Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010....

70
Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen Technische installatiebranche 2004 drs. W. van Putte december 2004

Transcript of Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010....

Page 1: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen

Technische installatiebranche 2004

drs. W. van Putte december 2004

Page 2: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

MarktMonitor

MarktMonitor onderzoekt trends en ontwikkelingen op het gebied van arbeidsmarkt, technologie en scholing. De activiteiten van MarktMonitor richten zich op het inventariseren van (technologische) branchegegevens en op de arbeidsmarkt van (technische) branches, alsmede het vertalen van deze gegevens naar beleids-uitgangspunten voor verdere (kennisoverdracht)activi-teiten, en het (doen) ontwikkelen en uitbreiden van kennis in branches. Daarbij wordt gestreefd naar actie-ve samenwerking met partners in de kennisinfrastruc-tuur. In haar onderzoek maakt MarktMonitor gebruik van diverse bronnen, waaronder een netwerk van deskun-digen, technologie- en arbeidsmarktonderzoek onder bedrijven, registratiebestanden van fondsen, en onder-zoek onder werknemers. Bij MarktMonitor werken on-derzoekers, maar ook mensen met een technische ach-tergrond, zodat technologische ontwikkelingen en on-derzoeksresultaten met elkaar in verband kunnen wor-den gebracht. Projectnummer C-08.04.01 Publicatienummer 053 Copyright © 2004, MarktMonitor Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Page 3: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 3

Inhoudsopgave

Inleiding ------------------------------------------------------------------------------------- 5

Samenvatting en conclusies ---------------------------------------------------------------- 7 1.1 Belangrijkste bevindingen en aanbevelingen ----------------------------------- 7 1.2 Toename Nederlandse beroepsbevolking --------------------------------------- 7 1.3 Het aantal leerlingen en studenten stijgt --------------------------------------- 8 1.4 Nederland kende een lichte recessie -------------------------------------------- 8 1.5 De conjunctuur vertoont weer een licht herstel -------------------------------- 8 1.6 De bouwnijverheid --------------------------------------------------------------- 8 1.7 Specifieke conclusie en aanbevelingen ----------------------------------------- 9

1.7.1 Het verhogen van de instroom op de arbeidsmarkt-------------------------- 9 1.7.2 Goed gekwalificeerde werknemers-------------------------------------------10 1.7.3 Personeel behouden voor de branche----------------------------------------11

1.8 Agenda voor de toekomst ------------------------------------------------------11

2 Databronnen en leeswijzer ------------------------------------------------------------13

3 Resultaten kwalitatief onderzoek -----------------------------------------------------15 3.1 Verantwoording van de inrichting van het netwerk ---------------------------15 3.2 Enquête onder netwerkleden ---------------------------------------------------16 3.3 Deskresearch --------------------------------------------------------------------17 3.4 Toekomstwijzer discussiebijeenkomst -----------------------------------------17 3.5 Resultaten kwalitatieve analyse ------------------------------------------------18

4 Demografische ontwikkelingen--------------------------------------------------------21 4.1 Samenstelling bevolking --------------------------------------------------------21

4.1.1 Bevolking en groei ------------------------------------------------------------21 4.1.2 Bevolking en etniciteit --------------------------------------------------------23 4.1.3 Bevolking en leeftijd ----------------------------------------------------------27

4.2 Beroepsbevolking en arbeidsparticipatie---------------------------------------31 4.2.1 Beroepsbevolking en arbeidsparticipatie algemeen -------------------------31 4.2.2 Beroepsbevolking en arbeidsparticipatie naar sekse------------------------33 4.2.3 Beroepsbevolking naar leeftijd -----------------------------------------------34 4.2.4 Beroepsbevolking naar etniciteit ---------------------------------------------38 4.2.5 Beroepsbevolking en arbeidsparticipatie naar opleidingsniveau -----------39 4.2.6 Beroepsbevolking naar sector ------------------------------------------------41 4.2.7 Beroepsbevolking prognose --------------------------------------------------42

4.3 Leerlingen, studenten en onderwijs --------------------------------------------44

5 Economische ontwikkelingen----------------------------------------------------------47 5.1 Economische indicatoren -------------------------------------------------------47

5.1.1 Economische groei ------------------------------------------------------------47 5.1.2 Inflatie -------------------------------------------------------------------------49 5.1.3 Consumenten vertrouwen ----------------------------------------------------49 5.1.4 Consumptieve bestedingen---------------------------------------------------51

5.2 Werkloosheid --------------------------------------------------------------------52 5.2.1 Werkloosheid algemeen ------------------------------------------------------52 5.2.2 Werkloosheid en leeftijd ------------------------------------------------------53 5.2.3 Werkloosheid en etniciteit ----------------------------------------------------55 5.2.4 Werkloosheid en opleidingsniveau -------------------------------------------56 5.2.5 Arbeidsreserve ----------------------------------------------------------------58 5.2.6 Gemiddelde baanzoekduur ---------------------------------------------------58

5.3 Innovatieve uitgaven -----------------------------------------------------------59

6 De technische installatiebranche en de bouwnijverheid -----------------------------61 6.1 Afbakening bouwnijverheid -----------------------------------------------------61 6.2 Kenmerken bedrijven bouwnijverheid -----------------------------------------62 6.3 Ontwikkeling en prognose bouwnijverheid ------------------------------------65

Page 4: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

4 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

6.3.1 Specifieke prognoses deelsectoren bouwnijverheid-------------------------66 6.4 Macro-economische ontwikkelingen relevant voor bouwnijverheid ----------67

7 Conclusies en aanbevelingen ---------------------------------------------------------69 7.1 Conclusies kwalitatief onderzoek-----------------------------------------------69 7.2 Conclusies kwantitatief onderzoek ---------------------------------------------69

Page 5: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 5

Inleiding

Dit rapport is er één in de reeks van vijf rapporten die in opdracht van OTIB in 2004 zijn samengesteld. In dit rapport staan de maatschappelijke en economische ontwik-kelingen centraal welke van invloed zijn op de technische installatie branche. Daar-naast zijn er gelijksoortige rapporten voor de aandachtsgebieden trends en ontwikke-lingen Branche, trends en ontwikkelingen Arbeidsmarkt, trends en ontwikkelingen On-derwijs en Scholing en tenslotte trends en ontwikkelingen in de Technologie. Dit clusterrapport schetst een overzicht van de belangrijkste maatschappelijke ont-wikkelingen welke van invloed zijn op de context waarin OTIB zich als organisatie be-weegt. Het rapport probeert niet uitputtend te zijn in het weergeven van maatschap-pelijke signalen en ontwikkelingen, maar richt zich op een aantal voor OTIB relevante macro-economische en demografische onderwerpen. Verder is besloten om de ontwik-kelingen in de bouwnijverheid nader te beschrijven. Het rapport besluit met de con-clusies en aanbevelingen waarin een aantal ontwikkelingen gerelateerd aan de belang-rijkste beleidsdoelstellingen van OTIB nader worden uitgelicht. Dit rapport beoogt een zelfstandig leesbaar rapport te zijn. Waar nodig en relevant wordt verwezen naar de specifieke rapportages op andere deelterreinen. Voor een nadere uitwerking van de rapportages op het gebied van scholing, technologie, bran-che en arbeidsmarkt wordt verwezen naar de overige rapporten. drs. W. van Putte MarktMonitor december 2004

Page 6: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.
Page 7: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 7

Samenvatting en conclusies

Dit clusterrapport schetst een overzicht van de belangrijkste maatschappelijke ont-wikkelingen welke van invloed zijn op de context waarin OTIB zich als organisatie be-weegt. Het rapport probeert niet uitputtend te zijn in het weergeven van maatschap-pelijke signalen en ontwikkelingen, maar richt zich op een aantal voor OTIB relevante macro-economische en maatschappelijke onderwerpen. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies weergeven. Daarnaast worden een aantal ontwikkelingen ge-relateerd aan de belangrijkste beleidsdoelstellingen van OTIB nader uitgelicht.

1.1 Belangrijkste bevindingen en aanbevelingen Hier worden de belangrijkste bevindingen uit dit rapport puntsgewijs opgesomd. Daar-na worden de aanbevelingen, die uit deze bevindingen volgen weergegeven. In de volgende paragrafen wordt dieper op deze bevindingen en aanbevelingen ingegaan.

De belangrijkste bevindingen in dit rapport zijn:

• De beroepsbevolking is tussen 1993 en 2003 met 17% toegenomen • Deze groei wordt veroorzaakt door een groter aantal vrouwen en allochtonen • De beroepsbevolking blijft de komende jaren groeien • Sinds 2000 kent Nederland een economische recessie • De economie toont echter weer een licht herstel • De prognoses voor de bouwnijverheid lopen voor de deelgebieden uiteen • Voor de bouwinstallatie wordt de komende jaren een licht herstel verwacht • Het aantal leerlingen stijgt • Leerlingen kiezen steeds minder voor technische opleidingen • Er komen meer hoogopgeleiden op de markt • De vraag naar hoogopgeleiden neemt echter ook toe • De Nederlandse bevolking vergrijst

Dit leidt tot de volgende aanbevelingen:

• Ontwikkel initiatieven om oudere werknemers te behouden • Onderzoek de maatregelen gericht op het arbo- en gezondheidsbeleid in de

branche • Onderzoek stimuleringsmaatregelen ten behoeve van scholing en functiever-

andering • Ontwikkel initiatieven om de instroom van jong personeel te vergroten • Verbeter het imago van het technisch onderwijs • Doe dit in samenwerking met verschillende partijen

1.2 Toename Nederlandse beroepsbevolking De Nederlandse beroepsbevolking in de afgelopen tien jaar sterk toegenomen. Steeg de omvang van de totale Nederlandse bevolking tussen 1993 en 2003 met 4½%, de Nederlandse beroepsbevolking nam in dezelfde periode toe met ruim 17%. Dit bete-kent dat een groter deel van de Nederlanders zich aanbiedt op de arbeidsmarkt. De groei van de beroepsbevolking wordt met name veroorzaakt door een groter aan-deel van vrouwen op de totale beroepsbevolking. Meer vrouwen bieden zich aan op de arbeidsmarkt. Daarnaast nam het aandeel van allochtonen op de totale Nederlandse beroepsbevolking sterk toe. Het merendeel van de Nederlandse beroepsbevolking heeft een middelbaar opleidingsniveau, echter het aandeel van de hogere opgeleiden neemt meer en meer toe. Dit gaat vooral ten kosten van het aandeel lager opgeleiden in Nederland. De sector gezondheids- en welzijnszorg is in omvang de grootste werk-gevende sector in Nederland. De sector computerservice en informatietechnologie heeft de grootste procentuele groei sinds 1996 meegemaakt. De sector chemische industrie kende de grootste afname in het aantal actieve werknemers. Het CBS verwacht dat de Nederlandse beroepsbevolking verder in de komende jaren zal toenemen van 10,9 miljoen naar een maximale waarde van 11,1 miljoen personen

Page 8: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen. Het aandeel jongeren zal weer licht gaan stijgen, er wordt met name een daling van de groep 30-49 jarigen verwacht. Vooral een toename van het aanbod van niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt, zal zorgen voor een verdere groei van de beroepsbevolking. Daarnaast zal het aandeel hoger opgeleiden onder de Neder-landse beroepsbevolking verder toenemen. De toename van de Nederlandse bevolking en de veranderende samenstelling van huishoudens in Nederland heeft tot gevolg gehad dat zowel de kwantitatieve vraag als de kwalitatieve vraag naar woningen is gestegen. De bouwnijverheid in het algemeen en de installatiebranche specifiek (sterke stijging installatiequote) hebben hier in de afgelopen tien jaar sterk van geprofiteerd. Dit wordt verder toegelicht in de beschrij-ving van de sector bouwnijverheid.

1.3 Het aantal leerlingen en studenten stijgt Het aantal leerlingen en studenten is in de afgelopen tien jaar toegenomen. Met name het HBO onderwijs kende een sterke stijging van het aantal studenten. Een meerder-heid van de Nederlandse leerlingen volgt een Middelbare opleiding. Minder studenten kiezen in Nederland voor een opleiding in de techniek. Deze daling in populariteit vindt onderwijs breed plaats. Gemiddeld verblijven Nederlanders langer in het onderwijs. Een Nederlander volgt momenteel gemiddeld 20 jaar onderwijs, in 1950 bedroeg dit gemiddelde 16,4 jaar.

1.4 Nederland kende een lichte recessie Bevond de Nederlandse economie in de periode 1996-2000 zich in een hoog conjunc-tuur, vanaf het jaar 2000 kende Nederland een daling van de economische groei. Dit ging gepaard met een stijging van de werkloosheid, een procentuele daling van de consumptieve bestedingen en vond zijn weerslag in een dalend consumentenvertrou-wen over de Nederlandse economie.

1.5 De conjunctuur vertoont weer een licht herstel Het Centraal Plan Bureau (CPB) voorspelt een licht herstel van de Nederlandse eco-nomische conjunctuur. De economische groei zal naar verwachting in 2004 uitkomen op 1¼% procent, het CPB voorspelt een waarde van 1½% voor het jaar 2005. Dit herstel zal voornamelijk door de stijgende exporten naar het buitenland worden ge-dragen. De binnenlandse consumptie zal zich pas aarzelend op middellange termijn herstellen.

1.6 De bouwnijverheid Afbakening De technische installatie branche wordt in Nederland geclassificeerd in de SBI sector Bouwnijverheid. In deze sector worden vijf deelsectoren onderscheiden, namelijk Bouwrijp maken van terreinen, B&U– en GWW-bouw, Bouwinstallatiebedrijven, Afwer-ken van gebouwen en Verhuur bouwmachines met personeel. Bedrijven betrokken bij de initiatiefase en de ontwerpadviesfase in de bouw zoals architecten en ingenieursbu-reau’s worden niet tot de bouwnijverheid gerekend. Kenmerken In de bouwnijverheid zorgen de B&U bedrijven voor de helft van de totale bouwomzet in Nederland. Het aandeel van de GWW bedrijven bedraagt ruim 15% van de totale markt. De deelsector Bouwinstallatiebedrijven kent gemiddeld minder bedrijven zon-der personeel en zijn gemiddeld groter in personeelsomvang in vergelijking met het gemiddelde van de sector bouwnijverheid. Veel instanties schrijven de overige deelsectoren een sterke toeleveranciers rol toe voor de B&U bouw en de GWW bouw. Dit impliceert dat de ontwikkelingen van deze sectoren bijna in het geheel afhankelijk zijn van de conjunctuur binnen de woning- en kantorenbouw en de GWW bouw. Dit behoeft enige nuance voor de bouwinstallatiebe-drijven. Bij een terugval in nieuwbouw installatiewerkzaamheden, kunnen bedrijven zich richten op de onderhoudswerkzaamheden in de markt. Daarnaast hebben wij in

Page 9: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 9

de clusterrapportage arbeidsmarkt geconstateerd dat bedrijven in de technische in-stallatiebranche ook met name zich positioneren binnen de sector metaal en techniek. Ontwikkeling en prognose De bouwnijverheid in het algemeen is een sterk conjunctuurgevoelige sector. Dit be-tekent dat veranderingen in de conjunctuur sterk doorwerken (vaak met enige vertra-ging) in de omzet ontwikkeling voor de gehele sector. De bouwnijverheid kende mede door de gunstige macro-economische ontwikkelingen in Nederland een forse groei van de omzet en afzet in de periode 1997-2002. In 2002 kwam een einde aan deze perio-de door een krimp van de bouwproductie. De matige conjunctuur en het daarmee samenhangende magere investeringsklimaat leidden tot het opschorten van opdrachten in de bouw. Echter de toekomstige progno-ses lopen uiteen voor de deelsectoren in de bouwnijverheid. De productie in de B&U bouw zal in 2005 weer licht aantrekken. Dit komt in het geheel voor rekening van de woningbouw. De investeringen in de utiliteitsbouw zullen nog een aantal jaren afne-men. In de GWW bouw verwacht men een daling van de nieuwbouwproductie (een aantal grote infrastructurele projecten zoals de HSL- zuid en de Betuwelijn naderen de voltooiing), maar er wordt een stijging van de onderhoudsproductie voorspeld. Voor de sector Afwerken van gebouwen blijft, met name door een afname van investerin-gen in nieuwbouwprojecten, een structurele stijging van het aantal opdrachten nog uit. Er wordt een licht herstel voor de bouwinstallatie op korte termijn verwacht. De markt voor Gawalo zal licht groeien mede door een groeiende vraag naar onderhoud, de markt voor elektrotechniek zal beperkt teruglopen. De markt voor centrale verwar-ming en luchtbehandeling is in vergelijking met de Gawalo iets meer georiënteerd op nieuwbouw en merkt dus ook meer van de teruggang van de markt. Het marktaandeel van de gehele installatiemarkt is toegenomen van 19% eind jaren ‘80 tot een niveau van 21% a 22% voor de periode 2000-2002. Op langere termijn wordt verwacht dat de deelsector bouwinstallatie iets harder groeit dan het gemiddelde in de bouwnijver-heid. Dit vertaalt zich naar een toenemende vraag naar vacatures op middellange termijn (zie clusterrapport Arbeidsmarkt).

1.7 Specifieke conclusie en aanbevelingen

1.7.1 Het verhogen van de instroom op de arbeidsmarkt Niet alleen de technische installatiebranche heeft te maken met een daling in het aan-tal leerlingen, ook het overig technisch onderwijs in Nederland kampt met een absolu-te en procentuele afname in het aantal leerlingen. Dit staat haaks op de trendmatige toename van het aantal jongeren en het aantal leerlingen en studenten in Nederland. Er zijn meer jongeren in Nederland, het aantal leerlingen neemt toe, echter de techni-sche opleidingen profiteren niet van de toename van het aantal leerlingen en studen-ten in Nederland. Het aantal leerlingen en studenten neemt toe Nam het aantal jongeren in de leeftijdscategorie 15-24 jaar nog af in de periode 1992-1999, sinds het jaar 2000 neemt het aantal jongeren in deze leeftijdscategorie weer trendmatig toe. De prognose is dat het aantal jongeren in de leeftijdscategorie 15-24 jaar de komende jaren verder zal gaan stijgen. Indien we kijken naar het aantal leer-lingen in Nederland dan kunnen we constateren dat zowel het MBO onderwijs als het HBO en WO onderwijs sinds het jaar 2000 een toename in het aantal leerlingen kent. Deze jongeren kiezen minder techniek Echter Nederlandse jongeren kiezen minder voor een opleiding in de techniek. Uitge-zonderd het aantal studenten WO-techniek daalt in absolute aantallen het aantal leer-lingen dat kiest voor een MBO/HBO opleiding techniek. Dit heeft tot gevolg gehad dat in de afgelopen tien jaar de marktaandelen van de opleidingen techniek sterk zijn ge-daald ten opzichte van de overige onderwijsrichtingen in Nederland. Minder leerlingen en studenten kiezen in Nederland voor een opleiding in de techniek. Deze daling in populariteit vindt onderwijs breed plaats. Met name in het Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) en in het Hoger Beroepsonderwijs (HBO) is deze afname in

Page 10: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

10 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

het aantal leerlingen en studenten techniek het sterkst merkbaar. Ter illustratie: volg-de in 1992 bijna eenderde van de MBO leerlingen een opleiding in de techniek, nu kiest ongeveer één op de vier leerlingen in het MBO een technische opleiding. Het marktaandeel van de MBO opleidingen techniek is over een periode van tien jaar gedaald van ruim 31% naar 24% in het jaar 2002. Doordat het aantal studenten techniek in het middelbaar onderwijs trendmatig afneemt, dient OTIB bijzondere in-spanningen verrichten om haar beleidsdoelstelling, een 2% jaarlijkse stijging van het aantal leerlingen en studenten in de installatietechniek, te behalen. Het imago van de technische installatiebranche lijkt zich parallel te ontwikkelen met het imago van de aanverwante technische sectoren en vindt zijn weerslag in een trendmatige daling van het aantal studenten techniek in Nederland. Zowel binnen als buiten de branche wordt veel gedaan om techniek als beroep aantrekkelijk te promo-ten. Een vergaande synergie in campagnes en een betere kennisuitwisseling tussen regionale en landelijke partijen kan er voor zorgen dat in de komende jaren deze in-spanningen leiden tot meer studenten techniek in Nederland. In 2004 steeg het aantal voorinschrijvingen van studenten bij de Informatie beheer-groep voor de technische studies op HBO en universitair niveau. Mogelijk is dit signaal een voorbode van een toekomstig herstel van het aantal studenten techniek in Neder-land op langere termijn.

1.7.2 Goed gekwalificeerde werknemers Er komen steeds meer hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt Het aandeel van de hoger opgeleiden op de totale Nederlandse beroepsbevolking is in de afgelopen jaren gestegen en zal in de komende jaren verder toenemen. Er zullen in de toekomst verhoudingsgewijs meer hoger opgeleiden instromen in de Nederlandse arbeidsmarkt. Het merendeel van de Nederlandse beroepsbevolking heeft een Middel-bare Beroepsopleiding. Verhoudingsgewijs zijn er evenveel lager opgeleiden als perso-nen met een hoger opleidingsniveau op de Nederlandse arbeidsmarkt beschikbaar. Verwacht wordt dat het aandeel hoger opgeleiden de komende jaren zal toenemen ten koste van het aantal werknemers met een lagere opleiding. Dit impliceert dat tegen-over de vraag naar hoger opgeleide werknemers vanuit de technische installatiebran-che er ook een toename plaatsvindt van het aanbod van hoger opgeleiden op de Ne-derlandse arbeidsmarkt. Echter de vraag naar hoger opgeleiden neemt de komende jaren ook toe De arbeidsreserve in Nederland is in de periode 2000 tot 2002 afgenomen met ruim 60.000 personen. Deze arbeidsreserve wordt bepaald door het aantal werklozen te vermeerderen met het onbenutte arbeidsaanbod en de toekomstige verwachte in-stroom op de arbeidsmarkt. Echter de arbeidsreserve onder personen met een hogere opleiding neemt sinds het jaar 2000 toe. Naast een toekomstige stijging van het aan-tal hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt verwacht men ook een toenemende vraag op de arbeidsmarkt naar werknemers met een HBO of een universitaire studie. Of deze stijging van het aanbod genoeg is om aan de toekomstige vraag aan hoger opgeleiden te voldoen is nog onzeker. De technische installatiebranche zal zich moeten inspannen om de branche aantrekkelijk te maken voor deze groep hoger opgeleiden en deze groep vervolgens ook te binden aan het werk in de branche. Het aantal HBO studenten techniek neemt echter de laatste jaren trendmatig af, het aantal studenten techniek op universitair niveau blijft redelijk stabiel. Dit impliceert dat hoewel er meer hoger opgeleiden beschikbaar komen op de Nederlandse arbeids-markt, minder studenten een technische opleiding zullen hebben genoten. De technische installatiebranche zal met de andere technische branches moeten gaan concurreren om deze groep potentiële werknemers met een hogere technische oplei-ding aan zich te binden. Mogelijk kan OTIB kan door middel van een speciaal pro-gramma gericht op de bij- om- en herscholing van hoger opgeleiden zonder techni-sche bagage, de instroom van hoger opgeleid personeel in de branche verder vergro-ten. Daarnaast is belangrijk dat de technische installatiebranche zich presenteert als een aantrekkelijke en uitdagende branche voor hoger opgeleide werknemers.

Page 11: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 11

1.7.3 Personeel behouden voor de branche De Nederlandse beroepsbevolking vergrijst. De Nederlandse bevolking vergrijst. Niet alleen in de technische installatiebranche, maar alle sectoren in Nederland krijgen te maken met toenemende veroudering van de werknemerspopulatie. Het aandeel van de werknemers in de leeftijdsgroep 45-64 jaar is verhoudingsgewijs de afgelopen tien jaar sterk toegenomen in vergelijking met andere leeftijdsgroepen. De toenemende vergrijzing van de Nederlandse beroepsbe-volking impliceert dat in de komende jaren meer en meer mensen zullen uitstromen uit het arbeidsproces. Ook het CBS verwacht een stijging van de demografische druk als gevolg van een verhoudingsgewijze sterke toename van het aantal ouderen in Ne-derland. Er is in Nederland sprake van zowel een groene druk als een grijze druk. Dit betekent dat de niet-werkenden bevolkingsgroepen (de jongeren onder 20 jaar en de ouderen boven de 65 jaar) zwaarder in de toekomst op de werkzame beroepsbevol-king zullen gaan drukken. De RWI (Raad voor Werk en Inkomen) verwacht vooral na 2006 knelpunten op de arbeidsmarkt. Voor bepaalde sectoren levert uitstroom van ouderen voordelen op (bijvoorbeeld inkrimping via natuurlijke weg) voor een groot aantal sectoren waaronder de overheid, onderwijs, gezondheidszorg en chemie levert de vervangingsvraag grote problemen op. Het ROA noemt hierbij specifiek het beroep elektromonteur, als zijnde een beroepsgroep waar een mogelijk een tekort op middel-lange termijn ontstaat. De vervangingsvraag is vooral groot bij hoger opgeleide werk-nemers. Deze werknemers zullen in de komende jaren in een toenemende mate met pensioen gaan en dus het arbeidsproces verlaten. Inspanning is nodig om werknemers te behouden voor het arbeidsproces Uit de netwerksignalen blijkt dat niet alleen OTIB, maar alle fondsen voor de opgave staan werknemers tot een latere leeftijd te behouden voor het arbeidsproces. Deze uitdaging staat haaks op de toenemende vraag van werknemers om voor de pensi-oengerechtigde leeftijd te kunnen stoppen met werken. TNO arbeid constateert dat gezondheidsredenen, de fysieke zwaarte van het werk en de ervaren mentale moe-heid de belangrijkste redenen zijn dat 50-plussers zich niet in staat voelen om door te werken tot hun 65-ste. Bedrijven in de branche zullen de komende jaren inspanningen moeten verrichten om de oudere werknemers te behouden voor het werk in de bran-che. Een doordacht arbo- en gezondheidsbeleid onder bedrijven in de branche kan ondermeer hiervoor als middel dienen. Het RWI draagt drie oplossingsrichtingen aan: verhoging van het scholingsniveau, een verdere toename van de arbeidsparticipatie en een toename van het aantal deeltijd-banen. Omdat de gevolgen van de uittreding van ouderen per sector verschilt, bepleit het RWI een sectorale en decentrale aanpak van het vergrijzingsprobleem. Daarnaast adviseert het RWI (Raad voor Werk en Inkomen) dat werknemers en werk-gevers zich moeten inspannen om ouder personeel te stimuleren om zich bij te scho-len of andere functies te accepteren. Het RWI wil dat ouderen kunnen doorwerken “via individuele, op maat gesneden afspraken en regelingen.” Het RWI wil de huidige maatregelen die zijn gericht op het ontzien van de oudere werknemers (die al vaak zijn opgenomen in de CAO’s) omzetten in concrete stimuleringsregelingen, zoals scho-ling en functieverandering. Aanvullend ziet het CWI het zogeheten deeltijdpensioen als een van de stimulansen die vakbonden en werkgevers zouden kunnen afspreken om ouderen aan het werk te houden. Deeltijdpensioen houdt in dat oudere werknemers één à twee dagen per week met pensioen gaan.

1.8 Agenda voor de toekomst Het is belangrijk dat OTIB de maatschappelijke ontwikkelingen die zich met name toe-spitsen op de toekomstige samenstelling van de beroepsbevolking in oog schouw neemt. Met name de vergrijzing van de Nederlandse beroepsbevolking heeft direct gevolgen voor het toekomstige personeelsbeleid in de technische installatiebranche. Daarnaast komt er meer hoger opgeleid personeel beschikbaar op de arbeidsmarkt, echter deze potentiële groep werknemers heeft minder vaak een technische achter-grond. Veel van deze ontwikkelingen zijn daarom terecht ook gesignaleerd in de ove-rige clusterrapporten.

Page 12: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

12 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Uit de in dit hoofdstuk besproken conclusies en adviezen zijn de volgende agendapun-ten te destilleren:

• Initiatieven om oudere werknemers te behouden in het arbeidsproces. Onderzoek de maatregelen gericht op het arbo- en gezondheidsbeleid in de branche en onderzoek stimuleringsmaatregelen ten behoeve van scholing en functieverandering.

• Zorg dat een groter deel van de leerlingen in het MBO kiest voor de technische installatietechniek.

• Initiatieven om de instroom van jong personeel in de branche te vergroten. • Tref maatregelen om ook jongere werknemers te behouden voor de branche. • Verbetering imago technisch onderwijs.

Het imago van het werk in de technische installatiebranche loopt in grote ma-te parallel met het imago van aanverwante technische sectoren. Een betere synergie en kennisuitwisseling tussen verschillenden partijen leidt mogelijk tot een hogere effectiviteit van toekomstige campagnes gericht op de technische installatiebranche.

Page 13: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 13

2 Databronnen en leeswijzer

Context Dit rapport is een deelresultaat van een onderzoekstraject in welke MarktMonitor rele-vante ontwikkelingen en signalen heeft verzameld ten behoeve van de Technische In-stallatiebranche. Dit traject heeft geresulteerd in vijf verschillende clusterrapporten. Dit clusterrapport schetst een overzicht van de belangrijkste maatschappelijke ont-wikkelingen welke van invloed zijn op de context waarin OTIB zich als organisatie be-weegt. Het rapport probeert niet uitputtend te zijn in het rapporteren van maatschap-pelijke signalen en ontwikkelingen, maar richt zich op een aantal voor OTIB relevante macro-economische en maatschappelijke onderwerpen. OTIB Dit rapport is geschreven in opdracht van OTIB het opleiding- en ontwikkelingsfonds voor de technische installatie branche. Binnen de technische installatiebranche worden drie vakgebieden onderscheiden, te weten koeltechniek, installatietechniek, en elek-trotechniek. • Het vakgebied koeltechniek behoort tot het domein van Stichting Koeltechnisch

Onderwijs [SKO]. • Het vakgebied installatietechniek behoorde tot 1 januari 2004 tot het domein van

Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Loodgieters-, Fitters- en Centrale Verwarmingsbedrijf [OLC].

• Het vakgebied elektrotechniek behoorde tot 1 januari 2004 tot het domein van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Elektrotechnische bedrijfstak [OFE In-stallatie].

Op 1 januari 2004 zijn de opleidingsfondsen voor de installatietechniek (OLC) en elek-trotechniek (OFE Installatie) gefuseerd tot het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Technische Installatiebedrijf [OTIB]. OTIB maakt onderscheid naar de vakgebie-den installatietechniek en elektrotechniek. Indien meer dan de helft van de werkzaamheden van een bedrijf vallen onder het do-mein dat tot een van bovengenoemde opleidings- en ontwikkelingsfondsen behoort, is het vanwege de algemeen verbindendverklaring van de CAO verplicht aangesloten bij het fonds. Een bedrijf én alle werknemers die bij dit bedrijf werkzaam zijn worden toe-bedeeld aan het vakgebied van het fonds. In het geval van OTIB wordt een bedrijf toebedeeld aan het vakgebied installatietechniek indien het voorheen bij OLC was aangesloten, en aan het vakgebied elektrotechniek indien het voorheen bij OFE Installatie was aangesloten. Energie- en nutsbedrijven zijn aangesloten bij het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Energie- en Nutsbedrijven. Deze bedrijven hebben —evenals bij OTIB-aangesloten bedrijven— distributiemon-teurs in dienst. Energie- en nutsbedrijven en haar werknemers zijn in dit onderzoek over het algemeen buiten beschouwing gelaten. Daar waar dergelijke bedrijven en werknemers wel in het onderzoek zijn opgenomen wordt dit expliciet vermeld. Geraadpleegde bronnen Voor de analyses is gebruik gemaakt van de volgende bronnen: Algemeen

• CWI: Arbeidsmarktprognose 2004-2009 • CBS: Diverse statistische kerncijfers • CPB: Macro-economische verkenning 2004 • CWI: Arbeidsmarktjournaal • ROA: De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2008 • Sociaal Cultureel planbureau: Sociaal Cultureel Rapport 2004 • Raad voor en Werk en Inkomen: Vergrijzing en vervanging

Page 14: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

14 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Bouwnijverheid

• Centraal Planbureau: “Macro economische verkenning – op- maat voor de bouwnijverheid 2003-2004”

• CWI: “Arbeidsmarktmonitor bouwnijverheid” • Rabobank: “Branche visies 2004-2005” • ING: “Sectorstudie Bouw” • Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (EIB): “Conjunctuur meting

bouwnijverheid oktober 2004” • VROM Bouwprognose 2003-2008

Leeswijzer Als peildatum wordt 31 december van het desbetreffende jaar gehanteerd, tenzij an-ders vermeld. Indien een procentuele verdeling wordt gegeven kan het voorkomen dat de afzonder-lijke waarden niet optellen tot 100% als gevolg van de afrondingen.

Page 15: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 15

3 Resultaten kwalitatief onderzoek

In opdracht van OTIB houdt MarktMonitor de ontwikkelingen binnen de installatie- en elektrotechniek in de gaten, met als doel een beeld te krijgen van de toekomst van de branche. Dit monitoren gebeurt vanuit een vijftal thema’s (hierna beleidsterreinen ge-noemd), te weten: Maatschappij, Branche, Arbeidsmarkt en Onderwijs en Technolo-gie. Deze laatste categorie is onderverdeeld in technologie elektrotechniek en techno-logie installatietechniek. De informatie over de ontwikkelingen binnen deze vijf beleidsterreinen is vergaard door middel van deskresearch en door bevraging van leden van een netwerk van des-kundigen dat door MarktMonitor is opgezet. De deskresearch bestaat uit het het lezen en verwerken van vaktijdschriften, nieuws-brieven en websites. Naast deskresearch zijn verschillende beurzen bezocht en is ge-sproken met verschillende deskundigen uit de branche. Hier wordt dieper op ingegaan in paragraaf 3.3. Het netwerk van deskundigen bestaat uit experts uit de installatiebranche en een aan-tal experts uit aangrenzende vakgebieden. De netwerkleden zijn bevraagd via een vragenlijst over hun observaties ten aanzien van de trends in hun vakgebied. Alle informatie uit de deskresearch en de enquête aan de netwerkleden is opgeslagen, per signaal, in een databank. Vervolgens heeft MarktMonitor, met behulp van de leden van het netwerk van deskundigen, deze signalen beoordeelt en hier de belangrijkste ontwikkelingen uitgefilterd. Deze uiteindelijke ontwikkelingen zijn verwerkt in de clus-terrapportage en geven een blik op de nabije toekomst van de branche. Dit hoofdstuk beschrijft hoe dit proces is verlopen en welke handelswijze MarktMonitor heeft gevolgd.

3.1 Verantwoording van de inrichting van het netwerk Het totale netwerk heeft 92 leden, waarvan 61% een installatietechnische en 43% een elektrotechnische achtergrond heeft. In tabel 3.1 staat op welke beleidsterreinen de netwerkleden zijn gespecialiseerd.

tabel 3.1 Specialisatie netwerkleden naar beleidsterrein

Beleidsterreinen Percentage van

netwerkledena Technologie 83% Onderwijs 33% Branche 12% Maatschappelijk 7% Arbeidsmarkt 2% a Netwerkleden kunnen meerdere specialismen hebben. Daarom tellen de percentages niet op tot 100%.

Om signalen te verkrijgen vanuit meerdere invalshoeken zijn netwerkleden geselec-teerd met verschillende achtergronden voor wat betreft hun functie en het bedrijf waarbinnen zij werkzaam zijn. In tabel 3.2 staat de herkomst van netwerkleden.

Page 16: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

16 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

tabel 3.2 Herkomst netwerkleden

Herkomst Percentage van

netwerkledena Fabrikant 33% Kennisinstituut 27% Anders 16% Installateur 15% Adviseur 11% Groothandel 7% Energiebedrijf 3% Eigenaar 2% a Netwerkleden kunnen meerdere herkomsten hebben. Daarom tellen de percentages niet op tot 100%. b Brancheorganisatie, universiteit, certificerende instelling, onderzoeksinstituut

Bovendien is de netwerkleden gevraagd aan te geven op welke gebieden, binnen hun vakgebied, zij over expertise beschikken. We hebben hier de volgende onderverdeling gebruikt voor de beleidsterreinen Onderwijs, Technologie Installatietechniek en Tech-nologie Elektrotechniek: • Onderwijs: Onderwijsmethoden, Kwalificatiestructuur, Examinering, E-Learning,

Elders Verworven Competenties (EVC), Beroepsonderwijs en Bij- en omscholing. • Technologie Installatietechniek: , Koude en Luchtbehandeling, Meet & Regeltech-

niek / Gebouwautomatisering, Montage gas en verwarming, Service en onder-houd, Ontwerpen en tekenen, Dakbedekking, Huishoudelijke installaties en Distri-butie.

• Technologie Elektrotechniek: Industriële automatisering, Utiliteit- en industriële installaties, Woonhuisinstallaties, Beveiliging en aarding & bliksembeveiliging, Be-heer en inspectie, Distributie en infrastructuur en ICT/netwerken.

Experts in alle hierboven genoemde deelgebieden nemen deel in het netwerk van des-kundigen.

3.2 Enquête onder netwerkleden De netwerkleden zijn gevraagd de ontwikkelingen die zij waarnemen in hun omgeving te benoemen en aan te geven of deze op welke termijn zij verwachten dat de ontwikkeling actueel wordt/werd. De volgende vragen zijn aan de netwerkleden gesteld: Vraag 1: Welke actuele ontwikkeling(en) signaleert u binnen uw werkgebied?

a. De afgelopen twee Jaar? b. Op korte termijn? (< 2 jaar) c. Op langere termijn? (> 2 jaar)

Vraag 2: Aan welke huidige ontwikkelingen dient meer aandacht te worden besteed en waarom?

Vraag 3: Welke activiteiten moeten door branchepartijen worden opgestart om op

deze ontwikkeling(en) in te kunnen spelen binnen het vakgebied? Op basis van deze vraagstelling hebben de netwerkleden 414 signalen aangeleverd die kunnen worden onderverdeeld naar de verschillende beleidsterreinen, zie tabel 3.3. In de rechter vier kolommen is het percentage aangegeven van de termijn waarop het signaal betrekking heeft.

Page 17: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 17

tabel 3.3 Beleidsterreinverdeling signalen netwerkleden

Beleidsterrein

Percentage van

signalena

-2 jr heden < 2 jr > 2 jr

Branche 54% 12% 47% 33% 8% Onderwijs 46% 12% 47% 28% 14% Technologie Installatie 32% 1% 32% 56% 12% Technologie Elektro 19% 16% 24% 34% 26% Maatschappelijk 16% 18% 26% 41% 15% Arbeidsmarkt 9%

5% 55% 34% 5%

a Signalen kunnen betrekking hebben op meerdere beleidsterreinen. Hierdoor tellen de percentages niet op tot 100%. Onderverdeeld naar de termijn tellen de percentages wel op tot 100%.

3.3 Deskresearch De overige signalen zijn gebaseerd op onderzoek. De volgende methoden zijn hierbij gebruikt: web-browsing, bezoeken van beurzen en congressen, praten met mensen uit de branche, volgen van relevante TV programma’s en het lezen van vakbladen, nieuwsbrieven, dagbladen, internetnieuwsbrieven en onderzoeken. Uit deskresearch zijn buiten de 414 netwerksignalen aanvullend 302 signalen naar voren gekomen. De signalen zijn naar de beleidsterreinen te verdelen zoals weergegeven wordt in tabel 3.4. De percentages zijn onder te verdelen naar de verschillende bronnen: Internet, vakblad, dagblad, nieuwsbrief en overig. Deze laatste categorie geeft een overzicht van bronnen als onderzoek, persberichten, TV, beurs en Dynamo.

tabel 3.4 Beleidsterreinverdeling signalen deskresearch

Beleidsterrein

Percentage van

signalena Internet Vakblad Dagblad nieuws-

brief overig Branche 51% 29% 48% 5% 7% 11% Technologie Elektro 37% 21% 58% 4% 6% 12% Maatschappelijk 36% 40% 35% 6% 11% 8% Technologie installatie 19% 11% 46% 7% 4% 32% Onderwijs 15% 24% 37% 22% 4% 13% Arbeidsmarkt 15%

42% 27% 7% 13% 11% a Signalen kunnen betrekking hebben op meerdere beleidsterreinen. Daarom tellen de percentages niet op tot 100%. Onderverdeeld naar de termijn tellen de percentages wel op tot 100%.

3.4 Toekomstwijzer discussiebijeenkomst De hierboven beschreven handelingen leverden een databank op met een 700-tal sig-nalen over de technische installatiebranche, bekeken vanuit maatschappelijk, branche, arbeidsmarkt, technologisch en onderwijskundig perspectief. Om tot een waardevolle toekomstgerichte visie te komen moesten deze signalen worden beoordeeld en sa-mengevat tot relevante ontwikkelingen. Hier hebben de leden van het netwerk van deskundigen een grote rol gespeeld. Allereerst zijn de verzamelde signalen door MarktMonitor samengevat in ontwikkelin-gen. Zo werden bijvoorbeeld verschillende signalen die gingen over de toename van embedded systemen in diverse vakgebieden binnen de installatiebranche samengevat tot de ontwikkeling: “embedded technology wordt steeds vaker toegepast”. Op soort-gelijke manier zijn alle signalen doorgenomen, dit resulteerde in een lijst van onge-veer 120 ontwikkelingen.

Page 18: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

18 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Maatschappelijke ontwikkelingen De 120 ontwikkelingen zijn verdeeld naar vier onderwerpen: Technologie Installatie-techniek, Technologie Elektrotechniek, Onderwijs en Arbeidsmarkt/Branche. Vooraf was reeds besloten het beleidsterrein Maatschappij niet apart te belichten in deze stap van het proces; dit beleidsterrein diende als overkoepelend perspectief dat verdieping geeft aan de andere beleidsterreinen. De maatschappelijke ontwikkelingen zijn in de netwerkwerkbijeenkomst als input ge-bruikt en zijn verder niet beoordeeld en geprioriteerd door de aanwezigen tijdens de netwerkbijeenkomst. In paragraaf 3.5 worden deze maatschappelijke ontwikkelingen kort toegelicht.

3.5 Resultaten kwalitatieve analyse In deze paragraaf worden de maatschappelijke ontwikkelingen kort weergegeven en besproken. Onder elke ontwikkeling worden aan aantal letterlijke signalen weergege-ven die betrekking hebben op de betreffende maatschappelijke ontwikkeling. De let-terlijke signalen worden voorafgegaan door een -teken en zijn voorzien van een bronvermelding.

Vergrijzing Ouderen langer “zelfstandig” laten wonen: decentralisering ouderenzorg.

Er gaat meer gebouwd worden voor ouderen: eind 2009 moeten er 255.000 volledig toegankelijke woningen meer beschikbaar zijn dan in 2002 om ouderen en mensen met een beperking langer zelfstandig te kunnen laten wonen. Om dat te realiseren zullen minister Dekker van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en staatssecreta-ris Ross-Van Dorp van Volksgezondheid, Welzijn en Sport afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties maken. Dat is de kern van het ‘Actieplan wonen met zorg en welzijn’ dat zij vandaag naar de Tweede Kamer hebben gestuurd. (Enieuws VROM)

Er worden op dit moment een groot aantal toepassingen bedacht voor domotica op het gebied van ouderen. Dit soort systemen zullen in de komende jaren steeds meer op de markt verschijnen. (Intech klimaat)

Ouderen moeten langer gaan werken.

Metaal en Techniek, het pensioenfonds voor de kleinmetaal waarin ongeveer 340 dui-zend mensen werkzaam zijn, vreest een grote toeloop door de onzekerheid rond het prepensioen. Ook andere pensioenfondsen merken dat meer werknemers ver voor hun 65ste willen stoppen met werken. Werknemers die vorige week een aanvraag indienden om voor hun 60ste met pensioen te gaan, krijgen hun zin; collega's die zich gisteren meldden, moeten doorwerken tot hun 60ste. (Volkskrant)

Gezondheid, de fysieke zwaarte van het werk én de ervaren mentale vermoeidheid zijn de belangrijkste redenen dat 50-plussers zich niet in staat voelen door te werken tot hun 65ste. Naast een goede gezondheid speelt ook de mate van zelfstandigheid van de functie een stimulerende rol. Het delegeren van verantwoordelijkheden en een goed doortimmerd arbo- en gezondheidsbeleid in bedrijven en instellingen kunnen dus een bijdrage leveren aan de arbeidsparticipatie van werkenden. (TNO arbeid)

Page 19: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 19

Veiligheid Beveiliging en veiligheid (in welke vorm dan ook) worden steeds belangrijker.

Nieuw communicatiesysteem voor OOV (openbare orde en veiligheidssector) C2000 geeft een aantal problemen bij het invoeren. Het systeem is af te luisteren en onder be-paalde omstandigheden valt het systeem uit. (Beveiliging december 2003)

Het wordt voor bedrijven steeds belangrijker om te zorgen dat hun ICT systemen ro-buust zijn en weinig 'down-time' hebben (redundancy problematiek). (Telecommagzine februari 2004)

Beveiliging wordt steeds belangrijker in de ICT. (ITinKantoor november 2003)

Energie Er is zorg over de ontwikkelingen in de energiemarkt na de privatisering.

Door de toenemende privatisering in de energiemarkt en de toenemende marktwerking treden er grotere schommelingen op in de energieprijzen. Hierdoor wordt het organisa-tieklimaat onvoorspelbaarder en dus zal er minder geïnvesteerd worden. Dit heeft tot gevolg dat de betrouwbaarheid van onze energievoorzieningen steeds meer onder druk komt te staan. (BBC programma “If”)

De vraag naar energie blijft stijgen.

Er is een stijgende vraag in energie en de lange termijn prognose voorspelt een blijvend stijgende vraag. ( www.energie.nl)

Er wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaamheid, niet alleen in de energie-opwekking maar bijvoorbeeld ook in duurzaam ondernemen.

Hydro Thermal Upgrading (HTU) installaties lijken volgens een eerste lange-termijn proef een goede oplossing voor de productie van biobrandstof. Het product van een HTU installatie: biocrude is zowel economisch gezien als brandstoftechnisch een goed alter-natief voor diesel brandstof. Ook bij niet al te hoge oliekosten is biocrude via HTU instal-laties opgewekt een economisch rendabele brandstof. (Duurzaam nieuws, TNO-MEP, 11 mei 2004)

De energiemarkt is voorzichtiger geworden met investeren, de nieuw ingevoerde marktwerking zal deze trend alleen maar doen laten toenemen. De marges worden kleiner en de markt wordt moeilijker voorspelbaar, waardoor het onaantrekkelijk wordt om lange termijn investeringen te doen (bv investeringen in energiecentrales).

De energietoeleverende industrie is in toenemende mate terughoudend in het nemen van investeringsbeslissingen. (Utilities, december 2003)

Het toenemende gebruik van duurzame methoden van energieopwekking hebben tot gevolg dat de betrouwbaarheid van de energievoorziening afneemt.

Door de toename van het gebruik van duurzame energievoorzieningen neemt de be-trouwbaarheid van de energieproductie af: er treden steeds grotere schommelingen op aangezien deze bronnen gemiddeld maar 30-40% van de tijd productief zijn. Dit kan gevolgen hebben op grote schaal, te denken valt hierbij aan cumulatieve effecten die op gaan treden waardoor de energievoorziening grote klappen kan krijgen. Het huidige energienet is bijvoorbeeld slecht in staat grote verschillen in toevoer op te vangen zon-der een cascade effect te veroorzaken. (BBC programma “If”)

Page 20: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

20 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Er wordt veel onderzoek gedaan op het gebied van decentrale en/of alternatieve energieopwekkingmethoden.

Het beschikbaar komen van warmte-kracht koppeling voor huishoudens en kleine utili-teit (micro-wkk). Bijvoorbeeld brandstofcellen en Stirling systemen. Het aanzienlijk te-ruglopen van de energievraag voor ruimteverwarming in gebouwen (waarbij de uitda-ging is het verwarmingssysteem tot een minimum te beperken en waarbij mogelijk de belangstelling voor luchtverwarming toeneemt). Deze ontwikkelingen zijn deels nog te ver weg om een concreet opleidings- of cursusaanbod te ontwerpen. Belangrijk is wel dat de branche gaat nadenken over mogelijke systeemconfiguraties en de daarbij moge-lijk ontbrekende kennis bij voorbereiding en uitvoering. Een van de aandachtspunten is bijvoorbeeld de aansluiting van een apparaat met gecombineerde opwekking van warm-te en elektriciteit. Of de mogelijkheden van klimatisering (verwarming & koeling) met ventilatielucht in bijvoorbeeld zeer energiezuinige woningen. (Netwerklid)

Milieu/Volksgezondheid Er is veel aandacht voor CO2 reductie en/of opslag.

Er wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om CO2 gas op te slaan in zoutsilo's (onder de grond). Dit zou mogelijk kunnen helpen bij het terugdringen van de broeikas-gasuitstoot. (Utiliteit december 2003)

Er wordt veel aandacht besteedt aan watermanagement waarbij de nadruk ligt op het wegwerken van het water dat Nederland binnenkomt en de kwaliteit van ons water, zowel drinkwater als afvalwater.

Er is veel te doen over ons watermanagement. De voorspelling is dat we in de toekomst met onregelmatiger verdelingen van water te maken krijgen, langere droogtes afgewis-seld met ineens zeer veel neerslag of instroom via de rivieren vanuit het buitenland. Om te zorgen dat we hier in de toekomst mee uit de voeten kunnen probeert de overheid en het bedrijfsleven nu een aantal veranderingen door te voeren. Hierbij valt te denken aan systemen die vaker ingevoerd worden om hemelwater te scheiden van afvalwater, ge-scheiden waterleidingsystemen in huizenbouw en landelijk anders georganiseerde wa-teropvang, van een snelle doorstroom door NL terug naar grotere uiterwaarden en an-dere faciliteiten waar water opgeslagen kan worden in tijden van nood (weinig of juist zeer veel aanbod van water). Deze tendens zal ongetwijfeld gevolgen hebben voor het werk van de installateur in de toekomst. (Intech klimaat februari 2004)

Er wordt meer aandacht besteedt aan de gezondheidsrisico’s van installaties, toestel-len en apparaten en de handhaving van de bestaande regelgeving hierin.

De overheid probeert meer nadruk te leggen op veiligheid van huisinstallaties. Denk bij-voorbeeld aan de APK keuring voor woningen maar ook aan de VROM campagne 'de bu-ren' ter bevordering van kennis ten aanzien van veiligheid en installaties. (Intech Kli-maat februari 2004)

Duurzaamheid is en blijft een belangrijk onderwerp.

Onderzoek van LogicaCMG geeft aan dat veel bedrijven niet in staat zullen zijn te vol-doen aan de emissie handelseisen die ingaan op 1 januari 2005. Minder dan de helft van de onderzochte bedrijven in de auto-, pulp- en papier-, ijzer- en staal- en cementindu-strie zullen op tijd klaar zijn met de nodige veranderingen. De onderzochte bedrijven geloven over het algemeen dat de regels onveranderd doorgevoerd zullen worden maar er wordt tegelijkertijd weinig geïnvesteerd in de sectoren om de bedrijven klaar te ma-ken voor de emissie handelseisen. (LogicaCMG news 2 juni 2004)

Page 21: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 21

4 Demografische ontwikkelingen

4.1 Samenstelling bevolking In deze paragraaf worden een aantal kerncijfers besproken welke inzicht geven in de demografische ontwikkeling van de Nederlandse bevolking.

4.1.1 Bevolking en groei Ontwikkeling In tabel 4.1 wordt de ontwikkeling van het aantal inwoners in Nederland voor de peri-ode 1993-2004 weergegeven.

tabel 4.1 Ontwikkeling inwonersaantal Nederland, absoluut en procentuele jaarlijkse toe-/afname en verdeling naar sekse, tussen 1993 en 2004

Jaar Inwoners

(in miljoenen) Toe-/afname Procentuele

toe-/afname Percentage.

mannen Percentage vrouwen

1993 15,2 — — 49,45% 50,55% 1994 15,3 82.569 0,54% 49,45% 50,55% 1995 15,4 69.767 0,45% 49,45% 50,55% 1996 15,5 73.218 0,47% 49,45% 50,55% 1997 15,6 87.085 0,56% 49,44% 50,56% 1998 15,7 106.033 0,68% 49,44% 50,56% 1999 15,8 103.725 0,66% 49,45% 50,55% 2000 15,9 123.125 0,78% 49,46% 50,54% 2001 16,0 118.210 0,74% 49,48% 50,52% 2002 16,1 87.287 0,54% 49,50% 50,50% 2003 16,2 65.460 0,40% 49,50% 50,50% 2004 16,3 62.361 0,39% 49,49% 50,51%

Bron: CBS

De bevolking is toegenomen in de laatste 10 jaar; van 15,2 miljoen mensen in 1993 naar 16,3 miljoen personen in 2004. De verdeling man/vrouw in Nederland vertoont een zeer constant beeld over de laatste 10 jaar. Er zijn gemiddeld ongeveer 0,5% meer vrouwen dan mannen. Er is geen reden om aan te nemen dat deze verhouding op korte termijn wijzigt. De tabel laat duidelijk een trendmatige afname van de procentuele bevolkingsgroei vanaf het jaar 2000 zien. Ondanks de lichte stijging in absolute zin van het inwoners-aantal in Nederland is de trend op langere termijn dalende. Vanaf 2000 daalt de pro-centuele toename van de bevolking. De relatieve bevolkingstoename bereikte in 2004 zijn laagste waarde met een stijging van 0,39%. Prognose bevolkingsgroei In het eerste halfjaar van 2004 is de bevolking met 12 duizend personen gegroeid. Dit is aanzienlijk minder in vergelijking met voorafgaande jaren. Als dit groeitempo zich voortzet, voorspelt het CBS een bevolkingsgroei van 0,2 % voor het jaar 2005. Het CBS meldt dat sinds het jaar 1900 de procentuele bevolkingsgroei nog nooit zo laag is geweest. In Figuur 4-1 wordt de ontwikkeling van de bevolkingsgroei vanaf het jaar 1900 weer-gegeven.

Page 22: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

22 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Figuur 4-1 % ontwikkeling bevolkingsgroei Nederland, periode 1900-2004

Verschillende ontwikkelingen zijn debet aan deze lage historische bevolkingsgroei. Als hoofdoorzaak wordt met name de daling van het aantal immigranten in Nederland ge-noemd (zie paragraaf 4.1.2.). Daarnaast blijkt er een verband te staan tussen de con-junctuur van de Nederlandse economie en het geboortecijfer in de betreffende perio-de. Het geboorte cijfer bereikte een hoog niveau in het jaar 2000, de Nederlandse economie bevond zich in dat jaar in een hoog conjunctuur. In het eerste halfjaar van 2004 is het aantal geboorten gedaald. Deze daling kan volgens het CBS voor een deel worden toegeschreven aan de economische teruggang. Tabel 4.2 toont de prognose over de ontwikkeling van het inwonersaantal voor de pe-riode 2004-2050.

Tabel 4.2 Bevolkingsprognose: ontwikkeling aantal inwoners

Jaar Aantal inwoners x mln 2004 16,3 2010 16,5 2015 16,6 2020 16,8 2025 16,9 2030 17,0 2035 17,0 2040 17,0 2045 17,0 2050 16,9 Bron: CBS december 2004 De Nederlandse bevolking zal gaan toenemen tot een maximaal niveau van 17 miljoen inwoners. Tot 2045 verwacht men een stabilisatie van het inwonersaantal rond dit ni-veau, vanaf 2050 zal het inwoners aantal in Nederland licht gaan dalen. Nederland zal dus over dertig jaar een maximum van 17 miljoen inwoners kennen.

Page 23: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 23

Tabel 4.3 Bevolkingsprognose: bevolkingsgroei

Jaar Totale bevolkingsgroei¹ Geboorte Sterfte Immigratie Emigratie x1000 x1000 x1000 x1000 x1000 2004 37 194 142 92 111 2010 36 179 179 109 105 2015 34 178 178 116 106 2020 29 184 184 116 105 2025 22 188 188 116 102 2030 11 189 189 116 98 2035 -2 186 186 116 94 2040 -11 182 182 115 89 2045 -12 181 181 115 96 2050 -8 184 184 115 85 Bron: CBS december 2004 ¹ Inclusief saldo administratieve correcties en overige correcties De toenemende vergrijzing in Nederland (zie paragraaf 4.1.3) zal meer en meer van invloed zijn op de bevolkingsgroei in Nederland. Een toename van het aantal sterfge-vallen in Nederland op langere termijn zal bij een gelijkblijvend geboortecijfer een zwaardere stempel drukken op de toe- of afname van de Nederlandse bevolking. Het CBS voorziet een voortzetting van trendmatige afname van de bevolkingsgroei op lan-ge termijn. De bevolking zal 17 miljoen mensen tellen in het jaar 2040; op dat mo-ment zal de groei rond de 0% zijn. Wat dit betekent voor de ontwikkeling van de Ne-derlandse beroepsbevolking en het evenwicht van vraag en aanbod op de arbeids-markt wordt in de paragraaf 4.2 Beroepsbevolking en arbeidsparticipatie uitgelegd.

4.1.2 Bevolking en etniciteit In tabel 4.4 wordt de ontwikkeling van het % allochtonen op het totaal van de Neder-landse bevolking weergegeven. De term “allochtoon” refereert aan een persoon van wie tenminste één ouder buiten Nederland is geboren.

tabel 4.4 Percentage allochtonen van het totaal aantal inwoners en herkomst, tussen 1996 en 2002

Waarvan afkomstig uit…

Jaar Percentage

allochtonena

Europab Azië Amerika (excl. VS) Afrika

VS en Oceanie Totaal

1996 16,1% 45,4% 22,9% 16,7% 13,5% 1,5% 100%

1997 16,4% 45,0% 23,0% 16,7% 13,9% 1,5% 100%

1998 16,7% 44,6% 23,0% 16,7% 14,3% 1,5% 100%

1999 17,1% 44,0% 23,1% 16,8% 14,6% 1,5% 100%

2000 17,5% 43,6% 23,0% 17,0% 14,9% 1,6% 100%

2001 18,0% 43,2% 22,9% 17,1% 15,2% 1,6% 100%

2002 18,4% 42,8% 22,9% 17,2% 15,6% 1,6% 100%

Bron: CBS

a Als percentage van het totaal aantal inwoners [zie tabel 4.1]

b Exclusief autochtonen.

Het aantal allochtonen op het totaal van de Nederlandse bevolking is in de afgelopen zeven jaar toegenomen. Relatief gezien is het percentage allochtonen op de totale Nederlandse bevolking van 16% naar ongeveer 18,5% gestegen in de periode 1996—2002. De komende jaren zal de toename van het aantal allochtonen zich naar alle waarschijnlijkheid stabiliseren op dit niveau. Als oorzaak van deze stabilisatie wordt de

Page 24: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

24 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

ingevoerde veranderingen in het immigratiebeleid genoemd (zie ook: verwacht nega-tief migratie saldo). Bijna de helft van de allochtonen (42% à 45%) komt uit een Europees land. Na Euro-pa, zijn een groot deel van de allochtonen afkomstig uit Azië, daarna zijn Amerika (excl. VS) en Afrika de belangrijkste herkomstgebieden. De onderlinge verhoudingen in herkomst blijven in het tijdsinterval redelijk gelijk. Wel is sinds 1996 een lichte af-name van het percentage allochtonen uit Europa waar te nemen en een lichte stijging van het percentage allochtonen van Afrikaanse afkomst. Figuur 4-2 toont de bevolkingsgroei van Nederland naar herkomst voor de periode 1996-2003.

Figuur 4-2 Bevolkingsgroei naar herkomst De grafiek laat de trendmatige daling van de groei van het aantal westerse en niet-westerse allochtonen in Nederland over langere periode zien. Het aantal autochtonen is in 2003 licht gestegen ten op zichten van het jaar 2002. De jaarlijkse groei van zo-wel de westerse als niet-westers allochtonen nam in dezelfde periode af. Figuur 4-3 toont de bevolkingsgroei van niet-westerse allochtonen naar de groep 1e generatie allochtonen en de groep 2e generatie allochtonen.

Figuur 4-3 Bevolkingsgroei niet westerse-allochtonen

Page 25: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 25

De grafiek toont dat de bevolkingsgroei van de 2e generatie niet-westerse allochtonen de groei van de 1e generatie niet-westerse allochtonen in 2003 overstijgt. Prognose bevolking en etniciteit In de vorige paragraaf constateerden we dat de procentuele afname van de bevol-kingsgroei in belangrijke mate wordt veroorzaakt door een negatief migratie saldo. Het migratiesaldo is het verschil tussen immigratie en emigratie. Een negatief migratie saldo betekent dat er meer personen uit Nederland emigreren dan in dezelfde periode vanuit het buitenland naar Nederland immigreren. Als de immigratie hoger is dan de emigratie is sprake van een vestigingsoverschot. Als de emigratie hoger is dan de immigratie is sprake van een vertrekoverschot. Figuur 4-4 laat de ontwikkeling van het migratie saldo (voor eerste half jaar) over een interval van een aantal jaren zien (1998-2004).

Figuur 4-4 Migratie saldo Nederland in het eerste half jaar

Vanaf het jaar 1998 tot en met het jaar 2001 nam de positieve waarde van het migra-tie saldo jaarlijks toe. Sinds het jaar 2002 toont het migratie saldo een jaarlijkse da-ling. Voor het jaar 2004-2005 rekent het CBS op een negatief migratie saldo, dit bete-kent dat het aantal emigranten uit Nederland het aantal immigranten naar Nederland overtreft. Het CBS noemt onder andere de neergang van de Nederlandse economie en de strengere regels rondom immigratie als redenen hiervoor. Figuur 4-5 toont een prognose van het aantal te verwachten emigranten en immigran-ten voor de periode 2005-2045.

Page 26: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

26 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

-40000

-20000

0

20000

40000

60000

80000

100000

120000

140000

Totaal immigratieTotaal emigratieMigratie saldo

Figuur 4-5 Prognose migratie saldo periode 2005 – 2045 (bron: CBS)

De prognose van het CBS over het migratiesaldo is onderhevig aan een aantal onze-kere factoren. Economische factoren en overheidsbeleid bepalen in grote mate de fluc-tuaties van het aantal toekomstige immigranten en het aantal te verwachten emigran-ten. Ondanks alle onzekerheden lijkt het aannemelijk dat in de toekomst de immigra-tie groter zal zijn dan de emigratie. Bovenstaande grafiek toont dat het migratie saldo naar verwachting op langere termijn zal toenemen. Debet aan deze toename is een gelijkblijvend aantal immigranten in een combinatie met een afname van het aantal emigranten. Tabel 4.5 toont de prognose van de Nederlands bevolking naar etniciteit.

Tabel 4.5 Bevolkingsprognose: autochtonen en allochtonen

Jaar Aantal inwoners

x mln % Autochtonen % Niet-westerse

allochtonen % Westerse allochtonen

2004 16,3 81,0 10,3 8,7 2010 16,5 80,0 11,1 8,9 2015 16,6 78,8 11,8 9,3 2020 16,8 77,7 12,5 9,8 2025 16,9 76,6 13,2 10,2 2030 17,0 75,5 13,8 10,6 2035 17,0 74,3 14,5 11,1 2040 17,0 73,9 15,2 11,7 2045 17,0 71,6 15,9 12,4 2050 16,9 70,3 16,6 13,2

Bron: CBS, december 2004 Het aandeel autochtonen zal gaan afnemen. In 2050 zal 70% van de Nederlandse be-volking autochtoon zijn. Het aandeel westerse allochtonen zal stijgen van 9% in 2004 tot een niveau van ongeveer 13% in het jaar 2050. In de prognose van CBS wordt dit verklaard door arbeidsmigratie. Het percentage niet westerse-allochtonen zal toene-men van 10,3% in het jaar 2004 tot 16,6 % in het jaar 2050.

Page 27: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 27

4.1.3 Bevolking en leeftijd In tabel 4.6 wordt de bevolkingsopbouw van Nederland naar leeftijdscategorie weer-gegeven.

tabel 4.6 Bevolkingsopbouw naar leeftijdscategorie in 2003

Leeftijd Aantal personen (in mln)

Percentage

<25 jr 4,9 30,5% 25-34 jr 2,3 14,4% 35-44 jr 2,6 16,1% 45-54 jr 2,3 14,2% ≥55 jr 4,0 24,9% Totaal 16,2 100,0% Bron: CBS Figuur 4-6 visualiseert de procentuele verdeling van de Nederlandse bevolking voor de verschillende leeftijdscategorieën voor het jaar 2003.

Bevolkingsopbouw in leeftijdscategorieën in 2003

05

101520253035

< 25 jr 25-34 jr 35-44 jr 45-54 jr ≥ 55 jr

Leeftijdscategorie

Perc

enta

ge v

an to

tale

po

pula

tie

Figuur 4-6 Bevolkingsopbouw naar leeftijdscategorie 2003 (CBS)

De leeftijdsintervallen verschillen voor de te onderscheiden leeftijdsgroepen. Ongeveer 30% van de Nederlandse bevolking is jonger dan 25 jaar. Het percentage personen van 55 jaar en ouder bedraagt bijna 25%. Figuur 4-7 toont de bevolkingsopbouw van Nederland voor vier door het CBS gedefini-eerde regio’s in Nederland.

Page 28: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

28 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Bevolkingsopbouw naar leeftijd per regio

05

101520253035

Noord-Nederland

Oost-Nederland

West-Nederland

Zuid-Nederland

Nederland

Regio

Perc

enta

ge

< 25 jr

25-34 jr

35-44 jr

45-54 jr

≥ 55 jr

Figuur 4-7 Procentuele bevolkingsopbouw naar leeftijd per regio in 2003 (CBS)

De grafiek toont dat er weinig verschillen zijn in de regionale verdeling van de bevol-kingsopbouw naar leeftijd. Indien we de percentages vergelijken met de landelijke verdeling, dan kunnen we constateren dat er gemiddeld iets meer ouderen boven 55 jaar in Noord-Nederland en Zuid-Nederland wonen. In Oost-Nederland wonen verhou-dingsgewijs (niet in absolute aantallen)de meeste jongeren onder de 25 jaar. Vooral het aandeel van de laatste leeftijdsgroep op de Nederlandse bevolking, het aantal personen van 55 jaar en ouder zal in de komende jaren sterk toenemen. In Tabel 4.7 wordt deze ‘vergrijzing’ geïllustreerd door het weergeven van de ‘groene en grijze druk’ op de totale Nederlandse bevolking.

Tabel 4.7 Totale demografische druk, naar groene en grijze druk, tussen 1993 en 2004

jaar Totale drukª groene drukb grijze drukc 1993 60,3% 39,4% 20,9% 1994 60,1% 39,1% 21,0% 1995 60,2% 39,0% 21,1% 1996 60,4% 39,0% 21,3% 1997 60,6% 39,1% 21,5% 1998 60,8% 39,1% 21,7% 1999 61,0% 39,2% 21,8% 2000 61,2% 39,4% 21,9% 2001 61,4% 39,5% 22,0% 2002 61,6% 39,5% 22,1% 2003d 61,9% 39,7% 22,2% 2004d 62,3% 39,8% 22,5%

Bron: CBS

a De verhouding tussen het aantal personen van 0-19 jaar en van 65 jaar of ouder ten opzichte van de perso-nen in de zogenaamde ‘productieve' leeftijdsgroep van 20-64 jaar. b De verhouding tussen het aantal personen van 0-19 jaar ten opzichte van de personen in de zogenaamde 'productieve' leeftijdsgroep van 20-64 jaar. c De verhouding tussen het aantal personen van 65 jaar of ouder ten opzichte van de personen in de zoge-naamde 'productieve' leeftijdsgroep van 20-64 jaar. d Voorlopige cijfers

De totale demografische druk is de som van de groene en grijze druk en geeft een overzicht van de spanningsvelden op het gebied van bevolkingsgroei. De twee varia-belen geven dus samen aan hoe zwaar de niet—werkende bevolkingsgroepen drukken op de wel—werkende bevolkingsgroepen. We zien dat de totale demografische druk sinds 1993 toeneemt tot een niveau van 62,3% voor het jaar 2004. Dit betekent dat ongeveer 62 personen van de honderd inwoners niet werken en dat 38 mensen wel actief zijn op de arbeidsmarkt.

Page 29: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 29

Zowel de groene druk als de grijze druk zijn debet aan de jaarlijkse toename van de totale druk. De verwachting is dat de totale demografische druk door een verhou-dingsgewijze sterkere toename van het aantal ouderen in Nederland in de toekomst verder zal stijgen. Wat de gevolgen zullen zijn voor de vraag- en aanbod op de ar-beidsmarkt wordt verder beschreven in de paragraaf 4.2 Beroepsbevolking en ar-beidsparticipatie. Prognose bevolking naar leeftijdsopbouw Tabel 4.8 toont de prognose van de Nederlandse bevolking naar leeftijdsklassen voor de periode 2004-2050.

Tabel 4.8 Prognose Nederlandse bevolking naar leeftijd

Jaar Aantal inwoners Inwoners naar leeftijd x mln % 0-20 jaar % 20-65 jaar % 65 jaar en ouder 2004 16,3 24,5 61,6 13,8 2010 16,5 23,9 61,0 15,1 2015 16,6 23,1 59,7 17,3 2020 16,8 22,5 58,6 19,0 2025 16,9 21,9 57,4 20,6 2030 17,0 22,0 55,7 22,3 2035 17,0 22,3 54,3 23,4 2040 17,0 22,5 53,9 23,6 2045 17,0 22,5 54,7 22,8 2050 16,9 22,5 55,7 21,9 Bron: CBS, 2004 De Nederlandse bevolking zal gaan toenemen tot een maximaal niveau van 17 miljoen inwoners. Tot 2045 verwacht men een stabilisatie van het inwonersaantal rond dit ni-veau, vanaf 2050 zal het inwoners aantal in Nederland licht gaan dalen. Nederland zal dus over dertig jaar een maximum van 17 miljoen inwoners kennen. Figuur 4-8 toont de bovenstaande prognose over de samenstelling van de Nederland-se bevolking.

0,0

10,0

20,0

30,0

40,0

50,0

60,0

70,0

2004201020152020202520302035204020452050

perc

enta

ge 0-20 jaar20-65 jaar65 jaar en ouder

Figuur 4-8 Procentuele verdeling leeftijdsgroepen als percentage van de totale bevolking

Het aandeel ouderen (65 jaar en ouder) zal op langere termijn toenemen. De vergrij-zingspiek zal bereikt worden in 2040. In dat jaar zal ongeveer 23,6% van de bevol-king 65 jaar of ouder zijn. De grafiek laat zien dat de stijging van het aantal inwoners van 65 jaar en ouder relatief snel toeneemt tot het jaar 2040, daarna neemt het aan-

Page 30: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

30 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

tal ouderen weer af echter in een beperkte mate. Figuur 4-9 bevestigt deze ontwikke-ling van de ‘vergrijzing’ in Nederland. Figuur 4-9 toont de ontwikkeling van het aantal ouderen (65 jaar en ouder) voor de periode 2000-2050.

Figuur 4-9 Prognose aantal ouderen periode 2000-2050 (CBS)

Het aantal ouderen zal de komende decennia sterk blijven toenemen, vanaf 2010 zelfs in versnelde mate. De factoren die in het verleden hebben gewerkt (sterftedaling, al-gemene bevolkingsgroei) blijven ook in de toekomst hun werk doen, zij het niet zo sterk als in de afgelopen eeuw. Het RIVM meldt dat de belangrijke oorzaak voor de sterk toenemende vergrijzing van de bevolking is gelegen in de geboorte-ontwikkelingen in het verleden: de ‘baby boom’ van 1946-1970 begint vanaf 2011 de leeftijd van 65 jaar te passeren, en dat leidt tot een sterke toename van het aantal ouderen. De grafiek toont eveneens dat de piek van de vergrijzing rond het jaar 2040 zal liggen.

Page 31: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 31

4.2 Beroepsbevolking en arbeidsparticipatie In deze paragraaf worden een aantal kerncijfers besproken welke inzicht geven in de ontwikkeling van de Nederlandse Beroeps Bevolking.

4.2.1 Beroepsbevolking en arbeidsparticipatie algemeen Het CBS (1991) hanteert de volgende definitie van beroepsbevolking:

• Personen die tenminste twaalf uur per week werken; • Personen die werk hebben aanvaard waardoor ze tenminste twaalf uur per

week gaan werken; • Personen die verklaren tenminste twaalf uur per week te willen werken, daar-

voor beschikbaar zijn en activiteiten ontplooien om werk voor tenminste twaalf uur per week te vinden.

Van de beroepsbevolking worden personen die tenminste twaalf uur per week werken tot de werkzame beroepsbevolking gerekend en degenen die niet of minder dan twaalf uur per week werken tot de werkloze beroepsbevolking. In tabel 4.9 wordt de ontwik-keling van de Nederlandse beroepsbevolking voor de periode 1993-2003 weergege-ven.

tabel 4.9 Beroepsbevolking, kenmerken totaal, werkzaam, werkloos en arbeidsparticipatie, tussen 1993 en 2003

Jaar

Bevolking 15-64

jaar (x 1000)

Beroeps-bevolking

(x 1000)

Werkzame beroeps-

bevolking (x 1000)

Werkloze beroeps-

bevolking (x 1000)

% Bruto arbeids-

participatiea

% Netto arbeids-

participatieb

Geregi-streerde

werklozen (x 1000)

1993 10420 6406 5925 481 61% 57% 415

1994 10473 6466 5920 547 62% 57% 486

1995 10498 6596 6063 533 63% 58% 464

1996 10534 6686 6185 501 63% 59% 440

1997 10566 6832 6384 448 65% 60% 375

1998 10606 6941 6587 354 65% 62% 287

1999 10665 7069 6768 301 66% 63% 221

2000 10728 7187 6917 270 67% 64% 188

2001 10799 7314 7062 252 68% 65% 146

2002 10868 7427 7125 302 68% 66% 170

2003 10920 7510 7114 396 69% 65% 255

Bron: CBS

a Beroepsbevolking in procenten van de bevolking. b Werkzame beroepsbevolking in procenten van de bevolking.

De totale bevolking van 15 jaar tot en met 64 jaar is sinds 1993 met ongeveer een half miljoen mensen toegenomen. Dat is een stijging van 4,5% ten opzichte van het 1993. De beroepsbevolking is in dezelfde periode toegenomen met ruim 1,1 miljoen mensen. Dat is een stijging van 17,2% ten opzichte van 1993. Figuur 4-10 toont de trendmatige ontwikkeling van zowel de beroepsbevolking als de gehele Nederlandse bevolking.

Page 32: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

32 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Ontwikkeling beroepsbevolking

0

2

4

6

8

10

12

1993

1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

Jaar

Aan

tal (

X1.0

00.0

00)

Totale bevolking (15-64 jaar) Beroepsbevolking

Figuur 4-10 Ontwikkeling beroepsbevolking

De grafiek toont dat in de periode 1993–2003 zowel de totale Nederlandse bevolking als de Nederlandse beroepsbevolking is gestegen. Daarnaast laat de grafiek zien dat het verschil tussen beide trendmatige lijnen over een langere periode is verkleind. Dit betekent dat een groter deel van de Nederlandse bevolking actief is geworden op de arbeidsmarkt of heeft aangegeven dit te willen gaan doen (zie: CBS definitie). De ontwikkeling geschetst in Figuur 4-10 wordt bevestigd in de volgende grafiek. Figuur 4-11 toont de ontwikkeling van de netto en bruto arbeidsparticipatie voor de periode 1993-2000.

Arbeidsparticipatie

01020304050607080

1993

1995

1997

1999

2001

2003

Jaar

Perc

enta

ge

Bruto arbeidsparticipatie

Netto arbeidsparticipatie

Figuur 4-11 Ontwikkeling bruto- en netto arbeidsparticipatie, 1993-2003

Met de bruto arbeidspercentage wordt de beroepsbevolking uitgedrukt in procenten van de bevolking. De netto arbeidsparticipatie geeft de werkzame beroepsbevolking in procenten van de totale bevolking weer. Uit de grafiek blijkt dat zowel de bruto als de netto arbeidsparticipatie in de afgelopen tien jaar trendmatig is toegenomen. Dit be-tekent dat het aandeel werkenden op de totale Nederlandse bevolking in de afgelopen jaren is gestegen. In 2003 is de werkgelegenheid licht gedaald. In tabel 4.9 kunnen we lezen dat de beroepsbevolking is afgenomen met 11.000 personen ten opzichte van het jaar 2002. Dit vertaalt zich in de daling van de netto arbeidsparticipatie voor het jaar 2003. Het percentage netto arbeidsparticipatie bereikte in 2002 een maxima-le waarde van 66%, in 2003 is het cijfer licht gedaald naar een waarde van 65%.

Page 33: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 33

4.2.2 Beroepsbevolking en arbeidsparticipatie naar sekse In de voorafgaande paragraaf konden we concluderen dat de Nederlandse beroepsbe-volking in de afgelopen tien jaar trendmatig is toegenomen. Er zijn meer mensen ac-tief geworden op de arbeidsmarkt. Onderstaande tabel 4.10 en tabel 4.11 laat de ontwikkeling van zowel de mannelijke als de vrouwelijke beroepsbevolking zien voor de periode 1993-2003.

tabel 4.10 Mannelijke beroepsbevolking, kenmerken totaal, werkzaam, werkloos en arbeids-participatie, tussen 1993-2003

Jaar Bevolking 15-64 jaar

(x 1000)

Beroeps- bevolking

(x 1000)

Werkzame beroeps-

bevolking (x 1000)

Werkloze beroeps-

bevolking (x 1000)

% Bruto arbeids-

participatie

% Netto arbeids-

participatie

Geregi-streerde

werklozen (x 1000)

1993 5295 3999 3771 228 76% 71% 240

1994 5317 4014 3747 266 75% 70% 283

1995 5329 4067 3814 253 76% 72% 260

1996 5343 4098 3870 228 77% 72% 240

1997 5356 4140 3940 200 77% 74% 199

1998 5368 4190 4036 153 78% 75% 155

1999 5401 4233 4105 128 78% 76% 115

2000 5434 4275 4161 114 79% 77% 98

2001 5468 4317 4209 109 79% 77% 77

2002 5501 4358 4211 147 79% 77% 91

2003 5525 4368 4162 206 79% 75% 144

tabel 4.11 Vrouwelijke beroepsbevolking, kenmerken totaal, werkzaam, werkloos en arbeids-participatie, tussen 1993-2003

Jaar Bevolking 15-64 jaar

(x 1000)

Beroeps- bevolking

(x 1000)

Werkzame beroeps-

bevolking (x 1000)

Werkloze beroeps-

bevolking (x 1000)

% Bruto arbeids-

participatie

% Netto arbeids-

participatie

Geregi-streerde

werklozen (x 1000)

1993 5125 2407 2154 253 47% 42% 175

1994 5156 2452 2172 280 48% 42% 203

1995 5169 2529 2249 281 49% 44% 204

1996 5191 2588 2315 273 50% 45% 201

1997 5210 2692 2444 248 52% 47% 176

1998 5238 2751 2551 201 53% 49% 132

1999 5264 2836 2663 173 54% 51% 105

2000 5294 2912 2755 157 55% 52% 90

2001 5331 2997 2853 143 56% 54% 69

2002 5367 3069 2914 155 57% 54% 79

2003 5395 3142 2952 190 58% 55% 111 De belangrijkste conclusie voortkomend uit bovenstaande tabellen is dat de stijging van de beroepsbevolking voor een groot deel wordt veroorzaakt door dat meer vrou-wen zich aanbieden op de arbeidsmarkt. De arbeidsdeelname van vrouwen is de afge-lopen tien jaar flink toegenomen. De bruto arbeidsparticipatie steeg in deze periode van 47% naar 58%. Figuur 4-12 toont de ontwikkeling van de netto arbeidsparticipa-tie van zowel de mannelijk als de vrouwelijke Nederlandse beroepsbevolking.

Page 34: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

34 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Arbeidsparticipatie naar sekse

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003

Percentage

Netto arbeidsparticipatie vrouw Netto arbeidsparticipatie man

Figuur 4-12 Arbeidsparticipatie naar sekse

De netto arbeidsparticipatie van de vrouwelijke beroepsbevolking is de afgelopen tien jaar gestegen van een niveau rond de 40% in het jaar 1993 naar een waarde van bij-na 55% in het jaar 2003. De netto arbeidsparticipatie onder de mannelijke beroeps-bevolking nam in de zelfde periode toe van 71% tot een maximale waarde van 77%. De grafiek laat zien dat de daling van de werkgelegenheid vanaf het jaar 2002 geheel voor rekening komt bij de mannelijke beroepsbevolking. De netto arbeidsparticipatie onder mannen vertoont de laatste jaren een lichte daling. Het aantal vrouwen met betaald werk neemt daarentegen nog steeds toe.

4.2.3 Beroepsbevolking naar leeftijd In tabel 4.12 wordt een overzicht gegeven van de beroepsbevolking gedifferentieerd naar drie leeftijdsklassen.

tabel 4.12 Beroepsbevolking naar leeftijd, absoluut en relatief, tussen 1996 en 2003

15-24 jaar 25-44 jaar 45-64 jaar

Jaar

Beroeps-bevolking

(x 1000)

Aantal

(x 1000) % Aantal

(x 1000) % Aantal

(x 1000) %

1996 6686 882 13,2% 3948 59,0% 1856 27,8%

1997 6832 887 13,0% 3997 58,5% 1948 28,5%

1998 6941 844 12,2% 4061 58,5% 2036 29,3%

1999 7069 891 12,6% 4068 57,5% 2111 29,9%

2000 7187 884 12,3% 4091 56,9% 2211 30,8%

2001 7314 925 12,6% 4091 55,9% 2297 31,4%

2002 7427 925 12,5% 4086 55,0% 2416 32,5%

2003 7510 915 12,2% 4096 54,5% 2499 33,3%

Bron: CBS

Page 35: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 35

De gehanteerde leeftijdsintervallen wijken in absolute zin sterk van elkaar af. Echter duidelijk is te zien dat het aandeel jongeren onder de Nederlandse beroepsbevolking gedurende een interval van 8 jaar jaarlijks licht en het aandeel werknemers van 25 tot en met 44 jaar relatief sterk afneemt. Het aandeel werknemers van 45-64 jaar is daarentegen verhoudingsgewijs sterk toegenomen tot een niveau van 33,3% in het 2003. Uit deze cijfers valt duidelijk te zien dat de Nederlandse beroepsbevolking ver-grijst. Het aandeel van jongeren in de potentiële beroepsbevolking is de afgelopen jaren gedaald, terwijl het aandeel ouderen is toegenomen. Tussen 1996 en 2003 daal-de het aantal 15-29-jarigen van 3,3 naar 3,0 miljoen. Het aantal 50-64-jarigen nam toe van 2,4 naar 2,9 miljoen personen. Het CBS constateert daarnaast dat het de arbeidsdeelname van ouderen blijft toene-men. Figuur 4-13 toont de arbeidsdeelname voor personen van 50 jaar en ouder.

Figuur 4-13 Arbeidsdeelname ouderen, 1996-2003

De arbeidsdeelname van mensen van 50-54 jaar blijft stijgen. In 2003 had meer dan 70% een betaalde baan van 12 uur of meer. We zien dat het percentage 55-59 jari-gen met betaald werk is gestegen naar een niveau van 52% in het jaar 2003. Ook voor de leeftijdsgroep 60-64 jaar nam de arbeidsdeelname toe, van ongeveer 10% in het jaar 1996 naar een niveau van bijna 20% in het jaar 2003. Dit betekent dat 1 op de vijf personen in deze leeftijdsgroep een betaalde baan heeft van 12 uur of meer. In- en uitstroom In voorafgaande paragraaf hebben we geconstateerd dat de Nederlandse bevolking vergrijst. Dit houdt in dat er verhoudingsgewijs meer werknemers in de komende ja-ren het arbeidsproces zullen uitstromen Het aantal 50-64-jarigen zal de komende de-cennia sterk toenemen, van 2,9 miljoen personen nu naar een niveau 3,6 miljoen per-sonen in 2020. Het CBS heeft berekend in welke mate de oudere beroepsbevolking in– en uitstroomt op de arbeidsmarkt. Figuur 4-14 toont de uitstroom van de werknemers naar leeftijd in de periode 2000-2001.

Page 36: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

36 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Figuur 4-14 uitstroom werknemers, per leeftijd, 2000-2001

Als we de grafiek bekijken zien we dat de lijn twee keer een piek bereikt. Rond 60 jaar vertoont de grafiek een piek, dit zijn werknemers die de arbeidsmarkt met een vut regeling of een prepensioen verlaten. De 2e piek vindt plaats rond het 65e jaar. Deze ouderen verlaten bij het bereiken van de pensioen gerechtigde leeftijd het arbeidspro-ces. We zien dat tot 59 jaar één op de tien werknemers de arbeidsmarkt verlaat. Het CBS concludeert dat van de werknemers die in september 2000 60 jaar waren, er ruim éénderde een jaar later niet meer werkt. Op hun 65e zijn de meeste werknemers allang gestopt met werken. Figuur 4-15 toont in welke mate personen met een pensioen, prepensioen of een Vut uitkering het arbeidsproces verlaten.

Figuur 4-15 uitstroom per leeftijdsjaar, naar inkomensbron, 2000-2001

De grafiek toont dat van de werknemers van 58 jaar en ouder, het merendeel uit-stroomt met een pensioen, pre-pensioen of een VUT regeling. De meeste werknemers stromen uit bij het bereiken van de 59e of 60e levensjaar. De arbeidsdeelname van ouderen op de Nederlandse arbeidsmarkt is in de periode 1997 -2003 toegenomen. Vooral onder 55-59-jarigen nam het aandeel personen met een baan toe en in mindere mate bij 60-plussers. Het CBS constateert dat bij de ver-schillende leeftijdsgroepen van de Nederlandse beroepsbevolking, de in- en uitstroom varieert. Figuur 4-16 schetst de analyse (CBS) van de in- en uitstroom voor de oudere leef-tijdsgroepen van de Nederlandse beroepsbevolking.

Page 37: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 37

Figuur 4-16 In- en uitstroom oudere werknemers op de arbeidsmarkt, sept. 2000 - 2001 De grafiek toont dat vanaf 50 jaar, het aantal personen wat uitstroomt uit het ar-beidsproces het aantal personen wat instroomt overstijgt. Het CBS concludeert dat van de bijna 2 miljoen 45-69 jarige werknemers die in september 2000 nog een baan hadden er een jaar later ruim 150 duizend geen baan meer hebben. Van deze 150 duizend ging ruim de helft met pensioen. Tegenover deze uitstroom stond een instroom van ruim 90 duizend personen van 45-69 jaar die in september 2000 geen baan hadden.

Page 38: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

38 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

4.2.4 Beroepsbevolking naar etniciteit In tabel 4.13 wordt de ontwikkeling getoond voor zowel de autochtone als de alloch-tone beroepsbevolking in Nederland.

tabel 4.13 Beroepsbevolking naar etniciteit, werkzaam en werkloos, tussen 1994 en 2003

Autochtonen Westerse allochtonena

Niet-westerse allochtonen

Jaar

Tota

al b

ereo

psb

e-vo

lkin

g.

(x 1

000)

Wer

kzam

e ber

oep

s-bev

olk

ing (

x 1000)

Wer

kloze

ber

oep

s-bev

olk

ing (

x 1000)

Tota

al b

ereo

psb

e-vo

lkin

g.

(x 1

000)

Wer

kzam

e ber

oep

s-bev

olk

ing (

x 1000)

Wer

kloze

ber

oep

s-bev

olk

ing (

x 1000)

Tota

al b

eroep

sbe-

volk

ing.

(x 1

000)

Wer

kzam

e ber

oep

s-bev

olk

ing (

x 1000)

Wer

kloze

ber

oep

s-bev

olk

ing (

x 1000)

1994 5625 5223 402 485 431 54 351 262 89

1995 5732 5348 384 511 455 56 351 259 92

1996 5669 5318 350 607 546 61 406 318 89

1997 5782 5479 303 621 564 57 429 340 89

1998 5858 5617 241 627 587 41 455 384 72

1999 5943 5741 202 641 608 33 484 418 66

2000 6012 5831 180 659 625 33 516 460 57

2001 6081 5909 172 671 641 30 562 512 50

2002 6167 5961 206 676 641 35 584 523 61

2003 6216 5954 262 699 650 49 595 509 86

Bron: CBS

a Tot de categorie ‘westers’ behoren allochtonen met als herkomstgroepering Europa (excl. Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië of Japan.

De autochtone beroepsbevolking is in 2003 met 11% gestegen ten opzichte van het 1994. In dezelfde periode is de allochtone beroepsbevolking met 54% toegenomen. In 2003 bestaat de beroepsbevolking voor 83% uit autochtonen en voor 17% uit alloch-tonen (westers én niet-westers). In 1994 was deze verhouding 87% tot 13%. Doordat de allochtone beroepsbevolking meer toeneemt dan de autochtone beroeps-bevolking, zal bij extrapolatie het aandeel allochtonen de komende jaren verder toe-nemen. De allochtone beroepsbevolking bestaat voor het merendeel uit personen gerekend tot westerse allochtonen. In 2003 is het aantal westerse allochtonen met 44% en het aantal niet-westerse allochtonen met 69% toegenomen ten opzichte van 1994. Bij extrapolatie neemt het aandeel niet-westerse allochtonen op de totale allochtone be-roepsbevolking verder toe.

Page 39: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 39

4.2.5 Beroepsbevolking en arbeidsparticipatie naar opleidingsniveau In tabel 4.14 wordt de ontwikkeling van de Nederlandse beroepsbevolking naar oplei-dingsniveau weergegeven.

tabel 4.14 Beroepsbevolking naar opleidingsniveau, werkzaam en werkloos, tussen 1994 en 2002

Lager onderwijs

Middelbaar onderwijs Hoger onderwijs

Jaar

Tota

al b

eroep

sbe-

volk

ing (

x 1000)

Wer

kzam

e ber

oep

s-bev

olk

ing (

x 1000)

Wer

kloze

ber

oep

s-bev

olk

ing (

x 1000)

Tota

al b

eroep

s-bev

olk

ing.

(x 1

000)

Wer

kzam

e ber

oep

s-bev

olk

ing (

x 1000)

Wer

kloze

ber

oep

s-bev

olk

ing (

x 1000)

Tota

al b

eroep

s-bev

olk

ing (

x 1000)

Wer

kzam

e ber

oep

s-bev

olk

ing (

x 1000)

Wer

kloze

ber

oep

s-bev

olk

ing (

x 1000)

1996 2024 1801 223 2953 2767 187 1696 1605 91

1997 2022 1815 207 3054 2892 162 1742 1664 78

1998 2022 1855 167 3021 2896 125 1883 1822 61

1999 2064 1929 136 3060 2949 111 1931 1877 53

2000 2080 1962 118 3097 2999 97 2006 1952 54

2001 2144 2030 114 3164 3074 91 2001 1954 47

2002 2065 1938 127 3208 3101 107 2149 2081 68

Bron: CBS

Het merendeel van de beroepsbevolking heeft een middelbaar opleidingsniveau. Het percentage personen met een middelbare opleiding blijft redelijk constant over de ja-ren. In 1996 bedroeg dit percentage 44%, in 2002 heeft 43% van de Nederlandse beroepsbevolking een Middelbare opleiding afgerond. In 1996 waren er absoluut ge-zien meer personen met lager onderwijs dan personen met een opleiding gerekend tot het hoger onderwijs. In 2002 was deze verhouding echter omgedraaid. Er komen steeds meer mensen met een opleiding gerekend tot het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt. Figuur 4-17 toont de ontwikkeling van deze laatste genoemde groep personen.

Page 40: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

40 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Beroepsbevolking met opleidingsniveau "hoger onderwijs"

0

500

1000

1500

2000

2500

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002

Jaar

Aan

tal (

X 1.

000)

Beroepsbevolking Werkzame beroepsbevolkingWerkloze beroepsbevolking

Figuur 4-17 Beroepsbevolking met opleidingsniveau “hoger onderwijs”

De grafiek laat zien dat trendmatig er meer en meer personen met een hoger be-roepsopleiding beschikbaar komen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Deze ontwikke-ling wordt verder besproken in paragraaf 4.3 leerlingen, studenten en onderwijs.

Page 41: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 41

4.2.6 Beroepsbevolking naar sector In tabel 4.15 wordt de ontwikkeling van de werkzame beroepsbevolking naar SBI-sector weergegeven.

tabel 4.15 Werkzame beroepsbevolking naar SBI-sector, tussen 1996 en 2002

Werkzame beroepsbevolking (15-64 jaar) x1000

Bedrijfsindeling 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002

24 Chemische industrie 98 93 96 85 86 81 77

27 Basismetaalindustrie 28 30 26 28 32 32 26

28 Metaalproductenindustrie 96 103 106 101 110 103 104

29 Machine- en apparatenindustrie 92 90 92 91 100 92 96

34 Auto-, aanhangwagen-, opleggerind. 29 28 30 32 30 28 30

35 Overige transportmiddelenindustrie 28 27 30 28 32 30 31

40 Openbare energievoorzieningbedr. 33 34 35 29 28 27 31

45 Bouwnijverheid 415 433 437 455 459 496 474

50 Handel,reparatie auto's, motorfietsen 106 116 121 113 127 125 128

51 Groothandel en handelsbemiddeling 393 393 399 388 421 409 395

52 Detailhandel (incl. reparatie) 464 462 475 513 506 513 514

55 Horeca 171 179 182 202 196 204 222

60 Vervoer over land 178 171 181 182 182 185 176

63 Dienstverlening voor het vervoer 77 72 72 81 79 85 80

64 Post en telecommunicatie 90 99 102 111 127 124 116

65 Financiële instell.(geen verzekering) 129 132 140 151 148 156 152

66 Verzekeringswezen en pensioenfondsen 58 67 69 68 71 80 65

67 Activit.tbv financiële Instellingen 41 44 40 52 50 56 53

70 Verhuur v./handel in onroerend goed 47 44 50 55 62 57 65

72 Computerservice,informatietechnologie 69 88 113 124 144 141 140

73 Research 24 28 36 35 38 30 27

74 Overige zakelijke dienstverlening 440 482 530 570 587 596 597

75 Openbaar bestuur; soc. verzekeringen 496 526 517 502 488 534 551

80 Onderwijs 403 383 429 446 435 446 486

85 Gezondheids- en welzijnszorg 792 854 894 902 935 997 1022

90 Milieudienstverlening 23 22 25 21 25 27 31

91 Ideële en belangenorganisaties 49 60 63 60 62 64 65

92 Cultuur, sport en recreatie 110 114 125 118 143 136 147

93 Overige dienstverlening 62 63 65 71 81 75 69

Totaal 5041 5237 5480 5614 5784 5929 5970

Bron: CBS De sector gezondheids- en welzijnszorg telt het hoogst aantal werknemers in Neder-land. Deze sector vertoont sinds 1996 een sterk stijgend verloop in het aantal perso-nen gerekend tot de beroepsbevolking. Na de gezondheids- en welzijnszorg zijn de overige zakelijke dienstverlening, de detailhandel en de bouwnijverheid de sectoren met een hoge beroepsbevolking. De sector basismetaal industrie is gemeten naar be-roepsbevolking de kleinste onderscheiden SBI sector in Nederland. De sector compu-terservice en informatietechnologie heeft sinds 1996 de grootste groei doorgemaakt in het personen die worden gerekend tot de beroepsbevolking. De werkzame beroepsbe-volking voor deze sector is verdubbeld ten opzichte van het jaar 1996. Echter sinds het jaar 2000 lijkt deze groei zich te stabiliseren. De sector chemische industries toont de grootste afname in de werkzame beroepsbevolking. Er zijn sinds 1996 ongeveer

Page 42: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

42 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

27% minder mensen actief in deze sector. De Technische installatie branche wordt door het CBS geclassificeerd in de SBI sector bouwnijverheid. Deze sector wordt in hoofdstuk 6 De technische installatiebranche en de bouwnijverheid nader uitgelicht.

4.2.7 Beroepsbevolking prognose Uit de voorafgaande tabellen en grafieken hebben wij ondermeer kunnen concluderen dat de Nederlands beroepsbevolking de laatste tien trendmatig is toegenomen. Dit wordt met name veroorzaakt door de procentuele toename van het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt. De netto arbeidsparticipatie van het aantal vrouwen is flink toege-nomen. Daarnaast is het percentage personen van allochtone afkomst op de totale Nederlandse beroepsbevolking behoorlijk gestegen. Het merendeel van de Nederland-se beroepsbevolking heeft een Middelbare Beroepsopleiding gevolgd. Het aandeel ho-ger opgeleiden onder de Nederlandse beroeps bevolking neemt trendmatig sterk toe. De sector gezondheids- en welzijnszorg telt de hoogste beroepsbevolking in Neder-land. Deze sector vertoont sinds 1996 een sterke toename in het aantal werkzame personen. Tenslotte hebben we kunnen concluderen dat de Nederlandse bevolking en daaruit volgend de Nederlandse beroepsbevolking vergrijst. Het aandeel van de oude-re werknemers op de gehele Nederlandse beroepsbevolking is de afgelopen tien jaar toegenomen. In deze paragraaf worden de prognoses van het CBS over de toekomsti-ge samenstelling van de Nederlandse beroepsbevolking weergegeven. Prognoses Volgens het CBS zal de potentiële beroepsbevolking tussen 2003 en 2010 stijgen van 10,9 miljoen personen naar 11,1 miljoen personen. Na het jaar 2010 zal de beroeps-bevolking zich naar verwachting stabiliseren rond de 11 miljoen personen. Figuur 4-18 toont de lange termijn ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking.

Figuur 4-18 Prognose potentiële beroepsbevolking naar herkomst

Bovenstaande grafiek toont de stijging van de Nederlandse beroepsbevolking naar een niveau van rond de 11 miljoen personen in het jaar 2020. Verder kunnen wij uit de grafiek concluderen dat vanaf het jaar 2010 het aandeel autochtonen op de gehele Nederlandse beroepsbevolking gaat afnemen. Het CBS verwacht dat het aantal au-tochtonen tot 2010 vrijwel constant zal zijn met 8,8 miljoen personen. Daarna daalt het aantal personen van autochtone afkomst tot 8,3 miljoen in 2020. Met name het

Page 43: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 43

aandeel niet-westerse allochtonen zal in de toekomst verhoudingsgewijs sterk toene-men. Het CBS verwacht dat het aantal niet-westerse allochtonen tussen 2003 en 2020 zal stijgen van 1,1 miljoen personen naar 1,8 miljoen personen. Hieruit kunnen we concluderen dat de groei van de potentiële beroepsbevolking voor-namelijk zal bestaan uit niet-westerse allochtonen. Verder verwacht het CBS een sta-bilisatie van de Nederlandse Beroepsbevolking op langere termijn. In paragraaf 4.2.3 Beroepsbevolking naar leeftijd hebben we geconcludeerd dat het aandeel jongeren op de gehele Nederlandse beroepsbevolking afnam. Echter het CBS verwacht op langere termijn dat het aantal jongeren weer zal gaan toenemen tot 3,2 miljoen personen in 2020. Figuur 4-19 toont de toekomstige verwachting van het aantal jongeren in Nederland.

Figuur 4-19 prognose aantal jongeren, 15-29 jaar naar herkomst

Het CBS constateert dat deze groei vooral plaats vindt bij de niet-westerse allochto-nen jongeren. Het aantal autochtone jongeren zal vrijwel gelijk zal blijven. Het aantal niet-westerse allochtonen van 15-29 jaar zal groeien van 450 duizend jongeren naar zo’n naar 650 duizend jongeren in het jaar 2020. Onder de 30-49-jarigen ligt de arbeidsdeelname het hoogst. In de afgelopen jaren is hun aantal nog licht gestegen. In de komende jaren zal volgens het CBS het aantal 30-49-jarigen echter stevig afnemen, van 5,1 miljoen personen nu naar 4,3 miljoen personen in het jaar 2020. Deze afname doet zich vooral voor bij de autochtonen in deze leeftijdscategorie. Bij niet-westerse allochtonen zal het aantal 30-49-jarigen nog groeien. Het aandeel van de hoger opgeleiden onder de Nederlandse beroepsbevolking zal in de komende jaren verder toenemen. Het aantal middelbaar opgeleiden zal stabiel blij-ven. Het aantal lager opgeleiden zal verhoudingsgewijs in de komende jaren afnemen.

Page 44: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

44 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

4.3 Leerlingen, studenten en onderwijs Deze paragraaf beschrijft kort de ontwikkeling van het aantal leerlingen en studenten voor de periode 1992-2003. In het clusterrapport onderwijs wordt dieper ingegaan over de ontwikkelingen in de voor de technische installatie relevante onderwijsrichtin-gen. In tabel 4.16 wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het aantal leerlingen en studenten in Nederland.

tabel 4.16 Leerlingen en studenten, absoluut (*1000), totaal en technisch onderwijs als per-centage van het totaal, naar opleidingsniveau, tussen 1992 en 2003 (CBS)

Jaar

Totaal Vmbo /lwoo Leerjr

3-4

Vmbo /lwoo

techniek leerjr 3-4

VBO/ lwoo

techniek

Totaal voltijd mbo/

bol Mbo/bol techniek %

Totaal voltijd

HBO HBO

techniek % Totaal

WO WO

techniek %

1992 - 54,1 282,6 88,7 31,4% 214,0 51,2 23,9% 187,9 27,0 14,4%

1993 - 52,5 285,2 88,0 30,9% 222,4 52,3 23,5% 188,0 27,0 14,4%

1994 - 52,1 289,8 88,1 30,4% 227,9 51,9 22,8% 185,2 26,4 14,3%

1995 - 50,9 288,7 86,9 30,1% 230,6 51,2 22,2% 177,6 25,1 14,1%

1996 - 49,3 285,1 86,0 30,2% 233,4 48,9 21,0% 165,9 23,7 14,3%

1997 - 47,2 285,4 86,3 30,2% 237,4 48,1 20,3% 160,7 23,0 14,3%

1998 - 45,0 275,0 82,0 29,8% 242,1 48,5 20,0% 160,5 22,9 14,3%

1999 - 44,3 271,9 79,0 29,1% 251,2 50,1 19,9% 164,0 23,2 14,1%

2000 - 43,5 271,6 75,8 27,9% 254,6 49,6 19,5% 168,2 24,1 14,3%

2001 118,0 25,5 20,2 270,7 70,6 26,1% 258,3 49,2 19,0% 174,3 24,9 14,3%

2002 229,2 45,5 0,6 279,9 67,8 24,2% 260,6 49,1 18,8% 181,9 25,3 13,9%

2003 228,0 43,7 - 296,2 68,3 23,1% * * * * * *

* Door een hernieuwde CBS classificatie (november 2004) laten deze cijfers zich niet vergelijken met de cijfers van de voorafgaande periode 1992-2002. In 1999 -2000 is het VMBO van start gegaan. Daarbij is de Mavo overgegaan in de theoretische leerweg, terwijl de VBO/ LWOO leerlingen de keuze hebben gekregen uit drie leerwegen, namelijk Kaderberoepsgerichte leerweg, Basisberoepsgerichte leerweg en de gemengde leerweg. De tabel toont dat in het jaar 2001 de eerste leerlingen in het derde jaar van het VMBO onderwijs volgen. Door de overgangssituatie naar het VMBO onderwijs is het moeilijk een “marktaandeel” te bepalen voor het technisch on-derwijs. Echter binnen de leerjaren drie en vier van het VMBO en LWOO zijn in 2003/2004 de sectoren techniek, economie en zorg en welzijn vrijwel even populair. Iedere sector heeft een aandeel van ongeveer 30%. De meerderheid van de Nederlandse leerlingen volgt een opleiding op MBO niveau. Echter het aantal MBO leerlingen in absolute zin neemt sinds 1992 jaarlijks af. In 2002 nam het aantal MBO leerlingen weer toe, echter onbekend is of dit het begin is van een trendbreuk. Van de MBO leerlingen volgt in 2002 24,2% een MBO opleiding techniek, in 1992 bedroeg dit percentage nog 31,4%. Het aantal HBO leerlingen neemt jaarlijks toe. In tegenstelling tot deze trend neemt het aantal HBO studenten techniek sinds 1999 licht af. Het aandeel HBO studenten techniek is sinds 1992 gedaald van 23,9% naar 18,8%. Na een aanvankelijke daling van het aantal studenten op universitair niveau neemt sinds 1999 het aantal studenten weer gestaag toe. Het aantal universitaire studenten techniek volgt deze landelijke trend. Het aandeel studenten techniek schommelt sinds 1992 jaarlijks rond de 14% en lijkt redelijk stabiel. Uit de tabel kunnen we concluderen dat de opleidingen techniek in Nederland (uitge-zonderd WO-techniek) niet profiteren van de toename van het aantal leerlingen en studenten in Nederland. Met name in het Middelbaar onderwijs moeten de technische studies het in populariteit afleggen tegen de niet-technische studies. Het CBS heeft een analyse gepresenteerd waarin zij concludeert dat de hogere arbeidsproductiviteit

Page 45: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 45

in Nederland wordt veroorzaakt doordat Nederlanders langer in het onderwijs verblij-ven. Hierdoor is het onderwijsniveau van de Nederlandse beroepsbevolking behoorlijk toegenomen Figuur 4-20 toont het aantal jaren voor en tijdens het voltijdonderwijs.

Figuur 4-20 Aantal jaren voor en tijdens het voltijdonderwijs

De grafiek toont dat Nederlands kinderen eerder beginnen met het volgen van onder-wijs (daling periode voor onderwijsstart). Daarnaast toont de grafiek dat in 2003 een Nederlander gemiddeld 20 jaar onderwijs volgt. In 1950 bedroeg de gemiddelde ver-blijfsduur in het onderwijs 16,4 jaar.

Page 46: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.
Page 47: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 47

5 Economische ontwikkelingen

In dit hoofdstuk worden een aantal macro economische cijfers gepresenteerd die als indicatie dienen voor de macro-economische ontwikkeling van Nederland. Allereerst worden een aantal economische kerncijfers besproken, vervolgens worden verschil-lende werkloosheidcijfers gepresenteerd. Het hoofdstuk besluit met een overzicht van de uitgaven in het Nederlandse bedrijfsleven aan innovaties en technische ontwikke-lingen.

5.1 Economische indicatoren

5.1.1 Economische groei De procentuele volumegroei ten opzichte een jaar eerder van het bruto binnenlands product (BBP) tegen marktprijzen wordt jaarlijks door het CBS uitgedrukt in een % economische groei. In tabel 5.1wordt de ontwikkeling van de economische groei voor de periode 1996-2003 weergegeven.

tabel 5.1 Landelijke economische groei, tussen 1996 en 2003

Jaar %

1996 2,9%

1997 3,7%

1998 4,2%

1999 4,0%

2000 3,5%

2001 1,6%

2002* 0,4%

2003* -0,5% Nederland heeft een aanzienlijke economische groei door gemaakt sinds 1996 tot een maximale stijging van de jaarlijkse volume groei van 4,2% ten opzichte van het jaar 1998. Vanaf 1998 is een vertoont de jaarlijkse groei een dalende trend. Dit betekent dat de Nederlandse economie groeit, maar minder hard ten opzichte van het jaar daarvoor. Voor 2003 verwacht men een negatieve groei van een half procent. Echter het betreft hier een voorlopige gepubliceerd cijfer door CBS. Figuur 5-1 toont de ontwikkeling van de Nederlandse economie ten opzichte van de Europese economie voor de periode 1996-2003.

Page 48: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

48 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Figuur 5-1 Ontwikkeling economische groei NL & Eurozone, 1996-2002

De grafiek toont dat de gemiddelde economische groei in Nederland grotendeels het zelfde patroon volgt als de Europese conjuncturele groei. Tot het 2e kwartaal van 2002 presteerden we gemiddeld iets beter, na 2002 ligt de Nederlands economische groei onder het Europees gemiddelde. In tabel 5.2 wordt de Nederlandse groei naar CBS regio weergegeven.

tabel 5.2 Economische groei naar regio, tussen 1996 en 2003

Jaar Noord-Nederland % Oost-Nederland % West-Nederland % Zuid-Nederland %

1996 4,9% 2,3% 2,8% 2,7%

1997 1,0% 4,0% 4,4% 3,4%

1998 2,4% 4,1% 4,2% 5,5%

1999 0,5% 3,3% 4,5% 4,9%

2000 2,5% 3,7% 3,4% 4,3%

2001 2,8% 1,5% 1,5% 0,9%

2002* 0,5% 0,5% 0,4% 0,4%

2003* -0,2% -0,6% -0,1% -1,1% De verschillende regio’s vertonen een trendmatige overeenkomst in het verloop van de jaarlijks economische groei. Echter op jaarlijks niveau zijn er verschillen waar te nemen tussen de regio’s. Zonder uitzondering vertonen alle regio’s vanaf 2001 een minder hard stijgende economisch groei ten opzichte van de voorafgaande jaren. Het CBS verwacht een negatieve economische groei voor het jaar 2003 voor alle vier de regio’s. Echter voor de regio’s West-Nederland en Noord-Nederland zal deze daling nagenoeg minimaal zijn, voor Zuid Nederland verwacht men een negatieve economi-sche groei van meer dan 1%. Prognose economische groei Het Centraal plan bureau verwacht een herstel van de Nederlandse economie in de komende jaren. Er wordt een lichte groei van de economie verwacht. Voor het jaar 2004 rekent men op een economische groei van 1,5%. Het herstel wordt gedragen door de marktsector. Dit komt voornamelijk door een stijging van de export naar het buitenland. De export profiteert met name van de aantrekkende internationale groei. De groei wordt negatief beïnvloed door het volume van de binnenlandse bestedingen. Naar verwachting zal de binnenlandse consumptie (zie paragraaf 5.1.4 consumptieve bestedingen) zich nog een aantal jaren op het zelfde niveau bevinden.

Page 49: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 49

5.1.2 Inflatie De inflatie wordt gemeten als de stijging van consumentenprijsindex (CPI) ten opzich-te van de overeenkomstige periode in het voorgaande jaar. De CPI geeft het prijsver-loop weer van het pakket goederen en diensten zoals dit gemiddeld werd aangeschaft door alle huishoudens in Nederland. In tabel 5.3 wordt de ontwikkeling van het inflatie cijfer voor de periode 1994-2003 weergegeven.

tabel 5.3 Jaarlijkse mutatie prijsniveau Nederland 1994-2003

Jaar % inflatie Prijsindexcijfer

1994 - 100,0

1995 2,0% 102,0

1996 2,1% 104,1

1997 2,0% 106,1

1998 1,7% 107,8

1999 1,7% 109,5

2000 2,2% 111,7

2001 4,2% 115,9

2002 3,3% 119,2

2003 2,1% 121,3 Gemiddeld schommelt de inflatie rond de 2% in Nederland gedurende de periode 1994–2003. De jaren 2001 en 2002 kende een boven gemiddelde stijging van het gemiddelde prijspeil in Nederland. Het is moeilijk aan te geven wat hier de oorzaak van is, verschillende factoren beïnvloeden de stijging/daling van het gemiddelde prijs-peil in Nederland. Economische groei, schaarste op de grondstoffenmarkt, importinfla-tie en een veranderd BTW tarief zijn ondermeer een aantal factoren welke van invloed zijn op het niveau van een prijsindexcijfer. In 2003 is de gemiddelde inflatie weer ge-stabiliseerd naar een niveau van rond de 2%. Prognose inflatie Het Centraal planbureau verwacht dat de gemiddelde inflatie in 2004 uitkomt op 1¼%. Met name de prijsdalingen voor voedingsmiddelen en dranken zorgen voor het laagste inflatiecijfer sinds 1989. Voor 2005 verwacht men een gemiddelde inflatie van 1¼%, wat gelijk is aan het niveau van 2004. In 2005 zal naar verwachting de geste-gen olieprijzen met enige vertraging door werken in de gasprijzen. Energiebedrijven zullen naar verwachting hun tarieven verhogen. Daarnaast zullen de effecten van de gedaalde levensmiddelen prijzen in 2004 geleidelijk in 2005 uit het inflatiecijfer verdwijnen.

5.1.3 Consumenten vertrouwen Het consumentenvertrouwen geeft informatie over het vertrouwen en verwachtingen van consumenten over de ontwikkelingen van de Nederlandse conjunctuur. In het consumentenconjunctuuronderzoek worden maandelijks aan ongeveer 1000 respon-denten vijf vragen gesteld over de algemene economische en de eigen financiële situ-atie. Van iedere vraag wordt het saldo van positieve en negatieve antwoorden in pro-centen van het totaal aantal antwoorden bepaald. De indicator van het consumenten-vertrouwen geeft een aardig beeld van de toekomstige ontwikkeling van de consump-tieve bestedingen. In tabel 5.4 wordt de ontwikkeling van het consumentenvertrou-wen weergegeven.

Page 50: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

50 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

tabel 5.4 Indicator consumentenvertrouwen tussen 1996 en 2003

Jaar Indicator

consumenten-vertrouwen

1996 1

1997 15

1998 17

1999 14

2000 24

2001 -1

2002 -20

2003 -35 Vanaf 1996 tot en met het jaar 2000 steeg het consumentenvertrouwen naar een maximum waarde van 24. In het jaar 2001 is een trendbreuk met de voorafgaande jaren te constateren en is een trendmatige daling van het consumentenvertrouwen waar te nemen. Was de waarde van de indicator van het consumentenvertrouwen over de Nederlandse economie en hun eigen financiële positie voor 2001 nog positief, in het jaar 2003 heeft de indicator een negatieve waarde van -35. Een negatieve waarde voor de indi-cator van het consumentenvertrouwen betekent dat de Nederlandse consument ver-wacht minder consumptief te gaan besteden. Figuur 5-2 toont het verloop van het consumentenvertrouwen vanaf het jaar 2001 tot en met het 2e kwartaal van 2004.

Figuur 5-2 Consumentenvertrouwen 2001-2004 tot en met 2e kwartaal Prognose consumentenvertrouwen We zien dat de aarzelende aantrekkende economie zijn weerslag vindt in een lichte stijging van het consumentenvertrouwen. De consument lijkt meer positief van ver-trouwen over de Nederlandse economie. Het consumentenvertrouwen vertoont weer een stijgende lijn, echter de waarde van de indicator is nog steeds negatief. Het is moeilijk te voorspellen hoe de waarde zich in 2005 ontwikkelt. Binnenlandse en buitenlandse ontwikkelingen vinden snel weerslag in het vertrouwen bij de consu-ment. Zo daalde het consumentenvertrouwen in de maanden september en oktober als gevolg van toenemende spanningen in de samenleving over kabinetsplannen. In november 2004 bleef de stemmingsindicator min of meer stabiel (CPB).

Page 51: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 51

5.1.4 Consumptieve bestedingen Consumptieve bestedingen zijn uitgaven voor goederen en diensten die worden ge-bruikt voor de rechtstreekse bevrediging van individuele of collectieve behoeften van leden van de gemeenschap. De consumptieve bestedingen kunnen zowel op het eigen grondgebied als in het buitenland worden gedaan. Consumptieve bestedingen vinden plaats bij huishoudens, Instellingen Zonder Winstoogmerk (IZW-huishoudens) en de overheid. In tabel 5.5 wordt een overzicht van de ontwikkeling van de consumptieve bestedingen in Nederland weergegeven.

tabel 5.5 Consumptieve bestedingen Nederland tussen 1996 en 2003

Jaar Lopende prijzen,

mln euro Volume-indexcijfers

(1995=100) Volumemutaties,

%

1996 229925 102,6 2,6%

1997 241416 105,7 3,1%

1998 256417 110,4 4,4%

1999 273119 114,8 4,0%

2000 291930 118,3 3,1%

2001 313709 121,2 2,4%

2002* 330700 123,7 2,0%

2003* 339642 123,6 0% *voorlopige cijfers De waarde van de consumptieve bestedingen is met 48% gestegen ten opzichte van het jaar 1996. Vanaf 1996 nam de jaarlijkse procentuele stijging van de consumptieve bestedingen toe tot een maximale volumemutatie van 4,4% in het jaar 1999. Na 1999 is een dalende trend van de jaarlijkse groei in consumptieve bestedingen waar te nemen. De consumptieve bestedingen zijn in 2003 na genoeg gelijk gebleven aan de totale consumptieve bestedingen gedurende het jaar 2002. In volume zijn de consumptieve bestedingen in 2003 zelfs licht gedaald ten opzichte van 2002. Figuur 5-3 toont in grafiekvorm de ontwikkeling van de consumptieve bestedingen van de Nederlandse bevolking tot en met het 2e kwartaal van 2004.

Figuur 5-3 Overzicht binnenlandse consumptie door huishouden 2001-2004

Prognose consumptieve bestedingen We zien dat de consumptieve bestedingen in het eerste kwartaal van 2004 weer licht zijn gestegen ten opzichte van het voorafgaande kwartaal. We hebben gezien dat het consumentenvertrouwen zich weer licht herstelt. Dit vertrouwen vindt vooralsnog niet zijn weerslag in een spectaculaire groei van de consumptieve bestedingen. Het CPB voorspelt dat in 2005 de consumptieve bestedingen met naar verwachting 1¼% zal toenemen. De vaste lasten zullen de komende jaren verder stijgen, en het CPB ver-wacht een lichte groei in de consumptie van voedings- en genotmiddelen.

Page 52: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

52 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

5.2 Werkloosheid

5.2.1 Werkloosheid algemeen Onder het Werkloosheidspercentage verstaat het CBS de werkloze beroepsbevolking in procenten van de totale beroepsbevolking. In tabel 5.6 wordt de ontwikkeling van het werkloosheidspercentage in Nederland voor de periode 1996-2003 weergegeven.

tabel 5.6 Werkloosheidspercentage tussen 1996 en 2003

Arbeidspositie

Jaar Beroepsbevolking

X 1000

Werkzame beroepsbevolking

X 1000

Werkloze beroepsbevolking

X 1000 Werkloosheids-

percentage 1996 6686 6185 501 7,5%

1997 6832 6384 448 6,6%

1998 6941 6587 354 5,1%

1999 7069 6768 301 4,3%

2000 7187 6917 270 3,8%

2001 7314 7062 252 3,4%

2002 7427 7125 302 4,1%

2003 7510 7114 396 5,3% Het aandeel van de werkloze beroepsbevolking op de totale beroepsbevolking vertoont sinds 1996 een dalende lijn. In 1996 werden 501.000 personen gerekend tot de werk-loze beroepsbevolking, in 2001 bedroeg de werkloze beroepsbevolking 252.000 per-sonen. Het werkloosheids percentage is in deze periode afgenomen tot een minimum van 3,4% in het jaar 2001. Sinds 2002 is er sprake van een trendbreuk; het aantal geregistreerde werklozen ver-toont een stijgende lijn. Figuur 5-4 visualiseert deze ontwikkeling van het aantal gere-gistreerde werklozen in Nederland.

Geregistreerde werklozen

0

100

200

300

400

500

600

1993

1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

Jaar

Aan

tal (

X 1.

000)

Totaal

Figuur 5-4 Ontwikkeling aantal geregistreerde werklozen, 1993 -2003

De werkloosheid is in 2003 opnieuw gestegen Het werkloosheidspercentage bedraagt 5,3% in het jaar 2003. Zowel onder mannen als onder vrouwen is de werkloosheid toegenomen. Van de mannen was 4,7 procent werkloos, van de vrouwen 6,1 procent. Het verschil in werkloosheid tussen mannen en vrouwen is hiermee iets kleiner ge-worden.

Page 53: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 53

5.2.2 Werkloosheid en leeftijd In tabel 5.7 wordt de ontwikkeling van de werkloosheid naar de verschillende leef-tijdscategorieën gepresenteerd. tabel 5.7 Werkloosheidspercentage naar leeftijdscategorie, tussen 1996 en 2003

Jaar Beroepsbevolking

X 1000

Werkzame beroepsbevolking

X 1000

Werkloze beroepsbevolking

X 1000 Werkloosheids-

percentage 1996 882 770 112 12,7%

1997 887 797 91 10,2%

1998 844 772 72 8,6%

1999 891 824 67 7,5%

2000 884 825 59 6,7%

2001 925 857 68 7,4%

2002 925 847 79 8,5%

15-24 jaar

2003 915 818 97 10,6%

1996 3948 3669 279 7,1%

1997 3997 3742 255 6,4%

1998 4061 3869 193 4,7%

1999 4068 3909 159 3,9%

2000 4091 3952 139 3,4%

2001 4091 3970 121 3,0%

2002 4086 3937 149 3,6%

25 - 44 jaar

2003 4096 3890 205 5,0%

1996 1856 1746 109 5,9%

1997 1948 1845 103 5,3%

1998 2036 1947 89 4,4%

1999 2111 2035 75 3,6%

2000 2211 2140 72 3,2%

2001 2297 2235 63 2,7%

2002 2416 2341 75 3,1%

45-64 jaar

2003 2499 2405 94 3,8% Er bestaan aanzienlijke verschillen in de procentuele werkloosheid tussen de verschil-lende leeftijdsgroepen van de Nederlandse beroepsbevolking. Het werkloosheidsper-centage is het hoogst bij de jongere beroepsbevolking van 15 jaar tot 25 jaar. In 2003 was meer dan 10 procent van deze leeftijdscategorie werkloos. De leeftijdsgroep 45-64 jaar heeft het laagste werkloosheidspercentage; 3,8% van deze leeftijdsgroep is in 2003 werkloos. Figuur 5-5 visualiseert de ontwikkelingen voor de verschillende leeftijdscategorieën in grafiekvorm.

Page 54: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

54 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Werkloosheidspercentages per leeftijdscategorie

012345678

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003

Jaar

Wer

kloo

shei

dspe

rcen

tage

45-64 jaar 25-44 jaar 15-24 jaar

Figuur 5-5 werkloosheidsontwikkeling naar leeftijdsgroep, 1996-2003

De werkloosheid onder jongeren is en blijft het grootst. Na jaarlijkse procentuele af-name van het aantal werklozen jongeren stijgt sinds 2001 het werkloosheidspercenta-ge weer voor deze leeftijdsgroep. Het werkloosheidspercentage bedraagt voor de leef-tijdsgroep in 2003 10,6%. Dit is ruim boven het landelijke gemiddelde van 5,3%. Evenals het landelijke beeld vertoont na een initiële afname sinds 1996 het werkloos-heidspercentage vanaf het jaar 2001 weer een stijgende lijn voor de beroepsbevolking van 25 jaar tot 45 jaar. Het werkloosheidspercentage bedraagt in 2003 5% voor deze leeftijdsgroep. Het gemiddelde ligt net onder het landelijke gemiddelde van 5,3%. Trendmatig vertoont de ontwikkeling van het werkloosheidspercentage onder de leef-tijdsgroep 45-64 jaar het zelfde patroon als het landelijke beeld. In 2003 bedraagt het werkloosheidspercentage voor deze leeftijdsgroep 3,8%. Dit is ruim onder het lande-lijke gemiddelde van 5,3%.

Page 55: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 55

5.2.3 Werkloosheid en etniciteit In tabel 5.8 wordt de ontwikkeling van het werkloosheidspercentage onder de autoch-tone en allochtone beroepsbevolking weergegeven.

tabel 5.8 Werkloosheidspercentage naar etniciteit, tussen 1996 en 2003

Persoons- kenmerken

Jaar Beroepsbevolking

X 1000

Werkzame beroepsbevolking

X 1000

Werkloze beroepsbevolking

X 1000 Werkloosheids-

percentage

1994 5625 5223 402 7,0%

1995 5732 5348 384 7,0%

1996 5669 5318 350 6,2%

1997 5782 5479 303 5,2%

1998 5858 5617 241 4,1%

1999 5943 5741 202 3,4%

2000 6012 5831 180 3,0%

2001 6081 5909 172 2,8%

2002 6167 5961 206 3,3%

Autochtonen

2003 6216 5954 262 4,2%

1994 836 693 143 17,0%

1995 862 713 148 17,0%

1996 1013 864 149 14,8%

1997 1050 904 145 13,9%

1998 1083 970 113 10,4%

1999 1124 1026 99 8,8%

2000 1175 1085 90 7,6%

2001 1232 1152 80 6,5%

2002 1260 1164 96 7,6%

Allochtonen

2003 1293 1159 134 10,4% Beide groepen, autochtonen en allochtonen, volgen trendmatig de landelijke ontwik-keling in de toe- en afname van het percentage werklozen in de jaren 1994 – 2003. Na een daling vanaf 1994 neemt sinds 2001 het werkloosheidspercentage weer toe. Figuur 5-6 visualiseert het verloop van de werkloosheidspercentages voor beide groe-pen.

Werkloosheidspercentage naar etniciteit

0

5

10

15

20

1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003

JaarAutochtonen Allochtonen

Figuur 5-6 Werkloosheidspercentage naar etniciteit, 1994-2003

Er bestaan verschillen in de procentuele werkloosheid tussen de autochtone beroeps-bevolking en de allochtone beroepsbevolking. In 2003 bedroeg het werkloosheidsper-

Page 56: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

56 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

centage onder autochtonen 4,2%. Het percentage werklozen onder de allochtone be-roepsbevolking ligt hier boven met 10,4%. We kunnen verder zien dat met name in de periode 1994-2000 het aantal werklozen van allochtone afkomst sterk procentueel afnam.

5.2.4 Werkloosheid en opleidingsniveau In tabel 5.9 wordt de ontwikkeling van het werkloosheidspercentage voor de verschil-lende opleidingsniveau’s weergegeven.

tabel 5.9 Werkloosheidspercentage naar opleidingsniveau, tussen 1996 en 2003

Jaar

Totaal Beroepsbevol-

king X 1000

Werkzame beroepsbevol-

king X 1000

Werkloze beroepsbevol-

king X 1000

Werkloosheids- percentage

1996 2024 1801 223 11,0%

1997 2022 1815 207 10,2%

1998 2022 1855 167 8,3%

1999 2064 1929 136 6,6%

2000 2080 1962 118 5,7%

2001 2144 2030 114 5,3%

Lager onderwijs

2002 2065 1938 127 6,1%

1996 2953 2767 187 6,3%

1997 3054 2892 162 5,3%

1998 3021 2896 125 4,1%

1999 3060 2949 111 3,6%

2000 3097 2999 97 3,1%

2001 3164 3074 91 2,9%

Middelbaar onderwijs

2002 3208 3101 107 3,3%

1996 1696 1605 91 5,4%

1997 1742 1664 78 4,5%

1998 1883 1822 61 3,2%

1999 1931 1877 53 2,8%

2000 2006 1952 54 2,7%

2001 2001 1954 47 2,3%

Hoger onderwijs

2002 2149 2081 68 3,2% Het percentage werklozen onder de Nederlandse beroepsbevolking met lager onder-wijs ligt boven het landelijke gemiddelde. De werkloosheidspercentages onder de Ne-derlandse beroepsbevolking met een middelbare of hogere opleiding liggen (ruim) on-der het Nederlandse gemiddelde. Alle drie de opleidingsniveau’s volgen de landelijke ontwikkeling in de groei en afname van het werkloosheidspercentage. Sinds 2002 neemt jaarlijks, na een trendmatige daling, het werkloosheidspercentage onder de Nederlandse beroepsbevolking weer toe. Figuur 5-7 geeft de percentages voor de verschillende niveau’s in een aantal histo-grammen weer.

Page 57: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 57

Werkloosheidspercentage naar opleidingsniveau

02468

1012

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

Jaar

Perc

enta

ge Onderw ijsniveau:hoger onderw ijs

Onderw ijsniveau:middelbaar onderw ijs

Onderw ijsniveau: lageronderw ijs

Figuur 5-7 Werkloosheidspercentage naar opleidingsniveau, 1996-2002

Voor de Nederlandse beroepsbevolking met een lagere opleiding bedraagt het percentage werklozen in 2002 6,1%. Dit percentage ligt nog altijd ruim onder het niveau van 1996. Voor de Nederlandse beroepsbevolking met een middelbare opleiding bedraagt het werkloosheidspercentage in 2003 3,3%. De stijging van 0,4 procentpunten ten opzichte van 2001 (2,9% naar 3,3%) is relatief de laagste toename in vergelijking met de andere twee opleidingsniveau’s. Het percentage werklozen onder de Nederlands beroepsbevolking met een HBO of Universitaire opleiding bedraagt 3,2% en is het laagst van de verschillende oplei-dingsgroepen in Nederland. Echter relatief is de toename van het percentage werklo-zen onder deze opleidingsgroep in 2001 het hoogst. Prognose werkloosheid In de laatste 6 maanden van 2004 was de gemiddelde werkloosheidsstijging minder in vergelijking met het eerste halfjaar in 2004. Ook toonde het uitzendwerk een eind 2004 een stijging, er werden meer uitzendkrachten ingehuurd. Het Centraal Planbu-reau (december 2004) verwacht een licht herstel van de werkgelegenheid voor 2005. Dit impliceert niet dat de werkloosheid binnen Nederland zal gaan afnemen, maar dat de werkloosheid in 2005 minder snel zal gaan toenemen. Het herstel van de produc-tie, de matige loonontwikkeling en een licht winstherstel dragen positief bij aan de werkgelegenheidsontwikkeling in 2005. De banengroei blijft in 2005 weliswaar achter bij de stijging van de beroepsbevolking. Dit impliceert dat de werkloosheid in 2005 nog wel blijft oplopen, maar deze stijging zal minder zijn in vergelijking met het jaar 2004.

Page 58: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

58 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

5.2.5 Arbeidsreserve In tabel 5.10 wordt de ontwikkeling van de arbeidsreserve in Nederland weergegeven.

tabel 5.10 Arbeidsreserve Nederland, totaal en naar onderwijsniveau tussen 2000 en 2002

Jaar

Totaal baanvinders/

onbenut arbeidsaanbod

x 1000

Beroeps-bevolking

X 1000

Werkzame Beroeps-bevolking

X 1000

Werkloze beroeps-

bevolking X 1000

Arbeids-reserve

2000 1866 7187 6917 270 2136

2001 1824 7314 7062 252 2076

Totaal 15-64 jaar

2002 1772 7427 7125 302 2074

2000 705 2080 1962 118 823

2001 684 2144 2030 114 798

Onderwijsniveau: Lager

2002 652 2065 1938 127 779

2000 737 3097 2999 97 834

2001 730 3164 3074 91 821

Onderwijsniveau: middelbaar

2002 689 3208 3101 107 796

2000 423 2006 1952 54 477

2001 408 2001 1954 47 455

Onderwijsniveau: Hoger

2002 429 2149 2081 68 497

2000 1 - - - 1

2001 2 - - - 2

Onderwijsniveau: Onbekend

2002 2 - - - 2 De arbeidsreserve wordt opgemaakt door het aantal werklozen in een land te ver-meerderen met het onbenutte arbeidsaanbod en de verwachte instroom op de ar-beidsmarkt (herintreders, schoolverlaters etc). De arbeidsreserve is in de periode 2000 tot 2002 afgenomen met ruim 60.000 personen. Indien we kijken naar de ver-schillen op onderwijsniveau dan kunnen we constateren dat ten opzichte van het jaar 2001 de arbeidsreserve van personen met een hogere opleiding is toegenomen. Door de toenemende werkloosheid valt te verwachten dat arbeidsreserve voor de jaren 2003 en 2004 verder zal gaan toenemen.

5.2.6 Gemiddelde baanzoekduur In tabel 5.11 wordt de ontwikkeling van de gemiddelde baanzoekduur van schoolver-laters weergegeven.

tabel 5.11 Gemiddelde baanzoekduur in maanden voor schoolverlaters naar opleidingsniveau, totaal en technisch onderwijs, tussen 1991 en 2001 (CBS)

Jaar Gem

totaal Vmbo

Vmbo technisch

MBO MBO

technisch HBO

HBO technisch

WO WO

technisch 1991 7,0 5,2 4,1 7,2 5,8 8,3 10,9 . . 1992 6,4 5,7 8,6 6,5 5,8 7,5 7,5 . . 1993 7,7 6,4 7,0 8,0 8,0 8,5 7,6 . . 1994 8,9 8,7 12,7 8,8 8,2 8,6 7,2 10,5 10,1 1995 10,6 10,3 12,1 10,5 8,5 10,8 10 11,2 11,8 1996 8,2 7,5 10,1 8,2 7,4 7,7 7,6 9,4 10,2 1997 6,3 5,8 5,6 6,7 5,9 5,8 5,0 6,2 5,4 1998 5,7 5,4 8,2 5,8 4,6 5,3 4,5 6,6 6,0 1999 5,2 5,0 7,8 5,3 3,5 5,4 5,6 4,7 4,7 2000 4,9 4,8 6,3 5,3 3,9 4,6 3,8 4,8 4,1 2001 4,7 3,8 5,3 4,8 4,3 4,8 6,2 7,2 4,5

Page 59: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 59

Sinds 1995 daalt de landelijke baanzoekduur voor schoolverlaters naar een niveau van 4,7 maanden in het jaar 2001. Echter het CBS heeft nog geen cijfers gepubliceerd voor de jaren 2002 en 2003. Naar verwachting neemt de gemiddelde baanzoekduur sinds 2001 weer toe. De gemiddelde baanzoekduur voor een technisch geschoolde Vmbo schoolverlater be-draagt 5,3 maanden in het jaar 2001. Dit gemiddelde ligt boven het landelijke gemid-delde en ruim boven de gemiddelde baanzoekduur van een Vmbo schoolverlater. 4,3 maanden bedraagt de gemiddelde baanzoekduur voor een technisch geschoolde MBO schoolverlater. Dit gemiddelde ligt zowel onder het landelijke gemiddelde als de gemiddelde baanzoekduur van een schoolverlater in het MBO. De gemiddelde baan-zoekduur voor een technisch geschoolde HBO schoolverlater bedraagt 6,2 maanden in het jaar 2001. Dit gemiddelde ligt ruim boven het landelijke gemiddelde en boven de gemiddelde baanzoekduur van een HBO schoolverlater. 4,5 maanden bedraagt de gemiddelde baanzoekduur voor een technisch geschoolde WO schoolverlater in het jaar 2001. Dit gemiddelde ligt onder het landelijke gemiddelde en ruim onder de ge-middelde baanzoekduur van een schoolverlater in het Wetenschappelijk Onderwijs.

5.3 Innovatieve uitgaven Met innovatie bedoelt het CBS alle activiteiten die gericht zijn op vernieuwing in een bedrijf. Innovaties kunnen zowel technologisch als niet-technologisch van aard zijn. Bij technologische innovatie gaat het om het vernieuwen dan wel sterk verbeteren van producten of diensten of de processen waarmee producten en diensten worden voort-gebracht. Van niet-technologische innovatie is sprake bij bijvoorbeeld vernieuwingen in de organisatie. In tabel 5.12 wordt de ontwikkeling van een aantal ‘innovatieve’ indicatoren weerge-geven.

tabel 5.12 Innovatie uitgaven en % innovatieve bedrijven Nederland tussen 1994 en 2000

perioden Totale innovatie uitgaven

(mln euro)

Totale populatie bedrijven

Totaal aantal inno-

vatoren

% innovatoren

% product innovaties

% proces innovaties

1994-1996 10338 46468 17193 37% - - 1996-1998 9628 48596 19381 40% 84% 59% 1998-2000 9691 53919 18346 34% 88% 58% De totale uitgaven aan innovatieve projecten door Nederlandse ondernemingen zijn over de periode 1994- 2000 gedaald met ongeveer 6%. Echter in de periode 1998-2000 hebben de Nederlandse ondernemingen meer uitgegeven aan innovatie ten op-zichte van de periode 1996-1998. Het percentage bedrijven dat door het CBS als innovator wordt aangemerkt schom-melt tussen de 34% en 40%. Het merendeel van de innovaties wordt gerangschikt onder productvernieuwing. Ongeveer 60% van de innoverende bedrijven heeft een procesinnovatie gerealiseerd.

Page 60: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.
Page 61: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 61

6 De technische installatiebranche en de bouwnijver-heid

Om te kunnen beoordelen wat de gevolgen van de macro-economische ontwikkelingen voor de technische installatiebranche zullen zijn, is het noodzakelijk om te kijken wel-ke ontwikkelingen zich op meso-niveau (bedrijfstak) voor doen. In het clusterrapport arbeidsmarkt constateerden wij dat de technische installatiebranche zich in een grote mate positioneert in de sector metaal en techniek. Echter in paragraaf 4.2.6 Beroepsbevolking naar sector van dit clusterrapport constateerden we dat de techni-sche installatiebranche onder de SBI sector 45 Bouwnijverheid valt. In de praktijk blijkt dat de technische installatiebranche zich beweegt tussen deze twee sectoren. In dit hoofdstuk zullen wij de aanverwante sectoren binnen de bouwnijverheid nader be-kijken. Hierdoor is het mogelijk om de kenmerken en prognoses betrekking hebbende op de technische installatiebranche te relateren aan de voor OTIB omliggende relevan-te sectoren. Voor de analyse in dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van de volgende bronnen:

• Centraal Planbureau: “Macro economische verkenning – op- maat voor de bouwnijverheid 2003-2004”

• CWI: “Arbeidsmarktmonitor bouwnijverheid” • Rabobank: “Branche visies 2004-2005” • ING: “Sectorstudie Bouw” • CBS: diverse statistische kerncijfers • Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (EIB): “Conjunctuur meting

bouwnijverheid oktober 2004” • VROM Bouwprognose 2003-2008

6.1 Afbakening bouwnijverheid Het CBS heeft een standaardindeling voor de economische activiteiten in Nederland ontworpen. Deze indeling is voor het laatst herzien in 1993. De indeling wordt ge-noemd Standaard Bedrijfsindeling 1993, afgekort naar SBI ’93. De sector SBI Bouwnijverheid valt uiteen in de volgende deelsectoren. 45 Bouwnijverheid 451 Bouwrijp maken van terreinen 452 Burgerlijke en utiliteitsbouw; grond-, water- en wegenbouw 453 Bouwinstallatiebedrijven 454 Afwerken van gebouwen 455 Verhuur van bouw- en sloopmachines met bedienend personeel (Classificatie SBI’93) De deelsector 452 waaronder zowel B&U bedrijven als GWW bedrijven worden gere-kend wordt door de branche zelf ook de sector Bouwbedrijf genoemd. De technische installatiebranche wordt in Nederland gedefinieerd in de deelsector 453 Bouwinstalla-tie bedrijven. In de deelsector bouwinstallatie bedrijven worden de volgende specia-lismen onderscheiden. 453 Bouwinstallatiebedrijven 4531 Elektrotechnische bouwinstallatie 4532 Isolatiewerkzaamheden 4533 Loodgieters-, fitterswerk; installatie van sanitair, centrale verwarmings- en

luchtbehandelingsapparaten 4534 Overige bouwinstallatie

Page 62: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

62 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Het Centraal planbureau (CPB) gebruikt de SBI ’93 indeling voor haar beschrijving van de bedrijfstak. In haar analyses hanteert zij de deelsectoren Burgerlijke &Utiliteitsbouw, Grond,- weg, en waterbouw en overige bouwactiviteiten. In de ING sector studie wordt de bouw in drie onderdelen geclusterd. Fase Omschrijving SBI 1. Initiatie Project ontwikkeling 7011 2. Ontwerp en advies Architecten- en ingenieursbureau’s 742 3. Uitvoering Bouwnijverheid 451-455 + 7132 Het verschil is dat ING zowel de initiatiefase en de ontwerp- en adviesfase bij haar clustering van de sector bouw betrekt. Hierdoor worden bedrijven actief in project-ontwikkeling en architecten- en ingenieursbureaus meegenomen in het definiëren van de sector “bouw”. Daarnaast zijn er veel bedrijven actief als toeleverancier van bouwmaterialen. De ontwikkelingen van deze bedrijven hangen voor een groot deel samen met de (conjuncturele) ontwikkelingen van de bouwnijverheid. Deze bedrijven bevinden zich redelijk ver buiten de werkingsfeer van OTIB en worden daarom niet in deze rapportage meegenomen. In deze analyse wordt gekozen om de SBI’93 indeling bouwnijverheid te hanteren.

6.2 Kenmerken bedrijven bouwnijverheid De sector 452 B&U- en GWW-bouw is gemeten op basis van volume omzet en afzet de belangrijkste deelsector in de bouwnijverheid. Indien je deze deelsector nader bekijkt blijkt dat de Burgerlijke- en Utiliteits bouw goed is voor 50% van de totale bouwomzet in Nederland. Het aandeel van de GWW bedrijven bedraagt ruim 15% van de totale omzet (CPB). De ontwikkelingen in de deelsectoren in de bouwnijverheid zijn afhanke-lijk van de mogelijke groei of krimp van de bouwproductie in de B&U- en GWW-bouw, echter dit geldt in een minder mate voor de bouwinstallatiebedrijven. Dit wordt nader toegelicht in de paragraaf 6.3.1 Specifieke prognoses deelsectoren bouwnijverheid. Tabel 6.1 laat het aantal bedrijven, vestigingen en de gemiddelde bedrijfsomvang zien voor de verschillende deelsectoren van de bouwnijverheid.

Tabel 6.1 Sector bouwnijverheid: aantal bedrijven en vestigingen en gemiddelde bedrijfsom-vang

SBI omschrijving Aantal

bedrijven Aantal

vestigingen Gemiddelde

bedrijfsomvang 451 bouwrijp maken terreinen 2.230 2.085 5 452 B&U 34.130 27.650 6 GWW-bouw 10.615 3.470 17 453 Bouwinstallatiebedrijven 23.360 11.510 11 454 Afwerken van gebouwen 965 20.315 3 455 Verhuur bouwmach. met pers. 2.230 965 8 45 Totaal bouwnijverheid 71.295 66.290 6 Totaal Nederland 685.775 770.495 10 Betrekking op cijfers jaar 2000 Bron: ING sector studie( 2003)

Tabel 6.2 toont de grootte van aantal bedrijven actief in de verschillende deelsectoren binnen de bouwnijverheid.

Page 63: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 63

Tabel 6.2 Sector bouwnijverheid: bedrijven procentueel naar omvang

SBI Omschrijving

bedrv. zonder werk-

nemers

1 tot 5 werk-

nemers

5-10 werk-

nemers

10-20 werk-

nemers

20-50 werk-

nemers

50-100 werk-

nemers

> 100 werk-

nemers 451 Bouwrijp maken

terreinen 50% 27% 9% 8% 5% 1% 0%

452 B&U- en GWW-bouw

60% 22% 6% 6% 4% 1% 1%

453 Bouwinstallatie bedrijven

38% 31% 12% 10% 7% 2% 1%

454 Afwerken van gebouwen

64% 25% 5% 3% 2% 0% 0%

455 Verhuur bouwmach.met pers.

54% 22% 8% 7% 5% 2% 1%

45 Totaal

bouwnijverheid 58% 24% 7% 6% 4% 1% 1%

Totaal Nederland

51% 33% 6% 4% 3% 1% 1%

1) Door afronding tellen percentages niet altijd op tot 100% 2) peildatum 01-01-2003

Bron: CBS (2003)

De B&U – en GWW-bouw is niet alleen op basis van de volume in omzet en afzet de grootste deelsector binnen de bouwnijverheid, ook telt de deelsector het grootste aan-tal bedrijven. Wat verder opvalt, is dat er procentueel in de deelsector bouwinstallatie minder bedrijven zijn zonder personeel in vergelijking met de overige deelsectoren. Gemiddeld dwars door alle sectoren, bedraagt de gemiddelde bedrijfsgrootte in Neder-land tien personen. De gemiddelde bedrijfsomvang in de bouwnijverheid ligt onder dit Nederlands gemiddelde. Gemiddeld hebben bedrijven in de bouwnijverheid zes werk-nemers in dienst. De bedrijven actief in de GWW bouw zijn gemiddeld het grootst in personeels omvang. De bouwinstallatiebedrijven hebben gemiddeld elf werknemers in dienst. Figuur 6-1 toont de het opleidingsniveau van de personen in de bouwnijverheid en de aan OTIB verwante sectoren (OTIB biotoop).

Page 64: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

64 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

W erkzame beroepsbevo lking naar op leid ing voor Ot ib b io t oop ( SB I codes) in 2 0 0 2

050

100150

200250

300

24 C

hemisc

he in

dustr

ie

27 B

asism

etaalin

dustr

ie

28 M

etaalp

roducte

nindu

strie

29 M

achin

e- en

appa

ratenin

dustr

ie

40 O

penb

are ene

rgievoo

rzien

ingb...

45 B

ouwnij

verhe

id

51 G

rootha

ndel e

n hand

elsbe

midd...

52 D

etailh

ande

l (inc

l. rep

aratie

)

63 D

ienstv

erlen

ing vo

or he

t verv

oer

64 P

ost e

n tele

communic

atie

72 C

ompu

terse

rvice

,infor

matiete

c...

Onderwijsniveau

lager onderwijs middelbaar onderwijs hoger onderwijs

Figuur 6-1 Opleidingsniveau bouwnijverheid en omliggende sectoren (OTIB biotoop)

De grafiek toont dat werknemers in de bouwnijverheid gemiddeld meer een lager on-derwijs en middelbaar onderwijs hebben gevolgd. In de ICT sector zijn verhoudings-gewijs veel hoger opgeleiden actief. Figuur 6-2 toont het gemiddeld aantal jaren opleiding voor een werknemer actief in de bouwnijverheid en voor drie omliggende sectoren.

Gemiddelde opleidingsniveau per sector in Otib biotoop

6789

101112131415

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002

Jaar

gem

idde

ld a

anta

l jar

en

ople

idin

g

29 Machine- en apparatenindustrie40 Openbare energievoorzieningbedr.45 Bouwnijverheid72 Computerservice,informatietechnologie

Figuur 6-2 gemiddeld aantal jaren opleiding bouwnijverheid en omliggende sectoren

Het gemiddelde aantal jaren opleiding voor een werknemer in de bouwnijverheid ver-toont een stabiel beeld voor de periode 1996-2002. In de bouwnijverheid heeft een

Page 65: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 65

werknemer gemiddeld negen jaar opleiding genoten. In de ICT sector zijn gemiddeld de hoogst opgeleide werknemers actief in vergelijking met overige drie sectoren. In de Computerservice en Informatietechnologie schommelt het gemiddelde aantal jaren opleiding per werknemer tussen 13 en 14 jaar.

6.3 Ontwikkeling en prognose bouwnijverheid Ontwikkeling De sectorbouwnijverheid is een sterk conjunctuur gevoelige sector in Nederland. Dit betekent dat veranderingen in de conjunctuur sterk doorwerken (vaak met enige ver-traging) in de perspectieven voor de sector. De sector kende mede door de macro-economische ontwikkelingen in Nederland in de jaren 1997-2002 een forse groei van omzet- en afzetvolume. In 2002 kwam aan deze periode van groei een einde met een krimp van de bouwproductie. De neergang in de sector wordt in het bijzonder beïn-vloed door uitblijvende investeringen. In 2003 daalde op alle drie de hoofdsegmenten in de bouw (woningbouw, utiliteitsbouw en infrastructuur) de nieuwbouwvolume. De matige conjunctuur en het daarmee samenhangende magere investeringsklimaat leidt met name tot minder opdrachten (met name overheidsinvesteringen) voor deze sec-toren. Veel opdrachtgevers in de bouwsector schorten hun investeringen op en wach-ten op een structurele verbetering van de Nederlandse conjunctuur. Daarnaast nade-ren enkele grote infrastructurele projecten zoals de Betuwelijn en de HSL zuid ook hun eindfase. Voor de periode 2004-2005 verwacht men nog hierin geen herstel. Prognose bouwnijverheid algemeen Voor de bedrijven in Nederland wordt door diverse instanties een moeilijk jaar ver-wacht. Herstelt de economie zich weliswaar licht op mondiaal niveau, voor Nederland wordt slechts een groei van 1,5% verwacht. De groei in Nederland wordt met name veroorzaakt door een toename van de exporten naar het buitenland. Het MKB leunt sterk op de ontwikkelingen op de binnenlandse markt. Volgens de Rabobank is het MKB voor ruim 80% afhankelijk van de binnenlandse bestedingen. We zagen al dat volgens het Centraal plan bureau de binnenlandse bestedingen weer wat licht zullen stijgen. Echter consumenten geven nog steeds aan voorzichtig te zullen zijn met con-sumptieve aankopen. Dit vertaalt zich in een licht herstel van het consumenten ver-trouwen (zie paragraaf 5.1.3). De Rabobank geeft aan dat vrijwel iedereen in Neder-land er in koopkracht licht op achteruit gaat. Tegen de door de regering aangekondig-de bezuinigingen en lastenverzwaringen staat maar een gematigde loonstijging tegen-over. In een aantal sectoren zal er geen ruimte zijn voor loonstijging en zal een nullijn worden gehanteerd. Het economische instituut voor de bouwnijverheid (EIB) meldt dat in oktober 2004 bouwbedrijven nog altijd negatief zijn over in hun oordeel over de bouwconjunctuur. Echter de ondernemers zijn iets positiever over de vooruitzichten in de bouw in verge-lijking met het vorige jaar 2003. Bedrijven in de wegenbouw zagen hun orderportefeuille in oktober 2004 licht afne-men. In de Burgerlijke- en utiliteitsbouw nam het aantal orders licht toe. Het CPB verwacht een lichte stijging van de omzet in de Burgerlijke utiliteitsbouw. Deze stijging komt volledig voor rekening van de stijgende woningbouwproductie. De omzet van de utiliteitsbouw neemt sterk af. Het CPB meldt dat de woningbouw in ver-gelijking met de kantorenmarkt (utiliteitsbouw) er iets beter voorstaat. In de periode van hoog-conjuctuur hebben bouwbedrijven de voorrang gegeven aan de op dat mo-ment hoge vraag naar bedrijfsgebouwen. Dit resulteerde in een achterblijvende groei van investeringen in woningbouw. Bovenstaande wordt bevestigd door het ministerie van VROM. Het ministerie van VROM verwacht dat de productiewaarde in de bouw in 2004 met 2,5% zal stijgen. Dit zal met name komen door de het beperkt aantrekken van de woningbouw, welke de verwachte daling bij de andere sectoren zoals grond-, weg- en waterbouw compen-seert. Men verwacht een verdere daling van de productie in de utiliteitsbouw. De in-vesteringen in kantoorgebouwen zullen de komende jaren blijven dalen. Men verwacht dat de productiewaarde in de utiliteitsbouw pas weer na 2005 zal gaan toenemen.

Page 66: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

66 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Het ROA rapporteert jaarlijks haar toekomstige verwachtingen voor de werkgelegen-heid in diverse sectoren op langere termijn. De cijfers die wij hier presenteren worden berekend door het ROA op basis van een midden scenario. Het ROA definieert dit als een ‘behoedzame prognose’ van de gemiddelde groei van de Nederlandse economie. Men gaat hierbij vanuit dat de economie gemiddeld met 1,5% toeneemt in 2004. Voor de periode 2005-2008 verwacht het instituut een stijging van 0,5% voor de deelsector grond-, weg- en waterbouw. Voor de bouwinstallatie verwacht men een positievere ontwikkeling van de werkgelegenheid op langere termijn. De toekomstige groei van de werkgelegenheid in de bouwinstallatie wordt geraamd op 2,6%, de vraag naar vacatu-res zal ongeveer met 8% toenemen in de periode 2005-2008. In de clusterrapportage arbeidsmarkt wordt in het opgenomen macro model de ar-beidsmarkt voor de bouwinstallatiebedrijven verder geanalyseerd. Het “macromodel” toont de sterke groei van vacatures in de periode 1996-2001 en geeft een daling van het aantal vacatures in de periode 2002-2003 weer. Verder voorspelt het model een toename van het aantal vacatures in de bouwinstallatie vanaf het jaar 2005.

6.3.1 Specifieke prognoses deelsectoren bouwnijverheid Technische installatiebranche Verschillende instanties melden dat de deelsectoren in de bouwnijverheid in grote ma-ten activiteiten leveren ten dienste van de B&U en de GWW bouw. Toch betekent dit niet dat de volumegroei in de verschillende deelsectoren zich parallel ontwikkelt met de ontwikkeling in de grootste bouwsector. De afname in de orderportefeuille van nieuwbouw woningbouw en utiliteitsprojecten kan worden opgevangen met extra werk in de onderhoud- en herstelwerkzaamheden bij bestaande woningen en kantoren. Dit geldt in sterke mate voor de bedrijven in de technische installatiebranche. Bedrijven in de branche verschuiven hun orderportefeuille op naar meer specifiek onderhoud werk-zaamheden in de markt. Daarnaast constateerden wij in de clusterrapportage Arbeidsmarkt dat de installatie-branche ook sterk is gericht op de sector metaal en techniek. Dit betekent dat bedrij-ven in de installatiesector niet geheel omzet afhankelijk zijn van de conjuncturele ontwikkelingen in de bouwnijverheid. De vooruitzichten voor de installatiesector lopen dus dan ook sterk uiteen. De Gawalo-sector ziet het productievolume relatief minder dalen, omdat zij profiteren van de groeiende vraag in onderhoud. De markt voor centrale verwarming en luchtbehande-ling is vergelijking met de Gawalo sector meer op nieuwbouw georiënteerd en merkt dus meer van de teruggang in de markt. De installatiemarkt als geheel groeit op lan-gere termijn iets harder dan de bouwproductie. Het marktaandeel van de installatie-sector in de gehele bouwnijverheid is toegenomen van 19% eind jaren 80 tot een ni-veau van 21 a 22% voor de periode 2000-2002. Deze stijging wordt met name ver-oorzaakt door de werkzaamheden waarin de sector sterk is vertegenwoordigd, met name het groot onderhoud groeit sneller dan het marktgemiddelde en de installatie-quote is bij nieuwbouwprojecten verder toegenomen. De Rabobank rapporteert jaarlijks een aantal cijfers en trends voor de economische sectoren in Nederland. Daarnaast worden een aantal ontwikkelingen en prognoses gespecificeerd naar deelsectoren. In haar prognose voor de bouwnijverheid geeft zij geen prognose over de ontwikkelingen in de markt voor verhuur bouwmachines met personeel. Voor de overige deelsectoren geeft zij een kort overzicht van de belangrijk-ste kenmerken. Burgerlijke en utiliteitsbouw; De Rabobank meldt dat naar het aanzien de woningbouw en de onderhouds-, herstel- en verbouwmarkt in 2004 zijn conjuncturele dieptepunt heeft bereikt. Naar verwacht zal de omvang van de bouwproductie in 2005 weer licht toenemen. Het herstel in deze sector hang in grote mate af van het economische herstel in Nederland. Met name de Burgerlijke en utiliteitsbouw is in sterke mate conjunctuur gevoelig. Daarnaast is er sprake van een sterke prijsconcurrentie in de sector, het geen rendementen in de branche onder druk zet.

Page 67: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 67

grond-, water- en wegenbouw De branche kende met name de laatste jaren een enorme impuls door de grote infra-structurele projecten. Nu de werkzaamheden aan de Betuwelijn en de HSL–zuid aan het afnemen zijn, verwacht de Rabobank dat de activiteiten in de sector terug keren naar een regulier niveau. Mede onder invloed van een matige conjunctuur in Neder-land wordt een daling van 4% voor de nieuwbouwproductie verwacht. De nieuwbouw-productie zal zich stabiliseren rond een niveau van 7 miljard euro. Daarentegen ver-wacht de Rabobank dat de onderhoudsproductie met 3,4% zal stijgen. Naast een stagnering van de volume groei constateert de Rabobank dat de hevige prijsconcur-rentie de marges in de sector onder druk zet. Er wordt hier geen substantiële verbete-ring in verwacht. Bouwinstallatiebedrijven De Rabobank verwacht dat de installatiemarkt een licht herstel zal vertonen in 2004. De markt voor Gawalo zal licht groeien, de markt voor elektrotechniek zal beperkt te-ruglopen. Het productievolume voor de markten centrale verwarming en luchtbehan-deling zal noch stijgen nog dalen. De Rabobank verwacht pas vanaf 2005 een groei van de productievolume voor alle drie bovenstaande markten in de installatiebranche. Deze groei zal naar verwachting de totale groei van de bouwsector overtreffen. De Rabobank adviseert bedrijven in de branche strategische keuzen te maken. Maak bij-voorbeeld een keuze voor specialisatie of kies voor het aanbieden van totaal oplossin-gen voor de klant. De markt wordt verder zeer gefragmenteerd genoemd in vergelij-king mat andere branches. Dit wordt ondermeer veroorzaakt door: 1) Veel deelmarkten, waardoor aangeboden oplossingen zeer moeten voldoen aan specifieke klant wensen; 2) Grote technisch bereik van de markt, wat moeilijk volledig door één onderneming kan worden aangeboden; 3) Weinig schaalvoordelen in uitvoering, standaardisatie van de productie is zeer moeilijk; 4) Het grote belang van lokale netwerken en contacten bij het verkrijgen van orders. De Rabobank verwacht een verdere schaalvergroting in de branche door samenwer-king, fusies en overnames. Afwerken van gebouwen Door een afname in de investeringen in nieuwbouwprojecten, blijft een structurele stijging van het aantal opdrachten in de deze branche in het komende jaar uit. In de branche zijn door een toename van werk op het gebied van onderhoudsschilderwerk de vooruitzichten voor schildersbedrijven het meest gunstig. Door de grote afhanke-lijkheid van de markt voor nieuwbouwwoningen blijft de groei in volume voor stuca-doorsbedrijven beperkt. Voor wand- vloer- en overige afbouwbedrijven wordt na een lichte daling in 2004 een beperkte stijging van de volume omzet in 2005 verwacht. Ook voor deze branche meldt de Rabobank in haar branchebeschrijving dat de marges onder druk staan. Naast concurrentie is vooral in deze branche er sprake van een con-sument/ opdrachtgever die meer en meer op prijsargumenten de opdrachten ver-strekt.

6.4 Macro-economische ontwikkelingen relevant voor bouwnijverheid

In de ING Sector studie worden een aantal indicatoren genoemd welke buiten de in-vloedsfeer van bedrijven in de bouwnijverheid. Een aantal van deze ontwikkelingen zijn al eerder gesignaleerd in de overige delen van dit rapport. De genoemde factoren vatten zich samen in de volgende ontwikkelingen welke van invloed zijn op de sector bouwnijverheid:

Page 68: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

68 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Ontwikkelingen van invloed op de bouwnijverheid: 1. Demografie: 1.1 Bevolkingsgroei

• De daling van de toekomstige bevolkingsgroei vertaalt zich naar een daling van de groei van het arbeidsaanbod, naar een daling van instroom eigen personeel

• Wegebben huishoudensverdunning (vraag woningen ed.) • Verschuiving van kwantitatief naar een kwalitatief tekort, daling in nieuwbouw • Stijging van installatieaandeel in (her)bouwkosten van woningen en gebouwen

1.2 Vergrijzing

• Wijziging van de vraag naar woningen, verwachte toename duurdere huizen en toename vraag appartementen

• Stijging van de kwaliteitsbehoefte (meer maatwerk en klantgerichtheid e.d.) 2. Economie Economisch klimaat

• Economische groeivertraging (daling van orderportefeuille en brutomarges) • Daling van personeels tekort (mismatch vraag en aanbod van personeel) • uitstel investerings- en huisvestigingsbeslissingen bedrijfsleven

Diensteneconomie

• Groei kantoorwerkgelegenheid hoger dan totale werkgelegenheidsgroei

3. Overheid Toezichthoudende rol

• complexiteit bouwproces neemt toe (harmonisatie regels en eisen, toename procedures) • Belang milieu neemt toe (uitruil milieu- en infrastructuurprojecten, nieuwe diensten) • Vergunningen beleid, bouwmogelijkheden

Investerende rol • terugtrekkende overheid (meer privatiseringen en minder een sturende rol op de wo-

ningmarkt) • Begroting overheid verslechtert • financiële positie (lagere) overheden (oa daling orders GWW)

Sociale rol • Beleid inzake sociale woning bouw (herontwikkeling en nieuwbouw)

Fiscale regime en privileges 4. Geografie Beperkt grondaanbod

• Toename binnenstedelijke vernieuwing • Herstructurering verouderde bedrijventerreinen • ‘Rode contouren’ vijfde nota Ruimtelijke ordening (uitgesteld)

5. Technologie Innovaties

• Verwachte toename kennisintensiviteit (meer proces- en productinnovaties, toename ICT )

• Toename investeringen technologische vernieuwing • Standaardisatie versus maatwerkproducten (geprefabriceerde onderdelen)

6. Markt Marktwerking

• Toename concurrentie (aanbestedingsbeleid, doe-het-zelf-markt beunhazerij etc) • Toename belang expertise (beoordeling deskundigheid e.d.) • Toename discontinuïteit in de opdrachten verstrekking • Bedrijfseconomisch (levertijd materialen, rentekosten, bankgaranties, etc)

Europese Markt • toename aanbod buitenlands personeel • toename concurrentie allianties met marktpartijen

Voortrekkers • Toename branchevervaging • Toename omvang projecten (toename samenwerking, management en procesbeheer-

sing) • Toename concurrentie (performancegerichte beloning, raamcontracten, etc.)

Bron: ING sectorstudie bouw (2003)

Page 69: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

Maatschappelijke trends en ontwikkelingen 69

7 Conclusies en aanbevelingen

7.1 Conclusies kwalitatief onderzoek De verzamelde signalen zijn geclusterd naar vier maatschappelijke ontwikkelingen, namelijk vergrijzing, veiligheid, energie en milieu en volksgezondheid. Vergrijzing De toenemende vergrijzing leidt een veroudering van de Nederlandse bevolking en daaruit volgend een veroudering van de Nederlandse beroepsbevolking. Ouderen wil-len langer zelfstandig blijven wonen. Domotica toepassingen en aangepaste woning-bouw kunnen hier zorg voor dragen. Daarnaast leidt de vergrijzing tot een toenemen-de uitstroom van werknemers uit het arbeidsproces. Verschillende sectoren staan voor de uitdaging om werknemers langer te behouden voor de arbeidsmarkt. Veiligheid Beveiliging en veiligheid worden steeds belangrijker. Dit leidt tot een toenemende aandacht voor de beveiliging van ICT en communicatie systemen. Energie De vraag naar energie blijft stijgen, waarbij de nadruk komt te liggen op de opwek-king van duurzame energie. Nieuwe methoden voor opwekking leiden mogelijk tot een daling van de betrouwbaarheid van de energievoorziening. Milieu/ Volksgezondheid Op verschillende terreinen vindt er een toename plaats van de aandacht voor milieu en volksgezondheid aspecten. Dit resulteert in aandacht voor Co2 reductie, waterma-nagement en de gezondheidsrisico’s van installaties en apparaten.

7.2 Conclusies kwantitatief onderzoek Algemene conclusie Toename Nederlandse beroepsbevolking De Nederlandse beroepsbevolking in de afgelopen tien jaar sterk toegenomen. Steeg de omvang van de totale Nederlandse bevolking tussen 1993 en 2003 met 4,5%, de Nederlandse beroepsbevolking nam in dezelfde periode toe met ruim 17%. Dit bete-kent dat een groter deel van de Nederlanders zich aanbiedt op de arbeidsmarkt. De groei van de beroepsbevolking wordt met name veroorzaakt door een groter aan-deel van vrouwen op de totale beroepsbevolking. Meer vrouwen bieden zich aan op de arbeidsmarkt. Daarnaast nam het aandeel van allochtonen op de totale Nederlandse beroepsbevolking sterk toe. Het merendeel van de Nederlandse beroepsbevolking heeft een middelbaar opleidingsniveau, echter het aandeel van de hogere opgeleiden neemt sterk toe. Dit gaat vooral ten koste van het aandeel lager opgeleiden in Neder-land. De sector gezondheids- en welzijnszorg is in omvang de grootste werkgevende sector in Nederland. De sector computerservice en informatietechnologie heeft de grootste procentuele groei sinds 1996 meegemaakt. De sector chemische industrie kende de grootste afname in het aantal actieve werknemers. Het CBS verwacht dat de Nederlandse beroepsbevolking verder in de komende jaren zal toenemen naar een maximale waarde van 11,1 miljoen personen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen. Het aandeel jongeren zal weer licht gaan stijgen, er wordt met name een daling van de groep 30-49 jarigen verwacht. Vooral een toename van het aanbod van niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt, zal zorgen voor een verdere groei van de beroepsbe-volking. Daarnaast zal het aandeel hoger opgeleiden onder de Nederlandse beroeps-bevolking verder toenemen.

Page 70: Maatschappelijke Trends en Ontwikkelingen · 8 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen in 2010. Daarna zal de omvang zich gaan stabiliseren rond een niveau van 11 miljoen personen.

70 Maatschappelijke trends en ontwikkelingen

Het aantal leerlingen en studenten stijgt Het aantal leerlingen en studenten is in de afgelopen tien jaar toegenomen. Met name het HBO onderwijs kende een sterke stijging van het aantal studenten. Een meerder-heid van de Nederlandse leerlingen volgt een Middelbare opleiding. Minder studenten kiezen in Nederland voor een opleiding in de techniek. Deze daling in populariteit vindt onderwijs breed plaats. Gemiddeld verblijven Nederlanders langer in het onderwijs. Een Nederlander volgt momenteel gemiddeld 20 jaar onderwijs, in 1950 bedroeg dit gemiddelde 16,4 jaar. Nederland kende een lichte recessie Bevond de Nederlandse economie zich in de periode 1996-2000 zich in een hoog con-junctuur, vanaf het jaar 2000 kende Nederland een daling van de economische groei. Dit ging gepaard met een stijging van de werkloosheid, een procentuele daling van de consumptieve bestedingen en vond zijn weerslag in een dalend consumentenvertrou-wen over de Nederlandse economie. De conjunctuur vertoont weer een licht herstel Het Centraal Plan Bureau voorspelt een licht herstel van de Nederlandse economische conjunctuur. De economische groei zal naar verwachting in 2004 uitkomen op 1¼%, het CPB voorspelt een waarde van 1½% voor het jaar 2005. Dit herstel zal voorname-lijk door de stijgende exporten naar het buitenland worden gedragen. De binnenland-se consumptie zal zich pas aarzelend op middellange termijn herstellen. Specifieke conclusies Uit bovenstaande bevindingen zijn een aantal belangrijke conclusies te destilleren wel-ke direct van invloed zijn op de beleidsterreinen van OTIB. Deze conclusies en de daarbij aanverwante beleidsaanbevelingen worden nader uitgelicht in de samenvatting en conclusies van deze clusterrapportage.