** 2,006*** (Ref. = geen/lager) Preventiegebruik kindertijd Tandarts 0,481*** 1,618*** (Ref. = nee) Burgerlijke staat vrijgezel -0,278** 0,757** -0,333** 0,717** -0,334** 0,716** gescheiden 0,146 1,158 0,086 1,090 0,076 1,079 weduwe -0,214* 0,807* -0,191 0,826 -0,187 0,829 (Ref. = getrouwd) Aantal kinderen geen -0,101 0,904 -0,114 0,892 -0,127 0,881 Vijf of meer -0,576*** 0,562*** -0,510*** 0,601*** -0,490*** 0,613*** (Ref. = 1 tot 4) Leeftijd Jonger dan 60 1,751*** 5,758*** 1,556*** 4,742*** 1,477*** 4,381*** 60-69 1,670*** 5,315*** 1,569*** 4,801*** 1,523*** 4,586*** (Ref. = 70+) Rondkomen met inkomen Erg moeilijk -0,525*** 0,592*** -0,355*** 0,701*** -0,342*** 0,710*** Moeilijk -0,289*** 0,749*** -0,196** 0,822** -0,190** 0,827** Makkelijk -0,063 0,939 -0,026 0,974 -0,018 0,983 (Ref. = erg makkelijk) Landen België 0,985*** 2,677*** 0,864*** 2,373*** 0,791*** 2,206*** Oostenrijk 0,819*** 2,268*** 0,676*** 1,966*** 0,509*** 1,664*** Duitsland -0,198* 0,820* -0,462*** 0,630*** -0,608*** 0,544*** Zweden 2,352*** 10,505*** 2,289*** 9,866*** 1,991*** 7,326*** Nederland 1,885*** 6,584*** 1,749*** 5,747*** 1,533*** 4,634*** Spanje 1,129*** 3,091*** 1,245*** 3,471*** 1,251*** 3,493*** Italië 0,706*** 2,025*** 0,753*** 2,124*** 0,748*** 2,113*** Frankrijk 1,435*** 4,199*** 1,414*** 4,122*** 1,312*** 3,715*** Denemarken -1,138*** 0,321*** -1,344*** 0,247*** -1,587*** 0,204*** Zwitserland -0,046 0,955 -0,187 0,261 -0,417*** 0,659*** Tsjechië 0,252** 1,287** 0,122 1,130 -0,182 0,834 Polen -0,350*** 0,705*** -0,432*** 0,655*** -0,523*** 0,593*** (Ref. = Griekenland) Constante -1,168*** 0,311*** -1,433*** 0,239*** -1,447*** 0,235*** Nagelkerke R 0,311 0,323 0,331
Significantie: * p < 0,05; ** p < 0,01; *** p < 0,001
Tabel 4: logistische regressie-analyse waarbij de afhankelijke variabele 'mammografie' geoperationaliseerd wordt als ooit over een regelmatige periode een mammografie te hebben
laten nemen en dit ook gedaan te hebben tussen de leeftijd van 66 en 75.
Model 1 Model 2 Model 3 B Exp(B) B Exp(B) B Exp(B) Beroepsklasse ouders Laaggeschoolde handarbeiders 0,033 1,033 0,047 1,048 0,047 1,048 Laaggeschoolde ambtenaren 0,124 1,132 0,002 1,002 -0,042 0,959 Hooggeschoolde ambtenaren 0,200** 1,222** 0,013 1,013 -0,044 0,957 Andere 0,032 1,032 -0,076 0,927 -0,099 0,905 (Ref. = hooggeschoolde handarbeiders) Opleidingsniveau Lager secundair 0,499*** 1,648 0,461*** 1,586*** Hoger secundair 0,614*** 1,847 0,545*** 1,724*** Universitair/hoger onderwijs 0,808*** 2,244 0,715*** 2,044*** (Ref. = geen/lager) Preventiegrbuik kindertijd Tandarts 0,472*** 1,603*** (Ref. = nee) Burgerlijke staat vrijgezel -0,276** 0,759** -0,332** 0,717** -0,333** 0,717** gescheiden 0,14 1,151 0,081 1,084 0,07 1,073 weduwe -0,263** 0,769** -0,242* 0,785* -0,238* 0,788* (Ref. = getrouwd) Aantal kinderen geen -0,128 0,88 -0,141 0,868 -0,154 0,857 Vijf of meer -0,533*** 0,587*** -0,469*** 0,626*** -0,449*** 0,638*** (Ref. = 1 tot 4) Leeftijd Jonger dan 60 1,685*** 5,393*** 1,493*** 4,45*** 1,414*** 4,114*** 60-69 1,678*** 5,353*** 1,577*** 4,842*** 1,532*** 4,627*** (Ref. = 70+) Rondkomen met inkomen Erg moeilijk -0,413*** 0,662*** -0,242** 0,785** -0,228** 0,796** Moeilijk -0,241*** 0,786*** -0,145* 0,865* -0,138* 0,871* Makkelijk -0,012 0,988 0,028 1,028 0,038 1,038 (Ref. = erg makkelijk) Landen België 1,015*** 2,76*** 0,894*** 2,446*** 0,824*** 2,28*** Oostenrijk 0,829*** 2,291*** 0,69*** 1,994*** 0,527*** 1,694*** Duitsland -0,173** 0,841** -0,433*** 0,649*** -0,575*** 0,563*** Zweden 2,081*** 8,015*** 2,011*** 7,471*** 1,718*** 5,575*** Nederland 1,812*** 6,121*** 1,68*** 5,366*** 1,468*** 4,342*** Spanje 0,905*** 2,471*** 1,011*** 2,748*** 1,018*** 2,768*** Italië 0,69*** 1,995*** 0,736*** 2,087*** 0,73*** 2,075*** Frankrijk 1,463*** 4,318*** 1,441*** 4,224*** 1,342*** 3,826*** Denemarken -1,161*** 0,313*** -1,373*** 0,253*** -1,611*** 0,2*** Zwitserland -0,027 0,973 -0,158 0,854 -0,382*** 0,683*** Tsjechië 0,3*** 1,35*** 0,176 1,193 -0,12 0,887 Polen -0,294** 0,745** -0,36*** 0,697*** -0,456*** 0,634*** (Ref. = Griekenland) Constante -1,111*** 0,329*** -1,368*** 0,255*** -1,382*** 0,251 Nagelkerke R 0,299 0,311 0,318
Significantie: * p < 0,05; ** p < 0,01; *** p < 0,001
LITERATUURLIJST
Anderson, W. F., Jatoi, I. & Devesa, S. S. (2006). Assessing the impact of screening
mammography: Breast cancer incidence and mortality rates in Connecticut (1943-2002).
Breast Cancer Research and Treatment, 99 (3), 333-340.
Antilla, A., Koskela, J. & Hakama, M. (2002). Programme sensitivity and
effectiveness of mammography service screening in Helsinki, Finland. Journal of Medical
Screening, 9 (4), 153-158.
Aro, A.R., de Koning, H.J., Absetz, P. & Schreck, M (1999). Psychological
predictors of first attendance for organised mammography screening. Journal of Medicine
Screening, 6 (2), 82-88.
Aro, A. R., de Koning, H. J., Absetz, P., & Schreck, M. (2001). Two distinct groups
of non- attenders in an organized mammography screening program. Breast Cancer Research
and Treatment, 70 (2), 145-153.
Avitabile, C., Jappelli, T. & Padula, M. (2008). Screening tests, information, and the
health-education gradient. Geraadpleegd op 6 maart 2012 op
http://eprints.ucl.ac.uk/18806/1/18806.pdf
Bartley, M. & Plewis, I. (2007). Increasing social mobility: an effective policy to
reduce health inequalities. Journal of the Royal Statistical Society. Series A, Statistics in
Society, 170 (2), 469-481.
Bastos, J., Peleteiro, B., Gouveia, J., Coleman, M.P. & Lunet, N. (2009). The state of
the art of cancer control in 30 European countries in 2008. International Journal of Cancer,
126 (11), 2700-2715.
Bauman, Z. (1992). Intimations of postmodernity. London: Routledge.
Crompton, R. (1998). Class and stratification (3rd ed.). Cambridge: Polity press.
Beaulieu, M. D., Béland, F., Roy, D., Falardeau, M., & Hébert, G. (1996). Factors
determining compliance with screening mammography. Canadian Medical Association, 154
(9), 1335-1343.
Becker, G. (1964). Human capital. Chicago: University of Chicago Press.
Becker, G. (1993). Human capital: A theoretical and empirical analysis with special
reference to education. Chicago: The University of Chicago Press.
Becker, G. & Tomes, N. (1986). Humcan capital and the rise and fall of families.
Journal of Labor Economics, 4 (3), 1-47.
Bergman, M. M., & Joye, D. (2001). Comparing social stratifications schemas:
CAMSIS, CSP-CH, Goldthorpe, ISCO-88, Treiman, and Wright. Cambridge Studies in Social
Research, 9, 1-37.
Blanden, J. & Gregg, P. (2004). Family income and educational attainment: a review
of approaches and evidence for Britain. Londen: Centre for the Economics of Education
London School of Economics.
Blau, P.M. (1956). Social mobility and interpersonal relations. American Sociological
Review, 21 (3), 290-295.
Blau, P.M. & Duncan, O.D (1967). The American occupational structure. New York:
Wiley.
Börsch-Supan, A., Hank, K., & Jürges, H. (2005). A new comprehensive and
international view on ageing: introducing the ‘Survey of Health, Ageing and Retirement in
Europe’. European Journal of Ageing, 2 (4), 245-53.
Bossuyt, N. & Van Oyen, H. (2001). Gezondheidsrapport: socio-economische
verschillen in gezondheid. Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Afdeling
Epidemiologie. IPH/ EPI REPORTS Nr. 2001 – 013.
Bourdieu, P. (1977). Outline of a Theory of Practice. Cambridge: Cambridge
University Press.
Bourdieu, P. (1984). Distinction: A social critique of the judgment of taste.
Cambridge: Harvard University Press
Bourdieu, P. (1994). In other words: Essays towards a reflexive sociology.
Cambridge: Polity Press.
Bourdieu, P. & J.C. Passeron (1977). Reproduction in education, society and culture.
London: Sage.
Braveman, P.A., Cubbin, C., Egerter, S. Chideya, S., Metzler, M. & Posner, S.
(2005). Socioeconomic Status in Health Research. One Size Does Not Fit All. American
Medical Association, 294 (22), 2879-2888.
Breen, N. & Kessler, L. (1994). Changes in the use of screening mammography:
evidence from the 1987 and 1990 National Interview Surveys. American Journal of Public
Health, 84 (1), 62-7.
Bryant, H. & Mah, Z. (1992). Breast cancer screening attitudes and behaviors of rural
and urban women. Preventive Medicine, 21 (4), 405-418.
Bullough, B. (1972). Poverty, Ethnic Identity and Preventive Health Care. Journal of
Health and Social Behavior, 13 (4), 347-359.
Calle, E.E., Flanders, W.D., Thun, M.J. & Martin, L.M. (1993). Demographic
predictors of mammography and Pap smear screening in US women. American Journal of
Public Health, 83 (1), 53–60.
Calvocoressi, L. Stolar, M., Kasl, S.V., Claus, E.B, & Jones, B.A., (2005). Applying
recursive partitioning to a prospective study of factors associated with adherence to
mammography screening guidelines. American Journal of Epidemiology, 162 (12), 1215-
1224.
Champion V. (1994). Relationship of age to mammography compliance. Cancer, 74
(S1), 329-335.
Carmichael, F. (2000) Intergenerational mobility and occupational status in Britain,
Applied Economics Letters, 7 (6), 391-396.
Cockerham, W. (1997). The social determinants of the decline of life expectancy in
Russia and Eastern Europe: A lifestyle explanation. Journal of health and Social Behavior, 38
(2), 131-148.
Cockerham, W. (2000). The sociology of health behavior and health lifestyles. In
C.B. Bird, P. Conrad & A.M. Fremont (Eds.), Handbook of Medical Sociology (5th ed.),
Upper Saddle River, NJ: Prentice-Hall.
Cockerham, W. (2005). Health lifestyle theory and the convergence of agency and
structure. Journal of Health and Social Behavior, 46 (1), 51–67.
Coldman, A., Phillips, N., Warren, L., & Kan, L. (2007). Breast cancer mortality after
screening mammography in British Columbia women. International Journal of Cancer, 120
(5), 1076-1080.
Couture, M.C., Nguyen, C.T., Alvarado, B.E., Velasquez, L.D. & Zunzunegui, M.V.
(2008). Inequalities in breast and cervical cancer screening among urban Mexican women.
Preventive Medicine, 47(5), 471-476.
Daenekindt, S. & Roose, H. (2011) Sociale mobiliteit en verwachtingen ten aanzien
van films. Mens en Maatschappij, 86 (1), 257-278.
Datta, G.D., Colditz, G.A., Kawachi, I., Subramanian, S.V., Palmer, J.R. &
Rosenberg L. (2006). Individual-, neighborhood-, and state-level socioeconomic predictors of
cervical carcinoma screening among U.S. black women: a multilevel analysis. Cancer, 106
(3), 664-669.
Dearden, L. Machin, S. & Reed, H. (1997). Intergenerational mobility in Britian. The
Economic Journal, 107 (440), 47-66.
Deboosere, P., Gadeyne, S., Charafeddine, R. & Van Oyen, H. (2011). De
reproductie van sociale ongelijkheid bij jongvolwassenen in België. Impact van sociale
afkomst en sociale mobiliteit op gezondheid. In L. Bonneux (Ed.) De gezonde levensloop.
Een geschenk van vele generaties (pp. 15-38). Amsterdam: Amsterdam university press.
De Graaf, N.D. & De Graaf, P.M. (2003). Cultureel kapitaal en sociale reproductie.
Cohorten tussen 1930 en 1975 vergeleken. In H.B.G Ganzeboom, (Ed.), Jaren van
onderscheid. Trends in cultuurdeelname in Nederland (pp. 72-95). Utrecht: Cultuurnetwerk
Nederland.
De Graaf, P.M. & Luijkx, R. (1995). Paden naar succes: geboorte of diploma’s? In: J.
Dronkers & W.C. Ultee (Eds.), Verschuivende ongelijkheid in Nederland. Sociale
gelaagdheid en mobiliteit (pp. 303-325). Assen: Van Gorcum.
De Graaf, N.D., Nieuwbeerta, P. & Heath, A. (1995). Class Mobility and Political
Preferences: Individual and Contextual Effects. American Journal of Sociology, 100 (4), 997-
1027.
d'Houtaud, A. & Field, M. (1984). The Image of Health: Variations in Perception by
Social Class in a French Population. Sociology of Health and Illness, 6 (1), 30-59.
Di Pietro, G. & Urwin, P. (2003). Intergenerational mobility and occupational status
in Italy. Applied Economics Letters, 10 (12), 793-797.
Donato, F., Bollani, A., Spiazzi, R., Soldo, M., Pasquale, L., Monarca, S., Lucini, L.
& Nardi, G. (1991) Factors associated with non-participation of women in a breast cancer
screening programme in a town in northern Italy. Journal of Epidemiology & Community
Health, 45 (1), 59-64.
Dumont, M. (2006). The reliability –or lack thereof– of data on skills. Economic
Letters, 93 (3), 348-353.
Duport N. & Ancelle-Park, R. (2006). Do socio-demographic factors influence
mammography use of French women? Analysis of a French cross-sectional survey. European
Journal of Cancer Prevention, 15 (3), 219–224.
d’Uva, T.B., O’Donnell, O. & van Doorslaer, E. (2008). Differential health reporting
by education level and its impact on the measurement of health inequalities among older
Europeans. International Journal of Epidemiology, 37, 1375–1383.
d’Uva, T., Lindeboom, M., O’Donnell, O. & van Doorslaer, E. (2011). Education-
related inequity in healthcare with heterogeneous reporting of health. Journal of the Royal
Statistical Society, 174 (3), 639-664.
Elder, G.H. (1994). Time, human agency, and social change: Perspectives on the life
course. Social Psychology Quarterly, 57 (1), 4-15.
Elias, P. & Birch, M. (1994). Establishment of Community-Wide Occupational
Statistics ISCO 88 (COM) A Guide for Users. UK: University of Warwick.
Erickson, B. H. (1996). Culture, class, and connections. American Journal of
Sociology, 102 (1), 217–251.
European Commission (2008). Screening in the European Union report on the
implementation of the council recommendation on cancer screening. Luxemburg: European
Communities.
Flamant, C., Gauthier, E. & Clavel-Chapelon, F. (2006). Determinants of non-
compliance to recommendations on breast cancer screening among women participating in
the French E3N cohort study. European Journal of Cancer Prevention, 15 (1), 27-33.
Fernandez, M.E., De Bor, M., Candreia, M.J., Wagner, A.K. & Stewart, K.R. (1999).
Evaluation of ENCORE plus. A community-based breast and cervical cancer screening
program. American Journal of Prevevntive Medicine, 16 (1), 35-49.
Galindo-Rueda, F. & Vignoles, A. (2003). Class Ridden or Meritocratic? An
Economic Analysis of Recent Changes in Britain. London: Centre for the Economics of
Education London School of Economics and Political Science.
Ganzeboom, H. (1989). Leefstijlen: een theoretische en methodologische
beschouwing met een empirisch voorbeeld. Jaarboek van de Nederlandse Vereniging van
Marktonderzoekers. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://drie.moaweb.nl:8080/MOA/
kenniscentrum/jaarboeken/archief-jaarboeken-moa/1989/ jaarboek-1989-08.pdf
Ganzeboom, H. & Treiman, D. (1996). Internationally comparable measures of
occupational status for the 1988 International Standard Classification of Occupations. Social
Science Research, 25, 201–239.
Garmyn, B. & Pas, L. (2000). Aanbeveling voor goede medische praktijkvoering.
Preventie van borstkanker. Huisarts nu, 29 (6), 241.
Giddens, A. (1991). Modernity and self-identity: selfs and society in the late modern
age. Cambridge: Polity press.
Glendinning, A., Hendry, L. B. & Shucksmith, J. (1995). Lifestyle, health and social
class in adolescence. Social Science and Medicinde, 41 (2), 234-248.
Grzywacz, J.G. & Marks, N.F. (2001) Social inequalities and exercise during
adulthood: toward an ecological perspective. Journal of Health and Social Behavior, 42 (2),
202-220.
Hauser, R.M., Warren, J.W., Huang, M.H. & Carter, W.Y. (2000). Occupational
status, education, and social mobility in the meritocracy. In K.J. Arrow, S. Bowles & S. N.
Durlauf (Eds.), Meritocracy and Economic Inequality (pp. 179-229). Princeton, N.J.:
Princeton University Press.
Havari, E. & Mazzonna, F. (2011). Can we trust older people’s statements on their
childhood circumstances? Evidence from sharelife. Working Paper Series 05-2011.
Geraadlpleegd op 5 april 2012 op http://www.share-project.org/t3/share/
fileadmin/pdf_publications/S-Z/WP_Series_06_2012_Weiss.pdf
Ho, V., Yamal, J. M., Atkinson, E. N., Basen-Engquist, K., Tortolero-Luna, G., &
Follen, M. (2005). Predictors of breast and cervical screening in Vietnamese women in Harris
County, Houston, Texas. Cancer nursing, 28 (2), 119-129.
Hupkens C.L., Knibbe R.A., Van Otterloo A.H. & Drop M.J (1998). Class
differences in the food rules mothers impose on their children: a cross-national study. Social
Science & Medicine, 47 (9), 1331–1339.
Jacobs, D. (1993). Het structurisme als synthese van handelings- en systeemtheorie?
Tijdschrift voor sociologie, 14 (3), 335-360.
Jürges, H. (2009). Healthy minds in healthy bodies: an international comparison of
education-related inequality in physical health among older adults. Scottish Journal of
Political Economy, 56 (3), 296-320.
Jusot, F., Or, Z. & Sirven, N. (2011). Variations in preventive care utilization in
Europe. European Journal of Ageing, 21 (5), 667-673.
Karvonen, S., Rimpelä, A. & Rimpelä, M. (1999). Social mobility and health related
behaviours in young people. Journal of Epidemiology and Community Health, 53 (4), 211-
217.
Kitagawa, E.M & Hauser, P.M. (1973). Differential Mortality in the United States: A
Study in Socio-Economic Epidemiology. Cambridge: Harvard University Press.
Kung, P., Tsai, W. & Chiou, S. (2011). The assessment of the likelihood of
mammography usage with relevant factors among women with disabilities. Research in
Delevelopmental Disabilities, 33 (1), 136-143.
Kunst, A.E. (2011). Een overzicht van sociaal-economische verschillen van
gezondheid in Europa. In L. Bonneux (Ed.), De gezonde levensloop. Een geschenk van vele
generaties (pp. 39-56). Amsterdam: Amsterdam university press.
Lagerlund, M. (2002). Factors affecting attendance at population-based
mammography screening. Stockholm: Karolinska University Press.
Lagerlund, M., Maxwell, A. E., Bastani, R., Thurfjell, E., Ekbom, A., & Lambe, M.
(2002). Sociodemographic predictors of non-attendance at invitational mammography
screening -a population-based register study (Sweden). Cancer Causes and Control, 13 (1),
73-82.
Liberatos P., Link, B.G. & Kelsey, J.L. (1988). The measurement of social class in
epidemiology. Epidemiologic Reviews, 10 (1), 87-121
Link, B. G., & Phelan, J.C (1995). Social conditions as fundamental causes of
disease. Journal of Health and Social Behavior, 35, 80–94.
Link, B.G. & Phelan, J.C. (2002). McKeown and the idea that social conditions are
fundamental causes of disease. American Journal of Public Health 92 (5), 730–732.
Link, B.G, Northridge, M., Phelan J.C. & Ganz M.C. (1998). Social epidemiology
and the fundamental cause concept: on the structuring of effective cancer screens by
socioeconomic status. Millbank Quarterly, 76 (3), 375–402.
Mackenbach, J. (2006). Sociaal-economische verschillen en de verzorgingsstaat. In
J.K. Helderman, P. Meurs & K. Putters (Eds.), Orkestratie van gezondheidszorgbeleid.
Besturen met rationaliteit en redelijkheid. Essays ter gelegenheid van het afscheid van Tom
van der Grinten (professor van en voor gezondheidszorgbeleid) (pp. 16-31). Assen: Van
Gorcum.
Majo, M.C. (2010). A Microeconometric Analysis of Health Care Utilization in
Europe. Geraadpleegd op 14 april op http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=114067
Martin-Lopez, R., Hernandez-Barrera, V., De Andres, A.L., Garrido, P.C., De
Miguel, A.G. & Garcia R.J. (2010). Breast and cervical cancer screening in Spain and
predictors of adherence. European Journal of Cancer Prevention, 19 (3), 239-245.
Maxwell, C.J., Bancej, C.M. & Snider, J. (2001) Predictors of mammography use
among Canadian women aged 50-69: findings in the 1996/97 National Population Health
Survey. Canedian Mecical Association Journal, 164 (3), 329-334.
McCarthy, B. D., Yood, M. U., MacWilliam, C. H., & Lee, M. J. (1996). Screening
mammography use: the importance of a population perspective. American Journal of
Preventive Medicine, 12 (2), 91-95.
Mc Leod, J.D. & Almazan E.P. (2003) Connections between childhood and
adulthood. In J.T. Mortimer & M.J. Shanahan (Eds.), Handbook of the life course (pp. 391-
412). New York: Kluwer Academic/plenum publishers
Mirowsky J. & Ross C.E. (2003) Education, social status and health. New York:
Aldine de Gruyter.
Oakes, J.M. & Rossi, P.H. (2003). The measurement of SES in health research:
current practice and steps toward a new approach. Social Science & Medicine, 56 (4), 769-
784.
Olsen, A. H., Njor, S. H., Vejborg, I., Schwartz, W., Dalgaard, P., Jensen, M. B.,
Tange, U. B., Blichert-Toft, M., Rank, F., Mouridsen, H., & Lynge, E. (2005). Breast cancer
mortality in Copenhagen after introduction of mammography screening: cohort study. British
Medical Journal, 330 (7485), 1-5.
O'Malley, A. S., Forrest, C. B., & Mandelblatt, J. (2002). Adherence of Low-income
Women to Cancer Screening Recommendations. Journal of general internal medicine, 17 (2),
144-154.
Organisation for Economic Co-operation and Development – OECD (2009). Health
at a Glance 2009 - OECD Indicators. Geraadpleegd op 1 juli 2012 op http://www.oecd-
ilibrary.org/content/book/health_glance-2009-en
Otten, J.D.M., van Dijck, J.A.A.M., Peer, P.G.M., Straatman, H., Verbeek A.L.M.,
Mravunac, M., Hendriks, J.H.C.L. & Holland, R. (1996). Long term breast cancer screening
in Nijmegen, The Netherlands: the nine rounds from 1975–92. Journal of Epidemiology and
Community Health, 50 (3), 353–358.
Pakenham, K. I., Pruss, M., & Clutton, S. (2000). The utility of socio- demographics,
knowledge and health belief model variables in predict- ing reattendance for mammography
screening: A brief report. Psychology and Health, 15 (5), 585–591.
Parvinen, I., Helenius, H., Pylkkänen, L., Antilla, A., Immonen-Räihä, P., Kauhava,
L., Räsänen, O., & Klemi, P. J. (2006). Service screening mammography reduces breast
cancer mortality among elderly women in Turku. Journal of Medical Screening, 13 (1), 34-
40.
Picone, G., Sloan, F. & Taylor, D. (2004). Effects of Risk and Time Preference and
Expected Longevity on Demand for Medical Tests. Journal of Risk and Uncertainty, 28 (1),
39-53.
Perry, N., Broeders, M., de Wolfs, C., Törnberg, S., Hollands, R. & von Karsa, L.
(2008). European guidelines for quality assurance in breast cancer screening and diagnosis.
Fourth edition—summary document. Annals of Oncology, 19, 614-622.
Phelan, J.C. & Link, B.G. (2005) Controlling disease and creating disparities: A
Fundamental Cause Perspective. The Journals of Gerontology, 60 (2), 27-33.
Phelan, J.C., Link, B.G., Diez-Roux, A., Kawachi, I. & Levin, B. (2004)
“Fundamental Causes" of Social Inequalities in Mortality: A Test of the Theory. Journal of
Health and Social Behavior, 45 (3), 265-285.
Pill, R., Peters, T. J. & Robling, M. R. (1995). Social class and preventive health
behaviour: a British example. Journal of Epidemiology and Community Health, 49 (1), 28-32.
Power, E., Fogelman, K. & Fox, A.J. (1986). Health and social mobility during the
early years of life. Quarterly Journal of Social Affairs, 2, 397-413
Power, C. & Hertzman, C. (1997). Social and biological pathways linking early life
and adult disease. British Medical Bulletin, 53 (1), 210–221.
Puddu, M., Demarest, S. & Tafforeau, J. (2009). Does a national screening
programme reduce socioeconomic inequalities in mammography use? International Journal
of Public Health, 54 (2), 61-68.
Rimer, B.K. & King, E. (1992). Why aren't older women getting mammograms and
clinical rreast exams? Women's Health Issues, 2 (2), 94-100.
Rohlfs, I., Borrell, C., Pasarin, M. & Plasencia, A. (1999). The role of
sociodemographic factors in preventive practices. The case of cervical and breast cancer.
European Journal of Public Health, 9, 278-284.
Ross, C. E., & Mirowsky, J. (1999). Refining the association between education and
health: The effects of quantity, credential, and selectivity. Demography, 36 (4), 445–460.
Sarkeala, T., Heinävaara, S., & Anttila, A. (2007). Organised mammography
screening recudes breast cancer mortality: A cohort study from Finland. International Journal
of Cancer, 122 (3).
Schueler, K.M., Chu, P.W. & Smith-Bindman, R. (2008). Factors associated with
mammography utilization: a systematic quantitative review of the literature. Journal of
Women’s Health, 17 (9), 1477-1498.
Schultz, T. W. (1962). Reflections on Investment in Man. Journal of
PoliticalEconomy, 70, 1-8.
Seeman M., Seeman A.Z., & Budros A. (1988). Powerlessness, work, and
community: A longitudinal study of alienation and alcohol use. Journal of Health and Social
Behavior, 29 (3), 185-198.
Seeman, M. & Lewis, S. (1995). Powerlessness, health and mortality: A longitudinal
study of older men and mature women. Social Science & Medicine, 41 (4), 517–525.
Seeman, M. & Seeman, T.E. (1983). Health behavior and personal autonomy: A
longitudinal study of the sense of control in illness. Journal of Health and Social Behavior,
24 (2), 144-160.
Simmel, G. (1955). Conflict and the web of group affiliations. New York: The Free
Press.
Singh-Manoux, A., & Marmot, M. (2005). Role of socialization in explaining social
inequalities in health. Social Science and Medicine, 60 (9), 2129–2133.
Sirven, N. & Z. Or (2010). Disparities in Regular Health Care Utilisation in Europe,
IRDES Working Paper no 37, IRDES, Paris. Geraadpleegd op 18 maart op
http://www.irdes.fr/EspaceAnglais/Publications/WorkingPapers/DT37DisparitiesRegularHeal
thCareUtilisationEurope.pdf
Stern, J. (1983). Mobility and the Interpretation of Social Class Mortality
Differentials. Journal of Social Policy, 12 (1), 27-49.
Susser, M., Watson, W. & Hopper, K. (1985). Theories and indices of social class. In:
M. Susser, W. Wattson & K. Hopper (Eds.), Sociology ill medicine. New York/Oxford:
Oxford University
Sutton, S., Bickler, G., Sancho-Aldridge, J., & Saidi, G. (1994). Prospective study of
predictors of attendance for breast screening in inner London. Journal of epidemiology and
community health, 48 (1), 65-73.
Svalastoga, K., Høgh, E., Pedersen, M. & Schild, E. (1956). Differential Class
Behavior in Denmark. American Sociological Review, 21 (4), 435-439.
Swedish Organised Service Screening Evaluation Group. (2006). Reduction in Breast
Cancer Mortality from Organized Service Screening with Mammography: Further
Confirmation with Extended Data. Cancer epidemiology, biomarkers and prevention, 15 (1),
45-51.
van de Mheen, H.D., Stronks, K., Looman, C.W.N & Mackenbach, J.P. (1998) Does
childhood sodoeconomic status influence adult health through behavioural factors?
International Journal of Epidemiology, 27, 431-437.
van de Mheen, H. D., Stronks, K., & Mackenbach, J. P. (1998). A lifecourse
perspective on socio-economic inequalities in health: The influence of childhood socio-
economic conditions and selection processes. In M. Bartley, D. Blane, & G. D. Smith (Eds.),
The sociology of health inequalities. Oxford: Blackwell.
Van Eijck, K. (1999). Socialization, education, and lifestyle: How social mobility
increases the cultural heterogeneity of status groups. Poetics, 26, 309-328.
Vernon, S. W., Laville, E. A., & Jackson, G. L. (1990). Parcticpation in breast
screening programs: a review. Social Science and Medicine, 30 (10), 1107-1118.
von Euler-Chelpin, M., Olsen, A.H., Njor, S., Vejborg, I., Schwatz, W. & Lynge, E.
(2008). Socio-demographic determinants of participation in mammography screening.
International Journal of Cancer. 122 (2), 418–423.
Weber, M. (1964). Essays in sociology. London: Routledge.
Williams, D.R. (1990) Socioeconomic differentials in health: a review and
redirection. Social psychology quarterly, 53 (2), 81-99.
Williams, I,T., Milton, J.D. Farrell, J.B. & Graham, N.M.H (1995). Interaction of
Socioeconomic Status and Provider Practices as Predictors of Immunization Coverage in
Virginia Children. Official Journal of the American Academy of Pedicatrics, 96 (3), 439-446.
Winkleby, M.A., Jatulis, D.E., Frank, E. & Fortmann S.P. (1992). Socioeconomic
status and health: how education, income, and occupation contribute to risk factors for
cardiovascular disease. American Journal of Public Health, 82 (6), 816-820.
Wübker, A. (2012). Who gets a mammogram amongst European women aged 50-69
years? Health Economics Review, 2 (1), 6-29.
Zackrisson, S., Andersson, I., Manjer, J., & Janzon, L. (2004). Non-attendance in
breast cancer screening is associated with unfavourable socio-economic circumstances and
advanced carcinoma. International journal of cancer, 108 (5), 754-760.
Zackrisson, S. (2006). Breast cancer screening in an urban Swedish population.
Aspects of non-attendance, interval cancers and over-diagnosis. Lund: Media-Tryck.