Maatschappijkritiek en bevestiging in de representatie van leraren: … · 2013. 12. 22. · Mei...

108
Universiteit Gent, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012 2013 Maatschappijkritiek en bevestiging in de representatie van leraren: een interpretatieve analyse van schoolfilms Masterproef ingediend tot het behalen van de graad master in de pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting pedagogiek en onderwijskunde Stefanie Van der Jeugt Promotor: Dr. Kris Rutten

Transcript of Maatschappijkritiek en bevestiging in de representatie van leraren: … · 2013. 12. 22. · Mei...

  • Universiteit Gent, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

    Academiejaar 2012 – 2013

    Maatschappijkritiek en –bevestiging in de

    representatie van leraren: een interpretatieve analyse

    van schoolfilms

    Masterproef ingediend tot het behalen van de graad master in de pedagogische

    wetenschappen, afstudeerrichting pedagogiek en onderwijskunde

    Stefanie Van der Jeugt Promotor: Dr. Kris Rutten

  • ii

  • iii

    The key phrase here is that we,

    as human beings, live storied lives,

    that we story the experiences we have.

    Although several stories

    of any particular experience are possible,

    it is very difficult to story

    what we have not yet experienced.

    (Doyle & Carter, 2003)

  • iv

    Voorwoord

    Ik wil graag mijn dank betuigen aan iedereen die mij gesteund heeft tijdens het schrijven van

    deze masterproef. In het bijzonder richt ik mij hierbij tot mijn promotor, Dr. Kris Rutten, bij

    wie ik steeds terecht kon voor het nodige advies en de nodige begeleiding.

    Daarnaast wil ik de deelnemers van de focusgroepen bedanken voor de tijd die ze konden

    vrijmaken en voor hun enthousiaste inzet tijdens de focusgroepen. Hierbij wil ik mijn neef

    Koen nog eens extra bedanken voor zijn onbeperkte enthousiasme om mij in deze missie te

    doen slagen.

    Ook mijn beste vrienden, mijn Chirovrienden en mijn klasvriendinnen verdienen een

    bedanking: enerzijds voor de vrolijke noot bij het schrijven van deze masterproef, anderzijds

    voor het beantwoorden van mijn vragen of het nalezen van deze masterproef.

    Tot slot wil ik graag mijn ouders bedanken voor de kansen die ze mij geven en voor al hun

    aanmoedigingen.

    Stefanie Van der Jeugt

    Mei 2013, Gent

  • v

    Samenvatting

    Dit onderzoek tracht de maatschappijkritische en maatschappijbevestigende waarde van

    schoolfilms te verkennen. Enerzijds probeert deze studie tot een uitspraak te komen met

    betrekking tot de beeldvorming van de leraar in twee schoolfilms (Freedom Writers en Half

    Nelson) aan de hand van een pentadische analyse. De pentadische analyse betreft de

    inhoudelijke analyse van de films. Het persoonlijke leven van de leraar, zijn positie op school,

    de leraar-leerlingrelatie en de gehanteerde onderwijsmethoden vormen de focus van de

    analyse. Anderzijds probeert deze studie een antwoord te geven op de vraag welke

    maatschappelijke verwachtingen bovenstaande schoolfilms weerspiegelen volgens leraren in

    opleiding. Dit gebeurt aan de hand van twee focusgroepen met leraren in opleiding en de

    thematische analyse van deze focusgroepen. De focusgroepen beginnen met het bekijken van

    de film Freedom Writers of Half Nelson en vervolgens krijgen de leraren in opleiding de kans

    om te discussiëren over de beelden uit de film en de verwachtingen die de film lijkt op te

    leggen. Beide focusgesprekken worden gericht door dezelfde focusvragen. De thematische

    analyse probeert structuur aan te brengen door thema’s te genereren die de data kunnen

    samenvatten. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de schoolfilms een

    maatschappijbevestigende en –kritische waarde hebben. De leraren in opleiding linken de

    beelden aan verscheidene actuele verwachtingen (bvb. mag men bevriend zijn met leerlingen

    of is opvoeding een taak van de leraar?). Maatschappijbevestiging en maatschappijkritiek zijn

    echter niet eenduidig te onderscheiden omdat zowel in de films als in de focusgroepen

    tegenstrijdige onderwijsvisies naar boven kwamen.

  • vi

    Hierbij geef ik, Stefanie Van der Jeugt, de toelating dat deze masterproef gepubliceerd mag

    worden in de UGent-bibliotheek.

  • vii

    Inhoud

    Inleiding ............................................................................................................................... 1

    Probleemstelling ............................................................................................................... 3

    Overzicht .......................................................................................................................... 6

    Literatuurstudie .................................................................................................................... 7

    1 Situering van het onderzoek ..................................................................................... 7

    1.1 Het belang van verhalen ....................................................................................... 7

    1.2 Cultural Studies .................................................................................................... 9

    1.3 Populaire cultuur en kritische pedagogiek ......................................................... 11

    1.4 Conclusie ............................................................................................................ 13

    2 Schoolfilmonderzoek en de representatie van leerkrachten ................................... 15

    2.1 De representatie van leraren in het Hollywood Curriculum............................... 15

    2.2 De representatie van leraren versus leraren in opleiding ................................... 17

    2.3 De representatie van leraren in een specifieke schoolcontext ............................ 18

    2.4 De representatie van leraren en taboes ............................................................... 19

    2.5 Schoolfilms als didactisch middel ...................................................................... 19

    2.6 Conclusie ............................................................................................................ 22

    Onderzoeksmethode ........................................................................................................... 23

    1 Pentadische analyse ............................................................................................... 24

    2.1 Dramatistic pentad .............................................................................................. 24

    2.2 Scèneselectie ...................................................................................................... 26

    2 Focusgroepen en focusvragen ................................................................................ 26

    2.1 Focusgroepen ..................................................................................................... 26

  • viii

    2.2 Focusvragen ....................................................................................................... 27

    2.3 Analyse van de focusgroepen ............................................................................. 29

    3 Selectie schoolfilms ............................................................................................... 29

    3.1 Freedom Writers (Lagravenese, 2007) ............................................................... 30

    3.2 Half Nelson (Fleck, 2006) .................................................................................. 35

    4 Kwaliteitscriteria .................................................................................................... 37

    4.1 Betrouwbaarheid ................................................................................................ 37

    4.2 Validiteit ............................................................................................................. 38

    Resultaten ........................................................................................................................... 39

    1 Pentadische analyse films (Onderzoeksvraag 1) .................................................... 39

    1.1 Freedom Writers ................................................................................................. 39

    1.2 Half Nelson ........................................................................................................ 47

    1.3 Beeldvorming samengevat: een antwoord op onderzoeksvraag 1 ..................... 54

    2 Thematische analyse focusgroepen (Onderzoeksvraag 2) ..................................... 56

    2.1 Freedom Writers ................................................................................................. 57

    2.2 Half Nelson ........................................................................................................ 65

    2.3 Beeldvorming samengevat: een antwoord op onderzoeksvraag 2 ..................... 74

    Discussie ............................................................................................................................. 77

    1 Beelden .................................................................................................................. 77

    2 Maatschappijkritische en maatschappijbevestigende waarde ................................ 79

    2.1 Basiscompetenties van leraren ........................................................................... 79

    2.2 Slecht imago van het lerarenberoep ................................................................... 80

    2.3 Kennis (instructie) versus vaardigheden (activerende werkvormen) ................. 80

  • ix

    2.4 Facebook: De leraar als vriend? ......................................................................... 81

    2.5 De leraar in de hiërarchie ................................................................................... 81

    3 Schoolfilms als teaching machines ........................................................................ 82

    Conclusie ............................................................................................................................ 84

    1 Samengevat ............................................................................................................ 84

    2 Beperkingen en aanbevelingen .............................................................................. 85

    Bibliografie ......................................................................................................................... 90

    Bijlagen .............................................................................................................................. 99

    Bijlage 1: Lijst schoolfilms ............................................................................................. 99

    Bijlage 2: Inspiratie focusvragen .................................................................................... 99

    Bijlage 3: Focusvragen voor de focusgroepen ............................................................... 99

    Bijlage 4: Scèneselectie Freedom Writers ...................................................................... 99

    Bijlage 5: Scèneselectie Half Nelson .............................................................................. 99

    Bijlage 6: Focusgroep Freedom Writers ......................................................................... 99

    Bijlage 7: Focusgroep Half Nelson ................................................................................ 99

  • 1

    Inleiding

    Ah, het leerkrachtenambt. Per jaar drie maanden vakantie, iedere dag klaar om 16uur

    en tijd om het eten te maken, met de kinderen te spelen en er hobby's op na te houden.

    En daarbij nog een mooi bedrag op de rekening op het einde van de maand. Een

    eeuwige schande dat de leraren nog durven te klagen over toegenomen werkdruk,

    stress en te hoge verwachtingen van ouders. Dat is, een beetje karikaturaal, wat een

    stevig deel van de samenleving denkt van de job van de leerkracht (“Vakantie?

    Eindelijk tijd om je werk te plannen, ja.”, Het Nieuwsblad, 1 september 2011)

    Het voorgaande citaat illustreert het beeld dat een groot deel van de samenleving zich vormt

    van de leraar. In het dagelijkse leven, alsook in de media, wordt vaak stilgestaan bij het

    lerarenberoep. Leraren krijgen voortdurend af te rekenen met negatieve kritieken uit hun

    omgeving: Ze hebben teveel vakantie, ze zijn elke woensdagnamiddag vrij, ze hebben minder

    werkuren dan een doorsnee job, enzovoort. (“Vakantie? Eindelijk tijd om je werk te plannen,

    ja.”, Het Nieuwsblad, 1 september 2011; “Zonder ondersteuning redden ze het niet,” De

    Standaard, 17 april 2013; “De voor- en nadelen van een job als leerkracht,” Jobat, n.d.; “Een

    leerkracht doet veel meer dan je denkt,” Jobat, n.d.).

    Bij het uitgebreide takenpakket van de leraar lijkt men nauwelijks stil te staan. Na de

    (betaalde) uren moeten leraren nog voorbereidingen maken, toetsen en taken verbeteren,

    aanwezig zijn op vergaderingen en oudercontacten, helpen bij schoolfeesten, omgaan met

    steeds mondigere kinderen en ouders en dergelijke (“De voor- en nadelen van een job als

    leerkracht,” Jobat, n.d.; “Een leerkracht doet veel meer dan je denkt,” Jobat, n.d.).

    Naast de bediscussieerde voordelen van het beroep komen leraren ook op andere manieren in

    de media. Het onderzoek naar de algemene kennis bij toekomstige leraren van Jan Swerts en

    Kurt Monten van de Katholieke Hogeschool Limburg in 2012 vormt een eerste voorbeeld. Bij

    een duizendtal studenten uit de lerarenopleiding werd gepeild naar hun politieke,

    sociaaleconomische en historische kennis. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de

    studenten slecht scoren op algemene kennis (“Leraars in spe buizen voor algemene kennis”,

    Knack, 23 januari 2013). Als tweede voorbeeld kan men aanhalen dat enerzijds een op drie

    startende leraren het onderwijs al na vijf jaar verlaat en dat de inschrijvingscijfers van de

    professionele bacheloropleiding in het onderwijs dalen (“Niemand wil nog leraar worden,” De

    Morgen, 8 februari 2013). Volgens Raymonda Verdyck, afgevaardigd bestuurder van het

  • 2

    Gemeenschapsonderwijs, hebben beide zaken veel te maken met het imago van het

    lerarenberoep. Verdyck zegt dat het respect dat leraren vroeger kregen, er nu niet meer is

    (“Niemand wil nog leraar worden,” De Morgen, 8 februari 2013). Als laatste voorbeeld

    verschijnen er ook regelmatig krantenartikels met betrekking tot ongewenst gedrag van

    leraren wereldwijd. Het gaat bijvoorbeeld om leraren die een relatie aangaan met een van hun

    leerlingen, leraren die seksueel grensoverschrijdend gedrag vertonen, leraren die met geweld

    uithalen naar leerlingen enzovoort. Dergelijke daden hebben ontslag en celstraf tot gevolg

    (“Leraar ontslagen na relatie met leerlinge,” De Morgen, 3 november 2012; “18 maanden cel

    voor godsdienstleraar die 12-jarig meisje aanrandde,” De Morgen, 14 december 2012;

    “Zwemleraar krijgt twee jaar met uitstel voor aanranding minderjarige leerlinge,” De Morgen,

    20 maart 2013; “Video opgedoken van leraar die leerling pak rammel geeft,” De Morgen, 28

    maart 2013).

    Op de website van Klasse voor leraren (http://www.klasse.be/leraren/) komen leraren zelf aan

    het woord en proberen ze om te gaan met de discussies en de verwachtingen van de overheid

    of van de samenleving. Een greep uit het aanbod:

    - De verwachtingen ten aanzien van een klastitularis zijn groot. Je bent de

    vertrouwenspersoon voor leerlingen, ouders en collega’s, je bent het aanspreekpunt bij

    een crisis, je doet de boekhouding van de klas… (“Klastitularis ben je ook na de uren,”

    Klasse, november 2012).

    - In principe krijgt de school een werkingsbudget dat instaat voor de aankoop van het

    benodigde didactisch materiaal. Een school beslist echter autonoom aan wat ze de

    middelen besteedt onder voorwaarde dat er voldoende didactisch materiaal aanwezig

    is in de school. Indien men geen toestemming krijgt om bepaald materiaal te kopen,

    mag men dit persoonlijk aankopen en valt dit onder privébezit. Krijgt men wel

    toestemming van de school, dan worden de onkosten terugbetaald en is het materiaal

    eigendom van de school. (“Wie vergoedt mijn didactisch materiaal?,” Klasse, april

    2013)

    - Ouders schuiven sommige opvoedingstaken (bvb. gezond eten, seksuele voorlichting)

    door naar de school en de maatschappij lijkt te verwachten dat de school

    maatschappelijke problemen oplost. De vraag kan gesteld worden waar de grens –

    indien er een grens bestaat – ligt tussen de taken van de leraar en de taken van de

    ouders. (“Opvoeden: een taak van ouders of de school?,” Klasse, november 2011)

    http://www.klasse.be/leraren/)

  • 3

    - Leraren ergeren zich aan de planlast die het beroep met zich meebrengt. Het kan gaan

    om het aanpassen van de lesvoorbereidingen aan steeds veranderende leerplannen, het

    stijgende aantal kinderen met leerproblemen en de bijhorende leerlingendossiers, het

    communicatief tegemoetkomen aan veeleisende ouders, enzovoort. Het voordeel van

    de papierwinkel is dat het de school en de leraar kan beschermen tegen eventuele

    klachten. (“Ik voel me soms meer boekhouder dan leraar,” Klasse, april 2013)

    Alle bovenstaande voorbeelden uit de media geven een beeld weer van de leraar in de

    samenleving. Beeldvorming bepaalt hoe we naar de wereld kijken. Het is een proces waarbij

    mensen zich mentale beelden of voorstellingen vormen op basis van wat er in de materiële

    wereld (personen, zaken, feiten…) aanwezig is (Smelik, 1999). Op basis van voorgaande

    krantenberichten (bestemd voor iedereen) en artikels uit Klasse voor Leraren (bestemd voor

    leraren) zou men kunnen stellen dat de samenleving zich aan de ene kant eerder een negatief

    beeld vormt van het lerarenberoep en dat de samenleving aan de andere kant ook

    verscheidene zaken verwacht van leraren.

    Volgens Smelik (1999) leven we in een beeldcultuur waarin beelden en teksten zich overal in

    de samenleving aan ons opdringen: in kranten, op de radio, op de televisie, in de cinema, op

    reclameborden, in musea, op het internet... De persberichten vormen een duidelijk voorbeeld

    wat de beeldvorming van de leraar betreft. Deze masterproef daarentegen wil dieper ingaan

    op een andere verspreider van beelden en teksten: de schoolfilm. Een schoolfilm is een film

    waarin een leraar of een student centraal staat (Trier 2001, 2002, 2005, 2010). Volgens de

    www.schoolfilm.be1 is de studie van de beeldvorming van leraren en onderwijs in schoolfilms

    belangrijk omdat we in een soort hyperrealiteit leven. Dit wil zeggen dat er een

    grensvervaging is tussen wat er in de realiteit gebeurt en datgene wat de media representeren.

    Schoolfilms kunnen bijgevolg het verhaal tonen van fictieve leraren, maar de getoonde

    beelden kunnen als realiteit opgevat worden.

    Deze masterproef heeft niet als doel een oordeel te vellen over de correctheid van de beelden

    in de media of in films. Dit onderzoek heeft wel als doel om de beelden van de leraar in

    schoolfilms en de bijhorende maatschappelijke verwachtingen te problematiseren.

    Probleemstelling

    Dit onderzoek tracht de afbeelding van leraren in films te problematiseren. De krantenartikels

    en de artikels uit Klasse maken duidelijk dat de samenleving enerzijds heel wat verwacht van

    http://www.schoolfilm.be/

  • 4

    leraren en dat er anderzijds ook een negatief beeld van de leraar heerst. Townsend en Ryan

    (2012) benoemen dit als een interessante spanning tussen een professionele, progressieve

    pedagogiek en publieke verwachtingen. Leerkrachten moeten met beide polen van het

    spanningsveld leren omgaan in hun persoonlijke leven:

    How we view teachers, how we imagine their motives and movements, may also have

    a profound impact on what we as a society expect of them: “people are constantly

    engaged in a process of negotiating the connection between their personal narratives

    and these dominant societal narratives.” (Townsend & Ryan, 2012, p.150)

    De beeldvorming van leraren in films geeft mensen de kans om zich in te leven in de identiteit

    van de leraar, om zich bewust te worden van nieuwe zaken zoals een onderwijsmethode of om

    bestaande stereotypen en vooroordelen te bevestigen (Townsend & Ryan, 2012).

    De problematisering van de leraar in schoolfilms in dit onderzoek heeft niet de bedoeling om

    tot een algemene uitspraak over de leraar in schoolfilms te komen. Er zal eerder een

    verkennend onderzoek gedaan worden naar hoe leraren-in-opleiding zich positioneren ten

    opzichte van de beeldvorming in schoolfilms. Dit onderzoek kiest voor leraren-in-opleiding,

    omdat het blootleggen van de beeldvorming van onderwijs en leraren de visuele geletterdheid

    en kritische mediageletterdheid (mediawijsheid) van de studenten kan verhogen

    (www.schoolfilm.be). In de conceptnota Mediawijsheid van Pascal Smet en Ingrid Lieten

    (2012) kan men volgende omschrijving terugvinden:

    Mediawijsheid is het geheel van kennis, vaardigheden en attitudes waarmee burgers

    zich bewust en kritisch kunnen bewegen in een complexe, veranderende en

    gemediatiseerde wereld. Het is het vermogen tot een actief en creatief mediagebruik

    dat gericht is op maatschappelijke participatie. (Conceptnota Mediawijsheid, 2012, pp.

    10).

    Townsend en Ryan (2012) erkennen dat verhalen in de media (film, tv, radio, krant…) een

    invloed hebben op het zelfbeeld van leraren. Daarom promoten ze reflectie bij leraren in

    opleiding. Het gaat om stilstaan bij de eigen professionele identiteit en educatieve praktijken.

    Volgens Townsend en Ryan (2012) hebben de verhalen ook een impact op de professionele

    identiteit van leraren. Ze geven twee voorbeelden. Het eerste voorbeeld betreft een onderzoek

    van Lasley in 1998 (Lasley, in Townsend & Ryan, 2012). Dit onderzoek wijst uit dat leraren

    die filmbeelden van een excellente leraar zien geneigd zijn om hun instructiemethoden om te

    http://www.schoolfilm.be/

  • 5

    buigen naar meer leerlinggerichte methoden. Het tweede voorbeeld betreft een onderzoek van

    Shaw en Nederhouser in 2005 (Shaw & Nederhouser, in Townsend & Ryan, 2012). Shaw en

    Nederhouser beweren dat verhalen mogelijke bedreigingen in het leven van leerkrachten

    kunnen tonen. De leraren kunnen zich op deze manier bewust worden van bedreigingen en ze

    opnemen in hun professionele identiteit.

    Deze masterproef zal bijgevolg enerzijds dieper ingaan op de beelden die schoolfilms naar

    voor brengen en anderzijds op welke verwachtingen de films lijken op te leggen aan leraren-

    in-opleiding. Via de twee bovenstaande tussenwegen tracht dit onderzoek tot een bespreking

    te komen van de potentiële maatschappijbevestigende of maatschappijkritische rol van

    schoolfilms in de maatschappij: bevestigen filmbeelden bestaande maatschappelijke

    verwachtingen ten aanzien van de leraar of gaan ze hier net tegenin?

    Bovenstaande probleemstelling leidt tot volgende onderzoeksvragen:

    Onderzoeksvraag 1:

    Onderzoeksvraag 2:

    Om de omvang van het onderzoek te beperken, dient het onderzoek afgebakend te worden.

    Ten eerste spitst het onderzoek zich toe op een bepaalde doelgroep, namelijk leraren in

    Hoe percipiëren leraren in opleiding de afgebeelde leraar in schoolfilms, hoe

    beoordelen ze deze afbeelding en welke maatschappelijke verwachtingen lijken

    populaire schoolfilms volgens hen te weerspiegelen?

    Welke maatschappijbevestigende en maatschappijkritische beelden kunnen ontdekt

    worden in populaire schoolfilms met betrekking tot…?

    Niveau 1: Representatie van de verhouding tussen het persoonlijke en

    professionele leven van leerkrachten?

    Niveau 2: Representatie van het onderwijssysteem en de positionering van

    de leerkracht binnen dit systeem?

    Niveau 3: Representatie van de leerkracht-leerlingrelatie?

    Niveau 4: Representatie van de onderwijsmethoden die de leerkracht

    hanteert?

  • 6

    opleiding. Ten tweede zullen twee schoolfilms geselecteerd worden voor het onderzoek. Het

    onderzoek heeft namelijk niet als doel om een algemene uitspraak te formuleren over de

    beeldvorming in schoolfilms. Het onderzoek heeft wel als doel om de positionering van

    leraren ten opzichte van de beeldvorming in schoolfilms te verkennen. De nadruk wordt

    hierbij gelegd op de maatschappelijke verwachtingen die de films met zich meebrengen

    volgens de leraren in opleiding.

    Overzicht

    Deze studie bestaat uit vijf grote delen. Het eerste deel, het theoretische kader, gaat dieper in

    op het belang van verhalen, het bestuderen van cultuur en de kritische pedagogiek. Daarnaast

    wordt ook bestaand schoolfilmonderzoek overlopen. In het tweede deel wordt het

    methodologische kader beschreven. Dit deel omvat twee verschillende onderzoeksmethoden

    voor het beantwoorden van de twee onderzoeksvragen. Een pentadische analyse staat in voor

    het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag. Focusgroepen en een thematische analyse

    van de focusgroepen staan in voor het beantwoorden van de tweede onderzoeksvraag. Na de

    beschrijving van beide methoden komt de filmselectie aan bod. De geselecteerde films zijn

    Freedom Writers en Half Nelson. Beiden worden geanalyseerd in functie van de twee

    onderzoeksvragen. In het derde deel kan men de resultaten van de onderzoeksvragen

    terugvinden. Het vierde deel is het discussiegedeelte. Dit deel koppelt de resultaten van het

    onderzoek terug naar het theoretische kader. In het vijfde en laatste deel kan men een

    samenvatting van het onderzoek terugvinden. Daarnaast worden de beperkingen van het

    onderzoek aangehaald en worden er enkele aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan.

  • 7

    Literatuurstudie

    In dit deel worden het onderwerp en de onderzoeksvragen van de masterproef binnen een

    ruimer onderzoekskader geplaatst. Ten eerste wordt het onderzoek gesitueerd binnen het

    onderzoeksveld van de narratieve wending in de humane wetenschappen, de cultural studies

    en de kritische pedagogiek. Ten tweede wordt er concreter ingegaan op bestaand

    schoolfilmonderzoek. Beide delen worden afzonderlijk afgesloten met een conclusie die het

    belang en de bruikbaarheid van het deel belicht.

    1 Situering van het onderzoek

    1.1 Het belang van verhalen

    Afgelopen 40 jaar kwam er vanuit de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen

    steeds meer interesse in verhalen. Dit fenomeen wordt aangeduid met de term ‘narratieve

    wending’ (Rutten & Soetaert, 2012). Het bestuderen van de inhoud en vorm van verhalen is

    echter geen nieuw gegeven. Ze worden al eeuwenlang bestudeerd vanuit een traditie die terug

    te traceren is naar Plato en Aristoteles. De narratieve wending brengt een verandering in focus

    teweeg. Men heeft sinds enkele decennia namelijk ook aandacht voor de politieke,

    ideologische, cognitieve en sociale functies van verhalen (Rutten & Soetaert, 2012).

    Sinds de narratieve wending hecht men ook in onderwijskundig onderzoek steeds meer belang

    aan verhalen. Deze onderzoeken kunnen een grote verscheidenheid aan onderwerpen

    omvatten. Enkele voorbeelden hiervan zijn de narratieve constructie van leraren en lesgeven,

    de narratieve aspecten van leren en identiteitsontwikkeling en de representatie van onderwijs

    in literatuur en populaire cultuur (Rutten & Soetaert, 2012). Met betrekking tot onderzoek

    confronteert Bruner (In Rutten & Soetaert, 2012) twee ‘modes of thought’ – twee denkwijzen

    – met elkaar: enerzijds de ‘logico-scientific mode’, anderzijds de ‘narrative mode’. De

    logisch-wetenschappelijke wijze zoekt naar algemene en empirisch bewezen waarheden die

    men niet kan tegenspreken. De narratieve wijze gaat op zoek naar de intentionaliteit van

    menselijke acties en de situaties waarin deze acties plaatsvinden. Er wordt niet gezocht naar

    algemene waarheden, maar men erkent dat waarheid contextgebonden is. Bamberg (in Rutten

    & Soetaert, 2012) benoemt narratieven in dit verband als ‘explanatory device’. Door

    individuele en sociale verhalen te analyseren kunnen verklaringen en volgordes gevonden

    worden voor bepaalde levensgebeurtenissen.

  • 8

    Doyle en Carter (2003) duiden het belang van verhalen vanuit een narratief perspectief. Dit

    perspectief houdt in dat mensen van nature hun ervaringen in verhaalvorm omzetten.

    Verhalen bestaan immers uit verschillende gebeurtenissen, personen en settings. Al deze

    zaken worden in een chronologische, causale en betekenisvolle volgorde samengevat. Dit

    maakt het mogelijk om informatie en ervaringen te interpreteren. Men kan leren hoe dingen in

    elkaar zitten en er een betekenis aan geven. De interpretatie van verhalen is echter niet

    eenduidig. Niet iedereen interpreteert een verhaal op dezelfde manier (Doyle & Carter, 2003).

    Mensen begrijpen zichzelf ook als actoren in de verhalen die ze construeren (Carr, 2006).

    Bruner en andere wetenschappers (in Rutten & Soetaert, 2012) erkennen dat narratieven een

    bepaalde soort kennis kunnen aanreiken en dat narratieven daardoor ook een rol kunnen

    spelen in het onderwijs. Rutten en Soetaert (2012) halen hiervoor drie redenen aan. De

    afbeelding van gebeurtenissen, personen en settings in verhalen vormen een eerste reden. Een

    tweede reden is het feit dat mensen hun eigen gedachten en gesprekken ook in verhaalvorm

    omzetten. Mensen vertellen en herinterpreteren hun ervaringen en de ervaringen van anderen.

    De mens is een ‘story telling animal’ (Wertsch, in Rutten & Soetaert, 2012). Als laatste kan

    men stellen dat verhalen culturele middelen zijn die denken mogelijk maken. Narratieven zijn

    als het ware ‘cultural tools’ die resulteren in een ‘tool for thinking’.

    Indien men verhalen in het onderwijs wil inzetten, mag men niet vergeten dat een verhaal niet

    alleen staat. Het kan op verschillende manieren gelezen, geanalyseerd, geïnterpreteerd,

    begrepen en gebruikt worden (Rutten & Soetaert, 2012). Burke (in Rutten & Soetaert, 2012)

    omschrijft verhalen als ‘equipment for living’. Volgens Burke zorgen verhalen ervoor dat

    bepaalde situaties benoemd en in kaart gebracht worden. Daarnaast levert een verhaal

    strategieën aan om met bepaalde situaties om te gaan (Rutten, 2010). Rutten, Soetaert en

    Vandermeersche (n.d.) suggereren dat narratieven kunnen ingezet worden in de

    lerarenopleiding om bepaalde aspecten van het onderwijs te problematiseren. De retorische

    analyse van narratieven geeft namelijk inzicht in hoe verschillende personen verschillende

    verhalen vertellen over dezelfde gebeurtenis. Door verschillende perspectieven te

    confronteren, wordt er plaats gemaakt voor nieuwe actiemogelijkheden. Een individu kan de

    aangereikte narratieven zowel accepteren als verwerpen, maar het is belangrijk dat de

    verhalen op kritische wijze gelezen worden (Rutten et al., n.d.).

    Vanuit een narratief standpunt leeft iedereen, inclusief leraren in opleiding, een ‘storied life’.

    Iedereen denkt, kijkt, verbeeldt en beslist op basis van de eigen narratieve structuren. Leraren

  • 9

    in opleiding kunnen hun eigen ervaringen in verhaalvorm zetten, maar ervaringen die men

    niet opdoet, kan men moeilijk in verhaalvorm omzetten en interpreteren (Doyle & Carter,

    2003). Doyle en Carter (2003) pleiten ervoor dat leraren in opleiding het lerarenberoep zelf

    ten volle ervaren om de gebeurtenissen in een klaslokaal te leren interpreteren (bvb. het

    verband tussen leren, ontwikkeling, motivatie, pedagogie en inhoud). Volgens Mottart,

    Vanhooren, Rutten en Soetaert (2009) is er reeds veel onderzoek gedaan naar het inzetten van

    persoonlijke verhalen in het onderwijs, maar is er een gebrek aan onderzoek naar het gebruik

    van fictionele verhalen in het onderwijs. Een probleem in de lerarenopleiding is echter dat

    studenten doorheen de opleiding weinig ervaring opdoen met betrekking tot het lesgeven

    (Trier, 2001). Om dit probleem op te lossen maakt Trier in zijn eigen lespraktijk gebruik van

    fictionele verhalen – in dit geval schoolfilms – om de geschreven cursus aan te vullen.

    Als laatste lijkt het binnen de context van de narratieve wending zinvol om even dieper in te

    gaan op theorie omtrent master narratives en counter narratives (Bamberg, 2004). Master

    narratives zijn verhalen die maatschappelijk dominante beelden verspreiden en bevestigen in

    de samenleving. De verhalen passen binnen de culturele verwachtingen. Counter narratives

    daarentegen verstoren of verwerpen de dominante beelden die de maatschappij opdringt.

    Bamberg (2004) haalt enkele gevolgen aan van master narratives. Ten eerste geven deze

    dominante verhalen het verloop van bepaalde gebeurtenissen weer als routine. Dit heeft een

    normaliserend effect. De kijker of lezer onderwerpt zich aan deze routines, omdat ze de

    normale gang van zaken voorstellen. Ten tweede geven master narratives een leidraad. De

    kijker of lezer zal handelen volgens de normale gang van zaken, waardoor verhalen de

    handelingsmogelijkheden (‘agency’) beperken. Bovendien wordt men door een gebrek aan

    andere informatiebronnen niet in staat gesteld om een positie in te nemen en verandering te

    verwezenlijken. Hiertoe haalt Bamberg (2004) twee oplossingen aan: enerzijds

    bewustwording van de onderwerping en anderzijds kritisch zijn, ingaan tegen en

    omverwerpen van de narratieven. Counter narratives kunnen hier hun intrede doen om mee de

    dominante narratieven omver te werpen.

    1.2 Cultural Studies

    Cultural studies is het onderzoeksveld dat cultuur bestudeert. Volgens Hartley (2002) komen

    in dit onderzoeksveld vier grote onderzoeksonderwerpen aan bod. Ten eerste zoekt men naar

    het verband tussen cultureel bewustzijn en machtspraktijken (culture as politics). Ten tweede

  • 10

    onderzoekt men de identiteitsontwikkeling in de moderne samenleving (culture as ordinary

    life). Ten derde neemt men de gemediatiseerde, populaire entertainmentcultuur onder de loep

    (culture as text). Als laatste focust men op verschillen in de samenleving (culture as plural). In

    de sfeer van cultural studies kan men onder andere betekenis geven aan en bewust worden van

    bestaande ongelijkheden op basis van gender, klasse, ras… (Hartley, 2002). Cultural studies

    heeft geen eigen theorieën, principes en methodes, maar ontleent deze uit andere disciplines,

    zoals sociologie, antropologie, psychologie, linguïstiek, kunst, muziek, filosofie, politiek…

    (Sardar & Van Loon, 1997).

    Over een definitie van cultuur bestaat geen consensus. Voor sommigen is cultuur sociaal

    gedrag, voor anderen is het de abstractie van dit gedrag, weergegeven in kunst, muziek, mode

    enzovoort (Sardar & Van Loon, 1997). Voor de ene is cultuur ‘ordinary’ en een ‘way of life’

    (Raymond Williams, in Soetaert, Mottart & Verdoodt, 2004), voor de andere is het ‘the best

    that had been said and thought’ (Matthew Arnold, in Soetaert et al., 2004). Hall (1997)

    bestempelt de eerste cultuurvorm als populaire cultuur en de tweede als hoge, elitaire cultuur.

    In het algemeen richten cultural studies zich op verschillende soorten cultuur (hoge cultuur,

    lage cultuur, jongerencultuur, cybercultuur…) en op verschillende praktijken binnen deze

    culturen (kunst, architectuur, reclame, literatuur, muziek, film, televisie, theater, dans…)

    (Sardar & Van Loon, 1997). Hieronder volgt een omschrijving van cultuur die eveneens een

    belangrijke meerwaarde heeft voor deze masterproef:

    Culture is about shared meanings. Language is the privileged medium in which we

    make sense of things, in which meaning is produced and exchanged. (Hall, 1997, p. 1)

    Samengevat hanteren we hier het begrip ‘cultuur’ in brede zin – opdat verschillende soorten

    culturen en verschillende culturele praktijken eronder vallen – en is cultuur erop gericht om

    betekenissen te creëren en uit te wisselen. De betekenissen die mensen geven aan culturele

    praktijken vloeien niet voort uit het object zelf, maar vloeien voort uit hoe het object

    gerepresenteerd wordt in beelden en tekst. Du Gay, Hall, Janes, MacKay en Negus (1997, p.

    4) formuleren dit als volgt: “Meaning doesn’t arise directly from an object, the thing in itself,

    but from the way in which an object is represented in language, both oral and visual”.

    Betekenissen overbruggen de kloof tussen de materiële wereld en de symbolische wereld

    waarin men taal gebruikt.

  • 11

    Een van de belangrijkste kenmerken van cultural studies is de poging die het onderzoeksveld

    onderneemt om de relatie bloot te leggen tussen culturele praktijken en macht en op welke

    manier machtspraktijken culturele praktijken beïnvloeden. Cultuur bevindt zich steeds in een

    sociale en politieke context. De keuze voor cultuur als studieobject maakt plaats voor kritiek

    op deze context en biedt de mogelijkheid om actie te ondernemen (Sardar & Van Loon,

    1997). Voorbeelden van zo’n machtspraktijken zijn terug te vinden in het boek ‘The story of

    Sony Walkman’ van Du Gay et al. (1997). Zij halen Foucault’s argument aan dat macht enkel

    kan uitgeoefend waar er sprake is van vrijheid. De producenten van de Walkman zijn er zich

    van bewust dat ze geen controle kunnen uitoefenen op de consumenten. Door op slinkse wijze

    gebruik te maken van reclame en design trachten ze betekenissen te geven aan het product,

    waarmee de consumenten zich vervolgens kunnen identificeren.

    1.3 Populaire cultuur en kritische pedagogiek

    Alle sociale wetenschappen zijn ontstaan onder de assumptie dat men een conceptuele en

    empirische waarheid kan ontdekken (Barker, 2005). Rorty (in Barker, 2005) argumenteert

    daarentegen dat waarheid cultuurgebonden is en afhankelijk van tijd en plaats. Waarheid

    wordt meer aanschouwd als een sociale aanbeveling van een onafhankelijke, objectieve

    wereld, dan als een nauwkeurige afbeelding van deze wereld. Dit houdt de omschakeling in

    van de grand narratives van het modernisme, waarin zekerheid en orde centraal staan, naar

    een postmoderne, pluralistische wereld (Giroux, 2001). Er is niet één waarheid, maar

    meerdere waarheden zijn mogelijk. Hierbij sluit de denktraditie van de Frankfurter Schule

    aan, namelijk de kritische theorie. Deze stelt dat er geen waardevrije wetenschap bestaat en

    dat kennis het product is van algemene maatschappelijke praktijken (Smeyers & Levering,

    2005). Indien men dit vertaalt naar opvoeding en onderwijs komt men uit bij de kritische

    pedagogiek. De taak van de opvoedingspraktijk is enerzijds het opheffen van

    maatschappelijke beperkingen door bewustwording en anderzijds het helpen ontwikkelen van

    communicatieve competenties door het kind als gelijkwaardig te laten participeren aan het

    gesprek. Het doel van de opvoeding is emancipatie (Smeyers & Levering, 2005). Freire

    (1970) stelt reflectie en actie centraal in zijn problematiserend onderwijs. Leren is

    problematiseren, bij voorkeur in dialoog. Mensen moeten zich bewust worden van hun

    onderdrukking, hier kritisch tegenover staan en zichzelf ervan bevrijden (Freire, 1970).

    Kritische pedagogiek stelt enerzijds vragen met betrekking tot hoe cultuur en macht met

  • 12

    elkaar gerelateerd zijn en vraagt anderzijds om weerstand tegen deze macht (Soetaert et al.,

    2004).

    Giroux stelt dat films pedagogische tools zijn die studenten een alternatieve blik op de wereld

    aanbieden. Aan de hand van beelden, geluiden, gebaren, gesprekken en de bril die men opzet,

    werkt macht door met als doel mensen aan te leren hoe ze moeten handelen, praten, denken,

    voelen, verlangen en hoe ze zich moeten gedragen. Giroux (2001, p. 3) wijst op enkele

    verschillende functies van films:

    Films do more than entertain, they offer us subject positions, mobilize desires,

    influence us unconsciously, and help to construct the landscape of American culture.

    Deeply imbricated within material and symbolic relations of power, movies produce

    and incorporate ideologies that represent the outcome of struggles marked by the

    historical realities of power and the deep anxieties of the times; they also deploy

    power through the important role they play connecting the production of pleasure and

    meaning with the mechanisms and practices of powerful teaching machines. Put

    simply: films both entertain and educate. (Giroux, 2001, p. 3)

    Giroux (2001) legt de link tussen de productie van plezier en betekenis met de machtsfunctie

    van deze ‘powerful teaching machines’ (Giroux, 2001). Giroux (2001) plaatst zijn gebruik

    van films tegenover de rigiditeit van een op tekst gebaseerd curriculum. Volgens hem is het

    de taak van het onderwijs om studenten te engageren in de ethische en praktische taak van het

    kritisch analyseren hoe films dienst doen als sociale praktijken die (a) hun dagelijkse leven

    beïnvloeden, (b) hen positioneren binnen bestaande sociale, culturele en institutionele

    machtsmechanismen en (c) hen laat inzien hoe historische en tijdelijke betekenissen die films

    produceren een bredere set van ideeën, discourses en sociale configuraties in de samenleving

    kan reproduceren en/of doorbreken (Giroux, 2001). Daarnaast stelt Giroux (2001) dat

    culturele teksten geen homogene narratieven produceren. Meerdere en tegenstrijdige

    interpretaties zijn immers mogelijk. Cultuur vormt omwille van die reden de plaats waar

    individuen hun identiteit construeren en zichzelf definiëren in relatie tot zichzelf, anderen en

    de wereld (Giroux, in Soetaert et al., 2004).

    Uit bovenstaande kan men afleiden dat de inhoudelijke analyse van films, net als de analyse

    van de dagelijkse realiteit, tot verschillende interpretaties kan leiden. Er is niet één

    interpretatie. Bovendien zouden kijkers er zich van bewust moeten worden dat ze zelf

  • 13

    betekenissen produceren bij het zien van films. De inhoud van de film mag niet als

    vanzelfsprekend aangenomen worden. Bewustwording, reflectie, kritiek en actie zijn

    manieren om met inhouden om te gaan en hebben emancipatie als gevolg.

    Dalton (2004) erkent de rol die populaire cultuur, met name films, spelen in het dagelijkse

    leven. Ze stelt de vraag naar hoe men de overlap tussen het populaire en het persoonlijke kan

    gebruiken om ‘nieuwe leraren’ te creëren. Deze leraren gaan in tegen de beperkte constructie

    van lesgeven en van het curriculum in films. Twee krachten werken in op de leerkracht:

    enerzijds weerstand en anderzijds sociale conformiteit. Hollywoodleerkrachten trachten de

    overgang tussen het schoolse en het buitenschoolse te overbruggen voor de leerlingen. Ze

    proberen echter niet om de school (en andere instituties) te transformeren in functie van meer

    gelijkheid. De krachten met betrekking tot sociale conformiteit overheersen de krachten met

    betrekking tot weerstand. Hierdoor bevestigt men steeds het bestaande onderwijssysteem en

    reproduceert men het zelfs. De leraar van vandaag moet weerstand kunnen bieden aan het

    symbolische ‘geweld’ van culturele representaties (Soetaert et al., 2004).

    1.4 Conclusie

    Uit de situering van dit onderzoek kunnen een aantal belangrijke conclusies getrokken worden

    die enerzijds de probleemstelling en de onderzoeksvraag verduidelijken en anderzijds de

    keuze voor het gebruik van fictionele narratieven verantwoorden. Vervolgens wordt nog even

    dieper ingegaan op de keuze voor films.

    1.4.1 Situering samengevat

    Ten eerste vormen verhalen een bron van kennis. Verhalen kunnen gedefinieerd worden als

    de chronologische, causale en betekenisvolle samenhang van verschillende gebeurtenissen. Ze

    vormen een tool waarmee men de eigen gedachten kan structureren en interpreteren.

    Meerdere interpretaties van eenzelfde verhaal zijn mogelijk, waardoor er ook meerdere

    waarheden mogelijk zijn.

    Ten tweede wordt het belang van persoonlijke narratieven in de lerarenopleiding benadrukt.

    Aangezien het niet altijd mogelijk is om zelf ervaringen op te doen, wordt er geopperd om

    fictionele verhalen in te zitten om dit probleem op te lossen. Fictionele verhalen kunnen ook

    gebruikt worden om het onderwijs zelf of bepaalde aspecten van het onderwijs te

    problematiseren.

  • 14

    Ten derde vormen cultural studies eveneens een belangrijk vertrekpunt omwille van drie

    redenen. (a) Om te beginnen omvat cultuur allerlei soorten cultuur, inclusief de populaire

    cultuur. Populaire films vallen onder populaire cultuur. (b) Vervolgens kan men zich door

    cultuur als studieobject te nemen bewust worden van bestaande politieke, ideologische,

    cognitieve en sociale machtspraktijken. Films kunnen enerzijds maatschappelijke praktijken

    bevestigen, maar ze kunnen ook kritiek leveren op maatschappelijke praktijken. Hier doen

    master narratives en counter narratives bijgevolg hun intrede. (c) Als laatste speelt cultuur een

    cruciale rol in de identiteitsontwikkeling van mensen en bijgevolg ook in de

    identiteitsontwikkeling van toekomstige leraren. Cultuurobjecten (o.a. films) trachten

    bepaalde zaken te representeren via taal, beelden, symbolen en dergelijke. De producenten,

    consumenten en de maatschappij in zijn geheel geven betekenissen aan het object en dit

    beïnvloedt vervolgens de wijze waarop mensen zichzelf zien.

    Ten vierde omschrijft de kritische pedagogiek leren als problematiseren, reflecteren,

    bewustwording en bevrijding (of actie). Door op zoek te gaan naar maatschappijkritische en

    maatschappijbevestigende beelden in populaire films stelt men de maatschappij zelf in vraag.

    Door leraren in opleiding te confronteren met films kan men hun bewustwording vergroten en

    hun identiteitsontwikkeling beïnvloeden.

    1.4.2 Waarom films?

    Deze keuze wordt geleid door wat Smelik (1999) ‘beeldcultuur’ noemt. Allerlei beelden

    dringen door in het alledaagse leven en men kan hier niet aan ontsnappen. Concreet, studenten

    uit de lerarenopleiding worden vaak geconfronteerd met beelden waarin leerkrachten en

    onderwijs gerepresenteerd worden. Een kritische blik ten aanzien van deze beelden kan een

    meerwaarde vormen voor hun (toekomstige) praktijk.

    Films kunnen de motivatie van studenten vergroten, achtergrondkennis activeren, bewustzijn

    verhogen en een bepaalde (filosofische) zienswijze aanmoedigen (Morrell, 2000). Door films

    kunnen studenten ook leren hoe ze zichzelf en anderen kunnen verstaan, namelijk wie ben je

    en wie ben je niet (Saltmarsh, 2011). Films zijn eveneens een element van een gezamenlijke

    cultuur die vervolgens als gezamenlijk startpunt en gedeelde ervaring gebruikt kunnen worden

    (Saltmarsh, 2011). Om het in de woorden van Giroux (2001, p. 3) samen te vatten: “films both

    entertain and educate”.

  • 15

    1.4.3 En verder…

    In het kader van deze masterproef wordt ingegaan op een specifiek filmgenre, namelijk het

    genre waarin een leraar gerepresenteerd wordt. In de literatuur worden deze films

    ‘schoolfilms’ genoemd. In het volgende deel van de literatuurstudie wordt in eerste instantie

    dieper ingegaan op schoolfilmonderzoek en de representatie van leraren en in tweede instantie

    worden de didactische mogelijkheden van schoolfilms in beschouwing genomen.

    2 Schoolfilmonderzoek en de representatie van leerkrachten

    Trier (2001, 2002, 2005, 2010) definieert schoolfilm als een film over een student of een

    onderwijzer, zelfs als dit eerder toevallig is. In dit deel wordt een overzicht gegeven van het

    bestaande schoolfilmonderzoek. Dit onderzoek kan herleid worden naar vijf clusters: (1) de

    representatie van leraren in het Hollywood Curriculum, (2) de representatie van leraren versus

    leraren in opleiding, (3) de representatie van leraren in een specifieke context, (4) de

    representatie van leraren en taboes en (5) de didactische inzetbaarheid van schoolfilms. Op

    het einde worden de verschillende clusters kort samengevat als opstap naar de

    onderzoeksvragen en de onderzoeksmethoden van deze masterproef.

    2.1 De representatie van leraren in het Hollywood Curriculum

    In ‘The Hollywood Curriculum: Teachers in the Movies’a deelt Dalton (2004) leerkrachten uit

    116 Hollywoodschoolfilms op in verscheidene categorieën: goede leraren, slechte leraren,

    vrouwelijke leraren en homoseksuele leraren. Daarnaast bespreekt ze ook directiefiguren.

    Goede leraren bezitten veelal volgende kenmerken. Ten eerste zijn ze eerder outsiders die de

    status quo bedreigen. Ten tweede zijn ze persoonlijk betrokken met de studenten. Het cliché

    luidt dat als de leraar genoeg geeft om zijn leerlingen en niet opgeeft, dan pas kan hij een

    verschil maken. Ten derde leert de goede leraar van zijn studenten en zijn het niet enkel de

    studenten die leren van hun leraar. Als vierde kenmerk haalt Dalton aan dat er steeds sprake is

    van een spanning tussen de desbetreffende leraar en de administratieve figuren of

    medeleerkrachten in de film. Als laatste beschikt de goede leraar over een gepersonaliseerd

    curriculum. De Hollywoodleraar gaat op zoek naar een curriculum dat meer aansluit bij de

    a Voor een oplijsting van de schoolfilms in het boek van Dalton (2004), zie bijlage 1.

  • 16

    leerlingen. Hij hanteert eigen methoden, een eigen filosofie en humor. Dit model van de

    goede leraar, en al zijn kenmerken, noemt Dalton (2004) het Hollywoodmodel.

    Hiertegenover plaats Dalton (2004) de slechte leraar. Deze leerkracht maakt deel uit van het

    systeem: hij zit verveeld met studenten, is bang van hen en/of tracht hen te domineren. Hij

    volgt het gestandaardiseerde curriculum. De slechte leraar staat voor sociale controle.

    De vrouwelijke leerkracht past binnen het plaatje van de goede leerkracht, maar humor

    ontbreekt haar. Haar engagement heeft meestal betrekking op zorg. Vrouwen vertolken vaker

    een kleinere rol in vergelijking met mannen. Hierbij aansluitend worden ze veeleer bij jongere

    kinderen geplaatst (Dalton, 2004). De homoseksuele leerkracht wordt eveneens afgebeeld als

    leraar die past binnen het Hollywoodmodel. De seksuele oriëntatie van deze leraar is eerder

    toevallig (Dalton, 2004).

    De directie functioneert ten behoud van de controle op school, zowel controle over de

    leerkrachten als controle over de leerlingen. Hij of zij heeft enkel oog voor testscores, het

    verhogen van de normen en discipline. Dalton (2004) plaatst de functie van de directie

    tegenover de functie van de leerkracht. De ene leidt de institutie, de andere onderwijst

    kinderen. De films geven een negatief en inaccuraat beeld van de directie. Dit is nadelig voor

    het beeld dat in de maatschappij heerst met betrekking tot de directie van scholen. Dalton

    (2004) pleit voor meer positieve beelden, waarin de autoriteit van de directie berust op

    wederzijds vertrouwen en respect ten aanzien van het personeel en de leerlingen.

    Dalton (2004) linkt de representatie van de goede en slechte leraren aan de waardenkaders

    van Huebner. De goede leraren zijn te situeren in het esthetisch, het ethisch en het politieke

    kader. In het esthetische klaslokaal bezorgt de leraar de leerlingen enkele middelen om hun

    eigen leven en de wereld te interpreteren. Met ethische relatie verwijst Dalton naar de

    persoonlijke relatie die de leerkracht aangaat met zijn leerlingen. Alleen hieruit kan een

    autoriteit ontstaan die door de leerlingen gelegitimeerd wordt. De politieke taal in de films is

    voornamelijk gericht op zelfactualisatie: kinderen groeien en worden steeds autonomer.

    Onderwijs kan dit bevrijdend proces en de ontwikkeling van kinderen ondersteunen.

    Daarnaast biedt de goede leraar weerstand tegen de conformiteit van het onderwijssysteem.

    Dit is ook een politieke act. Slechte leraren worden gecategoriseerd in het technische en

    wetenschappelijke kader. Het technische kader wordt gekarakteriseerd door een middel-

    doelrationaliteit. De focus ligt op efficiëntie en meetbare uitkomsten. Dit kader is

  • 17

    reductionistisch van aard: het geheel van menselijke kennis wordt herleid naar datgene wat in

    het onderwijs aan bod moet komen. Het wetenschappelijke kader verwijst naar de

    noodzakelijke, empirische basis bij de productie van kennis.

    2.2 De representatie van leraren versus leraren in opleiding

    Naast Dalton is Trier een van de belangrijkste auteurs in het schoolfilmonderzoek. Typerend

    voor zijn onderzoek is de link die hij legt tussen de schoolfilms en de lerarenopleiding.

    Trier (2001) onderzocht onder andere hoe leerkrachten gerepresenteerd worden in schoolfilms

    met betrekking tot hun professionele en persoonlijke levens. b

    Hij analyseerde samen met zijn

    studenten enkele films waarin het professionele leven van de leraar centraal staat. Goede

    leraren worden in deze films afgebeeld als leraren die zowel binnen als buiten de school enkel

    met hun beroep bezig zijn. Dit gaat ten nadele van hun persoonlijke leven. Via een citaat van

    een van de studenten die aan het onderzoek deelnam, benadrukt hij de onhoudbaarheid van

    zo’n representatie om als individu aan het cultureel model van een superleraar te voldoen. In

    films waarin het persoonlijke leven van de leraar centraal staat, linken de studenten dit leven

    met de redenen waarom de hoofdpersonages besloten om leraar te worden. Als laatste

    kwamen ook enkele films aan bod waarbij het professionele leven van het hoofdpersonage

    interfereerde met zijn persoonlijke leven. De studenten halen aan dat er grenzen moeten zijn

    tussen hun toekomstige persoonlijke en professionele leven. Volgens Trier (2001) zijn deze

    lezingen essentieel omdat de studenten onvermijdelijk in situaties terecht zullen komen

    waarin men verwacht dat ze hun persoonlijke leven opofferen ten voordele van hun

    professionele leven: materiaal aankopen waarvoor de school geen budget heeft,

    oudercontacten, telefoon van ouders, taken en testen verbeteren buiten de schooluren,

    extracurriculaire activiteiten…

    In een andere studie onderzoekt Trier (2003) samen met enkele studenten de machtsrelaties

    die in de schoolfilm ‘The Paper Chase’ worden afgebeeld. De focus ligt hierbij op de relatie

    tussen de leerlingen en de leraar, maar ook de relatie tussen leraar en directie komt aan bod.

    Het doel van de opdracht is dat leraren in opleiding de dominante discours in vraag stellen,

    zowel in films als in de eigen praktijk.

    b Voor een oplijsting van schoolfilms in het artikel van Trier (2001), zie bijlage 1.

  • 18

    2.3 De representatie van leraren in een specifieke schoolcontext

    Bulman (2002) bekeek 57 Amerikaanse high school films en vatte de plot, de karakteristieken

    en de impliciete en expliciete lessen die men uit elke film kan leren samen.c Eveneens

    analyseerde hij het curriculum, de pedagogie, de rol van leerkrachten, administratie en

    familie, peerrelaties, de middelen waarover de school beschikt en andere thema’s zoals drugs

    of geweld in deze 57 films. Hij deelde de films op in drie genres: ‘The urban school genre’

    (20 films), ‘the suburban school genre’ (27 films) en ‘the private school genre’ (10 films). Elk

    genre staat voor een bepaalde klasse. In de stedelijke scholen zitten leerlingen uit de lagere

    klassen en speelt een volwassene (leraar of directie) de voornaamste rol. Deze volwassene

    heeft vaak weinig ervaring als leerkracht en komt terecht in een klas waar leerlingen niet hoog

    scoren en met allerlei sociale problemen geconfronteerd worden. Deze leerlingen worden

    afgebeeld als ongehoorzaam, gewelddadig, luid… In tegenstelling tot het andere personeel in

    de school gelooft het hoofdpersonage wel in de mogelijkheden van de leerlingen en slaagt hij

    erin om met zijn goed hart, hoge verwachtingen en onorthodoxe aanpak de leerlingen te

    veranderen. Deze aanpak weerspiegelt enkele middenklassewaarden, zoals autonomie,

    persoonlijke verantwoordelijkheid, rationele keuzes maken en individuele prestaties. In de

    voorstedelijke scholen en privéscholen zitten respectievelijk leerlingen uit de middenklasse en

    uit de hogere klasse. In ‘the suburban high school film’ is de hoofdrol weggelegd voor de

    leerling die zoekt naar zijn eigen identiteit en die zich op het einde van de film afzet tegen de

    conformiteit ten aanzien van zijn peers en zich afzet tegen de autoriteit van de volwassenen in

    de film. In het private onderwijs spelen studenten eveneens de hoofdrol en stellen ze hun

    geprivilegieerde cultuur in vraag. Bulman (2002) erkent wel dat in elk genre ook enkele

    uitzonderingen zitten. Hij concludeert dat Hollywoodfilms uit het stedelijke genre drie dingen

    reflecteren: (1) de angst van de middenklasse met betrekking tot deze scholen, (2) de naïeve

    hoop dat men de gestelde problemen kan oplossen door de individuele student te bekeren en

    (3) dat men geen nood heeft aan het politieke engagement van de gehele samenleving.

    Het stedelijke genre stemt overeen met hetgeen Trier (2010) in navolging van Ayers e.a.

    definieert als ‘the teacher savior genre’. De leraar worstelt met het lesgeven aan studenten uit

    minderheidsgroepen die bovendien geen positieve toekomst in het vooruitzicht hebben. De

    leraar slaagt erin om aan het einde van de film het leven van de studenten in positieve zin om

    te keren. Hij/zij is hun ‘savior’, hun verlosser.

    c Voor een oplijsting van schoolfilms in het artikel van Bulman (2002), zie bijlage 1.

  • 19

    2.4 De representatie van leraren en taboes

    Verdoodt en Vanhooren (2010) plaatsen de master narrative van de superleraar tegenover

    enkele counter narratives, zoals de falende leraar (Election, Half Nelson), de frauderende

    leraar (The Emperor’s Club), de gewelddadige leraar (Blackboard Jungle, Song For a Raggy

    Boy) en de leraar die een erotische relatie aangaat met een van de leerlingen (Notes on a

    Scandal). Deze counter narratives verstoren het beeld dat gecreëerd wordt door de dominante

    narratieven van de Hollywoodleraar als Messiasfiguur, baken van licht en een inspiratiebron

    die zelfs de meest problematische leerlingen op heldhaftige wijze kan overtuigen om hun

    schoolcarrière serieus te nemen en de juiste keuzes te maken in hun leven (Verdoodt &

    Vanhooren, 2010).

    2.5 Schoolfilms als didactisch middel

    2.5.1 Didactische mogelijkheden

    Leerkrachten in opleiding hebben weinig tot geen ervaring met betrekking tot lesgeven.

    Schoolfilms kunnen in de lerarenopleiding ingezet worden als middel om om te gaan met

    deze beperkte praktijkervaring (Trier, 2001). Volgens Trier (2001) vormt kritische reflectie

    hierbij het doel. Hiervoor ontleent hij de ideeën van Zeichner (1990) met betrekking tot

    reflecterend lesgeven. Ten eerste kan men reflecteren over de technische aspecten van het

    lesgeven, namelijk hoe geef je zelf les, hoe geven collega’s les enzovoort. Ten tweede kan

    men reflecteren over de sociale condities waarin lespraktijken zich situeren. Met andere

    woorden, bevestigen de acties van een leerkracht de status quo in de school en in de

    maatschappij of doorbreken ze deze status quo? Als laatste verwacht hij dat leerkrachten de

    relatie ontdekken tussen hun lesgeven enerzijds en sociale onrechtvaardigheid en sociale

    ongelijkheid in de maatschappij anderzijds. Via films kunnen beginnende leerkrachten de

    lespraktijk ervaren en hun eigen assumpties, overtuigingen en kennis omtrent deze praktijken

    onderzoeken (Trier, 2001). In navolging van Giroux en Freire argumenteert Dalton (2004) dat

    het kritisch bekijken van films in het klaslokaal een vertrekpunt kan vormen om discussies op

    te starten rond macht, gender, ras, seksuele identiteit, politiek en vele andere onderwerpen die

    gerelateerd zijn aan het leven van de studenten.

    De website www.schoolfilm.be zet zeven didactische mogelijkheden op een rij. Deze

    mogelijkheden kunnen geïllustreerd worden aan de hand van de les- en onderzoekspraktijken

    http://www.schoolfilm.be/

  • 20

    van Trier. De voorbeelden kunnen zelf ook als illustratie dienen met betrekking tot het

    gebruik van schoolfilms in deze masterproef.

    1) Beeldvorming en kritische mediageletterdheid

    Schoolfilms scheppen een bepaald beeld van de manier waarop de samenleving tegen het

    lerarenberoep aankijkt. Dit heeft een invloed op het zelfbeeld en de identiteitsvorming van

    leerkrachten. Het imago van het beroep wordt eveneens beïnvloed door hoe de leerkracht en

    het onderwijs in de film wordt afgebeeld. De website vat deze mogelijkheid samen met het

    begrip ‘hyperrealiteit’. Dit wil zeggen dat er een soort grensvervaging is tussen wat we zien in

    media en wat we zelf meemaken. Films en andere media worden als het ware als

    werkelijkheid beschouwd.

    2) Counternarratives

    Schoolfilms bieden daarnaast ook de mogelijkheid om ongewone situaties of

    onderwijstaboesd in beeld te brengen. Verdoodt en Vanhooren (2010, p. 15) omschrijven dit

    als “een veilige omweg om ook heikele onderwerpen met leraren in opleiding aan te snijden”.

    Naast de master narratives (= het verhaal van de superleraar) is er dus eveneens een plaats

    voor counternarratives die deze beelden verstoren (bvb. het verhaal van de falende leraar).

    Een confrontatie met onderwijstaboes biedt aan leraren in opleiding de kans om stil te staan

    bij de eigen waarden en normen.

    3) Concretisering van abstracte leerstof

    Complexe theoretische concepten kunnen geïllustreerd en besproken worden aan de hand van

    een film.

    4) Discussiegroepen

    Indien men schoolfilms aanwendt in de lerarenopleiding kan men via discussiegroepen de

    eigen analyse, interpretatie en ervaringen verrijken met de analyse, interpretatie en ervaringen

    van anderen. De schoolfilmwebsite kiest hier voor online discussiegroepen, omdat studenten

    hierin openhartiger zijn en hun ideeën beter expliciteren dan in face-to-face discussies.

    5) Identificatie en inspiratie

    Een andere mogelijkheid is dat studenten zich identificeren met de hoofdpersonages en dat de

    film inspirerend werkt voor hun eigen praktijk. De meerwaarde van de schoolfilm kan

    d Bijvoorbeeld: favoritisme, eros, gender, geweld, sadisme, drugs en alcohol, pesten.

  • 21

    gevonden worden in het feit dat de film zowel technische als menselijke aspecten van het

    lerarenberoep afbeeldt.

    6) Studentgericht onderwijs

    Jongeren van vandaag worden grootgebracht in een visuele cultuur. Films sluiten dus aan bij

    de leefwereld van jongeren. Het gebruik van schoolfilms kan hen motiveren.

    7) Contactzone

    Als laatste haalt de website aan dat men de schoolfilm niet als apart gegeven mag

    beschouwen. De film is niet het enige leermiddel en moet aangevuld worden met andere

    materiële leermiddelen (kranten, onderzoeksartikelen en dergelijke) of niet-materiële

    methoden (discussie). Op deze wijze ontstaat er een contactzone waarin oppositionele

    categorieën (bvb.: populaire cultuur versus wetenschappelijke literatuur) en oppositionele

    lezingen (bvb.: student A versus student B) met elkaar geconfronteerd kunnen worden.

    2.5.2 Voorbeelden

    In 2001 bekeek Trier samen met zijn studenten enkele schoolfilms met als doel de verhouding

    tussen het professionele en persoonlijke leven van fictieve leraren te ontdekken. e De films

    werden ingeschakeld als een indirecte ervaring van het lerarenberoep, een soort hyperrealiteit.

    De studenten kregen de kans om (a) te reflecteren op de heersende beeldvorming, (b) zich al

    dan niet te identificeren met de leraren en (c) om stil te staan bij de situaties waarin ze zich in

    de toekomst kunnen bevinden en de opofferingenf die van hen verwacht zullen worden. De

    reflectie gebeurde uitsluitend in essayvorm.

    In 2002 en 2003 gebruikte Trier schoolfilms om abstracte theorie te concretiseren. Bij de

    introductie van de term ‘habitus’ liet Trier (2002) zijn studenten naar de film ‘Disturbing

    Behavior’ kijken. Hij legde het begrip uit, gaf zijn lezing van de film mee aan de studenten en

    de studenten dienden hier bijgevolg kritisch op te reageren in essayvorm. De lezingen van

    Trier en de lezingen van de studenten kunnen een voorbeeld zijn van een contactzone. Voor

    de introductie van enkele machtstechnieken hanteerde Trier (2003) dezelfde werkwijze. Voor

    deze oefening maakte hij gebruik van de film ‘The Paper Chase’.

    e Voor een oplijsting van schoolfilms in het artikel van Trier (2001), zie bijlage 1.

    f Opofferingen: zelf schoolmateriaal aankopen, taken en toetsen verbeteren in het weekend, afspraken

    met ouders na de schooluren enzovoort.

  • 22

    In 2005 liet Trier studenten reflecteren over enerzijds de afbeelding van stadsscholen in films

    en anderzijds hun eigen ervaringen in stadsscholen, wederom in essayvorm. g Dit is een eerste

    voorbeeld van een contactzone. Een tweede contactzone bestond uit het vergelijken van de

    film met een onderzoeksartikel. Aanvankelijk hadden de studenten een negatieve kijk op de

    stadsscholen. Hun eigen ervaringen stemden niet overeen met de afbeelding van de

    stadsscholen. Met behulp van deze reflectieoefening kwamen de studenten tot inzicht dat er

    een grote discrepantie is tussen populaire representaties en de realiteit. De grensvervaging

    tussen realiteit en film werd tegengegaan.

    Giroux (2001) analyseerde samen met studenten de film ‘Dead Poets Society’. Zijn methode

    bestaat uit (a) het bekijken van de film, (b) het schrijven van een kritische paper, (c) het

    gezamenlijk discussiëren over de verschillende perspectieven en (d) het confronteren van de

    eigen analyse met magazines, kranten, reviews…

    2.6 Conclusie

    In voorgaand schoolfilmonderzoek komen verscheidene elementen naar voor met betrekking

    tot de representatie van leraren. In het kader van deze masterproef wordt de nadruk gelegd op

    de beelden die specifiek focussen op de leraar als persoon en als leraar. De beelden situeren

    zich op vier niveaus.

    - Niveau 1: De representatie van de verhouding tussen het persoonlijke en

    professionele leven van leerkrachten.

    - Niveau 2: De representatie van het onderwijssysteem en de positionering van de

    leerkracht binnen dit systeem.

    - Niveau 3: De representatie van de relatie tussen de leerkracht en de leerlingen.

    - Niveau 4: De representatie van de onderwijsmethoden van de leerkracht.

    Deze vier niveaus vormen het vertrekpunt voor de onderzoeksvragen van deze thesis. In

    eerste instantie kan men aan de hand van deze niveaus de beeldvorming van de leraar in films

    beschrijven. In tweede instanties kunnen de niveaus het uitgangspunt vormen om met leraren

    in opleiding in discussie te gaan over de beeldvorming in de film en over de maatschappelijke

    verwachtingen die dergelijke films weerspiegelen.

    In het volgende deel wordt de concrete onderzoeksmethode per onderzoeksvraag uitgewerkt.

    g Voor een oplijsting van schoolfilms in het artikel van Trier (2005), zie bijlage 1.

  • 23

    Onderzoeksmethode

    Ryan en Townsend (2012) promoten narratieve analyse om te ontdekken hoe leraren in

    opleiding hun professionele identiteit construeren in relatie tot de representatie van leraren in

    films. Via thematische analyse kan men de betekenissen die leraren in opleiding geven aan de

    representaties blootleggen (Ryan & Townsend, 2012). Een belangrijke opmerking hierbij is

    dat verschillende kijkers verschillende betekenissen uit de film kunnen filteren. In plaats van

    te zoeken naar een correcte interpretatie van de films, gaat men op zoek naar een adequate

    interpretatie van de films (Ryan & Townsend, 2012).

    In de inleiding worden de twee onderzoeksvragen van deze masterproef reeds vermeld. Elke

    onderzoeksvraag vergt een andere aanpak. Voor de eerste onderzoeksvraag zullen de

    gehanteerde films inhoudelijk geanalyseerd worden met behulp van de ‘dramatistic pentad’

    van Burke. Voor de tweede onderzoeksvraag zal er gepeild worden naar de opvattingen van

    leraren in opleiding met betrekking tot de representatie van leraren in de gehanteerde films.

    De leraren in opleiding bekijken een van beide films, krijgen een paar kritische vragen

    voorgeschoteld en gaan daarna met elkaar in discussie in een focusgroep. Beide technieken

    hebben eenzelfde doel. Ze proberen maatschappijkritische en maatschappijbevestigende

    beelden en verwachtingen in populaire schoolfilms bloot te leggen. De gebruikte technieken

    worden hieronder toegelicht. Dit deel wordt afgesloten met een toetsing van dit onderzoek aan

    de twee kwaliteitscriteria voor onderzoek: betrouwbaarheid en validiteit.

  • 24

    1 Pentadische analyse

    2.1 Dramatistic pentad

    Een manier om narratieven te bestuderen is de ‘dramatistic pentad’ van Kenneth Burke

    (Rutten, 2010). De pentad steunt op de theorie van het ‘dramatism’. Hiermee verwijst Burke

    naar de analyse van menselijke motieven in het bestuderen van drama. Vanuit het

    ‘dramatistic’ perspectief beschouwt Burke taal meer als een ‘mode of action’, dan als een

    ‘mode of knowing’. Omdat beiden elkaar niet uitsluiten, kan de analyse van verhalen als

    ‘mode of knowing’ (Bruner, in Rutten, 2010) verrijkt worden met de analyse van drama als

    ‘mode of action’ (Burke, in Rutten, 2010). Verhalen vormen de kaart, de formule of de

    handleiding die het publiek gebruikt om beslissingen te maken (Foss, in Rutten, 2010).

    Verhalen worden eveneens gecreëerd en gebruikt om dagelijkse problemen te begrijpen en te

    formuleren (Brummett, in Rutten, 2010).

    De pentad van Burke kan gebruikt worden om de motieven van personen, die leiden naar

    actie, te analyseren (Burke, in Rutten, 2010). Motieven zijn de redenen waarom mensen doen

    wat ze doen (Blakesley, in Rutten, 2010). De pentad vormt een eenvoudig hulpmiddel om de

    complexiteit van een situatie te kunnen vatten (Fox, 2002). Samengevat: De pentad is een

    ‘explanatory device’ voor ‘human action’.

    Welke maatschappijbevestigende en maatschappijkritische beelden kunnen ontdekt

    worden in populaire schoolfilms met betrekking tot…?

    Niveau 1: Representatie van de verhouding tussen het persoonlijke en

    professionele leven van leerkrachten?

    Niveau 2: Representatie van het onderwijssysteem en de positionering van

    de leerkracht binnen dit systeem?

    Niveau 3: Representatie van de leerkracht-leerlingrelatie?

    Niveau 4: Representatie van de onderwijsmethoden die de leerkracht

    hanteert?

  • 25

    De pentad steunt op vijf elementen (Burke, in Rutten, 2010, Fox, 2002):

    Act: Wat gebeurt er? (WHAT?)

    Agent: Wie voert de ‘act’ uit? (WHO?)

    Scene: In welke setting vindt de ‘act’ plaats? (WHERE & WHEN?)

    Agency: Op welke wijze voert men de ‘act’ uit? (HOW?)

    Purpose: Wat is het doel van de ‘act’? (WHY?)

    Figuur 1: Dramatistic pentad van Burke

    Later voegde Burke nog een zesde element toe, namelijk attitude. Hiermee bedoelt hij de

    houding die de ‘agent’ aanneemt ten opzichte van de ‘act’ (Rutten, 2010). De elementen van

    de pentad staan niet los van elkaar, maar zijn onderling met elkaar verbonden en beïnvloeden

    elkaar (Rutten, 2010, Fox, 2002). De relatie tussen twee elementen noemt men ‘ratio’ (Rutten,

    2010, Fox, 2002). Het bredere kader waarbinnen de ‘act’ zich afspeelt, wordt ‘circumference’

    genoemd. De omvang van de ‘circumference’ kan sterk verschillen. Met andere woorden, het

    perspectief waarmee men naar de situatie kijkt, kan vergroot/verkleind worden.

  • 26

    2.2 Scèneselectie

    Per film worden alle scènes waarin de leraar centraal staat overgenomen in een bestand.h De

    verschillende scènes trachten de evolutie(s) van de gerepresenteerde leraar te schetsen. De

    vier niveaus vormen hierbij de leidraad: persoonlijk versus professionele leven, de positie van

    de leraar in het onderwijssysteem, de relatie tussen leraar en leerlingen en de gehanteerde

    onderwijsmethoden. Deze vier niveaus vormen de kleinere ‘circumferences’ binnen de grotere

    ‘circumference’ van de representatie van leraren in schoolfilms.

    Van alle scènes uit bijlage 4 en 5 zullen slechts enkele scènes geanalyseerd worden aan de

    hand van de pentad van Burke. Per niveau zal er in de mate van het mogelijke geopteerd

    worden voor drie scènes: een beginpunt, een kantelmoment en een eindpunt. Zo kan er per

    niveau gezocht worden naar de evolutie die de leraar doormaakt.

    2 Focusgroepen en focusvragen

    2.1 Focusgroepen

    In eerste instantie zal er samen met enkele leraren in opleiding naar twee schoolfilms gekeken

    worden. De ene schoolfilm past binnen de master narrative van de Hollywoodleraar (Freedom

    Writers), de andere schoolfilm biedt een alternatieve kijk (Half Nelson).i Het bekijken van de

    volledige film wordt gericht door een aantal focusvragen waarrond nadien een focusgesprek

    gevoerd kan worden. De films en de focusvragen kunnen enerzijds kritische reflectie en

    anderzijds identificatie uitlokken. Omwille van praktische redenen is het niet mogelijk om

    dezelfde participanten naar beide films te laten kijken.

    In de focusgroepen kunnen de studenten met elkaar in discussie kunnen gaan over de films en

    hoe deze hun opvattingen beïnvloeden. Het voordeel van focusgroepen is dat men samen

    h Voor alle relevante scènes uit Freedom Writers en Half Nelson, zie bijlage 4 en 5.

    i De selectie van de schoolfilms gebeurt in ‘3. Selectie schoolfilms’

    Hoe percipiëren leraren in opleiding de afgebeelde leraar in schoolfilms, hoe

    beoordelen ze deze afbeelding en welke maatschappelijke verwachtingen lijken

    populaire schoolfilms volgens hen te weerspiegelen?

  • 27

    betekenissen creëert en dat de gegeven uitleg uitgediept kan worden vanuit verschillende

    perspectieven.

    2.1.1 Focusgroep Freedom Writers

    Aan de focusgroep voor Freedom Writers namen zes personen deel. Het gaat om zes

    vrouwelijke deelnemers tussen 20 en 24 jaar. Vijf deelnemers studeren aan een hogeschool in

    Gent (Artevelde) of Mechelen (Lessius). Twee van hen zitten in hun tweede bachelorjaar en

    drie van hen zitten in hun derde en tevens laatste jaar. Drie personen kozen voor Nederlands

    en Engels als vakkencombinatie, een persoon koos voor Engels en Plastische opvoeding en

    een persoon koos voor Lichamelijke Opvoeding en Bewegingsrecreatie. De zesde deelnemer

    is momenteel bezig aan de Specifieke Lerarenopleiding aan de Ugent. De SLO volgt op haar

    opleiding tot Master in de Pedagogische Wetenschappen.

    2.1.2 Focusgroep Half Nelson

    Aan de focusgroep voor Half Nelson namen eveneens zes personen deel. Het gaat om vijf

    vrouwelijke deelnemers en een mannelijke deelnemer. Allen zijn tussen 22 en 24 jaar. Vijf

    deelnemers volgen de Specifieke Lerarenopleiding aan de universiteit van Leuven

    (KULeuven). Alvorens hun inschrijving voor de SLO studeerden drie van hen voor

    Handelsingenieur (KULeuven), een iemand deed Wijsbegeerte (KULeuven) en een iemand

    Sociaal Werk (KULeuven). De zesde persoon volgt een lerarenopleiding aan Groep T in

    Leuven, met als vakkencombinatie Engels en Geschiedenis.

    2.2 Focusvragen

    In deze masterproef worden de schoolfilms ingezet als didactisch middel. Het is de bedoeling

    dat leraren in opleiding zich enerzijds al dan niet identificeren met de gerepresenteerde leraren

    en dat ze anderzijds vanuit een kritische blik de film bekijken. De focusvragen vormen het

    middel om die kritische blik te verzekeren. Een ander voordeel van de vragen is dat de

    studenten reeds vooraf een standpunt kunnen innemen en dat dit standpunt verduidelijkt en

    uitgediept kan worden in de focusgroepen.

    Inspiratie voor de focusvragen kan gevonden worden in het analysemodel voor bewegende

    beelden van Smelik (1999). In haar werk staat beeldvorming centraal. Dit is de wisselwerking

    tussen mentale beelden en materiële beelden in de werkelijkheid. Het beeldvormingsproces

  • 28

    bestaat uit drie niveaus. Een eerste niveau betreft het materiële, namelijk de teksten en

    beelden die we aantreffen in het dagelijkse leven. Het twee niveau is het effect dat het eerste

    niveau op ons uitoefent. Bepaalde beelden leiden tot het ontstaan van bepaalde mentale

    denkbeelden die vervolgens ons gedrag beïnvloeden. Op het laatste niveau worden de nieuwe

    denkbeelden omgezet in een veranderde mentale beeldvorming die op zijn beurt omgezet

    wordt in nieuwe materiële beelden. Op dit niveau situeert Smelik (1999) de mogelijkheid om

    stereotiepe beeldvorming aan te pakken. Indien men zich bewust maakt van de karakterisering

    van bepaalde groepen, kan men eveneens inzicht krijgen in de macht die deze beeldvorming

    uitoefent. Dit kan de basis vormen voor het doorbreken van stereotypen en het tot stand

    brengen van een meer pluriforme beeldvorming van de desbetreffende groep. Het

    analysemodel zelf bestaat uit tien vragen.j

    Het analysemodel van Smelik kan aangevuld worden met de focusvragen die Trier (2001)

    hanteert in zijn studie naar de filmische representatie van het persoonlijke en professionele

    leven van leraren. Deze vragen belichten niet enkel de aanwezige beeldvorming in de film,

    maar leggen ook de link met het leven, de gedachten en de ervaringen van de student die de

    film bekijkt.k

    Daarnaast stelt Du Gay (in Du Gay et al., 1997) dat elke culturele tekst geanalyseerd moet

    worden aan de hand van de ‘circuit of culture’. Dit circuit bestaat uit vijf componenten die in

    verband staan met elkaar: representatie, identiteit, productie, consumptie en regulatie.

    Representatie is de wijze waarop iets afgebeeld wordt via beeld en tekst. Op basis van de

    betekenissen die mensen geven aan deze representatie construeren ze hun identiteit. Zowel

    producenten als consumenten geven betekenissen aan de beelden. Regulering is een gevolg

    van de wijze waarop de samenleving op de beelden reageert.l

    Indien de meest zinvolle vragen van Smelik (1999) en Trier (2001) samengevoegd worden en

    indien ze ingepast worden in de circuit of culture verkrijgen we de vragenlijst die voor dit

    onderzoek gehanteerd wordt. De volledige vragenlijst kan men terugvinden in bijlage 3. De

    vragen vormen de leidraad voor de focusgroepen.

    j Voor het analysemodel van Smelik (1999), zie bijlage 2.

    k Voor de focusvragen van Trier (2001), zie bijlage 2.

    l Voor meer uitleg m.b.t. de ‘circuit of culture’ van Du Gay et al. (1997), zie bijlage 2.

  • 29

    2.3 Analyse van de focusgroepen

    De analyse van de focusgroepen gebeurt met behulp van thematische analyse. Deze techniek

    laat toe om een grote hoeveelheid data samen te vatten in enkele thema’s die de volledige

    dataset beschrijven (Howitt, in Van Hove & Claes, 2011). De thematische analyse gebeurt in

    vijf stappen. In de eerste stap worden de audio-opnames van de focusgroepen letterlijk

    uitgeschreven. In de tweede stap wordt de transcriptie herlezen om bekend te raken met de

    data. In de derde stap wordt de data zin per zin gecodeerd. Een code vormt de samenvatting

    van de desbetreffende zin. In de vierde stap worden deze codes gecategoriseerd onder enkele

    grotere thema’s. De thema’s worden gegenereerd vanuit de data, maar de ontwikkeling van de

    thema’s baseert zich eerder op theorie. De eerste reden hiervoor is dat de focusvragen naar

    bepaalde zaken peilen. De verschillende antwoorden op eenzelfde focusvraag zullen met een

    hoge waarschijnlijkheid thematisch bij elkaar horen. De tweede reden is de bruikbaarheid

    voor beide focusgroepen. Dezelfde focusvragen geven in meer of mindere mate een

    gelijkaardige thematische structuur. Een indeling in dezelfde thema’s maakt een vergelijking

    tussen beide focusgroepen mogelijk. In de vijfde stap worden de thema’s herbekeken en

    eventueel onderverdeeld in enkele subthema’s. Nadien worden de descriptieve resultaten van

    de thematische analyse gerapporteerd en geïllustreerd. De interpretatie van deze resultaten

    gebeurt in het discussiegedeelte.

    3 Selectie schoolfilms

    De zoektocht naar bruikbare schoolfilms verliep in drie fasen. In een eerste fase werd een lijst

    opgesteld met bestaande schoolfilms. De inspiratie voor de lijst werd enerzijds gevonden in

    wetenschappelijke literatuur, bijvoorbeeld de films waarvan Dalton (2004), Trier (2001, 2002,

    2003, 2005, 2010) en http://www.schoolfilm.be/ gebruikmaakten. Anderzijds werd een

    eenvoudige internetzoektocht uitgevoerd om de lijst aan te vullen en/of te bevestigen. Op fora

    (o.a. http://www.moviemeter.nl/forum/18/3655/0) en andere websites (o.a.

    http://www.imdb.com/list/vtpt5TW9NIs/, http://www.teachhub.com/top-12-must-see-teacher-

    movies, en http://movies.about.com/od/toppicks/tp/Inspirational-Teachers.htm) kan men lezen

    welke schoolfilms in goede aarde vallen bij het publiek. De uiteindelijke lijst kwam dus tot

    http://www.schoolfilm.be/http://www.moviemeter.nl/forum/18/3655/0http://www.imdb.com/list/vtpt5TW9NIs/http://www.teachhub.com/top-12-must-see-teacher-movieshttp://www.teachhub.com/top-12-must-see-teacher-movieshttp://movies.about.com/od/toppicks/tp/Inspirational-Teachers.htm

  • 30

    stand door gebruik te maken van een eerder wetenschappelijke invalshoek enerzijds en een

    publieke invalshoek anderzijds. m

    In een tweede fase werden de films in de lijst kort onder de loep genomen aan de hand van

    twee criteria, namelijk recentheid (na 2000) en de hoofdrol van de leraar in de film. Films die

    niet voldeden, werden bij voorbaat geschrapt en de overige films werden bekeken.

    In een derde fase werd gekozen voor twee films: Freedom Writers en Half Nelson. De keuze

    voor deze twee films berust op zes criteria. Ten eerste staat in beide films de leraar centraal.

    Dit is een cruciale factor omdat de studie maatschappijkritische en –bevestigende elementen

    in de representatie van leraren wil nagaan. Ten tweede werd er rekening gehouden met de

    recentheid van beide films. Recente films geven wellicht een beter beeld van de huidige

    maatschappij. Ten derde werd er enerzijds gezocht naar een film die past binnen de master

    narratives, namelijk de goede leerkracht uit het Hollywood Curriculum en anderzijds een film

    die past binnen de counter narratives, namelijk de falende leerkracht. Ten vierde speelde de

    populariteit van de films ook een rol. Populaire films zijn meer verspreid en kunnen meer

    invloed hebben op de heersende beeldvorming met betrekking tot het beroep. Een nadeel

    hiervan is dat de meeste schoolfilms Engelstalig zijn en dat ze bijgevolg het Amerikaanse

    onderwijssysteem representeren. Een vijfde criteria is de erkenning van deze films in

    wetenschappelijke literatuur. Een zesde en laatste belangrijke criteria is de mate waarin de

    inhoud van de film als bruikbaar geacht kan worden om de onderzoeksvragen te

    beantwoorden.

    3.1 Freedom Writers (Lagravenese, 2007)

    3.1.1 Inhoud

    Freedom Writers is gebaseerd op een waar gebeurd verhaal. Het speelt zich af in de Woodrow

    Wilson High School te Long Beach, California in het midden van de jaren ’90. De film begint

    met beelden van rellen in Los Angeles in 1992. Op het scherm verschijnt de tekst “Gang

    violence and racial tension reach an all time high” om de beelden samen te vatten en het

    verhaal te situeren binnen een maatschappelijke context.

    Erin Gruwell (Hilary Swank) is een beginnende lerares Engels in de Woodrow Wilson High

    School. De leerlingenpopulatie van de school is zeer divers. In de omgeving van de school

    m Voor een oplijsting van verschillende schoolfilms, gevonden via onderzoek en via internet, zie bijlage 1.

  • 31

    heerst er spanning tussen de verschillende etnische groepen, meer bepaald de Latino’s, de

    Aziaten en de Afro’s. Deze spanningen zijn ook voelbaar in de school en in de klas waaraan

    Erin lesgeeft.

    De directie en het andere personeelsleden hebben weinig hoop voor de kinderen uit haar klas.

    Ze presteren slecht, de leerstof die Erin selecteert is te moeilijk voor hen, veel leerlingen

    zullen afhaken, enzovoort. Ook haar vader lijkt niet te begrijpen waarom ze haar tijd verspeelt

    aan kinderen die niets geven om het onderwijs dat ze krijgen.

    Aanvankelijk lukt het h