maken.wikiwijs.nl · Web view3B. Hieronder zie je een aantal vragen die in een restaurant aan jou...
Transcript of maken.wikiwijs.nl · Web view3B. Hieronder zie je een aantal vragen die in een restaurant aan jou...
El pueblo español
Libro del alumno
El restaurante
¡Hola a todos!
In dit onderdeel van de reader ga je alles leren op het gebied van gesprekken voeren in een restaurant. Dit kan je goed gebruiken voor op het taaldorp, waar ook een restaurant zal worden nagespeeld.
De volgende onderwerpen komen aan bod in deze reader:
o Gerechten en de manier waarop dit bereid moet wordeno Verschillende drankjeso Het begroeten in een restauranto Het bestellen van een drankje of gerechto Het vragen om te betalen (Met een pinpas of contant)o Het afscheid nemen in een restaurant
Aan het eind van de reader ken jij:
De woordenschat die in een restaurant gebruikt kunnen worden. Een Spaanse menu kaart begrijpen Zinnetjes die ik kan gebruiken om iets te bestellen Zinnetjes die ik kan gebruiken om te betalen Zinnetjes die ik kan gebruiken om te bedanken voor het eten Diverse gerechten in het Spaans Diverse drankjes in het Spaans
Aan het eind van de reader kan jij:
Iets bestellen van de menu kaart Vragen om te betalen Een voorgerecht bestellen Een hoofdgerecht bestelen Een nagerecht bestellen
Ejercicio 1A. Bekijk de menu kaart van dit restaurant. Zijn er woorden die je al kent? Schrijf de vertaling al in de tabel.
Ejercicio 1B. zoek de woorden die je nog niet kent op in de woordenlijst en schrijf de vertaling erachter in de tabel.
Menú PrimerosEnsalada
Tortilla de patatasAceitunas
Jamón serranoCalamares
SegundosHamburguesa con
quesoPollo a la plancha con
verdurasGambas al ajillo
Postres CaféTé
2. Maak het gesprekje af door de woorden in te vullen die jij denkt dat in de zin past: kies uit de volgende woorden: Let op! Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Vul alle mogelijkheden in, zodat je kan oefenen hoe dit in een restaurant zou gaan. La ensalada Un café con
lecheUna hamburguesa
El jamón serrano
Una botella de agua
La tortilla de patatas
El Pollo a la plancha
Pagar con tarjeta
El vino Las aceitunas
Pagar en efectivo
La tarta El helado La cerveza El zumo de naranja
Camarero/a:-¡Buenas noches!
Cliente :-Hola, ¡Buenas noches!
Camarero/a: -¿qué quiere beber usted?
Cliente: - para mi ......................
Camarero/a: -¡Perfecto! Voy ahora mismo.
Cliente: -¡Gracias!
Camarero/a: -Aquí tiene el menú.
Cliente:-Gracias.
Camarero/a: -¿Qué quiere comer de primero?
Cliente: – De primero quiero................................... por favor.
Camarero/a: -¿Y de segundo plato?
Cliente: – ...................
Camarero/a: -¿Quiere algo más para beber?
Cliente: -.............., por favor.
Camarero: -¿Blanco o tinto?
Cliente: – Blanco. Y ..................... y sin gas.
Camarero/a: -¿Qué quiere usted de postre?
Cliente: – Para mí ................., por favor.
Camarero: – ¿Alguna cosa más?
Cliente: – ¿Nos trae la cuenta por favor?
Camarero/a: – ¿Va a pagar en efectivo o con tarjeta?
Cliente: – .........................................
Camarero/a: – Son 65,50€
Cliente: – Aquí tiene. Muchas gracias.
Camarero/a: – Gracias a usted. ¡Hasta luego!
Cliente: – Hasta luego.
3A. Vervoeg de onderstaande werkwoorden. Let op! Sommige werkwoorden zijn onregelmatig en daarom zijn er een aantal voorbeelden ingevuld.
Desearyo DeseotúÉl, ella, ustedNosotrosVosotrosEllos
Iryotú vasÉl, ella, ustedNosotrosVosotrosEllos
TeneryotúÉl, ella, usted TieneNosotrosVosotrosEllos
PreferiryotúÉl, ella, ustedNosotrosVosotrosEllos prefieren
3B. Hieronder zie je een aantal vragen die in een restaurant aan jou gevraagd kunnen worden door de ober. Met deze oefeningen ga je leren welke werkwoorden je kan gebruiken om de ober te begrijpen en te kunnen reageren. Vul de ontbrekende woorden in de goede vorm in. Let goed op: de vragen staan in de u vorm.
Je kan kiezen uit:
Ir-tener, preferir , desear
1 ¿……........................Usted una reservación?
2 ¿Qué …..................... a beber?
3 ¿................................Algo más?
4 ¿Como…… usted pagar?
4. Vertaal de Nederlandse zinnen naar het Spaans en voer daarna het gesprekje met een klasgenoot.
Vertaal nu samen met je klasgenoot de Spaanse zinnen naar het Nederlands.
1. Camarero: ¿Buenos días, tiene una reservación?
.................................................................................................................................
2. Cliente: Dat klopt. Onze achternaam is ….. ( eigen invulling )
................................................................................................................................
3. Camarero: Muy bien ,sígueme, por favor.
................................................................................................................................
4. Camarero: Aquí estamos, Siéntense, por favor
................................................................................................................................
5. Cliente: Dank u wel
................................................................................................................................
Ejercicio 5
Je gaat nu een dialoog voeren met een klasgenoot. Het is belangrijk dat je een aantal dingen in je dialoog gebruikt. Schrijf het dialoog eerst uit.
o Verdeel de rollen: de één is de ober en de ander de klant.
Begroet elkaar Vraag om de menu kaart De ober vraagt wat de klant wilt drinken De klant zegt wat die wilt drinken en wat die als voorgerecht wilt De ober vraagt wat de klant als hoofdgerecht wilt De klant geeft aan wat hij als hoofdgerecht wilt Ditzelfde geldt voor het nagerecht
Als laatste vraagt de klant of hij kan betalen De ober vraagt of hij contant wilt betalen of wilt pinnen Jullie nemen na het betalen afscheid van elkaar.
Gebruik eventueel opdracht 2 als voorbeeld. Het is belangrijk dat jullie zelf oefenen met het maken van een dialoog, zodat jullie hier straks goed mee kunnen oefenen voor taaldorp.
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………
Lista de vocabulario
Los verbos
holandés españoldrinken beberbetalen pagareten comerwillen quererhebben tenerDesear wensenir gaanpreferir prefereren
Los sustantivos
holandés españolDe voorgerechten primerosDe hoofdgerechten segundos De nagerechten postresDe salade La ensaladaDe Spaanse omelet La tortilla de patatasDe olijven Las aceitunasSerrano ham Jamón serranoLa sopa De soepInktvisringen CalamaresHamburger met kaas
Hamburguesa con queso
De gegrilde kip El pollo a la planchaGroenten Verduras De koffie El café De witte wijn El vino blancoDe rode wijn El vino tintoDe rekening La cuentaDe bier La cervezaDe fles water La botella de aguaDe melk La leche De thee El téDe taart La tartaHet ijs El helado Fruit van het seizoen
Fruta de temporada
Sinasappelsap Zumo de naranjaMet pin betalen Pagar con tarjetaContant betalen Pagar en efectivo
De ober El camarero
Las frases
holandés españolGoedendag Buenos díasTot ziens/doei Hasta luegoHoeveel kost het? ¿Cuánto cuesta?Ik wil contant betalen. Quiero pagar en afectivo. Ik wil met de pinpas betalen. Quiero pagar con tarjeta. Voor mij ……….. alstublieft Para mi ……….. por favorDe menukaart alstublieft El menú por favorDe rekening alstublieft La cuenta por favor
Onderstaande zinnen en uitdrukkingen hoef je niet zelf te gebruiken maar je moet ze wel kunnen herkennen tijdens de gesprekken.
¿Quiere algo más? Wilt u verder nog iets? ¿Tiene una reserva? Heeft u een reservering? Aquí tiene el recibo Hier is de bon.
La tienda de ropa
¡Hola a todos!
In dit onderdeel van de reader richten wij ons op het voeren van gesprekken in het Spaans in een kledingwinkel. Dit ter voorbereiding op het taaldorp, waar jullie een situatie in een kledingwinkel naspelen.
De volgende onderwerpen komen aan bod in deze reader:
o Kledingstukken en de bijbehorende eigenschappen (kort, lang et cetera)o Kleuren o Begroetingo Vragen om hulpo Betalen (met contant en met de pinkaart)o Het nemen van afscheid
Na het afronden van deze reader kan jij in het Spaans:
De winkelier begroeten Vertellen naar welk kledingstuk jij op zoek bent en hoe deze eruit hoort te zien Voor vwo(niet voor havo): Vragen om een kledingstuk in een andere maat Aangeven dat jij een kledingstuk leuk vindt door het werkwoord gustar te gebruiken. Als je
deze niet geschikt vindt, kan jij aangeven waarom. Zeggen dat je met contant geld wilt betalen
Zeggen dat je met de pinpas wilt betalen Vragen hoeveel euro de kledingstukken kosten Gepast afscheid nemen van de winkelier
Ejercicio 1: Prenda de ropa Bekijk de video van minuut 00:00 tot 03:16. ¿Cómo se llama la ropa? Noteer dit in het Spaans. Noteer ook het lidwoord en de kleur van het kledingstuk erbij!https://www.youtube.com/watch?v=jC0KhMmoUE8
________________________ ___ ________________________ ________________________
________________________ _____________________ ___________________________
_______________________ _______________________
Ejercicio 2: Los colores Noteer de Spaanse benaming, het bijbehorende lidwoord en de kleur van ieder kledingstuk. OJO! Let hierbij op het gebruik enkelvoud en meervoud
____________________________ ________________________ _______________________
________________________________________ _____________________________
____________________________ ____________________________
Ejercicio 3: En la tienda3A. Hier zie je een gesprek tussen de verkoopster (vendedora) van de winkel en een klant (cliente). Echter staat dit gesprek niet in de juiste volgorde. Zet het gesprek in de juiste volgorde. Je mag de teksten uitknippen en in de juiste volgorde plakken op een a-4 papier.
Numero 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11Letra
A. V: ¿Quieres pagar en efectivo o con tarjeta? C: En efectivo, por favor.
B. V: Aquí tengo unos pantalones normales. C: ¿Puedo probar los pantalones?
C. V: ¿Que piensas sobre esta camiseta y estos pantalones? C: A mí me gusta la camiseta, pero los pantalones no. Son demasiado cortos.
D. V: Buenos días C: Buenos días
E. V: Aquí tienes el recibo. C: Muchas gracias, ¡Hasta luego!
F. V: Por supuesto, aquí está el probador. C: Gracías.
G. V:Entonces, ¿Qué prefieres? C:Prefiero los pantalones normales.
H. V: ¿Te gustan la camiseta y los pantalones? C: Sí, a mí me gustan, pero la camiseta es demasiada estrecha. ¿Tiene usted talla M?
I. V: ¿En qué puedo ayudarte? C: Estoy buscando una camiseta blanca y unos pantalones azules.
J. C: ¿Cuánto cuestan? V: Normalmente cuestan cinquenta y cinco euros. Pero hoy hay descuento. Solo pagas cuarenta y dos euros.
K. V: Sí, aquí tengo talla M. ¿Qué piensas? C: Esta talla es mejor. Quiero comprar la camiseta y los pantalones.
3B. Beantwoord de onderstaande vragen naar aanleiding van de tekst die je zojuist in de juiste volgorde hebt geplaatst.
1. Welke twee kledingstukken kocht de klant?
_______________________________________________________________________________
2. Hoe geeft de klant aan in het Spaans naar welke kledingstukken hij op zoek is? Noteer dit.
_______________________________________________________________________________
3. Over welk van de, door de verkoopster, getoonde kledingstukken was de klant in eerste instantie niet tevreden en waarom niet?
_______________________________________________________________________________
4. Hoe vroeg de verkoopster in het Spaans aan de klant of zij hem kon helpen? Noteer dit.
_______________________________________________________________________________
5. Hoe vroeg de klant in het Spaans hoeveel de kledingstukken kostten? Noteer dit.
_______________________________________________________________________________
6. Met welke woorden betaalde de klant?
_______________________________________________________________________________
7. Vwo: Hoe vraagt de klant in het Spaans aan de verkoopster om een andere maat? Noteer dit.
_______________________________________________________________________________
Ejercicio 4: A practicar 4A. Haz este ejercicio con tu compañer@ de Taaldorp.
Schrijf samen met een klasgenoot een dialoog tussen een verkoper van een winkel en een klant. De tekst die je schrijft, schrijf je zowel in het Spaans als in het Nederlands!
Onderstaande punten moeten in de tekst verwerkt worden:
Begroet de verkoopster Vertel waar je naar op zoek bent en hoe het eruit moet zien Vwo: Vraag naar een kledingstuk in een andere maat Vraag naar de prijs van het kledingstuk/de kledingstukken Geef aan hoe je wilt betalen -> pinpas of contant Neem afscheid van de verkoopster
Versión española
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
Versión holandesa
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
4B. Nadat je de dialoog hebt geschreven, voer je deze uit met je klasgenoot. Een iemand is de verkoper, de ander de klant. Ben je al klaar en heb je nog tijd over? Wissel dan van rol en houd het gesprek nog eens.
El vocabulario = de woordenlijst
Los verbos = de werkwoorden
holandés españolkopen comprarbetalen pagarzoeken buscarwillen quererleuk vinden gustar
Los sustantivos = de zelfstandige naamwoorden
holandés españolde kleding la ropahet kledingstuk la prendahet T-shirt la camiseta de blouse la blusade rok la faldade trui/sweater el jersey het pak el traje de jurk el vestidode broek los pantalonesde spijkerbroek los vaquerosde schoenen los zapatos de bon el recibohet pashokje el probador
Los colores = de kleuren
holandés españolwit blanco/arood rojo/azwart negro/agrijs gris blauw azul groen verde paars violetaoranje naranja roze rosa
Las caracterísiticas = de eigenschappen
holandés españolstrak estrecho/awijd amplio/akort corto/alang largo/a
Las frases = de zinnen
holandés españolGoedendag Buenos díasTot ziens/doei Hasta luegoIk zoek een wit T-shirt. Estoy buscando una camiseta
blanca.Waar kan ik je mee helpen? ¿En qué puedo ayudarte?Hoeveel kost het? ¿Cuánto cuesta?Ik wil contant betalen. Quiero pagar en efectivo. Ik wil met de pinpas betalen. Quiero pagar con tarjeta. Ik vind het T-shirt leuk A mí me gusta la camisetaIk vind het T-shirt niet leuk omdat het te kort is.
A mí no me gusta la camiseta, porque es demasiada corta
Vwo:Leerlingen van het vwo dienen de onderstaande uitspraken te leren voor het taaldorp.
holandés españolIk vind de broek leuk, maar hij is te strak.
A mí me gustan los pantalones, pero son demasiado estrechos.
Heeft u maat s/m/l? ¿Tiene usted talla s/m/l?Heeft u een andere maat? ¿Tiene otra talla?
El hotel
Inleiding:
In dit hoofdstuk gaan jullie leren over het hotel. Aan de hand van opdrachten leer je het vocabulaire dat je nodig hebt om je te redden tijdens je taaldorp en natuurlijk als je op vakantie bent in Spanje. Aan het einde van dit hoofdstuk kennen en kunnen jullie:
Ik ken:
Ik ken een aantal basiszinnen die ik in het hotel toe kan passen. Ik ken woorden en uitdrukkingen die belangrijk zijn in het hotel. De tegenwoordige tijd. (presente) De voltooid tegenwoordige tijd. (pretérito perfecto)
Ik kan:
Een hotelkamer boeken voor 1 of 2 personen. Mijn persoonlijke gegevens invullen op een forumlier en benoemen. Verwoorden hoe ik wil betalen met pin of cash. Een vloeiend gesprek voeren in het Spaans over het hotel. Communiceren op een manier die voor andere begrijpelijk en verstaanbaar is. Begrijpen wat er gezegd wordt er reageren een gepaste manier.
Ejercicio 1: Texto:
Lees de tekst en beantwoord de vragen over de tekst.
Preguntas sobre el texto:
1. Waarom zijn de twee vrienden op zoek naar een hotel?
______________________________________________________________
2. Is er een tweepersoonskamer beschikbaar?
______________________________________________________________
3. Hoeveel nachten willen ze blijven?
______________________________________________________________
4. Op welke manier betalen de vrienden?
______________________________________________________________
Ejercicio 2: Datos del extranjero/a:
Je reserveert een kamer voor je gezin van 5 personen, waarvan 2 volwassenen en 3 kinderen. Je verblijft 10 dagen en je wilt met de pin betalen. Je komt aan op 12 augustus en vertrekt dus op 22 augustus. Vul de gegevens in.
Als je een woord niet weet mag je deze opzoeken in het woordenboek.
Hotel Kapital ****
Llegada:……………………………. Salida:………………………………
Nombre y apellido: ………………………………........ Adultos:…….. Niños:...............
Nacionalidad: ............................................. Fecha de Nacimiento:.....................................
Correo electronico:...............................................................................................................
Dirreción: ................................................... Código postal:............................................
Número de teléfono: .................................................................
Forma de pago: con tarjeta/ en efectivo/ en cuenta
Fecha de hoy: _ _ / _ _ / _ _ _ _
Firma:
Ejercicio 3: Dialoog:
Zet het onderstaande gesprek tussen de gast (azul) en de hotelmedewerker (naranja) in de juiste volgorde.
Muchas gracias, hasta luego.
Si, ¿Para cuántas noches?
Me llamo Eva Garcia, mi fecha de nacimiento es el 2 de febrero 2000. Soyholandesa y mi número de teléfono es 06 35 81 20 66. ¿Puedo usar el internet?
Si, nuestro WiFi es HotelKapital. Aquí tiene la llave. ¿Cómo quiere pagar?
Una habitación por 4 días por favor. ¿Cuánto cuesta lahabitación por noche?
El desayuno es a las 07:30 hasta las 10:30 de la mañana. Necesitoalgunos datos. ¿Cómo se llama usted?, ¿Cuál es su fecha de nacimiento?, ¿De dónde es? y ¿Cuál es su número de teléfono?
Si, ¿A qué hora es el desayuno?
Hola, bienvenidos a Hotel Kapital. ¿En qué puedo servirle?
Con tarjeta por favor. ¿Cuál es el número de la habitación?
De nada, buena estancia.
Su habitación es 307, está en la tercera planta.
Hola. Quiero reservar una habitación para dos personas. ¿Tiene usted unahabitación disponible?
La habitación cuesta €45 por noche. ¿Quiere reservar con desayuno por €5más?
B. Vertaal de volgende zinnen.
1. Quiero reservar una habitación para dos personas.
___________________________________________________________________
2. ¿Cuál es su fecha de nacimiento?
___________________________________________________________________
3. ¿Cómo quiere pagar?
___________________________________________________________________
4. Una habitación por 4 días por favor.
___________________________________________________________________
5. ¿Tiene usted una habitación disponible?
___________________________________________________________________
Ejercicio 4: Vocabulario:
Match de afbeelding bij het juiste woord. Je kunt kiezen uit:
En efectivo, la habitación, el baño, la piscina, la llave, la recepción, el desayuno, con tarjeta, los datos
___________________ ____________________ _____________________
___________________ ___________________ _____________________
___________________ ___________________ ______________________
Opdracht B:
Maak 5 zinnetjes en gebruik daarvoor het volgende vocabulaire: el desayuno, con tarjeta, la piscina, la habitación y los datos.
1. ________________________________________________________________
2. ________________________________________________________________
3. ________________________________________________________________
4. ________________________________________________________________
5. ________________________________________________________________
Ejercicio 5: Woordzoeker
Vertaal de onderstaande woorden naar het Spaans en zoek ze in de onderstaande woordzoeker:
Achternaam _________________ Betalen _________________
Annuleren _________________ Zwembad _________________
Kosten _________________ Reserveren _________________
Ontbijt _________________ Vertrek _________________
Beschikbaar _________________ Nacht _________________
Hotel _________________ Aankomst _________________
(voor)naam _________________ Sleutel _________________
Badkamer _________________ Kamer _________________
Ejercicio 6: Hablar:
Werk in tweetallen. Schrijf een dialoog tussen een receptionist(e) en een gast. Schrijf de tekst eerst in het Nederlands en daarna in het Spaans. Verwerk de volgende onderdelen in je dialoog:
Havo:
- Elkaar begroeten.- Zeg dat je opzoek bent naar een tweepersoonskamer.- Vertel voor hoeveel dagen je wilt boeken. - Geef aan of je ontbijt wilt bijboeken. - Geef aan hoe je wilt betalen.- Neem afscheid.
Vwo:
- Elkaar begroeten.- Vertel dat je een kamer hebt geboekt.- Geef aan dat je toegang tot het zwembad wilt.- Vraag om het WiFi-wachtwoord.- Geef aan hoe je wilt betalen.- Neem afscheid.
Nederlandse versie
Receptionist(e) Gast
Spaanse versie
Receptionist(e) Gast
Vocabulario:
holandés españolDe kamer La habitación De tweepersoonskamer La habitación dobleDe eenpersoonskamer La habitación individual Kosten Costar (ue)Betalen PagarReserveren ReservarAnnuleren CancelarMet cash En efectivoOp rekening En cuentaPinnen Con tarjetaHet ontbijt El desayunoHet zwembad La piscina De sleutel La llaveDe badkamer El bañoBeschikbaar DisponibleDe postcode El código postalDe datum La fechaDe geboortedatum La fecha de nacimientoDe aankomst La llegadaHet vertrek La salidaDe receptie La recepciónDe nacht La nocheDe (voor)naam El nombreDe achternaam El apellidoPrivé PrivadoToegang Acceso
Zinnetjes/vragen:
español holandés¿En qué puedo servirle? Waarmee kan ik u helpen?¿Para cuántas noches? Voor hoeveel nachten?¿Cómo se llama usted? Wat is uw naam?¿Cuál es su fecha de nacimiento? Wat is uw geboortedatum?¿Dónde vive usted? Waar woont u?¿Cuál es su número de teléfono? Wat is uw telefoonnummer?¿Cuánto cuesta la habitación por noche?
Hoeveel kost de kamer per nacht?
Cuesta .... por noche. Het kost ... per nacht.Aquí tiene la llave Hier is de sleutel.
holandés españolHeeft u een kamer vrij/beschikbaar? ¿Tiene usted una habitación
libre/disponible?Ik heb een kamer gereserveerd. He reservado una habitación.Wat is het kamernummer? ¿Cuál es el número de la habitación?Hoe laat is het ontbijt/de lunch/het avondeten?
¿A qué hora es el desayuno/la comida/la cena?
Kan ik het internet gebruiken? ¿Puedo usar el internet?Vwo
Kunt u mij vertellen wat het WiFi-wachtwoord is?
¿Cuál es la contraseña del WiFi?
Kunt u mij vertellen waar ik het zwembad kan vinden?
¿ Usted me puede decir dónde puedo encontrar la piscina?
Hoe laat is het ontbijt? ¿A qué hora es el desayuno?
Eén van de stands die op het taaldorp aanwezig is, is de dokterspost. In deze reader word je voorbereid om een écht doktersbezoek te kunnen brengen tijdens een verblijf of vakantie in een Spaanstalig land.
Om je voor te bereiden gaan we een filmpje kijken waar een meisje praat over de symptomen die ze heeft. Daarna gaan we kijken wat je eigenlijk al weet en oefenen we met de woordenschat die handig is wanneer je naar de dokter gaat. Als laatst gaan we nog 2 opdrachten doen, één met hulp en de andere volledig zelfstandig, waarbij je al volledige zinnen gaat maken zodat je ook écht een gesprek kunt voeren
Bij alle opdrachten kun je gebruik maken van de woordenlijst die voor je is samengesteld. Op het taaldorp krijg je uiteindelijk een taalkaart waarop een situatie wordt geschetst waarin je je tijdens je vakantie ziek bent gaan voelen. Naar aanleiding van deze situatie ga je naar de dokter, je begroet hem of haar, je kunt vertellen wat je klachten zijn en je kunt antwoord geven op de vragen die de dokter je stelt.
!Mucha suerte!
Lesdoelstellingen
- Aan het einde van deze les:
- kun je een dokter begroeten, begrijpen en bedanken
- kun je aangeven wat de symptomen zijn die bij je ziekte horen
- kun je hulp vragen aan een dokter
Una visita al doctor
Woordenlijst
Productief leren = zelf kunnen vertalen en uitspreken
holandés español
de dokter el doctor (la doctora) / el médico (la médica)
de verpleger, de verpleegster el enfermero, la enfermeraziek enfermode pijn el dolorde hoofdpijn el dolor de cabezade rugpijn el dolor de espaldade keelpijn el dolor de gargantade buikpijn el dolor de barrigade maagpijn el dolor de estómagode misselijkheid la náuseaovergeven vomitarde koorts la fiebrede verkoudheid el resfriadode griep la gripede hoest la tosde thermometer el termómetrohet medicijn la medicinaIk voel me niet goed/ik voel me ziek Me siento malIk heb (hoofd-, keel-, been-) pijn Tengo dolor de … (cabeza, garganta,
pierna)Mijn … (hoofd, arm, buik) doet zeer Me duele el/la … (cabeza, brazo,
barriga)Ik ben ziek Estoy enfermo/aWat moet ik doen? ¿Qué tengo que hacer?de apotheek la farmaciabewegen moverhet gezicht la carade hals el cuellohet been la piernade arm el brazo
alleen voor VWOopgezwollen hinchadode wond la heridaWat raadt u me aan, dokter? ¿Qué me recomienda, doctor?Wat kan ik doen? ¿Qué puedo hacer?Naar de apotheek gaan voor medicijnen Ir a la farmacia por medicinas
Alleen receptief leren = begrijpen
español holandésel síntoma het symptoom / het verschijnsel¿Qué sintomas tiene? Wat heb je voor klachten?el consultorio médico de dokterspostla receta het doktersreceptla cita de afspraakla temperatura de temperatuurtomar una aspirina een aspirine/pilletje nemen¿En qué puedo ayudarte? Waarmee kan ik je helpen?¿Te sientes mareado/a? Voel je je duizelig?
EJERCICIO 1Open het filmpje via de link en beantwoord de volgende vragen:https://www.youtube.com/watch?v=0uHSg3sltOs Gebruik 6 minuten om deze opdracht te maken. Dat is inclusief de 3:40 minuten van het filmpje. De antwoorden op de vragen vind je in de eerste 2 minuten van het filmpje. De rest kun je beluisteren om je woordenschat uit te breiden.
1) Hoeveel aspirines heeft Eva (het meisje) gepakt?
2) Hoeveel graden koorts heeft Eva?
3) Eva geeft een aantal symptomen aan waar ze last van heeft. Benoem er één.
4) Waar heeft Eva last van volgens de jongen?
5) Voor welk beroep studeert de jongen?
EJERCICIO 2
2a) Maak groepjes van 2 personen en bespreek met elkaar de woorden van de lichaamsdelen die je kent. Als je naar het plaatje kijkt, herken je dan spullen en het meubilair dat in de kamer staan? Je kunt de woordenlijst vooraan in deze reader gebruiken en eventueel woorden die je in het filmpje hebt gehoord. Neem hier niet langer de tijd voor dan 5 min. Het is om te kijken of je misschien al wel woorden kent waarvan je dat niet eens wist.
_____________________________ _____________________________
_____________________________ _____________________________
_____________________________ _____________________________
_____________________________ _____________________________
2b) Verbind de onderstaande woorden met het plaatje. Hierbij ga je écht de lichaamsdelen kennen! Dit duurt ongeveer drie minuten.
La nariz: _____
Las rodillas: _____
Los pies: _____
Los dedos: _____
El codo: _____
1 2
3
45
EJERCICIO 33a) Als je wilt aangeven waar iets zeer doet of welke symptomen je hebt, dan is het belangrijk om werkwoorden onder de knie te krijgen, waarmee je pijnklachten kunt aangeven. Voor opdracht 3a, 3b en 3c heb je 10 minuten de tijd. Bestudeer onderstaande werkwoorden:
ES NLsentirse zich voelen =
wederkerend wwestar enfermo ziek zijntener dolor (de) pijn hebben (aan)tener fiebre koorts hebbendolerse pijn doen = wederkerend
ww
3b) Verbind de juiste zinnetjes met elkaar d.m.v. het zetten van een pijl
3c) Vertaal in de tabel het Nederlandse werkwoord naar het Spaans. In de 3 e kolom schrijf je de Spaanse ik-vorm op. Let erop: ‘zich voelen’ en ‘pijn doen' zijn wederkerende werkwoorden. Bij de werkwoorden ‘tener’, ‘doler’ en ‘sentirse’ treedt ook nog eens klinkerwisseling op!
Nederlandse ww Spaanse vertaling ww
Spaanse ik-vorm
pijn hebben (aan)ziek zijnzich voelen sentirsekoorts hebbenpijn doen me duele
Het gebruik is als in: me gusta 😊
Hola doctor, me siento
muy mal
Creo que estoy
enferma
Mi temperatura es 38,5
tengo fiebre
Me duele mucho
la rodilla
Tengo dolor
de cabeza
EJERCICIO 4Je ziet een klein stripverhaal met Laura y Carlos hieronder. Beschrijf in korte zinnetjes onder 4 van de 5 plaatjes wat je ziet gebeuren in de strip. Doe alsof jíj het meisje bent dat ziek is. Je leert dan zinnetjes maken in de ik-vorm! Je doet dit in de tegenwoordige tijd (presente).
Je kunt gebruik maken van o.a. onderstaande woorden en de voorbeelden in het Nederlands:tener náuseas - duizelig zijnvomitar - overgevenestómago - maagir a - gaan naarmedicinas - medicijnen
Natuurlijk mag je ook de rest van de woordenlijst erbij houden om zinnetjes te kunnen opschrijven. Je hebt 10 minuten de tijd om de zinnetjes onder de plaatjes te schrijven en deze opdracht samen te evalueren.
We zijn aan het eten / ik eet … Ik voel me niet lekker / ik heb pijn aan …
1)________________________________ 2)___________________________________
Ik geef over Ik ben bij de dokter
3)________________________________ 4)___________________________________
Ik ga naar de apotheek
5)_________________________________
Bespreek met elkaar wat je nog moeilijk vindt aan het opschrijven van de gebeurtenissen die je ziet in de strip. Aan welke werkwoorden moet je nog meer aandacht besteden? Welke woorden die passen bij pijn en de dokter, kun je nog een keer herhalen? Schrijf ze hieronder op.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
EJERCICIO 5Ga op zoek naar een van je klasgenoten en vorm samen een duo. Je ziet allereerst een taalkaart, die goed zou kunnen passen bij dit gesprek. Jullie hebben ruim 15 minuten de tijd om deze opdracht uit te voeren.
Taalkaart
5A) Denk samen na over wat je als patiënt kunt antwoorden op de vragen van de dokter. Je speelt de dialoog tweemaal. Allebei speel je een keer de rol van patiënt en die van dokter.
Doctor Paciente
Hola, buenos días Groet beleefdBuenos días, doctor
¿En qué puedo ayudarte? / ¿Cómo estás?
Vertel dat je je ziek voelt
¿Cuáles son los síntomas? Vertel waar het pijn doet en wat je voelt
Vale. ¿Cuándo ha empezado el dolor? Vertel sinds wanneer je last hebt van hoofdpijn en duizeligheid
Te voy a tomar la temperatura. ¿Puedes abrir la boca, por favor?
Zeg dat je dat goed vindt
No tienes fiebre, no te preocupes. ¿Has tomado suficiente agua ayer?
Zeg dat je erg weinig hebt gedronken
Te recomiendo beber mucha agua y descansar bien.
Zeg dat je dat zal doen
¿Tienes otros problemas de salud? Zeg dat je die niet hebt
Te doy una receta para las náuseas. Puedes ir a la farmacia aquí en la esquina.
Zeg dat je dat gaat doen
Je bent al 6 dagen op vakantie in Granada, Zuid-Spanje. Je hebt het erg naar je zin en hebt al een aantal excursies ondernomen en genoten van de heerlijke tapas. Gisteren voelde je je na een excursie erg duizelig worden en je had veel last van hoofdpijn. Je besluit de dag erna dat het verstandig is om naar de dokter te gaan, want je voelt je nog steeds duizelig en je kunt haast niet meer op je benen staan.
Espero que pronto te sientas mejor y buenas vacaciones!
Bedank de dokter
Adiós!
5B) Bespreek en schrijf kort samen op wat er goed ging. Lukte het om goede ik-zinnen te maken? Kon je je symptomen beschrijven? Kon je de dokter begroeten, begrijpen en bedanken?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
5C) Waar moeten jullie nog meer tijd aan besteden, om goed voorbereid te zijn voor het taaldorp?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Het politiebureauLa comisaría
Beste leerling,
In dit deel van de reader ga je je voorbereiden op het doen van een aangifte van diefstal op een politiebureau.
Daarvoor maak je de oefeningen die op de volgende bladzijden staan. Aan het eind van dit hoofdstuk staat een woordenlijst en daar vind je ook diverse voorbeeldzinnen die nuttig kunnen zijn bij de oefeningen en uiteindelijk in het Taaldorp.
¿Cuál es el propósito? Wat is het doel?
Het doen van aangifte. Het omschrijven van een dader. Het omschrijven van de locatie & tijd van de diefstal.
¡Mucha suerte! Veel succes!
EJERCICIO 1 ¡Lee el denuncio, contesta las preguntas y dibuja el ladrón!
Lees de aangifte, beantwoord de vragen en teken de dief!
● Policía Buenos días señora, ¿qué ha pasado?● Señora Ortega ¡Me han robado el bolso! Esta mañana he esperado
por el autobús. He visto a un hombre, un tipo raro. Directamente me he sentido incómodo. No había 1) otra gente. Me ha acercado y me ha dicho: “No tienes otra opción sino 2) dármelo”.
● Policía ¡Qué horrible! Afortunadamente está bien. ¿Qué has tenido dentro de tu bolso?
● Señora Ortega un portátil, algunos documentos de trabajo, y mi teléfono. Por pura suerte 3) ya había 4) sacado mi monedero fuera 5).
● Policía ¡Que pena! ¿Ha visto al ladrón? ¿Ha podido verle 6) ?
● Señora Ortega Sí, me acuerdo 7) muy bien de él.
● Policía Entonces podemos hacer un retrato robot 8). ¿Es alto, bajo?
● Señora Ortega Bastante alto y normal, ni gordo ni delgado.
● Policía ¿Puede describir su pelo y sus ojos...?
● Señora Ortega Ha tenido el pelo bastante largo y liso, me parece que era de color castaño. Los ojos eran oscuros.
● Policía ¿Algunas características más?
● Señora Ortega Sí, lleva bigote y barba. ¡No! Barba no, no me parece...
● Policía Muy bien señora, ya tenemos al sospechoso.
1) was/waren 2) behalve 3) door stom geluk 4) ik had 5) uit/eruit 6) hem zien 7) ik herinner me 8) compositietekening
Beantwoord de vragen, naar keuze in het Nederlands of in het Spaans.
1. ¿Cómo han robado la Señora Ortega?
2. ¿Por qué ha tenido suerte la Señora Ortega?
3. Dibuja el sospechoso.
EJERCICIO 2 ¿Quién es? Wie ben ik?
Vamos a jugar: ¿Quién es? Trabaja en parejas.We gaan een spel spelen: Wie is het? Werk in tweetallen.
Als eerste stap kiest iedere deelnemer in gedachten een personage uit. Het doel van het spel is om erachter te komen welk personage de andere speler in gedachten heeft door vragen te stellen over het uiterlijk. Dit mogen geen open vragen zijn (Je mag dus alleen maar antwoorden met ja of nee.) Bijvoorbeeld:
i. ¿Es un hombre, tu personaje? Sí.
ii. ¿Tiene un gorro? No.
iii. ¿Lleva bigote tu personaje? ¡Sí!
iv. ¿Un bigote de color negro? ¡Sí!
v. ¡Creo que tu personaje es Max! Desafortunadamente, eso es incorrecto.
Om de beurt stellen jullie vragen.Degene die als eerst 2 personen goed raadt, wint. Tip: gebruik de woordenlijst achterin!
EJERCICIO 3 El fracaso del ladrón Het falen van de dief
Vamos a ver un video en clase. We gaan in de les een video bekijken.
https://www.youtube.com/watch?v=YW-awjwYmjs
1. Toma notas en español o en holandés. Maak aantekeningen in het Spaans of Nederlands.
a. ¿Qué ha pasado?
b. ¿Dónde ha pasado?
c. ¿Cuándo ha pasado?
d. Describe el ladrón.
EJERCICIO 4 Pon en el orden adecuado. Zet in de juiste volgorde.
Hieronder zie je de zinnen van een gesprek op het politiebureau. Zet ze in de juiste volgorde. Noteer de nummers 1 tot en met 12 en zet daarachter de hoofdletters A tot en met N in de juiste volgorde. Is het gelukt? Wil je de dialoog in duo’s voor de klas oefenen?
Kniptekst
A. O no, qué mala suerte. ¿Ha visto al ladrón?
B. Es mucha información. Muchas gracias a la empresa de autobuses. ¡Vamos a buscar el ladrón!
C. Es un hombre que tiene más o menos 25 años de edad. Mide 1,85 metro y tiene al pelo rubio. Lleva bigote, un bigote muy grande de color rubio. Lleva puesto unos pantalones azules y una camiseta cuadrada de color roja.
D. De nada. Hasta luego.
E. Quiero hacer una denuncia. Me han robado la mochila esta mañana.
F. No he visto nada. Pero los buses tienen cámaras y las cámaras han registrado todo. La empresa de autobuses (busmaatschappij) me ha mostrado (getoond) un vídeo del ladrón.
G. Hola, buenas tardes.
H. Qué bien. Muchas gracias, hasta luego.
I. ¡Qué bien, un video! ¿Y cómo es el ladrón? ¿Hombre, mujer, alto, bajo etcetera?
J. Hola, ¿en qué puedo ayudarle?
EJERCICIO 5 ¡Vé y recuerda! Kijk en onthoud!
Bekijk eerst de vragen. We gaan werken in tweetallen.
HELMOND - De politie onderzoekt drie berovingen in twee uur tijd in Helmond van afgelopen vrijdag. ‘s Avonds sloegen twee verdachten op drie verschillende locaties toe.
De eerste beroving was tussen 21.30 en 21.50 uur op de 1e Haagstraat in Helmond. De tweede beroving was rond 23.00 uur op de Binnen Parallelweg en de derde beroving was rond 23.30 uur op de Wolfstraat. Er werden telefoons, geld, een tas en een portemonnee gestolen. De slachtoffers werden met een mes bedreigd.
De slachtoffers van de berovingen gaven bijna dezelfde signalementen op en daarom gelooft de politie dat de berovingen gepleegd zijn door dezelfde daders.
<WERKBLAD NODIG, VRAAG JE DOCENT>De politie is op zoek naar mensen die meer over deze berovingen weten of mogelijk camerabeelden hebben van de berovingen of de verdachten.
We gaan de tekst van het werkblad reconstrueren in het Spaans!
Zeg het tegen de docent als jullie willen beginnen aan de opdracht.
● Individueel krijgen jullie 3 minuten de tijd om aantekeningen te maken van de belangrijkste kernwoorden in het verhaal op het werkblad.
● Schrijf de vertaling van deze kernwoorden op een apart blad.● Denk aan de inleiding, kern & slot bij het selecteren van woordjes.● 3 minuten voorbij? De originele tekst wordt nu weggenomen.● Vervolgens krijgen jullie ruim 10 minuten om in
tweetallen de tekst na te maken!● Klassikaal vergelijken we de gemaakte teksten.
HELMOND -
…
…
...
Bespreek het werk samen en schrijf vervolgens op wat er goed ging:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Hoe moeten jullie je tijd nog verdelen, om goed voorbereid te zijn voor het taaldorp?
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
EJERCICIO 6 Un repaso de los diálogos. Een herhaling van de dialogen.
Aqui tienes una conversación entre un turista y un policía. Lee esta conversación. Uno de vosotros es el turista y el otro es el policía. Actua esta situación. Usa la lista de vocabulario.
Hieronder zie je een dialoog tussen een toerist en een politieagent. Speel deze dialoog na met een klasgenoot. Vul op de puntjes een woord naar keuze in. Gebruik eventueel de woordenlijst.
Hola, buenas tardes.
Hola, ¿en qué puedo ayudarle?
Necesito ayuda. Quiero hacer una denuncia. Me han robado .......... esta mañana
O no, qué mala suerte. ¡Tranquill@! ¿Ha visto al ladrón? ¿Sabe cómo es su aspecto?
No he visto nada. Pero los buses tienen cámaras y las cámaras han registrado todo. La empresa de autobuses (busmaatschappij) me ha mostrado (getoond) un vídeo del ladrón.
¡Qué bien, un video! ¿Y cómo es el ladrón? ¿Hombre, mujer, alto, bajo etcetera?
Es un .....(hombre/mujer) que tiene más o menos .... años de edad. Mide ..... metro y tiene el pelo ...... Lleva ....... (bigote/barba), un(a) ........ muy grande de color ........ Lleva puesto unos pantalones de color ...... y un(a) ........ de color .......
Es mucha información. Muchas gracias a la empresa de autobuses. No te preocupes ¡Vamos a buscar el ladrón!
Qué bien. Muchas gracias, hasta luego.
De nada. Hasta luego.
Lista de vocabulario
Onderstaande woorden en uitdrukkingen moet je actief kunnen gebruiken. Bijvoorbeeld als je (in het taaldorp) op het politiebureau aangifte van diefstal gaat doen.
De woorden en uitdrukkingen die in het blauw zijn weergegeven zijn alleen voor leerlingen van het vwo bedoeld.
holandés españolDe broek El pantalónHet t-shirt La camisetaHet overhemd La camisaDe blouse La blusaDe rok La faldaDe trui El jerseyDe schoenen Los zapatosDe jas El abrigo, la chaquetaDe zonnebril Las gafas de solDe jurk El vestidoDe handschoenen Los guantesDe sportschoenen Los zapatos de deporteDe pet La gorraDe stropdas La corbataDe sjaal La bufandaDe muts El gorroDe spijkerbroek Los vaqueros
holandés españolEen man/vrouw heeft me bestolen Me ha robado un/a hombre/mujerKlein (als in lengte) Bajo/aLang (lengte van een persoon) Alto/aHij/zij heeft él/ ella tiene ..Kort haar El pelo cortoLang haar El pelo largoRood haar El pelo rojoBlond haar El pelo rubioBruin haar El pelo castañoHij/ zij is kaal Es calvo/aHij/zij heeft grijs haar Tiene el pelo canosoBrunette van haar/ van huid Moreno/aGekleurde (man/vrouw) De colorBlank Blanco/aSlank Delgado/aDik Gordo/aJong JovenOud ViejoBaard BarbaSnor Bigote
holandés españolDe mobiel El móvilDe portemonnee El monederoDe sleutels Las llavesDe bril Las gafasHet geld El dineroHet paspoort El pasaporteDe identiteitskaart El DNI
holandés españolHelp me! Ik heb hulp nodig! ¡Ayúdame! ¡Necesito ayuda!Ik ben (heel) boos! ¡Estoy (muy) enfadado!Zij hebben mij bestolen! ¡Me han robado!Ik ben (heel) verdrietig! ¡Estoy (muy) triste!Wat moet ik nu doen? ¿Qué tengo que hacer ahora?
Texto de un@ agente
Onderstaande zinnen en uitdrukkingen hoef je niet zelf te gebruiken maar je moet ze wel kunnen herkennen tijdens de gesprekken.
español holandés¿Qué ha pasado? Wat is er gebeurd?¿En qué puedo ayudarle/ayudarte?
Waar kan ik u/je mee helpen?
¿Dónde has estado hoy? Waar ben je vandaag geweest?¿Puede describir el ladrón? Kan je de dief beschrijven?¿Ha sido un hombre o una mujer?
Was het een man of een vrouw?
Testigo GetuigeSospecho VerdachtPoner una denuncia Aangifte doen¡No te preocupes! Maak je geen zorgen!¡Tranquil@! Kalm aan!