Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

176
Luchtspiegelingen De mens en het museale binnenklimaat Erfgoedinspectie / Collecties april 2007

Transcript of Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Page 1: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Luchtspiegelingen

De mens en het museale binnenklimaat

Erfgoedinspectie / Collecties

april 2007

Page 2: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat
Page 3: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Voorwoord 7

Inleiding 9

1 De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik 111.1 De mens en het museale binnenklimaat in twee luiken 111.2 De actoren 121.3 Kaders en andere instrumenten 171.3.1 Wettelijk kader 171.3.2 Deltaplan voor het Cultuurbehoud 201.3.3 De Inspectie Cultuurbezit en het museale binnenklimaat 241.3.4 De Rijksgebouwendienst en het museale binnenklimaat 261.4 Eerste luik: realiseren van klimaatbeheersing 301.4.1 Fasering van het traject 311.5 Tweede luik: beheer en onderhoud van het museale binnenklimaat 341.5.1 Wettelijke taakverdeling 341.5.2 Onderhoud door de Rijksgebouwendienst 351.5.3 Klimaatbeheer door de musea 37

2 Drie Casussen 39

2.1 Museum de Gevangenpoort, Den Haag 392.1.1 Eerste luik: realiseren van klimaatbeheersing 392.1.2 Tweede luik: beheer en onderhoud van het museale binnenklimaat 412.1.3 Conclusie 462.2 Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis, Den Haag 492.2.1 Eerste luik: realiseren van klimaatbeheersing 492.2.2 Tweede luik: beheer en onderhoud van het museale binnenklimaat 542.2.3 Conclusie 622.3 Depot Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam 652.3.1 Eerste luik: realiseren van klimaatbeheersing 652.3.2 Tweede luik: beheer en onderhoud van het museale binnenklimaat 722.3.3 Conclusie 82

3 Kritiek, conclusies en aanbevelingen 85

3.1 Kaders en andere instrumenten 853.1.1 Het normloze tijdperk? 853.1.2 ASHRAE-klassen 913.1.3 Een integrale en strategische klimaatnormering 92

3 Erfgoedinspectie / Collecties

Inhoud

Page 4: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

3.1.4 Leidraad voor het klimaatcorrectietraject 933.2 De actoren 943.3 Eerste luik: realiseren van klimaatbeheersing 1023.3.1 Algemene opmerkingen 1023.3.2 Fasering van het traject 1033.3.3 De rol van de Erfgoedinspectie / Collecties? 1133.4 Tweede luik: beheer en onderhoud van het museale binnenklimaat 1163.4.1 Beheer en onderhoud door de Rijksgebouwendienst 1163.4.2 Klimaatbeheer door de musea 1203.4.3 De Erfgoedinspectie / Collecties 1253.5 Belangrijkste aanbevelingen 129

Bijlagen 131

Bijlage 1 Vragenlijst en checklist (niet-limitatief) van de Inspectie Cultuurbezit voor interviews ten behoeve van dit onderzoek, 2003. 132

Bijlage 2 Handleiding bij de Regeling Archiefruimten en Archiefbewaarplaatsen, Landelijk Overleg van ProvincialeArchiefinspecteurs, Arnhem, 2003, pp. 31-42. 139

Bijlage 3 Lijst van gehanteerde standaards betreffende conservering, Inspectierapport Mauritshuis 1998, Inspectie Cultuurbezit,Conserveringsstandaard, p. 18. 149

Bijlage 4 Conserveringsstandaard, Inspectierapport Museum x,Erfgoedinspectie / Collecties, 2006, pp. 19-20. 150

Bijlage 5 Adviesrichtlijnen Luchtkwaliteit Museumdepots, Ministerie vanVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,Rijksgebouwendienst, tekstversie 27 maart 1996, pp. 5-11. 152

Bijlage 6 Adviesrichtlijn Luchtkwaliteit Expositieruimten, Ministerie vanVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,Rijksgebouwendienst, tabel, conceptversie maart 1993. 159

4 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Inhoud

Page 5: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Bijlage 7 De Regeling Taakverdeling Beheer, Ministerie van Volkshuisvesting,Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Rijksgebouwendienst, 1999,bijlagen 3-4. 160

Bijlage 8 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, Centraal College vanDeskundigen Archeologie, versie 2.2, 1 april 2005, pp. 19-20. 167

Bijlage 9 Concept modelstramien omgang klimaatmaterie, Erfgoedinspectie / Collecties, 2006. 169

Bijlage 10 Gesprekspartners 171

5 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Inhoud

Page 6: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat
Page 7: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De Erfgoedinspectie / Collecties (voorheen de Inspectie Cultuurbezit) heeft zichwederom in een ‘luchtig’ onderwerp verdiept. Na het onderzoek naar het beheer enbehoud van museale voorwerpen in de buitenlucht, opgetekend in het rapportBuitenstaanders (2005), heeft zij nu het binnenklimaat van musea en depotsonderzocht. De bevindingen van dit onderzoek leest u in dit rapport, Luchtspiegelingen.

Het binnenklimaat van een museum of depot wordt bepaald door factoren alstemperatuur en relatieve luchtvochtigheid. Deze factoren zijn alle van invloed op deconservering van de museale voorwerpen die zich in dat binnenklimaat bevinden. Hetis om die reden dat de Inspectie zich in dit onderwerp heeft verdiept. Immers, deconservering van museale voorwerpen is voor de Inspectie, die tot taak heeft om toete zien op het behoud en beheer van de rijkscollectie, van wezenlijk belang.

Er is in de museale wereld, in Nederland en daarbuiten, nogal wat te doen over hetbinnenklimaat. Jarenlang heeft men voor de vaststelling van het ideale binnenklimaathouvast gezocht bij streng normerende richtlijnen. Maar naarmate men zich beterging verdiepen in de waarde van het onderzoek dat aan die normen ten grondslag lag,en hier nieuw onderzoek aan toevoegde, ontstond er twijfel over het nut van strengenormen. Deze werd mede gevoed door een beter inzicht in de effectiviteit vanklimaatinstallaties en door het feit dat musea om diverse redenen niet aan die normenkunnen voldoen. Dit komt bijvoorbeeld doordat zij gehuisvest zijn in monumentalegebouwen die niet voor een museaal doel gebouwd zijn, of doordat hun collectie uitzoveel verschillende materiaalsoorten is opgebouwd, dat het onmogelijk is voor alleobjecten in een ruimte het ideale klimaat te creëren. Daarnaast moet een museumsteeds een compromis vinden tussen de behoeften van het gebouw, de noden van decollectie en het comfort van bezoekers en medewerkers. Maar ook zijn de taken enverantwoordelijkheden van de partners die betrokken zijn bij het realiseren enbeheren van een binnenklimaat niet helder afgebakend. Een effect van dezeonduidelijkheid is, dat het binnenklimaat te weinig wordt gemeten en dus gekend.

Deze complexiteit van factoren bracht de Inspectie ertoe zowel de technische als demenselijke kant van de klimaatmaterie te onderzoeken. De faculteit bouwkunde vande Technische Universiteit Eindhoven verrichtte onder leiding van Henk Schellen eentechnisch onderzoek naar het binnenklimaat van drie verschillende typen musealegebouwen. Daartoe heeft zij dit klimaat in de periode september 2003 tot december2005 nauwkeurig gevolgd en gemeten. Veerle Meul, een van de eigen inspecteurs vande Erfgoedinspectie, onderzocht bij dezelfde instellingen de actoren, procedures enprocessen die een rol speelden bij de totstandkoming van het museale binnenklimaaten de manier waarop de musea en de Inspectie met dit klimaat omgaan. Debevindingen van beide onderzoeken zijn in dit rapport gebundeld.

7 Erfgoedinspectie / Collecties

Voorwoord

Page 8: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De onderzoeksresultaten waren voor de onderzoekers, de betrokken musea en anderepartners zoals de Rijksgebouwendienst veelal onverwacht en soms schokkend.Jarenlange ervaring heeft de Inspectie echter geleerd dat veel van wat inLuchtspiegelingen beschreven staat niet uniek is voor de onderzochte instellingen. Hetis bijvoorbeeld ook niet voor niets dat de Museumregistratie eist dat de Nederlandsemusea hun klimaat monitoren en de resultaten daarvan analyseren. De Inspectie hoopt van harte dat de resultaten van de beide onderzoeken ertoe leidendat musea, de Rijksgebouwendienst, onderzoekers en andere betrokkenen zichgezamenlijk beraden over kennisopbouw en richtlijnen voor het binnenklimaat én overprocedures die ten goede komen aan het museale collectiebehoud. De Inspectieverwacht veel van een dergelijke dialoog, en zal daar graag aan bijdragen. Deuitkomsten daarvan zullen met de uitkomsten van de twee onderzoeken hetuitgangspunt vormen voor haar benadering van het museale binnenklimaat, dat nietlanger een onbekende, een Luchtspiegeling, mag zijn.

De Inspectie is de Rijksgebouwendienst en de drie betrokken musea veel dankverschuldigd voor hun medewerking en openheid.

Josefine Leistrawaarnemend Hoofdinspecteur Erfgoedinspectie / Collecties

8 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Voorwoord

Page 9: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Een studie naar het museale binnenklimaat doet een droge analyse van grafiekpiekenvermoeden, en van getallenreeksen die temperaturen en vochtigheidsgradenaangeven. De werkelijkheid is anders. De thematiek van omgevingsfactoren is bijuitstek dynamisch en variabel. Het binnenklimaat is immers de resultante vancomplexe, en niet alleen fysische, processen. Hierin spelen diverse interne en externepartijen een grote rol. De Erfgoedinspectie / Collecties (voorheen InspectieCultuurbezit) heeft de factoren die het binnenklimaat bepalen onderzocht engeprobeerd de invloed van de hoofdrolspeler, de menselijke (f)actor, kritisch in kaartte brengen.

Deze Erfgoedinspectie heeft in haar reguliere inspectiepraktijk al langer oog voor derol van de mens in het museale binnenklimaat. Ook al zijn de inspecteurs geenwerktuigbouwkundigen of bouwfysici, en kunnen zij het museale binnenklimaat dusniet als zodanig technisch analyseren, hun werk is wel mede gericht op het basaal inkaart brengen van het functioneren, presteren of falen van het museumklimaat. Endaarbij komt dan vaak de menselijke factor, het menselijke handelen in beeld.

Een museum kan over de beste installaties beschikken of over het meest optimalegebouw, maar wanneer het misgaat met de bediening of het onderhoud van dieinstallaties of het gebouw, gaat het mis met het binnenklimaat. Wanneer hetmuseumpersoneel de ramen openzet om frisse lucht toe te voeren, heeft bijvoorbeeldeen ontvochtigingsinstallatie geen gunstig effect op een vochtig binnenklimaat. Eenklassiek praktijkvoorbeeld is het volgende: bij een groepsbezoek aan een technisch‘perfect’ depot constateerden de inspecteurs met hun nieuwe handmeters eendramatisch droog binnenklimaat. Dat was niet bij het museum bekend, omdat hetingewikkelde gebouwbeheerssysteem geen piep had gegeven. Onderzoek wees uit dateen bevochtiger al weken defect was. Ondertussen had de rest van de installatievrolijk doorgewerkt en bereikte de lucht woestijncondities. Een tegenovergesteldesituatie heeft zich ook voorgedaan. Terwijl het museale binnenklimaat al boven zijneigen RV-normering zat en tropisch vochtig was, werkte de bevochtigingsinstallatiedoor. Het beheerssysteem bleek foute, veel te droge meetresultaten te ontvangen vande sensoren en stuurde dus verkeerd aan.

De voorbeelden illustreren dat de aanwezigheid van geraffineerde techniek eenonbetrouwbaar gevoel van veiligheid oplevert zolang er geen sprake is van continuesystematische monitoring, onafhankelijk van die techniek. De Erfgoedinspectie kanondertussen een eigen museum vullen met vastgelopen thermohygrografen en defecteloggers, statische fossielen binnen het museale decorum. Blijkbaar kennen weinigmusea hun reële binnenklimaat echt. Een en ander onderstreept de noodzaak om,zoals in dit onderzoek, de technische klimaataspecten in hun ‘handelende’ context tebeschouwen.

9 Erfgoedinspectie / Collecties

Inleiding

Page 10: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Een andere aanleiding voor een procedureel onderzoek als het onderhavige is desteeds weerkerende en groeiende discussie over de zin en onzin van richtlijnen,normen en standaarden voor klimaatwaarden. Enerzijds is de vraag naar eenduidelijke normering pregnant. Bijna wekelijks krijgt de Erfgoedinspectie de vraag vanhaar ‘inspectie genietenden’ waaraan hun museaal klimaat moet voldoen. Anderzijdswint in het museale onderzoeksveld de tendens terrein om de ideale klimaatnormen terelativeren en bij wijze van alternatief een risicoanalyse te formuleren. Alstoezichthouder op het museale binnenklimaat moet de Erfgoedinspectie / Collecties indeze discussie haar positie bepalen.

Overigens leidde de toepassing van de traditionele richtlijnen tot een polarisering vancollectiebelangen versus gebouwbelangen. Het is vaak gezegd dat de realisering vaneen museaal binnenklimaat ten koste van het gebouw gaat. Binnen een integrale visieop erfgoedzorg zoals de in 2005 gefuseerde Erfgoedinspectie die voorstaat, is ditproblematisch. Het gebouw behoort immers in veel gevallen ook tot het Nederlandseerfgoed en het kan niet zo zijn dat het ene erfgoed ten koste van het andere behoudenwordt.

LeeswijzerHet eerste hoofdstuk van dit onderzoeksverslag geeft een algemene beschrijving vande realisatie van het binnenklimaat en de omgang hiermee: twee aspecten vanmenselijk handelen die van belang zijn voor het museale binnenklimaat. Beideaspecten worden in de vorm van een tweeluik beschreven. Aan de hand van dittweeluik-stramien worden vervolgens in het tweede hoofdstuk drie casussenbeschreven, namelijk: het rijksmonumentale gebouw van Museum de Gevangenpoortzonder een noemenswaardige installatie, rijksmonument het Mauritshuis met eenklimaatinstallatie en het nieuw gebouwde depot van het Nederlands Scheepvaart-museum met een high tech installatie. Deze musea zijn alledrie representatief voor deverschillende organisaties, collecties, installaties en gebouwen van de voormaligerijksmusea, waar de Erfgoedinspectie nu toezicht op houdt. Het derde hoofdstuk tenslotte poogt kritische conclusies en adviezen te formuleren. Maar bovenal behelst ditrapport kritische beschouwingen van de realisatie van, en de omgang met het musealebinnenklimaat. Luchtspiegelingen, dus.

10 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Inleiding

Page 11: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

1.1 De mens en het museale binnenklimaat in twee luiken

Tijdens het onderzoek naar de mens als (f)actor in het binnenklimaat kwamgaandeweg een tweeluik in beeld. Een eerste luik verhaalt over de realisatie van hetbinnenklimaat. Dit komt veelal neer op het aanbrengen van een installatie, variërendvan een basisverwarming tot een complete luchtbehandelinginstallatie. Een tweedeluik beschrijft het dagelijkse beheer van het binnenklimaat door de musea en hoeklimaatkennis en –informatie in de museale taak en praktijk is ingebed.Dit onderzoek biedt een aanzet tot kritische beschouwingen, conclusies en adviezen.Hiervoor is geput uit interviews en uit stukken en dossiers van de onderzochte musea,hun gebouwbeheerder en de Erfgoedinspectie / Collecties (hierna ook wel: deInspectie). Aan de hand van vragenlijsten inventariseerde de Inspectie de procedures.1

Telkens was hierbij de centrale vraag: hoe is de omgang met het binnenklimaatformeel geregeld en hoe verloopt het in de praktijk? Door deze onderzoeksmethodezijn feiten, meningen en analyses daarvan samen in het rapport terechtgekomen. Er isgetracht hier onderscheid in aan te geven door bijvoorbeeld te verwijzen naar deinformatiebronnen. Op sommige plaatsen is het rapport door deze aanpak gekleurd.Bij een onderzoek dat zich mede baseert op mondelinge bronnen is dit echterwelhaast onvermijdelijk.

Omgang met het binnenklimaat en het evalueren van binnenklimaatmetingenveronderstelt een basiskennis van klimaatnormen, van algemene bouwfysische eninstallatietechnische begrippen en van preventieve conservering. Tijdens hetonderzoek peilde de Inspectie de mate waarin beheerders van de collecties en degebouwen over deze multidisciplinaire basiskennis beschikken en hun inzicht in hetonderwerp.

Waar het gaat om het museale binnenklimaat zijn de twee belangrijkste actoren deverzelfstandigde rijksmusea (tegenwoordig museale stichtingen) en deRijksgebouwendienst (Rgd). De musea zijn verantwoordelijk voor het dagelijksebeheer van de museale collecties en de gebouwen. Zij zijn de ‘gebruikers’ van hetbinnenklimaat. De Staat der Nederlanden is in de regel eigenaar van de musealecollectie en de gebouwen. De Rgd is de bouwkundige beheerder van de gebouwen ende klimaatinstallaties.

11 Erfgoedinspectie / Collecties

De mens en het museale binnenklimaat:

een tweeluik

1

1 Zie bijlage 1. Eerst en vooral diende deze vragenlijst om basale gegevens te verzamelen voor het heleklimaatonderzoek, ook het technische deel. De vragenlijst werd besproken binnen de Inspectie, deTechnische Universiteit Eindhoven (Henk Schellen) en het Instituut Collectie Nederland (Ton Jütte enAntoinette Visser).

Page 12: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Behalve inzicht in het handelen van deze actoren is het voor een goed begrip van demanier waarop men met het museale binnenklimaat omgaat ook van belang te wetenof er wettelijke regelingen en andere instrumenten zijn die de omgang met hetbinnenklimaat reguleren.

1.2 De actoren

De Rijksgebouwendienst De gebouwen die de rijkscollecties huisvesten, zijn – op een enkele uitzondering na –rijkseigendom. De Rijksgebouwendienst (Rgd) van het ministerie van Volkshuisvesting,Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) is eigenaar en verantwoordelijk voorhet bouwkundige beheer: bouw, verbouwing, restauratie en onderhoud.

Als verhuurder en beheerder van het gebouw en de vaste installaties daarin heeft deRgd een belangrijke taak. Veelal is deze overheidsdienst ook de opdrachtgever als hetgaat om de aanleg van bijvoorbeeld de klimaatinstallaties. In uitzonderlijke gevallenvoert een museum dergelijke werkzaamheden uit in eigen beheer. In de in hoofdstuk 2besproken casussen is dit overigens niet het geval. Sinds 1999 treedt de Rgd op als eensoort ‘agentschap’ dat niet zelf normeert. De klant normeert en moet er voor betalen.Voor die tijd was de Rgd zelf normerend. In extremis kan de huidige relatie tussen deRgd en de musea beschouwd worden als een ‘transactiemodel’. In dit model is hetmuseum de vragende klant en de Rgd de leverancier van het gevraagde product.

De Rgd is onderverdeeld in vijf directies die ondersteund worden door de Staf en deRijksbouwmeester:

• Frontoffice. In de contacten tussen het museum en de Rgd speelt hetFrontoffice een cruciale rol als eerste loket. De accountmanagers van dezedirectie zijn eerste aanspreekpunt en inventariseren de vraag van het museum.

• Projecten. Bij deze directie coördineren projectmanagers een eventueelontwerp en de uitvoering.

• Advies en Architecten. Dit is in feite de eigen expertiseafdeling van deRijksgebouwendienst. Deze directie verricht op verzoek van de andere directiesvooronderzoek, studie of ontwerp. De bouwfysici en de werktuigbouwkundigenzijn de voornaamste actoren.

• Vastgoed. Deze directie neemt het zakelijke beheer namens de eigenaar waar,zoals de beoordeling van investeringen of de aanpassing van de huurprijs.

• Beheer. Na de oplevering van een nieuw gebouw of installatie nemenobjectmanagers het beheer van de panden over van projectmanagers.

12 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

Page 13: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Alle directies hebben op een of andere manier met het museale binnenklimaat temaken. Het kan dus voorkomen dat een gebruiker van een museumgebouw contactheeft met vijf verschillende Rgd directies, maar in beginsel verlopen alle contacten viahet Frontoffice, de centrale contactpersoon.

Als het museale pand een belangrijk rijksmonument is, speelt het Atelier Rijksbouw-meesters vaak een adviserende rol. Een adviseur monumenten moet garant staan voordeskundigheid op het gebied van het binnenklimaat van zo’n monument en voor eenintegrale visie op het erfgoedbehoud.

De verzelfstandigde rijksmuseaDe rijksmusea met rijkscollectie, ressorterend onder het ministerie van Onderwijs,Cultuur en Wetenschap (OCW) verzelfstandigden in 1993 tot museale stichtingen.2

Deze museale stichtingen zijn verenigd in de Vereniging van RijksgesubsidieerdeMusea (VRM), een overkoepelende brancheorganisatie. De gebouwen waarin deverzelfstandigde rijksmusea gevestigd zijn en de vaste installaties die zich in diegebouwen bevinden, worden beheerd door de Rgd. In feite zijn de museale stichtingenhuurders van de gebouwen, die daarvoor aan de Rgd betalen. Beheersovereenkomstenmet de staat regelen het goede beheer en behoud van de collectie die eigendom is vande staat, of aan zijn zorgen is toevertrouwd. Klimaatbeheersing moet gezien wordenals een onderdeel van goed beheer en behoud. Het verschilt per museale stichting,doorgaans aangeduid als museum, wie sturend en uitvoerend omgaat met hetbinnenklimaat.

Externe onderzoekers en adviseurs: de collectie De musea kunnen zich voor het meten, het bewaken, het beoordelen of het verbeterenvan de klimaatomstandigheden laten bijstaan door externe adviseurs. Hetkennisinstituut voor museaal Nederland, het Instituut Collectie Nederland (ICN,voorheen het Centraal Laboratorium, CL), speelt een belangrijke rol als het gaat omhet formuleren van de optimale bewaaromstandigheden voor een collectie. Detabellen met richtlijnen van het ICN – algemeen bekend als ‘het lijstje van Ton Jütte’ –zijn sinds de publicatie van Passieve Conserving; klimaat en licht in 1994toonaangevend in museaal Nederland.3 Op expliciet verzoek van een museum kan hetICN ook het binnenklimaat monitoren en adviseren over de realisatie of verbeteringvan dit klimaat. Maar dan moet dit passen binnen een onderzoeksprogramma. Hetaannamebeleid is selectief en wordt steeds selectiever.

13 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

2 Staatsblad, jg. 1993, 398. Wet van 24 juni 1993, houdende de verzelfstandiging van de rijksmusealediensten.3 Passieve conservering; klimaat en licht, B.A.H.G. Jütte, Amsterdam, 1994.

Page 14: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Ook museumconsulenten, Erfgoedhuizen, private bedrijven en consultants treden op hetgebied van het binnenklimaat en het collectiebehoud onderzoekend of adviserend op.De Nederlandse Museumvereniging (NMV) en de Stichting Landelijk Contact vanMuseumconsulenten (LCM) hebben in 1997 de museumregistratie in Nederlandgeïntroduceerd. Gezamenlijk hebben zij een aantal basiseisen opgesteld waar elkmuseum, ongeacht zijn omvang, aan kan voldoen. Het voldoen aan die basiseisen isvoorwaarde voor erkenning en opname in het Museumregister. Vernieuwing van deerkenning, een zogenaamde herijking, wordt onder meer afhankelijk gesteld van deuitkomsten van een representatieve steekproef van de meetgegevens van één jaar inde tentoonstellingsruimten en depots. Daarbij wordt om een analyse gevraagd (eeninterpretatie van de meetgegevens) en om een oplossing van de knelpunten. Dekwaliteit van de omgang met het klimaat is dus mede bepalend voor het al dan nietopgenomen worden in het Museumregister. Het Museumregister kan daardoor eensturende rol spelen.

Externe onderzoekers en adviseurs: het gebouw en de installatiesUniversitaire instellingen als de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e), de TechnischeUniversiteit Delft (TUD) of TNO doen meer uitgebreid wetenschappelijk onderzoek naarluchttechnische gegevens, bouwfysische en installatietechnische aspecten. Dit soortonderzoek geschiedt veelal in opdracht van de gebouwbeheerder, de Rgd.De Rgd laat zich voor het ontwerp en het beheer van gebouwen en installaties ookbijstaan door externe architecten, studiebureaus of onderzoeksinstellingen.

De uitvoerdersVoor de uitvoering van werken en diensten in verband met klimaatbeheersing zijnbedrijven, aannemers en onderaannemers op de markt beschikbaar. Zij richten zichop de uitvoering van de installatietechniek, de meetapparatuur, de regeltechniek ende software. Vaak zijn het dezelfde bedrijven, aannemers of onderaannemers die ookvoor het onderhoud van de installatietechniek worden ingeschakeld viaaanbestedingen. Deze bedrijven werken in opdracht van de Rgd, steeds op basis vantijdelijke contracten.

De adviseurs en toezichthouders: het rijksmonumentWanneer het museale gebouw een rijksmonument is, spelen in beginsel de Rijksdienstvoor Archeologie, Cultuurlandschappen en Monumenten (RACM, voorheen RDMZ) ende gemeentelijke monumentenzorgdiensten een administratieve, bestuurlijke, ofinhoudelijke rol op het gebied van het museale binnenklimaat. De realisatie van eenklimaatinstallatie in een rijksmonument is veelal onderhevig aan eenmonumentvergunning (art. 11.2. Monumentenwet 1988). De gemeentelijke dienstenmonumentenzorg zijn sinds 1988 bevoegd om zo’n vergunning te verlenen. De matevan aandacht voor, en de deskundigheid op het gebied van het museale binnenklimaat

14 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

Page 15: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

verschilt nogal per gemeente, maar is vaak gering. De afdeling Instandhoudings-technologie van de RACM beschikt over een klimaatdeskundige die een vergunning-aanvraag technisch kan toetsen, maar het advies van deze rijksdienst aan degemeenten is niet bindend.

Sinds 2005 houdt de Erfgoedinspectie / Monumenten (voorheen Rijksinspectie voor deMonumentenzorg, RIM) toezicht op de monumentenzorg. Het directe toezicht opklimaatomstandigheden in monumenten behoort echter niet tot haar takenpakket.

De Directie Cultureel Erfgoed Binnen het ministerie van OCW is de Directie Cultureel Erfgoed (DCE) hetaanspreekpunt voor de musea met rijkscollecties. DCE is politiek verantwoordelijkvoor het functioneren van het museale veld en stuurt beleidsmatig. In diehoedanigheid is zij ook betrokken bij rijksmuseale verbouwingen. Dit gebeurt instructureel overleg met de Rijksgebouwendienst. DCE was als opdrachtgever voor hetDeltaplan verantwoordelijk voor de realisatie van diverse klimaatinstallaties. Sinds hetDeltaplan heeft DCE daartoe een medewerker in huis die deskundig is op het gebiedvan bouwprocessen en het binnenklimaat. In principe is DCE als opdrachtgever enfinancier van projecten ook sturend. In 2005 ontwikkelde zij een heldere procedure(procedure investeringen huisvesting) voor de rijksgesubsidieerde musea omduidelijkheid te creëren over het besluitvormingstraject en de verantwoordelijkhedenen bevoegdheden van de verschillende partijen.4 Daarbij maakt zij onderscheid tussenzogenaamde beleidsrijke en beleidsarme investeringen:

• Beleidsarme investeringen zijn investeringen in functionele verbeteringen. Zijbetreffen de vervanging of vernieuwing van zaken op hetzelfde prestatieniveau,bijvoorbeeld de vervanging van onderdelen, of van een volledigeluchtbehandelingsinstallatie door een van hetzelfde kaliber als de oude. Demusea bespreken de door hen gewenste beleidsarme investeringen in hunregulier overleg met de Rgd. Jaarlijks bespreken de Rgd en DCE dezeinvesteringen voor het komende jaar. Laatstgenoemde directie stelt de lijst vast.De Rgd brengt vervolgens na overleg met het museum een offerte uit. Hetmuseum klopt met de offerte bij DCE aan, die de noodzakelijke middelen aan desubsidie van het museum toevoegt. In de jaarrekening verantwoordt hetmuseum het gebruik van deze financiering.

• Beleidsrijke investeringen zijn investeringen in functionele verbeteringen,uitbreidingen en nieuwbouw. Voorbeelden van beleidsrijke investeringen zijn denieuwbouw van een depot, de uitbreiding van een museumgebouw of het

15 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

4 Procedure investeringen huisvesting, Directie Cultureel Erfgoed, d.d. 30 mei 2005 met begeleidendebrieven aan de musea (met dank aan P. Aben, DCE).

Page 16: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

aanbrengen van een geheel nieuwe luchtbehandelinginstallatie waar die ervoorheen niet was. Plannen voor beleidsrijke investeringen kunnen alleen in hetkader van de cultuurnota worden ingediend. Een museum moet deze met eensluitende exploitatiebegroting indienen bij de Raad voor Cultuur. Deze Raadbrengt op basis van een integraal beeld van het veld een advies uit aan destaatssecretaris, die op basis van dit advies beslist. Is de beslissing positief, danzal DCE de kaders vaststellen waarbinnen de plannen uitgewerkt worden. DCEopereert dus op afstand; kaderstellend. De regiefunctie, inclusief de inhoudelijkeen financiële verantwoordelijkheden, ligt uitdrukkelijk bij het museum.

De Erfgoedinspectie / CollectiesDe Erfgoedinspectie / Collecties van het ministerie van OCW houdt namens deeigenaar van de rijkscollectie, de Nederlandse Staat, toezicht op het behoud en hetbeheer van de collectie. Het museale binnenklimaat is een belangrijk aspect vanpreventieve conservering en behoort dus tot haar werkterrein.

16 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

Page 17: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

1.3 Kaders en andere instrumenten

1.3.1 Wettelijk kader

Twee ministeries zijn in beginsel verantwoordelijk voor het rijksmusealebinnenklimaat:

• Het ministerie van VROM, vertegenwoordigd door de Rijksgebouwendienst(Rgd), als beheerder van het gebouw en de installaties.

• Het ministerie van OCW als eigenaar en hoeder van de rijkscollectie. Als het museumgebouw een rijksmonument is, is OCW bovendien op grond vande Monumentenwet 1988 verantwoordelijk voor het binnenklimaat.

Als het museale gebouw een Monument met Erfgoedfunctie (een zogenaamd MEF) is,speelt de Dienst voor Domeinen van het ministerie van Financiën een zijdelingse rol inklimaatgerelateerde onderwerpen.

Welke eisen stellen deze ministeries aan een museaal binnenklimaat? Zijn de omgangmet en de prestaties van het museale binnenklimaat genormeerd of geregeld inNederland? Anno 2006 blijken er geen strikte wettelijke kaders of instrumenten voorde prestaties van het binnenklimaat in musea te zijn. Normen of protocollen voor derealisering van een klimaatinstallatie, of voor het bewaken van andere mogelijkeschadelijke omgevingsfactoren, ontbreken geheel. Dit in tegenstelling tot tweeandere segmenten van het cultureel en historisch erfgoed: de archieven en dearcheologie.

ArchievenDe wetgever heeft in de Archiefwet en het Archiefbesluit zeer concrete eisen gesteldaan de omstandigheden waarin archieven bewaard worden. Het Archiefbesluit van1995 bepaalt in algemene zin aan welke eisen archiefruimten enarchiefbewaarplaatsen moeten voldoen. In 2002 trad de Regeling bouw en inrichtingarchiefruimten en archiefbewaarplaatsen in werking.5 Deze Regeling, een algemenemaatregel van bestuur, bouwt voort op een leidraad uit 1982 voor de nieuwbouw vanarchiefbewaarplaatsen.6

De Regeling bepaalt niet alleen de bouwkundige en installatietechnischevoorzieningen, maar ook de inrichting (kasten en stellingen) en de wijze waarop dezein de ruimte zijn geplaatst. De Regeling maakt onderscheid tussen Archiefruimten en

17 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

5 Staatscourant, 18 september 2001, 180, p. 12. Handleiding bij de Regeling Archiefruimten enArchiefbewaarplaatsen, Landelijk Overleg van Provinciale Archiefinspecteurs, Arnhem, 2003. Zie bijlage 2. 6 Eindrapport van de Commissie regeling archiefruimten, in Het Nederlands Archievenblad, 86, 1982, pp. 131-172.

Page 18: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Archiefbewaarplaatsen. Voor de laatste categorie - de definitieve bewaarplaats voorgeselecteerde bescheiden - gelden hogere eisen ten aanzien van de bouw. Detoepassing van klimaatapparatuur is, net zoals in de oude leidraad, verplicht: “Het isin het Nederlandse klimaat uitgesloten dat het vereiste binnenklimaat in dearchiefbewaarplaats gehandhaafd kan worden zonder hulpmiddelen, ongeacht desituering van de ruimte.” Artikelen 32 tot 41 betreffen de luchtkwaliteit. Hierin staande stringente eisen vermeld waaraan de relatieve luchtvochtigheid, de temperatuur,de chemische kwaliteit van de lucht (uitgedrukt in corrosieve eigenschappen), hetventilatievoud en de filtering van stof moeten voldoen. Ook is de aanwezigheid van eenthermometer en hygrometer verplicht. Aan de kwaliteit en het gebruik van demonitoring of aan het beheer van de installaties worden echter geen eisen gesteld. DeRegeling sluit wel af met een ontheffingsbepaling voor situaties waarin bepaaldevereiste voorzieningen niet getroffen kunnen worden.

De Regeling werd in nauw overleg met het toenmalige Centraal Laboratoriumontwikkeld. Naar verluidt is zij volledig gebaseerd op de Britse richtlijn BS 5454:Recommendations for the storage and exhibition of archival documents.7 Dezerichtlijn is echter diverse keren herzien en velt ondertussen geen oordeel meer overde noodzaak van luchtbehandelinginstallaties. Een essentieel principe van de Britserichtlijn is dat de constructiewijze en de materialen (en hun massa) het belangrijkstewerk doen bij het stabiel houden van het klimaat (door ‘high thermal inertia’) en hetdrukken van de kostprijs. De keuze van de locatie en de oriëntatie van het gebouwwordt als cruciaal beschouwd. De richtlijn beveelt ook aan dat de lucht in bewegingblijft door natuurlijke of mechanische middelen om stagnatie te voorkomen enschadelijke emissies van de collectie af te voeren.

Toezichthouders op de uitvoering en naleving van de Nederlandse Regeling zijn deProvinciale Archiefinspecties en de Erfgoedinspectie / Archieven (voorheenRijksarchiefinspectie, RAI). Het college van Gedeputeerde Staten moet eventuele(ver)bouw- of inrichtingsplannen goedkeuren. Daarom overlegt een archiefinstelling ineen vroeg stadium met de provinciale archiefinspecteurs. Bestekken, tekeningen enberekeningen worden aan hen voorgelegd. Ontwerpers en instellingen weten precieswat van hen verwacht wordt en hanteren de Richtlijn in feite als programma vaneisen. Het zijn ook deze inspecteurs die de vinger aan de pols moeten houden voor watbetreft de controle en monitoring van de klimaatprestaties nadien. DeErfgoedinspectie / Archieven houdt hierop geen toezicht in de eerste lijn; deinspecteurs meten niet zelf, maar vragen of het klimaat aan de eis voldoet.

18 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

7 Volgens mondelinge informatie van de provinciale archiefinspecteur van Drenthe, Dhr. A. Teuling. Deeerste publicatie van de British Standards Institute dateert uit 1977. De standaard werd beperkt herzien in1989. Een uitgebreid herziene uitgave verscheen in 2000: Preservation in New Buildings, in Liber Quarterly, 10,C. Kitching, 2000, pp. 376-386.

Page 19: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Sinds 2005 is de Regeling onderhevig aan een evaluatie door het ministerie van OCW.Vaak gehoorde kritiek is dat de toetsing van de technische vertaling van deklimaateisen, dus van het bestek en de tekeningen, in de praktijk problematisch is. Debeoordeling van de ontwerpen en programma’s van eisen (PVE’s) zou doorkennisgebrek niet adequaat gebeuren. Maar vooral worden knelpunten in deuitvoering gesignaleerd, zoals op het Archiefcalamiteitencongres in 2005 in Wijk bijDuurstede. Een provinciale archiefinspecteur riep op tot het uitwerken van eenontwerp voor een solide huisvesting, zo techniekonafhankelijk als mogelijk, die zondertechnische snufjes het klimaat stabiel kan houden. “Omdat de installaties zelden doenwat ze moeten doen en nog grotere problemen kunnen veroorzaken.” Destreefwaarden op zich, de in de Richtlijn opgesomde absolute klimaatwaarden,stonden overigens niet ter discussie. Daar is blijkbaar nog voldoende draagvlak voor inde Nederlandse archiefwereld.

Overigens is deze materie wezenlijk anders dan die van het klimaatbeheer in musea.Eerst en vooral is archiefmateriaal min of meer gelijksoortig en is er een grote massa vanaanwezig. Archiefmateriaal heeft van zichzelf al bufferende eigenschappen en isbovendien vaak verpakt in dozen. Omdat deze volumes als een microklimaat kunnenfunctioneren, is bijvoorbeeld temperatuurbeheersing van de omgevingslucht bijarchiefmateriaal veel belangrijker dan bij objecten die vrij in de ruimte staan. Helemaalonvergelijkbaar met de museale situatie is de afwezigheid van presentatiedruk en vanbezoekers die het klimaat verstoren. Bovendien zijn archiefdepots vaak bunkerachtige,gesloten constructies en dus bouwfysisch wezenlijk anders dan museale expositieruimtenmet grote raampartijen en daklichten. Door de architectonische vormgeving van museaheeft het buitenklimaat daarin beduidend meer invloed.

ArcheologieArcheologische materialen zijn, anders dan archiefmateriaal, veelsoortig en deorganische materialen of gecontamineerde of gecorrodeerde anorganische metalenzijn vaak zeer gevoelig voor klimaatinvloeden. Op nationaal niveau heeft men dan ookgeprobeerd de klimaatbeheersing voor de opslag van archeologische voorwerpen teregelen. De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) werd ontwikkeld door deberoepsgroep.8 Sinds de aanbieding hiervan aan de staatssecretaris van OCW in 2001,wordt deze norm in de praktijk gehanteerd. Het protocol depotbeheer bevat regelsvoor het deponeren van archeologisch materiaal. Zo dient een depot te beschikkenover adequate opslagruimten voor uitgewerkte en geconserveerde objecten vanverschillende materiaalsamenstellingen. Een tabel met aanbevelingen voor diverseomstandigheden is opgenomen:

19 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

8 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, Centraal College van Deskundigen Archeologie, versie 2.2, 1 april2005.

Page 20: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

• Bufferopslag voor nieuwe aanleveringen met minimale condities.• Algemene bewaarruimte met minimale condities voor o.a. keramiek, glas,

steen, bot.• Temperatuur-bewaarruimte met relatief droge condities voor o.a. metalen, slak.• Bewaarruimte met relatief vochtige condities voor o.a. leder, hout, touw,

bewerkt been, gewei, barnsteen, git.• Ruimte voor een adequate opslag van bijbehorende documentatie op papier,

tekenfolie e.d.• Ruimte voor een adequate opslag van fotomateriaal.9

De KNA is echter een niet-wettelijke, private kwaliteitsnorm, ontwikkeld door hetveld. De Erfgoedinspectie / Archeologie (voorheen Rijksinspectie voor de Archeologie,RIA) houdt toezicht op naleving van de norm door private bedrijven, maar niet opnaleving door de overheden. Dit leidt tot de situatie dat een archeologische vondstvolgens de norm aangeleverd wordt door een particulier bedrijf aan een gemeentelijkof provinciaal depot, dat vervolgens de norm kan loslaten. Het beleid en de aanpakverschillen per provincie of gemeente. Sommige overheden consulteren het ICN,waardoor de klimaatrichtlijnen van dit kenniscentrum uitgangspunt worden voorbijvoorbeeld de bouw of aanpassing van depots, en niet de KNA-norm. DeErfgoedinspectie / Archeologie publiceerde onlangs een rapport over haar onderzoeknaar de overdracht van door bedrijven opgegraven archeologische vondstcomplexendie in bewaring worden genomen door provinciale depots.10

RijkscollectieZoals hiervoor al werd opgemerkt zijn de omstandigheden voor het beheer en behoud vande rijkscollectie in musea, onderwerp van dit onderzoek, niet gereguleerd door dewetgever. Dit geldt overigens niet alleen voor het binnenklimaat. Vond het ministerie hetbeheersen van het binnenklimaat voor het behoud van dit deel van de rijkscollectie danonbelangrijk? Uit het beleid van WVC, later OCW, vanaf de jaren 1990 blijkt het tegendeel.

1.3.2 Deltaplan voor het Cultuurbehoud

In de jaren 1980 bracht het Centraal Laboratorium problematische bewaaromstandig-heden in diverse musea aan het licht. Vooral kelderdepots, zoals die van hetRijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden, wekten in de pers grote beroering. Ookcalamiteiten in het Nederlands Openluchtmuseum en het Nationaal Archiefveroorzaakten de nodige commotie. Naar verluidt waren deze rapporten de aanleidingvoor een algemeen onderzoek naar de rijkscollecties.11

20 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

9 Deze tabel is afgeleid van de normering door de Museums and Galleries Commission, Standards in theMuseum Care of Archaeological Collections, Londen, 1992, pp. 57-59. Zie bijlage 8. 10 Wie wat bewaart, die heeft wat. Een onderzoek naar de overdracht van archeologische vondstcomplexenaan provinciale depots, Erfgoedinspectie / Archeologie, Den Haag, 2006.11 Mondelinge informatie Ton Jütte.

Page 21: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

In 1988 bracht de Algemene Rekenkamer na dit onderzoek een vernietigend rapportuit over het behoud en beheer van de rijkscollectie door de rijksmusea.12 Volgens deAlgemene Rekenkamer werd het voortbestaan van de rijkscollectie “…bedreigd dooronvoldoende registratie, achterstanden in conservering en restauratie en gebreken inde huisvesting”. Het ministerie van WVC werkte een ambitieus subsidieplan uit: hetDeltaplan voor het Cultuurbehoud. Dit reddingsplan moest het behoud en beheer vande museale collecties op peil brengen. Onder ‘beheer’ verstond de minister “…deregistratie van de collectie en de optimalisering van bouwkundige en klimatologischeomstandigheden.”13 ‘Behoud’ omvatte “…de passieve conservering die direct ten goedekomt aan de objecten en documenten”14 (zoals zuurvrije mappen en dozen, stellingene.d.) en de actieve conservering. In de aanpak lag het accent op de passieveconservering: “…de verbetering van de bewaaromstandigheden en –voorzieningen vande collectie.”15

Het ministerie stelde, zoals het volgende citaat aangeeft, ondubbelzinnig prioriteit aande klimaatbeheersing: “Voor het behoud van museale voorwerpen is het van hetgrootste belang dat zij onder de juiste omstandigheden worden bewaard (in depot),behandeld (in het restauratieatelier), of tentoongesteld (in expositieruimten). Klimaat(luchtvochtigheid en temperatuur) en licht spelen daarbij een belangrijke rol; sterkeschommelingen of een te grote intensiteit kunnen desastreuze gevolgen hebben voorde voorwerpen, zoals verkleuring, blaasvorming, scheuring, e.d. (…) Bij de rijksmuseaen de archieven zijn grote achterstanden ontstaan in het onderhoud van de gebouwenen de noodzakelijke bouwkundige voorzieningen en klimaatbeheersing. Het zalduidelijk zijn dat in de zorg voor de passieve conservering van de collecties hetzorgvuldig inrichten van depots en tentoonstellingszalen en het zorgen voor eenklimaat waarin de voorwerpen zo goed mogelijk bewaard kunnen worden sterkafhankelijk is van goed onderhoud en bijtijds vervangen van installaties.”16

Typerend voor ongeschikte depotsituaties werd de zolderopslag van de (vaakmonumentale) musea genoemd, “waar het in de zomer vlak onder het dak zeer heetwordt. ’s Winters daarentegen koelen de objecten sterk af. Om dit soort depotsgeschikt te maken voor de opslag van kwetsbare objecten zijn zeer kostbare klimaat-beheersinginstallaties nodig. In die gevallen is het soms uit efficiencyoverwegingenbeter om nieuwe, moderne depots te bouwen.”17

21 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

12 Rijksmusea, Algemene Rekenkamer, Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 697, nrs. 1-2, 1988.13 Vechten tegen verval. De uitvoering van het Deltaplan voor het Cultuurbehoud, Ministerie van Welzijn,Volksgezondheid en Cultuur, Tweede Kamer, Vergaderjaar 1991-1992, 21 965, nrs. 6 en 7, Den Haag,december 1991, p. 4.14 Vechten tegen verval… o.c., p. 4.15 Vechten tegen verval… o.c., p. 4.16 Vechten tegen verval… o.c., p. 7.17 Vechten tegen verval… o.c., p. 7.

Page 22: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Het ministerie beschouwde de invloed van het klimaat als het grootste risico voor derijkscollectie. “Van alle bedreigingen die de collecties van de rijksmusea kennen, zijnde slechte omstandigheden in depots en expositieruimten zonder meer degevaarlijkste. De schade die door vocht, vuil of temperatuurschommelingen wordttoegebracht is enorm en vaak acuut.”18 Samen met de Rgd bracht de Centrale DirectieApparaatszorg van de Hoofdafdeling Gebouwen en Materiële Zaken (WVC) deachterstanden in kaart.19 Het uitvoeringsplan voor de periode 1992-2001 raamde debouwkundige en klimatologische aanpassingen bij de rijksmusea en rijksarchieven optotaal 110 miljoen gulden.20 Het accent lag op de installaties. Als uitgangspunt voor deinventarisatie noemde het plan: “…de aanwijzingen zoals deze door het CentraalLaboratorium zijn gegeven in de publicatie Passieve conservering.’’21

Het ministerie stelde ook dat luchtverontreiniging en verzuring sterk inwerken opkwetsbare objecten en het daarom van belang is de ventilatielucht te zuiveren. Dewerkgroep berekende de kosten voor de installatie van filters die de binnenkomendelucht in de musea en archieven zuiveren van schadelijke stoffen. Omdat de kennis vande luchtzuiveringstechniek volgens het ministerie nog in zijn kinderschoenen stond,opteerde het voor nader onderzoek in een proefproject bij het Algemeen Rijksarchief,uit te voeren door de Rgd. Ook de enorme investerings- en exploitatiekosten speeldeneen rol in dit weloverwogen uitstel.

Het Deltaplan besteedde ruime aandacht aan de deskundigheidsbevordering van deinstellingen, organisaties en individuele personen die met de zorg voor het cultureelerfgoed waren belast. Het Centraal Laboratorium (CL) kreeg een prominente roltoebedeeld om het veld te adviseren en te ondersteunen. “Het CL verricht onderzoeknaar vraagstukken van (passieve) conservering en restauratie en draagt deze kennisuit naar belanghebbenden. Daarnaast heeft het CL tot taak ten behoeve van het veldvoorlichtingsinstrumenten te ontwikkelen over preventieve conservering. Een taakvan toenemend gewicht is de advisering aan instellingen die betrekking hebben op detoepassing van de materialen en over klimatisering bij inrichting van zalen endepots.”22

Een opleidings- en bijscholingsprogramma moest de nodige menskracht waarborgen.Voor het wegwerken van de conserveringsachterstanden werd wegens schaarste aanrestauratoren een opleiding tot behoudsmedewerker gestart. Ook bij de bestaande

22 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

18 Vechten tegen verval… o.c., bijlage 1, x, p.8.19 Bedreigd Cultuurbezit – deel I: Inventarisatie van achterstanden in collectiebeheer en –behoud bij museaen rijksarchieven, Rijswijk, 1990, bijlage 2. 20 Vechten tegen verval… o.c., p. 10.21 Bedreigd Cultuurbezit… o.c., bijlage 2, p.9.22 Bedreigd Cultuurbezit… o.c., bijlage 2, p. 28.

Page 23: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

staf moest de kennis en aandacht voor behoud en beheer worden uitgebreid doorbijvoorbeeld bijscholing in preventieve conservering en omgang met de objecten. Hetbelang van deze kennisbevordering kan nauwelijks overschat worden.

In 1992 bezocht de Rekenkamer opnieuw de meeste depots van de rijksmusea en dearchieven en evalueerde de bewaaromstandigheden.23 De beoordeling van hetbinnenklimaat bestond uit een ja/nee antwoord op de vraag of een constantetemperatuur en luchtvochtigheid door een klimaatbeheersinginstallatie werdengewaarborgd. In verband met de luchtzuiverheid werd een scheiding vanventilatielucht van de depots van die van de kantines, restauratieafdelingen endergelijke ruimten geëist en de aanwezigheid van filters. Voor wat betreft deklimaatbeheersing en luchtzuivering constateerde de Rekenkamer dat slechts een opde zestien musea voldeed aan de eisen. De conclusie: de achterstanden waren groterdan tot dan toe geraamd.

Uiteindelijk is ten behoeve van preventieve conservering 45 miljoen euro gespendeerdaan klimaatbeheersingssystemen en de aanpassing en de herinrichting van derijksmusea. Het evaluatierapport uit 2001 concludeerde optimistisch dat deinstellingen hun gebouwen en klimaatbeheersingfaciliteiten op het vereiste niveaugebracht hadden.24 “In dit aspect heeft het Deltaplan volledig zijn objectievengehaald”, zo wordt in het rapport gesteld. “De problemen die de Rekenkamer en deinspectiediensten hadden vastgesteld, bestaan niet meer.” In alle evaluatieteksten ishet begrip ‘Deltaplanniveau’ gemeengoed, als een kwaliteitslabel.

Het is echter niet duidelijk wat dit Deltaplanniveau voor preventieve conservering ende klimaatmaterie in concreto betekende. Een voor de hand liggende vraag is dan ookhoe werd vastgesteld of dit niveau gehaald was. Bleef dit niveau het beleid en desubsidieverdelingen na 2001 verder bepalen? Is de handhaving van dit niveau geregeld?De term is in de museale wereld en bij de Rgd nog steeds in zwang, maar wordt nietverduidelijkt in de bestudeerde rapporten over het Deltaplan. Het valt op dat concreteklimaatrichtlijnen of –waarden volledig ontbreken in de ministeriële stukken. Warener wel concrete en bindende richtlijnen met klimaatgetallen? Werd impliciet gestreefdnaar de waarden die het kennisinstituut CL/ICN publiceerde over ideale

23 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

23 De gebruikte normering was die van het Centraal Laboratorium (1988), het TNO-rapport Luchtzuiverheidin musea, archieven en bibliotheken, (1989) en de Voorschriften voor de bouw en inrichting vanarchiefbewaarplaatsen.24 Management and Conservation in the Dutch Delta. The Delta Plan for the Preservation of the CulturalHeritage evaluated, Zoetermeer, 2001. Een kanttekening: bij de niet-rijksmusea investeerde OCW niet invaste apparatuur. De Mondriaan stichting verleende wel subsidies voor mobiele klimaatapparatuur voor deandere musea. Ook het meten van het klimaat was subsidiabel. De RBK hield hierop toezicht.

Page 24: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

bewaaromstandigheden per materiaalgroep? Of konden de musea zelf inhoudelijkeinvulling aan het Deltaplanniveau geven?

In de praktijk werd uiteindelijk een Adviesrichtlijn van de Rgd het instrument voor deuitvoering van de Deltaplanambities ten aanzien van het klimaat.

1.3.3 De Inspectie Cultuurbezit en het museale binnenklimaat

Bij de verzelfstandiging van de rijksmusea bepaalde het ministerie van OCW (toen nogWVC) in 1993 dat de Inspectie Cultuurbezit op het museale beheer van de rijkscollectiezou toezien. De beheersovereenkomsten tussen het Rijk en de verzelfstandigde museaspecificeren drie onderdelen van museaal beheer: registratie, conservering enpresentatie. Van meet af aan werd het risicobeheer hierin meegenomen. Dat wilzeggen: de wijze waarop het museum zorg draagt voor bescherming van de collectietegen schade door bezoekers en calamiteiten als brand, waterschade, diefstal, ofwel:veiligheidszorg. De Inspectie kon zelf invulling geven aan de wijze van inspecteren vandie aandachtsgebieden. De inspectiemethode werd ontwikkeld in nauwe samenspraakmet het museale veld en met andere deskundigen, onder meer van het ICN. Laterwerden drie vaste klankbordgroepen, waaronder Conservering en Ethiek enmethodiek, in het leven geroepen. Hierin worden gemiddeld eens per jaar inhoudelijkeaspecten van het houden van toezicht op het binnenklimaat besproken.

In de eerste nulmetingen door de Inspectie, de zogenaamde Basisbeschrijvingen,waren klimaat en klimatisering belangrijke aandachtspunten. Zorgvuldig noteerde deInspectie per museum de voorzieningen en of er door het museum zelf gemeten werd.De inspecteurs relateerden bepaalde conditieproblemen van de collectie, zoalswaargenomen schimmels, corrosie van metalen of insecten, aan een ongeschiktklimaat.

Ter ondersteuning van de waarnemingen is de statistisch gestuurde steekproefcruciaal. Deze is in de loop der tijd regelmatig bijgesteld, maar in 1995 beoordeeldende inspecteurs bij elk getrokken object de aanwezigheid en het functioneren van eenthermohygrograaf en de voorzieningen voor klimaatbeheersing.25 In de allereersteinspectierapporten werd dus in hoofdzaak de beheersing van het klimaat op het gebiedvan conservering beoordeeld. De precieze klimaatprestaties zelf werden niet door deInspectie gemeten en dus evenmin vervolgens goed- of afgekeurd op basis van eennorm. Vanaf 1997 scoorde de Inspectie de aanwezigheid van een be- en ontvochtiger in

24 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

25 Als volgt genoteerd: thermohygrograaf plus = aanwezig en operationeel; plusmin = aanwezig, nietoperationeel; min = niet aanwezig. Voorzieningen plus = aanwezig en operationeel; plusmin = aanwezig, nietoperationeel; min = niet aanwezig. Klimaatbeheersing plus = in orde; plusmin = onvoldoende; min = slecht;X = niet controleerbaar.

Page 25: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

plaats van de prestaties van die installaties. Als meetapparatuur voor het museumkwamen ook loggers of een gebouwbeheersysteem in aanmerking.

In 1998 besloot de Inspectie tot een andere beoordeling van de klimaatbeheersing. Zijwilde de klimaatwaarden zelf onder de loupe nemen. Daartoe ging de Inspectie zelfcontrolerend meten in de vorm van een puntmeting, een momentopname dus, meteen eigen handmeter bij het door de steekproef geselecteerde object. Vervolgensmoesten die metingen naast een standaard, een norm, gelegd worden. Het klimaat bijhet beoordeelde object scoorde een plus wanneer de relatieve luchtvochtigheid (RV)en temperatuur (T) ‘acceptabel’ waren, een plusmin wanneer RV en T ‘kritiek’ warenen een min wanneer de waarden ‘niet acceptabel’ waren. De norm waaraan getoetstwerd, was de Conserveringsstandaard van de Inspectie.26 De Inspectie had niet naareigen inzicht klimaatnormen opgesteld, maar aansluiting gezocht bij de richtlijnen vanhet CL die door het Nederlandse museale veld werden gehanteerd. De lijst metklimaatwaarden per materiaalgroep, overgenomen van het CL, maakte geenonderscheid tussen depotcondities en omstandigheden in expositieruimten met veelpubliek. Ook de toelichting op de maximale fluctuaties in T en RV per uur en peretmaal werd overgenomen, maar deze schadelijke fluctuaties konden uiteraard nietbeoordeeld worden in een momentopname tijdens de steekproef. Hiervoor werdengrafieken van thermohygrografen opgevraagd, of uitdraaien van eengebouwbeheersysteem van de week waarin de inspectiebezoeken plaatsvonden.Uitspraken over fluctuaties waren gebaseerd op de aanbevolen marges van deConserveringsstandaard.

Voor de Inspectie was in de steekproef een plusmin score, de grijze ‘kritieke’ zone,nogal problematisch. Het klimaat moest goed of slecht zijn, niet zozo. Hierdoorverengde de Conserveringsstandaard tot een gesloten norm. Vanaf 2001 werd perobject beoordeeld of de gemeten RV- en T-waarden wel of niet conform de norm vande Conserveringsstandaard waren. Ongeveer in dezelfde tijd werd de lijst metklimaatwaarden per materiaalgroep geactualiseerd en hield de Inspectie bij eigenpuntmetingen ook rekening met een nauwkeurigheidsmarge van de gebruiktehandmeters van resp. 1° C en 2% RV.27

25 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

26 Tot 2001 was de standaard gebaseerd op een drietal bronnen: Standards of the Museum Care ofArchaeological Collections, Museums and Galleries Commission, Londen, 1992; Manuel de conservationpreventive. Gestion et controle des collections, D. Guillemard en C. Laroque, Office de la Cooperation etd’Information Museographique (OCIM),Parijs, 1994 en Zorg voor uw collectie (Informatie- enThemadagreeks), Centraal Laboratorium voor Onderzoek van Voorwerpen van Kunst en Wetenschap,Amsterdam, 1994. Zie bijlage 3. 27 In de nieuwe Conserveringsstandaard werd de tabel overgenomen uit: Een kleurrijk verleden. Kleur,versieringen en materiaalimitaties in historische binnenruimtes (Informatie en Themadagreeks), CentraalLaboratorium voor Onderzoek van Voorwerpen Kunst en Wetenschap, Amsterdam, 1997. Zie bijlage 4.

Page 26: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De verenging van de Conserveringsstandaard tot een gesloten norm droeg eraan bijdat bij de geïnspecteerde musea de opvatting post vatte dat de vermeldeklimaatwaarden ook ontwerpuitgangspunten moesten zijn. De musea moesten dooraanpassingen van hun gebouwen en installaties op termijn deze waarden halen.Museale gebouwen met een hoge monumentwaarde en geen of minimale installatieswerden door deze benadering probleemgevallen, want ze konden niet aan deze eisvoldoen. Ook in het ruimere Nederlandse museale veld werd de CL lijst opgevat alseen gesloten prestatie-eis voor goed collectiebehoud. Het onderliggende idee was datde normen een soort garantie zouden geven, dat het voldoen aan de normenbetekende dat de collectie ‘veilig’ was.

Het is niet onbegrijpelijk dat de standaard en de richtlijnen van het CL oneigenlijkwerden gebruikt. De realisatie van huisvesting en/of het binnenklimaat van derijkscollectie was immers niet in een richtlijn of uitvoeringsbesluit vastgelegd zoalsvoor de archieven.

1.3.4 De Rijksgebouwendienst en het museale binnenklimaat

De beheerder van de museale gebouwen en hun installaties, de Rgd, heeft gepoogdzelf de leemte in regelgeving voor het gebouw- en collectiebeleid bij de voormaligerijksmusea in te vullen. Deze dienst van het ministerie van VROM stelde een eigenrichtlijn op voor het binnenklimaat in museale depots.28 De AdviesrichtlijnLuchtkwaliteit Museumdepots verscheen na de Adviesrichtlijn LuchtkwaliteitArchieven. De inleiding van de Adviesrichtlijn Luchtkwaliteit Museumdepots vermeldtdat een Adviesrichtlijn Luchtkwaliteit Expositieruimten zou volgen. Dit onderscheid inbenadering van depots en expositieruimten getuigt overigens van een pragmatischeaanpak. De Adviesrichtlijnen werden beschouwd als een instrument om de doelstellingvan het Deltaplan te kunnen halen.

De opzet van de Adviesrichtlijn Luchtkwaliteit Museumdepots (hierna Adviesrichtlijn)was om op verantwoorde wijze cultuurgoederen te conserveren tegen redelijkeinvesterings-, exploitatie- en onderhoudskosten. Optimistisch stelt de inleiding: “Doorhet aangeven van reële klimaateisen voor de museumdepots en de daarbij benodigdegenormeerde voorzieningen wordt de uitvoering van het Deltaplan beterbeheersbaar.” De Adviesrichtlijn beschrijft de prestaties waaraan het klimaat en deklimatisering moeten voldoen én ook de kwaliteit van de onderdelen. Deze eisenzouden ook het toetsingskader vormen van bestaande klimaatvoorzieningen in depots

26 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

28 De Adviesrichtlijn Luchtkwaliteit Museumdepots, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordeningen Milieubeheer, Rijksgebouwendienst, Directie Ontwerp & Techniek, tekstversie 27 maart 1996. Dehoofdauteur was ing. R. Vosteen, Directie Ontwerp & Techniek van de Rgd. Zie bijlage 5.

Page 27: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

van musea in het kader van het Deltaplan Cultuurbehoud. De Adviesrichtlijn is dus infeite een standaard voor ontwerp, uitvoering en beoordeling van museale depots, metklimaatklassen per materiaalgroep van de collectie. Het afwijken van destandaardeisen werd overigens niet volkomen uitgesloten. In dat geval instigeerde deAdviesrichtlijn nader overleg met de centrale begeleidingsgroep realisering DeltaplanCultuurbehoud. Hierin zouden vertegenwoordigd zijn: het ministerie, de gebruiker, hetCL/ICN en de Rijksgebouwendienst. Jammer genoeg is van de oprichting van dezegroep nooit iets gekomen.

De Adviesrichtlijn onderscheidt vijf klimaatklassen volgens het ‘gewenste niveau vanconservering’, namelijk: strikt, redelijk, minimaal, geen en specifiek. Zij formuleerteisen voor temperatuur, relatieve luchtvochtigheid en ventilatie. Zomer- enwintersituatie zijn apart beschreven om binnen de conserveringsgrenzen hetenergieverbruik te beperken en eventuele ontvochtigingsproblemen en bouwfysischeproblemen te voorkomen. Het uitgangspunt van de doelstelling van het Deltaplan komtovereen met klasse 1: strikte conservering. De temperaturen zijn 20°C in de zomer en18°C in de winter, +/- 2°C.29 De vochtwaarden bedragen 55% RV in de zomer en 50%RV in de winter, +/- 5%. Dit wil zeggen: een totale jaarlijkse bandbreedte van 15%. Eris geen grens aan fluctuaties per uur, per etmaal of per week gesteld. Volgens deAdviesrichtlijn is klasse 1 van toepassing op de materiaalgroepen papier, textiel,natuurlijke materialen, hout en schilderijen.

Wanneer zijn de andere klassen van toepassing? Volgens de Adviesrichtlijn als er doorde situatie, bouwfysische en/of installatietechnische kwaliteit beperkingen zijn, ofdoor de aard van het bewaarmateriaal. Een museumdepot klasse 2 garandeertredelijke conservering, waarbij de basiseisen dezelfde zijn als bij klasse 1, maar metbredere jaarlijkse bandbreedten voor T en RV: 8°C en 20%. Voor bijvoorbeeld demateriaalgroepen glas en aardewerk geldt een bewaring onder deze ‘minimaleconserveringsomstandigheden’. Klasse 3 realiseert een temperatuur die alleen in dewinter begrensd is op 12°C. De RV kan variëren van 35% minimaal in de winter tot 75%maximaal in de zomer. De ventilatie is zo natuurlijk mogelijk. In feite komt dit neer opeen depotsituatie waarbij een minimum aan installaties aanwezig is. Indien geenenkele installatietechnische voorziening nodig is, spreekt men van klasse 4. Voor“uitzonderlijk materiaal waaraan specifieke eisen gesteld worden”, geldt klasse 5, diezelf niet gespecificeerd is. Metaal, steen en edele metalen worden genoemd, waarbijmen de RV onder de 45% wil houden. Aan het bewaren van archiefmateriaal (ookfoto’s) in museumdepots worden de striktste conserveringseisen gesteld volgens destrengere eisen van de Adviesrichtlijn Luchtkwaliteit Archieven.

27 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

29 Verder in de Richtlijn worden de instelwaarden naar max. 21°C voor de zomer en min. 17°C voor de winteropgetrokken. Het ventilatievoud bedraagt 0,2 nominaal de lege ruimte-inhoud per uur.

Page 28: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De Adviesrichtlijn normeert ook de luchtzuiverheid, ondanks het gegeven dat hetDeltaplan Cultuurbehoud nog niet voorzag in installaties voor een betereluchtkwaliteit in de musea.

Belangrijk zijn ook de prestatiebeschrijvingen voor het klimaat, de klimatisering, deluchtzuiverheid én het onderhoud.30 Uit die specificatie blijkt dat RV-condities vaninblaaslucht binnen klasse 1 in theorie kunnen variëren van 75% tot 30%. Het is devraag of gebruikers en ontwerpers zich dit ten volle realiseerden en ook rekeninghielden met dit gegeven. Het stelt beperkingen aan de plaatsing van de collectie, wantdicht bij de inblaasmonden heerst een afwijkende luchtvochtigheid. Overigens is nietaangegeven hoe en waar de vereiste luchtcondities gemeten moeten worden.

De procedurele kwaliteitsbewaking wordt daarentegen in algemene zin beschreven: deluchtcondities moeten continu worden geregistreerd, bewaakt en gegarandeerd doorcontractueel periodiek onderhoud. Voor wat betreft de bedrijfsvoering wordtalgemeen de regeling, meting en bewaking van de installaties beschreven, zoals “opafstand te bedienen en bewaken.” De Adviesrichtlijn onderstreepte hiermee denoodzaak van een continue monitoring voor een efficiënt beheer van de installaties.

In het kader van het Deltaplan is de Adviesrichtlijn gevolgd bij de nieuwbouw vanmuseumdepots en bij aanpassingen van bestaande gebouwen. En niet alleen bij denieuwbouw of aanpassingen van depots, maar ook van expositieruimten. Anno 2006stellen we vast dat de Adviesrichtlijn, immers opgesteld door de Rgd zelf en niet doorhet museale veld, het karakter heeft van een richtlijn voor en door de Rgd. Hoewel derichtlijn geen wettelijk bindende standaard is, leert de praktijk dat de klimaatklassennog steeds gehanteerd worden als ontwerpuitgangspunten voor klimaatinstallaties ende musea zelf ook vaak aan die klassen refereren. We komen hier in de conclusies opterug.

Een Adviesrichtlijn voor Expositieruimten van de Rijksgebouwendienst is in eenconceptversie (1993) blijven steken.31 Hierin zijn drie klimaatklassen opgenomen.Alledrie garanderen ze een “redelijke conservering” voor de collectie. De drie klassenzijn ingedeeld naar bezoekersaantallen, van minimaal (A), beperkt (B) tot normaal

28 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

30 De eisen moeten onderhouden worden cf. referentiejaar 1964 en extreme buitencondities –7°C, 90%, 8m/s in de winter en 28°C en 60%RV in de zomer. Het circulatievoud bedraagt: 2 of 2,5 bij dichte stellingen.De luchtbeweging moet minimaal 0,01 m/s zijn, maar de snelheid van de volledig geïnduceerde lucht bij hetmateriaal max. 2,5 m/s. De inductie van de luchtinblaas moet tenminste 2 delen ruimtelucht op 1 deelinblaaslucht bedragen op 0,5 m afstand van het inblaasornament en voordat het materiaal wordtaangeblazen. Het temperatuurverschil tussen inblaaslucht en ruimtelucht mag maximaal 6°C bedragen. Hetverschil in RV tussen beide max. 15%. Een geringe overdruk van 1 Pa met behulp van ventilatielucht is vanbelang om infiltratie van omgevingslucht tegen te gaan. 31 Deltaplan Cultuurbehoud: Adviesrichtlijn luchtkwaliteit expositieruimten Ministerie van VROM,Rijksgebouwendienst, conceptversie maart 1993. Zie bijlage 6.

Page 29: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

(C).32 Alleen de ventilatiewaarden verschillen ten behoeve van het comfort van debezoekers. De T en RV-waarden zijn overigens gelijk voor de drie klassen: 18°C(winter) of 22°C (zomer) +/- 4°C. De RV blijft op 55% +/-10%. Dit wil zeggen dat detoegelaten bandbreedte voor deze ruimten 20% bedraagt en er geen begrenzing aande fluctuaties gesteld is.

Vooral op dit punt, de minimale en maximale RV-waarden, week de Rgd sterk af vanhet ICN, dat een maximum bandbreedte van 3% per etmaal nastreefde. De Rgd-klassen beoogden een compromis te bewerkstelligen tussen de strakke richtlijnen tenbehoeve van het collectiebehoud en een pragmatische, economische eninstallatietechnische werkbaarheid. Naar verluidt zijn de Adviesrichtlijnen, en danvooral de klimaatwaarden van de depot- en expositieklassen, erg bekritiseerd doormensen uit de ‘collectiehoek’. De hoofdreden was dat de richtlijnen te rekbaar zoudenzijn voor de RV-beheersing. De bandbreedten waren niet acceptabel en er was geenduidelijke begrenzing aan fluctuaties per uur of per dag gesteld.

De adviesafdeling van het ICN heeft zich naar eigen zeggen daarom steeds verzettegen een wettelijke invoering van de Adviesrichtlijnen voor de museumdepots en deexpositieruimten. Vooral de normen voor de expositieruimten, overwegend bepaalddoor het comfort van de bezoeker, bleken onacceptabel. Het failliet van eendefinitieve Richtlijn schreef een andere geïnterviewde toe aan het ontbreken van eencentrale, sturende figuur die alle musea vertegenwoordigt. Bij de archieven was die erwel. Het is inderdaad zo dat de musea geen centrale eis of programma hebbengeponeerd, in tegenstelling tot de archieven. Dit heeft wellicht te maken met deafwezigheid van een centrale regeling voor de musea.

De hamvraag is of het wenselijk is dwingende en uniforme prestatie-eisen wettelijkvast te leggen. Het huidige klimaatonderzoek plaatst kritische kanttekeningen bij detoepassing van deze of andere richtlijnen in de musea, die qua collecties, huisvestingen beheer zeer divers zijn. Voor wat betreft de bestudeerde casussen is het dan ookessentieel te bepalen wie wanneer en waarom een richtlijn inschakelt: het museum,de Rgd, of het ministerie van OCW namens de eigenaar van de collectie? Richtlijnenzijn vooral aan de orde als er sprake is van een ontwerp voor een klimaatinstallatie,een aanpassing van een museaal gebouw of de bouw van een depot. Ze spelen eencruciale rol bij het realiseren van klimaatbeheersing.

29 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

32 Deze bezoekersaantallen werden uitgedrukt in het aantal personen/m2. A: 1/20, B: 1/10, C: 1/5

Page 30: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

1.4 Eerste luik: realiseren van klimaatbeheersing

In dit eerste luik wordt nagaan of, en hoe het huidige binnenklimaat in de driebestudeerde musea is gerealiseerd. En als dit door toedoen van menselijkekunstgrepen is gebeurd, en we dus kunnen spreken van klimaatbeheersing, wat deuitgangspunten en afwegingen zijn geweest.

Iedere museumruimte heeft een eigen, uniek binnenklimaat. In sommige gevallen isdit organisch gegroeid, zonder bewust sturend optreden van de gebruiker of debeheerder. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een gebouw waarin geen (of eenminimale) installatie aanwezig is. Onder de rijksmusea waar de Inspectie toezicht ophoudt, treft men legio voorbeelden aan van dergelijke gebouwen: het Muiderslot, SlotLoevestein, Museum de Gevangenpoort, Museum Huis Doorn, het Zeemagazijn vanhet Nederlands Scheepvaartmuseum en de gebouwde museale collectie in hetNederlands Openluchtmuseum in Arnhem en op het terrein van het Zuiderzeemuseumin Enkhuizen. In de genoemde musea is sprake van een hoge erfgoedwaarde van hetgebouw zelf en/of het interieur: een monumentwaarde. Of het museale gebouw en/ofhet interieur was zelf een collectieobject. De facetrapportage Buitenstaanders van deErfgoedinspectie gaat uitgebreid in op deze problematiek.33

De meeste voormalige rijksmusea hebben op een of ander moment, maar veelal in hetkader van het Deltaplan, kritisch aandacht besteed aan het aanwezige binnenklimaat.In veel gevallen werd vervolgens beslist dat ingrijpen in het gebouw en/of deinstallatietechniek onontbeerlijk was voor het behoud van de collectie. De interventiesvarieerden van het isoleren van het gebouw, het plaatsen van voorzetramen of hetuitvoeren van kierdichting tot het realiseren van klimatisering, of zelfs nieuwbouw.Hiervoor moest men prestaties en verwachtingen voor het toekomstige binnenklimaatformuleren. Dit waren lange trajecten, die de Erfgoedinspectie in dit onderzoek inkaart probeert te brengen. Belangrijk in die trajecten zijn de beslismomenten en deeventuele afwijkingen en modificaties van uitgangspunten: waarom, waar en op welkmoment? De Erfgoedinspectie vindt dat dergelijke trajecten meer aandacht entoezicht behoeven dan tot nog toe gebruikelijk was in de museale wereld. In de casestudies beoordeelt de Erfgoedinspectie ook haar eigen rol in dit traject.

Naar aanleiding van de bouw van Museum Naturalis werd door de Rgd, de InspectieCultuurbezit en de musea gezamenlijk een workshop Bouwputten en Valkuilengeorganiseerd (1998).34 Deze bijeenkomst was erop gericht om ervaringen overbouwtrajecten en alles wat daarbij mis kan gaan uit te wisselen. In Passie voor

30 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

33 Buitenstaanders, Inspectie Cultuurbezit, Den Haag, 2005.34 Notitie bij workshop Bouwputten en Valkuilen, Den Haag, 1998. Archief EGI/Collecties, dynamischarchief.

Page 31: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Erfgoed beschrijft Ton Jütte de gang van het nieuwbouwproject van het LimburgsMuseum in Venlo.35 Hierin worden richtlijnen voor het bouwen van een museumgegeven en er wordt stilgestaan bij noodzakelijke veranderingen en calamiteitentijdens de bouw. Jütte benoemt chronologisch de belangrijkste elementen in eenbouwtraject, zoals het programma van eisen, het overleg, het voorlopig ontwerp, hetdefinitief ontwerp, het voorlopig bestek, het definitief bestek, de aannemersfase, deonderhandelingsronde, de gunning, de bouw en de calamiteiten. In 1999 organiseerdeAdvies- en ingenieursbureau DHV in samenwerking met het Stedelijk MuseumAmsterdam vervolgens een colloquium Bouwen voor Musea.

Ook in dit rapport wordt geprobeerd om op een methodische wijze het traject van derealisatie van klimaatbeheersing te ontrafelen. De stapsgewijze fasering is ontleendaan de Methode Project Management, die sinds 1989 ook door de Rgd wordt toepast.36

In feite is deze fasering voor bepaalde musea kunstmatig en anachronistisch. Derealisatie van klimaatbeheersing is in de onderzochte casussen zeker niet in allegevallen volgens deze methode verlopen. Zij sluit echter aan bij de huidige werkwijzevan de Rgd en is een instrument voor analyse.

1.4.1 Fasering van het traject

fase 1: initiatief Een eerste stap – eerder een moment dan een fase – is het initiatief tot ingrijpen inhet bestaande museale klimaat. De Inspectie heeft getracht te achterhalen wie deactoren zijn, wat de aanleiding is en op welke wijze het initiatief is genomen.Bovendien identificeerde zij waar mogelijk de achterliggende drijfveren eninstrumenten. Volgens de projectfasering van de Rgd wordt in deze fase bij de DirectieProjecten van de Rgd een projectmanager aangesteld om het hele proces vorm tegeven.

fase 2: definitie In de definitiefase worden de projectspecificaties geformuleerd. Het is gebruikelijk datde initiatiefnemer een programma van eisen (PVE) opstelt, dat de inhoudelijke basisvormt van het verdere traject. Er bestaat geen typemodel of geëigende procedure voorde opmaak ervan, niet voor museale gebouwen en evenmin voor klimaat gerelateerdeonderwerpen. De zogenaamde PVE’s zijn vaak even divers als de musea zelf. In haaronderzoek heeft de Inspectie geprobeerd deze cruciale stukken te identificeren.

31 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

35 Passie voor Erfgoed. Ervaringen uit de praktijk van Ton Jütte opgetekend door Maaike Staffhorst, M. Staffhorst, Amsterdam, 2001, pp. 27-32.36 Op deze wijze is ook een Leidraad Huisvesting (Den Haag, 2003) voor het Ministerie van Verkeer enWaterstaat uitgewerkt.

Page 32: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

fase 3: ontwerpIn de ontwerpfase worden de in het PVE geformuleerde eisen door een ontwerpertechnisch vertaald naar oplossingen. Dit levert een voorlopig ontwerp (VO) op. In dezefase vindt communicatie met het museum over de planontwikkeling plaats. Er kunnenin deze fase afwijkingen ten opzichte van het PVE optreden. Ook de ambitie kanveranderen. De opmerkingen worden verwerkt tot een definitief ontwerp (DO).

fase 4: uitwerking Een belangrijke fase is de toetsing en goedkeuring van het definitieve ontwerp (DO) enhet uitvoeringsplan. Vervolgens worden het bestek, de tekeningen en een definitievebegroting uitgewerkt door de ontwerper, vaak eerst in een voorlopige versie (voorlopigbestek, VB). Na goedkeuring daarvan volgt een definitieve versie (definitief bestek,DB). Ook wordt in deze fase een aanbestedingsvoorstel voor de gunningprocedureuitgewerkt.

fase 5: uitvoeringIn de uitvoeringsfase worden de oplossingen gerealiseerd. Het is dan in principe nietmeer mogelijk om de uitgangspunten te wijzigen. De uitvoering begint met de gunningvan de werkzaamheden. Volgens de huidige Rgd-protocollen wordt in deze fase ook hetnazorgplan opgemaakt en goedgekeurd. Het beheer kan in deze fase dus ook algestalte krijgen. Samen met de klant (het museum) maakt de Rgd een MeerjarenOnderhouds Prognose (MOP) op, waarin de onderhoudsafspraken staan beschreven ende periode waarin ze worden uitgevoerd. In beginsel wordt voor alle Rgd-gebouweneen eerste versie Handboek gebouw opgesteld, een soort van gebruiksaanwijzing voorde gebruiker. Ook wordt de situatie op zakelijk niveau opnieuw bekeken door de Rgd.Dit resulteert meestal in een nieuwe of aangepaste gebruikersvergoeding, die wordtopgenomen in de gebruiksovereenkomst ofwel het huurcontract (Standaard InterneVerhuurovereenkomst, SIVR). Bij voltooiing van de werkzaamheden vindt deoplevering plaats.

fase 6: nazorgDe eerste oplevering is het moment waarop de uitvoerder verklaart gereed te zijn. Deopdrachtgever beoordeelt de prestatie en legt eventuele gebreken of restpunten (ookwel rooipunten genoemd) met de aannemer vast in een proces verbaal van oplevering.Dit moment luidt de nazorgfase in, waarin het gaat om een zorgvuldige overdracht vande gerealiseerde oplossing voor wat betreft het gebruik, beheer en exploitatiedaarvan. De projectmanager van de Rgd, geadviseerd door de ontwerper, blijftgedurende deze periode het aanspreekpunt voor de gebouwbeheerder. Voorinstallaties is deze termijn één jaar. In dit jaar is de projectaannemer en/of–installateur gehouden om eventuele kinderziekten te voorkomen en/of te verhelpen.Het inregelen van de installaties vindt plaats in deze fase. Cruciaal is het moment

32 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

Page 33: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

waarop en hoe de collectie in het gebouw wordt geplaatst: de inhuizing. In principevindt na een jaar de tweede oplevering plaats, als er geen belangrijke restpunten meerzijn.

De afsluiting van het project gaat gepaard met de overdracht van het beheer. Binnende Rgd draagt de projectmanager van de Directie Projecten het dossier dan over aande objectmanager van de Directie Beheer.

Na de tweede (definitieve) oplevering verlaten de projectaannemer en deprojectinstallateurs het gebouw. Onderhoudsinstallateurs nemen de fakkel over. Hetproject is afgerond. Vanaf dat moment is de gebruiker, het museum, verantwoordelijkvoor het dagelijkse beheer van de installaties. Na de definitieve oplevering kan eenevaluatierapport over relevante inhoudelijke, procesmatige en financiële aspectenopgemaakt worden.

33 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

Page 34: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

1.5 Tweede luik: beheer en onderhoud van het museale binnenklimaat

In het tweede luik van het procedurele onderzoek naar de menselijke factor in hetmuseale binnenklimaat inventariseerde de Inspectie hoe het museum dagelijks methet binnenklimaat omgaat. Per casus wordt de situatie ten tijde van deonderzoeksperiode beschreven. Hieraan voorafgaand wordt beschreven hoe hetbeheer en het onderhoud formeel geregeld is en hoe de taakverdeling is tussen hetmuseum en de Rgd.

1.5.1 Wettelijke taakverdeling

De taakverdeling tussen de Rgd en zijn huurders is wettelijk geregeld. In de praktijkblijkt dat die taken voor wat betreft de beheersing van het museale binnenklimaat nietaltijd duidelijk te onderscheiden zijn.

Regeling Taakverdeling Beheer 1999De Regeling Taakverdeling Rijkshuisvesting (RTR), een ministeriële beschikking van deMinister van VROM, regelde vanaf 1991 het dagelijkse en technische beheer en deinrichting van de onder de Rgd ressorterende rijkshuisvesting. Per 1 januari 1999wijzigde het financieringsstelsel van de Rijkshuisvesting en werd een nieuweministeriële regeling opgesteld: de Regeling Taakverdeling Beheer 1999 (RTB ’99).Deze dicteerde een strikte scheiding tussen zaken die tot het takenpakket van deeigenaar (Rgd) behoren en zaken waarvoor de gebruiker (het museum)verantwoordelijk is.37 De eigenaar is verantwoordelijk voor daken, gevels,binnenwanden, plafonds, vloeren/trappen, gebouwinstallaties, voorwerpen vanbeeldende kunst,38 terreinvoorzieningen, toplagen buiten, afwerkingslagen in Rgd-monumenten en de vaste inrichting door de eigenaar. De gebruiker is verantwoordelijkvoor zijn vaste inrichting, afwerkingslagen binnen, beplanting, losse inventaris enbedrijfsinstallaties.

Maar wie is nu verantwoordelijk voor de klimaatinstallatie? Het antwoord op die vraaghangt samen met het antwoord op de vraag of een klimaatinstallatie wordt aangemerktals een gebouwinstallatie of als een bedrijfsinstallatie. De oude regeling was duidelijk. Bijcultuurgebouwen zoals musea werden de installaties voor luchtbehandeling, verlichting(ook voor bewaking), communicatie (televisiecircuit en noodstroomvoorziening),

34 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

37 Er zijn twee grote gebouwgroepen waarvoor separate afspraken gelden: de monumenten en de niet-monumenten. De rijkscollectie is gehuisvest in beide categorieën van rijksgebouwen. De RTB-gids deeltwerkzaamheden in vier categorieën op: dagelijks beheren (schoonmaken, bedienen, gangbaar houden,herstellen, opheffen, veranderen en keuringen, vergunningen en abonnementen), onderhouden(beschermen, bedrijfsgereed houden, herstellen en opheffen, keuringen en vergunning), vervangen enleveren en plaatsen bij oplevering. Zie bijlage 7. 38 Voorwerpen tot stand gekomen of geschonken in het kader van de Percentageregeling Beeldende kunst.

Page 35: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

beveiliging van het gebouw en het terrein als gebouwinstallaties aangemerkt. In dehuidige taakverdeling is de gebruiker verantwoordelijk voor het dagelijkse beheer vandeze installaties, maar niet voor het veranderen van gebouwinstallaties in monumenten.De verantwoordelijkheid voor het onderhouden, vervangen, leveren en plaatsen vangebouwinstallaties ligt bij de Rgd, tenzij het bedrijfsinstallaties zijn; installaties die in hetverleden door of vanwege de Rgd in de gebouwen zijn aangebracht. Het wordtverwarrend wanneer een aantal aspecten in detail genoemd wordt, zoals de vervangingvan buitenzonwering en warmteopwekking. Hiervoor is de Rgd verantwoordelijk. Maarkoudeopwekking, luchtbehandeling en klimaatregeling worden zowel tot de taken van deeigenaar als tot de taken van de gebruiker gerekend.

Overdracht bedrijfsinstallatiesTen tijde van dit onderzoek droeg de Rgd in het kader van de nieuwe RTB’99 en deherschikking van verantwoordelijkheden de bedrijfsinstallaties over aan de musea.Het ging hierbij om niet-‘gebouwgebonden’ installaties die het bedrijfsproces van degebruiker ondersteunen. Deze operatie werd beleidsmatig voorbereid door OCW, deRgd en de VRM. In praktijk zette de Rgd zijn taken voort met een aangepastefinanciering (volgens de zogenaamde garantieafspraak). In 2001 verzocht de VRMechter om een volledige overdracht met gebruikmaking van een gebudgetteerdherverdeelsysteem. Alle installaties zijn toen door of in opdracht van de Rgdgeïnspecteerd en er zijn lijsten van de installatieonderdelen opgemaakt met 15-jaaronderhoudsprognoses. Dit ging gepaard met de zogenaamde stickeractie, waarbij metbehulp van stickers de eigendom van onderdelen van installaties gemarkeerd werd. Demusea moeten de hen toegewezen onderdelen niet alleen onderhouden en zonodigveranderen, maar ook verzekeren. Sinds 1 januari 2005 zijn de musea economischeigenaar van en verantwoordelijk voor alle bedrijfsinstallaties. De overdracht injuridische zin van de bedrijfsinstallaties was ten tijde van het afronden van dit rapportnog steeds gaande. Het is dus mogelijk dat er een einde komt aan het beheer, endaarmee ook aan het onderhoud en herstel van de klimaatinstallaties door de Rgd.

1.5.2 Onderhoud door de Rijksgebouwendienst

De Rgd onderscheidt drie soorten onderhoud: preventief onderhoud,storingsonderhoud en planmatig onderhoud.39

Preventief onderhoud vangt aan na de afronding van het project, bij de overdracht vanhet beheer. Het is geregeld via een aparte aanbesteding op basis van een typebestekvan de Rgd: het Standaardbestek Onderhoud Technische Installaties (SBOTI). Dit is

35 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

39 Dagelijks Beheer klimaatinstallaties Zuiderzeemuseum, Memo Rgd, 15 december 2003, Den Haag. ArchiefEGI/Collecties, dynamisch archief.

Page 36: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

een niet-specifiek standaardbestek dat voor diverse soorten standaardinstallaties isopgemaakt. Hierbij hoort per gebouw een lijst met alle aanwezige componenten dieonderhouden moeten worden. De Rgd maakt hiervoor geen onderscheid tussenbijvoorbeeld een kantoor of een museaal monument. Er wordt in bulk of in clusters,soms voor wel twintig gebouwen tegelijk, aanbesteed. De prijs is het enige criteriumop grond waarvan een opdracht gegund wordt. In principe moet het werk jaarlijksvolgens Europese regels worden aanbesteed, maar de gunning kan tot driemaalverlengd worden. De Rgd gaat dus een vierjaarlijks contract aan met eeninstallatietechnische aannemer. Pas daarna volgt een nieuwe aanbesteding. Veelinstallateurs maken overigens gebruik van gespecialiseerde onderaannemers voor hetpreventieve- en storingsonderhoud van de regelinstallaties. Concreet betekent dit datdiegene die de installatie uitvoert niet noodzakelijkerwijs dezelfde is die de boel nadienonderhoudt.

Het storingsonderhoud wordt in principe door dezelfde gecontracteerde installateur opbasis van hetzelfde typebestek verricht. Dit bestek bepaalt onder meer dat deinstallateur binnen vier uur na een melding ter plaatse moet zijn. Destoringsmeldingen verlopen veelal via de storingsdienst van de Rgd (SAS-afdeling), dieiedere storing een nummer toekent. Na het oplossen van de storing maakt deinstallateur een werkbon op, die bij het logboek van storingen wordt gevoegd en voorgoedkeuring opnieuw aan de Rgd wordt voorgelegd. Wanneer het probleem nietbinnen 24 uur is opgelost, is sprake van een calamiteit. Wat dat precies inhoudt, is nietduidelijk.

Planmatig onderhoud is opgenomen in de Meerjarige Onderhoud Prognose (MOP). Indeze MOP staan onderdelen die in slechte conditie verkeren beschreven. Deobjectmanager van de Rgd laat op basis van die informatie een plan opmaken enuitvoeren. Of de werkzaamheden worden aanbesteed hangt af van de grootte van demet het onderhoud gemoeide bedragen.

In theorie wordt het beheer door de Rgd dus strikt gescheiden van het dagelijksebeheer door een museum. In de praktijk blijkt het echter vaak onmogelijkstoringsonderhoud van dagelijks beheer te onderscheiden. Omdat ze als aparteprocessen en verantwoordelijkheden worden beschouwd, heeft de Inspectiegeprobeerd ze apart in kaart te brengen.

Anders dan het beheer door de Rgd is het dagelijkse beheer van het binnenklimaatdoor de musea niet centraal geregeld. Hoe de museale instellingen actief omgaan methet klimaat is daarom ook een aparte beschouwing waard.

36 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

Page 37: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

1.5.3 Klimaatbeheer door de musea

Dit onderwerp is voor de Erfgoedinspectie / Collecties en haar voorganger, deInspectie Cultuurbezit, vertrouwd terrein. Vanaf de eerste inspectierapporten in 1995rapporteert de Inspectie over de wijze waarop een museum zelf zijn binnenklimaattracht te beheersen.

Bij de inspectie van een museum wordt nagegaan wie in het museum bewust hetbinnenklimaat stuurt; wie de knoppen van bijvoorbeeld de installaties bedient en die inde meldkamer. Heeft het museum terzake kundige mensen in huis? Hoe beïnvloedenhun acties het binnenklimaat? Dragen zij bij tot het goed functioneren van dit klimaat?Maar ook kijkt de Inspectie naar bewuste handelingen die de ruimteconditiesbeïnvloeden, zoals het openen en sluiten van deuren door museumpersoneel.40 Het isvan essentieel belang om te weten of er museaal beleid ten aanzien van hetbinnenklimaat is en, zo ja, wat dit beleid is en wie zich binnen de organisatie met ditonderwerp bezighouden. Hanteert het museum normen en is de conditie engevoeligheid van de collectie voor het klimaat bekend?

De Inspectie peilt het informatie- en kennisniveau van museummedewerkers op hetgebied van klimaatbeheersing aan de hand van een vragenlijst. Zo tracht zij devolledigheid en de kwaliteit van de monitoring te achterhalen en wat er met degegenereerde gegevens gebeurt. Ook brengt zij zo de kennis van de installaties eninstellingen en eigenschappen van de gebouwschil in kaart. Uiteraard besteedt devragenlijst ook aandacht aan maatregelen die objecten op kleinere schaalongevoeliger moeten maken voor de invloed van het binnenklimaat, zoals vitrines ofmicroklimaatdozen. De laatste vragen van de lijst betreffen de procedures enverantwoordelijkheden. Vervolgens onderzoekt de Inspectie de interactie met andereprocedures, vooral veiligheidsprocedures: brandveiligheid, maar ook diefstal enwateroverlast. Wat doet de klimaatinstallatie in geval van een calamiteit?

In de case studies wordt niet voorbijgegaan aan de wijze waarop de inspecteurs, veelalkunsthistorici zonder al teveel technische kennis, de museale omgang met hetbinnenklimaat beoordeelden en rapporteerden.

37 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / De mens en het museale binnenklimaat: een tweeluik

40 De onbewuste beïnvloeding van het binnenklimaat door mensen, en dan vooral door de fysiekeaanwezigheid van bezoekers, maakt geen deel van dit onderzoek uit. Dergelijke onbewuste beïnvloedingwordt beschouwd als een ‘randvoorwaarde’ voor het heersende binnenklimaat en komt aan bod in hetonderzoeksrapport van de TU/e.

Page 38: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

38 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 39: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

2.1 Museum de Gevangenpoort, Den Haag

2.1.1 Eerste luik: realiseren van klimaatbeheersing

Het historische gebouwencomplex van Museum de Gevangenpoort is eenrijksmonument. In 1882 werd een zaal voor folterwerktuigen opengesteld voor hetpubliek. In 1883 zijn de strafwerktuigen uit het Nederlands Museum in deGevangenpoort geplaatst. In de daaropvolgende jaren is het gebouw verder ingericht.In 1982 vond een herinrichting plaats en werd in vitrines en op panelen degeschiedenis van de Gevangenpoort op een educatieve manier in beeld gebracht.

Museum de Gevangenpoort heeft grotendeels een ‘natuurlijk’ of spontaanbinnenklimaat. In het verleden verwarmden diverse open haarden de bewoners.Vermoedelijk waren deze haarden tot 1828 in gebruik. Vanaf toen was het gebouwgesloten en niet langer als gevangenis in gebruik. In 1880 werd het als museumheropend en waarschijnlijk basaal verwarmd met kachels. Nadat deze in onbruikraakten, bleef het gebouw vermoedelijk jarenlang onverwarmd.

De cellen in de noordwestelijke vleugel kregen in de jaren ‘70 een eerste installatie:een basisverwarming met elektrische convectoren op krachtstroom. Anno 2007 is eenminimum aan installaties in gebruik om het klimaat bij te sturen. Alleen in deoostelijke vleugel is een verwarmingsinstallatie in bedrijf: een centrale verwarmingmet radiatoren en een warmwatercircuit.

Er zijn ook geen ingrijpende werkzaamheden uitgevoerd om het thermisch of hygrischgedrag van het gebouwencomplex en het binnenklimaat te corrigeren. Wel zijn deschouwen dichtgemaakt. De aanleiding hiervoor is niet duidelijk. Evenmin is duidelijkof de beslissing hiertoe weloverwogen was; of men wist dat deze actie verminderingvan de ventilatie tot gevolg zou hebben.

Tijdens de Deltaplaninventarisatie beoordeelden de rapporteurs de toestand in zowel hetdepot als in de expositieruimten van het museum bouwkundig en installatietechnischpositief.1 Voor de Gevangenpoort werden de totale achterstanden op het gebied vanpassieve conservering op amper 15.000 gulden begroot, maar in de begroting voorinstallatie- en bouwtechnische verbeteringen komt het museum niet meer voor. Blijkbaarhanteerden de onderzoekers andere criteria voor dit museum dan voor bijvoorbeeld hetRijksmuseum (Druckeruitbouw) of het Museum voor Volkenkunde, waar men debewaringstoestand dramatisch vond. Deze evaluatie is niet nader gemotiveerd.

39 Erfgoedinspectie / Collecties

Drie casussen2

1 Bedreigd Cultuurbezit – deel I: Inventarisatie van achterstanden in collectiebeheer en –behoud bij museaen rijksarchieven, Rijswijk, 1990, p. 13.

Page 40: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De Inspectie neemt in haar rapporten duidelijk stelling tegen een klimatisering van hetgebouw. In de Basisbeschrijving uit 1996 formuleert zij een uiterst terughoudendstandpunt: “Het kille, vochtige klimaat en de donkerte in de Gevangenpoort zijninherent aan het gebouw en zijn geschiedenis. Klimatiseren zou derhalve hethistorische karakter schaden.”2

Fasering van het trajectHet verloop van de realisatie van de twee verwarmingssystemen is grotendeelsonbekend. Bij de Rgd zijn geen schriftelijke of iconografische bronnen teruggevonden.Medewerkers van het museum en de gebouwbeheerder konden slechts summiermondelinge informatie verstrekken.3 De Inspectie Cultuurbezit is overigens pasopgericht na de aanleg van beide verwarmingssystemen.

Noordwestelijke vleugelBij gebrek aan bronnen is het niet duidelijk of de verwarmingsinstallatie in de cellen inde Noordwestelijke vleugel werd aangelegd ten behoeve van het gebouw en/of decollectie en/of de bezoekers en de museummedewerkers. Ook is onbekend wie deontwerper en uitvoerder waren en of de aanleg het gevolg was van een meting van hettoenmalige binnenklimaat, of van een constatering van knelpunten. Ging het slechtmet de collectie? Uit de uitvoering blijkt dat de aanleg van het systeem zo weinigmogelijk mocht ingrijpen in het belangrijke monument en zijn interieur. De aanleg vaneen elektrisch krachtstroomcircuit betekent een aanzienlijk kleinere inbreuk op destructuur en afwerking van een gebouw dan bijvoorbeeld een verwarming opwarmwater of hete lucht verwarming.

Het is niet duidelijk hoe lang en hoe efficiënt de elektrische verwarmingfunctioneerde. Tot 1995 gebruikte de conservator de IJzerkamer nog als werkplaats.Daarna zijn de convectoren weggehaald om onduidelijke redenen. Anno 2003 warenvoor de Inspectie veiligheidsoverwegingen (brandgevaar) motieven voor het weghalenvan de allerlaatste werkzame convector in de Turfkelder. Volgens mondelingeinformatie waren de convectoren te duur in gebruik. Eerder genoemdeBasisbeschrijving van de Inspectie uit 1996 vermeldt: “Verwarming van de houtenruimten zou het hout doen werken, zoals is gebleken bij de plaatselijke verwarming inde jaren zeventig.”4 Het is echter niet duidelijk of dit de aanleiding was voor dedemontage. De basisvoorziening, het krachtstroomcircuit, bestaat overigens nogsteeds. Brandrisico’s brachten de Rgd ertoe om in 2005 de spanning van het circuit tehalen.

40 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

2 Basisbeschrijvingen van de verzelfstandigde rijksmuseale instellingen, 9. Museum de Gevangenpoort, DenHaag, Inspectie Cultuurbezit, juli 1996. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.3 Er is geen onderzoek verricht naar het archief van de bedrijfsvoering van het museum.4 Zie voetnoot 2 van dit hoofdstuk.

Page 41: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

OostvleugelMen vermoedt dat de warmwaterverwarming in de Oostvleugel dateert uit de jaren1980, maar ook hier ontbreken alle gegevens over het initiatief, de aanleiding, oudemeetresultaten enzovoorts. Mogelijk werd de aanleg ingegeven door het gebruik vanruimten in deze vleugel voor publieke bijeenkomsten of voor kantoordoeleinden doorde Rijksdienst Kastelenbeheer; bedrijfsmatige redenen dus. Uit de Basisbeschrijvingenvan de Inspectie Cultuurbezit blijkt echter dat het voorkomen van schimmels enzwammen reden voor het verwarmen van de Vleeskelder was.5 In de Ontvangstruimtestond overigens bij de inspectiebezoeken van 1995 een defensor opgesteld.6 Hiervan ismen nadien ieder spoor bijster. Op een depotzolder werd enkele jaren later een be- enontvochtigingsinstallatie gesignaleerd.

2.1.2 Tweede luik: beheer en onderhoud van het museale binnenklimaat

Onderhoud en beheer door de RijksgebouwendienstDe verwarmingsinstallatie van Museum de Gevangenpoort is niet overgedragen en wordtdus beheerd door de Rgd. Er zijn geen achterstallige onderhoudsproblemen gemeld.

Wel is er sprake van achterstallig onderhoud aan het gebouw, waardoor hetbinnenklimaat (onnodig) wordt belast: lekkages, vochtproblemen, problemen in dedakdichting en met de goten.7 In 2003 zijn naar aanleiding van het rapport van deInspectie Cultuurbezit ernstige gebreken geconstateerd door de Rgd-Inspectie. Deinventarisatie van de achterstallige werkzaamheden is niet afgemaakt en anno 2005waren er geen werkzaamheden uitgevoerd ter verbetering van de situatie. Dit terwijlhet deels ging om ontbrekende leien en om ernstige aantasting door houtborendeinsecten (door de Rgd op meer dan 60% van de wanden en plafonds geraamd).Ondertussen is er door de Rgd wel intens gewerkt aan de voorbereiding van eenrestauratiedossier en een nieuwe routing door het gebouw. In mei 2006 is men met hethoogst noodzakelijke onderhoudswerk aan dak, gevels en schrijnwerk begonnen.

Museaal klimaatbeheer Het dagelijkse beheer van de verwarmingsinstallatie in de Oostvleugel was eenvoudig,maar niet probleemloos. Dit had grotendeels te maken met de installatie zelf. Dethermostaatinstelling was vast en werd gestuurd door de buitentemperatuur. Door hetontbreken van thermostaatventielen kon een radiator niet per ruimte gereguleerdworden. Daardoor werd het in veel ruimten te warm. De facilitair manager van het

41 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

5 Ibidem.6 Inspectierapport Gevangenpoort, Den Haag. 1995, Inspectie Cultuurbezit, 1996, p. 6. ArchiefEGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.7 Inspectierapport Gevangenpoort, Den Haag. 2002-2003, Inspectie Cultuurbezit, 2003 en InternInspectierapport, Rijksgebouwendienst, 2003. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.

Page 42: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

museum bediende de knoppen. Hierbij werd geen rekening gehouden met de collectieen het binnenklimaat was niet per vertrek te regelen.

Monitoring en normeringDe Rgd (de gebouwbeheerder) en het museum hadden bij de aanvang van ditonderzoek geen informatie over het actuele binnenklimaat in Museum deGevangenpoort. Zij noemden enkele factoren die volgens hen van invloed op hetbinnenklimaat zijn, zoals een ondergrondse beek onder de Pijnkelder. De Rgd had hierechter geen informatie over. Het museum en de Rgd leken het er in 2003 over eens tezijn dat het binnenklimaat slecht was, maar dat zij daar niets aan konden doen. Hetgebouw was immers een belangrijk monument, het belangrijkste collectieobject.

Met ‘slecht’ bedoelde men dat het binnenklimaat niet voldeed aan de ICN-normen,Deltaplanniveaus of de gehanteerde Conserveringsstandaard van de Inspectie. Omdatde normen niet pasten, was er geen museaal streven naar verbetering van de kwaliteitvan het binnenklimaat door normering en kwaliteitsbewaking. Zo monitorde hetmuseum niet, tot zelden. Af en toe werd met een thermohygrograaf tijdelijk enplaatselijk gemeten, maar de meetresultaten bleken vooral ‘documentair’ te zijn. Zewerden niet gebruikt om het binnenklimaat bij te sturen. Er was nauwelijks sprake vandatabeheer, laat staan van interpretatie. Het bestaan van strikte klimaateisen werktein dit geval dus contraproductief.

In 2004 stelde het Erfgoedhuis Zuid-Holland de erkenning van de Gevangenpoort alsmuseum afhankelijk van klimaatmonitoring. De klimaatmetingen die TU/e verrichtevoor het onderhavige onderzoek bleken te volstaan. Hoe er na het afronden van ditonderzoek gemeten wordt, is nog onduidelijk.

Het slechte binnenklimaat werd gekoppeld aan het feit dat het museum een historischgebouw is. Blijkbaar legden de Rgd en het museum geen link met de gevolgen van hetachterstallige onderhoud. Doordat er niet systematisch gemonitord werd, kon geeninzicht in de lokale klimaatcondities worden opgebouwd. Hierdoor is het niet bekend ofer wellicht betere locaties in het pand zijn voor de collectie dan waar deze nu staat.Uit de TU/e-metingen blijkt dat het klimaat in sommige vertrekken permanentongunstig is en dus erg risicovol voor de collectie. Het museum had hierin geeninzicht.

Preventieve conserveringTijdens de onderzoeksperiode was er zo goed als geen systematische controle opeventuele gevolgen van de riskante klimaatwaarden voor de opgestelde collectie.Ondertussen stelde de Inspectie aantastingen door schimmels, schade door toedoenvan houtborende insecten en corrosie van metalen objecten vast. De Gevangenpoort

42 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 43: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

heeft geen restauratieatelier en geen behoudsmedewerker in dienst. Tijdens deonderzoeksperiode constateerde de Inspectie dat het museum geen enkel preventiefconserveringsbeleid voerde en evenmin enigerlei op preventieve conserveringgerichte activiteit ondernam.

De overdracht van het beheer van Museum de Gevangenpoort aan het HaagsHistorisch Museum heeft tot op heden niet tot meer aandacht of mankracht voorconservering geleid. Studie van inspectierapporten doet zelfs een achteruitgang vande conditie van de opgestelde objecten vermoeden. Zo vermeldt de Basisbeschrijvinguit 1996 dat de meeste objecten in goede staat verkeerden en het museum hunbewaaromstandigheden in de museumregistratie bijhield en quoteerde met een cijfervan 0 tot 10. Een decennium geleden was er blijkbaar wel oog voor de conditie van deobjecten en beschikte men over een systeem om die in te schatten.

Museale procedures Tijdens het onderzoek was het museum verstoken van een conservator. De facilitairmanager nam het museale beheer waar. Hierbij kon hij geen steun ontlenen aan eenspecifiek klimaatprotocol. Naar verluidt zijn er nooit mobiele of vaste be- ofontvochtigingssystemen gebruikt, maar een Inspectierapport uit 1995 spreekt dit tegen.

Dagelijks werden de deuren geopend en gesloten ten behoeve van de musealeopenstelling én conform de eisen van de brandweer. Dit waren echter geenhandelingen ter sturing van de beheersing van het binnenklimaat. Ook hetbezoekersmanagement was daar niet op gericht. Op regenachtige dagen was erbijvoorbeeld geen verplichte vestiaire voor natte jassen en groepen konden uit wel 35personen bestaan, ook in de kleine ruimten van de Cellenvleugel.

De hoge zonbelasting, hoge temperaturen en lichtwaarden in de Oostvleugel baardenhet museum zorgen. Maar die zorgen hebben niet geleid tot het in gebruik nemen vande aanwezige buitenluiken, of rolgordijnen, of zonnewering (zogenaamdebinnenstores).

Het museum beschikte niet zelf over specifieke kennis en expertise op het gebied vaninstallatietechnische aspecten en preventieve conservering. Gelet op de eenvoud vande installatie was het eerste niet bezwaarlijk. Het gebrek aan kennis over preventieveconservering en expertise op dat gebied was echter een groot manco. Terondervanging daarvan is in 2005 op aandrang van de Inspectie voor de duur van denieuwbouw van het aanpalende ministerie van Algemene Zaken een particulier bedrijfingeschakeld dat de maandelijkse conditiecontrole van de collectie uitvoert. Met dezemaatregel beoogt men de risico’s voor de rijkscollectie tijdens de werkzaamheden tebeperken. De Rgd betaalt deze externe controle.

43 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 44: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De meest kwetsbare werken in de opstelling, zoals de schandborden, zijn in 2004 naareen externe, geklimatiseerde depotruimte in Den Haag gebracht die het museumheeft gehuurd van een kunsttransporteur. De zorgen om het ongunstigebinnenklimaat hebben dus tot een herziening van de museale presentatie geleid.Hiermee continueert het museum een aanpak die in de vroege jaren 1990 werdingezet. De Inspectie heeft ook hierin een rol gespeeld.

De Inspectie en het museale binnenklimaatDe Basisbeschrijving maakt duidelijk dat de Inspectie ten aanzien van het klimaat inde Gevangenpoort van mening is dat klimatisering van het gebouw uitgesloten is endat dus de collectie op risicovolle plaatsen beter beschermd moet worden, ofvervangen door replica’s. “De Vleeskelder, waar de brandijzers en een introductie oppanelen is opgesteld, is verwarmd. De ruimte is te vochtig om er gravures op tehangen, zoals thans in de Ridderkamer het geval is. Op deze plaats is het gebruik vanreplica’s aan te bevelen, temeer daar het gebruik van replica’s is opgenomen in hetbeleid van het museum. Onderdeel van het beleidsplan is een aparte geklimatiseerdeexpositieruimte te creëren waar dergelijke kwetsbare objecten kunnen tentoongesteldworden.”8 Het inspectierapport uit 1995 doet melding van een roestwerendebehandeling van de ijzeren objecten, waardoor deze objecten ongevoeliger voor hetbinnenklimaat worden en dus beter geconserveerd blijven.

Bij die eerste inspectie (1995) hoorde een steekproef.9 Het klimaat werd volledignegatief beoordeeld, omdat er geen thermohygrograaf aanwezig was in het museum.De ‘voorzieningen’ scoorden ook negatief. Bij de negatieve beoordeling van het‘klimaatbeheer’ werd de volgende opmerking gemaakt: “Hierbij moet echter rekeninggehouden worden met de aard van het gebouw, dat donker en vochtig is.” Daaromstond de Inspectie op verhoogde waakzaamheid en maatregelen op presentatieniveau.Het klimaat in de Ridderkamer werd te vochtig bevonden voor de prenten die daarhingen. Als gevolg hiervan vertoonde het papier bobbels en de Inspectie constateerdeschimmelplekjes op de achterkanten. De prenten moesten door replica’s vervangenworden. De Inspectie maakte zich ook zorgen om de portretten. Met het oog op deconservering bepleitte zij een nauwkeurige observatie van de objecten om te zien hoezij zich gedroegen in een vochtige omgeving en controle met een hygrometer.

Het museum verving nadien de meeste papieren documenten door replica’s. Ookspande de instelling zich in om voor de collectiestukken betere plekken te zoeken inhet gebouw, ook al werden die niet geselecteerd op basis van een grondige studie of

44 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

8 Basisbeschrijvingen van de verzelfstandigde rijksmuseale instellingen, 9. Museum de Gevangenpoort, DenHaag, Inspectie Cultuurbezit, juli 1996. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.9 Inspectierapport Gevangenpoort, Den Haag, 1995, Inspectie Cultuurbezit, 1996, p. 6. ArchiefEGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.

Page 45: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

monitoring. In 1997 werd de collectie bijvoorbeeld naar de Stockzolder verplaatst, eenvan de minst stabiele en dus riskantere klimaatzones in het pand.

Tijdens de inspectiebezoeken in 1998 bleek dat het klimaat nog steeds niet gemetenwas, maar dat het museum voornemens was dit op korte termijn te doen.10 Overigensheeft de Inspectie zelf toen ook niet gemeten. Wel schreef zij een geconstateerdprobleem in verband met de conservering van de schandborden toe aan detemperatuurswisselingen: “Het klimaat dreigt te vochtig te worden in de dozen. Deruimte op zolder waar ze bewaard werden, werd geklimatiseerd door een be-enontvochtiger.” Uiteindelijk zijn deze objecten met oog op hun conservering en uitbezorgdheid over het museale binnenklimaat overgebracht naar een extern depot. Hetinterne depot in de IJzerkamer werd bijna volledig opgeheven en veel kwetsbareobjecten daaruit zijn overgebracht naar een geklimatiseerde locatie.

Het inspectierapport 1999-2001 bevestigt de terughoudende houding van de Inspectiewaar zij opmerkt dat het museum in het geheel niet geklimatiseerd is, “wat inherent isaan het karakter van het gebouw.”11 Ook bij die inspectie heeft zij niet zelf gemeten.Dit weerhield haar echter niet om veel opmerkingen over het binnenklimaat te maken.Zo maakte zij zich zorgen over de objecten in de Vleeskelder waar “zelfgebouwdevitrines gedeeltelijk voor de verwarmingsradiatoren zijn geplaatst. De voorwerpenworden zonder twijfel blootgesteld aan schommelingen in temperatuur en RV-waarden.” Het rapport vermeldt voorts dat het museum na het inspectiebezoekmeetapparatuur heeft aangeschaft en sindsdien continu metingen verricht. Hetmuseum heeft echter nooit in de problematische vitrines gemeten. Toen de TU/e in devitrines wilde meten, was het voor de instelling zelfs onmogelijk om ze te openen. Hetzijn dus nog steeds ongecontroleerde microklimaten.

In het Inspectierapport 1995-1998 staat een boeiende opmerking over de Pijnkelder:“Door direct contact met de buitenlucht (is) die bijzonder vochtig en de conservatormaakt zich terecht zorgen over het behoud van de daar geplaatste voorwerpen, metname de 16de-eeuwse pijnbank. Echter, het ontbreken van glas in de getraliedevensteropeningen is inherent aan het karakter van de ruimte. De Inspectie is nog nietovertuigd van het nut van het aanbrengen van glas, zoals de provincialemuseumconsulent suggereerde, en stelt voor het ICN hier nog eens goed naar te latenkijken.” Jammer genoeg is deze aanbeveling nooit opgepikt door het museum. Derapporterende inspecteur merkte overigens op dat het een merkwaardige vaststelling

45 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

10 Inspectierapport Gevangenpoort, Den Haag. 1995-1998, Inspectie Cultuurbezit, januari 1999. ArchiefEGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.11 Inspectierapport Gevangenpoort, Den Haag. 1999-2001, Inspectie Cultuurbezit, 2002, p.5. ArchiefEGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.

Page 46: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

is dat deze houten pijnbank, het topstuk van het museum en sinds vier eeuwen in hetgebouw, in een uitstekende conditie verkeert.

Ook vermeldt het rapport de ontruiming van de Gruwelkamer (de Cipierswoning). Deopgegeven reden voor de noodzaak van die ontruiming is dat dit nog steeds de meestvochtige ruimte is doordat de Haagse beek eronder loopt. In de Ridderkamer warenomwille van de hoge relatieve luchtvochtigheid de originele prenten vervangen doorreplica’s. De Inspectie juichte dit toe en bepleitte de vervanging van een resterendeoriginele prent. Ook waren er klimaatkastjes gemaakt voor de bijzondereschandborden in de Vrouwenkamer. De Inspectie beval aan gedurende een langereperiode in de kastjes te meten om zo na te gaan of ze daadwerkelijk als klimaatkastjesfunctioneerden, maar dit is nooit gebeurd. Naar verluidt werd de ruimte zelf welgemonitord. Zoveel mogelijk voorwerpen zijn ondertussen overgebracht naar hetexterne depot.

In 2003 trok de Inspectie weer aan de bel in verband met achterstallig onderhoud aande Gevangenpoort. Op basis van puntmetingen en de resultaten van een gedeeltelijkeklimaatmonitoring door het museum werden ook de klimaatomstandigheden zorgelijkgenoemd. Op diverse plaatsen stelde de Inspectie aantasting door schimmels eninsecten vast: op de collectie, het interieur en het tentoonstellingsmateriaal in deCipierswoning, in de IJzerkamer en in het keukentje.

In het gehele complex was sprake van drie extreme binnenklimaten: een nagenoegbuitenklimaat in de Pijnkelder, een koud en vochtig klimaat in de cellenvleugel endroge en warme condities in de Oostvleugel. Een van de aanbevelingen was eenpermanente en volledige monitoring.

2.1.3 Conclusie

Het huidige verwarmingssysteem in de Oostvleugel is eenvoudig, maar onbeheersbaarals klimaatregulering voor efficiënt collectiebehoud. Door gebrek aan bronnen is eenzinvolle analyse en evaluatie van de aangelegde verwarmingssystemen helaasonmogelijk. De grote terughoudendheid als het om klimaatcorrecties in deGevangenpoort ging is opmerkelijk. Zo keurde de Inspectie het klimaat af, maar zijvond het gure klimaat inherent aan het gebouw en vreesde voor schade als men overzou gaan op verwarming, of sluiting van open verbindingen. Van meet af aan wijzen deinspectierapporten op een gebrek aan monitoring, maar dit is nooit goed opgepiktdoor het museum. Wel nam het museum maatregelen op objectniveau: voorwerpenwerden behandeld of zelfs in het externe depot geplaatst en vervangen door replica’s,of verplaatst naar minder risicovolle zones. Deze werden intuïtief bepaald. Er wasgeen sprake van een museale klimaatnorm of procedure. Ook leek de aandacht voor

46 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 47: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

de conditie van objecten in de opstelling, veelal replica’s, weg te zakken in eendefaitistische houding van het museum. Overigens is het een feit dat de conditie vande gepresenteerde collectie en van interieuronderdelen in de afgelopen tien jaarverslechterd is. IJzeren voorwerpen zijn gecorrodeerd, houten elementen (structureleen interieurelementen) zijn aangetast door houtborende insecten, schimmels enzwam. Het is niet met zekerheid vast te stellen of dit komt door het uitschakelen vande elektrische basisverwarming, het achterstallige gebouwonderhoud of door deverminderde aandacht van het museum voor en kennis van preventieve conservering.Wellicht spelen alle drie de factoren een rol.

Ten tijde van het afsluiten van dit onderzoek gloort een hoopvolle toekomst voor decollectie van de Gevangenpoort. In 2006 is men begonnen met de restauratie van hetexterieur en de Rgd heeft het ontwerp van een nieuwe routing ter hand genomen. Eenen ander gaat gepaard met een aangepaste presentatie van de collectie. De Inspectiehoopt dat de bevindingen en conclusies van dit onderzoek een rol zullen spelen bij hetbepalen van de uitgangspunten en in het verloop van het hele traject.

47 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 48: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

48 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 49: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

2.2 Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis, Den Haag

2.2.1 Eerste luik: realiseren van klimaatbeheersing

Ook het Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis is een belangrijk historischgebouw. In tegenstelling tot Museum de Gevangenpoort is dit rijksmonument welvoorzien van een uitgebreide klimatiseringsinstallatie. De huidige installatie bestaatgrosso modo uit twee groepen die kunnen verwarmen, koelen, ontvochtigen enbevochtigen en (beperkt) de lucht kunnen filteren.

Dit is niet de eerste klimatiseringsinstallatie in het gebouw. Al in 1968 werd hetklimaat in de benedenzalen beheerst met behulp van twee temperatuur- envochtigheidsregelaars. De luchtverversing tijdens de zomermaanden, een ongemakvoor de bezoekers dus, bleef echter een groot (het grootste) probleem.12

Een rapport uit 1977 over de luchtcondities in het Mauritshuis en de mogelijkhedenvan luchtbehandeling bleef bewaard.13 Dit rapport was gebaseerd op voortdurendemetingen van de luchttemperatuur en de relatieve luchtvochtigheid met eenthermohygrograaf in zes museumzalen gedurende het hele jaar 1975.14 De aanleidingvoor het onderzoek was het vermoeden dat de luchtcondities ongunstig waren voor deconservering van schilderijen. Het schilderijendepot zat toen nog op de zolder. Debouwkundige beschrijving wijdt ruim uit over de vensters van het gebouw. Dedraairamen waren voorzien van enkel glas met glasjaloezieën in de bovenramen enenkele raamventilatoren. De ramen werden naar behoefte en willekeur geopend doorde suppoosten. Jaloezieën aan de binnenkant moesten de zon buiten houden en buitende openingsuren werden ook de houten binnenluiken gesloten. Deverwarmingsinstallatie werd weersafhankelijk bestuurd, maar in- en uitgeschakeld alnaar gelang de behoeften van de suppoosten. Het rapport onderzocht de relatie metde bezoekersaantallen per dag. In de meetperiode spande 23 juli 1975 met 740bezoekers de kroon.

In 1976 is gedurende een paar weken op zolder gemeten. De meetresultaten wezen uitdat de temperatuur erg fluctueerde. In een depot in de kelder bleek in dezelfdeperiode de temperatuur daarentegen stabiel te zijn, maar daar schommelde de RVtussen de 22% en 38%.

49 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

12 Basisbeschrijvingen van de verzelfstandigde Rijksmuseale instellingen, 14, Mauritshuis, Den Haag. 1997,Inspectie Cultuurbezit, 1997, p. 14. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.13 Rapport over de luchtcondities en de mogelijkheden van luchtbehandeling, A. Vosteen, Rijksgebouwen-dienst, Hoofdafdeling Bouw, Afdeling Warmte- en Luchttechniek, mei 1977. ICN, werkarchief Ton Jütte.14 Op de begane grond: de Paradijszaal (nu Vlamingenzaal II, 0.4), de Brouwerszaal (Vlamingenzaal I, 0.5),het Holbeinkabinet (nu vroeg 17de-eeuws kabinet, 0.9), de Morzaal (nu Bosschaertzaal, 0.11) en op NV 1 deVermeerzaal (1.12) en de Rembrandtzaal (nu Rembrandtzaal I, 1.4).

Page 50: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De conclusie van de metingen was dat de situatie van het binnenklimaat zeer ernstigen eigenlijk onverantwoord en catastrofaal was voor het behoud van de schilderijen.Zeventig procent van de tijd voldeden de metingen niet aan de 45-65% RV grenzen diede rapporteur formuleerde. In de winter werden regelmatig relatieve vochtighedenbeneden de 30% gemeten. En de ventilatie door het openen van ramen leidde, vooralin de zomer, tot extreme fluctuaties (een verschil van 20% in een tijdsspanne vantwaalf uur of een verschil van 25% in een tijdsspanne van vier uur). De invloed van debezoekers werd erg gering geacht, behalve dat in het geval van grote aantallen debehoefte aan ventilatie toenam, waardoor het binnenklimaat zeer ernstig werdverstoord. Volgens het rapport kon alleen een volledige luchtbehandelingverantwoorde conserveringscondities garanderen.

Alim Vosteen, de auteur van het Rapport over de luchtcondities en de mogelijkhedenvan luchtbehandeling uit 1977 en later ook van de Adviesrichtlijnen LuchtkwaliteitMuseumdepots die in het kader van het Deltaplan werden opgesteld, formuleerde ineerstgenoemd rapport de volgende klimaateisen voor het Mauritshuis:

• Temperatuur expositie winter 15°C-18°C en zomer 22°C.

• RV: 55% +/- 5%: als optimaal te beschouwen “voor de kunstvoorwerpen in hetmuseum, schilderijen en panelen, alsmede voor het interieur van het gebouw”.Bij extreme buitencondities mocht er tijdelijk 45%-65% heersen.

• Enige ventilatie achtte de auteur noodzakelijk voor de kunstwerken en hetgebouw, maar tijdens de bezoekuren moest er ter wille van de bezoekersmechanisch geventileerd worden.

Als het museum voorzien zou worden van dubbel glas, binnenzonwering en eenluchtbehandelingsinstallatie zou aan de eisen voldaan worden. Het idee van deingewerkte luchtbehandelingskanalen werd ook in hetzelfde rapport uitgewerkt.

In 1981 bracht het Centraal Laboratorium op verzoek van de directeur van hetMauritshuis een advies uit over het voorstel van de Rgd. Hierin werden geenopmerkingen gemaakt over de uitgangspunten, de klimaatcondities zelf. Vosteenmerkte in zijn Nota luchtbehandeling Mauritshuis laconiek op dat daar dus blijkbaarovereenstemming over bestond. In deze nota staat een interessante opmerking:“Overigens kan verder fundamenteel onderzoek naar verantwoorde grenswaarden vanhet klimaat voor verschillende voorwerpen en materiaalsoorten en de toelaatbarewisselingen in snelheid en duur het stellen van al te strenge eisen voorkomen. Nauwegrenswaarden hebben hoge installatiekosten en een dure exploitatie tot gevolg. Gezienhet moeilijk is om te voldoen aan strenge eisen in bestaande en niet te veranderenomstandigheden en met ongecontroleerde invloeden van buitenaf zullen deoptredende overschrijdingen uiteraard toenemen. Ook de storingskansen nemen toe

50 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 51: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

door een (te) grote en (te) gecompliceerde installatie. Het realiseren van eeneenvoudige en betrouwbare installatie moet derhalve worden nagestreefd. Dit ismogelijk door het vaststellen van reële en strikt noodzakelijke grenzen van hetbinnenklimaat met beperking van de verstorende invloeden.”15

De huidige installatie voor de museumzalen en het depot is uiteindelijk in 1984-1985aangelegd in het kader van grootscheepse restauratie- en renovatiewerkzaamheden.Toen heeft men ook aandacht besteed aan de verbetering van de thermischeeigenschappen van het gebouw. De kap is bijvoorbeeld geïsoleerd en er is dubbel glasin de dakkapellen aangebracht.

De tweede installatiegroep bedient de restauratieateliers en dateert uit 1994, toen hetmuseum twee ateliers op de zolders installeerde.

Fasering van het trajectHet traject van beide interventies is in voornoemd rapport summier gedocumenteerd.De Rgd beschikte tijdens het onderhavige onderzoek amper over documentatie overde realisatie van beide installaties. Gelet op het belang van dit rijksmonument en deingrijpende veranderingen die er in de 20ste eeuw hebben plaatsgevonden, is ditmerkwaardig. De huidige installatie werd overigens gerealiseerd voordat de Inspectiehet museum voor het eerst inspecteerde.

Na afronding van dit onderzoek doken toch nog enkele archiefstukken op; de Rgddocumenten worden op diverse plaatsen bewaard, waardoor ze door eenbuitenstaander lastig tot niet te verzamelen zijn.16

fase 1: initiatiefHet lijkt erop dat de algemene restauratie en renovatie van het monument door deRgd aanleiding waren voor de aanleg van de klimaatinstallaties ten behoeve van de

51 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

15 Nota luchtbehandeling Mauritshuis, A. Vosteen, 3 maart 1981, Werkarchief Krijn van Poperingen, DirectieAdvies & Architecten, Rijksgebouwendienst (met dank aan J. Schonewille). 16 Vragen over PVE’s, bestekken, correspondentie en andere geschreven bronnen werden gericht aandiverse gesprekspartners van de Rijksgebouwendienst. Voor het Mauritshuis waren dit de objectmanager(Beheer), de accountmanager (Frontoffice, contactpersoon musea) en de archivaris. Ook bij het museumzelf werd gevraagd naar het archief van de eigen bedrijfsvoering. Zonder resultaat. Het archief van deRDMZ werd niet geconsulteerd, maar bevat mogelijk nog delen van de bestekken. Bureau Rijksbouwmeestermaakte wel een uitgebreide bouwhistorische documentatie voor en na de werken, maar de klimaatconditiesof –installaties maken hiervan geen deel uit. Na de afronding van dit onderzoek bezorgde J. Schonewille,Directie Advies & Architecten van de Rijksgebouwendienst, een overzicht van enkele archiefstukken diebewaard werden door een klimaatadviseur van genoemde directie en het statisch advies van deze afdeling.Volgens Schonewille worden Rgd-projecten op drie plaatsen gearchiveerd. De Directie Projecten bewaartalles wat met het proces te maken heeft; de (externe) architecten en ingenieursburo’s bewaren deontwerpdocumenten en de Directie Beheer bewaart alle documenten die voor het beheer van belang zijn. (J. Schonewille, e-mail aan Veerle Meul d.d. 26 juli 2006.) Ook bleek Ton Jütte van het ICN nog enkelestukken te hebben.

Page 52: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

klimaatbeheersing in de expositiezalen en het depot van het Mauritshuis. In 1975 vondeen nulmeting plaats en in 1977 formuleerde de Rgd de eerste uitgangspunten. Eenvolledige luchtbehandelingsinstallatie was nodig “om de in het rapport aangegevenuitgangscondities voor de conservering te kunnen onderhouden. De aan te brengenluchtbehandelingsinstallaties zouden ingrijpende bouwkundige voorzieningen vergenen bleken alleen realiseerbaar met een totale restauratie.”17 In ieder geval moest deverdere ontwikkeling van dit concept wachten tot de omvangrijke restauratie, eendecennium later.

In het kader van het Deltaplan werden op de zolder twee restauratieateliers ingericht.De rapporteurs van het Deltaplan beoordeelden de toestand van het Mauritshuis(zowel voor depot als voor expositiedoeleinden) bouwkundig en installatietechnischpositief.18 De geschetste situatie werd in 1991 zelfs “redelijk zonnig” genoemd.19 Maarde klimatisering en outillering van het toenmalige restauratieatelier (sinds 1985) in hetpand Kazernestraat 3 in Den Haag, dat het Mauritshuis deelde met RijksmuseumKröller-Müller en Rijksmuseum Twenthe, werd door de rapporteurs van het Deltaplanverre van ideaal bevonden.20 Naar aanleiding van die bevindingen ontwikkelde hetMauritshuis plannen voor restauratieateliers op de zolder van het eigen gebouw. In deperiode tussen opheffing van het oude, gedeelde atelier op de Kazernestraat envestiging in de nieuwe ateliers op zolder vond het restauratieatelier van hetMauritshuis in 1993 tijdelijk onderdak in het nieuwe Rbk-gebouw in de Plaspoelpolder.

fase 2: definitieOok van de definitiefase is door gebrek aan archiefstukken weinig bekend. Het isbijvoorbeeld niet helemaal duidelijk of het museum een Programma van eisen (PVE)heeft gemaakt voor de grote renovatie. De archiefstukken doen vermoeden dat degebouwbeheerder zelf normerend en inhoudbepalend en sturend optrad. Wel isbekend dat het museum het CL heeft ingeschakeld voor advies over de optimalebewaaromstandigheden voor de collectie.

Voor het restauratieatelier maakte het museum wel een ruimtelijk PVE op. Ditomschreef eisen aan oppervlakten en faciliteiten, maar geen klimaateisen.21 Toen deRgd vervolgens diverse externe locaties voorstelde, stelde het museum als belangrijkebasisvoorwaarde dat het atelier zich zo dicht mogelijk bij de collectie moest bevinden.Ter onderbouwing van deze voorwaarde wees de directeur vooral op de risico’s voor de

52 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

17 Nota luchtbehandeling Mauritshuis, A. Vosteen, 3 maart 1981, Werkarchief Krijn van Poperingen, A&A,Rgd (met dank aan J. Schonewille).18 Bedreigd cultuurbezit,… o.c., p. 13.19 Vechten tegen verval,… o.c., p. 4.20 Basisbeschrijvingen van de verzelfstandigde Rijksmuseale instellingen, 14, Mauritshuis, Den Haag,Inspectie Cultuurbezit, Den Haag, 1997, p. 13. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief.21 Deltaplan, Gebouwen, correspondentie 1993, archief ministerie Onderwijs Cultuur Wetenschap, DirectieCultureel Erfgoed, Den Haag.

Page 53: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

collectie en op de rol die de restauratoren en conservatoren speelden in deuitoefening van de kerntaken van het museum. Uiteindelijk kwam het atelier op deeigen zolderverdieping terecht. Naar verluidt heeft het hoofd van het restauratie-atelier de klimaatwaarden opgegeven als ontwerpcondities.

fase 3: ontwerpDe installaties van het museum en van het restauratieatelier zijn ontworpen door detoenmalige Directie Ontwerp & Techniek, tegenwoordig Directie Advies & Architectenvan de Rgd, door Alim Vosteen. Het bestek en de tekeningen dateren uit 1983-1984. Eenpaar voorlopige bouwtekeningen en installatietechnische tekeningen en stroomschema’sbleven bewaard.22 Deze waren gemaakt in het kader van een ingrijpendecascorenovatie. Hierbij zijn de interieurs grotendeels gereconstrueerd. De ontwerperskozen ervoor om alle technische voorzieningen zoveel mogelijk in te bouwen dan welweg te werken achter historische en/of gereconstrueerde constructie- eninterieurelementen. Hierdoor is deze ingreep niet zonder meer reversibel. De leidingenen kanalen van de luchtbehandeling zijn zoveel mogelijk in de bestaande rookkanalengeplaatst. En de retourroosters zijn bijvoorbeeld uitgespaard in de zijpanelen van destookplaatsbetimmeringen of in het stucplafond. Voor zover bekend heeft een en andertot nog toe niet voor problemen gezorgd. Maar als er iets aan de installatie veranderdmoet worden, zal deze aanpak wel aanzienlijke beperkingen opleggen.

fase 4: uitwerkingDe uitvoeringsbestekken van beide installaties zijn niet teruggevonden, maaropmetings-, ontwerp- en uitvoeringstekeningen wel. Deze zijn uitstekendgearchiveerd. De klimaattechniek is in tientallen tekeningen gedocumenteerd, maarrevisietekeningen ontbreken.

fase 5: uitvoeringGeen van de gesprekspartners in dit onderzoek was getuige van de uitvoering van deinstallatiewerkzaamheden in 1984-1985. Deze werden uitgevoerd door een aannemer/installateur uit Dordrecht, die ook de installatiewerkzaamheden voor de restauratie-ateliers uitvoerde. Uiteindelijk is van 1991 tot 2001 106.000 euro aan gebouwen enklimaatinstallaties voor het Mauritshuis gespendeerd.23

fase 6: nazorgBlijkbaar is de informatieoverdracht tussen het museum en de afdeling Beheer van deRgd geen bijzonder punt van aandacht geweest. Zoals hiervoor al werd opgemerkt,beschikken beide niet over goede documentatie.

53 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

22 Pand Mauritshuis, Archief Rijksgebouwendienst, afdeling Beheer, Den Haag.23 Management and conservation in the Dutch Delta. The Delta Plan for the Preservation of the CulturalHeritage evaluated, Zoetermeer, 2001, p. 36.

Page 54: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Latere aanpassingenDe installatie functioneerde naar verluidt gedurende (bijna) twintig jaar prima, mededankzij een aantal aanpassingen en verbeteringen.

Voor warmtevoorziening is het systeem afhankelijk van de stadsverwarming. Omdathierin storingen voorkwamen, zijn elektrische units aangebracht.

Ten dienste van een beter collectiebehoud zijn vooral de instellingen aangepast. DeRgd-adviseur meldde dat de oorspronkelijke instellingen een groter verloop hadden:40% RV in de winter en 70% in de zomer bij een temperatuur in de ruimte van 20°C.Of de temperatuurregeling de RV-regeling domineerde en of de genoemde RV-waardenabsolute grenswaarden dan wel instellingen waren, is helaas niet na te gaan. Wel isbekend dat jaar na jaar de bandbreedte smaller werd (zie hierna).

2.2.2 Tweede luik: beheer en onderhoud van het museale binnenklimaat

Beheer en onderhoud door de RijksgebouwendienstHet pand wordt beheerd door een Rgd-objectmanager. Voor het preventieve enplanmatige onderhoud van de klimatiseringsinstallatie van het Mauritshuis laat hijzich bijstaan door een extern ingenieursbureau. Uit de MeerjarenOnderhoudsprognose (MOP) bleek dat de installatie, die uit de jaren 1980 dateert, in2006 was afgeschreven en in principe vervangen moest worden. De adviserendeingenieur gaf nog twee redenen voor vervanging, namelijk de eisen van het ICN en vande brandweer. Eind 2005 vond op last van de Rgd een controle plaats. Deze leidde totde conclusie dat de installatie weliswaar was afgeschreven, maar nog goedfunctioneerde. Begin 2006 werd zij gereviseerd. Het museum is vooralsnog tevredenover de installatie en stuurt niet op vervanging aan.

Onderhoud door de RijksgebouwendienstTot 2004 bestond een unieke onderhoudssituatie, die zowel door de gebouwbeheerderals door het museum positief ervaren werd. De onderhoudsinstallateur bleefgedurende bijna twintig jaar onafgebroken dezelfde: de installateur uit Dordrecht, diede installaties ook geplaatst had. De installateur beschikte als enige over delen vanhet uitvoeringsbestek, de revisietekeningen en de onderhouds- en bedienings-voorschriften van de installaties die in 1994 ten behoeve van de restauratieateliersgeplaatst waren. De firma beheerde dus veel schaarse en diverse informatie:technisch, procedureel en historisch. In feite was de installateur de grootsteinformatie- en kennisbron. Op de vraag of er voldoende expertise voorhanden was omhet systeem operationeel te houden, antwoordde de gebouwbeheerder positief, “wantdaar beschikte de installateur immers over.” Dit bleek ook uit onze interviews. Alleende installateur leverde bijvoorbeeld de correcte informatie over bijvoorbeeld overdruk,

54 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 55: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

luchtfilters en de koelunit. De communicatie over onderhoudsfrequentie en -inspectiewas uitstekend, waardoor eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk uitgevlaktkonden worden. De bevochtigingssecties bijvoorbeeld moesten ieder kwartaalonderhouden en/of geïnspecteerd worden, waarvoor de installatie telkens werduitgezet. Het museum had dit volledig onder controle en kon zo de risico’s voor decollectie maximaal beperken.

Eind 2004 kwam aan deze goed werkbare situatie door een nieuwe aanbesteding eeneinde. Het hoofd technische dienst van het museum heeft toen veel tijd besteed aanhet inwerken van een nieuwe installateur en het toelichten van de installatie. Het isniet duidelijk of de oude installateur de revisietekeningen heeft overgedragen aandeze nieuwe. Het is in ieder geval een geluk dat het museum zelf over de technischecompetentie (en bereidheid) beschikte om die kennis over te dragen, maar eigenlijk isdit een structurele taak van de gebouwbeheerder. In ieder geval zou die de opdrachtdaartoe moeten geven. Gelukkig meldde het museum in 2006 dat de samenwerkingprima verloopt en de installatie goed onderhouden wordt.

StoringsonderhoudZowel de Rgd als het museum noemde de installaties niet-storingsgevoelig. In hetstoringsonderhoud speelt de Rgd nog steeds geen enkele sturende rol, anders dan eenadministratief/financieel ondersteunende. Het museum leest de gegevens van hetGBS-systeem. Deze kunnen niet door de Rgd rechtstreeks bekeken worden. Storingenworden in eerste instantie gemeld aan en behandeld door de technische dienst van hetmuseum.24 Voorzover mogelijk grijpt deze zelf in. Een voorbeeld: als de RV te hoogoploopt, kan de technische dienst de kleppen sluiten en volledig op recirculatieovergaan. Als het museum de problemen niet zelf kan oplossen, neemt het contact opmet de meldkamer van de Rgd, die dan de installateur inschakelt. Volgens deraadgevende adviseur zijn 80% van de gemelde storingen binnen 24 uur opgelost.Financieel en formeel wordt deze interventie dan teruggekoppeld naar de Rgd. Maardeze kan in dit geval niet controleren of de storing volledig verholpen is. Bijafwezigheid van de museummedewerkers gaat een melding onmiddellijk door naar demeldkamer van de installateur. Die kan op afstand het GBS-systeem sturen. In feite isde Rgd voor het storingsonderhoud dus afhankelijk van het museum en behoort dezetaak tot het dagelijkse beheer door het museum.

In de onderzoeksperiode noemde het museum de relatie met de objectmanager van deRgd uitstekend. Tweemaandelijks vergadert het museum met de gebouwbeheerderover gebouwgerelateerde zaken zoals het onderhoud en het binnenklimaat. Hetmuseum meldde geen problemen over het technische beheer of over de taakverdeling.

55 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

24 Het systeem kent acht alarmtypes, van urgent tot niet urgent.

Page 56: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Taakverdeling: overdracht bedrijfsinstallatiesIn 2004 werden onlosmakelijk met de luchtbehandelingsinstallatie verbondenonderdelen als aparte delen overgedragen aan het museum. Zoals de bevochtigers dieachteraan de keten de gekoelde, ontvochtigde en verwarmde lucht opnieuwbevochtigen. Het museum noemde deze situatie, waarin de verantwoordelijkheid voorhet beheer gescheiden is absurd. Stel dat de RV te hoog oploopt in de zalen: welkeinstallateur bel je dan? Heeft het probleem met de bevochtiger of met het GBS-systeem te maken? In de praktijk merkte het museum van deze schizofrenie gelukkigniets. Het ging ervanuit dat de Rgd de samenwerking met dezelfde installateurvoortzette.

Eind 2006 meldde de Rgd dat deze risicovolle situatie gecorrigeerd is.

Klimaatbeheer door het museumDe aanwezigheid (en deskundigheid) van twee medewerkers van de technische dienstgarandeert dat de installaties dagelijks goed beheerd worden door het museum. Dezemedewerkers lezen niet alleen mee in het GBS-systeem, maar kunnen ook actiefbijsturen en ingrijpen. Ook kunnen zij de instellingen wijzigen van bijvoorbeeld dealarmgrenzen of van het dag- en nachtregime. Het museum heeft ervoor gekozen na18:00 uur de installatie uit te schakelen en over te gaan op grensbewaking. Bijavondevenementen wordt manueel het dagregime ingesteld. Ook regelt het museum zelfde verhouding retour- en ventilatielucht, sluit het bij extreme buitenomstandigheden zelfde buitenluchtklep of realiseert een totale shut down. Ongeveer vijfmaal per jaarworden bijvoorbeeld museale objecten gevernist, waarbij ongewenste dampenvrijkomen. Het museum schakelt dan zelf de installatie uit voor een uur.

De afhankelijkheid van handmatige acties maakt het systeem ook kwetsbaar. Alsbijvoorbeeld de deskundigheid in huis wegvalt, valt de garantie weg dat er goed opstoringen wordt gereageerd.

Het museum beheert ook zelf vier mobiele apparaten. Wanneer de RV te hoog oploopt,bijvoorbeeld door een storing van de stadsverwarming of te hoge buitentemperaturen,kan het museum zelf de ontvochtigingsapparatuur inschakelen. Deze situatie heeftzich overigens niet voorgedaan tijdens de onderzoeksperiode. Het effect is dan ookniet geëvalueerd.

Museale normen In de periode 2003 tot 2006 normeerde het museum de binnenklimaatwaarden met oogop het collectiebehoud op 55% +/-2 per etmaal bij een temperatuur van 18°C-22°C. Detemperatuurfluctuaties zijn niet genormeerd, noch begrensd. Ook de fluctuaties peruur van de RV en de T zijn overdag niet begrensd (zie hiervoor). Het nachtregime,

56 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 57: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

waarbij sprake is van grensbewaking, laat echter sterke afwijkingen toe. De installatiewerkt dan alleen corrigerend als de RV een ondergrens van 50% en een bovengrensvan 60% bereikt. ‘s Nachts wordt niet op temperatuurwaarden gestuurd.Schommelingen zijn niet begrensd. Er is dus een discrepantie tussen de museumnormmet oog op het collectiebeheer en de instellingen van de klimaatbeheersing. ’s Nachtswordt de strakke klimaatbeheersing losgelaten.

Volgens het museum bleven de door het GBS-systeem gemeten waarden steeds binnende eigen museale normering. De resultaten van puntmetingen met de handmeter doorde Inspectie en de lange termijnmeting door de TU/e geven aan dat dit niet echt hetgeval is. Het verschil in meetresultaten wordt deels verklaard door die nachtinstellingen deels door de betrekkelijke (on)betrouwbaarheid van de metingen door het GBS-systeem.

De museale RV normen waren hoger dan de ICN-richtlijnen en de daarop gebaseerdeConserveringsstandaard van de Inspectie voorschrijven voor schilderijen. Gelet op hetbelang van rijksmonument het Mauritshuis zijn deze condities, zoals blijkt uit hetonderzoek van de TU/e, in wintersituaties riskant voor het interieur en het gebouw. Bijhet bepalen van de museale norm werd bewust of onbewust geen rekening gehoudenmet de beperkingen van dit grotendeels ongeïsoleerde gebouw.

De hogere normering van het museum lag overigens wel in de lijn van sommigebuitenlandse richtlijnen voor schilderijen op paneel.25 Ook heeft het museummaatregelen genomen om de meest kwetsbare objecten minder gevoelig te makenvoor eventuele nadelige effecten van het klimaat.

Bruikleen en het museale binnenklimaatHet museale beleid wordt gekenmerkt door een grote collectiemobiliteit. Bij deinspectie in 2003 bevond ongeveer een kwart van de collectie zich buitenshuis. Tijdenseen reis en een externe presentatie staat een museumobject bloot aan een aantalnieuwe risico’s, zoals afwijkende klimaatcondities. De bruikleenvoorwaarden van hetmuseum stellen dan ook strenge eisen aan het klimaat op de andere locatie.26 Deinstelling die een kunstwerk van het Mauritshuis ontvangt, moet een facility reportleveren. Hierin beschrijft een museum de condities in eigen huis voor bruikleen-gevers. Het komt ook voor dat meetgegevens worden opgevraagd van T en RV tijdenseenzelfde expositieperiode een jaar eerder. Het bruikleencontract van 2003 schreefeen RV voor van 55% +/- 1.5 per etmaal. De temperatuur moest 19°C zijn, +/- 1.5 per

57 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

25 Zie onder andere The Handbook for Museums, G. Edson en D. Dean, London, 1994; Sammlungsgut inSicherheit, G.S. Hilbert, Berlin, 1996; Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, Brussel, normengepubliceerd in Vademecum, in Bulletin, XXI, 1986-1987. Met aanvullingen van M. Van Bos, KIK 2003.26 Conditions of Loan, 2003. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.

Page 58: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

etmaal. Bovendien moesten deze condities 24 uur per dag, zeven dagen per weekgedurende de hele expositieperiode gelden. Het Mauritshuis stelt dus striktere eisenaan musea die een object in bruikleen nemen dan aan zijn eigen museale condities.

Tijdens het transport van een ‘bruikleen’ object heeft de koerier een handmeter bijzich voor een puntmeting. Er wordt onderweg en op de externe locatie echter nietsystematisch gemeten. Het museum vertrouwt op de reputatie van de doorgaansbekende museale instellingen en hun facility report. Het Mauritshuis gaat nietsystematisch na, bijvoorbeeld door een uitdraai van het GBS-systeem op te vragen ofeen onafhankelijke meting te verrichten, of de werkelijke condities overeenkomen metdie in het facility report van de bruikleennemer.

Het eigen facility report van het Mauritshuis uit 2003 garandeerde permanenteluchtcondities in de expositieruimten. De opgegeven waarden bedragen 19°C +/- 3°C en55% +/- 5%.27 Deze opgave is dus ruimer dan de eigen museale norm van 55% +/-2%en 18-22°C. Het gebruik van de nachtinstelling resulteert in een nog brederetolerantie. Het museum meldde dat een koerier van de bruikleengever veelalvertrouwt op de condities uit het facility report, maar soms een aantal GBS-uitdraaienopvraagt. Naar verluidt heeft dit nog nooit tot het terughalen van een object geleid.

Maatregelen op objectniveauDiverse schilderijen zijn in microklimaatdozen (MKD) verpakt. Dit is een soortsandwich om een paneel of een doek, met een glasplaat ervoor en een kanaalplaaterachter. Het geheel is luchtdicht afgeplakt met tape, zonder toegevoegdeklimaatbuffer. Meestal is transport van een object de aanleiding. Een interne musealeprocedure schrijft deze maatregel sinds 1995 standaard voor schilderijen op paneel enschilderijen met stijfselbedoekingen voor.28 Alle andere schilderijen hebben eenkapaline of kanaalplaat achterkantbescherming. Dit biedt niet dezelfde beschermingtegen lokale luchtcondities.

Het hoofd van het restauratieatelier (tot 2004) gold als een internationale pleit-bezorger en expert op dit gebied.29 Hij gaf aan dat objecten in een MKD ongevoelig zijnvoor vochtigheidsgraadveranderingen buiten de doos, maar des te meer voortemperatuursschommelingen. Deze vinden namelijk ook plaats in de doos, waardoorin theorie de RV in de doos ook verandert. Op dit moment is in het museum de RV-stabiliteit echter belangrijker dan de T-stabiliteit en zijn de temperatuur-

58 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

27 Facility Report Museum Mauritshuis, 2003. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.28 Basisbeschrijvingen van de verzelfstandigde Rijksmuseale instellingen, 14, Mauritshuis, Den Haag,Inspectie Cultuurbezit, 1997, p. 15. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.29 Zie o.a. Microclimate Boxes for Panel Paintings, in Proceedings of a Symposium at the J. Paul GettyMuseum, J. Wadum, Los Angeles, 1995, pp. 497-524.

Page 59: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

schommelingen niet begrensd. Er is dus sprake van een zekere discrepantie tussen deinstellingen van de klimatiseringsinstallatie en de objectmaatregelen.

In de bruikleenprotocollen besteedt het museum veel aandacht aan eventueleopwarming van MKD’s tijdens transport. Zo zal de koerier er nauwgezet voor waken dateen MKD niet in de volle zon op het vliegveld staat. In eigen huis wordt dit risico vanopwarming minder nauwgezet bewaakt. De binnenluiken zijn overdag meestal open ende aanwezige zonwering (stores en IR-werende folie) reduceert de warme zonnestralingniet voldoende. Soms hangen schilderijen in direct zonlicht. Naast het ongunstige effectvan opwarming kan dit ook tot schade door de stralingscomponenten zelf leiden.

Ook is er nauwelijks sprake van bezoekersmanagement, afgestemd op het beheersenvan het binnenklimaat. Het gebruik van een vestiaire is niet verplicht, behalve bijtentoonstellingen. Bij deze evenementen kunnen de bezoekersaantallen hoog oplopen.

MonitoringVoor de metingen van het klimaat vertrouwt het museum volledig op de sensoren, demetingen en weergaven door het GBS-systeem. Het museum voert geenonafhankelijke monitoring uit. Alleen bij het halfjaarlijkse groot onderhoud van deinstallatie voert de installateur ijkmetingen uit om het functioneren van de sensorenna te gaan. Afwijkingen worden dan als offset of correctie in het GBS-systeemingevoerd. Dit is dus geen kalibratie van de sensoren. Maar levert het GBS-systeemnauwkeurige informatie over de klimaatconditie bij de schilderijen? Betekent hetuitblijven van alarm dat de situatie goed is? De resultaten van een onafhankelijkemeting door de TU/e wijken nogal af van de meetresultaten van het GBS-systeem. Ookde Inspectie heeft met haar handmeter meer dan eens afwijkende RV- en T waardengemeten.

Enig inzicht in de aard van de informatie uit het GBS-systeem geeft de beperkingensnel aan. Eerst en vooral is de informatie over de klimaatcondities beperkt quaspreiding, qua locatie. In het museum bevinden zich per verdieping drie sensoren.Deze sensoren zijn niet geplaatst op plekken waar de collectie hangt, maar omesthetische redenen en ook vanwege de monumentaliteit van het interieur veelal in dehoeken van de vertrekken ter hoogte van de sokkellambrisering aangebracht (ca. 100cm H). Bovendien heeft de hele verdieping maar één instelling, waardoor het GBS-systeem een gemiddelde van de drie gegevens meet en daarop stuurt. Hierdoor kaneen gemiddelde waarde uitstekend zijn, maar kunnen condities op de drie locaties ergafwijken. Gelet op de eigenschappen van het historische gebouw en op bijvoorbeeld deinvloed van de oriëntatie (effect van de zon) en van wisselende bezoekersaantallenzijn conditieverschillen per vertrek en ook per wand te verwachten.

59 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 60: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Daarnaast is de nauwkeurigheid van de sensoren discutabel. Bij aanvang van hetonderzoek stelde de adviseur van de Rgd de betrouwbaarheid van de oude sensorenter discussie. Deze werden in 2004 vervangen. Bij een bezoek in het kader van ditonderzoek werden daarna extreem hoge RV-waarden vastgesteld, gemeten metonafhankelijke meetapparatuur. Het GBS-systeem gaf echter normale RV-waardenaan. Achteraf bleken de sensoren fout te meten. Ze waren geijkt, maar er was eenafwijking in de offset. Hierdoor interpreteerde het GBS-systeem de relatieveluchtvochtigheid ongeveer 10% te laag en stuurde het dus bevochtigers aan.

Een ander gevolg van het feit dat niet onafhankelijk en op collectieniveau gemonitordwordt, is dat het museum geen inzicht kan verwerven in de ‘zwakke plekken’ in hetgebouw. Een voorbeeld hiervan zijn de expositiewanden waarachter geblindeerdevensters zitten. Die (dunne) expositiewanden zijn ’s winters beduidend kouder enworden in de zomer snel opgewarmd. Plaatselijk zijn de gewenste klimaatconditiesdaar moeilijker, of niet, te halen.

Databeheer en preventieve conservering door het museumDe technische dienst monitort via het GBS-systeem en is volledig verantwoordelijkvoor het museale binnenklimaat. De gegevens in het GBS-systeem worden gedurendeéén jaar opgeslagen, maar daarna overschreven. Er wordt geen volledige uitdraaigemaakt of een jaarlijks rapport opgesteld. Evenmin wordt er systematisch over hetbinnenklimaat gecommuniceerd met de collectiebeheerders en het restauratieatelier.Bij conditiecontroles worden geen klimaatuitdraaien meegenomen. Alleen wanneereen calamiteit of ernstige afwijking optreedt, meldt de technische dienst dit aan derestauratoren. Zo werd het atelier eind 2005 op de hoogte gebracht van een hoge RV.

Het restauratieatelier van het Mauritshuis geniet een goede reputatie. Het beschikt overveel kennis en expertise op het gebied van conservering. Maar er is een discrepantietussen dit theoretische kennisniveau en de daadwerkelijke conservering op zaal, waaroverdadige lichtinval en afwijkende klimaatcondities veelal onopgemerkt blijven.

De installaties in het geval van brandDe installatie die de zalen en het depot bedient, valt stil bij een brandmelding omsnelle verspreiding van brand en rook te vermijden. Hier werd weloverwogen voorgekozen tijdens de aanleg in de jaren 1980. Sinds 1994 gaat de installatie als gevolgvan gewijzigde inzichten en regelgeving in geval van brand voor wat betreft derestauratieateliers op 100% ventilatie over. Er wordt dan dus maximaal buitenluchttoegevoegd om een veilige evacuatie van mogelijk aanwezige personen te garanderen.Overigens is ondertussen gebleken dat de leidingen en luchtbehandelingskanalen in

60 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 61: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

het gebouw een risico vormen voor brandverspreiding, doordat zij niet incompartimenten zijn verdeeld en brandkleppen ontbreken.30

De Inspectie en het museale binnenklimaat In de Basisbeschrijving schreef de Inspectie dat het gebouw sinds de restauratievoldeed aan de eisen op het gebied van passieve conservering.31 Het beleidsplan vanhet museum vermeldde expliciet het tentoonstellen onder zo juist mogelijkeomstandigheden (dat wil zeggen een constante en juiste RV en T). Bij de eersteinspectie met steekproef (1995) ging de Inspectie akkoord met de beslissing van hetmuseum om de thermohygrografen uit de zalen te verwijderen, omdat hetklimaatsysteem zelf metingen verrichtte. Zij maakte wel opmerkingen over een vitrinewaarin het klimaat niet werd gemeten.32

Bij haar volgende inspectieronde baarde de passieve conservering de Inspectie welzorgen. Zij vond de klimaatbeheersing kwetsbaar door haar afhankelijkheid van destadsverwarming. Tijdens de zomer van 1994 was een noodsituatie ontstaan door hetwegvallen van de stadsverwarming, waardoor de klimaatbeheersing was ontregeld.Hoewel de storing slechts een dag geduurd had, bladderde de verf van vijf paneel-schilderijen. Er was sprake van een afwijking van 20% RV. Het museum plaatstevervolgens elektrische units die in geval van storing warmte kunnen leveren en hetschafte mobiele apparatuur aan.

Ook de klimaatverstoringen in de hal door het naar binnen en naar buiten brengen vantransportkisten via het bordes aan het voorplein baarde de Inspectie in 1997 zorgen.33

Sinds 2003 verloopt het transport van schilderijen niet meer via deze hoofdingang,naar via het souterrain en de zij-ingang en er is een kleine glazen sluis om dehoofdtoegang gebouwd.

Bij de inspectiebezoeken in de periode 1996-1997 bevestigde de Inspectie deoverbodigheid van thermohygrografen, maar stelde na eigen puntmetingen vast dat degewenste norm niet gehaald werd. Zij beval de kalibratie van de meetapparatuur vanhet klimaatbeheersingssysteem aan, maar twijfelde aan de nauwkeurigheid van haareigen meetapparatuur. Het museum hield immers vol dat de installatie goedfunctioneerde. De kalibratie is toen niet uitgevoerd. De Inspectie vroeg wel prints opvan het GBS-systeem en vergeleek die met haar eigen metingen.

61 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

30 Rapport onderzoek brandveiligheid RDMZ en Rbm, z.j. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, DenHaag.31 Basisbeschrijvingen van de verzelfstandigde Rijksmuseale instellingen, 14, Mauritshuis, Den Haag,Inspectie Cultuurbezit, 1997, p. 14. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.32 Inspectierapport 1995, Mauritshuis, Den Haag, Inspectie Cultuurbezit, 1997, p. 6. Archief EGI/Collecties,dynamisch archief, Den Haag.33 Inspectierapport 1996-1997, Mauritshuis, Den Haag, Inspectie Cultuurbezit, z.d., p. 1. ArchiefEGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.

Page 62: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

In 1998 concludeerde de Inspectie dat het klimaat in het museum stabiel was en geenreden tot zorg gaf.34 Maar het rapport vermeldt een opgelaaide discussie over denormen. De gehanteerde museumnorm voor de RV, toen 55% +/-5%, week af van deinspectienorm - 52% +/- 3%. Omdat aan laatstgenoemde norm (gebaseerd op deConserveringsstandaard) werd getoetst, scoorden niet alle objecten positief. DeInspectie vergeleek toen haar eigen handmetingen met die van het systeem.

De volgende inspectiebezoeken bevestigden de conclusie uit 1998. De waarden die hetGBS-systeem had gemeten en de door de Inspectie zelf gemeten waarden lagen hogerdan de norm en waren dus ongunstig. De Inspectie gaf als aanbeveling een bijstellingvan de instellingen van de installatie opdat de RV-waarden zouden voldoen aan denormen, dus maximaal 55%.35 In 1999 definieerde het museum zijn norm als 55% +/-3% per etmaal. Volgens de norm van de Inspectie was dit nog steeds te vochtig.36

In 2003 liepen de metingen van de Inspectie en het museum erg uiteen. Dit had temaken met de onbetrouwbare sensoren, die snel vervangen werden. Maar de gemetenRV-waarden bleven wel binnen de Conserveringsstandaard. Volgens de eigen norm vanhet museum was het te droog.37 In het inspectierapport werd beklemtoond dat hetmuseum zijn eigen norm niet haalde, de reële condities niet in de gaten had enonafhankelijk moest monitoren, meer dan dat de norm op zich betwist werd. Volgensnieuwe inzichten zouden de schilderijen bij de gemeten condities niet echt risico’s lopen.

Vlak voor het einde van het onderzoek meldde het museum dat het vanaf begin 2006zijn instellingen heeft verlaagd naar 53% +/- 2% per etmaal omwille van hettoegenomen bruikleenverkeer met het buitenland, waar de Mauritshuiscollectie vaakin drogere omstandigheden terechtkomt.

2.2.3 Conclusie

Het realisatietraject van de twee klimaatbeheerssystemen kon tijdens dit onderzoekniet goed in kaart gebracht worden. De kennis van, en documentatie over de systemenberustten hoofdzakelijk bij de installateur die de installatie aanlegde en gedurendetwintig jaar onderhield. Toen daar recent een einde aan kwam, moest het museumvoor de overdracht van kennis en informatie zorgen. Het is daarin zelfstandig envaardig. Het museum neemt het dagelijkse beheer en storingsonderhoud grotendeels

62 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

34 Inspectierapport 1998, Mauritshuis, Den Haag, Inspectie Cultuurbezit, 1999, p. 4. Archief EGI/Collecties,dynamisch archief, Den Haag.35 Inspectierapport 1999, Mauritshuis, Den Haag, Inspectie Cultuurbezit, 2000, p. 10. Archief EGI/Collecties,dynamisch archief, Den Haag.36 Inspectierapport 2000-2001, Mauritshuis, Den Haag, Inspectie Cultuurbezit, 2002, p. 6. ArchiefEGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.37 Inspectierapport 2002-2003, Mauritshuis, Den Haag, Inspectie Cultuurbezit, 2004, p. 21-22. ArchiefEGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.

Page 63: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

zelf waar. De expertise, zowel voor wat betreft de installatietechniek als depreventieve conservering, is groot. Dit blijkt onder meer uit het gebruik van de MKD’s.De kennis van wat er op zaal gebeurt, bij de collectie, is aanmerkelijk lager.

Het museum hanteerde een ‘vochtiger’ norm voor het klimaat dan het ICN formuleert.Het museum negeerde hierbij, bewust of onbewust, de beperkingen van hethistorische gebouw. In de wintersituatie zijn die vochtige condities namelijk riskantvoor het gebouw. Opvallend is dat het museum, als het een object in bruikleen geeft,striktere klimaatcondities eist dan de eigen norm. En de klimaatwaarden in zijn facilityreport zijn minder strikt dan de eigen norm.

Door het ’s nachts loslaten van de stringente instellingen van de klimatiserings-installaties bestaat een zekere discrepantie tussen de klimaatbeheersing en demuseale norm voor collectiebehoud. Het museum nam maatregelen op objectniveaudoor klimaatgevoelige schilderijen in een klimaatdoos te plaatsen, maar deklimaatbeheersing en de overige procedures garanderen niet dat de temperatuurstabiel blijft. Het blijkt problematisch om alleen op de metingen van het GBS-systeemte vertrouwen. Om het functioneren van het systeem te toetsen of locale condities bijobjecten na te gaan, zijn onafhankelijke metingen noodzakelijk. Zonder dergelijkemetingen is het inzicht van het museum in de beperkingen van de expositieruimten enafwijkende locale condities ruim onvoldoende.

Het museum voerde jarenlang discussie met de Inspectie over het verschil tussen demuseale RV-norm en de Conserveringsstandaard. Tijdens deze periode werd debandbreedte versmald van 10% tot uiteindelijk 4% per etmaal. Begin 2006 verlaagdehet museum zijn kenmerkende hoge RV-instelling naar 53% +/- 2% per etmaal, omwillevan het toegenomen bruikleenverkeer met het buitenland waar over het algemeendrogere condities heersen.

De discussie verschoof in 2003 richting de kwaliteit van de metingen van het GBS-systeem en het niet behalen van de eigen museale norm. Uit de onafhankelijkemonitoring door TU/e blijkt dat het binnenklimaat heel vaak niet beantwoordt aan demuseale norm en de instellingen van de installaties. Het museum daarentegen steltdat het klimaat wel voldoet. De lezing van het GBS-systeem levert blijkbaar een foutiefbeeld op en een – gevaarlijke – valse veiligheid.

Door de klimatisering ontstond trouwens een ander, groter, risico voor de collectie. Deaanleg van de installaties maakte de doorslag van brand in het museum gemakkelijker.De installatie voor de ateliers en de installatie voor het museum blijken in geval vanbrand tegengesteld te werken; eerstgenoemde installatie gaat extra ventileren terwijlde installatie voor het museum zichzelf uitschakelt.

63 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 64: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

64 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 65: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

2.3 Depot Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam

2.3.1 Eerste luik: realiseren van klimaatbeheersing

De derde casus betreft het nieuwe depot van het Nederlands Scheepvaartmuseum inAmsterdam (NSA), Het Behouden Huis, op het terrein van de Koninklijke Marine. Dezecasus wijkt in belangrijke mate af van de vorige casussen in die zin dat het gebouwnieuw is en het eerste doel van de bouw was om optimale conserveringscondities voorde collectie te realiseren. Het depot geldt als een state of the art voorziening. En debouw ervan is een heel ander gegeven dan de verbouwing en aanpassing van eenhistorisch pand, zoals het Mauritshuis. Bovendien herbergt het alleen depots enrestauratieateliers. Ook hierin verschilt het in belangrijke mate van Museum deGevangenpoort en het Mauritshuis, waar bezoekers en daglicht het klimaat beïnvloeden.

Fasering van het traject De realisatie van het nieuwe depot verliep volgens de fasering van hetProjectmanagement en kende dus een duidelijk projectverloop.38 Het bleek echtereven moeilijk om de relevante archiefstukken zoals fasedocumenten, bestekken enprocesverbalen van opleveringen boven water te krijgen als de relevantearchiefstukken met betrekking tot Museum de Gevangenpoort en het Mauritshuis.39

fase 1: initiatief Het nieuwe depotgebouw werd gerealiseerd in het kader van het Deltaplan voor hetCultuurbehoud. Voordat er sprake was van het Deltaplan, had het museum al een planvan aanpak klaar om de bewaarcondities van de collectie te verbeteren. De collectiewas volledig gehuisvest in het 17de-eeuwse Zeemagazijn, nog steeds de expositieruimtevan het NSA. “Het gebouw waarin museum en depots zijn gevestigd, biedt geenconstant en goed klimaat voor het bewaren van objecten. Gelegen in het water is deluchtvochtigheid hoog; in de depotruimte op zolder treden grote klimatologischeschommelingen op.”40 De Deltaplaninventarisatie beoordeelde de bouwkundige situatievoor de depots en expositiezalen plusminus en de installatietechniek negatief.41 Sindsde Basisbeschrijving beschreef de Inspectie de klimaatomstandigheden in de gebouwenvan het Scheepvaartmuseum als verre van ideaal.42 De depotruimten op zolder vond zijdoor hun extreme temperatuur- en vochtigheidschommelingen heel ongunstig.

65 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

38 Deltaplan, Gebouwen, correspondentie 1999. Archief OCW, DCE, Den Haag.39 Deze werden diverse keren opgevraagd bij de afdeling Beheer en de Archiefdienst van deRijksgebouwendienst, maar niet ter inzage verkregen. Wel beschikte de ontwerper van de Directie Advies enArchitecten over enkele belangrijke stukken die het ontwerp toelichten. 40 Vechten tegen verval …o.c., bijlage p. 2.41 Bedreigd Cultuurbezit …o.c., bijlage p. 1342 Basisbeschrijvingen van de verzelfstandigde rijksmuseale instellingen, 19, Nederlands Scheepvaart-museum Amsterdam, Inspectie Cultuurbezit, 1998. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.

Page 66: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

In 1991-1992 stelde de adjunct directeur van het museum een Masterplan NederlandsScheepvaartmuseum Amsterdam op met ruimtelijke eisen voor het Zeemagazijn. Hetplan voorzag in de huisvesting van de depots en de kantoren in het West-IndischePakhuis (WIP). Het programma van eisen (PVE) hield rekening met de beperkingenvan dit rijksmonument. Maar oriënterend onderzoek wees uit dat het pandonvoldoende geschikt was om er de museale functies op een verantwoorde wijze inonder te brengen “… mede vanwege het monumentale karakter en de eraanverbonden prijs-kwaliteitverhouding.”43 In 1996 werd het licht op groen gezet voor denieuwbouw van een museaal depot.

fase 2: definitie Het museum werkte een nieuw programma van eisen uit, in nauwe samenwerkingmet de Rgd en de Koninklijke Marine.44 De ruimtelijke en technische eisen werdenvolledig opnieuw geformuleerd omdat er geen rekening meer gehouden hoefde teworden met de specifieke begrenzingen die het monumentale WIP met zichmeebracht. Ter voorbereiding werden andere depots bezocht, zoals een Miboloods, dedepots van het Tropenmuseum en het nieuwe buitendepot van het Zuiderzeemuseum(ZZM). Het PVE van dit openluchtmuseum was een belangrijke bron voor het NSA. Decollectie die niet in geklimatiseerde condities bewaard hoefde te worden, bracht hetmuseum naar de Miboloodsen te Hoogwoud. Het museum besloot uiteindelijk om dekantoorfunctie niet onder te brengen in de nieuwbouw, maar in het Zeemagazijn.

Met hulp van een depotinrichter werd op basis van een zo nauwkeurig mogelijkeinventarisatie van de bestaande collectie en rekening houdend met haar aanwas tot2005 en met de voor de verschillende soorten objecten geëigende opslagwijze deruimtebehoefte gemeten en een ‘tentatief inrichtingsplan’ opgesteld. Dit werd in eenschematische plattegrond weergegeven. In feite was dit het ruimtelijke PVE.Het technische PVE geeft een overzicht van specifieke eisen met betrekking totbijvoorbeeld klimaat-, bouw- en elektrotechniek, inrichting en gebruik van hetdepotgebouw, brand- en inbraakveiligheid. De ARBO-wetgeving en het Deltaplan zijnin het PVE als normatief kader opgenomen. De door het museum gehanteerdeklimaatklassen zijn die van de Adviesrichtlijn Luchtkwaliteit Museumdepots van deRgd.

Cruciaal uitgangspunt voor het PVE was de collectie zelf: haar omvang, materiaal enconditie. Aanvankelijk wilde het museum onderscheid maken tussen de berging van

66 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

43 Programma van eisen voor het nieuw te bouwen depotgebouw ten behoeve van het NederlandsScheepvaartmuseum Amsterdam, 7 februari 1997, p. 2.44 Programma van eisen voor het nieuw te bouwen depotgebouw ten behoeve van het NederlandsScheepvaartmuseum Amsterdam, 7 februari 1997.

Page 67: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

organisch en anorganisch materiaal. Voor de organische groep (realia, scheeps-modellen, instrumenten en globes), de schilderijen en het papier eiste menklimaatklasse 1 van de Rgd Adviesrichtlijn. Ook voor de transito, fotografie- enquarantaineruimten gold deze strikte conserveringseis, met bijkomende eis datrecirculatielucht niet naar andere ruimten gestuurd mocht worden in verband metbesmettingsgevaar. Voor de foto- en filmcollectie golden de richtlijnen voorfotografisch materiaal: klasse 1A. Zoals bij de eisen in de Adviesrichtlijn ontbreken ookhier expliciet begrenzingen aan fluctuaties per etmaal. Hierover zou nadien in hetontwerptraject de nodige onenigheid ontstaan. Het museum eiste klasse 2, ofwelredelijke conservering, voor de anorganische collectie (realia van steen en metaal) enbuitenformaten. In de zogenaamde nevendepotruimten (de restauratieateliers enruimten voor de conservering van papier) eiste het museum klasse 5, mits er geenlucht recirculeerde naar de depotruimten. Met deze specifieke categorie bedoeldemen dezelfde condities als de depotruimten (klasse 1), maar dan met een hogertemperatuurniveau omwille van de arbeidsomstandigheden.45 Het klimaat in despuitcabine moest bij gebruik onafhankelijk regelbaar zijn. Voor de kantoor- enwerkruimten mochten de eisen voor een standaardruimte gelden.

In feite definieerde het PVE dus niet minder dan zes klimaatzones in het nieuwegebouw. Ook voorzag het stuk in het alternatief om de depots voor klasse 1 en 2 samente voegen. Uiteindelijk werd de meest kwetsbare categorie het uitgangspunt: deorganische. Veel objecten zijn immers uit meer materialen samengesteld en ook dekleine omvang van de categorie speelde mee. Bovendien vond het museum hetnaderen van een RV-bovengrens van 63% RV riskant als kritische grens voor sommigeschimmelsporen.

Ten slotte stelde het PVE dat de RV de primair te beheersen factor was en dat eenoverschrijding van de 60% RV-grens vermeden moest worden. Eentemperatuursoverschrijding op maximaal tien dagen per jaar tot 25°C vond hetmuseum acceptabel. Bovendien eiste het museum dat gezien de ligging in vervuildgebied de klimaatinstallatie de mogelijkheid moest bieden om later luchtzuivering in tebouwen én dat de technische installaties zowel vanuit het Zeemagazijn als hetdepotgebouw bedien- en controleerbaar moesten zijn.

Aan museumzijde was vooral de adjunct-directeur in deze fase actief. Het is niet duidelijkin hoeverre de afdeling Collectiebehoud bijdroeg aan het PVE. Het museum liet zich voorhet formuleren van het PVE tot halverwege de ontwerpfase bijstaan door het ICN.

Fase 2, de definitie van het PVE, werd voltooid op 31 oktober 1996.

67 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

45 Temperatuur winter en zomer: 20°C +/- 2°C; Relatieve Vochtigheid: zomer 55% +/- 5% en winter 50% +/- 5%.

Page 68: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

fase 3: ontwerp Op instigatie van de Rijksbouwmeester werd Het Behouden Huis een gezamenlijkontwerp van extern architect Liesbeth van der Pol (architecturale vormgeving) en deRgd (techniek). Wim van Dam en Rien Kerklaan van de afdeling Advies enArchitectuur ontwierpen de klimaatinstallatie. Een projectmanager van de afdelingProjecten coördineerde het ontwerptraject.

Het basisconcept van het ontwerp is dat de gebouwschil bouwfysisch zo optimaalmogelijk is voor de klimaatbeheersing. Uniek in het ontwerp is de spouwconstructie.Het depot werd volgens een ‘doos in doos’ principe opgetrokken, zo energiezuinigmogelijk en risicobeperkend: alle kanalen en installaties bevinden zich buiten debetonnen doos. Zeer bijzonder is dat de ontwerpster van het gebouw zich voor devormbepaling heeft laten leiden door de bouwkundige en installatietechnischevoorzieningen in het spouwgedeelte en de situering van de drie grote machineruimtenop de depotdozen. De gevelconstructie van stalen balken bekleed met titaniumplatenis netvormig om het betonnen casco gespannen, waardoor een geometrischebuitentent ontstond. Form follows function. In dit depot volgde de uitwendigeverschijningsvorm de klimaattechniek!

De ontwerper van de klimaattechniek stelde dat zijn ontwerp de uitgangspunten vande Adviesrichtlijn volgde. Op het architecturale ontwerp van Van der Pol zijnsimulatieberekeningen uitgevoerd. Naar verluidt, vond een stevige discussie plaatstussen het museum en de Rgd over de interpretatie van het begrip ‘bandbreedte’. Hetmuseum interpreteerde 50% met bandbreedte 5% als: 47,5% - 52,5%. De Rgdinterpreteerde de uitgangspunten als 45% - 55%, wat een bandbreedte van 10%betekent. Dit is uiteindelijk ook de bandbreedte volgens de Richtlijn klasse 1 en hetPVE. Uiteindelijk zouden de ontwerpuitgangspunten voor de depots compromisvolgedefinieerd worden:46

• Luchttemperatuur winter: 18°C +/- 2°C

• Luchttemperatuur zomer: 20°C +/- 2°C

• RV winter: 50% +/-5%.

• RV zomer: 55% +/- 5%

• Het verloop van de RV per etmaal mocht maximaal 5% bedragen;

Volgens de ontwerper was de koude kluis voor de fotocollectie een onafhankelijke(stand alone) module, waarbinnen de condities 7°C en 42% RV zijn.

68 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen

46 Risicoanalyse klimaat in depots, Rijksgebouwendienst, Directie Advies en Architecten conceptversie 13,december 2004, p. 1. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.

Page 69: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Zoals gezegd konden er geen fasedocumenten geconsulteerd worden, die deuiteindelijke ontwerpbeslissingen verduidelijken.47 Een aantal knelpunten in deze fasewerd mondeling kenbaar gemaakt.

De Rgd zou voor het bestek uiteindelijk hebben geopteerd voor een prestatieniveaudat gebaseerd is op dat van kantoorarchitectuur. Dit betekende dat de installatie 95%van de tijd zijn instellingen moet waarmaken, en niet de hele tijd. Hiermee verbandhoudend zijn de buitencondities waarbij het systeem functioneert ingeperkt enbegrensd tot 28°C. Dit wil zeggen dat 5% van de tijd de condities mogen afwijken endat bij hogere buitentemperaturen de luchtbehandeling niet functioneert. Dit is nietexpliciet besproken met het museum. En uiteindelijk is met deze beperkingen nietvoldoende rekening gehouden in de storingsregeling (zie hierna). Ook zou het ontwerpvoor de klimaatregeling van de depots geen rekening hebben gehouden met deeventuele aanwezigheid van mensen die het binnenklimaat beïnvloeden.

Tijdens de ontwerpfase is de eis ten aanzien van de klimaatregeling van dezogenaamde ‘nevendepotruimten’ buiten de doos, zoals de restauratieateliers,herzien. De Rgd stelde het oprekken van de klimaatcondities voor om budgettaireredenen. Uiteindelijk ging het museum hiermee akkoord, in samenhang met eenprotocol om objecten buiten de werktijden terug te plaatsen in de strakkergeklimatiseerde depots. Dit betekende een bredere tolerantie voor RV-schommelingen: +/- 10%. Het museum heeft deze beslissing later betreurd.

De eis voor luchtzuiverheid is daarentegen verder aangescherpt. Mede op aanbevelingvan Ton Jütte werd de luchtzuiverheidsinstallatie voor de depots toch al gerealiseerd.

Fase 3, de ontwerpfase, werd op 27 februari 1998 voltooid.

fase 4: uitwerking De adjunct directeur van het museum stelt dat het integrale definitieve ontwerp (DO)niet meer aan de ICN-adviseur is voorgelegd. Hij gaf toe dat die beslissing een zekerrisico inhield, maar de stapel documenten bleek enorm. De eigen museale TechnischeDienst had niet de capaciteit om deze na te kijken. Het nieuwbouwproject werd in devorm van een offerte voorgelegd aan de museumdirectie ter goedkeuring. Deinvesteringskosten waren ƒ 16.448.000 (incl. btw). De klimaattechniek neemtƒ 1.077.000, of 11% van de bouwkosten in, exclusief de elektrotechniek. Het documentomvatte ook een raming van de nieuwe gebruiksvergoeding per jaar.

Fase 4, de uitwerkingsfase, werd op 1 mei 1999 voltooid.

69 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen

47 Naar verluidt is het VO naast het PVE gelegd en is er een reactiedocument opgemaakt.

Page 70: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

fase 5: uitvoering De klimaattechniek werd apart aanbesteed, op basis van een eigen bestek. Deaannemer die de installatietechniek realiseerde, functioneerde tijdens hetgarantiejaar ook als onderhoudsinstallateur. De bouwtijd duurde van 1 september 1999tot maart 2001, totaal 18 maanden.

In maart 2001 werd de installatie opgeleverd. Er waren veel restpunten; zaken die nogniet optimaal waren. De Rgd stelt dat het klimaat in de depots bij deze oplevering inorde was. Het klimaat in de ateliers was echter problematisch.

fase 6: nazorg

De ontwerper stelt dat tijdens de hele garantieperiode (2001-2002) deklimaatinstallatie voor de depots beter presteerde dan verwacht, vooral ten aanzienvan de stabiliteit van de luchtvochtigheid. De eisen bedroegen +/- 5%, maar in depraktijk werd +/- 3,5% gehaald.48

Na de oplevering is het klimaat een periode gemonitord door het ICN. Pas na overlegen instemming met de resultaten besloot het museum om in te gaan huizen, hetgeenpas eind 2001 plaatsvond. In de depots had men immers met andere problemen temaken, zoals met de afwerking van de dekvloeren. Hierdoor liep de inrichtingvertraging op. Ook waren de financiering van de exploitatie en van de verhuizing nietrond.49

InhuizingHet voert te ver om de organisatie en het verloop van de inhuizing van de depots indeze rapportage te beschrijven. De vraag of de inrichting voldoende werd afgestemdop de klimatisering verdient hierin echter wel aandacht. Volgens de Rgd-ontwerper iser tijdens het ontwerptraject overleg gevoerd over de inrichting van de depots, degangpaden en de stellingen, maar uiteindelijk is hierbij niet goed rekening gehoudenmet het ontwerp en de uitvoering van de luchttoevoer. Daardoor zijn rekken metobjecten uit de collectie vlak voor uitblaaspunten geplaatst. En sommige objectenbevinden zich te dicht bij de nozzles die lucht met hoge snelheid inblazen. Sommigescheepsmodellen hebben hierdoor letterlijk de wind in de zeilen. Deze inblaasluchtheeft andere condities dan de ruimteconditie; kan veel vochtiger of droger zijn. Bij de

70 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

48 Dit is moeilijk na te gaan. De grafieken van het garantiejaar zijn opgevraagd, maar niet ter inzagegegeven.49 Inspectierapport Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam, 2001-2002, Inspectie Cultuurbezit, DenHaag, 2002, p. 9. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.

Page 71: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

plaatsing van de objecten is niet echt rekening gehouden met de limieten van dezogenaamde veiligheidszone. Dit is de ruimte waarbinnen de instellingsconditieswaargemaakt worden. Een plaatsing dichter dan één m bij een nozzle kan buiten zo’nveiligheidszone vallen. Een en ander wijst erop dat de inrichting en de klimatiseringniet goed op elkaar afgestemd zijn. Bovendien schorde het aan de communicatietussen het museumpersoneel dat de objecten daar plaatste en de interne of externetechnische diensten.

De resultaten voor de nevendepots bleken heel wat minder bevredigend. Volgens deontwerper had dit te maken met een functiewijziging. Het ontwerp ging na bijstellinguit van niet-strikte condities, omdat in de restauratieateliers slechts tijdelijk collectieaanwezig zou zijn. Na de inhuizing bleek al gauw dat de ateliers toch als semi-depotswerden gebruikt. Bijgevolg werden er meer strikte condities geëist, en dan vooral tenaanzien van de RV-schommelingen. Het RV-verloop moest naar +/- 5% wordenteruggebracht. Bij de luchtbehandelingkast (LBK) is vervolgens via een bypass-aansluiting een extra ontvochtiger geplaatst. Maar met deze condities was bij hetontwerp van de gebouwschil geen rekening gehouden; een bufferende huls ontbreektom deze nevendepots.

Alle geïnterviewden gaven aan dat er bij de tweede oplevering in maart 2002 nog veelrestpunten en opmerkingen waren en dat de projectfase dus te vroeg werd afgerond.Na afronding zouden de ontwerper en de installateur de kinderziekten immers nietmeer kunnen verhelpen. Toch werd het project afgerond en werden het beheer enonderhoud van het pand overgedragen.

De rol van de Inspectie in het klimaatcorrectietrajectHoe stond de Inspectie in dit hele traject waarin de klimaatbeheersing gerealiseerdwerd? Uit de reguliere inspectierapporten blijkt niet dat zij het hele traject volgde. Hetbleek niet mogelijk om momenten, of documentatie over toezicht of toetsing teidentificeren. De attitude van de Inspectie kan als afwachtend en vertrouwend op dedeskundigheid en de goede samenwerking van de belangrijkse actoren, het museumen de Rgd, gekwalificeerd worden. Ondertussen is duidelijk geworden dat dedeskundigheid van deze actoren niet heeft kunnen voorkomen dat dit complexe procesontspoorde.

71 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 72: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

2.3.2 Tweede luik: beheer en onderhoud van het museale binnenklimaat

Onderhoud door de Rijksgebouwendienst

Overdracht onderhoud installatiesHet preventieve onderhoud van de complexe installaties van Het Behouden Huis is ookgeregeld in het algemene en summiere typebestek (zie hiervoor). Na de opleveringwerd het via aanbesteding aan een andere installateur toegewezen. Allegeïnterviewden stelden dat de onderhoudsoverdracht erg slecht was. De eersteinstallateur had eerst de zaken op orde moeten brengen. Door de gedwongenheraanbesteding kon dit niet. Installateur twee bleek helemaal niet te voldoen en hetcontract met deze installateur werd verbroken. Vervolgens werd een derdeinstallateur gecontracteerd, maar in juli 2004 liep dit contract ten einde en moestopnieuw aanbesteed worden. Er kwam weer een nieuwe installateur. Eind 2004 washet gebouw dus al aan zijn vierde installateur toe. Zowel het museum als de Rgd vondhet gebrek aan continuïteit in het onderhoud een van de grootste problemen bij derealisering van het binnenklimaat.

Sommige installateurs kwamen na een alarm ter plaatse en voerden iets uit zonderdat de consequenties of het effect daarvan duidelijk waren. In bepaalde gevallen hadhun handelen tot gevolg dat de hele installatie slecht ging functioneren. Of, alsinstellingen op hun initiatief gewijzigd werden, dat het geheel ‘ontregeld’ raakte. Deontwerper meldde dat na oktober 2002 de T-regeling leidend werd gesteld, waardoorde RV inzakte. Een grote wijziging was de aanpassing van de regeling op de absolutevochtigheidsgraad (AV) naar een regeling op RV. Dit gebeurde op advies van het ICN,omdat bij het uitvallen van de verwarming of de koeling de AV onregelbaar zou zijn.

Voor het preventie- en storingsonderhoud van de regelinstallaties contracteerde deinstallateur wel telkens dezelfde firma als onderaannemer. Deze onderhoudspartijbleef gelukkig dus wel constant. Dit gebeurde overigens op nadrukkelijke aanbevelingvan de Rgd, opdat in ieder geval deze expertise op peil bleef. Met 260 sensoren was ditoverigens geen sinecure.

Storingsonderhoud en dagelijks beheer Het storingsonderhoud gebeurde in principe door de hiervoor genoemde installateurs.Tot eind 2004 kwam een storingsmelding binnen bij een externe adviseur die de SASafdeling (de storingstelefoondienst) van de Rgd waarschuwde. Deze storingsdienstschakelde vervolgens de onderhoudsinstallateur in. Deze kon via de Piketdiensttoegang tot het terrein van de Marine krijgen. Het museum had hierin geen sturendeof uitvoerende rol.

72 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 73: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Op uitdrukkelijke wens van het museum werd het dagelijkse beheer van de installatiesen het GBS-systeem uitbesteed. Dit is opmerkelijk, aangezien het PVE heel expliciet dewens tot eigen beheer uitdrukte. Het is niet duidelijk wanneer dezecontrolemogelijkheid voor het museum in het traject sneuvelde. Het museum geeftechter wel duidelijk aan waarom. “…de voorspelbare problemen om bij een (te) kleineschaalgrootte continuïteit met hoogwaardige kennis te waarborgen.”50 Het museumzou in het beheer en onderhoud geen actieve rol spelen en de museummedewerkerszouden geen handelingen uitvoeren aan de klimaatinstallaties.

Wel zag het museum een taak voor zichzelf als passieve meelezer, “...gericht op zijnkerntaak, het beheer van de in het depot ondergebrachte collecties. (…) Bij de bouwvan het depot is de passieve rol van het museum ook uitgangspunt geweest bij deinrichting van de besturing (op afstand) van de klimaatinstallaties en de verdereinvulling van de organisatie van het beheer en onderhoud.”51 Maar bij het begin vanhet onderzoek in 2003 was niemand van de museale organisatie in staat gegevens vanhet GBS-systeem passief mee te lezen, laat staan te signaleren of te sturen. Zelfs nietde facilitaire dienst, die onder andere de logboeken van de installaties beheerde. Erwerd daarenboven door het museum niet permanent onafhankelijk van het GBS-systeem gemeten. Was er sprake van een blind vertrouwen in de effectiviteit van demetingen van het GBS-systeem? Of van een noodgedwongen overgave aan decomplexiteit van de installatie en de regeltechniek? Toen het museum op een gegevenmoment toch passief wilde meelezen, bleek dat de software van het GBS-systeem nietover een history beschikte en de klimaatgegevens dus niet achteraf beschikbaarwaren. Dit werd in de zomer van 2003 bijgesteld.

Gebouwbeheer door de RijksgebouwendienstZoals gebruikelijk werd het beheersdossier binnen de Rgd overgedragen aan eenobjectmanager van de afdeling Beheer. Volgens deze objectmanager is de overdrachtniet goed verlopen. Hiermee doelde hij vooral op de oplevering. Maar ook de interneoverdracht van het dossier bleek heel problematisch. Bij navraag bleek dat de afdelingBeheer niet over de benodigde informatie beschikte. Er waren nauwelijks fysiekestukken zoals bestekken, revisietekeningen of andere inhoudelijke documenten. Deobjectmanager wist niet wat de heersende instellingen en prestaties van de installatiewaren en was niet goed op de hoogte van het vorige traject, de ontwerpfase. Hettechnische beheer (dus ook het preventieve- en storingsonderhoud) was door de Rgdvolledig uitbesteed aan een externe adviseur. De eigen ontwerpafdeling van de Rgdspeelde op dat moment geen rol meer, hoewel zich veel problemen voordeden. Ook in

73 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

50 E-mail van Ric van Wijk aan Erfgoedinspectie / Collecties, d.d. 10 maart 2006, Archief EGI/ Collecties,dynamisch archief, Den Haag.51 E-mail van Ric van Wijk … o.c.

Page 74: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

het archief van de Rgd bevonden zich geen stukken. Uiteindelijk zijn bij de ontwerpershet bestek en de revisietekeningen gevonden.

Alle partijen spreken over een beroerde overgang van de bouwfase naar debeheerfase. De ontwerper meldde meer specifiek dat de beheerfase erg problematischwerd doordat noch de gebruiker, noch de beheerder noch de installateur overvoldoende expertise beschikte. Het typebestek voor onderhoud was volgens hemabsoluut ontoereikend voor een situatie als deze.

Onbeheersbare situatieBij aanvang van dit klimaatonderzoek verrichtte TU/e indicatieve metingen. De eersteresultaten, van 16 tot 19 oktober 2003, waren zeer zorgwekkend. De gemetenklimaatwaarden voldeden in geen enkele ruimte aan de instellingen. Hetmeetsysteem, dat gekoppeld was aan het regelsysteem, had geen alarm ofstoringsmelding gegeven.52 Het falen van de installatie of van een onderdeel daarvanwerd niet doorgegeven aan het alarmsysteem. Pas als de ruimtecondities verstoordraakten, kwam er een storingsmelding en dan was het uiterst moeilijk na te gaan watdaar de oorzaak van was.

Eind 2003 bestond er bij alle partijen onduidelijkheid over de instellingen; niemandwist nog wat de op dat moment ingestelde RV- en T-waarden waren. Het functionerenvan de installaties werd niet systematisch gevolgd.

De klimatiseringsinstallatie bleek bijzonder storingsgevoelig. De Rgd-objectmanagerliet de enorme vloed van storingsmeldingen zien die hij via de externe adviseurontving. De situatie was wat hem betreft onbeheersbaar. Tussen signalering enverhelping van een storing verstreek eind 2003 gemiddeld twee weken. Een analysevan de storingen en afwijkingen ontbrak.

Ook de capaciteit van de installatie zou te krap bemeten zijn. Bij buitencondities diede ontwerpcondities overschreden, ging de installatie niet uit. Zo vroor dekoelmachine kapot bij een buitentemperatuur van 33°C. Ook werd in de zomer eengrote overschrijding van de RV-waarden gemeld. De RV liep op tot 70% en deinstallatie bleef in werking, terwijl een shut down gewenst was. Het gebouw is immerszo gebouwd dat het bij extreme omstandigheden het klimaat stabiel houdt. Maar danmoet de installatie wel uit.

74 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

52 De gegevens van het GBS-systeem zijn diverse keren opgevraagd bij de Rijksgebouwendienst, maaruiteindelijk nooit verkregen.

Page 75: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De realisatie van de klimatisering stemde niet tevreden. In 2003 was zelfs sprake vaneen moeizame communicatie tussen de Rgd en het museum. Beide partijen kaarttende complexiteit en de behoefte aan procedures aan.

fase 7: evaluatie en correctie Het museum en de Rgd stelden de vraag aan de orde of het wanpresteren een gevolgvan een ontwerpfout en/of van een beheersfout was. Was de installatietechniek vanHet Behouden Huis misschien een te complex en experimenteel prototype, waarvanhet beheer nog lang niet nader is uitgewerkt?

Op aandringen van de adjunct-directeur van het museum was de Rgd bereid het heleproces fundamenteel te evalueren en te herzien. De projectmanager van de Rgd wildelaten uitzoeken of er sprake was van een ontwerpfout. Uiteindelijk werd dit onderzoekin 2004 uitgevoerd door ir. Jan Schonewille en ir. Gerard Wortman van de DirectieAdvies en Architecten van de Rgd. Zij formuleerden een pilot ter verbetering van deklimaatprestaties in musea volgens een formule die werkzaam was bevonden bij derijksarchieven. Die formule bestaat eruit dat twaalf archiefinstellingen in deprovinciehoofdsteden centraal gemonitord worden via het GBS.53 Maandelijksontvangt de instelling een monitoringsrapport. Per kwartaal vindt overleg plaatstussen de archiefdienst, de Rgd en de onderhoudsfirma’s. Tijdens dit periodiekeoverleg kunnen alle partijen hun specifieke wensen en problemen kenbaar maken. DeRgd had goede ervaringen met deze formule. Voor het NSA-depot moest echter eersteen hersteloperatie uitgevoerd worden. Hiermee begon een correctiefase die deperiode van 1 jaar (1 oktober 2004 - 1 oktober 2005) zou beslaan. Het uitgangspunt waseen nulmeting van het GBS-systeem door een monitoringsbedrijf.54

De analyse en aanbevelingen van het monitoringsbedrijf betroffen in hoofdzaak deregeltechniek: de regelkasten, instellingen, alarmeringen, opnemers. De instellingenvan de grenswaarden waren bijvoorbeeld niet aannemelijk. Ook werdenonderhoudsproblemen zoals een dichtzittende aanzuigfilter van de luchtdrogergesignaleerd. Daarnaast werden enkele ontwerpfouten opgemerkt, zoals de plaatsingvan de recirculatieluchtklep en het ontbreken van sensoren. En er ontbrak eenmaximaal hygrostaat in de inblaaskanalen die de bevochtigers moet uitschakelen alsde RV de 95% overschrijdt. Op dat moment werd alleen het ruimtevocht gemeten,maar als de RV daarin te hoog wordt, is het in feite te laat. De regeling en alarmeringwaren aanvankelijk op AV gericht, maar nadien aangepast naar RV. Een AV alarmering

75 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

53 Notitie Monitoring van luchtzuiverheid- en klimaatcondities in depots van rijks- en verzelfstandigdearchieven, Rijksgebouwendienst, 10 december 2003. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.54 Nationaal Scheepvaartmuseum Amsterdam, Rapport Opname GBS-systeem fabricaat Priva, GTIKlimaatcontract, Den Haag, 22 september 2004. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief.

Page 76: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

is volgens GTI representatiever, omdat die niet beïnvloed is door de temperatuur. Demeters staan koud op het beton, wat een nadelig effect kan hebben op detemperatuurregistratie. De situatie anno 2004 leek dus niet meer overeen te komenmet de uitgangspunten van het ontwerp. In overleg met de ontwerpers, deinstallateurs, GTI en het museum werd de installatie naar zijn uitgangs- enontwerpcapaciteiten teruggebracht en de AV-sturing hersteld. De analyse wees ookeen uitvoeringsfout uit: door foutief aangesloten kanalen kwam lucht van debovendepots in de benedendepots terecht.

Ook werd een storingsprotocol voor het depot van het Scheepvaartmuseumopgemaakt. Bij de afhandeling van een storing werden vijf partijen betrokken. Deexterne adviseur speelde hierin geen rol meer. Nieuw was dat het monitoringbedrijfeen storing signaleerde en op afstand stuurde. Dit bedrijf gaf de aard van de storingvervolgens per mail door aan de gebruiker. Het museum stelde de Rgd/SAS op dehoogte, die de onderhoudinstallateur inschakelde voor afhandeling van de storing.Deze installateur beoordeelde of het een klus voor hemzelf was, of voor deonderaannemer.

Het storingsprotocol veronderstelde een voortdurend alerte, adequaat reagerende enbereikbare technische dienst van het museum. Bovendien hing de toegankelijkheidvan het terrein en het depot af van de instemming van de Marine. Zij was daardooreen zesde partij die in het geval van een storing ingeschakeld moest worden. Eengrote verworvenheid van de monitoring op afstand was dat na een storingsinterventieook werd gecontroleerd of het probleem echt was opgelost, of de monteurs hun werkgoed hadden gedaan.

Het protocol laat de vijf actoren bij het afhandelen van een storing zien en dertienmogeljke acties. Het zijn er veel. Men kan zich afvragen wat de toegevoegde waardevan de Rgd/SAS tussenkomst is. Hun inmenging is echter administratief en financieelverplicht.

76 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 77: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De Directie Advies en Architecten maakte een bedieningsinstructie bij het protocol dieaangaf hoe de installaties ingesteld en bediend moesten worden bij het optreden vanstoringen.55 De instructie vermeldde expliciet dat het de taak van de Rgd was om naeen wijziging en periodiek de instellingen en functies te controleren. Het museummoest de afwijkingen en storingen signaleren. Het doel: nadelige gevolgen voor degebruiker voorkomen en beperken en de grootste risico’s in verband met storingeninventariseren. De scenario’s zijn opgesplitst voor de zomer- en wintersituatie. Voorde depots in de wintersituatie keerde de volgende instructie vaak terug: het sluitenvan de kleppen en overgaan op 100% recirculeren (bijvoorbeeld bij extreme koude ofstoring van de bevochtiging). Een storing van de centrale verwarming moest tot eenvolledige uitschakeling leiden. In de zomer moest volledige recirculatie plaatsvindenbij buitentemperaturen hoger dan 25°C, of bij een storing in de ontvochtiging. Eenstoring van de koelmachine moest dan tot een volledige uitschakeling van deluchtbehandelingskast leiden.

Ook moesten er meer alarmen op onderdelen of belangrijke functies wordengeplaatst, zoals op de buitenklep. Als die bij bijvoorbeeld extreem buitenweer nietautomatisch zou sluiten, moest een alarm een manuele actie uitlokken.

Ten slotte voerde de Directie Advies en Architecten een Risicoanalyse uit voor hetklimaat in de depots.56 Voor deze analyse werd gebruik gemaakt van de MethodeRisico Analyse van de Rgd: een klassieke risicoanalyse die het risico definieert als hetproduct van de kans op een gebeurtenis maal het effect ervan. De risico’s van deinstallatie werden vertaald naar maatregelen op het vlak van techniek, onderhoud enbediening of beheer (en vaak in combinatie).

Volgens het museum werd er goede vooruitgang geboekt op het gebied van beheer enonderhoud. De klimaatcondities in de depots bleven vrijwel continu binnen devastgestelde waarden en bij het optreden van storingen en/of calamiteiten bleef desituatie beheersbaar en werd adequaat gehandeld om de condities opnieuw aan dewaarden te laten voldoen. Het museum omschreef de toegevoegde waarde van demonitoring als volgt:57

77 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

55 Bedieningsinstructie bij storingen vanaf 1 oktober 2004, Rijksgebouwendienst, Directie Advies enArchitecten, 2004. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.56 Risicoanalyse klimaat in depots, Rijksgebouwendienst, Directie Advies en Architecten, conceptversie 13december 2004. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag. (Uitgevoerd door Jan Schonewille enWim van Dam, ontwerper). De waardering van de scores voor kans en effect moesten overigens noggedefinieerd worden. Het document bevat op dit moment alleen de scenario’s.57 E-mail Ric van Wijk aan Erfgoedinspectie / Collecties d.d. 10 maart 2006. Archief EGI/Collecties,dynamisch archief, Den Haag.

Page 78: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

• het opsporen van systeemtechnische problemen die het normale onderhoudoverstijgen;

• het toezien op de juiste uitvoering van het onderhoud door hetonderhoudsbedrijf;

• het genereren van informatie waarmee het onderhoud kan wordengeoptimaliseerd;

• het toezien op de juiste prestaties van de installaties (kwaliteitswaarborging vande Rgd aan het museum).

De Directie Advies en Architecten wilde een beheersplan opstellen waarin opsamenhangende wijze de volgende onderdelen vastgelegd werden: geld, organisatie,tijd (planning), informatie (protocollen) en kwaliteit (aantal storingen,klanttevredenheid). Overigens was de expertiseafdeling voornemens om deeffectiviteit van deze beheersplannen en verbeteringen ‘in het echt’ te gaan toetsen,op een storingsdag en ter plekke. Jammer genoeg heeft deze waardevolle oefeningnooit plaatsgevonden.

Eind 2005 kwam er abrupt een einde aan de hiervoor beschreven beheerssituatie. HetFrontoffice van de Rgd had namelijk het standpunt ingenomen dat voortzetting vanhet contract met het monitoringsbedrijf afhankelijk was van de betaling door hetmuseum van dat contract (ca. € 20.000 per jaar).58 Het museum maakte hier bezwaartegen en verwees daarbij naar de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de Rgden het museum en de aard van de dienstverlening. Volgens de Rgd was de monitoringonderdeel van het dagelijkse beheer, dat voor rekening van de gebruiker is. Hetmuseum beschouwde de activiteit echter meer als een essentiële schakel in deorganisatie van het beheer en onderhoud van de installaties, waarvoor de Rgdverantwoordelijk is. Zonder monitoring kan de Rgd immers niet garanderen dat deinstallaties de gevraagde prestaties leveren. Het museum onderstreepte ook zijn eigenbelang bij de maandelijkse rapportages die immers inzicht gaven in de kwaliteit van debewaaromstandigheden van de collectie. Maar dit rechtvaardigde volgens het museumniet dat het de kosten voor de monitoring volledig zou moeten dragen. Hoewel hetmuseum het onacceptabel vond om de monitoring en analyse te staken, beëindigdehet Frontoffice het contract met monitoringsbedrijf en ging over naar ‘normaalbeheer’.

Het Frontoffice nam zijn standpunt ten aanzien van de voortzetting van het contractonafhankelijk van de Directie Advies en Architecten. Op dat moment bouwdelaatstgenoemde een zorgvuldig nazorg- en correctietraject uit, waarbij ook beheer

78 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

58 E-mail van Ric van Wijk aan Erfgoedinspectie / Collecties d.d. 10 maart 2006. Archief EGI/Collecties,dynamisch archief, Den Haag.

Page 79: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

behoorde. Men was verbaasd dat het Frontoffice de eigen expertise van de Rgd nietbetrokken had bij de inhoudelijke invulling van zijn standpunt.

Metingen van de TU/e in 2006 wijzen helaas uit dat de resultaten opnieuw slechtwaren en de klimaatwaarden uit de band liepen. Het is van belang te onderzoeken ofdit te maken had met het hersteltraject. Kunnen de installaties en hun afstellingen deontwerpcondities wederom niet waarmaken? Of functioneert het dagelijkse beheer ende storingsopvolging niet adequaat? Algemeen vindt het museum de condities in dedepots goed en stabiel, maar die in de restauratieateliers steeds instabieler.59 Volgenshet museum is het verbetertraject niet voltooid voor deze ruimten. “Anderzijds zullenwe moeten aanvaarden dat de stabiliteit in deze zone altijd minder zal zijn invergelijking met de depots. Dat heeft te maken met de minder gunstige bouwfysischesituatie van deze ruimten en de verstoringen als gevolg van het bedrijfsproces”, aldusde adjunct-directeur.

Overigens had zich ondertussen ook een nieuw ‘incident’ met de Rgd in verband metde overdracht van de bedrijfsinstallaties voorgedaan.

Taakverdeling tussen Rijksgebouwendienst en museum

Overdracht bedrijfsinstallatiesTijdens een interview met de adjunct-directeur in het najaar van 2004 kwam deoverdracht van de bedrijfsinstallaties aan de orde. Het Scheepvaartmuseum kon zichin principe met de herschikking en de daarmee gepaard gaande overdracht verenigen.Het concrete voorstel voor de overname van onderdelen van het klimaatsysteem vanhet depotgebouw ging het museum echter een stap te ver. Op de lijst van over tedragen apparatuur stonden onder meer de koelmachine, de ontvochtigers, debevochtigers, een condensor en de inductie-units in de ateliers en de kantoren. Deadjunct-directeur verwoordde zijn zorgen ten overstaan van de Inspectie als volgt: “Debetreffende apparaten zijn alle aan te merken als (onzelfstandige) onderdelen van deklimaatinstallatie in het depot. Het overdragen van deze apparaten in eigendom aanhet museum, met inbegrip van de daaraan verbonden verantwoordelijkheid voor hetonderhoud en de eventueel noodzakelijke vervanging, zou een onverantwoordescheiding in de zorgplicht en de verantwoordelijkheid voor het klimaat in het depotveroorzaken.”60 Hiermee werd een nieuw risico in de beheerssituatie geïntroduceerd.

79 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

59 Ibidem.60 E-mail van Ric van Wijk aan de Erfgoedinspectie / Collecties d.d. 4 oktober 2004. Archief EGI/Collecties,dynamisch archief, Den Haag.

Page 80: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Anno 2006 verzekerde het Frontoffice de Inspectie dat alle onlosmakelijke onderdelenvan de luchtbehandelingsinstallatie in beheer zijn overgedragen aan de Rgd.

Klimaatbeheer door het museum

CommunicatieAan het begin van dit onderzoek, in 2003, gaf het hoofd Collectiebehoud aan geenenkele greep op, en inzicht in de heersende klimaatomstandigheden in het depot tehebben waar de collectie toen al in was geplaatst. In deze chaotische tijd waarin veelstoringen optraden en niemand nog echt wist hoe de installaties werkten, verloor hetmuseum de controle op de klimaatcondities volledig. Theoretische kennis over heteffect van een ongunstig klimaat op de collectie, een belangrijk onderdeel vanpreventieve conservering, was wel aanwezig, maar deze werd niet vertaald naar depraktijk. De reële situatie bij de opjecten werd niet getoetst.

In 2002 stelde de Inspectie in een rapport overigens ook al dat er in hetScheepvaartmuseum geen enkele communicatie plaatsvond over klimaatgegevensmet de afdeling Collectiebehoud. Deze afdeling is in beginsel verantwoordelijk voorhet beheer van de collectie en dus voor de conservering en restauratie daarvan. Hetlijkt erop dat de verantwoordelijkheid voor de klimaatbeheersing in de praktijk alleenbij de technische dienst van het museum lag en dat die dienst de informatie daaroverniet terugkoppelde naar de afdeling Collectiebehoud.

Geen monitoringIn de overtuiging dat het helemaal mis ging in Het Behouden Huis besteedde hetmuseum nauwelijks tot geen aandacht aan het halen van de eigen musealeklimaatnorm. Evenmin ondernam het andere acties om mogelijke schadelijkeinvloeden van het museale binnenklimaat te voorkomen. Zoals gezegd voerde hetmuseum in 2003 zelf geen onafhankelijke continue monitoring uit om de prestaties enmetingen van de installaties te controleren. Dientengevolge beschikte de afdelingCollectiebehoud niet over gegevens op basis waarvan zij preventieve conservering konwaarborgen. Geobserveerde schade aan de collectie kon niet geïnterpreteerd worden,laat staan dat men op eventuele schade kon anticiperen. Een incidenteleschimmelexplosie had niet voorkomen kunnen worden of een klimaatgerelateerdeschade of incident niet verklaard.

Ondertussen werden wel dataloggers aangeschaft en verrichtte het museum lokaalmetingen. In 2003 startte de TU/e in het kader van dit Inspectieonderzoek metingenmet onafhankelijke sensoren. De combinatie van deze gegevens en de maandelijkserapporten van het monitoringsbedrijf dat via het GBS-systeem metingen verrichtte,

80 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 81: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

gaf het museum waardevolle informatie over de kwaliteit van het collectiebehoud. Denoodzaak van onafhankelijke metingen, los van het GBS-systeem, staat buiten kijf.

In 2006 beëindigde de Rgd de samenwerking met het monitoringbedrijf. HetScheepvaartmuseum heeft toen, los van het onderhavige onderzoek, besloten demonitoring door de TU/e een jaar voort te zetten. TU/e bezorgt het museummaandelijkse rapportages. Deze dienstverlening is wezenlijk anders dan de begeleidingdoor het bedrijf, dat het functioneren van de installaties volgde en stuurde via het GBS-systeem. TU/e meet onafhankelijk via eigen sensoren en voorziet het museum vaninformatie in functie van het collectiebehoud. Deze metingen zijn geen vervanging vanhet GBS meetsysteem. Idealiter waren zij daar een aanvulling op geweest.

Belangrijk is dat de eigen technische dienst van het museum tegenwoordig in staat isdagelijks te monitoren door lezing van de resulaten van de metingen door het GBS-systeem. Eventuele storingen worden gemeld aan de Rgd. Het is onduidelijk welkprotocol nu gevolgd wordt.

Plaatsing collectieZoals hiervoor vermeld, is de plaatsing van de rekken en de collectie niet afgestemdop de klimatisering. Het museum heeft bij de inrichting amper rekening gehouden meteventuele ‘onveilige’ plekken in de depots. Door lokale monitoring en beterecommunicatie zouden zulke risicozones beter kenbaar zijn.

Mobiele apparatuurIn augustus 2003 deed zich een calamiteit voor met de klimaatinstallatie waarbij de RVin het schilderijendepot hoog opliep. Het museum had dit gelukkig goed in de gaten enheeft mobiele ontvochtigers ingezet. Het is echter te betwijfelen of dit effect had,aangezien de ventilatie doorwerkte en er dus voortdurend verse buitenlucht werdaangevoerd.

Open deuren De Inspectie heeft tijdens bezoeken aan Het Behouden Huis ten behoeve van ditonderzoek regelmatig waargenomen dat depotdeuren open blijven. Het is nietondenkbaar dat dit de werking van de installatie en de compartimentering enbuffering van het gebouw verstoort. Door de realisatie van een aparte kleine loopdeurof een portaaltje kan dit worden tegengegaan. Ook de grote groepen bezoekersverstoren het binnenklimaat.

KoudekluizenEen apart verhaal zijn de koudekluizen, die geïnstalleerd zijn ten behoeve van hetbehoud van de fotocollectie. Pas in 2005 was de koudekluis operationeel op 6ºC, terwijl

81 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 82: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

er al sinds 2002 historisch fotomateriaal in lag. Als redenen werden genoemd hettalmen van het museum enerzijds en het ontdekken van uitvoeringsfouten bij deinstallatie anderzijds. Gezien het duidelijke risico van een versnelde degradatie van decollectie had het museum moeten beslissen de koudekluis toch in te schakelen, of defotocollectie elders onder te brengen.

Functioneren bij calamiteiten In de correctiefase wisten de ontwerpers en de actoren niet hoe de installaties zoudenfunctioneren in geval van een calamiteit zoals een brandmelding. De Erfgoedinspectievindt het alarmerend dat hierover in nog steeds geen informatie is ontvangen.

De Inspectie en de klimatisering van Het Behouden HuisDe Inspectie bezocht Het Behouden Huis in april 2002 voor het eerst. Naastlofbetuiging meldt het rapport van dit bezoek problemen bij de instelling van hetklimatiseringssysteem.61 Ook kaart de Inspectie hierin aan dat het museum deklimaatwaarden uit het GBS-systeem niet zelfstandig kon raadplegen. “Calamiteitenkunnen zo niet tijdig worden ontdekt en men kan niet ingrijpen. Het museum is hiervolledig afhankelijk van de Rgd en heeft daar zijn wens neergelegd om zelf deinstallatie te kunnen regelen.”62 Vreemd genoeg leidde deze constatering niet tot deaanbeveling om onmiddellijk ook onafhankelijk van het GBS-systeem te monitoren.Dat er niet werd gecommuniceerd door de technische diensten (zowel eigen en extern)en de afdeling Collectiebehoud staat eveneens in het rapport vermeld. Maar verderhad de Inspectie geen bijzonder alarmerende zaken waargenomen. Het laatste Inspectierapport uit 2005 is veel kritischer dan het rapport 2001-2002. Deconclusies daarin bogen voor een deel op dit onderzoek.

2.3.3 Conclusie

Het depotgebouw is een mooi voorbeeld van het afstemmen van gebouwontwerp opinstallatietechniek ten dienste van een optimaal collectiebehoud.

Het traject verliep volgens de gefaseerde Project Management Methode, maarbelangrijke documenten over beslissingen konden binnen de Rgd niet teruggevondenworden. In de loop van het traject kwamen aan de zijde van de Rgd verschillendepartijen in beeld, waartussen de overdracht en uitwisseling van documenten, kennisen ervaringen niet optimaal was.

82 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

61 Inspectierapport 2001-2002, Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam, Inspectie Cultuurbezit, p. 9.Archief EGI/correcties, dynamisch archief, Den Haag.62 Inspectierapport 2001-2002... o.c.

Page 83: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Het museum heeft voor de opmaak van het uitgebreide PVE het nodige vooronderzoekuitgevoerd. Een wijziging van het gebruik van en de klimaatcondities in denevendepotruimten tijdens de uitvoering leidde tot grote problemen die nog steedsniet helemaal bevredigend zijn opgelost.

In het beheer en onderhoud was het gebrek aan continuïteit en structurele monitoringeen groot probleem. Niet minder dan vier installateurs knutselden binnen enkele jarentijd aan de apparatuur. Achteraf bleek dat zij inadequate handelingen haddenuitgevoerd zonder dat iemand daar zicht op had gehad. Ook verliep de overdracht vande installaties na de oplevering niet bevredigend. Verschillende partijen waren vanmening dat die te vroeg heeft plaatsgevonden.

De complexe installatie met zijn kinderziekten zorgde binnen korte tijd voor een gevoelvan onbeheersbaarheid. Dit werd versterkt door het feit dat het museum zelf demeetgegevens niet kon inzien en dat die aanvankelijk niet opgeslagen werden. Alsreactie hierop controleerde het museum niet meer en verrichte het geen onafhankelijkemetingen. Ook met de inrichting en de inhuizing van de depots liep het mis. De plaatsingvan de rekken en objecten was niet afgestemd op het ontwerp van de klimatisering.

Het bleek noodzakelijk om de door ondoordacht onderhoud en beheer ontregeldeinstallatie naar zijn ontwerpuitgangspunten terug te brengen in een correctietraject.Hierbij werden enkele ontwerpfouten ontdekt, die vooral de afwezigheid van bepaaldestoringsmelders betroffen. Ook werd een verkeerde aansluiting verholpen. In dezecorrigerende fase werd door de Rgd een storingsprotocol voor het dagelijkse beheeren storingsonderhoud opgesteld. Hierin zijn de centrale monitoring en het regelmatigterugkerende overleg met het museum essentieel. Onder monitoring wordt in hetprotocol de systematische controle van het functioneren van de installatie met eenanalyse van de afwijkingen en storingen verstaan. Ook werd een risicoanalyseuitgevoerd, maar dit voor de verbetering van het beheer zo beloftevolle werk werdniet voltooid.

De Rgd stopte eind 2005 naar aanleiding van een discussie met het museum over definanciële verantwoordelijkheid de samenwerking met het monitoringbedrijf. HetFrontoffice van de Rgd interpreteerde de dienstverlening als een onderdeel vandagelijks beheer, waarvoor het museum dus moest betalen. Maar eigenlijk gaf deaanzet tot een risicoanalyse door de directie Advies en Architecten van de Rgd al aandat de monitoring vooral een beter beheer, onderhoud en functioneren van deinstallatie diende en dus in de sfeer van de verantwoordelijkheden van de Rgd lag. Hetmuseum heeft de monitoring ten dienste van het collectiebehoud voortgezet door desamenwerking met de TU/e te formaliseren. Maar een structureel beheer van decomplexe installatie lijkt wederom niet gewaarborgd.

83 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 84: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Na afronding van het onderzoek in 2006 stelde de Inspectie vast dat deklimaatmetingen door de TU/e opnieuw afweken van de norm. Dientengevolge is eennadere analyse opnieuw aan de orde.

Het museum is in de onderzoeksperiode (2003 - 2006) erg in zijn rol als beheerder vanhet museale binnenklimaat gegroeid. Terwijl bij aanvang van het onderzoek niemandin staat was de gegevens van het GBS-systeem passief mee te lezen, volgt het museumnu de prestaties op de voet, zowel via de metingen door het GBS-systeem als die dooronafhankelijke sensoren. Deze niet-‘handelende’ maar scherp toeziende controle staatvolledig ten behoeve van een optimaal collectiebehoud.

84 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Drie casussen

Page 85: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

3.1 Kaders en andere instrumenten

3.1.1 Het normloze tijdperk?

Het moet nogmaals gezegd. Er zijn op dit moment geen van overheidswegevastgestelde normen waaraan het museale binnenklimaat moet voldoen. Hetzogenaamde ‘Deltaplanniveau’ lijkt na de afronding van het ambitieuze Deltaplan alsinstrument voor het omgaan met dit klimaat niet geschikt, want dit niveau is nietgedefinieerd. De gehanteerde ‘klasse 1’ van de Adviesrichtlijn voor LuchtkwaliteitMuseumdepots van de Rijksgebouwendienst wordt enerzijds betwist door het ICN en isanderzijds in principe alleen bedoeld voor de nieuwbouw van depots. Deze richtlijn isoverigens niet afdwingbaar, net zomin als de ICN-tabellen met klimaatwaarden.

Het komt erop neer dat de musea zelf normerend moeten optreden, of een bestaanderichtlijn tot norm moeten verheffen. Is het erg dat zij zelf hun eigen eisen definiërenals ontwerpuitgangspunten of beoordelingskader? Ja en nee.

Ja, omdat de musea, de ontwerpers en de toezichthouders op de collectie het nu veellastiger hebben. Zij kunnen zich niet meer verschuilen achter verplichtende prestatie-eisen en zwaaien met de ICN- richtlijnen als uitgangspunt voor het ontwerp.

Nee, want zo is er ruimte voor efficiënt maatwerk en voor meer intelligent omgaanmet het klimaat. Klimaatcondities definiëren of normeren is tailor made vakwerk,nauwkeurig afgestemd op de noden en de beperkingen van de collectie, het gebouw enhet gebruik daarvan.

Paradigm shift: van best practice naar risicoanalyse De inzichten in klimaatcondities en collectiebehoud zijn in onderzoekskringen aan hetveranderen. De bestaande richtlijnen liggen onder vuur. Internationaal spreekt men vaneen paradigm shift in de preventieve conservering.1 Robert Waller (Canadian Museum ofNature in Ottawa) en Stefan Michalski (Canadian Conservation Institute (CCI) in Ottawa)ontwikkelden een methode met behulp waarvan voor verschillende risicoscenario’s wordtbepaald hoe groot de waarschijnlijkheid of frequentie van een bepaalde gebeurtenis is, ofwat de snelheid is van een degradatieproces.2 Vervolgens kan het aantal objecten in de

85 Erfgoedinspectie / Collecties

1 A paradigm shift for preventive conservation and a software tool to facilitate the transition, R. Waller en S. Michalski, 14th triennial meeting, The Hague, 12-16 September 2005. Preprints (ICOM Committee forConservation), Londen, 2005, pp. 733-738.2 De methode van R. Waller is kwantitatief en analytisch. Zie zijn Cultural property risk analysis model:development and application to preventive conservation at the Canadian Museum of Nature, Göteborgstudies in conservation, 13. Acta Universitatis Gothoburgensis, 2003. De methode van S. Michalski is semi-kwantitatief en bondig. Zie Syllabus Preventive Conservation: reducing Risks to Collections, ICCROM, Rome,2005.

Kritiek, conclusies en aanbevelingen3

Page 86: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

collectie die dit ondervinden geïdentificeerd worden en het waardeverlies per object.Deze risicoanalysemethode weegt niet alleen conserveringsrisico’s, maar ook registratie-en veiligheidsrisico’s voor museumcollecties. De risicoanalysemethode wint stilaanterrein op de klassieke best practice benadering, waarbij de ideale situatie voor eenmateriaalsoort wordt nagestreefd.

Twee van de tien schadefactoren die bij die risicoanalyse begroot worden, zijn de RVen de T. In die context blijkt de impact van incorrecte klimaatwaarden op een enkelobject overigens vaak verwaarloosbaar klein ten opzichte van brand, water of fysiekekrachten. Maar doordat meestal een groot deel van de collectie tegelijkertijd aanincorrecte klimaatwaarden is blootgesteld, vertegenwoordigt het klimaat toch dikwijlseen belangrijke risicofactor.

In samenwerking met het International Centre for the Study of the Preservation andRestoration of Cultural Property (ICCROM) en het CCI is het ICN een belangrijke actorin de ontwikkeling van de risicoanalyse voor collecties. Met Museum Amstelkring werdeen pilot uitgevoerd en het ICN verspreidt de methode in de Nederlandse musealewereld via cursussen en informatiedagen. Ondanks deze activiteiten verwijst het ICNbij vragen vanuit het veld nog steeds naar de oude klimaatrichtlijnen, die kenmerkendzijn voor de klassieke preventieve conserveringsmethode.

Volgens die klassieke methode conserverend wordt een object of collectie in eenbepaalde materiaalgroep gerangschikt. Vervolgens probeert men het binnen debestaande ICN-richtlijnen voor ‘ideale’ klimaatomstandigheden onder te brengen.Deze ICN-richtlijnen, gebaseerd op de toonaangevende publicaties van GaryThompson van de National Gallery in Londen, geven de condities aan waarbinnenobjecten van een bepaald materiaal zich meestal het ‘prettigst’ voelen.3 Noem het bestpractice condities, met weinig of geen kans op schade. Voor sommige objecten, zoalsfotocollecties of onstabiele en conditioneel slechte objecten, zijn ze echter nog nietstrikt genoeg. Een ander punt is dat veel objecten uit diverse materiaalsoortenbestaan en depots en expositiezalen doorgaans diverse materiaal- enobjectcategorieën bevatten. In die gevallen wordt de door het meest gevoelige objectof objectonderdeel gedicteerde richtlijn aangehouden. Ook als de kwantiteit of waardedaarvan minimaal is ten opzichte van de totale collectie.

In de best practice benadering wordt geen relatie gelegd met de conditie van objecten,noch met uitgevoerde behandelingen waardoor zij gevoeliger of ongevoeliger zijn voorklimaatinvloeden. Veel olieverfschilderijen op doek bijvoorbeeld zijn verstevigd met

86 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

3 The Museum Environment, G. Thompson, London, 1979. (2de ed. 1986). Zie het literatuuronderzoek in hetrapport van de Technische Universiteit Eindhoven.

Page 87: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

een washarsbedoeking, waardoor zij ongevoeliger voor RV schommelingen zijn dandoeken met stijfselbedoekingen. De meeste ijzeren voorwerpen in de Gevangenpoortondergingen een roestwerende behandeling of werden gecoat. Lopen ze dan schade opwanneer de RV boven de aanbevolen 40% uitstijgt? Waarschijnlijk niet.

De klassieke richtlijnen houden ook geen rekening met het gebruik of deomgevingscondities waarin het object zich mogelijk al jaren of eeuwenlang bevindt.Een voorbeeld: vaak stijgt de RV in niet-geklimatiseerde historische huizen, kerken oflandhuizen boven de aanbevolen 55% uit. De objecten in die huizen of kerken zijnvaak in de loop der eeuwen geacclimatiseerd. Als de bestaandeklimaatomstandigheden over een lange periode afwijken van de richtlijnen, maar geenschade hebben veroorzaakt, kunnen de objecten schade oplopen als de condities‘verbeterd’ worden. Het is in dergelijke gevallen dus maar de vraag of destreefwaarden op zich echt best practice zijn.

Op basis van vergelijkend literatuuronderzoek in 2003 inventariseerde de Inspectieinternationaal een 25-tal best practice lijsten voor ideale klimaatomstandigheden vancollecties.4 Op bepaalde punten weken de lijsten sterk af, zelfs per materiaalcategorieen objecttype. Ook het literatuuronderzoek van de TU/e in dit rapport wijst uit dat erinternationaal niet één, maar diverse standaarden gehanteerd worden. Loopt inNederland elk 16de-eeuws schilderij in olieverf op paneel schade op bij 60% RV?Afgaande op de aanbevolen normering in Frankrijk, Duitsland of België niet.

Aanvankelijk waren de klimaatrichtlijnen gebaseerd op wat technisch realiseerbaarwas. Gaandeweg slopen ook eisen aan het comfort van het publiek enmuseumpersoneel in de standaarden voor klimaatbeheersing, zij het impliciet. Overéén aspect zijn veel bronnen het echter eens: teneinde schade te vermijden is hetessentieel om het klimaat stabiel te houden. Maar de stringente eisen die aaningenieurs worden gesteld om de fluctuaties te beperken tot 3°C of 5% per etmaal zijnniet gebaseerd op experimenteel of theoretisch onderzoek, wel op algemeneobservatie van schade. Sinds 1991 wordt het nut van deze beperking van de fluctuatiesop basis van objectonderzoek en vergelijking van geconditioneerde met nietgeconditioneerde musea (Erhardt, Mecklenburg, Michalski, zie rapport TU/e)betwijfeld. Voor het behoud van de meeste artefacten zijn zulke strakke bandbreedteshelemaal niet nodig.

87 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

4 Overzicht conserveringsnormen 2003, V. Meul, Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.

Page 88: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Internationaal wint dan ook de tendens terrein om de absolute klimaatrichtlijn terelativeren en uit te gaan van de tolerantie van objecten voor bepaalde condities totaan een bepaalde kritische grens. Vooral het CCI neemt hierin het voortouw.5 Dekritische RV- en T-waarden en kritische fluctuaties waarbij waarneembare schadeoptreedt, blijken tijdens nieuw empirisch onderzoek veel breder te zijn dan de idealerichtlijnwaarden. Zo blijkt een hol houten sculptuur zonder afwerking een variatie inRV tot 40% te kunnen doorstaan zonder betekenisvolle schade. Anderzijds zijnbepaalde kritische grenzen duidelijker geworden, bijvoorbeeld die voor schimmelgroei(bij 27°C en 70% RV).

Het inzicht in echt kritische klimaatcondities is vaak nog beperkt. Er is een grotebehoefte aan onderzoek naar de relatie tussen klimaatfactoren en schade aanmuseale objecten en bekendmaking van de resultaten daarvan. Bij het ICN vordert hetonderzoek gestaag, maar publicaties hierover zijn amper beschikbaar. En het is devraag hoe laboratoriummodellen overeenkomen met doorleefde en doorgaansbehandelde en afgewerkte museumobjecten. Levert een fluctuatie van 20% RV op eenetmaal schade op aan 16de-eeuwse houten kunstvoorwerpen? Aan een ongeverfdeikenhouten beeld misschien niet, aan een olieverfschilderij op paneel misschien wel.Daarom adviseren de pleitbezorgers van de risicoanalyse een nauwlettende observatievan de collectie zelf. Eigen waarnemingen van schadebeelden en de koppeling hiervanaan de klimaatmetingen over langere termijn moeten de conserveringskeuzes sturen.Aan de noodzaak van een grondige monitoring wordt dus geen enkele afbreuk gedaan.Integendeel, de kwaliteit van de gegevens en de verwerking hiervan moet verbeteren.Wanneer er waarneembare schade optreedt, zoals een scheur in een houten paneel, ishet immers te laat. En funeste schade op moleculair of microscopisch niveau blijftonopgemerkt. De analyse van de metingen zal hier richtinggevend zijn: doen er zichkritische waarden voor?

Op dit moment onderwerpt het ICN de klassieke klimaatrichtlijnen aan een naderonderzoek, maar vooralsnog houdt dit kenniscentrum vast aan de best practicerichtlijnen. Volgens sommigen zijn er nog niet voldoende gegevens bekend om al op derisicoanalysemethode over te gaan en is het maar beter om voorzichtig te blijven.Bovendien speelt ook de onnauwkeurigheid van de meetapparatuur en hetonvermogen om op iedere plaats de klimaatomstandigheden te meten, laat staan tebeheersen, een rol. Een veel gehoorde stelling is dat de RV op objectniveau hoe danook nooit binnen de bandbreedte blijft en installaties dus zo strak mogelijk ingesteldmoeten worden. In de Nederlandse museale praktijk staan de tot op heden gevolgde

88 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

5 Ter inleiding: Relative Humidity and Temperature Guidelines: What’s Happening? In ConservationInformation, S. Michalski, Ottawa, 1994.

Page 89: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

ICN-richtlijnen weliswaar steeds meer ter discussie, maar de risicoanalysemethode isnog lang niet ingeburgerd.

Effecten Deltaplan?Tenslotte nog enkele kritische beschouwingen in het voordeel van een nieuw normloostijdperk. Hebben de strakke ICN-richtlijnen en de Deltaplanambities volgens Rgd-klasse 1 niet tot complexe, moeilijk te onderhouden en excessief dure installatiesgeleid? Waren de risico’s voor de collectie voorafgaand aan de klimatiseringsoperatiesmisschien wel kleiner? Zijn ze door de realisatie van klimatiseringsinstallaties zelfsvergroot? Hoe was en is nu de kans op brand, op lekkages, op echt kritische RV- en Twaarden en hun fluctuaties? Met andere woorden: hoeveel baat heeft de rijkscollectiebij de investeringen in klimatisering van musea? De Inspectie registreert tal vanincidenten met klimaatinstallaties. In een depotklimaat bijvoorbeeld zakte de RVbinnen 48 uur van 60% naar 15% RV, doordat een bevochtiger stuk was en een alarmniet werkte (of er werd geen gehoor aan gegeven). Zelfs in een niet-geklimatiseerdzolderdepot dat vóór het Deltaplan werd beschouwd als een van de grootstebedreigingen voor de rijkscollectie, kan dit soort calamiteit niet plaatsvinden. En eencollectie kwam helemaal onder het filterpluis terecht door een fout geïnstalleerdeluchtfilter. De Inspectie vermoedt dat de aanwezigheid van ingewikkelde installatiesvaak tot een vals veiligheidsgevoel leidt.

Schade en waardeStreven naar een zero risk situatie voor de hele Nederlandse collectie is niet haalbaar,al was het alleen al omdat de middelen voor conservering niet onbeperkt zijn. Hetpresenteren van objecten betekent hoe dan ook risico nemen en verval accepteren.Dan is het maar beter het risico te definiëren en rationeel de (acceptabele) mate vanhet verval te bepalen, zichtbaar te maken en te bespreken.

In de ‘oude’ benadering was conservering louter gericht op het fysieke behoud van hetobject, op het voorkomen van elke materiele verandering. Maar de waarde van eenobject wordt uiteraard ook door andere factoren dan zijn materiaal bepaald. Hoe ergis schade door bijvoorbeeld een incorrecte RV aan een object waarvan de waardedocumentair, narratief is? Bijvoorbeeld roest op de kogel die Willem I in zijn kniekreeg?

Door de risicoanalysemethode is het denken over waardeverlies en over de relatievewaarde van een collectie nieuw leven ingeblazen. Hoe sterk lijdt de waarde van decollectie nu onder schade door verkeerde klimaatwaarden? Dat hangt er erg van af. Bijeen puntgaaf met hout ingelegd kabinet betekent één scheurtje een waardeverlies vanbetekenis. Maar bij een verweerde hutkoffer met oud craquelé fineer ervaren we zo’nscheurtje als minder erg. Dit waardeoordeel is heel wat anders dan het voorspellen

89 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 90: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

van de puur fysieke verandering, maar zal wel meer beslissingen van de beheerdermet betrekking tot conservering sturen.

Collectie en gebouw: rivalen?Het grootste bezwaar tegen de klassieke normatieve benadering ligt in het feit datdeze op geen enkele wijze rekening houdt met de beperkingen die de ‘context’ oplegt.In de normatieve klimaataanpak kan bijvoorbeeld het museale gebouw helemaalopgeofferd worden aan de realisatie van de strakke klimaatcondities. Vaak is er sprakevan een betekenisvolle relatie tussen de rijksmuseale objecten en de historischegebouwen waarin zij veelal gehuisvest zijn. Ter illustratie: Museum de Gevangenpoortbijvoorbeeld beschouwt het gebouw waarin het gehuisvest is terecht als voornaamsteonderdeel van zijn collectie. De collectie van het Koninklijk Kabinet van Schilderijenzou een facet van zijn glans verliezen als deze buiten het barokke Mauritshuisgeplaatst zou worden. Museum Huis Doorn en zijn collectie hebben een groteensemblewaarde. De gebouwen en interieurs van Rijksmuseum Muiderslot en deGevangenpoort zijn in samenhang met de daarin ondergebrachte collecties historischmuseologisch interessant. En wat te denken van de ingewerkte schilderijen in deMarotzaal van het Mauritshuis als voorbeeld van een nagelvast interieuronderdeel?Aantasting van het gebouw betekent in al deze voorbeelden ook waardeverlies voor decollectie. Soms draagt een guur binnenklimaat zelfs expliciet bij aan de fysieke en‘authentieke’ beleving van de collectie in een museale ruimte. Dit geldt bijvoorbeeld inde cellenvleugel van de Gevangenpoort, op de zolders van het Muiderslot of insommige gebouwen in het Nederlands Openluchtmuseum. Zo’n presentatiewaardevan een bar klimaat is een lastige kwestie voor wie strikt collectiebehoud voorstaat.

Het New Orleans Charter uit 1990-1991 biedt een inhoudelijk en theoretisch denkkadervoor het integrale welbevinden van collectie en gebouw. 6 Hierin staat het behoud vande voorwerpen én de historische structuur waarin ze geborgen zijn voorop. Dit kan alsvolgt vertaald worden: het behoud van het ene erfgoed mag niet ten koste van hetandere erfgoed gaan. Jammer genoeg geniet dit Charter weinig bekendheid.

Ondanks het bestaan van strikte klimaatrichtlijnen voor de rijkscollectie is in depraktijk veel pragmatisme en respect voor het museale gebouw aan de dag gelegd.Museum de Gevangenpoort, maar ook Museum Huis Doorn, Museum Slot Loevestein,Rijksmuseum Muiderslot en de meeste panden in de openluchtmusea blevengrootscheepse interventies bespaard, ook al betekende en betekent het huidigeklimaat overduidelijk een risico voor het fysieke behoud van de collectie.

90 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

6 The conservation of Heritage Interiors. Preprints of a Conference Symposium 2000, CCI, Ottawa, 2000, p.187.

Page 91: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

3.1.2 ASHRAE-klassen

Het ICN onderzoekt op dit moment een Amerikaans alternatief voor de bestaandestringente richtlijnen. Dit alternatief, geboden door de American Society of Heating,Refrigerating and Air-Conditioning Engineers (ASHRAE), gaat onder meer uit van debeperkingen van een bepaald gebouwtype en de aan- of afwezigheid van eenklimaatinstallatie. De ASHRAE publiceerde in 2003 ten behoeve van ontwerpers eningenieurs nieuwe klimaatrichtlijnen voor musea, bibliotheken en archieven.7 Dezezogenaamde ASHRAE-klassen zijn vanuit de risicoanalytische benaderinggedefinieerd. Volgens de ASHRAE-klassenindeling worden RV- en T-waarden niet aaneen bepaalde materiaalgroep gekoppeld, maar aan een risicoklasse. Bij alle vijf deklassen is de instelwaarde (setpoint) of het jaarlijkse gemiddelde 50% RV bij eentemperatuur tussen 15 en 25°C. Het onderscheid zit hem vooral in de fluctuaties:

• AA: precieze beheersing, zonder seizoensvariatie met smalle bandbreedte (50%+/-5%)

• A: precieze beheersing met snelle fluctuaties en gradiënten (+/-10%) ofwelseizoensvariaties (40% en 60% +/- 5%)

• B: precieze beheersing met gradiënten plus temperatuurverlaging in de winter(40% en 60% +/- 10%, temperatuur zo laag mogelijk om de RV te handhaven)

• C: voorkomen van alle extreme risico’s: RV tussen 25%-75%, temperatuurmeestal onder 25°C.

• D: voorkomen van condens: RV onder 75%

Belangrijk in deze ASHRAE-klassenindeling is dat bij de classificatie vanklimaatcontrole in gebouwen rekening wordt gehouden met de al dan nietgedeeltelijke aan- of afwezigheid van klimaatinstallaties en het type constructie.8 Ookzijn de voordelen én de risico’s voor de collectie per klasse aangegeven.

Twee voorbeelden: Klasse AA garandeert een minimaal risico voor de meesteartefacten en schilderijen (voor sommige metalen en mineralen kan de RV dan alkritisch hoog zijn). Deze klasse kan gerealiseerd worden in een aangepast gebouw metklimaatinstallatie. Aangepast betekent een geïsoleerde structuur met dubbelebeglazing, dampremmende voorzieningen en dubbele deuren, mits de winters mildzijn. Het gaat om musea, bibliotheken, expositieruimten en depots in gebouwen diespecifiek voor genoemde functies gebouwd zijn.

91 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

7 ASHRAE Applications Handbook, Chapter 21, Museums, Libraries and Archives, 2003, table 4.8 Idem, table 5.

Page 92: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Het andere uiterste, klasse D, is risicovoller omdat plotselinge of cumulatievemechanische schade kan optreden. Maar de klasse voorkomt delaminatie ofvervorming van bijvoorbeeld fineer, schilderijen, papier en foto’s bij een te hoge RV.Het risico van schimmelgroei en snelle corrosie wordt ook gereduceerd. Deze klassekan nagestreefd worden in een gebouw zonder, of met een gedeeltelijkeklimaatcontrole. Als het buitenklimaat mild is kan een open structuur (bijvoorbeeldeen brug) dit garanderen. In het geval van een open of houten structuur onder een dak(bijvoorbeeld een schuur) die niet bewoond of gebruikt wordt, kan dit met ventilatieworden gerealiseerd. Hierbij kunnen we denken aan bepaalde panden op de terreinenvan de openluchtmusea. In een ongeïsoleerd gemetseld gebouw met enkelglas in deramen dat niet wordt bewoond en gesloten is in de winter, kunnen verwarming enventilatie soelaas bieden. Klasse D kan gerealiseerd worden in dichtemetselwerkconstructies, zoals een huis of een kerk, waarin personeel in geïsoleerdevertrekken verblijft en sprake is van een wintersluiting, mits een basaleklimaatinstallatie met verwarming, koeling en beperkte bevochtiging aanwezig is. Alshet klimaat mild is, kunnen deze maatregelen zelfs een klasse B realiseren.

Het ICN onderzoekt op dit moment of de ASHRAE-normen vertaald kunnen wordennaar ontwerprichtlijnen en normen voor het binnenklimaat in Nederland. Ton Jütteplaatste hierbij de kritische kanttekening dat de ASHRAE-normering uitgaat van eenlandklimaat met extreme winter- en zomercondities; dat ons zeeklimaat te snelfluctueert. Volgens de Inspectie is het van belang dat een eventuele nieuwe richtlijnzuiver richtinggevend blijft en niet als een gesloten norm gaat functioneren. Wantiedere situatie vraagt om een specifieke, tailor made klimaatrichtlijn.

3.1.3 Een integrale en strategische klimaatnormering

In het beste geval zijn de gewenste en te realiseren condities een compromis tussende noden van de collectie, de mogelijkheden van het gebouw, het beschikbare budget,de aanwezigheid van expertise om een systeem te installeren en operationeel tehouden en de behaaglijkheid van medewerkers en bezoekers.

Ieder denken over klimaatcorrectie ten behoeve van het behoud van een bepaaldecollectie zou moeten beginnen met een integrale afweging van al deze aspecten.Vervolgens kan een tailor made klimaatrichtlijn gedefinieerd worden en het initiatieftot een realisatietraject genomen worden. Ook voor het verdere collectiebeheer zoudeze richtlijn het referentiekader moeten zijn.

De Erfgoedinspectie pleit voor een klimaatnormering die een strategie beschrijft omtot de meest geschikte museale klimaatrichtlijn te komen. Die uitkomst zal voor iederesituatie uniek zijn. Men zou binnen die unieke situaties wel een onderverdeling

92 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 93: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

kunnen aanbrengen. Zo is het proces waarin een klimaatrichtlijn voor eennieuwbouwdepot wordt geformuleerd beduidend anders dan die waarin een richtlijnvoor een gepresenteerde collectie in een historisch waardevol gebouw wordtgeformuleerd. Om tot een strategische en integrale normering te kunnen komen, zoumen in laatstgenoemd voorbeeld eerst inzicht in de gebouweigenschappen moetenhebben. Het gebouw is immers de belangrijkste klimaatdoos voor de collectie.

Het museum moet inzicht verwerven in de gevoeligheid of kwetsbaarheid van zijncollectie onder bepaalde klimaatomstandigheden. Wanneer die kennis en expertiseontbreken, kan een risicoanalyse een instrument zijn om inzicht te genereren in deomvang en de termijn waarop schade aan een bepaalde collectie door heersende RV-en T-waarden te verwachten is. Wat zijn de kritieke RV- en T waarden en wat zijnkritieke fluctuaties voor die collectie? De collectie kan zo in diverse groepenonderverdeeld worden, van laag tot hoog gevoelig voor klimaatomstandigheden.

De Erfgoedinspectie moedigt het ICN aan om de huidige stringente klimaatrichtlijnenaan te passen aan een strategische en integrale (proces-) normering, gebaseerd op dekwetsbaarheid van de collectie en de beperkingen van het gebouw, en rekeninghoudend met het gebruik en het beheer. Deze benadering staat of valt met eenadequate meetmethode en interpretatie van schade aan de collectie en het gebouwenerzijds en de klimaatcondities anderzijds. Om ook beheersaspecten of technischeimplicaties te kunnen integreren, is overleg met een multidisciplinair en centraaldeskundigenorgaan onmisbaar. Voor het strategisch normeren van het binnenklimaatin monumentale musea is intensieve samenwerking met de RACM geboden. Misschienis het formuleren van deze integrale en strategische norm een activiteit voor demultidisciplinaire deskundigengroep en kan – analoog aan de KNA-norm op het terreinvan de archeologie – een norm op basis van consensus in het veld opgesteld worden.

3.1.4 Leidraad voor het klimaatcorrectietraject

Een tweede, onmisbaar instrument is een leidraad voor het hele klimaatcorrectie-traject met een uitgewerkte procesbeschrijving. Het opstellen hiervan is per definitiemultidisciplinair werk. Het is immers een zaak van zowel de collectiebeheerder als degebouwbeheerder. Nieuwe instrumenten voor een beter klimaatbeheer in Nederland kunnen niet andersdan het product van een samenwerking tussen de diverse actoren en disciplines zijn.Er is meer dan genoeg deskundigheid op het gebied van klimaatbeheer in Nederlandaanwezig om het te verbeteren, maar dan moet die deskundigheid wel buiten zijnsectorale hokjes treden.

93 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 94: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

3.2. De actoren

De RijksgebouwendienstOp dit moment heeft de Rgd een duidelijke procedure en projectorganisatie voorontwerp- en bouwtrajecten. De situatie in de musea is echter zo specifiek dat hetwenselijk lijkt de deskundigheid over het binnenklimaat in de musea te centreren. Ditgeldt ook voor monumenten. De meest voor de hand liggende directie om dergelijkedeskundigheid bij onder te brengen is de Directie Advies en Architecten (A&A). Hier isimmers zowel installatie- en regeltechnische als bouwfysische kennis aanwezig. Dezedirectie zou uitgebreider wetenschappelijk en procedureel onderzoek naar hetklimaatgedrag, luchttechnische gegevens, bouwfysische en installatietechnischeaspecten kunnen coördineren en uitzetten bij externe onderzoekers. Niet alleen permuseaal gebouw, maar ook meer algemeen op de museale thematiek gericht. Hetinitiatief voor een onderzoek naar Voorzetramen in Monumentale Musea met eenworkshop was daar een mooie aanzet toe.9 Vanaf de oplevering en bij de crucialenazorgfase speelt deze afdeling, alsook de projectorganisatie, vaak geen enkele rol. DeDirectie Beheer gaat voor technische deskundigheid soms zelfs buitenshuis te rade,zonder eerst beroep te doen op de deskundigheid van de eigen Directie Advies enArchitecten.

Ook de door de Rgd opgebouwde expertise op het gebied van beheer is verspreid overde diverse directies aanwezig. Die deskundigheid, voorzover deze het beheer van deklimatisering van musea betreft, zou ook gecentreerd kunnen worden bij de DirectieA&A. Deze directie kan vervolgens de diverse objectmanagers die musea in hunpakket hebben bijstaan.

De expertise op het gebied van klimaat en monumenten van het AtelierRijksbouwmeester wordt ook te weinig aangesproken, terwijl de adviseurmonumenten van dit Atelier bij complexe vraagstukken waarin belangen van hetmonumentale gebouw, de collectie en het gebruik meespelen juist een betekenisvollerol zou kunnen spelen.

De Rgd heeft laten zien dat hij op verzoek van de gebruiker efficiënt reageert op eenonbevredigende situatie, actief meedenkt en zoekt naar een oplossing. De indrukbestaat echter dat veel museale stichtingen de Rgd (nog) te weinig als een partner enmedestander beschouwen, die dezelfde doelen nastreeft: goed beheer en goedeprestaties.

94 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

9 Voorzetramen in Monumentale Musea, Rijksgebouwendienst, 22 februari 2006.

Page 95: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Het is sterk aan te bevelen dat de Rgd voor de museale groep een apart protocolontwikkelt, dat ook voorziet in kwaliteitsbewaking zoals monitoring. De case studieshebben uitgewezen dat de huidige aanpak van de aanbestedingen, het onderhoud ende overdracht van klimaatinstallaties niet zonder risico’s is. De Erfgoedinspectiemoedigt de Rgd aan de huidige aanpak fundamenteel te herzien binnen de grenzenvan de Europese wetgeving. Bij afronding van dit rapport meldde de Rgd overigens alinnovatief bezig te zijn met de aanbestedingswetgeving en alternatieven teontwikkelen zoals privaat-publieke samenwerkingsprojecten, waar ook onderhouddeel van uitmaakt.

De verzelfstandigde rijksmuseaVoor de musea is de realisatie van klimatisering vaak een incidenteel, soms zelfs eenéénmalig traject. Het is voor een museum dan ook moeilijk zo’n traject in debestaande structuur en taakverdelingen in te passen. Bovendien beschikken de museaook niet echt over een leidraad, procedure of handvest voor dit traject en de bewakingvan de kwaliteit daarvan.

De projectfasering van de Rgd lijkt geschikt als leidraad. De museale wereld kan eenop hun situatie toegespitste leidraad goed gebruiken.

Meestal speelt het management (vaak de zakelijke directeur) namens het museumde meest actieve en sturende rol in een klimatiseringstraject. Het onderzoek heeftduidelijk gemaakt dat de afstemming van wensen en de communicatie tussencollectiebeheerders enerzijds en de technische of facilitaire museale dienstenanderzijds bijzondere aandacht behoeft. De Inspectie is van mening dat eenmuseum dat voornemens is zijn binnenklimaat te corrigeren, daarvoor eenprojectteam zou moeten samenstellen. Hierin zouden de directeur(en), decollectiebeheerders, restauratoren en de facilitaire medewerkers van het museumeen rol moeten hebben. En omdat dergelijke correcties verweven zijn metbeveiligingsaspecten, bijvoorbeeld als de museale meldkamer betrokken wordt bijhet klimaatbeheer, is ook de inbreng van de museale beveiligingsdeskundigen vangroot belang.

Voor een goed verloop van het traject is het belangrijk dat het museum actiefbetrokken is bij alle fasen van het traject. In de beginfase en bij het opstellen van hetprogramma van eisen (PVE) heeft het museum evident een belangrijke taak. Maar decasussen leren dat er voor het museum ook een grote taak is weggelegd na dedefinitiefase. Het ontbreekt veel musea echter aan ervaring, deskundigheid en inzichtin deze ontwerptrajecten en zeker in de technische vertaling van de oplossingen.Omdat dit soort ervaring, deskundigheid en inzicht niet tot de museale kerntaakbehoort, is het de vraag of alle musea moeten streven naar de beschikbaarheid

95 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 96: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

daarvan binnenshuis. Als zij er niet zelf over beschikken, hebben zij echter wel de taakom actief op zoek te gaan naar externe deskundigen door wie zij zich kunnen latenadviseren en bijstaan.

Eveneens is het van groot belang dat de musea meer inzicht verwerven in dekwetsbaarheid van hun collectie en museale gebouw. Sommige musea beschikkenzelfs niet over een overzicht van de materialen en conditie van de collectie. Daardoorkunnen zij onmogelijk een adequate visie op het gewenste binnenklimaat hebben.Daarbij komt dat de kwaliteit van de monitoring in de meeste gevallen te kort schiet,waardoor men ook geen goed zicht op het bestaande binnenklimaat heeft. Eenonafhankelijke en continue monitoring van de RV en T-waarden op de plekken waar decollectie zich bevindt, is essentieel voor het vergaren van inzicht in de ‘zwakkeplekken’.

De Erfgoedinspectie pleit voor het vastleggen van de uitgangspunten of een musealeklimaatrichtlijn voor het binnenklimaat door het museum. Of dit nu in eenconserveringsbeleidsstuk gebeurt of in een ander document, het moet voor iedereen inde museale organisatie duidelijk zijn wat de nagestreefde klimaatwaarden zijn; de eigenklimaatrichtlijn of -norm. In de praktijk schort het vaak aan duidelijke communicatie overdit onderwerp, terwijl het toch diverse actoren in de organisatie aangaat. Omonwetendheid en misverstanden te voorkomen is structureel overleg overklimaataspecten tussen het facilitaire en technische personeel dat de installaties bedienten medewerkers van de restauratieateliers en het management noodzakelijk. De centralevraag zou dan steeds moeten zijn of het gemeten klimaat aan de museale richtlijnbeantwoordt. En als dat niet het geval is, moet besproken worden hoe dat komt en wathet risico voor de collectie is. Ook zou er in overleg met de Rgd een protocol opgesteldmoeten worden op basis waarvan iedereen zijn taak weet in het geval van afwijkingen,storingen en calamiteiten.

Externe onderzoekers en adviseurs: de collectie

MuseumregisterHet Museumregister speelt een sturende rol in het museale klimaatbeheer, in die zindat het eisen stelt aan de kwaliteit van het klimaat en de monitoring ervan door hetmuseum. In het verleden leverden die basiseisen problemen op voor historischegebouwen. Het binnenklimaat van dergelijke gebouwen voldoet immers in veelgevallen niet aan de ICN-richtlijnen. Hierdoor zouden zij op grond van de eisen van hetMuseumregister van erkenning en registratie verstoken blijven, zelfs als hunklimaatbeheer uitstekend is. Daarom verleent het register nu aan dit soort museadispensatie, tenzij zij hun binnenklimaat slecht of niet monitoren. Slecht of nietmonitoren is een gegronde reden om de erkenning van ook deze musea te weigeren.

96 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 97: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Instituut Collectie NederlandEen centrale taak van het ICN is het bevorderen van kennis door opleidingen enpublicaties. Het is opmerkelijk dat algemene en technische cursussen overpreventieve conservering niet meer door het ICN worden aangeboden. En sinds 1997zijn er nauwelijks tot geen publicaties van dit kenniscentrum over klimaataspectenverschenen. Wel wordt binnen cursussen of publicaties over de omgang metbijvoorbeeld fotografisch materiaal, metaal of archeologische objecten veel aandachtbesteed aan het belang van preventieve conservering. Gelukkig ging in 2006 voor detweede keer een opleiding tot behoudsmedewerker van start en in 2007 wordt eennieuwe cursus ‘Klimaat en licht’ aangeboden.

Het ICN speelt een belangrijke rol in de verspreiding van de nieuwe inzichten inpreventieve conservering van collecties en de risicoanalysemethode. Hierdoor kunnenmusea meer inzicht opbouwen in de kwetsbaarheid van hun collectie voor bepaaldeklimaatwaarden en de ernst van de schade inschatten (zie hierna). Gericht onderzoeknaar de kwetsbaarheid van bepaalde materialen bij bepaalde klimaatcondities moet ditinzicht vergroten.

Behalve aan meer kennis over preventieve conservering hebben de musea duidelijkeen grote behoefte aan ondersteuning door adviseurs tijdens een realisatietraject.Weinig musea hebben de technische deskundigheid en die op het terrein van beheer inhuis. En het marktaanbod van adviseurs met kennis van zaken die affiniteit hebbenmet museale collecties, museale gebouwen en de eigenheden van museaal beheer lijktop dit moment zo goed als nihil.

De Erfgoedinspectie pleit voor een structurele adviestaak van het ICN gedurende hethele klimatiseringstraject (dus niet alleen tijdens de definitiefase) dat de voormaligerijksmusea doorlopen. Op dit moment heeft het ICN, in tegenstelling tot de Rgd,echter geen procedure of projectorganisatie voor dit soort trajecten. En gelet op hetpensioen van de ICN-klimaatadviseur is de dreiging van capaciteitsgebrek en verliesvan kennis over dit onderwerp reëel. De afdeling Advies van het ICN zou uitgebreidmoeten worden om de voor musea onmisbare assistentie bij het corrigeren van hunbinnenklimaat te kunnen verlenen.

Nog belangrijker dan het verlenen van deze assistentie is het maken van een keuzeover de taak van het ICN bij het vaststellen van het klimaatstreven of de musealeklimaatrichtlijn. Deze fundamentele keuze moet voorafgaan aan het hele traject en infunctie van het dagelijkse museale beheer zijn. Het ICN zou bij het opstellen van eenstrategische en integrale klimaatnormering door de bij klimatisering betrokken diversedisciplines een belangrijke aansturende rol moeten spelen.

97 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 98: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Externe onderzoekers en adviseurs: het gebouw en de installatiesUit de case studies blijkt dat de Rgd zich bij het beheer van de klimaatinstallaties laatbijstaan door externe werktuigbouwkundige adviseurs en raadgevende ingenieurs. Hetis echter niet duidelijk geworden wat de meerwaarde van hun bijdrage is. Vaak hebbendeze externen geen affiniteit met de museale sector. Het zou goed zijn te weten welkeklimaatadviseurs in Nederlands wel affiniteit met de museale sector hebben. DeInspectie verwacht dat hun aantal gering is.

De monitoring op afstand van het GBS-systeem in het NederlandsScheepvaartmuseum door een extern bedrijf in combinatie met een analyse van demeetgegevens en een storingsprotocol leverde wel een betekenisvolle bijdrage aan deverbetering van het technische en dagelijkse beheer van de installaties. Bovendienkon hierdoor ook de effectiviteit van de handelingen van de diverse installateursgecontroleerd worden. Het is wenselijk te inventariseren welke externe bedrijven instaat zijn om op een vergelijkbare wijze te monitoren.

De uitvoerdersDe case studies wijzen uit dat de uitvoerders (installateurs) risicovolle actoren zijn. Ditheeft ermee te maken dat hun betrouwbaarheid, continuïteit en deskundigheid nietgegarandeerd is. De opdrachtgevers dienen de selectie van uitvoerders te verbeterenen niet alleen hun prijs als criterium te hanteren. Misschien kan er op termijn gedachtworden aan een certificering van uitvoerders voor de museale sector. Op korte termijnzou een referentielijst kunnen werken: per uitvoerder een lijst van goedgekeurdereferenties die wordt bijgehouden. Musea en de Rgd kunnen bij oplevering of bij deevaluatie van onderhoud vaststellen of het werk van een bepaalde installateur wel ofniet voor een goede referentie in aanmerking komt.

De adviseurs en toezichthouders: het rijksmonumentWanneer het museale gebouw een rijksmonument is, speelt de Rijksdienst voorArcheologie, Cultuurlandschappen en Monumenten (RACM, voorheen RDZM) in eenrol bij klimatisering van dat gebouw. In het kader van een Monumentenvergunningadviseert de rijksdienst het bevoegde bestuursorgaan (burgemeester en wethouders).Twee van de in het kader van dit onderzoek onderzochte musea zijn rijksmonumenten,zelfs zogenaamde top-honderd monumenten. Voorzover bekend heeft de RACM ingeen van beide bemoeienis met de keuze of uitvoering van klimaatmaatregelengehad.10 Dit heeft wellicht te maken met het feit dat er indertijd bij de RDMZ nog geenspecifiek deskundige werkzaam was. De Inspectie heeft overigens niet uitgezocht ofde Rgd een monumentvergunning heeft aangevraagd.

98 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

10 Dit is echter niet uitputtend onderzocht in het kader van deze studie. Zo zijn de panddossiers in dearchieven van de RDMZ bijvoorbeeld niet geconsulteerd.

Page 99: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Recente voorbeelden van klimatisering van rijksmonumenten waarbij de RACM weleen adviserende rol heeft gespeeld, zijn de ontwerpen voor het RijksmuseumAmsterdam, het Muiderslot en het Zeemagazijn van het NederlandsScheepvaartmuseum (alledrie buiten het bestek van dit onderzoek vallend). Uiteraardging de aandacht van de RACM hierbij vooral uit naar de bouwfysische aspecten enhet behoud van het gebouw en zijn nagelvaste interieur. De roerende inboedel(bijvoorbeeld een collectie) is niet de eerste zorg van deze Rijksdienst. Het belang vanklimaatcorrecties en de daaraan verbonden risico’s voor een gebouw hangen echtervaak veel meer samen met het belang en de risico’s voor de collectie in dat gebouwdan men denkt. De Inspectie is dan ook een groot voorstander van een actieveadviesrol van de klimaatdeskundige van de RACM als het om de klimatisering vanrijksmonumentale museale gebouwen gaat.

De Directie Cultureel ErfgoedDe Directie Cultureel Erfgoed (DCE) van het ministerie van OCW speelde bij deklimatisering in de drie onderzochte musea een rol als financier van het Deltaplan.Het is tijdens het onderzoek niet duidelijk geworden of DCE een sturende rol in deprocessen had. Wel is bekend dat DCE als opdrachtgever van de realisatie vanklimaatinstallaties in het kader van het Deltaplan geen klimaatnorm heeft vastgesteld.Dit heeft de Rgd gedaan. Die norm, vastgelegd in richtlijnen, werd het uitgangspuntvoor het ontwerp en de correctie van het museale binnenklimaat. Het is evenminduidelijk of DCE inhoudelijk klimaatbeleid voerde en voert.

Tot op heden zijn de investeringen en inspanningen in het kader van het Deltaplan tenbehoeve van het museale binnenklimaat niet geëvalueerd. De Inspectie acht hethoogst noodzakelijk dat dit wel gebeurt. Structurele monitoring kan uitwijzen of hetresultaat van de inspanningen en investeringen beantwoordt aan de uitgangspunten,of de klimaatinstallaties de in de opdracht beschreven gewenste prestaties leveren.En, van fundamenteel belang, of de objecten in de rijkscollecties er conditioneel betervan geworden zijn. Dragen de gerealiseerde klimaatinstallaties bij aan de verlengingvan hun houdbaarheid?

Sommige geïnterviewden vinden een meer directe en actieve betrokkenheid van DCEbij klimaatgerelateerde onderwerpen wenselijk. Daarbij verwijzen zij bijvoorbeeld naarde betrokkenheid van DCE waar het over de museale veiligheidszorg gaat. Het zou eengoede zaak zijn als DCE een plaats heeft in het netwerk van klimaatdeskundigen, al washet alleen al vanwege haar ervaring met het Deltaplan en museale bouwprocessen. Zijzou een stimulerende rol kunnen spelen bij het formuleren van een normering voor deprocessen (één van de aanbevelingen in dit rapport) en het bevorderen van dedeskundigheid van de museale stichtingen. Ook zou haar rol (en belang bij) eencontinue en structurele monitoring van het binnenklimaat prominenter kunnen zijn.

99 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 100: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De Erfgoedinspectie / CollectiesUit de onderzoeksresultaten van de drie casussen bleek dat de rol van deErfgoedinspectie in het klimaattraject enerzijds en in het beheer en onderhoud vanhet museale binnenklimaat anderzijds niet echt eenduidig was. Wel was evident dat debeoordeling van het museale binnenklimaat deel uitmaakte van het reguliereinspectiewerk, maar hierin valt de zoekende houding van de Inspectie op. Zijhanteerde de ICN-richtlijnen een tijd als gesloten beoordelingsnorm, maar inhistorische museale gebouwen leverden die een toezichtsparadox op.

In het hierna volgende wordt aandacht besteed aan de wenselijke rol van deErfgoedinspectie in de toekomst, zowel in het klimaattraject (zie einde beschrijvingeerste luik) als in het beheer en onderhoud van het museale binnenklimaat (zie eindebeschrijving tweede luik).

Een nieuwe actor: een centraal orgaan van deskundigenDe Adviesrichtlijn Luchtkwaliteit Museumdepots verlangde in 1996 de creatie van eencentrale begeleidingsgroep voor de realisatie van de Deltaplanambities. De Inspectiepleit voor de oprichting van een centraal orgaan van deskundigen, waarinvertegenwoordigers van de musea (VRM/NMV), de Erfgoedhuizen, het ICN, de Rgd(diverse directies en expertises), de RACM, onderzoeksinstellingen zoals de TU/e,vertegenwoordigers van OCW zoals DCE en de Erfgoedinspectie zitting hebben. Ditorgaan moet multidisciplinair zijn samengesteld. Dat wil zeggen: naast monumenten-en collectiehoeders moeten ook bouwfysici, werktuigbouwkundigen en deskundigeninzake de regeltechniek en het beheer deel van het orgaan uitmaken. Men zou degroep deskundigen die bij dit onderzoek als klankbord heeft gefunctioneerd alsuitgangspunt voor zo’n platform kunnen nemen.

Het ontbreken van een multidisciplinair overlegorgaan over klimatisering enklimaatbeheer is een groot manco. Het bestaat ook niet voor de bredere thematiekvan bouwen, verbouwen en herinrichten van de musea. Het bestaat al wel voor eenvergelijkbaar en met dergelijke acties samenhangend onderwerp: voor de integraleveiligheidszorg in de musea.

Ten tijde van de afronding van dit rapport heeft het ICN het initiatief genomen om eenmultidisciplinair orgaan van deskundigen op het gebied van het musealebinnenklimaat samen te stellen. De Erfgoedinspectie juicht dit initiatief, dat aansluitbij haar aanbevelingen, toe en maakt deel van dit orgaan uit. In deze fase vraagt zijvooral aandacht voor de verantwoordelijkheid, aansturing en onafhankelijkheid van ditorgaan, voor de status en de rol van de diverse instellingen, en ook voor eventuelebenoemingen of selecties.

100 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 101: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Dit centraal orgaan van deskundigen zou ingezet kunnen worden om nieuweinstrumenten voor een beter klimaatbeheer op te stellen, zoals een integrale enstrategische (proces-) normering. En er zijn wel meer onderwerpen waar het orgaanzich over zou kunnen buigen, zoals het in kaart brengen van de deskundigheid op demarkt, het opstellen van een model-PVE, van protocollen voor het dagelijkse beheeren voor storingsafhandeling en het uitwerken van een leidraad (of norm) voor eenadequate monitoring en de verslaglegging daarvan.

Een leidraad voor alle fasen van het klimatiseringstraject is een onmisbaarinstrument. Met de inbreng van de Rgd, die hier ruime ervaring mee heeft, zou deopstelling hiervan niet lang op zich hoeven laten wachten. Hoewel de conclusies enaanbevelingen van dit rapport zich specifiek op de voormalige rijksmusea richten, lijktfasering van dit traject ook voor niet-rijkscollecties uiterst zinvol.

101 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 102: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

3.3 Eerste luik: realiseren van klimaatbeheersing

3.3.1 Algemene opmerkingen

Zowel voor het aanpassen van de klimaatomstandigheden in een bestaand gebouw alsvoor een complex nieuwbouwproject is een duidelijke projectfasering belangrijk. Goedtoegepast voorkomt dit goedbedoelde, maar ondoordachte interventies. Dit geldtonverkort voor op het eerste gezicht onbeduidende kleine ingrepen zoals kierdichting,het plaatsen van binnenzetramen of het uitvoeren van isolatiewerken.

De Inspectie pleit voor het opstellen van een leidraad, specifiek voor bepaaldewerkzaamheden die in musea vaak voorkomen:

• modificaties van een bestaand gebouw ten behoeve van een beterklimaatbeheer, zonder installaties;

• de realisatie van een nieuwe installatie in een bestaand gebouw. Hierbij kanvervolgens onderscheid worden gemaakt tussen een realisatie in een monumenten die in een gebouw zonder historische waarde, of tussen de realisatie vanmobiele apparatuur en vaste installaties;

• de modificatie en de verbetering van bestaande installaties;

• de realisatie van een nieuw gebouw met installaties.

Het is van groot belang dat alle betrokken actoren hun rol in alle fasen duidelijk voorogen hebben. In feite zou het museum iedere fase kritisch zelf moeten toetsen en zichmoeten laten bijstaan door deskundige adviseurs. Het is belangrijk dat elke keuzeverantwoord wordt. De Inspectie acht het ook belangrijk dat er goede afsprakenworden gemaakt over wanneer en hoe de diverse instanties opmerkingen kunnenformuleren tijdens de ontwerp- en bouwfase. Alle afwijkingen van de uitgangspuntenvan het klimaat zouden per fase moeten worden vastgelegd en verklaard. Het heletraject (tot en met de nazorg en de overdracht van het beheer) zou afgesloten moetenworden met een evaluatierapport dat de relevante inhoudelijke, procesmatige enfinanciële aspecten bevat en de archivering regelt.

De Inspectie benadrukt het belang van zorgvuldige archivering van belangrijkeprocesstukken. Zij vond het tijdens het onderzoek opvallend hoe onsystematisch enonvolledig de archivering van het hele traject doorgaans was. Dit impliceert eenmanco in het kennismanagement. Deze processtukken zijn immers niet alleenonmisbaar voor het op peil houden van het beheer en onderhoud, maar ook voor eeneventueel evaluatie- en correctietraject. Wil men bijvoorbeeld terug naar deontwerpbeginselen, dan moeten die wel terug te vinden zijn.

102 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 103: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De Rgd liet de Inspectie medio 2006 weten dat hij met een digitaaldocumentatiesysteem bezig is, met behulp waarvan alle relevante tekeningen endocumenten van een gebouw of project als samenhangend geheel gearchiveerdkunnen worden. De musea krijgen via internet toegang tot alle relevante documenten.De Inspectie juicht dit initiatief toe.

Een uitdaging ligt in een goede sturing van het gehele proces. De bedrijfsprocessenvan klant (museum) en leverancier (Rgd) die raakvlakken hebben met hetklimaatproces moeten gesynchroniseerd worden. Een belangrijke aanbeveling is ookdat het hele traject zich niet alleen toespitst op de klimaatcondities zelf en detechniek. Ook de continuïteit en competentie van onderhoud en beheer of bedieningmoeten vanaf het begin door alle partijen overwogen worden. Beter beheer is eenbeter klimaat! Omdat de situatie per museum zo sterk verschilt, zou eenobjectspecifiek protocol voor het technische en dagelijkse beheer veelonduidelijkheden over verantwoordelijkheden, en dus risico’s, voorkomen.

Een problematisch, maar ook positief aspect van dit onderzoek is dat de metingendoor TU/e en de voorlopige bevindingen de onderzoekssituatie hebben beïnvloed.Bijvoorbeeld omdat ze ertoe hebben geleid dat het klimaat al tijdens het onderzoekwerd bijgesteld, of de bewustwording groter werd. In het Mauritshuis bijvoorbeeldwerden naar aanleiding van de metingen sensoren van het GBS-systeem vervangen,omdat die onnauwkeurig bleken. Vooral in het NSA-depot werd TU/e een actor en doorhaar onafhankelijke monitoring een informatiebron voor het collectiebehoud van hetmuseum.

3.3.2 Fasering van het traject

fase 1: initiatief Het is in de drie onderzochte musea niet duidelijk geworden of de gebruiker of degebouwbeheerder het initiatief tot beter klimaatbeheer nam. Voor wat betreft werkendie vóór 1999 werden uitgevoerd, is het volkomen duister gebleven wat de aanleidingvoor het ingrijpen in de bestaande situatie was. Na 1999 ligt het initiatief in ieder gevalwettelijk gezien duidelijk bij de gebruiker.

Het maakt fundamenteel verschil uit of het om een nieuwbouwprogramma gaat, of omeen aanpassing van een bestaand gebouw. Vooral de laatste situatie doet zich bij derijkscollecties voor. Als het gaat om aanpassing van een bestaand gebouw, zou menverwachten dat het initiatief voortkomt uit problemen met de bestaandeklimaatsituatie. Dus op basis van een grondige monitoring en analyse van hetbestaande klimaat, waarbij men onacceptabele risico’s voor de collectie vaststelt ofverwacht, eventueel met de hulp van een (externe) adviseur of wetenschappelijk

103 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 104: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

onderzoeker. De documentatie, zoals metingen- en analyserapporten enrisicoanalyses voor de bestaande situatie blijft beschikbaar, opdat men de motievenvoor het initiatief kan teruglezen. Dit zou de standaard aanpak in de initiatieffasemoeten zijn.

Een klimaatcorrectie zou nooit zonder voorafgaande monitoring van start mogengaan. Daarom pleit de Inspectie voor een continue en volledige monitoring van defysische luchteigenschappen en een bouwfysisch onderzoek naar de eigenschappenvan het gebouw. Het moet voor bouwfysici mogelijk zijn een vlekkenplan tepresenteren waarin de klimaatomstandigheden worden gevisualiseerd. Waar heersenwelke condities? Wanneer zijn welke plekken, muren of hoeken kritisch? Vervolgenskan voorspeld worden wat het optimaliseren van de conditie van het gebouw doorbijvoorbeeld het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en het elimineren vanlekkages zou opleveren. Ook kunnen de voordelen van aanpassingen van de musealeprocedures en het gebruik van het gebouw (aangepast bezoekersmanagement,bijvoorbeeld) berekend worden. Vervolgens kunnen minimale interventies, zoals hetplaatsen van mobiele apparatuur of het toepassen van kierdichting en ventilatie,gesimuleerd worden. Wat zou dan de bandbreedte zijn en is die acceptabel voor decollectie?

Ook zouden eerst de alternatieven voor een betere bescherming op objectniveautegen elkaar afgewogen moeten worden. Het opbergen van objecten in dozen in eendepot of het opbergen van objecten in een microklimaatdoos of vitrine op zaal, versusruimteklimatisering bijvoorbeeld. Dit is zeker de aangewezen manier alsverhoudingsgewijs een klein deel van de collectie gevoelig is voor het binnenklimaat.In bepaalde gevallen kan de conclusie van zo’n afweging zijn dat het voorwerp ‘op zaal’verplaatst moet worden, of vervangen door een replica. Als de conclusie is dat deomgeving geen of weinig betekenisvolle schade aan de collectie toebrengt, zou hetadagium moeten zijn: afblijven! Wellicht ten overvloede; hiermee vervalt niet denoodzaak om te monitoren.

Soms zijn bouwwerkzaamheden (nieuwbouw, verbouwing, renovatie) en een nieuwepresentatie en inrichting zelf de aanleiding voor het denken over bijsturing van hetklimaat. Ook dan wil de Inspectie benadrukken dat de heersendeklimaatomstandigheden en de risico’s grondig in kaart gebracht moeten wordenvoordat men aan de slag gaat. Bij Museum de Gevangenpoort ontbrak al dit soortachtergrondinformatie volledig, waardoor het voordeel van de gerealiseerdeinstallaties moeilijk achterhaald kon worden. Kennis van de aanwezigeklimaatcondities was hier nauwelijks relevant, want de klimaatinstallatie werdwellicht niet aangebracht omwille van het behoud van de collectie.

104 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 105: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

In de initiatieffase moet het museum zich overigens goed beraden over wat er met decollectie gebeurt tijdens het traject. Loopt de collectie door de uitvoering van dewerkzaamheden zelf een verhoogd risico? Moet een gedeeltelijke of completeuithuizing worden voorbereid? De Erfgoedinspectie is in het algemeen voorstander vanhet uithuizen van een collectie tijdens risicovolle werkzaamheden. In het samenstellenvan de verhuisorganisatie kan men niet zorgvuldig genoeg zijn. De uithuis- eninhuisoperaties moeten in ieder geval een plaats krijgen in de bouwplanning en hetmuseum moet voldoende handelingsvrijheid krijgen, doorgaans om af te remmen. (Hetonderwerp ‘uithuizen van een collectie`is op zich al een facetrapportage waard.)

fase 2: definitie De opmaak van een programma van eisen (PVE) is standaard in een ontwerptraject,dus ook als het om het realiseren van een klimaatinstallatie gaat. Echter, in deonderzochte casussen kon een dergelijk definitiestuk niet steeds teruggevondenworden. Ook in de huidige inspectiepraktijk blijkt het opstellen van een PVE door demusea (of hun adviseur) zelf niet standaard. De Inspectie benadrukt het belang van deopmaak van dit cruciale document en een actieve rol van het museum hierin, ook alshet om kleine ingrepen gaat. Sinds de Rgd als een agentschap opereert, moeten demusea hun eisen formuleren, ook voor het binnenklimaat. Anno 2006 komt het in depraktijk nog steeds voor dat de Rgd bij gebrek aan een degelijk PVE van een museumzelf prestatie-eisen formuleert. En zo komen vaak opnieuw de klimaatklassen van hetDeltaplan in beeld.

De uitwerkingen van een PVE zijn heel divers; van gedetailleerd technisch metmogelijke oplossingsrichtingen tot algemene beschrijvingen van de prestaties en dekwaliteit. Overigens is het raadzaam vóór het opstellen van een PVE goed bij collegaete kijken en hun situatie met de eigen te vergelijken.11 Daarbij is het belangrijk omzowel op de technische als op de beheersmatige kant te letten.

Een inventarisatie van museale bedrijfsprocessen en protocollen is van groot belang.Het museum mag niet verwachten dat de architect of de Rgd over kennis op ditspecifieke terrein beschikt. Voor advies over de museale bedrijfsprocessen is het tijdiginschakelen van externe adviseurs aan te bevelen. Ook de arbeidsomstandigheden(ARBO-wetgeving) kunnen in verband met het PVE aan de orde komen. Het is in dezefase belangrijk zo volledig mogelijk te zijn. Het is immers veel moeilijker en vooral veelkostbaarder en tijdrovender om later, in de uitvoeringsfase, wensen naar voren tebrengen. Bovendien loopt men dan het risico dat die dan niet meer gerealiseerdkunnen worden. Naarmate de opmaak van het PVE meer integraal is (fit for purpose),

105 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

11 Bouwputten en Valkuilen. Problemen en oplossingen bij het plannen en verbouwen van musea enverhuizen van collecties, Verslag workshop, Leiden, 1998.

Page 106: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

hebben meer diverse partijen in het museum hier inspraak in. Het is daarom goed debesluitvormingsstructuur en eventuele adviezen van in- en externe adviseurs en hunnamen vast te leggen.

Een adequaat PVE houdt ook rekening met een langetermijnvisie, zoals de aanwas vande collectie over een periode van bijvoorbeeld tenminste 10 jaar.

De formulering van de prestaties moet in het PVE veel aandacht krijgen. Hierbij moetmen denken aan de gewenste condities van RV en T: absolute waarden,schommelingen (per uur, etmaal en jaarlijkse bandbreedten), ventilatievoud,recirculatievoud, debieten of aard, aantal en vervangingsfrequentie van filters.Belangrijk is dat de begrippen duidelijk zijn. Discussies over bijvoorbeeldbandbreedten en maximale fluctuaties per etmaal komen vaak voor en kunnen in hetontwerptraject erg storend zijn, zoals bij het NSA-depot het geval was. Het is ookessentieel om klimaatscheidingen, klimaatzones en klimaatsluizen te benoemen.

Uit een PVE moet op te maken zijn of er ook een wens is om de lucht te zuiveren. Vaakmaakt de luchtzuiveringsinstallatie deel uit van een nieuwe klimaatinstallatie. Somskiest men er echter voor om de realisatie van een kostbare luchtzuiveringsinstallatieuit te stellen. Een PVE voor een klimaatinstallatie kan bepalen dat het in de toekomstmogelijk moet zijn de installatie uit te breiden met een luchtzuiverheidsinstallatie.

Het is aan te bevelen dat in een PVE de keuze voor bepaalde klimaatconditiesbeargumenteerd wordt, vanuit de collectie en/of de mens en/of het gebouw. Het kanzijn dat een museum opteert voor bepaalde klassieke klimaatrichtlijnen, maar dehaalbaarheid daarvan is in historische gebouwen vaak een probleem. Een integrale enstrategische normering kan tot een meer realistisch uitgangspunt leiden.

Een PVE staat of valt met de haalbaarheid van zijn uitgangspunten. Is het programmareëel naar prijs, kwaliteit, levertijd? Zijn de ambities technisch en logistiek haalbaar inde huidige context van het gebouw? Is rekening gehouden met de beperkingen die hetgebouw oplegt, of juist bewust niet? Een monumentaal historisch gebouw met eenwaardevolle structuur en interieur stelt zijn eigen ‘beperkingen’. De aantasting van deaanwezige waarde moet minimaal zijn. Zeker voor een bestaand gebouw is hetraadzaam in de initiatieffase al overleg te voeren met de Rgd of een deskundige diebijvoorbeeld de technische en bouwkundige haalbaarheid of mogelijke aantasting kantoetsen. Bovendien is het belangrijk dat de musea zich bewust zijn van de ruimtelijkebeperkingen aan de gewenste klimaatcorrectie. Het is absurd om één en hetzelfdeklimaat van voor- tot achterdeur te eisen. Zo’n eis zou door alle adviseurs enontwerpers tijdig gepareerd moeten worden. De vrijheid om een willekeurig object in

106 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 107: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

een willekeurige museale ruimte te presenteren is gelimiteerd. Dit geldt zelfs inspeciaal en optimaal daarvoor ontworpen gebouwen en installaties.

Het is voorstelbaar dat een museum voor een nieuwbouwproject topambitiesformuleert zonder, bewust of onbewust, rekening te houden met de haalbaarheiddaarvan. De Inspectie raadt aan om dan eerder voor een bouwkundig en bouwfysischsolide ontwerp te opteren, zodat een eenvoudige installatie volstaat. Esthetischehoogstandjes met bijvoorbeeld veel glaspartijen leidt veelal tot dure en complexeinstallaties. Afstemming op het bouwkundige dossier en, op de technischevoorzieningen voor verlichting en beveiliging, is belangrijk. Een klimaatontwerp moetvooral afgestemd worden op de brandveiligheid (bijvoorbeeld op de indeling incompartimenten). Dat de installatie het brandrisico kan verhogen, zoals in hetMauritshuis, moet zoveel mogelijk voorkomen worden.

Het is van groot belang van meet af aan de beheersmogelijkheden in gedachten tehouden. Houdt het voorstel rekening met de in- en extern aanwezige capaciteit om hetklimaat letterlijk draaiende te houden? Wanneer een GBS-systeem gewenst is, moet degebruiker de meetgegevens op zijn minst passief kunnen meelezen. En deze moetengemakkelijk te genereren en te presenteren zijn, ook die uit het verleden. Het is nodigom deze eis expliciet te formuleren; een history zit niet standaard in een GBS-systeem, al zou dit voor museale installaties wel zo moeten zijn. Het is belangrijk dathet regelsysteem begrijpelijk en inzichtelijk is voor het museum en dat duidelijk iswaar en wat men meet. Het moet mogelijk zijn om op sensorniveau gegevens op tevragen. Overigens zijn de kosten van het onderhoud en het dagelijkse beheer van eencomplexe installatie met regelsysteem vaak aanzienlijk. Hier kan het museum maarbeter in een vroeg stadium zicht op krijgen.

Voor de opmaak van het ruimtelijke PVE is het goed voorlopige plattegronden temaken waarop alle bedrijfsfuncties zijn aangeduid en de museale en bedrijfsprocesseninzichtelijk zijn. Functiewijzigingen in een later stadium in het traject kunnen nogalwat problemen veroorzaken. Ook is het belangrijk om te schetsen hoeveel mensenwanneer in welke ruimte aanwezig zijn.

Vanaf het begin van het traject moet men rekening houden met de inrichting van deruimten. Het is essentieel tijdig de locatie van objecten vast te stellen en onderscheidtussen een depot- en expositiesituatie te maken. Dit heeft immers nogal watconsequenties voor het klimaatontwerp. Zoals al is opgemerkt is het naïef teveronderstellen dat als een gebouw klimaatklaar is de collectie op ongeacht welke plekin dezelfde condities staat. Het uitstellen van een presentatieplan of achterwege latenvan een duiding van de locatie van de objecten met vermelding van hun materiaal-groep en/of klimaatgevoeligheid is in een klimatiseringstraject contraproductief. Het

107 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 108: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

verdient sterke aanbeveling het traject van de inrichting en van de installatiegelijktijdig te laten lopen en goed op elkaar af te stemmen. In het PVE kunnensuggesties worden gedaan voor de plaats van in- en uitblaasopeningen, of waar diejuist niet geplaatst kunnen worden. Het museum moet ook inspraak hebben in desensoren die het systeem gaan aansturen: hun locatie, aantal en nauwkeurigheid. Ookkan men het beste in deze fase denken over de werking van de klimaatinstallaties inhet geval van storingen en calamiteiten.

Men moet in elk geval in het PVE aangeven wanneer de inhuizing van de ruimte(n)mag plaatsvinden. Meestal wordt gesuggereerd dat een museum eist dat het klimaatgedurende tenminste drie maanden stabiel moet zijn alvorens het tot inhuizingovergaat. Het is zeker geen onzin om de vooronderzoeken en risicoanalyses teformuleren die nodig zijn om vast te stellen of het klimaat stabiel is.

Ieder PVE moet anders zijn; de opmaak is maatwerk. Toch kan het bijzonder nuttig zijnwanneer een aantal referentiestukken beschikbaar worden gesteld. Eenmultidisciplinaire deskundigengroep zou een blauwdruk met een checklist kunnenopstellen voor PVE’s in de museale sector.

fase 3: ontwerpEen ontwerper drukt veelal zijn stempel op een realisatietraject. Daarom is hetbelangrijk dat het museum inspraak in de keuze van de ontwerper heeft.Klimaatinstallaties en klimaatgerelateerde ingrepen laat de Rgd graag internontwerpen (Advies en Architectuur). Om diverse redenen is het niet wenselijk eenuitvoerend installateur het ontwerp te laten maken. Eigen of externe ontwerpers(werktuigbouwkundigen en bouwfysici) kunnen onafhankelijker van de uitvoeringontwerpen.

Bij een groter project valt het ontwerp vaak in drie delen uiteen: een bouwkundigdossier, een installatietechnisch gedeelte en ten slotte de inrichting. Als deze driedelen door verschillende partijen worden ontworpen, is onderlinge afstemmingcruciaal. De plaatsing van objecten ten opzichte van installatieonderdelen zoalsuitblaasroosters is immers uiterst belangrijk. En toch loopt het hier wel eens mis,zoals bij het NSA.

Ton Jütte signaleert in zijn Praktijkervaringen dat er bij het uitwerken van de plannenregelmatig problemen ontstaan. “Problemen dienen door de opdrachtgever en detoekomstige gebruikers (het museum) met de architect en de adviseurs besproken teworden zodat een verantwoorde bijstelling van de plannen kan plaatsvinden. Ditgebeurt niet altijd. Vaak worden er door de architect met zijn adviseurs beslissingengenomen die in het museale gebruik verstrekkende consequenties hebben zonder dat

108 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 109: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

het museum zich daarvan bewust is. Het gevolg is dan dat de bruikbaarheid van deruimten te wensen overlaat, dat de museaal te stellen eisen niet gehaald worden ofdat de veiligheid niet gewaarborgd is.”12

De projectmanagers van de Rgd besteden nu terecht veel aandacht aan decommunicatie over de planontwikkeling tussen het museum, de ontwerper en degebouwbeheerder. Deze communicatie dient overigens goed te worden vastgelegd (ennadien centraal gearchiveerd) in fasedocumenten. In ieder geval moeten afwijkingenten opzichte van het PVE of veranderingen van ambitie, zoals de overgang naar eenandere klimaatrichtlijn, met een duidelijke opgave van redenen worden vastgelegd.

Op het moment dat concrete oplossingen kenbaar worden gemaakt in een voorlopigontwerp (VO), definitief ontwerp (DO), of bestek moet het museum opnieuw allemogelijke risico’s voor de collectie tijdens en na de uitvoering in ogenschouw nemen.En dit moet niet tot de inrichting beperkt worden. Een bepaalde installatietechnischeof bouwkundige wijziging kan weer nieuwe risico’s op brand, lekkages of trillingenintroduceren. Waar worden bijvoorbeeld de waterleidingen en waterafvoerengeplaatst? Heeft het gekozen materiaal geen schadelijke invloed op de collectie?Doemdenken is bij het ontwerpen van gebouwen en installaties een nuttige exercitie.13

Het falen van een element in de schakel kan een dramatisch effect hebben, en het iszeer waarschijnlijk dat iets gaat falen. Wat gebeurt er als de koelmachine stuk gaat?Of als de meetapparatuur fout meet? Een risicoanalyse van het functioneren van deinstallatie (zowel technisch als in de menselijke omgang) kan tot waardevollebijsturing van een ontwerp leiden. Deze exercitie is ook onmisbaar voor hetontwikkelen van adequaat beheer in de nazorgfase. De Erfgoedinspectie wil sterkpleiten voor deze waardevolle exercitie in het ontwerp.

Een andere les die we uit de casussen zouden kunnen leren voor de ontwerpfase is:“keep it simple”. High tech installaties zijn niet altijd beter dan eenvoudigeoplossingen. Vooral de regel- en meetapparaten die de machine aansturen blijkenvaak nogal ingewikkeld en riskant. Op een bepaald moment waren de objecten in deongeklimatiseerde Gevangenpoort beter af dan in de objecten in het ontregeldeklimaat in Het Behouden Huis.

Alle ontwerpen en bestekken moeten ook op hun samenhang worden beoordeeld. Ditis geen eenvoudige klus voor een museum. Zo is het bijvoorbeeld moeilijk teachterhalen hoe het ontwerp tot stand is gekomen en wat de kwaliteit van de

109 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

12 Passie voor erfgoed. Ervaringen uit de praktijk van Ton Jütte opgetekend door Maike Staffhorst, M. Staffhorst, Amsterdam, 2001, p. 28. 13 Memo Klimaatonderzoek Rijksmusea, 19 juni 2006, Rijksgebouwendienst, Atelier Rijksbouwmeester. Met dank aan Bert van Bommel.

Page 110: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

uitwerking is. Werd een probleem opgelost na een grondige bouwfysische eninstallatietechnische studie met berekeningsmodellen en simulatie? Daarom is hetzeker van belang dat het museum de plannen aan een deskundige voorlegt terondersteuning van zijn beoordeling.

fase 4: uitwerkingEen belangrijke stap is de toetsing en goedkeuring van het DO en het uitvoeringsplan.Meestal wordt deze fase als point of no return beschouwd. Het zal van de financieringafhankelijk zijn welke partijen hierbij betrokken zijn: alleen het museum en de Rgd, ofook ministeriële directies (OCW). Ook deze stap moet goed gedocumenteerd worden,opdat duidelijk is welke opmerkingen en correcties zijn gemaakt, welke aanpassingenzijn gedaan en waarom.

Van wezenlijk belang is uiteraard de acceptatie van de klant, het museum. Zeldenbeschikt een museum zelf over voldoende deskundigheid om de stapels bestekken,begrotingen, bouwtekeningen en schema’s van een DO te evalueren. Daarom pleit deInspectie voor bijstand door externe deskundigen op dit gebied. Ook acht zij detoetsing van het DO aan het PVE en het vastleggen van wijzigingen in fasedocumentenvan groot belang.

Voor gebouw- en collectiebeheerders is het belangrijk dat het ontwerp en hetaanbestedingsvoorstel rekening houden met de beschikbaarheid van competenteaannemers in binnen- of buitenland en de beschikbaarheid en levertermijn vansommige onderdelen. Het is aan te bevelen belangrijke instrumenten voor goed beheer al in het bestek op tenemen, zoals een draaiboek, een instructieboek en opleidingen voor eigen personeel.

fase 5: uitvoering

GunningDe gunning verloopt conform de Europese regelgeving op het gebied vanoverheidsopdrachten. De Rgd kiest steevast voor een openbare aanbesteding. Demusea kunnen hier geen enkele invloed op uitoefenen. Zo kunnen zij bijvoorbeeld nieteisen dat eerst een selectie van aannemers met ervaring in de museale sectorplaatsvindt. Vandaag de dag is de prijs van de aannemer het enige gunningcriteriumen niet de kwaliteit of ervaring van een uitvoerder. De Inspectie vindt dat voor eencomplex onderwerp als klimatisering van musea gunning- en/of selectiecriteriageformuleerd moeten worden die rekening houden met deskundigheid,betrouwbaarheid (vanwege veiligheidsrisico’s) en ervaring (met referenties). Demusea kunnen dit eisen. Wellicht is de keuze voor een beperkte aanbestedingverstandiger dan die voor een gewone openbare aanbesteding, al vraagt

110 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 111: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

eerstgenoemde meer van de opdrachtgever. Die moet dan immers inhoudelijkvoorselecteren.

OnderhandelingenBij de prijsonderhandelingen tussen de aannemer en de opdrachtgever wordt somsnaar een goedkopere leverancier gezocht voor een onderdeel van de installatie.14 Ditmag nooit ten koste gaan van de kwaliteit. Afwijking van het bestek door vervangingdoor een ‘gelijkwaardig’ onderdeel behoeft goedkeuring van de opdrachtgever en hetmuseum.

NazorgplanIn principe wordt tijdens de uitvoering ook het nazorgplan opgesteld en goedgekeurden het beheer gestalte gegeven. Analyse van de casussen wijst echter uit dat ditkwaliteitstraject veronachtzaamd wordt. Geen van de musea werkte met eenHandboek gebouw, noch met een Onderhoudsdraaiboek. En het beheer (zie hierna)was verre van probleemloos. De betrokkenen hebben op het gebied van de nazorg nogveel te verbeteren.

De Inspectie is van mening dat bepaalde onderdelen van het correctietraject dat hetNederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam doorliep standaard deel uit zou moetenmaken van een klimatiseringstraject. Dit betekent: een risicoanalyse van het klimaatwaarbij alle mogelijke defecten worden nagegaan (bijvoorbeeld: wat gebeurt er als debevochtiger het laat afweten?), een bedieningsinstructie en een strak protocol in hetgeval van storingen. Ook moet duidelijk zijn wie de revisietekeningen opmaakt en waardie bewaard zullen worden.

De Directie Advies en Architecten werkte naar aanleiding van het onderzoek in hetNSA een model beheerplan uit waar een risicostrategie, de beslisregels voor beheeren bijbehorende documenten in opgenomen zijn. Wellicht wijst de evaluatie van ditplan uit dat het bruikbaar is voor alle musea. In ieder geval is duidelijk dat de opnamevan een klimatiseringsproces in de reguliere bedrijfsprocessen van de klant (museum)en de gebouwbeheerder (Rgd) nadere uitwerking behoeft.

Standaard Interne Verhuurovereenkomst Rijksgebouwendienst (SIVR)De zakelijke afhandeling tussen Rgd en de gebruiker, waarbij eengebruikersvergoeding werd betaald en een nieuwe gebruikovereenkomst opgesteld,kreeg in alle drie de casussen de nodige aandacht. Het is voor het museum zaak alertte zijn op de verdeling van beheer en onderhoudstaken en –verantwoordelijkheden.

111 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

14 Passie voor erfgoed... o.c., p.30.

Page 112: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Zijn deze fysiek en logistiek gescheiden? De onduidelijke demarcatie vanverantwoordelijkheden bleef in het geval van het NSA voor discussie zorgen. Ook bijandere rijkscollecties werd deze onduidelijkheid gesignaleerd.

Eerste opleveringDe oplevering is een zaak tussen de opdrachtgever (de Rgd) en de opdrachtnemer (deaannemer). De projectmanager van de Rgd laat zich hierbij adviseren door deontwerper. Het moet duidelijk zijn wie bij de oplevering opmerkingen mag formulerenen wat de juridische gevolgen daarvan zijn. Ook hier moet het museum heel alert opzijn, al heeft het geen enkele formele bevoegdheid of rol bij de oplevering. DeInspectie raadt het museum aan zelf een gebrekenregister bij te houden. Daartoe zouhet museum met een (aantal) deskundige(n) de uitvoering moeten beoordelen en derisico’s voor de collectie schatten. Het ICN zou hier een rol bij kunnen spelen, alsookonafhankelijke wetenschappelijke onderzoekers of externe adviseurs (bijvoorbeeldwaar het gaat om de installatietechniek of de bouwfysica).

Het onderzoek heeft niet duidelijk uitgewezen of in de drie casussen de opleveringgebaseerd was op een controle, op een monitoring van de prestaties van deinstallaties of slechts op de toetsing van de fysieke realisatie. Wellicht werd dezecontrole pas hierna uitgevoerd, in de nazorgfase, toen de installatie nageregeldwerd.

fase 6: nazorgHet is belangrijk vast te stellen hoe men beoordeelt of het klimaat voldoet aan deuitgangspunten. Het is niet voldoende om alleen op de meetgegevens van het GBS-systeem af te gaan. Men moet ook onafhankelijk van dit systeem meten, al was hetalleen al om de kwaliteit van de GBS-metingen te kunnen beoordelen. Voor hetmuseum is dit het moment om een meetprogramma te ontwikkelen, om competentedeskundigen in te schakelen en om eigen meetapparatuur aan te schaffen.

In deze fase van het traject – vóór het plaatsen van de collectie – kunnen ookstoringen getest worden. Dit kan door een totale shut down te organiseren en daarnate meten en te kijken hoe het klimaat zich herstelt. Bij het NSA was dat herstel somsproblematisch voor de collectie; het ging veel te bruusk en er traden extremeveranderingen in de RV op. Een andere bekende test is die waarbij vocht- enwarmtebronnen in de ruimte geplaatst worden (bijvoorbeeld een waterverdamper).

De nazorgfase is voor het museum en de gebouwbeheerder uiterst belangrijk alsopmaat naar een zorgvuldige overdracht van gebruik, beheer en exploitatie. Dat er indeze fase ongemakken of kinderziektes opduiken is niet abnormaal. Deze ongemakkenen kinderziektes hoeven niet tot onoverkomelijke problemen te leiden als er eenduidig

112 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 113: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

over gecommuniceerd wordt door de gebruiker, de aannemer en de Rgd. Bij het NSAliep de overdracht van gebruik, beheer en exploitatie mis omdat dit niet gebeurde.

Inhuizing Het moment van inhuizing van de collectie moet goed gedefinieerd zijn. Voordat hetmuseum hiertoe overgaat moet het voldoende zeker zijn van de optimale condities ende afwezigheid van risico’s voor de collectie in de in te richten ruimte. Het klimaatmoet geruime tijd, bijvoorbeeld drie maanden stabiel zijn.15 De inhuizing vindt pasplaats als daarover is overlegd met museale deskundigen. Het verloop kan het bestomstandig gedocumenteerd worden. Afwijkingen van het ontwerp kunnen grotegevolgen hebben. Alle partijen moeten goed opletten of het gebruik, de inrichting ende plaatsing van de collectie verlopen zoals is voorzien in het ontwerp.

Aangezien de collectie zelf ook bufferende capaciteiten heeft, zal er na de inhuizinggoed gemonitord moeten worden en waarschijnlijk nog naregeling moetenplaatsvinden. Doorgaans is het zo dat het binnenklimaat na inhuizing stabieler wordt.

Functieveranderingen van bepaalde ruimten kunnen, zoals blijkt uit de casussen, eenenorm ontregelend effect hebben op het klimaat en dus risico’s introduceren. Het isdus essentieel functieveranderingen te allen tijde te vermijden.

Tweede opleveringBij de definitieve oplevering mogen geen fundamentele opmerkingen of knelpuntenresteren, want de uitvoerder heeft nadien geen gelegenheid meer om dit te herstellen.Een aantal geïnterviewden was van mening dat het bij het depot van het NSA wellichtbeter was gelopen als de definitieve oplevering van het project was uitgesteld. Danhadden de ontwerper en de projectinstallateur de kinderziekten kunnen afhandelen.

Een situatie waarin projectinstallateurs en onderhoudsinstallateurs tegelijkertijd aanhet werk zijn, is zeer onwenselijk. De ene installateur kan zich dan verschuilen achterde ‘fouten’ van de andere. Het afhandelen van storingen wordt een onmogelijke zaakals installateurs naar elkaar wijzen.

3.3.3 De rol van de Erfgoedinspecties / Collecties?

In het hele traject van de realisatie van het binnenklimaat speelt de Inspectiedoorgaans geen rol. Dit geldt in ieder geval in de drie onderzochte musea, waarbijmoet worden opgemerkt dat de meeste interventies in hun binnenklimaat dateerden

113 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

15 Bouwputten en Valkuilen, Problemen en oplossingen bij het plannen en verbouwen van musea enverhuizen van collecties, verslag workshop, Leiden, 1998, p. 5: 3 maanden.

Page 114: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

van vóór de oprichting van de Inspectie. De laatste jaren is de aandacht vaninspecteurs voor bouwprocessen en het binnenklimaat van musea toegenomen. Zovolgen zij aandachtig de trajecten die het Rijksmuseum Amsterdam (in verband metde verbouwing), Paleis Het Loo Nationaal Museum (in verband met een zolderdepot),Museum Catharijneconvent in Utrecht (in verband met de verbouwing), NationaalNatuurhistorisch Museum Naturalis (in verband met zijn depots in hetRaamsteeggebouw), het Zeevaartmagazijn van het Nederlands Scheepvaartmuseumin Amsterdam en Rijksmuseum Muiderslot in Muiden (in verband met de verbouwing)doorliepen. Soms gaf een museum minimale informatie over het traject aan Inspectie,soms werd zelfs haar goedkeuring van een programma van eisen (PVE) of definitiefontwerp (DO) gevraagd.

Wat is het moment waarop de Inspectie mag of moet handelen? En hoe? De Inspectiekan in ieder geval niet de rol van adviseur of procesbegeleider innemen. Ook kan er geensprake zijn van deelname aan het ontwerptraject, de ontwerpgoedkeuring en -toetsing.Het systematisch nakijken en goedkeuren van een voorlopig ontwerp (VO) of DO is eenstap te ver. Daarvoor wordt resoluut naar het ICN verwezen. Daar staat tegenover dathet de taak van de Inspectie is om na te gaan of en hoe het museum de risico’s voor decollectie nauwgezet bewaakt tijdens een klimatiseringstraject. Zo zijn de uitgangs-punten in het PVE, die de inhoudelijke basis vormen van het hele traject, wel degelijkonderwerpen die ook de Inspectie aangaan. Die uitgangspunten zijn immers medebepalend voor het museale beleid inzake preventieve conservering. Juist omdat er geenwettelijk verplichte uitgangspunten of klimaatwaarden voor museumcollecties zijnbepaald, moet scherper op de adequate formulering en de onderbouwing vanklimaateisen worden toegezien. Musea moeten bestaande richtlijnen niet zonder meertot uitgangspunten voor het PVE verheffen. Het gebruik van die richtlijnen kan inbepaalde gevallen opportuun zijn, maar de keuze ervoor zal altijd onderbouwd moetenworden op basis van de eigenschappen van de collectie, het gebouw en het gebruik. DeErfgoedinspectie pleit daarom voor een strategische normering, die tot maatwerk leidt:een museale klimaatrichtlijn specifiek voor collectie X of Y.

De Inspectie beoordeelt het museale klimaatbeheer en de gevolgen daarvan voor decollectie jaarlijks. Maar ook tijdens het traject moet de Inspectie nagaan of hetmuseum de risico’s voor de collectie, die eventueel ter plaatse blijft, bewaakt. Tijdensverbouwingen loopt een collectie altijd meer risico’s. Daarom staat de Inspectiemeestal volledige uithuizing voor. In dat geval zal de Inspectie ook meestal de tijdelijkeopslag bekijken.

Als de uitgangspunten van het PVE in de loop van het traject fundamenteel wordenherzien, zou de Inspectie documenten die dit toelichten kunnen opvragen en hetmuseum om toelichting kunnen vragen. Ook zou de Inspectie kunnen toetsen of en

114 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 115: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

hoe de musea in alle fasen een rol spelen. De museale toetsingsdocumenten aan heteinde van iedere fase leveren hiervoor relevante informatie. De Inspectie zal daaromaandringen op een goede archivering van deze documenten.

115 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 116: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

3.4 Tweede luik: beheer en onderhoud van het museale binnenklimaat

3.4.1 Beheer en onderhoud door de Rijksgebouwendienst

BeheerDe overdracht van het ontwerp en de uitvoering naar beheer binnen de Rgd verliep inde onderzochte casussen niet vlekkeloos. Niet voor wat betreft kennis en ook niet watde archivering van documenten betreft. Essentiële informatie zoals het programmavan eisen, het bestek, de ontwerp-, uitvoerings- en revisietekeningen, nadereinformatie over de installatie en het gebouw en details die het thermische en hethygrische gedrag bepalen, was nauwelijks te vinden.

Na afronding van dit onderzoek berichtte de Rgd de Inspectie dat in een Handleidingbij Overdracht Projecten naar Beheer nieuwe procedures zijn uitgewerkt voor deinterne overdracht van de dossierstukken van de ontwerp- naar de beheersfase, vande projectmanager naar de objectmanager.16 De Inspectie moedigt de Rgd aan om eenprotocol voor de overdracht uit te werken met aandacht voor de inhoudelijke entechnische continuïteit en dit in gebruik te nemen. Tijdens de onderzoeksperiodeontbrak het aan duidelijke en uniforme afspraken.

Wellicht loopt de kennisoverdracht ook beter als de Directie Beheer zich in bepaaldegevallen voor (veelal technisch) advies en onderhoudsplanning laat bijstaan door deexpertise van de Directie Advies en Architecten, in plaats van door externe bureaus.

OnderhoudBij het NSA liep er van alles mis bij de onderhoudswerkzaamheden (waaronder hetonderhoud van de regelinstallatie). De Rgd-procedure is op dit moment niet zonderrisico’s. Eerst en vooral lijkt het gehanteerde niet-specifieke standaardbestek nietgeschikt voor dit soort situaties. Het onderhoud van klimaatinstallaties en onderdelendaarvan in musea is meestal erg specialistisch werk, waarbij bovendien erg gelet moetworden op de beveiligingsaspecten.

Ook voor de gunning van deze werkzaamheden, die via een openbare aanbestedingverloopt, geldt geen ander criterium dan de prijs. De musea kunnen geen enkeleinvloed uitoefenen op de selectie van uitvoerders van de onderhoudswerkzaamheden.Selectiecriteria zijn er niet. Hierdoor lopen de musea het risico dat zij metincompetente uitvoerders te maken krijgen. De Inspectie pleit voor het formuleren

116 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

16 Handleiding bij Overdracht van projecten naar Beheer, Rijksgebouwendienst, Directie Beheer en DirectieProjecten, januari 2006.

Page 117: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

van eisen waar een uitvoerder aan moet voldoen op het gebied van ervaring (metmuseale referenties), deskundigheid en veiligheidsbeheer. Misschien moeten museavoor een beperkte aanbesteding opteren. In ieder geval zouden de musea eenaanbestedingscluster kunnen vormen (nu zijn de clusters bepaald door de locatie engebeurt een aanbesteding voor een museum samen met bijvoorbeeldkantoorgebouwen).

Bij heraanbesteding gaat vaak jarenlang opgebouwde kennis verloren. Een installateurdraagt de door hem opgebouwde ervaring en kennis doorgaans niet over aan zijnopvolger. Deze beschikt dus niet over de vereiste kennis, met alle risico’s van dien. Demusea moeten vervolgens tijd investeren in het inwerken van de nieuwe installateuren het onderzoeken van beveiligingsrisico’s. De Inspectie hoort regelmatig klachtenvan musea over de vervelende gevolgen van heraanbesteding.

De Directie Advies en Architecten stelde in verband met Het Behouden Huis voor omde onderhoudsbestekken aan te vullen en de onderhoudscontracten uit te breiden metafspraken over de afhandeling van specifieke storingen. Het is voor alle musea goedom duidelijk te weten hoe in het geval van storingen gehandeld moet worden en watmen van de installateur kan verwachten. De Inspectie pleit dan ook voor eensystematische invoering van een storingsprotocol analoog aan het protocol dat werdopgemaakt voor Het Behouden Huis, dat per museum wordt aangepast aan de voorhet museum relevante actoren.

Ook zou het goed zijn als in alle musea onmiddellijk na de overdracht van eeninstallatie een ‘storingsdag’ zou plaatsvinden om in de praktijk na te gaan hoe eenstoringsmelding verloopt en afgehandeld wordt. Net als een brandoefening zou zo’nstoringsdag jaarlijks herhaald kunnen worden.

Ook maken de casussen duidelijk dat de sensoren niet altijd goed functioneren. Zijworden vaak te laat of te weinig gekalibreerd. Voor de museale gebruikers zou hetonderhoud en het afstellen van de sensoren frequenter dan nu gepland moeten worden.

Dagelijks beheerDe casussen geven aan dat er onduidelijkheid bestaat over wat het dagelijks beheerinhoudt; dat daar op verschillende manieren invulling aan wordt gegeven. In beginselmaakt het storingsonderhoud ook deel uit van het dagelijks beheer en is het museumhiervoor verantwoordelijk. Het museum heeft de taak om een storing te melden.Vrijwel ieder museum doet dit op zijn eigen manier. Bij het ene museum gaat eenstoringsmelding rechtstreeks naar de Rgd-SAS, de eigen storingstelefoon van de Rgd.Andere musea hebben eigen meldkamers (vaak in combinatie met beveiliging) of eigen

117 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 118: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

medewerkers die als eersten de meldingen afhandelen. Soms schakelt een museumeen externe meldkamer in, zoals in het geval van het NSA-depot in 2004-2005.Hoe een museum met storingsmeldingen omgaat, hangt nauw samen met de in huisaanwezige deskundigheid en de personele bezetting. Ongeacht of er sprake is van eeninterne of externe meldkamer, moeten storingsmeldingen in de organisatie zijningebed en vastgelegd in een protocol. Hierbij is het belangrijk dat de gebruiker, decollectiebeheerder, aangeeft wanneer iets een calamiteit is en wat het meest urgentis. De standaarddefinitie van een calamiteit is: een storing die meer dan 24 uur duurt.Deze definitie volstaat niet voor de museale context. Zij moet dus aangescherptworden. Eigenlijk zou het calamiteitenplan van een museum de noodmaatregelenmoeten aangeven als een calamiteit verband houdt met de klimaatregulerendeinstallaties. Aangezien die noodmaatregelen technisch van aard kunnen zijn, is overlegmet technische partijen over de formulering van zulke maatregelen geboden.

Controle en monitoringDe Rgd heeft in het NSA-depot onderzocht of het inschakelen van eenmonitoringbedrijf dat tevens verantwoordelijk is voor het storingsonderhoud, incombinatie met een protocol voor het communiceren met de musea uitkomst biedtvoor de museale situatie. In dat geval zouden dienstenpakketten aangeboden kunnenworden, afgestemd op de organisatie van de musea. Die pakketten behelzen danbijvoorbeeld bediening, beheer en onderhoud en het verstrekken van eenmaandverslag van de meetwaarden van het GBS-systeem aan het museum. Viainternet zouden belanghebbenden kunnen inloggen om online de condities te bekijken.Belangrijk zijn de metingen per sensor, zowel in de machine als in de collectieruimten.Uiteraard moet een buitensensor de omstandigheden buiten meten.

Een voorbeeld zijn de rapporten voor de archiefinstellingen.17 Deze rapportagevormzou voor de museale situatie in ieder geval aangevuld moeten worden metbijvoorbeeld de fluctuaties en bandbreedten van RV en T per uur, etmaal, seizoen enkalenderjaar. En op zo’n manier dat de gegevens per collectie, per locatie of persensor bekeken kunnen worden. De gemiddelde RV en T-waarden van alle sensorenzijn immers niet altijd relevant. Voor de museale sector zijn de afwijkingen en detijdstippen en de duur van de afwijkingen belangrijker. Om goed zicht te krijgen op dekwaliteit van de condities bij objecten in de collectie moet aanvullend en los van hetGBS-systeem gemeten worden bij die objecten. Grafieken of diagrammen zouden deresultaten van die metingen aanschouwelijker maken. Die ontbreken nu nog. Hetklimaatrapport van de TU/e levert hiervoor een waardevol model.

118 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

17 Monitoring van luchtzuiverheid- en klimaatcondities in depots van rijks- en verzelfstandigde archieven,Notitie Rijksgebouwendienst, 10 december 2003. Archief EGI/Collecties, dynamisch archief, Den Haag.

Page 119: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De monitoring verzekert de continuïteit tijdens veranderingen van onderhoudsfirma’sZonder meer positief is het gestructureerde overlegmodel op centraal- en opgebouwniveau via zogenaamde ‘instelvergaderingen’ omdat gecontroleerd wordt ofherstelwerkzaamheden goed zijn uitgevoerd en de klimaatwaarden weer op peil zijn. .Kennis over de werking van de installatie en de regeltechniek blijft zo betergegarandeerd.

In ieder geval lijken het gestructureerde overlegmodel en de externe monitoringoplossingen voor beter technisch beheer. Of, om meer specifiek te zijn, voor hetstoringsonderhoud van de installatie. Het risico op deregulatie van een installatie dooronzorgvuldig onderhoud, zoals bij het NSA gebeurde, wordt zo geminimaliseerd. Zekerals het museum niet over de vereiste deskundigheid beschikt, of hier afstand vanneemt, lijken het overlegmodel en de externe monitoring waardevol. Het is belangrijkbij alle musea te inventariseren of zij dit wenselijk vinden. In het Mauritshuisbijvoorbeeld blijkt het een groot voordeel te zijn dat de eigen museale medewerkersmonitoren en corrigeren. Hierdoor kunnen zij snel inspelen op wat er gebeurt enspeciale gebeurtenissen in het museum direct compenseren.

Op basis van de resultaten van monitoring, van klachten of van onafhankelijkemeetresultaten kan vastgesteld worden dat het gerealiseerde binnenklimaat toch nietaan de ambities voldoet. Dit gebeurt doorgaans door een externe onderzoeksinstelling,zoals TU/e of een ingenieursbureau. Zo’n onderzoeksinstelling kan ook een analysevan de problemen maken. Soms wordt het ICN voor dergelijke analyses gevraagd.

Als de probleemstelling helder is, kan men beslissen dat de instellingen of deinstallatie zelf gecorrigeerd moeten worden, zoals bij het NSA-depot gebeurde. In feitekan men dit als een nieuw project zien, met een initiatief-, definitie-, ontwerp-,uitvoering- en nazorgfase.

CorrectietrajectIn het pilot correctietraject van de Rgd bij het NSA was het opnieuw instellen van deinstallatie volgens de ontwerpuitgangspunten het hoofdstreven. Er werd uitgegaan vaneen nulmeting. In veel opzichten is dit correctietraject exemplarisch. Het is tebetreuren dat het werd onderbroken omwille van niet-inhoudelijk technische,financiële en administratieve redenen. Tot op heden is het niet afgerond.

Overdracht van beheer van gebruikersinstallaties per 1 januari 2005De uitwerking van de overdracht van gebruikersinstallaties bleek erg complex te zijnals het om klimaatinstallaties gaat. In principe is voor de Rgd een installatie die hethele gebouw bedient een gebouwinstallatie en een lokale bevochtiger of koelcel voorde bewaring van foto’s een voorbeeld van een zelfstandige gebruikersinstallatie. Ook

119 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 120: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

de GBS-systemen zijn gebouwinstallaties (what’s in a name), ook al sturen zegebruikersinstallaties zoals de verlichting aan. Toch bleek bij de uitwerking van deoverdracht dat onzelfstandige onderdelen van een gebouwinstallatie werdenovergedragen. Dit betekende in de praktijk dat die onderdelen dus apart van degebouwinstallatie, die door de Rgd beheerd en onderhouden wordt, beheerd enonderhouden zouden worden door het museum. In haar conceptversie van hetonderhavige rapport Luchtspiegelingen gaf de Erfgoedinspectie aan de Rgd en OCW tekennen dat zij hierdoor niet alleen een (extra) risico signaleerde voor het goedebeheer van de installaties, maar ook voor de collectie. Eind 2006 garandeerde de Rgdaan de Erfgoedinspectie dat onzelfstandige onderdelen van de installatie weer door deRgd worden beheerd. Dit was steeds het doel van deze, door de musea geïnitieerde,complexe overdrachtsoperatie.

3.4.2 Klimaatbeheer door de musea

Het is niet zo duidelijk of de gekozen casussen representatief zijn voor de musealeomgang met de rijkscollecties. Wel kon worden vastgesteld dat er grote verschillenbestaan tussen de manieren waarop musea met klimaatinstallaties en klimaatbeheeromgaan en tussen hun expertise- en kennisniveau.

Twee vormen van klimaatregulering zijn in dit onderzoek niet onderzocht, namelijk diewaarbij mobiele apparaten en die waarbij vitrines worden gebruikt.

Mobiele apparatuurMobiele be- en ontvochtigers worden zo regelmatig gebruikt bij de conservering vande rijkscollecties dat zij bij een technisch en procedureel vervolgonderzoek aan bodmoeten komen. Vooral de bediening en het onderhoud zullen een belangrijk punt vanaandacht moeten zijn. Waarom en wanneer worden deze mobiele apparaten ingezet?En wat is het effect op het algemene binnenklimaat en het gebouw? Vaak kent eenmuseum ook niet de capaciteit van deze apparaten en hoe die zich verhoudt tot deruimte waarin ze staan. In twee casussen werd de mobiele apparatuur alleen in hetgeval van calamiteiten (Mauritshuis en Het Behouden Huis) gebruikt. Daar maaktenze geen deel uit van de reguliere klimaatregulering. Het onderzoeksteam heeft hieroverigens zijn bedenkingen bij. Met een goede regeling zou ingrijpen met mobieleapparatuur niet nodig moeten zijn, zelfs helemaal niet gewenst. Volgens de TU/e kanalleen een expert het klimaat bijsturen als de installatie in werking is. Bovendien is hetdoorgaans niet nodig om bij te sturen, en al helemaal niet als dat bijsturen eropgericht is om een alarm te voorkomen.

Ander punt is dat de Erfgoedinspectie regelmatig vaststelt dat het beheer van mobieleapparaten vaak te wensen overlaat. Ze functioneren ongecontroleerd, of niet

120 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 121: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

adequaat. In de winter bijvoorbeeld kan extra vochtinbreng tot condensatie leiden opkoude gebouwonderdelen zoals ramen. Heel vaak geven ze een storing aan en blijktdat niemand het reservoir leegt of vult. Het kan niet genoeg benadrukt worden dat hetgebruik van mobiele apparatuur niet zonder risico is en dus moet worden opgenomenin het hele klimaatprotocol en met een bouwfysicus besproken moet worden.

VitrinesVeel musea gebruiken vitrines om in expositieruimten objecten te beschermen. In dedrie casussen was hiervan alleen sprake in Museum de Gevangenpoort. In de vitrineskon niet gemeten worden. De luchtdichtheid, de materiaaleigenschappen, klimaat-verstorende factoren zoals verlichting en de eventuele passieve of actieveklimatisering van dit microklimaat zijn belangrijke aspecten, die in eenvervolgonderzoek aan bod zouden moeten komen.

Museale klimaatrichtlijnHet niet hebben van een klimaatinstallatie is geen reden om geen richtlijn of norm tehebben waarnaar een museale instelling streeft. In het vorige deel werd uitvoerig dewenselijkheid van een integrale en strategische normering via welke een specifiekemuseale klimaatrichtlijn tot stand zou komen besproken. Deze klimaatrichtlijn zouafgeleid zijn van de beperkingen van het gebouw, het gebruik en de klimaatgevoelig-heid van de collectie. Echter, de musea hebben over het algemeen nauwelijks inzichtin de relatie tussen schade aan een bepaalde collectie en specifieke klimaatwaarden.

Een risicoanalyse kan helpen de toleranties van de collectie voor het bestaandeklimaat te bepalen. Het kan daarnaast ook een instrument zijn om te bepalen wat debaten van klimaatcorrecties zullen zijn. De volgende vragen zijn cruciaal: Wat is degevoeligheid van de collectie? Welke schade kun je binnen een bepaalde termijn,bijvoorbeeld 100 jaar, verwachten en wat is dan het aangetaste deel van de collectie?Wat is het waardeverlies hiervan? Normering van het klimaat past binnen een totalerisicoanalyse. Het klimaat kan dan tegen andere schadefactoren, zoals ongedierte,straling (licht), fysische krachten, brand, water, worden afgezet.

Wanneer het risico hoog is en kritische klimaatcondities vaak voorkomen, is dit eenreden om de conditiecontrole van de collectie op te voeren. Een jaarlijkse inspectiehiervan door het museum is de standaard. Dit kan in niet-geklimatiseerde gebouwenmet een risicovol klimaat te weinig zijn en in een goed geklimatiseerd depot te vaak.Afhankelijk van het type gebouw zou een grondige controle van de collectie aangevuldmoeten worden met een controle van het gebouw en zijn installaties. Maar deinterpretatie van bepaalde schadebeelden aan de collectie of het gebouw, en hunmogelijke verband met kritische klimaatcondities is niet vanzelfsprekend. Veel museaontbreekt het aan procedures en vooral aan kennis op dit gebied.

121 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 122: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

KennisgebrekHet ontbreken van inzicht, kennis en deskundigheid op het gebied van klimatisering enklimaatcondities is een zorgelijk punt. Deze onderwerpen zijn immers zo nauwverbonden met de museale kerntaak: preventieve conservering.

Het wegvallen van behoudsmedewerkers in de musea met rijkscollecties is mede in ditlicht bezien niet bevorderlijk voor de situatie. De Erfgoedinspectie is groot voorstandervan nieuwe opleidingen tot behoudsmedewerkers en van werkgelegenheidskadershiervoor. Ook constateert zij een grote behoefte aan diepgaande opleidingen op hetgebied van preventieve conservering. Het risicoanalytisch denken zou meer algemeeningang moeten hebben in de museale sector. ICN, LCM, VRM en NMV kunnen hier eenbelangrijke rol bij spelen. Praktisch onderwijs op het gebied van het dagelijksemuseale klimaatbeheer wordt helaas niet aangeboden. De Inspectie is van mening dater breder geschoold moet worden. Niet alleen de restaurator, de behoudsmedewerkeren de collectiebeheerders moeten kennis opdoen, maar ook en vooral de eigenfacilitaire of technische diensten. Zo moeten minstens twee medewerkers in hetmuseum getraind zijn in het gebruik van de apparatuur voor monitoring, in hetopslaan en verwerken van de data en in de bediening en beoordeling van beschikbareklimaatregulerende apparatuur. Zij pleit dus voor een goed opleidingsbudget en eengoede bezetting van de afdeling collectiebeheer in de musea, dan wel voor een budgetom goed gekwalificeerde externe begeleiding in te huren.

Onafhankelijke monitoringMusea blijken niet goed in staat zelf de klimaatcondities in het museum te monitoren.Hun metingen zijn vaak onvolledig en dus onnauwkeurig. En als er al gemonitordwordt, komt het zelden voor dat de meetgegevens verwerkt en geïnterpreteerdworden en als beheersinstrument aangewend. Er is dan ook nauwelijks sprake vanbijsturing van de klimaatcondities. Als een installatie aanwezig is, vertrouwt men opde metingen via het GBS-systeem.

In twee casussen waarin het museum met een GBS-systeem werkte, bleek dat desensoren tijdelijk onbetrouwbaar waren. Hierdoor reageerde het systeem niet. Hetsysteem gaf dus een vals veiligheidsgevoel. Het is van groot belang om de resultatenvan een onafhankelijke monitoring regelmatig naast de resultaten van de GBS-metingen te leggen. Als deze beduidend van elkaar afwijken, is het zaak om eenstoringstraject in te zetten. Hiervoor moet de geschiedenis van de metingen enstoringen in het GBS-systeem opvraagbaar zijn. Best practice is dat de museaklimaatgegevens vijf jaar bewaren.

122 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 123: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

In ieder geval blijft de Erfgoedinspectie voorstander van onafhankelijke monitoringvan de klimaatcondities op objectniveau door het museum zelf. Het is essentieel datniet alleen de gemiddelde ruimtecondities geregistreerd worden. Door eenonafhankelijke monitoring bij de objecten zelf krijgt men een goed een beeld van water daadwerkelijk bij de collectie gebeurt. Als men daar bovendien de resultaten vaneen monitoring van de conditie van de objecten zelf naast legt, kunnen bepaaldeschadebeelden mogelijk geïnterpreteerd worden. Door monitoring genereert hetmuseum ook beter inzicht in zwakke plekken in het gebouw. En aangezien bezoekersvan invloed zijn op de klimaatcondities, moet het museum ook zijn bezoekersmonitoren, of beter gezegd de bezoekersgetallen registreren en de data verwerken omeventuele klimaatverstoringen te kunnen interpreteren.

Communicatie De interne communicatie behoeft veel meer aandacht van de musea. Vaak heeft eenmuseum een technische dienst, facilitair manager en uitvoerend technisch personeelin huis voor het dagelijkse klimaatbeheer. Voor het belang van de collectie zijn er deconservator en de collectiebeheerders.

De casussen, maar ook de inspectiepraktijk, leidden tot de opmerkelijke constateringdat de collectiebeheerders en de technische dienst niet altijd goed met elkaarcommuniceren. Hierdoor is er bijvoorbeeld geen achtergrondinformatie beschikbaarover oorzaken en interpretaties van schadebeelden aan de collectie. Door deverschillende disciplines en verantwoordelijkheden van de museummedewerkers ishet eens te meer zaak om ervoor te zorgen dat de interne communicatie goedverloopt.

Ook regelmatig overleg met de gebouwbeheerder over de conditie van het musealegebouw en de prestaties van de installaties draagt bij aan een goed beheer van hetklimaat.

Maatregelen op objectniveauAls een analyse uitwijst dat het klimaat toch risico’s oplevert voor de collectie, zou hetmuseum zich eerst en vooral moeten beraden op maatregelen op objectniveau. Wedenken hierbij aan vitrines, microklimaatdozen of verpakkingen in depots. Maar ookaan coating. Door coating (denk bijvoorbeeld aan een waslaag op een bronzen beeld)wordt een object immers minder gevoelig voor klimaatinvloeden. Overigens beperkendeze maatregelen veelal meer risico’s dan die van het klimaat alleen. Ookmechanische schade door aanrakingen van publiek, vandalisme en diefstal,lichtschade en schade door verontreinigingen kunnen door maatregelen opobjectniveau beperkt worden.

123 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 124: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Een meer extreme objectmaatregel is om een tentoongesteld object door een replicate vervangen. Bij de Gevangenpoort zijn uit zorg voor de collectie veel origineleobjecten door replica’s vervangen, zonder dat de museale presentatie daar merkbaaronder geleden heeft. Het plaatsen van de objecten in vitrines zou, gelet op de bandtussen de objecten en het interieur (de ensemblewaarde), in de Gevangenpoortwellicht een veel negatievere impact hebben gehad. Een vitrine isoleert een objectimmers. Van het plaatsen van schilderijen en prenten in een microklimaatdoos merkthet publiek nauwelijks wat. En een schilderij achter glas is inmiddels een vertrouwdfenomeen.

Een museum is niet grenzeloos vrij in de presentatie van zijn objecten, doordat hetonmogelijk is om overal in de ruimte precies hetzelfde klimaat te creëren. Met anderewoorden: het klimaat is mede bepalend voor de manier waarop objectententoongesteld worden. Een klimatologisch ruimtelijk plan kan daartoe als basisdienen.

Eigen klimaatrichtlijn versus bruikleenconditiesDoor strikte eisen in bruikleencontracten staan de musea onder druk om strakkeklimaatcondities te realiseren. Het is de vraag of de klimaatbeheersing inbruikleencontracten niet op een andere wijze te formuleren is dan door de huidigestrakke normering. Overigens blijken de conditie-eisen voor bruikleen in de praktijkvaak een dode letter. Uitlenende musea controleren niet of nauwelijks ter plaatse ofde door hen geëiste condities, zoals voor licht- en klimaatbeheersing, gerealiseerdworden. Anderzijds gaan lenende musea ook nauwelijks na of de condities die zij inhun facility reports aan inkomende bruiklenen garanderen in de praktijk welgerealiseerd worden.

Is het fair scherpere eisen aan klimaatcondities voor uitgaande bruiklenen te stellendan de condities in eigen huis? Dit onderwerp zou centraal door de NMV of VRMaangekaart kunnen worden. Maar ook in internationaal verband, bijvoorbeeld bijICOM, want het is bepaald geen exclusief Nederlands probleem. Musea moeten onderdruk van buitenlandse bruikleengevers aan scherpe condities voldoen. Zo wordt op ditmoment voor twee rijkscollecties in monumenten een strak binnenklimaat van 50%RV geëist, opdat internationale bruiklenen ontvangen kunnen worden. Na jarenlangeverdediging van zijn eigen, hoge, RV-normering capituleerde ook het Mauritshuisbegin 2006 voor de eisen van bruikleengevers. De instellingen van de klimaatinstallatiewerden verlaagd. Het lijkt alsof er tegelijkertijd twee tegengestelde tendensenplaatsvinden. Enerzijds raakt het museale veld bekend met de grotere tolerantie vanmuseumobjecten voor klimaatcondities en wordt de strakke norm betwist. Anderzijdsleidt het toegenomen bruikleenverkeer en de daarbij gestelde condities juist totuniformere, stringentere klimaatcondities, in ieder geval op papier.

124 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 125: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

3.4.3 De Erfgoedinspectie / Collecties

Van de Conserveringsstandaard naar een nieuwe, situationele benaderingSinds de start van dit onderzoek en na een vergelijkend onderzoek vanconserveringsnormen in 2003 gaat de Erfgoedinspectie op een andere wijze met hetmuseale binnenklimaat om. De beoordeling van de klimaatomstandigheden is uit desteekproef weggelaten. En niet langer keurt zij een klimaat goed of af op basis vantoetsing aan de Conserveringsstandaard. Een en ander betekent niet dat haar toezichtop de klimaatcondities is verminderd, integendeel. De Inspectie heeft meer aandachtgekregen voor de conditie van de gebouwschil en de installaties van de musea die zijinspecteert en probeert zo goed mogelijk de bestaande procedures te inventariseren.De puntmetingen worden aangevuld met lange termijnmetingen met loggers van deInspectie of van het museum. Ook al is een puntmeting erg relatief, deze lokalemomentopnamen blijven van belang als indicatieve meting om bijvoorbeeld lokaleverschillen te duiden. En om op objectniveau condities te controleren.

In plaats van de scores in de steekproef wordt de klimatologische situatietegenwoordig uitgebreider beschreven in het algemene hoofdstuk Conservering. Geletop de verwevenheid van de omgevingsfactoren met de eigenschappen van eengebouwschil is het zinvoller uitspraken te doen over het klimaat per locatie dan perobject.

De Conserveringsstandaard maakt als bijlage nog steeds deel uit van deinspectierapporten. In afwachting van nieuwe publicaties van het ICN, blijven dedaarin opgenomen normen in Nederland geldig als best practice, de veiligste categorievoor museale objecten. Maar ze zijn geenszins een gesloten norm. Ze geven deInspectie houvast bij het duiden van hun metingen: het klimaat is hoger of lager,vochtiger of droger dan de door het ICN aanbevolen normen. De ICN-normen dienendus vooral als een relatief referentiekader. Wanneer bij een ijzeren voorwerp 60% RVwordt gemeten, is dit 20% hoger dan de ICN richtlijn. Er bestaat hierdoor een hogerrisico van corrosie.

Bij de interpretatie van de meetgegevens moet de beoordeling scherper zijn alskritische grenzen van T en RV of kritische fluctuaties bereikt worden. Met kritischwordt bedoeld: waarden waarbij volgens onderzoek en publicaties schade zaloptreden. Een RV van meer dan 75% gedurende langere tijd resulteert vaak in eenschimmelexplosie. Bij een schilderijencollectie moet de Erfgoedinspectie bij hetvaststellen van een kritische fluctuatie zoals 30% per etmaal aan de bel trekken. Zijmoet haar kennis van en inzicht in dit soort kritische grenzen verhogen.

125 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 126: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De meeste musea met klimaatinstallaties, zoals het Mauritshuis en het NSA, hebbenal een eigen museale klimaatrichtlijn geformuleerd die overeen zou moeten stemmenmet de instellingen van de installatie. De Inspectie zal naar de achtergronden hiervanvragen, zoals zij dat voorstelt voor de uitgangspunten van een realisatietraject. Bij deinspectie van de collecties is een toetsing van de inspectiemetingen aan de eigenmuseale klimaatrichtlijn belangrijk. In 2004 heeft de Inspectie hiertoe een aanzetgeleverd. In het inspectierapport van het Van Gogh Museum is op basis van eenmaandmeting van de RV en de T uitgedrukt hoeveel procent van de tijd het klimaatbeantwoordde aan de museale klimaatrichtlijn en instellingen van deklimaatinstallatie. Hieruit bleek dat er iets mis was met de beheersing van hetklimaat. Ook werd duidelijk dat er de museale klimaatrichtlijn en de instellingen vande installatie van elkaar verschilden. Dit zijn voorbeelden van aandachtpunten, waarde Inspectie in de toekomst scherper op zal letten.

In de loop van dit onderzoek is een concept-instructie uitgewerkt voor het omgaandoor de Erfgoedinspectie met het museale binnenklimaat.18 De beoordeling van demonitoring en beheersing van alle schadelijke omgevingsfactoren kan op dezelfdemanier aangepakt worden. Hierbij moet dan ook op de langzaam werkenderisicofactoren gelet worden: straling (o.a. licht), verontreinigingen (o.a.luchtzuiverheid en stof), fysieke krachten (o.a. trillingen).

Uitgangspunt is de inventarisatie van het museumbeleid ten aanzien van het klimaat.Wat zijn de normeringen, richtlijnen of streefdoelen en waarop zijn deze gebaseerd?Hoe zijn ze geïmplementeerd? De Erfgoedinspectie pleit ervoor dat musea dit in eenconserveringsbeleidsplan vastleggen. Op deze wijze weten alle actoren binnen demuseale organisatie wat de uitgangspunten voor het klimaat zijn, en wat de RV- en T-waarden zijn en waarom ze zo zijn.

Een tweede aspect dat de Erfgoedinspectie moet beoordelen is de kwaliteit van demonitoring door het museum. Uiteraard is het daarvoor noodzakelijk om de reëlesituatie te toetsen aan het museumbeleid. Met andere woorden: haalt het museumzijn eigen doelstelling of normering? Deze toets zou binnen het museum onderdeel vanhet conserveringsbeleid moeten zijn en in het structurele overleg tussen technischediensten, restauratoren en management over de prestaties van het klimaat en deafwijkingen aan de orde moeten komen.

Met vragen naar mogelijke conditionele problemen bij de collectie kan het musealeinzicht in de gevoeligheid van de collectie voor bepaalde klimaatcondities getoetstworden.

126 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

18 Zie bijlage 9.

Page 127: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Tenslotte zou de inspecteur een basaal inzicht moeten verwerven in de technischevoorzieningen die het museum tot zijn beschikking heeft om de klimaatfactoren tebeheersen en de museale omgang daarmee bekijken.

Het is niet ondenkbaar dat de manier waarop een museum omgaat met het klimaatopnieuw in de steekproef gescoord zal worden opdat globale, statistisch betrouwbareuitdrukkingen de reguliere observaties ondersteunen.

Twee aspecten waarop beoordeeld zou kunnen worden:

• De kwaliteit van de monitoring. Kent het museum de klimaatomstandigheden bijhet object waar de steekproef is uitgevoerd en beantwoorden de musealemeetgegevens aan die van de inspectiemeter (binnen marges van afwijkingenop beide)? Of heeft het museum geen beeld of geen correct beeld van deklimaatomstandigheden bij dat object?

• De klimaatbeheersing volgens de eigen museale klimaatrichtlijn. Voldoet demeting aan de museale klimaatrichtlijn? Dit aspect zou gescoord worden zoalsvoorheen, maar in plaats van de Conserveringsstandaard is dan de eigennormering van het museum het toetsingskader.

Deltaplan voor klimaatmonitoringDe Erfgoedinspectie wil zich inzetten voor een volledige en kwalitatieve monitoringvan het binnenklimaat op korte termijn door (of in opdracht van) de musea. Volgenshaar valt zo’n monitoring in twee bestanddelen uiteen.

• Indien er een installatie met GBS-systeem aanwezig is, pleit zij voor eencentrale en continue monitoring van de prestaties en storingen voor het beheeren het storingsonderhoud van de installaties. Hierover zou maandelijks met deinstallateur, de Rgd en het museum overleg gevoerd moeten worden datschriftelijk wordt vastgelegd.

• Een continue en objectgebonden monitoring, los van het GBS-systeem, door hetmuseum staat in alle gevallen voorop. Externe adviseurs zoals het ICN of TU/ezouden aan een grote vraag tegemoetkomen als zij instructies zouden verlenenvoor het meetplan en de uitvoering. De metingen moeten geanalyseerd wordenen de interpretatie vastgelegd in een jaarlijks rapport. Voor de vorm en opmaakvan een jaarlijks klimaatrapport zou een model uitgewerkt kunnen worden insamenwerking met het ICN en de museumconsulenten, bijvoorbeeld in hetcentraal orgaan van deskundigen.

Jaarlijks zal de Erfgoedinspectie bij haar reguliere inspecties die rapporten kunnenbeoordelen en haar bevindingen kunnen opnemen in de inspectierapporten.

127 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 128: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De hoofddoelstelling op korte termijn is dat het reële binnenklimaat en de hieraanverbonden risico’s voor de rijkscollectie door grondige metingen bekend worden bij demusea en – via de Erfgoedinspectie – bij de eigenaar van de rijkscollectie (de Staat).Deze voor effectieve klimaatbeheersing essentiële stap raakte in het Deltaplan op deachtergrond. De aanleg van de installaties kreeg toen alle aandacht. De Inspectie pleitvoor een nieuw Deltaplan voor klimaatmonitoring. Dit vraagt om een grondigebeleidsmatige benadering door de Inspectie en de Directie Cultureel Erfgoed (DCE).DCE zou bovendien door zo’n nieuw Deltaplan een instrument in handen krijgen om deeffecten van het Deltaplan voor klimatisering beter te evalueren.

Zonder structurele metingen – zo leren de casussen – blijft het musealebinnenklimaat een onbekende. Een luchtspiegeling.

128 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 129: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

3.5 Belangrijkste aanbevelingen

Het rapport van de Technische Universiteit Eindhoven geeft een goed inzicht in desamenhang van het museale gebouw, de installaties en het optredende binnenklimaat.Niet alleen uit het technische, maar ook het procedurele onderzoek van de driecasussen blijkt dat het niet verstandig is volledig te vertrouwen op installaties enachterover te leunen. Installaties, een primaat van het Deltaplan, garanderen noggeen geschikt binnenklimaat. Dit is immers het resultaat van heel complex menselijkhandelen, van vele actoren op diverse momenten: de museale stichtingen, deRijksgebouwendienst en haar diverse directies, de externe onderzoekers en adviseursvoor de gebouwen waaronder de RACM, de uitvoerders, de onderzoekers en adviseursvoor de collectie waaronder het ICN en de Erfgoedhuizen en DCE en deErfgoedinspectie van het Ministerie van OCW. In het rapport Luchtspiegelingen van deErfgoedinspectie werden deze actoren, de instrumenten of spelregels en tweebelangrijke processen in kaart gebracht.

In het traject van een klimaatcorrectie en in het beheer en onderhoud schuilen heelwat risico’s. De werkelijke prestaties van het binnenklimaat blijken vaak eenluchtspiegeling, omdat niet adequaat gemeten wordt. Dit rapport sluit af met zes hoofdaanbevelingen:

• Het formuleren van een integrale en strategische klimaatnorm voor het

museale binnenklimaat.

Een grondige kennis van de kwetsbaarheden van collectie en gebouw en gebruikzal tot een intelligentere keuze van klimaatcondities leiden voor een specifiekecollectie. De norm beschrijft de strategie naar een concrete en unieke musealeklimaatrichtlijn voor een bepaalde collectie in een bepaalde context, stap voorstap. De normering moet integraal zijn in die zin dat ze het welbevinden vanmens, gebouw en collectie op elkaar afstemt. Het feitelijke resultaat zal steedsmaatwerk zijn.

• De opmaak van een leidraad voor het traject van de klimaatcorrectie in

museale gebouwen.

Het geeft een gefaseerde projectbeschrijving met duidelijke plaats van actorenen instrumenten. Voor de belangrijkste stukken, zoals een PVE, kunnenmodellen worden uitgewerkt. Er moet meer aandacht aan verantwoording enverslaglegging van uitgangspunten inzake klimaatcondities komen. Aspectenvan beheer (door het museum en de Rgd) moeten tijdig worden meegenomen.

129 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 130: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

• De oprichting van een multidisciplinair deskundigenorgaan voor het museale

binnenklimaat.

Dit orgaan kan ondermeer een aantal instrumenten voor goed klimaatbeheeruitwerken, zoals de integrale en strategische normering, de leidraad en eenaantal modeldocumenten.

• De verplichte uitvoering van een onafhankelijke en continue monitoring van

de klimaatwaarden bij de rijkscollectie.

Dit dient een goed beheer van de collectie en de installaties, als basis van eenklimaatcorrectietraject (de aanvang en de nazorg) en goed museaalklimaatbeheer. De musea moeten hierin leidend acteren en de gegevens actiefgebruiken in hun beheer. Jaarlijks zouden in een verslag de metingengerapporteerd en geïnterpreteerd moeten worden en relaties met de conditievan de collectie gelegd. Daarboven pleit de Inpectie voor een combinatie vandeze monitoring met een centrale monitoring via het GBS-systeem om goedtechnisch beheer te waarborgen.

• De opmaak van een conserveringsbeleidsstuk door elk museum waarin

uitgangspunten voor het klimaat vastliggen en verantwoord zijn.

In dit document moet een museum ook actoren en procedures beschrijvenbinnen de organisatie en protocollen voor bijvoorbeeld storingen encalamiteiten. Dit beleidsstuk, waarin de museale klimaatrichtlijn vastligt, is hettoetsingskader voor de continue monitoring in het museum en hierover dientstructureel overleg plaats te vinden. Hierbij is de centrale vraag of hetbinnenklimaat aan de eigen klimaatrichtlijn voldoet.

• Deskundigheids- en kennisbevordering inzake preventieve conservering,

klimaatinstallaties en beheersaspecten.

Dit moet bij alle actoren een aandachtspunt zijn, vooral bij de beheerders vande collectie en de gebouwen en dit niet alleen op theoretisch niveau.

130 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Kritiek, conclusies en aanbevelingen

Page 131: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Bijlage 1 Vragenlijst en checklist (niet-limitatief) van de Inspectie Cultuurbezit voor interviews ten behoeve van dit onderzoek, 2003. 132

Bijlage 2 Handleiding bij de Regeling Archiefruimten en Archiefbewaarplaatsen, Landelijk Overleg van ProvincialeArchiefinspecteurs, Arnhem, 2003, pp. 31-42. 139

Bijlage 3 Lijst van gehanteerde standaards betreffende conservering, Inspectierapport Mauritshuis 1998, Inspectie Cultuurbezit,Conserveringsstandaard, p. 18. 149

Bijlage 4 Conserveringsstandaard, Inspectierapport Museum x,Erfgoedinspectie / Collecties, 2006, pp. 19-20. 150

Bijlage 5 Adviesrichtlijnen Luchtkwaliteit Museumdepots, Ministerie vanVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,Rijksgebouwendienst, tekstversie 27 maart 1996, pp. 5-11. 152

Bijlage 6 Adviesrichtlijn Luchtkwaliteit Expositieruimten, Ministerie vanVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,Rijksgebouwendienst, tabel, conceptversie maart 1993. 159

Bijlage 7 De Regeling Taakverdeling Beheer, Ministerie van Volkshuisvesting,Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Rijksgebouwendienst, 1999,bijlagen 3-4. 160

Bijlage 8 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, Centraal College vanDeskundigen Archeologie, versie 2.2, 1 april 2005, pp. 19-20. 167

Bijlage 9 Concept modelstramien omgang klimaatmaterie, Erfgoedinspectie / Collecties, 2006. 169

Bijlage 10 Gesprekspartners 171

131 Erfgoedinspectie / Collecties

Bijlagen

Page 132: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

A Monitoring

1 Vindt monitoring plaats in functie van de optimale conservering van decollectie?Zo nee: waarom niet?Zo ja:

2 Welke factoren?T? RV? Lux, UV en IR? Pest? Luchtkwaliteit? Trillingen? Ventilatie?

3 Hoe vaak? (alle factoren vragen!) Tijdelijk of continu? Waarom tijdelijk?4 Op welke plaatsen en waarom daar? Wordt er gemeten op plaatsen waar

collectie bevindt maar geen installatie is? Op zaal en in depot?5 Hoe worden de diverse factoren gemeten?6 Wie bepaalde de keuze van de meetmethode en -apparatuur?7 Wie is verantwoordelijk voor de monitoring? Wie voert het uit? Is er een training

voor het personeel?8 Is er controle, onderhoud en ijking van de uitrusting? Hoe vaak? Wie? Welke

standaard wordt gebruikt bij het ijken?9 Data : welke worden gegenereerd? Wat is het dataformaat? (ASCI e.a.) Wat is

het opslagmedium? Hoe lang bijgehouden?10 Hoe en door wie worden data verwerkt en geïnterpreteerd?11 Zijn deze metingen opvraagbaar door de inspectie?12 Zijn er klachten/opmerkingen/wensen van het personeel over de monitoring?13 Levert de huidige monitoring voor de collectiebeheerder voldoende gegevens

op?

B. Klimaatbeheersing

Algemeen

Normen museum14 Hanteert het museum normen inzake klimaat? Welke RV en T waarden streeft

men na? 15 Welke fluctuaties acht het museum acceptabel of kritisch? Wordt

seizoensvariatie getolereerd? Schommelingen in RV en T per etmaal? Permaand? Per jaar?

16 Zijn de normeringen afgestemd op de collectie en/of het comfort van debezoekers/gebruikers en/of technische en economische mogelijkheden enbeperkingen van installatie en gebouw en/of de expertise om een systeem teinstalleren en operationeel te houden?

17 Heeft het museum normen/eisen in een programma van eisen geformuleerdvoor de gebouwbeheerder?

132 Erfgoedinspectie / Collecties

Bijlage 1.

Vragenlijst en checklist (niet-limitatief) van de Inspectie Cultuurbezit voorinterviews ten behoeve van dit onderzoek 2003

Page 133: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

18 Zijn er voorwaarden gesteld in bruikleencontracten inzake RV en T tijdenstransport en expositie? Zo ja, hoe luidt deze bepaling?

19 Hoe wordt naleving gecontroleerd? 20 Zijn er normen gehanteerd voor het ventilatievoud? Zo ja, op welke zijn die

gebaseerd? (Adviesrichtlijn Klimaateisen Archiefdepot: 2 of 2,5 x/u)

Conditie collectie21 Indien de normen gebaseerd zijn op de collectie: hanteert het museum

gepubliceerde nationale of internationale normeringen? Welkeliteratuurreferentie?

22 Of werd een eigen normering opgesteld op basis van een eigen risico-analyse?23 Kan u inschatten of en hoe kwetsbaar de collectie is voor ongunstige

klimaatfactoren?24 Welke objecten zijn meest kwetsbaar?25 Welke absolute (te hoge of te lage) RV, T-waarden worden als kritisch

beschouwd voor de collectie?26 Welke fluctuaties worden als kritisch beschouwd voor de collectie? Op welke

termijnen?27 Welke risico’s zijn voor uw museum aanvaardbaar en welke niet?28 Is de museale normering afgestemd op het beheersen en controleren van alle

risico’s of enkel de ergste?29 Hoe beoordeelt u algemeen de conditie van de collectie?30 Zijn er schadefenomenen of conditieproblemen die gerelateerd (kunnen) zijn

aan ongunstige klimaatcondities? Schimmel? Corrosie? Barsten? Stofvorming?(Deze vraag dient zowel met betrekking tot de collectie als tot het gebouw teworden beantwoord).

Installaties en instellingen31 Zijn er klimaatbeheerssystemen? Welke? 32 Sinds wanneer?33 Wat zijn de instellingen van de aanwezige installatie? 34 Wat zijn de evt. bandbreedten en wat verstaat u hieronder? (grote

spraakverwarring!)? Toegestane fluctuaties? Op welke termijnen?35 Zijn er verschillende instellingen voor diverse seizoenen (zomer-winter); dag- en

nachtsituaties; openings- en sluitingsdagen?36 Op welke buitentemperatuur is dit ingesteld?37 Wie heeft deze instellingen bepaald?38 Wat is uw oordeel over de instellingen (o.a. vanuit het oogpunt van

collectiebehoud)?39 Indien deze instellingen niet overeen komen met de normen door het museum

gesteld; hoe komt dit? Welke normen werden wel ingesteld? Rgd?

133 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 1

Page 134: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

40 Waar zitten de sensoren? Waarom daar? Is dit op tekening beschikbaar?41 Hoe wordt gestuurd: op vochtigheids- en/of temperatuurwaarden? AV of RV?

Wat heeft prioriteit in de regeling?

Zonering42 Is het museum in 2 of meer klimaatzones onderverdeeld? Zijn deze

oriëntatieafhankelijk of functieafhankelijk? Is er een onderverdeling in niet-kritische en kritische zones (depots, tentoonstellingsruimten en restauratie-ateliers)?

43 Wordt het klimaat centraal of per vertrek/onderdeel geregeld?44 Waar zit welke installatie en waarom?45 Zijn er ruimten waar zich collectie bevindt die niet zijn aangesloten op de

installatie?46 Is de collectie fysiek gescheiden in deelcollecties en gegroepeerd per materiaal?

Of zijn de opstellingen en de depots gemengde collecties?47 Wie heeft de opstelling van de collectie bepaald? Vindt u deze opstelling

acceptabel vanuit het oogpunt van passieve conservering?

Klimaatbeheersing van de gebouwschil buiten de installatie48 Welke maatregelen hanteert het museum of de bouwheer om invloeden van

buitenklimaat op het binnenklimaat te beperken (buiten eventueleklimaatinstallaties)?

49 Is er zonnewering? Waar (buiten, binnen of in spouw?)50 Is het gebouw bijkomend geïsoleerd? Thermisch? Hoe zijn de dichte delen en

hoe zijn de transparante delen geïsoleerd?51 Wordt aan groepsmanagement gedaan? Is er een beperking van het aantal

bezoekers tegelijkertijd? Zijn er grote publieksevenementen?52 Zijn er verplichte vestiaires?53 Hoe is het onderhoud van de gebouwschil?54 Zijn er vochtproblemen: condens, lekkages, opstijgend grondvocht, insijpelend

en doorslaand regenwater en leidingen?55 Zijn er bloemen en planten in museum?56 Zijn er recent werken uitgevoerd of wordt er binnenkort gewerkt? Wordt tijdens

de werken rekening gehouden met de klimaatnormeringen?

Microklimaten57 Heeft het museum maatregelen genomen om op objectniveau de invloed van

het binnenklimaat te beperken? Zo ja, welke? (verpakkingen, evt. coatings, …)58 Zijn er vitrines? MKD?59 Zijn deze luchtdicht? Is dit getest?60 Zijn de materialen getest?

134 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 1

Page 135: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

61 Zijn er buffers aanwezig in de vitrine (b.v. silica-gel)?62 Hoe worden de vitrines verlicht? Bevindt de lichtbron zich in of buiten de

vitrine?63 Wordt in de vitrine gemonitord?64 Hoe verloopt het onderhoud van de vitrines? MKD?

Types installaties

Full airco65 Is er een volledige airconditioning? (luchtzuivering? temperatuurcontrole (kan

koelen en verwarmen) en RV-controle (bevochtigen en ontvochtigen)? 66 Waar zitten de uitblaaspunten? Waar de retourroosters?67 Zijn de luchtdebieten (hoeveelheden) bekend?

Ventilatiesysteem (meestal in full airco, soms apart)68 Is er een ventilatiesysteem, apart van de full airco?69 Hoe wordt het ventilatievoud afgeregeld, bewaakt en gemeten?70 Natuurlijke of mechanische ventilatie? 71 Bij mechanische ventilatie: wat is de verhouding retour- en buitenlucht?

Verschillend per zone?72 Wat is het ventilatievoud? Recirculatievoud?73 Overdruk in expositiezalen (tegen pollutie)?

Controle RV (be- en ontvochtigers?) 74 Indien er geen full airco is, zijn er maatregelen genomen om RV te beheersen?75 Welke?76 Bevochtiger : koudverdamper met hygrostaat? (Instellingen?)77 Ontvochtiger : drogende ontvochtiger of koelende ontvochtiger? Instellingen?

Afvoer of legen: wie en hoe vaak?

Controle Temperatuur78 Indien er geen full airco is, is er verwarming? Koeling?79 Type verwarming? Koeling?80 Bij hete-lucht-verwarming : kan er bevochtigd worden? Inblaastemperatuur en

–snelheid hoog of laag?

Geen installaties81 Waarom geen enkele installatie?82 Weet u of er in het verleden wel installaties waren? Sinds wanneer is er geen

enkele voorziening aanwezig?83 Wat zijn hier de bevindingen van de monitoring?

135 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 1

Page 136: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Procedures en verantwoordelijkheden

84 Wie bepaalde de keuze van deze systemen? Welke studies (monitoring,simulaties?) en adviezen gingen hieraan vooraf?

85 Wie is eigenaar/verantwoordelijke voor deze installatie? (Rgd of museum?) 86 Zijn er risico’s verbonden aan de aanwezigheid en het functioneren van de

installatie voor de collectie? Zijn deze gekend? Zijn deze meegewogen bij dekeuze voor deze installatie? (brand, waterlekken, kritische fluctuaties RV en Tbij falen,…)

87 Plaats van de installatie (expansievaten, ketels, … ) t.o.v. collectie?88 Zijn er maatregelen genomen om deze risico’s te beperken/uit te sluiten?89 Is de werking van de installatie afgestemd op de brandmelding en procedures?

(stilvallen)90 Onderhoud: wie is verantwoordelijkheid (gebouwbeheerder of gebruiker?)? Wie

neemt initiatief?91 Contract en afspraken rond onderhoud?92 Frequentie? 93 Wie staat in voor de dagelijkse bediening?94 Is het personeel opgeleid voor de bediening?95 Is er volgens u voldoende expertise en continuïteit om het systeem operationeel

te houden?96 Monitoring: wordt ook het buitenklimaat gemeten (RV en T)?97 Is monitoring van RV en T onafhankelijk van metingen door klimaatsinstallatie?

Zo ja: zijn er afwijkingen tussen deze monitoring en de klimaatsinstallatie? Hoezijn die te verklaren?Zo nee: waarom niet?

98 Worden de resultaten van de onafhankelijke monitoring voortdurend getoetstaan de eigen normen? Hoe vaak? Door wie?

99 Worden de resultaten van de onafhankelijke monitoring doorgegeven aan deverantwoordelijken voor de bediening van de installatie?

100 Worden de resultaten van de onafhankelijke monitoring voortdurend getoetstaan de instelwaarden?

101 Worden de ingestelde RV- en T-waarden door de installaties gehaald?102 Zo nee: welke afwijkingen komen voor en waarom?103 Wordt een logboek voor de hele installatie bijgehouden? Of enkel voor de diverse

onderdelen? 104 Indien een centraal gebouwbesturingssysteem aanwezig is: is een “history” in

de software geïnstalleerd?105 Hoe storingsgevoelig is de installatie?106 Zijn er voldoende storingssensoren, die defecten in de diverse onderdelen

aangeven?

136 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 1

Page 137: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

107 Zijn er voldoende lekdetecties aanwezig? In en buiten de installaties?108 Hoe verloopt een storingsmelding?109 Hoe verloopt de opvolging van een storingsmelding? Wordt het probleem snel

verholpen?110 Is er een noodplan bij het stilvallen/falen van de installatie?111 Wanneer treedt een shut down op?112 Wat gebeurt er met het binnenklimaat tijdens het falen? Kan de Inspectie

meetgegevens opvragen over het laatste “incident”?113 In het geval van tijdelijke werking van installaties (b.v. bevochtigers): wie beslist

wanneer wordt in- en uitgeschakeld? Bij welke waarden?114 Zijn er opmerkingen over de bediening van de installatie?115 Hoe beoordeelt u de prestatie van de installatie?116 Vindt u dat de capaciteit van de installatie voldoende is afgestemd op de ruimte,

de collectie, het gebruik?117 Vindt U het klimaat acceptabel?

C Luchtkwaliteit

118 Wordt de luchtkwaliteit gemeten? Hoe? Wie? (OnGuards?) Waar? 119 Zo ja, hoe wordt luchtvervuiling uitgedrukt? Wordt Ångstrom gebruikt als

eenheid om luchtvervuiling uit te drukken?120 Functioneert deze meting volgens u voldoende?121 Hanteert het museum een normering voor luchtzuiverheid? Zo ja, waarop is die

gebaseerd? 122 Welke vervuiling in welke hoeveelheden acht het museum schadelijk voor de

collectie? 123 Worden de Delta-klassen gehanteerd, waarbij de risicofactor voor de

conservering van voorwerpen van kunst en cultuur oploopt? Wat wordtnagestreefd? (Deltaklasse 1: <40 of klasse 2: 100 Å/30 dagen)

124 Zijn er recente schadebeelden die gerelateerd kunnen zijn aanluchtvervuilingsproblemen (bij voorbeeld corrosie metaal, stofvorming, …)

125 Is er een luchtzuiveringsinstallatie aangebracht? 126 Zo ja: wat was het uitgangspunt voor het project? 127 Is deze installatie geïntegreerd in een conventionele

luchtbehandelingsinstallatie (RV en T)?128 Zo nee: Zijn er andere oplossingen voor luchtzuivering uitgevoerd:

1 Speciale luchtfilters in de bestaande luchtbehandeling om beperkt entijdelijk lucht te zuiveren?

2 Een los, mobiel, luchtzuiveringsapparaat?3 Apart circulatiesysteem om de lucht te zuiveren, los van de

luchtbehandeling?

137 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 1

Page 138: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

4 Passief zuiveren individuele objecten in afgesloten berging doorgeprepareerd absorptief luchtzuiveringsmateriaal toe te voegen?

129 Wie beheert de installatie? 130 Wie pleegt het onderhoud? Van de installatie en de filters? Is er volgens u

voldoende capaciteit om de prestatie op peil te houden?131 Is een GBS aanwezig? 132 Zijn emissievrije bouwstoffen en inrichtingsafwerkingen toegepast?

Zo nee: is de emissie op dit moment problematisch? Wat voorziet men alsoplossing?

138 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 1

Page 139: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

139 Erfgoedinspectie / Collecties

Bijlage 2

Handleiding bij de Regeling Archiefruimten en Archiefbewaarplaatsen,Landelijk Overleg van Provinciale Archiefinspecteurs, Arnhem, 2003, pp 31-42

Page 140: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

140 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 2

Page 141: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

141 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 2

Page 142: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

142 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 2

Page 143: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

143 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 2

Page 144: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

144 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 2

Page 145: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

145 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 2

Page 146: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

146 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 2

Page 147: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

147 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 2

Page 148: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

148 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 2

Page 149: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

149 Erfgoedinspectie / Collecties

Bijlage 3

Lijst van gehanteerde standaards betreffende conservering, InspectierapportMauritshuis 1998, Inspectie Cultuurbezit, Conserveringsstandaard, p. 18

Page 150: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Conserveringsstandaard

Bij de beoordeling van bewaaromstandigheden gaat de Inspectie uit van de waardenaanbevolen door het Instituut Collectie Nederland. De gehanteerde onderstaandetabel is gebaseerd op de tabel en de toelichting gepubliceerd in Een kleurrijk verleden.Kleur; versieringen en materiaal-imitaties in historische binnenruimtes (Informatie enThemadagreeks), Centraal Laboratorium voor Onderzoek van Voorwerpen van Kunsten Wetenschap, 1997. Bij de bovenste twee categorieën bedragen fluctuaties intemperatuur en RV niet meer dan 2ºC resp. 2% RV per uur en 3ºC resp. 3% RV peretmaal. De Inspectie houdt bij eigen puntsmetingen rekening met de volgende nauw-keurigheidsmarges: handmeter Environmental Elsec 764: voor T +/- 0,5ºC, voor RV +/-2,5% in het bereik van 0-90% en +/- 5% in het bereik van 90-100%, voor UV +/- 5% envoor lux +/- 5%; datalogger Hanwell Humbug MkII: voor T +/- 0,2ºC in het bereik van -5?C tot +50?C en voor RV +/- 2% in het bereik van 0-100%.

150 Erfgoedinspectie / Collecties

Bijlage 4

Conserveringsstandaard, Inspectierapport Museum x, Erfgoedinspectie / Collecties, 2006, pp. 19-20.

Page 151: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Materiaal Temperatuur Relatieve Verlichtings- UV-gehalte

max.ºC min.ºC lucht- sterkte microwatt

vochtigheid Lux per lumen

Werken op papier, textiel, 25 2 48-55 max. 50 max. 75

kostuums, tapijten, behang,

veren, was, ivoor, geschilderd leer,

perkament, herbaria,

droge zoölogische collecties

Ongeverfd leer, hout, schilderijen 25 2 48-55 max. 150 max. 75

op doek, paneelschilderingen,

gepolychromeerd hout,

Aziatisch lakwerk, been,

hoorn, parelmoer, beschilderd blik,

rubber, fossielen, skeletten,

kalkmateriaal, gips

Metaal (ijzer, koper, 25 2 minder dan 45 geen eis geen eis

lood, zink, zilver)

Edele metalen (goud en platina) geen eis geen eis geen eis geen eis geen eis

Tin 25 14 minder dan 45 geen eis geen eis

Stenen beelden 25 2 geen eis geen eis geen eis

(Geglazuurd) keramiek, 25 2 zo constant max. 300 max. 75

aardewerk, tegels, email, glas mogelijk

Mineralen/stenen 22 16 30-50 max. 50 of 150 max. 75

Vloeistofpreparaten 18 2 35-50 max. 50 max. 75

151 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 4

Page 152: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

152 Erfgoedinspectie / Collecties

Bijlage 5

Adviesrichtlijnen Luchtkwaliteit Museumdepots, Ministerie van Volkshuis-vesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Rijksgebouwendienst,tekstversie 27 maart 1996, pp. 5-11

Page 153: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

153 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 5

Page 154: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

154 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 5

Page 155: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

155 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 5

Page 156: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

156 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 5

Page 157: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

157 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 5

Page 158: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

158 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 5

Page 159: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

klasse A B C eenheid

luchttemperatuur winter 18 ± 4 18 ± 4 18 ± 4 ºC

luchttemperatuur zomer 22 ± 4 22 ± 4 22 ± 4 ºC

relatieve luchtvochtigheid 55 ± 10 55 ± 10 55 ± 10 %

circulatie expositieruimte minimaal 2,5 2,5 3,5 uur-1

ventilatie expositieruimte minimaal 2 2 2 etmaal-1

ventilatie bezoekers maximaal circa 0,5 1 2 uur-1

bezoekersaantallen maximaal 1/20 1/10 1/5 persoon/m2

159 Erfgoedinspectie / Collecties

Bijlage 6

Adviesrichtlijn Luchtkwaliteit Expositieruimten, Ministerie van Volkshuis-vesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Rijksgebouwendienst, tabelconceptversie maart 1993.

Page 160: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

160 Erfgoedinspectie / Collecties

Bijlage 7

De Regeling Taakverdeling Beheer, Ministerie van Volkshuisvesting,Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Rijksgebouwendienst, 1999, bijlagen 3-4

Page 161: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

161 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 7

Page 162: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

162 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 7

Page 163: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

163 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 7

Page 164: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

164 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 7

Page 165: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

165 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 7

Page 166: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

166 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 7

Page 167: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

167 Erfgoedinspectie / Collecties

Bijlage 8

Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, Centraal College van DeskundigenArcheologie, versie 2.2, 1 april 2005, pp. 19-20.

Page 168: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

168 Erfgoedinspectie / Collecties

LuchtspiegelingenLuchtspiegelingen / Bijlage 8

Page 169: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Erfgoedinspectie / Collecties, Concept modelstramien omgang klimaatmaterie,2006.

1. Beschrijf/inventariseer het museumbeleid ten aanzien van hetbinnenklimaat. Wat zijn de normeringen ten aanzien van T, RV en devariaties? Hoe is dit geïmplementeerd?

• Verwerf deze informatie via interviews, (uitgaande) bruikleencontracten, facilityreports of beleidsstuk conservering. Belangrijk is dat deze informatie aan allebetrokken partijen in het museum kunnen gevraagd worden: aan het hoofdcollecties, het restauratieatelier en de facilitair of technische medewerkers. Hetis namelijk niet altijd vanzelfsprekend dat de opgegeven streefdoelenovereenkomen. Ga de beslisstructuur na.

• Analyseer: waar zijn deze op gebaseerd? Op de eigenschappen (en beperkingen)van het gebouw? Op de gevoeligheid van de collectie voor specifieke factoren viaeen risicoanalyse? Op een standaardnormering van het ICN of andere?

• Zijn deze normeringen conform de eigen bepalingen van debruikleencontracten?

2. Bepaal de kwaliteit van de monitoring door het museum

• Typering monitoringsapparatuur. Onafhankelijk van het GBS-systeem?

• Nauwkeurigheid nagaan Vragen naar het onderhoud en kalibratieControle van enkele metingen door Inspectie (continu of puntmeting).

• Volledigheid in de tijd: Wordt er continu gemeten of tijdelijk en waarom?

• Volledigheid in locatie: wordt op alle plekken waar zich collectie bevindt,gemeten?Een meetplan opgemaakt door het museum: op een plattegrond waar ook decollectie gelokaliseerd is, kunnen meetpunten aangeduid worden.

• Databeheer: Hoe lang worden de meetresultaten bijgehouden? De Inspectie kan dezeopvragen. Best practice is 5 jaar.Gegevens: de gegevens moeten inzicht geven in de grootte van de fluctuaties ende bandbreedte per etmaal en per jaar. De gegevens moeten per sensorbewaard worden, het gemiddelde is minder relevant.

• Dataverwerking: Wie in het museum bekijkt de gegevens en hoe vaak? Alleen technisch beheer ofook collectiebeheer. Een standaardeis zou zijn dat zowel technisch alscollectiebeheer deze data minstens wekelijks of meer inzien. In feite moet hetmogelijk zijn om steeds online of direct de gegevens in te zien.

169 Erfgoedinspectie / Collecties

Bijlage 9

Concept modelstramien omgang klimaatmaterie, Erfgoedinspectie / Collecties,2006.

Page 170: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

De Inspectie zou de opmaak van een jaarlijks rapport moeten eisen. Ook moethierin het verband gelegd worden met eventuele schadefenomenen (zie 4)Als er een GBS-systeem is, toetsen aan de onafhankelijke monitoring.

3. Nagaan en beoordelen of de eigen streefdoelen gehaald worden.

• Hoe? Door opvragen data afgelopen jaar (metingen en/of het jaarlijks rapport) Door eigen EGI metingen: puntmetingen bij de rondgangen langetermijnmetingen met loggers EGI gedurende 1 maand

• Beschrijving van EGI-metingen

• Afwijkingen? Bij afwijkingen moet bepaald de vraag neergelegd worden bij hetmuseum waarom

4. Vragen naar schadebeelden of incidenten aan de collectie die terelateren zijn aan klimaatomstandigheden.

Navragen naar de frequentie, de uitwerking en de bevindingen van de laatsteconditiecontrole. Voorbeelden: schimmel, corrosie, barsten, Ook dit is een toets naar het inzicht van het museum in de kwetsbaarheid vande collectie of de ernst en het effect van bepaalde risicofactoren.

5. Basale inventarisatie van de technische voorzieningen die het museumheeft om deze schadefactoren te beheersen

In een vraaggesprek en rondgang, zodat het vooral ook duidelijk wordt wat hetmuseum zelf weet en kent van zijn eigen installaties.Idealiter zou een basisbeschrijving kunnen gemaakt worden in samenwerkingmet het ICN, de TU/e en de inspecteur.(leermoment)

6. Basale inventarisatie van de procedures voor de monitoring en deklimaatbeheersing: wie doet wat en wanneer?

7. Slotvraag naar knelpunten/verzuchtingenDe Erfgoedinspectie / Collecties isde volgende gesprekspartners veel dank verschuldigd voor hun deskundigeadviezen en de plezierige samenwerking.

170 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 9

Page 171: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

ICNTon Jütte, adviseur, Instituut Collectie Nederland.

DCEPaul Aben, Directie Cultureel Erfgoed.

RijksgebouwendienstEric Boers, accountmanager (Directie Frontoffice);Jan Schonewille, senior raadgevend ingenieur klimaattechniek (Directie Advies enArchitecten);Gerard Wortman, projectleider energie en milieu (Directie Advies en Architecten);Wim van Dam, ontwerper (Directie Advies en Architecten);Nico van Baarlen, objectmanager (Directie Beheer);Jos van der Nol, objectmanager (Directie Beheer, tot 2004);Cees Groot, objectmanager (Directie Beheer, tot 2004);Leo Hendriks, senior onderzoeker (Directie Beleid en Strategie).

Museum de GevangenpoortJori Zijlmans, conservator (tot 2004);Jan Wagemakers, facilitair manager.

Koninklijk Kabinet van Schilderijen MauritshuisIntern: Boy van den Hoorn, hoofd technische dienst; Hans van Tetteroo, technisch gebouwbeheerder;Jorgen Wadum, hoofd restauratieatelier (tot 2004).Extern:Frits de Maar, raadgevend ingenieursbureau Dijkoraad bv;Mampaey services, installateur.

Nationaal Scheepvaartmuseum AmsterdamRic van Wijk, zakelijk directeur;Greet van Duyn, hoofd collectiebehoud (tot 2005).

Klankbordgroep 2003-2006Marc Stappers, adviseur Afdeling Instandhoudingstechnologie van de Rijksdienst voorde Monumentenzorg;Bert van Bommel, senior adviseur monumenten, Atelier Rijksbouwmeester van deRgd;Jan Schonewille, senior raadgevend ingenieur klimaattechniek, Directie Advies enArchitecten van de Rgd;

171 Erfgoedinspectie / Collecties

Bijlage 10

Gesprekspartners

Page 172: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Jaap de Jonge, bouwfysicus, Directie Advies en Architecten van de Rgd;De onderzoekers van de TU/e, betrokken bij dit klimaatonderzoek;De hoofdinspecteur en de inspecteurs van de Erfgoedinspectie / Collecties.

OnderzoeksgroepTechnische Universiteit Eindhoven (TU/e):Henk Schellen, universitair hoofddocent Bouwfysica van Monumenten;Marco Martens, promovendus Binnenklimaat monumenten met een museale functie;Marcel van Aarle, technisch medewerker Laboratorium;Studenten Thijs van Duijnhoven, Aris Baan, Edgar Neuhaus en Walter Timmermans.

172 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen / Bijlage 10

Page 173: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

173 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen

Page 174: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat

Onderzoek en tekst:Veerle Meul, Inspecteur Collecties , Erfgoedinspectie

Eindredactie: atelier hester tammes, Amsterdam

Vormgeving: Wim Zaat, Moerkapelle

Druk: Speedprint, Zoetermeer

Opdrachtgever: Erfgoedinspectie / Collecties,

© tekst: Erfgoedinspectie / CollectiesMinisterie van Onderwijs, Cultuur en WetenschapPostbus 16478, IPC 35002500 BL Den Haag070 - 412 40 12www.erfgoedinspectie.nlinfo@erfgoedinspectie .nl

© foto’s: p.38 Museum de Gevangenpoort, Den Haagp.48 Koninklijk Kabinet voor Schilderijen Mauritshuis, Den Haagp.64 Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam

April 2007

174 Erfgoedinspectie / Collecties

Luchtspiegelingen

Page 175: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat
Page 176: Luchtspiegelingen - De mens en het museale binnenklimaat